Info Overzicht Spaanse humor

Boekbesprekingen

Klik op een van de 59 onderstaande onderwerpen om de behandelde boeken per onderwerp te bekijken . Klik nadien op de blauwgekleurde titel van het geselecteerde boek om de recensie te krijgen. Om in Microsoft Edge of in Google Chrome een titel, schrijver of trefwoord te zoeken druk op °°° bovenaan rechts en dan-"op deze pagina zoeken" - vul het woord in het vakje "zoeken". Gebruik de zoekfunctie bij andere browsers .

 

Een republiek op keizersvoeten

Heirman Mark

Amerikaanse politiek

Oorlog tegen vrede

Farrow RonanAmerikaanse politiek

Kamala Harris

Harris KamalaAmerikaanse politiek

Het schaakbord van de duivel

Talbot DavidAmerikaanse politiek

Loyaliteit

Comey JamesAmerikaanse politiek

De ramp Donald J.Trump

Wilson JohnAmerikaanse politiek

De stille oorlog

Weiner TimAmerikaanse politiek

Te veel en nooit genoeg

Trump MaryAmerikaanse politiek

De Bushtragedie

Weisberg JacobAmerikaanse politiek

De oorlogen van Obama

Woodward BobAmerikaanse politiek

Oost & West

Morris ianAmerikaanse politiek

Dagen zonder Trump

Soenens BjörnAmerikaanse politiek

Hoe overleef je een autocratie

Gessen MashaAmerikaanse politiek

Donkere spiegel

Gellman BartonAmerikaanse politiek

Amerika ontketend

Daalder IvoAmerikaanse politiek

Patronen van bedrog

Middelkoop Willem & Dolle timAmerikaanse politiek

Oorlog tegen vrede

Farrow RonanAmerikaanse politiek

Aan de grenzen van het Amerikaans imperium

Kaplan Robert D.Amerikaanse politiek

Halfweg tussen liefde en haat

De Keyser GreetAmerikaanse politiek

Mensenjacht

Swanson James L.Amerikaanse politiek

Mislukte Staten

Chomsky NoamAmerikaanse politiek

Moderne oorlogen winnen

ClarkAmerikaanse politiek

Het aanvalsplan

Woodward BobAmerikaanse politiek

Het einde van het Amerikaans tijdperk

Kupchan Charles AAmerikaanse politiek

Vreemdelingen in hun eigen land

Russel Hochschild ArlieAmerikaanse politiek

Na Mars komt Venus

Lagendijk, J & WiersmaAmerikaanse politiek

Na Saddam

Bremer PaulAmerikaanse politiek

De ondergang van een wereldorde

Van Wolferen KarelAmerikaanse politiek

Het schaakbord van de duivel

Talbot DavidAmerikaanse politiek

De aftocht van een wereldmacht

Nasr ValiAmerikaanse politiek

Empire

Hardt MichaelAmerikaanse politiek

Imperium op drift

Nijs PietAmerikaanse politiek

De geschiedenis van de CIA

Weiner TimAmerikaanse politiek

Ivanka

Van den Bremer AnnaAmerikaanse politiek

Schurkenstaat

Blum WilliamAmerikaanse politiek

De ontluistering van Amerika

Packer GeorgeAmerikaanse politiek

Amerika's laatste kans

Thomas CasperAmerikaanse politiek

Thank you for your service

Finkel DavidAmerikaanse politiek

In Amerika

Van Rossem MaartenAmerikaanse politiek

Hoe de rijken de wereld regeren

Parenti MichaelAmerikaanse politiek

Weirdo's in het Witte Huis

van der Heiden PeterAmerikaanse politiek

Bush in oorlog

Woodward BobAmerikaanse politiek

Aan de andere kant is alles beter

Van Luyn Floris-JanAmerikaanse politiek

The origins of political order

Fukuyama FrancisAmerikaanse politiek

Geschiedenis van het Amerikaanse volk

Zinn HowardAmerikaanse politiek

Fear

Woodward BobAmerikaanse politiek

Het andere Amerika

Triest MonikaAmerikaanse politiek

De herovering van de Amerikaanse droom

Obama BarrackAmerikaanse politiek

De Correspondent in Amerika

Van der Valk LeendertAmerikaanse politiek

Vuur en woede

Wolff MichaelAmerikaanse politiek

Permanente oorlog voor permanente vrede

Vidal GoreAmerikaanse politiek

De val

Wolff MichaelAmerikaanse politiek

Imperium USA

Ganser DanieleAmerikaanse politiek

Obamaland

Valk GuusAmerikaanse politiek

Het andere Amerika

Triest MonikaAmerikaanse politiek

De ramp Donald Trump

Wilson JohnAmerikaanse politiek

De saboteurs

Defoer StevenAmerikaanse politiek

De eenprocent doctrine

Süskind R.Amerikaanse politiek

Wie zijn wij?

Huntington SamuelAmerikaanse politiek

Achter de schermen van het heelal

Bertone Gianfranco

Astronomie

Over de toekomst

Rees MartinAstronomie

Het ontstaan van de tijd

Hertog ThomasAstronomie

Waarom sterren en appels vallen

Danielson UlfAstronomie

De Oerknal

Singh SimonAstronomie

15 miljoen graden

Green LuieAstronomie

Vijf miljard jaar eenzaamheid

Billings LeeAstronomie

Kosmologie

?Astronomie

Kosmos

Habing HarmAstronomie

Kleine twittercursus van het heelal

Schilling GovertAstronomie

Zwarte gaten blues

Levin JannaAstronomie

De ontrafeling van de kosmos

Greene BrianAstronomie

Hoe het heelal zijn vlekken kreeg

Levin JannaAstronomie

Een kleine geschiedenis van bijna alles

Bryson BillAstronomie

Perfect Universum

Davies PaulAstronomie

De wetenschap van de kosmos

Waelkens ChristoffelAstronomie

U bevindt zich hier

Potter ChristopheAstronomie

Tot het einde der tijden

Greene BrianAstronomie

50 Inzichten in het universum

Baker  JohanAstronomie

De kosmische komedie

Westerman FrankAstronomie

Het grootste project van de mens

Krauss LawrenceAstronomie

Voor de oerknal

Bojowald MartinAstronomie

Fractie van een pixel

Van Hal GeorgeAstronomie

Een scheurtje in de rand van de schepping

Gleiser MarceloAstronomie

Flash

Schilling GovertAstronomie

Donkere materie en de dinosaurussen

Randall LisaAstronomie

We hebben geen idee

Cham Jorge & Whiteson DanielAstronomie

Oerknal

van den Heuvel EdAstronomie

Zwarte gaten

Hawking StephenAstronomie

Handboek Sterrenkunde

Schilling GovertAstronomie

Van quark tot kosmos

LedermanAstronomie

Schitterend !

Verburgh KrisAstronomie

Fantastisch

Verburgh KrisAstronomie

Universum uit het niets

Krauss LawrenceAstronomie

Het uitdijend heelal

Gutt AllanAstronomie

100 Unieke sterren

Kaler JamesAstronomie

Astronomie

Ridpath IanAstronomie

Genesis

Tonelli GuidoAstronomie

Het heelal

Hawking StephenAstronomie

Vijf miljard jaar eenzaamheid

Billings LeeAstronomie

Kosmisme symphonie

Greene BrianAstronomie

Voor de oerknal

BojowaldAstronomie

Deining in de ruimtetijd

Schilling GovertAstronomie

Van supernova's tot zwarte gaten

Keller Hans-ULrichAstronomie

Azië is de toekomst

Khanna ParagAzië

De eeuw van Azië

Kishore MahbubaniAzië

Het Aziatisch kruidvat

Kaplan D.Robert

Azië

Flitshandel

Lewis Michael

Beleggen

Beleggen zoals de wolf van Wall Street

Belfort JordanBeleggen

Kleine gids voor het einde van de wereld

Lust WillemBeleggen

Winnen met beleggingsfondsen

Van der Elst RolandBeleggen

Recession? Where to put your money now

Tully ShawnBeleggen

Van goud tot Bitcoin

Mecking EricBeleggen

Wat de belegger zeker moet weten

Debels ThierryBeleggen

Winnen met aandelen

Van der Elst RolandBeleggen

Hoe klop ik de beurs?

Lynch PeterBeleggen

179% Hoger

D'Hoore PaulBeleggen

Technische analyse

?Beleggen

Beleggen 2005

Cohen SimonBeleggen

De kracht van geld

Hammond ClaudiaBeleggen

Oorlogsstudenten

Van Parijs JorisBelgische geschiedenis

Mijn land in de kering

Van Isacker Karel

Belgische geschiedenis

De schaduw van de bevrijding

Schrijvers PeterBelgische geschiedenis

Politieke geschiedenis van België sinds 1830

Witte ElsBelgische geschiedenis

Belgie-Nederland

Wouters PaulBelgische geschiedenis

Oktober 1914

Van Pul PaulBelgische geschiedenis

De weggevoerden

De Jaegher MiekeBelgische geschiedenis

Een geschiedenis van Belgie

Reynebeau MarcBelgische geschiedenis

1940-1944   Brussel

Kesteloot ChantalBelgische geschiedenis

Tussen de plooien

Van Cauwelaert RikBelgische geschiedenis

Marinekorps Flandern

Ryheul JohanBelgische geschiedenis

Reizigers door de Grote Oorlog

Thiry  A.& D.van CleemputBelgische geschiedenis

Keizer Karel V 1500-1558

Blockmans WimBelgische geschiedenis

De val van Albert I

Noterman JacquesBelgische geschiedenis

40-45 Boven Schelde, Dender en Durme

De Decker CynrikBelgische geschiedenis

Reisgids naar de Tweede Wereldoorlog

Van Clemen SamBelgische geschiedenis

De verkrachting van België

Zuckerman LarryBelgische geschiedenis

De Fabriekswacht

Timmermans DriesBelgische geschiedenis

Alles is voorbijgegaan als een schaduw

De Staercke AndréBelgische geschiedenis

Aelbrecht & Isabella

Brepols CatalogusBelgische geschiedenis

Slachtoffer van verraad en intrige

Van DormaelBelgische geschiedenis

Kelten en de Lage landen

Clerinx H.Belgische geschiedenis

Alva en de tiende penning

GrapperhausBelgische geschiedenis

De Bourgondiërs

Van Loo BartBelgische geschiedenis

De Grote Oorlog

De Schaepdrijver SophieBelgische geschiedenis

De zaak Irma Laplace

Van Isacker KarelBelgische geschiedenis

Hitler in Belgie

Mathot RenéBelgische geschiedenis

Het nut van het verleden

Reynebeau MarcBelgische geschiedenis

Bij deVlaamse luchtafweer

Timmermans DriesBelgische geschiedenis

Tegen-Strijd

Sax AlineBelgische geschiedenis

Op zoek naar glorie in Vlaanderen

Dhondt FrederikBelgische geschiedenis

Zoon van een foute Vlaming

Verhulst AdriaanBelgische geschiedenis

Het grafelijk slot van Male

Berten JoBelgische geschiedenis

Frans Drijvers

Diser LyviaBelgische geschiedenis

De moord op Karel de Goede

Van Caeneghem RaoulBelgische geschiedenis

Het nut van het verleden

Reynebeau MarcBelgische geschiedenis

King Albert's Heroes

Thiry August & Van Cleemput DirkBelgische geschiedenis

De Vlaamse canon

Stadeus GeertBelgische geschiedenis

Oorlog onder water

Termote TomasBelgische geschiedenis

14-18 Oorlog in België

De Vos LucBelgische geschiedenis

Puinhopen van Vivaldi

Francken Theo & Loones SanderBelgische politiek

Dag Vlaanderen

Deborsu Christophe

Belgische politiek

Belgie # 2014

Devos CarlBelgische politiek

Vrank en vrij

Dedecker Jean-MarieBelgische politiek

De sluipende staatsgreep

Bekaert PaulBelgische politiek

Extreem online

Van der Mensbrugghe Tim F.Belgische politiek

Een liberale of een socialistische visie op justitie

De Smedt WalterBelgische politiek

Zijn we het kwijt

Van Overtverldt JohanBelgische politiek

Super Staat

Van Craeynest BartBelgische politiek

De crisis van de democratie

Blommaert JanBelgische politiek

N-VA Analyse van een politieke ideologie

Maly IcoBelgische politiek

De geheimen van Knokke-Heist

Zenner AlainBelgische politiek

Staat van vertrouwen

Calvo KristofBelgische politiek

Na de kater

Haeck BartBelgische politiek

Vijf minuten ambitie

De Keyzer PeterBelgische politiek

Open je ogen

Gijsels HugoBelgische politiek

Vlaanderen sterft

De Beuckelaer GerardBelgische politiek

Roekeloos

Van De Cloot IvanBelgische politiek

Wat het Vlaams Blok verzwijgt

SpruytBelgische politiek

Kerncijfers

StatbelBelgische politiek

Het Vlaams Belang

Verhelst Ed.Belgische politiek

Hoera!

De Ceulaer JoëlBelgische politiek

Waarom het beste nog moet komen

De Croo AlexanderBelgische politiek

Toekomst in eigen handen

Van Grieken TomBelgische politiek

Politieke ontwikkelingen in België

Eppink Derk JanBelgische politiek

Slangen in de coulissen

Slangen Noël & Willemse FrankBelgische politiek

The Power People

De Vadder IvanBelgische politiek

Kerncijfers

StatbelBelgische politiek

Politiek in tijden van wantrouwen

Verschuere BramBelgische politiek

Wanhoop in de Wetstraat

De Vadder IvanBelgische politiek

Vlaams geblokkeerd

Van Cleemput GeertBelgische politiek

Einstein

Isaacson WalterBiografie

Diplomatie en avontuur

Portocarrero HermanBiografie

Revolutie

Macron EmmanuelBiografie

Gabriel Garcia Marquez

Martin Gerald

Biografie

Richard Branson

Branson RichardBiografie

Nooit genoeg

D'Antonio MichaelBiografie

Tussen twee werelden

Dyab Abou JahjahBiografie

Augustus

Goldsworthy AdrianBiografie

Trump

Trump DonaldBiografie

Wonder en is gheen wonder

Devreese J.T.
& Guido Vanden Berghe
Biografie

Zelensky

Roedenko SerhiBiografie

Julian Assange

Assange JulianBiografie

De Ware De Wever

Windels KristofBiografie

Het belang van Hannah  Arendt

Young-Bruehl ElisabethBiografie

Fritz Haber

Wils Eric R.J.Biografie

Als een vos

Benner EricaBiografie

Gegoven is gegoven

GovenBiografie

Een jaar in het spoor van Herman van Rompuy

Aerts BartBiografie

Het gras is groener aan de rand van de afgrond

Lernout JoBiografie

Saddam Hoessein

Coughlin ConBiografie

Marco Polo

Bergreen LaurenceBiografie

Eigen volk :

Lodewyckx JanBiografie

Machiavelli

?Biografie

Er is geen held voor nodig

Schwarzkopf NormanBiografie

De man zonder gezicht

Gessen MashaBiografie

De man met de panamahoed

Meulemans RudiBiografie

Peter Gillis

Koster MarkBiografie

Mijn leven

Trotski LeonBiografie

Cervantes

?Biografie

Tony Blair

Blair TonyBiografie

Gaat niet, bestaat niet

Branson RichardBiografie

De Churchill factor

Johnson BorisBiografie

Hannah Arendt

HeberleinBiografie

Hawking Hawking

Seife CharlesBiografie

Proust

De Diesbach GhislainBiografie

De Dwarsdenker

Chafkin MaxBiografie

Jony Ive

Kahney LeanderBiografie

Alan Turing het Enigma

Hodges AndrewBiografie

Bloed: Een geschiedenis

Boogaerts MarcBiologie

Allemaal beestjes

de Vrieze Jop

Biologie

Op de schouders van de natuur

Sverdrup-Thygeson AnneBiologie

Bosrijk

Sverdrup-Thygeson AnneBiologie

DNA tot Z

Jansen JimBiologie

Virussen

LevineBiologie

Architectuur in de natuur

Hildebrandt, Stefan en Tromba, AnthonyBiologie

Epidemieën en pandemieën

Coutino RoelBiologie

De DNA-code gekraakt

Shreene JamesBiologie

Enzymen

Dressler DavidBiologie

De geknipte genen

Helsmoortel HettyBiologie

In gezonde staat

Schama SimonBiologie

Synthetische biologie

Schrauwers Arno  & Poolman BertBiologie

Hoe leven ontstaat

Al-KhaliliBiologie

De avonturen van een jonge bioloog

Attenborough DavidBiologie

Bloed

StrengersBiologie

Ze heeft haar moeders lach

Zimmer CarlBiologie

De code van het leven

DaviesBiologie

Erfgenamen van de aarde

Thomas ChrisBiologie

De genetische revolutie

Cassiman Jean-JacquesBiologie

Wat loopt daar?

Dekkers MidasBiologie

De dubbele helix

Watson JamesBiologie

Charcot

Dupont Jean-ClaudeBiologie

Mijn genen en ik

Moalem SharonBiologie

Onze zelfzuchtige genen

Dawkins RichardBiologie

De wetenschap van het leven

De Groef Bert  Roels PeterBiologie

De tweede schepping

Wilmut IanBiologie

De microben in ons

Yong EdBiologie

Bionica

Videler JohnBiologie

50 inzichten genetica

Henderson MarkBiologie

Op de ruines van het imperialisme

Mishra Pankaj

China

Strijd voor de vrijheid

Law NathanChina

China Inzicht in zijn doorbraak

Plasschaert SylvainChina

Botsende supermachten

van der Putten JanChina

Heeft China al gewonnen

Mahbubani KishoreChina

De Chinese droom

Garschagen OscarChina

Fabels over China

Van der Putten JanChina

Avonturen in modern China

Moleman HansChina

De ambities van China

Osnos EvanChina

Sneltrein China

Pennewaert BartChina

Wilde Zwanen

Chang JungChina

Aan de andere kant is alles beter

Van Luyn Floris-JanChina

China's stille expansie

Cardenal Juan PabloChina

Over China

Kissinger HenriChina

China, een gids voor de 21e eeuw

Pieke FrankChina

China heeft al gewonnen

MahbubaniChina

China heeft al gewonnen

MahbubaniChina

De culturele revolutie

Dikötter FrankChina

Het geluk van de Chinezen

Rammeloo EefjeChina

China :  economische en politieke kansen

Burnstein DanielChina

China Trotter

TrotterChina

De eeuw van Xi

Blomaert StefanChina

De gebroken rijstkom

Muys PaulChina

China's new normal

Coppens PascalChina

Onmogelijke vrede

Holslag JonathanChina

1000 jaar vreugde en verdriet

Weiwei AiChina

In de loopgraven van Brussel

Van Buitenen Paul

Divers

Wegwijs

De Schrijver Reginald & Roger DillemansDivers

Over de media heb ik niets te zeggen

Gatz SvenDivers

Alles over elektrische auto's

Horlings JeroenDivers

Groot Fietsboek Belgie

Cornillie PatrickDivers

Iedereen elektrisch

De Smet JochemDivers

Moord op een veearts

Keysers PaulDivers

De schurkenstaat

Rigoulot PierreDivers

De kunst van het kijken

Jeffrey IanDivers

Het bos

Wohlleben PeterDivers

In de putten

Draulans DirkDivers

Mijn Verhaal

Lernout JoDivers

De achterblijvers

Vroegindewey AnneDivers

De wraak van de geografie

Kaplan D.RobertDivers

Brasschaat

Bellens FransDivers

Tien verdwenen dagen

van Straten MichielDivers

Spreken over Elsschot

Van Tilborgh CyrielDivers

De alledaagse onwerkelijkheid

Eco UmbertoDivers

Bismarck

van Aalst Ger

Duitse geschiedenis

Een Duits Leven

Hansen Thore D.Duitse geschiedenis

Ik niet

Fest Joachim

Duitse geschiedenis

Hitlers Hoofdkwartieren

Baxter IanDuitse geschiedenis

Karl Donitz

Turner BarryDuitse geschiedenis

Hitlers Prestatie

Haffner SebastianDuitse geschiedenis

Pal achter Hitler

Gellatey RobertDuitse geschiedenis

Onbekende erfenis

Krause JoachimDuitse geschiedenis

Het Keerpunt

Schröter H.
Duitse geschiedenis

Kameraden

Romer FelixDuitse geschiedenis

De Duitse revolutie 1918-1919

Haffner SebastianDuitse geschiedenis

Het nazisme en complottheoriën

Evans RichardDuitse geschiedenis

De welwillenden

Littell JonathanDuitse geschiedenis

Hoe vermoord je elf miljoen mensen?

Andrews ndyDuitse geschiedenis

Pruisen

Haffner SebastianDuitse geschiedenis

Sprong in het duister

Dassen PatrickDuitse geschiedenis

Hitler triumphant

Moses %athewDuitse geschiedenis

Het Oostfront

Brouwer Jaap JanDuitse geschiedenis

Mr.Jekyll & Hyde

Haffner SebastianDuitse geschiedenis

De zeven doodzonden van Duitsland

Haffner SebastianDuitse geschiedenis

Economie van de vernietiging

Tooze AdamDuitse geschiedenis

Otto Skorzeny

Smith StuartDuitse geschiedenis

Waarom de geallieerden wonnen

Overy RichardDuitse geschiedenis

Complot tegen Hitler

Knopp GuidoDuitse geschiedenis

Hitlers Troepen

Knopp GuidoDuitse geschiedenis

Speer in Spandau

Speer AlbertDuitse geschiedenis

Ik was lijfwacht van Hitler

Misch RochusDuitse geschiedenis

Hitlers brieven en notities

Maser WernerDuitse geschiedenis

Operatie Safehaven

Aalders GerardDuitse geschiedenis

De visie van de vijand

D'Haeseleer PeterDuitse geschiedenis

Het verhaal van een Duitser

Haffner SebastianDuitse geschiedenis

Hitler: Een onstuitbare opgang?

Gossweiler KurtDuitse geschiedenis

De gemiste kans

Tigchelaar BertDuitse geschiedenis

Germania

Winder SimonDuitse geschiedenis

Duitsland

Rochtus DirkDuitse geschiedenis

Hitlers Schutkleur

den Hertog PeterDuitse geschiedenis

Over de muur

Tyrions RikDuitse geschiedenis

Hitler   Een balans

Knopp GuidoDuitse geschiedenis

Hitler's Wetenschappers

Cornwell JohnDuitse geschiedenis

Hitlers gewillige beulen

Goldhagen Daniel JonahDuitse geschiedenis

Waarom Hitler?

Rosenbaum RonDuitse geschiedenis

De andere waarheid

Andriessen J.H.J.Duitse geschiedenis

Albert  Speer

Sereny GittaDuitse geschiedenis

Hitler

Bullock AllenDuitse geschiedenis

Vluchten via het Vaticaan

Jurgens HenkDuitse geschiedenis

Hitler    Een biografie

Fest JoachimDuitse geschiedenis

De ondergang

Fest JoachimDuitse geschiedenis

Goebbels

Wykes AlanDuitse geschiedenis

Wilhelm II

Clark ChristopherDuitse geschiedenis

De vergeten gesprekken met Hitler

Branca EricaDuitse geschiedenis

Hitlers handlangers

Read AntonyDuitse geschiedenis

Eichmann

Cesarani DavidDuitse geschiedenis

Over Duitsland

Heine HeinrichDuitse geschiedenis

De verhoren

Overy RichardDuitse geschiedenis

Hitler, de Duitsers en de holocaust

Ian KershawDuitse geschiedenis

Het verboden boek

Kieft EwoudDuitse geschiedenis

Dominant Duitsland

Rochtus DirkDuitse geschiedenis

Zo win je een propagandaoorlog

Pomerantsev PeterDuitse geschiedenis

Heydrich

Dederichs Mario R.
Duitse geschiedenis

Hitlers aanval op Rusland

ten Kate FrankDuitse geschiedenis

Albert Speer

Fest JoachimDuitse geschiedenis

Hitler en de geschiedenis

Lukacs JohnDuitse geschiedenis

De leunstoel van de SS-officier

Lee DanielDuitse geschiedenis

1924 Het kanteljaar van Hitler

Ross Range PeterDuitse geschiedenis

Duitsland

Rochtus DirkDuitse geschiedenis

Heeft U Hitler gezien?

Kempowski WalterDuitse geschiedenis

In de schaduw van de grote oorlog

Poulman RikDuitse geschiedenis

Het proces tegen Wilhelm II

Andriessen HansDuitse geschiedenis

Einde verhaal

van Driel LoDuitse geschiedenis

De spiegel van het Westen

Vullierme Jean-LouisDuitse geschiedenis

Duitsland 1923

Ullrich VolkerDuitse geschiedenis

De meedogende strijd van Amazon om de wereld te veroveren

Mattioli DanaEconomie

De ondergang van het gezond verstand

McDonald Laurence

Economie

Start-up Mania

Martinez Antonio GarciaEconomie

De kracht van wit

Van Dyck FonsEconomie

No logo

Klein NaomiEconomie

Bekentenissen van een economische huurmoordenaar

Perkins JohnEconomie

Wereldwijde ongelijkheid

Milanovic BrankoEconomie

De crash van 1929

Galbraith John KennethEconomie

De Winnaarseconomie

De Leus KoenEconomie

Weirdo's in het Witte Huis

van der Heiden PeterAmerikaanse politiek

Het is oké om kwaad te zijn op het kapitalisme

Sanders BernieEconomie

Het kapitalisme

Zitelmann RainerEconomie

Eerlijke winst

Hollender  & BreenEconomie

De Derde Golf

Toffler AlvinEconomie

De Geldmachine

Ferguson NialEconomie

Darwin en de consument

Miller GeoffreyEconomie

De Kloof

Depuydt PietEconomie

Winst voor iedereen

Stiglitz JosephEconomie

Kapitaal in de 21ste eeuw

Piketty ThomasEconomie

Kapitaal en ideologie

Piketty ThomasEconomie

Misbehaving

Thaler RichardEconomie

Winaars en verliezers

Rachman GideonEconomie

Het einde van de geschiedenis en de laatste mens

Fukuyama FrancisEconomie

Hoeveel is genoeg?

Skidelsky Robert & EdwardEconomie

De Shifts & de Shocks

Wolf MartinEconomie

Economische uitdagingen van vandaag

Colmant BrunoEconomie

De Mythe van de staatsschuld

Kelton StephanieEconomie

Naar Grijsland

De Leus  KoenEconomie

Witte stranden, zwart geld

Robinson JeffreyEconomie

De Amerikaanse uitdaging

Servan Schreiber J.J.Economie

De economie van goed en kwaad

Sedlacek TomasEconomie

De ondergang van Fortis

Debels ThierryEconomie

Het ideaal van het kapitalisme

GoormachtighEconomie

Het zwarte goud

SeifertEconomie

Leiden vanuit de toekomst

Scharmer Otto & Kaufer KatrinEconomie

Tijdperk van kentering

Drucker PeterEconomie

En nu dan

Roos Ariane Van Zuylen JorisEconomie

Seks, drugs en economie

Coyle DianeEconomie

Karaoke Kapitalisme

Nordström & RidderstraleEconomie

Schurkeneconomie

Napoleoni LoerattaEconomie

De onzichtbare hand

Van Bavel BasEconomie

De Griekse crisis

Hinrichs JuleEconomie

Sisyphus achterna

Van Overtveldt JohanEconomie

Boekhoudschandalen

Van der Hof KeesEconomie

Economie

Lambrecht JohanEconomie

Boomerang

Lewis MichaelEconomie

De Shifts & de Shocks

Wolf MartinEconomie

Wie krijgt wat en waarom

Roth AlvinEconomie

Meer uit minder

McAfee AndrewEconomie

De shockdoctrine

Klein NaomiEconomie

Ontspoord kapitalisme

De Vries BertEconomie

De onzichtbare hand

Van Bavel BasEconomie

De economische toekomst

Hinoul MartinEconomie

Econoshock 2,0

Noels GeertEconomie

De winstparadox

Eeckhout JanEconomie

De nieuwe wereldeconomie

De Leus Koen Gijsels PhilippeEconomie

Hoog spel

Metze MarcelEconomie

België kan beter

Van Craeynest BartEconomie

De consultancy industrie

Mazzucato MarianaEconomie

Het gouden keurslijf

Friedman ThomasEconomie

Amazon ontketend

Stone BradEconomie

Post kapitalisme

Mason PaulEconomie

En de zwakken ondergaan wat ze moeten ondergaan?

Varoufakis YanisEconomie

Hoeveel is genoeg?

Skidesky Robert & EdwardEconomie

Nu de wereld niet meer kijkt

Cousin Eduard

Egypte

Churchills oorlogsmachine

Downing Taylor

Engelse geschiedenis

De geschiedenis van Engeland

Van Caeneghem RaoulEngelse geschiedenis

Hawkwood

Saunders Frances StonorEngelse geschiedenis

5 dagen in Londen

?Engelse geschiedenis

Brexitland

Schiffer MathijsEngelse geschiedenis

Churchill en de Blitz

Larson ErikEngelse geschiedenis

Op het scherp van de snede

Stewart RoryEngelse geschiedenis

Hendrik VIII

?Engelse geschiedenis

Order order!

De Waard PeterEngelse geschiedenis

Een volmaaktere unie

Livestro JoshuaEuropese geschiedenis

Vervaagde grenzen

Glaubitz HansEuropese geschiedenis

Alleen de wolken

Blom Philip

Europese geschiedenis

De grote leemte

Vanacker LucEuropese geschiedenis

De zondvloed

Tooze AdamEuropese geschiedenis

1914

Hastings MaxEuropese geschiedenis

Heilige Doelen

Burleigh MichaelEuropese geschiedenis

Midden in het beschaafde Europa

Veidlinger JeffreyEuropese geschiedenis

Herinnering aan het kwaad, bekoring van het goede

Todorov TzvetanEuropese geschiedenis

De tijd van het genie

Grayling A,C,Europese geschiedenis

Aan de rand van de wereld

Pye MichaelEuropese geschiedenis

De elite van de macht-De macht van de elite

Baeyens WalterEuropese geschiedenis

Herfsttij der middeleeuwen

Huizinga JohanEuropese geschiedenis

Europa's koloniale eeuw

WesselingEuropese geschiedenis

De verdwijnende hemel

Von der Dunk H.W.Europese geschiedenis

Bloedlanden

Snyder TimothyEuropese geschiedenis

Ijzeren Oogst

De Rynck KorneelEuropese geschiedenis

Onbegrepen Europa

Bakker BertEuropese geschiedenis

Persoonlijkheid en macht

Kershgaw IanEuropese geschiedenis

Rusland en Europa

Von der Dunk Thomas HeinrichEuropese geschiedenis

De schaduw van de grote broer

Starink LauraEuropese geschiedenis

Frankrijk Duitsland Europa

Doorman MaartenEuropese geschiedenis

In Europa

Mak GeertEuropese geschiedenis

De laatste zomer

Fromkin DavidEuropese geschiedenis

De vijand voor de poort

Wheatcroft AndrewEuropese geschiedenis

Van de barricaden naar de loopgraven

Dassen Patrick & Petra GroenEuropese geschiedenis

Ontmoetingen in het Westen

Verberckmoes JohanEuropese geschiedenis

1688

Wills JohnEuropese geschiedenis

Hitler en Stalin

Broeckmeyer MariusEuropese geschiedenis

In de schaduwen van morgen

Huizinga JohanEuropese geschiedenis

Grimmig heden

De Moor PietEuropese geschiedenis

Het huis der wijsheid

Lyons Jonathan,Europese geschiedenis

Achter gesloten deuren

Rees LaurenceEuropese geschiedenis

Angst en vrijheid

Lowe KeithEuropese geschiedenis

Slaapwandelaars

Clark ChristopherEuropese geschiedenis

The Origins of Totalitarianism

Arendt HannahEuropese geschiedenis

Anatomie van het fascisme

PaxtonEuropese geschiedenis

De rafelranden van Europa

van de Wijdeven IvoEuropese geschiedenis

De Germanen

Janssens UgoEuropese geschiedenis

Het jaar c era fascista

Franken PeterEuropese geschiedenis

1918 Het jaar van de dageraad

Schonpflug DanielEuropese geschiedenis

Hoe de oorlog ontstond

Kautsky KarlEuropese geschiedenis

Beschaving, economie en kapitalisme

Braudel FernandEuropese geschiedenis

De Balkan

Detrez RaymondEuropese geschiedenis

Beschaving-economie en kapitalisme

Braudel FernandEuropese geschiedenis

De Europese droom

Rifkin JeremyEuropese geschiedenis

Parijs Berlijn

Jacobs PeterEuropese geschiedenis

De grote oorlogen

Ferguson NialEuropese geschiedenis

Warme oorlog, koude vrede

Blommaert StefaanEuropese geschiedenis

Levendige herinnering

Brants ChrisjeEuropese geschiedenis

Tegen de kruideniers

Devoldere LucEuropese geschiedenis

Europa in de storm

Van Rompuy HermanEuropese geschiedenis

Europa in woelig water

Vos Hendrik Heirbaut RobEuropese geschiedenis

Een naoorlogse achtbaan

Ian KershawEuropese geschiedenis

Beter wordt het niet

De Gruyter CarolineEuropese geschiedenis

1506

Boom HenkEuropese geschiedenis

De Middeleeuwse zomer

Dijkhuis GregorEuropese geschiedenis

Beter wordt het niet

De Gruyter CarolineEuropese geschiedenis

Europese lente

Clark ChristopherEuropese geschiedenis

De geschiedenis van Europa

Alnaes KarstenEuropese geschiedenis

Waarom we Europeaan zijn

Huttinga ThomasEuropese geschiedenis

Kronieken van het Frankische rijk

EinhardEuropese geschiedenis

Wee de overwonnenen

Van de Bunt AlexanderEuropese geschiedenis

Red Europa

Guérot UlrikeEuropese geschiedenis

Carte Blanche

De Coene KarenEuropese geschiedenis

1349

Vermeersch JorenEuropese geschiedenis

Liefde, seks en tragedie

Goldhill SimonEuropese geschiedenis

Brandhaarden

Friedman GeorgeEuropese geschiedenis

Made in Europe

Steinz PieterEuropese geschiedenis

Waterloo 1815-1914

Heirman MarkEuropese geschiedenis

Leven op aarde

Godfrey-Smith PeterEvolutie

Darwin in het nieuws

Nelissen Mark

Evolutie

De grote vragen

Ayala FranciscoEvolutie

De opkomst en heerschappij van de zoogdieren

Brusatte SteveEvolutie

Schitterend ongeluk

Dekker CeesEvolutie

De zeven dochters van Eva

Sykes BrianEvolutie

Een regenboog ontrafelen

Dawkins RichardEvolutie

Waarom de buren nooit deugen

Van Roosmalen MarcEvolutie

Hoe het leven de dingen regelt

Conway Morris SimonEvolutie

Dinosaurussen

Lomax DeanEvolutie

Big history

Christian DavidEvolutie

Evolutie

Junker ReinhardEvolutie

Het leven voor de dinosauriers

Steyer SebastienEvolutie

Evolutieleer voor dummies

DiversEvolutie

Het grootste spektakel ter wereld

Dawkins RichardEvolutie

Een kleine geschiedenis van iedereen die ooit geleefd heeft

Adam RutherfordEvolutie

De reis van de Beagle

Darwin CharlesEvolutie

De oorsprong van de mensheid

Belderis InaEvolutie

Het toppunt van onwaarschijnlijkheid

Dawkins RichardEvolutie

Mijn Europese familie

Bojs KarinEvolutie

Een kaars in het donker

Dawkins RichardEvolutie

Hoe de stof de geest kreeg

Bos ArieEvolutie

De Wetenschap van het leven

De Grief BertEvolutie

Evolutiepatronen

LewinEvolutie

Het verhaal van onze voorouders

Dawkins RichardEvolutie

Evolutie van de evolutieleer

?Evolutie

De gesel van Darwin

Snykers MathieuEvolutie

De evolutie van schoonheid

Prum RichardEvolutie

Het succes van slechte seks

Draulans DirkEvolutie

Evolutie

Adriaens DominiqueEvolutie

De belangrijkste vraag van het leven

Lane NickEvolutie

Over het ontstaan van soorten

Darwin CharlesEvolutie

Seksuele selectie

Gould JamesEvolutie

Fossielen

SimpsonEvolutie

Darwin of God

Ruse MichaelEvolutie

Evolutie

Zimmer CarlEvolutie

De naakte aap

Morris DesmondEvolutie

Onze onsterfelijke genen

Dawkins RichardEvolutie

Antifragiel

Taleb Nassim

Filosofie

Beschavingen botsen niet

Heirman MarkFilosofie

Waarom ben ik hier

Bod RensFilosofie

Machiavellis's lef

Beeckman TinnekeFilosofie

Van mening verschillen

Mersch RubenFilosofie

De filosofie twittercanon

Heuts LeonFilosofie

Conservatieve vooruitgang

Baudet ThierryFilosofie

De verlichting vandaag

Abicht LudoFilosofie

De oorsprong van de moraal

Ridley MattFilosofie

Een en al illusies

Van Berkel KlaasFilosofie

Dit verklaart alles

EdgeFilosofie

Moraal

Sauer HannoFilosofie

Kant

KantFilosofie

De constructie van de wereld

Kleinherenbrink ArjenFilosofie

De hemelpoort van cyberspace

Wertheim MargaretFilosofie

De botten van Descartes

Shorto RussellFilosofie

Dwalen in het antropoceen

Ten Bos RenéFilosofie

De liberale canon

Verhofstadt DirkFilosofie

Provencaalse gesprekken

Vermeersch EtienneFilosofie

De kosmopolitische traditie

Nussbaum MarthaFilosofie

Hebzucht

Linssen JeroenFilosofie

De zin van denken

Gabriel MarkusFilosofie

Een stralende toekomst

Mason PaulFilosofie

Nagelaten geschriften

Vermeersch EtienneFilosofie

De erecode

Appiah Kwame AnthonyFilosofie

Totaliteit en oneindigheid

Levinas EmmanuelFilosofie

Rebelse genieën

Wulf AndreaFilosofie

Het plezier van het zoeken

Pinxten RikFilosofie

Waarom we vrij zijn als we denken

Markus GabrielFilosofie

Statusangst

de Botton AlainFilosofie

Het nadeel van de zekerheid

De Mey RimFilosofie

Leuk hè

Foley MichaelFilosofie

Avonturen bestaan niet

Gusman SimonFilosofie

Kijken, proeven, denken

Lijster ThijsFilosofie

Het leven van de geest

Hannah ArendtFilosofie

Opinitis

Machielse AnjaFilosofie

Door en door verwend

Dalrymple TheodoreFilosofie

Morele vooruitgang in duistere tijden

Gabriël MarkusFilosofie

Epidemie als politiek

Agamben GiorgioFilosofie

Aardse machten

BurleighFilosofie

Nagelaten geschriften

Vermeersch EtienneFilosofie

Fijn, zo 'n brein

Mulder ArjanFilosofie

Ganesha in Silicon Valley

Kockelkoren PetranFilosofie

De intelligentie van de kosmos

Laszlo ErvinFilosofie

De kosmopolitische traditie

Nussbaum MarthaFilosofie

Wat is ruimte waard

Van Heemstra MarjolijnFilosofie

Hercules op de tweesprong

Kinneging AndreasFilosofie

Merkstenen

Hammarskjöld DagFilosofie

Waarom bestaat de wereld

Holt JimFilosofie

De ondergang van Napoleon

Zamoyski Adam

Franse geschiedenis

Bespiegelingen over de revolutie in Frankrijk

Burke EdmundFranse geschiedenis

Napoleon in Egypte

Strathern PaulFranse geschiedenis

Napoleon

Forrest AlanFranse geschiedenis

Surplace

Korteweg AriejanFranse geschiedenis

Hoe zwaar is licht

De Graaf Beatrice

Fysica

Orde van grootte

Smil VaclacFysica

Helgoland

Rovelli CarloFysica

Lasers

HarbisonFysica

De grote vragen

Brooks MichaelFysica

Fundamenteel

Wilczek FrankFysica

De deeltjessafari

Keulen Jean-PaulFysica

Newton

Guicciardini NiccoloFysica

Waarom niemand kwantum begrijpt

Verstraete Fr. Broeckaert C.Fysica

De volmaakte theorie

Ferreira PedroFysica

Feiten en mysteries in de deeltjesfysica

VeltmanFysica

Gevonden

Stroeykens StevenFysica

Bouwstenen van de schepping

t Hooft GerardFysica

Lieven Scheire in zijn element

Woussen WouterFysica

De melodie van de natuur

Van Vulpen IvoFysica

Quantumtheorie voor beginners

?Fysica

Quantumtheorie

Polkinghorne JohnFysica

50 Inzichten in de Quantumfysica

Baker JoanneFysica

Natuurlijk niet

Andringa-Boxum RoelFysica

Einstein...en daarna

Schwinger JulianFysica

Moleculen

?Fysica

Chaos geordend

Cohen JackFysica

De levens van een atoom

Krauss LawrenceFysica

Het ongrijpbare neutrino

SolomeyFysica

Bouwstenen van het atoom

Weinberg StevenFysica

Higgs

Bagott JimFysica

De verbazendwekkende invloed van kleuren

Causse Jean GabrielFysica

Isaac Newton

Gleick JamesFysica

Het mysterie van de tijd

Rovelli CarloFysica

De weg naar de werkelijkheid

Penrose RogerFysica

Einstein

EinsteinFysica

50 Inzichten natuurkunde

Baker JoanneFysica

De volmaakte theorie

Ferreira PedroFysica

Heel geestig Mr.Feynman

?Fysica

Het eiland dat Higgs heet

Bentvelsen StanFysica

De fusiedroom

Keulen Jean-PaulFysica

Relativiteitstheorie

Van Acoleyen KarelFysica

De theorie van alles

Hawking StephenFysica

Voorbij de Big Bang

Mersini-Houghton LauraAstronomie

Energie en entropie

Atkins PeterFysica

De wetenschap van het vuur

BoyerFysica

Hoe werkt de aarde

de Meijer Rob  & Van Westrenen Wim

Geologie

De menselijke maat

Kroonenberg SalomonGeologie

De kaart die de wereld veranderde

Winchester SimonGeologie

Congo 1876-1914

Etambala Mathieu ZanaGeschiedenis van Congo

Onderworpen, onderdrukt, geplunderd

Etambala ZanaGeschiedenis van Congo

Hart der Duisternis

Conrad JosephGeschiedenis van Congo

Kobalt blues

Bruyland ErikGeschiedenis van Congo

De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo

Hochschild  Adam

Geschiedenis van Congo

Congo

Van Reybrouck DavidGeschiedenis van Congo

Wat we nog niet weten

Maddox John

Geschiedenis wetenschap

Dat kan ik me niet voorstellen

Icke VincentGeschiedenis wetenschap

Een regenboog ontrafelen

Dawkins RichardGeschiedenis wetenschap

Horizon

Poskett JamesGeschiedenis wetenschap

De komende vijftig jaar

Brockman JohnGeschiedenis wetenschap

Oral History

Leydesdorff SelmaGeschiedenis wetenschap

Bohr

Peruzzi GiulioGeschiedenis wetenschap

De tijd van verwondering

Holmes RichardGeschiedenis wetenschap

De ontdekking van het weten

Kwa ChunglinGeschiedenis wetenschap

Een wereld vol patronen

Bod RensGeschiedenis wetenschap

Het isgelijkteken

Dijkgraaf RobbertGeschiedenis wetenschap

De natuurwetten

Pickover cliffordGeschiedenis wetenschap

Canon van de natuurkunde

De Lang HermanGeschiedenis wetenschap

Tijd, getal, bewustzijn

Oosthout HenriGeschiedenis wetenschap

Wetenschappelijk onkruid

Edge.orgGeschiedenis wetenschap

De wereld verklaard

Weinberg StevenGeschiedenis wetenschap

Is geschiedenis fictie?

Pfeijffer Ilja LeonardGriekse geschiedenis

Hemelbestormers

Whitmarsh

Griekse geschiedenis

Liefde ,seks en tragedie

Goldhill SimonGriekse geschiedenis

De Griekse Oudheid in vijftig levens

Stuttard DavidGriekse geschiedenis

De oudheid is nog niet voorbij

Meijer FikGriekse geschiedenis

De Griekse oudheid in vijftig levens

Stuttard DavidGriekse geschiedenis

De Peloponnesische oorlog

Kagan DonaldGriekse geschiedenis

Mietjes, monsters en barbaren

Van Houdt ToonGriekse geschiedenis

Troje is nooit veroverd

Chrysostomus DioGriekse geschiedenis

India

Goris GieIndia

India

French Patrick

India

Revolusi

Van Reybroeck David

Indonesië

Iran

Majd Hooman

Iran

Wij zijn Iran

Alavi NasrinIran

Zwarte Golf

Ghattas KimIran

De volgende oorlog

De Wit DaanIran

Jihadisme

Schmidinger Thomas

Islam

Dictators

Zaougui Chams EddineIslam

De kwestie M

Daniels EddyIslam

Allah houdt niet van vrouwen

Selim NahedIslam

Hoofddoek en maagdenvlies

Eltahawy MonaIslam

Het vervallen huis van de Islam

Koopmans RuudIslam

De Oorlog van ISIS

Neurink JuditIslam

Islam

Sattar Sajidah AbdusIslam

Het vierde beest

Holland TomIslam

Islam voor varkens

Jansen Prof.Dr.HansIslam

IS

Lambrecht JefIslam

Blaffende honden

Veronesi Sandro

Italie

De klank van de stad

Min Eric & Valckenaers GerritItalie

De geniale stad

De Vos KoenItalie

Het Italiaanse experiment

Corduwener PepijnItalie

Japan

?

Japan

Geen zee te hoog

Muys PaulJapan

De joden, de wereld en het geld

Attali Jacques

Joodse geschiedenis

Antisemitisme hier en nu

Lipstadt DeborahJoodse geschiedenis

Schaduwoorlog

Bergman RonenJoodse geschiedenis

Israël verdeeld

Lendering JonaJoodse geschiedenis

Oorlog als er vrede dreigt

Meulenbelt AnjaJoodse geschiedenis

De Israel-lobby

MearsheimerJoodse geschiedenis

Haatspraak

Ensel RemcoJoodse geschiedenis

Een bijzondere relatie

Talens EgbertJoodse geschiedenis

Israël Palestina

Abicht Ludo Gantman AndréJoodse geschiedenis

Haatspraak

Ensel RemcoJoodse geschiedenis

De Israel lobby

Catherine LucasJoodse geschiedenis

Israel zegt geen sorry meer

Walter DerksJoodse geschiedenis

De aarde draait door

Inzé DirkKlimaat

Zoektocht naar de wortels van het milieuprobleem

van der Wal KooKlimaat

De onderwerping

Blom PhilippKlimaat

Klimaatneutraal in 2050

Albrecht JohanKlimaat

Climate express

Eggermont Natalie

Klimaat

Brandpunt  Aarde

Walker  Gabriel  David KingKlimaat

Het zesde uitsterven

Kolbert ElizabethKlimaat

Niet het einde van de wereld

Ritchie HannahKlimaat

De menselijke maat

Kroonenberg SalomonKlimaat

De Ijstijd

Palmer KatherineKlimaat

Een schone toekomst

Goldstein JoshuaKlimaat

De vloek van de nootmuskaat

Gosh AmitavKlimaat

Het verlies van de aarde

Rich NathanielKlimaat

De boomgrens

Rawlence BenKlimaat

De goede voorouder

Krznaric RomanKlimaat

Terra Incognita

Tom Jones  Peter   Roger JacobsKlimaat

Hoe gaan we dit uitleggen

Mommers JelmerKlimaat

De laatste generatie

Pearce FredKlimaat

De klimaatoorlogen

Segers R.T.Harald WelzerKlimaat

Gaia

Lovelock JamesKlimaat

Als de laatste boom geveld is, eten we ons geld wel op

De Witte LudoKlimaat

Wat iedereen zou moeten weten over klimaatverandering

Verheggen BartKlimaat

Groene filosofie

Scruton RogerKlimaat

MIRA

VMMKlimaat

Het nieuwe noorden

Smith LaurenceKlimaat

Een leven op onze planeet

Attenborough DavidKlimaat

De wetenschap van de aarde

Sintubin ManuelKlimaat

Brand

Klein NaomiKlimaat

Chaostheorie en klimaatverandering

Madrid CarlosKlimaat

Blauwe planeet

Vaclav KlausKlimaat

Het klimaatcasino

Nordhaus WilliamKlimaat

Korea Korea

Verstraten Joop

Korea

Hoe je Kim Jong-un wordt

Pak Jung H.Korea

De Kim-dynastie

Van der Veen CasperKorea

Onbreekbare eenheid

Andy MacNab

Krijgswetenschap

Kernoorlog

Jacobsen AnnieKrijgswetenschap

De onvermijdelijkheid van een nieuwe wereldoorlog

Piepers IngoKrijgswetenschap

Bravo two zero

McNab AndyKrijgswetenschap

De oorlog van nu

Bijkerk ReinKrijgswetenschap

Gevechtsvliegtuigen

Crosby FrancisKrijgswetenschap

De altijd oorlog

Folins DexterKrijgswetenschap

Strategie & Tactiek

De Vos LucKrijgswetenschap

Krijgspolitiek

Kaplan D.RobertKrijgswetenschap

Verwoesting en Vooruitgang

Morris IanKrijgswetenschap

Beroepsrisico's

Stewart RoryKrijgswetenschap

Erger dan oorlog

Goldhagen Daniel JonahKrijgswetenschap

Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog

Koch KoenKrijgswetenschap

Legendarische veldheren

Roberts AndrewKrijgswetenschap

Krijgspolitiek

Kaplan D.RobertKrijgswetenschap

33 Wetten van de oorlog

Greene RobertKrijgswetenschap

Vom Kriege   van Clausewitz

Strachan HewKrijgswetenschap

Geheime oorlogen

Gordon ThomaKrijgswetenschap

Onder vuur

Curtis MikeKrijgswetenschap

Standaardprocedure gevolgd

Gourevitch   Philip & Errol MorrisKrijgswetenschap

De jacht op het meesterwerk

Van Stirpriaan René

Kunstgeschiedenis

Autocratie bv

Applebaum AnneMaatschappij

Hoe herken ik een fascist

Eco UmbertoMaatschappij

Migratie

De Roo PaulMaatschappij

De hongerige stad

Steel Carolyn

Maatschappij

De Techcoup

Schaake MarietjeMaatschappij

Over politieke correctheid

Bakker Gerben Geling Gert JanMaatschappij

Naar één wereld

Mahbubani KishoreMaatschappij

Achternamen in Nederland en Vlaanderen

Winkler JohanMaatschappij

De wereldburger bestaat niet

Cuperus RenéMaatschappij

Superdiversiteit en democratie

Maly Ico Blomaaert JanMaatschappij

De dappere kijker

Ter Gas EllenMaatschappij

De strijd om de toekomst

Schulte AddieMaatschappij

Trend Surfing

Van Thilborgh BertMaatschappij

Medeplichtig

Verschueren JefMaatschappij

Tentakels

Palagonia GianniMaatschappij

Schaduwspel

Van Vliet VincentMaatschappij

Beter is niet genoeg

De Vos MarcMaatschappij

Corona shock

Albrecht JohanMaatschappij

Entiteit

Fukuyama FrancisMaatschappij

Andermans rotzooi

Dalrymple TheodoreMaatschappij

Leugen en waarheid

Hejne BasMaatschappij

Overmorgen

Torfs RikMaatschappij

Schaduwspel

Van Vliet VincentMaatschappij

Links versus rechts

Van Hiel AlainMaatschappij

Dood Spoor

De Scheemaecker MarcMaatschappij

Spoken

Van der hoeven PienMaatschappij

De aanval op het Westen

Murray DouglasMaatschappij

De infantiele consument

Barber BenjaminMaatschappij

Van burger tot onderdaan

De Man JosMaatschappij

Open monumentendag

Vlaams architectuur InstituutMaatschappij

De oorsprong van onze politiek

FukuyamaMaatschappij

Hoe dichtbij is de toekomst

Raeymakers BartMaatschappij

Het conservatieve denken

Dehaen JelleMaatschappij

Gewone deugden

Ignatieff MichaelMaatschappij

Tot de bodem

De Keyzer MaïkaMaatschappij

De crisis van het democratisch kapitalisme

Wolf MartinMaatschappij

Vroeger was de toekomst beter

Visser CarolijnMaatschappij

Het nieuws

de Botton AlainMaatschappij

The origin of totalitarisme

Arendt HannahMaatschappij

Kleine geschiedenis van het anti-populisme

Jäger AntonMaatschappij

Jouw Revolutie

Dalai LamaMaatschappij

Undercover aan het werk

Van Bergeijk JeroenMaatschappij

Over  Revolutie

Arendt HannahMaatschappij

Verloren land

Temulkuran EceMaatschappij

A sociale media

Launspach ThijsMaatschappij

De verweesde samenleving

Fortuyn PimMaatschappij

De geschiedenis van de wereld van morgen

Coolsaet RikMaatschappij

Fuck de media, red de pers

Van Lieferinge GuidoMaatschappij

Het grote experiment

Mounk YaschaMaatschappij

De val van Prometheus

Lemaire TonMaatschappij

McMaffia

Glenny MishaMaatschappij

Big Brother in Europa

Jespers RafMaatschappij

Clicking

Popcorn FaithMaatschappij

Hoe komen we van religie af?

Van Den Berg FlorisMaatschappij

Gevaarlijke gekken

De Reuver G.&Sansders St.Maatschappij

De autoritaire verleiding

Thomas CasperMaatschappij

De mens voorbij

van den berghe GieMaatschappij

Zwemmen in de oceaan

Rasch MiriamMaatschappij

De revival van Hannah Arendt

Venmans PeterMaatschappij

Uit de puinhopen

Monbiot GeorgeMaatschappij

Werk in de 21° eeuw

Avent RyanMaatschappij

De vierde revolutie

Micklethwait JohnMaatschappij

Het vacuüm van de kosmopoliet

Lotens WalterMaatschappij

De blik van Bourlon

BourlonMaatschappij

Schaal

West GeoffreyMaatschappij

De oplossing

Tepperman JonathanMaatschappij

Toch zit het anders

Asscher MaartenMaatschappij

Voltooid verleden, onvoltooide geschiedenis

Stabel PeterMaatschappij

21 Lessen voor de 21° eeuw

Harari Yval NoahMaatschappij

Homo Deus

Harari Yuval NoahMaatschappij

In onze tijd

Fransen TimMaatschappij

Universum te koop

Vance AshleeMaatschappij

De vorm van vrijheid

Scheffer PaulMaatschappij

Na Europa

Hrastev IvanMaatschappij

Onmacht en oorlogsverlangen

Ladan AntoineMaatschappij

Waardevol werkloos

Janssens GeertMaatschappij

Het menselijk getij

Morland PaulMaatschappij

Moneyland

Bullough OliverMaatschappij

Zij zei

Kantor JodiMaatschappij

De weg uit de crisis

Verhofstadt GuyMaatschappij

Hoe een open wereld ons verder brengt

NorbergJoanMaatschappij

De tirannie van verdienste

Sandel MichaelMaatschappij

Nieuw Rechts

Maly IcoMaatschappij

Tijd van woede

Mishra PankajMaatschappij

Migratie in Belgie

LafleurMaatschappij

Het verraad van de intellectuelen

Benda JulienMaatschappij

De strijd om tijd

Pintelon OlivierMaatschappij

De oplossing

Tepperman JonathanMaatschappij

Over tirannie

Snyder TimothyMaatschappij

Ketterijen

De Gucht KarelMaatschappij

Sneeuw

Carretero NachoMaatschappij

De vorm van vrijheid

Scheffer PaulMaatschappij

De tweede vervreemding

Vlerick MichaelMaatschappij

Meer

Boerma HiddeMaatschappij

Maar dat mag je niet zeggen

Sterkenburg NikkiMaatschappij

De kunst van de revolte

De Lagasnerie GeoffroyMaatschappij

Democratie op wankele bodem

Loose DonaldMaatschappij

Facisme

Knegt DanielMaatschappij

Onder populisten

Jäger AntonMaatschappij

Journalistiek in tijden van fakenews

Pauwels LucMaatschappij

Een wereld zonder stuurman

Kruythof JaapMaatschappij

De strijd om identiteit

Ruijgrok ChristiaanMaatschappij

Revolte

EyalNadavMaatschappij

Bpost Holdup

Verschelden WouterMaatschappij

Big Tech

Foroohar RanaMaatschappij

Nieuw Fascisme

Lawtoo NioeshMaatschappij

Pessimisme is voor losers

Van Lede Kees & Luyendijk JorisMaatschappij

Vriend en vijand

Grunberg ArnonMaatschappij

Hoe we de wereld kunnen genezen

Lenoir FrédéricMaatschappij

Na de Apocalyps

Dartnell LewisMaatschappij

Wereldorde

Kissinger HenryMaatschappij

Quantumveilig

De Smet StevenMaatschappij

Geschiedenis voor morgen

Krznaric RomanMaatschappij

Omkijken naar de toekomst

Macaskill WilliamMaatschappij

AI, de hype voorbij

Janssen JackieManagement

Als het werk stopt

Van Laeken Frank

Management

Leiderschap

Sarens GerritManagement

Capital Budgeting & Company Finance

Merret A.J.& Allen SykesManagement

Technology Management & Society

Drucker Peter F.
Management

De windmakers

Lernout & HauspieManagement

Doorzien

Siegerink AgnesManagement

Economie & organisatie voor de manager

Van de Woestijne Prof.J.Management

Topmensen in de moderne onderneming

Jay AntonyManagement

Het ongelijk van de klagende klant

De Vos EvertManagement

Het functioneren van managers in de toekomst

Wissema ir.J.G.Management

The Rational Manager

Kepner & TrogoeManagement

De dynamiek van het ondernemen

Peters Thomas J.Management

Managerial Psychology

Leavitt Harold J.Management

Leiderschap

Giuliani Rudolph W.
Management

Power Play

Higgins TimManagement

Peter 's Panacee

PeterManagement

Hordenloop naar de top

Blotnick Dr.
Management

Planeet Google

Stross RandallManagement

In search of excellence

Peters Thomas J.Management

Je werk of je leven

Baert StijnManagement

Versta me niet verkeerd

Anthonissen Peter FransManagement

Moord komt nooit ineens

Verwerft GustMenswetenschappen

In naam van God

Armstrong Karen

Menswetenschappen

On/Off

Sidney Vollmer,Nijgh & Van DitmarMenswetenschappen

Liefde in tijden van Tinder

Timmermans ElisabethMenswetenschappen

Waarheid

MacDonald HectorMenswetenschappen

Los van God

Dawkins RichardMenswetenschappen

Waarom generalisten verder komen

Epstein DavidMenswetenschappen

Tijd

Klein StefanMenswetenschappen

Dwars in leven en leren

Kaldenbach HansMenswetenschappen

Authentieke intelligentie

Geraerts ElkeMenswetenschappen

Sapiens

Harari Yuval NoahMenswetenschappen

De zeven eigenschappen voor succes in je leven

Covey StephenMenswetenschappen

Los van God

Dawkins RichardMenswetenschappen

De waarheid over Eva

Van Schaik Carel & Michel KaiMenswetenschappen

De aandacht verloren

Hari JohanMenswetenschappen

De zeven vinkjes

Luyendijk JorisMenswetenschappen

Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt

Draaisma DouweMenswetenschappen

Waar blijft mijn tijd

Van der Lippe TanjaMenswetenschappen

Betekenis geven aan het leven

Peterson B,JordanMenswetenschappen

Stop met klagen

Vromman StevenMenswetenschappen

Zoals verwacht loopt alles anders

Gunster BertoldMenswetenschappen

Ons feilbare denken

Kahneman DanielMenswetenschappen

Dier , mens

Reesink MaartenMenswetenschappen

Van oor tot oor

Tallis RaymondMenswetenschappen

De geschiedenis van de lelijkheid

Eco UmbertoMenswetenschappen

Hoe geweld gewoon wordt

Baberowski JörgMenswetenschappen

Incognito

Eagleman DavidMenswetenschappen

De wijsheid paradox

Goldberg ElkhononMenswetenschappen

De nieuwe mens

Fukuyama FrancisMenswetenschappen

De zeven eigenschappen voor succes in je leven

Covey StephenMenswetenschappen

Ben ik normaal

Chaney SarahMenswetenschappen

Toe Ter Wel Toe

Tanghe PaulMenswetenschappen

Het brein in beweging

Van Gelder RoelofMenswetenschappen

Macht en onmacht van haat

Cuyvers GuidoMenswetenschappen

Het verschijnsel mens

Brossé AndréMenswetenschappen

De tweede berg

Brooks DavidMenswetenschappen

De toekomst van het verleden

Stille AlexanderMenswetenschappen

Tribe of mentors

Ferriss TimothyMenswetenschappen

Op het lijf geschreven

?Menswetenschappen

God is niet groot

Hitchens ChristopherMenswetenschappen

Het gelijk aan mijn kant

De Bono EdwardMenswetenschappen

Zit seks tussen de oren?

Henderickx StafMenswetenschappen

Het brein

Eagleman DavidMenswetenschappen

De mens

Cook MichaelMenswetenschappen

De code van creativiteit

Du Sautoy MarcusMenswetenschappen

De gewone man

Palm JosMenswetenschappen

Puur toeval

Klein StefanMenswetenschappen

Als de schaduwen langer worden

Marcoen AlfonsMenswetenschappen

Hardcore history

Carlin DanMenswetenschappen

Een schitterend brein

Nasar SylviaMenswetenschappen

De geheugenfabriek

O'Keane VeronicaMenswetenschappen

Dat stemmetje in je hoofd

Gawdat MoMenswetenschappen

God en het gesteente

Bodifée GerardMenswetenschappen

Verborgen geschiedenis Open toekomst

Steiner RudolfMenswetenschappen

Waarom we niets van de Orient begrijpen

Tieleman DirkMidden-Oosten

Het weefgetouw van de tijd

Kaplan D.RobertMidden-Oosten

Dwars door het Midden-Oosten

Roelants Carolien

Midden-Oosten

Zwarte golf

Ghattas KimMidden-Oosten

Rampjaar 1672

Panhuysen Luc

Nederlandse geschiedenis

Een schricklijck jaer

den Hollander InekeNederlandse geschiedenis

Vuistrecht en wisselgeld

Moeyes PaulNederlandse geschiedenis

De goede stad

Mak GeertNederlandse geschiedenis

Geert Wilders De wreker

Fennema MeindertNederlandse geschiedenis

De hoed van Vermeer

Brook TimothyNederlandse geschiedenis

De opstand der Nederlanden

Schiller FriedrichNederlandse geschiedenis

De tachtigjarige oorlog

Fruin RobertNederlandse geschiedenis

Willem de Zwijger

WedgwoodNederlandse geschiedenis

Licht

Klukhuhn AndréNederlandse geschiedenis

Filips Willem

Van der Eycken MichelNederlandse geschiedenis

De Tachtigjarige oorlog

Groenveld  Prof.&  LeeuwenbergNederlandse geschiedenis

Het loon van de schuld

Buruma IanNederlandse geschiedenis

Onder Hollanders

De Foer StevenNederlandse geschiedenis

Willem de Zwijger, prins van Oranje

Putnam RuthNederlandse geschiedenis

Reis naar het continent

Segers MathieuNederlandse geschiedenis

Prins Maurits

BredevoortNederlandse geschiedenis

Oranje tegen Spanje

De Maesschalck EdwardNederlandse geschiedenis

Nieuwpoort 1600

Verhoef C.H.J.Nederlandse geschiedenis

Op weg naar tachtig jaar oorlog

Woltjer J.J.Nederlandse geschiedenis

Redeloos, radeloos, reddeloos.

de Visser Justus

Oekraïnse geschiedenis

De sleutel ligt in Washington

Jansen TonOekraïnse geschiedenis

Franz Jozef I

Tschuppik Karl

Oostenrijkse geschiedenis

Wilde bloemen

Philips Roger

Plantkunde

Cocreatief leiderschap

Larock Yves

Psychologie

Aandacht

Coleman danielPsychologie

Mind

Siegel Daniel J.Psychologie

Wat is bewiustzijn nou eigenlijk?

Jolij JacobPsychologie

De code van het bewustzijn

Pennartz CyriePsychologie

Assertiviteitstraining

Cotler SherwinPsychologie

In de greep van een Light Psychopaat

Renaer BartPsychologie

Deze beslissing verandert je leven

Hertz NoreenaPsychologie

Traffic

Vanderbilt TomPsychologie

Manipulatie

Andersen MariePsychologie

Uit onbetrouwbare bron

Levitin DanielPsychologie

Verstoord verlangen

Koole CorinePsychologie

De wereld omgekeerd

Van Broekhoven RemkoPsychologie

De 18 wetten van de menselijke natuur

Greene NorbertPsychologie

Liefde in tijden van eenzaamheid

Verhaeghe PaulPsychologie

Geluk

Bormans LeoPsychologie

Het verschil

Baron-CohenPsychologie

Geen zee te hoog

?Psychologie

De marsh-mallow-test

Mishel WalterPsychologie

Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus

Gray JohnPsychologie

De kracht van angst

Al Ghaoui HesnaPsychologie

Hoe creativiteit werkt

Lehrer JonahPsychologie

Stil

Cain SusanPsychologie

De geheimen van je brein

Aamodt dr.Sandra en dr Sam WangPsychologie

Standvastig

Brinkmann SvendPsychologie

Met slaande deuren

Ornelis SergePsychologie

De kunst van het luisteren

?Psychologie

De onttovering van de waanzin

Engelbrecht MariusPsychologie

De goede psychopaat

Dutton KevinPsychologie

Volmaakt onvoorspelbaar

ArielyPsychologie

De wijsheid van het enneagram

Riso don RichardPsychologie

De vijftig grootste misvattingen van de psychologie

Lilinfeld ScottPsychologie

Hoe verander je een mening

McRaney DavidPsychologie

Ken je digitaal DNA

De Marez LievenPsychologie

De psychologie van Totalitarisme

Desmet MattiasPsychologie

Wat wij willen

Weber Charlotte FoxPsychologie

De goedheidsparadox

Wrangham RichardPsychologie

Het Gaslight proces

Stern Robin dr.Psychologie

Twee breinen

Lewis MichaelPsychologie

Eenzaamheid

Spitzer ManfredPsychologie

De kracht van angst

Al Ghaoui HesnaPsychologie

De Weense kwakzalver

Israëls HanPsychologie

Licht

Venhuizen EmmaPsychologie

Als de schaduwen langer worden

Marcoen, Grommen , Van RanstPsychologie

Falen met succes

Fitzgerald dr.  A.Psychologie

De mens is niet slecht

Keltner DacherPsychologie

Omringd door tegenslag

Erikson ThomasPsychologie

Psy-Q

Ambridge BenPsychologie

Echte mannen vechten

Gottschalk JonathanPsychologie

Hoe verander je een mening

McRaney DavidPsychologie

Noord Oost Zuid West

Brotton JerryReisverhaal

De grote dictatortour

Marten Blankesteijn & Irene De Zwaan

Reisverhaal

Mijn Frankrijk

Prick LeoReisverhaal

Mijn Frankrijk 2

Van Loo BartReisverhaal

De laatste wildernis

MacFarlaneReisverhaal

Heel Nederland

Zaal RikReisverhaal

Fulltime avonturier

Valkenier TamarReisverhaal

Bretagne

Jacques MariaReisverhaal

Bloedrivier

Butcher TimReisverhaal

Marokko

?Reisverhaal

Gids voor Amerika

Van Zuilen Dr.A.J.Reisverhaal

Zuid-Italie

Verhelst Ed.Reisverhaal

1001     Natuurwonderen

?Reisverhaal

De wonderbaarlijke laatste reis van Donald Crowhurst

Tomalin NicholasReisverhaal

Beieren

?Reisverhaal

Sicilië

Ineke De HaanReisverhaal

Het Parfum

Süskind Patrick

Roman

Liefdesverhalen

StendhalRoman

De fazantenmoordenaars

Adler-Olsen JussiRoman

De vrouw die met vuur speelde

Larsson StiegRoman

Dodelijk patroon

Nesbo JoRoman

Door het oog van de naald

Follet KenRoman

Rollenspel

Lemaitre PierreRoman

Onaantastbaar

Slaughter KarinRoman

Geheime kamers

Jeroen BrouwersRoman

Het complot van Laken

Op de Beeck JohanRoman

De begraafplaats van Praag

Eco UmbertoRoman

De eenzaamheid van de priemgetallen

Giordano PaoloRoman

De Toverberg

Mann ThomasRoman

Allez,Eddy

Embrechts GertRoman

In de naam van de roos

Eco UmbertoRoman

Helden van het laatste uur

Hans Helmut KirstRoman

De Decamerone

BoccaccioRoman

Marconi Park

Edwardson AkeRoman

Jachthonden

Horst Jorn LierRoman

Portret van Mona Lisa

Kalogridis JeanneRoman

Lamiël

StendhalRoman

De Engelse spion

Silva DanielRoman

Mannen die vrouwen haten

Larsson StiegRoman

De Verklikker

Fjell Jan-ErikRoman

De kunst van het verdwijnen

Lippman LauraRoman

De vreemde

Coben HarlanRoman

Waarheid en leugen in de Literatuur

Vizinczey  StephenRoman

De Cereus bloeit 's nachts

Mootoo ShaniRoman

De kolonel krijgt nooit post

Gabriel Garcia MarquezRoman

On Nobis

Halders AnnyRoman

Het gewicht van de haat

Claes JoRoman

De Da Vinci code

Brown DanRoman

Inferno

Brown DawnRoman

Swanss kant op

Proust MarcelRoman

Al die tijd de duivel

Pollock Donald RayRoman

Supernotes

Kasper AgentRoman

Domina

Hilton L.S.Roman

Dood door verdrinking

Damhaug TorkilRoman

Gerechtigheid

Larsson StiegRoman

Ivanov

Bervoets HannaRoman

Zwerven langs de Limes

Devoldere LucRomeinse geschiedenis

De sluier van Cicero

Meijer Fik

Romeinse geschiedenis

Sterven in stijl

Van Hooff AntonRomeinse geschiedenis

Pax Romana

Goldsworthy AdrianRomeinse geschiedenis

Van Troje tot Tiberius

Paterculus VelleiusRomeinse geschiedenis

De glorie van Rome

Goldsworthy AdrianRomeinse geschiedenis

De erfenis van de oudheid voor de mens van nu

Nouwen RobertRomeinse geschiedenis

Het dagelijkse leven in het oude Rome

CarcopinoRomeinse geschiedenis

Rome

Kneale MatthewRomeinse geschiedenis

Van Augustus tot Constantijn

Strauss BarryRomeinse geschiedenis

Memoires van Hadrianus

Yourcenar MargueriteRomeinse geschiedenis

Klassieke liefde

Van Hooff AntonRomeinse geschiedenis

Keizer Augustus en de Lage landen

Nouwen RobertRomeinse geschiedenis

De geboorte van het Romeinse keizerrijk

Strauss BarryRomeinse geschiedenis

De macht van de traditie

Burgersdijk DiederikRomeinse geschiedenis

Stem op Caesar

Jones PeterRomeinse geschiedenis

De glorie van Rome

Goldsworthy AdrianRomeinse geschiedenis

Diocletianus

Hekster Olivier Jansen CorjoRomeinse geschiedenis

De Gouden Eeuw van Rome

Van Hooff AntonRomeinse geschiedenis

Hadrianus

Everitt AnthonyRomeinse geschiedenis

Dynastie

Holland TomRomeinse geschiedenis

Oorzaken van de grootheid en de ondergang van de Romeinen

De Montesquieu CharlesRomeinse geschiedenis

Julius Caesar

GoldsworthyRomeinse geschiedenis

S.P.Q.R

Beard MaryRomeinse geschiedenis

Mijn Rusland

Sjiskjind Michael

Ruzland Land in oorlog met zichzelf en met de wereld

Cukier EvaRussische geschiedenis

Killer in het Kremlin

Sweeney JohnRussische geschiedenis

Het nieuwe ijzeren gordijn

De Wijk RobRussische geschiedenis

Poetins filosoof

Kal VictorRussische geschiedenis

Pussy Riot

Tolokonnikova Nadja

Russische geschiedenis

Gorbatsjov

Taubman WilliamRussische geschiedenis

Spoken in Moskou

Roth JosephRussische geschiedenis

Het Rusland van Poetin

Stent AngelaRussische geschiedenis

Mijn moeder zou het oorlog noemen

PolitkovskajaRussische geschiedenis

Poetins oorlogen

Galeotti MarkRussische geschiedenis

From Russia with blood

Blake HeidiRussische geschiedenis

De mannen van Poetin

Belton CatherineRussische geschiedenis

Rusland, land dat anders wil zijn

Kessler GijsRussische geschiedenis

No War

Ovsjannikova MarinaRussische geschiedenis

Werelbrand

Read AnthonyRussische geschiedenis

De onfeilbare spion

Matthews OwenRussische geschiedenis

Een vrolijke hel

Jerofejev ViktorRussische geschiedenis

De onderneming

Felshtinsky YuriRussische geschiedenis

We moeten het even over Poetin hebben

Galeotti MarkRussische geschiedenis

De Russische klus

Smith DouglasRussische geschiedenis

De rode belofte

Spufford FrancisRussische geschiedenis

Poetin

Hutchins & KorobkoRussische geschiedenis

Achtervolgd door de staatsmaffia

Browder BillRussische geschiedenis

Er was eens in Rusland

Mezrich BenRussische geschiedenis

Het einde van de rode mens

Alexijevtis SvetlanaRussische geschiedenis

Midden in de revolutie

Rappaport HelenRussische geschiedenis

Moskouse nachten

Cliff NigelRussische geschiedenis

Rodina

Brouwers ArnoutRussische geschiedenis

De toekomst is geschiedenis

Gessen MashaRussische geschiedenis

Poetinisme

Malfliet KatlijnRussische geschiedenis

Rusland in oorlog-2

D'Hamecourt PeterRussische geschiedenis

Gazprom

Panjoesjkin Valeri , Michail ZygarRussische geschiedenis

Lenin

Sebestyen VictorRussische geschiedenis

Moskouse nachten

Cliff NigelRussische geschiedenis

Het wordt winter

Kasparov GarryRussische geschiedenis

Oorlog en revolutie

Lieven DominicRussische geschiedenis

Het woord als wapen

Gessen MashaRussische geschiedenis

Niets is waar en alles is mogelijk

Pomerantsev PeterRussische geschiedenis

Koude oorlogsbuit

Ducal CharlesRussische geschiedenis

Rusland na de Sovjet Unie

Malfliet KatlijnRussische geschiedenis

Navalny

Dollbaum Jan MattiRussische geschiedenis

Ruslands oorlog

Overy RichardRussische geschiedenis

De wraak van Poetin

Smeets HubertRussische geschiedenis

Geschiedenis van Rusland

Abeel JefRussische geschiedenis

Z

Rottenberg HellaRussische geschiedenis

De nieuwe koude oorlog

Lucas EdwardRussische geschiedenis

Sint-Petersburg

Waegemans EmmanuelRussische geschiedenis

Vijand van de Russische staat

Browder BillRussische geschiedenis

Rusland

Detrez RaymondRussische geschiedenis

Poutins Erfdeel

ter Haar Marie-ThérèseRussische geschiedenis

Het koninkrijk der elementen

Atkins Peter

Scheikunde

Elementen ontraadseld

Kean SamScheikunde

Algemene Chemie

Viaene LucienScheikunde

Geschiedenis van de scheikunde

Van Toor J.A.Scheikunde

Werkbare waarden

De Wever Bart

Sociologie

Eén tegen allen

De Man JanSociologie

Allemaal ego's

Flamend JanSociologie

Dansen met de Hydra

Bakker GerbenSociologie

Muiterij

Mertens PeterSociologie

Vrijheid veiligheid

Elchardus MarkSociologie

Sociale intelligentie

Coleman DanielSociologie

Energie- adviesprocedure

?

Software

Blok voor blok

Williams StephenSoftware

De digitale afgrond

Keen AndrewSoftware

Nooit nog normaal

Jacobs LaurenceSoftware

De facebookfacade

Haugen FrancesSoftware

Cursus website maken

?Software

Titanenstrijd

Vogelstein FredSoftware

Facebook voor dummies

Janssen RaymondSoftware

Grocking the Gimp

?Software

EPB    Energieprestatie Binnenklimaat

?Software

De Google formule

Hardus BobSoftware

Javascript

GamperlSoftware

Facebook

Levy StevenSoftware

Het Metaverse

Ball MatthewSoftware

Mastering  Access 97

SimpsonSoftware

Artificiele intelligentie

Buijsman StefanSoftware

Radar Gimp

?Software

Van idee tot app

White CarlaSoftware

De Tachtigjarige oorlog in Spaanse ogen

Rodriguez-Perez

Spaanse geschiedenis

Filips II

Parker GeoffreySpaanse geschiedenis

1492

Attali JacquesSpaanse geschiedenis

Verscheurd Catalonië

Greven KoenSpaanse geschiedenis

Zwarte renaissance

Van der Heyden Chr.
Spaanse geschiedenis

De Catalaanse crisis

Puigdemont CharlesSpaanse geschiedenis

De droom van de Ier

Mario Vargas Llosa

Spaanse literatuur

De Taal van de Hartstocht

Mario  Vargas  LlosaSpaanse Literatuur

De vier ruiters van de apocalyps

IbanezSpaanse Literatuur

Don Quichote de la Mancha

Cervantes MiguelSpaanse literatuur

Het feest van de bok

Mario Vargas LlosaSpaanse Literatuur

Leven om het te vertellen

Gabriel Garcia MarquezSpaanse literatuur

Liefde in tijden van cholera

Marquez Gabriel GarciaSpaanse Literatuur

De kus van de Spinvrouw

Puig ManuelSpaanse Literatuur

Lituma in het Andesgebergte

Mario Vargas LlosaSpaanse Literatuur

Verliefde vrouwen

Lawrence H.W.Spaanse literatuur

Zoals water voor chocolade

Esquive LauraSpaanse literatuur

Honderd jaar eenzaamheid

Gabriel Garcia MarquezSpaanse literatuur

Pantaleon en de Bezoeksters

Mario Vargas LlosaSpaanse literatuur

Het schilderij uit Vlaanderen

Pérez-Reverte ArturoSpaanse literatuur

Geen weg terug

Abouzeid Rania

Syrië

Syrië

De Feyter TheoSyrië

Reradicaliseren

Sieckelinck Stijn

Terrorisme

In naam van God

Cliteur Paul Verhofstadt DirkTerrorisme

Waarom mensen radicaliseren

Van den Bos KeesTerrorisme

De dreiging van chaos

Rashid AhmedTerrorisme

De mythe Al-Qaeda

Coolsaet RikTerrorisme

11 september 2001

?Terrorisme

NV Terreur

Napoleoni LorettaTerrorisme

Schokgolven

Pattyn Bart , Jan WoutersTerrorisme

Veiligheid voor iedereen

Yüksel VeliTerrorisme

De Praagse Lente

Van Heuverzwijn Pieter

Tsjechische geschiedenis

Tsjechoslowakije na 1945

RennerTsjechische geschiedenis

De droom van Osman

Finkel Caroline

Turkijë

Turkije

Rochtus DirkTurkije

De grote Turk

Boom HenkTurkije

Erdogan

Kruft Anton & Pierik PerryTurkije

De geschiedenis van Istanbul

FreelyTurkije

De Ottomanen

Baer Marc DavidTurkije

Opdrift

Waagmeester LucasTurkije

Een doolhof vol verdwaalden

Maalouf AminWereldgeschiedenis

Mousson

Kaplan Robert

Wereldgeschiedenis

Vrede en oorlog

Holslag JonathanWereldgeschiedenis

Grenzen in beweging

De Baets AntoonWereldgeschiedenis

Big History

Stokes Brown CynthiaWereldgeschiedenis

Een probleem uit de hel

Power SamanthaWereldgeschiedenis

Shutdown

Tooze AdamWereldgeschiedenis

Omwenteling

Diamond JaredWereldgeschiedenis

Acht dictators uit de twintigste eeuw

Dikötter FrankWereldgeschiedenis

Ontmoetingen in het Westen

Verberckmoes JohanWereldgeschiedenis

De vergeten twintigste eeuw

Judt TonyWereldgeschiedenis

In het spoor van Fanon

Bogaert KoenWereldgeschiedenis

1177 voor Christus

Cline EricWereldgeschiedenis

Dan liever de lucht in!

Hesse HelgeWereldgeschiedenis

Wereldcrisis

Parker GeoffreyWereldgeschiedenis

De dochters van Jalta

Katz Catherine GraceWereldgeschiedenis

Het fascinerend getal pi

Delahaye

Wiskunde

Getallen ontraadseld

Bellos AxelWiskunde

1491

Mann Charles C.

Zuid-Amerikaanse geschiedenis

La conquista del Peru

Pablo Alonso de AvecillaZuid-Amerikaanse geschiedenis

Bernal Diaz del Castillo

Bernardo Diaz del CastilloZuid-Amerikaanse geschiedenis

Een republiek op keizersvoeten      Heirman Mark      Amerikaanse politiek

Geen enkel land in de wereld wekt zoveel tegenstrijdige gevoelens op als de Verenigde Staten van AmerikA. Sommigen beschouwen Amerika als de uitvinder van de politieke democratie, voor anderen is het juist de grootste bedreiging ervan.
Het is niet alleen het land dat als geen ander de wereldvrede verzekert, het telt ook in eigen huis het grootste aantal wapens en een recordaantal gewelddaden.
Filosoof Mark Heirman schreef over de Verenigde Staten een boek onder de titel Een republiek op keizersvoeten.
Hierin vertelt hij het complexe verhaal van de meest realistische en meest idealistische, het meest liberale en het meest conservatieve, het meest isolationistische en het meest interventionistische, het meest religieuze en het meest seculiere, het meest vreedzame en het meest gewelddadige, het meest materialistische en het meest apocalyptische land ter werelD.

Europeanen zeggen vaak dat de Amerikanen weinig of niets van Europa begrijpen, maar wie het boek van Heirman heeft gelezen, zal moeten toegeven dat wij Europeanen ook weinig of niets van Amerika begrijpen.
Het is een land van mogelijkheden en uitdagingen, van tradities en vernieuwingen.
Een essentieel bestandsdeel is volgens de auteur de Amerikaanse grondwet, een tekst die zo vaag is dat elke generatie haar naar eigen zin kon interpreteren.
Eigenlijk was het realiseren van die tekst al een wonder op zich, want de tegenstellingen tussen nationalisten en federalisten, tussen nationalisten en republikeinen, en tussen patriotten en pro-Engelse loyalisten was bijzonder groot.
Een van de grootste verschillen bestond tussen Noord en Zuid over de aanvaarding en toepassing van de slavernij, een dispuut dat nog decennialang de Amerikaanse geesten zou verdelen.

Die verschillende mentaliteit was al zichtbaar vanaf het begin.
Tussen het liberale Noorden, het conservatieve Zuiden, het isolationistische Midwesten (de Graint Plains die ver van de kusten liggen en waar de Amerikaanse kernraketten staan) en het libertijnse Westen met San Francisco en Los Angeles als voornaamste steden.
Toch bestond er al vroeg een belangrijk gemeenschappelijk besef, nl.
de vrijheid als een natuurrecht en als het tegengestelde voor slaverni J. Voor de founding fathers was Amerika bij uitstek het rijk van de vrijheid waarin ‘alle mensen vrij en gelijk geschapen zijn’.
Voor de blanke kolonisten was dit een evidentie maar in de praktijk gold dit enkel voor ‘white persons’.
De indianen werden verdreven en gedumpt in reservaten en zwarten werden tot de jaren zestig van de 20ste eeuw niet gelijk behandelD. Weliswaar aanvaardde het Amerikaanse Congres in 1865 het 13de amendement dat de slavernij verbood over het ganse grondgebied van de Unie, maar in het Zuiden bleef men bijna een eeuw lang een rigoureus apartheidsregime volgen.
Pas onder president Johnson werd in 1963 de ‘Civil Rights Act’ goedgekeurd, de ‘War Against Poverty Act’ in 1964 en de ‘Voting Rights Act’ in 1965.
Grote stappen voorwaarts, maar dat neemt niet weg dat zwarten het ook vandaag nog moeilijk hebben.
Zo bestaat 46 procent van de gevangenenpopulatie uit zwarten terwijl ze slechts 12 procent van de totale bevolking vormen.

Linkse intellectuelen hangen van Amerikanen graag een beeld op van individualistische burgers die geen greintje medeleven voor anderen zouden kennen.
Alleen het materiële zou voor hen belangrijk zijn en solidariteit zouden ze niet kennen.
Heirman nuanceert dit beelD. Ruim 49 procent van alle Amerikanen zijn als vrijwilliger actief in een of andere vereniging of zijn geëngageerd voor een of ander maatschappelijk doel.
Ter vergelijking: in Frankrijk is dat maar 19 procent, in Duitsland amper 13 procent.
Wat Amerikanen wel typeert is hun groot wantrouwen in de overheiD. Maar voorgaande cijfers tonen volgens de auteur wel aan dat ‘vrijere mensen veel actievere burgers zijn dan wie van overheidswege tot burgerschap wordt gedwongen’.

Een ander kenmerk is het ‘exceptionalisme’ van de Amerikanen, het gevoel te behoren tot een uitzonderlijke natie.
Dat vloeit voort uit de ontstaansgeschiedenis zelf van de VS.
De eerste kolonisten lieten de ‘verstikkende’ oude regimes van het Europese vasteland achter zich en kwamen terecht in een nieuwe wereld, met een ongekende vrijheid en onbeperkte toekomstmogelijkheden.
Hier ligt ook de basis voor het ‘isolationisme’ dat tot de Tweede Wereldoorlog het buitenlands beleid van de VS kenmerkte en het ‘messianisme’ of de mentaliteit om de ganse wereld te veranderen en te verbeteren naar hun inzichten.

Dat messianisme kreeg in de recente geschiedenis duidelijk vorm bij de machtsoverdracht van de idealistische president Carter naar zijn gedreven opvolger Ronald Reagan.
Die overdracht kenmerkte ook de overgang van het tot dan dominerende liberalisme naar een herboren conservatisme.
Mark Heirman noemt de periode vanaf 1981 zelfs ‘de Vierde Republiek’.
Tot dan ging de belangrijkste politiek-filosofische invloed uit van de liberale denker John Rawls die opriep ‘de markt te gebruiken waar je ze kunt gebruiken, de overheid waar je ze moet gebruiken’.
Reagan pleitte radicaal voor minder overheiD. Dat gebeurde door te snoeien in de sociale zekerheid, het onderwijs en de sociale programma’s voor hulpbehoevenden.
‘Rechtvaardigheid wordt weer een kwestie van liefdadigheid en wordt derhalve aan kerken en gemeenschappen overgelaten’, zo schrijft de auteur over die omslag.
Maar dat betekende niet dat de overheid echt kleiner werd want de uitgaven voor defensie en veiligheid groeiden fors.
Onder Reagan verdween ook de real-politiek van Kissinger en was de VS niet langer tevreden met een status-quo tussen de grootmachten.
Het communisme moest actief betreden worden.

Die omslag van een liberaal naar een conservatief Amerika was het resultaat van diverse factoren.
Het begon merkwaardig genoeg al in de jaren zestig met de aanvaarding van de burgerrechten voor zwarten en de goedkeuring van de wet op zwangerschapsonderbreking waardoor tal van kiezers overstapten naar de conservatieven.
Door de economische omstandigheden verzwakte de positie van de vakbonden en de explosie van zwarte getto’s toonde aan dat het rassenprobleem structureel niet was opgelost.
Daarbij moet ook nog de opdoffer gerekend worden van de mislukking in Viëtnam en de gijzeling van Amerikaanse burgers in Iran.
Daartegenover stond een groeiend conservatisme.
Met traditionalisten en hun ‘compassionate conservatism die eerder geloven in liefdadigheid dan in door de overheid opgezette programma’s om de armoede te bestrijden.
Met religieuze fundamentalisten die opkomen voor een letterlijke interpretatie van de bijbelteksten die hun boodschap via televisie lieten doorklinken.
Met seculiere neoconservatieven van de ‘Moral Majority’.
En merkwaardig ook libertijnen die zich met hun populistisch discours afzetten tegen elke vorm van overheidsinmenging.

Met de val van de Sovjet-Unie bleef de VS over als de enige supermacht.
Aanvankelijk leidde dat tot een verlaging van de defensiemiddelen maar de doelstelling om dé wereldmacht bij uitstek te blijven bleef bestaan.
Mede onder impuls van 11 september verhoogde Bush junior het defensiebudget met meer dan 100 miljard dollar.
Met de strijd tegen het terrorisme bevindt de VS zich aldus Heirman in de Vierde Wereldoorlog (de Derde was de Koude Oorlog).
Het si een strijd tegen een onzichtbare vijand die overal kan toeslaan.
De bekommernis voor de veiligheid leidde ertoe dat maatregelen werden genomen, zoals de Patriot Act, die rechtstreeks bedreigend zijn voor de rechten en vrijheden van de burgers.
Daarmee bestaat het gevaar dat datgene wat de terroristen willen bestrijden wel eens vanuit het systeem zelf wordt vernietigd, nl.
de vrijheid zelf. In het verleden heeft de VS afgerekend met het socialisme en het communisme.
Mark Heirman vreest nu evenwel voor een aanval op het liberale en vrijzinnige AmerikA.

Dit boek is verplichte literatuur voor al wie wil meepraten over de verhouding tussen de VS en de rest van de werelD. Het biedt een genuanceerd beeld tegenover het blinde anti-amerikanisme van heel wat linkse intellectuelen enerzijds en van de blinde idolatrie tegenover het land van de vrijheid van heel wat conservatieven anderzijds.
De belangrijkste vaststelling is allicht dat de Verenigde Staten – in tegenstelling tot wat zoveel politici en intellectuelen in Europa denken – geen liberaal land is en geen liberale politiek voert.
Dat zien we ook op economisch vlak met haar beleid van protectionisme.
Het is een conservatief land met conservatieve leiders.
Het toont ook aan dat het verschil tussen Amerikaanse ‘liberals’ en Europese liberalen minder groot is dan sommigen denken of verkondigen.

De Bushtragedie      Weisberg Jacob      Amerikaanse politiek

Al dat gedrum op de drempel van het Witte Huis zou ons doen vergeten dat daar tot begin volgend jaar nog iemand woont: George W.Bush, de 43ste president van de Verenigde Staten, tegenwoordig ongeveer even populair als Richard Nixon net voor zijn ontslag in 1974.

De Amerikaanse journalist Jacob Weisberg verzamelt al jaren de meest bizarre, lachwekkende en absurde uitspraken van nr. 43. Met zijn reeks 'Bushisms' is hij mee verantwoordelijk voor het beeld van de niet al te snuggere, clowneske DubyA. Maar 'De Bush Tragedie' (Balans) zorgt voor een straffe correctie van dat imago.
George W.Bush bezit wel degelijk twee universiteitsdiploma's (een van Yale en een van Harvard) en in 2006 zou hij liefst 87 boeken gelezen hebben.
De anti-intellectuele cowboypose is show, meent Weisberg.
De familie Bush behoorde tot de elite van de Amerikaanse oostkust en George W.Bush is maar per toeval, door het werk van zijn vader, in Texas terechtgekomen.
Maar omdat hij van daaruit aan zijn politieke carrière begon, moest hij zich voordoen als een 'echte' Texaan - vandaar dus het boerse imago.

De schaduw van vader Bush, president nummer 41, hangt trouwens van begin tot einde over de carrière van zijn zoon.
Bush Junior heeft zijn papa vooral willen tonen dat hij het beter kon.
In de eerste Golfoorlog had vader Bush getoond hoe zeer hij stabiliteit verkoos boven een overwinning op het Kwaad: hij nam genoegen met de terugdrijving van de Irakezen uit Koeweit.
George Walker Bush vond dat zijn vader het karwei niet had afgemaakt en beval een invasie van Irak.
Ook in zijn binnenlandse beleid heeft Bush II systematisch tegen zijn vader in gehandelD. Bush I was als goede republikein tegen belastingverhogingen, maar paste ze toe als het echt nodig was.
Junior schrapte alleen belastingen en laat een economische puinhoop nA. Het presidentschap van Dubya draaide dus uit op een tragedie, omdat zijn vader een redelijk en bezonnen leider was en hij dat van de weeromstuit niet wenste te zijn.

Op één punt was Dubya, helaas, écht beter dan zijn vader: hij raakte wél herverkozen, met dank aan een zekere Osama Bin Laden!

De ‘tragedy of errors’ van vader en zoon Bush

Vrijdag 13 juni 2008 door Menno de Galan

Journalist Jacob Weisberg gaat in zijn geslaagde, maar speculatieve boek The Bush Tragedy uit van de stelling dat de 43ste president van de Verenigde Staten, die dezer dagen Europa bezoekt, in één essentieel opzicht verschilt van zijn directe voorgangers: hij had geen vastomlijnd wereldbeeld toen hij werd gekozen.

Voor zijn veertigste besteedde hij volgens Weisberg geen serieuze aandacht aan de binnenlandse politiek.
Voor zijn vijftigste was hij niet geïnteresseerd in de buitenlandse politiek.
Voor een beter begrip van Bush is het volgens de auteur daarom ‘onvermijdelijk’ de mensen in zijn naaste omgeving te bestuderen.

Weisberg is niet de eerste schrijver die George Bush vergelijkt met en afzet tegen zijn vader.
Hij is wel origineel in de methode die hij toepast: close reading van ‘bekende en soms zeer bekende’ citaten van Bush, diens familie en medewerkers én enkele toneelstukken van Shakespeare, vooral Henry IV en V.
Shakespeare, aldus Weisberg, ‘nodigt uit om dieper te kijken en minder te oordelen’.

In de eerste fase van zijn leven probeerde Bush zijn vader, die hij immens bewonderde, in alles te imiteren; een tot mislukken gedoemde onderneming, omdat hij minder talenten haD. In de tweede fase hield de bewondering van de zoon voor zijn vader weliswaar stand, maar zag hij ook scherp de beperkingen van diens aarzelende karakter en slappe leiderschapstijl.
In de derde fase had hij onverwacht succes door zich van zijn vader los te weken en zich met een alternatieve familie te omringen.
Deze vond hij eerst in een dominee die hem op het rechte pad hielp en later, als gouverneur en president, in politieke adviseurs.

Met deze adviseurs onderhield Bush een complexe relatie.
Hij eiste dat zij hem als een krachtdadige leider respecteerden, als The Decider.
die hij meende te zijn.
Hij eiste ook dat zij zijn anti-intellectualisme voedden met hun eigen vooroordelen tegen de zogenoemde Oostkust-elite.
In overig opzicht gaf hij hun een ongeëvenaarde vrijheid in de verwezenlijking van hun eigen dromen.
In twee messcherpe hoofdstukken analyseert Weisberg hoe adviseur en strateeg Karl Rove (als surrogaat broer) en vicepresident Dick Cheney (als alternatieve vader) met hun eigen pet projects aan de haal gingen.

Rove heerste over de binnenlandse politiek.
Hij wilde voor de komende generatie een ‘permanente’ Republikeinse meerderheid creëren, bestaande uit zakenlieden en gelovigen.
Hij was een originele denker die brak met het aloude adagium dat de kiezers in het midden moesten worden gepaaiD. In 2002 en 2004 won hij de verkiezingen door de oorlog tegen het terrorisme schaamteloos te manipuleren voor Republikeinse doeleinden.

Cheney wilde vooral de macht van het presidentschap als instituut vergroten of, in zijn zienswijze, in oude glorie herstellen.
De aartspessimistische vicepresident zag de terreuraanslagen van 9/11 als een levensbedreigende aanval op de Verenigde Staten.
Nieuwe aanvallen zouden ongetwijfeld volgen.
Alleen de president had volgens Cheney de daadkracht en de energie om deze te pareren.

De oorlog in Irak vloeide volgens Weisberg voort uit Cheneys overtuiging dat Saddam Hoessein daadwerkelijk contacten had met een wereldwijd netwerk van terroristen en van plan was Amerika met biologische wapens van de kaart te vegen.
De raadselachtige en onopgeloste aanslagen met miltvuurpoeder op enkele locaties in de herfst van 2002 waren hiervan in diens optiek een voorproefje.
Ze deden bij Cheney de stoppen doorslaan.
Zonder deze aanslagen, schrijft Weisberg, ‘zou Bush waarschijnlijk geen inval hebben gepleegd in Irak’.

Dit is een boude bewering, waarvoor Weisberg weinig bewijs aanvoert: hij beroept zich op een anonieme naaste medewerker van de president en een epidemioloog die met Cheney optrok.
Maar zij doet niets af aan de centrale stelling van het boek: Rove en Cheney misbruikten de oorlog tegen het terrorisme voor hun eigen doeleinden.
Ze kenden Bush’ achilleshiel: diens verzengende ambitie om als president van grote ideeën en daadkrachtige beslissingen de geschiedenis in te gaan, het tegendeel van zijn vader.
Bush had volgens Weisberg nooit president mogen worden.
Dat hij het toch werd, is een politiek drama dat Shakespeare zou hebben geïnspireerD.

Oost & West      Morris ian      Amerikaanse politiek

Gaat het Westen ten onder? Of is het al in onherstelbaar verval?

Een bont gezelschap van ‘declinisten’ en ‘revivalisten’ probeert een antwoord te vinden op deze vraag.
De een ziet een ‘nieuwe Amerikaanse eeuw’ in het vooruitzicht, een ander voorspelt de terugkeer naar ‘normale verhoudingen’ waarin China en India de grootste economieën waren.

 In zijn boek ‘De val van het Westen’ probeert Ian Morris op een beredeneerde manier een antwoord te geven op die vragen.
Hij schuwt daarbij de grote greep niet.
Zijn boek beslaat de hele geschiedenis van de mensheid en hij ontwikkelt een eigen systeem om de activiteiten te ordenen en in harde getallen weer te geven.
Morris beschrijft niet alleen, hij becijfert en berekent, niet alleen over het verleden, maar ook over de toekomst.
Hier is een boekhouder aan de gang, maar wel een met pretenties.

 

Er zijn veel verschillende benaderingen over de dominantie van het Westen.
Die kan als een morele of religieuze kwestie worden voorgesteld: Wij zijn beter of God heeft het zo gewilD. Het kan worden voorgesteld als een geografische of geopolitieke kwestie, waarbij de aanwezigheid van bevaarbare rivieren, bergketens en grondstoffen de doorslag geeft.
Politieke diversiteit, mogelijk gemaakt door natuurlijke grenzen, kan voor concurrentie, terwijl grote rijken leiden tot verstikking en stagnatie.

 

Morris rubriceert de theorieën onder twee noemers: de dominantie van het Westen was van meet af aan voorbestemd of het is gevolg van toeval.
De lange-termijn theorieën waren eerst in zwang, maar ontmoetten te veel obstakels en werden vervangen door argumentaties waarin de dominantie van het westen werd voorgesteld als een het gevolg van een samenloop van omstandigheden.

 

Morris verwerpt beide theorieën en wil de ‘complete menselijke geschiedenis’ opnieuw bekijken.

Morris baseert zich op biologie, geografie en sociologie.
Hij is een ‘materialist’, cultuur, waarden en dergelijke doen er weinig toe.
Mensen zijn min of meer gelijk, waar ze zich ook bevinden.
Biologie en sociologie bepalen de ontwikkeling van de mensheid, geografie bepaalt het verschil tussen oost en west.

 

Hij  meet de sociale ontwikkeling aan vier factoren: energieverbruik, urbanisatie, informatieverwerking en militaire capaciteit.
Hij rubriceert die voor alle beschavingen die sinds 15.
000 voor Christus de revue hebben gepaseerD. 

Eeuwenlang ging de ontwikkeling in oost en west vrijwel gelijk op.
Het westen had wel een kleine voorsprong, met uitzondering van de tijd tussen 550 n.
Chr en 1750.
Dominantie van het Westen was niet voorbestemd, maar ook geen toeval.
Al in een ver verleden was de waarschijnlijkheid van de overheersing van het Westen groot.

 

Dit boek is op veel impliciete en expliciete vooronderstellingen gebaseerD. Als je die aanvaardt, is het betoog uiteraard geloofwaardig.

Als je die niet of niet volledig aanvaard, is het een aardige studie, maar moet het allemaal met een korreltje zout genomen worden.
Zo is het idee dat een iemand in staat is de sociale ontwikkeling van de ‘complete mensheid’ in kaart te brengen, tamelijk pretentieus.
Morris hanteert allerlei strakke schema’s maar geeft ook toe: Cultuur en vrije wil zijn onzekere factoren die een simpele theorie in de weg zitten.
Die redeneert hij dan makkelijk weg: op de lange duur maken ze niet uit.

 

In 2103 is het met die dominantie gedaan.
Morris schetst twee scenario’s, een waarbij de technologische greep van de mensheid op zijn omgeving drastisch toeneemt, en een waarbij grondstoffen opraken, en we in allerlei crises terechtkomen.

 

Aan het eind van het boek wordt het moeilijk dit nog serieus te nemen, door kreten als ‘de komense veertig jaar zijn de meest beslissende uit de wereldgeschiedenis’,en berekeningen over de kans waarbij beschavingen (ook buitenaardse) zichzelf vernietigen.
Ook wordt zijn neiging om met grappige vergelijkingen te komen, na 700 pagina’s wel erg vermoeienD. In de vertaling wordt het iets minder grappig.
En Morris gaat lijden aan de kwaal die vele systeembouwers treft: ze verwarren hun systeem met de werelD.

Ergens rond 1750 ontdekten Engelse ondernemers de verbazingwekkende energie van stoom en steenkool: de wereld veranderde voorgoeD. Met de daaropvolgende intrede van fabrieken, spoorwegen en oorlogsschepen werd de wereldwijde macht van het Westen steeds groter.
De ontwikkeling van computers en kernwapens heeft de Westerse globale superioriteit...

Ergens rond 1750 ontdekten Engelse ondernemers de verbazingwekkende energie van stoom en steenkool: de wereld veranderde voorgoeD. Met de daaropvolgende intrede van fabrieken, spoorwegen en oorlogsschepen werd de wereldwijde macht van het Westen steeds groter.
De ontwikkeling van computers en kernwapens heeft de Westerse globale superioriteit verder verstevigD. Nu, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, is men echter bang voor de opkomende economische macht van India en China en de (vermeende) teloorgang van het Westen.
Om deze mogelijke toekomstvisie te begrijpen, moeten we naar de geschiedenis kijken.
Hoe komt het dat het Westen de afgelopen twee eeuwen superieur was, en houdt deze dominantie stand? Ian Morris geeft in zijn boek antwoord op beide vragen: hij kijkt daarbij naar sociale, geografische, economische en culturele aspecten en zijn boek omspant vijftigduizend jaar geschiedenis.
In heldere taal en met grondig beargumenteerde voorbeelden geeft hij duidelijke inzichten.
Het zijn niet alleen geografische aspecten of briljante individuen die de loop van de geschiedenis bepalen, maar juist de interactie van alle aanwezige factoren.
De val van het Westen omvat de laatste bevindingen van verschillende disciplines ' van archeologie tot neurologie ' en legt niet alleen uit hoe het komt dat het Westen dominant is, maar voorspelt ook wat de toekomst de komende honderd jaar voor ons in petto heeft.
Dit zijn drie boeken in één: een spannend boek dat leest als een roman, een zeer goed historisch verhaal over alle belangrijke gebeurtenissen en mensen van de afgelopen tien millennia en een educated guess over de ontwikkelingen in de toekomst.
[ .
] Lees, leer en geniet!' ' Jared Diamond, auteur van Zwaarden, paarden & ziektekiemen.
Ian Morris is historicus en archeoloog.
Hij is hoogleraar Klassieke Oudheid, hoogleraar Geschiedenis en directeur van het Archeology Centre aan Stanford University.
Hij heeft al vele boeken geschreven, waaronder boeken over de Griekse geschiedenis en de economie in de OudheiD.

'De val van het Westen' (Spectrum) begint met een stukje fictie.
In 1848 vaart een Chinees schip de Thames op.
Koningin Victoria en prins Albert haasten zich om hun nederige diensten aan te bieden aan de Chinese bezoekers.
Maar die komen alleen maar hun wereldheerschappij proclameren.
China rules the waves!

1234

En als de Britten dat niet verstaan, dan zal de Chinese vloot het wel even vertalen in een brutaal bombardement van de grote Engelse havens.
In werkelijkheid ging het natuurlijk net omgekeerD. Ian Morris vraagt zich af waarom zijn openingsverhaaltje alleen maar fictie is.

Waarom domineert het Westen sinds de 19de eeuw de wereldgeschiedenis? Is dat een geval van voorbestemming of dom toeval? Vervolgens waagt hij zich aan een verhaal dat twee keer twintig eeuwen omspant: een schitterend academisch circusnummer!

De ambitie lijkt 19de-eeuws, maar de aanpak is dat niet.
Morris, archeoloog van opleiding, jaagt een verbijsterende hoeveelheid gegevens uit alle mogelijke bronnen door een zelfgemaakt rekenkundig model.
Verdwenen en vergeten volkeren en beschavingen passeren in een lange stoet.
Uit het model rollen hoofdstuk na hoofdstuk twee golvende, meestal parallelle lijnen die de ontwikkeling van het Oosten en het Westen weergeven, van meet af aan met een kleine voorsprong voor de tweede beschaving.

De lijnen kruisen elkaar twee keer: eerst in de eerste eeuwen na Christus, wanneer het Oosten de leiding neemt, en de tweede keer in de 17de eeuw, wanneer in het Westen de wetenschap doorbreekt.
Achter de op- en neergang van historische rijken schuilen volgens Morris de vijf ruiters van de Apocalyps: klimaatverandering, migratie, honger, ziekte en het falen van staten.

Maar een nog grotere kracht sluimert in de geografie: het Westen dankt zijn wereldheerschappij onder anderen aan het simpele feit dat er tussen Europa en Amerika veel minder water ligt dan tussen China en Amerika, waardoor de Atlantische Oceaan op een bepaald ogenblik een enorme economische transportband werD.

Draait het wiel van de geschiedenis nu verder en zal het Westen vallen? Daarvoor zitten Oost en West nu te veel aan elkaar vast.
Als de vijf ruiters weer uitrijden, zal het voor de laatste keer zijn.
Dat zal niemand nog kunnen navertellen.

Na 2103 kan het Westen het schudden

Non-fictie Oost en West gingen gelijk op, tot de komst van de stoommachine.
Historicus Ian Morris meent dat het Westen nu een vergelijkbare doorbraak nodig heeft.
Door Wim Bossema

De vraag of het Westen nog wat voorstelt, lijkt even verstomd nu de NAVO het luchtruim van Libië beheerst.
Waar is China, die opkomende wereldmacht, als er moet worden opgetreden? Hebben de profeten van 'de eeuw van Azië' ongelijk, of zijn we toch getuige van de stuiptrekkingen van een imperium?

De stemming kan snel keren.
In de laatste maanden van het tijdperk George W.
Bush leek de Amerikaanse president uit te kijken over een ingestort rijk: de economie was in diepe recessie, banken tuimelden om, de interventies in Irak en Afghanistan hadden niets triomfantelijks meer en het eigen volk had zich van hem afgekeerD. Zijn rijk zat diep in de schulden, en was afhankelijk van de grote opkomende rivaal, China; de ideologische tegenvoeter had de Amerikaanse staatsobligaties opgekocht en was zo heer en meester geworden over de dollar.
Dat is nog zo, maar toch leidt de VS de wereld in politieke crisissituaties.

Waaróm overheerst het Westen de wereld al zo lang? Het blijft een intrigerende vraag, de bron van een apart genre academische studies en bespiegelingen.
De Britse archeoloog en klassiek historicus Ian Morris (1960) levert een originele bijdrage aan die sectie: Why the West Rules - For Now, in vertaling verschenen als De val van het Westen.

Morris schrikt er niet voor terug bij het begin te beginnen: 14 duizend jaar voor het begin van onze jaartelling.
Evenmin is hij huiverig voor een blik in de toekomst - liefhebber van science-fiction die hij zegt te zijn.
Dat 'for now' duurt tot 2103, schrijft hij plompverloren: dan zal het Oosten het Westen definitief hebben ingehaalD.

Ingehaald? Met wat? Ingehaald op een schaal die Morris heeft uitgewerkt tot een grafiek voor de gehele bekende geschiedenis en prehistorie: de sociale ontwikkelingsindex.
Hij koos vier criteria: de mate waarin een samenleving energie aan de natuur onttrok voor voedsel en de rest; de mate van organisatie met als testvoorbeeld de verstedelijking; het vermogen informatie te verzamelen en door te geven; het vermogen tot oorlog voeren.

In elke categorie gaf hij punten op een schaal van 0 tot 250.
Voor de afgelopen eeuw kon hij tamelijk exact zijn; voor eerdere perioden maakte hij schattingen.
Er komt een grafiek uit, die zich naar de toekomst laat doortrekken.

Uit die grafiek blijkt dat het Westen en het Oosten in grote lijnen dezelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt, al begon het Westen tweeduizend jaar eerder, na het eind van de IJstijD. En wel in het gebied tussen de Tigris en de Eufraat - jawel, Irak - omdat daar na het ijs de meeste plantenrijkdom te vinden was, de Tuin van Eden.
Vele millennia veranderde er weinig aan de westerse voorsprong, tot ruwweg 750: daarna deed het Oosten het duizend jaar lang beter dan het Westen.
Maar vanaf 1750 gebeurde er iets spectaculairs met de grafiek: die buigt steeds scherper omhoog de afgelopen twee eeuwen.
Dat komt uiteraard door de industriële revolutie in EuropA.

Dus al die auteurs die een verklaring voor het succes van het Westen zoeken in biologische, culturele of sociologische oorzaken, zitten mis: biologie en sociologie werpen licht op de overeenkomsten tussen Oost en West, schrijft Morris, terwijl we zoeken naar het verschil.
Blijft over: geografie.
Het is de plek die het wonder doet.
Hij heeft er een van zijn vele smakelijke formuleringen voor: 'Maps, not chaps'.
Napoleon, Hitler en Stalin: natuurlijk vormen ze het verhaal van de geschiedenis, maar ze zijn niet onmisbaar voor de loop van de geschiedenis, betoogt hij: waren ze er niet geweest, dan waren er hoogst waarschijnlijk anderen opgestaan - met vergelijkbare gevolgen omdat de omstandigheden gelijk bleven.

Om critici de wind uit de zeilen te nemen, voert hij enkele tests uit in het 'what if'-genre.
Hij begint met de leukste: China is de koloniale overheerser van Groot-Brittannië en koningin Victoria onderwerpt zich, terwijl prins Albert als gijzelaar naar Peking wordt afgevoerD. Had het met een beetje (on)geluk ook zo kunnen lopen? Morris pluist de omstandigheden met zijn 'sociale ontwikkelingsindex' na, en die andere uitkomst lijkt hoogst onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk.

De sociale ontwikkeling volgt een patroon, schrijft Morris, die hij de 'paradox van ontwikkeling', noemt, de dialectiek zou je ook kunnen zeggen.
Het succes roept tegenkrachten op, bijeffecten die het succes ondermijnen.
Bijvoorbeeld: betere landbouw maakt bevolkingsgroei mogelijk, maar er komt een moment dat er te veel mensen zijn en honger toeslaat.
Morris noemt vijf factoren die gedurende de millennia een ondermijnende rol speelden: hongersnoden, epidemieën, ongeorganiseerde migratie, verval van staten en klimaatverandering, de 'vijf ruiters van de apocalyps'.

Daar tegenover staat de creativiteit van de mens.
Daarover heeft de auteur een 'Morris Theorem' opgesteld (deels geleend van de sciencefictionschrijver Robert Heinlein): 'Verandering wordt veroorzaakt door luie, hebberige, bange personen op zoek naar gemakkelijkere, lucratievere en veiliger manieren om dingen te doen.
En die zelden beseffen wat ze doen.
'

Onder druk der omstandigheden vinden mensen vaak verrassende oplossingen.
En soms ook niet.

Succesvolle samenlevingen in het verleden liepen steeds tegen een plafond op - volgens Morris niet toevallig in Oost en West rond dezelfde puntentotalen op zijn index.
Dan moest er iets drastisch gebeuren of er volgde een tijdperk van verval, zoals na het Romeinse Rijk.
In Europa was zo'n doorbraak de uitvinding van de kolengestookte stoommachine.
Geografie bepaalde dat het in Europa gebeurde, betoogt Morris: daar waren de kolen, daar was de Atlantische Oceaan, het toenmalige centrum van de wereldhandel.

En nu zit het Westen weer tegen een plafonD. Is er een uitweg? Morris presenteert twee mogelijkheden: als er een atoomoorlog uitbreekt, zal de Nacht over de aarde neerdalen, en uit de sciencefiction put hij de mogelijkheid van een integratie van mens en machine, zodat toekomstige generaties niet meer hoeven te sterven.
In die uiterste vorm van technologische mondialisering zou er een eind komen aan de mechanismen die hij in dit boek uit de doeken heeft gedaan.

Dat branieachtige in de toekomst kijken kwam hem op meesmuilende kritiek te staan, zoals van de politiek filosoof John Gray in The New Statesman.
Die moet toch al niets hebben van het terugbrengen van de geschiedenis tot modellen en alomvattende theorieën.
Maar in feite rekent Morris juist met zulke theorieën af.
De pogingen de westerse dominantie te verklaren uit de superieure bagage - of het nu het christendom, de Verlichting of het kapitalisme is - kwamen vooral van sociologen en politicologen.

Historici houden daar niet zo van.
Die hebben het idee van de dominante 'chaps' verlaten, maar verlangen er geen andere dominante factor voor terug - liever halen ze er steeds meer hulpdisciplines bij om het beeld van de geschiedenis vollediger te maken.
En complexer.

Morris hoort bij die laatste groep, al suggereert zijn polemische toon wellicht anders.
Verreweg de meeste pagina's wijdt hij aan een vergelijkende geschiedenis van het Westen en China, met aanstekelijk enthousiasme geschreven en zonder enige scepsis te wekken.

Amerika ontketend      Daalder Ivo      Amerikaanse politiek

Hij is niet dom, maar slecht

  

Amerika ontketenD. De Bush-revolutie in de buitenlandse politiek door Ivo Daalder en James Lindsay.
Het Spectrum, 2003.
ISBN: 9027490813 Euro 17,95

De op- en neergang van bureaucratische strijd in Washington verhult dat de buitenlandse politiek wordt gerund door George Bush zelf.
En de grondslag ervoor zijn zijn basisovertuigingen: de wereld is een gevaarlijke plek, staten doen ertoe, en Amerika moet bereid zijn zijn macht te gebruiken en als het dat doet, is dat goed voor de werelD.

Door Frans Verhagen

Als Ivo Daalder en James Lindsay iets willen overbrengen in hun America Unbound dan is de boodschap dat George W.
Bush niet moet worden onderschat.
Een veel gekoesterd cliché in Nederland is dat Bush een dombo is, dat zijn regering wordt gerund door Cheney en diens kornuiten.
Volgens Daalder, een Nederlandse Amerikaan bij de Brookings Institution denktank, is dat onzin.
Bush mag misschien een tekort aan kennis hebben, hij weet wat hij wil en hij is degene die bepaalt wat zijn regering doet.
Dat is leiderschap, of je de richting waarin Bush gaat nou leuk vindt of niet.
Het probleem met de mensen die Bush dom vinden is dat ze niet onderkennen dat hij wel degelijk een lijn uitzet en die realiseert - een fout van onderschatting van ideologisch andersdenkenden die Europeanen ook al maakten met Ronald Reagan.

America Unbound is een korte geschiedenis van het presidentschap van George W.
Bush tot eind 2003.
De beschrijving van wat er is gebeurd, is niet vreselijk revolutionair of spectaculair.
Het gaat om de interpretatie die Daalder en Lindsay eraan geven.
George W.
Bush is een man die zichzelf is, weinig twijfel kent en een wel omschreven wereldbeeld heeft.
Star zeggen sommigen, maar het vluchtige en steeds variërende wereldbeeld van Al Gore, in intellectueel opzicht vast de meerdere van Bush, was in de campagne van 2000 dusdanig verontrustend dat het menigeen van diens kandidatuur afkeerde.
Bush ziet zichzelf, zeggen Daalder en Lindsay, als een CEO van een enorme onderneming en gedraagt zich daarnaar.
Geen detail geneuzel a la Jimmy Carter, geen lopende beleidsencyclopedie a la Bill Clinton.
Een man met een wereldbeelD. Dat hij niet precies wist waar elk deeltje van die wereld zich bevond, maakte niet uit.
Een heel verschil ook met de chronisch besluiteloze Clinton.
Die zag weliswaar alle aspecten van een onderwerp maar bleef er zolang op kauwen dat hij heel moeilijk tot een besluit kwam.

De aanslagen van elf september bevestigden het wereldbeeld van George W.
Bush.
Meer dan ooit was hij ervan overtuigd dat de wereld een kwade, gevaarlijke plek was; dat de natie staat daarin de handelende eenheid was (en niet allerlei internationale organisaties); dat macht en meer speciaal, militaire macht, luider spreekt dan woorden in die Hobbesiaanse wereld; dat Amerika zich niet moet laten beperken in zijn opdracht in de wereld door internationale organisaties en verdragen; en dat anders dan bij welke andere natie dan ook in de wereldgeschiedenis, de belangen en de idealen van Amerika parallel lopen.
In die zin is George W.
Bush zo Amerikaans als de gemiddelde Amerikaan.
Hij is er van overtuigd dat de motieven van Amerika altijd puur en idealistisch zijn en dat dit ook voor iedereen duidelijk moet zijn.
Is Amerika niet de fervenste verspreider van vrijheid, welvaart en vrede? Nou dan.

Diplomatie, wereldwijde netwerken van engagement en verdragen passen niet goed in dit wereldbeelD. Nation building, het helpen van landen om zichzelf te helpen, paste eerst niet en later wel in dat beelD. In die zin was 9/11 een opschudder.
Naties kunnen verloren lopen en gevaarlijk worden en dan moet je er wat aan doen.

Volgens Daalder en Lindsay overleefde dit wereldbeeld grosso modo 9/11.
De aanslagen pasten in een idee dat Amerika met zich had laten sollen, dat terroristen het idee hadden kunnen krijgen dat Amerika te bang was voor doden om ergens te interveniëren, dat staten een rol speelden en dat landen met Amerika stonden of tegen Amerika in de oorlog tegen terrorisme.
In Bush' bijbelse denkterritorium was terrorisme was immers evil en was Amerika goeD.

Daalder en Lindsay claimen dat Bush zijn regering runt op eigen kracht.
Als hij het niet eens is met Cheney, Rumsfeld, Rice of wie dan ook, dan beslist hij wat hij zelf de juiste weg vindt.
Hij is vastbesloten en hij meent wat hij zegt.
En hij gaat zonder moeite in tegen wat anderen in zijn regering willen of zouden willen.

Dat de Amerikaanse regering staten die terroristen onderdak verlenen als terroristische staten behandeld, is puur Bush.
Niemand hoefde hem dat te vertellen.
En het hart van de Bush strategie is een zeer Amerikaanse veronderstelling over mensen in de hele wereld - dat zij, als zij de kans krijgen, precies hetzelfde zouden kiezen als de Amerikanen vanaf het moment dat zij zelfstandig werden, namelijk vrijheid, democratie en vrije handel.
Daar kon hij wel eens gelijk in hebben.

De revolutie bestaat uit twee aspecten, zeggen Daalder en Lindsay.
De eerste is dat de ketenen moeten worden afgeworpen en dat de VS voor zichzelf moet zorgen.
De tweede is dat Amerika zijn macht dient aan te wenden om de wereld te veranderen.
In de praktijk leidt dit tot unilateraal optreden en preventieve actie.
Anders dan veel mensen denken, geven de auteurs Bush krediet vor deze koerswijziging en niet een of andere neoconservatief clubje.

De nieuwe strategie van de preventieve oorlog, vervat in het strategisch plan van september 2003, veroorzaakte veel opwinding.
Maar het was een zeldzaam helder en duidelijk manifest.
Daalder noemt vier bezwaren tegen de preventieve strategie.
De eerste is dat het niet nodig was een publieke verklaring af te leggen over iets wat allang een optie was binnen de Amerikaanse politiek en dat ook soms al was uitgevoerD. Dat vond bijvoorbeeld Brent Scowcroft.
Een tweede bezwaar is dat andere landen het kunnen gebruiken om hun eigen rekeningen te vereffenen.
Te denken valt aan Rusland en Israël.
De visie die Amerika uiteenzet is uiteindelijk niet voorbehouden aan slechts één lanD. Ten derde was het concept volgens critici nogal verwarD. Preventive en preemptive werden niet goed van elkaar afgescheiden.
Ten slotte waren er praktische bezwaren.
Militair ingrijpen schept zo zijn eigen problemen, zoals Bush ruimschoots heeft ervaren.

Uitgangspunt van de regering Bush is de idee dat de Verenigde Staten een unieke wereldmogendheid zijn en door anderen ook zo worden gezien.
Dit is geen omstreden stelling in AmerikA. De zuiverheid van Amerikaanse motieven is zo vanzelfsprekend voor Amerikanen als het eigenbelang van naties en ultieme economische belangen dat zijn voor sceptische en cynische Europeanen.
Een dergelijk land is alleen bedreigend voor hen die zich bedreigd voelen door meer vrijheid en door een vrij handelsverkeer.
Als Amerika zijn macht zelfverzekerd gebruikt dan is dat voor zijn vrienden geen probleem en voor de burgers die gebukt gaan onder tirannen evenmin.
Iedereen wil wat Washington wil.
De werkelijkheid blijkt weerbarstiger dan deze optimistische visie.

Uiteindelijk komen Daalder en Lindsay tot de conclusie dat de belangrijkste premisse van de Bush revolutie niet klopte, namelijk die dat Amerika's veiligheid alleen gegarandeerd was als Amerika zich ongebonden opstelde.

Als niemand de leider wil volgen, zoals in Irak bleek, dan heeft Amerika een probleem.
Amerika's veiligheid is juist groter als het land optrekt in gezamenlijk verbanD. Amerika is ontketend, maar ook de heldere en stimulerende analyse van Daalder en Lindsay kan niet verhullen dat ook een ontketend Amerika niet alleen kan opereren.
Bush heeft iedereen wakker geschuD. Of hij erin zal slagen een nieuwe wereldorde tot stand te brengen op die basis, dat staat nog te bezien.
Daalder en Lindsay twijfelen maar ze zijn er zeker van dat hij er mee bezig is.
Ze nemen Bush bloedserieus.

Waar gaat het om? In tegenstelling tot de Amerikaanse conservatieven zijn de zogeheten neoconservatieven niet zozeer christelijke geëngageerD. Neoconservatief is slechts een aanduiding voor de christelijke, joodse, islamitische en ongelovige Amerikanen en niet-Amerikanen die al dan niet een linkse achtergrond hebben.
Denkers die nauwe contacten hadden en hebben met de politici.
Ze vormen geen coherente beweging, laat staan een politieke groepering.
Uiteraard is een aantal neo's aan de macht zoals: Paul Wolfowitz, de onderminister van Defensie; Hamid Karzai, de gekozen president van Afghanistan; Zalmai Khalilzad, de Amerikaanse ambassadeur in Kabul en de speciale afgezant van president Bush in het Midden-Oosten; Azar Nafisi, de voormalige hoogleraar Engelse literatuur in Teheran en adviseur van Paul Wolfowitz inzake de islamwereld én de schrijfster van het beroemde boek Reading Lolita in Teheran.

De neoconservatieven vertegenwoordigen een manier van denken die, historisch gezien, tot het linkse spectrum behoorde.
Het boek van Ivo Daalder en James Lindsay Amerika ontketend, de Bush-revolutie in de buitenlandse politiek, is de beste studie die tot nu toe over de neo's is geschreven.
Beide auteurs behoren tot de onverdachte kringen van wetenschappers, ze maakten deel uit van de staf van de National Security Council tijdens het presidentschap van Bill Clinton.
Volgens Daalder en Lindsay vond een kleine minderheid van de Amerikaanse hegemonisten onder leiding van Wolfowitz dat ,,Amerika actief zijn superieure militaire, economische en politieke macht moest gebruiken om een wereld naar zijn evenbeeld te scheppen''.
Met het evenbeeld wordt een democratische rechtsorde bedoeld waarin respect voor mensenrechten buiten kijf staat.
Deze groep wordt door de pers aangeduid als neoconservatieven, omdat de conservatieven vaak een zeer beperkte beschrijving van het nationale belang hanteerden en daardoor waren ze zelden bereid actief deel te nemen aan de wereldwijde strijd om de democratie.

Daalder en Lindsay zijn terecht van mening dat het correcter zou zijn om de neo's als 'democratische imperialisten' aan te duiden.
Dit impliceert uiteraard een omkering van de traditionele rechts-links-verhouding: links is nu rechts geworden, wil vooral het onverzadigbare geluk van het eigen volk bevorderen en is bereid als een barmhartige Samaritaan via het internationale overleg de wereldbedelaars te helpen.
Rechts is revolutionair geworden en wil de wereld definitief democratiseren ten einde de voorwaarden te scheppen voor vrede, veiligheid en menselijkheiD. Dit alles is niet te verteren voor de Hollandse Samaritanen die een onbetwistbaar monopolie op het goede claimen.

Dienovereenkomstig lijkt Groenlinks met haar gelovige moslimsbrigade op een klassiek conservatieve beweging die het wel over de slechtheid van de islamitische mannen wil hebben, maar niet over de juridische, politieke en culturele wortels van die slechtheid, te weten profeet Mohammed ibn Abdollah.
En Van Aartsen met zijn liberale achterban is het voorbeeld van een revolutionair emancipatoire beweging: gelijkheid, vrijheid en veiligheiD.

Het is dan ook onbegrijpelijk dat Halsema beweert dat zíj de ware opvolger van Thorbecke is.
Zou een hedendaagse Thorbecke het moslimsterrorisme niet willen bestrijden? Zou hij niet bezorgd zijn geweest om de islamisering van een liberaal land? Gelet op de grote eerbied die Halsema voor mohammedanisme heeft, moet zij zich wellicht in de eerste plaats met één van de vrouwen van Mohammed vergelijken en níét met Thorbecke.

Thorbecke zou met instemming de woorden van Bush hebben aangehoord: ,,Deze terroristen doden niet alleen om levens te vernietigen, maar ook om een manier van leven te verstoren en te verwoesten.
''

Het zijn de democratische imperialisten en niet de Halsema's van deze wereld die het democratisch strijdvuur hebben aangestoken in Kabul, Bagdad, Damascus, Beiroet en Kairo.

Aan de grenzen van het Amerikaans imperium      Kaplan Robert D.      Amerikaanse politiek

 Over het fenomeen embedded journalism is de laatste jaren veel gezegd en geschreven.
Het is de vorm van journalistiek waarbij een journalist zich één maakt met een legereenheid tijdens hun verblijf in buitenlandse bases.
Ze is niet alleen controversieel, omdat de journalist zijn objectiviteit dreigt te verliezen na een intense relatie in het veld, maar ook noodzakelijk.
Sinds de Viëtnamoorlog is de Amerikaanse regering als de dood voor negatieve perscommenateren uit oorlogsgebieD. Ingebedde journalisten die ze in zekere mate kunnen sturen en regisseren zijn een voorzichtige, maar effectieve vorm van censuur.

Hoe het ook zij, Robert D.Kaplan is één van die embedded journalists.
Kaplan reisde de afgelopen jaren met verschillende legereenheden in verschillende landen mee.
Van Mongolië tot Colombia en van Afghanistan tot Irak.
Kaplan beschrijft hoe het Amerikaanse leger werkt, hoe het ademt en leeft en wat ze waar doen en hoe.

Het wordt al snel duidelijk dat de auteur een fan is van het legerapparaat.
Het regent lofbetuigingen over de moed, de opoffering en de volharding waarmee Amerikaanse strijdkrachten het Amerikaanse imperium beheren en beschermen.
Enig patriottisme is bij Kaplan nooit veraf, als het om het leger in het veld gaat tenminste.
De administratie in Washington en het Pentagon moeten het meermaals ontgelden.
Hij hekelt de bureaucratische vertragingen en beslissingen uit de hoofdstad en deinst er niet voor terug om George W.
Bush of Donald Rumsfeld een veeg uit de pan te geven.

De vaderlandsliefde van Kaplan vertaalt zich hier en daar in misplaatste trots.
Bijvoorbeeld als hij het heeft over de superieure efficiëntie van de invasie van Irak (dat hij bestempelt als een “veroverd land”) in vergelijking met de Panzer-divisies van het Duitse leger tijdens de tweede wereldoorlog.

Genieten is het dan weer als het boek de geschiedkundige toer opgaat.
Het relaas over het rijke verleden van Mongolië is een goed voorbeeld van de vertelkracht van Kaplan.
“Te paard een land veroveren is makkelijk (Djenghis Khan), afstijgen en het land heropbouwen is moeilijk.
”.

Spijtig genoeg zijn niet alle straffe uitspraken even bewonderenswaardig.
Of wat te denken van de volgende: “Elf september gaf Amerika de rechtvaardiging om elders problemen op te sporen en tegelijkertijd iets goeds teweeg te brengen.
” Meteen levert deze uitspraak wel deels een verklaring voor het imperialistische gedrag van de Verenigde Staten.
Het is fascinerend en intrigerend om te weten te komen waar Amerika zijn pionnen heeft uitgezet.
De Verenigde Staten is een supermacht die krampachtig de controle over deze aardbol wil bewaren en tegelijkertijd zo veel mogelijk voordeel uit zijn operaties wil halen.
Als je wil weten hoe de V.
S.
dat doet, moet je absoluut dit boek gelezen hebben.
Het patriottisme van Kaplan neem je er dan wel bi J. Tenslotte zijn wij Europeanen ondertussen al bedreven genoeg in het filteren van die grootheidswaanzin.
Eens dat gebeurd is, is het genieten geblazen.

Het ‘Amerikaanse imperialisme’ is volgens de gerenommeerde Amerikaanse journalist Robert D. Kaplan een vorm van isolationisme waarbij de eis van onaantastbare veiligheid in eigen land ertoe leidt dat men de wereld verovert en in dat proces niet aan de bekommernissen van de wereld kan ontkomen.

In ‘Aan de grenzen van het Amerikaanse imperium’ beschrijft Kaplan, zijn reis langs de fronten van het imperium waar het leger van de Verenigde Staten probeert de invloed van het imperium te behouden en waar men dagelijks de zorgen van de wereld zoals de oorlog tegen het terrorisme en de oorlog tegen de drugs van dichtbij ervaart.

Volledig ‘embedded’ in de speciale eenheden, heeft Kaplan de dagelijkse routine van de soldaten en lagere officieren beschreven.
Hij heeft hen bezocht tijdens hun missies in Jemen, Colombia, Mongolië, op de Filippijnen, in Afghanistan, de Hoorn van Afrika en Irak.
Naast deze landen die de auteur bezoekt, passeren vele andere landen de revue in de door Kaplan opgetekende verhalen van soldaten.

De combinatie van soldatenverhalen met korte beschrijvingen van de landen, de soldaten en de missies levert een boeiend reisverslag op.
Deze verhalen zijn op zich al interessant en de moeite van het lezen zeker waarD. Het boek biedt echter meer.

Het normatieve kikkerperspectief van ‘Aan de grenzen van het Amerikaanse imperium’ biedt ook interessante inzichten in de Amerikaanse buitenlandse politiek.
Een steeds terugkerend thema is de militaire, bureaucratische en politieke hiërarchie die tussen de dagelijkse routine en het soldatenhandwerk aan het front enerzijds en de politieke ambities en ideologieën in Washington anderzijds ligt.
Het is een hiërarchie die er voor zorgt dat vrijwel alle missies duidelijk minder effectief zijn als dat ze hadden kunnen zijn.
Ook de vrijwel in alle conflicten aanwezige dubbele moraal van de internationale gemeenschap, de Amerikaanse politiek en de locale machthebbers maakt Kaplan met simpele maar doeltreffende beschrijvingen duidelijk.

In dit boek neemt de auteur bewust afstand van de journalistieke verplichting tot objectiviteit.
Waarschijnlijk terecht daar objectiviteit toch vrijwel onmogelijk zou zijn bij het berichten van het leven tussen – en vechten met – de soldaten aan het front.
Nadeel hiervan is, dat onderwerpen zoals de vaak uiterst problematische familiesituaties van de soldaten en de spanningen en problemen tussen de soldaten onderling slechts in en marge aangesproken worden.
Dat de auteur tevergeefs zijn reisbericht in een theoretisch kader van isolationisme en imperialisme probeert te stellen, is een aardige poging om het geheel wat meer samenhang te geven.
Het is echter niet noodzakelijk.
Integendeel.
De verhalen spreken voor zich al duidelijk genoeg.

Kaplan is geen literaire virtuoos.
Zijn schrijfstijl is eenvoudig, rechttoe rechtaan en hier en daar zelfs wat onbeholpen.
Als gevolg van deze tamelijk directe schrijfstijl is bijvoorbeeld een beschrijving van terrorisme op het eerste gezicht simpel en bevreemdend: “Terrorisme is een zakelijke activiteit die wordt gedomineerd door startende ondernemers.
” Bij het verder lezen in het boek, blijkt deze omschrijving echter goed te passen bij alle vormen van terrorisme die Kaplan aan de fronten van het imperium tegenkomt.

Helaas wordt het leesplezier bij dit boek veelvuldig verstoord door zetfouten en door de matige vertaling.
Vooral de vertalingen van militaire termen en van namen van militaire rangen, locaties, eenheden etC. zijn uiterst inconsequent en slordig.

‘Aan de grenzen van het Amerikaanse imperium’ is een duidelijk, interessant en fascinerend boek.
Met een uitvoerige woordenlijst, noten en een register is het ook volledig.
Dit boek is het eerste deel van een serie boeken van Kaplan over reizen met en naar het Amerikaanse leger.
Het lezen maakt nieuwsgierig naar de volgende boeken.

Mensenjacht      Swanson James L.      Amerikaanse politiek

Het boek 'Mensenjacht' gaat over de klopjacht op de moordenaar van de Amerikaanse president Abraham Lincoln.
Een fascinerend boek over een boeiende episode uit de Amerikaanse geschiedenis.
De moord op Abraham Lincoln in 1865 was het begin van de grootste mensenjacht in de geschiedenis van AmerikA. De achtervolging en gevangenneming van de moordenaar ontaardden in een wilde, twaalf dagen durende jacht door de straten van Washington, in de moerassen van Maryland en de bossen van VirginiA. Centraal staat John Wilkes Booth, befaamd acteur, rokkenjager en schurk.
Hij was een sympathisant van de Confederatie en vergooide zijn goede naam en zijn geld om het Zuiden te wreken.
Hij wist uiteindelijk zijn achtervolgers bijna twee weken steeds een stap voor te zijn.
'Mensenjacht' is volledig gedocumenteerd en gebaseerd op zeldzaam archiefmateriaal en obscure transcripten van rechtszaken.
Het is echter ook een meeslepend verhaal over moord, intriges en verraaD. Een van-uur-tot-uur verslag, gezien door de ogen van zowel de jagers als de prooi.
Uiteindelijk kwamen de mannen van de New York Cavalry de moordenaar op het spoor.
Boston Corbett schoot Booth zonder enige aarzeling dood waardoor hij een flink deel van de 100.
000 dollar beloning mocht opstrijken.
Na de dood van Booth ontstonden verhitte discussies in Amerika waarom de moordenaar niet levend gepakt had kunnen worden.
Maar het kwaad was al geschieD. De rest is geschiedenis.

Mislukte Staten      Chomsky Noam      Amerikaanse politiek

De Verenigde Staten doen herhaaldelijk hun recht gelden om wereldwijd militair op te treden tegen ‘mislukte staten’.
Noam Chomsky draait de rollen om.
Hij toont aan dat de VS zelf heel wat kenmerken van een ‘mislukte staat’ vertonen en daardoor een bedreiging voor zichzelf en de rest van de wereld vormen.
Chomsky neemt de lezer mee langs de recentste ontwikkelingen in het binnen- en buitenlandse beleid van de Verenigde Staten.
De auteur taxeert de kwalijke gevolgen van de bezetting van Irak, en toont hoe Washington zichzelf vrijstelt van internationale normen zoals het VN-Handvest, de Conventies van Genève en het Kyoto-protocol.
Hij onderzoekt waarom het Amerikaanse kiessysteem een politiek alternatief uitsluit en zo een democratie die naam waardig belemmert.

Mislukte Staten – mét hoofdletters – maakt een krachtige, duidelijke en goed onderbouwde analyse van een supermacht die zichzelf het recht toe-eigent andere landen om te vormen naar haar beeld, terwijl haar eigen democratische instellingen in een ernstige crisis verkeren en haar roekeloos beleid de wereld in gevaar brengt.
Mislukte Staten is Chomsky’s prangendste kritiek op de VS tot op heden.

Kiezers zoeken democratie

Barack Obama is ein Berliner en John McCain a Hamburger.
Flauwe grap, maar vaak lijkt het niveau van de hyper gemediatiseerde verkiezingen in de Verenigde Staten niet echt hoger te klimmen.
Die verkiezingen hebben echter een groot impact op oorlog, vrede, handel en debat in de wereld, ook al heeft de wereldbevolking er geen zeg in, hoogstens een figurantenrol als enthousiast publiek bij de Brandenburger Tor.

De spektakeldemocratie van de VS en haar consequenties in de wereld worden door verschillende auteurs geanalyseerd, onder andere door Fareed Zakaria in De toekomst van vrijheid, Cornel West (zie interview op blz.
22) in Democracy Matters en Benjamin Barber in Het rijk van de angst.
Oorlog, terrorisme en democratie.
West en Barber zijn in september te gast in het Kaaitheater.
Net voor de verkiezingen van dit najaar voegt radicaal denker en gevierd andersglobalist Noam Chomsky daar zijn volume aan toe met Mislukte Staten.
Machtsmisbruik en de aanslag op de democratie.

Noam Chomsky is niet altijd zo helder en goed geargumenteerd als je zou verwachten van iemand die twee jaar geleden door de lezers van het Britse Prospect Magazine en het Amerikaanse Foreign Affairs tot meest invloedrijke public intellectual gekozen werd –tot grote frustratie van beide centrumrechtse redacties overigens.
In Mislukte Staten is Chomsky echter goed op dreef.
Hij schrijft hier dan ook over een thema dat hij zeer intiem kent en uitstekend volgt: de samenhang tussen het democratische discours dat binnen en vanuit de VS gevoerd wordt met het imperiale handelen van het tweespan Amerikaanse regering - multinationale bedrijfswerelD.

Het zal niet verbazen dat Noam Chomsky de vloer aanveegt met de democratie zoals die op dit moment vorm krijgt in de VS.
‘Het politieke systeem dat hier onder vuur ligt,’ schrijft hij op blz.
228, ‘vertoont nog enige gelijkenis met het oorspronkelijke ontwerp ervan, maar de bedenkers ervan zouden onthutst zijn te zien hoe het zich ontwikkeld heeft.
’ Wat dit boek de moeite waard maakt, is de brede argumentatie die Chomsky ontwikkelt om zijn standpunt te onderbouwen.

Zoals meestal zijn die argumenten vooral citaten uit allerlei documenten en nieuwsberichten –Chomsky is tenslotte een linguïst, geen econoom– maar ze zijn wel overtuigend genoeg om de lezer tot reflectie aan te zetten.
En dat is een bijzonder democratische verdienste, want alleen een denkend elektoraat kan via verkiezingen de geldende status-quo constructief ontmantelen en vervangen door een meer democratisch, sociaal en duurzaam maatschappij-ontwerp.

Met alle media-aandacht voor de presidentsverkiezingen in de VS lijkt het nu net of er een verandering aanstaande is in het Amerikaanse beleiD. Volgens Noam Chomsky zal dat op buitenlands vlak zeker niet opgaan.
In Mislukte Staten worden recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenlandse beleid van de VS belicht.

door Friso Wiersum

Mislukte staten.
Wie denkt daarbij niet aan landen waar het al tijden hommeles is; Somalië, Afghanistan en in zekere zin RwandA. Landen waar de centrale overheid burgers geen enkele bestaanszekerheid weet te garanderen, waar juridische willekeur welig tiert en waar een kleine kleptocratenclub over de ruggen van de bevolking heen een comfortabel leven leidt.
Landen die mede daarom kans maken op [pre-emptive] inmenging door onze zelfbenoemde herauten van de vrijheid: de Verenigde Staten.
Nee dus.

In het nu pas vertaalde Failed States.
The abuse of power and the assault on democracy van Noam Chomsky [2006] zijn de Mislukte Staten de VS zelf.
Lees de eerste alinea nog maar eens terug.
Dat past de VS inderdaad primA. Geen verrassing eigenlijk.
Maar de massa aan beleidsstukken, aan argumenten die de heersende machthebbers gebruiken om dit feit te verdoezelen, ja zelfs omgekeerd aan het algemene publiek te verkopen, die Chomsky presenteert, doet je toch lezen met je mond open.

Media-spinnen

Zoals altijd baseert Chomsky zijn schrijfwerk op openbare bronnen van Amerikaanse overheidsinstellingen: informatie die voor iedereen beschikbaar is.
Waarom lees je dan toch zo veel zaken voor het eerst? Waarom zijn zo veel stukjes informatie nog niet in deze volgorde gepresenteerd?

Dát, zo betoogt Chomsky, komt door diezelfde Amerikaanse overheiD. Was het woord mediaspin een paar jaar geleden een nieuw woord voor onze parlementaire pers, in de VS lopen de media al tijden braaf aan de leiband van de instellingen in Washington en directe omgeving.
Vrijwel geen enkel medium brengt eigen onderzoeksresultaten naar buiten.

Voor specifieke voorbeelden, sla een willekeurige bladzijde in Mislukte Staten open.
Chomsky maakt namelijk uitgebreid gebruik van de tegenwoordig onvermijdelijke opiniepeilingen.
Maar niet de opiniepeilingen die we in de media teruglezen, alhoewel het gaat om peilingen door gerespecteerde instellingen als Gallup, ABC of the Washington Post.

Zo lezen we op pagina 247 dat 'meer dan twee derde van alle Amerikanen vindt dat de regering iedereen de beste en meest geavanceerde gezondheidszorg zou moeten garanderen die technologisch nodig is', of op bladzijde 38 dat 'tweederde van de bevolking van de VS is te vinden voor een Israël Accountability Act.
Ze vinden immers dat Israël zich schuldig maakt aan de ontwikkeling van massavernietigingswapens en aan mensenrechtenschendingen in de bezette gebieden.
'

Zo komen we meteen bij de twee hoofdlijnen in dit boek terecht: De Verenigde Staten zijn een gevaar voor de wereld, want ze respecteren het internationaal recht niet.
En als tweede, de democratische instellingen in het land zelf functioneren niet.

Vlucht naar voren

Het buitenlands beleid van de VS onder Bush kent volgens Chomsky geen ander stramien dan onder eerdere presidenten, hoogstens formuleert Bush het allemaal wat botter.
Wie kent niet de oneliner 'wie niet met ons is, is tegen ons'? Wie herkent niet de principes van de vlucht naar voren in moeilijke tijden?

Op pagina 102-103 bijvoorbeeld, als het gaat over de binnenlandse oorlogen die de VS voerden ten tijde van de Brits-Amerikaanse oorlog.
Washington was door de Britten verwoest, en wat was de reactie van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken en de legertop? Niet een hergroepering van troepen rondom die hoofdstad, maar een frontale en vernietigende aanval op de Seminolen, een indianenstam in Florida, toen nog Spaans.

; ;Uitbreiding, zo nemen we aan, is het pad naar veiligheid ; ;, was toen het motto, inlijving van Florida het doel, en uitroeiing van de tegenstribbelende inheemse bevolking de strategie.
De analogieën met Nicaragua, Indonesië en recentelijk Irak liggen voor de hanD. Evenals de opstelling van Israël, door Chomsky de militaire voorpost van de VS in het Midden-Oosten genoemd [denk Frontier!].
Was het niet Sharon die zei dat Israël als een dolle hond zou reageren op elke aantasting van haar status? Met alle gevolgen van dien.

Fijntjes wijst Chomsky op de onbedoelde gevolgen van Amerika's buitenlandse beleiD. Een inval in Irak om democratie te brengen [en daar is hij heel openlijk in, net als de bronnen die hij citeert, om de olie te halen], slaat als een boemerang terug door de zogenoemde terroristen de wind in de zeilen te geven.

Mede daardoor is de bezetting van Irak door de grootste legermacht ter wereld moeilijker gebleken dan de bezetting van Europa door de nazi's, of de satelietstaten door de Sovjets.
[blz 65-66].
Waarom? Omdat onwelgevallige argumenten geen plek krijgen in het discours van de verschillende overheden noch in de mediA. En dus ook niet in strategieën kunnen worden meegenomen.

'Maar de doofpot alleen biedt de regering blijkbaar nog niet genoeg zekerheid dat het publiek echt niets te weten zal komen.
Het regering/media-complex zocht daarom zijn toevlucht tot de 'Houd-de-dief'-techniek.
' Waarbij je als dief met je handen in de zakken van je slachtoffer heel hard naar een derde wijst en het bekende rijmpje al net zo hard uitroept.
Zoals Orwell al formuleerde 'het zou ongepast zijn om bepaalde feiten aan te halen'.

Reactionaire dirigisten

Maar waarom komen ze daar dan toch telkens mee weg, vraag je je af tijdens het lezen.
Daarop geeft dit boek helaas geen antwoord, of je moet in de stortvloed aan verhaspelde beleidsvoornemens waar dit boek mee volstaat zelf je antwoord formuleren.
Laten we het op een gebrek aan echte interesse bij de grote massa's houden, murw gebeukt door de aanhoudende stroom uitnodigingen te consumeren en de persoonlijke pursuit of happiness te vervolmaken.

Ook de onmogelijkheid voor andere partijen dan de twee grote nog tot machtscentra door te dringen is een belangrijke reden.
Het politieke spel in de Verenigde Staten wordt door gehaaide 'reactionaire dirigisten' [blz 260] gespeeld als ware de VS één groot bedrijf.
Geluiden die de heersende doctrine weerspreken worden vakkundig gemarginaliseerD.

Zo zijn wetenschappers belasterd, wordt de financiering van kritische onderzoeksprogramma's stopgezet, en vindt meer en meer besluitvorming buiten de democratische arena's van het Congres en het Huis van Afgevaardigden plaats.
Concentraties van macht ondergraven de democratie.
En zo kan Chomsky de voormalig president Woodrow Wilson (1913-1921) aanhalen die enkele dagen voor zijn inauguratie verzuchtte: ; ;De bazen van de regering van de Verenigde Staten zijn de verenigde kapitalisten en fabrikanten.
; [blz 227]

Het spel van de machthebbers kan natuurlijk ook niet zonder de aloude truc van vijandcreatie om de eigen gelederen gesloten te houden.
Zie de uitgeroepen oorlogen tegen respectievelijk misdaad, drugs en, tegenwoordig hip, terrorisme.
Dat het beleid van opeenvolgende regeringen juist contraproductief uitpakte op al deze vlakken, zal geen verbazing meer wekken.

Dat de regering Bush meer gelden vrijmaakte om de boycot tegen Cuba te perfectioneren dan zij deed om de financiële transacties van met name Al Qaeda te blokkeren, spreekt wat dat betreft boekdelen.
'Zoals het voorbeeld aantoont heeft de bescherming van het land een veel lagere prioriteit dan het handhaven van een strikte controle vanuit de top, zoals in tirannieke corporatistische structuren.
' [blz 41]

Verkiezingen

Met alle media-aandacht voor de aanstaande presidentsverkiezingen lijkt het nu net of er een verandering aanstaande is in het Amerikaanse beleiD. Volgens Chomsky zal dat op buitenlands vlak zeker niet opgaan.

Op bladzijde 45 schrijft hij over de toenemende afhankelijkheid van olie uit het Midden-Oosten: 'Dat leidt tot nog meer militaire tussenkomsten en aansporingen tot terreur van de VS, en tot nog meer ondermijning van initiatieven die democratie en soevereiniteit bevorderen, initiatieven die de VS al tientallen jaren blokkeren en die ze ook in de toekomst zullen blijven blokkeren.
'

Misschien maken de verkiezingen op binnenlands vlak wel wat verschil, want de huidige minachting voor de gewone Amerikaanse burger, die vaak welwillender is ten opzichte van internationale afspraken en een eerlijker binnenlands beleid dan de machthebbers, kan niet nog groter worden.

Maar of de verkiezingen daartoe het juiste middel zijn, daaraan twijfelt Chomsky.
'Eens sectoren van de publieke arena zijn afgeleid naar handel in diensten is de oude democratie grotendeels herleid tot een truc voor periodieke mobilisatie van het publiek ten dienste van de belangen van de elite', schrijft hij op bladzijde 241.

In het land waar tussen 1983 en 1998 de gemiddelde rijkdom van de één procent rijksten met 42 procent steeg, en de armste 40 procent van de bevolking drie vierde van haar vermogen kwijtraakte, moet wat veranderen [blz 233].
Chomsky richt zijn hoop op de overtuiging van de ge-opinie-peilde Amerikanen die de export van democratie betwijfelen, omdat die binnenlands zo hard nodig is.

Daarmee onderschrijft hij de woorden van Walden Bello die meent dat een hernieuwd isolationisme van VS een zegen zal zijn voor de VS zelf én de rest van de werelD.

Mislukte staten?

Een volmondig ja durft Chomsky niet te schrijven, maar dat een staat die andere volken onderdrukt zelf zal lijden onder morele ontaarding, corruptie en intern verval [blz 206], staat voor hem als een paal boven water.
Wie deze mening wat betreft de VS al is toegedaan zal in dit boek een berg aan feiten, zijstappen door de geschiedenis, half bekende argumenten en goed gekozen vergelijkingen vinden.

Wie nog niet van die mening overtuigd is, zal door dit boek overtuigd raken.
Zijn er dan helemaal geen minpuntjes te vinden aan dit boek? Natuurlijk wel.
Zo is diezelfde berg aan feiten af en toe teveel, en belemmert de opsomming het leesplezier.
Zo lijkt de vertaling af en toe wat gehaast, al is dat verklaarbaar met de verkiezingen in aantocht.
Kleine minpuntjes voor een boek van Amerika's meest gelezen criticaster.

Noam Chomsky is één van die weinige auteurs die me altijd weet te boeien.
Hij levert steevast de bewijzen voor wat iedereen aanvoelt: de VS is hypocriet en weinig democratisch.
En dat ondanks de mening van de publieke opinie in de Verenigde Staten die volgens de opiniepeilingen een compleet ander beleid voorstaat.

Ook in de VS geeft de man in de straat prioriteit aan een goede sociale zekerheid, een stevige gezondheidszorg, ja, zelfs aan het eerbiedigen van de VN-resoluties, het respecteren van internationale gerechtshoven, … Het democratisch deficiet wordt in de VS versterkt door een compleet gebrek aan kritiek bij  de media die enkel plaats maken voor de vaak gelogen ’officiële’ versies.
De verkiezingsstrijd is er vooral een strijd van nikszeggende publiciteitscampagnes.
In de VS worden enkel de belangen van de financiële instellingen, de bedrijven en de extreem rijke bovenklasse gedienD. Als ‘mislukte staat’ beschermt de VS haar burgers niet tegen geweld, werkloosheid of ziekte.
Voorrang ligt bij een korte termijnpolitiek in functie van het verwerven of conserveren van macht en rijkdom.

Als ‘mislukte staat’ gedraagt de VS zich als een outlaw die internationale verdragen en internationaal recht met minachting wegwuift: de internationale rechten van de mens, het Nürnbergprincipe (dat de hoogst geplaatste personen aansprakelijk stelt voor misdaden tegen de vrede en tegen de menselijkheid), het non-proliferatieverdrag, het Kyoto-protocol, het gezag van de VN (-resoluties) en het Internationaal Comité van het Rode Kruis, … Ze worden strikt toegepast om investeerders een veiliger (lees: ongebreidelde vrijheid in functie van hun vennootschapsbelangen) wereld te garanderen, maar ze zijn eigenaardig en overbodig als ze Washington verhinderen om agressie uit te oefenen en misdaden te begaan.
Naargelang vriend of vijand worden verschillende maten en gewichten toegepast.

In tegenstelling tot wat velen denken, toont Chomsky in het boek aan dat dergelijke internationale politiek geen uitvinding is van Reagan of Bush.
In tegendeel, dergelijke houding is de rode draad in het binnen- en vooral buitenlandbeleid van de VS.
De fundamenten zouden reeds gelegd zijn door John Quincy Adams en Woodrow Wilson.  Het rust op drie pijlers: de ‘zogenaamde’ rechtschapenheid van de VS, hun missie om de wereld te bevrijden door hun (zelf)verklaarde idealen en de ‘American way of life’ te verspreiden, en het geloof dat God de VS deze rol heeft toebedeelD. De regering van de VS verkoopt haar nefaste beleid als ’illegaal maar legitiem’ of als ‘preventieve zelfverdediging’.
Zo stelt men zichzelf boven het internationaal recht en de internationale rechtspraak en gunt men zichzelf het recht om naar goeddunkten te reageren ‘op elke uitdaging van zijn macht, positie en prestige, en om onbegrensde toegang tot essentiële markten, energievoorraden en strategische middelen te verzekeren’.

De voorbeelde zijn legio en geven vooral het falen van dergelijk beleid aan: De NAVO-bombardementen op Servië in 1999 verhinderden niet de moorden en de gruwel in Kosova, integendeel, ze gaven er een aanleiding voor.
Hetzelfde kan gezegd van interventies in Oost-Timor, Irak, Latijns-Amerika, Centraal-Azië, … De strijd tegen het terrorisme moet vooral het staatsterrorisme van de VS en haar bondgenoten verhullen.
Wanneer oude vijandsbeelden worden doorprikt dienen nieuwe zich aan: het communistische gevaar in de Koude Oorlog, de strijd tegen drugs, de as van het kwaad, de schurkenstaten met hun vernietigingswapens, de strijd tegen het terrorisme, … alles onder het mum van de noodzaak aan democratische (lees: gezagsgetrouwe) transformatie.
Vreemd is dat de eenvoudige burger altijd berooid uit deze democratische transformatie komt en bijna altijd verarmd is en bloot staat aan repressie en terreur.
Donald Rumsfeld baseert er zelfs zijn onderscheid tussen het oude en het nieuwe Europa op in.
Het Oude Europa staat voor de landen waarvan de regering dezelfde houding aanneemt ten aanzien van de oorlog in Irak.
Het Nieuwe Europa wordt vertegenwoordigd door Berlusconi en Aznar die hun steun aan de oorlog uitspreken.

Uitzonderlijk veel ruimte maakt Chomsky in ‘Mislukte Staten’ vrij voor het Midden-Oosten.
In 40 pagina’s beschrijft hij de nefaste en leugenachtige politiek van Israël in de Palestijnse gebieden en de steun van de VS hiervoor.
Deze 40 pagina’s zijn een must voor wie op korte termijn het conflict in Palestina ten gronde wil begrijpen.
Voor wie daar nog mocht aan twijfelen toont Chomsky aan dat Israël in de Palestijnse gebieden niet meer noch minder op het oog heeft dan een etnische zuivering.

De VS vechten hun strijd heus niet alleen met wapens of terreur.
Ook de zogenaamde vrijhandel lijkt een machtig wapen.
Vrijhandel omvat volgens de vrijhandelsakkoorden vooral het monopolie om prijzen te bepalen (bijvoorbeeld in de farmaceutische industrie) en protectionistische maatregelen uit te vaardigen waar multinationals hun voordeel uit halen.
‘Eén van de methodes om de invloed van het volk te beknotten is privatiseren.
Dat gebeurt niet alleen met primaire voorzieningen zoals water en energie, maar ook met de diensten, gezondheidszorg, onderwijs, …  Op deze wijze wordt een ‘virtuele senaat’ gecreëerd van investeerders en geldschieters die een vetorecht hebben over regeringsbeslissingen.

De manier waarop het amerikaanse parlementaire systeem werkt doet ‘nog het meest denken aan het organigram van een topbedrijf.
… De getrouwen worden beloond, en mensen die ‘partijleiders ook maar een strobreed in de weg leggen’ worden gestraft.
’ -Vraag is of het er in ons land anders aan toe gaat.
-

Ook de eigen bevolking wordt door de VS niet gespaarD. Ook in eigen land gaat het ultraliberale beleid gepaard met hogere werkloosheid, dalende of stagnerende lonen, hogere kindersterfte, kleinere groei, … De ongelijkheid is gegroeid, de armoede en criminaliteit niet of nauwelijks teruggedrongen, de terroristische dreiging is groter en intenser dan ooit.
Een mogelijke nucleaire terreurdreiging wordt volledig ontkenD. Nooit eerder bemoeide de overheid zich zo sterk met onderwijsprogramma’s.
Het religieuse fundamentalisme wordt in de scholen toegelaten, universiteitsdepartementen die het Amerikaanse buitenlandbeleid steunen krijgen meer subsidies.

In zijn nawoord ziet Chomsky toch een aantal kansen op verandering en het inperken van de macht van de VS.
Deze worden vooral van buitenaf geïnitieerd: Nieuwe bondgenootschappen in Zuid-Oost-Azië, intense samenwerking tussen landen in Latijns-Amerika, de georganiseerde mondiale contacten van mondige burgers binnen de andersglobalistische beweging en de arbeidersbeweging, het aanhalen van de banden tussen China en de EU, het lef van regeringsleiders om de nefaste dictaten van de Wereldbank en het IMF naast zich neer te leggen, …

Nog één citaat als uitsmijter:

‘Als de samenleing de (baby)boomers kon onderhouden tot hun twintigste, is er geen fundamentele reden waarom een veel rijkere gemeenschap, met een veel hogere productie per werknemer, hen niet zou kunnen onderhouden tot hun 65ste of hun 90ste.
… De misleidingscampagne heeft vooral bij jongeren haar doel bereikt.
70 procent van de studenten maakt er zich zorgen over dat het pensioenstelsel er niet meer zal zijn tegen de tijd dat zij het nodig hebben.
Dat is een grote overwinning voor de mensen die de sociale zekerheid willen afouwen.
De campagne van misleiding toont nog maar eens de doeltreffendheid van zorgvuldig uitgedachte propaganda die uitvergroot wordt in de mediA.’ ;

Moderne oorlogen winnen      Clark      Amerikaanse politiek

'Ik heb dit boek niet geschreven als traktaat voor de campagne,' meldt generaal Wesley Clark in de inleiding van 'Moderne oorlogen winnen.
Een analyse van de Amerikaanse geopolitiek'.
Nog een geluk, want lang heeft die presidentiële campagne niet geduurd: ondanks de steun van het Democratische partij-establishment en van zijn buurman Bill Clinton (ze hebben allebei Little Rock, Arkansas als thuisbasis) haakte de oud-generaal en ex-Navo-opperbevelhebber al na een paar maanden af in de race naar het Witte Huis.
De vraag die hem de das omdeed was: zou hij voor of tegen de oorlog in Irak gestemd hebben als hij in de Senaat had gezeten? Clark veranderde drie keer van mening en mocht - met dank aan een mediaklimaat waarin elke uitspraak wordt uitgevlooid op tegenstrijdigheden - een kruis zetten over zijn presidentiële ambities.

In zijn boek maakt Clark nochtans snel duidelijk dat hij tégen de oorlog in Irak is zoals die tot dusver is gevoerd: 'een volmaakt voorbeeld van het verslaan van een vijandelijke legermacht, zonder dat daarop een overwinning volgt'.
Clark is een militair, maar beseft beter dan havikskuikens als Donald Rumsfeld en George W.
Bush dat een oorlog niet meer is dan de voortzetting van de politiek met andere middelen.
En dat hij, behalve een militair hoofdstuk, ook een endgame behoeft: een politiek doel.
Dankzij Clarks uitstekende bronnen in het Pentagon wordt gauw duidelijk dat minister van Defensie Rumsfeld géén doel haD. Het is verontrustend te lezen hoe Rumsfeld - de nerveuze vinger aan de trekker van de machtigste oorlogsmachine ter wereld - consequent de waarschuwingen van de militairen in de wind slaat, hen uitkaffert om hun 'voorzichtigheid', en zich uitsluitend wenst te baseren op de allerrozigste scenario's: de Iraki's zullen ons verwelkomen als bevrijders! Dankzij het domino-effect zal het hele Midden-Oosten zich bekeren tot de democratie! Rummy en zijn vrienden waren overigens wel degelijk plannen aan het smeden om ook Iran, Syrië, Libanon, Libië, Somalië en Sudan overhoop te kegelen, zo blijkt uit de gesprekken die Clark voert met zijn steeds wanhopiger wordende oud-collega's in het Pentagon: een vijfjarenplan moest het worden.

Zo puzzelt Clark gaandeweg een blunderboek over de politiek van de neocons bij elkaar: doordat Washington zich focust op Irak, kan Al-Qaeda zich hergroeperen in Afghanistan, en door hun arrogante unilateralisme jagen Bush en zijn team hun land niet alleen economisch de dieperik in, maar verspelen ze in een halve ambtstermijn al het morele krediet dat de VS gedurende de laatste vijftig jaar heeft opgebouwD. 'Het Amerikaanse imperium is een misverstand,' betoogt Clark: veiligheid is alleen te vinden in samenwerking met internationale instellingen, respect voor oude bondgenoten, aanpak van de wortels van het terrorisme.
Clark is een man van het gezond verstand: jammer dat er in eigen land niemand naar 'm wil luisteren.

Het aanvalsplan       Bob      Amerikaanse politiek

Het gebeurt niet gauw dat een boek dat handelt over de aanloop naar de oorlog in Irak op de 'warm aanbevolen' lijstjes terechtkomt van zowel de Bush/Cheney als de Kerry/Edwards verkiezingssites.
Dat tekent dan ook meteen het grootste probleem dat aan het boek kleeft, Woodward neemt geen stelling en is zelfs naar eigen zeggen wel erg mild over President George W.
Bush die al op 13 september informeerde naar de mogelijke betrokkenheid van Irak bij de aanslagen van 11 september 2001.
In dit directe vervolg op 'Bush at War' lezen we dan ook over een intelligente en vastberaden George W.
Bush die de strijd tegen het internationale terrorisme voert als ware het een opdracht van GoD. Dick Cheney, Paul Wolfowitz en Donald Rumsfeld zijn de mensen die de President daarbij van de relevante informatie voorzien en Colin Powell is zo'n beetje de enige die geen voorstander is van een inval in Irak en wordt dan ook prompt buitenspel gezet door de rechtse haviken.
Het levert een goed geschreven boek op van iemand die maximale toegang had tot de hoofdrolspelers in het drama, maar die uiteindelijk conclusies over de beschreven handelingen uit de weg gaat.
Vandaar dat zowel voor als tegenstanders van de oorlog uiteindelijk uit 'Plan of Attack' kunnen halen wat hun welgevallig is.

Plan of Attack van Bob Woodward was in de Verenigde Staten meteen een bestseller, zoals verwacht.
De schrijver beoefent het summum van onderzoeksjournalistiek, althans in conventionele ogen.
Zo beroemd is Woodward, dat hij toegang heeft tot de anders zo publiciteitsschuwe president George W.
Bush.

Pete Pace (pag.
42) is geen 'marinegeneraal', zoals Van Nimwegen en Posthuma hem noemen.
De marine kent geen generaals, maar admiraals.
Pete Pace is in werkelijkheid dan ook generaal der mariniers.

Het Engelse marine betekent immers marinier, de marine heet navy.
Dus de 'Marine Expeditionary Brigade, MEB' (pagina 61) is niet 'de hoofdmacht van de marine'.
Dat is immers de vloot, die zich op zee bevindt.
De MEB stond met zijn tanks, artillerie en pantservoertuigen in de woestijn van Koeweit.

Toch zijn de vertalers zich verderop wel degelijk bewust van het verschil tussen navy en marines, want op pagina 106 laten ze generaal Tommy Franks 'alle bevelvoerders van de verschillende onderdelen (leger, marine, luchtmacht en mariniers) bij elkaar halen'.
Dat is bijna perfect vertaald, alleen heten die 'bevelvoerders' in Nederland 'bevelhebbers'.

Als Franks (pag.
75) slimme officieren had verzameld om plannen te maken, dan omschrijven Van Nimwegen en Posthuma hen als 'jonge majoors, luitenant-kolonels, kolonels, commandanten en kapiteins van de marine'.
Commandanten? Commandant is geen rang, maar een functie.
Iedere militair, van Jan Soldaat tot de vier-sterren-generaal, kan commandant zijn van het één of ander.
In de oorspronkelijke tekst stond vast 'commander', dat betekent in het Nederlands: kapitein-luitenant-ter-zee.
En een 'kapitein van de marine' heet in Nederland 'kapitein-ter-zee'.

De twee vertalers hebben ook moeite met niet-militaire zaken.
'Axis of evil' zoals president Bush Noord-Korea, Iran en Irak in één adem noemde, omvat vijf lettergrepen.
Maar als je dat correct vertaalt als 'as van het kwaad', dan kun je de directeur communicatie van het Witte Huis daarover niet laten juichen: 'Wat een schitterende vijf lettergrepen!' (Pag 89).

Op pagina 161 wordt de Britse premier Tony Blair bevorderd tot 'staatshoofd'.

Op pagina 193 wordt 'de pottenbakkerijregel' geïntroduceerd: 'Wie iets breekt, moet kopen'.
In het Nederlands luidt de wet van de pottenbakkers echter: 'Wie breekt, betaalt' - een wijsheid die geregeld opduikt tijdens kabinetscrises.

Geen van de twee vertalers heeft veel kaas gegeten van de topografie van Irak.
'Hij verdeelde 87 toestellen aan de Rockstar-agenten van Umm Qasr in het noorden tot Mosul in het zuiden.
' (Pag.
269).
Volgens de Bosatlas is het precies andersom: de havenstad Umm Qasr ligt in het uiterste zuiden van Irak aan de Golf, Mosul in het noorden tussen Bagdad en de Turkse grens.

Zinloos is de mededeling op pagina 316: 'Koning Juan Carlos I is het Spaanse staatshoofd, en hoewel zijn functie vooral decoratief is, is hij populair en heeft hij invloed op de benoeming van de president.
'

Duikboten (pag.
363) tenslotte, bestaan niet meer.
Het waren boven water varende oorlogsschepen die voor betrekkelijk korte tijd konden onderduiken.
Ze moesten weer aan de oppervlakte gaan varen, als de lucht was verbruikt.
Maar al in 1935 werd de snuiver (Duits: Schnorckel, Engels: snorkel) uitgevonden door twee Nederlandse marineofficieren, J. J. Wichers en J.C. van Pappelendam.
Daardoor waren de boten in staat om onder water op periscoopdiepte via de snuivermast lucht in te laten en zo op de dieselmotor onder water te blijven varen en de batterijen op te laden.
Sedertdien kon de boot zo lang onder water varen tot de brandstof of de mondvoorraad op was.
De duikboot was een onderzeeboot geworden.

Na Mars komt Venus      Lagendijk, J & Wiersma      Amerikaanse politiek

; ;Wat is het Europese antwoord op Bush? ; ; en ; ;Wat zou de politieke rol van Europa in de wereld moeten zijn? Geen kopie van de VS.
;Conflictpreventie, eerlijke handel, het versterken van de internationale rechtsorde: daar zou Europa zich volgens Lagendijk en Wiersma op moeten concentreren.
Als het kan samen met de VS, als het moet in de contramine.
De auteurs (leden van het Europees Parlement voor resp.
GroenLinks en de Nederlandse delegatie in de PES-groep/Pvda-Eurodelegatie).
gaan in hun boek na hoe invloedrijk de neo-conservatieven rond Bush eigenlijk zijn en ze verdedigen de stelling dat Irak wel eens hun Waterloo zou kunnen zijn.
Ze zetten de verschillen tussen de VS en Europa op een rijtje.
Daarbij wordt duidelijk dat de problemen met het naar de achtergrond verdwijnen van de neo-conservatieven niet zijn opgelost.

Na Saddam      Bremer Paul      Amerikaanse politiek

Dit is het verhaal van gouverneur Bremer die verhaalt over zijn werkzaamheden in Irak.
Het verhaal start met de aankomst van Bremer in Irak in 1991, slechts een paar dagen nadat president Bush zijn historische speech op het vliegdekschip USS Abraham Lincoln heeft gegeven waarin hij de invasie van Irak voltooid verklaart.

De invasie is anders verlopen dan de Amerikanen hadden verwacht.
Zo had Bremers voorganger allerlei contingency plannen gemaakt die nodig zouden zijn bij een langdurig conflict, maar de strijd liep veel sneller dan iedereen had verwacht, mede doordat de Irakese strijdkrachten massaal deserteerden.
Het gevolg was dat veel plannen en voorbereidingen hier niet op waren afgestemD. Zo had men zich voorbereid op massa’s vluchtende mensen, maar aangezien de verwachte stadsoorlog in Bagdad uitbleef, waren er geen vluchtelingen.
Ook werden de oliebronnen niet in brand gestoken.
De oliebronnen waren dan wel van explosieven voorzien, maar de Irakese soldaten hebben Saddams orders om de oliebronnen op te blazen nooit ontvangen.

Ook hadden de Amerikanen er op gerekend om het verslagen Irakese leger in te kunnen zetten bij projecten voor de wederopbouw van Irak.
Maar na de val van Saddam, viel direct alle discipline weg en loste het leger op in de bevolking.
Het gehate totalitaire regiem bleek geheel bij elkaar te worden gehouden door angst.

Bij de invallende duisternis kwam een belangrijk politiek en psychologisch verschil tussen vroegere bezettingsmachten en de huidige ter sprake.
Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog hadden de Verenigde Staten en hun bondgenoten de landen die ze hadden bezet duidelijk verslagen.
Zowel de Duitsers als de Japanners waren gemobiliseerd om een langdurige, meedogenloze oorlog uit te vechten, maar ze hadden verloren en zich overgegeven.
‘In Duitsland en Japan vonden ze de bezetting misschien niet leuk’, zei Hume, ‘maar ze beschouwden deze als de consequentie van het verliezen van de oorlog.
’ ‘En hier’, zei ik, ‘hebben we geen land, maar een gehaat regime verslagen.

De overgrote meerderheid van de Irakezen was dolblij dat we Saddam en zijn beulen hadden afgezet, maar had moeite met het feit dat hun land nu werd bezet door een buitenlands, niet islamitisch leger.

Dat het Saddam regime zeer gehaat was blijkt diverse malen in het boek, wanneer Bremer over de barbaarse en misdadige praktijken van het Baath regime schrijft.
Vrij snel na aankomst in Irak bezoekt Bremer in Irak een plaats waar mensen bezig zijn een massagraf van Saddam op te graven met als doel de doden te identificeren:

We maakten kennis met de hoofdman of moktar van het district, die ons onlangs genomen foto’s liet zien van het opgraven van de doden bij Al-HillA. ‘Alstublieft, ambassadeur’, zei hi J. ‘Laat deze bewijzen aan Jacques Chirac zien.
De Fransen hebben er voor gezorgd dat die slager van een Saddam aan de macht kon blijven’.
‘In plaats van deze foto’s naar Jacques Chriac te brengen kunt u en de burgemeester van Al-Hilla de president misschien beter uitnodigen om de graven zelf te komen bekijken’, zei ik.

Maar behalve de mening van de Irakezen over Jacques Chirac lezen we ook over hoe Jacques er bij president Bush op staat.

’Ik had pas een heel open gesprek met Chirac’, zei de president.
‘Ik zei dat sommige mensen in Amerika de indruk kregen dat Frankrijk zou willen dat wij in Irak mislukken.
‘Non, Non’, zie Jacques, ‘dat beeld klopt niet.
’.
‘Maar’, zei ik tegen hem, ‘telkens als u over dit onderwerp praat, krijgen veel mensen die indruk.
’ We grinnikten.
Ik vertelde de president dat ik in Frankrijk had gestudeerd en gewoond, daar een huis had en vele vrienden.
Maar ik vond de Franse opstelling inzake Irak onvergeefelijk.

In het boek zien we meer van dit soort inkijkjes in hoe men binnen de Amerikaanse regering praat over zogenaamde ‘bondgenoten’.
Zo komt meerdere malen het feit aan de orde dat de Turken op het laatste moment de invasie van Irak hebben bemoeilijkt en daarmee in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de huidige problemen in Irak.

De jihadstrijders gingen naar wat het CENTCOM nu de ‘soennitische driehoek’ noemde, het enorme uit woestijn en de vallei van de Eufraat bestaande gebied ten westen en noorden van BagdaD. Een onbekend aantal hardnekkige Baathisten die in de Republikeinse Garde hadden gediend – in dezelfde twee divisies waarop de Amerikaanse 4e infanteriedivisie het had voorzien, die in maart niet door de Turken was doorgelaten -, was na de val van Bagdad naar deze uitwijkplaats gevlucht.

Ook bij de opstelling van de legers van de andere coalitie ‘bondgenoten’ worden vraag tekens gezet.
Zo verraadden de Spaanse troepen de coalitie door te weigeren te vechten als de radikale Muqtada al-Sadr een opstand begint en de coalitie aanvalt.
Terwijl de Amerikaanse en Iraakse soldaten sneuvelen en in het nauw worden gedreven doen de Spaanse soldaten niets.

De Spaanse soldaten willen i.p.v.vechten liever polderen.
Zo wil de Spaanse generaal liever een ‘politieke’ oplossing en stelt op eigen houtje aan terreur leider Al-Sadr voor dat een van Al-Sadr mannen (wat later een Iraanse agent blijkt te zijn) gouverneur mag worden.
Maar behalve dat de Spanjaarden hun orders niet uitvoeren, logen ze ook.
Terwijl de stad waar de Spanjaarden verantwoordelijk voor zijn, wordt overgenomen door de milities van Al-Sadr, melden ze doodleuk aan de coalitie dat alles rustig is en dat er niets aan de hand is.
Logisch dat Bremer met zulke coalitie troepen niet spreekt over ‘coalition of the willing’ maar over een ‘coalitie van de onwilligen’.

Maar behalve kritiek bevat het boek toch vooral een overzicht van het globale politieke proces in Irak.
Bremers belangrijkste wapenfeit is wellicht geweest, dat hij de machtsbasis van de huidige Iraakse regering zo breed mogelijk heeft gemaakt, zodat geen enkele partij te machtig kan worden.
Maar zoals te verwachten valt in dit soort boeken, wordt veelvuldig het eigen straatje schoon geveegD. Zo blijkt Bremer al in een vroeg stadium bezig te zijn geweest zich in te dekken, door memo’s rond te sturen dat er beter meer troepen in Irak zouden kunnen zijn.
Ook was hij er voor om in een vroeg stadium, krachtig met ruime militaire middelen tegen opstandelingen als Al-Sadr op te treden.
Helaas ontbreekt in dit soort gevallen vaak een goede en adequaat bespreking van alle argumenten waaruit het Amerikaanse beleid verklaard kan worden.

Improvisatie

Wat bijzonder opvalt is dat er absoluut, maar dan ook absoluut, geen planning was om de Iraakse instellingen te laten of te doen functioneren eenmaal de grote oorlogsclash voorbij zou zijn.
Alles werd door de leiders van de bezetting van Irak geïmproviseerd, opnieuw uitgevonden ter plaatse of gewoonweg niet meer opgenomen.
Het boek illustreert ten overvloede de mentaliteit van de leiders in de Verenigde Staten dat een oorlog die het bewind van Saddam zou stoppen, of dat nu als belangrijke doelstelling dan wel als nevendoelstelling werd geformuleerd, op de spontane steun en bereidwillige medewerking van de Irakezen zou kunnen rekenen.
De zaken zouden wel los lopen.

Meningsverschillen

Een tweede vaststelling - en dat is waarschijnlijk een gevolg van de eerste opmerking - betreft de serieuze onenigheid die er bij de leidinggevende politici van dat ogenblik heerst.
Onenigheid over hoe het nu verder moet, welke rol of ruimte de Iraakse politici zullen krijgen, de rol van het VS leger, de periode van bezetting.
Minister van Defensie Rumsfeld lijkt maar een echte bekommernis te hebben.
Dat is met name de verdediging van zijn visie op de modernisering en vernieuwing van het leger en van de militaire doctrine.
Een kleiner leger, slagkrachtig, technologisch ongenaakbaar.
Een groot aantal grondtroepen is daarbij niet meer van deze tijD. Paul Wolfowitz wilde vooral snel ; ;politieke vooruitgang ; ; zien, wilde onmiddellijk alles zoveel mogelijk ; ;irakizeren ; ;: ; ;de veiligheidssituatie is ernstig genoeg om alle Iraakse troepen in te zetten die beschikbaar zijn ; ;.
De legerleiding zit te zoeken naar vervanging en rotatie van de troepen, naar troepenverlaging, wil liefst geen nieuwe verantwoordelijkheden, en maakt analyses en rapporten over de toestand die in dat gedachtekader en haar kortetermijn doelstellingen passen.
Rice en Powell zijn wat realistischer en bezorgd dat het politieke kader voldoende snel, maar ook voldoende efficiënt kan worden opgezet.
President Bush zelf lijkt volgens dit boek de enige te zijn die echt tijd, geld en energie wilde vrij maken om het land - uiteraard volgens Amerikaanse standaarden en belangenverdediging - herop te bouwen.

Interessant zijn die meningsverschillen wel.
Zo schrijft Bremer dat hij aan de president meldde dat hij meende ; ;over te weinig inlichtingen te beschikken over de opstandelingen; en er persoonlijk niet van overtuigd te zijn dat het leger een strategie heeft om te overwinnen ; ;.
Op andere plaatsen vindt hij de drang om massavernietigingswapens te vinden en de energie die daar naar toe wordt gesluisd, misplaatst.
Hoewel hij ; ;geheel achter de beslissing van president Bush Irak binnen te vallen en Saddams gevaarlijke regime omver te werpen.
Net als David Kay was ik verrast dat zijn Iraakse Onderzoeksgroep geen massavernietigingswapens had gevonden.
;

Bemoeienissen

Bremer beschrijft uitgebreid zijn uitputtende zoektocht om de eerste regeringsraad, met bijna uitsluitend Irakezen uit de diaspora, om te vormen en uit te breiden naar een representatiever orgaan.
Hij gaat gedetailleerd in op de obstakels, moeilijkheden en meningsverschillen hieromtrent met de vertegenwoordigers van de sjiïtische gemeenschap, met de Koerden, met de soennieten.
Bremer lijkt wel de goede huisvader, de goedbedoelende begeleider te zijn, terwijl hij natuurlijk de politieke leider van een militaire bezetting is.
Hij schrijft de interne tegenstellingen iets teveel aan persoonlijkheden en karakterbotsingen toe en analyseert te weinig de belangen van elke groep, lijkt me.
Al Sistani, geestelijk leider van sjiieten, hamert altijd op dezelfde spijker: verkiezingen.
Dat heeft uiteraard alles van doen met de bevolkingsmeerderheid die hij meent te vertegenwoordigen.
De Koerden willen een sterke autonomie.
Daarvoor moet je geen doctor in de politieke wetenschappen zijn om zoiets vooraf te weten.

Het is wel duidelijk in het boek: de compromissen die tussen de Iraakse politieke groepen worden gesloten zijn steeds ingegeven door Bremer, vooral natuurlijk omdat die compromissen moeten stroken met de doelstellingen van de VS.
Hij is dan ook geregeld bereid zijn gesprekspartners daar in niet mis te verstane woorden op te wijzen.

Eigenlijk is het boek een goede illustratie van het failliet van de VS politiek.
De strijd tegen het terrorisme kan niet gewonnen worden door  bombardementen en ook niet via een natie-opbouw die onder druk wordt gerealiseerD.

De ondergang van een wereldorde      Van Wolferen Karel      Amerikaanse politiek

Karel van Wolferen profileert zich in 'De ondergang van een wereldorde' als een overtuigend pessimist en draait er zijn hand niet voor om het Amerika van George W.
Bush te omschrijven als 'een natie met fascistische trekken'.
De harde toon van het boek leverde van Wolferen veel kritiek op, men had schijnbaar een wat meer ingetogen betoog verwacht van deze hoogleraar.
Toch verdient dit boek het om serieus genomen te worden.
Laten we er even één aspect uit halen: Amerika en religie.
Sinds de jaren tachtig heeft een groeiende groep conservatieve lieden een stevige vinger in de Amerikaanse politiek gekregen.
Oorspronkelijk zagen wij dat vooral in de vorm van de 'Christian Coalition' die zich in 1985 onder leiding van Tipper Gore druk maakte over seksueel getinte teksten in de popmuziek nadat Tipper's dochter 'Darling Nikki' van Prince liet horen.
Het leidde tot een heus onderzoek door het Amerikaanse congres waar Frank Zappa zich nog flink kwaad over wist te maken.
Vervolgens was er de opkomst van de 'neocons' en de bijna geslaagde afzettingspoging van Bill Clinton door Kenneth Starr.
De kopstukken van de Neoconservatieven zitten inmiddels allemaal in de regering Bush en de President zelf lijkt ervan overtuigd te zijn dat de hand van God hem stuurt op zijn missie tegen het terrorisme.
Ondertussen is de invloed van 'religieus rechts' voelbaar als het gaat om abortus, het homo huwelijk, milieu, stamcelonderzoek en de aids-bestrijding (volgens Amerika moeten we het hebben van abstinentie) en met het concept van de 'preventieve oorlogsvoering' en een toenemend unilateralisme plukken wij daar allemaal de wrange vruchten van.

In De ondergang van een wereldorde schetst Karel van Wolferen een ontluisterend beeld van het hedendaagse AmerikA. De machtigste natie op aarde zou in de greep zijn van een politieke elite, die zich overgeeft aan fantasieën.
Volgens de politicoloog heeft president Bush zich omringd met een neoconservatieve coalitie van ‘militante evangelische christenen’ en ‘antibelastingactivisten’, die denken in ‘absolute waarheden’ en weinig oog hebben ‘voor de complexiteit van de maatschappelijke, politieke en economische realiteit’.
Europese atlantici begrijpen niet, denkt Van Wolferen, dat de Bush-doctrine van een ‘preventieve oorlog’, (zoals in Irak) een breuk is met de Amerikaanse politiek sinds de Tweede Wereldoorlog.
Het land dat nota bene een grondlegger is van de Verenigde Naties, vormt nu zelfs een bedreiging van de sindsdien relatief stabiele wereldorde.
Gevolg: een samenleving vol boze, maar vooral bange mensen.

Waarom hebt u dit boek geschreven?

Omdat ik me erg interesseer in wat er op de langere termijn gaat gebeuren met onze democratie en met ons economische stelsel.
Dit boek gaat over het belangrijkste probleem dat we nu op geopolitiek gebied meemaken.
Wat we namelijk zien ontstaan, is een soort pseudo-feodaal systeem van grote economische machten, multinationale Amerikaanse ondernemingen om te beginnen, die de bestaande democratie ondergraven.

U stelt dat de Amerikaanse politiek in de greep verkeert van een nieuwe klasse ‘plutocraten’, van politici die voor hun positie afhankelijk zijn van ondernemingen.
Hoe konden in dit economische politieke syteem de neoconservatieven aan de macht komen?

'In de Verenigde Staten heeft een machtsovername plaatsgevonden.
De instellingen die voorheen de Amerikaanse buitenlandse politiek bepaalden, zoals het State Department (ministerie van Buitenlandse Zaken) en het Pentagon, zijn geneutraliseerD. Het avontuur om het Midden-Oosten om te ploegen is bijvoorbeeld door de militaire top altijd verafschuwD. Deze traditionele elite, door de jaren heen een groot voorstander van een evenwichtige buitenlandse politiek, is nu uitgeschakelD. De neoconservatieven, een relatief klein groepje sterk-ideologisch gemotiveerde personen, vult die ruimte nu op.
Zij hebben vooral toegang tot Bush gekregen, omdat die de complexiteit van de wereld niet aankan.
Dat was al duidelijk vóór 11 september 2001.
Na de aanslag op het World Trade Center ontstond niettemin de vreemde situatie dat de president veel meer macht kreeg, omdat het land zogenaamd in een staat van oorlog verkeerde.
Je zou kunnen zeggen, dat de neoconservatieven vooral door ongelukkige omstandigheden op machtige posities terecht zijn gekomen.

In feite voeren ze een plan uit dat zij al jaren geleden hebben opgestelD. In 1997 werd in Washington The Project for a New American Century opgericht.
Bij de eerste ondertekenaars van dit utopische project zaten bekende namen uit de hedendaagse Amerikaanse politiek: vice-president Dick Cheney, Minister van Defensie Donald Rumsfeld, onderminister van Defensie Paul Wolfowitz en de invloedrijke Defensiespecialist Richard Perle.
In tegenstelling tot wat veel commentatoren zeggen, streefde deze groep géén Amerikaanse hegemonie in de wereld nA. Die hadden ze namelijk al! De rest van de wereld, inclusief China en Rusland, aanvaardde die heerschappij ook.
De Verenigde Staten werden gezien als de belangrijkste architecten van een internationale wereldorde, die door iedereen wel comfortabel werd geacht.
Elk land kon erop vertrouwen dat de Amerikaanse buitenlandse politiek gebaseerd was op goede bedoelingen.
Dat vertrouwen heeft Bush met de onrechtvaardige oorlog in Irak in één handomdraai vernietigD. Met andere woorden: dankzij de neoconservatieven dreigt Amerika en de Verenigde Staten hun hegemonie juist te verliezen.

De Amerikaanse conservatieven zijn niet behoudend, maar revolutionair?

‘Ze stammen af van revolutionairen.
Het is de tweede generatie van groepen radicale politieke denkers.
De eerste generatie bestond voornamelijk uit marxisten en – vooral – trotskisten, onder wie Irving Kristol, die het idee van een permanente revolutie aanhingen.
Ze waren onamerikaans links, heel theoretisch en heel revolutionair.
In de loop van de jaren zeventig hebben zij zich hervormd, mede door beschuldigingen aan het adres van Amerika dat zij tijdens de Vietnam-oorlog de grootste bron van het kwaad waren.
Ten tijde van de Reagan-regering begonnen de neoconservatieven te proeven van de échte macht en invloed en zijn ze geworden tot hovelingen van de president.

Het Amerika van Bush omschrijft u als het land van een ‘tovenaarsleerling’ met een op hol geslagen fantasie.
De buitenlandse politiek van de Verenigde Staten is volgens u ‘paranoia’ en gebaseerd op een ‘utopie’.

‘Wat de huidige neoconservatieven Bush te bieden hebben, is een wereld zonder complexiteit: zwart-wit, voor- en tegenstanders.
Hun hele manier van doen, spreken en schrijven past bij deze president.
Hij is onwetend, niet nieuwsgierig en denkt alleen in termen van goed en kwaaD. Hij en de neoconservatieven leven in een gesloten denksysteem, zoals je dat ook wel bij orthodoxe marxisten vindt.
Tegenover critici hebben ze een soortgelijke houding: kritiek op het Amerikaanse buitenlandbeleid bewijst volgens hen hoe slecht het gaat met het intellectuele leven in de Verenigde Staten.
Het is een stel uiterst gevaarlijke lieden, omdat ze de kans hebben gekregen hun fantasieën te realiseren.
De politieke strategen rondom Bush zijn volslagen rücksichtlos.
Om volgend jaar de herverkiezing van de president veilig te stellen, zouden ze zelfs bereid kunnen zijn een crisis in bijvoorbeeld Noord-Korea te fabriceren.
Dat brengt risico’s met zich mee, vooral voor China en Rusland, maar niet voor de Verenigde Staten zélf.

De Nederlandse buitenlandse politiek, schrijft u, is een schoolvoorbeeld van het Europese slaafse denken na een halve eeuw van ‘comfortabele transatlantische militaire garanties’.

‘Wat Balkenende en De Hoop Scheffer vooral fout doen, is dat ze het moeilijker maken voor de Europese Unie om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen en daarmee tot een gemeenschappelijk buitenland- en defensiebeleiD. De NAVO is achterhaalD. Een ‘bondgenootschap’ bestaat alleen bij de gratie van wederkerigheid van doelstellingen en een vorm van consensus over hoe deze te bereiken.
Het huidige Amerikaanse buitenlandse beleid doorbreekt deze gemeenschappelijkheid en leidt tot een stelsel van vazalstaten.
De Nederlandse regering heeft er zeer verkeerd aan gedaan troepen naar Irak te sturen, omdat we daarmee een verlengstuk zijn geworden van een bezettingsmacht.

Wat is uw alternatief?

‘De relatief stabiele wereldorde die we hadden moet worden gereD. Dat is het enige wat we bezitten! Anders geven we onszelf over aan de golven.
De Europese Unie moet politiek – en niet alleen economisch – verder integreren en ook buiten Europa op zoek gaan naar bondgenoten om de internationale orde te redden.
Bijvoorbeeld via de Verenigde Naties.
Dit instituut kent veel tekortkomingen, maar is het enige podium dat we hebben voor een rechtmatige internationale politiek.
Die opvatting is niet anti-Amerikaans, maar juist pro-Amerikaans! Ooit komen de Amerikanen erachter dat ze genaaid zijn door hun regering.
Dan ontstaat een situatie dat Amerika in zijn eigen schulp terugkruipt en ook gebaat is bij een relatief stabiele wereldorde.

Waarom is uw boek nog niet verschenen in de Verenigde Staten?

‘ De grote uitgeverijen daar zijn bang om te kritische boeken uit te geven.
Het Amerikaanse lezerspubliek is anderhalf jaar lang voorgelogen over Afghanistan en Irak.
De kloof tussen wat het grote publiek in de Verenigde Staten als werkelijkheid ziet en wat je in een wetenschappelijk boek moet schrijven is zó groot geworden, dat mijn verhaal niet meer aansluit bij hun belevingswerelD. Ik heb het geschreven voor een niet-Amerikaans publiek.
Voor die markt zal ik aan ander boek moeten schrijven.

‘De ondergang van een wereldorde’ is in recensies trouwens polemisch en opruiend genoemD. Dit geeft volgens mij een absoluut verkeerde indruk.
Leesbaarheid en toegankelijkheid stonden bij mij voorop.
In elk hoofdstuk breng ik bestaande wetenschappelijke opvattingen te berde, om te laten zien wat voor functie die vervullen in het huidige debat over de Amerikaanse internationale politiek.
Met wat in het huidige academische bestel ‘wetenschap’ wordt genoemd, valt de huidige situatie in de Verenigde Staten niet begrijpen.
Aan de andere kant: als opruiend betekent dat mensen wakker worden, dan is die typering van het boek wel oké.
’ ;

Empire      Hardt Michael      Amerikaanse politiek

Empire: De nieuwe wereldorde  is een boek over globalisering en geopolitiek van de marxistische denkers Michael Hardt en Antonio Negri.
Hoofdstelling van het boek is dat in het globaliseringstijdperk een nieuwe vorm van kapitalistische soevereiniteit ontstaat, die Hardt en Negri 'Empire' noemen.

Achtergrond en opbouw

Empire is een politiek-filosofisch werk, dat poogt een 'groot verhaal' voor het globaliseringstijdperk te formuleren: een verhaal van bevrijding van de menselijke productiekrachten uit de kapitalistische overheersing.
Het boek bestaat uit vier delen: deze eerste twee analyseren het ontstaan en de structuur van het Empire (bovenbouw), de laatste twee de biopolitieke productie (onderbouw), de uitbuiting van de multitude en de mogelijkheden tot bevrijding.
Deze opbouw is ontleend aan die van Marx' Das Kapital, dat de werking van het kapitaal eerst beschrijft op het hoge niveau van de handel, om vervolgens af te dalen 'in de krochten van de productie'.
Als model voor Empire geldt naast Das Kapital ook Mille Plateaux van Gilles Deleuze en Félix Guattari, waaraan naast termen als deterritorialisering en reterritorialisering het concept van de 'machine' als centrale ontologische categorie ontleend wordt.

Naast Marx, Deleuze en Guattari zijn de belangrijkste invloeden op het boek Spinoza (over wie Negri eerder L'anomalia selvaggia schreef) en Foucault.

Hoewel gepubliceerd in 2000, werd het boek geschreven tussen de Golfoorlog (1991) en de oorlog in Kosovo (1999); ; ;de lezer moet het betoog dan ook tussen deze voor de vorming van het Empire veelbetekenende gebeurtenissen plaatsen ; ;.
Directe aanleiding voor het schrijven van Empire waren nieuwsbeelden van de Golfoorlog, die Hardt en Negri het idee gaven dat er 'iets anders' aan het gebeuren was op het wereldtoneel.
Ze schreven Empire grotendeels in de vroege jaren '90.
Negri keerde in 1997 terug naar Italië vanuit zijn Franse ballingschap om zijn gevangenisstraf uit te zitten wegens de 'ideologische steun' die hij gegeven zou hebben aan de Rode Brigades; Hardt werkte daarna nog een jaar door en leverde in 1998 het manuscript in bij Harvard University Press.

Bij de samenwerking werd de stof tussen beide auteurs verdeeld, waarna beiden elkaars stukken lazen en herschreven; Hardt vertaalde uiteindelijk Negri's delen vanuit het Italiaans.
Het resultaat is volgens Hardt een 'derde stem' die noch zijn eigen stem, noch die van Negri is.

Moderniteit en postmoderniteit

Hardt en Negri gaan ervanuit dat de moderniteit voorbij is en dat de globalisering plaatsvindt in een nieuw, postmodern tijdperk.
De moderniteit, die haar oorsprong vindt tussen 1200 en 1600, beschouwen zij als een wisselwerking tussen twee krachten: enerzijds het 'revolutionaire' humanisme, dat uitgaat van een immanente, creatieve, constituerende macht die streeft naar democratie (Spinoza's potestas); anderzijds de vorming van transcendente, geconstitueerde machtsstructuren in de vorm van natiestaten die deze creatieve machten in toom houden om kapitalistische uitbuiting mogelijk te maken (Spinoza's potentia).

Door deze wisselwerking brengt de moderniteit niet de democratische revolutie die ze beloofde, maar een diepe crisis in de Europese en mondiale geschiedenis.
De eerste verschijnselen hiervan zijn de godsdienstoorlogen en burgeroorlogen van de 17e eeuw, later gevolgd door kolonialisme, slavernij, twee wereldoorlogen, genocide, nucleaire bewapening en apartheiD. Op wereldwijde schaal kenmerkt zich de moderniteit door de langzame vorming van een internationale orde, die als doel heeft de crisis te bestrijden of in te dammen.
Deze krijgt uiteindelijk gestalte in de vorming van de Verenigde Naties, waarmee meteen een punt van overgang bereikt is: de overgang van een internationale naar een mondiale orde.

Vorming van het Empire

In het postmoderne en postindustriële tijdperk brokkelt de soevereiniteit van natiestaten af onder invloed van de globalisering, zoals vele andere auteurs ook al opgemerkt hebben.
Hardt en Negri verwerpen echter de these dat de globalisering een centraal gestuurd project zou zijn, een complot vanuit Washington of enig ander machtscentrum; tegelijk betekent globalisering ook niet dat er geen orde meer is, dat de onzichtbare hand van de markt 'bevrijd' zou zijn uit de greep van regulering door natiestaten.

Globalisering betekent noch het einde van de natiestaat, noch van soevereiniteit: voortaan zijn natiestaten onderdelen en instrumenten van een groter systeem, het Empire, dat wereldwijd soevereiniteit uitoefent.
Het Empire is niet gebonden aan enige natiestaat en kent geen centrum: het is een decentraal en deterritorialiserend netwerk, dat grenzen (landsgrenzen, handelsbarrières) afbreekt naar eigen goeddunken.

 

Skyline van Lagos: 'de Eerste Wereld in de Derde'Daarmee vormt het Empire een breuk met het moderne imperialisme: daarin was sprake van een buitengebied dat door de Europese mogendheden veroverd en uitgebuit werD. Door globalisering is het kapitalisme nu mondiaal geworden, het heeft geen 'buiten' meer.
Oorlogen en conflicten vormen in het huidige tijdperk geen imperialistische veroveringsstrijd, maar reterritorialisering van het Empire: het afbreken van bestaande grenzen en hiërarchieën omdat ze niet meer voldoen, gevolgd door de schepping van nieuwe.
Het Empire vaagt het onderscheid tussen Eerste en Derde Wereld weg: rijkdom en armoede zijn op veel plekken naast elkaar te vinden.
Verder is de imperiale macht enkelvoudig: de concurrentie tussen staten onderling, die de drijvende kracht achter het moderne imperialisme was, is nu een strijd om de beste plekken binnen de imperiale hiërarchie.

Hiermee rekenen de auteurs ook af met de theorie dat de huidige wereldorde gedomineerd wordt door een Amerikaans imperialisme: de Verenigde Staten oefenen hegemonie uit op het wereldtoneel, maar zijn slechts een onderdeel van het Empire.
Ontevredenheid over deze verklaring van de huidige wereldorde was zelfs één van de hoofdredenen voor de samenwerking.
[9]

Soevereiniteit en machtsuitoefening

De aard van soevereiniteit is in het Empire op fundamentele wijze veranderD. In de moderniteit stonden grenzen, binaire scheidingen tussen 'binnen' en 'buiten', centraal in het concept van soevereiniteit: landsgrenzen, maar ook scheidslijnen tussen wit en zwart, kolonisator en onderworpene, Israëli en Palestijn.
Imperiale soevereiniteit daarentegen, werkt niet door uitsluiting, maar juist door gedifferentieerde insluiting.
Multinationals behandelen werknemers van verschillende nationaliteiten op verschillende manieren en onderwerpen hen aan 'verschillende gradaties van uitbuiting'.
Hun etnische verschillen worden instandgehouden door het Empire, zoals te zien was aan de cultuurpolitiek van het voormalige Oostblok na de val van de Muur.
Ook het politieke discours over multiculturalisme moet in dit licht worden gezien.

Het Empire oefent een pervasieve macht uit over het gehele maatschappelijke leven: biomacht.
De legitimiteit voor deze macht wordt geleverd door de communicatie-industrie, die door bijvoorbeeld reclame verlangens, identiteiten en subjectiviteiten produceert.
De macht wordt zo immanent gemaakt aan de economische productie, vooral de immateriële; er is sprake van biopolitieke productie, waarin economie en politiek samenvallen.
Door biomacht wordt het gezag van het Empire geïnternaliseerd: het schept 'machines' van onderwerping in lichaam en geest.
Er ontstaat een controlemaatschappij in plaats van de door Foucault beschreven disciplinemaatschappi J.

Hybride constitutie van het Empire

Hardt en Negri beschrijven het Empire als een piramidemodel met drie lagen:

Aan de top van het Empire staan de Verenigde Staten, de enig overgebleven supermacht.
Vlak daaronder bevindt zich een aantal andere machtige natiestaten, verenigd in netwerken als de G7 en het World Economic Forum.
Deze beheren de mondiale monetaire stromen, met name de wisselkoersen.

Op de tweede laag bevinden zich de netwerken die multinationals vormen om kapitaal, technologie en bevolkingen te reguleren.
Zij produceren goederen, diensten en hun eigen afzetmarkten.
Onder de multinationals staan weer de overige natiestaten, die het Empire dienen door de eigen bevolking in het gareel te houden.

De derde laag dient als vertegenwoordiging van de menigte, de wereldbevolking: organisaties als de Algemene Vergadering van de VN, de media en de verschillende NGO's filteren de belangen van de bevolking zodat deze in het Empire kan worden opgenomen.

Deze beschrijving met drie lagen is gebaseerd op Polybius' model van de constitutie van het Romeinse Rijk, dat een synthese zou zijn van drie bestuursprincipes: de monarchie, de aristocratie en de democratie.
De drie lagen houden elkaar in evenwicht zodat monarchie niet verwordt tot tirannie, aristocratie tot oligarchie of democratie tot ochlocratie of anarchie.

Evenwel verschilt het Empire van dit model, in de zin dat het Empire niet de gemengde constitutie is die Polybius voorstelde en waarin verschillende sociale groepen/klassen het evenwicht bewaren.
In het Empire neigen de verschillende componenten ernaar in elkaar over te lopen, zodat een hybride constitutie ontstaat.
Het hele bouwwerk wordt bij elkaar gehouden door de manipulatie van politiek en publieke opinie die Guy Debord le spectacle (het spektakel of schouwspel) noemde: ; ;het politieke discours is een goed voorbereid verkooppraatje, en politieke participatie is gereduceerd tot het selecteren uit consumeerbare beelden ; ;.
Dit postmoderne schouwspel functioneert voornamelijk door de schepping van angst.

 Multitude en verzet

Tegenover het Empire staat de multitude, de wereldbevolking met haar immanente verlangen naar vrijheid en democratie.
Het concept multitude is voornamelijk ontleend aan Spinoza, maar gaat volgens Hardt en Negri tenminste terug tot Willem van Ockham en diens conceptie van de Ecclesia (Kerk) als multitudo fidellum (gemeenschap van gelovigen).

Tot de multitude behoort iedereen die arbeid levert en iedereen die arm is, kortom iedereen die (in de ogen van de auteurs) door het kapitaal gedisciplineerd, overheerst en uitgebuit wordt.
Ze vormt een nieuw proletariaat, dat verschilt van het traditioneel-marxistische proletariaat in de zin dat de multitude niet beperkt is tot de industriële arbeiders; deze vormen zelfs niet meer de revolutionaire voorhoede.
De fabrieken leveren niet langer de hoogste socialisatie- en organisatiegraad aangezien die vooral door communicatie geregeld worden; de fabrieksarbeid heeft haar hegemonie verloren aan de immateriële arbeiD.

Empire gaat uit van het principe dat het 'verzet' in de klassenstrijd actief is, voortkomend uit het verlangen van de multitude, terwijl de soevereine macht reactief is: verzet, niet overheersing, is de motor die de geschiedenis voortstuwt.
Deze notie gaat terug op zowel de operaïstische traditie binnen het Italiaanse marxisme, waarvan Negri een belangrijke exponent was, alsook op de filosofie van Deleuze.
[8] De kapitalistische ontwikkeling, inclusief de globalisering, is dus niet primair geboren uit het streven naar een wereldmarkt, maar eerder uit het proletarisch internationalisme, het streven naar deterritorialisering dat vanaf het begin een centraal onderdeel van democratische en communistische strijd is geweest.

Dit principe heeft verregaande gevolgen voor de antikapitalistische beweging.
Deze moet niet de natiestaat beschouwen als een wapen tegen het kapitaal en proberen grenzen aan het kapitaalverkeer op te werpen: een dergelijk streven naar behoud van het lokale is zowel zinloos als schadelijk, menen Hardt en Negri, aangezien het voorbijgaat aan het feit dat lokaliteit door het Empire geproduceerd wordt, en gezien de gruwelen die nationalisme in de geschiedenis teweeg heeft gebracht.
Ook de combinatie van nationalisme en socialisme betekent onheil, zoals de sociaaldemocratische steun voor de Eerste Wereldoorlog en het stalinisme laten zien.
Hoewel nationalisme progressieve waarde kan hebben in het organiseren van mensen tegen hun overheersers, dus in koloniale situaties en bijvoorbeeld in Palestina, verliest het die kwaliteit wanneer de nationale staat gevestigd is.
In het algemeen is soevereiniteit, in welke vorm dan ook, een vijand van de democratie: 'de vraag', aldus Hardt in een interview, 'is niet of de staat vernietigd moet worden om democratie te vestigen, maar wat het juiste moment is om dat te doen'.

In plaats van het lokale en de natiestaat te willen behouden moet links inzetten op een wereldwijde democratie.
Hardt en Negri pleiten dus eerder voor andersglobalisme dan antiglobalisme, en doen dat in sterk hegeliaanse, dialectische termen: het Empire is een nieuw stadium in de teleologische wereldgeschiedenis, en biedt nieuwe kansen op bevrijding.
Evenwel geven zij zelf aan slechts te 'flirten' met Hegels terminologie, zoals ook Marx dat doet in Das Kapital: 'werkelijkheid en geschiedenis zijn niet dialectisch en geen enkele idealistische retorische gymnastiek is in staat ze aan de dialectiek te conformeren'.

Receptie

 Kort na het uitkomen werd het boek door de Sloveense filosoof Slavojilek uitgeroepen tot 'niets minder dan een herformulering van het Communistisch Manifest voor onze tijd'; de marxistische literatuurcriticus Fredric Jameson noemde het werk 'de eerste grote nieuwe theoretische synthese van het nieuwe millennium'.
Slavojilek plaatste echter wel kanttekeningen bij de drie eisen die aan het eind van het boek gesteld worden: Hardt en Negri houden geen rekening met de sociaal-economische gevolgen die deze zouden hebben.
De roep om mondiaal burgerschap, met name, zou het openen van de grenzen en daarmee een gewelddadige populistische revolte tegen immigranten veroorzaken, 'waarbij figuren als Haider schoolvoorbeelden van multiculturele tolerantie zouden lijken'.
Om deze reden noemde hij het een 'premarxistisch' boek, en meende hij dat Hardt en Negri beter Lenin hadden kunnen volgen dan Marx.

 

De Venezolaanse president Hugo Chávez heeft verklaard dat hij de lijn van het boek volgt, hoewel Negri daar enige vraagtekens bij plaatst zonder Chávez af te vallen.
Hardt analyseerde Chávez' Bolivarische politiek, inclusief het succesvolle verzet tegen de FTAA, als een strategie van de imperiale aristocratie tegen de monarchische macht van de VS, die alleen progressief kan blijven zolang ze de macht van de multitude vergroot.
Als belangrijkste aspect van de 'Bolivarische Revolutie' merkt hij het ontstaan van autonome bewegingen in de barrio's aan.
  Álvaro García Linera, vicepresident van Bolivia, verklaarde dat de horizontale coördinatie van Indiaanse gemeenschappen en verschillende productiesectoren in zijn land een 'multitudevorm' hebben.

Een jaar na het verschijnen van Empire vonden de aanslagen van 11 september plaats.
Met dit terrorisme, de Amerikaanse reactie daarop en de inval in Irak leek de geschiedenis het boek op slag achterhaald te hebben.
Deze gebeurtenissen worden behandeld in De menigte , dat tevens de boodschap van Empire toegankelijker uiteenzet, met minder gebruik van poststructuralistisch jargon.
  Al in 2002 schreef Hardt dat de Bushdoctrine een terugkeer naar het imperialisme inhield en waarschuwde hij de wereldleiders voor de desastreuze gevolgen die dat zou hebben.
In 2006 schreef hij dat de toestand in Irak duidelijk maakt dat het imperialistische project van de VS niet kan worden volgehouden, laat staan herhaalD.

De schrijfstijl van Hardt en Negri werd gehekeld door Noam Chomsky.
Die gaf te kennen slechts delen van het boek te hebben begrepen, en daar weinig nieuws uit geleerd te hebben.
Het overmatig gebruik van filosofisch jargon noemt hij een onderdeel van het 'spel van intellectuelen', dat onbedoeld machtsstructuren versterkt.

Hardt en Negri's afwijking van het orthodoxe marxisme is hen op kritiek uit linkse hoek komen te staan: volgens de trotskistische politicoloog Alex Callinicos is hun theorie van macht eerder anarchistisch of postmarxistisch dan marxistisch van aard en 'herschrijven' zij Marx als Foucault.
Verder verwerpt hij hun klassenanalyse en beschuldigt hij hen van een gebrek aan politiek-strategisch inzicht.
Hardt en Negri zelf noemen zich libertaire communisten en wijzen de 'beschuldiging' van anarchisme van de hanD.

Imperium op drift      Nijs Piet      Amerikaanse politiek

Met koloniale macht heeft het Westen de voorbije eeuwen haar normen opgedrongen aan de werelD. Even triomfantelijk begonnen de natuurwetenschappen drie eeuwen geleden aan een weergaloze opmars.
Vandaag heeft de technisch-wetenschappelijke ontwikkeling niet alleen haar hoogtepunt bereikt, maar ook een keerpunt, dat misschien zelfs een eindpunt wordt.
Eén ongebreidelde ontwikkeling is immers niet meer te betalen, en de schadelijke gevolgen ervan voor mens en aarde zijn niet te overzien.
Steeds meer lijkt de westerse samenleving een imperium op drift! Dit boek heeft niet de pretentie een pasklaar antwoord te bieden op de verwarring en de vertwijfeling die opdoemen achter de euforie en de roes van het millenniumfeest.
Wel daagt het de lezer uit een persoonlijk antwoord te zoeken op de vraag wat goed leven inhoudt, ook in de wereld van morgen, met al haar onzekerheden en ondanks de chaos.

Piet Nijs (1937) studeerde filosofie, psychologie, geneeskunde, lichamelijke opvoeding en seksuologie in Hamburg en in Leuven.
Hij is als hoogleraar verbonden aan het K.
U.
Leuven en is gastdocent aan internationale cursussen en seminars . Düsseldorf, Heidelberg, Montpellier) en aan het BeNeLux-Universitair Centrum.
Hij is lid van diverse wetenschappelijke verenigingen en publiceerde vele boeken en artikelen over onderwerpen als huwelijk en gezin, seksualiteit, psychosomatiek en psychotherapie.

De geschiedenis van de CIA      Weiner Tim      Amerikaanse politiek

Verslag over de zestig jaar geschiedenis van de Central Intelligence Agency, de Amerikaanse geheime dienst.
Beschreven wordt hoe het machtigste land in de geschiedenis van de westerse beschaving er niet in slaagt een kwalitatief hoogstaande inlichtingendienst op te zetten.
Die mislukking houdt gevaren in voor de nationale veiligheiD. Doel van een inlichtingendienst is het ontraadselen en beïnvloeden van ontwikkelingen in het buitenland door geheime operaties en verzamelen van inlichtingen.
Ze dient verrassingen voor te zijn.
Zonder een scherpe inlichtingendienst zijn regeringsleiders en militaire leiders blind en kreupel.

De annalen van de Cia zijn gevuld met dwaasheden en tragedies maar ook met verslagen van moed en sluwheiD. Ze  worden gekenmerkt door politieke schermutselingen en strijd om de macht in eigen lanD. De fouten waren fataal voor talrijke Amerikaanse soldaten en functionarissen in het buitenland  en voor de slachtoffers van 11/9/2001.
Het grootste vergrijp is het onvermogen om de president te informeren over d ontwikkelingen in de werelD. De dienst miste ervaring en beginselen.
De enige gedragslijn was al doende te leren.

De CIA beschikte nooit over één informant die inzicht had in het doen en laten in het Kremlin.
Het absolute dieptepunt was dat het afsterven van de SovjetUnie niet eens werd opgemerkt.

De grootste overwinning van de CIA was de afzetting van Mossadeq en het installeren van de Sjah van Iran in 1953.
Doel was de petroleumleveranties aan het Westen veilig te stellen.
De haat van Iran tov Amerika vindt hier haar oorsprong.

In het Verre Oosten, Midden en Zuid-Amerika en Afrika heeft de CIA talrijke regimes omvergeworpen en nieuwe regimes geinstalleerD.

o.
A. Guatemala op aandringen van United Fruit Company waar pres.
Guzman de feodale econome wou transformeren, Chili door ITTen de kopermultinational, Congo (waar Lumumba op bevel van Eisenhower werd geëlimineerd en de corrupte en wrede Mobutu voor dertig jaar werd geinstalleerd) .
  Mislukkingen waren er in Indonesië, Cuba, e.a.

De dienst werd onder Eisenhower geleid door Allen Dulles ,broer van Buitenlandse Zaken minister Foster Dulles.

Eisenhower was zeer ontevreden over de Cia die volgens hem een spoor van vernieling had nagelaten en een acht jaar durende nederlaag voor hem was.
De Cia deed hoofdzakelijk aan geheime operaties en verwaarloosde de kerntaak :het verzamelen van inlichtingen.

Onder John Kennedy werd de CIA opgedragen Castro te elimineren, maar Castro kwam hierop uit en vermoedelijk werd de president vermoord uit weerwraak.

Onder LB Johnson en tijdens de Vietnamese oorlog 1966-1976 werd de kracht van de Vietcong schromelijk onderschat, de militairen en de politieke leiders vertelden elkaar leugens zodat deze oorlog veel te lang duurde en vele levens en dollars werden verspilD. In 1967 kon de CIA Che Guevara uitschakelen.

Onder Reagan was er het Irangate schandaal waarbij om gijzelaars vrij te krijgen de CIA wapens aan Iran verkocht en met het geld daarvan de Nicaraguaanse contra's financierde.
Xat tegen de wet en de afspraken was.

Carter gebruikte de CIA meer om mensenrechtenschendingen te bestrijden.

De CIA heeft de Sovjets bestreden in Afghanistan door de islamfundamentalisten te ondersteunen: o.
A. Osama bin Laden.
Deze groeperingen zouden later tot Al-Quaida uitgroeien en vele aanslagen op Amerikanen (Nairobi, US Cole, 11/9/2001 op WTC en Pentagon) plegen

De grootste blunders van de CIA was wel dat ze de ineenstorting van de Soviet-Unie niet voorzien hadden.
Ook de desinformatie over het nucleair programma van Saddam Hoessein dat aanleiding was voor de Amerikanse inval in Irak wordt op het conto van de dienst geschreven.

Bekendste directeuren waren Allen Dulles, Richard Helms, John Schlesinger, Tenet.
De voormalige president Bush was voordien hoofd van de CIA.

Onder de laatste president G.
W.
Bush werd de dienst drastisch ingekrompen en aan het hoofd kwamen vooral militairen zodat de CIA, oorspronkelijk een dienst geleid door burgers en onder beheer van de president zelf, uiteindelijk onder het Pentagon terechtkwam.

Vermoedelijke oorzaken van het veelvuldig falen waren vooral het feit dat de leden weinig talenkennis en kennis van de cultuur van de geviseerde landen hadden.
Etnische Amerikanen werden niet gerecruteerd als ze familie hadden in de bespionneerde landen.
Ook het feit dat onethisch moet gehandeld worden (leugens en bedrog ) ondermijhnde de geloofwaardigheid van de dienst.
De Cia lukte er nooit in belangrijke spionnen te hebben in  de USSR, Irak, Noord KoreA. De meeste informatie kwam van spionnagesatelieten die door analisten werden bewerkt.
Op die manier kwam men nooit iets te weten over de plannen van deze landen.

De CIA is een relatief kleine organisatie, die niet veel meer dan 24.
000 mensen telt, waarvan 90 procent woont en werkt in de buitenwijken van Washington.
Ze rijden elke dag naar hun werk en proberen er achter te komen wat er in de wereld gebeurt.
Hooguit 2000 tot 2500 CIA-medewerkers wonen buiten de VS en proberen spionnen te rekruteren.
Het idee dat de CIA een alleswetende, allesziende, oppermachtige dienst is, is een mythe.
Dat beeld komt door films en televisie.

Schurkenstaat      Blum William      Amerikaanse politiek

De schrijver van dit boek, de Amerikaan William Blum (1933) is journalist, redacteur van de Washington Free Press en expert op het gebied van de Amerikaanse buitenlandse politiek.
In 1967 verliet hij het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS vanwege zijn weerstand tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam.
In het voorwoord bij deze Nederlandse uitgave gaat Aart Brouwer, redacteur van De Groene Amsterdammer, kritisch in op enkele uitgangspunten en beweringen van de schrijver en stelt o.
A. terecht dat Amerikanen ; ;evengoed als wij (Europeanen, JB) in staat zijn zich ( .
) intellectueel en politiek te verzetten.
; Anders gezegd: we moeten niet domweg ; ;anti-Amerikaans ; ; zijn maar ons richten op (en verzetten tegen) de agressieve Amerikaanse buitenlandse politiek.
Net als veel Amerikanen zelf overigens doen.

; ;Als ik president van de VS was, zou ik de terroristische aanslagen op Amerika in een paar dagen kunnen stoppen.
VoorgoeD. Ik zou me eerst verontschuldigen bij alle weduwen en wezen, de gemartelden en verarmden, en al die vele miljoenen slachtoffers van het Amerikaanse imperialisme.
Dan zou ik aankondigen, in alle eerlijkheid, aan alle hoeken van de wereld, dat de mondiale interventies van Amerika tot stoppen zijn gebracht, en Israël ervan op de hoogte stellen dat het niet langer de 51ste staat van de Verenigde Staten van Amerika is maar voortaan vreemd genoeg een buitenlanD. Ik zou vervolgens het militaire budget met minstens negentig procent verlagen en die bezuiniging gebruiken voor herstelbetalingen aan de slachtoffers.
Er zou meer dan genoeg geld zijn.
Het militaire budget van één jaar, 330 miljard dollar, staat gelijk aan ruim 18.
000 dollar per uur, voor elk uur sinds de geboorte van Jezus Christus.
Dat is wat ik zou doen mijn eerste drie dagen in het Witte Huis.
Op de vierde dag zou ik worden vermoorD. ; Ziedaar het kernprobleem van de Amerikaanse samenleving: in theorie vrij en democratisch (met overigens een grote mate van vrijheid van meningsuiting), maar in feite geregeerd door een conglomeraat van economische, financiële en militaire machten (het militair-industreel complex) die alle hen ten dienste staande middelen hebben gebruikt, nu gebruiken en in de toekomst wel zullen blijven gebruiken, om die macht veilig te stellen.

Amnesty International berichtte in 1996: ; ;In de hele wereld, iedere dag, worden mannen, vrouwen en kinderen gedwongen te vluchten, gefolterd of vermoord, of ; ;verdwijnen ; ; ze, door toedoen van regeringen of gewapende politieke groeperingen.
De Verenigde Staten zijn vaker wél dan niet medeschuldig.
; Blum documenteert heel nauwkeurig de goede daden van de VS: bombardementen, interventies, martelingen, chemische en biologische oorlogvoering, omverwerping van democratisch gekozen regeringen, enz.
; ;De FBI definieert internationaal terrorisme als het onwettig gebruik van dwang of geweld door een groep of persoon die enige connectie heeft met een buitenlandse macht of wiens activiteiten de nationale grenzen overschrijden, tegen personen of eigendommen, om een regering, de burgerbevolking of welk segment daarvan ook te intimideren of te dwingen, ter bevordering van politieke of sociale doelstellingen.
De definitie van de FBI, hoewel bedoeld om acties te beschrijven die gericht tegen de Verenigde Staten, lijkt ook behoorlijk goed van toepassing te kunnen zijn op talloze acties van de Verenigde Staten zelf.
;

Hoewel Amerika na het beëindigen van de oorlog In Vietnam plechtig herstelbetalingen aan dat door hen geteisterde land beloofde, heeft het nooit ook maar één dollarcent overgemaakt.
Vietnam daarentegen begon in 1997 de 145 miljard dollar schuld terug te betalen die de verslagen pro-Amerikaanse Zuid-Vietnamese regering had gemaakt - op straffe van economische wurging door o.
A. het Internationaal Monetair Fonds.

De verontwaardiging van de Amerikaanse regering over de biochemische wapens van het Irak onder Saddam Hoessein was en is op zijn zachtst gezegd merkwaardig, want ; ;Volgens rapporten van een commissie van de Amerikaanse Senaat in 1994 werd vanaf 1985, zoniet eerder, tot in 1989 een waar heksenbrouwsel van biologische materialen geëxporteerd naar Irak door private Amerikaanse leveranciers, conform aanvraag en licenties verleend door het Amerikaanse ministerie van Handel.
; Onder deze materialen: bacillus anthracis, oorzaak van antrax oftewel miltvuur.
Later ontdekten de wapeninspecteurs dat deze materialen, zo gaat de commissie verder, identiek zijn aan de Amerikaanse spullen Handel in en verkoop van biologische wapens door Amerikaanse bedrijven mag blijkbaar.
Ze gebruiken (door de VS) tegen opstandige volken mag ook.
Irak, dat ze gekocht heeft van de Amerikanen, mag ze echter niet hebben.
Amerikaanse logica? Overigens is Irak, wat biochemische wapens betreft, als gevolg van de jarenlange buitengewoon intensieve wapeninspecties zo goed als ontwapend en vormt het geen reële bedreiging meer voor zijn buurlanden - hoogstens voor zijn eigen bevolking.
Wat overigens erg genoeg is, laat daar geen misverstand over bestaan.
De door de VS geplande aanval op Irak heeft dan ook niets te maken met verontwaardiging over massavernietigingswapens (Amerika heeft ze zelf al vele malen gebruikt) maar alles met een weloverwogen strategie: de beheersing van het Midden-Oosten en de aangrenzende regios door de Verenigde Staten.
De Pax Americana lijkt in dit opzicht op de Pax Romana: zolang men zich onderwerpt valt er met de Amerikanen te leven, maar zodra men zich weigert te onderwerpen worden terreur, oorlog, staatsgrepen, onderdrukking, uitroeiing, al naargelang de omstandigheden, toegepast om de betreffende bevolking in het gareel te houden.
Chili, Nicaragua, Vietnam en Cuba, zijn slechts enkele van de navrante getuigen.

Blum laat de keerzijde van de Amerikaanse medaille zien.
Hoewel kritiek op sommige punten mogelijk is, is zijn boek een document dat in geen enkele boekenkast mag ontbreken.
Het is een belangwekkend deel in de serie ; ;De Kritische Reeks ; ; waarin o.
A. ook ; ;No Logo ; ; van Naomi Klein verscheen.

Trouw was het enige Nederlandse dagblad dat een bespreking gaf van het boek Schurkenstaat van William Blum.
Het werd onlangs vertaald en uitgegeven door Lemniscaat.
Het verscheen in de kritische reeks waarin al diverse spraakmakende boeken zijn verschenen, waaronder de boeken van Naomi Klein en andere werken over het fenomeen globalisering.
Het eerste dat opgemerkt dient te worden is dat de andere dagbladen niet de moeite hebben genomen om Schurkenstaat te bespreken.
In het boek analyseert Blum “De buitenlandse politiek van de enige supermacht ter wereld,” zoals de ondertitel luidt en het gaat natuurlijk over de Verenigde Staten, die in de visie van Blum een schurkenstaat zijn.
Daarover laat hij geen twijfel bestaan.
Trouw heeft een slechte recensie geschreven, maar daarover later meer.

door Martin Hulsing

 

De Verenigde Staten domineren al anderhalf jaar het nieuws en de analyses in de Nederlandse mediA. Desondanks blijven heel veel feiten en achtergronden in het duister.
Misschien dat Schurkenstaat niet goed geschreven is, misschien dat er verschillen van mening zijn over de analyses van Blum, maar als het om feiten en achtergronden gaat is deze Guide tot the World’s Only Superpower voor iedere journalist onmisbaar.

In Schurkenstaat zet Blum de verrichtingen van de Verenigde Staten vanaf de Tweede Wereldoorlog op een rijtje.
Hij pakt dit heel schematisch aan: hoofdstukjes over het gebruik van chemische en biologische wapens, over martelen, oorlogsmisdaden, moorden, coups, enzovoorts.
Hij geeft achtergronden uit vervlogen tijden, bijvoorbeeld over de Amerikaanse steun aan Pol Pot in de jaren 80, nadat hij zijn plaatsje had veroverd als een van de grootste moordenaars in de menselijke geschiedenis.
Afgewisseld met hoofdstukken die zeker nog niet zijn afgesloten, zoals de Amerikaanse betrokkenheid bij het opzetten van de Afghaanse terreurbeweging, die van vrijheidstrijders zijn geworden tot de personificatie van het kwaad op aarde: Al QaidA. Blum heeft ter ondersteuning fantastische citaten van Amerikaanse verantwoordelijken opgenomen en is zorgvuldig in het documenteren van zijn feiten.

Bij alle hypocriete retoriek over Amerika's onschuld en streven naar een rechtvaardige wereld, zou Blums boek een verademing kunnen zijn.

Ter inleiding van het boek heeft Blum een citaat opgenomen uit Der Spiegel: “Nooit tevoren in de moderne geschiedenis heeft een land de aarde zo totaal gedomineerd als de Verenigde Staten nu.
” Niemand hoeft zich erover te verbazen dat de Verenigde Staten het een en ander op de kerfstok hebben, ook de gemiddelde Nederlandse journalist niet, maar het is haast taboe om de Verenigde Staten een Schurkenstaat te noemen.
Dat is precies wat William Blum doet en hij ondersteunt het met letterlijk duizenden feiten.

Het is niet verwonderlijk dat alle dagbladen het boek simpelweg hebben genegeerd, too hot to handle zouden de Amerikanen zeggen.
Er vanuit gaande dat Lemniscaat daadwerkelijk heeft geprobeerd om het boek onder de aandacht te brengen, geeft het aan dat men over dit soort zaken liever zwijgt bij de Volkskrant, NRC, Parool en Algemeen Dagblad, om ze toch maar even bij naam genoemd te hebben.
Trouw is de enige serieuze landelijke krant die er wel aandacht aan heeft besteed (“Steentjes keilen met Bush”, 8 februari 2003) en de manier waarop is ook tekenend: “Blums boek biedt geweldig materiaal voor een geweldig boek.
Helaas: de man draaft geweldig door.

In zijn recensie bespreekt Eric Brassem Schurkenstaat tezamen met het nieuwste boek van de journalist Bob Woodward (Bush at War), een van de onthullers van het Watergateschandaal.
Op een Privé-achtige wijze - “Voor Woodward openden zich deuren die voor anderen gesloten blijven” – krijgen we te lezen over de “diepere motivatie” van Bush.
Hij wil Irak alleen maar aanvallen omdat daar “ontzettend geleden wordt.
” Over Noord-Korea: “Ik walg van Kim Jong-il! (…) Ik word fysiek onwel van die vent, omdat hij zijn eigen volk uithongert.
( .
) Misschien door mijn geloof, misschien.
Maar dit raakt me diep.
'' Verder leren we dat de Amerikaanse regering zich geen raad wist met Afghanistan, omdat de “te raken doelen (…) in Afghanistan dun gezaaid” waren.
Het is verschrikkelijk allemaal.
Tranen van ontroering.

Het belangrijkste punt van kritiek dat Brassem heeft op het boek van Woodward is dat “motieven van strategische aard, olie bijvoorbeeld” nauwelijks aan de orde komen.
“Ondanks alles wat je ertegen kunt inbrengen, biedt dit boek een unieke blik achter de schermen op het functioneren van Amerikaanse regeringen, de angstaanjagend grote macht daarin van één man, de president, en hoe deze regering zich teweer stelde tegen de 'uitdagingen' na 11 september.
” Tot zover Woodwards boek waarmee ook al driekwart van de recensie is gevulD.

Hypocriete retoriek

Dan pas komt Schurkenstaat aan de orde.
Brassem leidt het zo in: “Dezer dagen verschijnt nog een boek van een Amerikaanse auteur in Nederlandse vertaling, dat niets anders beoogt dan het plaatsen van vraagtekens bij de Amerikaanse buitenlandse politiek.
'Schurkenstaat' luidt de provocerende titel, want het gaat niet over Irak, Iran of Noord-Korea, maar over de 'grootste schurkenstaat ter wereld': AmerikA. (…) Bij alle hypocriete retoriek over Amerika's onschuld en streven naar een rechtvaardige wereld, zou Blums boek een verademing kunnen zijn.
” Zou kunnen zijn.
Er is klaarblijkelijk iets mis met het boek.

En dat is behoorlijk vreemd, want Brassem geeft een vrij duidelijk beeld van wat er valt te verwachten van het boek: “Het bevat enkele verhelderende samenvattingen van de, vaak weerzinwekkende, Amerikaanse (CIA-) bemoeienissen met landen in Latijns-Amerika, Azië, het Midden-Oosten, Afrika en zelfs West-EuropA. Blum zet een aantal half of geheel vergeten kwesties en feiten nog eens op een rijtje.
” Brassem neemt zelfs met instemming een “minder politiek correct” citaat van een Amerikaanse generaal over, over de no-fly zones in Irak: “Als ze hun radars aanzetten, zullen we die verdomde luchtdoelraketten van ze opblazen.
Ze weten dat wij hun land bezitten.
Wij bezitten hun luchtruim.
( .
) En dat is wat er op dit moment zo geweldig is aan AmerikA. Het is een goede zaak, vooral als daar een heleboel olie is die wij nodig hebben.

Vraagtekens

Wat is er mis met het boek? Volgens Brassem dit: “Hij presenteert met ergerlijk aplomb omstreden historische interpretaties als onomstotelijk bewezen feiten.
” Het is niet geheel duidelijk wat Brassem bedoelt, hij komt slechts met één voorbeeld: Joegoslavië.

“Blum plaatst vraagtekens bij het begrip 'terrorisme' als geweld tegen de bevolking voor het bereiken van politieke doeleinden aan de hand van Jamie Shea, die in 1999 namens de NAVO uiteenzette waarom bombardementen op niet-militaire doelen in Servië gerechtvaardigd waren: ‘Als president Milosevic echt wil dat zijn hele volk water en elektriciteit heeft, dan is al wat hij hoeft te doen de vijf voorwaarden van de NAVO accepteren, en we zullen stoppen met deze campagne’.

Brassem heeft het niet helemaal goed begrepen.
Blum plaatst namelijk helemaal geen “vraagtekens bij het begrip terrorisme”.
Volgens Blum is het dreigen met, of gebruik van geweld tegen burgers terrorisme.
Hij plaatst juist vraagtekens bij het begrip ‘humanitaire interventie’, daarom citeert hij Jamie SheA. Blum brengt zelfs schendingen van de Geneefse Conventies en de Principes van het Internationaal Recht zoals erkend door het Neurenberg Tribunaal ter sprake.
Dan hebben we het over oorlogsmisdaden.
En dat is precies wat Brassem niet lekker zit: “[Blum] gooit het ingrijpen in Joegoslavië, gesteund door de NAVO-landen en de Algemene Vergadering van de VN, in dezelfde categorie als de Varkensbaai-invasie in Cuba: allemaal Amerikaanse interventies, nietwaar?”

Feiten uit het verleden zijn klaarblijkelijk het probleem niet.
Het verleden, daar valt mee te leven, dan is het nog allemaal “geweldig materiaal voor een geweldig boek.
” De doodzonde begaat Blum door het speelgoedbeestje van de moderne intellectueel, de ‘humanitaire interventie’, bij de naam te noemen: terrorisme.
En dat kan echt niet.

Bush in oorlog      Woodward Bob      Amerikaanse politiek

De kans is groot dat de naam Woodward een belletje doet rinkelen.
Hij is immers de meermaals bekroonde Amerikaanse onderzoeksjournalist die

samen met collega-journalist Bernstein de ‘Watergate-affaire’ aan het licht bracht.
Woodward specialiseerde zich tijdens zijn carrière in het produceren van journalistieke boeken die een interne kijk geven op het Amerikaanse bestuur en zijn mankementen.
De scherpte van zijn boeken is in de loop der jaren echter beduidend afgenomen en de meeste politieke personages die het onderwerp vormen van zijn schrijven werken tegenwoordig volop met hem samen, bijvoorbeeld door exclusieve interviews toe te staan (ziet u Bush al uren exclusieve interviewtijd geven aan Michael Moore?).
De kritische noot is dan ook ver te zoeken in het boek ‘Bush at war’.
Totaal verstoken van enige analyse reconstrueert Woodward de gebeurtenissen in het Witte Huis in de 100 dagen volgend op de terroristische aanslagen van 11 september 2001.
Hij steunt daarbij duidelijk iets te veel op de interpretatie van de Bush-administratie zelf.
De voornaamste hoofdrolspelers in het boek zijn minister van defensie Donald Rumsfeld, minister van buitenlandse zaken Colin Powell, adviseur voor nationale veiligheidszaken Condoleezza Rice, directeur van de CIA George Tenet, Vice-president Dick Cheney en natuurlijk George W.
Bush himself.
Het is een publiek geheim dat de personen die bereidwillig meewerken aan het onderzoek van Woodward, er een stuk positiever uitkomen dan degenen die minder vrijgevig zijn met informatie.
Als we van deze theorie uitgaan moet Rumsfeld absoluut de minste medewerking verleend hebben.
Hij wordt immers doorheen het hele boek als een venijnig, opportunistisch en grimmig mannetje opgevoerD. Colin Powell komt er dan weer uitzonderlijk goed uit.
Bepaalde wendingen in de houding van de president lijken als het ware uitsluitend aan hem te danken, alsof er geen parlement, geen internationale spelers en geen binnenlandse of buitenlandse publieke opinie bestaan.
Ook van George W.
Bush schetst Woodward het globaal positieve beeld van een sterke president die in een uitzonderlijke situatie de controle probeert te behouden.
‘Bush in oorlog’ is een chronologisch verslag van de aanloop tot de oorlog in Afghanistan en de oorlog zelf.
Dit komt in feite neer op een beschrijving van een schijnbaar eindeloze serie vergaderingen en geheime besprekingen rond nationale veiligheid in de nasleep van 11 september.
Woodward wil duidelijk observeren en niet becommentariëren, maar men moet niet echt kritisch ingesteld zijn om na het lezen van de beschreven feiten zwaar geshockeerd te zijn door de gang van zaken in de machtigste administratie ter werelD. Het betreft duidelijk een disfunctioneel team dat op geen enkel moment enige diepgang probeert te steken in zijn analyses (als men al van analyses kan spreken).
Dit uitgebreide verslag van meerdere geheime vergaderingen en besprekingen legt op een schrijnende manier de oppervlakkigheid van de gevoerde gesprekken bloot.
Fundamentele vragen werden nooit, en door geen enkel lid van de Bush-administratie, gestelD. Niemand vroeg zich af wat nu precies de reden zou kunnen zijn voor het bloedige optreden van Al-Qaida tegenover de Verenigde Staten? Wie is eigenlijk de echte vijand in de oorlog tegen het terrorisme? Wat voor gevolgen zullen onze acties hebben in de regio? Zal alles effectief opgelost zijn als de Taliban is vernietigd of na de val van Saddam Hoessein? De reacties op de terroristische aanslagen in New York waren enerzijds emotioneel en instinctief, een wraakgevoel dat kost wat kost moest bevredigd worden ongeacht de gevolgen.
De president stelt trouwens zelf trots dat hij de zaken niet volgens het boekje doet, maar vooral zijn gevoel volgt (!).
Anderzijds waren er ook berekende reacties op 11 september, een kans om al lang gewenste maatregelen naar voor te brengen die in normale omstandigheden niet direct acceptabel zouden zijn, zoals het militair viseren van Saddam Hoessein.
Al vrij vroeg en regelmatig opperden vooral Cheney en Rumsfeld de mogelijkheid om Irak aan te vallen.
Wat ook naar voor komt in dit boek is het ontbreken van een grondig strategisch plan om Al-Qaida effectief te vernietigen in Afghanistan.
Het oorlogsplan lijkt een samenraapsel van oude ideeën en de toepassing ervan steunde enorm op improvisatie.
Vooral de weinig doordachte methode om Afghaanse stammen om te kopen om zich van hun steun te verzekeren, klinkt verbazend dwaas.
De voor de inlichtingendiensten quasi onbekende warlords kregen honderdduizenden dollars cashgeld om vrij te besteden.
Men krijgt sterk de indruk dat de Verenigde Staten de situatie in Afghanistan nooit echt onder controle heeft gekregen.
Doordat de oorlog alleen gevolgd wordt via de beknopte verslagen die regelmatig worden doorgebrieft aan de president, wordt een zekere afstand gecreëerd ten opzichte van de gebeurtenissen daar.
Het griezelige is dat de hoofdrolspelers (misschien hierdoor) de indruk wekken zich niet bewust te zijn van de menselijke impact van een oorlog.
De graad van betrokkenheid lijkt het niveau van een oorlogsfilm of een computerspelletje niet te overstijgen.
Het verhaal dat Woodward uit de doeken doet, is naar eigen zeggen gebaseerd op gesprekken met meer dan honderd bronnen en 4 uur exclusieve interviews met de president.
De auteur kon ook beslag leggen op ter plekke gemaakte aantekeningen bij de meer dan vijftig vergaderingen van de Nationale Veiligheidsraad en andere geheime besprekingen, persoonlijke memo’s en agenda’s.
Al deze interne en vaak geheime informatie geeft natuurlijk een zeer intieme kijk op de administratie en de werking ervan.
De emoties en reacties van de Amerikaanse president en zijn entourage worden in detail herbeleefd, en de lezer krijgt de indruk deelgenoot te zijn van ingrijpende gebeurtenissen en beslissingen.
Woodward maakt vaak gebruik van citaten en permitteert zich zelfs om de gedachten van personen te formuleren.
Lezers hebben het gevoel iets te weten te komen dat eigenlijk niet voor hun oren bestemd is.
Het is precies deze typische intieme schrijfstijl die de boeken van Woodward aantrekkelijk maakt bij het grote publiek.
Het maakt ze tegelijkertijd van zeer twijfelachtig allooi als historische bron.
De realiteit wordt door een veel te eenzijdige bril bekeken en het romangehalte van sommige passages is enorm hoog.
Het feit dat Woodward zich regelmatig geroepen voelt om dieper in te gaan op de uiterlijke details van de hoofdpersonages draagt daar volledig toe bi J. Welk historisch belang heeft het immers dat de president “gekleed was in een sportbroek en een wit T-shirt” op 16 september 2001.
Woodward verliest zichzelf regelmatig in het opsommen van allerlei niets ter zake doende details.
Het is alsof de man krampachtig probeert te bewijzen dat alles wat hij zegt weldegelijk de waarheid is.
Wie is er anders zo goed op de hoogte? Hoewel de uitzonderlijke toegang tot informatie van Woodward in het verleden ongetwijfeld tot waardevolle onthullingen heeft geleid, heb ik niet het gevoel dat ‘Bush in oorlog’ spectaculaire nieuwe inzichten aanbrengt.
Het boek bevestigt alleen dat een aantal inspiratieloze en incompetente mensen veel te machtig zijn in deze werelD. Het valt op dat Woodward met geen woord rept over bepaalde aspecten van de oorlog tegen het terrorisme die nochtans in dezelfde periode aan de orde waren, bijvoorbeeld de inperking van de burgerlijke vrijheden in Amerika zelf.
Publicaties die zo snel na de feiten uitkomen missen natuurlijk per definitie een zeker inzicht.
Maar van een journalist van het kaliber van Woodward verwacht je toch enkele kritische bijgedachten.

            Amerikaanse politiek

The origins of political order      Fukuyama Francis      Amerikaanse politiek

Amerika moet China de les niet spellen

Het Chinese model wordt gebrandmerkt als ‘autoritair kapitalisme’ en in één pot gestoken met Rusland en Iran.
Daarvoor is het echter veel te specifiek en onnavolgbaar.
Koele minnaar Amerika, deze week gastheer voor president Hu Jintao, worstelt zelf met aardig wat onopgeloste problemen die het democratische marktgerichte model bedreigen.

 

Door Francis Fukuyama, fellow aan het Freeman Spogli Institute for International Studies van Stanford University.
Werd beroemd met 'The End of History and the Last Man' (1992).
Zijn nieuwe boek 'The Origins of Political Order' verschijnt in de lente.

In het eerste decennium van de 21ste eeuw hebben diverse politieke en economische modellen zwaar aan prestige ingeboet.
Tien jaar geleden, aan de vooravond van het barsten van de dotcomzeepbel, ging het de Verenigde Staten voor de winD. Hun vorm van democratie werd wijd en zijd nagebootst, ook al was die niet steeds geliefD. De Amerikaanse technologie rolde over de werelD. En het licht gereguleerde ‘Angelsaksische’ kapitalisme werd beschouwd als de toekomst.
De VS hebben dat morele kapitaal echter op korte tijd verkwist: de oorlog in Irak en de nauwe band tussen militaire invasie en het promoten van de democratie hebben die laatste besmeurD. En de financiële crisis van Wall Street maakte korte metten met de notie dat je markten zichzelf kunt laten reguleren.

China daarentegen floreert.
President Hu Jintao’s zeldzame staatsbezoek aan Washington deze week komt op een moment dat veel Chinezen het doorstaan van de financiële crisis als een bevestiging zien van de deugdelijkheid van hun systeem, en als het begin van een tijdperk waarin liberale ideeën volgens Amerikaanse stijl niet langer zullen domineren.
Staatsbedrijven zijn terug in zwang, en waren het mechanisme bij uitstek waarlangs Peking zijn massale stimuli heeft toegedienD. De vanzelfsprekende bewondering van veel Chinezen voor alles wat Amerikaans is, heeft plaatsgemaakt voor een veel genuanceerder en kritische blik op de Amerikaanse zwakheden - en die neigt soms zelfs naar verachting.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat opiniepeilingen tonen dat veel meer Chinezen dan Amerikanen vinden dat het met hun land de goede richting uitgaat.

HOKJE

Maar wat is dat Chinees model? Nogal wat waarnemers steken het netjes in het hokje ‘autoritair kapitalistisch’, samen met Rusland, Iran en Singapore.
Maar China’s model is sui generis: zijn specifieke manier van besturen is moeilijk te beschrijven en nog veel minder na te bootsen, en dat is meteen de reden waarom het model niet exporteerbaar is.

De belangrijkste sterkte van het Chinese politieke systeem is dat het snel grote, complexe beslissingen kan nemen.
En dat ook relatief goed doet, tenminste toch wat het economisch beleid betreft.
Dat blijkt het duidelijkst in het domein van de infrastructuur, waar China luchthavens, dammen, hogesnelheidstreinen, water- en elektriciteitsnetten heeft neergepoot om zijn groeiende industrie te voeden.
Leg dat eens naast India, waar elke nieuwe investering geblokkeerd kan worden door vakbonden, lobbygroepen, landbouworganisaties en rechters.
De Indiase democratie is sterk juridisch gericht, en gewone mensen kunnen er gemakkelijk verzet plegen tegen overheidsplannen.
De Chinese leiders daarentegen verhuizen meer dan 1 miljoen mensen uit de vlakte van de Drieklovendam zonder dat die massa daar veel verweer tegen heeft.

Niettemin is de kwaliteit van het Chinees bestuur hoger dan in Rusland, Iran of de andere autoritaire regimes waarmee het doorgaans in één adem wordt vernoemD. Waarom? Omdat de Chinese leiders wel een zekere mate van verantwoordingsplicht voelen tegenover hun bevolking.
Die verantwoording is uiteraard niet procedureel; de autoriteit van de Chinese communistische partij wordt noch juridisch noch door democratische verkiezingen beperkt.
Maar niettegenstaande de leiders de kritiek van de publieke opinie beknotten, proberen ze wel het ongenoegen van de bevolking het hoofd te bieden en stemmen ze de koers van hun beleid daar op af.
Ze zijn zeer aandachtig voor de stedelijke middenklasse en machtige zakelijke belangen die tewerkstelling opleveren, maar ze schieten ook in actie bij volkswoede wegens monsterachtige corruptie of incompetentie van lagere partijkaders.

De Chinese overheid overreageert vaak op wat het als de ‘publieke opinie’ beschouwt net omdat er geen geïnstitutionaliseerde manieren voorhanden zijn om die publieke opinie in te schatten, zoals verkiezingen of vrije mediA.

Ironie

De Amerikanen hebben lang gehoopt dat China een transitie naar democratie zou doormaken naarmate het welvarender werd, en vooraleer het machtig genoeg werd om een strategische en politieke bedreiging te worden.
Zoiets lijkt onwaarschijnlijk.
De regering weet hoe ze moet omgaan met de belangen van de Chinese elites en de opkomende middenklasse, en buit hun vrees voor het populisme uit.
Daarom is er weinig steun voor een echte meerpartijendemocratie.

Het is ironisch voor een land dat nog altijd beweert communistisch te zijn, dat de ongelijkheid in China is toegenomen.
Veel boeren en arbeiders hebben geen deel aan de economische groei, en anderen worden genadeloos uitgebuit.
De corruptie tiert welig, wat de ongelijkheid nog verscherpt.
Dat alles heeft geleid tot torenhoge woede die elk jaar explodeert in duizenden uitingen van vaak gewelddadig sociaal protest.

VERANTWOORDING

De communistische partij lijkt te denken dat ze de ongelijkheid kan aanpakken door betere voelhorens te kweken voor druk van de bevolking.
Vandaag verlegt het land zijn sociale uitgaven naar het verwaarloosde binnenland, om de consumptie te verhogen en een sociale uitbarsting af te wenden.
Ik betwijfel of dat zal helpen: elk top-downsysteem van verantwoording staat voor de onoplosbare problemen van het monitoren en reageren op wat er ‘op de vloer’ gebeurt.
Effectieve verantwoording is alleen mogelijk via een bottom-upproces.
Dat zal er niet snel komen.
Niettemin kan er bij een grote economische malaise, of met veel minder competente of corruptere leiders, een tijd komen waarin de fragiele legitimiteit van het systeem openlijk wordt gecontesteerD. De sterktes van een democratie blijken vaak het duidelijkst bij tegenspoeD.

Wil het democratische, marktgerichte model blijven bestaan, dan zullen de Amerikanen echter hun eigen fouten en verkeerde opvattingen moeten aanpakken.
Het buitenlandbeleid van Washington is de voorbije tien jaar te militaristisch en te unilateraal geweest, en heeft enkel een nefast anti-Amerikanisme voortgebracht.
Economisch heeft het reaganisme zijn aanvankelijke successen te lang overleefd, en alleen maar begrotingstekorten, onbezonnen belastingverlagingen en inadequate financiële regulering opgeleverD.

Deze problemen worden wel in zekere mate toegegeven en aangepakt.
Maar er schort iets aan het Amerikaanse model.
China past zich snel aan, het neemt moeilijke beslissingen en voert ze efficiënt uit.
De Amerikanen gaan prat op in de grondwet ingebakken ‘checks and balances’, gebaseerd op een politieke cultuur die een gecentraliseerde overheid wantrouwt.
Dit systeem heeft gezorgd voor individuele vrijheid en een levendige private sector, maar het is gepolariseerd en ideologisch rigide geworden.
Het toon weinig appetijt om de budgettaire problemen van de VS op lange termijn aan te pakken.
De Amerikaanse democratie heeft dan misschien wel een inherente legitimiteit die het Chinese systeem niet heeft, maar hoe kan het nog model staan als de overheid intern verdeeld is en niet kan regeren? Tijdens de protesten op het Tienanmenplein in 1989 richtten de demonstrerende studenten een model op van het Amerikaanse Vrijheidsbeeld, om hun aspiraties te symboliseren.
Of in de toekomst Chinezen dat nog zullen doen, hangt af van hoe de Amerikanen nu met hun problemen omgaan.

De herovering van de Amerikaanse droom      Obama Barrack      Amerikaanse politiek

Geboren in 1961;  zoon van Keniaanse vader en Amerikaanse moeder.

Groeide op in Indonesië en HawaI.
Studeerde politicologie en rechten.

Hij is gehuwd met Michelle en heeft twee kinderen.

Na een loopbaan als advocaat werd hij in 2004 senator.

Hij is voor de verbetering van het welzijn van de lage inkomens, het verminderen van de spanningen tussen de etnische groepen.

Neemt afstand van het beleid van Bush.

Hij wil terugkeren naar de principes van de grondwet en wil duidelijk zijn tegenover de burgers.

Het boek geeft een kijk op de Amerikaanse politiek en de invloed daarvan op het dagelijks leven.

Presidentskandidaat in 2008 voor de democraten naast Hillary Clinton.

Heeft veel charisma maar weinig ervaring, zeker van buitenlandse politiek

; ;Je hebt geen peiling nodig om te weten dat de grote meerderheid van de Amerikanen  Republikeinen, Democraten en onafhankelijken  moe is van het slagveld dat de politiek geworden is, waar beperkte belangen strijden om gewin en ideologische minderheden hun uitleg van de absolute waarheid willen opleggen… In ons hart voelen we allemaal het gebrek aan eerlijkheid, standvastigheid en gezond verstand in het politiek debat, en voelen we een afkeer van de verkeerde of verwrongen keuzes die we telkens voorgelegd krijgen ; ;.
De jonge charismatische Afro-Amerikaanse Democratische jurist en politicoloog Barack Obama (°1961) voerde in 2004 campagne voor de federale senaatszetel van Illinois.
Hij voerde gesprekken met honderden mensen uit alle segmenten van de bevolking en slaagde erin de zetel binnen te halen.
Die gesprekken vormen de basis van ; ;De herovering van de Amerikaanse droom ; ;, dat het politieke programma van — intussen — presidentskandidaat Barack Obama vormt.
Obama is ervan overtuigd dat de Verenigde Staten ver afgedwaald zijn van de dromen van de  founding fathers.
Hij stelt vast dat de eenheid in het land zoek is, dat het imago van de Verenigde Staten in het buitenland aan diggelen ligt en dat het sociale beleid van de regering-Bush absoluut ondermaats is.
Obama wil een politiek voeren die dicht bij de mensen staat.
Hij gelooft in de maakbaarheid van de samenleving.
De overheid heeft als taak aan iedereen gelijke kansen te bieden.
Alle Amerikaanse burgers snakken naar een evenwichtigere gezondheidszorg, meer sociale zekerheid, een beter onderwijssysteem, hogere pensioenen en een radicaal ecologisch beleiD. De herovering van de Amerikaanse droom schetst op indrukwekkende wijze de uitdagingen waar de Verenigde Staten anno 2008 voor staan.
Obama zoekt verklaringen voor de bittere tweestrijd tussen Democraten en Republikeinen, gaat diep in op de Amerikaanse Grondwet en waarden, schetst de toenemende economische onzekerheid voor vele gezinnen, analyseert de oplopende raciale en religieuze spanningen in de Amerikaanse samenleving en schetst de blauwdruk voor een coöperatief, multilateraal buitenlands beleiD. Academicus Obama — hij doceert aan de rechtenfaculteit van de University of Chicago — bewijst ten overvloede zijn intellectuele capaciteiten.
Hij heeft oog voor de historische context, pleit voor een politiek op lange termijn en huldigt een absoluut respect voor wetenschappelijk onderzoek.
Hij heeft een viscerale afkeer voor politici die de evolutietheorie of de opwarming van de aarde in twijfel trekken.
Veel concrete maatregelen bevat het boek niet; het is geen actieprogramma met tabellen en grafieken of tienpuntenplannen.
Obama's beleidsvoorstellen volgen zeker tijdens de komende campagnemaanden.
     

Op verfrissende heldere wijze spreekt Obama over de randvoorwaarden om tot het presidentschap door te stoten.
Het probleem is dat die dwingende voorwaarden botsen met de authenticiteit van de kandidaat.
Zo moet een kandidaat blijvend op zoek gaan naar gelD. Zonder dure televisiespotjes maak je bij de Amerikaanse verkiezingen immers geen enkele kans.
In ruil voor financiële steun, moet de kandidaat minstens luisteren naar de zorgen van de geldschieter, die uiteraard tot de bovenste sociale laag van de samenleving hoort.
Het adagium ; ;Wiens brood men eet… ; ; geldt niet helemaal, maar het gaat wel die richting uit.
Hetzelfde geldt voor de drukkingsgroepen, die vrijwillig allerlei taken uitvoeren om de campagne te doen slagen.
Ten slotte is er de dwang van de pers, die in de Verenigde Staten in grote mate is gepolitiseerD. Elke verkeerd uitgesproken zin of fout begrepen ironische frase, kan dramatische gevolgen hebben en een kandidaat kelderen.
Onbewust gaat een ambitieuze, maar oprechte kandidaat zichzelf censureren.
  

; ;De herovering van de Amerikaanse droom ; ; is een absolute topper.
De vlot schrijvende Barack Obama kan als geen ander beleidsmatige keuzes koppelen aan biografische feiten, waardoor zijn verhaal erg authentiek overkomt.
Het verdriet over de afwezigheid van zijn — intussen overleden — Keniaanse vader, zijn schuldgevoelens tegenover zijn vrouw omdat hij zo vaak afwezig is, de worsteling met zijn Afro-Amerikaanse afkomst… die persoonlijke elementen — nooit op een kleffe manier gebracht — kruiden en versterken zijn politieke visie.
Obama kan intellectueel uitdagende keuzes als ; ;gewone Amerikaan ; ; geloofwaardig maken.
Zijn hoopvolle eenheidsscheppende verhaal zou wel eens perfect in de tijdsgeest kunnen passen.

Permanente oorlog voor permanente vrede      Vidal Gore      Amerikaanse politiek

De Amerikanen hebben Europa bevrijd van Adolf Hitler en zijn gruwelijke nazi’s.
Tienduizenden Amerikaanse soldaten gaven daarbij hun leven.
Na de oorlog hielp de VS via het Marshallplan het zwaar geteisterde oude continent er opnieuw bovenop.
Ook tijdens de Koude Oorlog bleef de VS via enorme inspanningen onze zwaar bevochten vrijheid vrijwaren en verdedigen.
Het zijn historische feiten waarvoor we de Amerikanen dankbaar moeten zijn.
Maar dankbaarheid mag geen reden zijn om onze kritische geest uit te schakelen en blind te blijven voor de beledigingen, de chantage en de regelrechte aanvallen die de rest van de wereld sinds enkele jaren vanuit Amerikaanse hoek te verwerken krijgt.
Het lijstje oogt indrukwekkenD. Sinds het aantreden van Georges W.
Bush werden de volgende beslissingen genomen: de eenzijdige opzegging van de Conventie van Kyoto, de afwijzing van de Anti-Ballistic Missile and Nucleair Testing Treaties and the Biological Weapons Convention, de afzwakking van het United Pact on Small Arms, nieuwe protectionistische maatregelen voor staal en landbouw, de negatie van het internationaal recht door tegen de wil van de VN de oorlog in Irak te starten, de druk op arme landen om Amerikanen niet uit te leveren aan het Internationaal Strafgerechtshof, de afdreiging van België over de genocidewet, enz.
De arrogantie van de enige supermacht in de wereld heeft stilaan een ondragelijk peil bereikt.
Steeds meer intellectuelen, ook Amerikaanse, beginnen dit in te zien.

In zijn boek Permanente Oorlog voor Permanente Vrede haalt de Amerikaanse essayist, romancier en toneelschrijver Gore Vidal hard uit naar het Amerikaanse beleid van de voorbije vijftig jaar in het algemeen en van de huidige president Georges W.
Bush in het bijzonder.
In een brief aan Bush die hij stuurde ‘twaalf dagen voor de inauguratie van de verliezer van de presidentiële verkiezingen’ in december 2000 wijst hij erop dat het Witte Huis sinds het bewind van Harry Truman gecontroleerd wordt door een machtig militair-industrieel complex gestuurd door krijgsheren in het Pentagon en hun samenzweerders in het Congres.
Met Congresleden die meespelen omdat teveel van hen gefinancierd worden door dezelfde bedrijven die het belastinggeld absorberen.
Het slot van zijn aanklacht luidt als volgt: “Hoewel we regelmatig andere samenlevingen stigmatiseren als schurkenstaten, zijn we zelf de grootste schurkenstaat van allemaal geworden.
We eerbiedigen geen enkel verdrag.
We verwerpen internationale gerechtshoven.
We vallen eenzijdig aan wanneer we maar willen.
We delen bevelen uit aan de Verenigde Naties, maar betalen geen contributie.
We klagen over terrorisme terwijl ons rijk de allergrootste terrorist van allemaal is.
We bombarderen, vallen binnen, en werpen andere regimes om.
” Intussen zo schrijft hij beschouwen we onszelf als de meest menselijke beschaving ooit.

In zijn controversieel en lange tijd in de VS onpubliceerbaar geacht commentaar op de terreurdaden van Osama Bin Laden en Timothy MacVeigh bestrijdt Gore Vidal de geruststellende opinie dat hier slechts een paar krankzinnige fanatici aan het werk waren.
Hier is volgens hem meer aan de hanD. Zo legt hij een verband tussen Amerika’s imperialistische wereldpolitiek en de voortgaande aantasting van de grondwettelijke rechten en vrijheden van de Amerikaanse burger.
Aan de hand van zijn correspondentie met MacVeigh laat hij zien dat deze ‘degelijke plattelandsjongen en held uit de Golfoorlog’ met zijn bomaanslag in 1995 op een federaal gebouw in Oklahoma City (waarbij 168 doden vielen) juist de verdediging van de Amerikaanse waarden op het oog had die in toenemende mate worden geschonden onder het mom van de oorlog tegen het terrorisme.

De zaak van Timothy MacVeigh, die als enige terechtstond en berecht werd, vertoont nogal wat gelijkenissen met de moord op JF Kennedy.
Wapenexperts zijn van mening dat Veigh nooit alleen die bom kon gemaakt hebben en dat de instorting van het gebouw technisch gezien niet alleen door de bomauto kon veroorzaakt zijn.
Er moesten extra springladingen aangebracht zijn op de betonnen fundamenten.
Toch weigerde de FBI andere pistes dan deze van de ‘individuele terrorist’ te onderzoeken.
De vraag om het getroffen gebouw niet te slopen alvorens een onafhankelijk forensisch onderzoek naar de schade te doen werd opzij geschoven.
Zes dagen later werden de ruïnes om ‘gezondheidsredenen’ volledig gesloopt.
Het blijven natuurlijk maar gissingen over wie dan wel achter de aanslag zat.
Maar één feit is zeker.
Een jaar na de aanslag tekende Bill Clinton de Wet op het Antiterrorisme en de Effectieve Doodstraf.
Hiermee werd in feite het recht op het habeus corpus opgezegd, zowat de kern van de Anglo-Amerikaanse vrijheiD.

Volgens de auteur is de enorme fysieke schade die Osama Bin Laden en zijn kompanen toebracht niets vergeleken bij de klap die onze verdwijnende vrijheden te verwerken kregen.
Na de aanslagen van 11 september 2001 werden SWAT-teams (speciaal getrainde en bewapende politie-eenheden) ingeschakeld ‘om te jagen op verdachte Amerikanen van Arabische origine’ en iedereen die wordt verdacht van terrorisme.
De Patriot Act geeft speciale bevoegdheden aan politiediensten om telefoons af te luisteren en huiszoekingen te verrichten zonder gerechtelijk bevel, legale migranten te deporteren zonder rechtmatig proces en verdachten op te sluiten in ‘Concentratiekamp x-Ray’ in Guantanamo Bay buiten de controle van internationale organisaties.
In een sfeer van patriotisme werden deze besluiten unaniem goedgekeurd op een vrouw na: Barbara Lee.
Zij was het enige Congreslid dat tegen de speciale bevoegdheden voor de president stemde.
Vandaag worden jaarlijks 2 miljoen telefoongesprekken afgeluisterd door de politie.

Gore Vidal legt ook een link tussen de terreurdaad van Timothy MacVeigh en het drama in Waco.
Daar leefden tot 1993 de Branch Davidians, een vredige groep mannen, vrouwen en kinderen die samen biddend het einde der tijden afwachten.
Op bevel van de minister van justitie Janet Reno (nu een van de invloedrijkste adviseurs van Bush) viel het FBI binnen.
Meer dan 80 secteleden kwamen daarbij om.
Voor Veigh was dit een onvergefelijk misbruik van macht van de overheid tegen haar burgers.
Tijdens zijn proces stelde MacVeigh dat er geen Oklahoma City zou zijn geweest zonder een Waco.
Daarbij verwees hij naar de woorden van rechter Brandeis die stelde dat misdaad besmettelijk is.
“Wanneer de overheid wetten overschrijdt, kweekt zij minachting voor de wet; zo wordt ieder individu uitgenodigd om zijn eigen wetten te stellen.
” Als gewezen soldaat in de Golfoorlog had hij ook gezien dat de Amerikaanse troepen bewust burgerdoelen kozen en daarmee onschuldige slachtoffers maakten.
In die zin zag hij zijn terreurdaad op een overheidsgebouw als een moreel equivalent van een Amerikaans bombardement op overheidsgebouwen in Syrië, Irak of andere landen.

Volgens de auteur ‘toont een overvloed aan bewijs aan dat er een complot was tussen militietypes en overheidsinfiltranten als de eerste aanstichters van paniek om Clinton ertoe te dwingen die verfoeilijke Antiterrorismewet te ondertekenen’.
En dat de militaire lobby sindsdien miljarden bijkomende dollars kon binnenrijven.
Na de ineenstorting van de Sovjetunie en het communisme in Oost-Europa bestond er geen ‘vijand’ meer die hogere legeruitgaven verantwoordde.
Sinds de terreuraanslagen van Timothy MacVeigh en Bin Laden, en de door de media aangewakkerde angst voor terroristische acties, staat de kraan weer volop open.
En daar is de militaire industrie in de VS niet rouwig om.

De eenprocent doctrine      Süskind R.      Amerikaanse politiek

Wachten op hard bewijs of handelen op grond van vermoedens; dat is het dilemma voor de bestrijders van terrorisme.
Volgens journalist Ron Suskind heeft de regering van de VS voor het laatste gekozen.

Ook als er maar één procent kans is dat iets of iemand een serieuze terroristische bedreiging vormt, moet worden opgetreden.
Suskind schrijft deze ‘ eenprocentdoctrine’ toe aan vicepresident Dick Cheney.
Cheney kwam er min of meer spontaan mee, toen hij op de hoogte werd gebracht van gesprekken tussen Al Qaida en radicaliserende Pakistaanse kerngeleerden.
Niet de analyse of het bewijs doen er toe, maar de actie van de VS.

Het belangrijkste voorbeeld van de eenprocentdoctrine is uiteraard de inval in Irak.
Bewijs van het bezit of produceren van massavernietigingswapens speelde geen doorslaggevende rol.
Het ging om de kans dat Saddam Hoessein in bezit was van dergelijke wapens.
Plus natuurlijk de weerzin tegen Saddam in het neoconservatieve kamp en bij  oudgedienden als Cheney en minister van Defensie Donald RumsfelD. De grootste fout van Bush sr.
in 1991 was volgens hen dat hij toen niet  naar Bagdad was doorgestoten.
De aanval op Irak zou een demonstratie van de actiebereidheid, de  daadkracht van de VS zijn.
Juist deze aanval zou de tegenstander tonen dat de Amerikanen nergens voor terugdeinzen.
Dat paste ook precies bij een latere uitspraak van Bush over de terroristen in Irak.
“Laat hen maar komen.

Suskind inventariseert ook andere ontwikkelingen in de ‘ oorlog’ tegen het terrorisme.
Hij ontrafelt hoe martelen voor de VS acceptabel is geworden.
Hij beschrijft, niet als eerste, hoe de CIA erop aandrong Amerikaanse troepen in te zetten bij de belegering van Thora Bora, waar Osama Bin Laden heen was gevlucht.
Hij wijst op het grote belang dat  werd gehecht aan het in de gaten houden van financiële transacties.
Maar ook hoe de CIA in Pakistan een bank overnam waar vele Al Qaida-leden zaken deden.

Het verslag van Suskind bevestigt het beeld van het Witte Huis waar niet president Bush, maar anderen aan de touwtjes trekken.
Aanvankelijk was dat Cheney, geassisteerd door zijn oude kameraad, RumsfelD. Later werd de rol van veiligheidsadviseur Condoleezza Rice belangrijker.

De rol van tragische held wordt in zijn boek vervuld door CIA-directeur George Tenet, die wel het belang van correcte informatie, bijvoorbeeld over Irak, inzag.
Maar Tenet wordt in feite de gevangene van Bush als deze hem na 11 september tegen kritiek beschermt.
Later werd Tenet juist verantwoordelijk gehouden voor de verkeerde informatie over Irak.
Suskind probeert dat beeld nu recht te zetten, maar juist de grote sympathie voor de penibele positie van Tenet maakt het boek onevenwichtig.
Conservatieve critici zien er – weer – een bewijs in dat de CIA via lekken het eigen straatje wil schoonvegen.

Omstreden onthullingen 

Suskind onthulde dat Al Qaida in 2002 bezig was met de voorbereidingen van een aanval op de metro van New York met waterstofcyanide.
In een laat stadium annuleerde Ayman al-Zawahiri, de tweede man van Al Qaida, de aanslag.
Er waren op dat moment belangrijkere doelwitten dan de Verenigde Staten.

Volgens Suskind waarschuwde de CIA de Britse zusterorganisatie MI5 voor  Mohammed Siddique Khan, de leider van de zelfmoordgroep die op 7 juli  vorig jaar in Londen toesloeg.
Een reis van Khan naar de Verenigde Staten werd verhinderd door hem op een no-fly list te zetten.
Maar in Groot-Brittannië werd hij met rust gelaten.
Uiteraard was dat in Groot-Brittannië groot nieuws.
Maar de onthulling van Suskind werd in twijfel getrokken.
Hij zou twee ‘ Khans’ hebben verwisselD. Suskind ontkende dit, maar een keihard bewijs dat hij het bij het rechte eind had, heeft hij niet geleverD.

Suskinds beweringen over het belang van Al Qaida-lid Abu Zubayhad  worden fel bediscussieerd op de gespecialiseerde weblogs.
Volgens Suskind was Abu Zubayhad niet de hoofdrolspeler die sommige Amerikaanse autoriteiten, onder wie Bush, van hem maakten, maar een ondergeschikte en labiele figuur.
Een kleine schakel in het logistieke netwerk, die reizen van kinderen en vrouwen van Al Qaida-leden mag regelen; meer is hij niet.
Maar Bush dacht er anders over.
“Ik heb gezegd dat hij belangrijk is.
Je laat me toch niet mijn gezicht verliezen, toch? ” zegt hij tegen Tenet.
Toch is uit het boek van Suskind duidelijk dat de gevangene niet helemaal onbelangrijk is.
Informatie uit zijn appartement leverde het één en ander op.
Ook onthulde Abu Zubayhad dat de inmiddels gevangen Khalid Sheikh Mohammed het brein was achter de organisatie van de aanslagen van 11 september.

Deze tekst verscheen op 9 juli 2006 in Het Parool.

Daar kunnen nog wel wat kritische noten aan toegevoegd worden: zoals de beroerde vertaling, de ergeniswekkende neiging om met behulp van niet ter zake doende details te suggeren dat de schrijver overal bij is geweest, het gebrek aan systematiek in het boek.
Eigenlijk is het verbazingwekkend dat een boek met zulke feilen zoveel aandacht heeft kunnen krijgen

Washington, 20 juni.
Het Witte Huis valt mogelijke terroristen aan als er ook maar het geringste risico is dat zij een aanslag beramen.
Die kans hoeft niet groter te zijn dan één procent.
 

 

Dit onthult de Amerikaanse onderzoeksjournalist Ron Suskind in het boek De een procent doctrine, dat deze week gelijktijdig in de Verenigde Staten en Nederland uitkomt.
Het boek beschrijft de manier waarop de Amerikaanse regering in samenwerking met de inlichtingendienst CIA na 11 september 2001 de ‘oorlog tegen terreur’ opzette.

Het kader daarvoor is een doctrine van vice-president Dick Cheney.
Hij formuleerde deze, aldus het boek, toen hij in november 2001 door toenmalig CIA-directeur George Tenet werd ingelicht dat terroristenleider Osama bin Laden een maand voor 11 september een ontmoeting had gehad met twee Pakistaanse kerngeleerden.

Hierop zei Cheney: „Als er één procent kans is dat de Pakistaanse geleerden Al-Qaeda helpen met het ontwikkelen of bouwen van een kernwapen, dan moeten we reageren als was het een zekerheiD. Het gaat niet om onze analyse of het vinden van doorslaggevend bewijs.
Het gaat om onze reactie.

Volgens het boek is deze leerstelling later het ijkpunt van de regering in de oorlog tegen terreur geworden.
Bush laat volgens het boek het vuile werk aan Cheney over en speelt zelf vooral de rol van de geïnteresseerde aanjager.

De CIA heeft in tachtig landen operaties uitgevoerd die verband houden met terreurbestrijding, aldus het boek.
In al deze landen had de dienst een license to kill van president George W.
Bush: CIA-medewerkers waren er geoorloofd verdachte terroristen te vermoorden.

Uit die vrijbrief verklaart de schrijver de ontsporingen – martelen van terreurverdachten, geheime CIA-gevangenissen in Oost-Europa – waaraan Amerikaanse militairen en inlichtingenmedewerkers zich de laatste jaren schuldig hebben gemaakt.

Het boek beschrijft een reeks niet eerder gepubliceerde ontsporingen: onder meer de arrestatie van de kinderen van een Al-Qaeda-leider en de marteling van een schizofrene terreurverdachte.

Suskind is een oud-winnaar van de journalistieke Pulitzer-prijs.
Twee jaar terug baarde hij opzien met The Price of Loyalty, het eerste boek waarin een oud-lid van de regering-Bush, minister van Financiën Paul O’Neill, opening van zaken gaf over het Witte Huis onder president Bush.
De onderzoeksjournalist kreeg voor dat project de beschikking over 19.
000 interne documenten, die ten dele over de oorlog tegen terreur gaan.
Die vormen de basis voor zijn nieuwe boek.
Uit het boek blijkt verder dat hij onder meer oud-CIA-directeur Tenet en zijn plaatsvervanger John McLaughlin als bron heeft gehaD.

Waarom sterren en appels vallen      Danielson Ulf      Astronomie

Het is een boek over natuurkunde en het universum.
De schijver beschrijft het wereldbeeld vanaf  de antieken tot de laatste ontdekkingen, rond zwarte gaten, quarks en snaren.

De Oerknal      Singh Simon      Astronomie

In zijn aanvankelijke oerknalhypothese, ging Georges Lemaître ervan uit dat de scheikundige elementen bij de oerknal waren ontstaan als gevolg van opeenvolgende defragmentaties van onstabiele zware atomen, afkomstig van een oorspronkelijk superzwaar atoom.
Hiermee kon men echter bij lange na niet de in het heelal waargenomen verhoudingen verklaren, waarbij voor elke 10.
000 waterstofatomen, 1.
000 heliumatomen voorkomen, 6 zuurstofatomen en 1 koolstofatoom en voor alle andere elementen samen nog minder dan 1.

Gamow redeneerde omgekeerd, en veronderstelde dat in de oerknal mogelijk de condities aanwezig waren om vanuit de waterstofkernen via nucleosynthese tot de zwaardere kernen te komen.
Het was bekend dat in de sterren waterstof werd omgezet in het zwaardere element helium, maar dit gebeurde in een relatief traag tempo, zodat de stellaire kernfusies niet konden verklaren waarom er niettemin zoveel helium aanwezig was.
Ook kon men toen niet verklaren hoe in de sterren elementen konden gevormd worden zwaarder dan helium.
Omdat sterren klaarblijkelijk niet in staat waren voldoende helium en zwaardere elementen te produceren, dacht Gamow een verklaring te vinden in de oerknal.

Gamow begon in het begin van de jaren 40 aan zijn onderzoek, toen praktisch alle andere kernfysici betrokken waren in het Manhattan Project in Los Alamos.
Omdat hij ooit officier was geweest in het Rode Leger (in feite enkel als lesgever) mocht Gamow daaraan niet participeren.
Hij kwam tot de conclusie dat het jonge, samengeperste heelal veel warmer was geweest dan het huidige.
De uitkomst van de kernreacties zou afhangen van de temperatuur en de dichtheid in het jonge heelal.

Dit bleek al snel een gigantische rekenopdracht en vanaf 1945 werkte hij hieraan verder met zijn assistent Ralph Alpher.
In 1948 publiceerden ze hun onderzoek De oorsprong van scheikundige elementen in de Physical Review, waarmee ze de dominante aanwezigheid van waterstof en helium in het heelal konden verklaren.
Hiermee was een belangrijke bijdrage geleverd aan de oerknalhypothese, hoewel Gamow en Alpher ook geen verklaring hadden kunnen vinden voor het voorkomen van zwaardere elementen.

Gamow voorspelde in 1948 met zijn medewerkers Alpher en Robert Herman dat de oerknal een reststraling zou veroorzaken die in het huidige heelal waarneembaar zou zijn als kosmische achtergrondstraling met een temperatuur van 5°K.
In latere berekeningen verfijnde de Gamow-groep deze voorspelling (in werkelijkheid is de temperatuur 2.
7°K).
Destijds was er echter niet veel belangstelling voor verder onderzoek.
Slechts weinig natuurkundigen waren voldoende vertrouwd met kernfysica en kosmologie, en bovendien zou deze achtergrondstraling technisch zeer moeilijk meetbaar zijn.

In zijn nieuwe boek 'De oerknal' vertelt hij hoe het universum begon, en hoe de oerknaltheorie ontstonD. Simon Singh over wetenschap, waarheid en waarom kennis de verwondering doet groeien.

Het idee is zó krankzinnig dat het er aanvankelijk zelfs bij Einstein niet in kon.
En toch wijst alles erop dat het waar is: zo'n 14 miljard jaar geleden is het universum ontstaan bij middel van een tamelijk gigantische knal, de zogenaamde oerknal.
Sindsdien wordt dat universum almaar groter, dijt het almaar verder uit.
Maar zo verbijsterend groot als het nu is, zo oneindig klein was het dus een slordige 14 miljard jaar geleden.

De eerste man die de term 'oerknal' - of liever: big bang - gebruikte, was de Amerikaanse wetenschapper Fred Hoyle.
Voor hem was het een scheldwoorD. Hoyle vond dat wetenschappers die dachten dat het heelal ooit een begin had gekend, hun kostbare tijd verspilden met een belachelijk idee.

Een oerknal? Ha! Het heelal hád helemaal geen begin gekenD. Het had altijd bestaan en het zou altijd blijven bestaan.
Het heelal was eeuwig en onveranderlijk.
Dat dacht Hoyle ervan.
En Einstein aanvankelijk dus ook.

Ondertussen weten we dat de oerknaltheorie wel degelijk de allereerste momenten van het universum beschrijft.
Al is de theorie daardoor niet minder verbijsterend geworden.

Volgens die theorie was er het ene moment namelijk: zogoed als niets.
Zelfs geen ruimte en geen tijD. En een super-super-kleine fractie van een seconde later was er ineens: álles.
Een heel, euh , heelal - waarin gaandeweg atomen, sterren, planeten en mensen opdoken.

Een wonderlijk idee.
De grootste en belangrijkste wetenschappelijke ontdekking aller tijden, zegt Simon Singh.
'Omdat ze een antwoord geeft op een aantal echt grote vragen.
Waar komt alles vandaan? Waarvan zijn wij gemaakt? Hoe lang zal de aarde nog bestaan? Het zijn die vragen die mij altijd hebben gefascineerd, daarom ben ik destijds natuurkunde gaan studeren.
Voor mij is de vraag niet hoe iemand zich kan interesseren voor de oerknaltheorie.
Voor mij is de vraag hoe het mogelijk is dat iemand zich níét zou interesseren voor de oerknaltheorie.
'

Het idee voor dit boek ontstond ergens in de lucht.

'Een jaar of drie geleden raak ik aan de praat met iemand die naast mij zit in het vliegtuig', vertelt Singh.
'Hij vraagt mij wat ik doe.
Ik leg uit dat ik over wetenschap schrijf.
Dus begint hij mij meteen vragen te stellen, de ene na de andere: over natuurkunde, over kosmologie...Het is een leuk gesprek, hij is aangenaam gezelschap, een heel intelligente en nieuwsgierige man...Maar het valt mij wel op dat hij zogoed als níéts weet over de oerknal.
Hij weet niet hoe oud de theorie is, wie er voor het eerst is opgekomen...Vreemd, denk ik.
Tot het ineens tot mij doordringt dat ik eigenlijk zélf ook niet precies weet wie op welk moment wat tot de theorie heeft bijgedragen.
(lacht) Het ideale uitgangspunt, kortom, om er een boek over te schrijven.
Dat geeft mij immers de gelegenheid om een paar jaar helemaal in de materie onder te duiken.
'

Singh schrijft de boeken die hij zelf zou willen lezen.
Hij doet dat goed, helder en toegankelijk, legt alles rustig uit voor de nieuwsgierige leek.
Rustig, maar zeker niet droog of saai.
Als lezer word je vlotjes meegezogen door zijn voortdurende verwondering, zijn aanstekelijke enthousiasme over al die verbazende kennis die we kunnen verwerven dankzij de wetenschappelijke methode.
'Ik begin aan zo'n boek met een kinderlijke fascinatie', zegt hi J. 'Tijdens de research ontdek ik constant nieuwe dingen, waarvan ik soms echt achteroverslA. Dat gevoel houdt mij scherp tijdens het schrijven, dat enthou- siasme probeer ik over te brengen.
'

Boven een pizza bij hem om de hoek in het Londense West End, vraag ik Simon Singh of we ondertussen al écht mogen zeggen dat de oerknaltheorie 'waar' is.

Die oerknal, is die écht gebeurd? Mogen we dat 'een feit' noemen?

SIMON SINGH: Dat denk ik wel.
In de wetenschap weet je nooit iets met honderd procent zekerheiD. Maar in sommige zaken kun je voldoende vertrouwen hebben om te zeggen dat ze 'een feit' zijn.
We weten bijvoorbeeld dat de aarde rond is, dat kunnen we een feit noemen.
Idem dito voor evolutie: we hebben voldoende fossiel, anatomisch en genetisch bewijsmateriaal om de evolutietheorie 'waar' te noemen.
Er zitten weliswaar nog wat hiaten in, een aantal zaken die we niet zo goed begrijpen.
Maar de theorie is veel meer dan speculatie.
En dat geldt ook voor de oerknaltheorie.
Het is een goede, wáre theorie, maar er zitten nog wat hiaten in.

Wat is het grootste hiaat, wat weten we nog niet?

SINGH: Wat het uiteindelijke lot van het universum zal zijn, bijvoorbeelD. Of het ooit zal ophouden te bestaan, en zo ja: op welke manier het aan zijn einde zal komen.
Vijftien jaar geleden dacht men nog dat de uitdijing zou vertragen en stoppen, dat het heelal door de zwaartekracht weer zou beginnen te krimpen om uiteindelijk te imploderen in een soort omgekeerde oerknal - geen big bang , maar een big crunch .
Tot sterrenkundigen eind jaren negentig vaststelden dat de uitdijing helemaal niet vertraagt, maar zelfs nog versnelt.
Volgens die gegevens zal het heelal eeuwig blijven uitdijen, almaar sneller en sneller en sneller.
Wat die versnelling veroorzaakt, weten we nog niet.
Men noemt het 'donkere energie', maar wat dat dan wel precies mag zijn, is nog niet bekenD. We weten ook nog niet wat er precies gebeurde in de allereerste fractie van een seconde na de oerknal.
Om dat moment te kunnen beschrijven, hebben we een nieuwe fysica nodig, die kwantumtheorie en relativiteitstheorie met elkaar verzoent.

In uw boek concentreert u zich op wat we al wél weten.

SINGH: Ja, omdat er al zoveel boeken worden geschreven over wat we nog niet weten: donkere energie, supersnaren, de grenzen van de kosmologie...En op het einde van die boeken weet je als lezer uiteraard ook nog niet hoe de vork in de steel zit.
Op den duur beginnen mensen te denken dat we nog helemaal níéts weten, dat die oerknaltheorie ook maar een sprookje is.
En dat is natuurlijk niet het geval.
Er zijn dingen die we wél weten.
En daar schrijf ik dan ook liever over.
Dat heeft het voordeel dat mijn boeken een degelijk einde hebben.
(lacht) En dat je er iets van kunt leren.
Al hoop ik dat mijn boek lezen iets aangenamer is dan studeren.

Omdat u van naaldje tot draadje uitlegt wie op welk moment welk steentje heeft bijgedragen tot de oerknaltheorie, gaat uw boek ook over de vraag: hoe werkt wetenschap?

SINGH: Absoluut.
Zoals De laatste stelling van Fermat eigenlijk over wiskunde ging, en Code over technologie.
In De oerknal probeer ik uit te leggen hoe de wetenschappelijke methode werkt.
Een wetenschappelijke theorie wordt niet van de ene op de andere dag bedacht en bevestigd en aanvaarD. Wetenschap is rommelig, verwarrend, soms moet je wat geluk hebben, sommige mensen besteden hun hele leven aan één idee, soms is er een theorie zonder bewijs, soms is er bewijsmateriaal zonder een theorie...Het is een complex en creatief proces, dat lang kan duren, en waarbij veel mensen betrokken zijn.
Het verhaal van de oerknaltheorie (zie kader, nvdr) is daar een goed voorbeeld van.

De Russische wetenschapper Alexander Friedmann, die als eerste het idee formuleerde, had geen contact met zijn westerse collega's.
Dat was, schrijft u, een voordeel.

SINGH: Doordat hij niet behoorde tot de mainstream, kon hij creatief en onbevooroordeeld nadenken.
Anders was hij misschien nooit op het idee gekomen.
Het kan soms gunstig zijn om een beetje geïsoleerd te zijn van de mainstream.
Maar niet helemáál losgekoppeld, natuurlijk.
Want je hebt die andere, 'normale' wetenschappers uiteindelijk wel nodig om je theorie te testen en te verbeteren.
Maar, net zoals de meeste andere centrale figuren in mijn boek, was Friedmann een buitenbeentje, een dissident, iemand die niet bang was om 'dom' of 'gek' genoemd te worden.
Hij had de moed en het doorzettingsvermogen om zijn idee te verdedigen.

De normale wetenschappers doen het vuile werk, de dissidenten zorgen voor de vooruitgang? Is dat ongeveer de taakverdeling?

SINGH: Nee.
(lacht) Dat zou erg beledigend zijn voor de mensen die het goede, degelijke, mainstream onderzoek doen.
Die heb je nodig.
En die dissidenten, tja, 99 procent van hen zijn uiteindelijk losers , die een krankzinnig idee hadden waar nooit iets van kan komen omdat het nergens op slaat.
Het is een delicaat evenwicht.
Wie de mainstream volgt, heeft waarschijnlijk gelijk, en doet nuttig werk.
Maar niet iederéén kan alleen maar de mainstream volgen, er moeten nieuwe paden gelegd worden.
Dus naast de normale onderzoekers heb je een paar marginale figuren nodig die zeggen: Wacht even, ik ga een rare machine bouwen helemaal op de top van een berg om dit of dat verschijnsel te meten.
Als zo iemand dan gelijk blijkt te hebben, kan dat ineens een stap vooruit betekenen.

De Belgische priester-astronoom Georges Lemaître kwam in de jaren twintig van de vorige eeuw ook op het idee van een soort oerknal...

SINGH: Is hij een nationale held in België?

Niet echt, hij is zelfs nauwelijks bekenD.

SINGH: Hmm, merkwaardig.

Lemaître vroeg aan paus Pius XII om geen commentaar te geven op de oerknaltheorie, schrijft u.
De paus was iets té enthousiast.

SINGH: Hij vond het natuurlijk een prachtige theorie: die oerknal, dat was zogezegd precies wat in Genesis beschreven staat.
Onzin, natuurlijk.
Als je zo redeneert, moet elke wetenschappelijke theorie uiteindelijk worden bevestigd door de Bijbel.
Dat misverstand wou Lemaître vermijden.
Hij was theoloog én wetenschapper, en kon de twee gescheiden houden.
Dat is zelfs vandaag niet altijd even makkelijk, blijkbaar.
Denk maar aan de Verenigde Staten, waar steeds meer mensen geloven dat de evolutietheorie 'maar' een theorie is, die evenveel waarde heeft als het verhaal dat zegt dat het leven geschapen is door een intelligente ontwerper.

Is het irrationele, antiwetenschappelijke denken ook in Europa niet aan het oprukken?

SINGH: Dat lijkt wel zo, jA. Hier in Groot-Brittannië is homeopathie bijvoorbeeld enorm populair.
In Schotland schrijft tachtig procent van de huisartsen homeopathische middelen voor.
En dat kan er bij mij niet in.
Er is geen enkel bewijs dat het werkt.
En toch geloven mensen erin.
Merkwaardig, niet? We zijn al eeuwenlang bezig met het opbouwen van wetenschappelijke kennis, en toch willen we in sommige opzichten blijkbaar terug naar de Middeleeuwen.
Kijk, als homeopaten beweren dat hun middeltjes werken, dan moeten we die tésten.
En als ze hun spullen willen verkopen bij de apotheek, dan moet er eerst bewijsmateriaal zijn.
Zo werkt de wetenschap, zo maken wij vooruitgang.

Bij heel wat mensen heeft wetenschap een slechte naam gekregen.
Hoe zou dat komen?

SINGH: Hier bij ons spelen de kranten, de tabloids , een grote rol.
Neem nu genetisch gemodificeerde organismen.
(neemt de menukaart) Kijk, hier staat dat de kok in dit restaurant geen ggo's gebruikt.
(wijst naar de asbak) Maar roken mag je hier wel.
Hoe zou dat komen? Omdat de tabloids al jaren schrijven dat ggo's gevaarlijk zijn voor onze gezondheiD. Net zoals de gezondheidsrubrieken in die kranten voortdurend schrijven over homeopathische middeltjes.
En dus denken hun lezers: ze schrijven erover in de krant, dus het zal wel werken.
En de dokter denkt: mijn patiënten vragen erom, dus ik zal het voorschrijven.
En de apotheker denkt: ik kan er geld aan verdienen, dus ik zal die spullen maar verkopen.

Die homeopathie, dat zit u hoog.

SINGH: Omdat het oplichterij is.
En omdat ik mij zorgen maak als mensen blijkbaar niet meer geloven in de wetenschap.
Omdat ze de wetenschappelijke methode niet begrijpen.
Het is ook niet eenvoudig om uit te leggen hoe je bijvoorbeeld een nieuw geneesmiddel test: hoe complex dat is, hoe zorgvuldig je moet te werk gaan, hoe gedetailleerd je analyse moet zijn...Maar ja, zolang de dokters homeopathische middelen blijven voorschrijven, is het moeilijk voor de wetenschappers om uit te leggen waarom het niet kan werken.

Schrijf er een boek over!

SINGH: (lacht) Nee, maar ik moet mijn ongenoegen hierover wel op een of andere manier kunnen uiten.
Wellicht ga ik nog wat vaker samenwerken met Richard Wiseman (psycholoog en vooraanstaand onderzoeker van paranormale claims allerhande, nvdr), om theaterprogramma's of andere projecten op te zetten rond de verspreiding van het wetenschappelijke denken.
Dat is tenslotte wat ik het liefste doe: tv-programma's maken en boeken schrijven over wetenschap, om mensen enthousiast te maken.

Nogal wat mensen vinden dat wetenschap de wereld 'onttovert': hoe overtuigt u hen van het tegendeel?

SINGH: Door het gewoon om te draaien.
Mensen vinden het bijvoorbeeld onttoverend als ze eraan denken dat wij gewoon bestaan uit atomen.
Dat vinden ze dan saai en treurig.
Maar zo moet je dat niet bekijken.
Wij bestaan niet gewoon uit atomen.
Wij bestaan uit atomen! (lacht) Dat is toch verbijsterend: atomen vormen moleculen, die moleculen vormen cellen, die cellen vormen organismen, die organismen vormen een samenleving...Hoe meer je van dit heelal begrijpt, hoe verbazender het wordt.
Ik heb natuurkunde gestudeerd en jaren onderzoek gedaan voor dit boek over de oerknal, en toch ben ik soms nog bijna gechoqueerd als ik naar de sterren kijk: hoe is het mogelijk, al die sterrenstelsels die zijn ontstaan sinds de oerknal...De boodschap die ik zo graag wil verspreiden, is dat wetenschap helemaal niet droog of saai of vervelend is.
Het tegendeel is waar: kennis maakt de verwondering alleen maar groter.

Toch willen mensen per se dat er 'meer' is 'tussen hemel en aarde'.

SINGH: En daarom geloven ze bijvoorbeeld in telepathie.
Onlangs, tijdens een lezing, begon een vrouw mij daarover weer eens vragen te stellen.
Dus ik leg uit dat ze al veel onderzoek hebben gedaan, maar nog nooit iets gevonden hebben wat zou wijzen op telepathie.
Die vrouw was boos op mij, want ik pakte iets van haar af, zei ze: het telepathische contact dat ze heeft met haar moeder - dat ze voelt wanneer die gaat bellen, wanneer die zich slecht voelt...Dus ik leg haar uit dat dat niets te maken heeft met telepathie.
Dat komt gewoon doordat die twee vrouwen elkaar zo goed kennen en zelfs de kleinste signalen van elkaar oppikken als er iets niet in orde is.
Dat is geen telepathie, maar het is toch minstens even mooi.
Het is zelfs mooier, want ik vind telepathie een nogal goedkoop idee, eerlijk gezegD.

Wat is volgens u het grootste misverstand dat men over wetenschap kan hebben?

SINGH: Wetenschappers hebben het over 'een theorie', en over het 'vertrouwen' dat ze erin hebben.
Maar, daar hadden we het helemaal in het begin al over, honderd procent vertrouwen bestaat niet.
En toch wéten we dingen.
Het is niet omdat je geen absolute zekerheid hebt, dat alles plotseling onzeker wordt.
Het grootste misverstand is volgens mij dat elke theorie 'maar' een theorie is.
Dat wetenschappers helemaal niets weten.
Dat de oerknaltheorie en de relativiteitstheorie 'maar' verhalen zijn, zoals er zo veel verhalen bestaan.

Terwijl ook mensen die dat vinden, wellicht blindeling de gps in hun auto vertrouwen.
Terwijl die gps alleen maar kan werken dankzij de haarfijne precisie van Einsteins relativiteitstheorie.

SINGH: Precies.
Weet je wat we doen? (lacht) Iedereen die denkt dat wetenschappers niets met zekerheid weten en alleen maar verhaaltjes vertellen, moet zijn gps terstond inleveren.

____________________________________

Lemaitre

Vorming en opleiding

Lemaître rondt in 1910 zijn retorica af in het Jezuïtencollege du Sacré Coeur in Charleroi.
Na een voorbereidend jaar aan het Sint Michiels college in Brussel, studeert hij vanaf 1911 voor ingenieur aan de Universiteit van Leuven.
In 1914 onderbreekt hij er zijn studies, neemt als vrijwilliger dienst in de artillerie van het Belgische leger, waarvoor hij later het Oorlogskruis met palmen ontvangt.
Hij hervat de studies, maar kiest nu voor technische wetenschappen en wiskunde.
Bovendien volgt hij een opleiding wijsbegeerte en wordt baccalaureus.
Hij doctoreert in 1920 bij Charles de la Vallée-Poussin met een thesis over ; ;L'approximation des fonctions de plusieurs variables réelles ; ;.
Datzelfde jaar trad hij in in het seminarie van Mechelen, waar hij in 1923 priester wordt gewijD.

Lemaître studeert daarna een jaar in Cambridge (Engeland) bij Arthur Eddington en loopt vervolgens een jaar stage in Cambridge (USA) als astronoom aan het Observatorium van Harvard onder leiding van Harlow Shapley.
Hij begint aan zijn proefschrift in het Massachusetts Institute of Technology (M.
I.
T.
).
In 1925 wordt hij in Leuven benoemd tot docent en werkt er aan de ontwikkeling van zijn kosmologische modellen op basis van de vergelijkingen van Albert Einstein en het de Sitter-model.
Hier herontdekt hij het model van een uitdijend universum waarover hij in 1927 zijn (later geruchtmakend) artikel publiceert.
In hetzelfde jaar (1925) keert hij terug naar het M.
I.
T.
om er zijn doctoraatsthesis te presenteren over ; ;The gravitational field in a fluid sphere of uniform invariant density according to the theory of relativity ; ;.
Vervolgens wordt hij benoemd tot gewoon hoogleraar aan de Universiteit van Leuven.

Lemaître als kosmoloog

Het uitdijende heelal

Reeds in 1922 had Alexander Friedmann een aantal verschillende wiskundige modellen voor de evolutie van een heelal geconstrueerd op basis van de vergelijkingen van Albert Einstein.
Lemaître, die het werk van Friedmann toen niet kende, ging in 1927 verder door het uitdijende heelal te beschrijven als hét feitelijke fysische model van ons heelal.
Zijn artikel “Un Univers homogène de masse constante et de rayon croissant rendant compte de la vitesse radiale des nébuleuses extragalactiques ; ; werd aanvankelijk niet opgemerkt.
Hij interpreteerde daarbij de reeds sinds Vesto Slipher ontdekte roodverschuivingen in het spectrum van andere sterrenstelsels als Dopplereffecten ten gevolge van de uitdijing van het heelal.
Hij maakte gebruik van gegevens van over meer dan 40 sterrenstelsels van o.
A. Gustaf Strömberg en Edwin Hubble.
Twee jaar voor Hubble berekende hij de constante waarmee de uitdijing plaatsvindt, en legde hij een lineair verband tussen de afstand en de snelheid van de sterrenstelsels.
Zijn stelling werd in 1927 nog afgewezen door Einstein, die bleef bij zijn statische model.
Toen Hubble en Milton Humason in 1929 de empirische gegevens verschaften die de stelling schenen te bevestigen, kon Lemaître de aandacht van Eddington op zijn oplossing vestigen.
Hubble liet de interpretatie van zijn gegevens over aan de theoretici, maar Eddington was overtuigd en zorgde in 1931 voor een vertaling van Lemaître's artikel over de uitdijing van het heelal.

[bewerk] De Big Bang

Wel was Eddington aanvankelijk terughoudend om met Lemaître de consequentie te trekken dat een uitdijend heelal ook een beginpunt zou hebben.
Daarop werkte Lemaître verder en in 1931 brengt hij, tegen de toenmalige wetenschappelijke opvattingen in, als eerste de stelling naar voren dat het heelal ooit als een superdichte massa, een oeratoom begon.
Niet enkel de materie en de ruimte, maar ook de tijd startte op deze “dag zonder gisteren”.
Lemaître schatte dat de leeftijd van het heelal tussen de 10 en 20 miljard jaar moest bedragen.
Een schatting die goed overeenkomt met de moderne inzichten.
Lemaître heeft de gelegenheid deze stelling in september 1931 in Londen te verdedigen in een discussie met andere wetenschappers en geestelijken rond “The Evolution of the Universe”.
De link tussen de astrofysica en de kernfysica is hiermee gelegd en een uitgebreidere versie van deze toen nog controversiële stelling volgt in 1933.
Ook Einstein stemt nu in met de visie van Lemaître.
In 1934 geeft Lemaître ook een natuurkundige betekenis aan de kosmologische constante door ze te interpreteren als de energie-inhoud van het vacuüm.
Deze hypothese van het oeratoom werd sindsdien verder uitgewerkt, o.
m.
door George Gamow.
Tegenstanders noemden de theorie spottend de Big Bang, benaming trouwens die veel heeft bijgedragen tot de populariteit van deze theorie.

[bewerk] Kosmische (achtergrond) straling

Lemaître richt zijn aandacht verder op het onderzoek van de kosmische straling, waarvan een deel, zoals volgt uit en voorspeld in zijn theorie, nog afkomstig moet zijn van de oerknal.
Vanaf 1928 waren door de expermenten van Walther Bothe en Werner Kolhöster aanwijzingen gevonden dat de kosmische straling niet uit een soort ultra-doordringende super-gammastraling bestond - zoals eerst was aangenomen - maar in werkelijkheid uit hoog energetische geladen deeltjes.
In dat geval zouden de deeltjes beïnvloed worden door het magnetisch veld van de aarde.
Dat zou betekenen dat het aantal deeltjes dat de aarde zou bereiken afhankelijk is van de richting en sterkte van dit magnetische velD. In 1932 voorspelden Lemaître en de Mexicaan Manuel Sandova Vallarta dat dichtbij de magnetische evenaar de intensiteit van de kosmische straling lager zou liggen.
Ook zou de intensiteit afhangen van de richting waar de deeltjes vandaan kwamen (de Lemaître-Vallarta theorie).
Deze voorspellingen werden spoedig bevestigd door Arthur Compton, Thomas Johnson en Luis Alvarez, waarna algemeen als bewezen werd aangenomen dat de kosmische straling bestond uit geladen deeltjes.

Volgens Lemaître kon deze kosmische straling om verschillende redenen niet afkomstig zijn van de sterren.
Zijn hypothese in 1932 was dat ze het restant waren van de desintegratie van super-radioactieve elementen tijdens de oerknal.
Hoewel tegenwoordig is bekend dat de kosmische straling uit onze eigen melkweg afkomstig is, was het wel een interessant idee.
In 1965 ontdekten Arno Penzias en Robert Wilson wel de kosmische achtergrondstraling, waarmee de oerknaltheorie uiteindelijk door de meeste wetenschappers werd aanvaarD.

[bewerk] Verdere levensloop

In de jaren na de publicatie van zijn hypothese van het oeratoom, laait de discussie tussen geloof en wetenschap opnieuw op.
Mede omwille van zijn priesterschap, zal Lemaître de volgende jaren keer op keer het onderscheid blijven aangeven tussen zijn wetenschappelijke werk en hypotheses enerzijds en zijn geloof anderzijds.
Hijzelf wilde niet dat zijn hypothese gelieerd werd met het theologische begrip van de schepping.
In 1936 werd hij lid van de Pauselijke Academie voor Wetenschappen, waarvan hij in 1960 voorzitter werd (en tot aan zijn dood zal blijven).
Hij wordt in hetzelfde jaar ook Prelaat benoemD.

In 1946 publiceert hij zijn boek “L’Hypothese de l’Atome Primitif” dat al snel in verschillende talen werd vertaalD. In de jaren 50 bouwt hij stilaan zijn leeropdracht aan de universiteit af tot aan zijn emeritaat in 1964.
Hij legt zich o.
m.
toe op het drielichamenprobleem, rekenmethodes, algoritmes o.a. de snelle Fourier Transformatie), computers en programmeertalen.
Reeds sinds de jaren 30 maakte hij gebruik van de meest geavanceerde rekenmachines.
In 1958 introduceert hij op de Universiteit de eerste computer, een Burroughs E 101, die hij ook volledig zelf programmeert.

Na zijn dood is de rol die Lemaître speelde bij de ontwikkeling van de nieuwe kijk op het heelal lange tijd onderbelicht geweest.
Pas sinds de jaren 80 verschijnt zijn naam opnieuw in deze wetenschapsgeschiedenis en wordt zijn baanbrekend werk meer en meer erkenD.

[bewerk] Onderscheidingen

In maart 1934 ontvangt Lemaître de Francquiprijs, de hoogste Belgische wetenschappelijke onderscheiding.
Hij werd hiervoor voorgedragen door Einstein, de la Vallée Poussin en Alexandre de Hemptinne.

De planetoïde (1565) Lemaître, ontdekt in 1948 door zijn landgenoot Sylvain Arend, werd genoemd naar Georges Lemaître.
Op de maan is ook een krater naar hem genoemD.

In 1950 ontvangt hij van de Belgische regering de tienjaarlijkse prijs voor toegepaste wetenschappen voor de periode 1933-1942.

In 1952 ontvangt hij de eerste Eddington Medal, uitgereikt door de Royal Astronomical Society in Londen wegens uitzonderlijke verdiensten in de theoretische astrofysicA.

Big History      Stokes Brown Cynthia      Astronomie

 Alles wat u ooit wilde weten over de relatie van onze soort met de planeet maar nooit durfde vragen, gebald in 384 bladzijden.
Alstublieft.

Kosmologie      ?      Astronomie

Voor de volledige tekst ga via formulier Korte Inhoud naar \Mijn documenten\Mijn eBooks\Kosmologie.
doc

De oneindigheid van het heelal is iets wat tot ieders verbeelding spreekt.
Ik vond het dan ook een enorme uitdaging om net de meest exotische objecten uit deze brede waaier eens van naderbij te bekijken.
Een flinke dosis doorzettingsvermogen en een sterke interesse lagen dan ook aan de basis van deze zware materie wat in dit geval dubbel te interpreteren is.

Wat ik vooral belangrijk vond in de lange weg naar dit eindresultaat was een algemeen inzicht krijgen in wat er momenteel omtrent zwarte gaten geweten is.
De beste manier om dit te bereiken was een groot aantal uren te spenderen aan het lezen van boeken, het doorzoeken van vooraanstaande Engelse websites omtrent ruimtevaart en sterrenkunde en vooral het begrijpen van al de informatie.
Het spreekt voor zich dan dit niet altijd even gemakkelijk was maar gaandeweg vielen alle puzzelstukjes wel mooi op hun plaats.

 I.
Het ontstaan van een zwart gat

     A. Het krimpen van een ster

     B. Witte dwerg

         1.
Uitsluitingsprincipe van Pauli

         2.
Chandrasekhar-limiet

         3.
Kenmerken

         4.
Sirius B

     C. Supernova's

         1.
Type I

         2.
Type II

         3.
Core-bounce mechanisme

         4.
Krabnevel

         5.
Supernova 1987A

         6.
Sterrenas als bouwstenen 16

     D. Neutronensterren

         1.
Pulsars

         2.
Extreme krachten

     E.
Zwarte gaten

 II.
Fysische kenmerken11 19

     A. Opslokken van licht

     B. Waarneminsghorizon

     C. Singulariteit

     D. Roodverschuiving

         1.
Spectroscopie

         2.
Roodverschuiving

         3.
Dopplereffect

         4.
Tijddilatie

     E.
Getijdeneffecten

         1.
Getijdeneffecten op aarde

         2.
Getijdeneffecten in de atmosfeer

         3.
Zwart gat trekt ster uit elkaar

     F.
Rotatie

         1.
Model van Kerr

         2.
Energieboost

         3.
Accretieschijf

         4.
Jets

 III.
De speurtocht naar zwarte gaten

     A. Röntgenbronnen

         1.
Röntgenstralen

         2.
Detecteren van röntgenbronnen

         3.
Sco X-1

     B. Dubbelsystemen

     C. Chandra

         1.
De naam

         2.
De hardware

         A. De telescoop

         B. Allerlei wetenschappelijke instrumenten

         C. De steunstructuur

         3.
Enkele foto's gemaakt door Chandra 43

     D. Voorlopige ontdekkingen

         1.
Cygnus X-1

         2.
Stellaire zwarte gaten

         3.
Mediummassa zwarte gaten

         4.
Supermassieve zwarte gaten ;

De ontrafeling van de kosmos      Greene Brian      Astronomie

Sinds enkele decennia werkt een groot aantal natuurkundigen aan een theorie die de opvolger zou moeten worden van zowel de kwantummechanica als de algemene relativiteitstheorie.
Ondanks de recente hype betwijfelen steeds meer fysici of deze theorie de hoge verwachtingen zal kunnen inlossen.

Door Ronny Martens

De snaar- of stringtheorie, waarvan de grondslagen enkele decennia geleden gelegd werden, vindt zijn oorsprong in een fundamenteel probleem bij de twee belangrijkste succestheorieën van de natuurkunde, de kwantummechanica en de algemene relativiteitstheorie.

In de praktijk worden deze theorieën naast elkaar, elk op hun eigen ‘domein’, toegepast.
Doorgaans gaat het om situaties waarbij de verschijnselen waarvoor men de andere theorie nodig heeft, verwaarloosd kunnen worden.
Zo is de kwantumtheorie zeer succesvol gebleken bij de studie van het allerkleinste, van moleculen over atomen en atoomkernen tot elementaire deeltjes.
Op deze schaal zijn de effecten van de zwaartekracht onmeetbaar en daarom kan de algemene relativiteitstheorie hier zonder problemen buiten beschouwing worden gelaten.
Deze laatste wordt dan weer toegepast in situaties waarin de zwaartekracht de belangrijkste rol speelt.
In de praktijk gaat het dan over verschijnselen op kosmische schaal, van planeten tot de structuur van de kosmos als geheel, waarbij de discrete natuur van verschijnselen op microschaal niet tot uiting komt.

Het probleem is echter dat er raakvlakken bestaan waar beide theorieën moeten toegepast worden, zoals de structuur van zwarte gaten en het prille begin van de kosmos (de Oerknal).
Deze toepassingen hebben tegelijkertijd betrekking op extreem kleine objecten (in theorie punten) en extreme zwaartekrachtsvelden.
Om dergelijke objecten of toestanden correct te kunnen beschrijven is er dan ook een gecombineerde toepassing van zowel de kwantumtheorie als de algemene relativiteitstheorie nodig.
En hier zit nu net het probleem : men is er nog niet in geslaagd om beide theorieën in een gemeenschappelijk kader onder te brengen en zo een kwantumtheorie van de zwaartekracht te ontwikkelen.
Alle pogingen daartoe zijn tot nu toe spaak gelopen.

Een van de hoofdoorzaken van het probleem is dat de opvatting over zwaartekracht fundamenteel verschilt in beide theorieën.
Volgens Einstein is zwaartekracht een geometrische kromming van de ruimte die bepaald wordt door de massaverdeling in de omgeving.
Voor een kwantumtheorie van de zwaartekracht daarentegen zou zwaartekracht op dezelfde manier beschouwd moeten worden als de andere drie fundamentele natuurkrachten, namelijk als een uitwisseling van ‘krachtdragers’, deeltjes die de kracht overdragen tussen objecten met de betreffende eigenschappen.
Zo is de krachtdrager van de elektromagnetische kracht het foton of ‘lichtdeeltje’ dat uitgewisseld wordt tussen objecten die de eigenschap ‘lading’ bezitten.
Analoog hiermee verwacht men in een kwantumtheorie van de zwaartekracht het ‘graviton’ te moeten invoeren, een ‘zwaartekrachtdeeltje’, dat uitgewisseld wordt tussen objecten met de eigenschap ‘massa’.
Kortom, we hebben te maken met twee theorieën die in hun huidige vorm eigenlijk onverzoenbaar zijn.

 

Die onverzoenbaarheid is natuurlijk een uitdaging voor de natuurkundigen, die dan ook blijven zoeken naar een overkoepelende theorie.
In de laatste decennia van de vorige eeuw hebben ze belangrijke stappen gezet om drie van de vier fundamentele natuurkrachten, namelijk de elektromagnetische kracht, de zwakke en de sterke kernkracht, onder één theorie samen te brengen: het zogenaamde ‘Standaardmodel’.
Deze theorie is nog niet volledig af - het doel is een GUT of Grand Unified Theory -  maar men denkt wel in de goede richting te zitten.
Het ultieme doel blijft echter de vereniging (de unificatie) van alle vier de fundamentele natuurkrachten, dus van het Standaardmodel of de GUT met de zwaartekracht.
Als men een dergelijke theorie zou vinden, een soort Superzwaartekrachttheorie, dan zou volgens sommige fysici het werk van de theoretische natuurkunde minstens tijdelijk als ‘af’ beschouwd kunnen worden.
Met een knipoogje wordt deze wensdroom soms de TOE ofwel Theory Of Everything – de Theorie van Alles – genoemD.

 

Eén kandidaat (er zijn er meerdere) die de kwantummechanica met de algemene relativiteitstheorie poogt te verzoenen en die de laatste twee decennia sterk in de belangstelling is gekomen, staat bekend als de Snaartheorie, de Supersnaartheorie of recenter de M-theorie.

 

In de klassieke theorieën zijn elementaire deeltjes wiskundig gezien eigenlijk punten.
Rekenen met punten leidt in bepaalde situaties echter tot problemen.
Om dit te omzeilen stellen snaartheorieën  de fundamentele deeltjes niet voor als punten maar als minuskule ééndimensionele objecten die zich gedragen als ‘snaren’ en zich - net zoals de snaren van een muziekinstrument - in verschillende trillingstoestanden kunnen bevinden.
Vandaar de naam ‘snaartheorie’ (stringtheory).
Elke trillingswijze zou dan overeenkomen met een verschillend soort deeltje uit de elementaire-deeltjesfysica, zoals een quark, een elektron, een foton, enzovoort.

 

De eerste versie van de snaartheorie leek mooi, maar al vlug kwam men voor onoverkomelijke problemen te staan.
Deze werden eind vorige eeuw min of meer opgelost door aan te nemen dat de ‘snaren’ niet alleen trillen in onze gekende vier dimensies (drie ruimtelijke dimensies en de tijd), maar in 10 of meer dimensies, waarvan  slechts de bekende vier waarneembaar zijn.
De andere dimensies zouden op microschaal op een zeer ingewikkelde meerdimensionale manier ‘opgevouwen’ zijn, waardoor hun bestaan slechts op die schaal (en dan spreken we over nog véél kleinere afstanden dan die van atoomkernen!) waarneembaar zou worden.
Later werd de theorie nog verder uitgewerkt naar 11 dimensies en werden er naast de ééndimensionale snaren ook twee- en driedimensionale elementen toegevoegd, die zich - om de analogie met muziekinstrumenten te behouden - gedragen als membranen (denk aan een trommel of een pauk) en die afgekort als ‘branen’ aangeduid worden.
Sinds men kon aantonen dat de verschillende, op het eerste gezicht los van elkaar staande versies van de snaartheorie beschouwd kunnen worden als varianten van een meer algemene theorie, spreekt men ook over de Supersnaartheorie of de M-theorie.

 

Wat is nu de betekenis van die M-theorie? Heel wat natuurkundigen die eraan werken denken dat die uitzicht biedt op de langgezochte unificatie van de vier fundamentele natuurkrachten en een verklaring kan bieden voor het bestaan van de verschillende soorten elementaire deeltjes.
De theorie wordt daarom soms de ‘Heilige Graal’ van de natuurkunde genoemD.

 

Uit de vorige paragrafen kan men afleiden dat de theorie extreem complex, extreem abstract en wiskundig extreem ingewikkeld is.
Die complexiteit zou op zich geen probleem mogen zijn - de matrixmechanica uit de begintijd van de kwantummechanica was ook niet van de gemakkelijkste - ware het niet dat de toetsbaarheid van de nieuwe theorie in vraag wordt gestelD.

 

Een van de redenen waarom de natuurkunde in de voorbij eeuw met rasse schreden is vooruitgegaan, moet gezocht worden in de wisselwerking tussen theorie en experiment.
Van een wetenschappelijke theorie mag men niet alleen verwachten dat ze de reeds gekende waarnemingen kan verklaren in het kader van een meeromvattend geheel (de theorie), maar ook dat ze nieuwe waarnemingen correct voorspelt.
Het experiment is hierbij de echte toetssteen: als de nieuwe waarnemingen door de theorie correct voorspeld worden - en niet door een concurrerende theorie - dan leveren ze een zeer sterk argument om aan te nemen dat de nieuwe theorie op het goede spoor zit en dat het zinvol is om verder te werken in die richting.
Op die manier zorgt de wisselwerking tussen theorie en experiment voor verder vruchtbaar wetenschappelijk werk, dat een beter inzicht moet verschaffen in de natuur.

 

Wat is nu het probleem met de supersnarentheorie? Dat de voorspellingen die ze doet met de huidige stand van de technologie niet getest kunnen worden.
Zo worden er bijvoorbeeld een aantal effecten voorspeld voor de sterkte van de zwaartekracht op kleine afstand (orde van fracties van een millimeter), maar die zijn jammer genoeg veel te zwak om experimenteel te toetsen.
Misschien dat men dat in het jaar 2100 wel zal kunnen .

Andere voorspellingen blijken dan weer zo onzeker te zijn dat een negatieve uitkomst niet als een weerlegging van de theorie beschouwd kan worden [1].
Zo voorspellen sommige snaartheoretici dat toekomstige proeven met nieuwe deeltjesversnellers het effect van een ‘energielek’ uit een van de andere dimensies zou kunnen waarnemen [2].
Het grote probleem met dergelijke voorspellingen is echter dat wanneer die niet blijken te kloppen, de theorie daar nauwelijks onder lijden zal.
Er bestaan immers nogal wat onzekerheden (zoals de energieniveaus waarbij bepaalde voorspelde verschijnselen zouden moeten optreden) rond die experimentele voorspellingen.
Kortom, men kan zich op dit ogenblik met recht de vraag stellen of de snaartheorie eigenlijk wel falsifieerbaar is, en sinds Popper weten we dat dit toch wel iets zegt over de wetenschappelijke status van een theorie.

 

Vandaar dat nogal wat theoretische natuurkundigen, waaronder een aantal Nobellaureaten natuurkunde, hun twijfels hebben over de status van de snarentheorie: is het wel meer dan fantastische wiskunde? Zo stelt Martinus Veltman (Nobelprijs natuurkunde 1999): “De snaartheorie is een religie en daarom irrelevant voor de wetenschap.
”[3] Hij stelt ook dat de snaartheoretici “decennialang doorrommelen met een theorie die geen contact maakt met de werkelijkheiD.” [4] Ook Sheldon Glashow (Nobelprijs natuurkunde 1979) vraagt zich af of het een natuurkundige theorie dan wel filosofie is.
Volgens hem is het een discipline die niets gemeenschappelijks heeft met de experimentele fysica [5].
En recent zijn er een aantal boeken van theoretische fysici verschenen die hun twijfels onder de aandacht van een ruimer publiek willen brengen (Smolin, Woit, .
) [6].

 

Ongeveer iedereen is het er wel over eens dat, puur wiskundig beschouwd, de theorie een kunsttoer is die alle bewondering verdient (en een Fields medal - deze “Nobelprijs voor de wiskunde” werd toegekend aan E.
Witten, een van de vaders van de snaartheorie).
Maar of het ook wat met de realiteit te maken heeft, moet nog duidelijk worden.
Alleen experimenten zullen hierover uitsluitsel kunnen geven, en precies op het vlak van de experimentele voorspellingen laat de theorie nog heel wat te wensen over.
Zelfs wanneer de LHC (Large Hadron Collider, de nieuwe deeltjesversneller van de CERN bij Genève) in 2009 in gebruik genomen wordt, blijft het twijfelachtig of de resultaten ervan de knoop zullen kunnen doorhakken.

 

Benieuwd dus wat men over pakweg 25 jaar over de theorie zal denken: zal het genoteerd worden als een interessant maar doodlopend straatje in de geschiedenis van de natuurkunde of wordt het de kier die de deur wagenwijd opende naar nieuwe inzichten in de structuur van de kosmos? ;

Hoe het heelal zijn vlekken kreeg      Levin Janna      Astronomie

zie ook :     http://www.
eddyechternach.
nl/artikelen/eerste%20sterren.
html

                      http://www.
astro.
uu.
nl/~strous/AA/nl/antwoorden/heelal.
html"v522

Een doorbraak in de kosmologie maakt duidelijk wat we niet weten.
Is dat een blamage voor de fysica?

Ons wereldbeeld is de afgelopen maanden ingrijpend veranderd, en dan hebben we het niet over de Tweede-Kamerverkiezingen of de wereldpolitiek.
Met de kenmerkende bescheidenheid van de wetenschap is een aantal grote vragen beantwoord die de mens vanaf de vroegste tijden heeft beziggehouden, ook al kan men zich afvragen wie de rust kon opbrengen naar het antwoord te luisteren.
Ergens ondergesneeuwd in het lokale nieuws van de planeet aarde, tussen Bush, Bagdad, Balkenende en Beatrix, werden op 12 februari de eerste metingen aangekondigd van de Amerikaanse Wilkinson Microwave Anisotropy Probe (WMAP) satelliet, die met grote precisie de ouderdom, ontstaansgeschiedenis, grootte en vorm van ons heelal heeft vastgestelD.

Zo is nu bekend dat ‘wij’, dat wil zeggen alle materie en straling, ‘onze kosmische habitat’ om met een van de hier besproken boeken te spreken, ja, zelfs de tijd, 13,700 miljoen jaar oud zijn - een getal dat is vastgesteld met een nauwkeurigheid van 200 miljoen jaar.
Dat is een leeftijdsbepaling met de precisie van een geologische schaal, zeg maar plus of minus de dinosauriërs.
Vergelijk dit perspectief met de berekening van de Ierse aartsbisschop James Ussher, die in 1650 de vele generaties in de oudtestamentische bijbelboeken optelde en concludeerde dat de schepping begon bij de dageraad van 23 oktober in het jaar 4004 voor Christus.
Natuurlijk was de leeftijd van het universum al langer bij benadering bekend - ergens tussen de 10 en 15 miljard jaar - maar onderschat niet de kracht van de extra decimaal.
Over een aantal jaren zal de 13,7 miljard jaar een culturele icoon worden, net als de 4,5 miljard jaar die onze aarde bestaat, een getal dat trouwens met dezelfde 1% precisie bepaald is.

‘Dit is een stille wetenschappelijke revolutie, die om een homerische vergelijking vraagt.

De WMAP satelliet bracht ons nog allerlei ander fascinerend nieuws.
Zo blijkt maar 4% van de totale energie in het heelal te bestaan uit de vertrouwde deeltjes waaruit alle sterren en planeten zijn samengestelD. De resterende 96% is simpelweg van onbekende aard en vormt een enorme uitdaging, maar ook een beetje een blamage voor de moderne fysicA. Het laat weer eens zien hoe zelfs volwassen disciplines als de natuurkunde en de sterrenkunde - door velen gezien als een min of meer afgeronde zaak - slechts kleine eilanden van kennis in een zee van onwetendheid zijn.
Maar dit onbegrip is nu wel precies gemaakt, en dat is toch weer de unieke kwaliteit van de wetenschap.
Zo bestaat 23% van de vermiste energie uit zogeheten koude, donkere materie: nieuw te ontdekken deeltjes waarvan we weinig anders weten dan dat ze elkaar via de zwaartekracht aantrekken.
De overgebleven 73% wordt gevormd door een mysterieuze vorm van onzichtbare pure energie, ‘donkere energie’ gedoopt.
Deze energie is waarschijnlijk het gevolg van de kortlevende deeltjes die, gedoogd door de soepele wetten van de kwantummechanica, continu ontstaan en weer verdwijnen in het vacuüm.
De veerkracht van deze donkere energie die in de lege ruimte ligt opgesloten, doet het heelal als een soort ineengedrukte spons versneld uitdijen.

Dit alles is een stille wetenschappelijke revolutie, die om een homerische vergelijking vraagt.
Soms ziet de reiziger vanuit de verte een in mist gehuld landschap opdoemen dat een tijd lang object van wilde speculatie wordt.
Is het een bergtop of een wolkenformatie, een meer of een gletsjer? De verbeelding probeert wanhopig uit de beschikbare informatie een beeld te vormen.
Dan plotseling breken de mistflarden uiteen en vallen de visuele puzzelstukjes een voor een in elkaar.
In het korte moment voordat het landschap in alle details zichtbaar wordt en alle ambiguïteiten verdwijnen, is men gevangen in een gebied tussen onzekerheid en zekerheid, tussen ongeremde verbeelding en de trivialiteit van een voor iedereen zichtbaar feit.

In een dergelijke ‘ontluikende’ fase bevindt zich op dit moment de kosmologie, het wetenschapsgebied dat niets minder dan het heelal zelf als studieobject beschouwt.
Kosmologie was tot voor kort een vakgebied dat van louter speculatie aan elkaar hing.
Zo plaatste onze Nobelprijswinnaar Martinus Veltman het nog een paar jaar geleden ‘ergens tussen de economie en de parapsychologie’.
Een kosmoloog was ‘often wrong, but never in doubt’ en werkte volgens de principes van de grote cultuurfilosoof Marx (Groucho, niet Karl), van wie de onsterfelijke woorden zijn: ‘These are my principles, and if you don’t like them,...I have others.
’ Men heeft dan ook geleerd kosmologische voorspellingen met een gezonde dosis scepsis tegemoet te treden.

Maar deze situatie is snel aan het omslaan.
In de afgelopen jaren zijn veel belangrijke waarnemingen gedaan en er staan er nog meer op stapel, zowel vanuit satellieten als vanaf de aarde.
Uit deze resultaten zijn met een indrukwekkend aantal decimalen de karakteristieken van het heelal af te lezen.
De verwachting is dan ook dat de kosmologie binnen een paar jaar een volledige make-over zal hebben ondergaan tot een respectabel, kwantitatief vakgebieD.

Deze transformatie is mijns inziens een ongekende revolutie in vergelijking tot andere revoluties in de natuurwetenschap.
Men kan denken aan de enorme impact in de fysica van de ontwikkeling van de kwantummechanica of het standaardmodel van de elementaire deeltjesfysicA. Of aan de kwantumsprongen in de biologie - zoals de evolutietheorie van Darwin en de ontrafeling van het DNA molecuul door Crick en Watson - die de moderne basis vormen van het begrip van het leven.
Als binnenkort alle kengetallen van het heelal bekend zijn, zal dit ‘kosmische standaardmodel’ onderdeel worden van de natuurwetenschappelijke canon en heeft de mens een belangrijke plaatsbepaling in de orde der dingen gevonden.

Centraal in deze revolutie staat de kosmische achtergrondstraling: een zee van lichtdeeltjes die een relict (en ook een beetje een reliek) vormt van de big bang.
Ongeveer 380.
000 jaar na de oerknal zijn deze fotonen ontstaan en sindsdien vliegen ze ongehinderd door de kosmos totdat ze in onze aardse satellieten gevangen worden.
Dit bad van straling waarin het gehele heelal is ondergedompeld - nogal frisjes met een temperatuur van slechts 2,75 graden boven het absolute nulpunt - is het allergrootste en alleroudste ons bekende fossiel.
En het hoeft niet opgegraven te worden, want het staat levensgroot aan de hemel.
Alleen als we in de nabije toekomst zwaartekrachtsgolven en neutrino’s gaan meten, bijna onzichtbare spookdeeltjes die dwars door alle materie heen gaan, zullen we nog dieper in het verleden kunnen kijken.

Toch werd deze vingerafdruk van de schepping eerst nog verward met duivenpoep.
In 1965 waren in het plaatsje Holmdel in New Jersey de twee Amerikaanse telecom-ingenieurs Arno Penzias en Robert Wilson in opdracht van de befaamde Bell Labs met een nieuwe microgolfontvanger aan het werk.
Het apparaat werd gebruikt om de eerste communicatie per satelliet te testen.
Er was een storend achtergrondsignaal in hun ontvanger dat ze maar niet wisten kwijt te raken.
Ze probeerden van alles.
Onder andere verwijderden ze een laag van wat ze later een ‘bijzonder goed isolerend organisch medium’ zouden noemen.
Zonder dat ze het wisten, hadden deze ingenieurs het eerste signaal van de oerknal opgevangen en hiermee de moderne experimentele kosmologie ingeluiD.

‘Nu bekend is dat “wij” 13,7 miljard jaar oud zijn, zal over een aantal jaren de leeftijd van het universum een culturele icoon worden, net als de 4,5 miljard jaar die onze aarde bestaat.

Het idee dat het heelal door een oerknal is ontstaan en dat er nog restanten van dit explosieve begin aanwezig zouden moeten zijn, werd eind jaren twintig voor het eerst door de Waalse priester (met een MIT doctoraat) George Lemaître geopperd - overigens een interessant gegeven voor een discussie over de relatie tussen geloof en kosmologie.
Hij vergeleek het huidige heelal met een zojuist beëindigde vuurwerkvoorstelling en zag ons ‘vanaf een goedafgekoelde sintel kijken naar de afkoelende zonnen terwijl we ons de verdwenen briljante oorsprong van de wereld probeerden voor te stellen’.
Het was daarna vooral de Russisch-Amerikaanse fysicus George Gamov die het idee propageerde dat de big bang een vingerafdruk moet hebben nagelaten in de vorm van een alles omringend bad van straling.
De temperatuur werd toen geschat tussen de één en tien graden boven het absolute nulpunt.

Uiteindelijk maakte de fysicus Robert Dicke in Princeton de eerste concrete plannen voor de directe waarneming van dit verschijnsel.
Toen men al vergevorderd was met de constructie van een speciaal ontworpen microgolfdetector en zodoende geen verdere concurrentie vreesde, mocht een van Dicke’s medewerkers, de theoreticus Jim Peebles, er een voordracht over geven.
Via de informele tamtam bereikten zijn ideeën ook Penzias en Wilson, die op dat moment zaten te worstelen met het onverklaarbare stoorsignaal van hun apparaat, dat ironisch genoeg Dicke zelf twintig jaar eerder ontworpen haD. De fysici uit Princeton wisten niet dat op dertig mijl afstand hun experiment al was uitgevoerd! De twee groepen kwamen bij elkaar en de rest is geschiedenis.
Het artikel van Penzias en Wilson - uiteindelijk goed voor de Nobelprijs in 1978 - verwijst slechts zeer subtiel naar de kosmologische verklaring.
De nederige titel A measurement of excess antenna temperature at 4080 Mc/s wordt als wetenschappelijk understatement slechts overtroffen door de beroemde laatste zin in het artikel van Crick en Watson waarin ze de structuur van het DNA molecuul wereldkundig maken: ‘It has not escaped our notice that the specific pairing we have postulated immediately suggests a possible copying mechanism for the genetic material.

De volgende fase in deze kosmische thriller is de Cosmic Background Explorer (COBE) satelliet, die begin jaren negentig nauwkeurig naar de afwijkingen in de achtergrondstraling ging zoeken en deze ook vonD. De minuscule variaties in temperatuur aan de hemel zijn verantwoordelijk geweest voor de vorming van alle structuur in het heelal - sterrenstelsels, sterren, planeten, en uiteindelijk ook het leven op aarde.
Als deze kleine imperfecties niet aanwezig waren geweest, zou het heelal een uniforme, oninteressante brei zijn geworden.
In de gangbare theorieën zijn de weeffoutjes in het heel vroege heelal ontstaan uit de intrinsieke variaties die in de kwantumtheorie liggen besloten, het gevolg van het onzekerheidsprincipe van Heisenberg.
Door de enorme uitdijing van het heelal werden de kwantumfluctuaties, die normaal gesproken alleen een rol spelen in de wereld van de elementaire deeltjes, uitvergroot tot werkelijk kosmische proporties.
Het zijn de precisiemetingen van de variaties in de achtergrondstraling die uiteindelijk de grootte, leeftijd en samenstelling van het heelal bepalen.
Ook al waren de COBE resultaten indrukwekkend, ze worden nu ruimschoots overtroffen door de spectaculaire beelden van WMAP, die de achtergrondstraling in veel meer detail in kaart brengt.

Waar kan men over dit alles lezen? Er is geen tekort aan populair-wetenschappelijke literatuur over kosmologie, variërend van glimmende fotoboeken tot meer technische werken, maar het is moeilijk een boek te vinden dat in alle opzichten bevredigend en up-to-date is, zeker gezien de huidige snelle ontwikkelingen.
Ik beperk me hier tot twee aansprekende recente publicaties, die ieder op geheel eigen wijze een aspect van het grote verhaal uitlichten.

Janna Levin is een jonge Amerikaanse kosmologe die tot haar eigen verbazing een bestseller heeft geschreven door het zeer persoonlijke verhaal van haar leven als postdoc in Cambridge te verweven met de grote vragen van haar vakgebieD. De titel van haar boek How the universe got its spots is misschien wel de mooiste vondst, een referentie aan het bekende verhaal How the leopard got his spots van Rudyard Kipling, een van zijn Just so stories.
In deze kleurrijke kinderverhalen, gebaseerd op Afrikaanse en Indiase vertellingen, legt hij ook uit hoe de kameel aan een bult en de olifant aan een slurf kwam.
De vlekken van de luipaard zijn een mooie metafoor voor de variaties in de achtergrondstraling, zoals die door COBE, en nu WMAP, zo precies gemeten zijn.

Naast een aansprekende inleiding in de moderne kosmologie geeft Levin een charmant doorkijkje in het typische leven van een jonge onderzoeker die in haar Wanderjahre wetenschappelijke ambitie en enthousiasme moet combineren met allerlei praktische zaken, van het vinden van een appartement tot het instandhouden van een moeizame relatie.
Dit persoonlijk relaas is verfrissend en geeft het boek een enorm tempo.
De lezer kan niet wachten tot het moment dat Levin eindelijk haar parasiterende partner dumpt.
Ondertussen neemt ze de tijd om de meer abstracte, wiskundige eigenschappen van de kosmologie, in het bijzonder de kromming van ruimte en tijd, helder uit te leggen.
Haar eigen onderzoeksterrein behelst de topologie van de ruimte, zeg maar de vorm van het heelal.
Moeten we deze voorstellen als een oneindig vlak, of kromt het heelal in zichzelf terug als een reusachtige bol of fietsband zodat we, als we maar ver genoeg kijken, ons eigen achterhoofd kunnen zien? Het zijn fascinerende vragen, die zelfs met de nieuwste WMAP data nog niet overtuigend beantwoord kunnen worden, hoewel er op dit moment druk over gespeculeerd wordt in de literatuur.

‘De vingerafdruk van de schepping werd aanvankelijk verward met duivenpoep.

Levin is in alle opzichten het tegenovergestelde van een andere succesvolle auteur uit Cambridge, Sir Martin Rees, die als geen ander het wetenschappelijk establishment vertegenwoordigt.
Hij heeft de perfecte antecedenten om een breed overzicht van dit gebied te geven: een uiterst briljante astrofysicus die al op zeer jonge leeftijd wetenschappelijke faam verwierf met zijn onderzoek naar zwarte gaten, de achtergrondstraling, gammaflitsen en de vorming van melkwegstelsels.
Rees is nu Royal Society Research Professor in Cambridge en bekleder van het unieke Engelse ambt van Astronomer Royal, de koninklijke sterrenkijker, een positie die in 1675 door Charles II werd gecreëerD. Hij is daarmee een ideale ambassadeur voor de astrofysica en de kosmologie.
Sinds kort is hij een opvallend productieve schrijver van populair-wetenschappelijke teksten, waarin hij ook de meer speculatieve kanten van zijn ideeën laat doorschemeren.

Zijn nieuwste boek Our cosmic habitat, hier in vertaling verschenen onder de wat kromme titel De kosmos, onze wereld, is een uitgewerkte versie van de Scribner Lectures die Rees in Princeton University heeft uitgesproken.
Dit boek overlapt aanzienlijk met zijn ook sterk aan te raden Just six numbers: the deep forces that shape the universe.
Rees voert ons mee langs de vele ingrediënten van het kosmologische standaardmodel, in het bijzonder de structuurvorming in het vroege heelal.
Het geeft de lezer een breed maar compact overzicht.

Aan het einde van zijn boek gooit Rees alle remmen los en gaat hij verder in op zijn eigen ideeën over ‘het waarom’.
Waarom is het heelal zoals het is? Waarom heeft het de karakteristieke leeftijd, grootte en vorm, die nu met indrukwekkende precisie door WMAP gemeten zijn? Dit is de laatste en misschien ook de allergrootste vraag.
Was er een keuze in de natuurwetten, het scala aan elementaire deeltjes en de beginconditie die uiteindelijk de geschiedenis van het heelal hebben mogelijk gemaakt, van de oerknal tot de ontwikkeling van het leven op aarde? Zijn grootheden als het aantal ruimtedimensies, de lading en massa van het elektron en de snelheid van het licht, die wij als natuurconstanten in een tabellenboek opzoeken, ooit door een scheppende kracht uit een catalogus uitgekozen?

Rees blijkt in deze discussie over Het Grote Waarom gecharmeerd van het antropische principe, het beginsel waarin het bestaan van intelligent leven op aarde centraal staat in het begrip van de natuur.
Volgens het antropische principe bepaalt het simpele feit dat de mens er is en zich de waarom-vraag stelt met terugwerkende kracht de kosmische parameters.
Een kleine verandering in één van deze getallen, zoals een elektron dat iets lichter uitvalt of een zwaartekracht die iets sterker aantrekt, kan zulke grote gevolgen hebben voor de geschiedenis van het heelal dat het niet langer bevolkt kan worden door organismen met zelfreflectie.
Het heelal moet vooral zo fijn worden afgesteld dat het in staat is voldoende complexiteit te ontwikkelen, om uiteindelijk te leiden tot het ontstaan van het leven, en in het bijzonder van kosmologieboeken en deze bespreking!

Vele fysici zien een beroep op het antropische principe als een wetenschappelijke capitulatie.
Ze voelen zich daarin gesterkt door het fenomenale succes van de reductionistische kijk op de werelD. Logisch gezien kunnen dit soort argumenten ook hoogstens een noodzakelijke voorwaarde geven en nooit een ultieme verklaring vormen.
Maar de problematiek wordt wel aangescherpt door recente pogingen de nog onbekende fysica van de oerknal te beschrijven, zoals binnen de snaartheorie (zie De zegetocht van de snaartheorie, ABG 33, juni 2002).
De snaartheorie ligt uniek vast als theorie maar haar voorspellende waarde wordt ondergraven door het waarschijnlijk zeer grote aantal verschillende grondtoestanden - fysica-slang voor de mogelijke verschijningsvormen van het universum.
De vraag blijft dan in welke van deze vele mogelijke werelden wij leven, iets wat de theorie niet vastlegt.

Een analoge situatie kan gevonden worden in het denken over het zonnestelsel.
Zo worstelde in het begin van de zeventiende eeuw Johannes Kepler met de vraag welk principe de specifieke afstanden van de zes toen bekende planeten tot de zon vastlegt.
En vooral, waarom staat de aarde 150 miljoen kilometer ver van de zon? In zijn eerste poging deze vraag wetenschappelijk te beantwoorden, gebruikte hij geraffineerde wiskunde.
Hij ging uit van de vijf platonische lichamen, de unieke regelmatige veelvlakken die de oude Grieken en later vele kunstenaars zo fascineerden.
In Keplers tijd was dit state of the art wiskundige technologie.
Door deze vijf figuren ingenieus in elkaar te passen, construeerde Kepler een planetair model dat redelijk de gemeten waarden van de zes planeetbanen kon reproduceren.
Nu lijkt deze poging vergezocht en een duidelijk voorbeeld van een doorgeschoten theoretisch idee, een te grote drang tot wiskundige perfectie, los van het feit dat uiteindelijk nog drie nieuwe planeten gevonden zouden worden.

‘Het alles omringende bad van straling waarin het gehele heelal is ondergedompeld, is het allergrootste en alleroudste ons bekende fossiel.

Kort daarna vond Kepler echter wel een belangrijk gegeven, namelijk dat alle planeetbanen ellipsen zijn.
Dit feit zou later door Newton wiskundig begrepen worden en is universeel: iedere maan, planeet of asteroïde die aangetrokken door de zwaartekracht zijn rondjes draait, of het nu rond de aarde, de zon of een verre ster is, zal (in eerste benadering) een ellips beschrijven.
Maar dit verklaart nog steeds niet de afstand van de aarde tot de zon.
Wat kunnen we Kepler vertellen als hij nu via een tijdmachine voor ons zou verschijnen en ons zijn grote waarom-vraag stelt?

Ons beste antwoord zou zijn dat 150 miljoen kilometer niets bijzonders is, dat er geen principiële verklaring voor is.
Het heelal bevat ontelbare zonnen, waarvan de meeste planeten zullen hebben met een scala aan afmetingen en afstanden.
We zouden hem zelfs wat computersimulaties kunnen laten zien en elke keer dat ons zonnestelsel digitaal herboren wordt, zal er een nieuwe configuratie van planeten ontstaan, een paar grote en een paar kleine, met soms eentje die lijkt op de aarde.

De enige rechtvaardiging voor de 150 miljoen kilometer is niet wiskundig maar antropisch.
Als de baan van de planeet aarde bijvoorbeeld 4 miljard kilometer groot zou zijn, dan zouden we ons op de plaats van Neptunus bevinden.
Onze wereld zou dan bestaan uit bevroren gaswolken met een temperatuur van 225 graden onder nul.
In deze ijselijke omstandigheden zou er geen enkele kans zijn voor een levend organisme, laat staan een Kepler, die de oorspronkelijke vraag had kunnen stellen.
Ons antwoord is daarmee de ultieme just so story.

Rees voert dit argument elegant verder en schetst een scenario waarin in een spervuur van oerknallen verschillende parallelle versies van onze kosmos zijn ontstaan, gekozen uit een multiversum - een catalogus van mogelijke universa, van allerlei soorten en maten.
Dit roept een beeld op van de natuur als een reusachtig roulettewiel, waarbij ieder vakje staat voor een ander mogelijk heelal, met bijvoorbeeld een verschillend aantal dimensies of een andere lading voor het elektron.
Bij iedere oerknal valt het balletje en komt het in een van de vakjes tot rust.
In een van deze mogelijke werelden, een die nu 13,7 miljard jaar oud is, leven wi J.

Een kleine geschiedenis van bijna alles      Bryson Bill      Astronomie

U zult zich ongetwijfeld wel vaker dan eenmaal hebben afgevraagd waar het

leven op aarde vandaan komt.
Bij de eerste de beste poging om een antwoord

op deze vraag te vinden, doemen er echter direct vele nieuwe vragen op.
Wat

dat betreft is er geen eenvoudig antwoord te vinden, en wellicht zal het

antwoord wel nooit gevonden worden.
Toch heeft Bill Bryson in zijn boek ‘een kleine

geschiedenis van bijna alles’ een uitstekende poging gewaagd om antwoorden te vinden op

deze vragen die ons bezig houden.

De schrijver neemt de lezer als het ware mee op reis door de geschiedenis van de aarde.
De

reis wordt begonnen op een onbekend punt waarvan we niet precies weten hoe lang geleden

deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden: namelijk de oerknal.
Met een relatief eenvoudige

uitleg van de fysica en astronomie wordt stilgestaan bij dit allereerste begin van het heelal.
Al

snel wordt, met veelal humoristische voorbeelden, duidelijk dat alle afstanden en tijdsschalen

die bij het ontstaan van het heelal een rol spelen in feite onvoorstelbaar zijn.
De aantallen

sterren en melkwegstelsels groeien met de bladzijde.
Uiteindelijk wordt uit deze beschouwing

duidelijk dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het enige leven in het heelal zich alleen op aarde

bevindt.

Een stukje verder op reis na de oerknal wordt stilgestaan bij de verschillende theorieën waar

het leven op aarde vandaan gekomen is.
Is werkelijk alle leven ontstaan in de oersoep zoals

deze in het begin op aarde ontstond, of waren er misschien nog enige andere factoren van

invloed? Na het ontstaan van de eerste aminozuren, vetzuren en andere eenvoudige

organische moleculen ontstonden er spontaan primitieve levensvormen.
Na nog eens vele

tientallen miljoenen jaren van evolutie zagen de eerste eenvoudige organismen het licht.

Sommige van deze organismen wisten zich succesvol aan te passen en waren in staat om op

het land te leven.
Bij dit gehele proces wordt uitvoerig stilgestaan in het boek.

Nog een flinke stap terug richting huis op onze reis door de tijd bevinden zich de dinosauriërs

en het grote mysterie van hun relatief plotselinge verdwijning van de aarde.
Door het

verdwijnen van deze reusachtige beesten kregen andere levensvormen de overhanD. Het

uiteindelijke resultaat van de miljoenen jaren evolutie die volgen is de mens.

Het lezen van dit zeer boeiende boek over het ontstaan van het leven is zeer de moeite waard

voor iedereen die geïnteresseerd is in onder andere astronomie, fysica, chemie, biologie en

paleontologie.
Aan de hand van dikwijls leuke anekdotes en dialogen wordt de

betrekkelijkheid van de rol van de mens op aarde steeds duidelijker.
De vele citaten en

referenties in het boek maken het, samen met de uitgebreide index, een uitstekend startpunt

om verder te zoeken naar de vele antwoorden op de vragen die wij ons stellen.

Het boek is naar mijn mening dan ook een echte aanrader voor een verdieping van de

algemene ontwikkeling en haast verplichte kost voor iedere beta-wetenschapper!

Het komt niet vaak voor dat ik zo geïnspireerd raak door een boek als ; ;Een kleine geschiedenis van bijna alles ; ; van Bill Bryson.
Bryson weet op een laagdrempelige manier zijn enthousiasme voor natuurkunde, scheikunde en sterrenkunde op de lezer over te brengen.
Hij probeert mensen met een niet meer dan gemiddelde interesse voor deze vakgebieden iets te vertellen over wie we zijn en waar we zijn.
Een kleine geschiedenis van bijna alles is dan ook geen studieboek maar een spannend leesboek.

Hoe is ons heelal ontstaan? Wat is de oerknal? En hoe groot is het heelal waarin we leven? Op veel vragen hebben we nog geen antwoord, maar Bryson geeft ons een overzicht van de meest gangbare theorieën.
Dat doet hij op een prettige en begijpelijke manier.
Zo stapt hij bijvoorbeeld (waar mogelijk) af van het wetenschappelijk notatiesysteem.
Het universum heeft een doorsnede van ongeveer 1,6 x 1024 kilometer.
Vrijwel niemand kan zich inbeelden hoe groot dit in werkelijkheid is.
Maar als je schrijft dat het universum een afmeting heeft van 1,6 miljoen maal een miljoen maal een miljoen maal een miljoen maal een miljoen maal een miljoen maal een miljoen maal een miljoen (1,6 000 000 000 000 000 000 000 000) kilometer, dan begint er iets te dagen.
(volgens sommigen is het heelal echter nog vele malen groter).
De Ruimte heet niet voor niets ruimte: het is groot en ontmoedigend saai.
Er is teveel ruimte.
De aanwezige planeten, sterren en puin vullen nog geen biljoenste van het heelal.
Het is dan ook niet zo vreemd dat kaarten van ons zonnestelsel niet op schaal getekend worden.
De afstanden zijn in werkelijk zo groot dat het praktisch niet mogelijk is het zonnestelsel op schaal te tekenen.
Zou je de Aarde terugbrengen tot een erwt, dan ligt Jupiter 300 meter verderop en Pluto een kleine 2,5 kilometer verder, ter grootte van een bacterie.
Het zonnestelstel is dus inderdaad enorm groot.

 

Een mooie tegenstelling is de afmeting van een proton, een klein onderdeel van een atoom.
De verhouding tussen de Aarde en ons zonnestelsel komt ongeveer overeen met de verhouding tussen een proton en een atoom.
Een atoom is ongeveer 0,00000008 centimeter groot.
In de punt van een letter i passen ongeveer 500.
000.
000.
000 protonen (meer dan er seconden passen in een half miljoen jaar).
Sommige onderdelen in het universum zijn heel erg klein.

Heel voorzichtig beginnen we te ontdekken waar we zijn.
Maar dat wil nog niet zeggen dat we weten hoe we er gekomen zijn.
Hoe is het leven ontstaan? En waar stammen wij vanaf? Wie zijn wij eigenlijk en waar bestaan we uit? Wat zijn cellen en wat is nu precies DNA en wat doet het?.
Bryson probeert hierop een niet te ingewikkeld antwoord te geven.

 

We zijn uit de diepte van ons onbewuste bestaan opgedoken zoals Dante aan het eind van De Goddelijke Komedie na zijn lange tocht door de hel en het vagevuur met zijn reisgenoot Vergilius uit het paradijs te voorschijn kwam en het universum in ogenschouwkon nemen.
En zo eindigt ook De geschiedenis van het denken over filosofie,wetenschap, kunst en cultuur van de oudheid tot nu van Andre Klukhuhn.
Dat was heteerste boek waar ik aan dacht toen ik Een kleine geschiedenis van bijna alles in handen kreeg.
En het leek er op, een heleboel wetenschap en een heleboel wetenschappers.
WaarKlukhuhn ingaat op de geschiedenis van het denken door de eeuwen heen oververschillende (filosofische) onderwerpen en filosofische ideeën over de wetenschap beschouwt Bryson in Een kleine geschiedenis van bijna alles de geschiedenis van hetdenken over de natuurwetenschappen.
Waarom en hoe Bryson dit doet zal ik in dit essay beschrijven.
Ik zal niet ingaan op de feiten die Bryson bespreekt, want hij bespreektzoveel, in zijn woorden bijna alles.
Maar een conclusie wil ik na het lezen van beidenboeken vast meegeven: Wetenschap beweegt en wetenschap beweegt mij na het lezen hetboek van Bryson een beetje meer.
Onbegrijpelijke wetenschapEen kleine geschiedenis van bijna alles geschreven door Bill Bryson, normaal gesproken reisboekenschrijver.
Naar aanleiding van het saaie natuurkundeboek uit de vierde ofvijfde klas ontstond de vraag of het niet mogelijk was om de wonderen en werken van dewetenschap te begrijpen en misschien zelfs te waarderen.
Zou dit kunnen op een niveau dat niet technisch of veeleisend is, maar ook niet te oppervlakkig.
Gedreven doornieuwsgierigheid en de vragen Hoe kan het dat wetenschappers van alles lijken te weten? Hoe weten ze dat? Maar waarom weten ze niet alles? schreef Bryson zijn boek.
En het is Bryson gelukt, het is gelukt om een boek te schrijven dat boeit.
Aan de hand van de geschiedenis van het wetenschappelijke denken over de natuurwetenschappen laatBryson je via wetenschappers hun ontdekkingen en hun leven kennis maken met grotetheorieën en ontdekkingen op het gebied van natuurwetenschappen.
Zoals hij als schrijvervan reisboeken gewend was neemt hij je mee op reis, een reis door de wetenschap, een reis van jouw eigen evolutie.
Zijn stijl trekt aan en nodigt uit om verder te lezen.
De puretheorieën worden bijgestaan door levendige anekdotes over de wetenschappers of hun onderzoek.
Bijvoorbeeld dat G.
K.
Gilbert de eerste onderzoeker was van betekenis watbetreft krateronderzoek.
Hij modelleerde de effecten van inslagen door knikkers in

--------------------------------------------------------------------------------

pannen met havermout te mikken.
En dat het eerste serieuze onderzoek naar zeeën om1872 was duidelijk geen leuk werk was.
Van de totaal 240 opvarenden, zowelwetenschappers als bemanningsleden, sprong een op de vier overboord, en nog eens achtstierven of werden gek.
Of het feit dat in 1953 de sterrenkundige Hubble stierf aan een hartaanval en zijn vrouw een begrafenis weigerde.
Tot op heden weet niemand wat er isgebeurt met het stoffelijk overschot van deze man.
En zo zou ik nog talloze van dezevermakelijke anekdotes kunnen noemen, en dat terwijl ik ook de relativiteitstheorie kan uitleggen.
Bryson laat de menselijke kant van de wetenschap naar voren komen en wanneer je hetboek even dicht doet, en eens rustig nadenkt, zul je toch vaak denken: ‘Arme armewetenschappers’.
Wetenschappers met een geniaal idee werden niet serieus genomen,mensen die iets ontdekten kregen daarvoor totaal geen eer maar die eer ging naar iemandanders.
En wanneer dat boek nog langer dicht ligt zie je tussen de regels door dansen, watze je bij wetenschapsfilosofie al zo lang duidelijk proberen te maken.
Wetenschap staatniet vast, kennis net zo min.
Waar wij de indeling in rijken leren werd in de jaren vijftig de natuuronderzoeker Haeckel nog voor gek verklaard toen hij beweerde dat bacteriën recht hadden op een eigen rijk toen in 1967 Woese de wereld verraste door delevensboom opnieuw zo op te stellen dat er ruimte was voor drieëntwintig in plaats van vijf hoofdtakken.
Deze groepeerde hij onder drie nieuwe hoofdcategorieën – Bacteria,Archaea, en Eukarya, die hij domeinen noemde.
Dit keer kwam het commentaar niet overhet feit dat bacteriën een eigen rijk kregen, maar de mensen zagen het verschil niet methet blote oog en moesten dus niets van de indeling hebben.
En de discussie over deindeling in rijken, domeinen etC. woedt nog steeds.
Kennis staat niet vast en wetenschap wordt niet altijd gewaardeerD.Geschiedenis van bijna allesNiet enkel goeds over dit boek.
Een kleine geschiedenis van bijna alles, een gewaagdetitel.
En eigenlijk vind ik deze titel dan ook niet zo geslaagd al nodigt hij wel uit tot lezen.
Deze titel schept misschien een verkeerde verwachting.
Deze kleine geschiedenis omvatnamelijk niet bijna alles, deze geschiedenis omvat de geschiedenis van hetwetenschappelijke denken op het gebied van de natuurwetenschappen.
Denatuurwetenschappen omvatten veel, het ontstaan van de aarde, het ontstaan van deHomo sapiens en de Neanderthalers, eigenlijk alles wat voor de mens belangrijk is begintwel bij de natuurwetenschappen.
Bryson schrijft een soort samenhang tussen de Europesegeschiedenis en technische ontwikkelingen die de wetenschap elke keer op een anderniveau helpen in de laatste eeuwen.
Hij schrijft dus ten eerste geen geschiedenis van bijnaalles, hij geeft de geschiedenis van de wetenschap van de afgelopen eeuwen.
En daarnaast geeft deze geschiedenis niet bijna alles weer, deze geschiedenis geeft enkel hetwetenschappelijke denken weer van de westerse werelD.Tot slotHet schrijven van dit essay kostte nog best wat moeite, ik had mijn vader verteld dat hijdit boek wel interessant zou vinden en het misschien van de vakantie eens moest lezen.
Hij zou het interessant vinden.
Waar ik vroeger van hem de Kameleon moest lezen,omdat hij dat vroeger las, omdat hem dat vroeger bezig hield, zo vindt mijn vader het wel

interessant dat zijn dochter studeert en wat haar bezig houdt.
Het leek mij een interessantboek voor mijn vader, zo zou hij wat te weten komen over de natuurwetenschappen.
En zo geschiedde het, mijn vader begon met lezen.
En ik? Ik kreeg dat boek niet meer terug,terwijl ik mijn essay wilde schrijven!Bill Bryson heeft een knap staaltje werk geleverD. Zijn doel om een voor vrijwel iedereen begrijpelijk en interessant leerzaam boek te maken is naar mijn idee geheel gelukt.
Behalve zijn eigen houding tegenover de wetenschap heeft hij mijn houding tegenover denatuurwetenschappen veranderD. Natuurwetenschappen hoeven niet saai of vaag te zijn,met boeiende stukjes over de wetenschappers maakt hij de natuurwetenschappen aantrekkelijk en vooral persoonlijk.
Een kleine geschiedenis van bijna alles is geen puurnatuurwetenschappelijk boek, naar mijn idee maakt Bryson het extra interessant door hetgeschiedkundige te combineren met het natuurwetenschappelijke en daarbij te laten zien hoe die kennis tot stand is gekomen.
Hij laat niet alleen de ideeën zien die er zijn, maarook die er waren en hoe die ideeën er zijn gekomen.
Bill Bryson heeft in zijn boek Een kleine geschiedenis van bijna alles aan mij laten zienwat we eigenlijk allemaal al weten; en dan bedoel ik niet dat de aarde is ontstaan uit deoerknal of het feit dat we uit atomen bestaan ook al was dat erg interessant om te lezen.
Dan doel ik erop dat wetenschappers ook maar mensen zijn.
Mensen met ideeën, mensen die fouten maken, mensen die een normaal leven leiden of arm zijn.
Zelfs Einstein wasniet alleen maar wetenschapper.
Toen de dichter Paul Valéry bijvoorbeeld aan hem vroeg of hij een aantekeningenboek bijhield om zijn ideeën te noteren antwoordde Einsteinverbaasd dat dat niet nodig was, omdat hij niet zo vaak ideeën haD. Wetenschappers zijn gewone mensen, zelfs de meest geniale.
En ik denk dat een ieder dat zo nu en dan nog wel eens vergeet.
Vera Zanen0457027 ;

Perfect Universum      Davies Paul      Astronomie

Een boek om van te smullen.
Natuurkundige en astronoom Paul Davies neemt zijn lezers mee op een rondgang langs de nieuwste kosmologische inzichten, en deinst niet terug voor filosofische onderwerpen als het multiversum, parallelle werelden, de toekomst van het heelal, en het antropisch principe.
De ondertitel van de Nederlandse editie doet onterecht vermoeden dat het boek vooral over het leven op aarde gaat.
In plaats daarvan behandelt Davies de vraag waarom het heelal is zoals het is, en bewandelt hij het grensvlak tussen wetenschap en religie.
Een aanrader voor iedereen die belangstelling heeft voor de grote vragen van het bestaan.

Over de inhoud: Perfect universum beschrijft de nieuwste inzichten in de kosmologie - het deelgebied van de sterrenkunde dat zich bezighoudt met ontstaan, evolutie en eigenschappen van het heelal als geheel.
Daarbij komen de oerknaltheorie en de ontdekking van donkere materie en donkere energie natuurlijk uitgebreid aan boD. Maar Davies bespreekt ook de fascinerende theorieen over parallelle heelallen, die samen met het onze een groot Multiversum vormen.
Binnen die Multiversum-theorie gaat hij in op de vraag waarom ons heelal precies die eigenschappen bezit die de vorming van complexiteit en leven mogelijk maken.

Over de stijl: Het boek is goed te volgen voor iedereen met een gezonde belangstelling voor tot de verbeelding sprekende ideeen en gedachten.
Davies schuwt de diepgang niet, maar hij heeft een zeer plezierige, onderhoudende stijl van schrijven.
De vertaling van Mark Tuijl is uitstekenD.

Over de vorm: Perfect universum is een echt leesboek.
Het bevat slechts enkele toelichtende diagrammen en illustraties.
Net als de ondertitel wekt de omslagillustratie van de Nederlandse editie helaas de suggestie dat het boek vooral over het leven op aarde gaat.

Over de auteur: Paul Davies is theoretisch natuurkundige en astronoom.
Naast zijn onderzoekswerk (tegenwoordig als directeur van het Beyond -instituut in Arizona) publiceerde hij tientallen populair-wetenschappelijke boeken.

Leven, het lijkt zo gewoon.
Maar het leven is afhankelijk van vele fysische wetten en grootheden.
Natuurconstanten zoals de lichtsnelheid of de constante van Planck zijn willekeurig (of niet?).
Als ze maar een iets andere waarde zouden hebben, zou er geen leven mogelijk zijn.
Of zelfs geen heelal.
Het lijkt alsof het heelal precies op maat is gemaakt om leven op aarde mogelijk te maken.

Fysicus en schrijver Paul Davies gaat in PERFECT UNIVERSUM in op deze stelling en onderzoekt de meest gangbare theorieën van de moderne natuurkunde.
Steeds meer wetenschappers verklaren de uitzonderlijke omstandigheden waaronder leven mogelijk is uit het feit dat ons universum slechts één van de vele universa is.
Men spreekt in dat verband ook wel van een multiversum: vele parallelle heelallen met steeds andere wetten.
Slechts in één heelal (of zijn er meer?) zijn alle fysische wetten en grootheden perfect op elkaar afgestemD.

^De wetenschap van de kosmos      Waelkens Christoffel      Astronomie

U bevindt zich hier      Potter Christophe      Astronomie

; ;Een boekje dat werkelijk een uitdaging op zich is, want het brengt een moeilijke oefening dat wel degelijk geslaagd kan worden genoemd : het brengen van een complexe materie, een onwezenlijke kennis, over een materie dat de meesten onder ons hun petje te boven gaat, maar hier op een begrijpelijke en (vrij) eenvoudige wijze wordt geduid, in een menselijke taal en toegankelijk voor iedereen die de moeite wil nemen om kennis te maken met de huidige kennis en inzichten die te maken hebben met ons bestaan, ons ontstaan, en de manier waarop het heelal sinds de big bang wel degelijk een passievolle wetenschappelijke wereld is geworden, waar de mensheid reeds eeuwenlang mee bezig is om het te vatten en te snappen.
Het is een ontdekkingsreis doorheen onze wereld binnen de ruime omgeving dat we het heelal noemen.
Eigenlijk is het te groots om in woorden te vatten, en toch slaagt deze auteur er op een sublieme wijze in om alle gegevens en theorieën, stellingen en inzichten zo te brengen dat het een spannend avontuur wordt voor de lezer, al dan niet specialist.
Geen romannetje dat je zo tussendoor zal lezen, maar een erudiet boek dat je inzichten zal verschaffen in de werking en de evolutie van het heelal, en onze plaats daarin.
   

 

 

In ; ;U bevindt zich hier ; ;neemt Christopher Potter de lezer mee op een schitterende reis door het universum.
Potter weet op een briljante manier te ontleden wat wij onder het universum verstaan.
Waar wonen zij en wie zijn wij? En hoe ontstond `iets¿ uit het `niets¿? Alle wonderen van het heelal komen aan bod: de relativiteitstheorie, de quantumtheorie, de evolutietheorie, de big bang en het ontstaan van de mens.
Maar ook de vraag hoe wij over dat universum denken.

50 Inzichten in het universum      Baker  Johan      Astronomie

50 inzichten-reeks.
Toegankelijke introducties.
De snelheid waarmee recente wetenschappelijke ontdekkingen op het gebied van de astronomie elkaar opvolgen is adembenemenD. De doorbraken zijn echter steeds moeilijker te begrijpen en de gevolgen voor de mens en de aarde zelden op waarde te schatten.
In 50 inzichten universum weet Joanne Baker helder en bondig alle essentiële begrippen, grote ontdekkingen en de laatste theorieën over het heelal te verklaren.
Van dwergplaneten tot donkere energie, van zwarte gaten tot multiversums, en van de oerknal tot het sterven van sterren.
Dit boek is de perfecte introductie in een hypermoderne wetenschap die onze plek in het universum verklaart en ons naar de volgende grote ontdekking zou kunnen leiden: buitenaards leven.

In de serie '50 inzichten' kwamen al diverse wetenschappen aan boD. Ze verschaffen basisinformatie over wat iedere serieuze beginner over het betreffende vak zou moeten weten.
In dit deel over sterrenkunde komen in 50 korte artikelen van steeds vier pagina's onderwerpen aan bod uit de kosmologie, relativiteit en deeltjesfysica, maar ook wordt ingegaan op basisonderwerpen als de wetten van Kepler en de telescoop, en er is aandacht voor het leven van de sterren inclusief supernova's, pulsars en gammaflitsen.
Het is weliswaar een inleidend boek, maar het niveau gaat net wat verder dan veel andere populaire boeken.
Het boek is goed geïllustreerd in zwartwit maar bij een onderwerp als dit mis je toch de mooie kleurenfoto's een beetje.

Voor de oerknal      Bojowald Martin      Astronomie

Sinds Einstein was de 'oerknal' een grens waar geen natuurkundige ook maar in de buurt kon komen.
Zelfs voor de algemene relativiteitstheorie geldt dit tijdstip als 'singulariteit', waar berekeningen tekortschieten en de natuurkundige wetmatigheden hun geldigheid verliezen.
Maar nu is het de jonge Duitse natuurkundige Martin Bojowald gelukt inzicht te geven in de tijd voor de oerknal.
Wat was er voor de oerknal? Hoe zag het heelal er toen uit? En wat betekent het voor de toekomst? Een spectaculair boek, dat onze voorstelling van het heelal en zijn begin totaal verandert.

De jonge Duitse natuurkundige Martin Bojowald heeft in de vakwereld opzien gebaard, door met een reeks vergelijkingen niet alleen in de buurt van de oerknal te komen, maar deze zelfs te passeren.
Plotseling kan inzicht worden verkregen in wat zich vóór de oerknal afspeelde.
Dat biedt perspectief op een verbluffende wereld met negatieve tijd, 'omgevouwen' ruimtelijke toestanden en een heelal dat zich samentrekt om na de 'oerknal' weer uit te dijen.

Martin Bojowald (1973) heeft na zijn studie gewerkt bij het Max Planck Instituut voor Zwaartekrachtsfysica in Potsdam (Duitsland) en is nu Assistant Professor aan de Pennsylvania State University in de VS.
Zijn onderzoeken van de luskwantumzwaartekracht en de kosmologie hebben de internationale vakliteratuur gehaalD. Er is over bericht in onder meer New Scientist, Scientifi c American, Bild der Wissenschaft en Nature.

Recensie(s)

De auteur heeft zelf bijdragen geleverd aan de theorievorming rond de Big Bang.
Hij legt in dit boek uit wat de wiskundige moeilijkheden zijn bij het begrijpen van dit ontstaan van het heelal, moeilijkheden die samenhangen met het combineren van quantummechanica en algemene relativiteitstheorie.
Hoewel dit uitleggen zonder formules gebeurt, is het verhaal ingewikkelD. Dat komt ook door het enigszins plechtstatige taalgebruik en het wat pedante strooien met citaten van filosofen.
De titel kan uiteraard niet worden waargemaakt: in dit nog speculatieve vakgebied kan men alleen wiskundige modellen schetsen voor de mogelijke gang van zaken rond de Big Bang, en zeker niet vertellen hoe het heelal er voor de oerknal uitzag.
Hoewel het onderwerp belangwekkend is, moet gezegd worden dat de doelgroep onduidelijk is: specialisten zullen meer wiskunde verwachten, leken zullen niet in staat zijn de argumentatie te volgen.
Er zijn zeker beter leesbare inleidingen op het onderwerp verschenen.
Voorzien van diverse zwart-wit illustraties; met register.

Steeds meer kosmologen vragen het zich af: wat voor heelal was er vóór de big bang?

Hoe ‘startte’ de oerknal? Wat gebeurde er in die picoseconde waarin het huidige heelal ontstond? En wat was er daarvóór? Die laatste vraag was jarenlang verboden terrein.
Maar sinds kort durven steeds meer kosmologen hem toch te stellen.
Wat kunnen berekeningen ons leren? En kunnen we nog iets van dat ‘andere’ heelal zien?

Het grote probleem is dat ze, om de oerknal te begrijpen, twee theorieën samen moeten voegen: de kwantummechanica en de Algemene Relativiteitstheorie.
Beide zijn nodig: de kwantummechanica omdat die het gedrag van elementaire deeltjes beschrijft (en het heelal wás op dat moment zoiets als een elementair deeltje); de Algemene Relativiteit omdat die de zwaartekracht beschrijft – en dat was in die eerste momenten de dominante kracht.
Maar beide theorieën verschillen hemelsbreeD. Zelfs Einstein was niet in staat om ze te ‘unificeren’.

Reusachtige zeepbel

De bekendste poging om dat toch te bereiken, is de ‘snaartheorie’, die stelt dat elementaire deeltjes in wezen trillende snaren zijn in een wereld van vele dimensies.
Een compleet andere aanpak is de theorie van de ‘luskwantumzwaartekracht’.
Volgens deze theorie bestaat de ruimte uit extreem kleine ‘blokjes’ (met een inhoud van 10-99 cm3) met daarin drie vervlochten, fundamentele eenheden: ruimte, tijd en materie.
Aanhangers van beide theorieën proberen nu ‘achter de oerknal’ te kijken.

Kosmologen gaan allang niet meer uit van één enkele oerknal waarbij ‘uit het niets’ het heelal ontstonD. Sinds dertig jaar gaan ze ervan uit dat heelallen ontstaan door een proces dat ‘inflatie’ wordt genoemd, waarbij vanuit een punt in de ruimte, door een ongekende groei en expansie, een nieuw universum ontstaat, als een reusachtige zeepbel.
Er is niet één heelal, er zijn er ontelbaar veel die elkaar mogelijk nog verdringen ook.
Maar kunnen we iets zeggen over dat ‘moederheelal’ waaruit door ‘onze’ oerknal ‘ons’ heelal is ontstaan? Twee theoretici, ieder met een compleet andere aanpak, hebben met hun ideeën op dit terrein de laatste jaren veel aandacht getrokken.

Navelstreng

De eerste is de van oorsprong Albanese Laura Mersini-Houghton.
Zij baseert zich op de snaartheorie.
Volgens haar berekeningen blijven het oude en jonge heelal op een abstract-fysische manier ‘gekoppeld’.
Zij bereikte vier jaar geleden wereldfaam met haar voorspelling dat die ‘navelstreng’ zichtbaar zou zijn in de vorm van een onverklaarbare kracht die melkwegstelsels in het uitdijende heelal opzij trekt – en kort daarop vonden astronomen zowaar een dergelijke ‘afwijking’! Indrukwekkend – maar dat afwijkende gedrag kan wellicht ook (en beter) op een andere manier worden verklaarD.

De tweede is de van oorsprong Duitse fysicus Martin BojowalD. Hij maakt gebruik van luskwantumzwaartekracht – en dan vooral van het gegeven dat het begin van ons heelal volgens deze theorie niet echt een dimensieloze punt was, maar nooit kleiner dan dat kleinst mogelijke ‘blokje’ van 10-99 cm3.
En zolang er ruimte is, kun je doorrekenen.
Dat gaatje zorgt ervoor dat eigenschappen/eigenaardigheden van het heelal vóór onze oerknal de vorm en samenstelling van ons huidige heelal hebben kunnen beïnvloeden.

Volgens Bojowald verschilde dat ‘moederheelal’ flink van ons heelal.
Hij vermoedt dat de natuurconstanten, als ze door dat erg kleine gaatje geperst worden, flink kunnen veranderen.
En net als Mersini-Houghton komt hij (maar dan langs een totaal andere weg) tot de conclusie dat het moederheelal op verschillende manieren zijn ‘vingerafdruk’ kan hebben achtergelaten in ons heelal.

Rimpels

Als het moederheelal bijvoorbeeld erg inhomogeen was, kan dat ‘doorgesijpeld’ zijn naar ons heelal in de vorm van gravitatiegolven: ‘echo’s’ van de extreme massaconcentraties van dat moederheelal.
Die golven kunnen op hun beurt rimpels hebben achtergelaten in de kosmische achtergrondstraling, de resterende warmte van de oerknal.

Vanaf volgend jaar zal de Planck satelliet gedetailleerde kaarten van deze straling gaan produceren, en onderzoekers kijken daar reikhalzend naar uit.
Maar dat is een indirect effect.
Wat eigenlijk zou moeten gebeuren, is het direct meten van die gravitatiegolven in onze kosmos.
NASA heeft vage plannen voor een Big Bang Observer, bestaande uit zes satellieten die, verspreid over het zonnestelsel, passerende gravitatiegolven gaan meten.
Als dat project doorgaat (dat kan tientallen jaren duren), komen we wellicht een héél klein beetje te weten over het heelal vóór ons heelal.
Een uiterst vaag plaatje, meer niet.
Maar dat zou wél het bewijs zijn dat er een moederheelal bestonD. En dat ons heelal er slechts één is in een oneindig aantal, voortdurend exploderende heelallen.

Laatst had ik een discussie over de oerknal.
Mijn gesprekspartner zei dat het een leugen was.
Hij kwam tot die conclusie omdat niemand weet waar de eerste deeltjes vandaan kwamen waarmee de oerknal ontstonD. Hoe zit dat? – Jasper

Stephen Hawking, de ‘Einstein van deze tijd’, werd ooit gevraagd wat er vóór de oerknal was en hoe de energie van de oerknal was ontstaan.
Zijn antwoord – gegeven op een universiteit – was dat de vragensteller een paar deuren verder moest lopen, naar de faculteit theologie.
Daar konden ze hem misschien een goed antwoord geven.

De oerknal heeft bestaan.
Maar wat er daarvoor gebeurde blijft speculeren.

Wat er voor de oerknal bestond, is een pittig vraagstuk waar veel wetenschappers hun tanden al op hebben stukgebeten.
Sommige, zoals in dit geval Hawking, geven er liever helemaal geen antwoord op, omdat er geen eenduidig antwoord is.
Een van de meest gehoorde theorieën is dat tijd en ruimte voor de oerknal nog niet bestonden, omdat er immers nog geen materie was om tijd en ruimte aan af te meten.
Iets kan dus niet vóór de oerknal zijn, omdat vóór een tijdsbegrip is.

Een andere theorie is dat tijd, ruimte, materie en energie al bestonden, in één oneindig dicht punt, de singulariteit.
Toen dat punt met enorme kracht ‘explodeerde’, ontstond het heelal zoals we dat nu kennen.

De discussie die jij had ging over deeltjes, die al of niet ontstaan zijn tijdens de big bang.
Volgens de wetten van de kwantummechanica is het mogelijk dat deeltjes spontaan ontstaan; dat gebeurt geregeld in deeltjesversnellers.
Het ontbreken van materie is dus geen ‘bewijs’ dat de big bang theorie niet klopt.

Astronomen nemen de oerknal nog steeds waar en kunnen de oorsprong van ons universum terugredeneren naar een moment, tussen de 13 en 14 miljard jaar geleden, dat alles op één punt begon.
Alleen wat er op dat moment precies gebeurde en wat daarvoor was, is eigenlijk nog steeds niet helemaal duidelijk.

Natuurkundige en Nobelprijswinnaar Steve Weinberg schreef een paar jaar geleden over de oorsprong van het universum dat hij een hekel heeft aan de uitleg dat alles ‘toevallig’ is ontstaan, maar dat hij tot nu toe geen betere verklaring heeft kunnen vinden en ook niet denkt te vinden.

Een scheurtje in de rand van de schepping      Gleiser Marcelo      Astronomie

Het heersende paradigma in de natuurkunde zegt dat de natuurkrachten moeten worden verklaard binnen één 'supertheorie'.
Dat moet alleen nog wel worden bewezen.
De meerderheid van fysici is daar nu al jaren druk mee, helaas nog zonder succes.

 In de kerk van de natuurkunde is Marcelo Gleiser een gezaghebbende ketter.
Voor hem betekent de onbewijsbaarheid van de supertheorie dat we in de natuur niet naar de regels moeten kijken, maar juist naar de uitzonderingen - zoals het leven op onze planeet.

Gleiser brengt het leven in al zijn onvolmaaktheid terug in de natuurkunde, maar met behoud van strenge wetenschappelijke randvoorwaarden.
Het grandioze perspectief dat hij daarmee opent is tegelijk een afrekening met het natuurkundig paradigma, een nieuwe visie op het leven in de kosmos en een pleidooi om spirituele waarden in de wetenschap toe te laten.

Hoe zit het universum in elkaar? Het is de ultieme vraag voor de wetenschap, vooral voor natuurkundigen die werken aan de ‘Theorie van Alles’.
Een enkele theorie die alle natuurwetten samenvat, een formule die de hele werkelijkheid beschrijft, de Heilige Graal van de wetenschap.

 

 

Marcelo Gleiser is een Braziliaanse natuurkundige en astronoom en hij werd als scholier al gegrepen door het idee van een ‘Theorie van Alles’.
Maar gaandeweg raakte hij er van overtuigd dat die theorie niet kán bestaan.
Het universum is niet te vangen in een enkele formule, zeker niet in een elegante formule, betoogt hij in het boek ‘Een scheurtje in de rand van de schepping’.

 

Toch is dat zoeken naar elegantie al zo’n honderd jaar een drijvende kracht in de natuurkunde.
De fundamentele natuurkunde is in die tijd gebouwd op elegantie en vooral: symmetrie.
Er zijn deeltjes met positieve en negatieve lading, er is materie en antimaterie, fundamentele deeltjes zijn gepaard met hun specifieke ‘krachtdeeltje’ en zo voorts.
Dit model, het ‘Standaard Model’ heeft grote successen opgeleverD. Op basis van symmetrie is via het Standaard Model het bestaan van bepaalde deeltjes voorspeld die later ook echt zijn gevonden.
De superversneller LHC in Genève is onder meer gebouwd het ‘Higgs-boson’ te ontdekken, het enige deeltje dat door het Standaard Model is voorspeld, maar nog nooit is waargenomen.

 

Maar het Standaard Model is geen volledig symmetrisch model, zo laat Gleiser zien.
In de afgelopen decennia zijn steeds meer ‘symmetrie-schendingen’ gevonden.
Inmiddels is ook duidelijk dat het Standaard Model niet de ‘Theorie van Alles’ kan leveren.
Dus werken natuurkundigen nu vooral aan versies van de ‘snaartheorie’, waarin elementaire deeltjes eigenlijk snaren zijn die tot wel 11 dimensies hebben.

 

De meest populaire snaartheorie (M-theorie) bracht Stephen Hawking in zijn recente boek ‘Het Grote Ontwerp’ tot de uitspraak dat er geen schepper is.
M-theorie laat volgens hem zien dat universums spontaan kunnen ontstaan.
Maar Gleiser is niet onder de indruk.
Snaartheoriën moeten het doen zonder enig experimenteel bewijs, luidt zijn tegenwerping.
En dat is niet het enige.
Gleiser stelt dat het hele idee van een ‘Theorie van Alles’ fundamenteel onjuist is.
Want hoe kunnen we zo’n theorie opstellen zonder dat we alles weten? Onze kennis van het universum kan nooit volkomen zijn, alleen al omdat we niet het hele universum kunnen zien.
Sommige delen zijn zo ver weg, dat het licht uit die streken ons nooit kán bereiken.

 Gleiser voert het verlangen naar een ‘Theorie van Alles’ terug op de Griekse filosofen die meenden dat er een ultieme werkelijkheid ten grondslag lag aan de zichtbare werelD. Een ‘Theorie van Alles’ zou de zin van het leven blootleggen.
Ook het monotheïsme is volgens Gleiser een drijvende kracht achter het zoeken naar een ‘Theorie van Alles’.
Als één God de bron van alles is, zou er ook één volmaakte wet moest zijn.

 

Wetenschappers zijn dus religieuzer dan ze denken.
Daarbij verliezen ze ook de beperkingen van hun vak – en wetenschap is een menselijke uitvinding – uit het oog.
Ze denken, aldus Gleiser, dat ze de ultieme waarheid kunnen vinden terwijl wetenschap nooit meer dan werk in uitvoering kan zijn.

 

Gleisers wetenschapskritiek is boeienD. Maar in de tweede helft van zijn boek gooit hij het over een ander boeg.
Hij wil laten zien dat ook het ontstaan van het leven te maken heeft met het doorbreken van symmetrie.
Zelf doet hij onderzoek naar de vraag hoe leven uit levenloze materie kan zijn ontstaan.
Hij geeft een interessante beschrijving van de stand van zaken op dit onderzoeksterrein.
Een terrein dat geen gebrek heeft aan ideeën, maar wel aan bewijs.

 

De laatste hoofdstukken zijn filosofisch van aarD. Als er geen schepper is (daar gaat Gleiser bij voorbaat vanuit), er is geen ‘Theorie van Alles’, en het ontstaan van leven is een volstrekt toevallige gebeurtenis (die mogelijk nergens anders in het heelal heeft plaatsgevonden), wat is dan de zin van ons leven? De enige echte zin die Gleiser ziet is dat het leven kostbaar is en dat we ons moeten inzetten voor het voortbestaan ervan.
Dus voorzichtig omgaan met de planeet! Maar dat is te simpel.
Wanneer het leven werkelijk zonder doel is, is het veel logischer kinderloos te blijven en zoveel mogelijk te genieten.
Het feit dat Gleiser hier niet voor kiest suggereert dat ook hij diep van binnen een hunkering heeft naar iets hogers.

GELOOF&WETENSCHAP

GRENZEN AAN HET FYSISCHE WERELDBEELD

Gerard Nienhuis

Biologie is de tak van de natuurwetenschap die het leven bestudeert.
Levende systemen kennen we alleen op aarde.
Of er vormen van leven zijn elders in het heelal weten we niet.
Daarmee richt de biologie zich uitdrukkelijk op de aarde.
Bij de natuurkunde en de scheikunde ligt dat anders.
Voor alle takken van de natuurwetenschap geldt dat ze gericht zijn op systematisch begrip van waarneembare verschijnselen en objecten.
Daarmee richt de natuurwetenschap zich op de materiële werkelijkheiD.

DE WERELD ALS FYSISCH SYSTEEM

Die werkelijkheid doet zich aan ons voor als uiterst gevarieerd en complex.
De wereld om ons heen is wisselvallig en grillig.
Dat ervaren we in de onzekerheden van het eigen leven, en in de alledaagsheid van het weer.
In de levende natuur zien we schoonheid en wreedheid, en in het gedrag van anderen en van onszelf herkennen we goed en kwaad, al zijn de grenzen daarvan niet altijd aan te geven.

Het is bepaald niet evident dat achter die verwarrende verscheidenheid orde schuilgaat.
Orde zien we wel in de verschijnselen die met de hemellichamen samenhangen.
De regelmaat in de afwisseling van eb en vloed, van dag en nacht, en van zomer en winter geeft een ritme aan het leven.
Daardoor is elke nieuwe dag niet alleen een unieke gebeurtenis, die de onherroepelijkheid van het verglijden van de tijd aantoont, maar ook een herkenbare en vertrouwde ervaring, waardoor we ons in het leven en in de wereld thuis kunnen voelen.

De tegenstelling tussen de regelmatige orde van de hemel en de grilligheid van aardse verschijnselen is inmiddels verdwenen, met de vooruitgang van de natuurwetenschap.
Gebleken is dat achter alle verschijnselen wetmatigheden schuilgaan.
Deze wetmatigheden worden weergegeven in fundamentele fysische theorieën, die met wiskundige zekerheid en precisie aangeven hoe een natuurlijk proces verloopt vanuit een gegeven beginsituatie.
Het is de natuurkunde die deze natuurwetten opspoort en in theorieën beschrijft, door in goed gecontroleerde situaties waarnemingen en metingen te doen aan eenvoudige systemen.
De fundamentele theorieën betreffen materie en straling als de bouwstenen van de werelD.

Soms wordt een fundamentele theorie vervangen door een nieuwe, met een groter geldigheidsgebieD. Maar daarbij blijft het wetmatige karakter van de natuurlijke processen behouden.
Belangrijker nog is dat de geldigheid van een theorie universeel is, en niet ophoudt bij de grenzen van de aarde.
Voor eenzelfde systeem in vergelijkbare omstandigheden blijft een theorie geldig, waar of wanneer dan ook in het heelal.
Een fysische theorie geldt ongeacht plaats en tijD. Dat inzicht is gegroeid bij de voortgang van de natuurwetenschap door de eeuwen heen.
Het is nu onomstreden.

1

Levende systemen bestaan uit dezelfde bouwstenen als de niet-levende materie.
Een zuurstofatoom in een DNA-molecuul in een levende cel heeft precies dezelfde eigenschappen als een zuurstofatoom in de atmosfeer.
Ook in levende systemen gelden de natuurwetten.
Vanuit de materie bezien ligt het verschil tussen levende en niet-levende materie uitsluitend in de mate van complexiteit van de structuren.
Er is geen reden om aan te nemen dat in een levend systeem natuurwetten geschonden worden, ook al is het gedrag van een levend organisme als een dier zo anders dat het in de meeste gevallen onmiddellijk herkenbaar is als een dier, ook voor iemand die het nooit eerder heeft gezien.
Levensprocessen verlopen volgens de wetten van de scheikunde en de natuurkunde.
Dat maakt wetenschappelijke disciplines als biochemie en biofysica mogelijk.

We zagen dat de wetten van de natuurkunde tijdloos zijn.
Dat maakt het mogelijk de wetten op te sporen en te toetsen door directe waarnemingen en experimenten in het laboratorium.
Dat geeft een wezenlijk verschil tussen biologie en natuurkunde.
Het leven kent een eenmalige geschiedenis, die zich op aarde afspeelt.
Soorten ontstaan en veranderen of sterven uit.
Door gebruik te maken van onze kennis van de natuurwetten kunnen we proberen de geschiedenis van de aarde en van het leven op aarde te reconstrueren.
Vondsten van fossiele resten, en onderzoek naar de aardlagen waarin die worden aangetroffen zijn daarvoor essentieel.
Het door Darwin aangedragen schema van variaties in erfelijke eigenschappen, en natuurlijke selectie van die eigenschappen in de strijd om het bestaan is op talloze manieren ondersteund en bevestigd door moderne inzichten in de moleculaire basis van de erfelijkheiD. De ontdekking halverwege de twintigste eeuw van de structuur en de werking van DNA was in die ontwikkeling een beslissende stap.
Daarmee is aannemelijk geworden dat de geschiedenis van het leven evenals het leven van een enkel organisme verloopt als een natuurlijk proces, in overeenstemming met de natuurwetten en de fundamentele fysische theorieën.
Het ligt dan voor de hand om aan te nemen dat ook het ontstaan van het leven beschreven kan worden als een natuurlijk proces, dat in overeenstemming met de natuurwetten is verlopen.

We zagen dat de geldigheid van de natuurwetten niet beperkt is tot de aarde.
Ook de bouw en de evolutie van de kosmos laat zich beschrijven met de grote theorieën van de natuurkunde.
Vooral de relativiteitstheorie heeft juist in de kosmologie haar belangrijkste toepassingsgebieD. Sterrenkunde is in feite niets anders dan natuurkunde van het heelal.
De wetten zijn dezelfde, alleen de omstandigheden zijn vaak volkomen anders dan op aarde.
Gebleken is dat het heelal in grootte toeneemt met de tijd, zodat het vroeger kleiner was dan nu.
Terugrekenend naar het verleden volgt daaruit dat het heelal begonnen is als een oerexplosie.
Er wordt naar gestreefd om ook de oorsprong van het heelal begrijpelijk te maken als het resultaat van een natuurlijk proces.

Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat de wereld beschouwd kan worden als een kosmisch fysisch systeem, bestaande uit materie en straling in ruimte en tijD. De natuurkunde leidt tot een wereldbeeld wanneer men meent dat daarmee alles gezegd is, als men de wereld ziet als uiteindelijk niets meer dan een fysisch systeem.
In feite lijkt dit maar een kleine, bijna vanzelfsprekende stap.
Alles wat bestaat, en alles wat gebeurt heeft immers een fysische kant.
Voor niet-levende objecten is dat evident.
We zagen al dat elk levend systeem een complexe materiële structuur is.
Mensen en dieren hebben een lichaam, dat een noodzakelijke voorwaarde

2

is voor hun bestaan.
Onze ervaringen en onze gedachten vereisen een zenuwstelsel, inclusief onze hersenen, waarin die ervaringen en gedachten als objectief registreerbare processen plaats vinden.
Ons lichaam is een complexe machine, en bij ziekte zal een arts nagaan welk onderdeel niet naar behoren functioneert.

Dit beeld van de wereld als uitsluitend een materieel-fysisch systeem wordt vaak stilzwijgend en als vanzelfsprekend aanvaarD. Als wereldbeschouwing geldt dit beeld als objectief en neutraal.
Als een minister zich erop beroept hoeft hij geen Kamervragen te vrezen.
In dit artikel willen we nagaan wat de consequenties zijn van dit wereldbeelD.

WAT WETEN WE, WAT WETEN WE NIET?

Op grond van de moderne natuurkunde, kosmologie en biologie valt er veel te zeggen over de wereld en het leven waarover brede consensus bestaat.
De ouderdom van de kosmos sinds de oerexplosie wordt geschat tussen de 13 en 14 miljard jaren.
De bouwstenen van de materie in de kosmos zijn universeel.
Dezelfde atomen die we op aarde kennen worden ook aangetroffen in de spectra van gaswolken tussen de sterren en in de atmosfeer van sterren op grote afstand van ons verwijderD. De structuur en de evolutie van het heelal, en de vorming van sterren en sterrenstelsels kunnen worden begrepen in termen van natuurlijke oorzaken, die werken volgens de bekende natuurwetten.
Een kenmerk van de natuurwetten is dat de gang van zaken van een systeem een onvermijdelijk gevolg is van de begintoestanD. In die zin kennen natuurwetten geen doelgerichtheiD. De voortgaande evolutie verloopt blind, onaangedaan door de mogelijke gevolgen.

Voor de evolutie van het leven op aarde gelden vergelijkbare algemeen aanvaarde inzichten.
De aarde is tussen de vier en vijf miljard jaar geleden onstaan, samen met de zon en de overige planeten.
Het leven op aarde is ongeveer drie miljard jaar geleden begonnen.
Alle levensvormen hebben eenzelfde oorsprong, en zijn dus verwant.
Krachtige argumenten daarvoor zijn overeenkomsten tussen de mechanismen op moleculair niveau in geheel verschillende organismen.
De structuur van DNA, de drager van de erfelijke eigenschappen, is gemeenschappelijk voor alle levensvormen.
Ontstaan en evolutie van soorten wordt gedreven door willekeurige mutaties in de erfelijke eigenschappen en door natuurlijke selectie, waarbij van elke soort de exemplaren met beter aangepaste eigenschappen succesvoller zijn in de voortplanting.
Net als de evolutie van de kosmos wordt ook de evolutie van het leven beschreven als een blind proces, zonder bedoeling en zonder doelgerichtheiD. Algemeen wordt aangenomen dat het gehele evolutieproces zich laat begrijpen in termen van natuurlijke oorzaken.
Net als de evolutie van de kosmos verloopt de evolutie van het leven vanzelf.
Onze eigen soort Homo Sapiens bestaat sinds ongeveer 200.
000 jaar.
Vergeleken met de drie miljard jaar sinds het ontstaan van de eerste levensvormen is dat hoogstens dagen op een mensenleven.

Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat we alles weten.
Sommige centrale eigenschappen van de kosmos, en essentiële momenten in de evolutie van het leven zijn nog geheel onbegrepen.
Ik noem enkele voorbeelden.

Pas in de afgelopen decennia is gebleken dat er grote hoeveelheden materie moeten zijn die niet worden waargenomen, maar die hun aanwezigheid doen blijken door de snelheden waarmee

3

sterrenstelsels hun banen beschrijven.
Het is nog volstrekt onduidelijk wat de aard van deze donkere materie is.

Evenmin kunnen we iets zinnigs zeggen over het al of niet bestaan van leven op andere plaatsen in het heelal.
Het aantal planeten is hoogstwaarschijnlijk onvoorstelbaar groot, en de kans dat de condities op een bepaalde planeet gunstig zijn voor enige vorm van leven lijkt uiterst klein.
De kans dat er buitenaards leven bestaat is daarmee vrijwel onbepaalbaar.

Een andere open vraag betreft de laatste alomvattende fysische theorie, die de bestaande fundamentele theorieën moet verenigen.
Dat is een essentieel probleem, omdat de bestaande theorieën, met name de quantumtheorie en de relativiteitstheorie met elkaar op gespannen voet staan.
Al enkele tientallen jaren meent men dat de oplossing spoedig zal worden gevonden.

Een vierde voorbeeld van een nog vrijwel open vraag is die naar het scenario van het eerste begin van het leven.
Voordat er leven is werkt het Darwinistische mechanisme model van variatie en selectie niet.
Hoe leven spontaan kan ontstaan uit niet-leven is moeilijk voor te stellen.
Al is wel gebleken dat organische moleculen in de juiste omgeving gevormd kunnen worden door elektrische ontladingen, de weg naar een zelf-replicerend biosysteem ligt nog ver achter onze kennishorizon.

Er zijn talloze andere voorbeelden te noemen van nog onbegrepen of onbekende zaken.
Maar dat laat onverlet de algemene overtuiging dat de werkelijkheid beschreven kan worden als een fysisch systeem, dat gehoorzaamt aan de natuurwetten.
Natuurwetenschappelijke kennis behoort tot de meest betrouwbare kennis die voor ons toegankelijk is.
Als we ergens op kunnen rekenen dan is het wel het wetmatige karakter van natuurlijke processen.
Maar naarmate de kring van onze kennis groeit, groeit ook de grens met het (nog) onbekende.
We realiseren ons dan ook steeds meer hoeveel we niet weten.

Onze kennis van de geschiedenis van het heelal en van het leven op aarde is gebaseerd op de toepassing van dat inzicht.
Het gaat steeds om een combinatie van waarnemingen van gegevens, modelvorming en interpretatie in termen van bekende theorieën.
De globale bouw en de evolutie van het heelal kan grotendeels worden begrepen in termen van een enkele theorie, de relativiteitstheorie, en een enkele fundamentele kracht, de zwaartekracht.
Door de enorme complexiteit van levende organismen en de verscheidenheid van levensvormen is de evolutie van het leven op aarde ook uitermate complex, en we weten veel meer niet dan wel.
Maar het globale beeld van een oude aarde, de datering van opeenvolgende perioden, en het mechanisme van mutaties en natuurlijke selectie behoort bij het gebied van betrouwbare kennis.
Wie dat bestrijdt doet dat vrijwel nooit op wetenschappelijke gronden, maar om ruimte te maken voor vooronderstellingen gebaseerd op godsdienstig geloof.
Daarmee wordt geloof gezien als een bron voor verklaringen van verschijnselen, en een alternatief voor de wetenschappelijke methode.

Maar kenmerkend voor de natuurwetenschap is nu juist dat er geen vooronderstellingen worden aanvaard die niet ter discussie kunnen worden gestelD. Gebleken is dat dat de beste weg is om tot betrouwbare inzichten te komen, die leiden tot een coherent beeld van de werkelijkheid, en tot toepasbare resultaten.
Het succes en de kracht van de natuurwetenschap is gebaseerd op eerbied voor wat de natuur ons te zien geeft, ook als dat in strijd is met wat we al meenden te weten.

4

CONSEQUENTIES VAN EEN FYSISCH WERELDBEELD

Aanvaarding van de natuurwetenschappelijke methode als bron van betrouwbare kennis houdt nog niet in dat een fysisch wereldbeeld wordt aanvaarD. De natuurwetenschap heeft ons geleerd dat elk verschijnsel en elk object een fysische kant heeft, en dat de wereld als een fysisch systeem kan worden beschouwd en bestudeerD. Dat inzicht wordt tot een wereldbeeld als we menen dat de wereld een fysisch systeem is.
De stap lijkt klein, maar heeft ingrijpende gevolgen.
Enkele daarvan willen we hier bespreken.

In de eerste plaats houdt dit in dat van alle gebeurtenissen de diepste oorzaken fysische oorzaken zijn.
Wat zich als het hogere aandient is uiteindelijk een subtiele manifestatie van het lagere.
Dat zien we terug in een hiërarchie van de vakwetenschappen.
Zoals het zieleleven van de mens voortkomt uit zijn lichamelijke constitutie, zo heeft de psychologie als grondslag de neurologie.
Op haar beurt heeft de neurologie als basis de biologie, dan wel de biochemie, terwijl de natuurkunde de grondslagen levert voor de chemie.
In het fysische wereldbeeld is alles in beginsel te reduceren tot fysicA.

Als fysische processen doelloos verlopen, eenvoudig gedreven door de blinde natuurwetten, en alle gebeurtenissen uiteindelijk het resultaat zijn van fysische processen, dan is de conclusie onontkoombaar dat gebeurtenissen ten diepste zinloos en onbedoeld zijn.
In de literatuur over de biologische evolutie vinden we inderdaad regelmatig uitspraken van dit type: de evolutie heeft geen doel, en dus is het bestaan zinloos: ‘De enige klokkenmaker in de natuur wordt gevormd door de blinde krachten van de natuurkunde, zij het werkzaam op een heel bijzondere manier.
Een echte klokkenmaker denkt vooruit: hij ontwerpt zijn tandwieltjes en veertjes, met een doel voor ogen.
Natuurlijke selectie, waarvan we weten dat het de verklaring is voor het bestaan en de schijnbaar doelgerichtheid van alle leven, heeft geen doel.
Het plant de toekomst niet.
Het heeft geen visie, het kijkt niet vooruit, het ziet niets.
Als we al kunnen zeggen dat het de rol speelt van een horlogemaker, dan is het een blinde klokkenmaker.
’1 Een eenvoudige manier om dit uit te drukken is te zeggen dat gebeurtenissen oorzaken hebben, maar geen redenen.

Een andere consequentie van het genoemde wereldbeeld is dat er geen fundamenteel verschil is tussen leven en niet-leven.
Levende en niet-levende materie hebben immers dezelfde bouwstenen, en daarmee eenzelfde fysische basis.
Levende en niet-levende materie verschillen alleen in de mate van complexiteit.

De levende natuur, zoals het gedrag van dieren, vertoont een voor velen evidente doelgerichte aanpassing aan de eisen van de omstandigheden.
Dat geldt ook voor de gang van de evolutie, die tot nu toe culmineerde in het ontstaan van de mens.
Maar volgens het evolutionistisch denken, waarin de evolutietheorie wordt gecombineerd met een fysisch wereldbeeld, is die doelgerichtheid schijn.
Ze is slechts het resultaat van een blinde en onbedoelde ontwikkeling.
Daarin heersen alleen de noodzakelijkheid van de natuurlijke selectie en het toeval van de mutaties.
Daarin is keuzevrijheid een illusie.
Er valt immers niets te kiezen.
Gedrag wordt bepaald door de toestand van het organisme, en de omstandigheden waarin het verkeert.

Met de gedachte dat vrijheid van handelen een illusie is valt overigens slecht te leven.
In de rechtspraak kunnen moeilijk alle verdachten ontoerekeningsvatbaar worden verklaarD. Bij het opvoeden van kinderen, in het onderwijs, overal waar afspraken tussen mensen worden gemaakt, 5

steeds wordt ervan uitgegaan dat we elkaar kunnen aanspreken op ons gedrag.
Kunnen we in ernst geloven dat het geen gevolgen heeft als we dat niet meer doen? Of hebben we helemaal de vrijheid niet om de illusie van vrijheid op te geven? Het lijkt erop neer te komen dat we wel moeten geloven dat we een vrije wil hebben.
We kunnen niet anders.

HET VERSCHIJNSEL MENS

Het fysische wereldbeeld is alomvattend, en houdt dus ook een visie in op de mens.
Daarin zijn de gevolgen van het genoemde wereldbeeld misschien wel het meest onthullenD. Het is voor velen nog wel voor te stellen dat de doelgerichtheid in de natuur slechts schone schijn is, en slechts bestaat in de ogen van de toeschouwer.
Van een gebeurtenis of proces is niet vast te stellen of het toevallig plaats vindt of dat het ontworpen of bedoeld is, althans zolang er geen ontwerper in beeld is.
In de archeologie is het gebruikelijk om te werken met criteria om te bepalen of een voorwerp met een bepaalde bedoeling is ontworpen, en dus een gebruiksvoorwerp is, of dat het toevallig, door natuurlijke oorzaken zijn speciale vorm heeft gekregen.
De mogelijke ontwerpers zijn dan vroegere bewoners van de streek.
In de criminologie is het van belang om na te gaan of de aanwezigheid van een verdachte op de plaats van een misdrijf toevallig was of opzettelijk.
En bij een slachtoffer van een aanrijding of een val zal men willen nagaan of er sprake is van opzet, en daarmee van een misdrijf.
Als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat een mens in staat is tot ontwerp.
Maar voor wie het bestaan van doelgerichtheid in de natuur afwijzen is daarvoor eigenlijk geen ruimte.
In hun visie is ook een mens immers een product is van die blinde natuur.

Doelgericht handelen laat zich niet beschrijven in termen van alleen maar causaliteit, waarin de oorzaak vooraf gaat aan het gevolg.
Doelgerichtheid is finaliteit, waarbij een beoogd doel wordt nagestreefd, en waartoe geschikt gekozen middelen worden ingezet.
In het ontwerp gaat het doel aan het middel vooraf.
In de uitvoering volgt de realisatie van het doel op de inzet van het middel.
Vanuit het fysische gezichtspunt is het middel de (gekozen) oorzaak, en het doel het (beoogde) gevolg.
2

Dat brengt ons bij de vragen naar eigenschappen en vermogens die we allen toeschrijven aan de mens, overigens zonder ze uit te sluiten voor dieren: intelligentie, denkvermogen, bewustzijn, beleving, identiteit.
Hierbij gaan we uit van hun betekenis in het alledaagse spraakgebruik, zonder te pogen ze precies te definiëren.
Onze visies op wat een mens is kunnen we onderscheiden aan de hand van het antwoord dat we geven op enkele eenvoudige vragen:

&"61623;

Zijn we de som van impulsen van onze hersenen en ons zenuwstelsel?

&"61623;

Is een persoon een product van zijn lichamelijke constitutie (zijn genen, zijn hormonen, enzovoort)?

&"61623;

Kan onze identiteit in beginsel gereproduceerd worden?

Wie een van deze vragen niet zonder meer bevestigend beantwoordt is geen aanhanger van het fysisch wereldbeelD. Immers, in die visie is een mens een complex fysisch systeem, en alle menselijke eigenschappen worden bepaald door de fysische kenmerken van zijn lichamelijke structuur.
We kunnen ook de omgekeerde invalshoek kiezen, en vragen naar de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie:

6

&"61623;

Kan een machine denken?

&"61623;

Kan een machine iets beleven?

&"61623;

Kan een machine verantwoordelijkheid dragen?

Opnieuw geldt dat wie het fysische wereldbeeld aanvaardt bevestigende antwoorden zal geven.
Immers, een mens kan denken, kent beleving, en kan verantwoordelijkheid dragen.
En volgens dit wereldbeeld is er geen fundamenteel onderscheid tussen leven en niet-leven, anders dan in de vorm van het niveau van complexiteit.
Daarmee is er geen functie van een mens die niet in beginsel door een machine van vergelijkbare complexiteit kan worden overgenomen.

Naar mijn inzicht valt het niet te bewijzen wat het juiste antwoord is op de twee drietallen vragen.
Ik kan mij althans geen wetenschappelijke criteria voorstellen waarmee bijvoorbeeld vastgesteld kan worden of een machine iets beleeft.
Wat wel kan is een machine construeren die de uitingen van emoties kan reproduceren, en die daarmee in ons vergelijkbare emoties oproept.
Robots als vervanging van huisdieren of van een speelkameraadje voor kinderen zijn bekend, waarbij sprake is van echte gehechtheid van de kant van het mensenkinD. Maar dat bewijst natuurlijk niet dat de machine ook echte beleving kent.
Een machine is en blijft een inputoutputsysteem, waarvan we niet kunnen vaststellen of er iets in (hem of haar?) omgaat.
Strikt genomen is een ander mens voor ons ook een input-outputsysteem.
Alleen doordat we elkaar herkennen als verwant menen we in uitingen van de ander de emoties te herkennen waar we zelf vertrouwd mee zijn.
De ander hoeft overigens geen mens te zijn.
Ook wie vertrouwd is met dieren zal vaak de emoties van het dier herkennen.
Maar als een antropocentrische scepticus hem voorhoudt dat dieren geen emoties kennen, en alleen gedrag vertonen dat door instincten wordt gestuurd, dan heeft onze dierenvriend daartegen geen verweer, hoezeer hij er ook van overtuigd is dat het dier echte vreugde en verdriet ervaart.

De genoemde vragen zijn niet langs wetenschappelijke weg te beantwoorden.
Toch hebben veel mensen daarover wel degelijk een mening.
Die mening is dus gebaseerd op een mensvisie, en daarmee ook op een wereldbeelD. Ik ben geneigd de meeste van de vragen ontkennend te beantwoorden, zij het met wisselende overtuiging.
Daaruit volgt dat ik niet overtuigd ben van de juistheid van het fysische wereldbeelD. Maar wel aanvaard ik onverkort het gezag van de natuurwetenschap als het gaat om de beantwoording van vragen die binnen haar bereik liggen.
Het wetmatige karakter van natuurlijke processen behoort voor mij bij de grootste zekerheden die we als mens hebben.

7

De vraag naar de verhouding tussen hersenen en bewustzijn is een modernere formulering van het klassieke filosofische probleem van lichaam en geest.
Er is veel fascinerend onderzoek naar de werking van de hersenen, of naar de activering van de verschillende hersengebieden bij het verrichten van handelingen, bij het maken van een keuze en bij de beleving van emoties.
Maar het is onvermijdelijk dat daarbij de proefpersoon wordt behandeld als een materieel input-outputsysteem.
Dat hij een persoon is, met bewustzijn, die iets beleeft, blijft daarbij buiten beelD. Het doen van een keuze, het nemen van een beslissing, houdt naar mijn inzicht in dat ik zelf aan het begin sta van een causale keten van oorzaak en gevolg, die er zonder mijn beslissing niet zou zijn.
Maar binnen het fysische wereldbeeld moet een eerste oorzaak altijd materieel van aard zijn.

In dat beeld ligt de oorzaak in de werking van het zenuwstelsel of de hersenen.
Mijn ervaring is dat ik het ben die de beslissing neem, en daarbij mijn hersenen gebruik.
In het fysische wereldbeeld bestaat dat ik niet.
Het ik, als de drager van keuzevrijheid, is dan een illusie.
Ik ben mijn brein.
Die illusie is ook weer een bijproduct van de complexiteit van de hersenen.
Maar ook dan blijft de vraag: wie is het die die illusie ondergaat? Ook weer de hersenen? Houden de hersenen zichzelf voor de gek?

Een belangrijke functie van onze hersenen is ons denkvermogen.
Het is een algemeen menselijke eigenschap, die in toegespitste vorm aan de basis staat van de wetenschap.
Het stelt ons in staat om een logische argumentatie op te bouwen, om uit waarnemingen conclusies te trekken, en uiteindelijk om waarheid van onwaarheid te onderscheiden.
Maar denken verwijst naar abstracte begrippen of concrete objecten in de buitenwerelD. Het leidt tot betekenisvolle uitspraken die al of niet waar zijn.
Binnen het fysische wereldbeeld is denken in wezen een materieel proces in de hersenen.
Hoe kan een materieel proces, gedreven door de blinde natuurwetten, verwijzen naar objecten die niet in dat proces bevat zijn, of zelfs naar abstracte begrippen? Hoe kan een materieel object, dat door een blind natuurlijk proces is geëvolueerd, de pretentie voeren waarheid van onwaarheid te onderscheiden?

DENKVERMOGEN

Inzichten en overtuigingen van mensen zijn soms gebaseerd op feiten en gegevens, waarvan de juistheid op min of meer wetenschappelijke wijze is vastgestelD. Maar dat is lang niet altijd het geval.
Antwoorden op levensvragen zijn vaak niet rationeel te funderen.
Vragen naar de zin van de wereld of van ons bestaan, vragen naar de diepste oorsprong of het geheim van het leven, vragen naar hoe we moeten leven zijn niet wetenschappelijk te beantwoorden.
Ze zijn het domein van levensovertuigingen, en van religie en godsdienst, die op hun beurt weer door de geesteswetenschappen worden bestudeerD. De variëteit aan overtuigingen relativeert natuurlijk hun pretentie op waarheid in feitelijke zin.
Voor meer fundamentalistische stromingen zijn de juiste antwoorden op de levensvragen van belang.
Maar voor ieder die een richting zoekt in het leven, of die betekenis aan het bestaan wil geven zijn de vragen niet te vermijden, of hij zich nu religieus noemt of seculier.
Ook kunst en literatuur bieden een weg om met deze vragen om te gaan.

Verschillende recente auteurs spannen zich in om aan te tonen dat religieuze wereldbeschouwingen onhoudbaar zijn.
Twee recente voorbeelden zijn Breaking the Spell van de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett,3 en The God Delusion van de Britse bioloog Richard Dawkins.
4 In de argumentatie van beiden spelen moderne natuurwetenschappelijke inzichten een centrale rol, met name de evolutietheorie.
Dennett schetst een evolutionistisch beeld van het ontstaan van religie.
Dawkins argumenteert dat de geschiedenis van de evolutie van het leven aantoont dat het leven onbedoeld is.
Religie is mogelijk gedurende de evolutie ontstaan als bijproduct van de eigenschap van jonge kinderen hun ouders en opvoeders onvoorwaardelijk te geloven.
Deze eigenschap op zichzelf is nuttig om te overleven, maar religie kan daarbij als nutteloos of zelfs schadelijk bijverschijnsel ontstaan.
Zo kan religie in de vorm van geloof in een persoonlijke schepper-God ontstaan door in wezen biologische oorzaken, waarbij de waarheid of onwaarheid van de geloofsinhoud geen rol speelt.

8

Deze auteurs suggereren dat uit de natuurlijke, biologische ontstaansgeschiedenis van religieus geloof volgt dat het geloof niet op waarheid berust.
Voor beide schrijvers sluiten religie en wetenschap elkaar vrijwel uit.
Een aanhanger van religie moet naar hun inzicht de evolutionaire beschrijving van de kosmos en het leven wel afwijzen, omdat die religie ontkracht.
En iemand die de wetenschappelijke methode ernstig neemt moet volgens hun argumentatie wel tot de conclusie komen dat de natuur zonder bedoeling tot stand is gekomen.
Gemeenschappelijk voor beide auteurs is ook dat zij wetenschap als de enige betrouwbare bron van kennis beschouwen, en als het antwoord op alle zinvolle vragen.
Voor hen is de juistheid van het fysische wereldbeeld evident.

Deze gedachtengang leidt tot een merkwaardige paradox.
Het beeld van de wereld als een gesloten fysisch systeem laat geen ruimte voor andere dan blinde fysische oorzaken, en leidt tot de onvermijdelijke conclusie dat de natuur geen doelgerichtheid kent.
De soorten zijn niet ontworpen, maar ze zijn de onbedoelde uitkomst van een combinatie van toevallige mutaties, en natuurlijke selectie.
Een fysisch systeem denkt niet, ontwerpt niet en koestert geen emoties.
Maar wij mensen maken deel uit van dat gesloten materiële systeem.
Dezelfde conclusies moeten dus ook voor ons gelden.

Dat leidt tot de bizarre conclusie dat we ook onze eigen intelligentie, ons vermogen tot doelgericht handelen, en onze emoties niet meer ernstig kunnen nemen.
Denken is een blind hersenproces, en emoties zijn wetmatige elektrochemische processen in ons zenuwstelsel, gedreven door hormonen en andere regulerende biomoleculen.
Als mijn denken, mijn waarnemen, mijn beleven niets anders is dan een blind materieel proces in een complex systeem, waarom zou ik dan mijn beleving, mijn waarneming en mijn denken nog vertrouwen? Als de natuur geen doelgerichtheid kent, hoe kunnen wij mensen als deel van de natuur dan wel doelgericht handelen? Onze menselijke vermogens, die ons in staat stelden tot wetenschappelijk denken en handelen, leiden nu tot een mensbeeld dat juist de basis aan die vermogens ontneemt.

OPEN WERELDBEELD

We zien dat een wereldbeeld gebaseerd op alleen de natuurwetenschap tot absurditeiten kan leiden.
Misschien is het verstandiger vooralsnog af te zien van dergelijke grootse alomvattende visies.
De wetenschap als menselijke activiteit is ontstaan met een ander doel, dat veel dichter ligt bij de dagelijkse ervaring: het beschrijven en verklaren van waargenomen verschijnselen.
De werkelijkheid doet zich aan ons voor als veelzijdig.
Naast de objectiveerbare en meetbare verschijnselen kennen we andere ervaringen en belevingen.
Mensen hebben een lichaam, dat als een fysisch object kan worden beschouwD. Maar het is meer dan dat.
De directe ervaring van het leven en ons bewustzijn daarvan, de beleving van het wonder van het bestaan, van de geborgenheid van liefde en vriendschap, het geraakt worden door muziek en poëzie, dat alles komt niet tot zijn recht in de natuurwetenschappelijke beschrijving, ook al voldoet die nog zo overtuigend binnen het eigen domein.
Echte beleving komt in die beschrijving niet voor.

Het is wijs om in te zien dat de wereld groter is dan ons hoofD. Juist voor wie beseft dat ons inzicht, ons denkvermogen en ons verstand beperkt worden door de omvang en de structuur van onze hersenen ligt die wijsheid voor de hanD. Dat geeft ruimte voor het stellen van vragen buiten 9

10

het domein van de natuurwetenschap, vragen naar de bedoeling van het bestaan.
Kunst en religie kunnen dan serieus genomen worden, niet als alternatief voor natuurwetenschappelijke verklaringen, niet als bron van feitelijke waarheden, maar als levensoriëntatie.
Zoals bij elke vorm van meesterschap ligt ook de kracht van de wetenschap in haar beperking.

Gerard Nienhuis is hoogleraar natuurkunde aan de Universiteit Leiden.

Dit artikel verscheen eerder als Gerard Nienhuis, ‘Grenzen aan het fysische wereldbeeld’, in Evolutie: wetenschappelijk model of seculier geloof, reD. Alfred Driessen en Gerard Nienhuis (Kampen 2010).

1 R.
Dawkins, The Blind Watchmaker, 1986, Harlow, Longman

2 G.
Kuijpers, Wetenschap en Doelbegrip, 2009, Leiden

3 D. C. Dennett, Breaking the Spell, 2006, Penguin, London

4 R.
Dawkins, The God Delusion, 2006, Black Swan,
London ;

Flash      Schilling Govert      Astronomie

Ze zijn het heftigste wat de natuur te bieden heeft.
Iedere dag opnieuw wordt de aarde geraakt door een bundel gammalicht die meer energie bevat dan de zon in haar hele leven opwekt.
Maar waar komen gammaflitsen eigenlijk vandaan? Welk monster brengt ze voort?

Iedere dag weer worden we geflitst.
Ergens aan de hemel duikt er opeens een lichtbundel op die onze planeet vol raakt.
Het is dat mensenogen geen gammalicht kunnen zien, anders zouden we tureluurs worden van al het geflits.

Stoten gammastraling zijn ongeveer het spectaculairste wat de natuur te bieden heeft.
Een beetje gammaflits stoot in een paar seconden tijd meer energie het heelal in dan de zon in haar hele leven.
Geen wonder dat er nog steeds onderzoekers rondlopen die niet een meteoor, maar een gammaflits verantwoordelijk houden voor het uitsterven van de dinosauriërs.

Toch waren de flitsen tientallen jaren lang een compleet raadsel.
Welk object heeft de slagkracht om de energie van de zon te overtreffen? En waar komen de flitsen eigenlijk vandaan? Het was inzet van een beklemmende detective, die zou voeren van de buitenste grenzen van de Melkweg tot het grillige binnenste van exotische objecten als neutronensterren, hypernova’s en collapsars.

Dit webdoc vertelt het verhaal van de jacht op de gammaflitsen.
Inmiddels is de dader gevangen, en het misdrijf gereconstrueerD. Bij het oplossen van het grootste raadsel van het universum bleek nota bene voor het kleine Nederland een hoofdrol weggelegD.

Gammaflitsen - geboortekreten van zwarte gaten.
Gammaflitsen zijn de krachtigste kosmische explosies die we kennen, de grootste ook sinds de oerknal.
Paradoxaal genoeg ontstaan ze bij de geboorte van zwarte gaten, waaruit zelf niets kan ontsnappen.
Zes jaar nadat Nederlandse groothoekcamera’s de gammaflitsrevolutie inleidden, is het precieze ontstaan van de extreme sterontploffingen nog steeds een raadsel.
In ieder geval hebben gammaflitsen te maken met stervende sterren, pasgeboren zwarte gaten en relativistische schokgolven.

Gammaflitsen zijn de krachtigste kosmische explosies die we kennen, de grootste ook sinds de oerknal.
Paradoxaal genoeg ontstaan ze bij de geboorte van zwarte gaten, waaruit zelf niets kan ontsnappen.
Zes jaar nadat Nederlandse groothoekcamera’s de gammaflitsrevolutie inleidden, is het precieze ontstaan van de extreme sterontploffingen nog steeds een raadsel.
In ieder geval hebben gammaflitsen te maken met stervende sterren, pasgeboren zwarte gaten en relativistische schokgolven.

“Elk kwartier ontstaat wel ergens in het heelal een zwart gat”, zegt professor John Heise.
“Naar schatting tenminste, want we zien zwarte gaten niet direct.
Een zwart gat kent zo’n sterk zwaartekrachtveld dat zelfs licht er niet uit kan ontsnappen.
Ze verraden zich door de invloed van hun zwaartekrachtveld op de omgeving.
” Heise is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en hij was wetenschappelijk projectleider van de groothoekcamera’s aan boord van de Italiaans-Nederlandse satelliet BeppoSAX.
Deze bij SRON in Utrecht ontworpen en gebouwde camera’s zorgden in 1997 voor de grote doorbraak in het gammaflitsonderzoek: voor het eerst maakten ze plaatsbepaling mogelijk en voor het eerst ontdekte men nagloeiers in andere delen van het spectrum dan het gammaspectrum (zie het kader Gammaflitsrevolutie).

Gammaflitsen zijn de geboortekreten van zwarte gaten, kosmische boodschappers van de meest extreme explosies uit het heelal.
Astronomen nemen ongeveer één à twee gammaflitsen per dag waar.
Inmiddels hebben ze in totaal ruim drieduizend gammaflitsen geregistreerD. “In de paar seconden van de gammaflits komt meer energie vrij dan de zon in heel haar leven uitzendt”, zegt professor Ed van den Heuvel, hoogleraar sterrenkunde aan de Universiteit van Amsterdam en projectleider van het Europese onderzoek naar gammaflitsen.
In december 2002 won de Europese samenwerking de Descartesprijs van een half miljoen euro: een prijs voor uitmuntend onderzoek verricht in Europees verbanD.

Animatie van een gammaflits.
Links de opgloeiende flits aan de hemel.
De horizontale ovaal bestaat uit de gammastraling van onze eigen melkweg.
Rechts de opgevangen energie per seconde.
bron: NASA’s Imagine

Gammaflitsen zijn niet alleen fascinerende hemelverschijnselen in zichzelf, ze raken ook aan de meest fundamentele vragen over het heelal: hoe sterven sterren, waar en hoe ontstaan zwarte gaten en welke kosmische motor smijt zulke extreme explosies de ruimte in? Bovendien ontstaan gammaflitsen uit explosies die de hofleveranciers zijn van alle elementen zwaarder dan helium.
Zonder kosmische superexplosies geen zuurstof, koolstof, calcium en ijzer.
Zonder kosmische superexplosies geen leven.

Glad verdeeld

Gammastraling is de meest energierijke straling uit het elektromagnetische spectrum, met een energie van tienduizend tot zelfs miljoenen maal de energie van zichtbaar licht.
De gammaflitsen verschijnen opmerkelijk genoeg gelijkelijk uit alle delen van het heelal.
“De enige andere objecten die glad verdeeld zijn over het universum, zijn verre sterrenstelsels”, zegt Van den Heuvel.
“De isotrope gammaflitsverdeling was daarom een sterke aanwijzing dat de straling uit het diepe heelal moest komen.
” Zekerheid bleef echter lange tijd uit.

Gammaflitsen zijn gelijkmatig over de hemel verdeelD.

Astronomen moesten ter verklaring van gammaflitsen ofwel een object rond de Melkweg aannemen dat ze nog nooit hadden gezien, ofwel gigantische explosies op kosmologische afstanden, veel en veel krachtiger dan de tot dan toe krachtigste bekende explosies: de quasars.
“Beide opties leken waanzinnig”, zegt Heise, “in ieder geval revolutionair.
Dat leverde in de jaren tachtig felle debatten op.
BeppoSAX, met zijn Utrechtse groothoekcamera’s, besliste in 1997 het pleit in het voordeel van de extreme explosies ver weg in het heelal.
De meeste gammaflitsen komen van bronnen op afstanden van vijf tot twaalf miljard lichtjaar, terwijl het heelal zo’n dertien miljard jaar oud is.
” Na de gammaflits volgt nog dagenlang een nagloed in bijna alle andere delen van het elektromagnetische spectrum: van röntgenstraling en zichtbaar licht tot radiostraling.

Sinds 1997 hebben astronomen langzaam meer begrip gekregen van gammaflitsen.
Inmiddels is duidelijk dat gammaflitsen uit melkwegstelsels komen waar veel stervorming optreedt.
Daarnaast deden de Amsterdamse promovendi Titus Galama en Paul Vreeswijk op 25 april 1998 een nieuwe belangrijke ontdekking.
Ze vonden een gammaflits samenvallend met een supernova die tienmaal zo energierijk was dan een normale supernovA. “Dat moet een stervende ster zijn geweest van zeker veertig zonsmassa’s”, aldus Van den Heuvel.
“Anno 2003 hebben we in totaal vijf flitsen gevonden die samenvallen met een supernovA. Op 23 januari 1999 vonden we er zelfs een die tijdelijk een miljoen keer zo helder was als een gewone supernovA. Die had je met een gewone verrekijker kunnen zien.
” Dat het om een supernova gaat, volgt uit het tijdsverloop van de helderheid van het zichtbare licht na de gammaflits.
De nagloed van een gammaflits is na een week verdwenen, maar de supernova bereikt pas na een week zijn maximale helderheid en houdt een paar weken aan.

“De gebeurtenis van 25 april 1998 leverde zowel een uitzonderlijke gammaflits, als een uitzonderlijke supernova”, zegt ook de Utrechtse sterrenkundige.
“Jan van Paradijs (de in 1999 overleden Nederlandse ontdekker van de optische nagloeier van een gammaflits) zei toen tegen me: ‘Of de connectie tussen gammaflits en supernova waar is of niet, in ieder geval zullen we er nog jaren over praten.
’ Van Paradijs was daar zichtbaar tevreden mee.
We praten inderdaad nog steeds over dat scenario.

Beelden van de omgeving van GRB 971214, gemaakt met de W.
M.
Keck 10-meter telescoop op Mauna Kea, Hawaii.
De linkerafbeelding is van twee dagen na de gammaflits.
Duidelijk zichtbaar is de nagloeiende rest van de gammaflits.
Na twee maanden (rechterafbeelding) is de gammaflits uitgegloeid en is als licht vlekje het sterrenstelsel zichtbaar waarin de gammaflits plaatsvonD. bron: Keck telescoop

Roterend zwart gat

De meeste astronomen geloven nu in twee scenario’s ter verklaring van de gammaflitsen: het hypernovamodel en het spiraliserende-neutronensterrenmodel.
Beide kennen vrijwel hetzelfde slot, maar een ander begin.
Over de precieze details bestaat nog geen consensus, maar wel over de hoofdlijnen.
Beide modellen veronderstellen de uiteindelijke vorming van een roterend zwart gat met een schijf van stermaterie om zich heen: ofwel materie van een zware stervende ster, ofwel van twee neutronensterren die steeds dichter om elkaar heen gingen spiraliseren totdat ze op elkaar vielen.

Hoe extreem het ontstaan van gammaflitsen is, blijkt wel uit een aantal kenmerken, zoals astronomen die nu denken te kennen.
Van den Heuvel: “Bij de vorming van het zwarte gat en de materieschijf spiraliseert materiaal met een snelheid van duizenden omwentelingen per seconde naar binnen.
De stroperigheid van de materie is groot en vermoedelijk ontstaan er extreme magneetvelden.
Materiaal valt spiraliserend op het zwarte gat waarbij veel zwaartekrachtsenergie vrijkomt.
Dan gebeurt de explosie.
Bundels van materie en straling worden uitgestoten langs de weg van de minste weerstand, dus in de richting loodrecht op de materieschijf.
Ondanks de vele duizenden schijfomwenteling gaat het proces razendsnel.

De explosie stoot ook grote hoeveelheden neutrino’s uit, spookdeeltjes die bijna overal doorheen flitsen.
Maar de schijf is zo onvoorstelbaar dicht dat zelfs neutrino’s er in eerste instantie niet doorheen suizen.
Een paar aardmassa’s aan sterrenmateriaal versnelt tijdens de explosie tot in de buurt van de lichtsnelheiD. Dat is naar kosmische maatstaven niet eens zoveel materie, maar door de relativistische snelheid is de totale energie gigantisch.
Het idee is dat materieklodders met verschillende relativistische snelheden bewegen.
Als de ene klodder de andere inhaalt, levert dat een zeer energetische botsing op.
Het resultaat is een interne schokgolf die gammastraling uitstoot.

Deeltjes zenden in hun eigen referentiekader gammastraling in alle richtingen uit, maar door de bijna-lichtsnelheden zien wij één- tot tweemaal per dag die straling als een kleine kegel op de aarde gericht.
Dat is de gammaflits.
Vervolgens botst de exploderende bundel van materie en straling met interstellaire materie.
Dit produceert een externe schokgolf die de nagloeiers van het röntgengebied tot het radiogebied uitzendt.
“In werkelijkheid gebeurt dat dagen tot weken later in de tijdswaarneming van het naar buiten bewegende materiaal”, zegt Van den Heuvel.
“Wij zien dat echter vrijwel meteen na de gammaflits.
Een raar relativistisch tijdseffect.

De nagloeiers zeggen dus eigenlijk niets over de oorspronkelijke explosie, want het komt van ander materiaal.
“Dat maakt het zo moeilijk om meer van de centrale motor van de superexplosies te weten.
Een hoop van het geheugen gaat onderweg verloren, dat is de ellende”, zegt de Amsterdamse sterrenkundige.
Alleen indirect zeggen de nagloeiers iets over de oorspronkelijke explosie.
“Vlak voor die uitbarsting zit er allerlei materie die de historie van de instortende ster aangeeft”, meent ook de Utrechtse astronoom.
“Straling suist door de historie van die stervende ster heen.

Sterven ver van huis

Het hypernovamodel gaat uit van een hele zware supernovA. Een supe

De grote heelalvragen

“Gammaflitsen zijn de allermooiste en meest ideale hemelverschijnselen voor het bestuderen van de stervormingsgeschiedenis, van het vroege heelal tot nu”, vindt Van den Heuvel.
“Dat zie ik persoonlijk als het meest interessante.
Eén van de grote onopgeloste vragen uit de sterrenkunde is hoe en wanneer sterren voor het eerst ontstonden, of er een piek in de stervorming was, en hoe stervorming in de tijd evolueerde.
” Ook zijn Utrechtse collega ziet deze vragen als dé vragen voor de toekomst.
“Misschien ontstonden sterren al 200.
000 jaar na het ontstaan van het heelal”, vertelt hi J. “Dat is veel eerder dan de paar honderd miljoen jaar die de meeste astronomen nu veronderstellen.
Met gewone telescopen kunnen we niet zo ver kijken, maar via gammaflitsen kunnen we die vroege stervormingsgeschiedenis wel bestuderen.

Astronomen willen gammaflitsen in de toekomst bestuderen als functie van de roodverschuiving, een maat voor de afstand en daarmee voor de tijD. Omdat de hele ruimte uitdijt, rekt ook de golflengte van een foton uit.
Zo kan een foton uit het ultraviolette spectrum roodverschuiven naar het optische-lichtgedeelte.
“Via de gammaflitsen kunnen we makkelijk tot roodverschuiving twintig het heelal in kijken”, denkt Van den Heuvel.
“Toen was het heelal 21 maal zo klein in lineaire dimensies, en dus 213 maal zo klein in volume.
Alles zat toen veel dichter op elkaar.
Zo kijken we naar een heelal van slechts een paar honderd miljoen jaar ouD.”

Een tweede heet subonderwerp uit het gammaflitsonderzoek is het ontstaan van zwarte gaten.
Van den Heuvel: “Eigenlijk hadden we tot voor kort helemaal geen clou over het ontstaan van zwarte gaten.
We vonden ze wel in röntgendubbelsterren, maar er waren ook mensen die dachten dat er helemaal geen explosie plaatsvonD. Nu lijkt het daar wel degelijk op.
Het hypernovamodel is erop gebaseerD. We hadden ook geen flauw vermoeden dat de vorming van een zwart gat een zichtbaar verschijnsel zou geven.
Veel wetenschappers dachten dat een stervende zware ster gewoon in een zwart gat verdwijnt zonder een stralingsspoor achter te laten.

Nieuwe baanbrekende gammaflitsmetingen komen wellicht al eind dit jaar.
In september wordt namelijk de Amerikaans-Brits-Italiaanse Swift-satelliet gelanceerD. Deze geeft onmiddellijk de positie van een gammaflits met grote nauwkeurigheiD. Telescopen aan boord van Swift kunnen zich dan binnen twintig tot dertig seconden richten op de kosmische superexplosie.
De satelliet zal nieuw licht werpen op de korte gammaflitsen.
“De primaire explosies zien we in de gammaflits, dan zien we een tijdje niets en daarna registreren we het nagloeien”, aldus Heise.
“Swift leert ons vermoedelijk veel meer over wat er in de tussenperiode gebeurt.

Het liefst willen sterrenkundigen meteen uit de gammaflits zelf de roodverschuiving en dus de kosmologische afstand bepalen.
Dat kan nu nog niet.
Heise en zijn Utrechtse SRON-collega’s werken daarom aan een methode om de energie van een gammafoton veel nauwkeuriger te bepalen.
Dat wordt de volgende stap in het gammaflitsonderzoek na Swift.
Het geld van de EU-Descartesprijs komt daarbij handig van pas.

BeppoSAX, de satelliet met de Nederlandse groothoekcamera’s die tussen 1996 en 2002 kosmische röntgenbronnen bestudeerde, valt trouwens naar verwachting in april de atmosfeer binnen.
Ergens rond de evenaar worden zelfs brokstukken van deze gammaflitspionier verwacht.

De gammaflits-revolutie

Het was de Amerikaanse spionagesatelliet Vela 4 die in 1967 de eerste gammaflits registreerde.
Een militaire missie die een onverwachte en onbedoelde kosmische ontdekking deed (kosmische radiogolfstraling, -microgolfstraling en -röntgenstraling werden trouwens ook ooit ontdekt terwijl men er niet naar op zoek was).
Eigenlijk moest de satelliet controleren of de Russen geen illegale kernproeven in de ruimte uitvoerden.
In 1963 was namelijk een verdrag gesloten dat kernproeven in de atmosfeer en in de ruimte verbooD. Omdat tijdens een kernexplosie ook een flits van gammastraling vrijkomt, bevatte de Vela-satelliet gammadetectoren.
Vela-4 registreerde inderdaad gammaflitsen, alleen kwamen ze niet van de aarde, maar uit de kosmos.
Opwinding dus bij astronomen in plaats van bij politici.
Omdat de astronomen uit de gammaflitsen alléén geen afstanden konden berekenen, tastten ze in het duister over hoe ver weg de gammaflitsbronnen stonden.
De geboorte van een mysterie.

Dertig jaar lang bleven gammaflitsen een groot raadsel, totdat twee Nederlandse röntgengroothoekcamera’s aan boord van de Italiaans-Nederlandse satelliet BeppoSAX het eerste deel van het mysterie in 1997 oplosten.
Een revolutie in de sterrenkunde.
De groothoekcamera’s van Nederlandse makelij ontdekten röntgennagloeiers van de gammaflitsen.
Bovendien maakten ze voor het eerst zulke precieze opnamen van de röntgenemissie dat ze de plaats van de gammaflits aan de hemel op een paar boogminuten nauwkeurig bepaalden.
Optische telescopen konden nu – zes tot negen uur na de positiebepaling door de groothoekcamera’s – gericht op die specifieke hemelpositie zoeken.
Astronomen van de Universiteit van Amsterdam onder leiding van Jan van Paradijs vonden zo nog dagen na de gammaflits een nagloed in zowel het röntgen-, het zichtbare-licht- als het radiospectrum.

De optische telescopen bepaalden ook de roodverschuiving, een maat voor de astronomische afstanD. Zo ontdekten ze dat gammaflitsen van zeer ver weg vandaan komen, bijna van de rand van het waarneembare heelal.
Zulke intense straling, van zo ver weg.
Dat bewees dat gammaflitsen de hevigste explosies in het heelal zijn.
Het precieze mechanisme achter het ontstaan van gammaflitsen is nog steeds in nevelen gehulD. Het oplossen van dit nieuwe raadsel is een van de ‘hot topics’ uit de sterrenkunde.

Oerknal      van den Heuvel Ed      Astronomie

Sinds 1965 weten we dat het heelal ongeveer 14 miljard jaar geleden is ontstaan vanuit een onvoorstelbaar dichte en hete toestand: de oerknal.
In zijn boek Oerknal toont sterrenkundige Ed van den Heuvel hoe deze ontstaansgeschiedenis van het heelal sindsdien talloze keren in bevestigD. Rien van de Weygaert en Simon Portegies Zwart gaan met hem in debat.
Robbert Dijkgraaf krijgt het eerste exemplaar overhandigD.

 

Sinds 1965 weten we dat het heelal ongeveer 14 miljard jaar geleden is ontstaan vanuit een onvoorstelbaar dichte en hete toestand: de oerknal.
Ed van den Heuvel, hoogleraar sterrenkunde aan de Universiteit van Amsterdam, schreef een boek dat beschrijft hoe dit beeld van de geschiedenis van het heelal sindsdien werd bevestigd door talloze waarnemingen vanaf de aarde en met ruimtetelescopen.
Dankzij de oerknal blijkt het heelal een wonderbaarlijke eenheid te vormen, met overal dezelfde natuurwetten, die maken dat we het heelal kunnen bestuderen en zijn geschiedenis ontrafelen.

 

Op deze middag licht Ed van den Heuvel toe waarom hij dit boek heeft geschreven.
Hierna gaan Rien van de Weygaert, hoogleraar cosmologie te Groningen, en Simon Portegies Zwart, hoogleraar astrofysica te Leiden met hem in discussie.
De discussie wordt besloten met de aanbieding van het eerste exemplaar van het boek aan Robbert Dijkgraaf, President van de KNAW.

 

De voorzitter deze middag is Michiel van der Klis, hoogleraar astrofysica aan de UvA.

 Ed van den Heuvel

 

Ed van den Heuvel is hoogleraar sterrenkunde aan de Universiteit van Amsterdam.
Hij deed baanbrekend onderzoek aan neutronensterren en zwarte gaten en ontving hiervoor onder meer de Spinozaprijs in 1995.
Rien van de Weygaert is hoogleraar Cosmologie aan de Rijks Universiteit te Groningen.
Hij studeerde te Leiden waar hij promoveerde bij Vincent Icke en deed pionierswerk aan de vorming van structuren (clusters en superclusters van sterrenstelsels) in het heelal.
Simon Portegies Zwart is hoogleraar astrofysica aan de Universiteit van Leiden.
Hij studeerde aan de UvA, promoveerde te Utrecht en werkte hierna in Japan en de Verenigde Staten.
Hij is expert op het gebied van computersimulaties op het gebied van de sterdynamica en structuurvorming in het heelal.

Het kan geen toeval zijn dat Ed van den Heuvel, net als Robbert Dijkgraaf, begint met een grapefruit als hij wil uitleggen hoe leeg het heelal is.
Als de zon een grapefruit is dan is de aarde een speldenknop (bij Dijkgraaf een peperkorrel) op een afstand van 11 meter.
De verste planeet, Neptunus, bevindt zich op deze schaal op een afstand van ongeveer vierhonderd meter van de zon.
Als de grapefruit en de speldenknop op de Dam liggen dan bevindt Neptunus zich bij het Centraal Station.
Ons hele zonnestelsel past binnen de Amsterdamse grachtengordel.
Op deze schaal komen we het meest nabije sterrenstelsel pas tegen in Moskou.
Het verste door mensen gemaakte ruimtevaartuig, de Voyager 1 (5 september 1977 gelanceerd), is momenteel driemaal zo ver van ons verwijderd als Neptunus, dus nog niet eens op station Muiderpoort, en kan de dichtstbijzijnde ster pas bereiken over 80.
000 jaar.
André Kuipers mag dan met zijn gezin naar Mars willen, 'colonizing the universe' (ooit de missie van NASA) is sciencefiction.

 

Het heelal is dus leeg; ook al zijn er miljarden melkwegstelsels en miljarden sterren in iedere melkweg, de onderlinge afstanden zijn immens.
Dat komt door het uitdijen van het heelal, al 13,7 miljard jaar.
Als we de film van het heelal helemaal terugdraaien tot de oerknal dan krimpt alle materie en alle energie samen tot een bal zo groot als een grapefruit.
Als we de film terugdraaien dan wordt het heelal ook alsmaar heter, van 3 kelvin nu tot tenminste 12 biljoen kelvin tijdens de oerknal.
Die bal is zo heet dat wij niet naar binnen kunnen kijken.
Als sterrenkundigen met hun telescopen in het verre heelal turen dan kijken ze terug in de tijd, maar zij zullen nooit kunnen zien wat er precies in de oerknal gebeurde.
Eigenlijk ging het college van Robbert Dijkgraaf over het heelal, niet over de oerknal.

 

Ed van den Heuvel doet dat wel; hij geeft vier bewijzen voor de oerknal en legt uit hoe uit straling van 12 biljoen kelvin spontaan deeltjes en anti-deeltjes ontstaan.
Maar wanneer het heelal uitdijt en afkoelt zal het creëren van deeltjes stoppen, en het blijft een raadsel waarom het heelal zoals wij dat kennen vrijwel alleen uit materie bestaat en niet uit anti-materie.
In de zengende hitte van de oerknal ontstaan en vergaan deeltjes en anti-deeltjes in gelijke aantallen.
Waarom is er na de oerknal iets en niet niks?

 

Ons heelal bestaat niet alleen uit 'gewone' materie.
Ed van den Heuvel en zijn collegae sterrenkundigen moeten bekennen dat ze tot nu toe slechts 4% hebben waargenomen van alles wat er in het heelal te beleven valt, 96% van het heelal zou bestaan uit 'donkere materie' en 'donkere energie' waarvan ze nog geen flauw benul hebben wat het eigenlijk is.
Tijdens de oerknal moeten die donkere materie en donkere energie er al geweest zijn, maar welke rol die hebben gespeeld blijft een open vraag.

 

Een van de mooiste passages bij Ed van den Heuvel gaat over trage versus zware massA. Zwaarte wordt veroorzaakt door de zwaartekracht van de aarde, traagheid is het gevolg van de zwaartekrachtsaantrekking van het heelal als geheel.
Van den Heuvel: ‘Het is wonderlijk te bedenken dat de krachten die we dag in, dag uit in afremmende en optrekkende auto's, trams, vliegtuigen en liften voelen, worden veroorzaakt door het volledig ons omringende heelal.
Een betere illustratie van onze nauwe verbondenheid met de kosmos is nauwelijks te bedenken.

 

Dan is er ook nog rustmassa; elementaire deeltjes zoals protonen en elektronen hebben rustmassa, die je stil kunt zetten terwijl andere deeltjes zoals fotonen geen rustmassa krijgen.
Het is het Higgs-mechanisme dat hiervoor zorgt, dat is het belang van het Higgs-deeltje.
Maar hoe ging dat dan tijdens de oerknal? Kregen toen de protonen en elektronen hun rustmassa van Higgs? Dan was Higgs er dus al voor de oerknal.
Zijn met de oerknal niet alleen alle materie en energie ontstaan, maar ook de natuurwetten, of waren die natuurwetten er al? Als dat laatste het geval is, dan was er dus al iets vóór de oerknal?

 

Als tijdens de oerknal alle materie en energie samengebald was in het volume van een grapefruit, is de oerknal dan niet eigenlijk aan een superzwaar zwart gat? Maar als ons heelal een zwart gat is dan is het heelal gesloten, dan zal het ooit stoppen met uitdijen en zal het weer inkrimpen.
En als ons heelal voldoende krimpt tot een superzware, superdichte, superhete grapefruit, als de film van het heelal niet alleen heen maar ook terugdraait, is er dan niet weer een oerknal? Misschien was er nooit echt een begin noch een eind, en is ons heelal het resultaat van de zoveelste oerknal waarin de condities precies zo waren dat ons huidige heelal kon ontstaan?

 

Ed van den Heuvel doet wat van een sterrenkundige verwacht mag worden: hij houdt zich aan de feiten.
Laten we hopen dat Robbert Dijkgraaf in Princeton een Zweinstein vindt met antwoord op al onze vragen ;

Zwarte gaten      Hawking Stephen      Astronomie

 JEUGDJAREN

 OXFORD & CAMBRIDGE

 MIJN ERVARING MET A.L.
S.

 HOUDING VAN HET PUBLIEK TEGENOVER DE WETENSCHAP

 GESCHIEDENIS VAN EEN GESCHIEDENIS

 MIJN POSITIE

 ONTWAART MEN HET EINDE VAN DE THEORETISCHE FYSICA?

 DE DROOM VAN EINSTEIN

 DE OORSPRONG VAN HET HEELAL

 DE QUANTUMMECHANICA VAN DE ZWARTE GATEN

 ZWARTE GATEN EN KLEINE UNIVERSUMS

 VINDT MEN ALLES GEDETERMINEERD?

 DE TOEKOMST VAN HET HEELAL

 FONOPLATEN VAN HET VERLATEN EILAND/ EEN INTERVIEW

 Dit volume bevat een verzameling van mijn teksten geschreven tussen 1976 en 1992.

 Het bevat autobiografische schetsen tot pogingen om doorheen de filosofie van de wetenschap de belangstelling   uit te leggen die ik voel voor de wetenschap en het heelal.

 Het boek besluit met de weergave van een interview dat ze met me maakten voor het radioprogramma ; ; Platen van   het Verlaten EilanD. ; ;

 In dit programma, een typisch Brits instituut, vragen ze de genodigde dat hij zich inbeeldt dat hij op een verlaten   eiland gegooid werd en verplicht werd acht platen te kiezen die hij tot zijn redding zal beluisteren.
  Gelukkig moest ik niet te lang wachten om naar de beschaving terug te keren.

 Daar deze werken opgesteld werden gedurende een periode van zestien jaar weerspiegelen ze de stand van mijn   kennis op elk moment ( ik vertrouwde erop dat ze in de loop van de tijd aangroeide).
  Daarom duid ik de datum en de gelegenheid aan toen ik ze schreef.

 Elk ervan werd geisoleerd ontwikkeld : zo is het onvermijdelijk dat er zeker een aantal herhalingen in voorkomen.
  Ik heb getracht ze weg te laten maar sommigen bestaan nog.
  Verscheidene van deze teksten werden ontworpen om in het openbaar gelezen te worden.

 Mijn uitdrukkingswijze was zo gebrekkig dat ik op conferenties en in seminaries beroep moest doen op de hulp   van een andere persoon, over het algemeen , een van de studenten die samen met mij onderzoek deden en die in  staat was me te begrijpen, of die een tekst door mij opgesteld voorlas, want in 1985 onderging ik een ingreep die  me volledig van mijn stem beroofde.

 Een tijd lang miste ik elk communicatiemiddel; later hebben ze me uitgerust met een informaticasysteem en een  uitstekende stemsynthesizer.

 Tot mijn grote verbazing ontdekte ik toen dat ik succes kon hebben als spreker voor grote audienties.

 Ik genoot van mijn wetenschappelijke uiteenzettingen en van het beantwoorden van vragen die me gesteld  werden.

 Ik ben zeker dat ik nog veel moet leren, maar ik denk dat ik vooruitgang boek.
  De lezer zal oordelen voor zichzelf bij het lezen van deze bladzijden.

 Ik ben het niet eens met de idee dat het heelal een mysterie is dat men moet aanvoelen maar dat we er nooit toe  zullen komen het te ontleden of volledig te begrijpen.
  Ik vind dat deze mening geen recht doet aan de wetenschappelijke revolutie die bijna vier eeuwen geleden in gang

 werd gezet door Galileo en verder ontwikkeld door Newton.
  Zij toonden aan dat bepaalde gebieden van het universum zich niet op een willekeurige manier gedragen maar   gestuurd worden door nauwkeurige wiskundige wetten.

Handboek Sterrenkunde      Schilling Govert      Astronomie

De sterrenhemel observeren, ontdekken en begrijpen.
Astronomie is voor velen onder ons een fascinerende hobby.
Dit boek bevat een enorme schat aan informatie voor de amateur-astronoom.
In het eerste deel ontdekt u alles over het sterrenstelsel, de belangrijkste hemellichamen en de prachtige natuurfenomenen in de ruimte, zoals verduisteringen en hemellicht.
Daarna wordt uitgelegd hoe u sterrenkaarten kunt bestuderen en interpreteren.
U krijgt dus niet alleen een uitgebreide theoretische achtergrond, maar u verneemt ook hoe u zelf waarnemingen kunt doen en noteren, hoe u een sterrenwacht bouwt en welke meetinstrumenten u nodig heeft.
Bovendien wordt alles overzichtelijk geïllustreerd met duidelijke afbeeldingen en prachtige foto’s.

Verwonder je je, net als zo velen, over de sterrenhemel 's nachts? Wist je dat je objecten kunt zien die lichtjaren ver van ons verwijderd staan? Objecten als sterrenstelsels, nevels, kometen en sterrenhopen zijn soms al met het blote oog zichtbaar.
Op internet kun je tegenwoordig een hoop vinden over de dingen die je 's nachts aan de hemel ziet staan.
Je raakt geïnteresseerd in de sterrenkunde en wilt er meer over weten.
De eerste stap heb je al gezet, maar je wilt meer weten, zelf objecten zoeken en vinden.
Maar eigenlijk heb je niet echt een idee hoe je dat het beste kunt aanpakken.
Je denkt erover om een telescoop te kopen, maar voor je dat doet moet je toch een beetje weten hoe het werkt en wat je ermee ziet.
Veel mensen kopen hals over kop in hun enthousiasme een (vaak slechte) telescoop en zijn teleurgesteld als ze niks vinden of het valt tegen wat ze zien.
Een mooie hobby gaat dan verloren en dat is jammer.
Wil je je eerst wat beter informeren voor je over gaat op de aanschaf van een telescoop? Lees het onderstaande dan eens door!

1.
Sterrenhemel leren kennen met het blote oog

Het waarnemen van de sterrenhemel is een buitenhobby.
Ga op een heldere nacht dus eens naar buiten met een sterrenkaart en leer de namen van de sterrenbeelden.
Probeer ook de patronen te herkennen.
Dit zul je straks erg van pas gaan komen als je besluit een telescoop te kopen.
Als je bekend bent met de sterrenhemel is het veel gemakkelijker om objecten te vinden straks.
Je zult zien dat je er veel plezier aan zult beleven als je op een heldere avond naar boven kijkt en meteen de planeten herkent.

2.
Lezen

Astronomie is een hobby waarbij je nooit echt uitgeleerd bent.
Nieuwe objecten worden gevonden, je wilt weten waar je naar kijkt, er komt nieuwe apparatuur op de markt enzovoorts.
Begin bij het begin en wil niet meteen alles weten.
Een aanrader is het boek ‘handboek sterrenkunde’ van Govert Schilling.
In korte hoofdstukken worden hier de meest belangrijke dingen besproken die je moet weten.
Telescopen komen aan bod, maar ook wat informatie over de planeten en andere objecten en een klein stukje geschiedenis.

Verder zijn er tal van websites en fora te vinden voor beginners waar je veel van op zult steken en in de bibliotheek hebben ze vast wel wat beginnerboeken voor je.
Je bent nu al op de juiste site om meer te weten te komen over het universum.

Lees ook eens wat over de verschillende soorten telescopen.
Je zult zien dat er al relatief goedkope telescopen op de markt zijn, maar ook telescopen die een flink stuk duurder zijn.
Lees je eens in en zie wat de verschillen tussen de telescopen zijn.

3.
Start met een verrekijker

GoeD. Je weet sterrenbeelden te vinden, herkent de planeten en hebt je alvast wat ingelezen.
Je wilt nu echt gaan waarnemen, maar twijfelt nog steeds een beetje of het wel een leuke hobby voor je is, en je wilt niet meteen veel geld gaan uitgeven voor je 100% zeker bent.

Een verrekijker is een goedkope manier om hier achter te komen en is een ideale ‘eerste telescoop’.
Waarom een verrekijker? Een verrekijker heeft een groot beeldveld, waardoor het gemakkelijker is om objecten te vinden.
Een telescoop vergroot veel meer, waardoor het lastiger zal zijn iets te vinden.
Daarnaast laten de meeste telescopen een beeld zien dat verkeerd om staat, (en soms zelfs ook nog in spiegelbeeld) waardoor het nog moeilijker is iets te vinden.
Verrekijkers hebben dit niet en vergroten enkel dat stukje waar jij op richt.
En als laatste goede reden: verrekijkers zijn een heel stuk goedkoper dan telescopen en gemakkelijker mee te nemen.

4.
Sterrenkaarten

Je hebt nu je verrekijker.
Hoe ga je beginnen? Je kunt ermee naar de maan kijken en de planeten (kijk nooit met een verrekijker of het blote oog naar de zon!!!).
Maar natuurlijk is dat nog lang niet alles.
Je hebt immers de sterrenbeelden geleerD. Tijd dus om te kijken of je deepsky objecten (nevels, sterrenstelsels enzovoorts) kunt vinden!

Koop een goede sterrengids.
Er zijn sterrengidsen speciaal voor verrekijkers verkrijgbaar.
In sterrengidsen staan de objecten beschreven die je kunt zien met een handig kaartje van de sterrenbeelden met welke objecten je in hier kunt vinden.
Soms staat er zelfs een foto bij met wat je kunt verwachten te zien.
Soms zit er ook nog een detailkaart van de maan en de posities van de planeten bi J. Je moet ze natuurlijk alleen kunnen vinden.

Voor je naar buiten gaat is het handig als je van tevoren bekijkt wat je graag wilt zien.
Kijk alvast eens naar de sterrenkaartjes, zodat je ongeveer weet wat waar staat.
In het donker is dat namelijk veel lastiger te doen.

Nou kan het gebeuren dat het buiten bewolkt is.
Laat je er niet door ontmoedigen.
Dit zal namelijk nog wel vaker gebeuren.
Wil je toch een beetje met waarnemen bezig zijn, dan kun je eens oefenen met het gratis softwareprogramma Stellarium.
In dit programma kun je de actuele sterrenhemel zien, of je stelt het op een andere dag en/of tijd in.
Je kunt inzoomen op objecten en nog veel meer.
Zie voor een linkje naar de download het laatste hoofdstuk.

5.
Logboekje

Het bijhouden van een logboekje is niet een van de dingen die je moet doen om je goed voor te bereiden, maar het is wel een grote stimulans.
Het zorgt ervoor dat je goed observeert en zo kun je je eigen vorderingen bijhouden.

Een logboekje kan er op verschillende manieren uitzien.
Je kunt bijvoorbeeld alleen noteren wat je hebt bekeken, met welke telescoop of verrekijker, hoe de seeing (het zicht, dus transparante lucht, mistig etc) was, enzovoorts.
Een andere manier om een logboekje bij te houden is door alles te noteren, niet alleen de objectieve zaken, maar ook de subjectieve, zoals: hoelang het duurde voor je het object gevonden had, wat je toen voelde, of je het een mooi object vond enzovoorts.

Het is een stimulans om na een tijdje je logboekje eens te lezen en te zien hoe je gegroeid bent.
Je zult ook merken dat je de dingen die je gezien hebt, veel beter zult herinneren.

6.
Meetings

Ga eens naar een zogenaamde ‘starparty’, een bijeenkomst van amateurastronomen.
Je hebt hier de mogelijkheid om eens door verschillende kijkers te kijken, met anderen over je hobby te praten, nieuwe vrienden te maken en te leren.
Via AstroStart of het Astroforum bijvoorbeeld, worden regelmatig bijeenkomsten georganiseerd door het hele lanD. Ook kun je eens een sterrenwacht bezoeken.

7.
Telescoop kopen

En dan weet je het zeker! Je wilt een telescoop, maar hoe kun je dat het beste aanpakken? Verdiep je eens wat meer in de werking van een telescoop, de verschillende soorten, met welke telescoop je wat kunt zien en hoe je het moet gebruiken.

Kijk dan eens naar je budget en bedenk goed wat je met je telescoop wilt.
Wil je voornamelijk deepsky bekijken? Wil je straks eventueel aan astrofotografie gaan doen?

Je hebt bijvoorbeeld niks aan een hele grote telescoop die je nauwelijks in je eentje kunt opzetten, je geen auto hebt en je moet reizen om op een donkere plek te kunnen waarnemen.
Als je dan een grote telescoop hebt, zul je hem weinig gebruiken, omdat het niet echt gebruiksvriendelijk voor je zal zijn.
Je hebt nu al een begin.

Diverse telescopen hebben go-to, een apparaatje waar je intoetst welk object je wilt zien en het automatisch voor je opzoekt.
Ze zijn handig, omdat je niet zelf hoeft te zoeken, maar een van de leuke dingen van het waarnemen is juist het zelf vinden van objecten.
Je zult er dan veel meer plezier aan beleven.
De meeste amateurastronomen zullen dan ook geen go-to gebruiken.

Heb je een telescoop gezien die helemaal bij je past, maar kun je hem niet betalen? Kijk dan of er een goedkoper alternatief is.
Zo niet, spaar dan nog even door.
Je zult niet snel uitgekeken zijn met je verrekijker en je zult zien dat je blijer bent met de telescoop die je wilt, dan met een goedkoper exemplaar die je eigenlijk niet zo ziet zitten.

Nog een wijze tip: koop nooit een telescoop in een warenhuis (zoals Blokker).
De telescopen zijn van plastic en zijn absoluut niet stabiel.
Laat je niet verleiden door de Hubblefoto's op de verpakkingen van deze scoopjes.

8.
Wees geduldig

Niet alles zal je de eerste keer lukken.
Als je de eerste keren je nieuwe telescoop gebruikt, zul je eerst goed moeten leren hoe hij werkt.
Probeer hem ook eerst uit op wat grotere objecten zoals de maan en planeten.
Het zal vast wel eens gebeuren dat je een deepsky object aan het zoeken bent, maar het niet vinD. Geef het niet op, want de aanhouder wint.
Hoe vaker je oefent en probeert, des te gemakkelijk het je zal vergaan.

9.
Ten slotte

Tot slot een aantal linkjes om je op weg te helpen.

Je bevindt je nu op AstroStart.
nl.
Hier vind je veel informatie, zoals het laatste nieuws.
Klik bovenaan ook eens op 'Encyclopedie', want daar is ook heel veel te vinden.

Het Astroforum is het grootste astronomieforum in Nederland en België.
Je vindt hier een schat aan informatie over alles wat met sterrenkunde te maken heeft.

Heb je vragen, wil je weten of de telescoop die je op het oog hebt ook écht goed is of wil je meer informatie over het een of het ander? Bezoek dit forum dan eens.
Hier heb je een heel grote kans dat je een antwoord vindt.

Handboek sterrenkunde van Govert Schilling is een must-have voor iedere beginner.
Lees hier meer over het boek.

Op de site van de vereniging voor sterrenkunde kun je ook erg veel (beginners)informatie terug vinden.
Deze site is zeker de moeite van een bezoekje waarD.

Stellarium is een gratis softwareprogramma dat je kunt downloaden.
Je kunt hier de actuele sterrenhemel zien, of je stelt zelf een andere datum en tijd in.
Je ziet waar je bepaalde objecten kunt vinden en nog veel meer.

Op skymaps.
com kun je de sterrenkaart van deze maand downloaden en printen.
Erg handig en vooral: helemaal gratis! Op de kaart staan de objecten die je al met een verrekijker kunt zien.
Ook de sterrenbeelden en de ecliptica zijn duidelijk aangegeven.
Naast het kaartje staat een kalender met de gebeurtenissen van deze maand, zoals de maanfasen, maansverduisteringen etC. Op de tweede pagina staan tips en een uitleg bij bepaalde termen.
Ernaast staan objecten beschreven die je kunt zien met het blote oog, een verrekijker of een kleine telescoop.

Van quark tot kosmos      Lederman      Astronomie

elementary particles

   

the most basic physical constituents of the universe.
    1

 

Basic Constituents of Matter

Molecules are built up from the atom, which is the basic unit of any chemical element.
The atom in turn is made from the proton, neutron, and electron.
It turns out that protons and neutrons are made of varieties of a still smaller particle called the quark.
At this time it appears that the two basic constituents of matter are the lepton (of which the electron is one type) and quark; there are believed to be six types of each.
Each type of lepton and quark also has a corresponding antiparticle: a particle that has the same mass but opposite electrical charge and magnetic moment.
An isolated quark has never been found—quarks appear to almost always be found in pairs or triplets with other quarks and antiquarks (the resulting particles being classed as hadrons, more than 200 of which have been identified).
Two theoretically predicted five-quark particles, called pentaquarks, have been produced in the laboratory.
Four- and six-quark particles are also predicted but have not been founD.    2

The most familiar lepton is the electron; the other five leptons are the muon, the tau particle, and the three types of neutrino associated with each: the electron neutrino, the muon neutrino, and the tau neutrino.
The six quarks have been whimsically named up, down, charm, strange, top (or truth), and bottom (or beauty); the top quark, which has a mass greater than an entire atom of gold, is about 35 times heavier than the next biggest quark and may be the heaviest particle nature has ever createD. The quarks found in ordinary matter are the up and down quarks, from which protons and neutrons are made.
A proton, for instance, consists of two up quarks and a down quark, and a neutron consists of two down quarks and an up quark.
The pentaquark consists of two up quarks, two down quarks, and the strange antiquark.
(Quarks have fractional charges of one third or two thirds of the basic charge of the electron or proton.
)    3

 

Carriers of the Basic Forces

The elementary particles of matter interact with one another through four distinct types of force: gravitation, electromagnetism, and the forces from strong interactions and weak interactions.
A given particle experiences certain of these forces, while it may be immune to others.
The gravitational force is experienced by all particles.
The electromagnetic force is experienced only by charged particles, such as the electron and muon.
The strong nuclear force is responsible for the structure of the nucleus, and only particles made up of quarks participate in the strong nuclear interaction or force.
Other particles, including the electron, muon, and the three neutrinos, do not participate in the strong nuclear interactions but only in the weak nuclear interactions associated with particle decay.
    4

Each force is carried by an elementary particle.
The electromagnetic force, for instance, is mediated by the photon, the basic quantum of electromagnetic radiation.
The strong force is mediated by the gluon, the weak force by the W and Z particles, and gravity is thought to be mediated by the graviton.
Quantum field theory applied to the understanding of the electromagnetic force is called quantum electrodynamics, and applied to the understanding of strong interactions is called quantum chromodynamics.
In 1979 Sheldon Glashow, Steven Weinberg, and Abdus Salam were awarded the Nobel Prize in Physics for their work in demonstrating that the electromagnetic and weak forces are really manifestations of a single electroweak force.
A unified theory that would explain all four forces as manifestations of a single force is being sought.
    5

 

Standard Model of Particle Physics

The behavior of all known subatomic particles can be described within a single theoretical framework called the Standard Model.
This model incorporates the quarks and leptons as well as their interactions through the strong, weak and electromagnetic forces.
Only gravity remains outside the Standard Model.
The force-carrying particles are called gauge bosons, and they differ fundamentally from the quarks and leptons.
The fundamental forces appear to behave very differently in ordinary matter, but the Standard Model indicates that they are basically very similar when matter is in a high-energy environment.
    6

Although the Standard Model does a credible job in explaining the interactions among quarks, leptons, and bosons, the theory does not include an important property of elementary particles, their mass.
The lightest particle is the electron and the heaviest particle is believed to be the top quark, which weighs at least 200,000 times as much as an electron.
In 1964 Scottish physicist Peter W.
Higgs of
Edinburgh University proposed a mechanism that provided a way to explain how the fundamental particles could have mass.
Higgs theorized that the whole of space is permeated by a field, now called the Higgs field, similar in some ways to the electromagnetic fielD. As particles move through space they travel through this field, and if they interact with it they acquire what appears to be mass.
A basic part of quantum theory is wave-particle duality--all fields have particles associated with them.
The particle associated with the Higgs field is the Higgs boson, a particle with no intrinsic spin or electrical charge.
Although it is called a boson, it does not mediate force as do the other bosons (see below).
The Higgs boson has not yet been observeD. Finding it is the key to discovering whether the Higgs field exists, whether Higgs’s hypothesis for the origin of mass is indeed correct, and whether the Standard Model will survive.
    7

 

Classification of Elementary Particles

Two types of statistics are used to describe elementary particles, and the particles are classified on the basis of which statistics they obey.
Fermi-Dirac statistics apply to those particles restricted by the Pauli exclusion principle; particles obeying the Fermi-Dirac statistics are known as fermions.
Leptons and quarks are fermions.
Two fermions are not allowed to occupy the same quantum state.
Bose-Einstein statistics apply to all particles not covered by the exclusion principle, and such particles are known as bosons.
The number of bosons in a given quantum state is not restricteD. In general, fermions compose nuclear and atomic structure, while bosons act to transmit forces between fermions; the photon, gluon, and the W and Z particles are bosons.
    8

Basic categories of particles have also been distinguished according to other particle behavior.
The strongly interacting particles were classified as either mesons or baryons; it is now known that mesons consist of quark-antiquark pairs and that baryons consist of quark triplets.
The meson class members are more massive than the leptons but generally less massive than the proton and neutron, although some mesons are heavier than these particles.
The lightest members of the baryon class are the proton and neutron, and the heavier members are known as hyperons.
In the meson and baryon classes are included a number of particles that cannot be detected directly because their lifetimes are so short that they leave no tracks in a cloud chamber or bubble chamber.
These particles are known as resonances, or resonance states, because of an analogy between their manner of creation and the resonance of an electrical circuit.
    9

See table entitled Elementary Particles.
    10

 

Conservation Laws and Symmetry

Some conservation laws apply both to elementary particles and to microscopic objects, such as the laws governing the conservation of mass-energy, linear momentum, angular momentum, and charge.
Other conservation laws have meaning only on the level of particle physics, including the three conservation laws for leptons, which govern members of the electron, muon, and tau families respectively, and the law governing members of the baryon class.
    11

New quantities have been invented to explain certain aspects of particle behavior.
For example, the relatively slow decay of kaons, lambda hyperons, and some other particles led physicists to the conclusion that some conservation law prevented these particles from decaying rapidly through the strong interaction; instead they decayed through the weak interaction.
This new quantity was named “strangeness” and is conserved in both strong and electromagnetic interactions, but not in weak interactions.
Thus, the decay of a “strange” particle into nonstrange particles, e.
g.
, the lambda baryon into a proton and pion, can proceed only by the slow weak interaction and not by the strong interaction.
    12

Another quantity explaining particle behavior is related to the fact that many particles occur in groups, called multiplets, in which the particles are of almost the same mass but differ in charge.
The proton and neutron form such a multiplet.
The new quantity describes mathematically the effect of changing a proton into a neutron, or vice versa, and was given the name isotopic spin.
This name was chosen because the total number of protons and neutrons in a nucleus determines what isotope the atom represents and because the mathematics describing this quantity are identical to those used to describe ordinary spin (the intrinsic angular momentum of elementary particles).
Isotopic spin actually has nothing to do with spin, but is represented by a vector that can have various orientations in an imaginary space known as isotopic spin space.
Isotopic spin is conserved only in the strong interactions.
    13

Closely related to conservation laws are three symmetry principles that apply to changing the total circumstances of an event rather than changing a particular quantity.
The three symmetry operations associated with these principles are: charge conjugation (C), which is equivalent to exchanging particles and antiparticles; parity (P), which is a kind of mirror-image symmetry involving the exchange of left and right; and time-reversal (T), which reverses the order in which events occur.
According to the symmetry principles (or invariance principles), performing one of these symmetry operations on a possible particle reaction should result in a second reaction that is also possible.
However, it was found in 1956 that parity is not conserved in the weak interactions, i.
e.
, there are some possible particle decays whose mirror-image counterparts do not occur.
Although not conserved individually, the combination of all three operations performed successively is conserved; this law is known as the CPT theorem.
    14

 

The Discovery of Elementary Particles

The first subatomic particle to be discovered was the electron, identified in 1897 by J. J. Thomson.
After the nucleus of the atom was discovered in 1911 by Ernest Rutherford, the nucleus of ordinary hydrogen was recognized to be a single proton.
In 1932 the neutron was discovereD. An atom was seen to consist of a central nucleus—containing protons and, except for ordinary hydrogen, neutrons—surrounded by orbiting electrons.
However, other elementary particles not found in ordinary atoms immediately began to appear.
    15

In 1928 the relativistic quantum theory of P.
A. M.
Dirac hypothesized the existence of a positively charged electron, or positron, which is the antiparticle of the electron; it was first detected in 1932.
Difficulties in explaining beta decay (see radioactivity) led to the prediction of the neutrino in 1930, and by 1934 the existence of the neutrino was firmly established in theory (although it was not actually detected until 1956).
Another particle was also added to the list: the photon, which had been first suggested by Einstein in 1905 as part of his quantum theory of the photoelectric effect.
    16

The next particles discovered were related to attempts to explain the strong interactions, or strong nuclear force, binding nucleons (protons and neutrons) together in an atomic nucleus.
In 1935 Hideki Yukawa suggested that a meson (a charged particle with a mass intermediate between those of the electron and the proton) might be exchanged between nucleons.
The meson emitted by one nucleon would be absorbed by another nucleon; this would produce a strong force between the nucleons, analogous to the force produced by the exchange of photons between charged particles interacting through the electromagnetic force.
(It is now known, of course, that the strong force is mediated by the gluon.
) The following year a particle of approximately the required mass (about 200 times that of the electron) was discovered and named the mu meson, or muon.
However, its behavior did not conform to that of the theoretical particle.
In 1947 the particle predicted by Yukawa was finally discovered and named the pi meson, or pion.
    17

Both the muon and the pion were first observed in cosmic rays.
Further studies of cosmic rays turned up more particles.
By the 1950s these elementary particles were also being observed in the laboratory as a result of particle collisions produced by a particle accelerator.
    18

One of the current frontiers in the study of elementary particles concerns the interface between that discipline and cosmology.
The known quarks and leptons, for instance, are typically grouped in three families (where each family contains two quarks and two leptons); investigators have wondered whether additional families of elementary particles might be founD. Recent work in cosmology pertaining to the evolution of the universe has suggested that there could be no more families than four, and the cosmological theory has been substantiated by experimental work at the Stanford Linear Accelerator and at CERN, which indicates that there are no families of elementary particles other than the three that are known today.

Schitterend !      Verburgh Kris      Astronomie

Het heelal of universum in de astronomie ofwel de kosmos in de kosmologie zijn synoniemen voor alle materie en energie binnen het gehele ruimte-tijdcontinuüm waarin wij bestaan.
Volgens sommige wetenschappers ligt het antropisch principe ten grondslag aan het ontstaan van het heelal.
Over het algemeen wordt echter aangenomen dat het heelal is ontstaan volgens de big-bangtheorie.
Volgens de huidige stand van zaken van deze theorie is het heelal circa 13,7 miljard jaar geleden ontstaan.

Er valt voorts nog een onderscheid te maken tussen het zichtbare en theoretisch heelal.
Het zichtbare heelal omvat dat deel van het heelal waarvan sinds het begin der tijden licht ons heeft kunnen bereiken.
Omdat de snelheid van het licht eindig is, is ook het zichtbare heelal eindig.
Over de (on)eindigheid van het theoretische heelal zijn verschillende meningen, over het algemeen wordt aangenomen dat het heelal als geheel oneindig is.
Er zijn theoretische overwegingen waarbij wordt aangenomen dat het zichtbare heelal niet meer is dan een speciaal grensgeval van een nog groter geheel: het multiversum.

 

1 De big-bangtheorie

2 Het zichtbare heelal

2.
1 De grote-schaalstructuur

2.
2 De plek van de aarde in de kosmos

2.
3 De Sloan Digital Sky Survey

3 Het uiteindelijke lot van het heelal

4 Links

5 Literatuur

 

De big-bangtheorie

De Belgische astronoom Georges Lemaître introduceerde in 1927 de theorie dat het universum uitdijt, wat verklaarde dat ver van ons verwijderde sterrenstelsels een roodverschuiving vertoonden.
De Amerikaanse astronoom Edwin Hubble vond twee jaren later experimenteel bewijs voor Lemaître's theorie.
Hij bewees dat alle sterrenstelsels zich van ons verwijderen met een snelheid proportioneel tot de afstand ten opzichte van ons.
Dit impliceerde dus ook een begin vanuit een bepaald punt en in 1931 verklaarde Lemaître dat het heelal met de explosie van een oeratoom was begonnen.
Denigrerend werd deze theorie door de Britse astronoom Fred Hoyle ; ;De big-bangtheorie ; ; genoemd, maar de term is blijven hangen.
Het belangrijkste bewijs voor de theorie werd in 1964 ontdekt door Penzias en Wilson die hiervoor de Nobelprijs kregen.
Zij ontdekten namelijk (bij toeval; ze waren er niet naar op zoek) de achtergrondstraling die werd voorspeld door de big-bangtheorie.

Een foto van de achtergrondstraling 379.
000 jaar na de big bang, gemaakt door het WMAP-team van de NASA. Aan de hand van de temperatuur van de kosmische achtergrondstraling gemeten door de ; ;Cosmic Background Explorer ; ; (COBE) kon worden berekend hoe oud het heelal is.
Het moment van de oerknal werd bepaald op 15,556 miljard jaar geleden met een onzekerheid van 24 miljoen jaar.
Recenter onderzoek met de Wilkinson Microwave Anisotropy Probe gaf echter een ouderdom van 13,7 miljard jaar met een onzekerheid van 1%.

Het zichtbare heelal

 

Miniem stukje van de zichtbare hemel uitvergroot door de Hubble ruimtetelescoop (Nasa & ESA, 2004).
Bijna ieder ellipsvormig puntje is een afzonderlijk sterrenstelsel met elk circa 100 miljard sterren.
Alleen de weinige exact ronde puntjes zijn sterren van onze eigen melkweg die op de voorgrond staan.
In iedere willekeurige richting ziet men ongeveer het zelfde beeld: een heelal gevuld met miljarden melkwegstelsels.
Voor meer details kunt u op het plaatje klikken.

[bewerk] De grote-schaalstructuur

Het zichtbare heelal is volgens hedendaagse kennis opgebouwd uit grote groepen superclusters en clusters, die samen met slierten sterrenstelsels (filamenten) een draderig netwerk vormen waartussen zich enorme superholtes bevinden.
Deze clusters op hun beurt zijn opgebouwd uit honderden tot duizenden sterrenstelsels.
Zo’n cluster kan een diameter hebben van wel enkele tientallen miljoenen tot honderden miljoenen lichtjaren.

De topologie van deze grote-schaalstructuur van het heelal, kan vergeleken worden met die van een zeepsop: de materie van het heelal bevindt zich in de dunne 'vlakke' gebieden, die de betrekkelijk 'lege' superholtes omsluiten.
Op de grenzen van de vlakken bevinden zich de filamenten, uitgerekte slierten van sterrenstelsels en op de kruispunten van de filamenten vinden we de clusters.
Een andere analogie is die van de spons, waar ook de 'lege' gebieden met elkaar zijn verbonden.

[bewerk] De plek van de aarde in de kosmos

De plek van de aarde in de kosmos kan ondertussen redelijk goed gesitueerd worden.
Zo maakt de aarde deel uit van :

Het zonnestelsel.
De aarde bevindt zich dichtbij het centrum van het zonnestelsel, op ongeveer 150 miljoen kilometer van de zon.
De aarde draait rond de zon met een snelheid van 107.
225 km/h.
De omwenteling is voltooid na één jaar.
De aarde bevindt zich op ongeveer 15 à 20 miljard kilometer van de grens van het zonnestelsel, ook genaamd de heliopauze waar de interstellaire ruimte begint.

De Lokale bel.
Ons zonnestelsel bevindt zich in de Lokale Bel, een opening in het interstellaire gas met een dichtheid van slechts 1/10 van de omgeving, veroorzaakt door miljoenen jaar oude explosies van supernova's die gas en stof in de buurt wegbliezen.
De lokale bel heeft een diameter van 600 tot 800 lichtjaar, en de zon ligt op ongeveer 90 lichtjaar van de rand ervan.

De melkweg.
Het zonnestelsel bevindt zich op ongeveer 30.
000 lichtjaren van het centrum van de melkweg, aan de rand van een van haar spiraalarmen, met name de Orion-arm.
Haar dichtstbijzijnde buur is de ster Proxima Centauri op een afstand van 4,2 lichtjaren.
Het zonnestelsel draait rond het centrum van de melkweg met een snelheid van 782.
460 km per uur (dat is gemiddeld 217,35 km/s).
De omwenteling is voltooid na 226 miljoen jaar.
De melkweg is ongeveer 100.
000 lichtjaar in doorsnee.

De melkweg en zijn satellietsysteem.
Rond de melkweg draaien 14 dwergstelsels, waarvan de meest bekende de zogenaamde Magelhaense wolken.
Andere satelliet-sterenstelsels zijn genoemd naar het sterrenbeeld waarin ze worden waargenomen, onder andere de Ursa Majordwerg, Fornax, Draco, Ursa Minor dwerg, Leo, Sextans en Sagittarius.

De Lokale groep.
De melkweg en haar satellieten maken deel uit van de Lokale Groep, een cluster van zo’n 30 à 40 sterrenstelsels gespreid over een diameter van 10 miljoen lichtjaar.
Binnen de lokale groep van sterrenstelsels in een straal van 5 miljoen lichtjaren is ons melkwegstelsel een van de drie grootste.
Het dichtstbijzijnde grote sterrenstelsel is de Andromedanevel op een afstand van 2,2 miljoen lichtjaren.

De Canes Venaticicluster.
De Lokale Groep maakt deel uit van de Canes Venaticiwolk, een cluster met een doormeter van 23 MpC.

De Lokale of Virgo Supercluster.
De Canes Venaticiwolk maakt samen met de Virgo-cluster en enkele andere clusters deel uit van de Virgo Supercluster of Lokale Supercluster, die meer dan 10.
000 melkwegstelsels bevat.
De lokale groep bevindt zich aan de rand van deze supercluster en beweegt zich naar het centrum ervan toe met een snelheid van 300 km/s.
Grootte : 77 MpC. In de Virgo supercluster bevindt zich ook de Grote Attractor, ontdekt in 1986, een enorme onzichtbare massa op ongeveer 250 miljoen lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Norma die alle sterrenstelsels van de supercluster aantrekt.

De Grote Muur.
De Lokale Supercluster maakt deel uit van de Grote Muur, ontdekt in 1989, een aaneenrijging van talrijke superclusters, onder andere de Coma en Hercules superclusters.
De afmetingen zijn gigantisch : 500 miljoen lichtjaar lang en 300 miljoen lichtjaar breeD. Naast de Grote Muur zijn er nog andere “muren” (waaronder de Grote Sloane Muur).
De superclusters en muren vormen een draderig netwerk van filamenten, waartussen zich enorme superholtes bevinden.

 De Sloan Digital Sky Survey

Vanaf 2000 is het Sloan Digital Sky Survey project (SDSS) opgestart door het Astrophysical Research Consortium (ARC) - een samenwerkingsverband van zeven Amerikaanse onderzoeksinstituten - om het huidige universum in kaart te brengen en onze positie daarin.
Het totale noordelijk halfrond van de sterrenhemel wordt door meerdere telescopen in kaart gebracht inclusief de deep sky objecten.
Dit gecombineerd met radiotelescopie zorgt voor nieuwe gegevens die vrij opvraagbaar zijn via het internet.

Deze eerste fase, SDSS I, is afgerond in juni 2005.
In vijf jaar tijd werden meer dan 200 miljoen hemellichamen opgespoord, en de spectra gemeten van meer dan 675.
000 sterrenstelsels, 90.
000 quasars en 185.
000 sterren.
Voor de tweede fase, SDSS II, gepland tot juni 2008, is het consortium uitgebreid tot 25 internationale onderzoeksinstellingen.
Het onderzoek spitst zich nu onder meer toe op de oorsprong van sterrenstelsels en quasars en het ontstaan en de evolutie van de melkweg.

Het uiteindelijke lot van het heelal

Het uitdijen van het heelal heeft uiteraard implicaties voor het uiteindelijke lot van het heelal.
De drie meest gangbare mogelijkheden zijn of de ; ;Big Rip ; ; (open heelal), ; ;Big Crunch ; ; (gesloten heelal) en het vlakke heelal.

De ; ;Big Rip ; ; neemt aan dat de uitdijing oneindig zal doorgaan en op die manier alle materie en energie dusdanig zal verspreiden dat er niets meer van enige omvang zal bestaan.
Het heelal is oneindig en hyperbolisch.
Het heelal zal ook afkoelen doordat de temperatuur zich over een groter oppervlak zal moeten verspreiden (Big Chill).
Zoals het er nu naar uitziet, zal het heelal evolueren naar een open heelal.

De ; ;Big Crunch ; ; neemt aan dat de uitdijing van het heelal uiteindelijk, door de zwaartekracht van alle materie zal stoppen en dat het heelal daarna ineen zal krimpen.
Het uiteindelijke lot zal dan de totale ineenstorting van het heelal zijn (eindkrak).

Het vlakke heelal.
Hierbij is de uitdijende kracht even groot als de zwaartekracht en zet het heelal net vlug genoeg uit om samentrekking te voorkomen.
Het heelal zal dan ooit stoppen met uitdijen, maar oneindig ver in de toekomst.

 

In 2003 verbijsterde de toen 17-jarige Verburgh het Nederlandse taalgebied met het verschijnen van Schitterend! Over het universum , waarin hij als een volleerd sterrenkundige de hedendaagse kennis van de kosmologie populariseerde op een wijze die menig astronoom bleek deed wegtrekken.
Nu, vier jaar later is Verburgh terug met een nieuw boek en verbijstert hij opnieuw met Fantastisch! Over het universum in ons hoofD. Meer dan in zijn vorige boek geeft Verburgh blijk van zijn persoonlijke heilige fascinatie voor de wetenschap en strooit hij met vakkennis alsof het pepernoten zijn.
Hoewel dit boek een fantastisch staaltje wetenschapspopularisatie is, is het ook een schoolvoorbeeld van doorgeslagen wetenschapsgeloof.

Ging het vorige boek over de kosmos, Verburgh zoomt in dit boek in op het aardse bestaan.
Verburghs boek is een voorbeeld van wat in Amerika an epic of evolution wordt genoemd: een boek waarin de geschiedenis van de kosmos en de plaats van de mensheid daarin vanuit evolutionair perspectief wordt verteld als betrof het een hedendaagse scheppingsmythe.
De metafoor van scheppingsmythe is treffend, want uiteindelijk gaat het Verburgh in dit boek om de vraag naar de zin van het bestaan, waar volgens hem de wetenschap een antwoord op geeft.

Van kosmos tot antropos

 Verburgh begint zijn boek met de kosmologie: van oerknal tot heelal (hoofdstukken 1 en 2).
Deze hoofdstukken vormen een soort overgang met zijn vorige kosmologieboek.
Uit deze hoofdstukken blijkt dat Verburghs twee boeken duidelijk in elkaars verlengde liggen.
Vervolgens gaat hij verder over hoe de aarde en het leven erop, inclusief de mens, ontstond (hoofdstuk 3).
Hoofdstuk 4 beschrijft de mechanismen van evolutie; hoofdstuk 5 geeft een vernietigend oordeel over Intelligent Design (de beweging die probeert God in de wetenschap te herintroduceren).
Deze beweging propageert volgens Verburgh een intellectuele luiheid, omdat God wordt geïntroduceerd daar waar evolutiebiologen het even niet meer weten.
Toch gaat Verburgh er niet vanuit dat de wetenschap uiteindelijk alles zal kunnen verklaren.
Want in dit hoofdstuk introduceert hij een thema dat in volgende hoofdstukken vaker aan de orde komt: de principiële begrensdheid van de menselijke geest door evolutionaire ontwikkelingen:

“Bovendien moeten we ons bij het stoten op wetenschappelijke hiaten ook afvragen of we ooit wel alles kunnen achterhalen.
Natuurlijk niet.
Onze hersenen zijn gemaakt om te overleven in een harde natuur te midden van al dan niet vijandige soortgenoten.
Alle wetenschap van vandaag is een indirect bijproduct van onze intelligentie, die als voornaamste doel had de bezitter ervan in leven te houden.
We mogen heel blij zijn dat we al zoveel kunnen begrijpen, maar er zullen hoe dan ook dingen zijn die we nooit kunnen achterhalen, omdat onze breinen er nu eenmaal niet voor gemaakt zijn.

“Just-so stories” en ideologie

Hoofdstukken 6 tot en met 8 zijn echte pareltjes, waarin Verburgh beschrijft welke verklaring evolutiebiologen hebben voor uitingen van menselijk gedrag.
In hoofdstuk 6 gaat het over de rol van genen en de invloed vanuit de omgeving (de controverse over nature versus nurture).
Hoofdstuk 7 gaat in op de evolutionaire bagage die ieder mens vanaf de geboorte bij zich draagt.
De mens is geen onbeschreven blad, maar door de evolutionaire geschiedenis van de mens is er al een bepaalde ‘programmering’ aanwezig.
In hoofdstuk 8 beschrijft Verburgh hoe vanuit evolutiebiologisch perspectief ook hogere uitingen van cultuur, zoals humor, muziek, literatuur, en vooral moraal wortels hebben in de biologie.
Daarbij gaat hij uit van Dawkins’ selfisch gene-idee, waarin het in de evolutie vooral draait om voortplanting, D.w.
z.
het zoveel mogelijk verspreiden van genetisch materiaal.
Alle hogere uitingen van cultuur zijn daaraan ondergeschikt.
Het zijn volgens Verburgh evolutionaire bijproducten, bedoeld om indruk te maken op het andere geslacht.

Het mag duidelijk zijn dat deze hoofdstukken zeer controversieel zijn.
Voor vrijwel alle menselijke gedragingen weet Verburgh wel een evolutionaire verklaring uit een hoge hoed te toveren.
Of die verklaringen ook werkelijk wetenschappelijk zijn, daarom bekommert Verburgh zich niet – of liever: hij neemt die verklaringen kritiekloos over als zijnde de definitieve waarheiD. Dat levert zeer onderhoudende lectuur op, met name voor die Freudiaans-angehauchte lezers voor wie seks de ultieme verklaringsgrond is voor al het menselijk gedrag.
Toch hebben door het gebrek aan kritische geest deze hoofdstukken een hoog just-so gehalte: de evolutietheorie wordt hier tot een ‘theorie van alles’ gebombardeerd, waarbij de meeste verklaringen voortdurend geverifieerd worden, maar waarbij geen enkele instantie denkbaar is, die de door Verburgh aangehaalde verklaringen kan falsifiëren.

Het is bij Verburgh dus vaak onduidelijk waar wetenschap overgaat in pseudowetenschap of zelfs ideologie.
Zo predikt Verburgh een evolutieleer voor politici (153-156), pleit hij voor strenger straffen van psychopaten vanwege hun genetische aanleg (183v.
), en beschrijft hij hoe de evolutietheorie geen immorele natuur en racisme verdedigt, maar juist verdraagzaamheid predikt (186-189, 448-451).
Hier wordt de scheidslijn tussen wetenschap en wereldbeschouwing of ideologie overschreden.
Hier gaat Verburgh dus als wetenschapspopularisator jammerlijk de mist in.
Bovendien is een dergelijke move niet productief, omdat het juist creationisten en ID-aanhangers bevestigt in hun idee dat de evolutietheorie ten diepste ideologie is!

Bovendien is Verburghs argumentatiestrategie erg ironisch, op een wijze die Verburgh niet lijkt te zien.
Hij beschrijft alle hogere uitingen van menselijke cultuur als sublimaties van het “grote doel van de evolutie, namelijk de voortplanting op zichzelf” (464).
Hij is daarover heel nuchter:

“Het grote doel van de evolutie, namelijk de voortplanting op zichzelf, omvat slechts het opvangen van een zaadlozing; een proces dat enkele seconden duurt, en toch besteden mensen jaren aan het componeren van muziek, het schrijven van boeken, het afbetalen van een indrukwekkende auto, of het beschilderen van kapelgewelven.
We tonen graag aan hoe goed onze genen wel zijn door onbewust met onze eigenschappen te pronken.
Aan het ‘versieren’ van onze genen dus.
… Natuurlijk zorgt al dat versiergedoe ervoor dat we indruk maken op partners, zodat we onze genen kunnen doorgeven, en deze genen erin slagen om te overleven, zoals Dawkins ook zegt.
De evolutie wil dat genen overleven, en heeft de mens zoogemaakt dat hij zijn genen voortdurend in de verf zet.
Creativiteit is de kers en het slagroom op de genentaart.
” (464/465)

Prachtig beschreven, maar toch...Een prangend probleem met deze beschrijving is de consequentie voor de visie op wetenschap! Want ook de wetenschap waar hij zo heilig in gelooft (meer daarover hieronder), is een product van de menselijke cultuur.
Is ook die wetenschap een versiering van de genen? Staat ook een wetenschapper in zijn laboratorium onbewust ten dienste van die zaadlozing van enkele seconden? En zo ja, hoe waar is die wetenschap dan? Verburgh verklaart religie tot illusie, maar hoe voorkomt hij dat wetenschap niet eenzelfde kwalificatie treft? Immers, hoewel Verburgh het nergens noemt, is ook wetenschap deel van de slagroom op de genentaart – en is slagroom niet een beetje substantie en vooral opgeklopte lucht?

De ongrijpbaarheid van menselijk bewustzijn

Hoofdstukken 9 tot en met 11 gaan in op de werking van het menselijk brein, de ongrijpbaarheid van menselijk bewustzijn en de vraag of onze hersenen wellicht geavanceerde computers zijn.
Daarbij is Verburgh met name gecharmeerd van de (omstreden) verklaring van bewustzijn die is opgesteld door Roger Penrose en Stuart Hameroff.
Penrose is wereldberoemd wiskundige, en Hameroff is (een zeer omstreden) anesthesist en een prominente persoonlijkheid in de door velen als pseudowetenschap verguisde film What the Bleep Do We Know? Penrose & Hameroff menen dat het bewustzijn verklaard kan worden door middel van quantummechanicA. Ons bewustzijn is quantumbewustzijn.
Volgens Verburgh is hun model “het meest veelbelovende model van de werkiig van de menselijke geest en bewustzijn”, hoewel hij daar dan snel aan toevoegt, “Althans, naar eigen zeggen” (351).
Verburgh lijkt enige afstand te bewaren, hoewel het model van Penrose & Hameroff het enige is wat hij bespreekt.
Uiteindelijk concludeert Verburgh heel veilig dat bewustzijn iets vreemds is wat voor de mens onbegrijpelijk zal blijven:

“We weten dat bewustzijn en de fysische werkelijkheid met elkaar verstrengeld zijn, maar hoe dit precies in elkaar zit zullen we misschien nooit te weten komen.
Net zoals de computer op uw bureau niet intelligent genoeg is om te begrijpen hoe hij zelf werkt, zo is de mens niet door de natuur geschapen [!] om te begrijpen hoe zijn hersenen werken.
” (427)

Dit citaat geeft overigens een mooi voorbeeld van antropomorfiserend taalgebruik dat Verburgh in dit boek geheel terloops hanteert en waar ik straks op terug zal komen.

Religie: evolutionair bijproduct maar onontkoombaar

 De laatste twee hoofdstukken 12 en 13 zullen voor veel lezers de meest controversiële van het boek zijn.
Want ook religieuze uitingen zijn volgens Verburgh biologisch verklaarbaar als bijproducten van de evolutie, bedoeld om het andere geslacht te imponeren (het zijn immers vaak de mannen die in religies hoge functies vervullen) en om een vruchtbaar seksleven te promoten.
Goden bestaan dus niet; het is alles evolutionair verklaarbaar.
Verburgh gaat uit van een conflict tussen geloof en wetenschap: “Kennis en geloof staan lijnrecht tegenover elkaar.
Een gelovige zou heel wat kennis moeten negeren om die met zijn geloof te verzoenen” (436).
Uiteraard is deze uitspraak volstrekte flauwekul, ook omdat Verburgh nergens precies duidelijk omschrijft wat hij met ‘geloof’ bedoelt.
Op één plaats schrijft hij “Geloof is immers een ‘gevoel’, en niet iets dat op logica gebaseerd is” (419).
Als dat het geval is, dan zijn kennis en geloof twee incommensurabele zaken, en is er sprake van een boedelscheiding in plaats van een conflict.
Verburgh is hier dus niet helemaal consistent.

De schrijver maakt een onderscheid tussen ‘religie’ en ‘spiritualiteit’.
Zijn eigen insteek is a-religieus, maar wel spiritueel.
Verburgh spreekt over ‘het contextverhaal’: een levensbeschouwing die volledig in wetenschappelijke kennis gegrondvest is.
Een heldere omschrijving van het begrip geeft Verburgh helaas niet.
Verburghs contextverhaal bestaat uit drie ‘pijlers’: de kosmologische, evolutionaire, en neurologische pijler.
“Die pijlers bestaan elk uit de belangrijkste wetenschappelijke ontdekkingen van de afgelopen eeuwen, en brengen de mens met beide voeten weer op de grond”, aldus de schrijver (399).
In feite is Verburghs kosmologieboek één pijler van zijn contextverhaal, en bevat het huidige boek de andere twee.
In de context van het wetenschappelijk contextverhaal hebben goden geen plaats:

“In zijn geheel schetst het contextverhaal de plaats van de mensheid in ons universum.
Dit verhaal stemt ons nederig, maar het is een fascinerend verhaal over de mensheid en het universum, at over een geschiedenis vertelt die niet eeuwenoud is, maar die miljarden jaren omhelst.
Het contextverhaal gaat over de mens, die een fabrikaat van de kosmos is.
Een prachtig, subliem, verwonderlijk, maar onbedoeld bijproduct van de sterren.
Een wezen dat met zijn soortgenoten krioelt op een kleine stofkorrel, die zweeft temidden van een oneindige, diepe zwarte afgronD. Het contextverhaal zegt ons dat goden en geesten niet nodig waren om dit universum en uiteindelijk denkende wezens te [scheppen; typo hersteld].
En belangrijker: hoe deze goden en geesten eigenlijk juist producten zijn van een geest die op zijn beurt het resultaat is van honderden miljoenen jaren evolutie.
” (400/401)

Verburghs contextverhaal is de epic of evolution: een wetenschappelijk scheppingsverhaal wat rivaliseert met religieuze scheppingsverhalen.
Het is geen wetenschap, maar een samenbrengen van wetenschappelijke kennis, opgeblazen tot een wereldbeschouwing die – inderdaad – direct conflicteert met een religieuze levensbeschouwing.
Verburgh werkt dit contextverhaal in redelijk detail uit in hoofdstuk 13, dat als titel draagt “Een mooie wereld”.
Wel, het is maar net wat je een mooie wereld noemt.
Want Verburghs levensbeschouwing kent geen hoop.
Met de dood is alles afgelopen, en ook voor de mensheid als geheel gloort geen hoop.
Het is de angst voor de dood die de mens moet aansporen, zo schrijft hij, want die angst spoort aan tot overleven.
Maar het gaat uiteindelijk om het hier en nu.
Wat verleent zin aan het leven? Zelfkennis, creativiteit (ofschoon creativiteit een bijproduct is van het “grote doel van de evolutie, namelijk de voortplanting op zichzelf” [464]), en spiritualiteit als de wegsmelting van het ik-besef en het opgenomen worden in het kosmische geheel: opgaan in de wereld en het heelal.

Verburgh zet zichzelf sterk af tegen religie (hoewel hij dat nergens zo polemisch doet als zijn inspirator Richard Dawkins).
En toch kun je je afvragen hoe consistent hij in zijn a-religiositeit is.
Zo spreekt hij voortdurend over de evolutie en Moeder Natuur (inclusief hoofdletters) die dingen schept, maakt, wil, e.
D., alsof het een intentionele en sturende instantie betrof.
Voor het populariseren van wetenschap zeer geschikt, dit taalgebruik, maar in een boek wat de lezer wil overtuigen van het niet-bestaan van God, is het minder geschikt en zelfs verwarrenD. Sterker nog: Verburghs eigen taalgebruik raakt voortdurend aan religieus besef.
Zo spreekt hij in scheppingstermen over het “scheppen” of “creëren” van mensen door de natuur, en stelt hij verschillende malen dat mensen “dankbaar” mogen zijn voor hun bestaan:

“De grootsheid van de kosmos was dus nodig om u te creëren.
In plaats van ons eenzaam en nietig te voelen, kunnen we die onbevattelijke afstanden en enorme aantallen dankbaar zijn.
” (449)

en

“Hoe meer we te weten komen over de wereld om ons heen, hoe sterker dit gevoel van ontzag en dankbaarheid is.
Dankbaarheid ten opzichte van een universum dat elke vorm van menselijke bevattelijkheid overstijgt, maar waarin temidden van leegte en sterren ook plaats is voor ons.
” (474)

Ik kan iemand dankbaar zijn voor iets wat hij of zij voor mij gedaan heeft.
Dankbaarheid is een reactie op een intentionele handeling die mij ten goede komt.
Maar Verburgh doet er alles aan in zijn boek om te betogen dat er achter het kosmische evolutieproces geen intentionele macht of godheid schuilgaat.
Dat past niet in zijn contextverhaal.
En toch spreekt hij van scheppen, personifieert hij het evolutieproces en de natuur, en spreekt hij over dankbaarheiD. Ook Verburgh blijkt hier volstrekt menselijk wanneer hij de hogere machten, die hijzelf tot evolutionair bijproduct heeft gereduceerd, aanroept en zijn ontzag en dankbaarheid belijdt.

Besluit

Mijn bespreking van Verburghs boek is kritisch.
Neemt niet weg dat ik van mening ben dat Fantastisch! - net als zijn vorige boek Schitterend! - een briljant boek is en dat ik ervan genoten heB. Het is wetenschapspopularisatie op zijn best: grote lijnen afgewisseld met gedetailleerde en sappige beschrijvingen, direct, zonder vermoeiende nuanceringen, en onderhoudenD. Het is een boek wat ik niet gemakkelijk kon neerleggen en waar ik veel van heb opgestoken.
Verburgh schrijft goed en zijn uitleg van complexe materie is verbluffend eenvoudig zonder dat hij hoeft over te gaan op een jip-en-janneke-toonsoort.
Bovendien maken een verklarende woordenlijst, bibliografie en uitgebreid register dit boek compleet en bruikbaar als naslagwerk.
Verburgh is wat mij betreft lang niet kritisch genoeg ten aanzien van wetenschap, en niet iedereen zal de levensbeschouwelijke boodschap van het boek kunnen waarderen.
Er schort wat dat betreft nog wel een en ander.
Maar het boek als geheel communiceert effectief wetenschappelijke kennis en zet bovendien aan tot serieuze filosofische reflectie over de rol van wetenschappelijke kennis en levensbeschouwing.
Wat mij betreft een absolute aanrader en één van de beste Nederlandstalige wetenschapspopulariserende boeken van de afgelopen tijD. Het zal ook voor Verburgh moeilijk worden om deze beide boeken nog eens te overtreffen...;

Fantastisch      Verburgh Kris      Astronomie

Kris Verburgh maakt het zichzelf in Fantastisch! Over het universum in ons hoofd niet gemakkelijk.
De 21-jarige schrijver onderzoekt wat het is om mens te zijn.
Hij raadpleegt onder meer de kwantummechanica, de evolutietheorie en de werking van onze hersenen.
Zijn bevindingen worden gepresenteerd in een alomvattend verhaal over wetenschap, filosofie en religie.
Verburgh debuteerde in 2003 met het enthousiast ontvangen Schitterend! Over het universum.

Fantastisch! gaat voor één keer niet enkel over het heelal, of Darwin, of de hersenen.
maar verenigt alle drie vakgebieden in een fantastisch verhaal dat veertien miljard jaar overspant, om een antwoord te geven op de vraag: wat is het om mens te zijn?

Fantastisch! gaat over het ontstaan van het universum en het leven, over de evolutietheorie, de werking van onze hersenen, bewustzijn, denkende computers, kwantummechanica, en religie.

Nauwkeuriger dan Einstein

Borduren de eerste hoofdstukken nog voort op Schitterend!, al spoedig dalen we af naar ons eigen menselijke niveau en leren we waarom ons brein in ons hoofd zit (dicht bij onze mond, want aanvankelijk was de belangrijkste taak van het brein erop toe te zien dat we het juiste voedsel naar binnen brachten.
) En leren we dat walvissen voortkomen uit wolfachtigen die zich bedachten en terugkeerden naar de zee.
Of dat oogwit werd ontwikkeld omdat daardoor de blik in de ogen helderder was en het communiceren enorm werd vergemakkelijkt onder het motto dat ogen de spiegel van de ziel zijn.

Verburgh legt ons uit dat de evolutietheorie eigenlijk de meest fenomenale en meest exacte theorie is die er bestaat.
Nauwkeuriger dan de relativiteitstheorie en met een overstelpende bewijslast van haar juistheiD. Evolutie is samen te vatten in drie begrippen: variatie, selectie en adaptatie.

Van een evolutionaire ladder is al helemaal geen sprake.
De gedachte dat de mens het eindproduct of het doel van de evolutie zou zijn is volstrekt onzinnig.
De mens is slechts een van de ontelbare producten van de evolutie, niet beter dan, noch superieur aan andere evolutionaire ontwikkelingen.
En bovendien, als er al sprake zou zijn van een dominante factor in de natuur, dan is dat niet de tot zelfdestructie geneigde mens maar de bacterie, die al meer dan vier miljard jaar bestaat en in leven blijft op plaatsen waar de mens direct het onderspit zou delven.
“Evolutie”, zegt Verburgh, “streeft niet naar complexiteit.
Er zijn bijna twintig bacterierijken en er is maar één dierenrijk, en elk rijk is even divers.
De mens, het meest complexe organisme dat er is, bestaat nog maar een evolutionaire oogwenk, en onze soort heeft nog niets bewezen”.

ID

Ook Verburgh gaat, evenals Dawkins in “The God delusion”, nader in op het gedachtegoed van de creationisten en de aanhangers van Intelligent Design.
Hij legt uit hoe ogen en oren ontstonden en waarom daarbij geen sprake was van niet reduceerbare complexiteit.
Sommige zaken worden verondersteld zo complex te zijn dat ze niet door evolutie zouden zijn ontstaan.
Evolutie verloopt immers stap voor stap en zeer geleidelijk.
Verburgh toont aan dat zelfs al die complexe organen wel degelijk stap voor stap en zeer geleidelijk zijn ontstaan en dat er dus geen ruimte overblijft voor een schepper die op cruciale momenten in de evolutie een helpende hand zou hebben geboden.

De mens mag dan een zeer complexe ‘machine’ zijn, de evolutie heeft er wel meer dan drie miljard jaar voor nodig gehaD. En wat de criticasters van de evolutietheorie ook over het hoofd zien, is dat het overgrote merendeel der mutaties, die overigens volstrekt willekeurig plaatsvinden, gewoon mislukt en tot uitsterven leidt.
“Evolutie is dus een eenvoudig proces, dat slechts intelligent lijkt omdat het zijn mislukte pogingen goed verbergt.
De mislukkingen worden afgebroken tot een hoopje stof, steenkool of kalkrots”, aldus Verburgh.

Ook op moleculair of submoleculair niveau spelen zich enkel uit de evolutie verklaarbare processen af, onder meer door tussenkomst van ons DNA. Wat ons complex lijkt, is vooral zo ingewikkeld omdat wij, die zelf in een wereld van meters en seconden leven, kijken naar processen die zich afspelen in een wereld van honderdduizendsten van seconden en miljoensten van millimeters, terwijl al die processen in die voor ons zo onbevattelijke tijdschaal meer dan drie miljard jaar nodig hadden om de mens te doen zijn zoals hij thans is.

De wetten van de gedragsgenetica

Vervolgens staat Verburgh stil bij onze genen.
Genen zijn niet alleen verantwoordelijk voor onze verschijningsvorm maar ook voor de werking daarvan.
Genen regelen dus ook gedrag.
Zenuwcellen communiceren met elkaar door tussenkomst van neurotransmitters.
Depressies worden bijvoorbeeld veroorzaakt door een tekort aan de neurotransmitter serotonine.
We kunnen dit euvel verhelpen door serotonine als antidepressivum toe te dienen.
Nadeel daarvan is wel dat een dergelijk medicijn niet specifiek werkt en dus ook van invloed is op andere delen van het brein waardoor tal van ongewenste bijwerkingen kunnen ontstaan.
Genen bepalen op een zeer verfijnde manier waar en waarvoor precies een cel een bepaalde functie heeft en een nauwe wisselwerking tussen genen kan dat proces alleen maar versterken.
Genen zijn dan ook veel nauwkeuriger dan medicijnen, die een veel grovere werking hebben.
De moderne neurobiologie leert ons dat elk gevoel, elke ervaring of herinnering, het gevolg is van de werking van zenuwcellen en de eiwitten en ionen die in en tussen die cellen ronddrijven.
En ongeveer tweederde van het genetisch materiaal in iedere celkern codeert ons zenuwstelsel, terwijl de achtduizend andere genen verantwoordelijk zijn voor alle andere functies van ons lichaam.

In een uiterst interessant hoofdstuk gaat Verburgh in op de invloed van genen, legt hij uit waarom de angst voor genetisch determinisme ongegrond is en memoreert de drie wetten van de gedragsgenetica, opgesteld door Eric Turkheimer en Irving Gottesman: alle menselijke gedragskenmerken zijn erfelijk, het effect van in hetzelfde gezin opgroeien is kleiner dan het effect van de genen en de derde wet: een omvangrijk deel van de variatie in complexe menselijke gedragskenmerken wordt niet verklaard door de effecten van genen of gezinnen.

Genetisch determinisme zou, zo wordt ten onrechte gedacht, inhouden dat ons gedrag volledig door genen wordt bepaalD. Maar in werkelijkheid zijn genen slechts voor circa 50% verantwoordelijk voor onze gedragskenmerken.
Voor het overige is de invloed van onze omgeving bepalenD. Ook wijst Verburgh op de zogenaamde spiegelneuronen die ons in staat stellen gedrag dat we bij anderen zien, na te apen.
Zien gapen, doet gapen dankzij spiegelneuronen en lachbanden bij humoristische tv-series hebben dezelfde functie als spiegelneuronen: zien lachen doet lachen.
Spiegelneuronen zijn van uitzonderlijk belang bij iedere vorm van lerend gedrag, inclusief het verwerven van taalvermogen.

Nu zegt de tweede wet van de gedragsgenetica dat de invloed van het gezin niet significant is.
De sociale en culturele omgeving is van veel groter belang.
De sociale groep speelt, zonder hiermee het belang van ouders te onderschatten, een veel belangrijkere rol dan de band tussen ouder en kinD.

De menselijke soort stierf honderdduizend jaar geleden bijna uit als gevolg van klimaatveranderingen.
Daardoor stammen we allemaal af van dezelfde groep voorouders.
De helft van de Europeanen heeft één oermoeder die 12.
000 jaar geleden ergens in de Pyreneeën woonde! Het begrip ras is in feite een onzinnig begrip.
De verschillen tussen blanken onderling zijn vele malen groter dan die tussen blanken en zwarten.
Het sociaaldarwinisme, afkomstig van Herbert Spencer, dat het recht van de sterkste propageert, heeft niets met het echte darwinisme van doen.

Onbeschreven blad?

De nieuwgeboren mens is dus een beschreven en geen onbeschreven blaD. Vergeten we niet dat fascisme en communisme uitgingen van het onbeschreven blaD. Heropvoeding werd gezien als het instrument bij uitstek om mensen zich te doen gedragen zoals het de macht behaagde.
De rassen van het fascisme zijn de klassen van het communisme.
Beide zijn te beschouwen als pervers gedachtegoed dat eenvoudig onschadelijk kan worden gemaakt door in te zien dat de nieuwgeboren mens een beschreven blad is.
Maar ook de wereldreligies zijn als de dood voor iets wat ook maar in de verste verte zou kunnen rieken naar genetisch determinisme en hangen al evenzeer het geloof in het onbeschreven blad aan.

Soms verliest Verburgh zich in sociaal-politieke mijmeringen en bespiegelingen en komt hij met minder doordachte oplossingen voor sociale problemen, zoals een uitgaven- i.p.v.een inkomstenbelasting om statusdrang en jaloezie terug te dringen.
Maar dan geeft hij zelf al meteen aan dat het hier gedachte-experimenten betreft.
Meer zijn het ook niet.

Intelligentie en emoties

Interessant wordt het weer waneer hij laat zien dat de menselijke intelligentie mede en vooral een gevolg is van het evolutionair ontwikkelde vermogen tot zien, kleuren waarnemen, diepte zien, zien zonder ogen te gebruiken, opponeerbare duimen waardoor we voorwerpen of werktuigen konden hanteren.
Intelligentie bevindt zich in de neocortex en de mens valt op door een extreem grote neocortex; dat houdt weer verband met de grootte van zijn sociale groep.
Intelligentie heeft dus alles te maken met het leven in een groter sociaal verbanD.

Ook emoties zijn uit de evolutie ontsproten en dienen primair voor communicatie.
De basisemoties zijn geluk, verdriet, woede, angst, walging en verrassing en deze emoties zijn al meer dan 300 miljoen jaar oud! Anders gezegd, het uiten van emoties zit in ons brein geprogrammeerd en is dus niet cultureel aangeleerD.

Door het bestuderen van de evolutie, en de relaties te leren zien tussen ons moderne bestaan en die evolutie en die relaties te analyseren, realiseren we ons hoe naïef concepten als de maakbare samenleving of ideologieën als het communisme zijn.
De mens is geen onbeschreven blad en al zeker niet het eindpunt of het doel van de evolutie.
Wij achten ons superieur aan alle andere levensvormen, maar zijn dat niet.
Het bestuderen van de evolutie is een les in nederigheid en dat is wat Verburgh ons toont.

Wees agressief en ontrouw!

In een uitgebreid hoofdstuk gaat hij vervolgens in op enkele van de meest geprononceerde gedragskenmerken.
Gedragskenmerken waarvan velen menen dat ze ons van de andere soorten onderscheiden en die verondersteld worden niets met evolutie van doen te hebben.
Ook dat is een geweldig misverstanD. Agressief gedrag en het toepassen van geweld, bedrog en ontrouw, zijn alle gedragingen die vanuit evolutionair standpunt bezien verklaarbaar, logisch en in zekere zin zelfs verstandig zijn.
We moeten ons voortdurend realiseren dat het doel van de evolutie is te zorgen voor goed en sterk nageslacht.

Maar niet alleen gedragskenmerken zijn een gevolg van, en vloeien voort uit, de evolutie.
Hetzelfde geldt voor het vermogen tot taal, kunst en cultuur.
Taal is geen culturele uitvinding van de mens, maar zit dankzij evolutie in onze hersenen geprogrammeerD. Taal bleek evolutionair gunstig omdat het de mens in staat stelde iets weg te geven zonder het te verliezen: kennis.
En die kennis stelde de mens in staat tot samenwerken en zodoende de instandhouding van de soort te garanderen.

Wist u dat ook dieren lachen (apen en ratten bijvoorbeeld), dat ook dieren kunst maken, zoals de prieelvogel en altruïsme kennen, zoals de Arabische babbelaar? Dat niet alleen vogels zingen maar ook apen, walvissen, knaagdieren, krokodillen en schildpadden? Dat humor, kunst en intelligentie allemaal vaardigheden zijn die via evolutie ontwikkeld zijn om de aantrekkelijkheid als seksuele partner te vergroten?

Hoe zit het met moraal?

Maar wist u dat ook moreel gedrag blind werd uitgeselecteerd door het proces van seksuele selectie en dat het baarlijke nonsens is dat goedheid zonder godheid niet zou kunnen bestaan? Dat moraal is verweven met de menselijke natuur laat zich eenvoudig aantonen aan de hand van het verschijnsel incest.
Wij denken dat de van God gegeven moraal ons verbiedt ons te verbinden met directe of naaste familie, maar in werkelijkheid is het de evolutie die ons heeft geleerd dat incest niet alleen de helft van alle genen overdraagt maar ook de helft van alle foute en mislukte mutaties en dat het dáárom niet verstandig is nakomelingen te verwekken bij naaste familie.

Hoe betrekkelijk de menselijke moraal kan zijn leert ons de tragische geschiedenis van Alan Turing die erin slaagde de Duitse Enigma machine te decoderen en zodoende grote massaslachtingen door de Duitsers te voorkomen.
Maar deze mensenredder werd na de oorlog door de overheid gedwongen hormonale kuren te ondergaan om zijn “ziekte” te genezen.
Hij pleegde uiteindelijk zelfmoorD. Homoseksualiteit komt bij meer dan 1.
500 diersoorten voor en in sommige pinguïnkolonies is 10% van de paren homoseksueel.
De natuur gedoogt dus dit gedrag en het is dan ook volstrekte onzin te beweren dat homoseksualiteit tegennatuurlijk zou zijn.
Uit onderzoek blijkt dat homoseksueel gedrag vooral voorkomt bij groepswezens en het verborgen voordeel van dit gedrag is vooral gelegen in het feit dat een homoseksueel dier nog steeds voor nakomelingen kan zorgen, ook al zal hij in de praktijk minder produceren dan zijn heteroseksuele soortgenoten, maar daarnaast vooral van belang is omdat hij tijd en energie heeft om taken te vervullen die het groepsbelang dienen.

Religieuzen zijn de ware evolutionisten

De ironie van de religieus geïnspireerde moraalridders is dat zij de meest fervente uitvoerders zijn van de evolutionaire wetten die zij nu juist afwijzen: gaat heen en vermenigvuldigt u, zorg voor nakomelingen, nee tegen voorbehoedsmiddelen en nee tegen abortus en homoseksualiteit!

Ook de oorsprong van geloven brengt ons bij de evolutie: door intenties toe te schrijven aan zielloze dingen, verklaart de mens de hem omringende wereld op een begrijpelijke en aannemelijke manier.
Zo ontstonden regengoden en woudgeesten.
Bedenk daarbij dat het vanuit evolutionair standpunt bezien verstandig was dat kinderen naar hun ouders luisteren en hen onvoorwaardelijk geloven en gehoorzamen.
En maak u een voorstelling van het enorme ontzag van de mens voor de natuur, onze hersenen zijn immers door en in de natuur ontwikkelD. Herinneren we ons dat de mens over bewustzijn en zelfbewustzijn is gaan beschikken en begrippen als dromen en ziel ontwikkelde: de geest leek los te staan van het lichaam.
Het zijn al deze ontwikkelingen die het geloof van mensen in een Opperwezen, verklaren vanuit evolutionair standpunt.
En laten we tot slot het placebo-effect niet vergeten.
Alles wat werkt is goed en wat is aangenamer dan een troostende en geruststellende gedachte aan een Opperwezen dat over ons waakt?

Heeft u nog meer aansporingen nodig om dit prachtige boek van Kris Verburgh te lezen? Als u wilt weten hoe ons brein werkt en hoe onvoorstelbaar ons lichaam en ons brein in elkaar zitten en functioneren - het zal u duizelen en u zult niet alles begrijpen maar het zal u eindeloos fascineren! En bedenk voor altijd: zonder lichaam geen brein of bewustzijn.
Het zou verplichte literatuur binnen ieder godsdienstonderwijs moeten zijn.

Universum uit het niets      Krauss Lawrence      Astronomie

Het onbevattelijke helder uitgelegd

Internationaal befaamd natuurkundige en bestsellerauteur Lawrence Krauss geeft prikkelende, onthullende antwoorden op de meest fundamentele vragen.
Waar komt ons heelal vandaan? Waarom is er iets in plaats van niets? En hoe zal het allemaal aflopen? Recente wetenschappelijke ontwikkelingen werpen meer licht op dit kosmologische vraagstuk: niet alleen kan er iets uit niets voortkomen, er zal altijd iets uit niets voortkomen.
In opmerkelijk heldere bewoordingen, doorspekt met humor, legt Lawrence Krauss uit hoe de vork in de steel zit.
Universum uit het niets is een duizelingwekkende reis naar het begin van het begin, gebaseerd op de meest actuele verklaring voor de evolutie van ons heelal.

Met een nawoord van Richard Dawkins

Persrecensies

'Bewonderenswaardig mooie experimentele waarnemingen en fundamenteel theoretisch onderzoek tonen dat het helemaal niet moeilijk is om van niets iets te maken.
' EOS magazine

'Krauss geeft met humor antwoord op de meest fundamentele vragen.
' Algemeen Dagblad

'We beleven een revolutie in de kosmologie die even ongelooflijk is als die van Copernicus.
Hier is de onmisbare, fascinerende en briljante gids.
' Ian McEwan

'Krauss stelt wel degelijk vragen die christenen tot serieuze overdenking moeten aanzetten.
' Reformatorisch dagblad

'Briljante inzichten en opzienbarende ontdekkingen hebben het universum de afgelopen jaren op zijn grondvesten doen schudden, Lawrence Krauss bevindt zich in het centrum van de commotie.
Met zijn karakteristieke stijl […] maakt hij het verhaal opmerkelijk toegankelijk.
Het hoogtepunt van het werk is een gedurfd wetenschappelijk antwoord op de grote vraag van het bestaan: Waarom is er iets en niet niets?' Frank Wilczek, Nobelprijswinnaar Natuurkunde en auteur van The Lightness of Being

'

Een gigantische hoeveelheid axioma’s, zelfverzonnen definities, genoeg speculatie en voorbehoud, een hoop onnavolgbaar gebabbel over onzichtbare energie en spontaan verschijnende deeltjes en – last but not least – de stelligheid dat het gaat over de absolute waarheiD.’ Volgens filosoof en sociaal wetenschapper Stephan Wetzels heeft het boek Universum uit het niets van natuurkundige Lawrence Krauss alles in zich wat je van een religieus werk zou verwachten.

 

Alleen, stelt Wetzels, is dit geen religieus werk, maar een natuurkundige uiteenzetting over hoe er vanuit niets iets kan ontstaan.
– En deze man komt 17 september naar de Balie om uit te leggen hoe er iets uit niets kan ontstaan! Volgens Geloof & wetenschap is het moeilijk te bevatten hoe dat kan, hoe er iets uit het niets kan ontstaan.
De natuurkundige Lawrence Krauss schijnt dat uit te kunnen leggen.
Maar, zegt Wetzels:

 

Krauss trapt zowat in elke valkuil die filosofisch te verzinnen is (te beginnen bij de definitie van het niets), door het verstand los te laten op zaken die het verstand overstijgen, om het vervolgens via onbegrijpelijke wegen dan toch terug te brengen tot een soort kennis (en er praktische, ethische en religieuze consequenties aan te koppelen.
)

 

Internet gonst van ‘kennis’ over universa en oerknallen.
Zowel theologen als wetenschappers beweren van alles.
Het gebabbel lijkt universeel.
Wat is waar en wat niet? Wat denken we te weten? Is (moderne) wetenschap en kennis ook geloof? Er ligt immers altijd een basis aan aannames ten grondslag? Docent Mischa van de Giessen haalt in Sporen van God de wis- en natuurkundige Roger Penrose aan, de man die denkt dat het heelal wel eens cyclisch zou kunnen zijn.

 

Zo heeft Penrose onlangs bewezen dat er iets was voor de oerknal! Namelijk een eerder universum en over enkele miljarden jaren breidt dit heelal zich niet meer uit en komt er wederom een oerknal.

 

In Universum uit het niets heeft Richard Dawkins het nawoord geschreven.
Volgens Wetzels had het van moed getuigd als iemand als John Polkinghorne, Peter van Inwagen, Freeman Dyson of desnoods Alan Sokal een nawoord had mogen schrijven, waarin de lezer ook nog een ander perspectief was aangeboden met hier en daar een nuancering.
– Dawkins schrijft onder meer (vertaald door Rik Delaet):

 

Lijken de wetten en constanten van de fysica op een fijn afgesteld maatwerk bedoeld om ons tot leven te roepen? Denk je dat een bewust agens alles in gang moet hebben gezet? Lees Victor Stenger als je niet doorhebt wat er mis is met dergelijke argumenten.
Lees Steven Weinberg, Peter Atkins, Martin Rees, Stephen Hawking.
En nu kunnen we Lawrence Krauss lezen voor wat voor mij de genadeslag lijkt te zijn.
Zelfs de laatste troef van de theoloog, “Waarom is er iets in plaats van niets?” verschrompelt voor je ogen als je deze pagina’s leest.
Als ‘On the Origin of Species’ de doodsklap van de biologie was voor het bovennatuurlijke, dan kunnen we ‘Een Universum uit Niets’ zien als het equivalent ervan voor de kosmologie.
De titel betekent precies wat hij zegt.
En wat hij zegt is vernietigenD.

 

Wetzels zegt over het ‘volstrekt overbodige nawoord’ van beroepsatheïst Richard Dawkins dat dit voorts niet alleen neigt naar vriendjespolitiek, maar het bange vermoeden bevestigt dat dit boek een dubbele agenda dient: een warm pleidooi te zijn voor een strikt atheïsme en het voorstaan van een Nietzscheaanse ethiek.
Sciëntisme van de bovenste plank dus.

 

Maar net als religieuze fanatici, houden geobsedeerde natuurkundigen waarschijnlijk niet zo van vervelende bromvliegen die afleiden van de overtuigingen.
Daarom beter een nawoord van een jaknikker die dit werk dezelfde grootte toedicht voor de natuurkunde als On the Origin of Species dat was voor de biologie.
Dat lijkt de schaamte voorbi J.

Hij was in Nederland, de grote natuurkundige Lawrence Kraus.
De Volkskrant organiseerde een compleet Kenniscafé rond de man; de NRC hield het bij een ultrakort interviewtje.
Krauss is een vooraanstaand kosmoloog, een van de bedenkers van de term ‘donkere energie’ (een onzichtbaar ‘íets’ dat je kunt gebruiken om de uiterst verwarrende recente metingen aan de kosmos te verklaren).
Maar hij kwam naar ons land om zijn boekje te promoten: Universum uit het niets.
Want dat is wat er volgens Krauss is gebeurD. Het universum is ontstaan uit het niets.
Menigeen wist dat al.
Een groot deel van de westerse mensheid haalt er zijn schouders bij op, maar voor Krauss is dat een uiterst belangrijke boodschap.
Krauss heeft namelijk iets tegen theologen.
Ook iets tegen filosofen, maar als hij in zijn boekje goed op dreef is, bijt hij vooral richting theologen.
Volgens Krauss zijn dat namelijk mensen die zeggen dat het logisch onmogelijk is dat iets uit niets ontstaat.
En aangezien er ‘iets’ is, moet dat ‘iets’ een oorzaak hebben.
Filosofen zeggen dat het hier een groot raadsel betreft, theologen steken de vinger hemelwaarts en zeggen: GoD. Tot zover Krauss’ samenvatting van wat hij denkt dat deze mensen denken.
Waar het om gaat, is dat ze er volgens Krauss allemaal naast zitten.
De natuurkunde heeft dit raadsel opgelost, en zo het laatste godsbewijs vernietigD.

Hoe heeft de natuurkunde dat kunstje geflikt? Kern van de zaak is het kosmisch gebruik van het begrip kwantumfluctuatie.
Volgens de kwantummechanica is lege ruimte niet echt ‘leeg’ omdat daarin voortdurend, héél even, zo maar, een deeltjespaar kan ontstaan: een deeltje en zijn antideeltje.
Dat duurt zó kort dat de gewone natuurwetten (die zoiets niet toelaten) het niet in de gaten hebben.
Meestal ‘vinden’ die twee elkaar weer, heffen elkaar op – en dan lijkt het net of er niks is gebeurD. Maar als zoiets voortdurend gebeurt in een zich extreem snel uitdijende ruimte, dan vinden die deeltjes elkaar nièt, en dan vult die uitdijende ruimte zich dus met materie.
Iets uit niets.

 

Intellectueel bankroet van de theologie

 Krauss denkt (hij is overigens niet de eerste of enige) dat de Big Bang zo’n uit de hand gelopen verzameling kwantumfluctuaties is.
Dat zullen we overigens pas zeker weten wanneer we erin slagen om Einsteins relativiteitstheorie en de kwantummechanica te combineren tot één theorie, en het is maar de vraag of dat ooit zal lukken.
Iets uit niets blijft dus waarschijnlijk altijd een hypothese.

 

Is God hiermee vernietigd? Krauss kraait van wel – maar dan moet je wel de natuurkundige definitie van ‘niets’ accepteren.
Dat wil zeggen, een ‘niets’ dat niet echt ‘niets’ is omdat het nog steeds een cruciale eigenschap heeft: de potentie deeltjes voort te brengen.
Is dat echt ‘niets’? Volgens Krauss wel.
En datgene wat iedereen altijd niets heeft genoemd, namelijk het niets dat echt niets is, dat dus ook geen enkele eigenschap heeft, is volgens hem slechts een woordspelletje.
Dat idee van niets moeten we vergeten.
Als theologen weigeren om dat natuurkundige net-niet-niets te accepteren als het enige echte niets dan betekent dat volgens hem ‘het intellectuele bankroet van een groot deel van de theologie.

 

Aristoteles

 Ja ja, dat heb je met natuurkundigen: geen last van valse bescheidenheiD. Tegenover de NRC (van 18 september) doet hij ook nog even lekker brutaal tegen filosofen.
Daarmee heeft hij ‘de grootste botsingen’ gehad maar ‘uiteindelijk zullen ook de filosofen irrelevant blijken voor deze discussie.

 

Wat het boekje van Krauss aantoont, is natuurlijk de irrelevantie van de natuurkunde.
Krauss heeft helemaal geen ‘iets uit niets’ aangetoond – uiteindelijk is natuurkunde gebaseerd op causaliteit, en daarom zal zij (in de voetsporen van Aristoteles) altijd moeten constateren dat de kosmos geen begin heeft gehaD. Ook het verschijnsel kwantumfluctuatie vraagt om een oorzaak, een verklaring.
Het veel diepere filosofische probleem waar alles uit is voortgekomen, waarom er ‘iets’ is en niet (het totale) ‘niets’, staat daar volkomen los van.

 

Richard Dawkins

 Krauss denkt ondertussen dat hij een on-ge-lofelijke doorbraak heeft opgeschreven.
Daar hebben de zelfverklaarde tegenstanders van de religie wel vaker last van: iets te vroeg victorie kraaien.
En wat ook zo merkwaardig is: ze vinden elkaar allemaal ge-wel-dig.
Zolang je maar tegen religie bent.
Richard Dawkins schreef een nawoord bij dit boek.
Plechtig concludeert hij dat natuurkundigen als Krauss het idee dat god de wereld heeft geschapen ‘de genadeklap’ heeft gegeven.
Hij noemt ‘Universum uit het niets’ zelfs het ‘kosmologisch equivalent’ van Darwins Origin of Species.
Dat zal Krauss vast leuk vinden, die veren in zijn reet, persoonlijk aangebracht door de paus der atheïsten.
Maar wat een onzin.

Het uitdijend heelal      Gutt Allan      Astronomie

Alles uit Niets

Oorsprong van het heelal, inflatie en de kiemen van structuur

Ons zichtbare heelal: van Alles naar `Niets’

Kosmologische parameters

Theorie en observatie

Donkere mysteries

`Emergentie’ of gewoon toeval?

Fijn-afstelling parameters

Dynamisch versus begin-conditie

Inflatie en de oorsprong van structuur

Speculaties over `Niets’

 

Emergentie

Eigenschappen heelal

Dynamische verklaring

Theorie/mechanisme

Ruimte-tijd emergent?

 

Kosmologie

Oorsprong, evolutie en toekomstig lot van ons heelal als geheel

Einstein’s algemene relativiteitstheorie: ruimte-tijd heeft een eigen dynamiek, de tijd een begin, het heelal een eigen geschiedenis

 

Kosmologische meetlat

Afstand Aarde-Zon:

1 Astronomical Unit (AU)

~ 8 lichtminuten

~ 1011 meter

Dichtsbijzijnde sterren

Paar lichtjaren ~ 1016 meter

Melkweg ~ 30 kpc

~ 100.
000 lichtjaar

~ 1021 meter

1 parsec (pc) ~ 3,3 lichtjaar

Andromeda ~ 770 kiloparsec (kpc)

 

Typisch volume sterrenstelsel cluster ~ miljoen kubieke parsecs

Favoriete eenheid kosmologen: Megaparsec (Mpc) ~ 1022 meter

Clusters en superclusters van sterrenstelsels ~ 100 Mpc

Op afstanden groter dan 100 Mpc: homogeen, isotroop Heelal

Kosmische achtergrondstraling: tot op 0,001% uniform

380 duizend jaar (ABB)

T=2,725 K

 

Kosmologische tijdlijn

 

Dicht opeengepakte materie, zeer hoge temperaturen en energieën: extreme omstandigheden, bestaande theorieën uiteindelijk niet langer geldig

 

Kosmische achtergrondstraling

Nagloed van de oerknal

Zeer uniform T=2,725 K

Oorsprong structuur in

gemeten kleine variaties

COBE (Nobel 2006)

WMAP

ESA PLANCK (2008)

De CMB als vingerafdruk

Kritische dichtheid:

~ 10 waterstof atomen

per kubieke meter

Temperatuurvariaties in de

CMB van orde 1/100.
000 !

 

Precisie kosmologie

Voor 1990 :

35 < H0 < 100

In schril contrast met electron magnetisch moment :

 

Zoeken naar Supernova’s

 

Supernova Cosmology

 

Project (S.
Perlmutter)

 

High-Z SN Search

 

Versnelde expansie

Anti-gravitatie voorbeeld: energie van het vacuum, de kosmologische constante ? 

Grote schok voor (theoretisch) natuurkundigen!

Theorie ~ [1018 GeV]4

Observatie ~ [10-3 eV]4

Factor 10-120 verschil!

 

Ons absurde heelal

OTOT=1

Hete oerknal

?T/T =1/100.
000

Bron: schaal-invariant

 

Fundamentele vragen

De oerknal

Wat `knalde’ er en waarom

Waarom zo groot, oud en plat

Waarom zo bijzonder uniform

Donkere sector

Samenklonterend: materie

Niet samenklonterend: `energie’

 

Ons toevallige heelal?

Parameters lijken nauwkeurig afgestemd!

Dichtheidsvariaties/homogeniteit

Platheid/kritische dichtheid

Donkere energie

 

Massa’s elementaire deeltjes

Sterkte krachten

Fijn-afstelling oerknal

Kritische dichtheid

Plat heelal

Horizon probleem: homogeniteit

CMB temperatuur onverklaarbaar

Sub-kritisch

zadelvorming heelal

Super-kritisch

bolvormig heelal

 

Oorsprong van structuur?

 

Kosmologische Inflatie

Oerfase van exponentiele expansie, bron: vacuum energie

Straal ~ 10-30 m, duur ~ 10-36 s, expansie factor >1030

Voorspelt homogeen, plat en groot uitdijend heelal

Kritische dichtheid

Plat heelal

 

Inflaton veld

Energie-schaal inflatie ~ GUT schaal: 1016 GeV

Verklaart platheid en homogeniteit

Hete oerknal: vervallend inflaton veld

 

Ons zichtbare heelal

 

Dichtheidsvariaties

Quantum fluctuaties!

Inflatie verklaart in én klap de oorsprong van de expansie

van ons heelal, de platheid, homogeniteit en het ontstaan

van structuur : ALLES UIT (bijna) NIETS

Status inflatie

Overtuigende (dynamische) verklaring

Kleine afwijking van schaal-invariant

   oer-spectrum van fluctuaties

Oer-gravitatiegolven

 

Donkere materie en energie

Wat gebeurde er voor inflatie

Uni-of-multiversum?

Meerdere universa (> 10200)

Verschillende parameters (?, mn, …)

 

Waarschijnlijk gerealiseerd

in string theorie…

Mogelijke verklaring fijn-afstelling parameters

in het bijzonder de kosmologische constante

 

 

 

 

 

 

Emergente ruimte-tijd?

Energie/Afstand/Tijd

AdS/CFT correspondentie:

Gegeneraliseerde versie van quantum

electromagnetisme is equivalent aan

een 5d gravitatie-theorie met een

negatieve kosmologische constante!

 

 

 

 

 

 

 

 

Abstract

Waarom is ons heelal zo groot, zo oud en zo plat? Wat zijn donkere materie en donkere energie, en welke rol spelen ze in ons universum? 

 

Ons heelal lijkt een bizarre speling van het lot, met eigenschappen nauwkeurig afgestemd op het ontstaan van melkwegstelsels, sterren en uiteindelijk het leven zelf.
Op het eerste gezicht lijkt het onwaarschijnlijk dat deze eigenschappen volledig verklaard kunnen worden door fundamentele natuurwetten, in termen van microscopische bouwstenen en hun onderlinge wisselwerkingen.
 

 

Aan de hand van recente kosmologische observaties zal ik aangeven waar ons huidige begrip begint en eindigt, met speciale aandacht voor kosmologische inflatie als belangrijk theoretisch mechanisme, dat enkele bijzondere kenmerken van ons heelal op natuurlijke wijze verklaart.
Maar wat veroorzaakte inflatie? En wat gebeurde er precies tijdens de oerknal? Speculaties alom, waarvan ik de meer beloftevolle suggesties kort de revue zal laten passeren.

100 Unieke sterren      Kaler James      Astronomie

Kijk op een heldere avond omhoog en je ziet duizenden fonkelende sterren boven je.
'Koude' rode sterren, hete blauwe sterren, grote sterren en kleine sterren.
Sommigen zijn verbazingwekkend helder, terwijl anderen nauwelijks zichtbaar zijn.
Een ster als de 'De zwarte weduwe' draait 640 keer per seconde om zijn eigen as en de 'Barnards ster' beweegt met 90 kilometer per seconde.
Witte dwergen als EG 129 hebben een magnetisch veld dat meer dan een miljoen keer sterker is dan dat van de aarde.
En een heldere ster als Canopus schijnen 14.
800 maal sterker dan de zon.
Toch zijn niet al die 'heldere' sterren zichtbaar.
Door de enorme zwaartekracht van zwarte gaten zoals Cygnus x-1 kan zelfs het licht van de helderste ster worden opgeslokt.

Astronomie      Ridpath Ian      Astronomie

Menig liefhebber van de sterren zal op een heldere avond al staan turen hebben naar de hemel.
Maar hoe hou je die complexe verschijnselen uit mekaar? Wel, daar zorgt deze gids voor.
Ik ken deze auteur al zo’n dertig jaar, omdat hij vroeger ook encyclopedische werken over ruimtevaart schreef.
Dit referentiewerk is weerom zeer volledig te noemen.
Wat komt er allemaal aan bod? Wel, de geschiedenis van de astronomie, de oorsprong en de verschijnselen van het heelal, het zonnestelsel, de observatie van de sterrenhemel, de sterrenbeelden, een sterrengids, een almanak tot het jaar 2015, en een verklarende woordenlijst.
De auteur maakt dus zowel gebruik van de observatieve als van de intellectuele kant van deze materie.
Eerst komt de theoretische kant aan bod, waarna de liefhebber zelf aan de slag kan om gaan te observeren.
Daarbij is het boek veelvuldig verlucht met tal van foto’s, tekeningen enz.
Ik kan het dan ook zeer aanraden aan beginnende astronomen en geïnteresseerden.

Op zoek naar de sterren Volg de ontiwikkeling van de astronomie, van de vroegst beschavingen tot de dag van vandaag.

Tuur naar het heelal Leer de nachtelijke hemel observeren met het blote oog, een verrekijker of telescoop.

Onze plaats in de ruimte Ga op verkenning in het zonnestelsel met behulp van unieke sterrenkaarten en de meest recente afbeeldingen van de planeten

Overzichtelijke gids voor de sterrenhemel Vind de weg aan de nachtelijke hemel met sterrenkaarten en afbeeldingen van sterrenbeelden en speur naar sterren, sterrenstelsels en andere objecten.

Het heelal      Hawking Stephen      Astronomie

Het boek begint eerst bij ons beeld van het heelal.
Hoe heeft het beeld zich gevormd door de eeuwen heen? Het is dus eigenlijk een historisch overzicht van de gebeurtenissen en de personen die verschillende theorieen erover hadden.
Hoofdstuk twee gaat over de ruimte en tijD. Daarin staan ideeen van wetenschappers en wiskundigen over de ruimte/tijd en er staan veel voorbeelden in.
Het uitdijende heelal gaat over het uitdijen van het heelal.
Hierbij komen termen als Doppler-effect en roodverschuiving aan boD. Maar ook komt de theorie dat het heelal gesloten kan worden aan boD. Daarna volgt een hoofdstuk over het onzekerheidsprincipe.
Een kort hoofdstuk over deeltjes en golftoppen en -dalen.
Die deeltjes worden verder doorgeborduurd in het hoofdstuk 'Elementaire deeltjes en de natuurkrachten.
' Quarks, electronen en weet ik wat nog meer komt daar aan boD. Zwarte gaten is een mooi hoofdstuk over zwarte gaten.
De theorie komt aan bod en het boek laat veel voorbeelden zien wat er gebeurd als een mens bijvoorbeeld in een zwart gat valt of wat de waarnemingshorizon betekenD. Daarna komt hoofdstuk zeven 'Zwarte gaten zijn zo zwart nog niet.
' Dit gaat nog meer in op de natuurkunde bij zwarte gaten en wordt daarmee ook wat moeilijker.
Oorsprong en toekomst van het heelal gaat over de oerknal en wat er in de toekomst van het heelal gebeurD. Eigenlijk de evolutie op zich.
De pijl van de tijd gaat over de tijd in het heelal.
Loopt alles precies op tijd of zijn er vertragingen? Wormgaten en reizen in de tijd is een erg mooi hoofdstuk over de theorie 'Wormgaten.
' Alles over deze tunnels komt in dit hoofdstuk aan boD. De unificatie van de natuurkunde gaat terug naar hoe simpel natuurkunde eigenlijk wel niet kan zijn.
Als je maar logisch denkt.
Conclusie is een hoofdstuk waarin alle punten op een rij worden gezet en de conclusie wordt vertelD. Daarna komen nog kleine korte hoofdstukjes over enkele historische astronomen/wetenschappers/wiskundigen.

Kosmisme symphonie      Greene Brian      Astronomie

Het zijn paradoxale tijden voor de natuurkunde, zeker in NederlanD. Hoewel het vakgebied onder druk staat door teruglopende belangstelling bij aankomende studenten en links en rechts de zegetocht van de biomedische wetenschappen wordt verkondigd, is de publieke belangstelling voor de esoterische wereld van de moderne fysica nog nooit zo groot geweest.
Er is een niet te stillen honger naar verhalen over quarks, zwarte gaten, de big bang, tijdreizen en de mystiek van de kwantumwerelD. Het lijkt soms alsof de nieuwe zakelijkheid die deels aan de koudwatervrees van studenten ten grondslag ligt in de vrije tijd wordt gecompenseerd door te lezen over deze bizarre zaken.
Er is een fascinatie met de zonderlingen die zich in deze zuurstofarme wereld durven te begeven om het antwoord te vinden op de grote vragen van het leven, om met Faust te zoeken was die Welt, im Innersten zusammenhält.

Het startschot voor deze renaissance van de fysica in de populaire cultuur werd gegeven door het ongelooflijke succes van Stephen Hawkings boek A Brief History of Time.
Het werd mede geschreven om de hoogoplopende medische rekeningen te kunnen betalen, maar Hawking en de internationale uitgeverswereld werden volledig verrast door de fenomenale aantrekkingskracht van dit werk op het grote publiek.
Het boek stond zo lang op de internationale bestsellerslijsten dat het uiteindelijk in het Guinness Book of World Records terecht kwam.
Alleen de paperbackeditie heeft het beter gedaan.

Het is niet erg waarschijnlijk dat alle meer dan tien miljoen kopers van Hawkings boek het volledig hebben doorgewerkt.
Het behandelt namelijk een aantal nogal technische onderwerpen zoals de creatie van deeltjes in zwarte gaten, imaginaire tijd en een heelal zonder grenzen.
Maar het mengsel van verrassende ideeën en het verslag van de primaire worsteling met de allergrootste vragen over het verleden en toekomst van het universum is onweerstaanbaar gebleken.

In 1999 werd de uitgeverswereld opnieuw verrast door een onverwachte bestseller met een in principe nog moeilijker te verteren onderwerp.
In dit geval betrof het The Elegant Universe, geschreven door de jonge auteur Brian Greene, hoogleraar wis- en natuurkunde aan Columbia University, en nu in Nederlandse vertaling verschenen als De Kosmische Symfonie.
In vele opzichten wist Greene dezelfde emoties aan te boren als Hawking eerder had gedaan.
Het onderwerp is namelijk de snaartheorie, een ambitieuze poging een complete formulering te geven van de natuurwetten die de elementaire deeltjes en hun onderlinge krachten beschrijven - een ‘theorie van alles’.

Ondertussen is het boek een fenomenaal commercieel succes gebleken.
Er zijn meer dan een half miljoen exemplaren van verkocht, de auteur is een populaire verschijning in talkshows en verschijnt binnenkort als de gastpresentator van een prestigieuze serie documentaires.
In het kielzog van het succes van het boek heeft de snaartheorie zich stevig in het publieke bewustzijn genestelD. Het Guggenheim Museum organiseerde een drukbezochte avond waarin de snaren van de fysica werden gecombineerd met die van een strijkkwartet.
Vele artiesten hebben zich sindsdien laten inspireren door de snaartheorie.
Een hoogtepunt is een recente cartoon in The New Yorker waarin een man en een vrouw op straat tegen elkaar zeggen ‘It’s all string theory to me’.

Wat kan de snaartheorie wat andere fysische theorieën niet kunnen? De twintigste eeuw heeft ongelooflijke successen voor de fysica gebracht.
De kwantummechanica van Bohr, Heisenberg en Dirac heeft de wereld van de allerkleinste deeltjes ontsloten.
Dit heeft ons geconfronteerd met tegenintuïtieve begrippen zoals de dualiteit tussen golven en deeltjes.
Op dezelfde wijze heeft Einstein met de relativiteitstheorie het theoretisch kader geschapen om de allergrootste structuren in het heelal te begrijpen.
Ook daar duizelen we van de nieuwe ideeën - een uitdijend heelal, zwarte gaten, een begin of een einde aan de tijD.

Het is echter niet algemeen bekend dat deze twee fantastische bouwwerken, die beide met zeer grote precisie experimenteel zijn geverifieerd, in principe niet compatibel zijn.
Einsteins theorie is fundamenteel klassiek van aard en is niet in staat kwantummechanische processen te beschrijven.
Toch zullen uiteindelijk ook ruimte en tijd zich aan de wetten van de kwantummechanica moeten onderwerpen.
De wereld om ons heen is een concreet bewijs dat Bohr en Einstein uiteindelijk samen door één deur moeten kunnen.
Vele fundamentele vragen kunnen alleen beantwoord worden als beide theorieën worden verenigD. Hoe ziet bijvoorbeeld het binnenste van een zwart gat eruit, en wat is er precies gebeurd vlak na de big bang? Wat is het ultieme lot van het heelal?

De snaartheorie weet deze unificatie te bewerkstelligen en doet dit vanuit een verrassend startpunt.
De veronderstelling is dat op die zeer kleine afstanden deeltjes niet puntvormig zijn maar kleine elastiekjes, snaren.
Deze snaren kunnen trillen, niet veel anders dan een vioolsnaar, en de boventonen manifesteren zich vervolgens als deeltjes met allerlei verschillende eigenschappen.
Omdat alle deeltjes trillingen van dezelfde snaar zijn, verenigt de theorie alle materie en krachten in één omvattend wiskundig formalisme.
Ook al werd de snaartheorie allereerst ontwikkeld om een beschrijving van de kernkrachten te geven, sinds midden jaren zeventig werd het duidelijk dat snaren op een natuurlijke wijze in staat zijn de zwaartekracht en daarmee de relativiteitstheorie te beschrijven.
Vervolgens heeft de theorie alleen maar aan populariteit gewonnen en domineert zij in grote mate het denken over deze problematiek.

Heldere presentatie

Greene is er als geen ander in geslaagd een uiterst heldere en toch lichtvoetige presentatie te geven van de intellectuele ontwikkelingen die tot de snaartheorie hebben geleiD. Zijn expositie van relativiteitstheorie en kwantummechanica is meesterlijk en hij weet de lezer op een pakkende wijze te leiden naar de onvermijdelijke confrontatie van deze twee zwaargewichten.
Sommige passages zijn wel typisch voor de Engelstalige markt geschreven.
Zo wordt de lezer de H-bar ingevoerd, een dranklokaal waar de Planckconstante h(h-streep, in het Engels uitgesproken als h-bar) ongewoon groot is.
Maar Greene maakt niet de gebruikelijke fout om in zijn enthousiasme de lezer te ver vooruit te lopen zodat het dunne touwtje van begrip breekt.
In die zin is Hawkings nieuwe boek The Universe in a Nutshell dat nu in de boekhandels ligt een grote teleurstelling, ook al heeft dit de voorspelde opmars naar de bestsellerslijst niet weten te verhinderen.

Greene is een actief onderzoeker die vooral heeft gewerkt aan de wiskundige aspecten van het oprollen van de vele extra dimensies die de snaartheorie eigen zijn.
Daartoe moeten bijzondere ruimten worden gebruikt die genoemd zijn naar de wiskundigen Calabi en Yau.
Het is moeilijk voor te stellen dat de lange passages over deze Calabi-Yau-ruimten, die onder invloed van de kwantummechanica op raadselachtige wijze spontaan van vorm en grootte kunnen veranderen, voor iedereen eenvoudig te volgen zijn.
Maar de populaire cultuur leert ons misschien dat dit ook niet nodig is.
Zo zijn inmiddels onder de titel Calabi-Yau al een toneelstuk in San Francisco, een performance in New York City en tien suites voor gitaar verschenen.

Wordt onze wereld door de snaartheorie beschreven? Of zijn deze microscopische snaren als die van de Pythagoreeërs, die het simpele feit dat de gehele getallen op een natuurlijke wijze verschijnen in de boventonen van een trillende snaar uiteindelijk tot een volledige wereldvisie en een van de allereerste wereldwijde religieuze sekten wisten om te bouwen? Op dit punt laat Greene ons voornamelijk achter met een grote dosis optimisme.
Momenteel is het concrete bewijs voor het bestaan van snaren op z’n minst slechts indirect.
Allereerst staat de interne wiskundige consistentie voorop die uitsluitend met gedachte-experimenten getoetst kan worden.
Verder bevestigt de snaartheorie de natuurlijke rol en nauwe verwevenheid van twee pijlers van het moderne fysisch denken, namelijk de relativiteitstheorie en de ijktheorie.
Deze laatste theorie is gebouwd rond het inzicht dat symmetrieën uiteindelijk de natuurlijke verklaring geven voor de natuurkrachten, hetgeen briljant bevestigd wordt in de huidige beschrijving van de waargenomen elementaire deeltjes.
De meest concrete voorspelling van de snaartheorie is supersymmetrie, een hypothetische symmetrie die de materiedeeltjes en de krachtdeeltjes in de natuur aan elkaar kan relateren.
Vele hoge-energiefysici verwachten dit verschijnsel bij de volgende ronde van experimenten aan te treffen.

Op dit moment is de zegetocht van de snaren in de populaire cultuur niet te stuiten.
Op 4 april ging de opera Snaren van Toneelgroep Amsterdam in première, met muziek van Harry de Wit en tekst van Gerard Reijnders.
De vooraankondiging zegt: ‘Snaren gaat over Faust, Lucifer, Adam, Eva en al die anderen die domweg willen weten: “wat, waarom, hoezo?” ;

Voor de oerknal      Bojowald      Astronomie

ER WAS GEEN OERKNAL

Sinds Einstein was de ‘oerknal’ een grens waar geen natuurkundige ook maar in de buurt kon komen.
Zelfs voor de algemene relativiteitstheorie geldt dit tijdstip als ‘singulariteit’, waar berekeningen tekortschieten en de natuurkundige wetmatigheden hun geldigheid verliezen.
Maar nu is het de jonge Duitse natuurkundige Martin Bojowald gelukt inzicht te geven in de tijd voor de oerknal.
Wat was er voor de oerknal? Hoe zag het heelal er toen uit? En wat betekent het voor de toekomst? Een spectaculair boek, dat onze voorstelling van het heelal en zijn begin totaal verandert.

De jonge Duitse natuurkundige Martin Bojowald heeft in de vakwereld opzien gebaard, door met een reeks vergelijkingen niet alleen in de buurt van de oerknal te komen, maar deze zelfs te passeren.
Plotseling kan inzicht worden verkregen in wat zich vóór de oerknal afspeelde.
Dat biedt perspectief op een verbluffende wereld met negatieve tijd, ‘omgevouwen’ ruimtelijke toestanden en een heelal dat zich samentrekt om na de ‘oerknal’ weer uit te dijen.

Martin Bojowald (1973) heeft na zijn studie gewerkt bij het Max Planck Instituut voor Zwaartekrachtsfysica in Potsdam (Duitsland) en is nu Assistant Professor aan de Pennsylvania State University in de VS.
Zijn onderzoeken van de luskwantumzwaartekracht en de kosmologie hebben de internationale vakliteratuur gehaalD. Er is over bericht in onder meer New Scientist, Scientifi c American, Bild der Wissenschaft en Nature.

Oerknal bestaat niet?

Hoe is het universum ontstaan? Juist, door de oerknal, dat is het meest logische antwoorD. Maar volgens een Amerikaanse wetenschapper, Martin Bojowald, heeft de oerknal nooit plaatsgevonden.
Althans, nooit in de vorm die wetenschappers op aarde tientallen jaren lang verondersteld hebben.
Bojowald en enkele andere wetenschappers zijn met de LQG, voluit de Loop Quantum Gravity, tot het moment vóór de oerknal gekomen.
Voorheen kwam men nooit verder dan ruim tien seconden na de 'oerknal', maar computersimulaties zijn nu bij het punt t=0 belanD. Tot de grens van t=10-45 (ook wel bekend als de kwantumtijd) waar men voorheen telkens belandde, zijn alle natuurwetten volgens de kwantummechanica nog geldig.

Men heeft t=0 nog niet eerder bereikt, omdat je dan belandt bij een oneindig klein volume, met extreem hoge temperaturen en niet voor te stellen grote dichtheden.
Maar wat vreemd is, is dat de computersimulaties van Bojowald geen oneindig volume aantonen.
De meest logische verklaring zou zijn dat het universum waarin we nu leven één van de vele universa is van een hele reeks universA. Wetenschappers denken nu dus dat er voor het begin van dit universum een ander heelal bestonD. Maar als er daadwerkelijk een universum aan het huidige universum is voorafgegaan, zal de informatie uit dit vorige heelal nooit te achterhalen zijn.
Of toch wel?

De oerknal heeft dus mogelijk nooit plaatsgevonden als een grote knal.
Het vorige universum zou zijn gaan krimpen, ook wel de 'Big Crunch' genoemd, en vervolgens over zijn gaan lopen naar een ander heelal, het heelal waar we ons nu in bevinden.
Het is dan geen verkeerde gedachte dat ons universum over een nog onbekende tijd hetzelfde te wachten staat.
Ook versterkt dit onderzoek van Bojowald het idee dat er meerdere universa bestaan.

De oerknal was het moment waarop het heelal ontstond uit een zeer klein en oneindig dicht punt, een zogenaamde singulariteit.
Een soort oeratoom, maar dan oneindig veel kleiner.
Een singularteit bevindt zich ook in het centrum van een zwart gat, een punt waar begrippen als tijd en ruimte door de oneindig sterke zwaartekracht hun betekenis simpelweg verliezen.

 Althans, dat wat de standaard kosmologie ons vertelt.
Steeds meer natuurkundigen denken dat een singulariteit niet het einde van ruimte en tijd is, maar slechts de limiet van wat we met onze krachtigste theorie kunnen beschrijven.
Deze theorie is de algemene relativiteitstheorie van Albert Einstein, al ruim een eeuw ouD. De jonge natuurkundige Martin Bojowald denkt dat het verhaal van Einstein nodig aan herziening toe is.

Bojowald, pas 37 jaar, is een van de aanhangers van de Kwantum Loop Theorie van de Zwaartekracht (Loop Quantum Gravity, LQG).
Volgens Bojowald is de ruimtetijd niet vlak en glad, maar bestaat het op de allerkleinste schaal uit kleine 'ringetjes' (loops).
Toen Bojowald de ontwikkeling van het heelal met behulp van zijn wiskundige vergelijkingen terug volgde tot de oerknal, ontdekte hij iets facinerends.
Doordat de ringetjes een eindige afmeting hebben en daardoor niet oneindig veel energie aankunnen, ontstaat er een tegenkracht.
Niet alleen voorkomt deze kracht de ineenstorting in een singulariteit, het zorgt er ook voor dat het heelal opnieuw ontstaat 'aan de andere kant van de oerknal.
' Een soort binnenstebuiten heelal dus.

Toegegeven, het hele verhaal klinkt nog wat exotisch.
Volgens Bojowald is LQG 'meer dan een hypothese maar minder dan een theorie.
Bojowalds theorie wordt binnenkort op de proef gesteld met een nieuwe ruimte telescoop die gammastraling meet.
Door de 'ringetjes' in de structuur van de ruimtetijd zou straling van een andere golflengte een fractie langzamer reizen.
We zijn natuurlijk benieuwd naar de afloop.

Van supernova's tot zwarte gaten      Keller Hans-ULrich      Astronomie

http://users.
skynet.
be/sammeke99/!!!EINDWERK!!!/eindwerk.
htm"2.
%20Detecteren%20van%20röntgenbronnen

Wat zijn 'zwarte gaten'? Waar is de 'donkere materie' verborgen? Hoe zijn sterren ontstaan? Hoe lang zal onze zon nog stralen? Was er een Ster van Bethlehem? Bijna iedereen heeft zich deze en vergelijkbare vragen wel eens gestelD. Op een vlotte manier schrijft Hans-ULrich Keller in Van supernova's tot zwarte gaten over oude wijsheden en nieuwe ontdekkingen uit de wetenschap.
De keuze van de onderwerpen is subjectief.
Dit boek is daardoor dan ook geenszins een systematische inleiding in de astronomie.
Het zal u aansporen u meer bezig te gaan houden met de hemelkunde en vaker dan voorheen een blik op de prachtige, met sterren

bezaaide hemel te werpen.
Door de talrijke afbeeldingen in kleur en illustraties vormen de 'astronomische korte verhalen ' tegelijkertijd een waar leesgenot en een boeiende bron van informatie.
Aan bod komen onder andere: Het vurige noodlot van ons zonnestelsel, het raadsel van de donkere materie en de zoektocht naar buitenaardse intelligentie

 I.
Het ontstaan van een zwart gat

Alvorens dieper ingegaan wordt op wat zwarte gaten zijn, is een verklaring voor hun ontstaan noodzakelijk.
Het eerste hoofdstuk gaat dan ook volledig over deze belangrijke vraag: hoe ontstaan zwarte gaten? Om dit te bereiken wordt eerst de mogelijke eindfase van een ster in kaart gebracht en vervolgens de omstandigheden bij instortende sterren besproken.

 A. Het krimpen van een ster

Op een massa is er steeds de inwerking van de zwaartekracht, vermits we weten dat sterren niet zonder reden in elkaar storten moet er een tegenwerkende kracht zijn.
Deze kracht wordt veroorzaakt door kernfusie.
Waterstofkernen versmelten eerst samen tot heliumkernen.
Bij deze kernfusies komt warmte vrij die tot gevolg heeft dat de druk stijgt.
Het is deze druk die de zwaartekracht weerstand biedt.
De temperatuursstijging heeft ook tot gevolg dat er een nieuwe ontbranding van de ster optreedt, hierdoor vindt een volgende kernfusie plaats van heliumkernen die fusioneren tot koolstofkernen.
Een ster kan zo meerdere malen ontbranden en vervolgens de huidige kernen opnieuw fusioneren tot steeds zwaardere elementen zoals zuurstof en uiteindelijk zelfs ijzer.
Uiteindelijk zal de zwaartekracht toch de overhand nemen vermits de voorraad brandstof van een ster niet onuitputtelijk is.
Zo zal de ster afkoelen en vervolgens in elkaar storten.
De volgende drie scenario’s kunnen dan optreden: de ster krimpt tot een witte dwerg, een neutronenster of een zwart gat.

 B. Witte dwerg

 .
Witte dwerg

                 1.
Uitsluitingsprincipe van Pauli

Het is niet altijd de zwaartekracht die aan het langste eind trekt.
Zo zijn er bepaalde sterren die opnieuw een zwaartekrachtevenwicht bereiken.
De witte dwergen, of voluit witte dwergsterren behoren ook tot deze verzameling.
Maar om een evenwicht te bereiken moet er een kracht zijn die de zwaartekracht opheft, er moet m.
A.w.
door deze kracht voldoende druk gecreëerd worden die de ster belet om verder te krimpen.
Deze druk noemen we degeneratiedruk en wordt verklaard door het uitsluitingsprincipe van Pauli.
Dit zegt dat twee identieke deeltjes niet dezelfde positie en hetzelfde impulsmoment kunnen bezitten.
Wanneer fermionen, dit is de verzamelnaam voor protonen, neutronen en elektronen, dicht op elkaar gepakt zitten, kunnen ze niet allemaal langzaam bewegen.
Het uitsluitingsprincipe dwingt hen om tegen hogere snelheden te bewegen.
Hieruit is gemakkelijk te begrijpen dat wanneer de deeltjes harder samengedrukt worden ze grotere snelheden zullen aannemen.
Door deze snelle bewegingen wordt de druk opgebouwd die een verdere inkrimping belet.
Van het moment dat de beweging van de deeltjes grotendeels het gevolg is van dit mechanisme tegen inkrimping wordt het gas gedegenereerd genoemD. Een ster kan een witte dwerg worden wanneer zijn elektronen gedegenereerd worden.

2.
Chandrasekhar-limiet

Er is echter ook een limiet bekend die bepaald wanneer een ster al dan niet de rest van zijn bestaan als witte dwerg aflegt.
Deze limiet werd in 1930 berekend door de astrofysicus Subrahmanyan Chandrasekhar.
Hij stelde de limiet vast op 1,44 zonmassa’s.
Waarom is er een massabegrenzing? Dit is eigenlijk vrij eenvoudig en snel te verklaren.
Bij de relatief kleinere massa’s is, als gevolg hiervan, de zwaartekracht niet zo geweldig groot; we moeten nu dus het moment gaan bepalen wanneer die zwaartekracht de overhand zal nemen van de degeneratiedruk.
We hebben al gezegd dat het de elektronen zijn die gedegenereerd zijn en zo de oorzaak zijn van de druk.
Bij grotere massa’s zal de zwaartekracht natuurlijk ook groter zijn waardoor de elektronen nog dichter op elkaar worden gedrukt en hun bewegingssnelheid als gevolg daarvan zal toenemen.
We kunnen zo witte dwergen creëren waarvan de massa zo hoog ligt dat de elektronen bewegen tegen ongeveer de lichtsnelheiD. Sneller kan niet en daardoor zal de veerkracht van het gedegenereerde gas verslappen waardoor dit onvoldoende weerstand biedt tegen de zwaartekracht.
De ster zal dus onherroepelijk verder instorten.
Deze ontdekking had verontrustende gevolgen.
Men kon immers niet weten wat er zou gebeuren met sterren die door hun brandstofvoorraad zaten en waarvan de massa groter zou zijn dan 1,4 keer die van onze zon.
Men kon niet aannemen dat zulke vreemde omstandigheden zich zouden kunnen voordoen.
Zo geloofden enkele wetenschappers dat de ster in haar leven er voor zou zorgen dat ze eindigde met een massa onder de Chandrasekhar-limiet, en dit door massa te verliezen als gevolg van sterrenwinden of supernova’s waar we zo meteen dieper op in zullen gaan.
Niets is immers minder waar.
Het is mogelijk dat de ster eindigt met een grotere massa, dan zal ze eindigen als neutronenster of zwart gat wat ook weer zal afhangen van haar massA.

3.
Kenmerken

Dan volgen nu nog enkele gegevens specifiek voor witte dwergen.
De straal van zulke sterren bedraagt enkele duizenden kilometers.
Dit houdt in dat de dichtheid enorm moet zijn vermits we met relatief hoge massa’s te maken hebben.
Doordat hun massa geen enorme zwaartekracht kan teweeg brengen zijn de kernreacties in de sterren vrij beperkt.
Daardoor zijn ze hoofdzakelijk opgebouwd uit de chemische elementen zuurstof en koolstof; de atmosfeer bestaat nog uit restjes helium en waterstof die lichtere elementen zijn.
Ook zenden witte dwergen een zwakke röntgenstraling uit welke we opvangen met onze meetinstrumenten rond de aarde en op deze manier zwarte gaten kunnen detecteren en lokaliseren.
Het ‘Chandra X-Ray Obervatory’ heeft hierin een enorm groot aandeel, daarom behandelen we dit uitgebreid in één van de volgende hoofdstukken.

 4.
Sirius B

Dit is de eerste witte dwerg ooit ontdekt en wordt iets uitgebreider besproken i.p.v.gewoon een vermelding te krijgen in dit al van gegevens overlopende werk.
De ster Sirius B werd ontdekt in 1862 door Alvan Clark wanneer deze een van de beste optisch telescopen aan het testen was van die tijD. Sirius B is echter optisch gezien veel vager dan zijn dubbelcomponent Sirius A, daarom ook dat de ontdekking zo lang op zich liet wachten.
Sirius A is immers de helderste ster aan de nachtelijke hemel en is optisch gezien 10.
000 keer helderder dan de witte dwerg.
Bekijken we de twee echter door een röntgen-telescoop dan zien we dat het Sirius B is die het sterkst straalt.
De temperatuur aan de oppervlakte bedraagt er 25.
000 °C. De ster heeft een straal van ongeveer 5.
850 km en de zwaartekracht bedraagt er maar liefst 400.
000 keer meer dan op ons eigen aardoppervlak.
Dit wordt meteen duidelijk wanneer je weet dat de ster een massa heeft die nagenoeg overeenkomt met de massa van de zon.
Voorlopig kunnen we zeggen dat Sirius B de dichtste witte dwerg is t.
o.
v.
de aarde stralend op een afstand van 8,6 lichtjaar.
Als bijnaam heeft Sirius B de naam ‘puppy’ gekregen en dit om het feit dat ze de kleine ster is naast Sirius A die men ‘Hondster’ noemt simpelweg om het feit dat ze behoort tot het sterrenbeeld ‘Grote hond’.

C. Supernova's

Wat gebeurt er in sterren wanneer de massa extremere proporties aanneemt? Vooreerst zullen we de term supernova even toelichten.
Deze is afgeleid van het Latijnse ‘Nova Stella’ wat nieuwe ster betekent.
Natuurlijk kunnen we niet spreken van een nieuwe ster, maar in de ogen van de Romeinen leek dit natuurlijk wel zo.
Het verschijnsel van een supernova is eerder zeldzaam, we nemen het gemiddeld één, hoogstens twee keer per eeuw waar.
De laatst waargenomen supernova was in het jaar 1987 meerbepaald op 23 februari.
Het spreekt dan ook voor zich dat we deze ontdekking nader zullen bespreken.
Maar eerst lichten we supernova’s in het algemeen toe We spreken van een supernova wanneer een ster instort waarbij zijn buitenste lagen het heelal in exploderen.
Dit gaat natuurlijk gepaard met een gigantische explosie en bijgevolg ook een enorme hoeveelheid licht.
We kunnen stellen dat een supernova ongeveer een week lang de lichtintensiteit uitstraalt van een gans sterrenstelsel.
Bij supernova’s onderscheiden we twee typen, kortweg ‘Type I’ en ‘Type II’ genoemD.

1.
Type I 

Onder het eerste type verstaan we supernova’s met een maximale helderheid tot magnitude -20.
Magnitude is een maat voor de helderheid van een ster, heldere sterren bezitten magnitude 1, een ster met magnitude 0 betekent dan dat deze ster tien maal zo helder is als de vorige.
Hieruit kunnen we besluiten dat de supernova’s van type I 1021 keer zo helder zijn dan een gewone heldere ster.
Dit type komt alleen voor bij witte dwergen die massa opnemen, bijvoorbeeld in dubbelsystemen.
Hier is er een uitwisseling van massa tussen de twee componenten.
Wanneer er dan materie van de begeleiderster naar de witte dwerg gaat, kan deze de Chandrasekhar-limiet overschrijden.
Zoals eerder gezegd ligt deze rond 1,44 zonmassa’s.
De witte dwerg zal dus onherroepelijk in elkaar storten.
Hierbij ontstaat een explosieve kernfusie tot koolstof.
Deze versmelten tot kernen van zwaardere elementen waaronder nikkel, ijzer en kobalt.
Vervolgens komt er in zeer korte tijd een energie vrij van ongeveer 1043 tot 1044 Joule.
De witte dwerg kan de ontploffing niet aan en barst volledig uit elkaar, er schiet dus niets meer van over.
Binnen een week wordt er zelfs zoveel energie uitgestraald als door onze zon in ongeveer honderd miljoen jaar.

2.
Type II

Type II komt voor bij jongere sterren met een grotere massA. Er is een lagere helderheid (maximum een magnitude van -18).
Door spectraalanalyse kunnen we besluiten dat dit type waterstof bevat, wat niet het geval is bij het vorige type.
Deze supernova’s treden op bij sterren waarbij de thermonucleaire processen stoppen.
M.
A.w.
de kernbrandstof is op en de zwaartekracht overwint.
Het centrale gedeelte stort in en een enorme explosie is het gevolg.
Deze massarijke sterren leven veel korter, dit komt omdat ze zich veel sneller ontwikkelen.
Eerst verbruiken ze hun waterstofvoorraad die door kernfusie wordt omgezet in helium.
Bij temperaturen van meer dan honderd miljoen graden wordt vervolgens helium omgezet in koolstof.
Verder worden er meerdere omzettingen gemaakt vermits de temperatuur blijft stijgen.
Er ontstaat nog stikstof, zuurstof, neon, silicium, zwavel en uiteindelijk zelfs ijzer.
Wanneer ijzer versmelt tot nog zwaardere kernen komt er geen energie meer vrij, er komt dus een einde aan de fusieprocessen.
Dan komen we tot één van de meest spectaculaire gebeurtenissen in de sterrenkunde.
De sterkern, bestaande uit ijzer, overschrijdt de Chandrasekhar–limiet.
Er is een einde gekomen aan de kernreacties zodat er niets is dat belet dat de kern instort.
Alle deeltjes opgebouwd tot ijzer vallen terug uiteen in brokstukken tot er alleen nog subatomaire deeltjes overblijven.
Voor de omkering van de reacties moet er echter energie toegevoegd worden, er was immers ook energie nodig om deze kernreacties tot stand te brengen.
Deze energie wordt geleverd door de zwaartekracht, er komt namelijk een hoeveelheid energie vrij die tien keer zo groot is als de totale energie die vrijkwam tijdens de opbouwende kernreacties.
De dichtheid in de kern is als gevolg hiervan zo groot, dat elektronen en protonen zich versmelten tot een neutron, hierbij komt een neutrino vri J. Dit wordt duidelijk in volgende reactie:

e- + p+ à n0 + ?

Vermits de dichtheid zo groot is kan het neutron niet terug vervallen in een proton, elektron en antineutrino door het uitsluitingsprincipe van Pauli wat in normale omstandigheden na tien minuten wel het geval zou zijn.
De kern bestaat m.
A.w.
alleen uit neutronen en zal een neutronenster worden genoemD. De kracht die de ster in stand houdt is de degeneratiedruk ontstaan tussen de neutronen.

Nu gaan we kijken waar al die energie van de zwaartekracht naartoe gaat.
De zwaartekracht had tienmaal zoveel energie vrijgemaakt als nodig om de atoomkernen terug uit elkaar te halen.
Er is dus nog 90% over.
Het grootste deel van deze overgebleven energie wordt meegevoerd door de neutrino’s.
Deze kleine deeltjes hebben echter de eigenschap dat ze door nagenoeg alle materie kunnen bewegen.
Even tussendoor, bij de laatste supernova in 1987 gingen door iedere mens op aarde ongeveer honderd triljoen neutrino’s! Ze veroorzaken dus ook bijna geen schade aan de ster.
Eén tiende van die 90% overgebleven energie brengt de uiteindelijke explosie op gang welke we supernova-explosies noemen.

<Inhoudstafel>

 3.
Core-bounce mechanisme 

We gaan eens dieper ingaan op het ontstaan van de explosie omdat dit niet bepaald voor de hand ligt.
Voorlopig ziet de theorie die dit verschijnsel verklaard er als volgt uit.
Wanneer de sterkern bijna de dichtheid heeft bereikt van een atoomkern verzetten de gedegenereerde neutronen zich tegen verdere samenpersing door het uitsluitingsprincipe van Pauli.
Dit is voldoende om een verdere ineenstorting een halt toe te roepen.
Maar nu moeten we nog een extra kracht hebben die er voor zorgt dat de materie buiten de kern met extreem hoge snelheid de ruimte wordt in geslingerD. De dichtheid van de neutronenkern is zo groot dat i.
p.
v.
tot stilstand te komen de instortende materie lichtjes terugkaatst wordt, wat echter nog altijd niet voldoende is voor de explosie.
Dit mechanisme noemen we het core-bounce mechanisme, letterlijk vertaald het sterker-terugkaatsingsmechanisme.
Er moet dus nog een extra duw gezocht worden die voor de extreem hoge snelheid zorgt.
Deze kunnen we vinden bij de kleine neutrino’s, zij hebben weinig invloed op materie maar zijn zo talrijk dat voorlopig onderzoek alleen uitwijst dat zij die extra duw kunnen veroorzaken.
De omliggende schillen worden dan ook met een enorme kracht naar buiten geblazen.
De juistheid van deze laatste theorie is echter nog zeer onzeker.

<Inhoudstafel>

 4.
Krabnevel  

Dit is de eerst waargenomen supernova in de geschiedenis, op 4 juli 1054 bereikte het licht van deze enorme explosie de aarde.
De waarneming werd genoteerd door de Chinees Yang Wei-Te die hofrekenaar-astroloog was in dienst van de Chinese keizer.
Hij bracht volgend bericht aan de keizer:

“Met uw welnemen, Majesteit, ik heb waargenomen dat aan de hemel een gastster is verschenen met een enigszins iriserende gele kleur.
Zorgvuldig heb ik de tekenen geduid en deze wijzen erop dat de gastster geen bedreiging zal vormen voor Aldebaran.
Uit deze voorspelling blijkt dat goden ons gunstig gezind zijn en dat her rijk voorspoed ten deel zal vallen.
Ik verzoek u nederig om deze voorspelling te doen toekomen aan de dienst voor Geschiedschrijving, teneinde daar bewaard te blijven.

Doordat dit belangrijk gegeven bewaard is gebleven weten we nu wanneer de krabnevel is ontstaan, we kunnen hem situeren in het sterrenbeeld Stier.
De supernova die de krabnevel vormde is van het tweede type.

5.
Supernova 1987A

Historisch gezien is dit een belangrijke supernova: Van  deze supernova werd immers de ster voor de explosie waargenomen.
Het voorval deed zich voor op 23 februari 1987 wanneer een ster explodeerde in de Grote Magelhaense wolk en dit op een afstand van 170.
000 lichtjaren van onze blauwe planeet.
De ster voldeed theoretisch gezien niet volledig aan de verwachtingen maar heeft toch haar steentje bijgedragen aan verder onderzoek betreffende supernova’s.
De ster was immers eerder blauw dan rooD. Verdere gegevens kwamen wel overeen, ze had een massa van ongeveer twintig zonmassa’s, wat overeenkomt met een instorting van de sterkern.
Ook merkte men, dit echter wel na het waarnemen met optische telescopen, dat er neutrino’s waren beland in de neutrinodetectoren van Ohio en Japan.
Ze vingen ieder een handje vol neutrino’s op ondanks dat de aarde blootgesteld was aan een stralingsstoot van ongeveer één minuut waarbij door elke mens ongeveer honderd triljoen neutrino’s gingen.
Momenteel is men volop aan het wachten op de eerste tekenen van de verwachte neutronenster.
Uit spectraalanalyse is men te weten gekomen dat er kobalt gevormd werd, wat overeenkomt met de verwachtingen vermits het centrum voor en na de explosie zo extreem heet is dat er zich zwaardere echter onstabiele elementen kunnen vormen die zwaarder zijn dan ijzer.
Men heeft het gebeuren volledig kunnen waarnemen en tracht zelfs met computermodellen de supernova te reconstrueren, wat echter nog niet helemaal gelukt is.
Let bij de figuur vooral op de hoeveelheid licht die vrijkomt bij de supernova, wat hier toch wel duidelijk te zien is.

FIGUUR 5: Supernova 1987A voor (rechts) en na

<Inhoudstafel>

 6.
Sterrenas als bouwstenen

Het ligt misschien niet voor de hand maar na het begrijpen van de supernova’s klinkt het vrij logisch in de oren.
Mens, aarde en planeten bestaan alleen uit sterrenas.
Dit is niet zo moeilijk te verklaren.
Vermits al de chemische elementen van waaruit al de materie is opgebouwd wordt weggeblazen bij supernova’s bestaat ook de mens uit stof die eens deel heeft uitgemaakt van een ster.
Zo kunnen de elementen het ganse heelal rondreizen, waterstof dat wordt weggeblazen kan in een andere ster met een hogere temperatuur omgezet worden in helium en nog zwaardere elementen om dan weer gekatapulteerd te worden in de uitgestrektheid van ons heelal.
Zo is ook onze aarde opgebouwd uit restanten van vergane sterren en dus ook wijzelf alsook al de levende wezens hier op aarde.
Toch wel een opmerkelijke vaststelling.

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 3; 4; 5; 8; 12; 13; 14]

 D. Neutronensterren

Een volgende mogelijkheid na het eindigen als witte dwerg is het vormen van een neutronenster wat al reeds kort is vermelD. Willen we dit nog even kort samenvatten kunnen we zeggen dat door het uitsluitingsprincipe van Pauli tussen de neutronen de zwaartekracht niet kan overwinnen.
Hieruit kunnen we afleiden dat een neutronenster, zoals de naam het zelf zegt, grotendeels is opgebouwd uit neutronen.
Echter uit onderzoek is gebleken dat aan de buitenkant ook ijzer voorkomt en zelfs zwaardere elementen.
Je kan je dan afvragen hoe men de samenstelling van sterren kan bestuderen die enorm ver van ons verwijderd zijn.
Het antwoord is vrij simpel: door pulsars.

FIGUUR 6: Geboorte neutronenster

  1.
Pulsars

Onder pulsars verstaan we neutronensterren die rond hun as draaien met sterke magneetvelden die een soort vuurtoren-achtige stralingsbundel produceren welke we op aarde kunnen opvangen.
De meetinstrumenten op aarde zijn zo nauwkeurig dat zelfs de minste verandering van straal van de neutronenster meteen wordt opgemerkt.
Zo kunnen we besluiten dat dit een vast materiaal moet zijn, een korst.
Deze is opgebouwd uit atoomkernen en elektronen.
Binnen deze korst is er echter ook een vloeibaar gedeelte met zogenaamde supervloeistoffen.
We kunnen dit vergelijken met de effecten van het afkoelen van helium tot de nultemperatuur.
Wanneer je bijvoorbeeld een stroming zou aanbrengen in zulke vloeistof zal deze eeuwig blijven bestaan.
Door de aanwezigheid van protonen en elektronen, die wel in de minderheid zijn, treedt de vloeistof ook op als supergeleider.
Zo zie je dat met het eenvoudig registreren van radiogolven er veel van een neutronenster kan ontrafeld worden.
Men weet ook dat de korst niet aan één stuk door maar eerder in schokken krimpt.
Dit ziet men bij een plotse frequentieverandering bij de pulsars.
Wanneer een bepaalde grens wordt overschreden zal de korst breken en meten we een nieuwe straal op.

FIGUUR 7: Pulsar

 2.
Extreme krachten

Vermits bij neutronensterren er een extreem hoge massa in het spel is en de straal slecht een tiental kilometer bedraagt, zal de dichtheid ook énorm hoge proporties aannemen.
Dit heeft dan zijn gevolgen voor o.
A. de zwaartekracht.
De ontsnappingssnelheid aan de oppervlakte van een neutronenster bedraagt maar liefst de helft van de lichtsnelheiD. Dit heeft tot gevolg dat het oppervlak volledig plat is; een berg van een millimeter kan hier zelfs niet bestaan.
Wanneer we de dichtheden van een neutronenster gaan bekijken komen we tot volgende conclusies, naarmate we dieper doordringen naar de kern.
Zoals eerder gezegd bestaat de buitenkant vooral uit ijzer.
Wanneer we dan dieper gaan kijken treffen we neutronrijke kernen aan zoals nikkel, germanium en krypton die in kristalroosters gerangschikt zijn.
Het spreekt voor zich dat zij al grotere dichtheden hebben.
Wanneer we dan dichter naar de kern gaan liggen de dichtheden in de buurt van 1014 gram per kubieke centimeter.
Hier bestaat de ster dan ook hoofdzakelijk uit neutronen en het is ook hier dat de zogenaamde supervloeistof zich voordoet.
Wat er zich echt in het diepste van de kern bevindt, is echter nog onduidelijk, het zou niet onmogelijk zijn dat er ‘quarkklompjes’ worden gevormD. Dit zijn kleine verkruimelde stukjes proton en neutron die samen een vaste stof vormen.

E.
Zwarte gaten

Wanneer sterren een te grote massa hebben om hun bestaan te eindigen als witte dwerg of neutronenster rest er nog maar één mogelijkheiD. De ster stort volledig in en eindigt als een zwart gat.
We hebben al besproken dat de limiet voor een witte dwerg 1,44 zonmassa bedraagt.
Voor neutronensterren is die limiet niet exact te bepalen maar men weet wel dat hij zeker niet boven de drie zonmassa’s kan liggen.
Alle sterkernen die hierboven liggen zullen onherroepelijk in elkaar storten zonder dat er een kracht is die dit belet.
Naar schatting komen er in onze melkweg miljoenen voor.
Sommige supernova’s zullen zwarte gaten vormen i.p.v.neutronensterren.
Sommige zwarte gaten ontstaan zelfs zonder dat hier een supernova-explosie aan te pas komt, deze sterren hebben dan ook een extreem grote massA. In het volgende hoofdstuk gaan we zwarte gaten dieper doorlichten hoewel dit niet echt gemakkelijk is vermits het inwendige zich helemaal van de buitenwereld afsluit.
Dit alles maakt de objecten alleen maar mystieker .

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 3; 4; 5; 9; 16]

 II.
Fysische kenmerken

Nu geweten is hoe deze exotische objecten ontstaan is het tijd om hun eigenschappen te bespreken.
Welke extreme omstandigheden doen zich voor rondom en in een zwart gat? Hoe kunnen deze verklaard worden? De antwoorden vind je in dit tweede hoofdstuk waarin eerst de gemakkelijkere termen aan bod komen om vervolgens dieper in te gaan op de meer complexere verschijnselen zoals tijddilatie en kosmische jets.
Allereerst volgt de verklaring voor het ‘zwart’ zijn van zwarte gaten.

<Inhoudstafel>

 A. Opslokken van licht

Wat zijn de kenmerken van zwarte gaten? Allereerst gaan we de naam verklaren die door John Archibald Wheeler in 1967 op dit soort exotische sterren werd geplakt.
Hiervoor maken we eerst een kleine afdwaling naar de lichtsnelheiD. Zoals bekend is dit een universele constante die bepaald ligt op 299 792 458 ms-1.
Hierbij moet wel worden vermeld dat dit de afgelegde weg is die het licht aflegt in het vacuüm.
Hoewel dit vacuüm niet zo leeg is als men oorspronkelijk dacht en absolute leegte in onze ruimte niet bestaat.
Dit uitleggen zou ons echter te ver van het onderwerp afleiden en de complexiteit alleen maar verhogen.
We onthouden gewoon dat het vacuüm niet helemaal leeg is omdat de kwantumfysica zegt dat er altijd kwantumschuim aanwezig is wat we kunnen interpreteren als een virtuele vibrerende grens tussen realiteit en de virtuele werelD. Wanneer virtuele deeltjes genoeg energie krijgen zullen ze deze grens doorbreken maar het kan zijn dat ze direct terug hervallen tot hun virtuele status.
Dit verklaart meteen de term schuim in de benaming.
Nu terug naar onze lichtsnelheiD. De vergelijkingen van Albert Einstein tonen aan dat dit de absolute maximumsnelheid is in het heelal, elektromagnetische golven kunnen zich immers niet sneller voortplanten.

Zwarte gaten hebben zoals we weten een enorm geconcentreerde massa, deze massa is zo groot dat de zwaartekracht zulke hoge waarde aanneemt dat deze zelfs licht in zijn greep houdt.
Wanneer de zwaartekracht groter is dan de snelheid van het licht zal er immers niets meer zichtbaar zijn.
Niets wat zich binnen deze straal afspeelt zal de buitenwereld nog bereiken.
Vandaar ook de term ‘zwart gat’ of in het Engels ‘black hole’.

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 2; 3; 4; 5; 9; 16]

 B. Waarnemingshorizon

Met het vorige paragraafje in het achterhoofd kunnen we het punt bepalen waar de zwaartekracht exact gelijk is aan de lichtsnelheid, dit zouden we kunnen definiëren als de rand van het zwart gat wat we de waarnemingshorizon noemen.
Hier hangen de fotonen werkelijk stil.
We kunnen dit nog gemakkelijker aantonen met een simpel voorbeeldje.
Neem drie roeiers op een rivier waarvan de stroomsnelheid toeneemt.
De roeiers bewegen zich alledrie voort tegen een snelheid van 30 ms-1.
Aan het begin van de rivier zal de eerste roeier zich tegen de stroom in kunnen bewegen.
De tweede roeier bevindt zich op een punt waar hij zich noch vooruit noch achteruit beweegt.
Hij bevindt zich, wanneer we deze gegevens vertalen naar het zwarte gat, op de waarnemingshorizon.
De derde roeier bevindt zich in een sneller gebied van de rivier en zal met de stroom worden meegesleurD. Deze situatie komt zo dadelijk nog aan boD. De straal bij een bepaalde waarnemingshorizon wordt Schwarzschildstraal genoemD. Dit is m.
A.w.
de afstand van de waarnemingshorizon tot het middelpunt van het zwarte gat.
Deze is met een betrekkelijk eenvoudige formule te berekenen vermits de straal enkel afhankelijk is van de massa van het zwarte gat.

De formule luidt als volgt:

Rsch =

 2Gm

 ˜ 1.
5 x 10-27 m

 

 

Waarin:

Rsch = Schwarzschildstraal

G = gravitatieconstante = 6,672 59(85) x 10-11 m3kg-1s-2

c = lichtsnelheid = 299 792 458 ms-1

m = massa

Zo komen we tot de conclusie dat zwarte gaten relatief klein zijn.
Dit zal ik even aantonen A.D.h.
v.
volgende tabel en grafiek waarin de massa bepaald wordt door een bepaalde hoeveelheid zonmassa’s (mzon = 1.
9891 x1030 kg) en vervolgens uitgezet in een grafiek.

Met het gegeven dat het zwarte gat vanaf een bepaalde afstand tot zijn middelpunt werkelijk zwart is kunnen we ons van het object een voorstelling maken.
Zo kunnen we een zwart gat definiëren als een bol, immers in alle richtingen bestaat de afstand waar de zwaartekracht gelijk is aan de ontsnappingssnelheid van licht.
Dit alles wordt duidelijker op de volgende figuur.

FIGUUR 8: Zwart gat

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 2; 3; 4; 5; 9; 16]

 C. Singulariteit

Een singulariteit kunnen we beschrijven als het middelpunt van een zwart gat.
Hier wordt de zwaartekracht oneindig, wat betekent dat alle materie verpulverd wordt en zich concentreert in één enkel punt.
Het is dan ook vanzelfsprekend dat de wetten van de fysica hier niet opgaan.
Ook denkt men dat de singulariteit het kwantumschuim verschijnt dat we al eerder hebben besproken.
Het feit dat elk zwart gat een singulariteit bevat is bewezen door Stephen Hawking en Roger Penrose in 1969.
Het probleem was dat men niet kon aantonen dat alle zwarte gaten bolvormig zijn.
Dit is echter wel steeds het geval.
Bij het instorten van een ster tot zwart gat zal dit altijd leiden tot een bol.
Overtollige massa wordt immers onder de vorm van gravitatiegolven weggestraalD. Men had ook al eerder ontdekt dat, volgens de wetten van Newton, in een bolvormig zwart gat altijd een singulariteit ontstaat.
Door deze nieuwe toevoeging was dit ook zo volgens de algemene relativiteitstheorie zodat het een algemeen aanvaard gegeven werD.

<Inhoudstafel> D. Roodverschuiving

 1.
Spectroscopie

Een inleiding in de spectroscopie is hier zeker op zijn plaats.
Zo komen we gemakkelijker tot het uitleggen van enkele verschijnselen die zich voordoen bij zwarte gaten.
We zullen van start gaan met het begin en dat brengt ons bij een kort verhaaltje.
Het was Newton het elektromagnetisch spectrum ontdekt heeft.
Hij maakte een klein gaatje in één van zijn vensterluiken waardoor een smal bundeltje zonlicht zijn werkkamer binnenviel.
Wanneer hij het licht door een prisma stuurde zag hij dat het zonlicht uit elkaar viel op zijn witte muur.
Hij zag letterlijk al de kleuren van de regenboog.
Newton noemde dit ‘spectrum’ wat men uit het Latijn vertaald als ‘(geestes)verschijning’.
Om beter inzicht te krijgen in dit verschijnsel maken we een kleine omweg via de chemie.

Elektronen bevinden zich in normale toestand op een zo laag mogelijk energieniveau wat we de grondtoestand noemen.
Wanneer een elektron echter energie opneemt door o.
A. verwarming, zal het naar een hoger energieniveau stijgen.
Wanneer het een energieniveau zakt, dit noemen we ‘vervallen’, zal het dus in omgekeerde zin energie afgeven.
Deze energie geeft het af onder de vorm van elektromagnetische straling.
Dit betreft niet alleen zichtbaar licht, maar ook ultraviolet licht, micro- en radiogolven en infrarood licht, samengevat in de figuur op de volgende bladzijde.
Hieruit besluiten we dat een kortere golflengte een energierijkere straling met zich meebrengt.
In het licht dat wij waarnemen betekent dit dat blauw licht energierijker is dan rood licht, evenals dat gammastraling energetischer is dan radiogolven.

FIGUUR 9: Elektromagnetisch spectrum

Spectraallijnen worden gevormd wanneer men door een spectroscoop naar de te onderzoeken bron kijkt.
Men zal lijnen zien in een bepaalde kleur waar dan een bepaalde hoeveelheid energie mee overeenkomt.
Door de analyse van deze spectraallijnen kan men dan o.
A. de chemische samenstelling van de bron bekijken.
Men gaat dit dan ook toepassen op sterren, vandaar dat men weet uit welke chemische elementen sterren bestaan terwijl we enorm ver van ze zijn verwijderD. We nemen natrium als voorbeeld in de volgende figuur.

FIGUUR 10: Spectraallijnen natrium

<Inhoudstafel>

 2.
Roodverschuiving

Met dit alles in het achterhoofd kunnen we verschillende dingen in het heelal verklaren.
Een eerste echt doorslaggevende bewijs i.
v.
m.
de spectroscopie bracht Hubble in 1926 door te bewijzen dat het heelal uitdijt.
Doordat sterrenstelsels van kleur veranderen, en dit van blauw naar rood weet men dat de golflengten groter worden.
De rode sterrenstelsels zijn dus verder van ons verwijderd dan voorheen het sterrenstelsel nog een blauwere kleur haD. Dit verschijnsel noemen we roodverschuiving.
Hierbij verschuiven de spectraallijnen naar grotere golflengten.
Dit kan te wijten zijn, zoals net aangetoond, aan het bewegen van sterren en sterrenstelsels, maar ook door het energieverlies van lichtquanta door zeer sterke gravitatievelden.

<Inhoudstafel>

 3.
Dopplereffect

Een effect dat zich ook baseerde op de roodverschuiving is het dopplereffect dat vernoemd is naar C. J. Doppler die het in 1842 ontdekte.
Dit verschijnsel komt erop neer dat de frequentie van golven verandert wanneer een bron en waarnemer zich t.
o.
v.
elkaar verplaatsen.
Met frequentie bedoelen we het aantal golven dat de waarnemer per seconde ontvangt.
Wanneer de waarnemer naar de bron toe beweegt is het logisch dat hij meer golven ontvangt dan dat hij gewoon in rust verkeerD. De frequentie stijgt met andere woorden.
Het omgekeerde is evenzeer waar: wanneer de bron en de waarnemer uit elkaar bewegen zal de frequentie verlagen.
Dit nemen we zowel waar bij licht als bij geluiD. Een mooi voorbeeld is het voorbij rijden van een ziekenwagen: wanneer deze naar je toe rijdt zal je dit met een hogere toon waarnemen.
Wanneer hij je echter gepasseerd is klinkt de sirene veel doffer.
Bij licht kunnen we van hetzelfde effect spreken, sterren die zich van ons verwijderen ‘verkleuren’ van blauw naar rooD. Moesten sterren naar ons toe bewegen dan deed het omgekeerde zich voor.
Een interessant gegeven voor de wetenschap dus.

FIGUUR 11: Dopplereffect

Passen we dit toe op een zwart gat dan komen we tot de conclusie dat er een roodverschuiving moet optreden.
De ster stort immers in elkaar bij de vorming van het zwarte gat dus beweegt van ons af.
Anders gezegd, de afstand tussen ons en het zwarte gat neemt toe, de lichtgolven zullen dus toenemen in golflengte m.
A.w.
afnemen in frequentie.
Er treedt dus roodverschuiving op die op de waarnemingshorizon oneindig zal zijn, vanaf dit punt bereiken ons immers geen lichtgolven meer van welke aard dan ook.
We zullen de ster ook niet helemaal in elkaar zien storten.
or de roodverschuiving zullen de lichtgolven zo snel afnemen in golflengte dat het zichtbare licht dat wij waarnemen snel verleden tijd is, het gaat over in infrarood licht enzoverder.
Men denkt zelfs dat hetzelfde effect van toepassing is op de gravitatiegolven.
Dit is echter iets complexer om uit te leggen en laten we dus buiten beschouwing.

<Inhoudstafel>

 4.
Tijddilatie

Dit verschijnsel kunnen we afleiden uit de relativiteitstheorie van Einstein.
Deze zegt dat tijd niet overal in ons heelal even snel verloopt.
Wanneer we de tijd ter plaatse opnemen zullen we hiervan niets merken.
Maar moesten we als waarnemer verschillende plaatsen in ons heelal bekijken zouden we merken dat sommige dingen daar sneller al dan niet trager verlopen.
Hoe komt dit? Tijddilatie is eigenlijk hetzelfde als de roodverschuiving waar we al mee vertrouwd zijn.
De versnelling en zwaartekracht hebben zoals gezegd identieke gevolgen, ze kunnen dus allebei lichtgolven en radiogolven en andere golven uitrekken zodat deze langere golflengten hebben.
Zo komen we ook tot het besluit dat op de waarnemingshorizon de tijd oneindig lang blijft duren zonder verder te gaan.
Hij is als het ware bevroren.
Natuurlijk is dit alleen van buitenaf bekeken.
Wanneer een object in een zwart gat valt blijft dit niet werkelijk hangen op de waarnemingshorizon het valt het zwarte gat in en reist door naar de singulariteit tegen de lichtsnelheid, op veel minder dan een seconde zal het daar dan ook belanden.
Vandaar dat we deze tijdsmeting ook relatief kunnen noemen, het hangt er gewoon vanaf van welke plaats je de tijd meet.

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 2; 3; 4; 5; 9; 16; 17; 20; 21]

 E.
Getijdeneffecten

We weten ondertussen al dat de zwaartekracht enorm groot is in de buurt van een zwart gat.
Wanneer nu een voorwerp het zwarte gat nadert zal er een verschil in zwaartekracht optreden tussen het punt dat het dichtst bij het zwarte gat ligt en het punt dat er nog het verst van verwijderd is.
Wanneer dit verschil te groot wordt zal het voorwerp verscheurd worden.
Dus hoe dichter het voorwerp het zwarte gat nadert, des te meer kans is er dat het vernield zal worden.
Vermits gravitatiegolven ook binnen de waarnemingshorizon aanwezig zijn, zal alles voordat het de singulariteit bereikt helemaal uit elkaar getrokken zijn.
Daar dit moeilijker te vatten is, zullen we de getijdeneffecten die inwerken op de aarde eens van naderbij bekijken.

<Inhoudstafel>

 1.
Getijdeneffecten op aarde

We kennen getijdeneffecten op onze aarde: doordat de maan een aanzienlijke massa heeft, zal deze een invloed hebben op onze aarde.
Onze aardkorst is echter te sterk om hieraan te gehoorzamen; ze is kunnen we zeggen onbuigzaam.
Het water op onze aarde echter heeft een veel lagere dichtheid en zal dus wel naar de maan worden toegetrokken, de inwerkende zwaartekracht is immers veel groter aan de kant het kortst tegen de maan t.
o.
v.
de overliggende kant.
We kunnen dus spreken van een ‘berg water’ aan de kant van de maan.
Omdat dit hier niet van toepassing laten we de rotering van de aarde hier buiten beschouwing.

FIGUUR 12:Getijdenwerking aarde

<Inhoudstafel>

 2.
Getijdeneffecten in de atmosfeer

Wanneer we dit verschijnsel uitvergroten naar de ganse atmosfeer is het aanneembaar dat bij grotere krachtwerking het object waarop de getijdeneffecten inwerken het zal begeven.
Eerst zullen we aan de hand van een simpel tabelletje aantonen hoe sterk deze krachten wel zijn met volgende formule:

F =

 Gmzgm2

 

 

Waarin:

F = gravitatiekracht

G = gravitatieconstante = 6,672 59(85) x 10-11 m3kg-1s-2

r = afstand tussen de twee massa’s

mzg = massa zwarte gat

m2 = massa hoofd / voeten (vast op 1kg elk)

Bereken we nu de afstand op 5000m en 5002m, dit betekent dat de persoon 2m lang is.
Nu bereken we het verschil van de krachten inwerkend op zijn hoofd en voeten.
De grootte van de massa van het zwarte gat laten we variëren.

Het spreekt voor zich dat de mens deze krachten niet de baas kan.

<Inhoudstafel>

 3.
Zwart gat trekt ster uit elkaar

Op 18 februari 2004 waren de ruimtetelescopen Chandra en XMM-Newton getuige van het noodlottige einde van een ster uit melkweg RXJ1242-11.
De ongelukkige ster was even daarvoor in botsing gekomen met een andere ster en zo uit haar baan geslingerd, ze kwam te dicht bij een enorm zwarte gat en was dus een vogel voor de kat.
Zo werd bewezen wat men theoretisch al lang had bewezen: zwarte gaten kunnen D.m.
v.
de getijdeneffecten sterren helemaal verscheuren.
Zo kunnen we ook verklaren dat zwarte gaten groeien, hun massa neemt immers toe wanneer er materie de waarnemingshorizon binnenvalt.
Op de volgende bladzijde enkele afbeeldingen van het gebeuren.

FIGUUR 13: Ster uiteengerukt

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 3; 4; 5; 9; 16; 17; 18; 19]

 F.
Rotatie

De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat er waarschijnlijk geen statische zwarte gaten zijn aan te treffen in ons heelal.
Hiervoor is een logische verklaring te vinden.
Voor een ster transformeert in een zwart gat heeft zij immers ook een impulsmoment.
Deze gaat niet verloren bij neutronensterren dus ook niet bij zwarte gaten.
Denk maar aan de pulsars van welke we de stralingsbundel waarnemen enkele keren per seconde.
Deze rotatie vormt samen met de massa de enige 2 parameters van het zwarte gat.
De gevolgen hiervan bespreken we stap voor stap in de volgende puntjes.

<Inhoudstafel>

 1.
Model van Kerr

Eind jaren zestig werden de vergelijkingen opgelost voor roterende zwarte gaten.
Nu kan men dus elk zwart gat volledig beschrijven in formules.
Dit hebben we te danken aan de Nieuw-Zeelander Roy Kerr.
Zo veranderde er wel enkele dingen aan het voorlopige model dat men had van zwarte gaten.
Er kwam namelijk al een tweede horizon bi J. De waarnemingshorizon die we al kennen behoudt volledig zijn functie.
Maar rondom deze horizon komt er nog een tweede horizon, de ergosfeer.
Deze heeft geen bolvorm maar is wel een ellipsoïde en in twee punten rakend aan de waarnemingshorizon.
Het is dan ook door deze twee punten dat de draai-as van het roterende zwarte gat gaat.
We kunnen deze buitenste horizon beschouwen als een stationariteitsgrens.
Dit houdt in dat voor een deeltje dat niet mee roteert de ontsnappingssnelheid hier gelijk is aan de lichtsnelheiD. Wanneer een deeltje deze ergosfeer binnenvalt, zal het in een spiraal en steeds sneller naar de singulariteit bewegen.
Dit is te wijten aan de centripetale kracht hoewel dit paradoxaal overkomt.
Volgens de algemene relativiteitstheorie van Einstein zal de ruimte letterlijk meegevoerd en dus vervormd worden door de rotatie van het zwarte gat.
Je kunt het interpreteren als een klevende ruimte aan de waarnemingshorizon.
Dit verschijnsel speelt zich echter alleen af bij een enorm hoge zwaartekracht.
Vandaar dat dit niet te bewijzen is bij bijvoorbeeld onze zon, de krachten om dit aan te tonen zijn hier te klein.
Een ander gevolg van de rotatie is dat de singulariteit geen punt meer zal zijn maar over zal gaan tot een ringvorm.
Wanneer we nu al deze nieuwe termen in een tekening gieten, komen we tot volgend resultaat: het Kerr-model.

FIGUUR 14:Kerr-model zwart gat

<Inhoudstafel>

 2.
Energieboost

Er is een fundamenteel verschil tussen de waarnemingshorizon en de ergosfeer.
Zoals eerder gezien kan er werkelijk niets ontsnappen uit de waarnemingshorizon, de binnenste horizon van de twee.
Voor de ergosfeer bestaan er echter enkele uitzonderingen.
We bespreken twee gevallen: een deeltje valt de ergosfeer binnen met de rotatierichting mee, of net tegen de rotatierichting.
Laten we beginnen met het gemakkelijkste.
Wanneer een deeltje tegen de rotatierichting de ergosfeer binnenvalt, zal het natuurlijk eerst afremmen.
Vervolgens wordt het gewoon meegesleurd in tegengestelde richting in de versnellende spiraal en komt uiteindelijk onherroepelijk terecht in de singulariteit.
Geen andere scenario’s zijn mogelijk voor zulke deeltjes.
Het tweede geval is echter een heel ander verhaal.
Wanneer een deeltje binnenvalt volgens de richting van de rotatie zal het meteen versnelling door deze rotatie.
Het kan rotatie-energie opnemen en hierdoor uit het zwarte gat geslingerd worden.
Hoe kunnen we dit verklaren, we kennen allemaal de wereldberoemde formule van Einstein:

E =

 mc²

 

 

Waarin:

E = energie

m = massa

c = lichtsnelheid (=299 792 458 ms-1)

Hier kunnen we de rotatie-energie mee berekenen van de massa die rond het zwarte gat draait, deze kan tot 42% van de rustmassa bedragen.
De formule wordt dan:

E =

 0,42 mc²

 

 

Dit is aanzienlijk meer dan de energie die een zwart gat haalt uit de kernfusies door hogere temperaturen.
Hier wordt immers maar 0,006% van de massa omgezet.
Zo kunnen we dus aannemen dat een invallend deeltje energie kan onttrekken aan het zwarte gat en dit zo verlaat.
Toch nog maar eens benadrukken dat het hier uitsluitend over de ergosfeer gaat.

<Inhoudstafel>

 3.
Accretieschijf

Een oplettende lezer heeft op de laatste figuur nog enkele onbesproken begrippen opgemerkt.
Ik heb het dan over de accretieschijf en de zogenaamde jets.
Laten we met het gemakkelijkste beginnen en dit is de accretieschijf.
We weten ondertussen al dat een roterend zwart gat de ruimte vervormd en de centripetale kracht zorgt voor een versnelling van deeltjes rondom het zwarte gat die paradoxaal naar het zwarte gat zelf is toe gericht.
Hier moet aan toegevoegd worden dat de rotatiesnelheid toeneemt wanneer een ster instort tot een zwart gat.
We kunnen dit aantonen met een eenvoudig voorbeeldje.
Neem als voorbeeld een kunstschaatser die op het ijs zijn pirouette uitvoert.
Wanneer hij zijn armen dichter tegen zijn lichaam brengt zal hij veel sneller ronddraaien.

Wanneer er nu interstellair stof rond dit zwarte gat beweegt zal dit onder de vorm van een schijf in het zwarte gat verdwijnen.
Dit fenomeen is enorm duidelijk op te merken bij de zogenaamde dubbelsystemen die in het volgende hoofdstuk aan bod komen.
Hier is er een andere ster in het spel die als het ware met mondjesmaat wordt opgezogen door het zwarte gat, we krijgen dan een accretieschijf te zien.
Dit verduidelijken we even in volgende figuur.

FIGUUR 15:Accretieschijf

<Inhoudstafel>

 4.
Jets

Een tot de verbeelding sprekend verschijnsel zijn de jets.
Deze strekken zich vaak verscheidene lichtjaren uit en kunnen we definiëren als bijzonder energierijke bundels gas.
Wat maakt deze jets dan zo bijzonder bij zwarte gaten? Het antwoord op deze vraag is de snelheid: de jets scheuren door de ruimte tegen een snelheid die nadert aan deze van het licht wat we toch wel extreem kunnen noemen.
Want eigenlijk zijn jets een van de normaalste gebeurtenissen in ons heelal, ze komen zelfs voor bij gewone sterren.
We vinden ze bij zwarte gaten in het midden van de accretieschijf.
We zullen van start gaan met de vorming van dergelijke jets.

Door waarneming weet men amper iets uit de vorming van de jets, vandaar dat men niet geheel zeker is of de voorlopige theorie klopt met de werkelijkheiD. Toch kwam men met behulp van fundamentele principes tot volgende besluiten.
Om een jet te vormen dient er al zeker een krachtbron aanwezig te zijn, deze moet het gas tot hoge snelheden brengen.
Dan is er nog een mechanisme nodig dat deze gasstroom splitst want jets komen steeds per twee voor.
Tenslotte nog moet er een proces zijn dat deze gasstromen dwingt tot smalle bundels.
Bij zwarte gaten zitten we zoals gezegd met het extreme geval van de enorm hoge snelheiD. Wat we hier uit kunnen besluiten is dat er een enorme druk moet bestaan die deze snelheden kan verantwoorden.
Het gas wordt verhit in een afgesloten ruimte en vervolgens vrijgelaten, de druk er voor zorgen dat het gas versnelt.
We herkennen dit wanneer we een ballon aflaten.
Wanneer alle thermische energie in deze versnelling wordt gestopt spreken we van een adiabatische expansie.
De snelheid van de deeltjes zal grofweg gelijk zijn aan de geluidssnelheid maar door de verhitting en vervolgens vrijlating van het gas kan het de lichtsnelheid benaderen.
Hiervoor is er echter zoveel energie nodig dat er zelfs meer energie gevormd dient te worden dan deze die vrijkomt in rust.
Bij deze temperatuur zijn gassen bijzonder instabiel.
Er is zoveel energie aanwezig dat een deel van de energie omgezet wordt in nieuwe deeltjes.
Deze gassen koelen echter ook zeer snel af zodat ze snel hun energie uitstralen of door uitzending van de eerder vernoemde neutrino’s.
Er is nog een tweede mechanisme dat de energie kan leveren om de hoge snelheden te bereiken, dit is de rotatie van de accretieschijf.
We maken het nog iets ingewikkelder.
We nemen aan dat er een magnetisch en elektrisch veld aanwezig is rondom het zwarte gat als gevolg van een geleidend gas.
Door de rotatie zal het zwarte gat zich gedragen als een roterende geleider en er ontstaat een potentiaalverschil.
Zo werkt het zwarte gat als het ware als een batterij die energie onttrekt.

FIGUUR 16: Jets

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 2; 3; 4; 5; 9; 14; 16]

 III.
De speurtocht naar zwarte gaten

De twee vorige hoofdstukken waren vooral theoretisch onderbouwD. Hoe jammer het ook mag klinken, een zwart gat wordt niet zomaar even binnengehaald om testen op uit te voeren.
Een lange tijd heeft  men zelfs getwijfeld aan het bestaan van de objecten.
Hoe men erin geslaagd is ze toch waar te nemen lees je in dit hoofdstuk.
Andere gegevens haalt men uit onderzoek met de modernste satellieten waaronder Chandra, die dan ook uitgebreid aan bod zal komen.

<Inhoudstafel>

 A. Röntgenbronnen

Vermits we zwarte gaten niet kunnen waarnemen met optische telescopen zal het op andere manieren moeten gebeuren.
Een voor de hand liggende manier is het zoeken naar röntgenbronnen.
Daarom eerst een korte inleiding in de röntgenstralen.

<Inhoudstafel>

 1.
Röntgenstralen

Deze zijn in 1895 ontdekt door de Duitser Wilhelm Röntgen en zijn momenteel van toepassing in allerlei medische behandelingen.
Daarnaast zijn ze ook voor de sterrenkunde van onschatbare waarde.
We kunnen namelijk met bepaalde satellieten de hoeveelheid röntgenstraling meten in ons universum en zo bronnen van straling ontdekken en situeren.
We hebben al gezien dat röntgenstralen thuis horen in het elektromagnetisch spectrum, we kunnen dus ook spreken van elektromagnetische golven.

Röntgenstraling wordt gevormd wanneer er een wisselwerking optreedt tussen energierijke deeltjes zoals bijvoorbeeld tussen elektronen en materie.
Wanneer een energierijk deeltje inslaat op een atoomkern kan er een sterk gebonden elektron verwijderd worden.
Andere minder sterk gebonden elektronen springen dan naar de plaats van dit elektron.
Dit geeft een groot energieverschil tussen het minder sterke elektron en de lege plaats op een lagere schil van het weggeslagen elektron.
Het minder sterk gebonden elektron zal naar deze vrijgekomen plaats springen en hierbij komt door dit energieverschil een foton vri J. De zogenaamde röntgenstraling.
We spreken dan nog van 2 soorten röntgenstraling, we hebben de harde straling die schadelijk is voor de mens en langs de andere kant ook de zachte die dit niet is.
Dit is zoals je weet afhankelijk van de golflengte van de golven.
Op de figuur zien we als inkomend energierijk deeltje een foton.

2.
Detecteren van röntgenbronnen

Vermits de röntgenstralen niet door onze atmosfeer geraken, moeten we toestellen in een baan rond de aarde brengen om de straling waar te kunnen nemen.
Dit zijn dan satellieten met speciaal hiervoor uitgerust materiaal.
We denken dan aan Chandra die we zo meteen gaan bespreken en zijn Europese tegenhanger de XMM-Newton.
Hoe is het dan mogelijk dat zwarte gaten röntgenstralen uitzenden.
We weten al dat het grote kenmerk van zwarte gaten de enorme zwaartekracht is.
Wanneer er gasdeeltjes uit de ruimte naar het zwarte gat worden toegetrokken, de zogenaamde accretie, zullen deze gasdeeltjes samengedrukt worden en opgewarmd worden.
We spreken hier dan over temperaturen van 108 kelvin.
Hierbij wordt een deelt van de massa-energie uitgestraald, en dit onder de vorm van röntgenstralen.

FIGUUR 18: XMM-Newton

 

 

FIGUUR 19: X-ray Coma Cluster

 

<Inhoudstafel>

 3.
Sco X-1

Zoals we al eerder gedaan hebben in dit werk, bespreken we het eerst ontdekte hemellichaam.
Bij de röntgenbronnen is dit Sco X-1, die we kunnen vinden in het sterrenbeeld schorpioen.
In 1962 werd deze ontdekt door een sondeerraketvlucht.
Eerst werd gedacht dat het onze maan was die de straling uitzond, na weerkaatsing van de zon wel te verstaan, maar niets was minder waar.
Je moet er wel rekening mee houden dat deze bron enorm ver van ons verwijderd is.
Even ter vergelijking: van Sco X-1 nemen wij hier op aarde één biljoenste waar van röntgenstraling van wat een röntgenfoto te weeg brengt.
Hierbij wordt er zelfs geen rekening mee gehouden dat de atmosfeer deze straling absorbeert.
In tussentijd zijn er nog duizenden röntgenbronnen ontdekt.
Hoewel men i.
v.
m.
deze ster vrij zeker was dat er nog een tweede ster aanwezig was, kwam het bewijs hiervoor slechts enkele jaren later.
Nu weten we dat Sco X-1 een neutronenster is.

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 3; 4; 5; 9; 16; 19]

 B. Dubbelsystemen

We weten dat net als in ons zonnestelsel sterren rond elkaar bewegen.
Dit gebeurt door hun massa die de nodige zwaartekracht met zich meebrengt.
Massa, zo zegt Einstein, kromt immers de ruimte.
Een dubbelsysteem kunnen we dan definiëren als twee sterren waarbij de éne een baan beschrijft om de andere.
Of dat ze beiden een baan beschrijven rond hun gemeenschappelijk massamiddelpunt.
Wanneer nu de begeleider met optische telescopen niet zichtbaar is en we zien een ster een baan beschrijven om deze ‘onzichtbare’ ster, dan kunnen we de massa hiervan berekenen.
Zo kunnen we tot de conclusie komen dat we al dan niet met een zwart gat te maken hebben.
Er zijn meerdere voorbeelden die we kunnen geven, maar kijken we alleen al maar terug naar het eerder besproken voorbeeld van Sirius A en B dan hebben we meteen te maken met dubbelsterren.
Wat wel nog de moeite waard is om te vermelden is het feit dat doordat de éne ster materie overbrengt naar de andere, de toestand van de sterren zal veranderen.
Zo kan een witte dwerg bijvoorbeeld meer massa opnemen en alsnog in elkaar storten tot een kleiner object.
Hierbij worden dan natuurlijk ook accretieschijven gevormd zoals op de figuur duidelijk te zien is.

FIGUUR 20: Dubbelsysteem zwart gat

<Inhoudstafel>

[bronnen: 1; 3; 4; 5; 9; 16]

 B. Chandra

Als satelliet rond onze aarde levert Chandra een enorme hoeveelheid informatie over zwarte gaten maar heeft natuurlijk ook gezorgd voor tal van andere ontdekkingen in de sterrenkunde.
De adembenemende foto’s van o.
A. verre sterrenstelsels en quasars die nog altijd tot onze verbeelding blijven spreken.
Chandra heeft in zijn noch prille leven al een prachtig palmares bij elkaar gesprokkeld sinds de la lancering op 23 juli 1999.
Dit is dus zeker de moeite waard om eens van naderbij te bekijken.

<Inhoudstafel>

 1.
De naam

Natuurlijk is er nagedacht over de naam van dit grootse project.
Uiteindelijk kreeg het eerste waarnemingscentrum van röntgenstralen van de NASA de naam ‘Chandra X-ray observatory’ genoemd naar de astrofysicus Subrahmanyan Chandrasekhar.
Deze man had bij de oprichting van het centrum net de Nobelprijs ontvangen en dus lag het voor de hand hem op deze manier nogmaals eer aan te doen.
Hij is immers één van de meest belangrijke astrofysica van de 20ste eeuw.

<Inhoudstafel>

 2.
De hardware

De satelliet kunnen we opdelen in drie delen.
Ten eerste hebben we het ruimteschip op zich, vervolgens ook enkele wetenschappelijke instrumenten en tenslotte nog het belangrijkste instrument: de röntgenstralentelescoop.
We zullen deze drie onderdelen dan ook meer gedetailleerd bespreken in de volgende stukjes.

<Inhoudstafel>

 A. De telescoop

Een telescoop voor röntgenstralen verschilt duidelijk van een gewone optische telescoop.
Dit is te wijten aan de sterkte van de röntgenstralen wat allemaal wordt verduidelijkt in volgend vergelijkend voorbeeldje.
Wanneer een röntgenstraal invalt op de spiegels van een optische telescoop geeft dit hetzelfde effect als de impact van kogels op een muur.
Men moet hier dus een aanpassing doorvoeren.
Daarom worden de spiegels uitstekend gevormd en nagenoeg helemaal parallel geplaatst met de invallende röntgenstralen.
Immers hoe kleiner de invalshoek, des te kleiner de inslag van de röntgenstralen op de spiegels.
Bij de Chandra telescoop hebben we te maken met vier paar spiegels opgenomen in de globale opbouwstructuur van de telescoop.
Dit zijn echter geen gewone spiegels, wanneer we het aardoppervlak gladder zouden maken zodat de hoogste berg slechts twee meter hoog zou zijn, dan zou de ‘ruwheid’ van de spiegels slechts enkele atomen bedragen.
Het zijn m.
A.w.
de beste en zuiverste spiegels ooit gemaakt in de ganse geschiedenis van de mens.
De spiegels werden bij Eastman Kodak waar ze dan in de steunstructuur geassembleerd werden met een nauwkeurigheid van de éne spiegel tot de andere van 1,3 micrometer.
De assemblage van de hoge resolutiespiegels was dan ook één van de belangrijkste ontwikkelingen in de verwezenlijking van ChandrA. De resolutie van de telescoop is gelijk aan het kunnen lezen van de kleine lettertjes van een gewone krant op een afstand van ongeveer achthonderd meter wat natuurlijk immens is.
Het spreekt dan ook voor zich dat we met deze telescoop enorm ver in ons heelal kunnen ‘kijken’.

B. Allerlei wetenschappelijk instrumenten

Naast de telescoop zijn er ook nog 4 andere instrumenten om de röntgenstralen te registreren en te meten.
De inkomende straling worden door de spiegels samengebracht in een uiterst klein punt, hier wordt er door de instrumenten ACIS en HRC al aardig wat informatie uitgehaalD. Zo weet men door deze apparatuur de hoeveelheid straling, hun positie, de energie die ze met zich meedragen en natuurlijk ook de tijd wanneer ze worden gedetec-teerD. Twee andere bijkomende apparaten geven dan specifiek meer gedetailleerde energie alleen i.
v.
m.
de energie van de röntgenstraling.
Dit zijn de LETG en HETG die door de analyse van de invallende stralen samen met het weten van hun positie de samenstelling ontdekken van het onderzochte object.

FIGUUR 22: ACIS

Misschien wel het belangrijkste toestel is de HRC, ofwel de High Resolution CamerA. De hoofdonderdelen zijn twee Micro-Channel Plates die elk uit een vierkant bestaan.
Hierin zitten maar liefst negenen-zestig miljoen kleine loodoxide glazen buisjes.
Ze zijn tien micrometer breed en 1,2 millimeter lang.
Wanneer er röntgenstraling door deze buisjes gaat zullen er elektronen vrijkomen, hiervoor heeft men er een speciale deklaag op aangebracht.
Door een hoog voltage worden de elektronen versneld en gaan ze botsen met de randen van de buis.
Wanneer dan de elektronen aan het einde van de buis komen bestaan ze uit een wolk van ongeveer dertig miljoen.
Ze komen uit het buisje en worden gedetecteerd door een dradennet dat met een grote precisie de positie van de röntgenstralen zal bepalen.
Zo kunnen gedetailleerde afbeeldingen verkregen worden van objecten in verre melkwegstelsels alsook zelfs voor het identificeren van uiterst zwakke bronnen is de HRC het perfecte instrument.

FIGUUR 23: HRC

Dan zullen we nu wat dieper ingaan op ACIS, de Advanced CCD Imaging Spectrometer.
De CCD’s (Charged Coupled Devices) worden gebruikt omdat ze twee taken tegelijk voor hun rekening nemen, namelijk zowel beelden maken alsook de energie meten.
Je kunt zulke elementen ook vinden in videocamera’s maar het spreekt voor zich dat bij Chandra deze ettelijke keren verfijnder zijn.
ACIS wordt gebruikt voor het bestuderen van temperatuursvariaties en chemische variaties.

De elementen voor spectroscopie voor hoge resoluties zijn de HETGS en LETGS.
Voluit lezen we: High Energy Transmission Grating Spectrometer en Low Energy Transmission Grating Spectrometer.
Ze worden geplaatst achter de spiegels en analyseren de energie door middel van verstrooiing.
Dit geeft hetzelfde effect als licht te laten verdelen door een prismA. Hiermee worden de chemische samenstelling, ionisatie en temperatuur onderzocht.
De LETGS analyseert een energiewaaier van 0.
08 keV tot 2 keV en de HETGS van 0.
4 keV tot 10 keV.

FIGUUR 24: LETGS

<Inhoudstafel>

 C. De steunstructuur

Al deze instrumenten en spiegels moeten natuurlijk nog ingepast worden in een vaste steunstructuur.
Het ruimteschip wordt aangedreven door stuwraketten, deze zijn gebruikt om Chandra in zijn elliptische baan om de aarde te krijgen.
Dan zijn er nog raketten voorzien om Chandra in de juiste positie te houden bij onderzoek.

De controle van de temperatuur is enorm belangrijk, zeker in de buurt van de spiegels.
Daarom beschikt Chandra over een koelradiator, degelijke isolatie, verwarming en thermostaten.
De temperatuur wordt constant nauwgezet opgevolgd en doorgeseind naar de controlekamer.

Chandra haalt zijn energie uit de zonnepanelen die langs beide kanten bevestigd zijn aan het ruimteschip.
Ze produceren ongeveer 2 kW voor alle elementen aan boord zoals de wetenschappelijke instrumenten, zenders, computers, .

Aan de voorkant vinden we een zonnescherm dat de toestellen beschermt tot deze volledig op het te onderzoeken object zijn gericht.
Het speelt ook een belangrijke rol tijdens het onderzoek zelf vermits het de lens van de telescoop in de schaduw houdt zodat het onderzoek optimaal kan verlopen om zelfs toe te staan 45° naar de zon te richten.
Dit zie je allemaal duidelijk op de figuur.
Let ook op het thermische aspect besproken in de vorige puntjes, Chandra is wel degelijk goed geïsoleerd zoals je kunt zien.
Ook een beperkt stuk van de blauwe zonnepanelen komen hier rechts in beelD.

FIGUUR 25: Zonnescherm

Wat natuurlijk niet mag ontbreken is een goede communicatie met de controlekamer op aarde.
Hier zorgen de antennes onderaan het ruimteschip voor.
Zij sturen de locatie door die we ook constant kunnen volgen op internet.
Ze verwerken bevelen van op aarde en controleren de ruimtevaartsensoren.
De antennes werken dus in twee richten, zowel als zender als als ontvanger.
Vermits Chandra constant in een baan is rond onze aarde heeft men drie grondstations over de aarde verspreiD. Eén in Amerika, één in Spanje en de derde in Australië.
Na een korte berekening is het je wel duidelijk dat ongeveer om de acht uur de opgeslagen gegevens worden doorgezonden naar deze stations.
Deze zullen dan alles sturen naar het Chandra X-ray Centre waar ze ter beschikking worden gesteld van de wetenschappers en eventueel over internet worden verspreiD.

FIGUUR 26: Communicatienetwerk

Tot slot nog een globale figuur die Chandra in zijn geheel weergeeft met aanduiding van de besproken onderdelen.

FIGUUR 27: Chandra in zijn geheel

 3.
Enkele foto's gemaakt door Chandra

De recentste waarneming betreffende zwarte gaten mag hier zeker niet ontbreken.
Het betreft een hoge resolutie foto van het ‘Lockman hole’ een gedeelte in het heelal waar honderden röntgenbronnen ontdekt zijn.
Ook een groot aantal supermassieve zwarte gaten kan je hier vinden die we later nog gaan bespreken.

FIGUUR 28: Lockman Hole

De Krabnevel is al eerder aan bod gekomen maar lijkt mij het perfecte voorbeeld om de technische capaciteiten van Chandra ten toon te spreiden.
Eerst vergelijken we de foto genomen van Chandra met die van een andere satelliet namelijk ROSAT, het verschil is toch wel enorm duidelijk.

 

FIGUUR 29: Vergelijking ROSAT (links) en CHANDRA

Nu volgt een vergelijking tussen foto’s van deze Krabnevel gezien in verschillende elektromagnetische golven.
De paarse foto is de nevel in röntgenstralen.
Dan volgen nu nog een foto in gewoon licht dat ook wij kunnen waarnemen die volgens mij nog altijd het mooiste beeld geeft.
Vervolgens nog een foto in infrarood licht en tenslotte kijken we nog eens naar de radiogolven.
Dit alles geeft duidelijk weer tot wat Chandra allemaal in staat is.

   

  FIGUUR 30: Krabnevel in optisch licht, infra-rood en in radiogolven

<Inhoudstafel>

[bronnen:22; 23; 24; 25]

 D. Voorlopige ontdekkingen

Mooi om af te sluiten is natuurlijk een overzichtje van de zwarte gaten die men tot nu toe heeft ontdekt.
Hier ga ik er slechts enkele vermelden en daar is een goede reden voor.
Bepaalde wetenschappers beweren immers dat er elke 2 seconden een zwart gat ontstaat in ons heelal, volgens anderen is dit nog een veel te lage schatting.
Je begrijpt dan vlug dat dit niet de plaats is om alle gevallen apart te overlopen.
We gaan van start met de historisch belangrijkste: Cygnus X-1.
Vervolgens komen de onderverdelingen één voor één aan bod met telkens enkele voorbeelden erbi J.

<Inhoudstafel>

 1.
Cygnus X-1

De eerste kandidaat om een zwart gat te zijn was deze Cygnus X-1.
De röntgenbron in 1962 ontdekt door de Uhuru satelliet.
We vinden hem in het sterrenbeeld Zwaan, ongeveer zevenduizend lichtjaar verwijdert van onze aarde.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de omlooptijd om hun gemeenschappelijk middelpunt 5,6 dagen bedraagt met een diameter van twintig miljoen kilometer.
De zichtbare ster is een blauwe reus van ongeveer vijfentwintig keer de massa van de zon.
Uit de banen kunnen we berekenen dat de massa van de onzichtbare component wel tien maal deze van de zon bedraagt.
Dit is al een eerste bewijs dat de kans groot is dat we met een zwart gat te maken hebben.
Het probleem is dat deze massa niet overweldigend groot is, anders zou men niet kunnen twijfelen.
Ondertussen is wel algemeen aanvaard dat het wel degelijk om een zwart gat gaat.

FIGUUR 31: Cygnus X-1

<Inhoudstafel>

 2.
Stellaire zwarte gaten

Dit is het eerste en waarschijnlijk ook het meest voorkomende type van zwarte gaten.
Deze vorm hebben we besproken in het eerste hoofdstuk bij het ontstaan van de zwarte gaten.
Dit is dus het geval wanneer de ster een te grote massa heeft en volledige ineenstorting niet meer vermijdbaar is.
Het gaat hier over sterren tot een zonmassa van ongeveer honderd zonmassa’s.

Kleine gids voor het einde van de wereld      Lust Willem      Beleggen

Dit boek geeft antwoord op de vraag: waarom ben ik plotseling arm, hoe had ik dat kunnen voorkomen en hoe moet het nu verder?

Wiens schuld is het en waar wonen die types? Waarom het voor heel veel mensen veel erger is dan voor u! Waarom de financiële crisis ook juist heel prima kan zijn.

Wat zijn de CDO’s en CBO’s en CLO’s en CSO’s.

Waarom hoeft u dat niet meer te weten?

Hoe zonnig/ grijs/inktzwart is de toekomst?

De methodes om arm en toch gelukkig te zijn (als al het andere is mislukt).

Op al die vragen geeft Willem Lust antwoorD.

Over de auteur:

Niet voor niets begon Willem Lust (Zaandam, 1956) zijn loopbaan in 1979 als jongste verslaggever bij het Financieele Dagblad, nadat hij de School voor Journalistiek had afgeronD.

In 1983 begon hij bij het NOS-Journaal, vertrok in 1990 naar RTL Nieuws en sinds 1999 werkt hij bij NovA.

Sinds begin 2007 heeft hij vanuit New York voor Nova Noord-, Midden- en Zuid-Amerika als werkterrein, samen met zijn vrouw Merel Miedema die het zware camerawerk doet.

Zijn eerste boek bij Conserve verscheen enkele weken na 4 november 2008 na de Amerikaanse verkiezingen: Het Amerika van president Obama met daarin talloze door hemzelf gemaakte foto’s bij zijn evaluatie van deze enerverende verkiezingsstrijD.

^Winnen met beleggingsfondsen      Van der Elst Roland      Beleggen

Recession? Where to put your money now      Tully Shawn      Beleggen

The mood was somber on Wall Street outside the New York Stock Exchange on the evening of Friday, Jan .
25, 2008 after the Dow fell 171 points.

Market Survival Guide

1.
Keep costs down

In the new era of low returns, it's important to keep fees down to build a winning portfolio.
Buy index funds and ETFs, and don't pay for Wall Street's often unreliable advice.

2.
Go for dividends

A big gift of today's rocky market is a surge in dividend yields.
If you want income for life, grab solid but beaten-down names right now.
Two good bets: pharma and utilities.

3.
Take a chance on battered stocks

Sure, it takes courage, but the best investors pounce when sectors are bloodied and expectations in the cellar.
Two reviled sectors: banks and homebuilders.

4.
Look abroad

Diversification is the foundation of a strong portfolio.
One way to get there is with a big allocation in international stocks.
But true diversification is tricky.
We'll tell you how to do it right.

5.
Be smart about bonds

You need fixed-income investments for ballast, but the trick is staying ahead of inflation.
The three picks for an inflation-racked world: munis, TIPs, and CDs.
 

Strapped consumers are shopping less .

 

Day after day, Americans are being bombarded by a relentless drumbeat of unsettling economic news.
The Dow regularly swings by hundreds of points in a single session as it gyrates near bear-market territory.
Oil prices keep bubbling toward $100 a barrel.
The dollar is crumbling, and a rogue trader in Paris is blamed for triggering a synchronized selloff heard round the worlD. We're constantly warned that an ugly recession is looming, if not already here.
It's all enough to cause a panic attack.

 

Don't let the doomsday headlines and the careening markets scare you.
Take a sip of Chardonnay - or a shot of bourbon - and remember your history.
We've been through this kind of wrenching volatility many times before: during the meltdown in October 1987, the S&L crisis of the early 1990s, the Asian Contagion of 1997 and 1998, and most recently, the tech bubble of 2000.
These plunges are both predictable - because they're part of the bumpy ride that holding stocks is all about - and unpredictable, because you never know when they'll strike.
In fact, stocks offer big returns in the long term precisely because their performance zigzags wildly at times like these.
; ;Investors should be grateful for bear markets, because without them stocks would offer bondlike returns, ; ; says Larry Swedroe, a financial advisor with Buckingham Asset Management in St.
Louis.
So while it's tough to see anything good about this rocky market while watching your 401(k) shrink - the S&P 500 index is off 13% from its high in October, and the Nasdaq has shed 18% - remember that big selloffs present rare and essential buying opportunities, and the current one is no exception.

 

Still, investors need to temper their courage with caution by picking investments that are genuinely cheap, not just less expensive than they were a year ago.
This isn't a shopper's paradise like the early 1980s, when every type of stock seemed to be a screaming buy.
But for the first time in years we're seeing lots of genuine bargains, chiefly in beaten-down sectors that have already gone through the equivalent of a steep recession.
It's a great time to grab big-dividend-paying bank and pharma stocks, for example.
Meanwhile, keep plenty of cash so you can pounce when still-overpriced issues - hint, the tech sector is full of them - spiral downwarD. It's going to happen: That's why bear markets are a gift to nimble investors.

 

This story will help you make smart decisions to profit from today's turbulence.
We'll guide you through the market noise and Wall Street chatter so that you'll make the right moves at the right times.
We'll start by looking at current conditions; then we'll get down to specific stocks, bonds, and funds to buy now.

 

Wall Street wisdom says that the biggest danger to the markets is the R-word: recession (generally defined as two quarters of falling gross domestic product, but ; ;officially ; ; determined after the fact by the National Bureau of Economic Research).
However, the predictions of a deep downturn are highly exaggerated, in part because Washington is rushing to revive the flagging economy.
GDP increased 0.
6% in the fourth quarter (on first estimate), after a powerful 4.
9% surge in the third quarter - so no contraction yet.
Exports are booming, growing at an annual rate of 13%, thanks to the weak dollar.
The employment picture is surprisingly resilient.
Jobless claims, a reliable harbinger of recession, have averaged about 325,000 for the past four weeks, far below the danger point.
; ;We haven't seen the 25% increase in jobless claims we had before the last two recessions, ; ; says Michael Darda, chief economist with MKM Partners, an equity trading and research firm.
; ;We're not getting a recession signal.
;

 

The forces weighing down the economy are soft consumer spending and plummeting housing prices, along with far more expensive credit that's slowing everything from auto purchases to the creation of new businesses.
Those factors are a serious drag on demanD. But they pose their gravest threat in the first two quarters of 2008.
If we're going to get a recession, it will most likely happen amid this turmoil, in the first half of this year.

 

But any slump is likely to be short and mild, mainly because Washington is on the case.
Since mid-September, Federal Reserve chairman Ben Bernanke has reduced the target for the Fed funds rate by 2.
25 percentage points, with the biggest move, a sudden 75-basis-point cut, coming on Jan.
22.
On Jan.
30, the Fed cut another half-point, bringing the target to 3%.
It usually takes six to nine months for a Fed rate cut to bolster consumer and business spending.
By midyear the flood of liquidity will be channeled into new loans for companies and consumers.
A resurgence in easy credit - stoking the appetite for everything from big-screen TVs to capital equipment - will be practically irresistible.
Consumer spending will get another boost from the roughly $150 billion economic stimulus plan Congress is poised to approve.
Checks that could range from $1,000 to well over $2,000 are likely to start going out to families this summer.
The easy money doesn't stop there.
The Fed has practically promised even more rate cuts.
The markets are predicting that the Fed funds rate will be 2% to 2.
5% by year-enD. With that kind of aggressive stimulus, look for growth to jump back to the 3% to 3.
5% range in the second half of the year.
Says Brian Wesbury, chief economist at First Trust Advisors: ; ;You simply don't get recessions when the Fed funds rate is at 3% or below, and the Fed is in a strongly expansionary mode.
;

 

Those low rates, though, are creating the conditions for a bigger crisis down the roaD. ; ;The real challenge will be inflation, ; ; warns Darda, ; ;not the near-term economic worries that the financial press is harping on.
; After fretting over surging prices early last year, the Fed is now ignoring them in its all-out campaign to revive the economy.
But the threat isn't going away.
In 2007 the consumer price index rose 4.
1%, the biggest jump in 17 years.
The combination of high oil, food, and metals prices, along with low interest rates and growing global demand, is a classic recipe for inflation.
; ;Much higher inflation is practically inevitable, ; ; says Carnegie Mellon economist Allan Meltzer.
Eventually the market will wake up to the problem, and so will the FeD. ; ;The real danger is in 2009 and 2010, ; ; says Meltzer.
; ;The Fed will be forced to raise rates substantially to kill off inflation, possibly causing a recession.
;

 

While the economic outlook is highly uncertain, one key fact is not: Stocks are still expensive.
Wall Street analysts never tire of telling investors that equities are cheap.
They cite the current price/earnings ratios, which indeed appear reasonable.
The problem is that corporate earnings are coming off not just a cyclical peak but a historic pinnacle, which makes P/E ratios look artificially low.
Until late 2006, average earnings for the stocks in the S&P 500 had jumped by at least 10% over the previous year for 18 consecutive quarters, a feat never before achieveD. (Profit margins rose to well above their historical average as well.
) Yale economist Robert Shiller has developed a formula that smooths out earnings to remove the cyclical spikes.
It shows that stock prices now stand at a lofty 24.
5 times earnings - well below the towering 27.
5 posted in March but still leagues ahead of the long-term average of around 15.

 

Now we're ready to get down to business.
As an investor, you face two challenges in today's tumultuous market: First, you have to choose bargain stocks while recognizing that the overall averages are still extremely pricey and have plenty of room to fall.
Second, you must assemble a portfolio that will protect you from the claws of inflation, while keeping plenty of funds in cash so you can grab the beaten-down buys when they appear.
We offer our advice with a big proviso: If you already have a sound, highly diversified portfolio spread across a wide variety of U.
S.
and foreign large-cap, value, and small-company stocks, you're already positioned to withstand and even profit from market shocks.
In that case, we recommend that you do nothing.
Simply stay with your plan.
But if you're about to start building a portfolio, or if you've just received a big bonus or inheritance, or if you're stuck in high-cost funds guaranteed to sap a huge part of your future gains, even if you're regularly adding to your 401(k), Fortune can guide you to both profit and protection of your money in turbulent times.

 

Watch those fees

One thing is true in good markets and bad: Investors who pay big fees will fare far worse than those who exclusively buy ultra-cheap funds.
Vanguard founder John Bogle, the leading apostle of low-cost investing, estimates that the average actively managed mutual fund absorbs an astounding 2.
5 percentage points in expenses (the total of sales charges, management fees, and trading costs) - vs.
one- or two-tenths of a point for most index funds and exchange-traded funds.
Research shows that index funds perform just as well as actively managed mutual funds before fees, and that after fees, it's no contest.
; ;All the studies show that expenses are the most powerful indicator of a fund's performance, ; ; says Russell Kinnell, director of research at Morningstar.

 

Index funds and ETFs come in all varieties, covering large and small stocks, growth and value styles, foreign and domestic, and everything in between.
The most popular are those that cover the whole range of large-cap U.
S.
stocks, including Vanguard 500 Index (VFINX) and Fidelity Spartan 500 (FSMKX).
ETFs are similar to index funds, except that they trade on exchanges like stocks.
The Rydex Russell Top 50 (XLG) is a Morningstar favorite that holds the 50 largest U.
S.
stocks.
It's a bit pricier, with annual expenses of 0.
2%, but still a bargain.

 

Dividends can cushion the blow

The big selloff is creating a rare opportunity: a chance to buy big-dividend-paying companies at yields we haven't seen in years.
Dividend stocks offer fatter yields when their prices fall - and that's precisely what has happened in sectors as diverse as financial services, pharmaceuticals, and tobacco.

 

There are lots of reasons to love dividends.
They're taxed at only 15% at the federal level, at least until 2010.
Unlike the fixed interest payments on bonds, they generally grow with earnings.
So yield stocks are a great hedge in America's jittery new world of sharply rising prices, and the ability to pay a consistent dividend signals that the company is healthy.
; ;It shows that management believes the prospects are good, ; ; says Lowell Miller of Miller/Howard Investments, a money management firm.
(Of course, an unusually high yield can be a warning sign: Citigroup's yield jumped into double digits shortly before the beleaguered bank cut its payout.
) For investors, the crucial task is to find solid players that are unloved but boast strong, predictable earnings.
Those companies will keep dispensing - and increasing - dividends.
If you want growing income for life, now is the time to pounce.

 

Where do you go hunting for yield? One place to start is pharmA. Today Bristol-Myers Squibb (BMY, Fortune 500) and Pfizer (PFE, Fortune 500) yield over 5%, and GlaxoSmithKline (GSK) isn't far behind at 4.
5%.
A second category is utilities.
Here, prices are far stronger, but yields remain attractive: Consolidated Edison (ED, Fortune 500) for example, pays over 5%, and its earnings are solid as granite.
A number of big utilities that specialize in energy distribution offer attractive yields, and they're protected from the bumpy economy by regulated rates of returns.
Pepco Holdings (POM, Fortune 500), AGL Resources (ATG), and WGL Holdings (WGL) are all paying around 4.
3%.
A smart strategy is diversifying via ETFs and index funds.
Vanguard's SPDR S&P Dividend ETF (SDY) spreads the risk among 52 stocks that have increased their payouts steadily.
Current yield: 3.
5%.

 

Buy battered shares, if you dare

If you have a strong stomach for risk, read on.
In this section we'll talk about the two most reviled, bloodied sectors in the current carnage - banks and homebuilders.
The argument for buying them selectively is compelling, for this reason: They pass the test of being genuinely cheap.
When it comes to banks and homebuilders, the market's expectations are extremely low, hence easy to beat.
Let's look first at banks.
The best buys aren't the Wall Street giants, which depend heavily on highly erratic profits from trading, but the big, diversified players that sell lots of retail products, from credit cards to checking accounts.
They've suffered from write-downs too, but the worst is behind them, and the Fed's rate cuts will boost their profit margins on loans.
Four excellent picks are Bank of America (BAC, Fortune 500), Wachovia (WB, Fortune 500), Wells Fargo (WFC, Fortune 500), and US Bancorp (USB, Fortune 500).
BofA and Wachovia earnings have been dented by bad subprime debt but are still extremely strong.
Both stocks are trading at less than 12 times the past 12 months' earnings and boast dividend yields of better than 6%.
Wells and US Bancorp skirted most credit problems, yet Wells pays a dividend of almost 4%, and US Bancorp yields over 5%.

 

True daredevils may want to consider the homebuilders.
Keep in mind, stocks usually rebound not when news in a stricken sector gets better, but well before.
So it's a good time to start building stakes in the battered builders, a bit at a time, via dollar-cost averaging.
Despite all the chaos in real estate, Americans aren't going to stop buying homes in the future, and the future is what counts.
We recommend two.
The first is Toll Brothers (TOL, Fortune 500) which has lost 60% of its value since 2005.
Toll specializes in high-end homes, so it stands to reap excellent margins when markets recover.
Our second pick: NVR (NVR, Fortune 500), which is known for innovative, mass-production building techniques and carries relatively little debt.

 

Look abroad

Want to improve your returns without increasing your risk? One answer is tilting your portfolio heavily toward international stocks.
As always with a sound portfolio, the benefits will materialize over a number of years.
But the time to start is now.
In the past two years foreign stocks have wildly outperformed U.
S.
equities.
European stocks soared at a 23% annual rate in 2006 and 2007, while emerging markets jumped 35% a year.
In 2008, however, both markets have suffered sharp corrections, as have equities worldwide.
The EAFE index of big-cap stocks worldwide now looks like a bargain: Its P/E stands at under 14, far below multiples in the U.
S.

 

Not all foreign stocks deliver diversification.
Players like Sony (SNE) or Unilever (UL) are fully global - they simply mimic the performance of other international colossi like Coca-Cola and IBM.
; ;To get diversification, you need to go to the less liquid part of the market, to small-cap stocks, ; ; says Dan Wheeler of Dimensional Fund Advisors, a pioneer in index funds.
Why do small caps work best? Because far more of their sales are concentrated in local markets.
And since those markets offer very different dynamics from the U.
S.
, they often thrive when America is swooning.
The benefits? According to a study by Rex Sinquefield, DFA's co-founder, investing heavily in stocks that track local markets and in value shares yields investors an extra two points of return, without increasing volatility.

 

With that in mind, we suggest devoting 35% of your equity stake to foreign shares, with about two-thirds going into small-cap and value stocks, via funds like Vanguard International Explorer (VINEX).
Divide the rest of your stake between a broad large-cap ETF like iShares' MSCI EAFE Index (EFA) and an emerging-markets entry like iShares MSCI Emerging Markets (EEM).
DFA offers a variety of strong choices, available through financial advisors.

 

Beware of bonds

The problem with most bonds is that they're not paying enough to compensate investors for today's inflation, let alone the surging prices that haunt our future.
Right now ten-year Treasuries are yielding just 3.
6%, because in these rocky times, many investors are willing to sacrifice returns for short-term safety.
As Wharton economist Jeremy Siegel puts it, ; ;There is no value for investors in most bonds.
;

 

Indeed, for your fixed-income portfolio, only two choices make sense: municipal bonds and Treasury Inflation-Protected securities, widely known as TIPs.
Now is an ideal time to buy munis.
Bonds issued by state and local authorities in New York and California pay around 3.
3% and are exempt from federal taxes (and local levies if you live in those states).
That's the equivalent of a pretax return of almost 5%, far above the yield on Treasuries.
For a diversified blend of munis, an excellent choice is Vanguard Intermediate-Term Tax-Exempt (VWITX), which boasts a yield of 3.
4% and fees of just 15 basis points.

 

With increased inflation almost a sure thing, TIPs are an essential.
They are the only investment guaranteed to keep pace with inflation.
The face value of each TIP is adjusted every six months to reflect the change in the CPI.
You can buy TIPs online the same way you buy Treasuries, with no fees.
Simply log in to treasurydirect.
gov.
And Fidelity, T.
Rowe Price, and Vanguard, among others, offer TIPs funds.

 

Finally, let's deal with cash.
The best place to park it is in CDs.
Even though the Fed is chipping away at short-term rates, the yields on CDs are holding up amazingly well.
The reason is that banks are competing ferociously for funds, especially now that longer-term lending rates are rising.
The key is to stay in maturities of six months or less - and shop arounD. Corus of Chicago, for example, is paying 4.
1% on a six-month CD. That term is just about right.
If rates rise, you can quickly move your cash into CDs or bonds that yield more.

 

Winning in these treacherous times is as much about psychology as following the rules.
It takes guts to be daring when markets are melting down.
But that's the quality that makes great investors.
As Warren Buffett says, ; ;Be fearful when others are greedy and greedy when others are fearful.
; Now's a time when greed, Buffett-style, is gooD. Just make sure your greed is highly selective.

Wat de belegger zeker moet weten      Debels Thierry      Beleggen

Niemand kan of zal de sleutel tot beurssucces weggeven.
  Zoek niet naar de beste beslissing maar beperk de fouten.

De benadering van de minimum beleggingshorizon is niet correct.
De beurs is niet te voorspellen behalve op korte termijn.

De fractale benadering  van prof.
Benoit Mandelbrot:

De financiele markten zijn risicovoller dan men denkt.

Diversificatie is zeer belangrijk.

Zeepbellen en crashes zijn onvermijdelijk en onvoorspelbaar.

Forse bewegingen op de beurs clusteren samen.
Gepaste Timing is niet mogelijk.

De beurs heeft een geheugen.
Als belegger best met de stroom van stijgers en dalers meegaan.
Maar aan de beweging komt een einde.

Opgelet met gemiddelde waarden.
Extreme bewegingen komen vaak voor en kunnen de waarde van een portefeuille drastisch aantasten.

Volatiliteit ligt hoger dan verwacht.

Vermijd de neiging om te kopen als de koers fors gezakt is.
Institutionele beleggers kopen als de koersen aantrekken.
Momentum-effect.

Actief beheerde fondsen geven niet noodzakelijk een beter rendement.
Indexfondsen en trackers zijn een betere belegiing.

De adviseur van de bank is geen goede bron van informatie.
Ze worden afgerekend op hun omzet.

Beleggingsondsen van banken zijn niet aan te raden.

Goede bron: informatie van insiders.
Asymetrische informatie -bepaalde partijen zijn beter geinformeerd dan andere.

Forums op internet hebben geen toegevoegde waarde.

Ratings van fondsen hebben geen absolute waarde.

Rververse convertibles zijn alleen goed voor de emittenten.
Het bestaat uit een lage rentevergoeding + de premie als putoptie die men schrijft.

De beurs is er eigenlijk niet voor de gewone belegger wel voor de verschaffer van risicokapitaal om te cashen en voor de bedrijven om aan bijkomende financiering te geraken.
Meestal om schulden om te zetten in aandelen.

Particuliere beleggers kopen beter indexfondsen want hun normale beursprestaties zijn meestal ondermaats .

Recente beleggingsfondsen van Belgische banken en de Post hebben een sterke assymetrie.

Mean reversion-een bepaalde reeks keert terug naar de gemiddelde trenD. Winsten en koesen zijn ook onderhevig aan dit fenomeen.
Vermijd aandelen die het een lange tijd goed gedaan hebben.

Kleinere groeibedrijven die stevig groeien en nog niet aan de drempel gekomen zijn worden aanbevolen.
Eenmaal groot bedrijf groeien hun aandelen nauwelijks.
Aandelen van goede bedrijven zijn niet altijd goede aandelen.

De beste strategie is de buy-and-hold methode omdat het onmogelijk te voorspellen is wanneer het goede moment aanbreekt.

Als de risicopremie tussen obligaties en aandelen te laag wordt is het best uit de aandelen te stappen.

Heb het dispositie-effect onder controle en durf met verlies verkopen om erger te vermijden.

Technieken om het rendement van de portefeuille te verbeteren :

Heb voldoende aandelen in portefeuille om de verkoop gemakkelijker te maken van een verlieslatend aandeel.
Ook betere diversificatie.

Voer het verkoopsignaal effectief uit.

Voer regelmatig een volledige check-up van de protefeuille uit maar niet te vaak.

Gebruik een internet portfolio tracker.

Verkopen met verlies is een integraal onderdeel van het beleggen.

Laat winnende aandelen lopen en verkoop niet te vlug.

Beperk het aantal transacties.
Meer transacties leveren meestal geen hogere return op.

Weinig daytraders halen goede resultaten.
Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren.

Vijf fouten van day traders:

Opsplitsen in korte en lange termijnrekening.
Hij mag op het einde van de dag geen openstaande posities hebben.
De verleiding is groot om een verlieslatende transactie niet af te sluiten.

Emoties

Vookeur voor long posities-in bepaalde periodes is het beter omp te shorten.

Overtrading -de beste daytrader doet enkel de juiste transacties

Beursvoorspelling-alle aandelen zijn met elkaar verbonden  en worden soms door één gebeurtenis beinvloeD.

De meeste particuliere beleggers die vaak transacties doen hebben volgens onderzoekers te veel vertrouwen in eigen kunnen.

Stel zelf een index garantefonds samen: koop een nulcouponobligatie met het grootste deel van het kapitaal en met de rest kop je een tracker of ETF op een index naar keuze.
Het rendement vogt de index en het is soepler dan een kapitaalgarantiefonds van een bank.

Winnen met aandelen      Van der Elst Roland      Beleggen

Hoe komt dat sommige technologie bedrijven veel duurder zijn dan anderen en toch blijven stijgen ? Dit zijn de gorilla’s.
Een een interessant boek voor technolgie beleggers dat dit fenomeen beschrijft is : ; ;The gorilla game ; ; van Moore, Johnson & Kippola ISBN 0-88730-957-7.
  Bestel het boek bij Azur

Ook Warren Buffett kan ons heel wat leren.
Zeer goed geschreven is het boek van zijn ex-schoondochter Mary Buffett en David Clark ; ;De magie van Warren Buffet, Onbetaalbare lessen van 's werelds rijkste belegger ; ;.
Dit boek is zeer aangenaam om te lezen en geeft de sleutels tot succesvol lange termijn beleggen.
Bovendien bevat het boek een aantal leuke anecdotes over de kerstkado's van Bufett en verneem je waarom hij nooit met blitse wagens reeD. Voor een korte inleiding tot Bufett zie  buff.
htm

Ook interessant omwille van zijn eigen (relatief eenvoudige) aanpak en het belang van de boekhoudkundige cijfers is Ben Hellinckx met ; ;De groeiaandelen met het grootste stijgingspotentieel 2000-2005.
(zie www.
irvalue.
com) Zoals je merkt is ook deze persoon een lange termijn investeerder.

Basiskennis Beleggen

Voor basisbegrippen in verband met beleggen kan je terecht op www.
belegjeboterham.
nl

Een verklarend financieel woordenboek vind je op: www.
beleggingsplein.
nl (kies woordenboek)

Ook op volgende sites kan je beginnerslessen vinden: www.
tijD.be  en www.
fool.
co.
uk

Technische Analyse

Voor wie wat meer wil weten over Technische Analyse vindt een goede inleiding op www.
clearstation.
com/education/cover.
shtml

Bij Clearstation gelooft men in de three view aanpak: de bedrijfscijfers, de technische analyse en de beoordeling van de beleggersgemeenschap op de discussieforums.
Op deze website kom je te weten of een aandeel in een positieve trend zit of niet.

On-line beleggen

Voor on-line transacties op internet gaan onze voorkeur uit naar www.
vms-keytrade.
com.

Snel, efficiënt en degelijk.

Tips en ideeën

Voor tips en ideeën vinden we www.
hbvl.
be/monitor zeer goeD. De auteur heeft een gezonde eigen visie en loopt niet zomaar het legertje van financiële analisten achternA. Bovendien heeft hij een neus voor goede aandelen.

Voor de laatste nieuwe roddels of nieuwtjes over in Vlaanderen populaire aandelen moet je op het.
beleggers.
net.
Er zijn een aantal ervaren mensen die geregeld hun waardevolle mening over bepaalde aandelen.
Daarnaast is er echter heel wat ; ;onkruid ; ;.
Dus moet je behoorlijk filteren in de berichten.
Interessante fora zijn: Crash 2000, L&H, Autonomy, …

Nieuws

Voor bedrijfsnieuws kan je terecht bij Bloomberg: www.
bloomberg.
com ;

Hoe klop ik de beurs?      Lynch Peter      Beleggen

Tijdens de 13 jaar dat Peter Lynch het beheer van het Fidelity Magellan Fund in handen had, behoorde dit fonds ononderbroken tot de best presterende aandelenfondsen.
Wie in 1977 bijvoorbeeld 1.
000 USD in Magellan belegde, kreeg hier in 1990 zo'n 28.
000 USD voor terug.
In dit boek toont Peter Lynch hoe hij zijn filosofie ('koop wat je kent') in de praktijk omzet.
Hij toont de lezer stap-voor-stap hoe hij tot zijn lijstje kwam met aanbevelingen voor het ronde tafelgesprek van de beurskrant Barron's in 1992, welke aandelen tussen zijn aanbeveling en en eind 1997 gepresteerd hebben.
Lynch overloopt ook de jaren dat hij het Magellan Fund beheerde.
Hij analyseert de redenen waarom zijn fonds beter presteerde dan de concurrenten.
Hij besluit dat een handvol voltreffers de oorzaak van het succes van het fonds waren.
Met als les voor de particuliere belegger: één of twee voltreffers per decennium kunnen van een doorsnee portefeuille een winnaar maken.

Hoe klop ik de beurs? vertelt het verhaal van een groep 12-jarigen die een beter beleggingsresultaat behaalden dan de meerderheid van de fondsbeheerders op Wall Street.
Hun strategie? Ze volgden de raad van Lynch op en belegden alleen in wat ze kenden.

179% Hoger      D'Hoore Paul      Beleggen

Aandelen werden het eerst uitgegeven door de VOC in 1602.

Bij orders best limietkoersen opgeven die niet op een rond getal moeten uitkomen.

Fondsen :

Beveks (sicavs) zijn open fondsen waarbij vers geld inkomt bij aankoop en aandelen verkocht worden bij uitstap.

Bevaks zijn gesloten fondsen.
Er kan geen geld bijkomen.
Bij verkoop moet je een nieuwe koper vinden op de beurs.
De beurskoers kan afwijken van de werkelijke waarde.
Vb Quest for Growth, vastgoedbevaks Cofinimmo.

Op distributiefondsen die elk jaar hun winst uitkeren wordt 15% roerende voorheffing betaalD. Bij verkoop van fondsen met Europees paspoort  wordt 0,50 % beurstaks en 15% roerende voorheffing op de rente sinds juli 2005 en op de meerwaarde.
Op Belgische fondsen met kapitaal bescherming geldt dit niet.

De meeste fondsen reken 4 soorten kosten aan: aankoopkosten,verkoopkosten,werkings- en beheerskosten, soms nog een performance fee.

ETF Exchange Traded Fund is een tracker.
In België  Bel-20 Master Unit.
Indexfondsen doen het doorgaans beter dan beleggingsfondsen.

Total returnfondsen willen altijd winst maken ook in slechte beurstijden door gebruik van derivaten te maken.

Call opties geven het recht om een aandeel te kopen-Put opties om er een te verkopen op een vastgesteld datum.

Futures zijn vergelijkbaar maar hier is er een verplichting om te kopen of te verkopen.

Een warrant heeft dezelfde kenmerken als opties en futures .
Het wordt meestal bij een obligatie bijgegeven om de emitent minder rente te moeten geven.
Turbo's waorden door ABN-Amro uitgegeven.
Het verenigt de goed eigenschappen van opties en futures.
Ze hebben een hefboomeffect.

Een turbo heeft geen vaste looptijd .
Het omvat een soort lening waarop je gedurende de ganse duur rente betaalt bovenop de kosten.
Bij daling of stijging van de onderliggende waarde is er een stoploss.
Een turbo kan zowel long als short gaan.
Met een turbo kan men zijn volledige inzet verliezen.

Het beleggingsmodel is een sinusoïde rond de gemiddelde economische groei: in de neergaande faze 1 koopt men best obligaties; in de daaropvolgende opgaande faze 2 koopt men aandelen; eenmaal boven de gemiddelde economische groei en verder opgaande faze 3 koopt men grondstoffen en aandelen in de daaropvolgende neergaande faze 4 houdt men best cash.

Als men uitsluitend in aandelen belegt : in de neergaande faze 1 koopt men best finaciële aandelen; in de daaropvolgende opgaande faze 2 koopt men cyclische aandelen technologie, media,telecom; eenmaal boven de gemiddelde economische groei en verder opgaande faze 3 koopt men olie,mijnbouw, papier, in de daaropvolgende neergaande faze 4 houdt men best cash of defensief:nutsbedrijven,voeding en drank, farma, huishoudprodukten.

Als de beurs niet in een opgaande cyclus zit kan men toch rendement halen door gebruik te maken van de volatiliteit door aan-en verkooporders met limiet (geen ronde cijfers) op te geven met een onderliggende marge van 5 a 10 %.

Echte beleggers doen volgens Warren Buffet weinig transacties.

On line beleggen bij : Keytrade (landbouwkrediet) , Bolero (KBC), Cortal (BNP Paribas), Binck Bank ,WH Selfinvest, Leleux Associated Brokers, Alex (Rabo)

Verzekeringen:

Tak 21 : Levensverzekering & overlijdingsverzekering -stortingen fiscaal aftrekbaar

verzekeringsbon : eenmalige inleg en rente wordt gekapitaliseerd- na 8 jaar en 1 dag vrij van roerende voorheffing

verzekeringsrekening (Ethias First, Afer) is een levensverzekering met vrije stortingen- na 8 jaar en 1 dag vrij van roerende voorheffing-gegarandeerd rendement+winstdeelname.
Er wordt bij inleg ee taks van 1,1% geheven.

Tak 23 : levensverzekering waarin de premie gestort worden in beleggingsfondsen.
Er zijn in-en uitstapkosten en een taks van 1,1% .
Het beursrisico is voor de koper.
Bij overlijden valt het niet in de erfenis maar wordt toegekend aan de begunstigde.
Hiermee kan men aan successieplanning doen.

Tak 26 : geen verzekeringstaks van 1,1%, geen fiscale vrijstelling en roerende voorheffing.

Fundamentele analyse is een redelijk nutteloze procedure voor jou want duizenden experts hebben al de koersen geanalyseerd en de markt afgeschuimd op zoek naar tijdelijke inefficienties zodat de markt een bepaald niveau van efficientie bereikt.

Technische analyse heeft enkel waarde als er met een aandeel werkelijk iets aan de hand is.
De meeste aandelen bewegen zich als stofdeeltjes in een kamer op een volstrekt willekeurige manier.
Technische analyse kan wel beïnvloeden als een groot aantal beleggers het signaal gaan volgen.
Op termijn is technische analyse selffulfilling profecy.

Technische analyse      ?      Beleggen

Het volledig bestand via formulier Korte inhoud      \Mijn documenten\Beurs\Technische analyse.
pdf

De technische analysemodule

Waarover gaat het ?

Keytrade Bank heeft, in samenwerking met een aantal financiële analisten, een uniek instrument uitgewerkt voor technische analyse.

Het gaat om een hulpmiddel met als doel uw investeringsstrategieën te optimaliseren en te vergemakkelijken.

Deze toepassing brengt iets nieuws in vergelijking met bestaande instrumenten.
Om aan uw behoeften tevoldoen werden de meest voorkomende instrumenten voor technische analyse verzameld, geordend en gewogen.

Waarom een samenvattend instrument ?

Deze synthese is nodig,want de verschillende instrumenten voor technische analyse kunnen niet afzonderlijk geïnterpreteerd worden.
Elke indicator draagt zijn steentje bij tot een globale diagnose.
Om tot een duidelijke en waardevolle analyse te komen, dienen alle elementen tegelijk geanalyseerd

te worden en dient met alle beschikbare informatie rekening gehouden te worden.

De instrumenten .

U heeft toegang tot drie modules:

Een module TENDENSDIAGNOSE

Zijn mijn aandelen technisch gezond ?

Een SIGNAALmodule

Zijn er signalen die duiden op een hausse of een baisse van mijn aandelen ?

Een FILTERmodule

de beste effecten behouden ;

Beleggen 2005      Cohen Simon      Beleggen

De expertise van Simon Cohen vindt al jaren zijn neerslag in de reeks Beleggen.
De uitgebreide fondsenanalyses werden al vorig jaar ingeruild voor hoofdstukken die dieper ingaan op de actuele ontwikkelingen op de beurs, nieuwe beleggingsvormen en nieuwe beleggingsproducten.
Het internet stelt u in staat de laatste analyses op te vragen - achter in het boek staat een lijst met sites.
Het principe van dit boek is u meer instrumenten en ideeën in handen te geven om actief de beursontwikkelingen te kunnen volgen en erop in te spelen.
De bespreking van beursontwikkelingen per sector is gebleven, en ook de sectorfavorieten blijven gehandhaafd; u krijgt dus nog steeds voldoende praktische tips.

De sectorfavorieten van dit jaarboek versloegen de beurs al drie jaar op ri J. In 2005 presteerden deze tips met een rendement van 31,2% zelfs ruim viermaal beter dan de benchmark! In deze uitgave leest u alles over de nieuwe favorieten voor 2007.

Simon A. Cohen is een autoriteit op het gebied van beleggen; zijn jaarboeken verschijnen al sinds 1986.
Van zijn hand verschenen ook Beleggen, het complete handboek, de basisgids voor elke belegger, en Beschermd beleggen volgens Simon Cohen.

Mijn land in de kering      Van Isacker Karel      Belgische geschiedenis

Isacker, Karel van (Mechelen 26 juni 1913), Belgisch historicus, jezuïet, zoon van de politicus Philip van Isacker, studeerde geschiedenis te Namen en te Leuven en werd hoogleraar aan de Universitaire Faculteiten St.
-Ignatius te Antwerpen.
Hij heeft verdienstelijk werk geleverd over de politieke geschiedenis en over die van de arbeidersbeweging in België in de 19de en 20ste eeuw.
In de diptiek Mijn land in de kering (1978-1983) schetst hij een sterk persoonlijke visie op de maatschappelijke ontwikkeling in die periode.

Politieke geschiedenis van België sinds 1830      Witte Els      Belgische geschiedenis

Meer dan ooit is inzicht in de geschiedenis nodig om zich een oordeel te kunnen vormen over de politieke krachten die zich vandaag doen gelden.

De auteurs pogen de hoofdlijnen te ontdekken van dit groeiproces naar de huidige situatie, waarbij blijkt dat vier grote conflictzones de Belgische politieke evolutie sedert 1830 beheersen:

de verhouding tussen kapitaal en arbeid,

de levensbeschouwelijke kwestie,

de rol van de monarchie,

de communautaire tegenstellingen.

Ze gaan er tevens van uit dat de politieke gebeurtenissen sterk verweven zijn met de economische en sociale veranderingen.
In de politiek gaat het bovendien essentieel om macht.

Machtsproblemen, machtsdragers, de middelen die zij gebruiken en de wegen die ze bewandelen, staan dus centraal.

Ofschoon de aandacht vooral naar de traditionele politieke instellingen gaat - het parlement, de regering, de partijen - komen de belangrijkste pressiegroepen ook uitgebreid aan de orde.

Belgie-Nederland      Wouters Paul      Belgische geschiedenis

'Het misverstand tussen Vlamingen en Nederlanders is dat ze denken dat ze dezelfde taal spreken.
'

- Paul Wouters

Belgen en Nederlanders zitten elkaar dicht op de huid, maar de onderlinge verschillen zijn groter dan je denkt.
In zijn zoektocht naar de wortels van hun eigenaardigheden komt Paul Wouters terecht bij het geloof, de politiek, de economie en natuurlijk de taal en geschiedenis van Nederland en België.
Kijkend, luisterend, observerend en filosoferend brengt hij een aanzienlijke kloof in kaart.

Op zijn drieëndertigste verhuisde Paul Wouters vanuit Vlaanderen naar NederlanD. De landsgrens loopt bij hem door de eigen hartstreek.
Dit is dus geen vrijblijvend geschrift.
Hier is geen schrijver aan het woord die vooral alles en iedereen `in zijn waarde' wil laten.
Er wordt gewogen en af en toe te licht - of te zwaar - bevonden.

'Ik schreef België-Nederland niet om vooroordelen te bestrijden - meer dan genoeg van die vooroordelen zijn namelijk waar! -

maar om de ontegenzeggelijke verschillen beter te begrijpen.
'

Geen twee buurlanden zijn zo verschillend als België en Nederland ; ;

 Zet Belgen en Nederlanders samen in één team, en het gaat fout.
Ze begrijpen elkaar niet.
De Belg of beter gezegd de Vlaming, vindt de Nederlander arrogant.
De Nederlander vindt de Vlaming niet te vertrouwen.
Er ontstaat achterdocht, en dat legt een zware hypotheek op de samenwerking.
Soms ontaardt het zelfs in een loopgravenoorlog in een binationaal team.
Nergens voor nodig, leert filosoof Paul Wouters.
Belgen en Nederlanders moeten zich realiseren dat geen twee buurlanden ter wereld zo verschillend zijn van cultuur als België en NederlanD. De valkuil is dat we, doordat we dezelfde taal spreken, denken dat men aan de andere kant van de grens wel ongeveer op dezelfde manier in elkaar zit.
Dat is niet zo, stelt Wouters.
Hij weet het uit eigen ervaring, want hij is geboren in België, en woont al sinds 1983 in NederlanD. Als halve Nederlander loopt de Belgisch-Nederlandse grens dwars door zijn hartstreek.
Om die pijn te verzachten schreef hij het boek België-NederlanD. Niet om de vooroordelen te bestrijden, maar om de ontegenzeggelijke verschillen beter te begrijpen.
Hier is geen schrijver aan het woord die vooral alles en iedereen 'in zijn waarde' wil laten.
Wouters kiest parti J. Maar hij kan ook uitleggen hoe de verschillen tussen Belgen en Nederlanders uit te buiten zijn.
Een bedrijf dat de technische kant overlaat aan de Belgen en de commerciële kant aan de Nederlanders profiteert van de culturele verschillen.
Wouters kan meer tips geven.
SprekenD.

02-12-2005

In België is de baas nog echt de baas.
Nederlanders kunnen daar maar moeilijk aan wennen, blijkt uit de problemen bij Fortis.
Het is een strijd tussen knutselaars en ingenieurs.

Over het algemeen denken Nederlanders positief over hun zuiderburen.
Belgen worden gezien als creatief en levenslustig, en je kunt lekker met (of om) ze lachen.
Dat verandert zodra je voor ze moet werken.
Want in België is de baas nog echt de baas en de medewerker een ondergeschikte.
Aan eindeloze vergaderingen hebben Belgische bazen een broertje dood, net als aan werknemers die het beter denken te weten of op eigen houtje opereren.
En wee de argeloze middenmanager die zijn auto op het plekje van de topman parkeert.

Het verschil in Belgische en Nederlandse managementcultuur werd vorige maand pijnlijk duidelijk bij bank-verzekeraar Fortis.
Sinds haar oprichting in 2000 is de Nederlandse tak van Fortis is steeds verder ‘gebelgificeerd’.
Vanaf januari zal nog slechts één Nederlander zitting hebben in het negenkoppige dagelijks bestuur van de bank-verzekeraar.
De rest van de bestuurders, inclusief ceo Jean-Paul Votron, is Belg.
In Het Financieele Dagblad deden hooggeplaatste Nederlandse Fortis managers hierover (anoniem) hun beklag.
“We missen de Nederlandse inbreng in bestuursvergaderingen,” klaagde een van hen.
“Daardoor hebben we soms te weinig slagkracht.
” Volgens een andere bron zou Fortis door de stroperige Belgische bestuurscultuur zelfs grote opdrachten mislopen; snelle besluiten zijn door de strakke hiërarchie niet meer mogelijk.
Tegen de tijd dat alle bestuurslagen toestemming hebben gegeven, is een concurrent er met de buit vandoor.
Daarbij bestaat de angst, dat steeds meer banen verdwijnen richting België.
Juridisch gezien zijn Fortis België en Fortis Nederland weliswaar gescheiden, organisatorisch zijn ze één geheel.
Alle belangrijke beslissingen worden in Brussel genomen.
“Onder Brabant loopt een onzichtbare grens die de bedrijfsculturen in het noorden en zuiden scheidt,” stelt bestuurder Gerwin van der Lei van vakbond De Unie.
“Onder die grens is er minder ruimte voor ontplooiing en kritiek.
” De Unie vertegenwoordigt veel werknemers van Fortis en voert regelmatig overleg met de Fortis-top.
Van der Lei: “De Nederlandse bedrijfscultuur is uniek.
Je mag hier je baas tegenspreken, de chef is bij ons nooit de baas.
Als vakorganisatie vinden we dat een goede zaak.
Je benut de kwaliteit van je mensen niet als je ze alleen orders laat uitvoeren.
In België is een ‘bevel-is-bevel-cultuur’ in bedrijven gebruikelijk, daar moeten ze er nog achter komen dat je meer hebt aan je personeel wanneer je het vrijheden geeft.
Die Belgische bedrijfscultuur wordt nu vanuit Brussel top down aan het hele bedrijf opgelegD. Wij denken dat Fortis hierdoor op achterstand raakt ten opzichte van andere bankbedrijven.

Advertentie

Rookgordijnen

Paul Wouters is filosoof, consultant én in Nederland woonachtige Belg, oftewel Nederbelg.
Als consultant adviseert hij ‘gemengde’ (Belgisch-Nederlandse) bedrijven.
Hij schreef een vermakelijk boek over de cultuurverschillen tussen de twee buurlanden: België-Nederland, verschil moet er zijn.
In zijn boek concludeert Wouters dat ‘een mens beter Nederlander kan zijn dan Belg’, al is het maar omdat je met een Nederlander tenminste weet waar je aan toe bent, terwijl Belgen meesters zijn in het opwerpen van communicatieve rookgordijnen.
Over de Belgische manager schrijft Wouters: “In een typisch Belgisch bedrijf pik je de baas er zo uit: hij is erop gekleed en hij loopt iedereen te vertellen wat ze moeten doen.
” Volgens Wouters zijn geen twee buurlanden zo verschillend als Nederland en België.
Dat zit ’m in de eerste plaats in de machtsafstand, die in België veel groter is dan in NederlanD. Belgen hebben meer ontzag voor autoriteit dan wi J. Wouters: “In een typisch Belgisch bedrijf is de baas degene die zegt hoe het moet, terwijl een typisch Nederlandse baas iemand is die zijn mensen pampert, die vraagt naar hun mening en ze ondersteunt bij hun ontwikkeling.

In de tweede plaats constateert Wouters een fundamenteel verschil tussen de Belgische en de Nederlandse manier van werken: “Belgen zijn ‘bricoleurs’, knutselaars die ergens aan beginnen en dan wel zien waar ze uitkomen.
Nederlanders zijn ingenieurs, die gaan eerst vergaderen over het bouwplan.
Ik ken Belgische consultants die een derde goedkoper zijn dan hun Nederlandse collega’s doordat ze harder werken en minder vergaderen.
Belgen moeten hun hemel op aarde nog verdienen, Nederlanders denken dat ze er al zijn.

Wouters vermoedt dat de Nederlandse werknemers van Fortis gefrustreerd zijn nu een ouderwetse baas hun ineens gaat vertellen wat er moet gebeuren.
Bovendien zullen de ‘Ollanders’ moeten wennen aan het betere Belgische ellebogenwerk.
Een Belgische baas gelooft nooit dat zijn ondergeschikten geen dubbele agenda hebben, want hij heeft er zelf ook één.
Hij kan zich niet voorstellen dat Nederlanders soms oprecht ernaar streven om iets goed te organiseren zonder bijbedoelingen.
In Belgische bedrijven heerst daardoor volgens Wouters veel wantrouwen: “Een Belgische ceo is unverfroren bezig met macht.
Dat drukt een stempel op de bedrijfscultuur.
Belgen zijn handige donders.
Ze lopen niet voortdurend bevelen uit te delen, maar zorgen dat ze omringd zijn door vertrouwelingen die aan een half woord genoeg hebben.
Het is een vorm van leidinggeven die niet expliciet is.

Kleine cultuurverschillen kunnen voor grote misverstanden in de communicatie zorgen.
Wouters: “Nederlanders klagen vaak dat Belgen zich niet aan afspraken houden.
Belgen herkennen dat, maar voelen zich op hun beurt in Nederland gepasseerD. Nederlanders volgen de kortste lijnen.
Als ze de commerciële medewerker willen spreken passeren ze de middenmanager.
In België werkt dat niet zo, daar moet je alles via de baas spelen.

Machtsblok

; ;De wijze waarop in België leiding wordt gegeven is anders dan bij ons, ; ; erkent Hugo ten Brink, directeur hrm van Fortis NederlanD. ; ;Het gaat vooral om de manier waarop besluiten tot stand komen.
In België worden belangrijke besluiten niet alleen tijdens, maar ook buiten de vergaderingen genomen.
En waar we in Nederland heel erg rechtstandig zijn in de uitvoering van zo’n besluit, is er in België meer ruimte voor wijzigingen of andere interpretaties.
Persoonlijk heb ik daar geen moeite mee.
; De klachten over het ‘Belgische machtsblok’ in het bestuur van Fortis wuift Ten Brink weg.
; ;Het klopt dat er is vanuit Nederland minder invloed uitgeoefend kan worden op de koers van Fortis, dat roept gevoeligheden op bij een kleine groep managers.
Maar dat heeft niks te maken met een typisch Belgische manier van besturen.
Als we met Engelsen of Fransen waren gefuseerd, hadden dezelfde klachten geklonken.
Het is een vooroordeel dat Belgische bazen directiever zijn.
Ik ervaar dat zelf absoluut niet zo.
; Dat Belgen en Nederlanders met een beetje goede wil best kunnen samenwerken, bewijst Michel de Bosschere, ceo van Nashuatec Benelux.
Hij woont en werkt al vijftien jaar met plezier in NederlanD. Niet dat hij geen aanpassingsproblemen had: De Bosschere ergerde zich dood aan de Nederlandse overlegcultuur, waarbij jan en alleman zich met een plan bemoeit, waardoor de kans dat het plan daadwerkelijk wordt uitgevoerd steeds kleiner wordt.
En dan die directe manier van communiceren waar Nederlanders zo trots op zijn, maar die op de gemiddelde Belg een onbeschofte en respectloze indruk maakt.
Tegelijkertijd herkent De Bosschere het beeld van de Belgische bedrijfscultuur zoals dat door Wouters en de morrende Fortis-managers wordt geschetst.
Ook hij noemt de strenge hiërarchie en de autoritaire stijl van leidinggeven: ; ;In België moet je geen twee keer nee zeggen tegen de directeur, dan sturen ze je naar Siberië.
; De Bosschere heeft geleerd om met de cultuurverschillen om te gaan: ; ;In België zegt ik duidelijk wat de doelen zijn die gehaald moeten worden, in Nederland doe ik dat juist niet.
Hier moet je veel diplomatieker te werk gaan, je moet mensen het idee geven dat het doel in overleg wordt vastgestelD. ; De Bosschere bewondert de Nederlandse ondernemersgeest, maar wil die combineren met het Belgische vermogen tot improviseren.
; ;Nederlanders zijn bang voor risico’s en missen daardoor soms de boot, Belgen pikken een goed idee meteen op.
; Ook kunnen de Nederlanders wat opsteken van de Belgische doortastendheid, vindt De Bosschere.
Als voorbeeld noemt hij het beleid van collega-Belg Michel Tilmant, die sinds een jaar aan het roer staat bij ING.
Bij Tilmant mogen medewerkers één keer hun zegje doen, waarna hij zelf de knoop doorhakt.
Door die maatregel is de besluitvorming een stuk sneller geworden.
Het belangrijkste, zegt De Bosschere, is respect voor elkaars cultuur.
; ;In Nederland drink ik melk bij de lunch, in België een glas wijn.
Maar ge moet uw cultuur niet verloochenen: als mijn secretaresse iets goed doet, dan krijgt ze van mij een bos bloemen.
Een Nederlandse baas zal dat niet snel doen.
;

Achterstallig onderhoud

Ondertussen is bij Fortis de lucht nog lang niet geklaarD. Onlangs maakte de directie bekend dat het wereldwijd drieduizend managers op training stuurt.
Aan die training zit een beoordeling vast.
Wie een onvoldoende scoort, kan op zoek naar een andere baan.
Volgens hrm-directeur Ten Brink is het een kwestie van ‘achterstallig onderhoud’, maar bij vakbond De Unie denken ze daar anders over.
Van der Lei: ; ;Onze angst is dat dit opnieuw een top down beslissing is die in Brussel is genomen.
Het risico bestaat dat men nu nog angstiger wordt om zich kwetsbaar op te stellen, want als je je kop boven het koren uitsteekt wordt hij eraf gehakt.
Op die manier krijg je een typisch Belgische organisatie, waar enkel nog bevelen worden opgevolgD. ;

Hoed u voor de Belgische topmanager

De Belgen rukken op in de top van het Nederlandse bedrijfsleven.
Naast Fortis Nederland, worden ook ING groep, Hagemeyer, Heineken, Leaseplan, Vroom & Dreesmann, Macintosh en de Nederlandse tak van Xerox geleid door zuiderburen.
Daarmee is de opmars vast niet ten einde.
Belgische banken azen op kleine Nederlandse zakenbanken, waarmee ze toegang hopen te krijgen tot de Nederlandse vermogensmarkt.
Wat zal de volgende overname van Dexia zijn?

Een Belgische topman is als het paard van Troje: is hij eenmaal binnen, dan zullen zijn landgenoten snel volgen.
Zo benoemde Michel Tilmant bij ING meerdere landgenoten op invloedrijke posities.
Nederlanders moeten het veld ruimen.
Van een omgekeerde beweging is geen sprake, Nederlandse managers krijgen ten zuiden van de grens geen poot aan de gronD. Belgische managers vinden hun Nederlandse collega’s onbeschoft en arrogant.
Nederbelg Paul Wouters: ; ;Belgen wantrouwen Nederlanders, ze vinden jullie te steil en te expliciet.
; ;

Oktober 1914      Van Pul Paul      Belgische geschiedenis

 De Westhoek onder water

De jonge Duitsers waren verbijsterD. Deze morgen nog hadden ze met veel enthousisame een onbeduidend dorpje, gelegen achter een spoorwegberm en gedomineerd door een kerktoren en een windmolen, aangevallen en omzeggens moeiteloos veroverD. Hun bevelhebber had hen voor dageraad nog toegesproken en gezegd dat dit de laatste belangrijke stap was voor de verovering van de eerste Franse Kanaalhaven: Duinkerkekn.

Nu, terwijl een niet onaangename herfstdag ten einde liep, werden ze plots dringend teruggeroepen.
Blijkbaar dienden ze niet te vluchten voor de vijandelijke kanonnen - die hadden ze in de voorbije maanden trouwens altijd al snel het zwijgen kunnen opleggen - maar voor een veel indrukwekkender en geheimzinnger vijand die langzaam maar zeker het vlakke, boomloze land in een zee leek te veranderen.
Nerveus liepen de mannen in kleine groepjes tussen de halfvernielde bakstenen huizen en de versplinterde houten schuurtjes, langs de straat die terug naar de spoorweg leidde.

Eens over de spoorweg, terwijl de infanteristen de stilaan onderlopende smalle kasseiweg betraden, keek één van hen nog even om naar het bakstenen stationnetje aan de zuidkant van de weg.
Op de gevel zag hij een witgekalkt naambord met in zwarte letters ; ;Ramscappelle ; ;.

 

Gisteren nog waren ze met z'n allen zo uitgelaten geweest.
Ze voelden zich toen sterk en onoverwinnelijk.
Nu lag er op hun terugweg een uitgestrekte, ijzige, bruinachtige watermassa te wachten die hen deed vluchten als Ramsch, minderwaardige koopwaar en oude rommel die teruggestuurd werd naar zijn meester.

Na een geforceerde mars van een half uur, waarbij de modder en het water langzamerhand hun botten en kousen begon te doordrenken passeerden ze een hoeve omgeven door een nog juist te onderscheiden brede, vierzijdige gracht.
Aan de ingang stond een bordje waarop iemand ooit de naam geschilderd had: ; ;Groote Hemme ; ;.
De boerderijgebouwen stonden op het droge maar alles weer er op dat dit niet lang meer het geval zou zijn.

Het water begon nu langzaam langs hun benen omhoog te kruipen wat de mannen tot op het bot deed afkoelen.
Niet ver daar vandaan, aan de linkerkant, probeerden verschillende door paarden getrokken rijtuigen letterlijk hun weg te vinden doorheen het verdronken lanD. Plotseling verloren sommige van de viervoeters de vaste grond, panikeerden en verdwenen met hun last in een door het water verraderijk onzichtbaar geworden, brede waterloop.
De doodsbange voeders slaagden er in van de wagens te springen en zelf opnieuw vaste voet aan de grond te krijgen.
Voor hun ingespannen trekdieren was het echter te laat.
Het was nu ieder voor zichzelf.
Iedereen in de onderlopende polder trachtte zo snel mogelijk die droge IJzerdijk te bereiken.

De Duitsers zouden nooit meer voor Kerstmis 1914 hun hofstede terugzien zoals ze hun gelieden hadden beloofd bij hun vertrek.

Wat volgt is het uitvoerig en gedetailleerd verhaal van één van de zeldzame, grootschalige en tevens succesvolle terugtochten uit de militaire geschiedenis.

Na ; ;den Grooten oorlog ; ; zijn de naakte feiten door een nationale legende overgroeiD. Het scheen, zelfs tot lang na de Tweede Wereldoorlog, dat elke Belgische oud-strijder het verhaal van ; ;Geeraert en Cogge ; ; persoonlijk had meegemaakt.
Er verschenen honderden scherpe krantenartikels en vurige boeken van de hand van tientallen voor- en tegenstanders, mensen die al dan niet bij de onderwaterzetting betrokken waren geweest.
Hoe het echter allemaal juist in zijn werk was gegaan, hoe het vermoeide en uitgedunde Belgische leger zover was geraakt, werd nooit eerder in dergelijk detail onderzocht.

Dit is het moedige verhaal van een handvol officieren en soldaten, geholpen door enkele eenvoudige burgers van middelbare leeftijd, die de brutale invaller stopten ...niet met vuur, maar met water.

De geest van Leopold II en de plundering van de Congo      Hochschild Adam      Geschiedenis van Congo

Jaren geleden las Adam Hochschild in een voetnoot een verwijzing naar Mark Twain.
Die zou, aldus de voetnoot, hebben deelgenomen aan een wereldwijde campagne tegen slavernij in Congo, een praktijk die vijf tot acht miljoen levens had geëist.
Hochschild was verbijsterD. Hij schreef al geruime tijd over mensenrechten, maar had nooit eerder over Congo gehoord en al evenmin over een campagne van die omvang.
En dus begon hij te lezen.
Het resultaat is zijn zopas in het Engels en het Nederlands verschenen aanklacht tegen het ‘terreurbewind’ in het Congo van het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
De ondertitel in het Engels geeft aan dat hij het niet enkel over de ‘plundering’ van Congo wil hebben, maar ook over wat hij de eerste belangrijke mensenrechtenbeweging van deze eeuw noemt.

Hochschild kent zijn vak.
Hij is niet alleen historicus, maar ook stichter van Mother Jones, wellicht het meest onconventionele tijdschrift in de Verenigde Staten, dat er prat op gaat de goegemeente voortdurend tegen de haren in te strijken, onderzoeksjournalistiek op een professionele leest schoeit en machtsmisbruik deskundig te lijf gaat.

De eerlijkheid gebiedt nochtans te zeggen dat De geest van Leopold II en de plundering van de Congo in zekere zin een overbodig boek is.
Wat nieuw is voor Hochschild is hier intussen reeds lang bekenD. Nieuwe archieven worden niet aangeboord en nieuwe gegevens staan er dan ook niet in.
Onder het pseudoniem A.M.
Delathuy schreef de thans gepensioneerde diplomaat Jules Marchal iets meer dan tien jaar geleden hét standaardwerk over die wereldwijde campagne tegen de gruwelen in de Congostaat (E.
D. Morel tegen Leopold II en de Kongostaat, uitg.
Epo).
Delathuy en met hem andere auteurs hebben, zeker voor een Belgisch publiek, de werkelijkheid achter het patriottische discours over het Belgisch kolonialisme al lang doorprikt.

Het lijkt er overigens op dat deze Nederlandstalige editie vooral een lezerspubliek in Nederland beoogt, waar de Congo-perikelen minder bekend zijn.
Dat kan verklaren waarom de uitgever stelselmatig alle geldelijke bedragen in gulden voorrekent, systematisch alle Franse titulatuur in het Nederlands omzet (wat in boeken over dit onderwerp vreemd aandoet) en blijkbaar niet weet dat dit Centraal-Afrikaanse land in het Nederlands al lang niet meer “de” Congo wordt genoemD.

Maar het is niettemin geen waardeloos boek.
Het is vlot leesbaar en doet erg Amerikaans aan.
De macabere becijfering van het dodental onder de Afrikaanse bevolking wisselt af met interpretaties van de seksuele angsten van Leopolds ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley en de familiale problemen van Leopold II (‘hij kwam als kind liefde te kort’) worden er gekoppeld aan zijn koloniale ambities (‘een emotioneel substituut’).
Typisch Amerikaans is de centrale rol van de individuele personages, hun kleine kanten en hun grote berekeningen, waaraan het hele verhaal wordt opgehangen.
Om het geheel vlot aan elkaar te laten sluiten, doet Hochschild daar waar concrete gegevens ontbreken, een beroep op enigszins geromantiseerde scènes (die hij overigens ook zo voorstelt).

In een sneltreinvaart wordt de lezer meegesleurd van het zestiende eeuwse Congo dat onder koning Affonso I een gecentraliseerde en ontwikkelde staat was, doorheen de koloniale expansie van België en de tol die hiervoor betaald werd, waarna de lezer uiteindelijk belandt bij de overname door België van Leopolds kolonie en bij het einde van de anti-Congolese campagne van Leopolds aartsvijand E.
D. Morel.

Dat is meteen ook de kracht van dit boek.
Het zal de lezer misschien meer aanspreken dan de wat streng aandoende boeken van Delathuy en anderen en aldus die weinig fraaie episode in de Belgische geschiedenis mee helpen behoeden voor hagiografische rechtvaardiging.

Het is immers onmiskenbaar dat de koloniale erfenis die België in 1908 te beurt viel, een beladen voorgeschiedenis haD. Zuid-Afrika’s bekendste romancière, Nadine Gordimer, omschreef die als “Leopolds holocaust onder de Congolese bevolking”.
Aan de hand van mémoires van koloniale deelnemers en van (de enkele zeldzame rechtstreekse) Congolese getuigen beschrijft Hochschild hoe de Congolese bevolking zelf Leopolds strooptochten naar ivoor en rubber moet ervaren hebben.
Het beeld van Leopolds medewerkers van het eerste uur is ontluisterenD. Zo wordt Stanley achtereenvolgens als een fantast met een vrouwenfobie geportretteerd, een deserteur en een opportunist.
Het boek schetst de willekeur van de twee eerste decennia van het koloniale bestuur en de machtswellust van sommige koloniale ambtenaren, die lange tijd ongestraft bleef.
Congo Vrijstaat was, aldus Hochschild, een land ‘waar de tien geboden niet gelden’.

George Washington Williams was de eerste belangrijke andersdenkende.
Hij was een zwarte dominee die met zijn boek over de zwarte bevolking van Amerika, een pioniersrol heeft gespeeld onder historici door de geschiedenis van een machteloze bevolking te baseren op hun eigen verhaal.
Een bezoek aan Congo leverde in 1891 een open brief op aan Leopold II waarin hij zijn afschuw neerschrijft voor wat hij aanvankelijk gedacht had een filantropisch paradijs te zijn.
De brief veroorzaakte opschudding in de Verenigde Staten, dat als eerste Leopolds kolonie had erkend, maar ook in het Belgische parlement.

Toch zou het nog jaren duren eer het protest in België enige omvang kreeg.
Dat was bovendien enkel mogelijk geworden omdat enkele Britten onder leiding van E.
D. Morel een mondiale campagne hadden opgezet tegen het bewind van LeopolD. Hochschild situeert de campagne van Morel en zijn medestanders zeer goed in de traditie van de grote Britse humanitaire campagnes, die eerder reeds aanstoot had genomen aan de afslachting van de Bulgaren en Armeniërs in het negentiende eeuwse Turkije, en in de gelijktijdige Amerikaanse antislavernijbeweging.

Waarom, vraagt Hochschild zich af, pikte Morel precies Congo uit als doelwit ? Het koloniale beleid van andere staten was soms even onmenselijk of zelfs nog erger, zoals de slachtingen in Duits Zuidwest-Afrika (het huidige Namibië), de Franse plundering van equatoriaal Afrika of de Amerikaanse oorlog in de Filippijnen.
Hochschild concludeert dat het succes van Morels campagne tegen Congo te maken heeft met het feit dat hij het kolonialisme als dusdanig niet bekritiseerde.
Morel was een typische Brit van zijn tijd, die in de vaste overtuiging verkeerden dat het verbeteren van het lot der onderdrukten goed was voor de vrijhandel.
Een betere behandeling van koloniale onderdanen zou de commerciële belangen van Groot-Brittannië bevorderen.

In zekere zin geeft Hochschild de toenmalige, door Leopold bezoldigde, critici van Morel dus gelijk.
Deze hebben steeds staande gehouden dat Morels campagne ingegeven was door jaloersheid vanwege de overige Europese koloniale mogendheden.
Leden van de heersende kringen in Engeland, zo schrijft Hochschild, konden zijn kruistocht steunen zonder het gevoel te hebben dat hun eigen belangen werden bedreigD. Toen Morel echter het principe begon te verdedigen dat ook de plaatselijke bevolking recht had op land en op de vruchten van hun oogst, keerde Engeland zich stilaan af van Morel en zijn medestanders.

In zijn verhaal ziet Hochschild nochtans enkele cruciale passages over het hoofD. Door Leopold II als een unieke vorm van het kwade voor te stellen, verwaarloost hij de cruciale beïnvloeding van Leopold door zijn vader, die aan zijn zoon de koloniale virus had meegegeven.
Weliswaar minder systematisch dan zijn zoon, maar ook Belgiës eerste koning had onverdroten gezocht naar een kolonie.
Hij deed dat niet zozeer uit hebzucht, ook al was dat de mening van vele tijdgenoten.
De beweegreden was dynastiek.

Van bij het begin zag Leopold de Onafhankelijke Congostaat als een zich zelfbedruipende staat die de Belgische Coburgs in staat moest stellen hun beleid van dynastieke autonomie en machtsuitbreiding, begonnen onder Leopold I, voort te zetten.
Net zoals België een springplank was voor de huwelijkspolitiek van Leopold I, was Congo de springplank voor Leopold II om de macht van het huis Coburg in Europa te versterken en uit te breiden.

Door zich te concentreren op de financiële afwikkeling van de koloniale erfenis na Leopolds dood, mist Hochschild ook een veel belangrijkere, maar minder bekende, episode in de afwikkeling van de koloniale erfenis.
Toen het Leopold II in maart 1906 duidelijk was geworden dat hij zijn kolonie goedschiks of kwaadschiks aan België zou moeten overdragen, trok hij zich maandenlang in Zuid-Frankrijk terug.
Daar ontwierp hij een plan waardoor zijn financiële belangen (en die van de Coburgs) nooit onder de bevoegdheid zouden vallen van de Congolese of Belgische wetgeving.
Kort samengevat kwam zijn plan erop neer dat de exploitatierechten van de Congolese bodemrijkdommen die bij overname in handen zouden zijn gekomen van de Belgische staat, onttrokken werden aan elke politieke controle, door ze onder te brengen in maatschappijen waarin hijzelf financiële belangen haD. In minder dan een week werden daartoe drie nieuwe ondernemingen opgericht, waaronder de Union Minière.
De aanwezigheid van de Société Générale alsook die van buitenlandse kapitaalgroepen zou erover waken dat geen enkele Belgische regering het ooit zou aandurven om tegen dit schema te protesteren.

Leopold heeft op dit punt postuum gelijk gekregen.
Na zijn dood verdwenen de meest afzichtelijke aspecten van het koloniale bewinD. De kolonie zelf verdween ook grotendeels uit de belangstelling, want het beleid bestond decennia lang uit weinig meer dan de ondersteuning van de grote financiële en industriële ondernemingen in het lanD. Totdat er een crisis opdook die iedereen dan uiteraard bij verrassing overviel.
In dat laatste is er sedertdien weinig veranderD.

De weggevoerden      De Jaegher Mieke      Belgische geschiedenis

Gabriël, een kersverse schoolmeester, trekt eerst naar Frankrijk en moet later in Berlijn zware arbeid

verrichten.
Hij maakt de bombardementen op de Duitse hoofdstad mee, ziet veel menselijk leed en

engageert zich bij de kajotters.
De gedachte dat hij straks zijn moeder zal terugzien, houdt hem op de been.

In 1942 krijgt Florent zijn oproepingsbrief om in Duitsland te gaan werken.
Hij laat zijn nieuwe lief achter.

In Kiel wordt de jongen een man.
Hij lijdt honger, maar leert overleven en ontsnapt twee jaar later terug naar

België, met de levensgrote vraag of zijn Marguerite nog op hem wacht.
Marcel en zijn vrienden keren na twee

jaar verplichte tewerkstelling terug naar huis en lokken op de terugweg enkele meisjes mee.
Een verhaal als

een film… En dan is er nog Gilbert, die naar Berlijn moet vertrekken enkele dagen voor de Belgische bevrijding.

Hij krijgt er levensgevaarlijke opdrachten en kan slechts twaalf maanden later terug naar huis.

Deze verhalen tonen hoe sterk iemand kan zijn in moeilijke omstandigheden.
Maar nog het duidelijkst blijkt

hieruit de waanzin van een oorlog en hoe het leven van de gewone burger dan geregisseerd wordt door hogere

machten.
Om die politieke gebeurtenissen te kaderen zijn de getuigenissen aangevuld met korte verhelderende

stukjes tekst die de grote omstandigheden van de oorlog enigszins duiden.
Zo krijgt de achttiendaagse veldtocht

plots betekenis, krijg je een glimp te zien van de nazificatie van het Duitse leven, lees je hoe armzalig de Duitse

Volkssturm op het einde van de oorlog wel was.

Het boek is geïllustreerd met bijna tweehonderd originele foto’s en documenten van de getuigen.

Een geschiedenis van Belgie      Reynebeau Marc      Belgische geschiedenis

'Een geschiedenis van België' en de macht van het gangbare discours

Het boek ' Een geschiedenis van België ' van Marc Reynebeau is vlot geschreven en aangenaam te lezen.
Hij beschrijft de evolutie sinds 1830, ('België is volgens Reynebeau geen toevallige of artificiële staat ' p.
9) tot op heden.
De auteur wenst de ontmanteling niet, maar hij beschrijft ze en voorspelt dat er van België in de EU niet veel zal overblijven, slechts een dun laagje in de identitaire lasagne.
Het boek is niet tegen België maar van de ideeën van de Vlaamse en Waalse nationalisten wordt er geen enkele aangevochten.
Op pagina 10 schrijft Reynebeau eerlijk waarom geschiedenis niet objectief kan zijn: 'Er komt altijd een keuze aan te pas.
'

Het is interessant de lijst op te stellen van sleutelbegrippen die in de geschiedenis van België een rol hebben gespeeld en waaraan m.
i.
door de historicus Reynebeau, met goede redenen wellicht, bijna

geen (kritische) beschouwingen worden gewijD. Bij het hanteren van deze begrippen blijft hij binnen de perken van het gangbare politieke discours.

Reynebeau heeft het over de staatkundige onafhankelijkheid (van België, van Congo,van Vlaanderen) over zelfstandigheid, zelfbestuur, zelfbeheer (zelfbeschikkingsrecht) federalisme, confederalisme, bondsstaat,statenbond zonder vragen te stellen over de betekenis en de geldingskracht van deze begrippen in de twee vorige eeuwen en vandaag, zonder bedenkingen te maken betreffende de betekenis van deze begrippen voor de democratische en sociale relaties tussen de mensen, voor de efficiëntie van het bestuur,voor de tussenstaatse rechtsorde en de vrede.
Het zelfbeschikkingsrecht en de soevereiniteit zijn in talloze gevallen de hinderpalen voor het realiseren van vooruitgang.
Dat in een confederale structuur van onafhankelijke (deel)staten de democratische besluitvorming vervangen wordt door ondemocratische diplomatieke besluitvorming tussen regeringen wordt niet besproken

Reynebeau heeft het over het nationalisme, dat de emotionaliteit in de politiek promoveerde , over de verschillen tussen de twee Belgische gemeenschappen, die in essentie economische waren en splitsingen onafwendbaar maakten, over de taal als criterium voor solidariteit en

machtsafbakening (ook in domeinen die met taal niets te maken hebben zoals sportfederaties, muziek en dans, ziekteverzekering .
) zonder te vragen of de zaken vandaag en in een Europees perspectief niet anders moeten worden bekeken.
Welke verschillen tussen mensengroepen wettigen splitsingen van democratische en sociale stelsels? Een vraag die in de loop van de Belgische geschiedenis nuttig wordt gestelD.

De begrippen identiteit, nationale identiteit, identiteitsgevoel komen in het boek vaak voor, maar zonder dat er wordt bemerkt dat dit politiek beladen en misbruikbare begrippen zijn.
'Identität ist eine politische Vokabel.
' Heeft de niet 'definieerbare'culturele identiteit behoefte aan een staat om verdedigd te worden of heeft een staat een culturele identiteit nodig om te bestaan en zich te onderscheiden? Rechtvaardigt nationale 'eigenheid' het ijveren voor eigen regering, eigen wetten, eigen gezondheidsbeleid, eigen luchthaven, eigen leger, eigen collectief egoïsme? Deze begrippen liggen verlokkend in elkaars verlengde.

Andere begrippen komen aan bod: democratie en democratisering, het 'breed ideologisch programma' van het flamingantisme, de 'Kloof' tussen burger en politiek die moet worden gedicht, vaderlandsliefde en patriottisme, etniciteit (de etnisch ingevulde idee van het volk), volksaard, zonder dat wordt nagegaan of deze begrippen vandaag nog aan de basis liggen van het politieke denken

Het is natuurlijk de taak niet van de historicus gelijktijdig filosoof en politicoloog en jurist te zijn.
Maar mag hij de termen van het gangbare discours onaangeroerd en onbesproken doorgeven? Waar moet hij terloops of systematisch bedenkingen maken.
Betreffende de monarchie maakt Reynebeau er wel tamelijk veel.

De monarchie en de andere instellingen

De rol van de monarchie in de Belgische besluitvorming wordt door de auteur kritisch besproken, de andere instellingen laat hij praktisch buiten beschouwing.
Hij spreidt zijn kritiek in een vlotte schampere stijl over meerdere pagina's o.
A. van pagina 367 tot 378.

'Boudewijn bleef in zijn toespraken hameren op de noodzaak van samenwerking en harmonie, op de kracht van de eenheid en de rijkdom van de culturele verscheidenheid .
omdat de toekomst van het familiebedrijf op het spel stonD.' ...'De vaderlijk vermanende Boudewijn toonde zich veleer een man van de neogothiek dan van het postmodernisme.
' (p.
372) Reynebeau oefent kritiek uit op het machtsmisbruik van Boudewijn bij de keuze van ambassadeurs en ministers en in de abortuskwestie.
Hij heeft het over zijn relaties met Franco en Mobutu.
Op p.
348 schrijft hij dat de monarchie slecht was voor het behoud van de eenheidsstaat.
Een president was beter geweest.

Aan de andere Belgische instellingen o.
A. deze die ontstonden onder druk van nationalisten, federalisten, confederalisten en separatisten worden geen kritische beschouwingen gewijd, noch aan de manier waarop ze in regeringsonderhandelingen werden ontworpen, noch aan hun betekenis voor de efficiëntie van het bestuur, de democratie, de sociale solidariteitsrelaties tussen de burgers.
De gewesten en gemeenschappen kunnen met hun vetorechten blokkeren, chanteren en eenzijdig macht uitoefenen, heel wat meer dan de koning.
Alles wordt gesplitst op basis van de taal, alles moest eentalig worden: de universalistische partijen, hun fracties ( zelfs in de hoofdstad van de EU ) de parlementen, de administraties, morgen de ziekenfondsen en de vakbonden.
Reynebeau zegt geen woord over departementen die werden gesplitst zonder vraag van de betrokkenen o.
A. Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Is het niet gewenst na te denken over nationalisme en zelfbeschikkingsrecht in een Europees perspectief? Zelfs wanneer Reynebeau vaststelt dat het Belgisch model succes had in het buitenland, in Israel en de toenmalige Sovjet-Unie.

Genoemde en andere begrippen die in het boek voorkomen moeten kritisch worden bekeken, niet in het belang van de Belgische staat maar in het belang van Europa en de wereldgemeenschap waarin de opiniemalers tijdig met de geldingskracht van vermelde begrippen moeten worden geconfronteerD. België zou zo een mooi oefenterrein kunnen zijn.

Ludo Dierickx ;

1940-1944   Brussel      Kesteloot Chantal      Belgische geschiedenis

De triplet op het voorplat van “Steden in oorlog.
Brussel 1940-1944” geeft zijn geheimen prijs

De publicatie van het eerste deel van de reeks 'Steden in oorlog' laat toe de geschiedenis van deze

merkwaarde foto, of preciezer deze merkwaardige fiets te reconstrueren.
Een van de fietsers op de foto,

Georges Paumen, heeft zichzelf herkend op de foto en had het uitstekende idee om ons te contacteren om

zijn oorlogsherinneringen die verbonden zijn met deze fiets te vertellen.

Het Boek ; ;Brussel 1940-1944 ; ;

De kleurendia van Otto Kropf dateert uit de zomer van 1942.
Drie leden van de familie Paumen fietsen in de

omgeving van het Ter Kamerenbos: de twee broers Georges en Stéphane en hun tante Georgette.
Het is

één van de vele uitstapjes die ze met deze bijzondere fiets gemaakt hebben.

Het loont de moeite ook even stil te staan bij de geschiedenis van de triplet.
Tijdens de vlucht van mei 1940

brengt de vader van Georges en Stéphane, een ambtenaar, snel documenten in veiligheiD. De moeder blijft

alleen achter met haar twee zonen in hun woning in Schaarbeek.
Op 18 mei verlaat het trio op zijn beurt de

stad en trekt naar een verwant in Zuid-Frankrijk.
Hun treinreis eindigt echter in de buurt van het

gebombardeerde Doornik.
De tocht wordt voortgezet, met hebben en houden in de armen.
De familie is in

de buurt van Armentières wanneer opnieuw gebombardeerd wordt.
De Paumens ontsnappen zonder

kleerscheuren, maar even verderop ligt een man onder het puin.
De twee jongens helpen de man te

bevrijden.
De man heeft een verbrijzeld been, maar kan gered worden.
Om hen te bedanken schenkt de

echtgenote van de man de triplet, waarmee de familie Paumen naar Brussel rijdt.

De fiets wordt vanaf dan voor allerlei uitstapjes gebruikt.
De twee broers gaan ermee kamperen met de

Natuurvrienden.
De speciale fiets dient ook voor de ravitaillering en voor het transport van voeder voor de

konijnen.
De zak ligt dan op de plaats in het midden.
De fiets heeft grote luchtbanden, die al snel niet meer

verkrijgbaar zijn.
Het is dit technische detail dat Georges Paumen in staat stelt de foto te dateren in de

zomer van 1942.
Nadien worden de sterk beschadigde banden vervangen door touw, wat nog niet het geval

is op deze foto.

Na de oorlog wordt de triplet omgevormd tot tandem, maar blijft een rol spelen in de familiegeschiedenis.

Het is dankzij de fiets dat de kleinkinderen van Georges hun grootvader herkend hebben op het voorplat

van Brussel 1940-1944.
Ze besloten hem het boek te schenken als kerstcadeau.
Dank aan Georges

Paumen die ervoor gezorgd heeft dat deze foto meer is geworden dan een vluchtige momentopname.

We kennen vooral zwart-witbeelden van de Tweede Wereldoorlog:

bombardementen, veldslagen, gruwel.
Die beelden zijn uiteraard

historisch correct, maar ze geven het alomvattende fenomeen dat

de oorlog is geweest niet volledig weer.
De ervaringen van slachtoffers,

burgers en soldaten waren allerminst eenduidig.
Op basis

van nieuw en uniek beeldmateriaal toont Chantal Kesteloot andere

getuigenissen van de oorlog.
Het resultaat is verbluffend en confronterenD.

Chantal Kesteloot heeft een heuse fotografische oorlogsgeschiedenis

van Brussel samengestelD. De oorlog dringt het dagelijkse leven

binnen, op een even brutale als banale manier.
De propagandabeelden

van de Duitse bezetter willen koste wat het kost bewijzen

dat het leven gewoon doorgaat: lachende gezichten, weldoorvoede

mensen.
Clandestiene beelden en gerechtsfoto’s tonen het geweld,

de ontwrichting van de samenleving, de ellende.

De oorlog in de hoofdstad is een zeer zichtbare, nabije oorlog.

Chantal Kesteloot haalt uit de fenomenale collectie unieke beelden

een aantal thema’s naar voren: het begin van de oorlog, de vernielingen

van 1940, de aanwezigheid van de bezetter, de collaboratie,

ontspanningscultuur tijdens de bezetting, de overheid, het dagelijkse

leven in de meest brede zin van het woorD.

De Franstalige versie van de reeks verschijnt bij Editions Luc Pire.

De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo      Hochschild  Adam      Belgische geschiedenis

De moslim filosoof Ibn Chaldoen schreef het reeds in de 14e eeuw: “Zij die veroverd zijn, willen de veroveraars altijd nabootsen in zijn voornaamste kenmerken  in zijn kleding, zijn ambachten en in al zijn onderscheidende eigenheden en gebruiken.
Hochschild eindigt zijn boek met de parallel tussen Mobutu en de ‘zwarte koning’ Leopold II, meer dan een eeuw vroeger.
De eerste, Afrikaans dictator eerste klasse, werd op de troon geholpen door het postkoloniale België, de V.
S.
en de Verenigde Naties.
Die historische putsch ging ten koste van legitiem verkozen leider Patrice Lumumba en van het Kongolese volk.
Op het hoogtepunt van zijn macht schafte Mobutu zich een protserige villa aan, nota bene vlak bij de villa die Leopold bouwde aan de Franse Côte d’Azur.
Op dat ogenblik was hij één van de rijkste mensen ter wereld (ook net als de Belgische koning eertijds) met een geschat vermogen van 4 miljard dollar.

In de categorie ‘reisboeken’ is De geest van Leopold II een bijzonder spannende reis door een onbekend stuk vaderlandse en Kongolese geschiedenis.
Het toneel is, naast het ‘donkere’ binnenland van Kongo, de klassieke Atlantische driehoek - meer dan 50 jaar nadat de slavernij in de meeste kolonies officieel werd afgeschaft.
Orgelpunt in die driehoek is Brussel, waar een gefrustreerde koning zich zelf al jaren zat op te geilen met dromen van een kolonie waar hij zijn machtswellust kon botvieren.
Zijn ambities worden bezegeld in de conferentie van Berlijn in 1885 waar het Afrikaanse continent vakkundig werd verdeeld onder de Europese koloniale machten, in afwezigheid van ook maar één Afrikaan.
Wanneer jaren later ene E.
D. Morel, een Engelsman die voor een reder werkt, in de haven van Antwerpen een merkwaardige vaststelling doet, gaat een bal aan het rollen die zal uitgroeien tot de eerste grote mensenrechtencampagne van deze eeuw.
In deze campagne speelden verschillende Afro-Amerikanen uit de V.
S.
een belangrijke rol, Washington was overigens één van de hoofdsteden waar Leopold de meeste moeite mee had om ze te overtuigen van zijn zg.
goede bedoelingen met Kongo.

Morel had opgemerkt hoe er van Kongo alleen maar tonnen rubber en andere grondstoffen binnen kwamen, nooit gingen er andere goederen terug in de plaats.
Nu was Morel een overtuigd voorstander van vrije handel onder de volkeren.
Ten tijde van de Congo-controverse honderd jaar geleden vormde de idee van volledige politieke, sociale en economische mensenrechten een ernstige bedreiging voor de gevestigde orde van de meeste landen op aarde.
En dat is vandaag de dag nog steeds zo.
Dat laatste zinnetje is zeer belangrijk.
Want daarmee trekt de auteur de lijn door, recht vanuit de donkere 19e eeuw met zijn vreselijke mistoestanden, die de basis vormen voor veel problemen vandaag.
Vooral in AfrikA.

En dan deze bewonderenswaardige man, deze Edmund Dene Morel is de geestelijke vader van het gedachtegoed dat meer dan een halve eeuw later zou leiden tot de oprichting van organisaties zoals Amnesty International.
100 jaar geleden reeds belichaamde hij het menselijk geweten en vermogen tot gerechtvaardigde verontwaardiging die aan de basis liggen van dat gedachtegoeD.

Over het monster zelf, de zwarte prins die zijn eigen land, het onbeduidende koninkrijk België diep minachtte, zijn dochters verstootte en wiens hebzucht geen grenzen kende, kan je alleen maar verbijstering voelen.
Alle paleizen die hij bouwde, een groot deel van het monumentale Brussel dat we nu kennen en zijn plannen voor een oprijlaan van Laken naar ‘zijn’ pompeuze badstad Oostende, ja, de koninklijke serres zelf.
Dat alles is gebouwd op de rug van miljoenen rubberslaven die als kanonnenvlees figureerden in één van de belangrijkste misdaden in de geschiedenis van de mensheiD. Eén van Leopold’s uitvoerders was Léon Rom, een ongemeen wreed figuur die hoogstwaarschijnlijk model stond voor de moordzuchtige Kurtz uit ; ;Heart of Darkness ; ; van Joseph Conrad één van de Afro-Amerikanen die in Congo terechtkwamen.
Dit boek was en is nog steeds één van de vernietigendste aanklachten tegen het imperialisme in de gehele literatuur.
De hallucinante figuur van Kurtz werd veel later gebruikt door Francis Ford Coppola in ; ;Apocalypse Now.
; Of hoe een historisch Belgisch kolonel hoofdpersoon kan worden in een film over Vietnam.
De wreedheden waren en zijn nog steeds dezelfde.
God zij dank zijn er mensen zoals E.
D. Morel en de anderen.
En gelukkig zijn er schrijvers die hun verhaal steeds opnieuw vertellen en de geschiedenis hun ware gelaat laten zien.
Zoals Adam HochschilD. En zoals Ludo de Witte recent met de moord op Patrice LumumbA. Beide boeken zouden verplichte kost moeten zijn in elke Belgische klas geschiedenis.

De eerste vraag die opkomt na het lezen: wanneer gaat dit land zijn verontschuldigingen eens aanbieden aan het Kongolese volk?

De Belgische koning Leopold II verwierf ruim honderd jaar geleden de Congo.
In zijn boek De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo (Meulenhoff; * 44,90) beschrijft de Amerikaan Adam Hochschild de gewelddadige uitbuiting van de Afrikaanse bevolking en de internationale protestbeweging hiertegen.
De Belgische historicus Jean Stengers heeft in de Brusselse krant Le Soir het boek bekritiseerD. Hij betwist niet de zeer ernstige misstanden en misdaden in Leopolds Congo, maar wel de enorme aantallen slachtoffers van het koloniale regime, die Hochschild noemt.

Waartoe een voetnoot al niet kan leiden.
Enkele jaren geleden las de Amerikaanse schrijver Adam Hochschild een boek waarin een voetnoot was opgenomen met een citaat van Mark Twain.
Hierin maakte de auteur melding van zijn deelname aan een internationale campagne tegen de slavenarbeid in de Congo ten tijde van de Belgische koning Leopold II.
Leopolds agenten en militairen oefenden rond 1900 in de Congo een waar schrikbewind uit, waarbij, zo werd meegedeeld, vijf tot acht miljoen Afrikanen om het leven waren gekomen .

Voor Hochschild was deze voetnoot, die hij met verbijstering las, aanleiding zich te verdiepen in de geschiedenis van deze voormalige Belgische kolonie, die van 1885 tot 1908 particulier eigendom was van Leopold II.
Zijn onderzoek leidde tot het boek King Leopold's Ghost - A Story of Greed, Terror, and Heroism in Colonial AfricA. Bij het verschijnen van de Nederlandse vertaling - De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo - was Hochschild even in NederlanD.

'Toen ik begon te lezen werd het me duidelijk dat zich daar een groot menselijk drama heeft voltrokken', zegt hij tijdens een gesprek in Amsterdam.
'Allereerst is dit een vergeten holocaust.
In die periode daalde de Congolese bevolking met tien miljoen mensen.
Dit verlies heeft de omvang van de holocaust door de nazi's en van de goelag van Stalin.

'Vervolgens ontdekte ik dat er een vergeten mensenrechtenbeweging is geweest.
Dit was een grote beweging en aangezien ik al geruime tijd ben geïnteresseerd in mensenrechten, als activist en als schrijver, verbaasde me dat.
En toen ik de hoofdpersonen beter leerde kennen, realiseerde ik me dat ik, zelfs als ik een romancier zou zijn, nooit zo'n fascinerende groep mensen had kunnen bedenken.
De schurken en de helden hebben elkaar allemaal, net als de personen in een roman, op een gegeven moment ontmoet, en deze ontmoetingen vastgelegd in brieven en dagboeken.

'Ik heb het boek geschreven, omdat ik merkte dat het hier gaat om een groot moreel dramA. Het is een drama dat vragen oproept over grotere kwesties.
Allereerst de vraag die al enkele duizenden jaren wordt gesteld: hoe kunnen mensen zo wreed zijn? En een andere vraag is hoe zelfs te midden van gruwelijk kwaad en enorm leed er toch enkele mensen zijn die de wereld met andere ogen zien en beseffen dat ze dit kwaad moeten bestrijden.
'

Hochschild beschrijft in zijn boek, waaraan hij drie jaar werkte, het eerste hoofdstuk van de Belgische koloniale geschiedenis.
Aan het begin van die geschiedenis stonden de ontdekkingsreiziger Stanley, die in 1877 de loop van de reusachtige rivier de Congo volgde en in kaart bracht, en koning Leopold II, die in tegenstelling tot zijn Belgische onderdanen vurig verlangde naar een kolonie.
Macht en geld wilde hij, maar dit verlangen werd, schrijft Hochschild, 'met een sterk humanitair sausje overgoten'.

De koning gaf Stanley opdracht de Congo voor hem te veroveren en deze deed dat door de Congolese stamhoofden te confronteren met voor hen beangstigende trucs en onbegrijpelijke verdragen.
Vervolgens bewerkstelligde Leopold op sluwe wijze dat Amerika, Duitsland en in zekere zin ook Frankrijk zijn aanspraken op de Congo erkenden.
De koning, die voorwendde de Arabische slavenhandel te willen bestrijden en de inheemse bevolking te willen helpen bij hun ontwikkeling, werd na de Afrika-conferentie in Berlijn in 1884 de absolute heerser over een kolonie die vele malen groter was dan België.

Langs de rivier de Congo werden nederzettingen gebouwd en er werd een privé-leger opgericht, de Force Publique, die uitgroeide tot een troepenmacht van negentienduizend man.
Dit leger trad echter niet op tegen de slavenhandel, maar was het instrument om de Afrikanen te dwingen voor Leopold en de concessiemaatschappijen te werken.
Dorpen werden geplunderd en platgebranD. De Afrikanen werden geketend en moesten als dragers fungeren.
Na 1895 werden ze met bruut geweld gedwongen de zeer profijtelijke wilde rubber in de regenwouden te oogsten.

Wie niet het vereiste quotum rubber afleverde, blijkt uit Hochschilds boek, werd wreed mishandeld of gedooD. Vrouwen werden gegijzeld en mannen gegeseld met de chicotte, een zweep van gedraaide repen luipaardenhuiD.

Als gevolg van deze terreur daalde tussen 1880 en 1920 de Congolese bevolking 'met ten minste de helft'; dit betekent met 'ongeveer tien miljoen mensen'.
Het gaat hier om schattingen.
Hochschild: 'Ik blijf zeggen: de achteruitgang van de bevolking.
Dit is wat anders dan te zeggen dat tien miljoen werden gedood, maar de meesten werden gedooD. In die periode liep echter ook het geboortecijfer terug.
Je moet precies zijn in die zaken.
'

In zijn boek noemt hij als grootste oorzaken van de halvering van de bevolking: moord, honger, ontbering en uitputting, ziekten en een daling van het geboortecijfer.

H OCHSCHILD benadrukt dat destijds ook in andere kolonies misdaden werden gepleegD. 'Duitsers pleegden genocide op het volk van de Herero's in wat nu Namibië is.
Het is belangrijk te erkennen dat alle Europese machten die koloniën bezaten met wilde rubber, zich hebben gedragen zoals Leopold; de Portugezen in Angola, de Fransen in Frans Congo en andere Afrikaanse kolonies, de Duitsers in Kameroen.
Voorzover we weten liep in al die rubbergebieden de bevolking terug met 50 procent.
Overal dus was het aantal doden groot, maar het verschil is dat je nergens op een bepaald individu kunt wijzen, zoals in het geval van LeopolD.'

Dat verklaart vermoedelijk waarom de eerste mensenrechtenbeweging van deze eeuw zich concentreerde op de Congo.
Deze beweging ontstond na alarmerende berichten van vooral Amerikaanse, Britse en Zweedse zendelingen.
De eerste was de zwarte dominee George Washington Williams die aanvankelijk, net als vele anderen, onder de indruk was van de 'nobele bedoelingen' van LeopolD.

Maar na een reis van zes maanden door de Congo in 1890 schreef hij een 'Open brief' aan de koning, waarin hij zei dat Stanley een tiran was geweest, dat er geen sprake was van de beloofde kruistocht tegen de slavernij, maar dat 'Uwe Majesteits regering betrokken is bij de slavenhandel, groothandel en detailhandel.
Ze koopt en verkoopt en steelt slaven.
' Williams sprak onomwonden over 'misdaden tegen de menselijkheid'.

Het was een andere zwarte dominee uit de VS, William Sheppard, die als een van de eersten protesteerde tegen het afhakken van handen in Congo.
Soldaten moesten - om te bewijzen dat ze hadden geschoten om een Congolees te doden en niet om te jagen - een afgehakte hand inleveren.
Soms lieten zij hun slachtoffer in leven en hakten 'slechts' een hand af.
Sheppards artikelen in missietijdschriften leidden ertoe, schrijft Hochschild, dat 'mensen overzee de Congo begonnen te associëren met afgehakte handen'.

Een cruciale rol in de acties tegen het koloniale regime heeft de Brit Edmund Dene Morel gespeelD. Hij was in dienst van de scheepvaartmaatschappij die alle transporten van en naar de Congo uitvoerde.
Morel moest in Antwerpen en in Brussel deze transporten controleren.
Daarbij ontdekte hij dat er wel veel goederen in Antwerpen aankwamen, maar dat er maar heel weinig goederen naar de Congo werden verscheept.
Hij kwam tot de conclusie dat voor het ivoor en het rubber vrijwel niets werd betaalD. 'Alleen dwangarbeid van een afschuwelijke en voortdurende soort kan zulke ongehoorde winsten verklaren', schreef Morel.
'Ik werd geconfronteerd met een geheim genootschap van moordenaars met een koning als deelgenoot.
'

Morel begon samen met de Ier Roger Casement, destijds Brits consul in Afrika, een grootscheepse campagne voor hervormingen in de Congo.
Leopold noemden zij 'de koning der beesten'.
Hun beweging kreeg vooral in Groot-Brittannië en in Amerika veel aanhang.
In België werd Morel ondersteund door Émile Vandervelde, de leider van de Belgische socialisten.

Hochschild: 'Het keerpunt kwam in de jaren 1903-'05.
In 1903 nam het Britse parlement unaniem een resolutie aan, waarin de gebeurtenissen in de Congo werden veroordeelD. En de Belgen lazen dat.
In 1904 kwam Casement met zijn rapport en in 1905 werd het rapport van de commissie van onderzoek gepubliceerD. Dat trok veel aandacht in België.
'

Die commissie van onderzoek was in 1904 door de koning zelf benoemD. 'Leopold had de commissie naar de Congo gestuurd in de hoop dat deze zijn naam van alle beschuldigingen zou zuiveren, maar deze drie rechters deden hun werk correct.
Ze verzamelden getuigenissen en schreven een rapport, waarin het regime in algemene termen werd veroordeelD.'

Eind 1906 zag Leopold zich genoodzaakt zijn kolonie over te dragen aan de Belgische regering.
Maar hij gaf de Congo niet weg, hij verkocht de Congo voor veel geld aan de Belgische staat.

'Ja, ik denk dat die overdracht de verdienste van Morel is geweest', zegt HochschilD. 'De beweging die Morel had geschapen, protesteerde zo krachtig dat de Belgische regering zich zorgen begon te maken.
Ze vreesde dat België een slechte naam in de wereld zou krijgen.
En ze was wellicht ook bang voor economische consequenties.
Ik heb geen concrete bewijzen, maar de regering in Brussel moet zich bewust zijn geweest van pogingen in Engeland om producten uit Portugees Afrika te boycotten, omdat de Portugezen slaven inzetten.

'De Belgische regering zag in dat dit gebied niet in de handen van de koning kon blijven.
De Britse en de Amerikaanse ambassadeur hebben in die tijd verschillende keren samen het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken bezocht met de mededeling: jullie moeten wat doen.
'

De overdracht van de Congo aan België - voordat dat gebeurde, verbrandde Leopold nog snel zeer veel documenten - bracht niet direct een verbetering in de kolonie.
Hochschild: 'Het zou een beter verhaal zijn geweest als ik had kunnen zeggen: Morel redde miljoenen levens en alles veranderde.
Maar de droevige werkelijkheid is dat er niet alleen in de Congo, maar ook in de Franse kolonies in equatoriaal Afrika, in Kameroen en in Angola nog zoveel geld te verdienen viel met wilde rubber dat het systeem van dwangarbeid werd gehandhaafD.

'De veranderingen die zich uiteindelijk in de Congo en elders voltrokken, kwamen om andere redenen tot stanD. Rond 1911 kelderde de rubberprijs.
En na de Eerste Wereldoorlog ging België zich realiseren dat de verliezen onder de Congolese bevolking zo groot waren dat, als het systeem van dwangarbeid zou voortduren, er uiteindelijke geen arbeidskrachten meer zouden overblijven.
' ;

Marinekorps Flandern      Ryheul Johan      Belgische geschiedenis

De Eerste Wereldoorlog betekende op militair gebied veel meer dan de stellingenoorlog in de Westhoek alleen.
Over een territorium van het IJzerfront tot de Nederlandse grens regeerde het illustere Marinekorps Flandern.

De opdracht van het Marinekorps was dan ook cruciaal : van hieruit werd de strijd op én in de Noordzee uitgevochten, en werden de bevoorradingsroutes naar en van Groot-Brittannië onder vuur genomen.
De havens Zeebrugge en Oostende werden de uitvalsbases voor de Duitse onderzee- en torpedoboten.
Gezien het uitermate strategische belang ervan, bouwde het korps een onwaarschijnlijk netwerk uit van gigantische kustbatterijen, bunkers, loopgraven, en vliegvelden.
In het oosten werd de Hollandstellung aangelegD. De Brugse binnenstad was het zenuwcentrum van wat haast een aparte militaire staat leek.
De Marine-infanterie-eenheden namen deel aan de Slagen bij Ieper en groeven zich eveneens in aan de oevers van de IJzer.

Het Marinekorps beschikte over eigen luchtmachteenheden waarin vliegeniers als Osterkamp en Christiansen roem oogsten.
Ze voerden verkenningen uit, vielen met torpedo's schepen aan, bestookten de troepen in de loopgraven en leverden luchtgevechten met geallieerde toestellen die de installaties aanvielen.

Marinekorps Flandern is een volledig her- en vooral bijgewerkte uitgave van Johan Ryheuls studie die in 1996 verscheen.
De voorbije jaren diepte hij uit archieven en bij de betrokken families in Duitsland verloren gewaande documenten op die een heel nieuw licht werpen op de geschiedenis die West-Vlaanderen tekende.

Marinekorps Flandern is een ware encyclopedie van de West-Vlaamse bezetting.

De oorlog ter land :

De Duitse kustbatterijen in Vlaanderen (Knokke, Uitkerke, Wenduine, Zeebrugge, Blankenberge, Bredene, Koekelare, Stene, , Vlissegem, Raversijde, Oostende, Esen .
) het leven in en rond de batterijen, de bemanningen en hun inzet, de overblijfselen ervan in de 21ste eeuw.
De lazaretten en andere faciliteiten.
De operaties Strandfest en Hush in het kader van de 3de Slag bij Ieper...

Oorlog ter zee :

De Kaiserlichte Werft Brugge, de havens van Oostende en Blankenberge, de U-Boot Flotillen Flandern in Zeebrugge en de inzet ervan in de Noordzee, details over de onderzeeboten en hun verschrikkelijke operaties, de U-boot commandanten, de Torpedoboten, de gezonken U-boten voor de Vlaamse kust, de mijnenvelden, ...

Bijzonder vernieuwend is de studie van de raids van de Royal Navy op Saint-Georgesday met ondermeer de HMS Vindictive en de helletochten naar de havendammen van Oostende en Zeebrugge, wat resulteerde in de identificatie van twee onbekende Britse officiersgraven in Zeebrugge...

Oorlog in de lucht :

Seeflugstations Flandern (Zeebrugge, Oostende, Nieuwmunster), de Torpedostaffeln, Küstenfliegernabteilungen en de illustere Marine Feldjagstaffeln en Landfliegerabteilungen te Koolkerke, Jabbeke, Moorsele, Mariakerke, Nieuwmunster, Gistel ...Met dag na dag rapportage van de luchtgevechten en bombardementen met de geallieerden.

Johan Ryheul (° 1964) wordt internationaal aanzien als dé autoriteit van het Marinekorps.
Hij is de medebezieler van het internetforum Eerste Wereldoorlog dat vandaag een onuitputbare bron is met duizenden leden.
Zijn eerste versie van Marinekorps Flandern werd in het Duits uitgegeven.
Hij verleende zijn medewerking aan documentaires van BBC en History Channel.

Reizigers door de Grote Oorlog      Thiry  A. & D.van Cleemput      Belgische geschiedenis

Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt in Parijs een Belgische gevechtseenheid   gevormd, het ACM – les Autos-Canons-Mitrailleuses, die opereert met pantserauto’s.
Koning Albert I schenkt dit elitekorps aan de Russische tsaar.
Vierhonderd Belgische oorlogsvrijwilligers vertrekken naar het Russische front.
Om er strijd te leveren tegen de Duits-Oostenrijkse vijanD. Ze krijgen de chaos van de Russische revolutie over zich heen én beginnen aan een moeizame tocht die hen dwars door Siberië en China voert.
De start van een verrassende en fascinerende reis die hen als oorlogshelden tot in de Verenigde Staten zal brengen.
Reizigers door de Grote Oorlog vertelt het verhaal van vrijgevochten Belgen die ten oorlog trekken.
De lezer treedt in de voetsporen van Marcel Thiry, Julien Lahaut, worstelkampioen Constant le Marin en andere markante korpsleden.
Meer dan honderd originele foto’s illustreren hun odyssee.
Een panoramische en onvergetelijke terugblik.

In 1915 is het eerste pantserkorps ter wereld, de Autos-Canons-Mitrailleuses, gelegerd aan het IJzerfront.
Het is de eerste volledig autonome legereenheid en bestaat uit vierhonderd Belgische oorlogsvrijwilligers die met bewapende wagens, motoren en fietsen ten strijde trekken.
Hun leven verandert drastisch wanneer koning Albert I het korps aan de Russische tsaar schenkt.
De soldaten schepen in naar Sint-Petersburg en worden in 1916-17 ingezet tegen de Duitsers en Oostenrijkers in Oekraïne.
Na de Russische Revolutie en de dood van de tsaar trekt het corps door het woelige Siberië, China en de Verenigde Staten.
Pas in 1918 komen ze aan in België, na een wereldreis van 3 jaar.

August Thiry en Dirk Van Cleemput brengen het spannende relaas van vrijgevochten Vlamingen, Walen en Brusselaars en zorgen voor een onderhoudende herdenking, negentig jaar na de feiten.

Weinig mensen weten dat België een der allereerste afdelingen pantserauto’s bezat.

In 1915 wordt in Parijs een Belgische gevechtseenheid gevormd, het ACM – les Autos-Canons-Mitrailleuses, die opereert met gepantserde auto’s.
Doordat het westelijk front al spoedig stagneert in een loopgravenoorlog, is er voor het korps geen emplooi meer.

Koning Albert I schenkt dit elitekorps aan de Russische tsaar.
Vierhonderd Belgische oorlogsvrijwilligers vertrekken naar het Russische front, dat nog steeds in beweging is en waar ze nuttiger werk kunnen leveren voor de geallieerde zaak.
Zij worden ingezet aan het Galicische front, tegen de Duits-Oostenrijkse vijand en nemen deel aan enkele offensieven, die telkens op niets uitlopen.
Om propagandaredenen wordt het optreden van het korps flink opgeblazen.
Zo circuleert in Franse tijdschriften het (volledig verzonnen) indianenverhaal van een Belgische raid, meer dan 100 km achter de Oostenrijkse linies.
Het levert wel 100 verse rekruten op voor het korps.

Dan breekt 1917 aan, met kort na elkaar twee Russische revoluties: die van Kerenski en die van de bolsjewieken onder Lenin en Trotski.
De Belgen zijn ontzette getuigen van de januari-bloedbaden (1918) in Kiev.
Ze krijgen de chaos van de Russische revolutie over zich heen en beginnen per trein aan een moeizame tocht die hen dwars door Siberië en China voert.
Regelmatig komen zij in botsing met gewapende bendes bolsjewieken die hun wapens opeisen, wat de Belgen telkens weigeren uit gezond zelfbehouD. Onderweg deserteren vier manschappen om zich aan te sluiten bij de ‘Witten’, de contrarevolutionaire troepen van de Kozakkenhetman Semjonov.
Uiteindelijk bereiken ze Vladivostok, waar ze op 25 april 1918 geëvacueerd worden met een Amerikaans oorlogsschip, de Sheridan.
Aan boord wordt de militaire discipline opnieuw vaster aangesnoerD. De vrijgevochten mentaliteit van de Belgen was hun nominale aanvoerder, generaal de Ryckel, al lang een doorn in het oog.
Officieren en gewone soldaten gingen volgens hem (en volgens de gebruiken van die tijd) veel te familiair met elkaar om.
Het minste wat je kunt zeggen is dat ze weinig geluk hadden met hun bevelhebbers bij het Russische hoofdkwartier.
De Ryckel was een salongeneraal die zijn comfortabel onderkomen in Petrograd (St.
-Petersburg) één enkele keer verruilde voor de modder achter het front bij een bezoek aan ‘zijn’ ACM-manschappen.
Vermoedelijk door zijn toedoen kregen zij de reputatie van onhandelbare en tuchtloze bende herrieschoppers, aangetast door de bolsjewieken.
Een reputatie die zij tijdens hun tocht door de Verenigde Staten niet meer kwijt zouden raken.

Van San Francisco tot bij hun aankomst in New York in mei 1918 mogen ze in alle grote steden in militaire parades opdraven als oorlogshelden uit “brave little Belgium.

Op 23 juni ontschepen ze eindelijk in Bordeaux.
Onmiddellijk volgt de ontnuchtering: hier zijn ze geen helden meer, maar een onooglijk groepje soldaten in een miljoenenmassA. Op 15 juli 1918 wordt het ACM ontbonden.
In Rusland laten zij hun 11 doden achter op het kerkhof van Tarnopol.

Bespreking

De auteurs illustreren hun odyssee met meer dan 100 originele foto’s, waarvan een aantal van verrassend goede kwaliteit.
Dit is in de eerste plaats te danken aan de medewerking van Richard Boijen, archivaris van het documentatiecentrum van het Koninklijk Legermuseum Brussel, die in 2007 overleed, nog voor het boek voltooid was.
Zij maakten eveneens dankbaar gebruik van talloze documenten in het bezit van nakomelingen van de ACM-leden.

Reizigers door de Grote Oorlog is een bijzonder boeiend tijdsdocument doordat de auteurs veel dagboekverslagen enz.
verwerkt hebben, waardoor je onverbloemd de vaak miserabele leefomstandigheden leert kennen maar ook de even vaak racistische en bekrompen mentaliteit van de Belgische militairen.
Vooral hun antisemitisme komt ons nu als bijzonder stuitend over.

Tenslotte volgen Thiry en Van Cleemput de verdere lotgevallen van een aantal ACM-leden na de oorlog, ook van de ‘deserteurs’ die in Rusland bleven om te vechten tegen de bolsjewieken.
De meesten vormden immers levenslang een hechte groep wapenbroeders.
In zijn boek Passage à Kiew (1990) verwoordt Marcel Thiry (geen familie van de auteur) treffend hoe de Belgische militairen de Russische Oktoberrevolutie hebben ondergaan: “Hoe konden we in die tijd iets weten van de gigantische gebeurtenissen die zich rondom ons voltrokken.
On voit mal les montagnes quand on y habite” (p.
287).
Gelukkig voor de hedendaagse lezer voorzien de auteurs regelmatig achtergrondinformatie uit andere bronnen om deze lacune in de dagboeken van de Belgen op te vullen.
Met hun boek brengen zij een totaal onbekend wapenfeit onder de aandacht van een ruim publiek en van het collectieve geheugen.
Geen geringe verdienste: op dit ogenblik is er bij ons weten geen enkel Waals of Vlaams schoolboek geschiedenis dat het verhaal van het ACM brengt.
Ook in buitenlandse studies zal men het tevergeefs zoeken.
De 400 Belgen waren maar een miserabel kleine zandkorrel in de machinerie van de Grote Oorlog, vergeleken met de analoge avonturen van het Tsjechisch Legioen.
Maar die waren dan ook met honderd maal meer - 40.
000.

Keizer Karel V 1500-1558      Blockmans Wim      Belgische geschiedenis

Dit is een absoluut onbetwistbaar meesterwerk van de eminente Vlaamse Keizer Karel-specialist en befaamde maatschappijhistoricus Wim Blockmans (geB. 1945), die aan de universiteit van Leiden doceert.
Keizer Karel V 1500-1558 is een schoolvoorbeeld van meeslepende synthetische geschiedschrijving, wetenschappelijk en toegankelijk tegelijkertijd, een pareltje voor zowel het brede publiek als voor de geschoolde historicus.
De publicatie is fraai vormgegeven, handig van formaat en niet duur.
Het boek bevat geen plaatjes, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de beeldrijke taal van de auteur.
Bovendien worden er geen bochten genomen om te verklaren waarom noodzakelijke bijlagen ontbreken.
Alles zit in de prijs: een beknopt voetnotenapparaat, een chronologie, overzichtelijke genealogieën, kaarten, een selectieve bibliografie en een register van persoonsnamen.

Wim Blockmans heeft, geholpen door zijn grote talenkennis, de verschillende historiografische tradities over Karel V verwerkt en tot eenheid gebracht: de Spaanse, de katholiek-Duits-Oostenrijkse, de Luthers-Duitse, de Belgische, de Angelsaksische, de mediterrane.
Eindeloze lectuur en geduldig compilatiewerk is hier de aangewezen weg want ; ;door de massale overlevering van bronnenmateriaal is niemand in staat het geheel te overzien op basis van eigen oorspronkelijke studie ; ;.

De eerste helft van de 16de eeuw was een cruciale periode, met de verovering van Amerika, de renaissance en het humanisme, de opkomst van het protestantisme en het ontstaan van het pre-kapitalisme.
In dat uitzonderlijke dynamische kader kreeg Karel V (1500-1558) door een speling van het lot buitensporig veel macht toebedeelD. Blockmans gaat niet op zoek naar de persoonlijkheid van de keizer -- die was nl.
helemaal niet uitzonderlijk en zeker niet 'bovenmenselijk' --, maar naar zijn beleid en de gevolgen ervan voor de wereldgeschiedenis.
Hij bouwt zijn boek zorgvuldig via zeven thematische hoofdstukken op, waarbij hij eerst de enorme potentialiteit van het keizerschap schetst en geleidelijk laat zien hoe en waarom Karel faalde.

Na een brede kaderschets onderzoekt hij in de volgende twee hoofdstukken de strategieën van Karel en zijn raadgevers om het immense imperium uit te breiden en samen te houden.
De keizer voerde veel oorlog, vooral tegen zijn twee grote vijanden, Frankrijk en het Ottomaanse rijk.
Blockmans concludeert dat de diplomatieke middelen om conflicten op te lossen onderbenut werden en dat de reputatie en de eer van de Keizer voor alles -- en voor veel menselijk lijden -- kwam.
Vervolgens wordt zijn religieuze politiek besproken.
Karels repressieve beleid tegen moslims en protestanten lag in de lijn van de exclusivistische visie van de middeleeuwse pausen en vorsten.
Hij waande zich een miles Christi, een ridder van Christus.
Karels interne politieke systeem berustte op familiale verbondenheid (cf.
de landvoogdessen), op de loyauteit van hoge adelgeslachten en op een professionele bureaucratie.

In de slothoofdstukken wordt de onhaalbaarheid van de doelstellingen van de keizer aangetoonD. Zijn regering, die hij zelf in het teken van de vrede onder de christenen en de verdediging van de katholieke kerk had willen plaatsen, eindigde in meer oorlogsgeweld, een scheuring binnen de katholieke kerk, een splitsing van zijn dynastie, hogere belastingen, afnemende welvaart en toenemende onverdraagzaamheiD. ; ;Zeker is dat zoveel macht in de handen van één (matig begaafd) persoon, hoe goed ook geadviseerd, tot aberraties heeft geleid… Zelf heeft hij zijn falen scherp ingezien en er de hoogst ongebruikelijke consequentie aan verbonden van zijn aftreden ; ;.
De wil van de keizer won het niet van de kracht van structuren.

Karel V wordt geboren in het Prinsenhof in Gent uit het huwelijk van Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige.
Hij is zes jaar oud wanneer zijn vader overlijdt en wordt dan maar meteen 'vorst van de meeste Nederlandse gewesten'.
Op veertienjarige leefijd wordt hij meerderjarig verklaard, ook al zou hij alles behalve vroegrijp zijn geweest.
In principe moet hij nu het regeerwerk op zich nemen, maar in de praktijk hebben zijn raadslieden en opvoeders nog stevig in de pap te brokken.
Een jaar later erft hij de Spaanse kroon en in 1517 trekt hij naar Spanje.
Karel heeft de smaak te pakken en vanuit zijn streven naar een Habsburgse wereldhegemonie dwingt hij dankzij omkoping en bloedvergieten nog meer titels af.
Zo wordt hij in 1521 keizer van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie.
Tel bij al die Europese gebieden ook nog eens de koloniale (Spaanse) eigendommen en u begrijpt waarom Karel V de keizer genoemd wordt van een rijk ; ;waar de zon nooit ondergaat.
;

Na Karels vertrek naar Spanje wordt zijn bewind over de Nederlanden ondergeschikt en treedt zijn tante, Margaretha van Oostenrijk, op als landvoogdes.
Toch wil hij vanaf 1520 ook de Nederlanden op een meer totalitaire manier gaan besturen.
Maar de vrijwel absolute macht waarmee hij over Spanje en Italië heerst, krijgt hij niet in de Nederlanden.
De voornaamste reden is zijn financiële afhankelijkheid van Statencolleges, die zijn 'beden' moeten goedkeuren.
Bovendien krijgt hij er vanaf 1525 te maken met een reeks stedelijke oproeren tegen onder meer de voortdurende oorlogslast en hongersnooD. De bekendste en wreedst onderdrukte opstand is die van Gent in 1540.
Gent, vandaag bekend als de 'stroppenstad', heeft zijn ongehoorzaamheid duur betaalD. De Gentenaren en nagenoeg al hun hoogwaardigheidsbekleders worden publiekelijk vernederD. Per klasse moeten ze in zwart gekleed en blootsvoets in een processie naar het Prinsenhof lopen, waar ze geknield om vergeving moeten vragen aan de keizer en de landvoogdes.
Helemaal op het einde lopen de 'creesers', die enkel een hemd dragen en een strop om de hals, als symbool voor hun verdiende straf aan de galg.
Globaal gezien wordt het bewind van Karel V voor de Nederlanden als niet erg positief ervaren.
Toch was hij een groot heerser, die zorgde voor de definitieve territoriale afbakening van het gebied van de 'zeventien Nederlandse provinciën'.
Door zijn overwinningen op de Franse koning Frans I heeft hij bovendien het graafschap Vlaanderen definitief losgemaakt van Frankrijk en bij het Heilig Roomse Rijk gevoegD.

Karel V wordt omschreven als een ; ;hard werkende, vrijwel humorloze man die leefde uit de overtuiging door goddelijke uitverkiezing verheven te zijn boven alle schepselen.
; Ondanks deze overtuiging was niets menselijks hem vreemD. Zo had hij vijf kinderen: drie binnen zijn huwelijk met Isabella van Portugal en twee daarbuiten ;

De val van Albert I      Noterman Jacques      Belgische geschiedenis

Zeventig jaar geleden stierf koning Albert.
België en de bevriende landen stonden verstomD. Vanuit alle hoeken van de wereld kwamen blijken van medeleven, ondermeer van Albert Einstein, die in 1933 uit Duitsland was weggevlucht en even in Den Haan had gewoonD. Volgens de officiële versie was de heldhaftige koning-ridder van de Eerste Wereldoorlog en getrainde bergbeklimmer verongelukt door een val van een rots in Marche-les-Dames, nabij Namen.
Albert stierf op 17 februari 1934.
In maart verscheen een eerste boek, in april een tweede en in 1940 stond de teller op niet minder dan 86.
Jacques Noterman heeft dus veel voorgangers.

Naast die officiële versie, begonnen al vlug allerlei geruchten een eigen leven te leiden.
Journalist Jacques Noterman kreeg een tip van ‘een politicus die anoniem wenst te blijven’, vroeg en kreeg na drie maanden een kopie van het dossier en ging op zoek naar de vele onverklaarbare elementen in het dossier.
In het tweede hoofdstuk somt de auteur een aantal mogelijke schuldigen op: de Duitse, Franse of Britse geheime dienst; een bedrogen echtgenoot van een minnares; graaf Xavier de Grunne; een minnaar van koningin Elisabeth; een ruzie in het gezin.
Pas in hoofdstuk 15 sluit de auteur er een deel van uit.
Hij houdt de lezer dus in spanning.

Verder beschrijft hij het decor van die tijd zoals de auto, de rots, het weer, de lichamelijke conditie van de vorst en objecten die verdwenen.
Hij portretteert ook de dramatis personae waaronder een tiental hofmedewerkers en vrienden van de koning, allemaal Franstaligen waaronder enkele inwoners van Marche-les-Dames.
Hij schildert ook een portret van de talentrijke en omstreden koningin Elisabeth en haar minnaars waaronder Albert Einstein en Hendrik De Man.
Bij het nieuws van de dood zei ze geen woord en liet ze geen traan.
Het boek bevat een reeks tegenstrijdigheden en onbeantwoorde vragen.
Het levert boeiende lectuur, die ieders nieuwsgierigheid prikkelt, maar daarom nog geen bewijs levert.
We krijgen ook een gedetailleerd overzicht per uur en minuut van 17 en 18 februari.
Achteraan wordt dat nog eens hernomen in de vorm van een tijdslijn.
Uiteindelijk beschrijft de auteur hoe hij zelf het terrein gaat onderzoeken, de expertiseverslagen en de mogelijke gevolgen als de waarheid of zijn waarheid aan het licht zou komen.
Om uitsluitsel te geven stelt Noterman voor om het lijk op te graven in Laken.

Het boek heeft historisch en wetenschappelijk een grote waarde.
Noterman wijst op tegenstrijdige verklaringen, ongerijmdheden, gemiste kansen, het feit dat Albert al in 1932 een testament zou opgemaakt hebben en een levensverzekering afgesloten van 5 miljoen toenmalige BF, goed voor 3,3 miljoen euro nu.
Hij wijdt ook op het ontbreken van de plaats van overlijden in de akte, het feit dat de overlijdensakte niet werd ingeschreven in de registers van Marche-les-Dames, het weglaten van een lijkschouwing, een bril die samen met de rest van de klimuitrusting pas later ongedeerd werd teruggevonden en onderzoeksrechters die het verband rond het hoofd van de koning lieten en dus de wonde niet zagen.

Maar anderzijds levert hij geen enkel bewijs voor een eventuele moord of zelfmoorD. De auteur is er zelf van overtuigd dat het geen ongeval was.
Hij vermoedt dat Albert vermoord werd in het paleis van Laken en dat zijn lijk nadien naar Marche-les-Dames werd vervoerD. Hij toont aan dat het onderzoek niet volgens de regels is verlopen en concludeert dat er maar twee mogelijkheden overblijven: moord of zelfmoorD. We hebben in ons landje wel meer ervaring met geklungel bij ongevallen en moordpartijen Zijn voorstel om het lijk op te graven lijkt mij utopisch: de koninklijke familie heeft daar niets bij te winnen en ons parlement heeft niet de gewoonte een confrontatie met Laken aan te gaan.

Het boek is interessant voor al wie meer wil weten over het privé-leven van Albert en Elisabeth, over hun liefjes en minnaars en over hun eventuele bastaardkinderen.
Historici moeten intussen geduldig wachten op een degelijke wetenschappelijke studie.

40-45 Boven Schelde, Dender en Durme      De Decker Cynrik      Belgische geschiedenis

Verhalen over luchtgevechten in de streek boven Dender, Schelde en Durme ;

Reisgids naar de Tweede Wereldoorlog      Van Clemen Sam      Belgische geschiedenis

Historicus Sam Van Clemen verdiende als auteur reeds zijn sporen met zijn publicaties ; ;Turnhout tijdens de Eerste Wereldoorlog ; ; en ; ;Turnhout tijdens de Tweede Wereldoorlog ; ; (samen met Harry de Kok).
Hij heeft ook meegewerkt aan ; ;Antwerpen bevrijD. De bezetting en bevrijding in 250 aangrijpende foto's ; ;.
Met zijn reisgids neemt hij ons mee doorheen gans België op zoek naar tekens die ons aan de Tweede Wereldoorlog herinneren.
En dat blijken er heel wat te zijn .

Van Clemen deelde zijn boek in in vier grote delen, aan de hand van de vier belangrijke chronologische fases van de Tweede Wereldoorlog: de mobilisatie en de Duitse inval (1939-1940), de bezetting (1940-1944), de bevrijding en het V-bommenoffensief (1944-1945) en het Ardennenoffensief (1944-1945).
Elk hoofdstuk, op het vierde na, is op dezelfde manier ingedeelD. Na een algemene, maar korte historische beschrijving volgt er een bespreking van de interessante oorlogslocaties, in alfabetische volgorde.
Bij elke locatie wordt uitgelegd wat er precies op die plaats is gebeurD. De lezer krijgt ook informatie over de ligging, de openingsuren (indien van toepassing) en bijkomende informatie.
Op die manier weet je bijvoorbeeld dat bij een bezoek aan het fort van Barchon warme kledij, gepast schoeisel en een zaklamp handig zijn.

In het eerste hoofdstuk komen heel wat forten en bunkers aan bod (Barchon, Eben-Emael, Liezele, Tancrémont).
Wist u dat dat laatstgenoemde fort zich pas op 29 mei 1940 overgaf, een dag na de Belgische capitulatie? Hoofdstuk twee is, zoals gezegd, gewijd aan de periode van de Duitse bezetting.
Hier ligt dus de nadruk op Jodenvervolging (bv.
Dossin-kazerne), bombardementen (Mortsel, 5 april 1943), het verzet (het nationaal monument van de weerstand in Hechtelt), het Duits bestuur (Gestapo-hoofdkwartier in Brussel), enz.
Ook van de periode vlak voor en na de bevrijding vallen heel wat zaken te herdenken: de V-bom op cinema Rex in Antwerpen, de gesneuvelde Canadese soldaten in Maldegem, de omgekomen Poolse vliegeniers in Sint-Denijs-Westrem,

Het vierde hoofdstuk is een beetje een buitenbeentje in het geheel.
Het is namelijk opgevat als een echte reisgids.
We worden via vijf uitgestippelde routes (met kaart) meegenomen langs de belangrijkste plaatsen van het Ardennenoffensief, één van laatste stuiptrekkingen van de Tweede Wereldoorlog.
De routes zijn gebaseerd op een brochure van de Waalse Dienst voor Toerisme, die door de auteur inhoudelijk verder werden uitgewerkt.
De zesde route slingert langs plaatsjes in het Groothertogdom Luxemburg.
Ook hier staat de Slag om de Ardennen centraal.

Dankzij dit eenvoudige, maar duidelijke opzet neemt de auteur ons mee naar meer dan tweehonderd kleine en minder kleine plaatsen (forten, bunkers, monumenten, musea, .
) in België die ons herinneren aan de Tweede Wereldoorlog.
Meer dan honderd foto's illustreren het geheel.
Uiteraard is het boek niet compleet - hoe kan dat ook? Toch is het werk van Van Clemen veel meer dan een gewone reisgids: het is een bron van informatie, een onmisbaar naslagwerk voor die vele kleine, maar o zo interessante verhalen achter de vaak verweerde monumenten en kerkhofmuren.
Bovendien hoef je er niet eens ver te reizen: ze liggen in ieders buurt, zo blijkt.

Negentig jaar geleden kwam de Eerste Wereldoorlog tot een einde.
Veel plekken en bouwwerken in België herinneren ons aan de historische periode van 1914 tot 1918: forten, bunkers, monumenten op slagvelden van weleer, oorlogskerkhoven, musea...Ontelbaar veel bezoekers gaan steeds op zoek naar de sporen van dit levende verleden.
Reisgids naar de Eerste Wereldoorlog is een praktisch naslagwerk over meer dan tweehonderd oorlogslocaties in ons lanD. Het is ook een handige gids, met uitgestippelde routes, detailkaarten en foto's.
Bij elke locatie wordt uitgebreid beschreven welke strijd er tijdens de oorlog is gevoerD. Een veel omvattend boek dat de Eerste Wereldoorlog in kaart brengt en waarbij zowel de Duitse inval, de bezetting, het Ijzerfront, de geallieerde frontsector als de bevrijding en haar nasleep ruim aan bod komen.

Sam Van Clemen (1970) is als historicus gespecialiseerd in oorlogsgeschiedenis.
Hij publiceerde eerder Reisgids naar de Tweede Wereldoorlog, Turnhout tijdens de Eerste Wereldoorlog en met Harry de Kok Turnhout tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Verder werkte hij mee aan Antwerpen bevrijD.

De verkrachting van België      Zuckerman Larry      Belgische geschiedenis

In augustus 1914 stelde de Duitse regering de Belgische een ultimatum; de notulen van de kabinetsraad die een antwoord formuleerde ontbreken al evenzeer als notulen van het kabinet dat een antwoord van de Servische regering op het Oostenrijkse ultimatum zocht.
Er mocht immers geen verdeeldheid blijken.
De Amerikaanse auteur Larry Zuckerman slaagt er toch in een levendig beeld van de kabinets- en kroonraad te schetsen op basis van de notas en haastige krabbels van landbouwminister Helleputte.
Na wat gepalaver en geruzie tussen generaals (ééntje van de koning en ééntje van premier Broqueville) kwam men er uit: België weigerde de Duitse troepen toegang tot ons grondgebieD. Daarop viel het Duitse leger het neutrale België binnen om te kunnen doorstoten naar Parijs.
Het nieuws van executies, platgebrande dorpen en plunderingen schokte toen de werelD. De geallieerde propaganda sprak al gauw verontwaardigd over de verkrachting van België.
Anderzijds rechtvaardigde de vijand zijn optreden met het valse argument te worden bestookt door franc-tireurs, gewapende burgers, zoals in 1870 in Frankrijk was gebeurD.

De controverse hierover bestaat tot op heden.
Frankrijk wilde na de Eerste Wereldoorlog de oorlogsmisdadigers straffen, de Britten heel wat minder en de Amerikanen al helemaal niet.
Zelfs inzake het Belgische recht op een deel van de Duitse herstelbetalingen formuleerden de Britten bezwaren.
Omdat de aard van de bezetting van België nooit is onderzocht was niemand voorbereid op de nazibezetting van West-Europa in 1940, terwijl dat voorbeeld had kunnen volstaan voor wie had willen klaar zien.
Larry Zuckerman uit Seattle, die furore maakte met een geschiedenis van de aardappel, onderzocht de les van de eerste bezetting van België en het waarom en de gevolgen van het niet afdwingen van juridische vervolging van verantwoordelijken.
Feit is dat de meer dan 7 miljoen Belgen die ruim vijftig maanden bezetting moesten verduren constant leefden onder de dreiging van wrede terreur.
Het boek De verkrachting van België beschrijft deze omstandigheden en de blijvende gevolgen ervan.
Het levert een schokkend beeld op dat om bijstelling vraagt van onze huidige kijk op de Eerste Wereldoorlog.
Bovenal pleit de auteur -voor een oorspronkelijk Amerikaans publiek- om internationale gerechtshoven ernstig te nemen, iets waar pas na 11 september een erg bescheiden opening voor lijkt te komen.
Hij had eraan toe kunnen voegen dat de Armeniërs, ondanks de toezeggingen in de vredesverdragen, merkten dat de Turkse verantwoordelijken voor de massamoorden op hun volk in de oorlog nièt werden bestraft en daarom via terreur het recht in eigen handen namen, iets waren de Belgen nooit aan toe gekomen zijn.

Voor augustus 1914 was België de op vijf na grootste industriële macht ter wereld en een van de oudste democratieën, maar de Duitsers plunderden het land leeg en installeerden er een totalitair regime.
Bezet België was een voorbode van nazi-Europa, iets dat de Britse en de Amerikaanse regeringen niet konden of wilden zien.

Zuckerman heeft veel aandacht voor economie.
Duitsers plunderden de vele afdelingen van de Nationale Bank vanaf de eerste oorlogsdagen, legden belastingen op- dé manier om populair te worden in ons land- en, misschien uit eerlijke schaamte- stelden socialistische Duitsers voor de progressieve sociale zekerheid van Duitsland bij ons in te voeren.
Dat gebeurde niet en het zou hoe dan ook onwettelijk zijn geweest.
De reden voor dit alles was dat Duitsland niet was voorbereid op een langdurig conflict, al in oktober waren enkele offensieven afgelast omdat ze door hun munitievoorraad geraakten (p.
109).

Voedsel was het grote probleem.
Engelsen noch Duitsers wilden invoer van etenswaren, maar de Amerikaanse Relief Commission van Herbert Hoover slaagde erin de bevolking te behoeden voor hongersnood en -opstanden.
Hoover deinsde niet terug om krachttermen te gebruiken en de Britse eerste minister Asquith was zijn slachtoffer.
von der Goltz, gouverneur-generaal van bezet België in 1914, en Lloyd George en Churchill die tegen aanvoer van voedsel waren geweest, gaven toe.
Bissing, die Goltz in 1915 opvolgde zag -niet ten onrechte- in de Amerikanen een bron van moreel verzet, zij sjeesden door het land in hun autos alsof zij en niet de Duitsers het land in bezit hadden (de auteur signaleert dat het gerucht bestond dat Wilson inderdaad ons land had opgekocht)!

De onwetendheid of het gebrek aan belangstelling voor de Belgische bezetting bleek duidelijk in 1919 bij de Parijse vredesonderhandelingen.
Om een deel van de aan België beloofde herstelbetalingen in te pikken, eisten de Britten een minimale aanpak van de Duitse roof- en bezettingsmisdaden.
In de jaren daarna groeide het geloof dat de beproevingen van België zich tot de zomer van 1914 beperkten (of zelfs nooit hadden plaatsgevonden) en dat het Duitse leger zich niet slechter had gedragen dan een andere bezettingsmacht.
Critici lieten geen spaan heel van de gruwelverhalen en beweerden dat men de Duitse bedreiging ernstig had overdreven.
De VSA lieten begaan en maakten zo het proces van Nüremberg na 1945 onvermijdelijk.
Het martelaarschap van België was in de ogen van velen een schandelijke leugen i.p.v.een waarschuwing.
Sophie De Schaepdrijver getuigt in het voorwoord dat zij in een speech in de Senaat voor de vaderlandslievende verenigingen besefte dat zelfs deze kringen overtuigd waren van de propagandawaarde van wat bikkelharde feiten uit 1914 waren.
Het boek van Zuckerman is daarom volgens haar erg welkom, zelfs noodzakelijk.

Verkrachting van België

Bijdrage van Jeannick Vangansbeke

zaterdag, 1 januari 2005

Gewijzigd op dinsdag, 3 januari 2006

Larry Zuckerman uit Seattle onderzocht de les van de eerste bezetting van België en het waarom en de gevolgen van het

niet afdwingen van juridische vervolging van verantwoordelijken.

In augustus 1914 stelde de Duitse regering de Belgische een ultimatum; de notulen van de kabinetsraad die een

antwoord formuleerde ontbreken al evenzeer als notulen van het kabinet dat een antwoord van de Servische regering op

het Oostenrijkse ultimatum zocht.
Er mocht immers geen verdeeldheid blijken.
De Amerikaanse auteur Larry Zuckerman

slaagt er toch in een levendig beeld van de kabinets- en kroonraad te schetsen op basis van de notas en haastige

krabbels van landbouwminister Helleputte.
Na wat gepalaver en geruzie tussen generaals (ééntje van de koning en

ééntje van premier Broqueville) kwam men er uit: België weigerde de Duitse troepen toegang tot ons grondgebieD.

Daarop viel het Duitse leger het neutrale België binnen om te kunnen doorstoten naar Parijs.
Het nieuws van executies,

platgebrande dorpen en plunderingen schokte toen de werelD. De geallieerde propaganda sprak al gauw verontwaardigd

over de verkrachting van België.
Anderzijds rechtvaardigde de vijand zijn optreden met het valse argument te worden

bestookt door franc-tireurs, gewapende burgers, zoals in 1870 in Frankrijk was gebeurD.

De controverse hierover bestaat tot op heden.
Frankrijk wilde na de Eerste Wereldoorlog de oorlogsmisdadigers straffen,

de Britten heel wat minder en de Amerikanen al helemaal niet.
Zelfs inzake het Belgische recht op een deel van de

Duitse herstelbetalingen formuleerden de Britten bezwaren.
Omdat de aard van de bezetting van België nooit is

onderzocht was niemand voorbereid op de nazibezetting van West-Europa in 1940, terwijl dat voorbeeld had kunnen

volstaan voor wie had willen klaar zien.
Larry Zuckerman uit Seattle, die furore maakte met een geschiedenis van de

aardappel, onderzocht de les van de eerste bezetting van België en het waarom en de gevolgen van het niet afdwingen

van juridische vervolging van verantwoordelijken.
Feit is dat de meer dan 7 miljoen Belgen die ruim vijftig maanden

bezetting moesten verduren constant leefden onder de dreiging van wrede terreur.
Het boek De verkrachting van België

beschrijft deze omstandigheden en de blijvende gevolgen ervan.
Het levert een schokkend beeld op dat om bijstelling

vraagt van onze huidige kijk op de Eerste Wereldoorlog.
Bovenal pleit de auteur -voor een oorspronkelijk Amerikaans

publiek- om internationale gerechtshoven ernstig te nemen, iets waar pas na 11 september een erg bescheiden opening

voor lijkt te komen.
Hij had eraan toe kunnen voegen dat de Armeniërs, ondanks de toezeggingen in de vredesverdragen,

merkten dat de Turkse verantwoordelijken voor de massamoorden op hun volk in de oorlog nièt werden bestraft en

daarom via terreur het recht in eigen handen namen, iets waren de Belgen nooit aan toe gekomen zijn.

Voor augustus 1914 was België de op vijf na grootste industriële macht ter wereld en een van de oudste democratieën,

maar de Duitsers plunderden het land leeg en installeerden er een totalitair regime.
Bezet België was een voorbode van

nazi-Europa, iets dat de Britse en de Amerikaanse regeringen niet konden of wilden zien.

Zuckerman heeft veel aandacht voor economie.
Duitsers plunderden de vele afdelingen van de Nationale Bank vanaf de

eerste oorlogsdagen, legden belastingen op- dé manier om populair te worden in ons land- en, misschien uit eerlijke

schaamte- stelden socialistische Duitsers voor de progressieve sociale zekerheid van Duitsland bij ons in te voeren.
Dat

gebeurde niet en het zou hoe dan ook onwettelijk zijn geweest.
De reden voor dit alles was dat Duitsland niet was

voorbereid op een langdurig conflict, al in oktober waren enkele offensieven afgelast omdat ze door hun munitievoorraad

geraakten (p.
109).

Voedsel was het grote probleem.
Engelsen noch Duitsers wilden invoer van etenswaren, maar de Amerikaanse Relief

Commission van Herbert Hoover slaagde erin de bevolking te behoeden voor hongersnood en -opstanden.
Hoover

deinsde niet terug om krachttermen te gebruiken en de Britse eerste minister Asquith was zijn slachtoffer.
von der Goltz,

gouverneur-generaal van bezet België in 1914, en Lloyd George en Churchill die tegen aanvoer van voedsel waren

geweest, gaven toe.
Bissing, die Goltz in 1915 opvolgde zag -niet ten onrechte- in de Amerikanen een bron van moreel

verzet, zij sjeesden door het land in hun autos alsof zij en niet de Duitsers het land in bezit hadden (de auteur signaleert

dat het gerucht bestond dat Wilson inderdaad ons land had opgekocht)!

De onwetendheid of het gebrek aan belangstelling voor de Belgische bezetting bleek duidelijk in 1919 bij de Parijse

vredesonderhandelingen.
Om een deel van de aan België beloofde herstelbetalingen in te pikken, eisten de Britten een

minimale aanpak van de Duitse roof- en bezettingsmisdaden.
In de jaren daarna groeide het geloof dat de beproevingen

van België zich tot de zomer van 1914 beperkten (of zelfs nooit hadden plaatsgevonden) en dat het Duitse leger zich niet

geschiedenis.
nl

http://www.
geschiedenis.
nl (c) Histocasa Gegenereerd: 11 March, 2008, 16:24

slechter had gedragen dan een andere bezettingsmacht.
Critici lieten geen spaan heel van de gruwelverhalen en

beweerden dat men de Duitse bedreiging ernstig had overdreven.
De VSA lieten begaan en maakten zo het proces van

Nüremberg na 1945 onvermijdelijk.
Het martelaarschap van België was in de ogen van velen een schandelijke leugen

i.p.v.een waarschuwing.
Sophie De Schaepdrijver getuigt in het voorwoord dat zij in een speech in de Senaat voor de

vaderlandslievende verenigingen besefte dat zelfs deze kringen overtuigd waren van de propagandawaarde van wat

bikkelharde feiten uit 1914 waren.
Het boek van Zuckerman is daarom volgens haar erg welkom, zelfs noodzakelijk.
En

als Sophie -niet echt een hoerapatriot- het schrijft .

Larry Zuckerman, De verkrachting van België.
Het verzwegen verhaal over de Eerste Wereldoorlog.
Manteau, 2004.
Met

woord vooraf door Sophie de Schaepdrijver, Prijs Euro 19.
95

Interview 2 oktober 2004

- Wat was nu precies de Belgische bijdrage aan de geallieerde zaak in 14/18?

Die was substantieel maar moeilijk te vatten voor Britten en Amerikanen.
Tenslotte werden de Britten pas na de oorlog

geconfronteerd met passief verzet, met name in IndiA. Er waren verzetsgroepen zoals La Dame Blanche, die ook in

40/45 weer actief werd, maar bovenal saboteerden de Belgen de bezetter, eerder dan actief te bestrijden.
Vooral de

spoorwegen waren kampioen in dit lijdzame verzet.
België leverde de geallieerden ook de kans om een morele kruistocht

te voeren, maar die kans is niet echt gegrepen, naar mijn bescheiden mening.
Anderzijds gaven de Belgen de Duitse

legerleiding de kans om psychologisch de complottheorie te verspreiden.
Niemand in Duitsland had verwacht dat de

Belgen zouden vechten.

- Waarom wilde Bissing dat de vluchtelingen terugkeerden?

Hij vreesde dat de vooral naar Nederland gevluchte Belgen anders toch naar het leger zouden gaan.
Hij miskende de

mentaliteit van de Belgen, die als het even kon er onderuit probeerden te komen.

- Hielden de Britten zich steeds aan het oorlogsrecht?

Tegen de Duitsers wel.
Maar ze interpreteerden de regels van de hongerblokkade eigenzinnig.
Vooral t.
A.v.
de

Hollanders, die verbazend goed met de Duitsers konden opschieten.

- Hoe stonden Britten en Amerikanen tegenover de oorlogsmisdaden?

De publieke opinie wilde die wel, in Istamboel voerden de Britten ook processen, maar de politieke leiders wilden zaken

doen met Duitsland na de oorlog, en dus vooral geen processen.
Wilsons houding was see no evil, hear no evil, speak

no evil.
Hij zorgde wel voor wat meer geld voor het leger maar bereidde de oorlog niet voor.
Hij wilde bemiddelen en de

Nobelprijs winnen, zoals Teddy Roosevelt, zijn frustratie.
Hij was radicaal tegen processen, helaas.
De Fransen en

Belgen waren voor, bereidden die voor maar konden het niet doorzetten omwille van de obstructie van Londen.

- Was koning Albert niet dezelfde mening toegedaan als Wilson?

geschiedenis.
nl

http://www.
geschiedenis.
nl (c) Histocasa Gegenereerd: 11 March, 2008, 16:24

Absoluut: ook hij meende dat enkel een onderhandeld compromis een einde aan de oorlog kon maken.
En hij was ook

tegen processen, zoals de hele politieke elite in Amerika en EuropA.

- Wat indien je de processen die de Duitsers zelf opzetten in Leipzig na WO I vergelijkt met Nüremberg?

Nüremberg was goed voorbereid door de Amerikanen, Churchill zou gewoon opgeruimd hebben zonder proces.
Pas na

1947 is een aanvalsoorlog beramen een misdaad geworden volgens de conventie van Genève.
Asquith weigerde iets

voor te bereiden.
Het is zo jammer dat het proces tegen Milosevic nu van de rails loopt, allicht ook gevolg van

onvoldoende voorbereiding tijdens de oorlog.
Maar ja, Milosevic genoot aanvankelijk meer dan een beetje steun in de

westerse publieke én officiële opinie .

De lectuur van Tuchmans Guns of August, met name haar beschrijving van de gruwel van Leuven.
Waarom is daar zo

weinig over bekend vroeg ik me af? België was niet uniek door de wreedheid van de Duitsers, ze traden harder op in

Noord-Frankrijk, maar door het absolute sympathieke neutrale van de Belgen, slachtoffers zonder meer.

- Siegfried Sassoon schreef in 1917 dat de Britten voor een nobele zaak, de Belgische onafhankelijkheid, de oorlog

begonnen maar nadien hun doelstellingen wijzigden.
Wat zou u hem zeggen?

Vooreerst dat ik zijn poëzie bewonder, maar Owen nog meer.
Verder dan je de wijze waarop de oorlog gevoerd wordt

nooit moet verwarren met het waarom van de oorlog maar dat hij wel een punt heeft dat de Britten onvoldoende de

Belgische zaak verdedigd hebben want dat was een just cause.
Dat Albert zijn soldaten spaarde en de Britten zo een

groter offer moesten brengen, droeg uiteraard niet bij aan hun idealisme.

geschiedenis.
nl

http://www.
geschiedenis.
nl (c) Histocasa Gegenereerd: 11 March, 2008, 16:24 ;

De Fabriekswacht      Timmermans Dries      Belgische geschiedenis

Vlaamsche Fabriekswacht

In mei 1941 onder de naam Vlaamsche Wachtbrigade opgerichte paramilitaire collaboratie-eenheid, belast met het bewaken van (Duitse) militaire terreinen.
Kwam al snel onder het gezag van het VNV, meer bepaald de DM-ZB. Leden stonden bekend als Vlaamsche Wachters of Fabriekswachters.

In 1941 opgericht om vliegvelden en andere voor de Luftwaffe belangrijke installaties te bewaken.
Vanaf 1943 ging de formatie onder de naam Vlaamse Wachtbrigade formeel deel uitmaken van de Luftwaffe.
In 1944 werd de Wachtbrigade omgebouwd tot Flak-brigade, een luchtdoel-artillerie-eenheiD. In september 1944 week de brigade uit naar Duitsland, maar weigerde op te gaan in de Vlaamse ss-Divisie Langemarck (Waffen-ss*).
In maart 1945 was de formatie nog betrokken bij de verdediging van de Rijn.

Alles is voorbijgegaan als een schaduw      De Staercke André      Belgische geschiedenis

Er is de voorbije tijd heel wat te doen geweest over de mémoires van André De Staercke, gewezen Belgisch topdiplomaat en al actief in de Belgische politiek sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Sinds de prille aanvang van de Koningskwestie dus.
De Staercke koos vanaf het begin – bewust – de kant van toenmalig premier Hubert Pierlot, en werd na de bevrijding de secretaris van prins Karel, broer van Leopold III, en de zogeheten Graaf van Vlaanderen.
De Staercke overleed twee jaar geleden, en nam heel wat geheimen mee in zijn graf.
Toch blijft Alles is voorbijgegaan als een schaduw een interessant boek voor wie geïnteresseerd is in hedendaagse geschiedenis.

’Aan de vooravond van mijn 77ste verjaardag heb ik mijn mémoires (van toen De Staercke 37 was - nvdr.
) nog eens herlezen.
Moest ik ze herschrijven, dan zou ik het anders aanpakken.
Allereerst zou ik mijn stijl wat afvlakken.
Door de passie van mijn jonge levensjaren stond ik nog te dicht bij de gebeurtenissen en was ik dermate bevlogen, dat ik me daar nu als bejaarde man niet meer in kan herkennen.

De lezer treft deze passage aan op pagina 300.
In feite zou die relativering van De Staercke aan het begin van het boek moeten staan.
Want de lezer die oprecht op zoek is naar de vele nuances en tegengestelde visies die de Koningskwestie eigen zijn en waren, moet nu eerst vele pagina's en hoogdravende volzinnen doorworstelen met galmende verwijzingen naar historische auteurs, vooraleer hij van De Staercke zelf te lezen krijgt dat hij er op rijpere leeftijd wat minder ; ;bevlogen ; ; tegen aan zou zijn gegaan.
En toch, ondanks het feit dat Leopold III een ; ;lamentabele koning ; ; was (p.
228), blijft de dynastie volgens De Staercke een onmisbaar onderdeel van het Belgische landschap.

Heeft hij (altijd) gelijk?

De mémoires van De Staercke pretenderen niet zoals de studies van Albert De Jonghe een wetenschappelijk karakter te hebben.
En dat is in wezen ook onmogelijk, want De Staercke kan door zijn rechtstreekse betrokkenheid onmogelijk het afstandelijke en ongebonden uitgangspunt hanteren dat De Jonghe wel kon.
Kort en bondig: waar De Jonghe in zijn onovertroffen Hitler en het politieke lot van België met documenten, getuigenissen en (gortdroge maar) rake analyses de hiaten aantoont in zowel de leopoldistische geschiedschrijving als in de apologetische geschriften van Spaak en Pierlot, baseert De Staercke zich op zijn persoonlijke (subjectieve) gevoelens en waarnemingen: Leopold III was ; ;een Duitse koning ; ; en als dusdanig een figuur die het vaderland enorme schade heeft toegebracht.

Het Vaderland

De Staercke is op zijn best als hij de ontmoeting en de gesprekken beschrijft die de Belgische regering onder leiding van toenmalig premier Achilles Van Acker en de kersverse regent prins Karel ging voeren met de zopas in Oostenrijk bevrijde Leopold III.
De hele delegatie – op kabinetchef Fredericq van Leopold na – is op dat ogenblik al overtuigd van het feit dat de Koning – op basis van zijn gedrag tijdens de Tweede Wereldoorlog (onder meer zijn ontmoeting met Hitler) – best een stevig mea culpa zou slaan.
Leopold III is zich echter van geen kwaad bewust, en blijft erop hameren dat hij door het slijk is én wordt gesleurd, en dat de ; ;Londenaars ; ; geen plaats verdienen in het naoorlogse België.
Op het einde van dat eerste bezoek wordt Fredericq als het ware manu militari door prins Karel belet om gelijktijdig met de rest van delegatie terug naar België te reizen.
Petit détail: er was aanvankelijk afgesproken dat Fredericq pas na andere leden van de delegatie de Koning zou opzoeken.
Een afspraak waaraan hij – volgens De Staercke – ter plaatse zonder meer zijn voeten heeft gelapt.
Het draagt allemaal niet bij tot het bereiken van een compromis.

Maar intussen speelden zowel Leopold als zijn tegenstanders het begrip ; ;vaderlandsliefde ; ; tegen elkaar uit.
Zoals een morsige pudding waarmee naar believen kan worden gesmeten en geworpen naar elkaar.

Voorlopige conclusie

Het lijdt – ondanks het uitblijven van een definitieve biografie over Leopold – geen twijfel dat zijn bedoelingen na de Achttiendaagse Veldtocht er op de eerste plaats in bestonden de dynastie en dus zijn eigen persoon in het Derde Rijk te handhaven.
In de mémoires van De Staercke worden wel een aantal belangrijke elementen geminoriseerd, zoals de verschillende pogingen van Pierlot en Spaak om in juni 1940 vanuit het gecapituleerde Frankrijk toch tot vredesonderhandelingen met de Duitsers te komen, vooraleer zij door de feitelijke toestand gedwongen werden om naar Londen uit te wijken.
De Staercke is ongetwijfeld een deskundig en bekwaam diplomaat geweest, ook toen hij na de Tweede Wereldoorlog België ging vertegenwoordigen bij de Navo.
Maar hij ging blijkbaar gebukt onder een dualisme dat zijn persoon en zijn wezen beknelde.
Citeren we uit de inleiding van historicus Jean Stengers: ‘(André De Staercke) had vooral oog voor het mannelijk schoon.
Deze man, die zich gepassioneerd overgaf aan het gebed, gaf zich eveneens vrijelijk over aan de zonde.
’ Dat heet dan … de tijd van toen.

Aelbrecht & Isabella      Brepols Catalogus      Belgische geschiedenis

Isabella [Zuidelijke Nederlanden], Isabella Clara Eugenia, ook bekend als aartshertogin Isabella (Segovia 12 aug.
1566 – Brussel 1 deC. 1633), vorstin (1598–1621), nadien landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden (1621–1633), dochter van de Spaanse koning Filips II, die bij de Akte van Afstand (6 mei 1598) de soevereiniteit over de Zuidelijke Nederlanden overdroeg aan haar en haar aanstaande echtgenoot, aartshertog Albrecht van Oostenrijk.
Het huwelijk vond plaats op 18 april 1599 te ValenciA. Na de dood van Albrecht (1621) werd Isabella landvoogdes van de krachtens de Akte van 1598 onder Spaanse soevereiniteit teruggekeerde Zuidelijke Nederlanden.
Zij streefde verder naar een vreedzame oplossing van het conflict met de Republiek der Verenigde Nederlanden, o.
m.
door een hernieuwing van het Twaalfjarig Bestand van 1609, maar de zaak mislukte wegens de overdreven Spaanse eisen.
Na een mislukt complot van jonge edelen tegen het gezag van de Spaanse koning (1632), riep zij, ondanks het verbod van Filips IV, de Staten-Generaal bijeen om de toestand te bespreken, doch zij overleed tijdens de bijeenkomst.
Op het economische vlak spande Isabella zich in voor een rechtstreekse verbinding tussen Antwerpen en de Rijn door het laten graven van de ‘Fossa Eugenia’.

Albrecht [Nederlanden] (Wiener Neustadt 15 nov.
1559 – Brussel 13 juli 1621), aartshertog van Oostenrijk, uit het Huis Habsburg, zesde zoon van keizer Maximiliaan II en Maria van Oostenrijk, dochter van Karel V.
Hij werd aan het hof van Filips II opgevoeD. In 1577 werd hij kardinaal en aartsbisschop van Toledo, zonder evenwel de wijdingen te ontvangen.
Sedert 1581 was hij onderkoning van Portugal, tot hij in 1595 gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden werd te Brussel.
In 1598 huwde hij na pauselijke dispensatie Isabella, dochter van Filips II.
In de Akte van Afstand (6 mei 1598) droeg Filips II de soevereiniteit over de Nederlanden over aan Isabella en Albrecht.
Bleef hun huwelijk kinderloos, dan zouden de Nederlanden naar de Spaanse kroon terugkeren.
Op binnenlands terrein bracht de regering van de aartshertogen economisch herstel, o.
A. dankzij verbeteringen in het muntstelsel, het verlenen van octrooien voor de industrie en het graven van kanalen.
Voorts spanden de vurig katholieke Albrecht en Isabella zich zeer in voor de zege van de Contrareformatie.
Vooral kunstenaars van de hoogbarok profiteerde van hun mecenaat.
Albrechts buitenlandse politiek getuigt van onafhankelijkheid en realisme.
Zo droeg hij bij tot de vrede van Vervins met Frankrijk (1598), dreef de benoeming door van de Italiaan Spínola, die voor Spanje Oostende heroverde op de Republiek (1604), en sloot in 1609 het Twaalfjarig Bestand, dat hij vergeefs poogde te verlengen.
Na zijn dood werd Isabella landvoogdes van de onder Spaanse soevereiniteit terugkerende Zuidelijke Nederlanden.

Slachtoffer van verraad en intrige      Van Dormael      Belgische geschiedenis

5 juni 1568.
Lamoraal, vierde graaf van Egmond, bestijgt met Filips van Horne het schavot en wordt onthoofd op bevel van Alva, in naam van Filips II.

Voorheen genoot Lamoraal van Egmond nochtans het vertrouwen van Karel V en Filips II.
Onder hun bewind was Lamoraal stadhouder geworden in Vlaanderen en Artesië, en bevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden.
Maar toen Lamoraal van Egmond zich met Willem van Oranje en Filips van Horne verzette tegen het bestuur van kardinaal Granvelle, was het mooie liedje uit!

Was de militair inderdaad zo briljant? Was zijn politiek optreden zo onhandig? Was hij een twistappel? Een slachtoffer van verraad en intrige? Of eerder een zwakkeling die zijn ambitie boven de vrijheid van de Nederlanden stelde?

Dit boek geeft verrassende antwoorden op basis van boeiend literatuur- en archiefonderzoek.
Het vertelt het fascinerende en tragische levensverhaal van een edelman op een keerpunt, tussen de feodaliteit, waarin edelen raadgevers waren van de koning, en de moderne staat, met een absolutistische vorst die van de adel onderwerping verwacht.

Op 5 juni 1568 wordt Lamoraal, vierde graaf van Egmond, op de Brusselse Grote Markt in naam van Filips II onthoofD. Nochtans leek hij aanvankelijk het volste vertrouwen van de vorst en diens vader te genieten.
In een herwerking van haar doctoraat vertelt Aline Goossens hoe Egmond als edelman op een scharnierpunt tussen middeleeuwse feodaliteit en moderne staatsstructuur moest balanceren, en in al zijn naïviteit als afschrikvoorbeeld werd geslachtofferD.

Lamoraal van Egmond wordt op 18 november 1522 in La Hamaide (Henegouwen) geboren.
Na de dood van zijn broer erft hij de grafelijke titel.
De familie, die oorspronkelijk uit het Hollandse Egmond afkomstig was, had op een paar generaties tijd via lucratieve transacties een enorm fortuin en de bijhorende politieke invloed vergaarD. Ze bewoog zich sinds het regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1494) in kringen rond het Habsburgse hof, en had zich steeds een trouw vazal getoonD. Zijn vader was kamerheer en een persoonlijke vriend van Karel V geweest, en zelf vecht Lamoraal meermaals aan de zijde van de keizer.
Diens zoon Filips II benoemt hem tot stadhouder van Vlaanderen en Artesië en bevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden.

Hoe glansrijk zijn militaire carrière ook was geweest, in zijn politieke leven stapelt hij de mislukkingen op.
Hij toont zich naïef en weinig consequent in zijn politieke beslissingen, ondermeer in zijn aanpak van de godsdiensttroebelen die Vlaanderen en Artesië verdelen, en voelt zich als lid van de oude adel steeds meer bedreigd door de nieuwe staatsstructuur die onder Filips II wordt opgebouwd, en waarin de oude adel zijn politieke macht steeds verder ziet verliezen aan een select kringetje van vertrouwelingen met kardinaal Granvelle als centrale spil.
Wanneer Granvelle in 1564 na groeiend protest van de inlandse adel naar Madrid wordt teruggehaald, zendt de Raad van State Lamoraal van Egmond naar de koning om de zaak van de edelen te bepleiten.
Filips II stuurt hem echter met een kluitje in het riet, en gedesillusioneerd laat hij zich gaandeweg voor de kar van de prins van Oranje spannen.
Ondanks zijn steun aan het Eedverbond der Edelen blijft hij zich echter verzetten tegen de gewapende opstand die Oranje preekt.
Wanneer hij finaal het kamp van de Spaanse kroon kiest en breekt met Oranje, meent hij daarmee zijn loyauteit aan de koning te hebben betoonD. Die laat hem echter door de hertog van Alva arresteren, en op 5 juni 1568 wordt hij in Brussel terechtgestelD. Filips II ziet met zijn executie het laatste streven naar onafhankelijkheid van de adel in de zuidelijke Nederlanden definitief uitgeroeiD.

Het gruwelijke lot van Egmond werd echter al snel een populair literair en artistiek thema dat vooral in de 18de en 19de eeuw steeds meer werd gelinkt met de toenmalige politieke ontwikkelingen.
In de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk en Duitsland werd de onfortuinlijke graaf vereeuwigd als patriot en martelaar die de strijd aanbond met het politieke despotisme, en in de zoektocht naar een eigen geschiedenis vond de jonge Belgische staat in Egmond al snel een nationale held die voor zijn onafhankelijkheid het finale offer had gebracht.
In de biografie ‘Slachtoffer van verraad en intrige.
Graaf Lamoraal van Egmond 1522-1568’ plaatst Aline Goossens deze romantische beschouwingen in een juister daglicht, en reconstrueert aan de hand van diepgaand literatuur- en archiefonderzoek het echte levensverhaal van de vierde graaf van EgmonD. Het resultaat is een sterke wetenschappelijke publicatie die opnieuw de nuances legt die in de voorbije eeuwen bij de mythevorming waren verdwenen.

Kelten en de Lage landen      Clerinx H.      Belgische geschiedenis

De Kelten spreken tot de verbeelding.
Samen met de oude Grieken, Romeinen en Germanen stonden ze aan de wieg van onze beschaving.
Maar eigenlijk weten we zeer weinig over hen.
De verhalen die ons zijn overgeleverd dateren uit de (vroege) Middeleeuwen, toen ze al lang waren opgegaan in de Romeinschristelijke beschaving.
In de 19e eeuw heeft de Romantiek deze verhalen opgesmukt of zelf mythes verzonnen.

Het is helemaal niet duidelijk wie de Kelten waren.
We moeten afgaan op de eerder schaarse archeologische en taalkundige bronnen, en die zijn het niet altijd onderling eens.

In zijn boek probeert Clerinx een genuanceerd en wetenschappelijk onderbouwd beeld te geven van de (Keltische) beschaving in Zuidwestelijk Europa vanaf de Hallstattperiode (v.
A. 1200 v.
C.).
Hij focust daarbij op wat er van de Keltische beschaving overbleef in de Lage Landen (huidige Benelux).
Deze kennis moet noodgedwongen fragmentarisch blijven, omdat de artefacten het zelf ook zijn en niet steeds ondubbelzinnig kunnen geïnterpreteerd worden.
De Kelten zelf (wie dat ook moge voorstellen) hebben bovendien nauwelijks geschreven materiaal nagelaten.
Onze informatie berust dus op bronnen uit tweede hanD. Heel veel vragen staan nog open, en zullen het waarschijnlijk blijven.

Alva en de tiende penning      Grapperhaus      Belgische geschiedenis

Begin van de opstand tegen het Spaanse gezag.
Willem van Oranje geeft leiding aan de opstand tegen Spanje.

In 1568 begon in de Nederlanden de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje die tot 1648 zou duren.
Er was overigens geen sprake van een permanente oorlog gedurende deze periode.
In 1568 viel Willem van Oranje met huurlegers op vier plaatsen tegelijk de Nederlanden binnen om een volksopstand te ontketenen.
Om deze opstand te bekostigen had hij een deel van zijn Nassause bezittingen verkocht.
Het plan werd slecht uitgevoerd waardoor deze opstand mislukte.
Omdat Alva Willem van Oranje zelf niet te pakken kreeg, stuurde Alva de zoon van Willem van Oranje, Filips Willem, die in Leuven studeerde, naar Spanje.
Willem zou zijn zoon nooit meer terugzien.
In Brussel liet Alva Egmond en Hoorne, de medestanders van Willem van Oranje, executeren.
Alva maakte zich nog meer gehaat bij de bevolking en de adel door een zogenaamde ‘tiende penning’ te heffen.
Dit was een heffing van 10 procent van de verkoopprijs bij iedere verkoop van roerend goeD. Voor een handelsland als de Nederlanden was die tiende penning erg hoog.
Bovendien raakten de gewesten hierdoor hun controle over de belastingheffingen kwijt.
Het lukte Alva dan ook niet deze tiende penning te innen.
Hij moest genoegen nemen met een afkoopsom, die door de gewesten bij elkaar was gebracht.

Na de mislukte opstand tegen Alva verbleef Willem voor langere tijd in Frankrijk bij de hugenoten, de Franse volgelingen van Calvijn.
Daar leerde Willem het calvinisme van de adel en de stedelijke burgerij kennen.
Dit in tegenstelling tot het calvinisme, dat in Nederland voornamelijk populair was onder het gewone volk.
Willem was zelf nog steeds katholiek en bleef dat nog enige tijD. Hij bleef strijden voor vrijheid van geloofsuitoefening, ondanks dat zijn medestanders, de calvinisten, het katholicisme verboden in de door hun ‘ hervormde’ gebieden.

In 1572 ondernam Willem een derde poging, nadat een tweede in 1570 opnieuw was mislukt.
Bij deze opstand had hij de steun van de Franse hugenoten en vanaf zee van de watergeuzen.
Het plan was om in juni tegelijkertijd in de aanval te gaan.
Tot Willem’s verrassing waren het de watergeuzen die al op 1 april 1572 een eerste overwinning boekten op de Spanjaarden door de inname van Den Briel in ZeelanD. De plaatsen Vlissingen en Veere volgden.
Bovendien brak in Holland en Zeeland de verwachte volksopstand uit.
In Dordrecht kwamen de opstandige steden bij elkaar en erkenden Willem van Oranje als stadhouder.
Dat hij niet tot staatshoofd werd benoemd, maar stadhouder bleef, kwam voort uit zijn overtuiging dat de opstand niet was gericht tegen de koning, maar tegen de tirannie van AlvA. De zin uit het Nederlandse volkslied Het Wilhelmus: “De koning van Hispanje heb ik altijd geëerD.”, slaat op deze overtuiging.
Het Wilhelmus, een religieus-politiek propagandalied dat Oranjes leiderschap verdedigde, werd in deze periode door een onbekende dichter als een loflied op Willem van Oranje geschreven.

De Tachtigjarige Oorlog (in de modernere geschiedschrijving ook wel De Opstand of de Nederlandse Opstand genoemd) is de naam voor een opstand en strijd in de Nederlanden (1568-1648, met een Twaalfjarig Bestand in de jaren 1609-1621).

Tijdens de oorlog werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een wereldmacht, vooral door de zeevaart.
De Republiek beleefde een Gouden Eeuw op economisch, wetenschappelijk en cultureel gebieD.

Start van de opstand

In de 16e eeuw waren de Nederlanden onderdeel van de Bourgondisch Habsburgse staat.
In 1500 werd Keizer Karel V geboren in Gent.
Hij groeide op in de Nederlanden.
Toen hij afstand deed van de troon in 1556 werd hij opgevolgd door zijn zoon Filips II.
In tegenstelling tot zijn vader was Filips II vooral geïnteresseerd in Spanje.

Enkele jaren voor de troonsafstand van Karel V begon het calvinisme? zich te verspreiden door de Nederlanden, aanvankelijk vooral in de zuidelijke provincies.
In 1566 vond de Beeldenstorm? plaats: calvinisten drongen de katholieke kerken binnen en vernielden de beelden en afbeeldingen van rooms-katholieke heiligen.
Eveneens in 1566 nam een protestantse synode in Antwerpen het besluit over te gaan tot gewapend verzet.
Filips II stuurde hierop de hertog van Alva? als landvoogd naar de Nederlanden, om de opstand te beteugelen.
De bijnaam van Alva was de ijzeren hertog: een naam die hij eer aandeed gezien zijn brute optreden.
Alva nodigde, na zijn aankomst in Brussel in augustus 1567, de edelen van de opstandige gebieden uit voor een gesprek.
De meeste edelen doorzagen dat het een list was: alleen Graaf Egmont en Graaf Horne kwamen opdagen; zij werden meteen gevangen genomen.
Later werden beiden door de Raad van Beroerten ter dood veroordeeld en op de Grote Markt van Brussel onthoofD.

In 1568 probeerde Willem van Oranje, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, Alva te verdrijven uit Brussel.
Het ging hier nadrukkelijk om een opstand tegen Alva en niet tegen de koning.
Het vers uit het Wilhelmus, dat omstreeks deze tijd geschreven werd, herinnert hieraan: De koning van Hispanje heb ik altijd geëerD. De Slag bij Heiligerlee op 23 mei 1568 was het eerste treffen tussen de troepen van Willem van Oranje (aangevoerd door Lodewijk van Nassau) en die van AlvA. De slag bij Heiligerlee werd gewonnen door de opstandelingen.
Er was echter nog steeds weinig steun voor Oranje; veel steden verkozen zich niet aan te sluiten bij de opstanD.

Behalve de Raad der Beroerten voerde Alva ook een zware belasting in: de Tiende Penning.
Dit leidde tot bijkomend ongenoegen.
De Watergeuzen, op dat moment een stel zeerovers met een kaperbrief van Willem van Oranje, profiteerden hiervan.
Bij gebrek aan een eigen marine zag Willem in de Geuzen een nieuwe mogelijkheid de troepen van Alva te verslaan en verleende hun het recht zijn rood-wit-blauwe vlag te voeren.
Kaperij was in die tijd een gebruikelijke aanvulling van de maritieme macht van veel vorsten.
Op 1 april 1572 veroverden de Geuzen de Zuid-Hollandse plaats Den Briel.
Omdat deze plaats op dat moment niet verdedigd werd, besloten de Geuzen de stad in hun bezit te houden in naam van de Prins van Oranje.
Op 22 april van dat jaar liet de stad Vlissingen de Geuzen binnen.

Door Alva werd het verzet getypeerd als een opstand, niet als een oorlog.
In 1572 bericht Lodewijk van Nassau aan zijn broer Willem dat de hertog van Alva zeer verbaasd is .
dat de steden zo in opstand komen (les villes se revoltent ainsi).
In brieven, kronieken en dagboeken uit die tijd wordt gesproken over verzet, verlatinghe, afzwering van de landsheer, enz.
Wel hoopte Willem van Oranje sinds 1568 op een volksopstand in de Nederlanden tegen het Spaanse bewinD.

Oranje had intussen zijn broer Lodewijk aangesteld tot leider van de Geuzen.
De bedoeling was dat de Geuzen enkele steden innamen en dat te zelfdertijd een nieuw invasieleger de Nederlanden binnenviel.
Eind mei 1572 vielen de steden Valencijn (Valenciennes) en Bergen in Henegouwen in handen van de Geuzen.

Een maand later, juni 1572, sloot Enkhuizen zich aan bij de opstandelingen.
Later volgden de meeste steden in Holland en ZeelanD. Middelburg, Goes en Amsterdam bleven trouw aan AlvA.

In een vergadering van de Staten van Holland werd nogmaals bevestigd dat Willem van Oranje stadhouder van de koning was.
Nog altijd was de opstand alleen gericht tegen Alva en niet tegen het koninklijke gezag.
Een zwager van Willem van Oranje veroverde inmiddels grote delen van Gelderland, waaronder Zutphen en Deventer.
Ook Friesland schaarde zich geheel achter Oranje.
Later dat jaar volgde nog de inneming van steden als Mechelen, Dendermonde en Leuven.

De reactie van de koning

Bij Bergen in Henegouwen wist de Spaanse bevelhebber Julian Romero het leger van Oranje grote verliezen toe te brengen en de Oranjes moesten zich terugtrekken.

Het aanvankelijke succes van de opstand had gedeeltelijk te maken met de oorlog die Spanje gelijktijdig voerde tegen Turkije.
Toen de Turken eenmaal verslagen waren (Slag bij Lepanto, 1571), had Filips II echter zijn handen vrij, en kon hij meer troepen naar het noorden sturen.
Mechelen werd heroverd en de Spaanse troepen hielden er vreselijk huis.
Andere Brabantse steden besloten hierop vrijwillig hun poorten voor de Spanjaarden te openen.
Ook in Zutphen en Naarden werden door de Spaanse veroveraars vele moorden gepleegd: in het vestingstadje Naarden werd vrijwel de hele bevolking afgeslacht.

Direct na het bloedbad van Naarden naderde een vloot Geuzen het Spaanse leger en stuurde legerleider Don Frederik een vijftigtal haakschutters onder bevel van Rodrigo Perez op de geuzenknechten af.
Het was winter, en tot verbazing van de Spanjaarden verplaatsten de Geuzen zich zeer snel over het ijs.
Perez werd een hopeloze verliezer omdat, zoals de Spaanse geschiedschrijving vertelde, de geuzenknechten een bepaald soort sporen droegen, die, ; ;met twee krammetjes op een plankje beslagen onder de holle voet worden gedragen en hen daardoor in staat stellen zich zonder uitglijden op het ijs staande te houden ; ;.
De Spanjaarden zagen voor het eerst schaatsen.

Via Amsterdam, dat altijd aan de kant van de koning had gestaan, trokken de Spaanse troepen naar Haarlem.
De Haarlemmers besloten zich echter te verweren.
Via het water werden zij bevoorraad door andere Hollandse steden.
Het beleg van Haarlem duurde zeven maanden, van december 1572 tot juli 1573.
Ongeveer 8000 Spanjaarden sneuvelden.
Veel Haarlemmers verhongerden tijdens het beleg of werden na de val van de stad vermoorD.

Daarna volgde op 21 augustus 1573 het beleg van Alkmaar.
Op initiatief van Willem van Oranje werden de dijken rondom Alkmaar doorgestoken, waardoor de Spanjaarden op 8 oktober hun beleg moesten opgeven.
Drie dagen later won een geuzenvloot in de buurt van Hoorn overtuigend van een Spaanse vloot in de Slag op de Zuiderzee.
Enkele dagen na deze nederlaag vertrok de hertog van Alva naar Spanje; hij werd vervangen door Don Luis de Requesens.

Langzamerhand veranderde het karakter van de oorlog.
Waren het eerst vooral edelen die in opstand kwamen tegen de hertog van Alva, halverwege de jaren zeventig van de zestiende eeuw kreeg de opstand steeds meer het karakter van een burgeroorlog tussen calvinisten en katholieken.
Reeds in juli 1572 waren in Den Briel (Brielle) verschillende katholieke geestelijken vermoord (Heilige Martelaren van Gorcum) door de Geuzen onder leiding van Lumey.

In 1573 stapte ook Willem van Oranje over op het Calvinisme.

Door het neerslaan van de opstand in de andere gewesten werden Holland en Zeeland bastions van de calvinisten.
Het is het verloop van de oorlogvoering geweest, en niet de vermeende grotere sympathie voor het protestantisme in het noorden, dat uiteindelijk tot gevolg heeft gehad dat Nederland overwegend protestants werd en België rooms-katholiek.

Mookerheide, Leidens ontzet, vredesoverleg

Vrijwel direct na hun nederlaag bij Alkmaar omsingelden de Spanjaarden Leiden.
Tijdens dat beleg veroverden de legers van de prins Middelburg (9 februari 1574).
Ook werd wederom een vlootoverwinning op de Spanjaarden behaald, ditmaal op de Oosterschelde.
De legers van de prins konden echter niets doen om Leiden te ontzetten.
Lodewijk van Nassau probeerde met financiële steun van zijn broer Jan en de Fransen een Duits invasieleger op de been te brengen.
Het Spaanse leger rondom Leiden gaf tijdelijk de omsingeling op, om het nieuwe leger tegen te houden.
Op 14 april 1574 vond op de Mookerheide een slag plaats tussen het leger van Lodewijk van Nassau en het Spaanse leger.
Lodewijk van Nassau en zijn broer Hendrik van Nassau sneuvelden.

De verslagenheid over de nederlaag op de Mookerheide en het sneuvelen van twee van Willems broers was groot.
De Spanjaarden hervatten het beleg van Leiden.
De Leidenaren weigerden zich over te geven, waarna opnieuw besloten werd de dijken door te steken.
Na twee maanden, op 3 oktober 1574 stond het water rondom Leiden zo hoog dat de Spanjaarden hun beleg moesten opgeven.
De Geuzen werden als overwinnaars binnengehaalD. Tot op de dag van vandaag wordt het Leidens Ontzet gevierd in de staD. In Leiden werd op initiatief van Willem van Oranje nog datzelfde jaar de universiteit gesticht, die overigens nog steeds was opgedragen aan Filips II.

De Spaanse bevelhebber Requesens probeerde een vredesverdrag te sluiten.
Om de opinie gunstig te stemmen, schafte hij de Tiende Penning en de Raad van Beroerten af.
Ook werd de opstandelingen amnestie beloofd, maar omdat hierop weer driehonderd uitzonderingen werden gemaakt, was dit vermoedelijk geen serieus aanboD. Op 3 mei 1575 vonden in Breda onderhandelingen plaats.
Hier bleek echter hoe sterk de opstand het karakter van een godsdienstoorlog had gekregen: de onderhandelingen liepen stuk op godsdienstige eisen.
Zo eisten de Spanjaarden dat de protestanten het land zouden verlaten en eisten de opstandelingen dat alle bisschoppen zouden vertrekken.

Na het mislukken van de onderhandelingen werd de strijd in alle hevigheid voortgezet.
Oudewater en Schoonhoven werden door de Spanjaarden veroverD. In de herfst van dat jaar viel ook Zierikzee.
De stad Woerden werd door de Spanjaarden belegerd, maar door het doorsteken van de dijken werden de Spanjaarden, na elf maanden, verdreven.

Pacificatie van Gent

Door het verlies van de steden leek de situatie voor de opstandelingen hopeloos.
Maar vrij onverwacht keerden de kansen.
Op 1 september 1575 werd Spanje voor de tweede keer bankroet verklaard: hierdoor moest er bezuinigd worden op de soldij van de troepen.
Bovendien overleed Requesens onverwacht op 1 maart 1576 zonder een opvolger te hebben aangewezen.
Door de achterstallige soldij en het ontbreken van een leider begonnen Spaanse troepen te deserteren.
Zierikzee en Aalst werden door plunderende troepen leeggeroofd; Mechelen en Brussel werden bedreigD. De Staten van Henegouwen en Brabant riepen begin september de Staten-Generaal bijeen en knoopten onderhandelingen aan met de opstandige gewesten Holland en ZeelanD. In Gent werden eind oktober afspraken gemaakt tussen de opstandige en de koningsgetrouwe gewesten over het verdrijven van de muitende Spaanse troepen.
De godsdienstige meningsverschillen hoopte men later op te lossen.

De Spaanse Furie, de plundering van Antwerpen door Spaanse troepen.

Op 4 november trokken Spaanse troepen moordend en plunderend Antwerpen binnen: achtduizend Antwerpenaren vonden de dood en duizenden gebouwen gingen in vlammen op in de Spaanse Furie.
Na deze zoveelste plundering werd de Pacificatie van Gent? meteen ondertekend en op 8 november 1576 afgekondigD. De Nederlanders leken zich weer verenigd te hebben in hun verzet.
Op 9 november werden de Spanjaarden verdreven uit Gent, in 1577 namen de inwoners van Utrecht de stad zelf in handen en kort daarna deden de Antwerpenaren hetzelfde.

Unie van Brussel

Filips II stuurde zijn halfbroer Don Juan, (een bastaardzoon van Karel V), die in 1571 bij Lepanto de Turkse vloot had verslagen, naar de Nederlanden.
De Staten-Generaal probeerden met hem tot een overeenkomst te komen.
Op 7 januari 1577 werd de Unie van Brussel gesloten: Don Juan erkende de Pacificatie van Gent en de Staten-Generaal erkenden op hun beurt (nogmaals) de koning en beloofden zich sterk te maken voor het behoud van het rooms-katholieke geloof in de provincies.
Don Juan zou landvoogd worden en de Spaanse troepen zouden zich (tegen betaling) terugtrekken.
Op 6 april tekende ook Filips II de overeenkomst, echter niet uit overtuiging.

De Spaanse troepen begonnen zich eind april 1577 terug te trekken, maar na enkele maanden, op 24 juli, nam Don Juan de citadel van Namen in.
Het begon er dus naar uit te zien dat er geen vreedzame oplossing zou komen en op 31 augustus beval Filips II bovendien dat de Spaanse troepen terug moesten keren naar de Nederlanden.
In januari 1578 kwam Alexander Farnese, hertog van Parma, zoon van Margaretha van Parma, de voormalige landvoogdes, met nieuwe troepen Don Juan ondersteunen.
Op 28 januari won Farnese (of Parma) het van een leger van de Staten-Generaal bij Gembloers, ten zuidoosten van Brussel.

Willem van Oranje liet zich echter op 23 september 1578 triomfantelijk binnenhalen in Brussel.
Don Juan schreef aan Filips II dat Oranje feitelijk de macht had in de Nederlanden.
De gewesten erkenden hem niet meer als landvoogd maar stelden in zijn plaats de aartshertog Matthias van Oostenrijk, neef van Filips II, aan.
Dit was tegen de zin van Filips II, voor wie Don Juan nog gewoon landvoogd was.
Matthias van Oostenrijk was nog erg jong en politiek onervaren, zodat hij in de praktijk weinig in te brengen had tegen Willem van Oranje.
In de volksmond werd hij spottend de griffier van de prins genoemD. Niettemin bedreigden Spaanse troepen Brussel en de Staten-Generaal besloten zich terug te trekken naar Antwerpen.
Op 1 oktober 1578 overleed Don Juan in zijn legerkamp nabij Namen op 33-jarige leeftijd aan typhus, nadat hij Farnese aangewezen had als zijn opvolger.

Unie van Atrecht en Unie van Utrecht

doel van de Pacificatie van Gent was het herenigen van de Nederlanden.
Al vrij snel echter begonnen de meningsverschillen op te spelen.
Behalve de godsdienstige conflicten, speelde ook mee dat iedere provincie vooral voor zijn eigen belangen opkwam.
Zo werd de toegangsweg naar de Antwerpse haven door Zeeland en Holland geblokkeerd: alleen tegen betaling werden schepen doorgelaten.

De Unies van Utrecht en Atrecht

De zuidelijke provinciën Artesië en Henegouwen en de Franstalige Vlaamse stad Dowaai sloten op 6 januari 1579 de Unie van Atrecht, waarin zij zich weer onder het gezag van de koning schaarden.
In de Unie van Atrecht werd wel afgesproken dat de buitenlandse troepen zich terug dienden te trekken.
In het traktaat van Atrecht (17 mei 1579) erkennen dezelfde gewesten Farnese als landvoogD.

Op 23 januari 1579 tekenden Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden een eigen verdrag, de Unie van Utrecht.
In de daaropvolgende maanden sloten ook de andere noordelijke provincies en veel steden in Brabant en Vlaanderen zich daarbij aan.
Gent, Brussel en Antwerpen werden bestuurd door calvinistische ; ;republieken ; ;.
Willem van Oranje was aanvankelijk tegen deze Unie, omdat het in feite een afscheuring was en hij nog altijd geloofde in een verenigd NederlanD. Feitelijk vielen ook de Staten-Generaal uiteen in een noordelijke ( ; ;Utrechtse ; ;) en een zuidelijke ( ; ;Atrechtse ; ;) vergadering.
Op 3 mei 1579 ondertekende Willem echter een steunverklaring aan de Unie van Utrecht.
Deze wordt gezien als de oprichting van de Verenigde Provinciën, die overigens pas na de Vrede van Münster op 15 mei 1648 internationaal werden erkenD.

Vredesoverleg in Keulen

Op uitnodiging van keizer Rudolf II begonnen in mei 1579 vredesonderhandelingen in Keulen.
De Spanjaarden eisten dat de protestanten zich terugtrokken uit de Nederlanden en dat de politieke situatie van vóór 1559 werd herstelD. Van de kant van de koning verwachtte men niet dat de opstandelingen hierop in zouden gaan, maar hoopte men hen op het slagveld te dwingen.
Parma veroverde intussen in juni 1579 Maastricht, en de stadhouder van Groningen, Friesland en Drenthe, de graaf van Rennenberg, sloot zich in 1580 weer aan bij de koning.
Hiermee gingen Coevorden, Groningen en het toch al weerspannige katholieke Oldenzaal verloren.
Alleen in Friesland konden de opstandelingen hun posities behouden.
Toen Rennenberg in 1581 overleed, werd hij vervangen door de Spanjaard Francisco Verdugo.

Gesteund door deze militaire successen besloot Filips II zich te richten op de oorlog tegen Portugal.
Hij liet Willem van Oranje op 15 juni 1580 vogelvrij verklaren: hiermee raakte Willem van Oranje definitief vervreemd van de Spaanse troon.

Door het uitblijven van steun van Spanje en doordat de hertog van Parma de buitenlandse troepen terugtrok zoals afgesproken, stokte zijn militaire campagne.
In twee jaar tijd werd alleen Doornik veroverd, op 29 november 1581.

Hertog van Anjou en Acte van Verlatinghe

Willem van Oranje zocht al in 1573 een buitenlandse partner.
Engeland, met als staatshoofd de protestantse Elizabeth I leek voor de hand te liggen.
Maar Elizabeth aarzelde om zich in een oorlog met Spanje te storten en de onderhandelaars keerden met lege handen terug.

In 1580 hadden de opstandelingen meer succes: de hertog van Anjou, broer van de Franse koning, zou met 10.
000 man de opstand steunen.
Anjou eiste wel dat de Noordelijke Provinciën definitief de Spaanse koning zouden afzweren, en op 22 juli (volgens andere bronnen 26 juli) 1581 werd de Acte van Verlatinghe aangenomen.
Op 10 februari 1582 kwam Anjou aan in Vlissingen en op 19 februari werd hij ingehuldigd als hertog van Brabant.
De hertog was niet populair onder de bevolking en toen in 1582 een (mislukte) moordaanslag op Willem van Oranje werd gepleegd, dachten velen ook dat hij hierachter zat.

Op 4 juli werd Oudenaarde veroverd door de hertog van ParmA. Pas toen in de herfst van 1582 de 10.
000 man versterking kwam (voornamelijk Zwitserse huurlingen) keerden de kansen in de strijD. Uit frustratie over zijn ondergeschikte positie ten opzichte van Willem van Oranje, besloot de hertog van Anjou tot een aanval op Antwerpen en andere Brabantse steden om daar zijn gezag te vestigen.
Op 17 januari 1583 raakte hij binnen de Antwerpse stadsmuren maar stuitte op hevig verzet van de bevolking, waarna de Fransen op de vlucht sloegen.
De Franse politiek van Willem van Oranje had hiermee definitief afgedaan.
Ondanks een verzoeningspoging verliet de Anjou in juni 1583 de Nederlanden.

De hertog van Parma kreeg door deze ontwikkelingen opnieuw ruimte, en hij veroverde in hoog tempo steden aan de Vlaamse kust.
De grote Vlaamse steden Brugge, Gent en Ieper werden ingesloten en veroverd en in september 1583 viel ook Zutphen.

Oranje vermoord

Op 10 juni overleed de hertog van Anjou.
Voor de Staten-Generaal en Willem van Oranje was dit een reden om opnieuw met Frankrijk te onderhandelen over steun in de strijD. Frankrijk ging daar echter niet op in, en de moord op Willem van Oranje op 10 juli 1584 door Balthasar Gerards maakte definitief een einde aan de gesprekken.

Val van Antwerpen

Die maanden leek het einde van de opstand nabi J. Het leger van de hertog van Parma begon een nieuwe opmars in Brabant.
Op 27 augustus 1585 viel Antwerpen, na een beleg van ruim veertien maanden, weer in Spaanse handen.
Eerder dat jaar hadden Farneses troepen ook al Brussel en Mechelen ingenomen.
Parma had bij het beleg van Antwerpen de toevoerwegen naar Antwerpen één voor één afgesloten, met als technisch hoogtepunt een 730 meter lange brug van schepen dwars over de Schelde.
Op 17 augustus op het kasteel van Beveren tekende de protestantse burgemeester Marnix van Sint-Aldegonde? de overgave van de uitgehongerde staD. Grote delen van de bevolking, vooral (protestantse) kooplui en intellectuelen vertrokken naar het Noorden.

Engelse steun

Op 14 augustus 1585 weigerde Koningin Elisabeth de souvereiniteit over de Nederlanden te aanvaarden maar ze beloofde wel graaf van Leicester met een troepenmacht van 6000 man naar de Nederlanden te sturen.
Leicester kwam in december 1585 in Vlissingen aan.
Even voordien, in november 1585, was Willem van Oranjes tweede zoon, prins Maurits, op 18-jarige leeftijd benoemd tot stadhouder van Holland en ZeelanD. Op 4 februari 1586 liet Leicester zich uitroepen tot landvoogd en kapitein-generaal van de Nederlanden maar Elisabeth gelastte hem die titel op te geven omdat zij een oorlog met Spanje wilde vermijden.
Vanaf februari 1586 regelde Johan van Oldenbarnevelt, landsadvocaat van Holland, de interne zaken binnen de Unie; graaf Leicester behield de leiding over de militaire operaties.
Maar de Engelse militaire steun was onduidelijk: twee Engelse officieren, Stanley en York, gaven Deventer en de schans voor Zutphen over aan de Spanjaarden.
Ook Sluis viel in Spaanse handen, al kon prins Maurits, met zijn eerste krijgsdaad, Axel op 17 juli 1586 op de Spanjaarden veroveren.
Leicester bleek echter op last van koningin Elisabeth op een vrede met Spanje aan te sturen.
In december 1587 werd hij gedwongen te vertrekken.

Maurits en Van Oldenbarnevelt besloten na de debacles met de Franse en Engelse hulp, geen pogingen meer te ondernemen om een soevereine vorst voor de Nederlanden te vinden.
In de Justificatie of Deductie werd bepaald dat de politieke macht bij de Staten-Generaal zou komen te liggen.
Dit is in feite het begin van de Republiek.

Spaanse Armada

Mede als reactie op deze Engelse inmenging, besloot Filips II met een oorlogsvloot de Engelsen een les te leren om daarna definitief met de opstandelingen in de Nederlanden af te rekenen.
Hoewel de admiraal, de hertog van Medina Sidonia, geen maritieme ervaring had, werd de vloot vanwege haar omvang als onoverwinnelijk beschouwD. De oorlogsvloot, armada invencible (onoverwinnelijke vloot) of kortweg Armada genaamd, was 130 schepen en 30.
000 man (waarvan 20.
000 soldaten) groot.
De armada liep echter op een drama uit voor de Spanjaarden: de Spaanse schepen waren geen partij voor de kleinere en wendbaardere Engelse schepen.
Met hulp van de Nederlanders, die belangrijke havens van de Spanjaarden blokkeerden zodat de schepen zich niet terug konden trekken, werd in juli 1588 een groot deel van de armada in het Kanaal vernietigD. In paniek besloten de overgebleven schepen via Schotland en Ierland terug naar Spanje te varen, maar door stormen en stromingen werd nogmaals een groot aantal schepen vernietigD. Meer dan de helft van de vloot keerde niet terug in Spanje.
De hertog van Parma kreeg de schuld van deze nederlaag.

Nieuwe kansen

Vrij plotseling keerden de kansen voor de opstandelingen.
De hertog van Parma kreeg van Filips II opdracht naar Parijs op te rukken, toen daar een godsdienstconflict uitbrak.
Filips II wilde voorkomen dat Parijs in handen van de protestanten zou vallen.
Op 19 september 1590 trok de hertog van Parma Parijs binnen.

Deze ontwikkeling gaf prins Maurits, die inmiddels ook stadhouder van Utrecht, Gelderland en Overijssel was geworden, de mogelijkheid het leger te reorganiseren.
Zijn neef Willem Lodewijk was stadhouder van Friesland geworden, en samen slaagden ze erin een goed leger op de been te krijgen.

De jonge republiek boekte hierop meer en meer militaire successen.
In 1591 werd Breda veroverd door troepen via een turfschip de stad binnen te smokkelen (zie turfschip van Breda).
In 1592 werden Coevorden en Steenwijk heroverd, in 1593 Geertruidenberg, in 1594 Groningen en in 1597 Oldenzaal en Bredevoort.

Inmiddels was de hertog van Parma overleden (6 december 1592).
In het katholieke Zuiden volgde daarop een periode met niet minder dan 40 muiterijen.
Omdat Filips II ook zijn eigen einde voelde naderen, liet hij zijn dochter Isabella trouwen met haar neef Albertus van Oostenrijk om samen over de Nederlanden te regeren.
In 1598 werd door Spanje een poging ondernomen om de provinciën te verenigingen, maar de Noordelijken kwamen niet opdagen bij de Statenvergadering in Brussel.

Slag bij Nieuwpoort

In juni 1600 besloten de (Noordelijke) Staten-Generaal dat Duinkerke aan de Vlaamse kust moest worden ingenomen, omdat het een uitvalsbasis van piraten was, die de handelsvloot bedreigden.
Prins Maurits was, evenals Willem Lodewijk, fel tegen deze aanval, maar hij ging toch omdat het hem bevolen was.
Onverwacht ontmoette het leger van de prins een Spaans leger op het strand bij Nieuwpoort.
De daarop volgende Slag bij Nieuwpoort werd gewonnen door de prins, maar het leger was dermate verzwakt, dat Maurits direct terugkeerde naar het Noorden.

De Spaanse legers werden inmiddels aangevoerd door Ambrogio Spinola, een kundig veldheer.
Allereerst probeerde hij Oostende te veroveren.
Het beleg van Oostende duurde van 1601 tot 1604.
Vanuit zee kon de stad steeds bevoorraad worden.
Pas na drie jaar werd de stad ingenomen.
Volkomen onverwacht viel hij de Achterhoek binnen: de steden Lochem, Oldenzaal, Rijnberk en Groenlo werden door hem heroverD.

Slag bij Gibraltar en Twaalfjarig bestand

Op zee was de Republiek echter oppermachtig geworden.
Op 25 april 1607 vernielden Nederlandse oorlogsschepen onder leiding van Jacob van Heemskerck een Spaanse vloot in de haven van Cadiz.
Deze zeeslag is gekend als de Slag bij Gibraltar.

Het verloop van de strijd leidde tot vredesbesprekingen in Den Haag na buitenlandse bemiddeling.
Spinola zelf kwam hiervoor naar Den Haag.
Er kon geen overeenstemming worden bereikt over definitieve vrede, maar wel werd op 9 april 1609 in Antwerpen besloten tot een bestand, dat uiteindelijk twaalf jaar zou duren.

Tijdens dit Twaalfjarig Bestand kwam er een definitief einde aan de eenheid binnen de Republiek.
Volgelingen van de geestelijke Jacobus Arminius (de remonstranten) kregen een conflict met de volgelingen van Franciscus Gomarus (de contra-remonstranten).
Behalve een godsdienstig meningsverschil (de remonstranten hadden een vrijere interpretatie van de bijbel), speelde er ook een politiek conflict.
De remonstranten waren republikeins, de contra-remonstranten voor prins Maurits.
Johan van Oldenbarnevelt koos partij voor de remonstranten, prins Maurits voor de contra-remonstranten.
Er dreigde even zelfs een burgeroorlog.

Prins Maurits werd tijdens het Twaalfjarig Bestand steeds populairder, en het gezag van de regenten nam af.
Dit kwam onder meer doordat steeds meer burgers kapitalen verdienden met de handel terwijl de politiek in handen van regenten was.
Op 4 augustus 1617 begon het conflict te escaleren: de Staten van Holland namen de Scherpe Resolutie aan, waarin de steden de vrijheid kregen op te treden tegen de contra-remonstranten.
Deze resolutie pakte echter averechts uit: prins Maurits beschuldigde Van Oldenbarnevelt en anderen van verraad en liet hen op 28 augustus 1618 arresteren.
Johan van Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld en op 13 mei 1619 op het Binnenhof in Den Haag onthoofD.

In 1620 overleed Willem Lodewijk, op dat moment stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe.
Hij werd opgevolgd door zijn jongere broer Ernst Casimir.

Hervatting van de strijd

In 1621 overleed Albertus van Oostenrijk.
Omdat zijn huwelijk met Isabella kinderloos was gebleven, kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer onder Spaans bestuur.
Isabella bleef wel landvoogdes, maar kon niet voorkomen dat de strijd tussen de Spaanse troepen en de Republiek weer oplaaide.

Aanvankelijk verliep de hervatting van de strijd niet gunstig voor de republiek.
In 1625 veroverde Spinola BredA. Op 23 april van datzelfde jaar overleed prins Maurits.
Maurits werd opgevolgd door zijn broer Frederik Hendrik.
Vanaf 1626 begon Frederik Hendrik samen met Ernst Casimir met een militaire campagne, waarin hij verschillende successen boekte.
Zo werden de inmiddels door katholieke Contrareformatie stevig beïnvloede steden Oldenzaal (1626) en Groenlo (1627) heroverD. In 1628 veroverde de zeerover Piet Hein voor de Cubaanse kust in naam van de Republiek de Spaanse Zilvervloot: plotseling was er geld in overvloeD.

Een jaar na de overwinning op de Zilvervloot, begon Frederik Hendrik aan het Beleg van 's-Hertogenbosch.
In een poging de troepen weg te lokken, probeerden de Spaanse troepen onder leiding van Ernst van Montecuculi Amersfoort en de Veluwe in te nemen.
Dit mislukte echter, waarna 's-Hertogenbosch zich overgaf.

Hierna kwam steeds meer gebied in handen van de Republiek.
In 1632 liepen hoge Zuid-Nederlandse edelen over, waarna Frederik Hendrik vrijwel probleemloos Roermond en Venlo in kon nemen.
Maastricht werd na een belegering ingenomen.
Ernst Casimir overleed bij het beleg van Roermond; hij werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir I.

Landvoogdes Isabella probeerde in 1633 op eigen gezag (zonder de koning in Madrid te raadplegen) vrede te sluiten met de Republiek door rechtstreekse onderhandelingen met de Republiek aan te gaan.
De onderhandelingen liepen echter op niets uit.
Isabella overleed nog datzelfde jaar.
Een jaar later, op 4 november 1634 werd Ferdinand van Oostenrijk (Don Ferdinand) de nieuwe landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden.
Don Ferdinand ging voortvarend te werk en veroverde in 1635 de steden Sierck-les-Bains en Trier.
Hierop verklaarde Frankrijk Spanje de oorlog.
De Franse troepen versloegen de Spanjaarden in de Slag bij les Avins.
Samen met het leger van de Republiek veroverden ze enkele steden in de Zuidelijke Nederlanden, waaronder Tienen, Diest en Aarschot.
Op 8 februari 1635 sloten kardinaal Richelieu namens Frankrijk en Frederik Hendrik namens de Republiek een verdrag om de Waalse Nederlanden bij Frankrijk en de Vlaamse Nederlanden bij de Republiek te voegen.
Dit verdrag werd echter niet van kracht omdat Frederik Hendrik zich terug trok uit argwaan.
De gezamenlijke troepen van Frankrijk en Nederland misdroegen zich zo, dat de publieke opinie in sommige van de Zuidelijke Nederlanden zich fel tegen de Republiek keerde.
Het beleg van de katholieke universiteitsstad Leuven mislukte.
Opnieuw vonden in 1636 vredesonderhandelingen plaats, maar opnieuw zonder resultaat.

In 1637 werd het leger van Frederik Hendrik verslagen bij het Zeeuws-Vlaamse Hulst, waarna hij Breda belegerde.
Don Ferdinand begon een campagne in Limburg en veroverde op 7 augustus 1637 Venlo en op 4 september RoermonD. Ook heroverde hij enkele steden op de Fransen.
Hij kon echter niet voorkomen dat Breda werd ingenomen door Frederik Hendrik.
Op 20 juni 1638 probeerde een leger onder leiding van Willem van Nassau Antwerpen te veroveren: het leger werd echter door de Spanjaarden verpletterend verslagen.

De Spanjaarden ondernamen vervolgens een tweede poging om met een armada de zeemacht van de Republiek te breken.
Op deze tweede armada behaalde Maarten Harpertsz.
Tromp vermoedelijk zijn grootste overwinning, in de Slag bij Duins, vlak onder de Engelse zuidkust.
In 1640 werd Hulst alsnog veroverD. Hendrik Casimir I sneuvelde echter bij de slag.
Hij werd door zijn broer Willem Frederik opgevolgd als stadhouder van de noordelijke gewesten.
Ook op een ander front leed Spanje een gevoelige nederlaag: Portugal werd onafhankelijk.

Don Ferdinand werd in 1641 vervangen door Francisco de Melo als landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden.
In datzelfde jaar nam Frederik Hendrik Gennep in.
Francisco de Melo richtte zich aanvankelijk op de strijd tegen de Franse troepen.
In 1642 maakte hij grote delen van de Franse gebiedswinsten ongedaan en hij behaalde grote overwinningen.
De Republiek vocht in dat jaar nauwelijks, maar een aanbod tot onderhandelingen over vrede werden door Frederik Hendrik afgewezen.
Na zijn aanvankelijke successen tegen de Fransen, werd Francisco de Melo op 16 mei 1643 echter vernietigend verslagen bij Rocroi: voor hem het begin van het einde van zijn loopbaan.
Op 20 september 1644 werd hij opgevolgd door Manuel de Castel Rodrigo.
Inmiddels hadden de Fransen Grevelingen (in het huidige Frans Vlaanderen) veroverd op de Spanjaarden en had Frederik Hendrik Sas van Gent veroverD.

Door de opeenvolgende nederlagen en de interne spanningen, nam de kracht van het Spaanse leger snel af.
In 1645 veroverden de Fransen enkele steden en won Frederik Hendrik het Vlaamse Hulst.
In 1646 sloeg Frederik Hendrik opnieuw het beleg op rondom Antwerpen: de Fransen konden daardoor enkele steden in het zuiden veroveren, waaronder Duinkerke en Kortrijk.
Het beleg van Antwerpen werd de laatste veldslag voor Frederik Hendrik: in 1647 kwam hij te overlijden.
Hij werd opgevolgd door stadhouder Willem II.
De landvoogd van de zuidelijke Nederlanden werd aartshertog Leopold van Oostenrijk.

Vrede van Münster

Inmiddels was het oorlog in grote delen van Europa, de Dertigjarige Oorlog.
In 1641 begonnen vredesonderhandelingen tussen de strijdende partijen in deze oorlog.
Afgesproken werd dat in Münster en Osnabrück onderhandeld zou worden.
Hoewel de Republiek niet meevocht in de Dertigjarige Oorlog, werd besloten de Republiek toch uit te nodigen bij de vredesonderhandelingen.
Door de oorlog tegen Spanje was de Republiek teveel een partij geworden.
Via Frankrijk ontving de Republiek een uitnodiging.

Hoewel er rond die tijd enorme militaire successen werden geboekt, was er binnen de Republiek steeds meer sprake van een vredesstemming.
De langdurige oorlog kostte veel geld en mensenlevens.
Alleen de provincies Zeeland en Utrecht, en de stad Leiden, bleven tot het einde toe voorstander van de oorlog.

De Republiek slaagde erin als volwaardige staat aan de onderhandelingen mee te mogen doen: zelfs Spanje stemde hiermee in.
In januari 1646 kwamen 8 vertegenwoordigers van de Staten aan in Münster om te onderhandelen met de Spanjaarden over vrede.
De onderhandelingen zouden plaatsvinden in het Huis van het Kramersgilde, tegenwoordig het Haus der Niederlande genoemD. De Spaanse onderhandelaars hadden uitgebreide volmachten meegekregen van koning Filips IV, die al jaren vrede zocht.
Tijdens de onderhandelingen werden de Republiek en Spanje het snel eens: de tekst van het Twaalfjarig bestand werd als uitgangspunt genomen en de Republiek werd door Spanje als soevereine staat erkenD. De vrede leek snel nabi J. Frankrijk gooide echter roet in het eten door steeds met nieuwe eisen te komen.
De Staten besloten hierop buiten Frankrijk om vrede te sluiten met Spanje.
Op 30 januari 1648 werd de vredestekst vastgestelD. Deze werd ter ondertekening naar Den Haag en Madrid gestuurD. Op 15 mei werd de vrede definitief getekenD.

Latere visie op de Tachtigjarige Oorlog

De naam ; ;Tachtigjarige Oorlog ; ; werd voor het eerst gebruikt in de 19e eeuw.
Tot die tijd werd vooral gesproken van De Opstand of De Nederlandse OpstanD. De naam ; ;Opstand ; ; slaat vooral op de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog, toen de Republiek nog niet bestonD. In een recente studie spreekt onder meer Arie van Deursen over De Opstand van 1572-1584.
Door allerlei geschiedkundigen is de Opstand verschillend beoordeelD. De discussie over de opstand tegen Spanje gaat tot op de dag van vandaag voort.

De Grote Oorlog      De Schaepdrijver Sophie      Belgische geschiedenis

De Grote Oorlog

De Eerste Wereldoorlog zit in de literaire lift.
Het lijkt er bovendien op dat nu vooral vrouwen dit ‘mannenthema’ bestormen.
Pat Barkers The ghost road werd in 1995 bekroond met de Booker Prize (Weg der geesten, EPO/ De Geus, 1996).
In hetzelfde jaar maakte Chrisje Brants een bloemlezing uit literaire getuigenissen van de Grote Oorlog (Een plasje bloed in het zand, Balans, 1995).
Dezelfde auteur bezorgde al eerder de herhaaldelijk herdrukte ‘reisgids’ Velden van weleer (Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 1993).
In 1997 verscheen De Groote Oorlog: het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog van Sophie de Schaepdrijver, momenteel docente moderne Europese geschiedenis aan de universiteit van New York.
De Schaepdrijver, gevormd aan de Vrije Universiteit Brussel en de Rijksuniversiteit Leiden, schreef het boek in het academiejaar 1995-1996 toen ze zich dankzij een beurs van het Amerikaanse National Humanities Center vrijwel geheel aan die taak kon wijden.
Het boek werd door de Vlaamse en Nederlandse pers unaniem geprezen als een belangrijk historisch werk met grote literaire kwaliteiten.
Een enkele recensent bombardeerde De Schaepdrijver al tot de Vlaamse evenknie van Barbara Tuchman.
De auteur heeft inderdaad

[p.
140]een vlotte pen.
Haar boek leest als een trein.
Maar in de eerste plaats bewijst De Schaepdrijver dat ze een uitstekende historica is met een groot synthetisch vermogen.

Men kan niet beweren dat de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog in België ‘terra incognita’ is.
Tien jaar geleden publiceerden twee medewerkers van het Koninklijk Legermuseum een grondige bibliografie die toen al meer dan 11.
000 titels bevatte.
Het onderzoek heeft inmiddels niet stilgelegen.
Talloze deelonderwerpen werden grondig uitgespit, zij het dat in vergelijking met het buitenland het Belgische onderzoek achterloopt, o.
m.
door het ontbreken van een grote synthese.
In 1928 publiceerde Henri Pirenne La Belgique et la Guerre Mondiale.
Sedertdien waagde niemand er zich nog aan, enkele verdienstelijke maar halfwassen pogingen, zoals Luc Schepens' 14/18: Een oorlog in Vlaanderen (Lannoo, 1984), niet te na gesproken.

Dat De Schaepdrijver er zich aan gewaagd heeft, mag dus al een huzarenstukje genoemd worden.
Toch biedt haar werk geen verrassend nieuwe inzichten.
Het steunt grotendeels op de bestaande literatuur, al heeft ze ook zelf nieuw bronnenmateriaal aangeboorD. Ze beoefende zelfs even de mondelinge geschiedenis door toch nog een van de weinige overgebleven (en inmiddels ook overleden) frontsoldaten te interviewen.
Dat nieuwe materiaal wendt ze vooral aan om een bewust gekozen invalshoek te stofferen.
De Schaepdrijver schrijft geschiedenis van onderaf.
De gewone ‘man’ (m/v) staat centraal.
Ze schrijft met veel empathie voor de ontelbare slachtoffers van de brutale oorlogsmachinerie, al gebeurt dat niet kritiekloos.
Ze memoreert bijvoorbeeld hoe zeer velen zich vrijwillig voor de oorlog meldden.
Iedereen kent de opgeklopte patriottische sfeer die zo vaak in de literatuur werd geëvoceerD. De Schaepdrijver voegt er een verhaal uit haar eigen familiegeschiedenis aan toe.
Haar overgrootvader sloeg in augustus 1914 zijn Aalsterse voordeur achter zich dicht, vrouw en vijf kinderen achterlatend, met de onsterfelijke woorden: ‘'k gon d'er mè uk en poesje schieten’ (ik ga er ook een portie omverschieten).
Het inlassen van dit soort anekdotes typeert De Schaepdrijvers aanpak.

De auteur betaalt de tol voor haar invalshoek.
Bepaalde, toch wel essentiële aspecten blijven vrijwel onaangeroerD. Zo leren we niets over de verhoudingen binnen de Belgische regering in Le Havre en hoe er slechts op het nippertje een koningskwestie kon worden vermeden.
Ze mengt zich niet in netelige historiografische kwesties.
Zo handelt ze de Dr.Jekyll and Hyde-kwestie inzake koning Alberts houding ten opzichte van de Vlaamse beweging af met de laconieke constatering dat de zogenaamde sympathie van Albert naderhand overdreven is gebleken, maar dat er destijds in werd geloofd, ook door de Vlaams-gezinden.
De door de Leuvense historicus Lode Wils verdedigde visie waarin Albert de anti-flamingante duivel in persoon is, blijft onbesproken.
Inzake het activisme neemt ze dan weer Wils' stellingen nagenoeg volledig over (cf.
diens Flamenpolitik en aktivisme, Davids-fonds, 1974).
Dit activisme is een creatie van de Flamenpolitik die zich bediende van op carrières en geld beluste Vlaamsgezinden.
In het spoor van Wils schetst ze een ontluisterend beeld van het activisme, al zijn er enkele sporen van nuancering waar ze bijvoorbeeld schrijft dat de Flamenpolitik ‘harten’ weet te winnen van sommige Vlaamsgezinden en dat het activisme een geestesstroming herbergde van vooral jongeren die uit waren op ‘heldhaftig handelen’.
Ikzelf ben er na het doornemen van vele tientallen biografieën van activisten bij de voorbereiding van de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (Lannoo, 1998) van overtuigd geraakt dat er meer dan een nuancering noodzakelijk is om het activisme te verklaren.
Al ben ik het met De Schaepdrijver wel eens dat het beeld dat de (oude) Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (Lannoo, 1973-1975) biedt zeer apologetisch is.

De auteur wil de spankracht van haar synthese niet aantasten door zich al te zeer in deze disputen te mengen.
Het lijkt mij een terechte keuze, al blijft de geïnformeerde lezer daardoor soms naar meer verlangen.
Het ‘definitieve werk’ over de Eerste Wereldoorlog (dixit de uitgever) heeft De Schaepdrijver niet geschreven.
Ze heeft wel een belangrijk boek bezorgd dat een plaats verdient in de standaardliteratuur over de Belgische geschiedenis.

De zaak Irma Laplace      Van Isacker Karel      Belgische geschiedenis

Irma Laplasse was de vrouw van een kleine landbouwer uit Oostduinkerke.

Haar man was flamingant en lid van het V.
N.
V.

Zij deelde deze vlaamsgezindheid maar had zich nooit met politiek opgehouden.

Deze eenvoudige maar fijnzinnige vrouw leefde uitsluitend voor haar gezin, tot de achtste september 1944 haar in een drama joeg dat eindigde met haar executie op 30 mei 1945 Uit het strafdossier blijkt dat Irma Laplasse werd veroordeeld én geëxecuteerd zonder ernstig onderzoek , zonder bewijzen , tenzij wat vage en zelfs valse getuigenissen en één meineeD.

Het is een van de grote verdiensten geweest van prof.
Karel van Isacker de onschuld van Irma Laplasse te bewijzen.

Hitler in Belgie      Mathot René      Belgische geschiedenis

Van 22 mei tot 28 juni 1940 is het dorpje Brûly-de-Pesche, gelegen in het zuiden van België niet ver van de Franse grens, het centrum van belangrijke gebeurtenissen.
Met het oog op de tweede slag om Frankrijk (5 juni 1940) verblijven Hitler en zijn staf er in het GHK (Groot Hoofdkwartier).
Deze studie bevat zowat alle informatie over deze gebeurtenis, van de aanwezigheidslijsten en bezoeken van militaire en politieke kopstukken, waaronder Speer, Jodl, Keitel, Göring, Hess en vele anderen, tot de genoteerde tafelgesprekken met de Führer.
Tevens wil de auteur afrekenen met een aantal hersenspinsels in het leven geroepen door romanciers o.a. Len Deighton) die de mogelijkheid lieten doorschemeren van een geheime ontmoeting tussen Winston Churchill en Hitler omstreeks deze tijd en op die plaats.
Ook het gerucht dat Hitler de locatie zou hebben uitgekozen omdat deze zich situeerde op de 49e breedtegraad, een plaats vermeld in de cryptische voorspellingen van Nostradamus, wordt met afdoend feitenmateriaal weerlegD.

Wat er in werkelijkheid plaatsvond, is zeker nog boeiend genoeg om er een boek mee te vullen en de auteur liet geen gegeven onbenut.
René Mathot heeft alle details zorgvuldig uitgespit en geverifieerd en zijn beschouwingen zijn puur wetenschappelijk, ook al wijst hij de lezer op een aantal symbolische toevalligheden, zoals het feit dat het GHK van de Führer (dat overigens nog steeds te bezichtigen is) en het gedenkteken voor het Verzet vlak naast elkaar liggen.
Tussen het ontwerp en de bouw van de 'Wolvenkloof', de bunker die Hitler en zijn staf diende te vrijwaren voor de nachtelijke raids van de RAF, de nauwgezette voorbereidingen voor de onderhandelingen van de Franse capitulatie en het geruchtmakende telegramverkeer tussen de Duitse legerleiding en koning Leopold III, ligt slechts een tijdsverloop van enkele weken, maar de besproken thema's, zo o.
m.
de geplande invasie van Engeland en de reden achter de driedaagse opschorting van het offensief, zullen nog generaties lang stof opleveren voor controversen en discussies.
In dat geval zal deze studie ongetwijfeld dienen als belangrijk en betrouwbaar referentiekader.
Het boek is naast talrijke foto's ook voorzien van een begrippenlijst, een bibliografie, een index van personen en plaatsnamen, en een lijst met noten.
Gedetailleerde verklaringen en interessante anekdotes zorgen ervoor dat Hitler in België zowel de leek als de specialist zal weten te bekoren.

WOII Gehalte: 100%

In het Frans beter bekend als ; ;Grand quartier general allemand 1940 ; ;.

In de omgeving van Dinant (Belgie-Wallonie) bij het plaatsje Couvin ligt een kleine bunker genaamd ; ;Abri du Hitler ; ;, met 2 houten barakken.
Het is een groot terrein in een bosrijke omgeving.

Het terrein ligt bij een kerkje en een kroegje.
In het dorpje lijkt de tijd te zijn stilgestaan.
De koffie smaakte heerlijk, maar de sfeer was als in de oorlog.
De kerk is een verhaal apart.
In 1940 is op last van Hitler de kerkklok eruit gehaald en in de kerktoren is een watertank geplaatst voor de manschappen.
Er worden hier nog regelmatig herdenkingsdiensten gehouden.
Toen wij er in juni 2000 waren, kwamen er nog veel oudgedienden voor een dienst.

In de barakken zijn 2 permanente tentoonstellingen:

In een bijzonder realistisch kader wordt enerzijds een beeld geschetst van het leven op het Duitse grote hoofdkwartier tijdens de Franse campagne juni 1940.
Anderzijds van de plaatselijke verzetsbeweging tijdens de bezetting.

Er worden videomontages getoond in het Nederlands, Frans, Engels en Duits.
Het is zo ingericht dat als je eerst in de 2 barakken bent geweest en zo dus het verhaal hebt gehoord en gezien.
Dan wordt je naar buiten geleid naar de bunker.
Deze bunker is zo klein dat er maar 2 à 3 personen in kunnen.
Er staat ook bij dat deze bunker alleen voor Hitler bestemd was.
Vandaar is een wandelroute uitgestippeld, die je naar een uit stenen gemetselde omèga leiD.

Op deze plek heeft Hitler gestaan als hij zijn commandanten toesprak.
Voor die vorm is heel bewust gekozen, omdat dan de commandanten in een halve cirkel om Hitler stonden.
Verder gaat de wandeling langs een stroompje, waar een soort rek in staat om je aan vast te houden.
Hier liep Hitler in als hij last van zijn voeten haD. Aan dit stroompje werd geneeskrachtige werking toegekenD. Een eind verder is nog een schuilkelder.
In deze schuilkelder, van stenen en zandzakken, hebben eerst dus de manschappen van Hitler gezeten.
Nadat Hitler hier weg was, is deze schuilkelder in gebruik genomen door de verzetsbeweging.
Die daar onderduikers verstopte.
Onder andere waren hier Britse piloten, die neergeschoten waren en door de verzetsbeweging weer over de grens werden gesmokkelD. Ook werden hier gewonden verzorgD.

De route die je loopt wordt op diverse plekken, zoals boven vermeld, een verhaal verteld via een geluidsinstallatie.
Ook hiervoor geldt dat je bij het begin van de wandeling aan kunt geven in welke taal.

Wij vonden het een heel bijzondere plaats, alleen vind je dit nergens terug in de boeken.
De plek is een beetje moeilijk te vinden, maar met een goede kaart en uitleg kom je een heel einD. En het is zeker een bezoekje waard! ;

Het nut van het verleden      Reynebeau Marc      Belgische geschiedenis

Het nieuwe boek van Marc Reynebeau is integraal gewijd aan zijn grote passie: de geschiedenis en hoe mensen daarmee omgaan.

- Wanneer iemand in het publieke debat historische feiten aanhaalt, gebeurt dat zelden zonder ideologische of politieke bijbedoeling.
Voortdurend krijgt de geschiedenis spektakelwaarde en wordt ze gebruikt of misbruikt.
Door de overwinnaars, die de geschiedenis schrijven, of door de verongelijkten, die hun versie van de feiten op het voorplan willen brengen.
Denken we maar aan de 'mythe' van de vreemde overheersers in Vlaanderen, de vieringen van 175 België en 700 jaar Guldensporenslag, 'het geheim van Leopold III' of de discussies over ons koloniale verleden.

Het nut van het verleden is opgebouwd uit drie delen.
In deel één, Het verleden, een speeltuin, toont Reynebeau hoe lichtzinnig mensen soms omspringen met geschiedenis en die naar hun hand trachten te zetten of als wapen in de politieke strijd van het moment pogen te gebruiken.
Deel twee, Het verleden, een discipline, behandelt de meer theoretische, wetenschappelijke kant van de geschiedenis.
Deel drie tenslotte, Het verleden, een praktijk, bevat een aantal uitgewerkte voorbeelden over hoe de geschiedenis wordt aangewend voor eigen doeleinden.
Hier toont Reynebeau o.
A. hoe Guy Verhofstadt de geschiedenis inzette tegen het Vlaams Belang en soms zelfs de ; ;officiële ; ; historische werkelijkheid decreteerde, nog voor de aangestelde commissies hun rapporten hadden afgewerkt (de moord op Lumumba, de Rwandese genocide).

Ik heb wat moeite om enthousiast te zijn over dit boek.
Ik vond het een goed, maar bijwijlen ook moeilijk boek.
Reynebeau had duidelijk problemen om zijn publiek te kiezen.
Ik vroeg me vaak af of hij nu schreef voor zijn vakbroeders, dan wel voor het grote publiek.
Vooral het theoretische tweede deel valt wat uit de toon.
Een ander minpuntje is Reynebeau's redelijk ongenuanceerde houding met betrekking tot de repressie.
Het boek bevat een aantal verhalen die best interessant zijn en die bevestigen dat onze kennis van het verleden door de gevestigde machten gemanipuleerd wordt.
Telkens weer probeert men de huidige tijd voor te stellen als het eindpunt van een lange historische evolutie.
De geschiedenis is echter de geschiedenis van de tijd waarin ze geschreven wordt of herschreven wordt.
En ze zit vol valstrikken, zoals Guy Verhofstadt aan den lijve heeft mogen ondervinden.

Waarom lijkt Brugge op Las Vegas?

Waarom wil Guy Verhofstadt criminele jongeren historisch besef bijbrengen?

Waarom viert België zijn verjaardag door hem niet te vieren?

Waarom is de IJzertoren het Vlaamse 'memoriaal'?

Waarom moeten pestkinderen naar Auschwitz op bezoek?

Waarom is een verkleedpartij nog geen geschiedenis?

Waarom vergeet België de miljoenenmoord in Congo?

Waarom is de koninklijke familie rijk?

Waarom eindigt de geschiedenis waar de koninklijke belangen beginnen?

Waarom wordt de Tweede Wereldoorlog in een Vietnamees uniform uitgevochten?

Waarom is het verleden een grabbelton, waarmee iedereen zijn voordeel kan doen?

Waarom heeft de geschiedenis maar een beperkte houdbaarheid heeft?

Waarom bestaat de historische waarheid niet?

Waarom wil iedereen de eigenaar van het verleden zijn

Waarom valt er maar één les uit het verleden te trekken: dat zulke lessen niet bestaan?

Waarom let niemand op wat historici schrijven?

Moeten we Marc Reynebeau nog voorstellen? Sinds zijn optreden als jurylid en vooral commentator in De slimste mens is hij alom bekend - hij nam trouwens zelf ook deel en werd verdienstelijk tweede.
Maar Reynebeau is natuurlijk in de eerste plaats journalist en historicus.
In die hoedanigheid schrijft hij stukjes over onze (vooral vaderlandse) geschiedenis, artikels die hij voor de gelegenheid herwerkte en bundelde tot Het nut van het verleden, een boek over de grabbelton die de geschiedenis is.

Het nut van het verleden gaat niet over de geschiedenis op zich, maar veeleer over de plaats die de geschiedenis inneemt in onze maatschappij, hoe al die historische feiten - voorzover je er nog van kan uitgaan dat het feiten zijn - worden gebruikt om het heden te verklaren.
Dat levert niet altijd accurate stellingen op, maar wordt niettemin frequent toegepast.
Reynebeau gaat in op het hoe en waarom van de geschiedschrijving als wetenschappelijke discipline, om verder te gaan met enkele praktijkvoorbeelden: van de miljoenen doden in Congo onder het bewind van Leopold II, die meestal verzwegen werden en worden, tot en met de excuses van de paarse regering aan het Rwandese volk dat, zo zei premier Verhofstadt, in 1994 door België in de steek was gelaten.

Reynebeau doorprikt de illusie dat de geschiedenis bestaat, maar dat deed hij al eerder: een van zijn vorige boeken heet niet voor niets Een geschiedenis van België.
Dat laatste boek is van harte aan te bevelen (net als De droom van Vlaanderen, overigens) aan alle geschiedenisliefhebbers.
In deze tijden van moeizame regeringsonderhandelingen zou het verplichte lectuur moeten zijn.
Het nut van het verleden is daarmee vergeleken iets te wetenschappelijk van aard, iets te specialistisch om honderd procent te boeien, ook al gaat het deels over dezelfde feiten.
Of interpretaties, het is maar hoe je het bekijkt.

Ik ben blij met het nieuwe boek van Marc Reynebeau, gefeliciteerd! Wij, Vlamingen in België, in Europa, in de wereld hebben niets te verliezen doch alles te winnen én te overwinnen zoals complexen, vooroordelen en radicalismen.
Onze rijke en boeiende geschiedenis van eigen bodem laten zien wie wij zijn en vanwaar wij komen.
Daarin ligt principieel dé verklaring van ons zijn nu, ons denken over alles nu, onze gedragskenmerken.
Vlaanderen met zijn rijk verleden heeft een boeiend heden en wij staan op de (wereld-)kaart nu.
Alleen moet de kennis van dat verleden via ons goed onderwijs beter en nadrukkelijker doorgegeven worden.
Daar loopt het fout! Het geschiedenisvak moet één van de hoofdvakken worden, want daardoor hou je excessen van vandaag beter onder controle bij de jeugd van nu.
Beleidsmakers niet janken over extremismen, doe er nu iets aan via vorming en herstel Geschiedenis in eer op alle scholen, want daar moet het gebeuren!

Een goede geschiedkundige “is bescheiden, en heeft veel om bescheiden over te zijn” (vrij naar Churchill).
Om als wetenschap erkend te worden, ontbreekt het de geschiedschrijving aan twee zaken.
Zij kan geen herhaalbare tests uitvoeren op haar onderzoeksvoorwerp, want dat is per definitie verdwenen, men kan het alleen bij benadering reconstrueren vanuit de sporen die het heeft nagelaten.
En zij is altijd in zekere mate standpuntelijk, want er bestaat geen absolute objectiviteit die voor elke waarnemer identieke besluiten oplevert.
Historici mogen protesteren tegen het “misbruik” dat politici van hun bevindingen maken, maar ook hun eigen beste werk is nooit geheel vrij van verhulling en vertekening door hun eigen referentiekader of “paradigma”.

Wat de politici betreft: er is hoogstens een gradueel verschil tussen Stalin en Verhofstadt wanneer het op instrumentalisering en verdraaiing van de geschiedenis aankomt.
Weg dus met de “onbescheiden en naieve opvatting” dat “historische vervalsingen in dictaturen” voorkomen terwijl het “bij ons” helemaal in orde is: “want wij doen het ook.
Ik ook.
” Aldus het besluit tot de inleiding van Marc Reynebeau’s bijzonder lucide en leerrijke boek Het Nut van het Verleden (Lannoo).

Omdat hij het dan toch zelf zegt, kunnen we allereerst op zoek naar opvallende verdraaiingen in zijn eigen boek.
Die blijken zeldzaam, maar toch.
Hij doet de notie van “de staatsgreep van Loppem”, het buitenparlementair akkoordje waarmee koning Albert I op het eind van de Eerste Wereldoorlog het algemeen stemrecht invoerde, af als een “mythe” van gefrustreerde conservatieve katholieken (nog steeds zijn kop van Jut) die daar buitenspel stonden en het zo voorstelden dat “de socialisten de koning toen chanteerden met een revolutie naar Sovjetmodel”.
(p.
157) Ook zonder chantage was de burgerij al bang genoeg voor Sovjet-uitzaaiingen, maar het staatsgreep-karakter van dat akkoord zit hem dan ook elders.
In een democratie is het aan het parlement zelf om de procedure voor zijn eigen samenstelling te wijzigen, en hier deed de uitvoerende macht dat.
Al was het algemeen stemrecht dan wenselijk, feit blijft dat het er in België maar gekomen is door een ongrondwettelijke ingreep van de monarch op aangeven van lobbyisten.

En dan een klassieker.
Heel terloops doet Reynebeau het begrip “repressieslachtoffer” af als louter een vleivorm voor “collaborateur”.
(p.
211) Ik deel zijn ergernis over de besmuikte omgang van vele flaminganten met het oorlogsverleden, maar hier maakt  hij een fout, en geen onschuldige.
Er waren talloze repressieslachtoffers die geen collaborateur geweest waren, de kinderen van collaborateurs bijvoorbeelD. Volgens hem had de gerechtelijke repressie niets met de straatrepressie te maken, terwijl de dagdagelijkse behandeling van de repressiegevangenen veel continuïteit vertoonde met hun behandeling op straat, en terwijl ook de juridische repressie talloze onrechtmatige slachtoffers gemaakt heeft.

Zeer velen die in 1940 in de collaboratie stapten, oorlogsburgemeesters bv.
, deden toen immers niets onwettigs en volgden slechts het voorbeeld van het staatshoofD. Je kan desnoods zeggen dat ze moreel fout waren, maar daarover heeft een rechtbank niet te oordelen, wel en alleen over de wettelijkheid van hun daden.
Het was niet een kliek pestlijders die voor de collaboratie koos, maar de staat België.
Veroordelingen op grond van retro-actieve wetten (tijdens de bezetting vanuit Londen uitgevaardigd) waren een onrecht, waarmee België evenmin in het reine gekomen is als de Vlaams-nationale rechterzijde met de collaboratie.
Verder is het niet de straat maar wel het officiële België dat voor de misdaden van de straatrepressie amnestie verleend heeft, dat dus bv.
recht geweigerd heeft aan de talloze verkrachte vrouwen.
Anti-flamingantische auteurs zouden in hun moraallessen aan de flaminganten geloofwaardiger zijn als ze ook eens deze fouten van hun eigen kamp zouden erkennen.

Maar Reynebeau is spijts deze voorspelbare uitschuiver, en spijts zijn even voorspelbare stelling dat de collaboratie in de essentie van het Vlaams-nationalisme wortelde (hoewel velen slechts “schoorvoetend, met dichtgeknepen neus” toetraden tot het VNV met zijn “fascisme”, p.
221), helemaal geen apologeet van België.
In media-optredens hadden we hem al leren kennen als een onthechte waarnemer van het verval van België, die zonder de Vlaamse zaak te steunen desgevallend best vrede kan hebben met een zoveelste hertekening van onze grenzen.
Hier laat hij uitdrukkelijk de vraag open “hoe reëel de onvermijdelijkheid is” van “een opbreken van het land”.

Sedert zijn medewerking aan een Britse reportage over Leopold II en diens misdaden in de Kongo Vrijstaat, geldt hij in belgicistische kringen zelfs als staatsvijandig.
Een Vlaming die voor Brits publiek propaganda maakt tegen ons vorstenhuis, dat moet wel een separatist zijn, een tweede Paul Belien als het ware.
In dit boek (p.
204 vv.
) geeft hij, in een zijsprong uit de metageschiedkundige beschouwing naar de feitelijke geschiedschrijving, tekst en uitleg over hoe de Coburgs via ondermeer de “Koninklijke Schenking” nog steeds op Leopolds Kongolese buit teren.

Hij is om dezelfde redenen skeptisch jegens het Belgische als jegens het Vlaamse nationalisme.
Beide stellen het zo voor alsof hun volk een “tocht door de nacht der tijden” voltrokken had om zijn bestemming te vinden in een eigen natiestaat, in plaats van zelf het product te zijn van eerder toevallig geschapen politieke eenheden.
(p.
106) Beide vullen dit in met de “mythe” van de mekaar opvolgende “vreemde bezettingen”, waarbij de Vlamingen dan België aan het lijstje der bezetters toevoegen (p.
160).
Als wij zo gezagsontrouw zijn, dan ligt dat volgens Reynebeau niet aan een traditie van sluikverzet tegen bezetters, maar aan een langdurige ideologische aanmoediging tot wantrouwen jegens de staat, vooral vanwege de Kerk, bv.
in haar verzet tegen de ten onrechte verguisde “keizer-koster” Jozef II, wiens volkomen redelijke hervormingsbeleid tegen haar belangen inging.

Even signaleren dat de auteur in zijn animus tegen de tsjeven een open doelkans laat liggen, namelijk in zijn uitweiding over de “reactionair katholieke” striptekenaar Hergé.
Diens albums worden terecht aan de actualiteit gekoppeld, van het anticommunisme in Kuifje bij de Sovjets (1929) tot het postmodern cynisme over Latijns-Amerikaanse staatsgrepen in Kuifje en de Picaro’s (1976), maar het gênantste album blijft onvermelD. Hergé had Kuifje al eerder de strijd laten aanbinden tegen de “kapitalistische plutocratie” (p.
270), en dat was opnieuw de vijand in zijn album uit 1942, De Geheimzinnige Ster.
Alleen kreeg die sinistere plutocratie daarin een al te duidelijk gezicht: de New-Yorkse bankier Blumenstein, met grote neus en begerige ogen.
En dat in een verhaalcontext van een strijd tussen “Europa” en Amerika – en wie was toen “Europa”? Daar kan je zeggen: collaboratie om den brode is één zaak, Hergé had gewoon een apolitiek verhaal kunnen tekenen, maar hier deed hij echt en ongedwongen mee aan de propaganda van de bezetter.
Er zijn er voor minder veroordeeld, maar anders dan de Vlamingen hebben de Franstalige Belgen hun culturele iconen wat meer gespaarD.

Bijzonder lezenswaard zijn de beschouwingen over het politieke gebruik van de “herinnering” aan het interbellum en de Tweede Wereldoorlog door het Vlaams parlement (dat een traditie van progressief en pluralistisch flamingantisme uit de brand wil redden en daarbij Paul van Ostaeyen inroept maar diens afscheid van het nationalisme negeert, p.
221 vv.
) en vooral door de Belgische regering.
Premier Verhofstadt heeft de gewoonte aangenomen om zelf voldongen feiten te scheppen inzake de officiële historische waarheiD. Terwijl deskundigen studies maakten over de moord op Lumumba en de Rwandese genocide, stond hij al verontschuldigingen aan te bieden voor de vermeende Belgische rol daarin.
De opzichtige “ethisch”-historische bewogenheid van België aangaande Pinochet en Haider paste helemaal in het gespindoctorde zelfbeeld van beginnend paarsgroen: “ook ‘nieuw’” (p.
236), overigens helemaal gelijklopend met de “ethische” démarches van New Labour, inspiratiebron van nogal wat Slangense spinkunstjes.

Maar vooral het frequente paarse beroep op uitstapjes naar Auschwitz om hedendaagse problemen op te lossen, van VB-stembussuccessen tot pestgedrag op school, wordt hier in meerdere opzichten doorprikt.
Verhofstadt en co.
vervangen daar de kennisgerichte geschiedenis helemaal door de geëngageerde “herinnering”, die de feiten tot één gewenste dimensie herleidt en moedwillig uit hun tijdscontext rukt om ze voor hedendaagse kwesties relevant te maken.
(Dat gebeurt in andere landen ook, maar onze paarse regering doet daar altijd nog een extra laag aperte valsspelerij bovenop.
) Dat soort herinnering is welbeschouwd zelfs het tegendeel van echt historisch bewustzijn.

Met instemming wordt Peter Novick geciteerd: “Historisch bewustzijn focust door zijn aard zelf op de historiciteit der gebeurtenissen – dat zij toen en niet nu plaats vonden, dat ze voortkwamen uit omstandigheden verschillend van degene die nu gelden.
Herinnering daarentegen heeft geen zin voor het verstrijken van de tijd, ze ontkent de ‘verledenheid’ van haar voorwerpen en dringt aan op hun voortdurende aanwezigheiD.” (p.
256)  Met een metafoor uit de psychopathologie: de cultus van de “herinnering” is een gecontroleerde, moedwillige vorm van hysterie.
Dit boek situeert zich in een aan gang zijnde strijd tussen de historische en de hysterische omgang met het verleden.

Het aloude ideaal om aan geschiedschrijving te doen “sine ira nec studio”, zonder afrekeningen noch voorliefde, blijft warm aanbevolen.
Bijna had ik geschreven: “blijft meer dan ooit aanbevolen”, maar dat zou de indruk wekken dat ons eigen tijdperkje inzake geschiedenismisbruik uitzonderlijk en uniek is.
Terwijl er ook op dat punt weinig nieuws is onder de zon.
Laat ons dus liever bescheiden zijn.
Eerlijk proberen om zo onpartijdig mogelijk kennis te nemen van het verleden, dat is al een hele opdracht.

Zoon van een foute Vlaming      Verhulst Adriaan      Belgische geschiedenis

Jeugdjaren en opleiding

Adriaan Verhulst werd te Gent geboren op 9 november 1929.
Zijn vader was handelaar en oud-activist, zijn moeder een Nederlandse domineesdochter.
Hij deed middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum te Gent.
Vervolgens ging hij aan de Gentse Rijksuniversiteit rechten studeren.
In 1949 werd hij kandidaat in de rechten.
Maar intussen hadden de toenmalige professoren geschiedenis François-Louis Ganshof en Hans Van Werveke – beiden leerlingen van Henri Pirenne en eminente vertegenwoordigers van de Gentse historische school – zijn belangstelling voor de geschiedenis gewekt.
Het was een belangstelling die hem nooit meer los zou laten.
Tegelijk met zijn rechtenstudies vatte Verhulst nu ook de studie van de geschiedenis aan, om zich uiteindelijk uitsluitend op het historisch onderzoek te concentreren.
In 1952 werd hij met de grootste onderscheiding licentiaat in de geschiedenis.
Vier jaar later behaalde hij zijn doctorsbul met een briljante studie over de Gentse Sint-Baafsabdij en haar grondbezit van de 7de tot de 14de eeuw.
Enige jaren later zou dit lijvige werk (bijna 700 pagina’s) gedrukt worden in de reeks Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België.

Historicus van de rurale samenleving

In Verhulsts doctoraat kwamen al een aantal vernieuwende kenmerken aan bod, die in de volgende decennia zijn reputatie zouden vestigen.
Een daarvan was de interdisciplinariteit.
Hij beperkte zich immers niet tot een traditionele geschiedenis van een middeleeuwse abdij en haar grondbeheer, maar benaderde het onderwerp op een ruimere manier.
Sociale geschiedenis, economische geschiedenis en historische geografie kwamen er eveneens ruimschoots in aan boD. Het resultaat was een fundamentele studie over de gehele middeleeuwse rurale samenleving.
Het was meteen ook de eerste bijdrage in een discipline die Verhulst zijn hele leven lang zou blijven beoefenen: die van de rurale geschiedenis.
Met zijn vernieuwend onderzoek over het Karolingische landbouwdomein, waarin hij de traditionele visies grondig wijzigde, verwierf hij zich een wereldwijde faam, die nog steeds overeind blijft.
Zijn blijvende interesse voor de rurale geschiedenis blijkt onder meer uit het feit dat hij jaren later, in 1967, samen met Léopold Genicot (hoogleraar in Louvain-la-Neuve) oprichter was van een interuniversitair samenwerkingsverband voor agrarische geschiedenis onder de naam Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis / Centre belge d'Histoire rurale.

Historisch geograaf

Twee jaar na het behalen van zijn doctorstitel werd hij assistent bij professor Hans Van Werveke, om kort nadien al docent te worden.
In die hoedanigheid erfde hij de cursus historische geografie van de enige tijd voordien te jong overleden professor Gaston Dept.
Ook in dit vakgebied was hij een vernieuwer.
Zo herschreef hij de geschiedenis van de Vlaamse Polderstreek tijdens de Romeinse tijd en de middeleeuwen.
Dit deed hij aan de hand van de waarnemingen die de bodemkundigen gedaan hadden tijdens de bodemkartering van het gebied in het begin van de jaren vijftig.
De neerslag van zijn historisch-geografisch onderzoek publiceerde hij onder meer in het boek Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief (1965), dat ook in het Frans vertaald werd en dat hij in 1995 grondig herwerkte onder de titel Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen.

Stadshistoricus

Zijn nieuwe visie op de ontwikkeling van de Polderstreek had ook gevolgen voor de geschiedenis van Brugge en verbindingen tussen die stad en de zee.
Aan het ontstaan en de vroegste geschiedenis van Brugge wijdde hij in 1960 een fundamenteel artikel in het tijdschrift Le Moyen Age.
Op de ontstaansgeschiedenis van Brugge en van de andere grote Vlaamse steden zou hij later regelmatig terugkomen, waarbij hij de eerste was om de verworvenheden van de stadsarcheologie te benutten.
Vanaf de jaren zeventig werd immers eindelijk werk gemaakt van het archeologisch onderzoek in de Vlaamse binnensteden.
Dit leverde resultaten op die de traditionele theorie van Henri Pirenne over het ontstaan van de steden op losse schroeven zetten.
Verhulst verwerkte die nieuwe inzichten in synthese-artikels over de stadsontwikkeling in Vlaanderen en in Noord-West-Europa, die hem een internationale reputatie van stadshistoricus bezorgden.
Dank zij zijn grote eruditie én talenkennis was hij een graag geziene gast in Europese historische kringen: behalve Nederlands beheerste hij immers uitstekend het Frans, Engels en Duits en wist hij ook met Italiaans overweg.
Hij nam als spreker deel aan talrijke congressen en werd lid van diverse commissies en werkgroepen, waaronder de Commission Internationale pour l’Histoire des Villes.
Op het einde van zijn leven zou hij zelfs voorzitter worden van deze geleerde instelling.

[bewerk] Oorkondenspecialist

Een postgraduaat bij de beroemde Nederlandse codicoloog G.
Lieftinck in 1955 maakte van Verhulst ook een specialist in de kritiek en de analyse van oorkonden en andere middeleeuwse bronnen.
Dit leidde onder meer tot de uitgave (in samenwerking met Thérèse de Hemptinne en Lieve De Mey) van de oorkonden van Diederik en Filips van de Elzas, in de reeks oorkondenuitgaven van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis.
Van 1974 tot 1984 was hij trouwens ondervoorzitter en voorzitter van de Koninklijke Commissie.

[bewerk] Hoogleraarschap

Rurale geschiedenis, historische geografie, stadsgeschiedenis, oorkondenleer: het waren de vier onderzoeksgebieden die Adriaan Verhulst nauw aan het hart lagen en die hem een grote faam bezorgden.
Als hoogleraar – sinds 1965 was hij gewoon hoogleraar aan de Gentse Rijksuniversiteit – wijdde hij talrijke generaties studenten in deze disciplines in.
Het ging daarbij niet louter om Vlaamse studenten.
Regelmatig waren ook buitenlandse postgraduaatsstudenten in zijn cursussen aanwezig: uit Nederland, de Verenigde Staten en zelfs Japan.
Slechts enkele van zijn leerlingen bouwden zelf een academische carrière uit: Wim Blockmans in Leiden en Erik Thoen in Gent.

[bewerk] Emeritaat

In 1995 ging Verhulst met emeritaat.
Dit verhinderde hem allerminst om wetenschappelijk actief te blijven op diverse fronten.
Hij publiceerde verder regelmatig in binnen- en buitenlanD. Kort voor zijn overlijden verscheen van zijn hand nog het boek The Carolingian Economy bij de Cambridge University Press.
In het jaar dat hij met emeritaat ging, werd zijn wetenschappelijk carrière bekroond met de prestigieuze vijfjaarlijkse Ernest-John Solvayprijs, een van de hoogste wetenschappelijke onderscheidingen in België.

[bewerk] Flamingant en liberaal vrijzinnige

Behalve als historicus, heeft Adriaan Verhulst zich in Vlaanderen ook sterk geprofileerd als flamingant en liberaal vrijzinnige.
Reeds als student was hij actief als bestuurslid van de vrijzinnige studentenvereniging 't Zal Wel Gaan en hoofdredacteur van het blad van het Liberaal Vlaams StudentenverbonD. Jaren lang was hij algemeen secretaris (1957-1965) en vervolgens voorzitter (1965-1984) van het Willemsfonds.
In 1965-1968 was hij een spilfiguur binnen het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen (OVV).
Vanuit het OVV lag hij mede aan de basis van het Cultuurpact (1971) en werd hij een van de hoofdrolspelers in het Vlaamse verzet tegen het Egmontpact.
Van 1969 tot 1988 was voorzitter van de raad van bestuur van de staatsomroep BRT (thans VRT).
Samen met onder meer Walter Prevenier en Marcel Bots richtte hij in 1982 het Liberaal Archief op, waarvan hij vanaf 1996 tot aan zijn dood de voorzitter zou worden.
Zijn flamingantisme had hij van huis uit meegekregen.
Maar terwijl het flamingantisme van zijn vader tijdens de Tweede Wereldoorlog in collaboratie ontaardde, sloeg de jonge Adriaan Verhulst resoluut een andere richting in: die van het vrijzinnig humanisme, waaraan hij zijn hele leven consequent trouw bleef.
Het verhaal van zijn vaders wederwaardigheden en zijn eigen Vlaamse bewustwording heeft hij in 2000 op een eerlijke, intelligente en zeer menselijke wijze geschetst in het boek Zoon van een foute vader.

Frans Drijvers      Diser Lyvia      Belgische geschiedenis

Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus (AVV-VVK)  

 

Hoe bekend deze strijdkreet ook mag zijn, zo onbekend is een van zijn bedenkers vandaag.
Het motto AVV-VVK van het in 1881 gelanceerde tijdschrift De Student, de belangrijkste spreekbuis van de Vlaamse studentenbeweging in die tijd, was ook de leuze van zijn medestichter Frans Drijvers.
De sociaal bewogen Vlaamse priester was een veelzijdig man.
Was hij een koploper, een tegendraads element of net een product van zijn tijd?

 

Vlaamse zaak, geloof en sociale actie waren de drie pijlers die het leven van Frans Drijvers fundeerden.
Met welsprekendheid en vuur verkondigde hij onder talloze schuilnamen zijn mening in inspirerende gedichten, bewogen godsdienstige publicaties en diverse artikels in de gedrukte pers.
Dit boeiend historisch werk biedt een schets van Drijvers als voorvechter van de vernederlandsing van het onderwijs en de Vlaamse zaak, tegen de achtergrond van en in relatie met de toenmalige gebeurtenissen in België.
In deze gedetailleerde biografie komt hij opnieuw tot leven, als mens, als priester en als maatschappelijk bewogen figuur.

 

Historica Lyvia Diser werkte voor haar licentiaatsverhandeling aan deze vlot geschreven biografie en deed uitgebreid onderzoek naar de figuur en weerklank van Frans Drijvers.
Dit boek komt er in samenwerking met F.
V.
K.
Rodenbachfonds en Vlaanderen Morgen Rotselaar.

Dat het werken achter de schermen van de Vlaamse beweging even intens maar veel minder roemrijk is, bewijst het leven van Priester Jan Frans Drijvers (° 1858, Rotselaar - 1914, Willebroek).
Drijvers speelde een cruciale rol in de katholieke Vlaamse studentenbeweging van zijn tijd: in 1880 richtte hij als seminarist samen met een paar vrienden De Student op, dat het eerste wijdverspreide katholieke Vlaamsgezinde leerlingentijdschrift werD. De redactie verborg haar identiteit onder schuilnamen, om mogelijke tegenkanting van de geestelijke overheid te vermijden.
De belangrijkste verwezenlijking van De Student was dat het ervoor zorgde dat de katholieke schoolgaande jeugd, na een eerdere poging vanuit West-Vlaanderen in de jaren 1870, nu opnieuw werd gebundeld onder eenzelfde ideeënpakket.
Drijvers was hun ‘studentenleider’, zij het dat hij hen aanvoerde met de pen, in alle anonimiteit.
Hij probeerde zijn lezers een vastberaden Vlaamsgezindheid bij te brengen, maar ook een genuanceerde houding tegenover de geestelijke overheid, die Drijvers beschouwde als de ware aanvoerder van de Vlaamsgezinde katholieken.
De Student bracht zijn boodschap onder de vorm van artikels, gedichtjes, verhalen, taallessen enz.
, waarbij humor en ernst elkaar afwisselden.
De door De Student gecreëerde eensgezindheid kreeg in 1890 concrete gestalte met de oprichting van het Katholiek Vlaams StudentenverbonD. Twee jaar later werd De Student echter getroffen door een tijdelijk bisschoppelijk verboD. Drijvers leek er niet in te slagen deze teleurstelling te verwerken.
In 1902 verliet hij de redactie, na ideologische meningsverschillen met de nieuw aangetreden medewerkers.
Drijvers volgehouden anonimiteit als stichter van De Student had het spijtige resultaat dat hij in de vergeetput van de geschiedenis terechtkwam.

De moord op Karel de Goede      Van Caeneghem Raoul      Belgische geschiedenis

Karel, bijgenaamd de Goede (?, cA. 1080/86 – Brugge, 2 maart 1127) was graaf van Vlaanderen van 1119 tot aan zijn dooD. Hij trouwde met Margaretha van Clermont, dochter van Reinoud II.

Karel van Denemarken, later Karel de Goede genaamd, werd geboren in Denemarken als zoon van koning Knoet IV van Denemarken en van Adela van Vlaanderen, dochter van graaf Robrecht I de Fries en Geertruida van Saksen.
Na de moord op haar echtgenoot in 1085 vluchtte Adela met haar kinderen Ingertha, Cecilia en Karel naar haar vader Robrecht de Fries.
Adela hertrouwde later met Rogier Bursa, hertog van Apulië.
Karel van Denemarken bleef bij zijn grootvader en oom aan het grafelijk hof en genoot er een goede opvoeding.
Zoals veel ridders uit die tijd, vertrok Karel van Denemarken ook op pelgrimstocht naar het Heilige Land (1107-1108).

Hij fungeerde als raadgever voor zijn neef, graaf Boudewijn VII van Vlaanderen, bijgenaamd 'Hapkin'.
Zijn naam komt dan ook voor op verschillende akten vanaf 1112.
Hij nam ook deel aan het neerslaan van de opstand van de Zuid-Vlaamse leengraven in 1115 en 1117.
Hij was regent van Vlaanderen toen Boudewijn VII op veldtocht ging naar Normandië in 1117 en 1118 en tevens tijdens de laatste levensmaanden van de graaf in 1119.

Karel volgde zijn kinderloze neef Boudewijn VII op, die hem had aangewezen als zijn opvolger, nog vóór diens dood op 17 juni 1119.
Ondanks enige weerstand tegen zijn persoon werd hij toch als graaf van Vlaanderen erkenD. Zijn bijnaam de Goede kreeg Karel van Denemarken tijdens de hongersnood die in 1124-1125 heel Europa teisterde.
Via verschillende maatregelen kon hij verhinderen dat het dodenaantal erg hoog opliep.

Karel was een godvruchtig vorst en zijn hele binnenlandse politiek was vooral gericht op de vestiging en de handhaving van de openbare vrede door de bestrijding van onrecht en armoede.
Hierdoor ontstemde hij een deel van de kleine adel, onder meer de rijke familie van Erembald, die er eerder in geslaagd was zich te doen opnemen in de adel, hoewel zij van onvrije afkomst was.
De Erembalden waren uit Veurne afkomstig en leverden de burggraven van Brugge.

Toen de graaf naar aanleiding van een juridisch dispuut de onvrije afkomst van de Erembalden in het openbaar beklemtoonde, werd hij het slachtoffer van een samenzwering, geleid door Bertulf, proost van het Brugse Sint-Donaaskapittel en zelf een lid van de clan der Erembalden.
Hij werd in de Sint-Donaaskerk te Brugge vermoorD. Achtentwintig samenzweerders werden gevangen genomen en, op bevel van de Franse koning Lodewijk VI, van de hoogste toren van de burcht naar beneden geworpen.
Eén van zijn moordenaars, Wido van Steenvoorde, werd in Reningelst gedood in een tweegevecht met Herman den Iseren.

Mede door het ontbreken van een rechtstreekse erfgenaam, veroorzaakte Karels dood een ernstige politieke crisis.
Hiervan maakte de koning van Frankrijk gebruik door de Normandiër Willem Clito, kleinzoon van Robrecht de Fries als graaf op te dringen (23 maart 1127).
Dit stootte op het verzet van Brugge en Gent.

Uiteindelijk echter werd Karel opgevolgd door een neef, Diederik van de Elzas, die de machtstrijd won dankzij de steun der Vlaamse steden.
Dit was de eerste gelegenheid waarbij de steden een doorslaggevende rol speelden in de Vlaamse politiek.

De aanleiding en gevolgen van de moord zijn erg gedetailleerd beschreven in het dagboek van zijn secretaris Galbert van Brugge.

 

Karel de Goede werd tussen 1080 en 1086 in Denemarken geboren als zoon van de Deense koning Knoet IV en Adela, dochter van Robrecht I de Fries.
Als neef van graaf Boudewijn VII van Vlaanderen (regerend van 1111-1119) werd hij voor diens dood als opvolger benoemD. Een of twee jaar voordat hij Boudewijn opvolgde, trad hij in het huwelijk met Margarete van Clermont.
Zijn erenaam 'de Goede' verdiende hij voornamelijk tijdens en na de hongersnood van 1124-1125 die Europa teisterde.
Binnen het graafschap trachtte Karel de Goede het aantal stervenden binnen de perken te houden.
Hij steunde armen en zwakken, en pakte machtige wetbrekers (rijke kooplieden, patriciërs of adel) aan.
Zo kondigde hij een nieuwe maateenheid voor het te bakken brood af, opdat de armen zelfs van het kleinste muntstuk een homp brood konden kopen.
Tevens voerde hij tal van heffingen in om de voedselproductie te stimuleren, en onderzocht enkele bestuurlijke instellingen, teneinde een zo eerlijk mogelijke verdeling van voedsel te bereiken.

In de jaren voor de hongersnood kwam er een nieuwe machtsgroep op binnen het graafschap.
In 1089 werd Bertulf, zoon van Erembald van Veurne, als proost van de Sint-Donatiaanskerk te Brugge geïnstalleerD. Drie jaar later trad Bertulf toe tot het dagelijks bestuur van Brugge, zijn broers werden benoemd tot burggraven van de stad, terwijl zij allen tot een horig geslacht behoorden.
Betrulf en zijn familie, kortweg de Erembalders genoemd, wisten steeds meer macht te verkrijgen en hadden uiteindelijk grote zeggenschap over de kanselarij van Brugge, de grafelijke domeinen en het kapittel van de Sint-Donatiaanskerk.
Opmerkelijk is dat de horige Erembalders dankzij hun macht en rijkdom veel huwelijken sloten met adellijke families.
Een ongebruikelijk iets in deze tijd: het was de regel om binnen de eigen stand te huwen.

Dit alles zorgde voor een verstoring van het doorgaans precaire evenwicht tussen adel, kerk en steden.
De spanning tussen de adel en de Erembalders verscherpte toen in 1126 een ridder weigerde een strafproces tegen een Erembalder met een tweekamp te beslechten, omdat zij niet van adel waren.
Karel de Goede besefte dat als de macht van de Erembalders gebroken werd, veel misstanden, misbruiken en onrust zouden verdwijnen.
Hij eiste de Erembalders op als zijn horige onderdanen.
De Erembalders kregen nog de kans om hun adellijke afkomst te bewijzen voor een rechtbank te Kassel.
Hier kwamen zij met zo een grote legerschare opdagen dat de rechters - uit veiligheidsoverwegingen - geen uitspraak deden.
De Erembalders waren nu belust op wraak en vernielden de bezittingen van heer Tancmar van Straten, een lid van de hofhouding van Karel de Goede en - volgens de familie - aanzetter tot de rechtsgang.
Met dezelfde razernij besloten de Erembalders om graaf Karel de Goede te vermoorden.
Op 2 maart 1127, tijdens een mistige ochtend in Brugge, doodden zij Karel tijdens zijn ochtendgebed in de Sint-Donatiaanskerk.
De onverwachte dood van Karel en zijn kinderloze huwelijk met Margarete dompelden Vlaanderen in een crisis: de oorspronkelijke grafelijke dynastie was nu uitgestorven.
Na een korte periode van onrust verkreeg in 1128 het huis Elzas de zeggenschap over het graafschap.

Met de macht van de Erembalders was het na de moord snel gedaan.
Op 7 maart trok een legergroep op tegen een versterking van de Erembalders te Raverschoot.
De versterking werd geslecht, de kopstukken van de familie werden gelyncht en de bezittingen werden - bij gebrek aan erfgenamen - verdeeld onder de baronnen.

Grafelijk secretaris van Karel de Goede was Galbert van Brugge.
In zijn dagboek zijn de gebeurtenissen van 1127-1128, waaronder het machtsmisbruik van de Erembalders, opgetekenD. Het is onze voornaamste bron over de moord op Karel de Goede.

In 1884 werd Karel de Goede door de Katholieke Kerk zalig verklaarD. Zijn neogotische reliekschrijn (1883-1885) staat in een zijkapel van de Sint-Salvatorkathedraal van Brugge.
In de middenbeuk kan men het oud houten portret van hem terugvinden.
Zijn rechter bovenrib werd bewaard in een kristallen, neogotisch reliekschrijn, die sinds 1880 was tentoongesteld in de Torhoutse St.
-Pieterskerk.
Het werd er gestolen op 16 juli 2004.

Een liberale of een socialistische visie op justitie      De Smedt Walter      Belgische politiek

EEN LIBERALE OF EEN SOCIALISTISCHE  VISIE OP JUSTITIE EN POLITIE ?

 

VASTSTELLINGEN EN BEDENKINGEN AANGAANDE EEN GEWIJZIGD POLITIE EN JUSTITIEOPTREDEN      Walter De Smedt   december 2007 

INLEIDING

Er zijn verschillende opvattingen mogelijk m.
B.t.
de wijze waarop justitie en politie moeten handelen .
Men kan de rechten van het individu voorop stellen,deze ondergeschikt maken aan het belang van de maatschappij,of tussen beide een evenwicht nastreven .
  Ons land was bij zijn ontstaan het meest liberale van Europa .
In onze grondwet stonden de rechten van de burger vooraan .
Onze grondwet was niet enkel een burgermanifest .
Het geheel ademde één verzuchting uit : evenwicht .
Dat had zo zijn redenen .
De geschiedenis van ons land is een opeenvolging van bezettingen en annexaties .
Dat laat sporen na .
Daarin ligt ook de oorsprong van ons eigen politiek denken waarin de consensus zorgde voor het behoud van het evenwicht en gewelddadige conflicten konden vermeden worden .
Deze liberale benadering maakte van België,gedurende meer dan een eeuw,de voorloper van ieder denken en handelen m.
B.t.
zowel justitie,politie als het gevangeniswezen .
  Omdat de wijze waarop de strafvordering wordt toegepast,de wijze waarop onderzoeken worden gevoerd,burgers worden vervolgd en veroordeeld,een uitermate belangrijk instrument is in de keuze tussen de verschillende opvattingen,was ons wetboek van strafvordering eveneens een exponent van de liberale opvatting .
De gehele aktie in strafzaken werd beheersd door het monopolie van de onafhankelijke rechter .
Hij vormde het tegengewicht tegen de centrale staatsmacht zoals die door de Bonaparte was uitgebouwd,en zoals die door de provinciegouverneurs, de procureurs,en de gewapende arm ervan,les gens d'armes,werd vertegenwoordigd .
  Daarom ook was de procureur verplicht te vervolgen,kon hij niet seponeren,en moest ieder onderzoek over een misdaad of een wanbedrijf door een onderzoeksrechter gedaan worden .
Het vooronderzoek was slechts voorlopig en in ieder geval schriftelijk,zodat alles aan de strafrechter moest voorgelegd worden en de rechten van de verdediging in een openbaar debat volop aan bod konden komen .
Zo werd voldaan aan het grondwettelijk principe van de scheiding der machten,waarbij de Leiding van het vooronderzoek onverdeeld aan de rechter werd gegeven,het Gezag over en het Toezicht op de gehele gerechtelijke aktie daadwerkelijk aan de hoven en rechtbanken werd toebedeeld .
  Het monopolie van de rechter had een sterk nadeel : het was zeer stroef .
Daarom werd gezocht naar een soepeler werkwijze .
Op grond van zijn bevoegdheid als officier van gerechtelijke politie ging de procureur steeds meer zelf onderzoeken,waaruit het opsporingsonderzoek ontstond .
De mogelijkheid om de openbare vordering te laten verjaren werd systhematisch aangewend,waaruit het sepot groeide .
  Deze gewoonterechtelijke wijzigingen deden evenwel geen afbreuk aan de basisgedachten .
Al werd het monopolie van de rechter,tijdens het vooronderzoek,doorbroken,dan bleef de gehele aktie onder het Gezag en het Toezicht van de hoven en de rechtbanken .
Ook de opdrachten en bevoegdheden van de strafrechter en de rechten van de verdediging bleven intakt .
De behandeling in een publiek debat voor een onafhankelijke strafrechter bleef het enige doel van de gehele aktie .
 

1 EEN BRUTALE WIJZIGING

In het begin van de jaren zeventig werd plots gebroken met de liberale visie .
  Door de socialistische minister van justie Vranckx werd de aktie in strafzaken opgesplitst in twee delen : een operationeel en een gerechtelijk deel .
Het operationeel gedeelte werd volkomen aan de leiding van en het toezicht door de magistratuur onttrokken en aan een specifiek daartoe opgerichtte dienst gegeven:in het ministerie van justitie werd het Bureau voor Criminele Informatie opgericht .
  De leden van deze dienst hadden niet de minste gerechtelijke bevoegdheid .
Het werd voorgesteld dat hun aktie tot doel had inlichtingen te verzamelen m.
B.t.
de nieuwe vormen van criminaliteit,de georganiseerde overvallen en de drughandel .
Naar voorbeeld van de door onze Amerikaanse bondgenoot wereldwijd gevoerde “war on drugs” gingen de leden van het BIC ( bureau d'information criminelle) ook aan geheime operaties doen .
Daartoe gebruikten zij technieken die voordien voornamelijk door de inlichtingendiensten werden gebruikt,en die wij nu omschrijven als Bijzondere Opsporingstechnieken,nl de informantenwerking,de observatie en de infiltratie .
Er werd ook innig samengewerkt met de DEA ( drug enforcement administration), die bestond uit undercoveragenten die opereerden vanuit de Amerikaanse ambasade .
  De rijkswacht liet zich niet onbetuigd en maakte een dubbelganger van het BIC .
In de lokale brigades werden drugsecties opgericht die centraal werden aangestuurd door het Nationaal Bureau voor Drugs .
  De opsplitsing van de gerechtelijke aktie liep verkeerd af .
  De geheime en verzelfstandigde operaties buiten toezicht van de rechterlijke macht hadden tot gevolg dat meerdere agenten die erin werkzaam waren zelf aan misdrijven gingen doen .
Zij werden in een proces,gekend als de zaak François,veroordeeld o .
m .
  omdat zij zelf drughandelaars waren geworden .
 

DE VERGETEN LES

Het door minister Vranckx doorgezette experiment had kunnen aanleiding geven tot een herziening van de mislukte werkwijze .
  Dat gebeurde echter niet .
  In 1988 werd door de onderzoeksrechter te Antwerpen een gerechtelijk onderzoek gevoerd waarbij de nieuwe rijkswachtrecherche volkomen werd bloot gelegd .
  Dit onderzoek toonde aan dat in de lokale BOB's nieuwe afdelingen,Gerechtelijke Informatie Diensten ( GID's)genoemd,waren opgericht die niet onder de lokale hiërarchie,maar rechtstreeks met het Centraal Bureau voor Opsporingen werkten .
Deze GID's hadden tot opdracht inlichtingen te verzamelen en deze door te geven aan het CBO .
Zoals het Antwerps dossier aantoonde deden de GID's ook operaties .
In de operatie “Antwerp Tower “werden,met medewerking van Duitse politieambtenaren,en na coördinatie door het CBO,huiszoekingen 2 uitgevoerd en personen aangehouden .
Om deze operatie,ook voor de onderzoeksrechter,af te schermen werd de voorbereiding en de rol van het CBO weggelaten,werd de aanwezigheid van Duitse politieambtenaren verzwegen,en werd een proces-verbaal opgesteld door acht rijkswachters waarvan er niet één aan de operatie had medegewerkt .
Bij een huiszoeking op het CBO werden stukken in beslag genomen die aantoonden dat het niet om een éénmalige aktie ging maar dat het om een werkelijk systheem ging waarbij ook de wettelijke opdrachten van het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten werden ontweken .
  De ontdekking van dit systheem waarbij de onderzoeksrechter,en dus ook de strafrechter, volkomen buiten spel werd gezet,had minstens kunnen zorgen voor een debat .
  De verdere toepassing van het bewezen systheem stelde immers enrstige problemen in het vooruitzicht .
  Het dossier werd evenwel nooit in openbare zitting behandeld .
  Tegen de onderzoeksrechter werden verschillende tuchtonderzoeken opgestart .
  Geen enkele daarvan kon fouten of nalatigheden aantonen,zodat ook nooit enige tuchtsanctie werd opgelegd .
  Waar de onderzoeksrechter voordien kandidaturen verkreeg voor een promotie naar het Hof van Beroep,was dit gedurende de verschillende tuchtprocedures niet meer mogelijk .
  Eén van die tuchtzaken kan aangehaald worden omdat de inhoud ervan past in de hier aangehaalde materie .
  De onderzoeksrechter werd door een kamervoorzitter in het Hof van Beroep gehoord omdat een door hem gevoerd onderzoek naar een omvangrijke BTW-fraude niet diligent zou zijn gevoerd .
De onderzoeksrechter legde de opdrachten voor die hij aan de rijkswacht had gegeven, waaraan hij schriftelijk had herrinnerd,en die niet waren uitgevoerd .
De reden van nietuitvoering kon hij evenwel niet aanhalen .
Toen vernam hij van een lid van de gerechtelijke politie de ware reden van vertraging : het parket had meerdere andere dossiers in behandeling waaruit vermoedens volgden dat de rijkswachtadjudant aan wie de onderzoeksrechter de opdrachten had toevertrouwd zelf de hoofdverdachte was in de BTWfraude .
Door de onderzoeksrechter daarover ondervraagd,en na huiszoeking in de burelen van de rijkswacht, bekende de rijkswachter de feiten .
  Het hoofd van de GID te Antwerpen die de operatie Antwerp tower had uitgevoerd kwam later ook voor andere feiten in het nieuws : hij werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor de verhandeling van twee containers drugs .
Wat van die straf werd uitgezeten is niet geweten .
  Er werd doorgegaan op dezelfde weg,weliswaar ook aangevuld met andere ingrepen .
  Door de socialistische minister van pensioenen Wyninckx werd komaf gemaakt met een belangrijk element van het onafhankelijk karakter van de rechterlijke macht .
Door de wet van 5 augustus 1978 werd het emeritaat afgeschaft en werd het geldelijk statuut van de magistratuur herleid tot dat van een ambtenaar .
  3 Door de wet van 18 juli 1991 demilitariseerde de socialistische minister van binnenlandse zaken Tobback de rijkswacht .
Of dit korps daardoor werkelijk gedemilitariseerd werd is een vraag op zich .
Daardoor werd dit militair korps wel onttrokken aan het groter geheel van de strijdkrachten en het beleid van drie ministers .
Binnenlandse zaken verkreeg daardoor ook de zeggingschap op de grootste,best uitgerustte en alomtegenwoordige politiedienst .
  Dit korps,dat de historische vijand van het socialisme was geweest,werd de speerpunt van het voortgezette socialistische beleid .
  In het korps werden de klassieke officieren,die nog op militaire leest geschoeid waren,vervangen door officieren-juristen waarvan de voornaamsten de socialistische opvatting deelden .
  Hoewel het niet duidelijk was wie het beleid bepaalde,het departement of de korpsleiding,was de gevolgde politiek onbetwistbaar : de splitsing tussen de operationele fase en de gerechtelijke fase werd resoluut hernomen,de werkwijze met bijzondere technieken werd versterkt,de leiding van en het toezicht op de gerechtelijke aktie door de onderzoeksmagistratuur werd betwist .
  Het nieuwe rijkswachtbeleid kwam duidelijk tot uiting in een door de generaal-korpsoverste op het Hof van Cassatie op 1 september 2004 gehouden toespraak .
Daarin werd uiteengezet hoe de rijkswacht tot een verzelfstandigde recherchevorm,ook in de proactieve fase,en met toepassing van bijzondere technieken,wou komen .
Daarin werd ook duidelijke taal gesproken over de overname van de aan de onderzoeksrechter en het parket toebedeelde leiding van het onderzoek,die als ondoeltreffend werd omschreven .
  De door binnenlandse zaken uitgedragen nieuwe vormen van onderzoek stuitten evenwel op verzet door het kabinet van justitie dat een behoud van de klassieke voorzieningen voorstond .
  Zowel door binnenlandse zaken als door justitie werd een afzonderlijk wetgevend initiatief genomen om de eigen opvatting te kunnen legitimeren .
In justitie gebeurde dat door de oprichting van de commissie Franchimont,die bestond uit universiteitsprofessoren en magistraten .
  In binnenlandse zaken zaken werd de wet op het politieambt voorbereid onder het waakzaam oog van officieren-juristen die vertrouwd waren met de denkbeelden van de socialistische studiedienst .
  Deze tweespalt in het toenmalig beleid had twee belangrijke gevolgen .
  Enerzijds kwamen twee afzonderlijke wetgevingen tot stand waarin m.
B.t.
de gerechtelijke aktie in strafzaken totaal tegengestelde opvattingen werden gehuldigd .
In de wet op het politieambt van 5 augustus 1992 werd de opsplitsing van de gerechtelijke aktie in een operationele en een gerechtelijke fase bevestigd en werd de leiding van de operationele fase aan de politiemeerdere gegeven .
Door de wet Franchimont van 12 maart 1998 werd de eenheid van de gerechtelijke aktie behouden en werden de opdrachten en bevoegdheden van de onderzoeksmagistratuur verduidelijkt en versterkt .
  Anderzijds werd het politiebeleid uit handen gegeven .
  Van de politiediensten werd verwacht dat zij zelf,bij wijze van vrijwillig samenwerkingsakkoord, in meer coördinatie en doeltreffendheid zouden voorzien .
Deze onmogelijkheid om tot een eenvormig beleid te komen bracht de bestaande spanningen tussen alle betrokken diensten tot een hoogtepunt en leidde tot een ware politieoorlog .
  4 Onder de mom van een in 1994 opgerichtte Algemene Politiesteundienst ( APSD) die moest zorgen voor coördinatie en samenwerking kon de rijkswacht de opdrachten en bevoegdheden van het Commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie overnemen .
De rijkswachtgeneraal werd er korpsoverste van .
Anderzijds weigerde de rijkswacht zijn eigen Centraal Bureau voor Opsporingen,dat identieke opdrachten vervulde,aan de APSD af te staan .
Het verzet van de andere politiediensten binnen de APSD tegen het rijkswachtdictaat maakte dat dit nieuwe instituut,dat slechts een instelling in wording was,nooit echt van de grond kwam .
 

KRITIEK OP HET RIJKSWACHTBELEID

In september 1995 werd in de media bericht over de “ operatie rebel” .
Het ging over de screening door de rijkswacht van alle in ons land verblijvende Turken .
Zowat alle politieke partijen interpelleerden zeer krachtig tegen deze aktie .
Uit het antwoord van de minister van justitie bleek dat het om een door de rijkswacht ontworpen operatie ging die nadien ook de toestemming van de nationale magistraat had verkregen .
Het politiek protest werd opgeschort omdat het Vast Comité P gelast werd met een onderzoek .
Dat onderzoek liet zeer lang op zich wachten .
In een jaarverslag werd er een kleine passage aan gewijd .
Alles was naar behoren verlopen! Op 22 april 1998 interpelleerde de heer senator Erdman ook over de samenwerking en informatieuitwisseling tussen de Belgische rijkswacht en de nationale politie van Turkije .
  Deze interpellatie werd evenwel ingetrokken .
Dat had de senator beter niet gedaan .
Het Vast Comité P had immers over dit onderwerp een uitvoerig onderzoek gedaan en had daarover,op aandringen van de senaatsvoorzitter,aan deze,een tussentijds verslag overgemaakt .
In dit verslag werd duidelijk aangegeven dat niemand het bestaan van de politiesamenwerking tussen de rijkswacht en de Turkse politie kende,dat in de rijkswachtstaf zelf was gewezen op het ongrondwettelijk karakter ervan alsook op de miskenning van de bevoegdheden van de Senaat en van de Algemene Politiesteundienst .
Uit het antwoord van de minister van justitie bleek dat hij zich verzet had tegen nog maar het sturen van een verbindingsofficier .
Het belang van deze zeer ruime samenwerking bleek ook uit het feit dat de operatie Rebel meermaals met de Turkse politieoverheden was besproken .
Het verslag van het Vast Comité P over deze geheime en onwettige internationale politiesamenwerking werd,hoewel het door de overmaking aan de senaat een openbaar karakter verkreeg,nooit in een jaarverslag opgenomen .
Welke inlichtingen in het kader van dit verslag werden uitgewisseld is dus nooit onderzocht,althans niet in ons land .
In Turkijë kwam deze aangelegenheid wel ruim in de openbaarheid door het “ susurlukincident” .
  Naar aanleiding van een autoongeval werden de banden tussen politiekers, politieambtenaren en de drugmafia bloot gelegd .
Een parlementair onderzoek bewees o .
m .
  de betrokkenheid tussen de Turkse ondertekenaar van het politiesamenwerkingsakkoord en de Turkse drugmafia .
Welke de mogelijke gevolgen waren van deze criminele betrokkenheid op de uitgewisselde informatie of de daaruit gevoerde operaties werd niet onderzocht .
Het is overigens evenmin duidelijk wat gebeurde met de gerechtelijke dossiers die op basis van deze informatie in ons land werden opgestart .
  5 EEN SCHANDAAL DAT NIET HIELP Dit was de toestand aan de vooravond van het uitbreken van het Dutrouxschandaal : de eenheid van de gerechtelijke aktie was verdwenen,de leiding ervan opgesplitst,het rechterlijk toezicht afgebouwd,de informatieinwinning en verwerking zat verspreid,de coordinatie was zoek,op het terrein als op het hoogste niveau woedde een politieoorlog .
  Het Dutrouxschandaal nam dermate grote proporties aan dat niemand er nog kon naastkijken .
  De meest logische vraag kon niet ontweken worden : Wie was hiervoor verantwoordelijk? Omdat dit behoort tot de verworvenheden van een parlementaire democratie was deze vraag in de eerste plaats tot het beleid gericht .
  Vanuit justitie werd opdracht gegeven aan de hoogste parketmagistraten om de fouten en tekortkomingen in het dossier Dutroux te onderzoeken .
In de rapportering kwam vooral de nieuwe rijkswachtrecherche,zoals die door de Operatie Othello was uitgevoerd,onder kritiek te staan .
  Daardoor kwam uiteraard het door binnenlandse zaken gevoerde beleid sterk onder vuur .
  Daarop besloot een meerderheid in het Vast Comité P,dat opgericht was om toezicht uit te oefenen op de politiediensten, het onderzoek over te doen .
  Gezien het gerechtelijk beleid wettelijk uitgesloten was uit de bevoegdheid van het Comité, het nooit ernstig onderzoek gedaan had m.
B.t.
de werking van de rijkswacht,en de leden van het Comité die het onderzoek toevertrouwd kregen geen enkele ervaring hadden met de te onderzoeken materie, was deze spontane aktie,op zich reeds verwonderlijk .
  Zonder ooit het gerechtsdossier gezien te hebben besloot het Comité dat de rijkswacht geen verwijt trof,dat alles schriftelijk en mondeling aan de onderzoeksmagistraten was ter kennis gebracht,en dat de operatie Othello geen parallel onderzoek betrof .
Dit besluit werd genomen nadat meerdere in het gerechtelijk onderzoek betrokken rijkswachters door het Comité waren gehoord .
 In de mondelinge toelichting van dit onderzoeksverslag in het Parlement werd door drie leden van het Comité zeer zware kritiek geuit op de onderzoeksrechter die titularis was van het gerechtelijk onderzoek Dutroux .
Zij werd verweten het onderzoek aan zijn lot overgelaten te hebben en op verlof te zijn vertrokken .
  Hoe het Comité tot zijn besluitvorming was gekomen was evenwel niet toetsbaar .
  Het onderzoeksdossier dat de verhoren van de rijkswachters bevatte was immers niet aan het Parlement overgemaakt .
Hoewel de wet dat toeliet,vroeg,op uitzondering van één lid van het Comité,ook niemand er naar .
Uit een later gevoerd gerechtelijk onderzoek bleek dat dat éné lid als de griffier van het comité,ingevolge een op een besloten vergadering genomen politiek besluit,uit het onderzoek en het verslag van het Comité werden geweerd,en daartoe,buiten hun weten,zelfs op zondag werd vergaderd en een onderzoeksverslag werd opgesteld .
  6 Het belang van deze aangelegenheid werd duidelijk toen de voorzitter van de parlementaire onderzoekscommisie,voor geheel tv-kijkend België,de onderzoeksrechter en de rijkswachters, onder eed,confronteerde,en hij moest vaststellen dat één van hen niet de waarheid sprak .
  De door de voorzitter geformuleerde vraag was bovendien de meest kernachtige vraagstelling die in het gehele Dutrouxgebeuren kon gebeuren .
Het ging namelijk juist over wat er gebeurd was in de operatie Othello,zijnde de toepassing van de nieuwe verzelfstandigde rijkswachtrecherche met toepassing van bijzondere opsporingsmethoden,en over wat door de rijkswacht dienaangaande aan de onderzoeksrechter was ter kennis gebracht .
  Deze vraag had dus een volkomen antwoord kunnen geven op het voornaamste doel van een parlementair onderzoek,nl het toezicht op het gevoerde politiek beleid .
  Ondanks dit in een parlementaire democratie een primair beginsel is,ondanks er verklaringen afgelegd werden onder eed,en er dus in het zicht van geheel België een misdrijf was gepleegd, en ondanks een antwoord op die éné vraag de gehele voortslepende problematiek in justitie en politie tot een werkzaam en doeltreffend antwoord had kunnen brengen,bleef het antwoord achterwege .
  De Parlementaire onderzoekscommissie besloot tot het bestaan van “ dysfunkties” die het gevolg waren van de “afstomping van de norm” .
  Maar wat is een “dysfunktie”?Voorheen sprak men van fouten of nalatigheden,wat duidelijkheid in de feiten en een mogelijke sanctionnering toelaat .
De “ dysfunktie” is een leeg begrip dat tot niets leidt en ontelbare malen kan herhaald worden .
Ook de afstomping van de norm ligt in dezelfde orde van grootte,vermits daardoor niet gezegd wordt in wat de afstomping bestaat noch welke norm is afgestompt .
 

HET HAD ANDERS GEKUND

De lektuur van het onderzoeksdossier van het Vast Comité P liet een andere interpretatie toe .
  Daarin verklaarden de rijkswachters immers dat zij niet alles aan de onderzoeksrechter hadden ter kennis gebracht en dat zij dat niet deden “omdat zulks de gewoonte was” .
  Ook over de inzet van de onderzoeksrechter werden verklaringen afgelegd,en genoteerd dat daarop geen kritiek was,dat de onderzoeksrechter,alvorens op verlof te vertrekken een lijst had verstrekt met opgave van de telefoonnummers waarop zij kon bereikt worden en van de plaatsen waar zij verbleef .
Er was eveneens een lijst met de namen van haar vervangers beschikbaar gesteld .
  Anderzijds bleek daaruit ook dat de gehele rijkswachtaktie op het CBO was gecoördineerd vermits aldaar minstens tien vergaderingen hadden plaatsgegrepen .
  Vraag is dus welk het gevolg ware geweest indien het Vast Comité P voorgaande elementen ter kennis had gebracht van de Parlementaire onderzoekscommissie? 7 Die vraag beantwoordt ook de vraag naar de reden van de uitsluiting van het éne lid van het Vast Comité P,vermits dat éne lid nu juist de onderzoeksrechter betrof die in het in 1988 gevoerde onderzoek “ Operatie Antwerp Tower “ de geheime en parallele rijkswachtoperatie had ontdekt en bloot gelegd .
  Vermits die verklaringen werden afgelegd nog voor tot de oprichting van de Parlementaire onderzoekscommissie werd besloten kan zelfs getwijfeld worden of,bij volledige kennisgeving door het Vast Comité P,dit parlementair onderzoek wel noodzakelijk was geweest .
  Dat de parlementaire onderzoekscommissie vaag bleef in zijn besluit en zelfs een zeer belangrijke vraag onbeantwoord liet had tot gevolg dat de dysfunkties van het verleden niet alleen konden worden verdergezet,maar deze zelfs geïnstitutionaliseerd werden .
  Het Octopusakkoord bracht geen wijziging in de problematiek .
  De oprichting van een geïntegreerde politie op twee niveaus was enkel een organieke, vormelijke aangelegenheid .
De inhoudelijke tegenstellingen en spanningen bleven bestaan .
  Een paars beleid nam in deze materie snel een eenzijdig rode kleur aan .
  Ondanks alle parlementaire onderzoeken steeds weer dezelfde tekortkomingen vaststelden werden de voornaamste oorzaken ervan geïnstitutionaliseerd .
De verzelfstandigde politierecherche werd versterkt door de indeplaatsstelling van directeurs met gerechtelijke bevoegdheid, politieambtenaren die beslissen of aan een rechterlijke opdracht al of niet gevolg kan gegeven worden .
Zij oordelen immers of er voldoende “politiecapaciteit” is en door wie de opdracht wordt uitgevoerd .
  De eerste BOMwet (bijzondere opsporingsmethoden) werd als een sneltrein door het parlement gejaagd .
In die wet werd het rechterlijk toezicht vervangen door een toezicht door het parket .
Er werden zelfs maatregelen in voorzien die een onderzoek over mogelijke nieuwe “dysfunkties” onmogelijk maken : enerzijds mogen politieambtenaren nu,met toestemming van de procureur die moet zorgen voor de opsporing en de vervolging,misdrijven plegen, anderzijds verkregen de procureur als die politieambtenaren,als strafuitsluitende grond van verschooning,een absolute immuniteit voor de aldus gepleegde misdrijven .
Een strafproces als de zaak François of de zaak Reyniers is nu niet meer mogelijk,een parlementair onderzoek naar “dysfunkties”onwerkzaam .
  Ook om een andere reden is er nog nauwelijks rechterlijk toezicht mogelijk op het vooronderzoek : de handelingen waarvan het verleden bewezen heeft dat zij het gemakkelijkst aanleiding geven tot “dysfunkties”,de bijzondere opsporingsmethoden,worden niet langer in het gerechtelijk dossier weergegeven,maar worden bewaard in een vertrouwelijk dossier dat nooit aan de strafrechter wordt voorgelegd .
  De invoering van een volkomen immuniteit voor strafbare feiten en de afschaffing van het rechterlijk toezicht daarop,is,gezien de vaststellingen van alle parlementaire onderzoeken,een wel erg onverwacht gevolg .
  Zelfs een eerste vernietiging van deze wet,die werkelijk een BOM onder justitie legde,door het Arbitragehof,juist omwille van de afwezigheid van rechterlijk toezicht,wijzigde in niets de wil om de rode draad van het verleden door te trekken .
  8 Een tweede maal diende het Grondwettelijk Hof belangrijke voorzieningen van de aangepaste wet te vernietigen .
 

DE GERECHTELIJKE ORGANISATIE AANGETAST

 Intussen was ook in de rechterlijke organisatie een wig gedreven .
  De onafhankelijkheid van de rechterlijke organisatie die voorzag in één gestruktureerd geheel van hoven en rechtbanken met daaraan gekoppelde parketten,werd verlaten bij de oprichting van een Federaal Parket .
Deze nieuwe opsporings- en vervolgingsinstantie verkreeg,zoals destijds de rijkswacht,een eigen verzelfstandigd statuut dat zich kenmerkt door een versterkt ministerieel gezag .
Dit nieuw en bijzonder parket werd de promotor van de verzelfstandigde politierecherche bij middel van geheime en bijzondere opsporingsmethoden .
Toen na de strijd tegen de drugs ook “the war on terror “ ingezet werd deed dit parket,buiten de gespecialiseerde politiediensten,ook een beroep op de inlichtingendiensten .
  Daardoor was ook de overname van de werkwijze van de inlichtingendiensten door de politiediensten, nl de toepassing van afgeschermde methoden,afgerond .
Daardoor verdween ook het onderscheid tussen de gerechtelijke en de bestuurlijke benadering en kwam het vervolgingsbeleid geheel in het politiek vaarwater .
  In vorig overzicht werd aangetoond op welke wijze het gerechtelijk onderzoek in strafzaken werd opgedeeld,hoe een verzelfstandigde politierecherche werd bekomen,hoe het gebruik van inlichtingentechnieken in de politionele aktie werden aangewend,hoe het rechterlijk toezicht daarop werd afgebouwd en afgeschaft,hoe een volkomen immuniteit werd gegeven zelfs voor het plegen van misdrijven,en ten slotte ook hoe een belangrijke nieuwe vorm van opsporing en vervolging onder versterkt politiek gezag werd geplaatst .
  De liberale opvatting over het gerechtelijke optreden in strafzaken werd zodoende vervangen door een socialistische opvatting .
  Het evenwicht tussen de bescherming van de maatschappij en de eerbiediging van de rechten van de burger werd doorbroken en maakte plaats voor een verzelfstandigd politieoptreden, gevolgd door een soortgelijke benadering door een bijzonder parket onder rechtstreeks ministërieel gezag .
  Dit alles maakt de opdracht van de onderzoeksrechter als van de strafrechter bijzonder precair .
  Naar toepassing van het wetboek van strafvordering moet de onderzoeksrechter alle maatregelen nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken uitspraak te doen ( art .
55) Vraag is echter of de onderzoeksrechter,ten overstaan van de verzelfstandigde politieaktie zoals die in het beste geval opgenomen is in het vertrouwelijk parketdossier,hiertoe nog wel in staat is? Vraag is nog meer of de rechtscolleges nog met kennis van zaken kunnen oordelen? 9 Vastgesteld moet worden dat het meest betwist onderdeel van het vooronderzoek nooit aan die rechtscolleges wordt voorgelegd en dat de rechter over geen enkel middel beschikt om het geheime deel van het vooronderzoek te toetsen .
  Vastgesteld moet eveneens dat de rechter daardoor niet langer de garant kan zijn voor de eerbiediging van de rechten van de verdediging .
  Is de strafrechter daardoor nog in staat om te zorgen voor een openbaar debat waarin alle feiten volledig kunnen onderzocht worden,alle bewijzen beoordeeld,en de behoorlijkheid van het politioneel optreden kan getoest worden? Gaat het hier niet om een onmogelijkheid om te oordelen?

HOE MOET HET NU VERDER ?

In een eerste gedachte is men geneigd te stellen dat de vertegenwoordigers van het soevereine volk dus voor een duidelijke keuze staan : ofwel wordt de liberale opvatting in ere hersteld ofwel wordt de socialistische benadering ongewijzigd gelaten .
  Deze redenering houdt evenwel geen rekening met de afstand van soevereiniteit die intussen is geschied .
Ingevolge de geldingskracht van het Europees Verdag van de Rechten van de Mens hebben wij de primauteit van deze voorzieningen en de interpretatie ervan door een Europees Hof aanvaard .
De Belgische wetgever is dus niet langer vrij om te kiezen .
Hij is zoals blijkt uit de recente arresten van ons Grondwettelijk Hof gebonden door de vereisten van het behoorlijk proces waarin de eerbiediging van de rechten van de burger en het daarmede samengaande rechterlijk toezicht onvervreemdbaar zijn geworden .
  Overigens overstijgt deze vaststelling de enkel strafrechtelijke benadering .
  Het gaat in deze om veel meer dan dat .
  In de nu gestelde vraag naar de mogelijke meerwaarde van onze Westerse beschaving moet niet alleen gekeken worden naar de normen en waarden die wij voorop hebben gesteld .
Indien er een meerwaarde mocht zijn dan ligt deze eerder in de bakens die wij hebben uitgezet in de wijze waarop deze normen en waarden moeten geëerbiedigd worden,in de wijze waarop wij handelen wanneer deze waarden en normen geweld wordt aangedaan : in de wijze waarop in de strafvordering,in de opsporing,in het onderzoek en in de vervolging wordt gehandeld .
 

DE TOEKOMST

 Er kan geen twijfel over bestaan dat Het Europese Hof de Belgische wetgever steeds duidelijker zal dwingen om de basisbeginselen van het behoorlijk proces nauwlettend toe te passen .
  Vraag is echter of hierop moet gewacht worden .
  10 Nu de emoties van de zaak Dutroux zijn gaan liggen is het wellicht tijd voor een breed en diepgaand debat .
  Dit debat richt zich naar al wie er opdrachten en verantwoordelijkheden in heeft .
  De scheiding der machten is immers eerder een middel dan een doel .
  Wat is een rechter zonder goede wet,wat is de waarde van zijn vonnis als het niet wordt uitgevoerd? De scheiding van de machten is een voorwaarde om tot een evenwichtige uitoefening ervan te komen .
  In het debat moeten eerst de basisbeginselen aan bod komen .
  Het is niet zinvol dit gescheiden,vanuit politioneel en vanuit gerechtelijk standpunt,te doen .
  De gerechtelijke aktie kan niet opgesplitst blijven,noch vanuit doelmatigheidsoverwegingen, noch vanuit behoorlijkheidsvereisten .
  Het is een fiktie te geloven dat de pakkans kan verhoogd worden door een eenzijdige versterking van de politieoperatie .
Het vinden en vatten van de daders is slechts een onderdeel van het grotere geheel .
Het enige doel van iedere gerechtelijke finaliteit is de gerechtelijke behandeling .
  Veelal is ieder proactief optreden van bij het begin,of zeer snel,reactief : in de gehele zaak Dutroux was het zeer snel duidelijk dat misdrijven waren gepleegd .
Overigens is het misdrijf van bendevorming in de meeste belangrijke zaken van bij de start duidelijk,zodat van dat ogenblik af het bestaande misdrijf de dreiging door een mogelijk misdrijf vervangt .
  Omdat de opdrachten en bevoegdheden van de politie,op gerechtelijk vlak,thuishoren in de gerechtelijke procedure,dienen zij uitgewerkt in het kader van het wetboek van strafvordering en niet in de wet op het politieambt .

DE SPECIFIEKE PROBLEMEN GEZAG,LEIDING EN TOEZICHT

Deze drie begrippen zijn bepalend bij ieder overheidsoptreden,omdat de invulling ervan de eerste vereiste vormt voor een zowel doelmatige als behoorlijke werking .
  Dat het gezag over de gehele gerechtelijke aktie enkel bij de gerechtelijke overheden kan liggen behoeft in een democratische rechtsstaat geen uitleg .
  Dat de opsplitsing van de leiding oorzaak is van de dysfunkties van het verleden en verantwoordelijk is voor de voortdurende spanningen en tegenstellingen van het heden werd hiervoor aangetoond .
  De oplossing is hier zeer eenvoudig : het volstaat om de bestaande voorzieningen van het wetboek van strafvordering te bestendigen en de tegenspraken van de wet op het politieambt weg te werken .
Wie daarin een aantasting van de meerwaarde van de officiersfunktie binnen de politie ziet vergist zich .
Een verdeling van taken is een noodzaak in ieder moderne aktie .
  11 Geen opdracht is daarbij minderwaardig .
Eenheid in bevel is nergens een zinloos begrip .
  Overigens is er een andere logica die aantoont wie wat moet invullen : de eindverantwoordelijkheid ligt,in ons systheem,nog steeds bij de magistratuur .
De onderzoeksrechter is verantwoordelijk voor zijn onderzoek,de procureur des Konings is verantwoordelijk voor zijn opsporingsonderzoek,de strafrechter voor zijn vonnis .
  Een ander systheem is denkbaar .
  Reeds lang werd overwogen om van de onderzoeksrechter de rechter van het onderzoek te maken .
  In die keuze wordt het vooronderzoek overgedragen aan de procureur des Konings en aan de politiediensten,en beperkt de tussenkomst van de rechter zich tot het beoordelen van de noodzaak tot schending van de grondwettelijke rechten .
  Het grote gevaar van dergelijke wijzigingen ligt in de verstrekkende gevolgen ervan .
  Sinds het vierde concilie van Lateranen,in 1215,zijn twee verschillende vormen van strafproces,het inquisitoir en het accusatoir proces,ontstaan .
  Beide procesvormen hebben zich sindsdien ontwikkeld tot afzonderlijke systhemen met ieder een eigen innerlijk evenwicht .
  Het overnemen van één of meerdere elementen van het éne door het andere heeft tot gevolg dat het innerlijk evenwicht in ieder systheem verdwijnt om plaats te maken voor tegenstrijdigheden en onduidelijkheden .
Daarin ligt juist de grote hindernis wanneer men,onder druk van de vereisten van het “ due process” beide procesvormen afweegt aan de overkoepelende verplichting om de rechten van de mens te eerbiedigen .
  Het wijzigen van het instituut van de onderzoeksrechter kan daarom niet zonder gevolg blijven voor de opdrachten en bevoegdheden van de andere aktoren in het proces .
  Hier moet de aandacht gevestigd worden op de bijzondere positie van het openbaar ministerie in ons systheem .
  Hiervoor werd er reeds op gewezen dat de bevoegdheden van het openbaar ministerie aanvankelijk beperkt waren tot de opsporing en de vervolging .
De evolutie heeft er voor gezorgd dat de rol van de aktieve rechter ( tout juge est procureur-général) steeds verder is afgebouwd ten voordele van de uitbreiding van de bevoegdheden van het openbaar ministerie .
  Dit is wellicht de meest essentiële vraag van het voorliggend betoog : “ Tot waar kan men hierin gaan zonder de basisopdracht van de rechter aan te tasten” .
  Spreken van de rechterlijke bevoegdheden van het openbaar ministerie is daarbij een stap te ver .
De bevoorrechte positie die het openbaar ministerie in onze procedure heeft verkregen kan enkel verantwoord worden door het blijvend gezag van de Hoven van Beroep op de wijze waarop de gerechtelijke politie wordt uitgeoefend ( art 9 SV) .
Indien het openbaar ministerie zich van dit gezag ontdoet verliest het zijn bevoorrechte positie om de plaats in te nemen die het in de Angelsasische procedure heeft en dat is deze van een niet bevoorrechte partij .
  Dergelijke wijziging mogen niet op zichzelf bekeken worden,noch kunnen ze ontdaan worden van de logische gevolgen die er mede samengaan .
  12 M.
B.t.
de doelmatigheid kan getwijfeld worden aan de beschikbaarheid,de snelheid van tussenkomst en de eenvoud van behandeling van een meer afstandelijke rechter die het dossier niet permanent onder zich heeft .
  De voornaamste reden om de onderzoeksrechter te behouden ligt in zijn aanvankelijke bestaansreden : het toezicht door de onafhankelijke rechter doorheen de gehele procedure .
  Het recente verleden heeft niet aangetoond dat deze noodzakelijkheid niet meer zou bestaan .
 

DE BIJZONDERE OPSPORINGSMETHODEN .
 

Vooreerst moet afgestapt worden van de mythe dat de invoering van deze methoden onontbeerlijk was gezien de nieuwe vormen van criminaliteit .
  Wat men nu met” bijzonder” omschrijft,werken met informateurs,observatie en infiltratie is van alle tijden en van alle plaatsen .
  Wat wel nieuw is is het systhematisch aanwenden van deze technieken en van technologisch aangepaste varianten ervan .
De veralgemening van deze technieken heeft ook andere redenen en noopt tot een afzonderlijke beschouwing .
  Het is een gelukkige verworvenheid van de naoorlogse generatie dat wij nooit meer betrokken geraakten in een gewapend conflikt .
  Dit betekent niet dat wij afzijdig bleven van andere vormen van oorlogvoering .
  Drie andere oorlogen hebben elkaar opgevolgd : the war on communism,the war on drugs,en nu the war on terrorism .
  Deze drie oorlogen worden gekenmerkt door dezelfde karakteristieken : ze werden ingezet en wereldweid verspreid door onze grote bondgenoot,ze werden verantwoord door de bescherming van dezelfde maatschappelijke en religieuze opvatting .
  In the war on communism werden zowel militaire als burgerlijke middelen ingezet .
  De burgerlijke aktie werd hoofdzakelijk door toedoen van de inlichtingendiensten gevoerd .
  Inlichtingendiensten hebben maar enkele,toegelaten,werkwijzen : werken met informanten, observatie en infiltratie .
  Inlichtingendiensten hebben enkel de bestrijding van een fenomeen,van een bedreiging,tot doel .
  Zij hebben geen enkele gerechtelijke bevoegdheid en hoeven dat ook niet te hebben .
Inlichtingen-diensten moeten niets bewijzen,enkel aanwijzingen – inlichtingen verzamelen die de politieke overheid in staat moeten stellen de ernst van een bedreiging door een fenomeen in te schatten .
  In de eerste oorlog was dat voldoende om het aanwenden van de militaire middelen te evalueren .
  In the war on drugs was een inzet van de inlichtingendiensten niet mogelijk,minstens niet toegelaten .
Het gebruik en de handel van drugs vormen een misdrijf .
Het vervolgen van een misdrijf vereist het verzamelen van bewijzen en het vatten van daders en vooral de behandeling voor een strafrechter volgens welbepaalde voorschriften .
  Wat toen gebeurde is even duidelijk als eenvoudig : de politiediensten namen vooreerst de 13 technieken van de inlichtingendiensten over en gaven er de naam “bijzondere opsporingsmethoden” aan .
Vervolgens werd ook het werkterrein van de inlichtingendiensten,de enkele bedreiging,overgenomen .
In beide gevallen werd een andere karakteristiek van de inlichtingenwerking meegenomen : de absolute geheimhouding .
  Bij het uitbreken van de derde oorlog,the war on terrorism,werd een laatste stap gezet in de overnamestrategie : de inlichtingendiensten zelf werden ingezet in de gerechtelijke aktie .
  Deze samenwerking tussen politie- en inlichtindiensten,gecoördineerd door het federaal parket, houdt meerder ongereimdheden en evenveel gevaren in .
  Leden van een inlichtingendienst hebben geen gerechtelijke bevoegdheden en kunnen daarom geen enkele daad van gerechtelijke politie stellen .
Het enige wat hen is toegelaten is het overmaken van inlichtingen die die diensten uit eigen aktie hebben verkregen .
Dat dit niet het enige is wat die diensten nu doen blijkt uit de de recente omzendbrief die een meer uitgebreidde medewerking tracht te vertalen door het zeer ondoorzichtige begrip “ expertise” .
Over welke vormen van expertise het juist gaat en volgens welke vormen deze kan ingebracht worden is uit die omzendbrief niet op te maken .
Deze problematiek is het Vast Comite I,dat toezicht houdt op de inlichtingendiensten,niet ontgaan .
Er werden meerdere studies aan geweid,o .
m .
  in samenwerking met de universiteit te Leuven .
Deze problematiek kwam ook in de openbare belangstelling door de dossiers Erdal,de CIAvluchten,het overmaken van het elektronisch bankverkeer langs een in België gevestigde firma .
  Dat politiediensten nu gebruik maken van inlichtingentechnieken kan,zeker gezien de huidige vormen van criminaliteit,geen bezwaar zijn .
Het systhematisch gebruik ervan,voornamelijk op het terrein van de enkele bedreiging,zonder enig onafhankelijk toezicht noch toetsingsmogelijkheid strookt niet met de vereisten van een van een inlichtingenaktiviteit verschillende, gerechtelijke, aktie .
  Het enkele feit dat rechterlijk toezicht hierop met hardnekkigheid geweerd werd roept reeds vragen op .
  Wat staat een rechterlijke toetsing in de weg? Waarom werd deze enkel aan het openbaar ministerie gegeven? Weliswaar zijn er redenen mogelijk die niet toelaten de aanwending van deze methoden en het resultaat ervan ter kennis te brengen,of vroegtijdig ter kennis te brengen,van de vervolgde partijen .
  De bescherming van de fysische integriteit van personen zowel als de tussentijdse resultaten van de opsporing of het onderzoek vormen aanvaardbare belemmeringen .
  Een toetsing door de strafrechter “ in camera” moet ook voor de verdediging aanvaardbaar zijn,mits daaruit door de strafrechter gevolgen kunnen getrokken worden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid en de behoorlijkheid .
  Het opmerkelijke is dat dergelijk toezicht in de Verenigde Staten van Amerika,van waaruit deze strategie is overgewaaid,als geheel normaal wordt aanvaard .
Het loont overigens de moeite om de rol en de tussenkomst van de rechter in deze grote democratie nader te onderzoeken om vast te stellen dat zijn tussenkomst,zelfs bij akties van inlichtingendiensten,heel wat frekwenter en krachtdadiger is dan hier wordt vermoed .
  14 Gezien de vaststellingen van alle parlementaire onderzoeken is de invoering van een strafuitsluitende grond van verschooning de meest verrassende ingreep .
  Vraag is of het Parlement wel begrepen heeft wat dit betekent en wat er de gevolgen van zijn .
  Een strafuitsluitende grond van verschooning geeft aan de procureur die de toelating heeft gegeven als aan de politieambtenaren die de toegestane misdrijven plegen,bij het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden,een absolute immuniteit .
Het gevolg daarvan is dat er voor die misdrijven geen vervolging meer mogelijk is en er nooit een rechterlijke toetsing van kan gebeuren .
Deze maatregel schept een ruimte waarbinnen politieambtenaren ongestraft zowat alles kunnen doen .
  Dat de procureur des Konings hiertoe toelating kan geven is in totale tegenspraak met zijn meest fundamentele opdracht,nl .
de opsporing en vervolging van de misdrijven,en ondergraaft de integriteit van zijn ambt .
  Dat er rekening kan gehouden worden met de specifieke omstandigheden waarin undercoveragenten moeten werken zal niemend betwisten .
  Daarvoor is een absolute immuniteit niet nodig .
  Het is aan de procureur des Konings om bij de uitoefening van de strafvordering een afweging te maken van de noodzaak en de wenselijkheid van de vervolging .
  Wanneer de rechter hierover aangesproken wordt zijn er gronden van verrechtvaardiging mogelijk .
  In beide gevallen is er minstens een beoordeling mogelijk zoadat de “dysfunkties” van het verleden kunnen vermeden of gesanctionneerd worden .
  M.
B.t.
deze methoden kan niet vergeten worden dat het Grondwettelijk Hof in uitgebreidde arresten tweemaal is moeten tussenkomen om belangrijke voorzieningen van de twee opeenvolgende BOM-wetten te vernietigen .
Dit sluit aan bij de hiervoor gemaakte opmerking m.
B.t.
de voorrang van de Europese regelgeving zoals die door onze grondwet werd geëerbiedigd .
  Ook hier is het noodzakelijk stil te staan bij de oorzaken en gevolgen van deze gebeurtenis .
  De twee opeenvolgende BOMwetten werden voorbereid door een nauwe samenwerking tussen het openbaar ministerie,hoofdzakelijk het federaal parket,en de minister van justitie .
  Daarbij werd ontegensprekelijkk de socialistische opvatting gevolgd .
Het antwoord van het Grondwettellijk Hof was duidelijk : de vervanging van het rechterlijk toezicht door het toezicht door het openbaar ministerie is niet in overeenstemming met de hogere rechtsregels .
  Nochthans werd in een tweede wetgeving gepoogd aan deze duidelijke uitspraak te ontsnappen,wat andermaal een vernietiging tot gevolg had .
  Deze toestand is onwerkbaar en tast de geloofwaardigheid van de betrokken instanties aan .
  Het niet loyaal aanvaarden van een uitspraak van het Grondwettelijk Hof treft de gehele democratische rechtsorde .
Het nastreven van een daarmede tegengestelde politieke opvatting is niet de opdracht van een openbaar ministerie .
  Het is niet verkeerd,en zelfs wenselijk,dat het openbaar ministerie,bij wijze van advies,betrokken wordt bij de voorbereiding van wetten .
Wanneer het OM daarbij de promotor wordt van een aan de bestaande nationale en zelfs internationale regelgeving tegengestelde politieke opvatting verwijdert het zich in sterke mate van de grondbeginselen van de rechterlijke macht waartoe het aanspraak maakt te behoren .
 

15 DE POLITIEKE KONTEKST

Het wijzigen van meerdere basisbeginselen in het optreden van justitie en politie is het gevolg van een politieke strategie .
  Om te begrijpen hoe en waarom deze wijzigingen konden doorgevoerd worden moet dan ook hieraan de nodige aandacht gegeven worden .
  Tot het midden van de vorige eeuw was justitie en politie het monopolie van de liberale en christendemocratische partijën .
  Het is pas met de invoering van de gerechtelijke hervorming van 10 oktober 1967,waardoor de rechtbanken van koophandel,de arbeidsrechtbanken en twee hoven van beroep werden opgericht,dat de socialistische partijen een voet in huis kregen in de rechterlijke macht .
  Vermits de benoemingen in de magistratuur toen grotendeels op grond van de politieke overtuiging gebeurden,werden de nieuwe en de open gekomen plaatsen,ook die van korpsoverste, in ruime mate aan socialistische kandidaten toebedeeld .
  Dezelfde inhaalbeweging gebeurde in de door de wet van 18 juli 1991” gedemilitariseerde” rijkswacht : officieren met een uitgesproken socialistische opvatting namen er de belangrijkste posities in .
  In het rooms-rode beleid dat samenliep met de eerste parlementaire onderzoeken in deze materie werd vanuit het socialistische kabinet van binnenlandse zaken een krachtdadige politiek gevoerd .
  Men kan het de twee opeenvolgende ministers van dit departement niet kwalijk nemen dat zij hun politieke verantwoordelijkheid namen ten overstaan van de door de parlementaire onderzoekscommissies vastgestelde “ dysfunkties” .
  Het is even begrijpelijk dat zij hun politieke opvatting trachtten door te zetten .
  En deze was,kort gezegd,vrij eenvoudig : de omvorming van de rijkswacht tot een federale éénheidspolitie die de gerechtelijke politie bij de parketten én de staatsveiligheid,die beiden afhingen van het departement justitie,moest opslorpen,de oprichting van een hiërarchisch gestructureerd éénheidsparket,en met voor beiden een versterkt ministeriëel gezag .
  Vanuit democratisch oogpunt was een herverdeling van het justitie- en politielandschap,en daarin het nastreven van een politiek evenwicht,begrijpelijk .
  De door binnenlandse zaken nagestreefde hervormingen stuitten evenwel op sterke tegenstand, zowel op het christendemocratisch kabinet van justitie als in de magistratuur zelf .
Het mag niet ontkend worden dat enkele procureurs-generaal hierin meer aandacht hebben gehad voor hun eigen opdrachten en bevoegdheden dan voor het belang van de gehele rechterlijke macht .
Hun aktie kan geenzinds vergeleken worden met de hierna aangehaalde uitspraken van hun voorgangers .
Dit heeft het debat binnenskamers geen goed gedaan,zorgde voor de instandhouding van de “ ivoren toren”,is er deels oorzaak van dat het debat op een onderliggende agenda werd geplaats en het met minder aangepaste middelen werd gevoerd .
  16 Het is voornamelijk de wijze waarop,in de praktijk,gebruik gemaakt werd van de feitelijk dominante positie van de rijkswacht,die vatbaar is voor ernstige kritiek .
  Maar ook hier had de toenmalige parketmagistratuur op een andere wijze kunnen reageren .
  Sinds de wet van 1919 tot oprichting van de gerechtelijke politie bij de parketten beschikte het openbaar ministerie over zijn eigen politie .
Het ging evenwel niet om een nationaal gestructureerd korps .
De wet liet enkel toe aan de procureurs des Konings medewerkers te geven die hen in het bijzonder moesten bijstaan in de opsporing en de vervolging .
Daaruit ontstonden de arrondissementele brigades van de gerechtelijke politie waarvan de procureurs des Konings de directeurs waren .
  Het mag betreurd worden dat de oprichting van het commissariaat-generaal bij de gerechtelijke politie niet werd aangewend om van deze parketpolitie een goed gestructureerd en behoorlijk uitgerust korps te maken dat in staat was zowel nationaal als internationaal een antwoord te bieden op de nieuwe vormen van criminaliteit .
Door het vasthouden aan de arrondissementele bevoegdheden hebben de procureurs des Konings een kans laten liggen,of beter een kans gegeven aan een ander,en beter uitgerust, korps,dat uit zichzelf de ontstane leemte wist op te vullen .
Bij de oprichting van een drieëntwintigste brigade was het reeds te laat .
Ook de informele werking van de nationale magistraat was eerder een poging tot verzoening dan een duidelijke en daadwerkelijke versterking van het openbaar ministerie .
  Met de komst van een nieuwe coalitie dacht men aan een “ verandering” .
  Enkele manifesten toonden het belang van de burger ten overstaan van de versterking van de staat .
  Al snel bleek dat de gehele veiligheidsproblematiek aan de socialistische regeringspartners werd overgelaten .
  Toen gebeurde wat nooit voordien was geschied : het gehele veiligheidsgebeuren werd in handen van dezelfde politieke strekking gegeven : het departement justitie met o .
m .
  de veiligheid van de staat,het departement landsverdediging met o .
m .
  de militaire inlichtingendienst, het voorzitterschap van het Vast Comité I en het voorzitterschap van de Senatoriale Begeleidingscommissie,het voorzitterschap van de Commissie op het privéleven,kwamen in socialistische handen .
Het departement binnenlandse zaken werd onder tutele van een veiligheidsadviseur van socialistische strekking geplaatst .
  De verhoopte “ verandering” maakte plaats voor een versterkte voortzetting van het vorige beleid .
  De Vaste Comités van Toezicht op de politiediensten en de inlichtingendiensten ontsnapten niet aan de zeggingschap van dit ononderbroken beleid .
  Hoe het Vast Comité P,in zijn eerste samenstelling,werd ingeschakeld in de nieuwe strategie kan voldoende blijken uit de wijze waarop het verslag m.
B.t.
de zaak Dutroux werd opgesteld .
  Het Vast Comité I slaagde er in weerwerk te bieden en trachtte de werkelijke problematiek in het debat te brengen .
Toen “politiek gevoelige” dossiers als deCIAvluchten,Erdal,Kimyon- 17 gür,of de Bonvoisin aan verslaggeving toe waren werd de mondigheid van dit comité aan banden gelegd .
  Enerzijds werd een techniek “ for your eyes only”bedacht,waarbij enkel de leden van de parlementaire commissie inzage konden nemen van de verslagen,anderzijds werd aan deze vertegenwoordigers van het volk een zwijgplicht opgelegd .
Daardoor ontstonden twee soorten van parlementairen : zij die het wisten maar het niet mochten zeggen,en zij die het wilden zeggen maar het niet mochten weten .
Daardoor werd ,ook een einde gemaakt aan het besisprincipe van de “freedom off speech” .
  Deze laatste “informele” regelgeving geeft mogelijks de voornaamste reden aan waarom wetgevingen als de twee BOMwetten,zonder enig werkelijk verweer,door het parlement konden gesluisd worden .
  Fraus omnia currumpit – bedrog vernietigt alles In 1921 schreef procureur-generaal Servais in zijn mercuriale : “ Le rendement total des services de police dépend de la coördination de leur action et des conflits sont quasiment impossibles si un magistrat maintient son autorité et son contrôle actif sur tous,comme cela lui appartient .
” In 1931 voegde procureur-generaal Cornil daaraan toe “ La procédure pénale doit être légale, sinon,la liberté individuelle est en danger,( .
  .
  .
)Notre Congrès National,comme l'Assemblée Constituante,avaient voulu que les règles de la procédure pénale fussent tracées dans des textes légaux,afin que chacun pût vérifier si elles étaient observées,les règles de l'instruction préparatoire ne sont plus aujourd'hui dans des textes légaux,mais elles se perdent dans les broussailles de la pratique,où quelques arrêts de la Cour de Cassation jettent des lueurs éparses; il est ainsi devenu impossibles à chacun de vérifier si elles sont observées .
Le principe constitutionnel est méconnu .
Que des abus n'aient quère été commis jusqu'ici,tant mieux,mais la porte est ouverte et cela suffit pour qu'il faille chercher un remède à la situation” .
 
In de vorige uitspraken van de hoogste parketmagistraten werd,driekwart-eeuw geleden,zeer duidelijk aangegeven welke de problemen waren en werd eveneens gewaarschuwd voor het gevaar van misbruiken : de doeltreffendheid van de werking van de politiediensten hangt af van hun coördinatie;conflikten zijn bijna onmogelijk indien een magistraat zijn gezag en zijn aktief toezicht uitoefent zoals hem dat toekomt;de strafprocedure moet door de wet geregeld worden zoniet is de individuele vrijheid in gevaar;iedereen moet kunnen nagaan of de regels van de procedure worden geëerbiedigd zoniet is het grondwettelijk beginsel miskent .
  Het loont de moeite om de belangrijke gebeurtenissen uit voorliggende nota nogmaals af te meten aan deze visionaire uitspraken .
  In 1988 werd de onderzoeksrechter te Antwerpen geconfronteerd met een proces-verbaal, opgesteld door acht beëdigde politieambtenaren,waarvan er niet één enige uitleg wist te geven over de inhoud van dit document,omdat er niet één aanwezig was geweest bij de gestelde handelingen .
  Bij nader onderzoek bleek ook de inhoud van het proces-verbaal onjuist : over de voorbereiding van de operatie door en op het CBO en de aanwezigheid van Duitse politie- 18 ambtenaren werd niets gezegd;de omstandigheden waarin de huiszoekingen en de vrijheidsberovingen gebeurden werden onjuist weergegeven;het bestaan van een bijzondere eenheid binnen de rijkswacht,de GID,als de rechtstreekse samenwerking ervan met het CBO werden verzwegen;om te ontkomen aan de geseinde opdracht om de onderzoeksrechter te Antwerpen te verwittigen bij aantreffen van de verdachten werden onregelmatigheden gepleegd;uiteindelijk bleek dat dezelfde zaak reeds meer dan een jaar door een andere Antwerpse onderzoeksrechter werd behandeld en dat deze van niets in kennis werd gesteld omdat deze opdrachten had gegeven aan de gerechtelijke politie .
  De Antwerpse onderzoeksrechter meende het daarom gepast,buiten de feitelijkheden,ook het door de rijkswacht ontworpen en uitgevoerde systheem te onderzoeken,en nam,bij een huiszoeking op het CBO,daartoe dienstige documenten in beslag .
  Op vordering van de procureur-generaal te Antwerpen werd terzake door de Kamer van Inbeschuldigingstelling een niet-vervolging uitgesproken zodat het dossier nooit in openbare zitting werd behandeld en het zonder gevolg bleef .
  Toen door de wet van 18 juli 1991 een Vast Comité van Toezicht op de politiediensten werd opgericht werd de Antwerpse onderzoeksrechter benoemd tot raadsheer in dit comité .
  Zijn voorstellen om verder onderzoek te doen naar de nieuwe rijkswachtrecherche zoals hij die had ontdekt werden stelselmatig weggestemd .
  Dit had ernstige spanningen in het comité tot gevolg .
  Op voorstel van de voorzitter van het comité werd tegen de onderzoeksrechter een afzettingsprocedure gestart wegens “ de aanhoudende meningsverschillen die de normale werking van het comité onmogelijk maakten” .
  Daardoor deed het comité ook nooit enig onderzoek m.
B.t.
de nieuwe rijkswachrecherche .
  Ook een audit m.
B.t.
tot de werking van de gerechtelijke politie bij de parketten,voorbereid met steun van de universiteit te Leuven,werd,in afwezigheid van de onderzoeksrechter wegens ziekte,afgestemd .
  Bij het uitbreken van het Dutrouxschandaal kwam er plots een gehele wijziging in de strategie van het comité .
  De voorzitter van het comité stelde voor,uit eigen beweging,een onderzoek naar het onderzoek Dutroux te doen .
  Er werd besloten dat de Antwerpse onderzoeksrechter buiten het onderzoek moest blijven,en hij geen inzage mocht nemen van het onderzoeksdossier .
  Omdat dit besluit geheel in tegenstelling was met de basisbeginselen van het comité zoals die in de organieke wet zijn opgenomen,en die van het comité een colegiaal orgaan maken,werd dit besluit genomen op een geheime vergadering en in aanwezigheid van de voorzitters van de parlementaire begeleidingscommissies .
  Er werden twee leden van het comité aangesteld om het onderzoek te doen .
  19 De éné was een gewezen adjunct-commissaris van de gemeentelijke politie,die ook op het kabinet van binnenlandse zaken een bureel had .
  De andere was de gewezen directeur van een labo van de gerechtelijke politie .
  Deze comitéleden verhoorden de in het gerechtelijk onderzoek betrokken politieambtenaren en stelden daarover processen-verbaal op die in een onderzoeksdossier werden gevoegd .
  Door hen werd ook een onderzoeksverslag opgesteld dat op een op zondag gehouden vergadering, en zonder medeweten van de onderzoeksrechter én de griffier van het comité,werd “goedgekeurd” .
  Het is dit verslag dat aan het parlement werd overgemaakt en dat,gezien de besluiten ervan tegengesteld waren aan de besluiten van het verslag van de procureurs-generaal,het parlement verplichtte om zelf het onderzoek naar de “dysfunkties” over te doen .
  Het is pas veel later dat de Antwerpse onderzoeksrechter inzage kon nemen van de processenverbaal van verhoor die door de twee leden van het comité werden opgesteld en die nooit aan de parlementaire onderzoekscommissie werden overgemaakt .
  Hij diende alsdan vast te stellen dat er formele tegenspraken waren tussen de verklaringen van de gehoorde rijkswachters en het daarover opgestelde verslag .
M.
B.t.
de operatie Othello hadden de rijkswachters immers bekend dat niet alles aan de onderzoeksrechter werd medegedeeld omdat zulks in de rijkswacht “ de gewoonte “ was .
In het aan het parlement overgemaakte verslag werd door het comité net het tegendeel gesteld .
  De herhaling van voorgaande feiten is nuttig omdat daardoor niet alleen wordt aangetoond dat de voorspellingen van de procureurs-generaal juist waren .
  Voorgaande feiten geven ook aan welke praktijken werden aangewend om te beletten dat de nieuwe rijkswachtrecherche in een openbaar debat zou komen .
  Daarbij werd ook aan de toekomst gedacht .
  Het gehele comité werd vroegtijdig naar huis gestuurd .
  Als nieuwe voorzitter werd de nationale magistraat,die gedurende de lange jaren van dysfunktie de juridische verantwoordelijkheid had gedragen voor de toepassing van de nieuwe recherchevormen, benoemd .
  De kolonel,chef van het CBO,en verantwoordelijk voor de parallele operaties,de operatie Othello inclus,werd er directeur-generaal van .
 

BESLUIT

De door alle parlementaire onderzoeken vastgestelde dysfunkties in de werking van politie en justitie werden,lang voor ze plaats grepen,voorzien en aangekondigd door de hoogste parketmagistraten .
  Door recenter gerechtelijk onderzoek werd aangetoond en bewezen dat de onderzoeksmagistratuur, volkomen buiten spel gezet werd door het nieuwe door de rijkswacht ontworpen en uitgevoerde,parallel onderzoek .
  Het onderzoek van het Vast Comité P had de toepassing van dit systheem in het onderzoek Dutroux kunnen bevestigen .
  Alles werd in het werk gesteld opdat de waarheid daaromtrent niet in de openbaarheid zou komen .
  Daardoor konden de oorzaken van de dysfunkties worden geïnstitutionaliseerd .
  De evolutie van de gewoonte,over de slechte gewoonte,naar de wet,heeft weliswaar gezorgd voor “ des textes légaux”,waarvan meerdere door het Grondwettelijk Hof werden vernietigd .
  Daardoor werd echter niet tegemoet gekomen aan het doel ervan : “ afin que chacun pût vérifier si elles étaient observées” .
  Een groot deel van het vooronderzoek,dat niet meer gebeurt “ sous l'autorité et le contrôle actif “ blijft volkomen onttrokken aan het rechterlijk toezicht,zodat niet meer kan nagegaan worden of de wet wordt gerespecteerd .
  In een rechtsstaat heeft iedere democratische overtuiging het recht om te trachten zijn eigen opvatting aan bod te laten komen .
  Daar zijn evenwel spelregels voor .
  Voorzeker als het om dergelijke belangrijke wijzigingen gaat in de wijze waarop justitie en politie in de werkelijkheid kunnen en moeten werken is het aangewezen hierover een breed en duidelijk en open debat te voeren en wijzigingen pas in te voeren wanneer de wet dat toelaat .
  Dat is in deze materie niet gebeurd .
  Gedurende vele jaren was een duidelijk en eenvormig beleid,wegens de tegengestelde opvattingen van de beleidspartners,niet mogelijk .
  Daarom werden wijzigingen op “ gewoonterechtelijke “ wijze ingevoerd en gebeurde dit door de aktie van één politieke opvatting en langs het politiekorps dat daartoe de mogelijkheid en de middelen kreeg .
  De herhaalde vaststelling van dysfunkties in deze verzelfstandigde politierecherche bij wijze van bijzondere en afgeschermde technieken belette niet dat op dezelfde weg werd doorgegaan .
  21 Het kan niet ontkend worden dat dit mogelijk was doordat de duidelijke toetsing van dit beleid door het parlement werd ontweken .
  Door de behandeling op een onderliggende agenda te plaatsen bleef de verantwoordelijkheid en vooral de verantwoording hierover wazig .
  Daardoor konden de gewoonterechtelijke praktijken omgezet worden in wettelijke voorzieningen .
  Dit stuitte dan weer,enerzijds op de klassieke wettelijke bepalingen die er in tegenstelling mede zijn,en zorgde anderzijds voor meerdere vernietigingen door het Grondwettelijk Hof .
  Intussen week de nationale wetgeving ook af van de internationale dwingende regelgeving, zoals die onontkoombaar uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens voortvloeit .
  Nu is het tijd om het debat op open en duidelijke wijze te hernemen .
  Iedere partner in het veiligheidsvraagstuk moet daarbij zijn eigen opvatting kunnen uiten,ook al is deze tegengesteld aan de wil van anderen .
 

Een afwijkende mening “ behoort tot de essentie van de democratische rechtsstaat .
  Wie tracht deze te beletten tast de rechtsstaat zelf aan .
 

Walter De Smedt december 2007 “

Je finis en signalant moi-même ce qu ' un grand nombre de lecteurs considérera comme le défaut capital de l'ouvrage .
Ce livre ne se met précisément à la suite de personne;en l'écrivant,je n'ai entendu servir ni combatre aucun parti;j'ai entrepris de voir,non pas autrement,mais plus loin que les partis;et tandis qu'ils s'occupent du lendemain,j'ai voulu songer à l'avenir”

 A .
Tocqueville De la démocratie en Amérique 22 ;

De crisis van de democratie      Blommaert Jan      Belgische politiek

We leven al jaren in een rechtse en populistische cultuur.
Eén van de ingrediënten daarvan is het anti-intellectualisme.
Diepere verbanden en achtergronden komen nog nauwelijks aan boD. In de media wordt kennis vermalen tot entertainment, 'weetjes'.
De neiging is onweerstaanbaar om om het even welk standpunt als legitiem en aanvaardbaar voor te stellen, van zodra het maar van 'de mensen' komt.
Het onderscheid tussen onderbouwde meningen en opiniërende kwakzalverij wordt zo onzichtbaar.

Het gevolg is bekend: de kwakzalverij van oude en nieuwe populisten haalt het van de grondige analyse, want ze is klaar voor gebruik in de mediA. En de populisten en de media opereren in een nauwe synergie met elkaar.

Deze mediatisering van 'vrije meningen' ondergraaft de democratie want het maatschappelijke middenveld wordt overgeslagen en weggemaaiD. In dat middenveld heeft de intellectueel zijn/haar plaats.
Om te spreken moet hij/zij beroep doen op meer 'archaïsche' genres zoals het boek, het essay, de lezing, de discussie.
En zich beperken tot een kleiner publiek.
In de massamedia heeft hij/zij weinig te zoeken.
De opdracht is specifiek: het formuleren van kritiek en van kwaliteitsonderscheiden in meningen.
Het is een essentieel democratische opdracht, al speelt die zich af binnen eerder kleine niches in de samenleving.

Meningen, media en democratie: de nood is hoog, de redding niet meteen nabi J.

Wie durft zichzelf vandaag de dag nog zonder ironische ondertoon als 'intellectueel' bestempelen? Pakweg tien jaar geleden gold deze term nog als een eretitel, maar nu is het net geen scheldwoorD. Daar zijn de inspanningen van bepaalde politici en mediamensen niet vreemd aan.
Nog niet zo lang geleden voerden Steve Stevaert en Siegfried Bracke hun eigen kleine kruistocht tegen iedereen, die er nog maar voor durfde uitkomen dat hij al eens een degelijk boek opensloeg.
Volgens Jan Blommaert is dit anti-intellectualisme een symptoom van de rechtse en populistische cultuur waarin we leven.
In zijn jongste boek, 'De crisis van de democratie', toont hij haarscherp aan tot welke dramatische gevolgen deze bekrompen houding leidt.

Blommaert is daarbij niet aan zijn proefstuk.
Beroepshalve is hij professor Afrikaanse taalkunde en sociolinguïstiek, maar als rasintellectueel moeit hij zich geregeld in het maatschappelijk debat.
Dat leverde hem in 1993 'de Arkprijs voor het Vrije' op en ook in 2004 oogstte hij succes met het fel gewaardeerde 'Populisme'.
In die verzameling essays toonde hij haarfijn het bedrog aan van de politieke stijl, die 'de mensen', 'de burger' of 'het volk' steeds weer als retorisch uitgangspunt neemt.

In 'De crisis van de democratie' borduurt Blommaert hierop voort, maar meer nog dan in zijn vorige werk, richt hij zijn pijlen op de mediA. Met name het dramatisch niveau van de nieuwsuitzendingen moet er in dit boek aan geloven.
Je kan de man ook geen ongelijk geven.
De nieuwsankers op TV staan meer bekend om hun looks, dan om hun scherpe vragen en met de herstijling van nieuwszender Radio 1 is het nieuws er vervangen door nieuwtjes.

Bovendien lopen op elk journaal de 'gewone' mensen die over eender wat hun mening denken te moeten geven, elkaar voor de voeten.
Niet gehinderd door enige kennis van zaken wordt die mening liefst op een zo plat mogelijke manier geformuleerD. Blommaert verzet zich hier tegen.
Volgens hem is iedereen vrij een mening te hebben, maar is het een catastrofaal misverstand te denken dat al die meningen gelijk zijn.
Sommige meningen steunen immers op een weldoordachte kritische analyse, terwijl andere enkel gebaseerd zijn op een vluchtig onderbuikgevoel.

Dat mag allemaal elitair klinken, maar de kracht van 'De crisis van de democratie' ligt er net in dat de auteur deze stelling prima weet te onderbouwen.
Meer zelfs, zijn analyse toont op overduidelijke wijze aan hoe deze evolutie ertoe leidt dat het net de gewone man is, die genaaid wordt.
Het schijndebat over sappige futiliteiten zorgt er immers voor dat de moeilijke, onderwerpen die er wel toe doen, doodgezwegen worden.
Blommaert slaat met deze analyse nagels met koppen en hij doet dat op toegankelijke wijze.
Doordat hij met voorbeelden uit de recente Belgische en wereldpolitiek werkt, is dit boek een leesplezier voor iedereen met een beetje interesse in de actualiteit.

Blommaert blijft trouwens niet bij de pakken zitten.
Hij pleit ervoor dat intellectuelen hun schaamte afgooien en zich met hun weldoordachte meningen terug in het debat storten.
Dit kan op radio en TV, maar dat lijkt hem weinig aannemelijk.
De massamedia willen immers entertainment en laten daarom geen grondige analyses toe.
Blommaert vindt daarom dat het beter is om zich op meer archaïsche genres te richten.
Plekken waar je op een nauwkeurige, trage manier je punt kan maken, zoals een lezing, een essay of een boek.
De waardering voor dat laatste medium geeft ons alvast nog een reden om 'De crisis van de democratie' aan iedereen warm aan te bevelen.

Hoe meer vrije meningsuiting, hoe meer onnozelheid ; ;

09/10/2007 11:00

In zijn nieuwe boek heeft Jan Blommaert het over de crisis van de de­mo­cratie, het nut van de zuilen en de voetbaltribunes in het maatschappelijk debat.
In een Knack-in­terview legt hij uit waarom hij Balthazar Boma niet is.

'Stel je voor', zegt hij, 'dat je Frankie Vercauteren zou interviewen na een wedstrijd van An­der­­lecht, maar dat je hem vraagt om te spreken zoals Balthazar Boma uit F.
C. De Kam­pi­oe­nen.
Dus zonder al dat trai­nersjargon, en met de bedoeling om de mensen gewoon een beetje te vermaken.
Dat zou je toch nooit in je hoofd halen.
Maar als een we­ten­schap­per de televisiestudio komt binnengewandeld, is het eerste wat hij hoort: hou het simpel, an­ders verstaan de mensen er niets van.
Een intellectueel moet blijkbaar wel spreken zoals BomA. Maar ik ben Boma niet.
'

Deze week verschijnt van Jan Blommaert, hoogleraar antropologie en sociolinguïstiek, De cri­sis van de democratie, een boek dat zich laat samenvatten in drie zinnen: 'Eén: we zitten in de pro­­­ble­men met ons den­­ken over democratie.
Twee: een van de be­lang­rijkste redenen voor die cri­sis is een bepaald idee dat we heb­ben over vrije meningsuiting.
En drie: een deel van probleem én op­­­lossing zit in de vraag: wie draagt die vrije menings­ui­ting? De gecommercialiseerde media be­we­ren dat zij het ve­hi­kel van de vrije meningsuiting zijn.
Mijn argument is dat je daarnaast ook altijd de stem van de in­tellectuelen moet horen.
'

Een paar citaten uit het interview.

Over de kloof tussen burger en politicus:

BLOMMAERT: Er moet een afstand zijn tus­sen bur­gers en beleid omdat de burgers anders het beleid niet kunnen bestraffen.
Als de po­li­ti­­cus zich opstelt als een in­stru­ment van de volks­wil en hij blundert, dan heeft de volkswil ge­blun­­derD. En als dat gebeurt, valt de mogelijkheid tot bestraffing weg en zit je in de dic­ta­tuur.

Over zuilen en vakbonden:

BLOMMAERT: Een vakbond is een collectieve organisatie waarin machtelozen en mach­ti­gen bij el­­kaar worden gebracht.
Een belangenvereniging waar mensen met laag opleidingsniveau in contact kunnen komen met hoog op­ge­­lei­de men­­sen die het voor hen kunnen op­nemen.
Dat we van­daag nog een stukje wel­­vaartsstaat heb­ben, is dankzij de vak­bonden, niet dankzij het kapitaal dat plot­seling de ar­beider wat beter wilde betalen.

Over de doorbraak van het Vlaams Blok:

BLOMMAERT: Het Vlaams Blok werkte precies zoals de socialisten in de jaren vijf­­tig: aan de basis, met een zeer krachtige ideologie, zeer brutale propaganda, en een bijna dic­ta­toriaal, on­be­­twistbaar leiderschap.
Dat is de grote iro­nie van de jaren ne­gen­tig: terwijl politici probeerden om een antwoord te vinden op het VB, de­den ze net datgene wat die partij goed uitkwam, na­me­lijk het middenveld overlaten aan de me­diA.

Over Philip Dewinter:

BLOMMAERT: Hij is de Johan Cruijff van het nieuwe populisme: hij dribbelt vlotjes door de media, voert voort­du­rend schijnbewegingen uit, geeft instructies aan de andere spelers en scoort tussendoor af en toe ook zelf nog een doelpunt.

Over de vrije meningsuiting:

BLOMMAERT: Een absoluut recht op vrije meningsuiting bestaat niet.
Er zijn een hele rist wet­­ten die dat recht beperken.
Er zijn ook informele regels die wij ge­brui­­ken, vaak noemen we dat: goeie manieren.
Je hébt wel degelijk het recht om alles te zeg­gen wat je maar wilt, dat klopt: in je eigen tuin, maar niet in een televisiestudio.
Die scrupule zijn we ver­lo­ren.
Met als ge­volg dat hoe meer men de vrije meningsuiting gaat sacraliseren, hoe meer onno­zel­heid we horen, hoe meer lapzwanzen daar hun gedacht komen zeg­gen.
We wor­den voort­durend gedwongen om naar een vorm van opiniërende kwak­zal­ve­rij te luisteren.

Open je ogen      Gijsels Hugo      Belgische politiek

Maandag 27 december 2004 overleed Hugo Gijsels.
De klap is hard aangekomen.
Na heel wat gezondheidsproblemen de voorbije jaren was Hugo aan de beterhanD. Actief in het Anti-Fascistisch Front in de beginjaren van het AFF, groeide Hugo uit tot dé onderzoeksjournalist die waarschuwde voor extreem-rechts.

 

Hugo kwam begin jaren zeventig in aanraking met extreem-rechts toen hij in de Antwerpse binnenstad de eerste wereldwinkel in Vlaanderen opende.
Eerlijke wereldhandel? Dat zinde de bezoekers van café De Leeuw van Vlaanderen niet, en ze vernielden meermaals de ruiten van de wereldwinkel.
Bij een betoging tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam zag Hugo extreem-rechts opnieuw aan het werk: VMO’ers en Voorpost-ers vielen de Volksunie-militanten aan die mee opstapten tegen de oorlog in Vietnam.
Hugo begon zich te documenteren over extreem-rechts.
Hij werd lid van het AFF, en werd een geëngageerd militant en auteur in de strijd tegen extreem-rechts.

 

Met Georges Timmerman richtte hij een collectief van onderzoeksjournalisten op; Walter De Bock leerde hen de knepen van het vak.
Hugo publiceerde over verschillende onderwerpen (Als het lood om je hoofd is verdwenen en Vrouwenwerkloosheid in 1979, Amar, een arbeider te gast in 1980, Zwartboek Orde van Geneesheren in 1982…).
Hij richtte mee het collectief tegen verrechtsing en racisme Halt op, en leverde in 1987 in De VlaamSSche Kronijken de bewijzen van het Hitlerjugend-verleden van André Leysen.
In 1988 publiceerde Hugo een portret van extreem-rechts in De barbaren, een boek over migranten en racisme in de Belgische politiek.
In 1989 volgde het samen met Jos Vander Velpen geschreven Het Vlaams Blok 1938-1988.
Het verdriet van Vlaanderen.
Het eerste volwaardig boek over het Vlaams Blok: haar wortels, haar vrienden en haar programmA.

 

Drie jaar later, als Vlaanderen nog met een kater zit na de verkiezingen op 24 november 1991, verschijnt Het Vlaams Blok.
Het is een encyclopedie over het Blok, waarin aangetoond wordt hoe de grondslagen van het Blok gelegd zijn vanuit het collaboratie-milieu; het politiek programma gespeld wordt van de A van Amnestie tot de Z van Zwangerschapsonderbreking; en de 18 parlementsleden van het Blok geportretteerd worden, de 36 provincieraadsleden, de 23 gemeenteraadsleden en andere partijtenoren.
In 1994 volgt het minder dikke maar daarom niet minder handiger Open je ogen voor het Blok ze sluit.

 

Tussendoor werkte Hugo als onderzoeksjournalist bij onder meer Humo, Knack en De Morgen.
Broodschrijverij noemde hij dat smalend, maar zijn artikels waren daarom niet minder onthullenD. Soms zat hij er wel eens naast, maar wat wil je in een wereld waar men er alles voor doet om potjes gedekt te houden.
Voor kritiek op de magistraten in de zaak van Notaris X werd hij vrijgesproken door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg.
Een boek over Paul Vanden Boeynants bezorgde hem wel een veroordeling wegens laster en smaaD.

 

Hugo zocht en vond gelijkgezinden over taal- en landsgrenzen heen.
Met Franstalige Belgen werkte hij samen aan het blad CelsiuS, en later steunde hij RésistanceS.
Met Nederlandse anti-racisten richtte hij Casablanca op, Nederlands-Vlaams blad dat van eind 1991 tot eind 1993 verscheen.
Hugo zocht en vond steun in zowel syndicale als universitaire milieus.
Het boek Open je ogen voor het Vlaams Blok ze sluit bijv.
kwam tot stand met financiële en logistieke steun van het ABVV, onder toezicht van een leescomité waarin onder andere zeven universiteitsprofessoren zetelden.

 

Alhoewel wat hij schreef over extreem-rechts vooral zijn eigen werk was, bedankte Hugo in elk boek weer allen die een bijdrage hadden geleverd voor het boek.
Hugo steunde ook grootmoedig nieuwe auteurs (Ruud Martens, Wim Haelsterman…), en het is dan ook jammer dat als Marc Spruyt in 1995 met Grove Borstels debuteert Marc zich in zijn inleiding afzet tegen Hugo.

 

Hugo zelf is op dat ogenblik als raadgever voor Johan Leman aan de slag op een cel over extreem-rechts in het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, en geeft regelmatig vorming in een aantal Vlaamse en Waalse vakbondscentrales.
Op vakantie trekt hij graag naar de Ardennen, en in het boekendorp Redu kan hij zijn voorkeur voor de Ardennen combineren met zijn liefde voor het kritische boek.
Hij opent er de tweetalige boekhandel Article 31, een naam die verwijst naar een niet-bestaand artikel in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens over racisme.

 

Ook in de Ardennen jaagt hij extreem-rechts nog de stuipen op het lijf.
Zoals die keer toen een groep Voorpost-ers tot slot van een uitstap in de Ardennen in Redu neerstrijkt, en in Article 31 een aantal zeldzame boeken van extreem-rechtse auteurs vindt.
Tevreden over hun aankoop genieten ze nog na met een trappist op een vlakbij gelegen terras… tot ze zich verslikken in hun bier als Hugo er opduikt en de uitbater van Article 31 blijkt te zijn waar ze daarnet veel geld hebben achtergelaten.

 

Anekdotes… Hugo kon er honderden vertellen.
Hij heeft veel meegemaakt, en kon er meeslepend over vertellen.
Als zijn dochter Saskia zich inschrijft aan de V.
U.
B. nodigde Hugo haar uit voor een etentje, en wat vertelt vader dan aan zijn dochter nu ze naar de universiteit gaat? Hoe je moet betogen.
Wat je meeneemt en wat je best thuislaat, wat je kan doen en wanneer het juiste moment is om te gaan lopen voor de politie…

 

Hugo was niet alleen inhoudelijk goeD. “Het predikaat ‘onderzoeksjournalist’ waard,” zoals Walter Pauli schreef in De Morgen.
Denken we ook maar aan zijn boeken over De Bende van Nijvel en over het Gladio-netwerk.
Hugo schreef vlot, en had ook aandacht voor de vorm waarin de informatie gepresenteerd werD. Zijn boeken over het Blok zijn in zoveel hoofdstukken en subhoofdstukken ingedeeld dat je ze gemakkelijk als een naslagwerk kan raadplegen.
Een namenregister moest er ook altijd in.
Het ontbreken ervan vond Hugo bijv.
het enige gebrek aan het boek De internationale van de haat van Rinke van den Brink.
Hugo had ook oog voor het belang van goede illustraties.
Samen met leden van de Werkgroep Anti-Racisme van het ABVV-Antwerpen maakte hij bijv.
de brochure Het Vlaams Blok in documenten.
Le Vlaams Blok en documents.
Vijftig illustraties die de link tonen tussen het Blok en het nazisme, verduidelijken wat het Blok denkt over de arbeidersbeweging, enzovoort.

 

Hugo introduceerde ook een nieuw begrip in het Nederlandse taalgebied: hij bracht het idee aan om een cordon sanitaire rond het Blok te leggen.
Hij engageerde zich in Charta 91 om het tij te keren.
Dat het cordon sanitaire tegenwoordig door sommigen verketterd wordt, en het tij niet gekeerd is, doet niets af aan de noodzaak om het Blok verder te bekampen.
Hugo heeft ons als allereerste gewaarschuwd, uitvoerig gedocumenteerD. We kunnen niet zeggen dat we het niet geweten hebben.
Helaas willen sommigen het niet weten.
Tot ze met schade en schande zullen ondervinden waar Hugo voor waarschuwde.

Wat het Vlaams Blok verzwijgt      Spruyt      Belgische politiek

Het Vlaams Blok wijzigt geruisloos zijn programmA. Die indruk wekt de partij althans zelf.
In televisiedebatten laten Blok-kopstukken nog zelden het achterste van hun tong zien.
Radicale standpunten worden voor het oog van de camera ingeslikt of zelfs botweg ontkenD.In de strijd om de kiezer zet het Blok vele maskers op.
Grote delen van haar programma verdwijnen tijdelijk in de schaduw.
Ondertussen zet de partij haar greep naar de macht voort.
Nog nooit zaten zoveel rechts-extremisten in Belgische parlementen.
Maar om wat te doen? Welke initiatieven nemen zij en hoe is hun stemgedrag?Als het Blok uitpakt met een slogan als 'Wij zeggen wat U denkt', waarom laten dan zovelen van haar parlementsleden nauwelijks van zich horen? Marc Spruyt zet in Wat het Vlaams Blok verzwijgt de puntjes op de ideologische i.
Hij analyseert de evoluties die zich de voorbije jaren in het Vlaams Blok hebben afgetekend binnen en buiten het parlement.
Hij duidt daarbij ook de toenemende kritiek op het Blok vanuit extreem-rechtse hoek.
Synopsis by Verzet.
orgPhilippe Dewinter, het boegbeeld van het Vlaams Blok/Belang, in 1992: ; ;Ik zeg u: geloof niet wat de kranten over hetVlaams Blok schrijven...Geloof die vuilspuiterij niet, maar alleen wat wij in onze eigen tijdschriften schrijven! ; ; De West-Vlaming Philippe Dewinter (Brugge, 11 sep 1962), die zich liever Filip laat heten, en in een opzettelijk kromNederlands doorspekt met een typisch geforceerde Antwerpse 'A' (hij wil toch burgemeester worden van de Antwerpse sinjoren) hetEigen Volk pleegt toe te spreken, reageerde daarmee furieus op de boeken over het Vlaams Blok die tot dan waren verschenen.
Vooral de boeken diedoor wijlen Hugo Gijsels (1950-2004), De man die het Vlaams Blok het masker afrukte werden uitgebracht.

 

Maar dat was buiten de talenten van de opkomende Blokwatcher Marc Spruyt (º1969) gerekend!Toen ik op 24 april 1995 het eerste boek van de toen 25-jarige Marc Spruyt Grove Borstels.
Stel dat...aankocht in de Standaard boekenhandel in Antwerpen, wist ik het wel: de enige die het Vlaams Blok/Belang een stevige veeg uit de pankon geven is Marc Spruyt.
Voor dit boek heeft Marc 6.
828 pagina's VB-programmateksten, referaten, brochures, congresteksten enander VB-uitgaven grondig doorgenomen.
Een fenomenale prestatie die hem door niemand, zelfs door geen enkel VB-lid of mandataris, ooitwerd nagedaan.
In feite was dit eerste boek een uitvoerige herwerking van zijn eindverhandeling De ideologie van het VlaamsBlok, waarmee Marc Spruyt in 1994 afstudeerde aan de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA) als licentiaat in de politieke en sociale wetenschappen.
Enkele jaren later in 2000 verscheen dan van zijn hand het veel beter onderbouwde werk Wat het Vlaams Blok verzwijgt,en deze keer nam ook het Vlaams Blok hem ernstig.
De studiedienst van het Vlaams Blok, vond het toen zelfs noodzakelijk om een -erg zwak- weerwoord te vormen door Geert Van Cleemput, toenmalig hoofd van de VB-studiedienst, die sinds kort ook zijn biezen heeft gepakt enterzelfdertijd als Het Beste van Blokwatch, zijn eigen dissident verhaal brengt in Vlaams geBLOKkeerD. Het Ontlullende insiders-verhaalvan een ex-Blokker.
Sindsdien heeft Marc Spruyt de kracht van het internet ontdekt en van zijn aanvankelijke Blokwatchblog, een jaar later op 7 januari 2005 een stevige Vlaams Belang onthullende website gemaakt: Blokwatch.
be.
Door velen geplagieerd maar nooit geëvenaard noch overtroffen.
Lees ook deze boekbesprekingen op Verzet.
org:&bull; Wat u moet weten over het Vlaams Belang.
Het Beste van Blokwatch (Marc Spruyt)&bull; Wat het Vlaams Blok verzwijgt (Marc Spruyt)&bull; Grove Borstels (Marc Spruyt)&bull; ; ;Wiens Belang? ; ; Het Vlaams Belang over inkomen, werk, pensioenen (Norbert van Overloop)&bull; Brieven aan mijn postbode, Will Tura en Peter Vandermeersch (Piet de Moor)Verzet.
orghttp://www.
verzet.
org

Marc Spruyt.
Ik zet me af tegen de media die het Vlaams Blok steeds meer voorstellen als een intern verdeelde partij of als een hoofdzakelijk conservatieve parti J. Dat speelt in de kaart van het Vlaams Blok.
Het Blok wil uit het isolement breken, het wil af van zijn extreem rechts imago.
Maar het Blok is wel degelijk een extreem rechtse formatie.
Er is geen enkele andere partij die zover gaat in het afbreken van de sociale verworvenheden, in het uitschakelen van de arbeidersbeweging.

Het Blok schuwt daarbij de vooroorlogse inspiratiebronnen niet.
Toen begin 1996 in de partij gediscussieerd werd over de richting die het sociaal-economisch congres moest uitgaan, verscheen in het partijblad een bijzonder lovend artikel over Edgard Delvo.
Delvo was een overtuigd nationaal-socialist en tijdens de oorlog een collaborateur.
Hij leidde onder de Duitse bezetter de nazi-vakbond Unie voor Hand- en GeestesArbeiders (UHGA).
Ondermeer Delvo bracht het solidarisme aan als één van de drie hoofdpijlers in de Grondbeginselen van het Vlaams Blok.
Die geest van solidarisme leeft vandaag nog altijd in het Blok.
Blokker Frans Wymeersch verklaarde onlangs in het Vlaams Parlement: “Die oude tegenstelling werkgevers-werknemers – voor zover ze in de praktijk nog bestaat – is uit de tijD.” Niet de sociaal-economische verschillen, wel de ‘volksnationale gelijkenissen’ tellen voor het Blok.
Daarmee verdoezelt de partij elke tegenstelling tussen arbeid en kapitaal.

Het Blok heeft taalgebruik en beeldtaal gemoderniseerd - ze spreken nu niet meer over solidarisme - maar het blijft de achterliggende ideologie.

Wat me opviel is dat het Blok onlangs zijn oud wetsvoorstel opnieuw indiende om de vakbonden rechtspersoonlijkheid te geven.

Marc Spruyt.
Met dat wetsvoorstel van Karel Dillen uit 1983 kunnen de bestaande vakbonden onmiddellijk buiten de wet worden gestelD. Via rechtspersoonlijkheid en openbaarheid van de stakingskassen en lidgelden wil het Blok de vakbonden muilkorven.
Karel Dillen schreef toen dat stakingen “misdadig zijn” en dat “staken schaadt en werken baat”.
Het Vlaams Blok maakt er een principe van dat wetsvoorstel elke legislatuur opnieuw in te dienen: in 1992, in 1994, in 1995 en opnieuw op 23 mei 1996.
Dat was nota bene in dezelfde maand dat zij hun eerste 1-mei-optocht hielden en hun charme-offensief naar de arbeiders startten.

Het wetsvoorstel om de vakbonden te verbannen kwam trouwens eerder dan het wetsvoorstel om de migranten terug te sturen.
Dat zegt iets over de echte agenda van het Vlaams Blok.

Via dat charme-offensief haalt het Vlaams Blok nu meer dan twintig procent bij de actieve arbeiders.
Maar heel het Blokprogramma is tégen de arbeiders.
Neem nu de wet op de veiligheid op het werk, die de werkzaamheden van de Comités Veiligheid en Preventie regelt.
Dat is een belangrijke wet voor de arbeidsomstandigheden op de werkvloer.
Welnu, de voltallige Vlaams Blokfractie in de Kamer stemde tegen die wet.
Zij hebben enkel oog voor de patronale kant van de zaak.
De patroons beschouwen die veiligheidswetten als een last.
Bij alle sociaal-economische thema’s kijkt het Blok spontaan naar de eisen die het patronaat stelt.
Dat is een constante.
Langs de andere kant blijft het Blok potdoof voor de verzuchtingen van de arbeidersbeweging.
Dat kan je ook zien op de congressen.
Op het sociaal congres Vlaanderen werkt van 1996 waren er wel werkgroepen zoals Investeren in Vlaanderen maar geen enkele commissie over de arbeidsomstandigheden.

Rob Verreycken, lid van de vakbondscel van het Vlaams Blok, eiste dat men “het marxistisch varken Roberto D’Orazio zou ophangen” of hem minstens “voor lange tijd achter de tralies zou steken”.
Hoe representatief zijn zulke uitspraken voor het Vlaams Blok ?

Marc Spruyt.
Rob Verreyken staat op de loonlijst van het Vlaams Blok.
Hij schreef mee aan de teksten voor het congrs over democratie.
Zijn uitspraken liggen in het verlengde van wat het Blok op een meer beschaafde en rustige manier zegt.
Hij verwoordt standpunten die wellicht door vele rechtse extremisten in stilte worden gedacht.
Van zodra de vakbondsstrijd heviger wordt, ligt het Vlaams Blok op vinkenslag om in te grijpen.
Na de betoging van de Forges de Clabecq in december 1996, toen enkele ramen van bankkantoren sneuvelden, vroeg vader Wim Verreycken in de Senaat: “Zullen de deelnemers aan de vernieltocht worden vervolgd wegens het vormen van een privé-militie?”

Het Blok heeft in een persverklaring de acties van de truckers betreurD. Geen woord over het heropnemen van de benzine in de index.

Marc Spruyt.
Neen.
Het Blok wil de automatische indexering van lonen, wedden en sociale uitkeringen (de aanpassing aan de levensduurte) gewoon afschaffen.
Dat had ik al in mijn boek Grove Borstels geschreven.
Niet de index maar de evolutie van de economie moet de loonpolitiek beheersen, zo schreven ze in hun partijblad in 1990.
Dat hadden de Vlaams Blok Jongeren trouwens ook al op hun congres geëist.
Het Vlaams Blok wil ook een beperkt basisloon invoeren dat vermeerderd kan worden door de winst van het bedrijf en de “persoonlijke inzet” en de “ondernemingsgeest”.
Want “nu straft men enkel de baas”, gaf ideoloog Willy Smout als verklaring.

Het Vlaams Blok wil de loonnorm trouwens nog verscherpen.
De loonnorm bepaalt dat de lonen bij ons niet sneller mogen stijgen dan in de buurlanden.
Tijdens de debatten over de loonnorm in het parlement, vond het Vlaams Blok dat de regering niet ver genoeg ging.
“De enige manier om ons te wapenen is dat onze loonkosten niet gelijk, maar lager liggen dan die van de belangrijkste handelspartners, met name Duitsland, Frankrijk en Nederland”, zei Bart Laeremans toen namens de Vlaams Blok kamerfractie.

Alexandra Colen stelde in de Kamer voor om de progressieve belastingschalen af te schaffen en naar Amerikaans model te vervangen door een zogenaamde flat-tax.
Dan moeten de armen evenveel belastingen betalen als de rijken.
Voor dat standpunt is Alexandra Colen nooit teruggefloten.
Alles wordt louter van de zijde van het kapitaal bekeken.
Zo wil het Vlaams Blok ook de privé-pensioenen aanwakkeren.
Het Blok eist de afschaffing van de ziekenfondsen.
Filip Dewinter spreekt over “uitkeringsverslaafden” en over de “uitzuivering van het profitariaat” en Alexandra Colen ging – in eigen naam – zelfs zo ver om de afschaffing van de hele sociale zekerheid te eisen en het stelsel te vervangen door een systeem van privé-verzekeringen.

Je stelt dat de parlementaire invloed van het Vlaams Blok nihil is.
Toch zijn heel wat voorstellen van het Vlaams Blok wet geworden: niet alleen over de repressieve aanpak van de vluchtelingen maar ook over sociaal-economische thema’s zoals de uitverkoop van de haven van Antwerpen, de uitbreiding van de luchthaven van Deurne…

Marc Spruyt.
Toch blijft het een feit dat geen enkel wetsvoorstel van het Blok in het Vlaams Parlement werd aangenomen.
Het Blok is één van de rijkste partijen, met een jaarlijks inkomen van ongeveer 150 miljoen frank.
Waarvan trouwens 65 miljoen van de staat – onze belastingen.
Het Blok besteedde in 1998 ongeveer 80 miljoen aan propaganda en folders.
Het heeft al meer dan tien jaar beroepspolitici in loondienst.
En toch blijven ze maar schelden op de andere beroepspolitici als zakkenvullers en profiteurs.
Het Vlaams Blok zit al 25 jaar in de oppositie en heeft nog niets gerealiseerd voor de mensen.
Die positie kunnen ze niet blijven handhaven.

Het is wel juist dat er geen linkse reactie op het Vlaams Blok is gekomen.
Er kwam integendeel een verdere opschuiving naar rechts.
In plaats van meer solidariteit te organiseren, hebben ze de klassieke extreem rechtse thema’s zoals onveiligheid overgenomen.
De uitspraken van Louis Tobback, die asielzoekers vergeleek met “meeuwen op een stort”, vormden daarin een triest dieptepunt.
Al is de klucht die men vandaag over het migrantenstemrecht opvoert ook niet mis.
Jarenlang hebben ze dat stemrecht tegengehouden met het argument dat het koren op de molen van het Blok zou zijn.
En nu ontdekken ze plots dat het in 2006 een wapen tégen het Blok zou zijn.

Wist u dat het Vlaams Blok

1.
…de remgelden (de opleg) voor zieken wil verhogen?

Alsof het huidige remgeld nog niet hoog en ‘behoorlijk’ genoeg is, eist het Vlaams Blok: “Er moet een behoorlijk remgeld worden ingevoerD.” – Senator Bosman, 3 december 1992.

2.
…de loonnorm wil verlagennaar een niveau onder de buurlanden?

“De enige manier om ons te wapenen is dat onze loonkosten niet gelijk, maar lager liggen dan die van de belangrijkste handelspartners, met name Duitsland, Frankrijk en Nederland,” eist het Blok in de kamer.
– Bart Laeremans in de Kamer tijdens de besprekingen van de kaderwetten over het concurrentievermogen, 13 juli 1996.

3.
…tegen de wet op het welzijn op het werk is?

De voltallige Blokfractie stemde tegen het wetsontwerp over het welzijn op het werk.
“Het Vlaams Blok stemt tegen deze wet omdat wij het helemaal niet eens zijn met de grond van de zaak.
Er worden te veel lasten opgelegd aan de kleine en middelgrote ondernemingen.
” – Wim Verreycken, senaat 27 juni 1996

4.
…vingerafdrukken eist van alle steuntrekkers?

Omdat zieken profiteurs zijn en werklozen “uitkeringsverslaafden” (term van Filip Dewinter), eist het Blok dat “de uitbetaling van alle welzijnstoelagen wordt onderworpen aan een geautomatiseerde controle van de vingerafdrukken om elke dubbelontvangst uit te sluiten.
” – Vlaams Blok, Congres Arm Vlaanderen, 5 december 1993.
Dit standpunt werd later ‘officieel’ ingetrokken.

5.
…een duur privé-pensioenstelsel wil invoeren?

“Het privé-pensioensparen moet gestimuleerd worden” en “het repartitiestelsel moet vervangen worden door een stelsel van kapitalisatie”, aldus het Blok.
– Vlaams Blok, Een programma voor de toekomst van Vlaanderen, 1997.

6.
…meer belastingen wil voor de kleine man?

Volgens het Blok moeten minimumlonen evenveel betalen als multimiljardairs en moeten de progressieve belastingschalen afgeschaft worden.
“Onze regering zou er goed aan doen zich te inspireren op wat thans in de Verenigde Staten gebeurt.
Daar wordt de invoering van een flat-tax, een vlakke belasting, overwogen.
Iedereen zal daarbij eenzelfde belastingpercentage betalen op al zijn inkomen.
” – Alexandra Colen, 28 november 1995, in de Kamer tijdens de bespreking van de fiscale programmawet.

7.
.
nog meer cadeaus voor de bazen wil?

“De vereiste financiële zuurstof voor innovatie kan verkregen worden door het verminderen van de patronale bijdragen.
Een andere maatregel is het verminderen van de vennootschapsbelastingen.
” – Willy Smout, Van crisis en werkloosheid naar een volledige werkgelegenheid in een organische solidaristische staat, april 1989, blz.
21.

8.
… de CAO’s wil afschaffen?

“Deelname in de bedrijfsresultaten van de ondernemingen in plaats van CAO’s met verworven rechten.
” – Ibidem, blz.
36.

9.
…vindt dat vrouwen enkel voor luxe-artikelen gaan werken?

“Eén man wordt gelijkgesteld met één vrouw, met één jongere en met één gastarbeider.
Nochtans gaat het hier telkens om totaal andere categorieën werknemers.
Zo is de werkende man meestal de hoofdkostwinner en zijn er tal van vrouwen die mee uit werken gaan voor het bekostigen van aangename doch in feite niet strik levensnoodzakelijke weeldeartikelen.
” – Karel Dillen in Vlaams Blok in het parlement.
Wetsvoorstellen, deel 1, Vlaams Blok, 1984, blz.
29.
Opnieuw ingediend op 23 mei 1996.

10.
…schoolbezoeken aan het concentratiekamp Breendonk wil verbieden?

“Als het van de Gentse Vlaams Blokker Francis Van Den Eynde afhangt, mogen schoolkinderen het fort van Breendonk niet meer bezoeken.
Van Den Eynde vraagt zich af of het wel verantwoord is kinderen van 10 tot 12 jaar te confronteren met de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog.
” – De Streekkrant, Gent, 25 augustus 1994.

11.
…een avondklok vanaf 19 uur voor jongeren onder de 16 jaar eist?

In haar Antwerps programma stelt het Blok naast die avondklok vanaf 19 uur ook nog volgende maatregelen voor: geen kinderbijslag meer voor ouders die te laks optreden, zero-tolerantie (er staat: “Schuin de straat oversteken kan nog, al de rest wordt onmiddellijk bestraft») en systematische identiteitscontroles.
– Gazet van Antwerpen, 26 mei 2000.

   print  versturen ;

Het Vlaams Belang      Verhelst ED.      Belgische politiek

Voor de volledige reeks zie Formulier Korte Inhoud of  \Mijn documenten\Archief\Grondbeginselen van het Vlaams Blok.
doc

De opgang van extreem-rechts in Europa en van Vlaams Belang in Vlaanderen en Brussel is een opmerkelijk maatschappelijk verschijnsel dat niet alleen in de politieke wereld en de media maar ook in vele lagen van de bevolking onderwerp van gesprek of debat is.
De voor- en tegenstanders zijn sterk gepolariseerD. Eenzijdige en tendentieuze informatie is langs beide zijden schering en inslag evenals simplificatie en veralgemening.
De opgang van Vlaams Belang met haar streven naar Vlaamse onafhankelijkheid en haar radicaal vreemdelingenprogramma is op een punt gekomen dat in beide landsdelen het establishment, de gevestigde politieke partijen en de links-progressieve groeperingen erg ongerust worden.
Bij elke verkiezing verliezen de gevestigde partijen steeds meer zetels.
Een ; ;cordon sanitaire ; ; rond het Vlaams Belang werd ingesteld waarbij alle mandatarissen van de ; ;democratische ; ; partijen zich verbonden hebben om met deze partij geen samenwerkingsverbanden af te sluiten.
Alle zeilen worden dan ook bijgezet om de opgang te stuiten.
Of dit zal lukken na zesentwintig jaar gestadige vooruitgang blijft een open vraag.
Verdere groei zou wel eens een feitelijk tweepartijenregime kunnen doen ontstaan.

De samenleving wordt steeds ingewikkelder en ondanks de stijgende welvaart wordt de burger meer en meer geconfronteerd met allerlei maatschappelijke problemen zoals toenemende subjectieve onveiligheid, werkloosheid, sociale achteruitgang, verloedering van het stedelijk milieu, huisvestings- en samenlevingsproblemen, onzekere toekomstperspectieven, e.a.

De ingewikkelde staatsstructuren met hun gebrek aan transparantie en het hoog aantal mandatarissen, de nog onopgeloste communautaire spanningen, het korte termijnbeleid, de regelneverij van zowel regionale, federale als Europese overheden en de gevallen van corruptie bij beleidsmakers en ambtenaren, hebben bij de burger het vertrouwen in de politiek doen verliezen.
Ook de media spelen hun rol.

Het ongenoegen dat hierbij ontstaat wordt als een boemerang  door de kiezer terug geworpen naar de regerende coalitiepartijen.
Meer dan een vierde van de kiezers stemmen op een partij die niet aan het beleid kan deelnemen maar die wel de vinger op de wonden legt en het hardop durft verkondigen.

Is dit democratisch?

Zijn de analyses van deze partij terecht, zijn haar voorgestelde oplossingen adekwaat en uitvoerbaar?

Zijn de standpunten en eisen van Vlaams Belang in overeenstemming met onze maatschappelijke waarden en ethische beginselen?

Om dit te onderzoeken heb ik talrijke websites van Vlaams Belang zelf en van haar tegenstrevers uitgepluisd en de samenvattingen weergegeven in mijn sociologische studie ; ;Opkomst van uiterst-rechts in Vlaanderen ; ;.
Voor de drukbezette lezer zal dit volstaan om zijn oordeel te kunnen vormen en om zich beter te kunnen wapenen met argumenten om hierover gefundeerde discussies aan te vatten.

Voor de belangstellende lezer die zich meer wil verdiepen is er een meer uitgebreide tekst  (116 blz.
) beschikbaar onder dezelfde titel met de volledige of gedeeltelijke weergave van de studieonderwerpen.

ED.Verhelst   15 mei 2006

INHOUD

Waarom het Vlaams Belang?

Algemene Eisen

Vreemdelingenproblematiek in Vlaanderen en Brussel

Eisen Vlaams Belang inzake vreemdelingenbeleid

Eisen van Vlaams belang inzake veiligheid

Vooroordelen over het Vlaams Belang

OPGANG VAN HET VLAAMS BELANG

Opgang van uiterst-rechtse politieke bewegingen

De opgang van het Vlaams Belang

Kapitalisme als oorzaak?

De stuitbare (?) opgang van het Vlaams Belang in cijfers

Wie stemt voor Vlaams Belang?

Waarom stemt men voor het Vlaams Belang?

COMMENTAAR OP HET PROGRAMMA VAN HET VLAAMS BELANG

Het programma

70 Voorstellen Vlaams Belang

Vaststellingen over het Vlaams Blok

Inside-informatie over VB

HET CORDON SANITAIRE

Het Cordon Sanitaire Samengevat

Het Cordon Sanitaire in stand houden

Het cordon sanitaire staat ter discussie!

Het Cordon Sanitaire ondemocratisch?

Nadelen van het cordon sanitaire.

Waarom het Vlaams Blok niet in de regering mag.

Het Cordon Sanitaire contraproductief?

Het Cordon Sanitaire onefficiënt?

Petite histoire du Cordon Sanitaire

Geen samenwerking met het Vlaams Belang

Maak het cordon overbodig

Wie heeft voordeel bij het cordon sanitaire?

Wie zijn de verliezers van het cordon sanitaire?

STANDPUNTEN

Agalev

Socialistische Parti J.

De Vlaamse strijd is een economische strijd, maar een sociale?...Geenszins!

Liberaal Vlaams Studentenverbond

OPINIES OVER HET VLAAMS BELANG

Het Vlaams Belang is geen republikeinse partij!

Het kunstbeleid van het Vlaams Belang.

Vlaams Belang is ondemocratisch en uiterst gevaarlijk

Het Vlaams Belang en christelijke waarden.
     Mark Eyskens

Over de Vlaamse volksaard en het nieuwe plichtendenken.

Het Vlaams Belang als democratische parti J.

De Vlaamse identiteit is een mythe

Coninx schrijft brief tegen Vlaams Belang

WAAROM NIET STEMMEN VOOR HET VLAAMS BELANG?

Hoe aanvaardbaar is extreem-rechts?

Stemmen voor het Vlaams Belang is onverenigbaar met onze maatschappelijke en individuele belangen.

Het Vlaams Belang is racistisch

Bekwaamheid van Vlaams Belang mandatarissen

Objectief beschouwd is het Vlaams Belang anti-Belgisch en anti-Vlaams.
Mark Eyskens

Stemmen voor het Vlaams Belang is onethisch            Etienne Vermeersch

BIJDRAGE TOT OMMEKEER VAN DE MAATSCHAPPELIJKE CRISIS

Oproep tot een radicaal antiracistisch, multiculturele visie op Vlaanderen

Het is niet de schuld van de mediA. [Of toch?]

Invloed van de media op het verkiezingssucces

GERAADPLEEGDE WEBSITES & LITERATUUR ;

Politieke ontwikkelingen in België      Eppink Derk Jan      Belgische politiek

Pro memorie  voor zover nodig : Derk Jan Eppink is een Nederlands journalist met werkplaats bij de EU, reeds verscheidene jaren woonachtig in het Brusselse en goed vertrouwd met België

 

In België zijn verschillen tussen Vlamingen en Walen niet het probleem, maar de Franstalige Brusselaars.

Derk Jan Eppink publicist

 

Is België nog regeerbaar? Na 174 dagen informeren en formeren mislukte de tweede poging van kandidaat-premier Yves Leterme om een regering te vormen.

 

De buitenwacht denkt vaak dat het gaat om verschillen tussen Vlamingen en Franstaligen.
Maar het Franstalige front is ook onderling verdeeld, want er is een groot verschil tussen Walen en Franstalige Brusselaars.
Uiteindelijk is Brussel de kern van het Belgische probleem.

 

België heeft een ingewikkelde psychologie.
Vlamingen vormen een demografische meerderheid die zich gedroeg als een verdrukte minderheiD. De Franstalige taalgroep is een culturele minderheid die zich superieur voelde.
Met de emancipatie van Vlaanderen tot sterkste regio

ging dat wringen.
Het voormalige ’kleine boerke’ werd plotseling economisch en politiek

sterker.
De Franstalige minderheid verdedigt zich door die vroegere boerkes uit te maken voor

’racisten, separatisten en egoïsten’ zodat ze hun oude, ondergeschikte plaats weer innemen.

 

Maar die psychologische intimidatie werkt niet meer.
Voor het eerst in vijftig jaar gebruikten

Vlamingen hun demografische meerderheid door in te zetten op splitsing van het kiesdistrict

Brussel-Halle-Vilvoorde.
Dat was een enorme schok voor de Franstaligen.

 

Zijn Vlamingen rancuneus en egoïstisch? Ze betalen jaarlijks ongeveer 6 miljard euro om

armere Franstaligen in Wallonië en Brussel op de been te houden via sociale uitkeringen.
Dat

bedrag is hoger dan de netto-bijdrage van Nederland aan de EU.
De Nederlandse regering

maakte daar veelophef over.
Vlamingen betalen dat bedrag al decennia zonder veel morren,

terwijl Wallonië er economisch niet op vooruit gaat.
Integendeel, de deelstaat raakte

subsidieverslaafd en kwam in handen van een parasitaire politieke klasse.
Vlamingen vinden

dat de solidariteit met Wallonië te veel een bodemloze put is geworden.

 

Werkloosheidsuitkeringen zijn in België onbeperkt in de tijd en worden uitbetaald door de

vakbonden.
Veel Waalse gezinnen zijn al generaties werkloos.

 

Willen Vlamingen zich wreken? Nee, zij hebben geen hekel aan de Walen en zullen blijven

betalen ook al valt België uiteen.
Ze vinden Walen ’arme sukkelaars’ zoals zij dat vroeger

waren.
Veel Walen zijn geëmigreerde Vlamingen die ooit gingen werken in de staal- en

kolenindustrie.
Vlaming en Waal voelen elkaar vrij goed aan, ook al spreken ze verschillende

talen.
Beiden houden van improviseren en bricoleren.

 

Vlamingen voelen zich wel gekrenkt door Franstalige Brusselaars, de ooit machtige bourgeoisie

in de hoofdstad die neerkeek op de ’boerkes’.
Ze spraken enkel Frans en vonden Nederlands

een ’keutertaaltje’.
Ze etaleerden een culturele arrogantie die Nederlanders zich wellicht

moeilijk kunnen voorstellen.

 

De Francofonie was daar waar Frans werd gesproken, ook al was het in Vlaanderen.
Dat gebrek

aan aanpassingsvermogen heeft Vlamingen altijd gestoken, of ze nu links of rechts zijn.

Vlaamse gemeenten rondom Brussel stelden taalfaciliteiten in voor Franstaligen, om hen te

helpen zich aan te passen.
Maar ze pasten zich niet aan en eisten een blijvend recht op het Frans

als administratieve taal.

 

Die houding van de Brusselse bourgeoisie is nog altijd een open zenuw.
Tijdens de ’Mars voor

België’ op 19 november was 90 procent van de deelnemers Franstalig, in meerderheid uit

Brussel.
De meeste manifestanten spraken geen woord Nederlands.
Wie moet zich nu aanpassen

aan wie?

 

Belgische Franstaligen zijn dus niet per definitie Walen.
Bovendien gaan Walen en Franstalige

Brusselaars ook niet goed samen.
Daarom hebben zij twee aparte regeringen.
De Waalse

Gewestregering in Namen beheert de Waalse economie en infrastructuur.
De Franse

Gemeenschapsregering in Brussel is enkel bevoegd voor culturele zaken, onderwijs en pers.
De

Brusselse francofonie kijkt ook neer op Wallonië.
In de hoogtijdagen van het unitaire (nietfederale)

België aan het begin van de 20-ste eeuw zei men wel eens dat Brussel drie kolonies

had: Vlaanderen, Wallonië en Kongo.

 

Brussel is in België een zeer aparte entiteit.
Als het ooit tot een deling komt, kiest Brussel niet

voor Vlaanderen noch voor Wallonië maar voor Europa: Capitale de l’Europe.
Is de Europese

Commissie in staat supervisie te houden over Brussel zoals het Amerikaanse Congres

Washington DC onder zijn hoede heeft?

 

De stad bestaat uit 19 gemeenten: in de praktijk lokale bolwerken van partijen en politieke

families.
De ene helft van de stad is burgerlijk liberaal; de andere helft islamiseert in hoog

tempo.
De gemiddelde werkloosheid is 20 procent en in migrantwijken zoals Molenbeek en

Anderlecht tot 60 procent.
Na het Frans is de tweede taal van Brussel niet meer het Nederlands

maar het Arabisch.
De islam is de grootste religie in de hoofdstad van EuropA.

 

De Belgische federatie loopt op haar laatste benen.
Steeds minder bindt de Belgen.
Het uiteenvallen van België en de positie van Brussel worden in de eerste plaats een ’Europees probleem’.
Dat was de proclamatie van de Belgische staat in 1830 ook.
Toen werd Europa

verrast door ’Belgische toestanden’.
Nu weer.

 

Frans Brussel kijkt neer op Vlaanderen én Wallonië

Reactie Jaak Verhelst

Niet voor niets zeg ik al jaren dat niet Wallonië het probleem is maar Brussel.
  Wie woont er in het Brusselse?  Jawel, Joëlle Millequet, Laurette Onckelinkx, Maingain, Moureaux….
En wie ligt weer dwars, vandaag, om een regering te vormen?  Inderdaad, het CDH en de PS!  De echte Waalse politici zoals Reynders, Michel…die het blijkbaar beu worden om door Brusselse politici in de tang te worden genomen, zogezegd om de eenheid onder de franstaligen, moeten nu maar eens duidelijk afstand nemen van de ‘arrogance bruxelloise’.
Wat voor hen telt is de Brusselse macht over zowel Wallonië als over Vlaanderen.
  Herinner de uitspraak van die volgevreten Brusselaars over de Vlamingen: “il nous ont pris la Flandre”!  Zelfs hier aan de kust weigeren deze ‘uitgeweken’ Brusselse families zich aan te passen; zelfs aan de Vlaamse schoolpoort, waar hun kinderen of kleinkinderen Nederlands leren, praten ze Frans met luide stem!  Binnen tien jaar eist de volgende generatie faciliteiten aan de ‘Belgische Kust’.
Remember St.
Genesius Rode, Linkebeek, Wezembeek-Oppem, Drogenbos, waarvan men nu gewoon Brusselse (=Francofone) grond wil van maken.
  Wanneer Wemmel, Meise, Wolvertem, Merchtem, Dilbeek, en zoveel andere?  Walen en Vlamingen moeten samen een halt toeroepen aan de Brusselse chantage.

Antwoord Eddy Verhelst

Ik kan me wel vinden in uw standpunt maar ik vrees dat de MR en de PS niet graag het dik pak stemmen uit de Brusselse regio willen kwijtspelen.
Bovendien hangen PS en CDH zeer nauw aan elkaar.
MR bakkeleit wel met de PS maar Reynders e.
a zijn er wel op uit om de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest te fusioneren.
Dat zal de invloed van de Brusselse politici en hun aanhang niet verminderen en zal het franstalig front niet verzwakken.
De PS is momenteel niet meer de dominante partij in Wallonië maar als de verwachtte recessie er komt zullen veel franstalige arbeiders en uitkeringsgerechtigen wel opnieuw massaal terug stemmen voor die parti J. Enkel een stevig Vlaams front met  aangepaste federale hervormingen kan tot een gunstige oplossing leiden waarbij de franstaligen van het territorialiteitsprincipe moeten overtuigd worden.
Niet om het principe of het symbool op zichzelf maar om een vlotte samenleving in een gemeente in stand te houden.
Vlaamse inwoners van Waals-Brabantse gemeenten vragen ook geen faciliteiten maar passen zich aan.

Een separatistische oplossing  houdt veel nadelen in, levert nieuwe problemen op en wordt momenteel door de meerderheid van de bevolking niet gewenst.

 

Gravensteenmanifest

Het Manifest

De ondertekenaars van dit manifest, die zich de Gravensteengroep* noemen, vertrekken vanuit verschillende politieke en ideologische uitgangspunten, maar zijn het eens in hun gehechtheid aan de democratie en de mensenrechten.
Zij stellen de waarden van vrijheid, gelijkheid, solidariteit en wederzijds respect centraal, en wijzen alle vormen van racisme en xenofobie radicaal af.

Zij zijn echter verontrust door het feit dat in de recente discussies over de staatshervorming de indruk wordt gewekt dat redelijke en rechtvaardige Vlaamse eisen telkens weer met (extreem-) rechts gedachtegoed worden geassocieerD.  Daarom wensen ze de volgende standpunten naar voren te brengen.

Bij het ontstaan van België in 1830 heeft de francofone bourgeoisie de kans schoon gezien haar prioriteiten veilig te stellen, door een regime te installeren dat essentieel op sociale ongelijkheid en discriminatie van de Vlaamse taal en bevolking was gefundeerD. Die sociaal-economische ongelijkheid is mettertijd in grote mate weggewerkt dankzij een strijdbare arbeidersbeweging.
Het recht op eigen taal en cultuur hebben de Vlamingen echter moeten afdwingen via een kluwen van ondoorzichtige compromissen.
Het resultaat is een omslachtige staatsstructuur, een institutionele doolhof met zeven parlementen en zes regeringen.
Onze 'imago-schade' in het buitenland wordt niet alleen veroorzaakt door de voorbije formatiecrisis, maar ook door de chaos die de Belgische constructie na 177 jaar lapwerk kenmerkt.
De verkiezingsuitslag van 10 juni 2007 in Vlaanderen is mede veroorzaakt door het ongenoegen over deze historische vergroeiing en lijkt een onomkeerbare optie op de toekomst te nemen.

Dat een flink deel van de Vlaamse culturele wereld de intellectuele moed mist om deze analyse te maken, is onbegrijpelijk.
Dat ze zich, samen met de oude Belgische elites, vastklampt aan een Belgische status-quo, is onaanvaardbaar.
Dit zelfverklaard 'progressief Vlaanderen' stelt zich behoudsgezind op en dreigt de trein van de geschiedenis te missen.
Ons aanknopingspunt is niet een belegen Vlaams romantisme, maar wel de Verlichtingsfilosofie, het democratisch gelijkheidsbeginsel, een moderne visie rond decentralisatie, subsidiariteit, schaalverkleining en regionale autonomie die overal in Europa aan de orde is, van Schotland tot Kosovo, en van Catalonië tot EstlanD.

Centraal staat daarin het principe van territorialiteit.
In 1962-63 werden de definitieve grenzen vastgelegd van Vlaanderen, Wallonië en Duitstalig België, als taalkundige én culturele ruimtes binnen het Belgisch federaal bestel.
Dit nadat al in 1932 de eentaligheid der regio's -mede onder sterke Waalse druk-  werd aanvaarD. De taalgrens heeft hier in dit opzicht de kracht van een staatsgrens.
Zo'n ruimtelijke afbakening impliceert bepaalde spelregels, nodig voor een gezond sociaal weefsel.
Wereldwijd beschouwt men het namelijk als evident dat een immigrant, mits een aanpassingsperiode, zich inburgert door zich de taal van het nieuwe thuisland eigen te maken.
Dit doet geen afbreuk aan de mensenrechten inzake godsdienst, culturele eigenheid of taalgebruik in de privé-sfeer.
Laagopgeleide allochtone migranten doen deze inspanning met vrucht, terwijl veelal hoogopgeleide Franstalige inwijkelingen in Vlaanderen dit om principiële redenen niét blijken te doen, hierin gesteund door hun politici.
Sommigen menen zelfs dat het volstaat, in een grensgemeente een meerderheid te verwerven, om de grenzen te verplaatsen.
Daarmee ondergraven ze het principe van de politieke solidariteit tussen de gewesten, en meteen ook van de Belgische federale structuur op zich.
Men kan zich indenken hoe de Fransen zouden reageren, mocht een Duitstalige meerderheid in een Franse grensgemeente eventjes de grenzen tussen beide landen willen wijzigen...

De ondertekenaars van dit manifest vinden daarom dat elke discussie over sociaal-economische solidariteit onmogelijk wordt, indien men de politieke solidariteit, D.w.
z.
  het wederzijds respect voor grens en ruimte niet eerbiedigt.
Er is een ommekeer in de mentaliteit nodig bij de francofone politici: wij hoeven dit respect niet 'af te kopen'.
De splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde is een toepassing van dat in de grondwet verankerd territorialiteitsbeginsel.
Daarnaast vormt reële tweetaligheid in Brussel, als hoofdstedelijk gewest, de laatste kans voor België om als confederale staat te overleven.

Als een consensus over deze basisbeginselen wordt afgewezen,  is elke discussie over staatshervorming zinloos.
Noodgedwongen moeten we dan de nodige stappen zetten om de regio's als onafhankelijke staten deel te laten uitmaken van de Europese Unie.
Overigens, in de post-Belgische context van de Europese samenwerking kan interregionale solidariteit maximaal spelen.
Wij willen, als welvarende regio, zowel de interpersoonlijke als de interregionale solidariteit in stand houden.
Met ons hoofd én met ons hart.
Maar niet met een latent onbehagen omtrent cultuurimperialisme, ongezond parasitisme, en verborgen partijpolitieke agenda's.

Dit België is zonder duidelijke, onherroepelijke afspraken niet werkbaar; wie een hervorming in deze democratische zin afwijst, pleit in feite voor de ontbinding van die staat.
In het verlengde van deze moderniseringsgedachte vragen wij transparante politieke structuren, responsabilisering van de regionale besturen, de toepassing van democratische grondrechten, en onschendbaarheid van taalgrenzen.
Met onze Franstalige vrienden als het kan, zonder hen als het moet.

Meer autonomie zal eenieder tot voordeel strekken.
Gelukkig groeit aan beide zijden van de taalgrens het besef dat ook Franstalig België zijn eigen groeikansen hypothekeert in de mate dat het zich laat gijzelen door politici die zweren bij de status-quo.

De oude vijandbeelden moeten vervangen worden door nieuwe samenwerkingsverbanden, gebaseerd op een evenwicht tussen solidariteit en verantwoordelijkheiD. Wallonië als bevriende partnernatie lijkt ons een aantrekkelijker perspectief dan een staatsbestel dat zich van de ene crisis naar de andere voortsleept.

Namens de Gravensteengroep,

Etienne Vermeersch

Jan Verheyen

Frans-Jos Verdoodt

Piet van Eeckhaut

Jef Turf

Bart Staes

Johan Sanctorum

Jean-Pierre Rondas

Yves Panneels

 Chris Michel

Bart Maddens

Paul Ghijsels

Paul De Ridder

Dirk Denoyelle

Peter De Graeve

Eric Defoort

Jo Decaluwe

Ludo Abicht

*De groep kwam voor het eerst samen en stelde deze tekst op in de schaduw van het Gentse Gravensteen.

Vlaams geblokkeerd      Van Cleemput Geert      Belgische politiek

Door Geert van Cleemput  ex-hoofd studiedienst en kandidaat lijst Kamer

De stichter Karel Dillen heeft de partij opgericht met als streefdoel Vlaamse OnafhankelijkheiD. Hij heeft gezorgd voor goedbetaalde partijfuncties voor zijn 3 kinderen .

Het toptrio Dewinter, Annemans, Vanhecke leidt de partij , de interne werking is absoluut niet democratisch.
Alle partijmandatarissen hebben hun job en hun inkomen aan één van die drie te danken en zijn dus volledig afhankelijk.
Vanhecke is bondgenoot van Dewinter en komt goed over bij de militanten.

Annemans is de vaandeldrager van de nationalisten.
Filip Dewinter is de machtigste figuur in de partijleiding.
Hij is een goede politicus, heeft een gevoelige neus voor de pijnpunten in de samenleving  maar streeft geen enkel politiek ideaal na, zeker niet het Vlaams -nationalisme.
Hij maakt het de tegenstrevers gemakkelijk in hun hetze omwille van zijn z.
g.
racistisch programma, optreden en taalgebruik.
De andere partijleden zijn niet in staat om zijn programmapunten te doen aanpassen.
Hij is waarschijnlijk het enige obstakel om het cordon sanitaire op te heffen maar door hem is VB ook zeer sterk gegroeiD.

De leiders en hun clans geven de schijn op van eenheid maar bestrijden elkaar intern.

De partij legt de focus vooral op propaganda en niet op de studiedienst omdat ze nog niets kan realiseren.

De partij heeft een probleem om bekwame medewerkers en politici aan te trekken en te houden maar dit komt goed uit voor de drie leiders die aldus hub positie onbedreigd zien.

Gabriel Garcia Marquez      Martin Gerald      Biografie

Zelfs voor een liefhebber van het werk van Gabriel García Márquez (1927) is de hoeveelheid kennis die zijn biograaf Gerald Martin in zeventien jaar bijeen heeft gesprokkeld over deze literaire icoon, wat veel van het goede.
Tegelijkertijd is het een voorbeeldige biografie.

Martin laat zien hoe het werk uit het leven is voortgekomen, en toont andersom ook de gevolgen van het werk op het leven, zoals de tol die de roem zou eisen, vooral na het ontvangen van de Nobelprijs in 1981.

Voordat het zo ver is portretteert hij een man met de ambitie om niet zo maar een schrijver te worden, maar 'een grote schrijver'.
Uitvoerig beschrijft hij hoe de schrijver-journalist al twintig jaar zat te ploeteren, vaak in ronduit armoedige omstandigheden en de wanhoop nabij, totdat hij op z'n veertigste, na de verschijning van Honderd jaar eenzaamheid, wereldberoemd werd en vervolgens gedoemd was steeds weer zijn meesterschap te bewijzen.

Tegelijkertijd plaatst hij Márquez en diens werk en politieke engagement in het decor van de wereldgeschiedenis, een goede keuze bij een schrijver die zich in de publieke opinie en in zijn contacten met de machthebbers van deze aarde nadrukkelijk met de wereld bemoeide.
Daarbij verhult Martin allerminst dat Márquez zijn vriend Fidel Castro op dubieuze momenten de hand boven het hoofd heeft gehouden, een vorm van opportunisme die hem door collega-schrijvers niet altijd in dank is afgenomen.

Ook de pure literatuurliefhebber komt in deze biografie aan zijn trekken.
Martin schrijft intelligente analyses van de belangrijkste werken van Márquez, en de thema's (macht, liefde, eenzaamheid, dood, etc) die daar als een rode draad doorheen lopen.
Daarnaast is hij erin geslaagd een nieuw licht op bepaalde aspecten van Márquez' schrijverschap te werpen.

Zo laat hij zien hoezeer de schrijver in zijn vormende jaren, maar ook in de beginjaren van zijn schrijverschap vrijwel geheel georiënteerd was op de Europese en Noord-Amerikaanse literatuur: Kafka, Dostojevski, Faulkner, Hemingway.
Pas in het begin van de jaren zestig ontdekte hij de meesterwerken van de Mexicaanse schrijver Juan Rulfo (De vlakte in vlammen en Pedro Páramo) en ging de wereld van de Latijns-Amerikaanse literatuur voor hem open, waarin toen al grote mannen figureerden als Carlos Fuentes, Mario Vargas Llosa en anderen.
En in het kielzog van die ontdekking oversteeg hij het Colombiaanse provincialisme en begreep hij dat hij zijn thematiek in een groter perspectief moest plaatsen.

Zo kon dan, in 1967, de roman Honderd jaar eenzaamheid het licht zien, waarin het dorp Macondo (gemodelleerd naar het dorp van zijn jeugd, Aracataca) niet louter symbool is voor de geschiedenis van Colombia, maar voor geheel Latijns-AmerikA.

Overtuigend toont Martin aan hoe het autobiografische gehalte van Márquez' werk nog groter is dan vaak wordt aangenomen.
Zo laat hij zien dat niet alleen het verhaal van zijn grootvader en diens vergeefse wachten op zijn pensioen de achtergrond vormt voor de novelle De kolonel krijgt nooit post, maar dat dat verhaal ook geënt is op zijn eigen hongerjaren in Parijs in de tweede helft van de jaren vijftig.
En hoe hij zich in romans als De herfst van de patriarch en De generaal in zijn labyrint (over de grote negentiende-eeuwse vrijheidsstrijder Simon Bolivár) liet inspireren door zijn eigen ervaring met de eenzaamheid van roem en macht.

Zo komt Martin uiteindelijk tot zijn conclusie dat Márquez in zijn romans vaak meer over zichzelf heeft geopenbaard dan in de vuistdikke autobiografie Leven om het te vertellen, die hij enkele jaren geleden publiceerde.
Daarmee zijn we terug bij het werk.
Het mooie bijeffect van deze overvolle biografie is dat je zin krijgt weer eens wat te herlezen van de meester.
Ik houd het voorlopig op De kolonel krijgt nooit post en Honderd jaar eenzaamheiD.

Wie kent Gabriel García Márquez niet? Hij is een van de grootste en populairste auteurs van de afgelopen decenniA. In zijn werk maakt hij van zijn leven en geboorteland Colombia wonderbaarlijke fictie.

De auteur van de biografie Gerald Martin is erin geslaagd de moedige, fascinerende en ook humoristische werkelijkheid te onthullen die zich achter de boeken verschuilt.
Martin beschrijft in deze biografie niet alleen het leven van de slecht geklede, magere jongeman die vanuit een duistere provincie internationaal doorbrak, maar hij heeft ook aandacht voor de spanningen in García Márquez’ leven: tussen het beroemd-zijn en de literaire kwaliteit, tussen politiek en schrijverschap, en tussen liefde, eenzaamheid en macht.

Martin onderzoekt de tegenstelling tussen de Caribische achtergrond van de schrijver en de mistroostige autoritaire praktijken in het hoogland van Bogotá, en zijn bewuste keuze zich af te wenden van het magisch realisme en te kiezen voor rechtoe-rechtaanvertellingen als Liefde in tijden van cholerA.

Voor deze uitzonderlijke biografie heeft Martin meer dan driehonderd mensen geïnterviewd, onder wie Fidel Castro, Felipe González, vier presidenten van Colombia, de schrijvers Carlos Fuentes, Alavaro Mutis, Mario Vargas Llosa en Tomás Eloy Martinez en, net zo belangrijk, de familie van de schrijver – zijn vrouw, zijn zonen, zijn moeder, zijn broers en zussen en zijn vrienden en professionele medewerkers.
En natuurlijk sprak hij door de jaren heen ook veel met Gabriel García Márquez, die hem beschouwt als zijn ‘officiële’ biograaf.

Hoewel Martin zich helemaal onderdompelt in de wereld van García Márquez bekijkt hij dit aangrijpende leven ook met een kritische blik.
Deze magistrale biografie, gebaseerd op vijftien jaar onderzoek, geeft een fascinerend inzicht in het leven en werk van een uniek schrijver.

Richard Branson      Branson Richard      Biografie

Leren van successen en mislukkingen

Niemand is geïnteresseerd in iets waar je slecht in bent en daarin zou je zelf ook niet geïnteresseerd moeten zijn.
Gelukkig deelt Branson in dit boek openhartig zijn successen en ook zijn mislukkingen, zodat we er nog wat van kunnen leren.
Wat een inspirerend boek over 40 jaar Virgin ondernemerschap, gevat in 340 bladzijden.
Dit moet je als ondernemer gelezen hebben.
The Branson-wayRichard Branson

Succesvol ondernemer Richard Branson schreef een boek over zijn ervaringen in het ondernemerschap.
Van fouten en tegenslagen kun je alleen maar leren.
méér...Prijs21,50 0-tarief  Branson kiest voor zeven hoofdstukken of eigenlijk thema's om het boek in te delen.
Ik heb bij elk hoofdstuk er een zin of quote uitgepakt die mij aanspreekt.

 

1.
Mensen: Goede mensen vinden - geef hun de vrijheid

Hoe meer mensen je vrijmaakt om zelf te denken, hoe meer ze kunnen helpen.
Je hoeft het niet in je eentje te doen.

Dat lijkt een ; ;inkopper ; ;  maar is het zeker niet.
Ik denk dat dit een van de redenen is dat Richard Branson zo succesvol is als ondernemer.
Hij heeft de gave om mensen om zich heen te verzamelen en helpt ze het beste uit zichzelf te halen.
Zo vertelt hij dat hij op het laatste feest waar hij al zijn 60.
000 medewerkers had uitgenodigd iedereen persoonlijk de hand heeft geschuD. Dat noem ik nou nog eens een persoonlijke benadering.

 

2.
Merk: de vlag laten wapperen

Leveren wat je belooft

Virgin heeft de kracht en de uitstraling ontwikkeld om in heel veel verschillende branches, van vliegtuigindustrie tot platenmaatschappij, van mobiele telefonie tot ziekenhuizen, steeds dezelfde waarden uit te stralen.
De klant staat centraal, een scherpe, transparante prijs en een goede service.
Geweldig met meer dan 300 bedrijven in de Virgin Groep.

 

3.
Levering: per expresse

Ingewikkeldheid is je vijanD. Hou het simpel.

Hoe complexer je dingen maakt, hoe minder mensen je kunt overtuigen.
Een boodschap moet simpel zijn, overtuigend en authentiek.
Je moet het ook echt waar kunnen maken.
Bij de MKB Servicedesk houden we het simpel: Antwoord op ondernemersvragen.
Dat dit in de levering complex is merken we elke dag, maar bovenal prikkelt het onze nieuwsgierigheid en hebben we er lol in.

 

4.
Leren van fouten en tegenslagen: Schaderapport

Als je voortbestaan op het spel staat zul je moeten veranderen.

Branson heeft in het voorwoord al aangegeven dat hij het boek op sommige punten moest aanpassen in deze druk omdat hij de eerste versie in augustus 2008 op de markt bracht en de wereld er toen anders uitzag.
De economische crisis was toen net begonnen en op de dag van de boekpresentatie viel Lehman Brothers om.
Elasticiteit is een van de kernwaarden van het Virgin merk, maar ook van Branson, die altijd bewust naïef en nieuwsgierig is gebleven.
Hij neemt weloverwogen risico's, hij maakt fouten en leert ervan, dat maakt hem succesvol als ondernemer.

 

5.
Innovatie: de drijvende kracht achter het zakendoen

Innovatie is het resultaat van het profiteren van je geluk, als je achter je bureau vandaan komt en gaat kijken waar ideeën en mensen je heen voeren.

 

Hier wil ik toch graag een stuk van het boek quoten:

; ;Het is gemakkelijk -te gemakkelijk zefs- om de verantwoordelijkheid voor uw idee aan deskundigen over te laten.
Dat is bijna altijd een vergissing, omdat deskundigen alleen op hun eigen terrein deskundig zijn.
Ze zijn niet deskundig in uw idee.
U zult uw eigen ideeën moeten uitwerken .
U moet uw eigen onderzoek doen.
U moet verantwoordelijkheid nemen voor de manier waarop u een idee in daden omzet en als u dan alsnog de deskundigen benadert - de accountants en de juridische bollebozen -, dan hebben ze iets om hun tanden in te zetten.
;

 

6.
Ondernemers en leiderschap: vasthouden en loslaten

Ondernemen of managen.
Maak een keuze.

Dit geldt vooral voor ondernemers, die hard aan het groeien zijn en steeds meer mensen aan moeten sturen.
Je kunt dan niet alles meer combineren en moet keuzes maken.

 

7.
Sociale verantwoordelijkheid: gewoon werk

Ondernemerschap is het kloppende hart van het bedrijf.
Het draait om ideeën, niet om gelD.

Wat is succesvol ondernemerschap? Voor Branson is het vooral het uitwerken van ideeën die ertoe doen.
Geld en winst zijn voorwaarden om een onderneming voort te laten bestaan en om mooie ideeën uit te kunnen werken.
Door aandacht te besteden aan duurzaam ondernemerschap neem je als ondernemer je verantwoordelijkheiD. Het zet weer aan tot nadenken.
Elke bijdrage, hoe klein ook, is immers welkom.

Tussen twee werelden      Dyab Abou Jahjah      Biografie

Met Tussen twee werelden heeft Dyab Abou Jahjah een knappe autobiografie afgeleverd waarin hij voor het eerst een vrij volledige blik gunt op zijn leven en de gebeurtenissen die hem maakten tot wat hij nu is.
Maar ondanks de vele details blijft Tussen twee werelden een rationeel boek.
Net als in het Resist!-boekje staan de persoonlijke vertellingen in dienst van het politieke relaas.
Dat blijkt al meteen in het eerste hoofdstuk waar de recente geschiedenis van de Libanon en bij uitbreiding de Arabische wereld verweven wordt met het verhaal van het vijfjarige jongetje dat in 1976 een 52 dagen durende omsingeling van zijn geboortedorp door het Israëlische leger en hun collaborateurs meemaakte.

Zoveel Nederlandstalige boeken over de oorlog in Libanon gekaderd in de ontwikkeling van het hele Midden-Oosten zijn er niet en hier krijg je het met veel eruditie en inzicht opgedienD. Het eerste hoofdstuk Mijn Libanese jeugd doet dienst als raamvertelling om het anti-imperialistische element van de ideologie van Dyab Abou Jahjah uit te doeken te doen.
Abou Jahjah is zoals bekend een Arabische nationalist, maar dat Arabisch nationalisme ziet hij zelf niet als een ideologie.
Het is volgens hem het enig mogelijke strategische antwoord op het kolonialisme dat de Arabische natie in een lappendeken van marionettenstaatjes heeft opgedeelD. ; ;Het niet-streven naar Arabische eenheid staat gelijk aan het aanvaarden van kolonialisme en zoinisme.
;

Eénmaal de jonge Libanees dat doorhad, zocht hij toenadering tot de Baath-parti J. Hij vormde daarmee een uitzondering in zijn vriendenkring die ; ;de poging om de Arabieren te verenigen zinloos en onrealistisch en het socialisme een onderdrukkende ideologie vonden ; ;.
Dyab Abou Jahjah ging zo met zijn politieke ontwikkeling in tegen de ; ;algemene trend in de Arabische publieke opinie na de nederlaag van het nationalistische regime in Egypte, de dood van Nasser en het verraad van Sadat ; ;.

De legendarische Egyptische leider Nasser is voor Dyab Abou Jahjah het grote voorbeelD. Nasser genoot in de jaren ’50 van vorige eeuw een enorm aanzien en hoort thuis in het rijtje van grote nationalistische leiders van de Derde Wereld als Nehru en LumumbA. Hij formuleerde ook een middenweg tussen kapitalisme en communisme gebaseerd op de islamitische waarden die hij het Arabisch socialisme noemde.
In die tijd werd Nasser door zowel de communisten als de islamisten van de Moslimbroeders bestreden.
Dyab Abou Jahjah geeft hen beiden een veeg uit de pan.
Zij zouden de reden en de motivatie van de strijd van Nasser niet begrepen hebben.
De islamisten gingen tekeer tegen wat in hun ogen een verderfelijke en verdelende ideologie van Westerse oorsprong was.
De communisten vonden het nationalisme een inbreuk op de principes van internationale solidariteit.
Dertig jaar later liggen de kaarten anders.
Islamisten, nationalisten en communisten verenigen zich nu rond de figuur van Nasser in hun gezamenlijke strijd tegen vijand Israel.
Die nieuwe eenheid weerspiegelt zich volgens Dyab ook binnen AEL.
De Arabisch-islamitische beweging biedt de ingredienten van het ‘programma voor de Arabische natie’ van AEL.

Naar de tweede wereld

Op twintigjarige leeftijd trekt Abou Jahjah de deur van het ouderlijke huis achter zich toe en reist hij naar EuropA. Het moest eigenlijk Detroit in de VS worden waar Abou Jahjah aan de University of Michigan wilde studeren, maar daar stak het uitbreken van de eerste oorlog tegen Irak een stokje voor.
Het werd dan maar Frankrijk aangezien hij voor dat land een toeristenvisum te pakken kreeg.
Na enkele weken in Parijs verbleven te hebben bij een vriend van de familie reist Abou Jahjah door naar België.

Het eerste dorp waar hij neerstrijkt is Poperinge waar een man aan een hotelbar hem al meteen inleidt in de communautaire kwestie van het land: ; ;Vlamingen werken hard en Walen zijn lui ; ;.
Wat daarna komt is een tocht langs het Klein Kasteeltje, ontelbare obscure werkplaatsen van Anderlecht tot Brugge en van Sluis terug naar Brussel om tenslotte in Antwerpen te eindigen.
In de rest van dit tweede hoofdstuk volgt dan het ontluisterende relaas van de jaren dat Abou Jahjah voor de ABVV en later voor de Federatie van Marokkaanse Verenigingen van Mohammed Chakkar werkte.

Abou Jahjah had toen al enkele ervaringen opgedaan met racisme die hij niet langer aan zijn gebrekkige kennis van het Nederlands kon wijten (hij leerde Nederlands door zich doorheen een Nederlandse vertaling van een boek over de psychologie van Jung te worstelen) of het niet hebben van de Belgische nationaliteit (die kreeg hij na zijn huwelijk met een Belgische vrouw).
Vanuit die ervaringen formuleert hij zijn visie op wat in België doorgaat voor integratie.
; ;Waar in België werd over gesproken, was assimilatie en absorptie...Het is een volledige omkering van de essentie van het begrip integratie dat betekent dat er een algemeen proces op gang komt waarin de hele maatschappij zich op alle niveaus hervormt om zich beter aan haar geledingen te kunnen aanpassen.
; Diversiteit moet geïnstitutionaliseerd worden en België weigerde dat te doen.

Het stuk over integratie is verplichte literatuur voor iedereen die nog op zoek was naar een antwoord op het racistische discours van onderzoekster Van San.
Eenmaal die analyse gemaakt was, had Abou Jahjah zijn missie gevonden.
; ;Hoe kunnen we, enerzijds de meerderheid zover krijgen dat ze ideologisch kiest toe te werken naar diversiteit en die te institutionaliseren in plaats van die uit te wissen en hoe kunnen we, anderzijds, de minderheid van zichzelf en haar problemen bewust maken en haar de benodigde kracht verschaffen om haar bestaan in stand te houden.

Met die vragen in het achterhoofd gaat Abou Jahjah werken bij de socialistische vakbond ABVV waar hij na een hoop ontgoochelingen en frustraties afhaakt om bij het FMV terecht te komen.
Bij het ABVV wordt hij de speelbal van een machtsstrijd tussen twee oversten en krijgt hij ook voor het eerst te horen dat zijn ideeën gelijkstaan aan apartheidsdenken.
Bij het FMV lag het probleem anders.
; ;We moesten rekening houden met de subsidiecriteria en konden niet veel druk uitoefenen, omdat de regering anders wel eens heel streng zou kunnen worden met haar inspecties.
;

In 2000 werd Al Rabita, de voorloper van AEL opgericht.
De ervaringen bij de vakbond en bij het FMV zouden de organisatie omvormen tot wat ze nu is.
AEL is een lobbygroep, maar lobbyen kan je volgens Abou Jahjah niet beperken tot public relations.
; ;Om een pressiegroep te zijn, moet men de mogelijkheid hebben de tegenpartij te kunnen raken; heeft men die niet dan kan er van pressie geen sprake zijn.
;

Van dan af gaat het in één ruk door naar de eerste mediagenieke pro-Palestijnse betogingen, het eerste platte artikel in De Morgen van Anne de Graaf (die volgens Abou Jahjah een rechtstreekse connectie met Filip Dewinter heeft wat in de recensie van Walter Pauli in De Morgen vreemd genoeg niet ontkend wordt), de woelige maanden oktober en november met de moord op Achrak, de arrestatie van Abou Jahjah en de betogingen tegen de oorlog in Irak en de lancering van de verkiezingslijst Resist.
Dyab Abou Jahjah vertelt als met een ongeziene openheid en af en toe kan je zelfs een bijna genante blik op de interne keuken werpen.

Debat?

‘Eindelijk’ stond er dus in het begin van deze bespreking.
Tussen twee werelden is zeer welkom omdat het de mogelijkheid biedt het debat rond de figuur Abou Jahjah uit de sfeer van paranoia en verdachtmakingen weg te halen.
Abou Jahjah is dus, voor hen die er nog aan twijfelden, geen fundamentalist.
Het boek bevat meermaals kritiek op mensen die zich verliezen in religie.
De eerste Hezbollah-leden die hij leert kennen, vergelijkt hij zelfs met getuigen van JehovA. Zijn moslim-democratie is eerder verwant aan de bevrijdende tendensen binnen het christendom.
Hij stelt het zelf nadrukkelijk tegenover de Amerikaanse islam met zijn terroriserende kledingsvoorschriften en volstrekte dociliteit aan despoten.

Misschien dat de linkse intellectuelen die tijdens zijn gevangenschap heel schuchter de verdediging opnamen van Dyab Abou Jahjah na het lezen van dit boek eindelijk eens voluit het debat durven aangaan.
Aanleidingen zijn er genoeg.
Over de definitie van identiteit bijvoorbeeld waar Abou Jahjah drie kringen onderscheidt - de etnische groep, het volk en de islamitische wereldgemeenschap – maar waar hij de klassen over het hoofd ziet.
Dat leidt tot vreemde tegenstellingen verder in het boek als hij ‘de vrienden’ oproept om samen met de AEL te strijden tegen de sociale onrechtvaardigheid, de macht van het kapitaal en het imperialisme.
Ik beschouw mij als een vriend, maar dan wel op basis van een klassenanalyse.
Op basis van de identiteitsanalyse van Abou Jahjah zou ik een tegenstander moeten zijn die familie, volk en cultuur verdedig.
West-Vlaams, Vlaanderen en de Europees-christelijke waarden als het ware.
Of ben ik een collaborateur die meeheult met de Arabisch-islamitische vijand? Zelfde probleem als Abou Jahjah zegt dat Saudi-Arabië ; ;een goede vriend van jullie ; ; is.
Jullie? Van mij? De koninklijke afstammelingen van Mohamed Ibn Saoud behoren toch tot jouw tweede en derde cirkel, Dyab?

Het boek sluit af met een hoofdstukje ideologie waarin Abou Jahjah afrekent met het marxisme en het liberalisme en de menselijke dialectiek als enige juiste methode naar voor schuift.
Ook dat verdient een serieus debat.
Ik kan mij alvast moeilijk van de indruk ontdoen dat Abou Jahjah hier vooral afrekent met de vulgaire versie van het marxisme die hij in de Baath-partij heeft opgestoken.

Hoe moet het nu verder met AEL? Wat brengt de toekomst? Abou Jahjah spreekt in de epiloog een waarschuwing uit: ; ;De keuze is aan jullie: Sinn Féin of de IRA, Herri Batassuna of de ETA, de AEL of God verhoede wat als jullie ons vernietigen.
;

AEL en Dyab Abou Jahjah hebben in die korte tijd inderdaad enorme resultaten geboekt.
Ze hebben voor het eerst in de geschiedenis van de Belgische migratie een grote groep allochtonen gemobiliseerd tegen racisme en uitsluiting.
Dit is een ongelooflijke verdienste.
Zelfs Abou Jahjah heeft blijkbaar ooit getwijfeld of zijn gemeenschap wel in beweging te krijgen was.
AEL heeft het debat ook op een hoger niveau gebracht.
Maar wat er nu gaat komen, kan de man die het vuur aan de lont stak blijkbaar zelf niet voorspellen.
; ;Alles is mogelijk, dat is het AEL-ding.
;...;

Wonder en is gheen wonder      Devreese J.T.& Guido Vanden Berghe      Biografie

Leven: In 1548 of 49 werd Stevin buitenechtelijk geboren in Brugge als zoon van Anthuenis Stevin en Catalyne van der Poort.
Tussen 1571 en 1577 zou hij rondgezworven hebben in EuropA. Zijn ontwerpen van waterbouwkundige werken zijn gevonden in Gdansk, Braunsberg en Elbing.
In 1577 werd hij aangesteld als klerk op het belastingkantoor in het Vrije van Brugge: hij werd mondigh genoemD. Na Antwerpen en later Gent dook hij in 1581 op in Leiden.

De reden voor de verhuizing is onduidelijk.
Sommigen veronderstellen religie (was RK, later NH).
Ook worden wel genoemd: geen vrijstelling voor bieraccijns of geen vergunning een azijnfabriek op te richten, maar dat lijkt niet waarschijnlijk.
In 1583 schreef hij zich in als student, net als prins Maurits, hij is dan 35 en heeft dan al boeken op zijn naam staan.
In 1590 publiceerde hij een calvinistische visie op de maatschappij: Het burgherlyck leven, vol normen en waarden; wellicht om in de gunst van prins Maurits te komen.
Dat lukte pas later toen hij praktische en militaire werken had geschreven waar de prins meer aan haD. Hij ondertrouwde op zijn 68ste met de veel jongere Catharina Caerls; hij had toen al drie van de vier kinderen (hun tweede zoon Hendrik wordt zijn biograaf) en stierf in 1620 in ´s Gravenhage.

In 1845 zou in Brugge een standbeeld van hem worden opgericht.
Dat stuitte op felle tegenstand: voor een afvallige?! In 1847 kreeg hij toch een bronzen beeld, want in 1846 werd beweerd dat hij altijd katholiek was gebleven.
In 1619 waren namelijk 84 missen besteld door ene Simon Stevin.
Later blijkt dat een andere Stevin, namelijk een moordenaar met wroeging.

Techniek: In 1589 ontwierp Stevin een groot sleep/baggerwerktuig.
In 1600 stelde hij het leerplan op voor de ingenieurschool in Leiden: praktische wiskunde voor landmeters en militair ingenieurs.
Hij gaf les in wiskunde, natuurkunde en krijgskunde.
Hij berekende in 1586 het rendement van de Hollandse wipmolen met verticale as, nuttig als gemaal in de Nederlanden.
Rond Delft verbeterde hij het afwateringssysteem m.
B.v molens.
Pas in 1884 werd die verhandeling overigens uitgegeven.
Bekend is de zeilwagen die met 28 man, waaronder Hugo de Groot en prins Frederik Hendrik, in 2 uur tijd met 40 km/uur van Scheveningen naar Petten reeD. Zelf was hij hier niet erg trots op, maar ironisch genoeg is die wagen ongeveer het enige dat de meeste mensen nog van hem weten.

Handel: In 1581 gebruikte Stevin zijn dubbelboekhoudsysteem.
Zijn eerste werk: Tafelen van Interest verscheen in 1582 en De thiende in 1585, met daarin het pleidooi voor de decimale notatie en het decimaal stelsel voor munten, maten en gewichten.
Dit boekje werd vertaald in 1585 in het Frans, in 1602 in het Deens en in 1608 in het Engels.

Via Sicilië en Spanje was eerder het tientallige stelsel voor cijfers ingevoerD. In Florence werd dat nog in 1300 bij wet verboden; een 0 kon immers gemakkelijk in een 6 of een 9 worden veranderD. De bruikbaarheid werd fors vergroot door de invoering van tientallige breuken.
In het oosten waren die al lang bekend - zo gebruikte Al-Kashi in de vijftiende eeuw verschillende kleuren om de cijfers ´voor en na de komma´ te scheiden - maar het is duidelijk dat Stevins boekje de invoering in Europa heeft versnelD.

Doelgroep: Sterrekykers, Landtmeters, Tapijtmeters, Wijnmeters, Lichaemmeters int ghemeene, Muntmeesters, ende alle Cooplieden.
Vandaar dat hij in het Nederlands schreef en niet in het Latijn.
De Havenvindingh schreef hij in 1599.

Navigatie: Hij pleitte voor loxodromisch navigeren op zee: kies voor een constante hoek ten opzichte van de lengtecirkels in plaats van de kortste weg via een grootcirkel; dat laatste vereist voortdurend bijsturen.

Wiskunde: In 1583 kwam zijn tweede boek in Antwerpen uit: Problemata GeometricA. Daarna drie boeken bij Plantijn in 1584: Dialectike ofte Bewijsconst, De Thiende en l´Arithmatique.
De breuknotatie met komma werd alleen in de goniometrie toegepast.
Stevin merkte op dat de komma altijd gebruikt kan worden om de waarde van elk getal aan te geven.
Dat leverde een aanzienlijke vereenvoudiging op.

Natuurkunde: De kracht van Stevin ligt in zijn didactisch verantwoorde behandeling, met als meest bekende voorbeeld het evenwicht op een hellend vlak met behulp van de clootkrans: ende de clooten sullen uyt haer seluen een eeuwich roersel maken, t´welck valsch is.

Lagrange noemde het bewijs met het kogelsnoer ´une démonstration très ingénieuse´.
Feynman in zijn Lectures on Physics: ´Cleverness, however, is relative.
It can be deduced in a way which is even more brilliant, discovered by Stevinus and inscribed on his tombstone - if you get an epitaph like that on your gravestone, you are doing fine´.
(Het graf van Stevin is overigens nooit gevonden.
)

In 1586 verschenen De Beghinselen der Weeghconst, met o.
A. vectoren en het parallellogram, De Weeghdaet en De Beghinselen des Waterwichts: met de opwaartse kracht en de hydrostatische paradox en dat allemaal in goed Nederlands.
Simon Stevin ontleedde in De Beghinselen der Weeghconst talrijke situaties waarbij gewichten op hellende vlakken optreden.

   

Hij analyseerde het evenwicht van drie krachten, bepaalde zwaartepunten van vlakken en van ruimtelijke figuren .

´Dynamica´ In Nederland was Stevin de eerste uitgesproken aanhanger en vurig verdediger van Copernicus, hij deed de valproef vóór Galilei, bestudeerde magnetisme vóór Gilbert: overal ter wereld moesten gaslaghers hun kompasnaalden bekijken en hun bevindingen opsturen naar de Republiek; zijn instructies moesten dus niet in het Latijn.
Stevin zag in dat de aardas in zijn baan om de zon een cilinder beschrijft en geen kegel, in zijn eigen woorden: in zeilstenige stilstand blijft.

In De Weeghdaet verzette Stevin zich tegen de afleiding van de hefboomwet waarbij beweging verondersteld wordt, terwijl die beweging juist niet mag voorkomen.
Liever virtuele verplaatsing.
In het aanhangsel beschreef hij de valproef met de vader van Grotius (Hugo de Groot) in Delft.
Laet nemen twee loyen clooten d´een thiemael grooter en swaerder als d´ander, die laet t´samen vallen van 30 voeten hooch ...ende sal blijcken ...dat haer beyde gheluyden ene selve clop schijnt te wesen.

Taal: De motieven van Simon Stevin ten gunste van het gebruik van het ´Duytsch´ werden onder meer uiteengezet in de inleiding tot De Weeghconst onder de kop: Uytspraeck van de weerdicheyt der Duytsche tael.
Nederlands was volgens hem zelfs het meest geschikt als voertaal van de wetenschap(!) (door de vormingswijze van woorden en samenstellingen).
Stevin heeft de wetenschap toegankelijk gemaakt en het (Neder)duytsch verrijkt, vooral met technische termen, o.
A. met de woorden: wiskunde, driehoek, zwaartelijn en loodlijn.
Hij ging daarbij zorgvuldig te werk: luchtledig (zonder lucht) tegenover ijdel (helemaal niets).
Hierbij werd hij gesteund door de rederijkerskamer: In Liefde Bloeyende.
Ook woorden als hoofdstuk, geweten, in het oneindige, rechtsgeleerde, neutraal, beginsel, opschrift, hebben we aan zijn invloed op de Nederlandse taal te danken.

Wiskunde stamt van wisconst, een woord dat wellicht door Simon Stevin werd ´gesmeed´.
Woorden waarvan aangenomen wordt dat Stevin ze aan het Nederlands toevoegde, zijn bijvoorbeeld: evenredigheid, stelkunde, kegelsnede, raaklijn, gegeven, rechthouckich, evewijdich, lanckworpigh, evenaar, middellini, vlack, sichteinder, middelpunt.
Woorden die Simon Stevin waarschijnlijk heeft geput uit de omgangstaal: menichvuldighen, noemer, rekenen, somme, telder, tellen, mael, viercant, wortel, worteltrecken, aftrekken, cijfer, deelder, deler, delinghe, ghebroken, getal, helft, ghebreeckende (het getal nul).

'Ommedat al de werelt gheen latijn en can'

Militair: Stevin was trots op zijn functie van militair ingenieur.
Hij kwam in 1593 bij Maurits als ingenieur in persoonlijke dienst, in 1594 schreef hij Stercktebouwing.
Zo ontwierp hij bijvoorbeeld sluizen om land onder water te zetten o.
A. voor Oostende dat daardoor een beleg door de Spanjaarden drie jaar lang kon volhouden.
In 1604 werd hij kwartiermeester in het Staatse leger.
Omdat hij privédocent en raadgever van prins Maurits was, komen in de Wisconstighe Ghedachtenissen (in 1605-1608 uitgegeven) ook bijdragen van de prins voor.
Het is een weerslag van zijn lessen en behandelt astronomie, wiskunde en boekhouding.
Dit boek werd in 1608 vertaald in het Latijn door Snellius onder de titel: Hypomnematica mathematicA. In 1634 volgde een Franse vertaling: Oeuvres Mathématiques.
In 1617 verscheen: Castrametatio, bouw en inrichting van een legerkamp.

Tijdgenoten: Bruno, Galilei, Kepler, Napier, Snellius, Leeghwater, Hooft (noemde Stevin en de zijnen vernuftelingen), Constantijn Huygens, Bredero, Shakespeare, Cervantes, El Greco, Richelieu, Van Oldenbarnevelt, Willem Barentsz.
, Calvijn, ...;

Het belang van Hannah  Arendt      Young-Bruehl Elisabeth      Biografie

Bi(bli)ografie Hannah Arendt

1906

Hannah Arendt wordt geboren op 14 oktober in Hannover in een joods-protestantse familie.

1910

De familie verhuist naar Königsberg, de geboortestad van Hannah's ouders.

1913

Haar vader, Paul Arendt, sterft.

1924-1928

Hannah Arendt studeert filosofie, theologie en klassieke filologie in Marburg, Freiburg en Heidelberg, achtereenvolgens bij  Husserl, Heidegger, Bultmann en Jaspers.

1929

Promoveert bij Karl Jaspers op het proefschrift Der Liebesbegriff bei Augustin.
Huwt met Günther Stem (alias Günther Anders), de latere auteur van Die Antiquiertheit des Menschen (1956).

1929-1933

Arendt krijgt een studiebeurs en werkt aan een biografie van Rahel Vamhagen, een jodin die rond 1800 in haar salon in Berlijn de intelligentsia van de romantiek ontmoet en haar hele leven vecht met haar joodse identiteit.
Arendts studie was grotendeels klaar in 1933, maar werd pas gepubliceerd in 1958, onder de titel Rahel Varnhagen.
The Live of a Jewess.
In deze jaren vinden ook beslissende contacten plaats met Kurt Blumenfeld, woordvoerder van de Duitse zionistische beweging.

1933-1940

Arendt vlucht naar Parijs.
Zij ontmoet er Aron, Koyré, Camus en Sartre, en volgt colleges bij Wahl en Kojève.
Vanaf 1935 werkt ze voor de 'Aliah des jeunes', een organisatie die kinderen van joodse vluchtelingen naar Palestina helpt uitwijken.
In 1936 scheidt ze van Günther Stern.
In 1940 huwt ze met Heinrich Blücher, ex-communist, die actief was in de raden van 1918, maar afstand nam van het communisme naar aanleiding van de schijnprocessen in Moskou in de jaren dertig.

1941

Vlucht via Lissabon naar de Verenigde Staten, met in haar koffer de Thesen über die Philosophie der Geschichte van Walter Benjamin, die zelf tijdens de vlucht zelfmoord pleegt.

 

1941-1948

Arendt schrijft bijdragen voor de tijdschriften Aufbau en Partisan Review en werkt bij de uitgeverij Schocken Books, waar ze teksten uitgeeft van Kafka en Gershom Scholem, en in contact komt met T.
S.
Eliot, Randall Jarrell en Hermann Broch.
Ook ijvert ze voor de oprichting van een joods leger.

 

1948

De oprichting van de staat Israël is volgens Arendt een gemiste kans.
Zij keert zich van het zionisme af en pleit voor een multi-nationale staat, waarin Joden, Arabieren en Palestijnen als gelijkwaardige burgers worden behandelD.

 

1949

Zij keert voor het eerst terug naar Europa, in opdracht van de European Jewish Cultural Reconstruction.
Weerzien met Karl ]aspers en Martin Heidegger.

 

1951

The Origins of Totalitarianism verschijnt.
Arendt verwerft het Amerikaans staatsburgerschap.

 

1953

Vanaf 1953 wordt Arendt uitgenodigd aan de grote Amerikaanse universiteiten: Princeton, Berkeley, columbia, Chicago University en de New School for Social Research.
Ze mengt zich in de discussie rond de Koude oorlog en de heksenjacht op de communisten onder senator McCarthy.

 

1954

'Philosophy and Politics' (NeD.: 'Filosofie en politiek' in Politiek in donkere tijden, 1999), lezingen aan de Notre Dame University.

 

1956

Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Hongarije schrijft ze 'Reflections on the Hungarian Revolution', dat samen met 'Ideology and Terror' in de tweede uitgave van The Origins of' Totalitarianism wordt opgenomen.

 

1958

Publicatie van The Hurman Condition (NeD.: De mens.
Bestaan en bestemming, 1968; Vita activa, 1994).
Arendt spreekt de Lofprijzing uit bij de toekenning van de Friedenspreis des Deutschen Buchhandels aan Karl ]aspers, ‘Laudatio auf Karl Jaspers’ (NeD.: 'Karl ]aspers: een loftede' in Politiek in donkere tijden, 1999).
Publiceert 'The Modern Concept of History' in Review of Politics (NeD.: 'Het geschiedenis begrip bij de ouden en de modernen').

 

1959

Arendt wordt bekroond met de Lessing-Preis van de stad Hamburg.
Houdt de toespraak 'Von der Menschlichkeit in finsternen Zeiten.
Gedanken zu Lessing' (NeD.: 'Over menselijkheid in donkere tijden: gedachten over Lessing' in Politiek in donkere tijden, 1999).
Zij schrijft het zeer controversiële artikel ‘Reflections on Little Rock’ (NeD.: ‘Overpeinzingen bij Little Rock’ in Verantwoordelijkheid en oordeel, 2003)

 

1961-1962

Arendt verslaat het Eichrnannproces voor de New Yorker.
Dit resulteert in het boek Eichmann in Jerusalem.
A Report on the Banality of Evil (NeD.: De banaliteit van het kwaaD. Een reportage?, 1969), dat in de Joodse gemeenschap een bittere controverse ontketent.
In 1961 verschijntDe eerste uitgave van Between Past and Future (NeD.: Tussen verleden en toekomst, 1994) .

 

1963

 

On Revolution (NeD.: De revolutie.
Macht en onmacht van een politiek verschijnsel, 1965; Over revolutie, 2004) verschijnt.

 

1964

Houdt aan de Diviniry School of the Universiry of Chicago de lezing 'Labor, Work, Action' (NeD.: 'Arbeiden, werken, handelen' in Politiek in donkere tijden, 1999).
Houdt een radiotoespraak, gepubliceerd onder de titel: ‘Personal Responsibility under Dictatorship’ (NeD.: ‘Persoonlijke verantwoordelijkheid onder een dictatuur” in Verantwoordelijkheid en oordeel, 2003)

 

1965-1966

Arendt houdt dubbele reeks colleges aan de New School for Social Research en de University of Chicago onder de respectievelijke titels: ‘Some Questions of Moral Philisophy’ en ‘Basic Moral Propositions’ (NeD.: ‘Enkele problemen uit de moraalfilosofie’ in Verantwoordelijkheid en oordeel, 2003).
In het essay ‘Auschwitz on Trial’ (NeD.: ‘Auschwitz voor het gerecht’ in Verantwoordelijkheid en oordeel, 2003) spreekt Arendt over een verdachte van oorlogsmisdaden die in tegenstelling tot Eichmann wel had nagedacht over zijn daden.

 

1967

Arendt ontvangt de Sigmund Freud-prijs van de Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung.

 

1969

Overlijden van Karl Jaspers.
Radiotoespraak naar aanleiding van Heideggers tachtigste verjaardag, ‘Martin Heidegger ist achtzig Jahre’ (NeD.: 'Martin Heidegger is tachtig jaar oud' in Politiek in donkere tijden, 1999).

 

1970

Overlijden van haar man Heinrich Blücher.
Publicatie van On Violence (NeD.: Over geweld, 2004), naar aanleiding van de studentenrevoltes in Amerika en EuropA.

 

1971

Publicatie van haar lezing ‘Thinking and Moral Considerations’ (NeD.: 'Denken en morele overwegingen’ in Verantwoordelijkheid en oordeel, 2003)

 

1972

Publicatie van Crises of the Republic, waarin naast het reeds vermelde 'On Violence' kritische essays over de Amerikaanse politiek in Vietnam en over burgerlijke ongehoorzaamheid gebundeld worden.

 

1973-1974

Arendt verzorgt de Gifford Lectures aan de universiteit van Aberdeen.
Hieruit groeit haar laatste werk, de trilogie The Life of the Mind, waarvan de eerste twee delen, Thinking (NeD.: Denken, 1980) en Willing in 1978 uitgegeven worden door haar vriendin Mary McCarthy.
In 1983 verschijnt Lectures on Kant's Political philosophy (NeD.: Oordelen.
Lezingen over Kants politieke filosofie, 1996), dat over het oordelen handelt en dat algemeen beschouwd wordt als het derde deel van deze trilogie.

 

1975

Arendt ontvangt de Deense Sonning-prijs, waarbij ze een toespraak ‘Prologue’ (NeD.: ‘Proloog’ in Verantwoordelijkheid en oordeel, 2003) houdt.
Naar aanleiding van het tweehonderdjarige bestaan van de Verenigde Staten schrijft ze het bijtende 'Home to Roost' (NeD.: ‘Wrange vruchten’ in Verantwoordelijkheid en oordeel, 2003).
Ze sterft aan een hartaanval op 4 december.

Hannah Arendt was een Duitse filosofe met Joodse ouders.
Ze leefde tussen 1906 en 1975.
Vorig jaar was het dus precies honderd jaar geleden dat ze voor het eerst het levenslicht zag.
Ter ere van deze gebeurtenis vonden overal in de wereld herdenkingen en academische conferenties plaats.
In Berlijn werd zelfs een Hannah Arendt Strasse geopenD.

Volgens de Amerikaanse intellectueel Russell Jacoby is de hernieuwde aandacht voor Arendt een hype.
Hij noemt haar de meest overschatte denkster uit de vorige eeuw.
De reden hiervoor is dat ze er volgens hem nooit in slaagde om één coherente theorie neer te pennen.
Bovendien noemt Jacoby de boeken van Arendt ondoorzichtig en onleesbaar.
Volgens mij is deze analyse van Arendt gedeeltelijk onterecht.
Een recent boek van de hand van Elisabeth Young-Bruehl maakt duidelijk waarom.
Het geeft een mooi overzicht van de intellectuele erfenis van Arendt en geeft ook aanzetten om haar ideeën toe te passen in de hedendaagse politiek.
Russell Jacoby maakt volgens mij twee fouten.
Ten eerste slaagt hij er niet in om de rode draad doorheen de werken van Arendt te vatten.
Ondanks het feit dat sommige van haar conclusies soms tegenstrijdig lijken, is deze rode draad wel degelijk aanwezig.
Ten tweede negeert hij de rol van een publiek intellectueel en essayiste zoals Arendt was.
Volgens Jacoby is het de taak van een intellectueel om één allesomvattende theorie te formuleren.
Dit is volgens mij strijdig met de taak van een politieke essayist en een publiek intellectueel.
Deze moet niet alleen bezig zijn met het bedenken van grote theorieën maar met het analyseren van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
Een essayist reageert op de dingen die plaatsvinden op het moment van schrijven.
Het is onvermijdelijk dat er over een hele carrière van een essayist dingen worden geschreven die tegenstrijdig zijn met elkaar.
Het tegendeel zou impliceren dat er zich gedurende de hele carrière van de essayist geen enkele ontwikkeling heeft voorgedaan die nieuw is.
Dat lijkt me een vrij naïeve gedachte.

Interessant is het dan ook om op te merken dat Arendt zich in haar werken altijd heeft afgezet tegen deductieve vormen van wetenschapsbeoefening.
Volgens haar moeten denkers altijd beginnen met het particuliere om van daaruit conclusies te trekken die politiek relevant zijn en die bijdragen tot het in stand houden van het politieke debat.
Het boek van Young-Bruehl is een mooie poging om de bijdragen van Arendt beter te begrijpen.
In de volgende paragrafen beschrijf ik de manier waarop Young-Bruehl reflecteert over het denken van Arendt.
Vooral haar definitie van politiek speelt een prominente rol.
Ten slotte zal ik besluiten met de sterke en zwakke punten van het boek van Young-Bruehl zelf, en met mijn eigen antwoord op de vraag waarom Arendt vandaag de dag nog steeds belangrijk is.

 

 

Net zoals vele van haar tijdgenoten moest Hannah Arendt tijdens het Interbellum haar moederland ontvluchten om te ontkomen aan de terreur van de Nazi’s.
Deze ervaring zou haar latere intellectuele loopbaan blijven tekenen.
In haar eerste belangrijke boek, The Origins of Totalitarism, beschreef ze uitvoerig de structuur van totalitaire regimes.
In dit indrukwekkende boek had ze niet alleen aandacht voor de Nazistische dictatuur maar ook voor de totalitaire staat in de Sovjet Unie.
Ondanks ideologische verschillen tussen beide regimes, beweerde ze dat ze kenmerken bezaten die gemeenschappelijk zijn.
Linkse denkers die tijdens de jaren zestig nog hoog opliepen met het communisme als alternatief voor het kapitalisme hekelden Arendt omdat ze het Sovjetcommunisme op één lijn plaatste met het fascisme van de Duitse nationaalsocialisten.
Ze wekte ook de toorn op van andere Westerse denkers omdat ze beweerde dat bepaalde kenmerken van de totalitaire staat ook aanwezig waren in het democratische westen en de Verenigde Staten in het bijzonder.
Binnen het intellectueel gepolariseerde landschap van de Koude Oorlog had Arendt aanvankelijk dus geen duidelijke positie.
Dit is volgens Young-Bruehl één van de redenen waarom het boek over totalitarisme aanvankelijk op weinig aandacht kon rekenen binnen de intellectuele gemeenschap.

 

Een andere gebeurtenis die een diepe indruk naliet op haar denken was het proces van Adolf Eichmann in Jeruzalem.
Dit vond plaats aan het begin van de zestig van de vorige eeuw.
Als verslaggeefster van het proces van deze voormalige Nazi medewerker raakte Arendt diep onder de indruk van de persoonlijkheid van Eichmann.
Deze bleek op de strafbanken in de hoofdstad van Israel niet de minste wroeging te bezitten over zijn medeplichtigheid aan de Holocaust.
Hij verklaarde er doodsimpel dat hij gewoon zijn taak uitvoerde toen hij duizenden Joden op de treinen richting concentratiekampen plaatste.
Wat haar in het bijzonder opviel aan het proces, was dat Eichmann eigenlijk een doodgewoon persoon was.
In geen enkel opzicht leek hij op een gewetensloze crimineel.
Hij kwam in tegendeel over als een verzorgd persoon.
In sommige opzichten was hij zelfs een voorbeeldige huisvader.
Hieruit concludeerde Arendt dat het kwade in de mens schuilt in het uitschakelen van het morele denken.
Het kwade komt niet alleen voort uit het plannen van criminele daden.
Het is het stopzetten van het denken over de gevolgen van de eigen handelingen dat leidt tot het begaan van slechte daden.
Het zijn volgens Arendt mensen die stoppen met denken en debatteren in de publieke sfeer die vatbaar zijn voor het uitvoeren van gruweldaden.
Om dit proces te kunnen beschrijven introduceerde Hannah Arendt het concept de banaliteit van het kwade (The banality of evil).
Een term, die zoals Young-Bruehl benadrukt, vaak verkeerd wordt gebruikt door hedendaagse journalisten en andere denkers.
Zo gebruikte de New York Times onlangs het concept regelmatig om de gruweldaden van Saddam Hoessein te beschrijven tijdens zijn proces in BagdaD. Het mag duidelijk zijn dat deze voormalige dictator in geen enkel opzicht banaal was volgens de definitie van Arendt.

 

Al snel koppelde Arendt haar conclusies uit het Eichmann proces aan haar onderzoek naar totalitarisme.
Ze besefte dat het niet voldoende was om alleen de politieke structuren van totalitaire regimes te onderzoeken.
Om te voorkomen dat het totalitarisme zich opnieuw zou voordoen was het volgens haar nodig om een grondige analyse te maken van het menselijke denken en handelen.
Dit thema vormde het onderwerp van haar latere werken.
Het was trouwens een thema dat ze al had aangehaald voor het proces van Eichmann in haar boek The Human Condition dat voor het eerst verscheen in 1958.
De conclusie van dit onderzoek legde de grondslag voor ons hedendaagse denken over de rol van publieke debatten.
Arendt zocht, en vond, de oorzaak van het totalitaire denken in een afkeer van de politiek.
Het zijn denkers, politici en bureaucraten die zich afkeren van politieke en maatschappelijke debatten die terechtkomen op het pad naar het kwaaD. Helaas kon Arendt haar onderneming niet helemaal tot een einde brengen.
Tijdens het schrijven van haar laatste boek, The Life of The Mind, kwam ze te overlijden.
  Desondanks beschikken we over voldoende informatie om grotendeels te begrijpen wat ze nu precies bedoelde met haar visie over politiek.
Haar definitie van politiek is zonder meer baanbrekend te noemen.
Helaas is het nog steeds niet voldoende doorgedrongen in onze denkbeelden.

 

Politiek betekent volgens Arendt de uitwisseling van verschillende visies.
Het is een aanhoudend proces waarbij denkers en politici hun ideeën blootleggen aan de kritische blik van de publieke sfeer.
Zonder je ideeën kenbaar te maken en open te stellen aan kritiek geraak je immers opgesloten in je eigen denken.
Wanneer dit proces plaatsvindt op grote schaal ontstaat een totalitair systeem.
Hiermee kwam Arendt inderdaad dicht bij de kern van totalitaire regimes zoals we dat ook kunnen zien in de romans van George Orwell.
Het is de onwil van politieke elites om te debatteren over hun ideologie die leidt tot een totalitaire staat.
In principe maakt het niet uit wat de ideologie is van een totalitaire parti J. Het is het feit dat ze weigert om in debat te treden met andere ideologieën die er voor zorgt dat ze totalitair wordt.
Ze geraakt overtuigt van haar grote gelijk en verliest het pluralisme van de menselijke conditie uit het oog.
Wanneer zo een partij er in slaagt om aan de macht te komen leidt dit onvermijdelijk tot onderdrukking van diversiteit met gewelddadige middelen.

 

Het was onder andere haar controversiële relatie met de filosoof Martin Heidegger die haar tot deze conclusie had gebracht.
Als studente in Heidelberg had Arendt een geheime relatie met Heidegger, haar docent filosofie.
Tijdens de opkomst van het nationaalsocialisme keek ze lijdzaam toe hoe haar voormalige mentor zich bekeerde tot de ideologie van Adolf Hitler en zijn volgelingen.
Deze bekering had volgens haar te maken met de onwil van Heidegger om deel te nemen aan het publieke debat.
Als product van de romantiek verzette hij zich tegen de publieke sfeer en het publieke debat in het bijzonder.
Zo schreef Heidegger ooit de befaamde woorden: “Das Licht der Offentlichkeit verdunkelt alles???.
Niet alleen betoonde hij zich tijdens de jaren dertig een aanhanger van het regime van Hitler, ook daarna weigerde hij in alle opzichten om deel te nemen aan maatschappelijke en publieke debatten.
Nooit legde hij duidelijk rekenschap af voor zijn fouten uit het verleden en op geen enkel moment vond hij het nodig om de complexiteiten van zijn filosofie uit te leggen aan een breder publiek.
Het was een attitude die voor Arendt niet aanvaardbaar was.

 

Het was volgens Arendt bovendien net dit verzet tegen de publieke sfeer dat er toe leidde dat Heidegger zich bekeerde tot het nationaalsocialisme.
Omdat hij zo opgesloten geraakte in zijn eigen denken verloor hij de realiteit uit het oog en sloot hij zich aan bij een totalitaire partij met een teleologische heilsleer.
Hiermee stond hij in schril contrast met zijn tijdgenoot Karl Jaspers.
Hij had Arendt begeleid tijdens het afmaken van haar studie aan de universiteit van Heidelberg en vormde als intellectueel de tegenpool van Heidegger.
Jaspers bleef zich als intellectueel publiekelijk verzetten tegen de ideeën van het nationaalsocialisme, zelfs toen dat zijn leven in gevaar bracht.
Hij gaf zijn strijd tegen het Nazisme nooit op en bleef pogingen ondernemen om het publieke debat in Duitsland aan te wakkeren op momenten dat dit bijna onmogelijk werd gemaakt door het regime van Hitler.
Het is niet toevallig dat Jaspers kan omschreven worden als een kosmopolitische denker.
In sommige van zijn werken probeerde hij uit te leggen dat de geschiedenis van de filosofie eigenlijk moet aanzien worden als één aanhoudend debat.
Hiermee keerde Jaspers zich tegen Platonische visies over filosofie die beweren dat het de taak is van de filosofie om op zoek te gaan naar absolute waarheden.
Het boek waarin Jaspers deze ideeën het meest systematisch uitwerkte, werd vertaald onder de titel The Origin and Goal of History.
Dit boek oefende een enorme indruk uit op het denken van Arendt.

 

Het was volgens Arendt bovendien net dit verzet tegen de publieke sfeer dat er toe leidde dat Heidegger zich bekeerde tot het nationaalsocialisme.
Omdat hij zo opgesloten geraakte in zijn eigen denken verloor hij de realiteit uit het oog en sloot hij zich aan bij een totalitaire partij met een teleologische heilsleer.
Hiermee stond hij in schril contrast met zijn tijdgenoot Karl Jaspers.
Hij had Arendt begeleid tijdens het afmaken van haar studie aan de universiteit van Heidelberg en vormde als intellectueel de tegenpool van Heidegger.
Jaspers bleef zich als intellectueel publiekelijk verzetten tegen de ideeën van het nationaalsocialisme, zelfs toen dat zijn leven in gevaar bracht.
Hij gaf zijn strijd tegen het Nazisme nooit op en bleef pogingen ondernemen om het publieke debat in Duitsland aan te wakkeren op momenten dat dit bijna onmogelijk werd gemaakt door het regime van Hitler.
Het is niet toevallig dat Jaspers kan omschreven worden als een kosmopolitische denker.
In sommige van zijn werken probeerde hij uit te leggen dat de geschiedenis van de filosofie eigenlijk moet aanzien worden als één aanhoudend debat.
Hiermee keerde Jaspers zich tegen Platonische visies over filosofie die beweren dat het de taak is van de filosofie om op zoek te gaan naar absolute waarheden.
Het boek waarin Jaspers deze ideeën het meest systematisch uitwerkte, werd vertaald onder de titel Dit boek oefende een enorme indruk uit op het denken van Arendt.

De rode draad doorheen de werken van Arendt is haar bescherming van de politiek.
Hieronder verstond ze niet een bepaalde regeringsvorm of zelfs niet een parlementaire democratie, maar een aanhoudend proces van uitwisseling van ideeën.
Eigenlijk zouden we kunnen stellen dat politiek bij Arendt gelijkstond aan pluralisme en diversiteit.
Het is de erkenning dat we als individu nooit de absolute waarheid in pacht hebben en dat we bijgevolg geen andere mogelijkheid hebben om voortdurend onze visies en ideeën uit te wisselen met anderen.
Wat geldt voor een individu, geldt uiteraard per definitie voor een politieke parti J. Het is precies wegens deze reden dat de publieke sfeer zo een belangrijke rol speelt als middel tegen het totalitarisme.
Alleen door over onze ideeën en denkbeelden te spreken, kunnen we voorkomen dat we vast komen te zitten in de illusie dat we de absolute waarheid in pacht hebben.

Arendt beschreef de erkenning van pluralisme en diversiteit vaak als een aanvaarding van het leven zelf.
Indien we er voor kiezen om ons terug te trekken in ons eigen grote gelijk dan keren we ons immers af van onze ware menselijke aard die pluralisme en diversiteit als onvermijdelijke gegevens omvat.
Het tegengestelde van het actieve leven is een contemplatief leven waarin men zich alleen bezighoudt met het filosoferen over buitenaardse aangelegenheden en op zoek gaat naar metafysische antwoorden voor wereldlijke en politieke problemen.

 

Arendt ging sinds het midden van de jaren zestig op zoek op naar ideeën in de geschiedenis van het westerse denken die overeenkwamen met haar visie.
Het enige boek dat volgens haar dicht in de buurt kwam was de Kritik der Urteilskraft van Immanuel Kant.
Voor het overige merkte ze in de westerse geschiedenis vooral denkers op die hadden getracht om het idee van pluralisme te vervangen door absolute waarheden die niet moeten worden blootgesteld aan de kritische blik van de publieke sfeer.
Het was Plato, met zijn afkeer voor de opinie van het gewone volk en de wereld van verschijningen, die de westerse filosofie op het verkeerde spoor had gezet.
Volgens Arendt brak hij daarmee radicaal met het idee van zijn leermeester Socrates die beweerde dat een filosoof altijd in dialoog moet treden met omstaanders om zo via een aporische dialectiek dichter bij de waarheid te komen.
Een ander groot voorbeeld van haar was de Franse essayist Michel de Montaigne, die schreef tijdens de zestiende eeuw.
Opmerkelijk is ook het feit dat ze grote bewondering bleef koesteren voor Jezus van Nazareth.
Deze moet volgens haar niet alleen aanzien worden als de grondlegger van het christendom maar als één van de grondleggers van onze moderne opvattingen over politiek.
Het is aannemelijk dat ze deze positieve benadering van de rol van Jezus ontleende aan de werken van Augustinus en diens visies over het belang van vergiffenis en naastenliefde.
Het zegt ook veel over haar visie over religie.
Zolang als religie geen totalitaire vormen aanneemt kan het volgens Arendt deel uitmaken van het normale politieke leven.
Religie is met andere woorden niet per definitie dogmatisch.
Hierin heeft ze uiteraard overschot van gelijk.

 

In haar boeken en essays keerde Arendt zich tegen alles en iedereen die het voortbestaan van de politiek bedreigde.
Uiteraard waren er de totalitaire regimes uit het verleden, maar ook na 1960 merkte ze meerdere tegenstanders van de politiek op.
Zo wees ze met een schuldige vinger naar de Amerikaanse regering die op basis van leugens een oorlog aan het voeren was in Vietnam.
Leugens, zo stelde Arendt terecht vast, zijn een sluwe poging om het publieke debat te misleiden.
Het is een methode die door partijen en politici wordt gebruikt om anderen te misleiden en om rationele debatten te vermijden door het optrekken van rookgordijnen.
Young-Bruehl trekt hier terecht de vergelijking met de leugens van G.
W.
Bush in de aanloop naar de Amerikaanse invasie van Irak in 2003.
Ook hier was er sprake van een flagrante poging om de politiek en het publieke debat monddood te maken.
Arendt richtte haar pijlen ook op de twee grote Duitse politieke partijen die in 1966 een monstercoalitie vormden met elkaar.
Arendt sloot zich aan bij Karl Jaspers die deze monstercoalitie een dictatuur van politici noemde.
Binnen het denken van Arendt is een brede coalitie schadelijk voor het publieke debat.
Als alle grote partijen samen een coalitie vormen, dan blijft er weinig plaats over voor echte oppositie.
Bovendien is binnen een monstercoalitie de invloed van de partijleiders op de afzonderlijke politici bijzonder groot.
Ook dit vormt volgens haar een bedreiging voor het voortbestaan van de politiek.
  Het was dus geen inconsistentie die er voor zorgde dat Arendt zich op een bepaald moment keerde tegen de ontwikkelingen die plaatsvonden in West-DuitslanD. Het was een logische toepassing van haar visies over politiek.
Zoals reeds gezegd maakte het voor Arendt niet zo veel uit van welke ideologische strekking de vijanden van de politiek waren.
Het feit dat er werd geprobeerd om publieke debatten te ondermijnen was voor Arendt voldoende om te wijzen op het dreigende totalitaire gevaar.

 

Volgens Elisabeth Young-Bruehl is de invloed van Arendt op de westerse politiek bijzonder groot.
Ze wijst er terecht op dat de werken van Arendt gretig werden gelezen door intellectuelen uit Centraal- en Oost Europa die leefden onder het communistische juk van Moskou.
Lezers die bekend zijn met het leven en werk van iemand als Vaclac Havel of Gyorgy Konrad hebben in mijn bovenstaande beschrijving van de visie van Arendt over politiek talrijke overeenkomsten aangetroffen.
De rol die de publieke sfeer speelde in de jaren voor de val van het Sovjetcommunisme zijn mooi beschreven door de Britse professor in de politieke wetenschappen John Keane en vele anderen.
De invloed van Arendt op intellectuelen die zich actief hebben verzet tegen het communisme is algemeen bekenD. Op basis van inzichten van Arendt besloten velen van hen destijds dat een revolutie in traditionele zin van het woord geen kans op slagen had om de communistische dictatuur omver te werpen.
Het was enkel en alleen de uitbouw van een ruime publieke sfeer dat er voor zou kunnen zorgen dat het regime in Moskou zou beginnen te wankelen.
Ook bekend is de invloed van Arendt op de linkse intellectuelen van de mei ‘68 revolutie.
Iemand als Daniel Cohn-Bendit was en blijft sterkt beïnvloedt door de denkbeelden van Arendt.

 

Opvallender in het boek van Young-Bruehl is de invloed van Arendt op het proces van politieke verzoening dat plaatsvond in Zuid-Afrika na het einde van het Apartheidsregime aan het begin van de jaren negentig.
Volgens de auteur was het idee van verzoening door middel van debatten en openbare schuldbekentenissen in de veelbesproken Truth and Reconcilliation Commission (TRC) een implementatie van de ideeën van Hannah Arendt in de praktijk.
De voorzitter van de TRC,  Desmond Tutu, is volgens Young-Bruehl een groot aanhanger van Arendt.
Het is niet helemaal zeker in hoeverre de ideeën van Arendt inderdaad een invloed hadden op de politieke processen in Zuid-Afrika tijdens de afgelopen jaren.
Naar mijn weten is hierover tot op heden weinig tot geen onderzoek uitgevoerD. Helemaal twijfelachtig is het feit dat Young-Bruehl schrijft dat Arendt mee aan de wieg stond van het proces van Europese integratie.
Hoewel er zeker bepaalde aspecten zijn aan het proces van Europese integratie die in verband kunnen worden gebracht met de ideeën van Arendt, is het volgens mij zeer twijfelachtig of ze inderdaad kan aanzien worden als iemand die een grote invloed heeft gehad op de evolutie van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie.
Het lijkt er sterk op dat Young-Bruehl zich hier een beetje laat meeslepen in haar enthousiasme.
Dit doet ze ook op andere plaatsen in het boek.
Zo schrijft ze dat de voetnoten van The Origins of Totalitarism meer kennis bevatten dan de hele politieke filosofie voor de verschijning van het boek.
Dit soort overdrijvingen zijn niet nodig om het belang van Arendt aan te tonen en hadden beter vermeden kunnen worden door Young-Bruehl.

 

Waarom is Arendt belangrijk? Het antwoord op deze vraag is ontegensprekelijk haar visie van politiek als een aanhoudend publiek debat.
Hannah Arendt maakte in haar werken duidelijk wat de logische consequentie is van het feit dat we als menselijke wezens verplicht zijn om samen te leven met mensen die fundamenteel verschillen van onszelf.
Deze toestand impliceert dat we moeten leren om verschillen op zo een manier te organiseren dat totalitaire onderdrukking wordt vermeden.
Dit kan door het in stand houden van een levendige publieke sfeer waar we ideeën kunnen uitwisselen met elkaar.
Alleen op deze manier zijn we in staat om diversiteit en pluralisme niet te laten ontaarden in geweld enerzijds, of totale onverschilligheid anderzijds.
De vijanden van de publieke sfeer zijn Platonische filosofen die denken dat het de taak is van de filosofie om de absolute waarheid te achterhalen of romantische denkers zoals Martin Heidegger die zich afsluiten van het politieke leven en zich opsluiten in hun eigen denken.
Maar ook politieke partijen moeten oppassen dat ze geen vijanden worden van de politiek.
Dit kan gebeuren wanneer een partij denkt dat ze kan besturen zonder ideeën of zonder haar ideologie bloot te leggen aan kritiek.
Op dat moment dreigt immers het ontstaan van een dictatuur van politici.
Hierbij kunnen we denken aan de Amerikaanse regering onder leiding van G.
W.
Bush die, nagenoeg tegen de gehele mondiale publieke opinie in, besliste om een oorlog te beginnen in Irak.
Maar we mogen ook extreemrechtse en neofascistische partijen niet vergeten die denken dat politiek bestaat uit het beledigen van de zwakkeren in de samenleving of het openlijk schofferen van politieke collega’s.
Ten slotte zijn er diegenen die politiek zien als een bureaucratische aangelegenheid zonder ideologische debatten.
Zij denken dat politiek gelijkstaat aan goed bestuur en hekelen diegenen die met een ideologie komen aanzetten.
Als er één boodschap is die Arendt aan de wereld wilde kenbaar maken is het wel deze: politiek is onmogelijk zonder brede en uitvoerige ideologische en maatschappelijke debatten.

Fritz Haber      Wils Eric R.J.      Biografie

 

Fritz Haber (1868 – 1934) was een Duits chemicus die met zijn onderzoek naar strijdgassen de gasoorlog introduceerde in de Eerste Wereldoorlog.
Daarnaast is hij bekend als de uitvinder van het Haber-Bosch proces, waarmee luchtstikstof kan worden gebonden als ammoniak.
Voor deze uitvinding ontving hij in 1919 de Nobelprijs voor chemie.
Dit Haber-Bosch proces is de basis van de kunstmestproductie en heeft grote invloed gehad op de productiviteit van landbouwgrond over de gehele werelD. 

 

 Inleiding

In zijn biografie over Fritz Haber, geschreven in 1994, vermeldde Dietrich Stoltzenberg de volgende vier trefwoorden: ‘Chemiker, Nobelpreisträger, Deutscher, Jude’ (zie foto).

Deze trefwoorden dienen als leidraad voor dit artikel.
Dietrich Stoltzenberg was een zoon van Hugo Stoltzenberg, één van Fritz Habers voormalige chemische medestrijders tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Prominent op het titelblad van de biografie is echter de foto van Haber als militair te zien en er ontbreekt dan ook minstens één trefwoord en dat is ‘Hauptmann’ vanwege de rol van Haber in de Eerste Wereldoorlog.

Daar zal in dit artikel het accent op liggen en dan vooral op de gasoorlog.
Maar er is een Fritz Haber voor de oorlog en er is ook nog één daarna en dit artikel volgt min of meer chronologisch zijn levensloop met af en toe kleine sprongen heen en weer in de tijD.

  

Vroege levensloop

Fritz Haber werd geboren in december 1868 in Breslau toen behorend tot Duitsland, nu tot Polen.
Zijn vader Siegfried was een welvarende handelaar in kleurstoffen.
Bovendien een Duitse patriot, dus dat kreeg de jonge Fritz met de paplepel ingegeven.
Zijn moeder stierf drie weken na zijn geboorte.
Haber is moederliefde te kort gekomen en dit is wel eens als verklaring genoemd voor de latere donkere kant van hem.

Haber bezocht het gymnasium en ging in 1886 chemie studeren aan de Universiteit van Berlijn.
In 1888 vervulde hij zijn dienstplicht bij een artillerieregiment, maar het lukte hem niet reserveofficier te worden.
Zijn joodse afkomstig maakte dat in Pruisen onmogelijk en hij verliet de dienst slechts als ‘vizefeldwebel’.

De studie in de chemie werd na de diensttijd vervolgd in Berlijn; daar studeerde hij in 1891 af als Doctor.
Hij werd toen niet als een hoogvlieger beschouwD. Ook aan de universiteit ondervond Haber dat joden tegengewerkt werden en hij besloot mede daarom in 1892 over te gaan tot de evangelisch-protestante kerk en de banden met het jodendom te verbreken zodat dit geen belemmering voor zijn carrière meer zou kunnen vormen.
Habers innige wens was een echte Duitser te worden.
De foto toont hem op 22-jarige leeftijd, toen hij nog een volle haarddos haD.

 Beginnend chemicus

Na enige tijdelijke baantjes kreeg Haber in 1894 eindelijk een vaste aanstelling als wetenschappelijk assistent aan de ‘Technische Hochschule’ van Karlsruhe in Baden; één van de liberaalste deelstaten van het jonge Duitse Keizerrijk.
Daar zou hij 17 jaar verblijven en carrière maken.
Haber was een harde werker, uiterst ambitieus en baande zich een weg naar de top van de Duitse chemie.
Hij schreef wetenschappelijke boeken en vele artikelen.
Hij werd onder meer gekarakteriseerd als impulsief, een briljante snelle denker en een uitstekend spreker.
Op de leeftijd van 37 jaar kreeg hij eindelijk een aanstelling als professor aan de ‘Technische Hochschule’ van Karlsruhe.
De foto uit 1903 toont hem poserend in zijn laboratorium in Karlsruhe.

 Eerste huwelijk

In 1901 trouwde Haber met Clara Immerwahr, een jodin, geboren in 1870 in Breslau.
Zij was eveneens bekeerd tot het protestante geloof.
Ondanks het feit dat Haber het joodse geloof had verlaten, trouwde hij toch met iemand uit zijn eigen kringen.
Clara Immerwahr (zie foto hierboven) was eveneens gepromoveerd in de chemie en had kort gewerkt als laboratoriumassistente.
Na het huwelijk en kort daarop de geboorte van hun zoon Hermann in 1902 was het echter over met de wetenschappelijke carrière.
Het huwelijk was niet goed en verslechterde met het jaar.
Haber was nou eenmaal in de eerste plaats getrouwd met de chemie en had geen tijd en aandacht voor zijn Clara, zijn zoon Hermann en huishoudelijke zaken.
Het slechte huwelijk zou later nog dramatische gevolgen krijgen.

 Doorbraak als chemicus

Rond 1909 volgde Habers doorbraak als chemicus, wat aan de hand van een stukje chemie eenvoudig is uit te leggen (zie schema).
Wat in Nederland stikstof wordt genoemd, wordt aangeduid met het symbool N2.
Stikstof is onmisbaar voor het dierlijk en menselijk leven.
Het komt in de atmosfeer voor in een gehalte van 80%, maar daar kan de mensheid niets mee.
Het moet eerst gebonden worden met waterstof (H2) tot ammoniak (NH3).

 

(a) 3 H2 + N2 ? 2 NH3

 

(b)  2NH3 + 4 O2 ? 2 HNO3 + 2 H2O

 

(c)  HNO3 + NH3 ? NH4NO3

 

 

 Schema van de synthese van ammoniak en salpeterzuur uit de elementen.

Nu was het rond 1900 de uitdaging om dat chemisch voor elkaar te krijgen.
Verscheidende onderzoekers hadden dat al geprobeerd, maar het lukte Haber en zijn medewerkers uiteindelijk in 1909.
In het hieronder getoonde apparaat werd bij een hoge druk en temperatuur ammoniak gevormd uit de elementen.

 

   

 

Ammoniak kan met zuurstof (O2) omgezet worden tot wat in het Nederlands salpeterzuur (HNO3) heet.
Dit is de essentiële grondstof voor het maken van explosieven.
Salpeterzuur en ammoniak vormen samen ammoniumnitraat (NH4NO3) een kunstmest.

In samenwerking met Carl Bosch van de chemische industrie BASF (‘Badische Anilin und Soda Fabrik’) werd de synthese van ammoniak uitgewerkt tot een industrieel proces.
Om even op de geschiedenis vooruit te lopen: het proces om ammoniak te maken zorgde ervoor dat de Duitsers na 1915 voldoende munitie konden blijven produceren om de oorlog voort te zetten.
Anders was de oorlog inderdaad voor Kerstmis 1914 afgelopen geweest.
Geen munitie, geen oorlog.

 Wetenschappelijke top

In 1911 bereikte Haber zijn wetenschappelijke top met de benoeming tot directeur van het Kaiser Wilhelm Instituut voor fysische chemie in Berlijn.
Deze nieuwe, prestigieuze en onafhankelijke onderzoeksorganisatie was opgericht om de leidende positie van de Duitse natuurwetenschappen te continueren.
Bij Habers aanstelling behoorde tevens de eretitel van ‘Geheimrat’, een benoeming tot honorair professor aan de Universiteit van Berlijn en tot lid van de Pruisische Academie van Wetenschappen.

Het geld waarmee het instituut werd opgericht was voor ruim een derde afkomstig van joden, waaronder een bijdrage van 1 miljoen mark van de joodse zakenman Leopold Koppel.
Haber was door Koppel voorgesteld en toen keizer Wilhelm II daar zijn goedkeuring aan hechte, kon Haber niet meer weigeren.
Het keizerrijk riep.
De onderstaande foto uit 1912 toont de opening van het instituut door keizer Wilhelm II, uiteraard pontificaal voorop lopenD.

 

 

 Wetenschappelijk directeur

Haber was nu meer een manager van de wetenschap geworden dan dat hij nog wetenschappelijk werk deeD. Hij had uitgebreide contacten met andere wetenschappers, waaronder met wellicht de grootste geleerde van de twintigste eeuw: Albert Einstein.
Haber was continu bezig de positie van zijn Kaiser Wilhelm Instituut te versterken en het lukte in de zomer van 1914 om Einstein naar Berlijn te halen.
Einstein was toen 35 jaar oud, maar al beroemD. Einstein en Haber zijn tot Habers dood altijd vrienden van elkaar gebleven ondanks het feit dat ze verschilden van karakter en een tegengestelde mening hadden over het Duitse militarisme.
Einstein was een pacifist en kwam daar ook rond voor uit tijdens de oorlog.
De foto toont Haber (links) en Einstein (rechts) in de zomer van 1914, kort na de aankomst van Einstein op Habers Kaiser Wilhelm Instituut.

 

 

 Uitbreken Eerste Wereldoorlog

In augustus 1914 brak de oorlog uit en Haber behoorde tot degenen die dit met enthousiasme begroetten.
In de euforie van die dagen meldde hij zich aan voor militaire dienst.
Hij was toen 45 jaar oud en werd niet aangenomen.
Maar Duitsland had hem wel nodig en Haber kon Duitsland als toonaangevend chemicus veel beter dienen dan als frontsoldaat.
Twee weken later stond zijn naam op een lijst met natuurwetenschappers en leiders van chemische industrieën samengesteld door het Ministerie van Oorlog om de bevoorrading van het leger met brandstof en munitie op peil te houden.
Drijvende kracht hierachter was de joodse industrieel Walther Rathenau, die scherp inzag dat de Duitse legerleiding de bevoorrading van essentiële grondstoffen had verwaarloosD. Dit leidde tot de vorming van een chemische afdeling in het Ministerie van Oorlog, welke door Haber geleid ging worden en daarom ook wel het ‘Buro Haber’ werd genoemD.

 Werk voor de Duitse krijgsmacht

Na het uitbreken van de oorlog stelde Haber de diensten van zijn Kaiser Wilhelm Instituut ten dienste van de Duitse krijgsmacht.
Habers devies was: ’Im Frieden der Menschheit, im Krieg dem Vaterland’.
Haber beschouwde het als zijn plicht om zich met al zijn mogelijkheden voor Duitsland in te zetten opdat Duitsland de oorlog zou winnen.
De chemicus Haber werd een krijger.

Haber werd voor de chemische problemen van het Duitse leger een sleutelfiguur in de driehoek: wetenschappelijk onderzoek, chemische industrie en het leger.
Er waren uitgebreide contacten met de chemische industrie (Bayer en BASF) en met de technische sectie van de generale staf van het Duitse leger (majoor Bauer).

Een van de eerste taken was te zorgen voor een afdoende productie van munitie.
Eind 1914 had het Duitse leger een groot munitiegebrek.
Het belangrijkste ingrediënt om munitie te maken is salpeterzuur.
Duitsland had door de Britse blokkade geen toegang meer tot de natuurlijke bron van nitraatzouten uit Chili, waaruit salpeterzuur vrijgemaakt kan worden.
En er was nog slechts een voorraad van enkele maanden aan nitraatzouten.
Het Haber-Bosch proces leverde ammoniak, dat weer omgezet kon worden in salpeterzuur, de essentiële grondstof voor munitie.
De chemische firma BASF startte na 1914 met een grootschalige productie.
Vanaf 1915 zouden er vele duizenden tonnen ammoniak en salpeterzuur worden geproduceerD.

Chemici zoals Haber speelden dan ook een cruciale rol bij het instandhouden van de Duitse oorlogsproductie.
Men zou verwachten dat daar in de literatuur over de Eerste Wereldoorlog ruime aandacht aan zou worden besteed, maar dat is nauwelijks het geval.
Men zou ook verwachten dat Haber hier op zou worden aangevallen door de geallieerden na de oorlog, tenslotte heeft de drie jaar langer durende oorlog miljoenen slachtoffers gekost, maar dat is niet het geval.
Haber wordt alleen aangevallen voor zijn rol in de gasoorlog.

 De gasoorlog

Na de gevechten eind 1914 ontstond er een patstelling aan het westelijk front: de loopgravenoorlog was begonnen.
Door de strijdende partijen werd er nagedacht om deze patstelling te doorbreken.
Eind 1914 benaderde Haber zijn militaire superieuren met een idee om door het gebruik van het giftige chloorgas de frontsoldaten uit de loopgraven te verdrijven.
Dat idee was op zich zelf niet nieuw.
De tijd was er rijp voor dat chemische middelen op grote schaal werden ingezet.
In de tweede helft van de 19e eeuw was vooral in Duitsland de chemische industrie belangrijk geworden.
Aan zowel Duitse als Franse kant waren eind 1914 al traangasgranaten gebruikt.
Zonder veel effect overigens.
Maar er was geen wetenschappelijk genie voor nodig om het gebruik van meer toxische stoffen te bedenken.

Haber wist door zijn goede contacten met de chemische industrie dat chloor ruim voorradig was.
Chloor zou er voor zorgen dat er een doorbraak geforceerd kon worden.
De schaal waarop chloor zou worden toegepast was het nieuwe aspect.
Haber is niet zo zeer de uitvinder van de gasoorlog, maar wel de grote animator en energieke uitvoerder.
Haber was er bovendien van overtuigd dat het inzetten van gas humaner was dan het gebruik van artillerie en machinegeweren; gas veroorzaakte bijvoorbeeld geen afschuwelijke verminkingen.

 Inzet chloor bij Ieper

Ieper is het gebied geweest waar chemische wapens voor de eerste keer massaal zijn ingezet.
De keuze op Ieper is gevallen omdat de bevelhebber van het Duitse vierde leger, hertog Albrecht von Württemberg, als enige instemde mee te doen met deze inzet.
De andere Duitse legerbevelhebbers waren niet zo geporteerd van het gebruik van dit nieuwe wapen, dat als niet passend in de militaire traditie werd beschouwD.

Het koste Haber heel wat moeite om de legerleiding te overtuigen van het nieuwe wapen.
En vermoedelijk werden ze nooit helemaal overtuigD. Want Haber mocht dan wel een beroemd chemicus zijn, dat wou nog niet zeggen dat hij verstand had van oorlogvoeren.
Uiteindelijk lanceerden de Duitsers een aanval met chloor aan de noordkant van de Iepersaillant.
De aanval was wekenlang zorgvuldig voorbereid door speciaal gevormde pioniereenheden van het Duitse leger.
De foto toont soldaten bezig met de installatie van een aantal van de duizenden gascilinders.

 

 

 Aanvallen met chloor in april 1915

Op 22 april 1915 werd langs een front van 6-7 kilometer breed zo’n 150 ton chloor losgelaten.
Door het ontbreken van een gunstige wind was de aanval uitgesteld tot vijf uur ’s middags.
Een geelgroene wolk dreef langzaam naar de loopgraven bezet door twee Franse divisies.
Door de slachtoffers en de in paniek wegvluchtende soldaten ontstond er een kilometers breed gat in de Franse linies.
Haber was persoonlijk aanwezig bij deze gasaanval en volgde de opmars van de Duitse troepen.

 

 

Twee dagen later lieten de Duitsers voor de tweede maal chloor los, nu op de Canadezen, iets oostelijk ten opzichte van de plaats van de vorige gasaanval.
De eerste schok van het nieuwe wapen was inmiddels gedeeltelijk verwerkt en er waren enige tegenmaatregelen bedacht.
De Canadezen hadden de instructie gekregen niet weg te lopen, maar de gaswolk over zich heen te laten gaan.
Tevens pasten zij de eerste vormen van ademhalingsbescherming toe door met water of urine natgemaakte doeken of sokken voor de mond en neus te houden.
Het directe aantal Canadese dodelijke slachtoffers van deze aanval was beperkt.

 

 

 Ieper april 1915

De resultaten van de gasaanval op 22 april 1915 aan het front rond Ieper zijn weergegeven in de getoonde kaart.
Door de aanhoudende gasaanvallen en gevechten in april en mei zou de gehele oostkant van de Ieperboog door de Duitsers veroverd worden.
Het verrassingseffect van het chloorgas had gewerkt en de aanval was een succes voor de Duitsers.
De aanval werd alleen niet voldoende uitgebuit; er waren geen reservetroepen beschikbaar om door te stoten naar Ieper en een eventuele doorbraak naar de Noordzee te bewerkstelligen.

Hoewel er een juichstemming was bij de Duitse legerleiding, was Haber toch teleurgesteld omdat de grote doorbraak was uitgebleven.
De legerleiding had onvoldoende vertrouwen gehad in de goede afloop.
Haber had duidelijk gesteld dat wanneer Duitsland de oorlog wou winnen ze dan de gasoorlog met overtuiging moesten uitvoeren.
Dat was niet gebeurd naar zijn mening.

 

 

 Brits-Franse reactie

Duitsland werd in de Brits-Franse pers en in legercommentaren hard aangevallen voor dit grootschalige gebruik van gifgas.
Een kop in de The Daily Mirror luidde bijvoorbeeld: Devilry, thy name is Germany.
Er werd uitdrukkelijk op gewezen dat gas een verboden en barbaars wapen was.
Hoewel Duitsland sterk werd veroordeeld voor barbaarse daad, vormde dat geen belemmering voor de Britten en de Fransen om dezelfde weg te gaan volgen.
De wedloop van de gasoorlog was begonnen.

 

 

 Benoeming tot Hauptmann

Kort na de gasaanvallen in april 1915 volgde de promotie van Haber van reserve-onderofficier tot de rang van kapitein.
De smet dat hij tijdens zijn diensttijd 27 jaar daarvoor geen reserveofficier mocht worden was eindelijk uitgewist.
Op onderstaande foto poseert hij trots in zijn uniform, waarbij de linkerkant met het likteken op de kin goed zichtbaar is.

Haber werd in de volgende jaren ook nog onderscheiden met het IJzeren Kruis.

De oorlogsjaren waren voor Haber de grootste periode in zijn leven.
Eindelijk kon hij al zijn talenten, kennis, overtuigingskracht en organisatievermogen aanspreken om Duitsland daadwerkelijk te dienen.
Zoiets moet ook wel betoverend werken.
Zoals hij dat na de oorlog omschreef beschouwde hij zich als een van de machtigste mannen in DuitslanD.

 

 

 Hauptmann Haber

Haber raakte in de loop van de oorlog geobsedeerd door het gaswapen.
In de loop van 1916 was hij niet alleen de coördinator van het onderzoek naar chemische wapens, maar ook van de technische ontwikkelingen en de productie van de chemische wapens in de betrokken bedrijven, de ontwikkeling en productie van de beschermende middelen, en zag tenslotte nog toe op de optimale inzet aan het front.
De foto toont hem met uitgestrekte arm aanwijzingen gevend over de inzet van gasgranaten; in zijn linkerhand zijn onafscheidbare sigarenpeuk.

 

 

 Persoonlijk leven

Zoals eerder vermeld was het huwelijk tussen Haber en zijn vrouw Clara mislukt.
Vlak na de gasaanvallen rond Ieper pleegde Clara op 2 mei 1915 zelfmoord met Habers legerpistool.
De juiste toedracht blijft duister.
Er zijn twee theorieën.
De eerste, meest waarschijnlijke, theorie wijt de zelfmoord aan het feit dat Clara het werk van haar man voor het Duitse leger afkeurde en zich niet kon verenigen met het gebruik van gas als oorlogswapen.
Het was als het ware de druppel die de emmer deed overlopen.
Volgens de tweede theorie zou Clara haar man hebben betrapt in een amoureuze houding met een zekere Charlotte Nathan.
Wat ook precies de reden was, Clara zag kennelijk geen andere uitweg meer.
Haber zou de rest van zijn leven overigens worstelen met schuldgevoelens over de zelfmoorD.

Of de tweede theorie waar is of niet, feit is dat Haber in oktober 1917 trouwde met deze Charlotte Nathan.
Zij was 20 jaar jonger, ook een jodin en werd qua karakter als een tegenpool van Clara Haber beschouwD. Haber staat rechts op de trouwfoto in het uniform van een Duitse officier met een ‘Pickelhaube’.
Links staat zijn dan 15 jarige zoon en in het midden Charlotte Nathan.
Zij kregen twee kinderen, waaruit blijkt dat Haber toch nog tijd had voor de persoonlijke genoegens des levens.
Dochter Eva in 1918 en zoon Ludwig in 1920, die later carrière maakte in EngelanD.

Ook Habers tweede huwelijk zou geen stand houden en werd in 1927 ontbonden.
Haber was nou eenmaal geen familieman.
Zoon Ludwig Haber schreef in 1986 een toonaangevende, uitvoerige studie over de gasoorlog onder de titel: ‘The poisonous cloud’.

 

 

 Duitse organisatie gasoorlog

De gaswapenwedloop was na de chlooraanvallen in 1915 begonnen en de ontwikkelingen volgden elkaar in snel tempo op.
De meest belangrijke aspecten waren: de inzet van meer toxische gassen zoals fosgeen, het gebruik van gasgranaten in plaats van cilinders, de bescherming tegen de gassen en hoe die weer te doorbreken.
Bij al die aspecten was Haber betrokken zoals blijkt uit een schema van de Duitse organisatie van de gasoorlog in 1916.

Haber staat in dit schema vermeld als hoofd van de Chemische Afdeling van het ‘Kriegsministerium’, met een tweede lijntje naar zijn Kaiser Wilhelm Instituut.
In dit instituut vond het onderzoek naar de chemische wapens plaats.
Daarnaast was er de productie van de gassen in de chemische industrie, de productie van de gasmaskers en het speciale geschut.
Door de Duitsers werden tijdens de oorlog ruim 38 miljoen gasgranaten en 12 miljoen gasmaskers geproduceerD. Dit geeft een indruk van de omvang van de gasoorlog aan Duitse kant.

 

 

 Inzet mosterdgas in 1917

Vanaf mei 1915 werd er continu gewerkt aan de verbetering van de bescherming tegen gasaanvallen.
De foto toont een Duits gasmasker met grote oogglazen en een filterbus geschroefd op het masker.
De steeds betere adembescherming maakte het gaswapen eind 1916 weinig effectief meer.
Het nieuwe middel om de patstelling aan het westelijk front te doorbreken had even voor een verrassing gezorgd in april 1915, maar uiteindelijk toch niet gewerkt.
Integendeel het had het oorlogvoeren aan beide zijden bemoeilijkt en dus eigenlijk de impasse versterkt.

De Duitsers namen echter weer het initiatief door een nieuw en giftiger middel toe te gaan passen.
Haber vergeleek het gaswapen en de gasdefensie als stukken in een schaakspel.
In de vicieuze cirkel van bescherming tegen gassen en het toepassen van steeds giftigere middelen werd er naar middelen gezocht om de effectieve adembescherming te doorbreken.
Of in Habers visie een nieuwe zet, die tot schaakmat kon leiden.
Dit kon worden bereikt door middelen die eveneens via de huid werkten en leidde tot het gebruik van mosterdgas.
Aan de vooravond van de derde slag om Ieper in juli 1917 werd het middel voor het eerst ingezet.

 

 

 Effecten van mosterdgas

De effecten van mosterdgas op de huid zijn weergegeven op onderstaande foto’s.
Links een karakteristieke blaar ontstaan twee dagen na een besmetting op de hanD. Besmetting van het achterwerk trad vaak op doordat soldaten in besmet gebied op de grond waren gaan zitten.
De historie van de patiënt, wiens achterwerk hier is weergegeven, is gedocumenteerD. Mosterdgas drong door zijn kleding en veroorzaakte ontsteking van de billen.
Na 24 uur ontstond er roodkleuring van de huid gevolgd door blaren.
Na acht dagen kleurden de wonden bruin, zoals te zien op de afbeelding.
Door vermijding van infectie was de genezing compleet na drie weken.
Een karakteristiek beeld van een mosterdgasbesmetting.
Mosterdgas zorgde ook voor een sterke aantasting van de ogen met als gevolg tijdelijke blindheiD. Genezing volgde in de regel na enkele weken.
De foto van de rijen Britse soldaten met doeken voor hun ogen behoort tot een van de bekendste foto’s uit de oorlog.

 

 

 

 Gebruik van gas tijdens de Eerste Wereldoorlog

In 1918 bereikte de gasoorlog zijn hoogtepunt.
Tijdens hun grote voorjaarsoffensieven maakten de Duitsers veel gebruik van chemische granaten.
Meer dan 25% van alle afgeschoten granaten in 1918 had een chemische lading.
De grafiek laat duidelijk deze toename zien.
Ondanks het toenemende gebruik van het chemisch wapen aan het westelijk front, was na afloop van de oorlog toch de conclusie dat gas geen van de strijdende partijen groot voordeel had opgeleverD.

 

 

 Gasslachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog

Het totaal aantal gasslachtoffers van alle strijdende partijen tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt op 0,5 tot 1 miljoen geschat.
Het totale aantal dodelijke gasslachtoffers wordt op 91 duizend geschat.
Dat is minder dan 1% van alle tijdens de oorlog gedode militairen.
De getallen lijken Habers stelling te onderschrijven dat het inzetten van gas humaner was dan de meer gebruikelijke middelen zoals artillerie.
Of het humaner was kan men zich terecht afvragen, maar het leidde in ieder geval tot minder doden.

 Einde Eerste Wereldoorlog

Op 11 november 1918 eindigde de oorlog door ondertekening van het wapenstilstandsverdrag in Compiègne.
Haber was zoals vele Duitsers bitter teleurgesteld en gedesillusioneerD. Haber was wel een man, die altijd vooruit keek en ondersteunde de nieuwe republiek van Weimar.
Hoewel een grote Duitse patriot was hij absoluut geen aanhanger van allerlei rechts georiënteerde organisaties en partijen, die spoedig zouden opkomen in DuitslanD. Hij kreeg na de indiening van zijn ontslag van de minister van Oorlog een brief met de woorden: ‘Uw prachtige successen zullen altijd in de geschiedenis voortleven en zullen niet vergeten worden.
’ Dat bleek 15 jaar later niet meer op te gaan, maar is uiteindelijk toch bewaarheid gebleken.
Habers werk uit de oorlogsperiode is vandaag de dag zeker niet vergeten.

 Verantwoording Haber

In 1919 werd Haber er mee geconfronteerd dat zijn naam op de lijst met Duitse oorlogsmisdadigers stonD. Met zijn gezin week hij enkele maanden uit naar ZwitserlanD. Maar de storm ging over en op een nieuwe, verkorte lijst kwam hij niet meer voor.
Haber is min of meer de personificatie geworden van het Duitse gifgasproject.
In die zin wordt hij wel de vader van het chemisch wapen genoemD. Hoewel hij de animator was, was het toch vooral de omvangrijke Duitse chemische industrie die het mogelijk maakte dat gifgas in grote hoeveelheden geproduceerd kon worden.
Bovendien wie was er nu verantwoordelijk voor het inzetten van chemische wapens? Dat waren toch nog altijd de Duitse militaire autoriteiten geweest.
Moet de hertog Albrecht von Württemberg, die als enige instemde mee te doen met het inzetten van chloor bij Ieper in april 1915 niet primair verantwoordelijk worden gesteld? Hij had toch net als de andere Duitse legerbevelhebbers kunnen weigeren gas te gebruiken en de gehele gasoorlog had misschien nooit die omvang gekregen.

Gas en mosterdgas in het bijzonder, riep echter een sterk gevoel van afschuw op.
Hoewel ieder wapen zo zijn eigen verschrikkingen had of het nu om artillerie, vlammenwerpers of gas ging, werd gas beschouwd als het middel waarvan het effect alle voorstellingen te boven ging.
Het werd min of meer als vanzelfsprekend geaccepteerd dat een vijand in stukken werd geblazen door artillerie of doorzeefd werd door mitrailleurkogels, maar niet dat hij stikte.

Haber werd in 1921 ondervraagd over zijn activiteiten in de gasoorlog door een geallieerde onderzoekscommissie, waar hij het overigens goed mee kon vinden.
Hij werd in 1923 tevens ondervraagd door een Duitse parlementaire commissie van de Rijksdag.
Verder verdedigde hij zich in het openbaar over zijn oorlogsactiviteiten in een aantal lezingen, maar hij heeft nooit publiekelijk afstand genomen van zijn rol in de gasoorlog.

 Nobelprijs voor de chemie

In de herfst van 1919 werd bekend gemaakt dat aan Haber de Nobelprijs voor chemie voor het jaar 1918 werd toegekend door het Zweedse Nobelcomité (zie foto).
De Nobelprijs werd toegekend voor de synthese van ammoniak uit de elementen.
De toekenning leidde als vanzelfsprekend tot protesten.
Twee Franse kandidaten weigerden hun prijs.
Ook waren er Britse en Amerikaanse uitingen van misnoegen in de pers.
Zo vroeg de New York Times zich af waarom de Nobelprijs voor literatuur niet toegekend werd aan de man, die generaal Ludendorffs dagorders schreef.
Britse, Belgische en Amerikaanse winnaars boycotten in 1920 de ceremonie, waarbij met geen woord werd gesproken over de rol van Haber tijdens de oorlog.
Het ging alleen over de synthese van ammoniak voor de verbetering van de voedselproductie.
Ook dat de tijdens de oorlog geproduceerde ammoniak voornamelijk diende voor de munitieproductie kwam niet ter sprake.
Laat staan de gasoorlog.

 

 

 Terug naar de wetenschap

Direct na de oorlog zette Haber zich weer in voor de naoorlogse Duitse wetenschap.
De foto toont Haber hier in zijn Kaiser Wilhelm Instituut uitleg geven aan jongere collega’s met de sigarenpeuk in de hanD. In die rol excelleerde hi J. Haber was in 1920 de geestelijke vader van de stichting ‘Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft’, een stichting die fondsen wierf voor wetenschappelijk onderzoek, door Haber onontbeerlijk gezien voor het voortbestaan van DuitslanD. Samen met Albert Einstein zette Haber zich ook in om de wetenschappelijke boycot van de Duitse geleerden ongedaan te maken.
Duitse geleerden werden namelijk niet langer meer uitgenodigd op internationale congressen.
Aan het einde van de jaren 1920 lukte het om Duitse geleerden weer toe te laten tot de wetenschappelijke forA.

 

 

 Opkomen van de NSDAP

Zo verenigd als Duitsland was in 1914 zo verdeeld was het land gedurende de Weimar republiek.
In het begin van de jaren 1920 begon de fel antisemitische NSDAP zich te roeren o.
l.
v.
de voormalige korporaal Adolf Hitler, ironisch gezien een slachtoffer van de gasoorlog die Haber was begonnen.
In 1923 besloot de partij de macht te grijpen, wat mislukte.
Haber werd in het Weimar tijdperk en met het toenemen van het antisemitisme in Duitsland meer en meer herinnerd aan zijn joodse achtergrond, iets wat tijdens de oorlog nauwelijks meer speelde.

De foto toont hem in 1928 op zestigjarige leeftijD. De nazi’s voerden uitgebreid campagne tegen joden op de universiteiten en onderzoeksinstellingen.
Opmerkingen dat hierdoor de Duitse wetenschap ernstige schade opliep maakten geen enkele indruk.
In de politieke chaos aan het einde van het Weimar tijdperk in het begin van de jaren 1930 kreeg de NSDAP steeds meer aanhang en men kon niet meer om Hitler heen.
Eind januari 1933 werd hij benoemd tot rijkskanselier.
Hitler en de NSDAP hadden langs legale weg de macht verworven.

 

 

 Het laatste jaar

Kort na het aantreden van de nazi’s werden de antisemitische decreten met betrekking tot de ambtenarendienst en het onderwijs uitgevaardigD. In april 1933 moesten alle joden hun banen opgeven.
Dat gold ook voor de joodse medewerkers van Habers Kaiser Wilhelm Instituut.
Gezien zijn oorlogsverleden mocht Haber nog aanblijven, maar hij zag de bui wel hangen en verklaarde zich solidair met zijn joodse medewerkers.
Op 30 april 1933 diende hij zijn ontslag in.
Hoewel hij bekeerd was tot het protestante geloof, directeur was van een wetenschappelijk topinstituut en tijdens de oorlog voor de Duitse zaak had gestreden, bleef hij voor de nazi’s toch gewoon een jooD. In een brief aan Einstein drukte hij het als volgt uit: ‘Ik heb me in mijn leven nog nooit zo joods gevoeld’.

Haber wist niet goed meer wat hij moest doen.
Zijn gezondheid was slecht; hij had problemen met het hart.
Begin augustus 1933 verliet hij Duitsland voor het bijwonen van een conferentie in Spanje en zou niet meer in Duitsland terugkeren.
Het laatste halfjaar van zijn leven werd een zwerftocht door EuropA. Hij vond voor enkele maanden onderdak aan de Universiteit van Cambridge.
Zijn gezondheid speelde hem echter sterk parten en hij ging naar Zwitserland voor een kuur.
De zionist Chaim Weizmann probeerde hem over te halen een betrekking aan te nemen aan de Universiteit van Jeruzalem.
Een definitief besluit is daar niet over genomen, want in de nacht van 29 januari 1934 overleed Haber aan een hartaanval in Basel.

 Begraven buiten Duitsland

Een paar weken voor zijn dood had Haber instructie gegeven aan zijn oudste zoon Hermann dat hij verenigd wou worden met zijn voormalige eerste vrouw ClarA. Begraven in Berlijn bleek niet mogelijk en dus werd gekozen voor een begrafenis in Basel op een begraafplaats dicht bij de DuitslanD. De Friedhof Hörnli ligt in een straat die naar de Duitse grens loopt.
De as van Clara Haber werd later overgebracht uit Berlijn.
De foto toont het eenvoudige graf.
Een jaar na het overlijden van Haber werd in Berlijn, ondanks sterke druk en intimidatie van de nazi’s om dit niet te doen, een drukbezochte herdenkingsdienst gehouden.

 

 

 Nalatenschap

Haber heeft zijn sporen nagelaten.
Daar moet bovenal het proces voor de synthese van ammoniak worden genoemD. Het Britse toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Nature selecteerde de synthese van ammoniak als de meest belangrijkste wetenschappelijke vooruitgang in de twintigste eeuw.
De wereldproductie aan ammoniak bedraagt momenteel meer dan 100 miljoen ton per jaar.
Meer dan 40% van de wereldbehoefte aan stikstofhoudende voedselproducten vindt zijn basis in het Haber-Bosch proces.
Geëxtrapoleerd betekent dit in feite dat 40% van de wereldbevolking er niet zou zijn zonder de synthese van ammoniak.
Hoewel sommige mensen misschien zullen vinden dat de enorme groei van de wereldbevolking geen positieve zaak is.
Verder heeft Habers voormalige instituut in Berlijn na de Tweede Wereldoorlog in 1952 zijn naam gekregen.
Ook in Israël draagt sinds 1981 een onderdeel van de Hebreeuwse Universiteit zijn naam, waar Haber zelf uiteindelijk niet terecht kwam in 1934.

 Oordeel over Haber

Haber vormt nog steeds een onderwerp van discussie.
Zo zijn er in de laatste decennia een aantal uitvoerige biografieën aan hem gewijD. Er komt zelfs een film over hem.

Haber is het voorbeeld hoe wetenschap twee kanten kan hebben: het goede en het kwade verenigd in een persoon.
Aan de ene kant de ontdekker van de ammoniak synthese voor de productie van kunstmest en aan de andere kant de promotor van de gasoorlog.

Was Haber een Duitse patriot die meende een oplossing te hebben zodat Duitsland de oorlog kon winnen? Ook als de methode indruiste tegen internationale verdragen.
Het antwoord daarop is zonder meer jA. In tegenstelling tot die militaire leiders, die niets anders konden verzinnen dan hun troepen maar weer een zinloze aanval te laten uitvoeren tegen een versterkte stelling, heeft Haber iets nieuws geprobeerD. Het was uiteindelijk geen succes, maar dat weet men nou eenmaal niet altijd van te voren.

Of was hij een amorele wetenschapper, die als een moderne Faust zijn ziel aan de duivel had verkocht? Als die duivel Duitsland was, en de geallieerde propaganda stelde dat als zodanig, dan kan het antwoord daarop ook ja zijn.
Of Duitsland dat ook zo ziet is natuurlijk een andere zaak.

Of was hij een ‘evil scientific genius’?, zoals hij nog altijd in de veelal Angelsaksische literatuur wordt geportretteerD. Haber was geen slecht mens zoals blijkt uit getuigenissen van vrienden, collega’s en voormalige medewerkers.
Tot aan zijn dood bleef hij bijvoorbeeld bevriend met Albert Einstein, die wars was van het Duitse militarisme en later een icoon werd van het pacifisme.

Het oordeel over Haber zal altijd gekleurd worden door zijn werk voor de Duitse Krijgsmacht.
Haber voelde het net als zo vele Duitsers als zijn plicht om Duitsland hoe dan ook aan de overwinning te helpen.
Met plicht en patriottisme was hij grootgebracht.
Hij behoorde bovendien tot de verliezende natie, waardoor het altijd gemakkelijk is om een negatief oordeel over hem te vellen.

Maar Haber kan echter moeilijk bij de ‘heiligen’ geclassificeerd worden.
Hij past in hetzelfde rijtje van andere uitvinders van wapensystemen zoals Alfred Nobel (explosieven), Hiram Maxim (machinegeweer) en Robert Oppenheimer (atoombom).
Voor al die wapenontwikkelaars geldt dat ze in het gezelschap verkeren van de leiders van de wapenindustrie, waar de producten uiteindelijk gemaakt worden, en de politieke en militaire bevelhebbers, die uiteindelijk beslissen over het gebruik.

 Tot slot: de mening van zoon Ludwig Haber

In zijn boek ‘The poisonous cloud’ geeft zijn zoon Ludwig Haber, 52 jaar na het overlijden van Fritz Haber, het volgende oordeel over vader: ‘Een briljante geest en een uiterst energieke organisator, vastberaden en misschien ook wel gewetenloos’.

Gegoven is gegoven      Goven      Biografie

Vlaams-Brabant: Eric Goven leidde liederlijk leven met geld van anderen

Meesteroplichter en bankier eigende zich geld van klanten toe

Een slordige dertien miljoen euro.
Andere bronnen zeggen twintig miljoen.
Dat is ongeveer het bedrag dat Eric Goven, in de jaren tachtig en negentig beleggingsadviseur bij KBC, zich toe-eigende van zijn klanten.
Met het geld leidde hij een luxeleven.

In maart van dit jaar viel het doek voor de 52-jarige Eric Goven.
De correctionele rechtbank in Leuven veroordeelde hem tot vijf jaar cel, waarvan een derde met uitstel.
De man ging niet in beroep tegen die uitspraak, maar vroeg wel om een werkstraf en om zijn straf thuis uit te zitten met een enkelbanD. Dat kreeg de meesteroplichter niet voor mekaar.
Sinds juli van dit jaar zit hij in de cel.

Met de veroordeling van Goven komt meteen ook een einde aan het mooie leven dat hij jarenlang leidde op kosten van anderen.
Goven was aanvankelijk kantoorhouder van het KBC-filiaal in Lubbeek.
Later maakte hij promotie en werd beleggingsadviseur in het hoofdkantoor in Leuven.
Hij bewandelde voor het eerst het slechte pad in 1986, toen hij zich met het spaargeld van zijn Lubbeekse klanten een dure wagen kocht.

Drie prostituees

Tijdens zijn proces bleef Goven volhouden dat hij het geld wel wilde terugstorten, maar dat de 'negatieve evolutie van de financiële markten' hem steeds parten speelde.
Omdat gewoon teruggeven na verloop van tijd niet meer mogelijk bleek, begon Goven te speculeren op de buitenlandse beurzen.
Maar ook dat plan liep faliekant af.
Voor de bankier zat er niets anders op dan de putten te vullen door er nieuwe te graven.

Zijn liederlijke leven zegde hij wel niet op.
Integendeel.
Hij huurde een appartement in Monaco, onderhield drie prostituees en kocht een fraaie en peperdure kunstcollectie.
Maar mooie liedjes duren niet lang.
Toen één van zijn klanten een grote som geld wilde innen, spatte Govens droomwereld uit elkaar.
Hij kon het geld niet ophoesten en vluchtte naar Frankrijk.
Daar werd hij in 1999, na een zoektocht van een half jaar, opgepakt.

De beschuldigingen tegen zijn persoon hadden inmiddels astronomische proporties aangenomen.
Volgens het parket maakte Goven zich schuldig aan 128 verduisteringsfeiten, 88 feiten van valsheid in geschrifte en vier witwaspraktijken.
In totaal maakte hij zijn klanten 13 miljoen euro afhandig.
Andere bronnen hebben het over twintig miljoen.

In afwachting van zijn proces werkte Goven als bediende, bus- en taxichauffeur en zelfs in een steenkapperi J. Net voor hij naar de cel ging, trouwde de meesteroplichter nog met zijn vriendin.
Na de uitspraak van het vonnis was Goven vooral opgelucht.
'Ik ben blij dat ik definitief een streep kan trekken onder het verleden.
Ik wil bouwen aan een nieuwe toekomst', klonk het toen.

'Iedereen ontgoocheld'

Gevraagd naar zijn motieven antwoordde Goven bij de voorstelling van zijn boek Gegoven is Gegoven enkele jaren geleden: 'Geld, een honger naar geld, het geld om het gelD. Met geld kan je goed doen, mensen gelukkig maken.
Maar uiteindelijk was iedereen ontgoocheld en ongelukkig.
' Na goed dertien maanden in de cel kan Goven al vervroegd vrijkomen.
Hij zat immers al veertien maanden in voorhechtenis.
De KBC heeft de gedupeerde klanten, tenminste zij die zich gemeld hebben, inmiddels vergoeD.

Saddam Hoessein      Coughlin Con      Biografie

 

Hoessein wordt geboren op 28 april 1937 in Tikrit.
Hij groeit op in Auja, een dorpje dat bestond uit hutten, iets ten noorden van BagdaD. Zijn ouders waren arme boeren.
Door zijn oom, een legerofficier en voorstander van Arabische eenheid, raakte hij geïnteresseerd in de politiek.

Baathpartij

In 1956, Hoessein is dan 19, wordt hij lid van de Baathparti J. Zijn eerste wapenfeit is de deelname aan een aanslag op de toenmalige Iraakse premier Abudul Karim Kassim.
Tijdens die poging wordt hij in zijn been geschoten.
Hoessein ontvlucht het land, eerst naar Syrië en toen naar Egypte.
Diverse couppogingen volgen.
In 1958 wordt Irak een republiek.

Tien jaar later helpt hij mee een militaire coup te leiden die de Baath partij aan de macht brengt.
Saddam wordt vice-president onder generaal Ahmed Hassan Bakr.
Op die positie breidt hij zijn netwerk uit.
Met behulp van de geheime politie laat hij dissidenten oppakken en vermoorden.
Veertien vermoedelijke samenzweerders worden publiekelijk ophangen.
Op die manier boezemt hij zijn onderdanen angst in.

President

Van 1969 tot 1979 is Saddam, als neef van Bakr, voorzitter van de Revolutionaire Commandoraad (RCC).
Hij krijgt steeds meer macht.
Saddam Hoessein dwingt Bakr zijn ontslag in te dienen, officieel vanwege de slechte gezondheid van Bakr.
Als Hoessein in 1979 president wordt executeert hij direct een derde van de RCC en tientallen leden van zijn eigen nationalistische Baathparti J.

Iran

In 1980 stort Saddam Hoessein Irak in een kostbare oorlog tegen Iran die acht jaar zal duren.
Irak valt de Iraanse provincie Khyuzistan binnen.
Daar zitten de belangrijkste olievelden.
Aanleiding voor de oorlog is dat Irak zich bedreigd voelt door de sjiïtische revolutie in buurland Iran.
Irak eist onder meer dat Iran zich terugtrekt van de Golf-eilandjes, dat het verdrag van Algiers (1975) wordt herzien en dat Iran zich niet mengt in binnenlandse aangelegenheden van Arabische staten.

Tijdens de oorlog herstelt Irak de diplomatieke betrekkingen met de Verenigde Staten, dat Saddams bewind hulp toezegt.
Irak krijgt verder wapens van Frankrijk en de Sovjet-Unie.

Koeweit

Slechts twee jaar later, het is dan 1990, valt Saddam Koeweit binnen.
Volgens hem is het landje een afvallige provincie van Irak.
De Iraakse inval is ook ingegeven door de oliepolitiek van Koeweit die Bagdad parten speelt.
Volgens Saddam produceert Koeweit zoveel olie dat de prijzen onder druk komen te staan.

Waar de Iraakse dictator niet op heeft gerekend, gebeurt toch.
De Verenigde Naties en VS houden zich niet afzijdig, maar besluiten de Iraakse agressie af te straffen.
De VN-Veiligheidsraad legt Irak economische sancties op.
Maar Hoessein legt zegt daar niet bij neer.
In 1991 vallen Amerika en bondgenoten Irak aan.

51 dagen duurt de oorlog.
Amerika en bondgenoten verliezen 148 soldaten in de strijD. Schattingen over de Iraakse doden variëren van 60.
000 tot 200.
000 doden.

Direct na de Golfoorlog breekt in heel Irak verzet uit tegen Saddam Hoessein.
Veel mensen zijn het oneens met het regime.
Maar de dissidenten worden hard aangepakt.
Er komen meldingen van mishandelingen, moorden, bombardementen op scholen, ziekenhuizen en moskeeën.
De VS worden zwaar bekritiseerd omdat ze Hoessein zijn gang laten gaan.
Tussen de 30.
000 en 60.
000 mensen zouden omgekomen zijn.

Propaganda

Om de legitimiteit van zijn regime te benadrukken, heeft Saddam een immens propaganda-apparaat in het leven geroepen.
Overal in het land zijn kolossale beelden en portretten van hem te bewonderen.
Op radio en televisie wordt hij dagelijks de hemel in geprezen.
Zijn officiële, negentiendelige biografie is verplicht leesvoer voor Iraakse regeringsfunctionarissen.

Marco Polo      Bergreen Laurence      Biografie

Marco Polo is een van de meest fascinerende personen uit de wereldgeschiedenis.
Deze biografie voert de lezer mee op zijn lange en opzienbarende odyssee langs de Zijderoute.
We leren Marco Polo kennen als onervaren jongeman, telg uit een rijke Venetiaanse koopmansfamilie.
In 1271, amper zeventien jaar, vertrekt hij met zijn vader en zijn oom naar Azië, waar hij het vertrouwen weet te winnen van de Mongoolse heerser Koebilai Chan.
We leren de gebruiken aan het hof van de grootchan kennen en zien hoe verbazingwekkend goed Marco Polo zich daaraan blijkt te kunnen aanpassen.
Vierentwintig jaar later volgen we hem op zijn terugreis naar Venetië, beladen met rijkdommen en een schat aan verhalen over zijn omzwervingen.
Tot slot zien we hoe zijn ontmoeting met de schrijver Rustichello hem ertoe brengt zijn reisverhalen op te schrijven.

Tot ver in de negentiende eeuw gold zijn boek als de meest gezaghebbende beschrijving van ChinA.

Marco Polo (1254-1324)     

Marco Polo  Koopman en ontdekkingsreiziger uit Venetië die beroemd is geworden door zijn reizen naar het Verre Oosten.
Hij was de eerste Europese beschrijver van het Verre Oosten.

Marco Polo wordt op 15 september geboren.
Zijn vader Nicolò Polo vertrekt rond 1260 samen met zijn broer Matteo naar China en keert in 1269 terug met het verzoek van de Mongool Koebilai (1214-1294) aan de paus om missionarissen naar het gebied te zenden.
In 1271 vertrekken Nicolò en Matteo opnieuw naar China. De nog jonge Marco Polo gaat dit keer mee.

Het gezelschap reist via Bagdad naar de Perzische golf, van Oermoez uit dwars door Perzië naar de Boven-Oxus en over Pamir voorbij het dorp Lom-Nor, naar de stad Cambalig (Peking).
Marco Polo valt hier in de gunst van de groot-chan Koebilai en maakt namens de Mongolen-leider verschillende reizen, onder meer naar Tibet, Burma en TsjambA. Van 1282 tot 1285 is Marco Polo zelfs gouverneur van de grote stad Sangui (Nanking).

Marco Polo bij chan KoebilaiNa zeventien jaar krijgt Marco Polo toestemming uit het gebied te vertrekken.
In 1295 keert hij, als rijk man, terug in Venetië.
De terugreis liep via de Zuidchinese Zee, Sumatra, Java, de Straat van Malakka, Ceylon (Sri-Lanka), naar Ormoez.
Hier gingen de Polo's aan lanD. Via Armenië, Trebizonde en Constantinopel bereikten ze uiteindelijk Venetië.

Van september 1298 tot juli 1299 zit Marco Polo gevangen, nadat Genuezen de Venetianen bij Curzola hebben verslagen.
In zijn cel heeft Polo alle tijD. Hij dicteert het verhaal van zijn verre reizen aan celgenoot Rustichello van Pisa, die de verhalen in het Frans opschrijft.
Het werk wordt bekend onder de naam Il Milione of 'Boek der miljoenen wonderen'.

Kaart van de route die Marco Polo zou hebben afgelegdDe beschrijving van de reizen van Marco Polo waren van grote waarde voor de Europeanen die tot op dat moment nog bijna niets wisten over Azië.
Bekend is dat de beroemde ontdekkingsreiziger Columbus zich door het boek liet inspireren.

Sommige geschiedkundigen betwijfelen of Marco Polo de reizen zoals die staan beschreven in het boek wel gemaakt heeft.
Sommigen menen dat hij nooit verder is gekomen dan Perzië en de informatie over de verder gelegen streken daar via horen zeggen opdeeD.

Eigen volk :      Lodewyckx Jan      Biografie

 

Eigen volk bevat honderd portretten van Vlamingen van de meest diverse pluimage.
Voor u in beeld gebracht door evenveel auteurs en fotografen.
Honderd portretten van mensen die zich hier eigen voelen, zich hier thuis voelen.
Van volk dat van overal kwam, zijn wortels elders had maar hier geboren werd, dat wegging en weer teruggekomen is.
Of van mensen die hun oorsprong niet kunnen achterhalen.
Voor hun levensavonturen kun je alleen maar respect opbrengen.
Ook al is deernis soms niet ver weg als het om tragische verhalen gaat.

 De meesten vertellen hier voor het eerst hun levensverhaal, ook al zijn sommigen in Vlaanderen zeer bekende en zeer aanvaarde gezichten.
Maar alle honderd hebben ze één ding gemeen: ze zijn deel van een wereldwijde, nooit aflatende odyssee van mensen die hun geluk niet konden of mochten vinden op de plek waar ze werden geboren.
Ze zijn allemaal eigen volk.

Machiavelli      ?      Biografie

Leven en werk van Niccolo Machiavelli (1469 - 1527)

Niccolo Machiavelli werd geboren op 3 mei 1469 in Firenze (Italië).
Deze Florentijn is een van de bekendste historische figuren wat betreft het politieke denken.
Machiavelli kwam uit een oude en welgestelde burgerlijke familie.
Zijn vader, die jurist en financieel expert was, en zijn moeder, die eveneens uit een oude Florentijnse familie afkomstig was, gaven hem een voortreffelijke opvoeding.
De jonge Machiavelli studeerde rechten.
Het was het tijdperk van Lorenzo de Medici (1449 - 1492), bijgenaamd 'Magnifico'.

Na de dood van Lorenzo werd zijn opvolger, Piero de Medici, door een volksopstand in 1494 uit Firenze verjaagD. In de vier jaar daarna werd de stad geregeerd door de dominicaan Savoranola, die een dicht bij het volk staande puriteinse republiek stichtte.
Savonarola werd door de paus als ketter veroordeeld en stierf in 1498 op de brandstapel.
In de nieuwe, gematigde republiek die volgde, werd Machiavelli secretaris van de kanselarij en niet veel later ook kanselier van de 'Raad van Tien'.
In zijn ambt deed hij waardevolle ervaring in de politieke praktijk op.
Hij had vooral met buitenlandse politiek te maken en met de oorlog tussen Florence en PisA.

Machiavelli was een man die leefde voor politiek en patriottisme.
Maar vandaag wordt hij vooral in verband gebracht met corruptie en totalitaire regimes.
De reden hiervoor is zijn pamflet Il Principe (De Prins), dat hij schreef om respect te krijgen van de Medici's.
Toen Machiavelli zijn verhandeling Il Principe schreef, was Italië een verscheurd lanD. Er braken geregeld oorlogen tussen steden uit; eenheid was ver te zoeken.
Naar zijn mening kon het land alleen gered worden door een absolute monarchie.
De vorst diende voor alles te streven naar macht en stond boven elke moraal.
Macht was een doel waarvoor alle middelen geheiligd waren, inclusief moord en verraaD. Politiek was succesvol als de macht werd gehandhaafd en vergroot.
Godsdienst beschouwde hij als een verzinsel en een vorm van bedrog.
Machiavelli's ideeën zijn altijd omstreden geweest en worden met cynisme, sluwheid en machtswellust geassocieerD. Ze vertonen echter de kenmerken van de Renaissance in die zin dat Machiavelli het reilen en zeilen van een staat verklaarde uit menselijke driften en strevingen.
Zelfhandhaving en machtsvermeerdering is het enige beginsel voor politiek handelen, alle middelen - moreel en immoreel - zijn daartoe geoorloofd, immorele middelen blijken immers dikwijls het meest succesvol.
Politicus moet mens, die dom en zwak is, uitbuiten.
Recht wordt begrensd door staatsgrenzen.
Tussen staten onderling bestaat geen enkele moraal of recht.

Anderen zien hem eerder als de grondlegger van de moderne politieke wetenschap.
Volgens hem was de politiek niet ondergeschikt aan de theologie, maar direct aan de ervaring, zoals hij die zelf in dienst van de staat had verworven.
Op politiek vlak was hij een tegenstander van de paus en van de clerus.

Zijn tweede bekende boek is de Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio (Verhandelingen over de eerste tien boeken van Titus Livius).
Machiavelli werkt hierin de thema's die hij in Il Principe kort en schetsmatig behandeld, veel dieper uit.
De Discorsi is het grote werk over de geschiedenis van Rome uit de eerste eeuw na Christus.
Het bestaat uit drie delen.
In deel 1 behandelt Machiavelli de Romeinse constitutie (in de brede zin van politeia, D.w.
z.
regime), in deel 2 de externe expansie van de Romeinen en in deel 3 de betekenis van individueel leiderschap voor de Romeinse Republiek.
Hij spreekt de taal van Livius, namelijk het klassieke republikanisme, maar keert haar ondersteboven en binnenstebuiten.
Waar het klassieke republikanisme virtus, honor, fides, iustitia en temperantia ziet als de oorzaak van de groei en bloei van de Republiek en van staten in het algemeen, stelt Machiavelli dat het macht en kracht, bedrog en geweld zijn die de grondslag vormen van succes en roem.
Tegenover de antieke moralistische spookjes stelt hij een realistisch beeld van staat en recht.

Machiavelli stierf op 22 juni 1527.

Er is geen held voor nodig      Schwarzkopf Norman      Biografie

Slechts uiterst zelden manifesteert zich iemand met zoveel charisma en zoveel meeslepend leiderschap, en die zo tot de verbeelding van de hele wereld spreekt, als H.
Norman Schwarzkopf, de commandant van de geallieerde troepen in de Golfoorlog in 1991.

Generaal Schwarzkopfs uiterst boeiende autobiografie onthult het volledige verhaal van zijn leven en carrière, in een boek dat even openhartig als controversieel is.

Hij schrijft over zijn jeugdjaren in Amerika, het Midden-Oosten en Europa, de complexe familieverhoudingen en zijn leerjaren op West Point.

Ook de gebeurtenissen en emoties in Vietnam en in de 'duistere jaren' die daarop volgden komen aan bod, evenals zijn soms moeizame contacten met het Pentagon.
Bovendien schuwt generaal Schwarzkopf niet de tijden van persoonlijke crisis tijdens zijn bijna veertigjarige carrière eerlijk te behandelen.

Cervantes      ?      Biografie

Miguel de Cervantes Saavedra (Alcázar de San Juan, 29 september 1547 – Madrid, 23 april 1616) is één van de belangrijkste roman- en toneelschrijvers uit de Spaanse literatuur.
Hij schreef een twintigtal toneelwerken, maar is vooral bekend geworden door zijn boek Don Quichot van La Mancha (El ingenioso hidalgo Don Quixote de la Mancha).

 Biografie

Cervantes was van bescheiden afkomst: zijn familie leefde in het Spaanse Alcázar de San Juan en volgde nooit een universitaire opleiding.
Hoewel hij katholiek was, maakte zijn deels joodse afkomst dat hij scheef werd aangekeken in het Spanje van de toen strenge contrareformatie.
In 1569 verliet hij Spanje en ging naar Italië waar enkele elegieën werden gepubliceerD. Als lid van het Spaanse leger vocht hij mee tegen de Ottomanen in de Slag bij Lepanto in 1571.
In de gevechten verloor hij het gebruik van zijn linkerarm en werd vanaf toen el manco de Lepanto (de éénarmige van Lepanto) genoemd, hoewel de arm niet geamputeerd werD. Hij keerde echter niet naar Spanje terug, maar vertrok naar de Spaanse Nederlanden (waarschijnlijk was hij nog steeds soldaat).
Toen hij daarvan terugkeerde in 1575 werd hij door piraten uit Algiers (in Algerije) gevangengenomen.
Hij verbleef 5 jaar in gevangenschap en werd in 1580 vrijgelaten toen zijn losgeld was betaalD.

Terug in Spanje huwde hij met Catalina de Salazar y Palacios (1584) en publiceerde La Galatea in 1585.
Korte tijd was hij actief als leverancier en belastingambtenaar.

In 1597 begon hij met het schrijven van zijn meesterwerk, Don Quichot, toen hij gevangen zat voor schulden in SevillA. In 1605 publiceerde hij het eerste deel: El Ingenioso Hidalgo Don Quixote de la Mancha, in hedendaagse spelling Quijote en in het Nederlands De vernuftige edelman Don Quichot(te) van La ManchA. Het tweede deel verscheen pas 10 jaar later, in 1615.
In die tussentijd voltooide hij ook Novelas Ejemplares (De voorbeeldromans), een collectie van 12 korte verhalen.
Nog in 1615 gaf hij Ocho Comedias y Ocho Entremeses Nuevos Nunca Representias uit, hoewel zijn beroemdste toneelstuk, La Numancia, onveranderd bleef tot in de 18e eeuw.

De roman Don Quichot was weliswaar succesvol, maar Cervantes verloor de daardoor verworven inkomsten weer waardoor hij in 1616 in armoede kwam te overlijden in MadriD. Na zijn dood werd zijn roman Los Trabajos de Persiles y Sigismunda uitgegeven.
Dit minder bekende verhaal wordt door kenners unaniem als veel beter beoordeeld dan 'Don Quichot'.

Tony Blair      Blair Tony      Biografie

 

Oud-premier Tony Blair blijft in zijn memoires overtuigt van zijn grote gelijk.

Tony Blair bezorgde boekhandels in Londen op 1 september een Harry Pottermoment.
Er stonden nog net geen rijen op de stoep voor een exemplaar van zijn lang verwachte memoires, maar voorraden werden ’s nachts aangevoerd en etalages in het donker verbouwD. Er mocht geen flard uitlekken en voor een grote boekhandel werd zelfs even betoogd tegen de ‘oorlogsmisdadiger’.

De auteur zelf was op de grote dag niet in het lanD. Hij zat in Washington mee aan bij het diner dat Barack Obama aanbood, naar aanleiding van de nieuwe gesprekken over vrede in het Midden-Oosten.
Blair is sinds zijn vertrek uit Downing Street drie jaar geleden de gezant van het zogenaamde kwartet – de Verenigde Naties, de Verenigde Staten, de Europese Unie en Rusland – in de ontvlambare regio.
Hij brak in die baan geen potten, maar het was niet zo gek dat hij werd gevraagD. Blair voerde als premier niet alleen oorlog: katholieken en protestanten werden het in zijn ambtsperiode eens over gedeeld bestuur in Noord-IerlanD.

Tony Blair was tien jaar premier van het Verenigd Koninkrijk en hij won drie opeenvolgende algemene verkiezingen.
Hij blies de vermolmde socialistische partij nieuw leven in en positioneerde zijn New Labour sterk in het politieke centrum met een fris links-liberaal programmA. Wat hij in zijn eerste ambtstermijn aan sociale hervormingen en decentralisering voor elkaar kreeg, was geen rechtse agendA.

De memoires verschenen toevallig op de dag dat Obama het einde afkondigde van de Amerikaanse gevechtsopdracht in Irak.
Die oorlog maakte van Blair in de tweede helft van zijn premierschap een omstreden politicus.
Hij volgde de toenmalige Amerikaanse president George W.
Bush in zijn dwaze, ideologische strijd en hij vond het nodig om die strijd met leugens te rechtvaardigen.
Het spreekt vanzelf dat Blair ook nu nog bij die beslissing blijft – het tegendeel zou hebben verbaasD. Het is ook geen grote verrassing dat hij uithaalt naar zijn opvolger Gordon Brown.
Blair geeft in het hele, dikke boek overigens maar één fout toe: dat hij de vossenjacht verbooD.

Het ging Blair als premier geleidelijk meer over de vorm van de politiek dan over de inhouD. In het laatste hoofdstuk kapittelt hij zijn partij en prijst hij de zware sanering die de conservatief-liberale regering van David Cameron voorbereidt.
Zijn vroegere kiezers worden daarvan nochtans de eerste slachtoffers.
De kandidaten die zich opmaken voor de verkiezing later deze maand van een nieuwe leider van Labour wisten vorige week niet hoe snel ze zich van de tekst van Blair moesten distantiëren.

De waarheid is dat Blair zelf ook geen vierde verkiezing op rij had gewonnen.
Zijn tijd zat erop.
De politieke slinger sloeg terug.
Het is daarom wel erg gemakkelijk om de schuld in de schoenen van zijn opvolger te schuiven, die door Irak een bitter verdeelde partij in handen kreeg en al snel met een crisis in de financiële sector moest afrekenen.
De oorlog in Irak, zei Barack Obama vorige week, duwde Amerika financieel en economisch in de put.
Tony Blair heeft net iets te veel bochten gemaakt om wie dan ook met de vinger te wijzen.

De inhoud van het boek werd tot de publicatiedatum zorgvuldig geheim gehouden.
Tony Blair doet in Memoires onthullende uitspraken over Gordon Brown, de oorlog in Irak en zijn persoonlijke leven.
Naast een beschrijving van zijn jaren als premier geeft hij vooral zijn visie op modern leiderschap.

Blair behoort tot de belangrijkste wereldleiders van de laatste tien jaar.
Zijn politieke leven beslaat een ongemeen boeiende periode en is verweven met tal van ingrijpende gebeurtenissen en beslissingen.
De eerste jaren van zijn premierschap leken een aaneenschakeling te zijn van hoogtepunten – van zijn optreden na de dood van prinses Diana tot aan de oplossing van de Ierse kwestie.
In later jaren werd zijn politieke carrière overschaduwd door enkele fel bekritiseerde, omstreden beslissingen, met als dieptepunt zijn besluit de Amerikanen te volgen in de oorlog in Irak.
Dat Blairs memoires tot de interessantste politieke geschriften van deze tijd zullen behoren, leidt geen twijfel.

De Britse oud-premier Tony Blair werd soms ; ;helemaal gek ; ; van zijn minister van Financiën en opvolger Gordon Brown.
Dat schrijft (pdf) Blair in zijn vandaag verschenen autobiografie 'A Journey: My Political Life'.

Blair legt de schuld van de verloren parlementsverkiezingen geheel bij Brown.
Die heeft het sociaal-democratische Labour te veel naar links opgeschoven en denkt dat de staat de oplossing is.

Hoewel Blair Brown roemt om zijn analytische vermogen en politieke calculaties, schrijft hij ook dat Brown iemand is met nul emotionele intelligentie of politiek gevoel.

Irak

Blair zegt geen spijt te hebben van de Brits-Amerikaanse aanval op het Irak van Saddam Hussein in 2003.
; ;Ik kan geen spijt hebben van het besluit de oorlog te beginnen ; ;, schrijft Blair (pdf).
; ;Wat ik wel kan zeggen is dat ik nooit had verwacht wat voor nachtmerrie het zou worden ; ;.

Twee weken geleden ontstond ophef over Blairs voornemen om al het geld dat hij aan de boek gaat verdienen, te schenken aan een militair revalidatiecentrum.
Tegenstanders noemden het bloedgeld, waarmee Blair zijn geweten probeert te zuiveren.

In een interview met de krant The Guardian zegt Blair dat hij al besloot om het geld te schenken toen hij aftrad als premier.

Drank

Elders in het boek biecht Blair op dat hij meer alcohol ging gebruiken om met de druk van zijn premierschap om te kunnen gaan.
Hij dronk een glas whisky voor het eten, gevolgd door een halve fles wijn.

Macht verschroeit alles: hooggestemde idealen, partijvriendschappen, ethiek.
Dat ben ik, los van de gebeurtenissen op het wereldtoneel – 9/11, 'the war on terror', de beurscrash en de crisis – een steeds boeiender wordende rode draad doorheen de memoires van Tony Blair gaan vinden.
Ook 's mans obsessie met de media, in al hun vormen en verschijningen, kleurt de 762 pagina's.
Wanneer Blair verneemt dat Prinses Diana in Parijs tegen een brug is geknald, steekt hij meteen de stekker in de mediamachine, roept zijn voorlichters en spindoctors bij elkaar om uit de zee van verdriet die Albion net niet onder water zet, een slaatje ten eigen glorie en bate te slaan.

 Ook in de oorlog met Gordon Brown spelen de kranten – de tabloids voorop – een belangrijke rol.
Op elke redactie hebben beide protagonisten van het koningsdrama dat zich aan de top van Labour en in Downing Street voltrekt, hun mannetjes zitten.
Die signaleren waar en wanneer er bezwarende, lovende, vileine, onthullende stukken zitten aan te komen.
De eerste macht loopt aan de leiband van de vierde macht: niet alleen over het Kanaal een verontrustende ontwikkeling.

 Politiek is niet voor doetjes, ook ten onzent niet.
Maar om op dit niveau tegen een hels en slopend ritme mee te draaien, moet je fysieke, intellectuele en emotionele constructie uit hardhout, ijzer en staal vervaardigd zijn.
Voor watjes gaat de deur van 'de 10' niet open.

Gaat niet, bestaat niet      Branson Richard      Biografie

Richard Branson, grote baas van Virgin, is een van de meest succesvolle ondernemers ter werelD. Dit ondanks, of waarschijnlijker, dankzij zijn ietwat excentrieke gedrag.
Want waar je op business schools leert om te kijken naar kerncompetenties van je bedrijf, om vervolgens op basis hiervan voorzichting nieuwe, gerelateerde producten te introduceren, doet Branson er niet moeilijk over om zijn Virgin platenimperium uit te breiden met een vliegtuigmaatschappij (daarbij reus BA aanvallend), of een cola-merk.

  ; ;Screw it, let's do it ; ;, is zo een beetje het motto van Branson die op de een of andere manier overal mee weg komt.
Opvallend is ook dat hij zeer veel beslissingen neemt die bergen met geld kosten en zo een beetje elk ander bedrijf failliet hadden laten gaan.
Niet bij Branson.

 Hoe doet hij dit? Hoe krijgt hij het voor elkaar om zo een persoonlijkheids-mythe op te bouwen waardoor hij zo een beetje overal succesvol in is.

Het boek ; ;Gaat niet bestaat niet ; ; geeft een klein inzicht in de Branson methode van het zakendoen.
Een klein inzicht, want hoewel de 250 pagina's vol staan van voorbeelden, uitleg en toelichting, blijft duidelijk dat dit boek meer inspiratie is dan een ; ;how-to ; ;.
Gelukkig maar, want het gemiddelde ; ;How-to ; ; boek is nogal doorzichtig.
En ; ;Gaat niet bestaat niet ; ; is bijna een jongensboek.
Branson, de grote belhamel, heeft zin om iets te doen, en doet het vervolgens, zonder te luisteren naar de conventies en naar ; ;wat hoort ; ;.
Hij werkt hierbij keihard en omringt zich met de juiste mensen, waardoor hij inderdaad uitermate succesvol is.

 

Ik denk dat iedereen wel wat goede lessen uit dit boek kan trekken.
Maar er is nog iets meer nodig willen we allemaal even succesvol worden als Branson.

Proust      De Diesbach Ghislain      Biografie

 

Een snob, een leugenaar, een ingebeelde zieke, maar ook een genie, een groot schrijver, een meedogenloos observator en een fabuleus causeur: in Proust geeft Ghislain de Diesbach een scherp beeld van Marcel Proust en schetst hij een fascinerend portret van de tijd en wereld waarin Proust leefde.
Deze biografie, die zelf de meeslepende toon, de humor en de stijl van een roman heeft, vertelt smeuïg over de Parijse salons en de mensen die van invloed zijn geweest op Prousts leven en gevoelens.
Met de romancyclus Op zoek naar de verloren tijd heeft Proust zijn eigen legende geschapen.
Diesbach ontrafelde die legende en schreef het geslaagde verhaal van een mislukt leven.

Valentin-Louis-Georges-Eugène-Marcel Proust (Auteuil, 10 juli 1871 – Parijs, 18 november 1922) was een Franse intellectueel, romanschrijver, essayist en criticus.
Zijn vader was een bekende hoogleraar in de medicijnen.
Zijn moeder kwam uit een rijke Joodse familie.
Vanaf zijn negende levensjaar heeft hij last gehad van astmA. Op zijn 51ste stierf hij, nadat hij kou had gevat.

 Gezondheid

Proust was vanaf zijn negende levensjaar astmatisch en had sindsdien een zwakke gezondheid die hem ernstig belemmerde in bijna alle facetten van zijn leven.
Hij was hierdoor overgevoelig voor zijn omgeving en was daardoor zeer precies omtrent zijn woning en de hotels waarheen hij op reis ging, als hij überhaupt daartoe al in staat was.
Bekend is dat Proust, als hij uitging, altijd zeer warm gekleed was, ook in de zomer.
Zijn zwakke gezondheid speelt tevens een rol in Op zoek naar de verloren tijd (zijn belangrijkste roman in zeven delen, zie hieronder).
Zo is de verteller lange tijd niet in staat naar Venetië te reizen waardoor deze stad in zijn verbeelding een haast mytische status krijgt.

Homoseksualiteit

Gedurende zijn tienerjaren kwam Proust erachter dat hij homoseksueel was.
Opvallend is dat de verteller uit Op zoek naar de verloren tijd echter hetero is en zijn liefde uitsluitend op vrouwen richt.
Toch speelt homoseksualiteit een belangrijke rol in zijn werk (met name in het vierde deel ; ;Sodom en Gomorra ; ;).
De verteller is echter slechts een getuige van de homoseksuele relaties om hem heen en speelt er geen enkele rol in.
Proust heeft zijn homoseksualiteit altijd voor het publiek verborgen gehouden en slechts zijn vrienden waren ervan op de hoogte.
Tegenover zijn goede vriend en collega schrijver André Gide heeft Proust het tegen het einde van zijn leven wel betreurd dat hij hierover niet meer openheid had getoonD.

 À la recherche du temps perdu

 

Manuscript van A la recherche du temps perdu.
Zijn belangrijkste werk is À la recherche du temps perdu (Op zoek naar de verloren tijd).
Proust begon het werk in 1909 en eindigde het vlak voor zijn dood in 1922.
De laatste drie delen zijn geredigeerd door zijn broer Robert.
A la recherche du temps perdu beslaat met zeven delen zo'n 3000 pagina's en bevat meer dan 200 figuren.
Proust wordt dankzij dit werk gerekend tot de grootste romanschrijvers van de twintigste eeuw.

Een verteller met de naam 'Marcel' vertelt in Op zoek naar de verloren tijd op een associatieve wijze vanuit de eerste persoon enkelvoud over zijn leven: ouders, liefde, het snobisme van de Franse society van het fin-de-siècle en de invloed van de Dreyfus-affaire daarop en de liefde voor de kunst en natuur.
Centraal staat de geestelijke ontwikkeling die de hoofdpersoon onder invloed van al deze dingen doormaakt tot hij uiteindelijk tot het schrijverschap komt in het laatste deel, De tijd hervonden.

Bekend is de zogenaamde 'madeleine-scène': de verteller eet een koekje dat in de bloesemthee is gedoopt.
De smaak die hij lang niet geproefd heeft activeert zijn geheugen en langzaam komen alle herinneringen aan het dorpje Combray (in werkelijkheid gecombineerd uit de plaatsjes Illiers en Auteuil) waar hij in zijn jeugd veel tijd doorbracht bij zijn oud-tante Leonie naar boven.

Ter ere van Proust heet Illiers thans officieel Illiers-Combray

[bewerk] Bibliografie

Portraits de femmes

1896 Les plaisirs et les jours

1913-1927 À la recherche du temps perdu of Op Zoek Naar de Verloren Tijd

1913 Du côté de chez Swann (De Kant van Swann)

1918 À l'ombre des jeunes filles en fleurs (In de Schaduw van de Bloeiende Meisjes)

1920 Le côté de Guermantes (De Kant van Guermantes)

1922 Sodome et Gomorrhe (Sodom en Gomorra/Pédérastie)

1923 La Prisonnière

1925 Albertine disparue (originele titel: La fugitive) (De Voortvluchtige)

1927 Le temps retrouvé (De Tijd Hervonden)

1919 Pastiches et mélanges

1954 Contre Sainte-Beuve

1954 Jean Santeuil ;

Virussen      Levine      Biologie

 

Virussen zijn overal en altijd aanwezig, maar waarom ben je dan niet altijd ziek? Hier bestaan verschillende verklaringen voor.
Niet alle virussen in de lucht zijn in staat om jouw cellen te infecteren en bovendien heeft je lichaam zijn eigen afweermechanisme; het immuunsysteem.
Daarnaast zijn de meeste mensen in westerse landen gevaccineerd tegen een aantal virale ziekten, zoals polio en hepatitis B. Door middel van vaccinatieprogramma’s worden soms goede resultaten bereikt, de pokken als menselijke ziekte komt bijvoorbeeld niet meer voor.
Maar hoe werkt nu een vaccin en welke rol speelt biotechnologie hierin? Traditioneel wordt een geïnactiveerd of verzwakt virus in de mens geïnjecteerd waardoor het immuunsysteem antistoffen gaat maken gericht tegen dit specifieke virus.
Met de opkomst van de moderne biotechnologie zijn ook andere mogelijkheden om te vaccineren ontstaan.
Alle soorten vaccins, of ze nu op traditionele of biotechnologische wijze geproduceerd zijn, zorgen ervoor dat je weerstand opbouwt en niet meer ziek wordt.

Bronnen op Internet

Virussen en ziek worden

Virussen zijn “deeltjes“ op het grensvlak tussen leven en levenloos; ze kunnen zich namelijk niet zelfstandig voortplanten en hebben geen eigen stofwisseling.
Een virus is tussen de 20 en 2000 nm groot, veel kleiner dus dan een cel uit het menselijk lichaam.
Er bestaan vele verschillende soorten virussen , die zowel mensen, dieren, planten en schimmels als micro-organismen kunnen infecteren.
Een virus is gastheerspecifiek  en kan dus maar een beperkt aantal soorten organismen infecteren.
Als een virus een cel infecteert , wordt alles in die cel aangewend om de vermenigvuldiging van het virus mogelijk te maken.
Als de gastheer heel veel nieuwe virussen gemaakt heeft, barst de gastheercel open en kunnen de nieuwe virussen andere cellen infecteren.
Een virus parasiteert dus zijn gastheer.
Wil je meer weten over virussen, kijk dan eens in het dossier Virussen van VWO-campus.

Vaccins en hun werking

Om een virus infectie te voorkomen is je immuunsysteem  actief.
Speciale cellen, ook wel macrofagen genaamd, zorgen dat lichaamsvreemde stoffen (antigenen), waaronder virussen, uit je lichaam verwijderd worden.
Macrofagen doen dit door antigenen op te nemen, ook wel fagocytose genoemd, waarna de antigenen binnen de cel worden vernietigD. Vervolgens worden virale eiwitten, of antigenen, aan zogenaamde lymfocyten aangeboden door de macrofaag.
Deze lymfocyten zorgen vervolgens voor de productie van antilichamen om een infectie af te slaan.
Juist deze antilichamen zorgen in toekomstige infecties voor het snel onschadelijk maken van het virusdeeltje.
Daarom blijft na een infectie altijd een deel van de lymfocyten achter die het virus onthouden, zogenaamde geheugencellen.
Met een inenting ofwel vaccinatie wordt een immuunrespons opgewekt, slim gebruik makend van dit soort geheugencellen, om ervoor te zorgen dat een virus vroegtijdig uit het lichaam wordt verwijderD.Een vaccin bestaat traditioneel uit inactief of afgezwakt virus (of een mengsel van verschillende soorten virussen) of delen van een virus (bijvoorbeeld manteleiwitten), waardoor deze geen ziekten meer kunnen veroorzaken.
Tegen een aantal veel voorkomende en gevaarlijke virale ziekten, zoals pokken, polio en mazelen, wordt de bevolking sinds 1952 grootschalig ingeënt, dit wordt het rijksvaccinatieprogramma  genoemD. Recente uitbraken van epidemieën zoals SARS , maar ook dierlijke epidemieën zoals de vogelpest en MKZ  laten weer het belang van vaccinatie zien om epidemieën te voorkomen (voor meer informatie over MKZ zie ook het dossier biologische aspecten van Mond- en Klauwzeer).
Tegenwoordig bestaan er veel meer soorten vaccins en wordt er nog steeds veel onderzoek gedaan naar nieuwere vaccinatiemethoden met behulp van biotechnologie, deze zullen hieronder beschreven worden.

Recombinant antigenvaccin of subunit vaccin

Het principe van deze techniek is dat het virale gen, dat codeert voor een immunogeen eiwit (ofwel antigeen), getransleerd wordt in bacteriën, gisten of dierlijke cellen voor de productie van dit eiwit.
Het immunogene eiwit kan vervolgens opgezuiverd worden uit de zogenaamde transgene organismen  en gebruikt worden voor het ontwikkelen van een vaccin.
Deze methode voor vaccinproductie wordt onder andere bekeken voor de ontwikkeling van hepatitis B vaccins .

Recombinant vectorvaccin

Het blijkt mogelijk om genen van eiwitten, die een sterke immuunrespons opwekken, van bepaalde virussen te introduceren in een afgezwakt drager virus (dit virus is dus niet in staat iemand ziek te maken), ook wel vector genaamD. De vector met toegevoegde virale genen vermenigvuldigt zich vervolgens in een gastheer.
Hierdoor zorgt de vector indirect voor de productie van de virale eiwitten, die uiteindelijk tot een immuunrespons zullen leiden.
Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar een vaccin tegen HIV, het zogenaamd ALVAC  vaccin, waarbij het kanariepokken virus als vector wordt gebruikt.
Maar het is zelfs denkbaar om een vaccin te maken op basis van een “levend” virus.
Dit virus is zo afgezwakt dat het de mens niet meer kan ziek maken, maar slechts eenmaal in staat om een cel te infecteren en kan bovendien ook de genetische code bevatten voor een ander viraal eiwit.
Op die manier krijg je dus eigenlijk een twee-in-één vaccin.
Een aardig voorbeeld hiervan is het onderzoek naar een gecombineerd vaccin tegen dengue  of knokkelkoorts en het westnijlvirus .
Dit werkt in zo verre anders dan het gewone afgezwakte virus aangezien het hier gaat om een levend verminkt virus met eventueel de genetische code voor virale eiwitten van een ander virus, terwijl bij het bij het afgezwakte drager virus om een vector gaat die de virale eiwitten van een ander virus produceert.

DNA Vaccin

Een DNA vaccin bestaat uit circulaire DNA stukjes (plasmiden) die coderen voor een viraal gen, die vervolgens een immuunrespons kan veroorzaken in de gastheer.
Het DNA vaccin wordt direct in de spier van de ontvanger gespoten.
Dit DNA wordt vervolgens opgenomen door spiercellen, wat vervolgens leidt tot een krachtige immuun respons.
Onderzoek naar een dergelijk vaccin tegen Ebola  wordt op het ogenblik met enig succes uitgevoerD.

‘Synthetic peptide vaccins’

Bij deze techniek worden stukjes eiwitten ofwel peptiden geproduceerd, die vervolgens direct in vaccins gebruikt kunnen worden.
Deze techniek is nogal gecompliceerd aangezien het nogal veel kennis van de immuunrespons vereist.
Niet alle peptiden wekken een immuunrespons op.
Een succesvol synthetisch peptide vaccin bestaat dus uit een specifiek stuk peptide van het virus dat een immuunrespons kan opwekken.
Met een synthetische peptide vaccin  zijn al positieve resultaten behaald bij de bestrijding van huidkanker ofwel melanomas bij de mens.

Multivalent subunit vaccins

Eén van de problemen bij synthetic peptide en subunit vaccins is dat deze vaccins slechts in beperkte mate in staat zijn om een immuunrespons op te wekken doordat deze immunogene eiwitten (of delen van eiwitten) niet gedetecteerd worden door macrofagen.
Verschillende technieken kunnen voor een krachtiger immuun respons zorgen tijdens vaccinatie, namelijk:1.
Een antilichaam-antigeen matrix, waarbij antilichamen specifiek tegen het peptide ofwel antigeen worden gebruikt om het antigeen te presenteren aan macrofagen.
Het systeem werkt als volgt: de vaste matrix bestaat uit een Staphylococcus aureus bacterie die middels zogenaamde Fc receptoren antilichamen aan de celmembraan binden.
Deze antilichamen binden op hun beurt weer met een specifiek antigeen.
Het gehele antilichaam-antigeen complex kan vervolgens gebruikt worden voor het opwekken van een krachtigere immuunrespons.
2.
Immunostimulerende complexen (immunostimulating complexes afgekort als ISCOMs ), liposomen  of micellen , die gevormd kunnen worden zodanig dat ze dienen als antigeen-aflever partikels doordat de antigenen gevangen worden in de structuren van deze partikels.
3.
Virus Like Particles (VLP’s ) zijn virusdeeltjes, meestal bestaande uit een type manteleiwit die assembleren zonder genetisch materiaal.
Zij vormen dus geen infectiegevaar.
Door specifieke antigenen te fuseren aan het gen van zo’n soort viraal manteleiwit, kunnen zogenaamde fusie eiwitten ontstaan.
VLP’s bestaande uit fusiemantel eiwitten zijn zodoende in staat om een antigeen specifieke immuunrespons op te wekken.
De bovenstaande drie technieken zijn voorbeelden van ‘multivalent subunit vaccins’.

Anti-idiotype vaccins

Tijdens een immuunrespons worden specifieke antilichamen gemaakt tegen antigenen.
Bij anti-idiotype vaccins  worden antilichamen tegen de antigeen specifieke antilichamen geproduceerD. Deze anti-idiotype antilichamen hebben hierdoor precies de “vorm” van het oorspronkelijke antigeen en zijn daardoor in staat om een immuunrespons op te wekken.

Marker Vaccins

De recente uitbraken van Mond- en Klauwzeer (MKZ), maar ook varkenspest  hebben het vaccinatiebeleid binnen de Europese Unie weer ter discussie gestelD. Het probleem is dat gevaccineerde dieren niet meer van niet gevaccineerde besmette dieren onderscheiden kunnen worden, doordat beide groepen dieren positief reageren op tests die de aanwezigheid van antilichamen nagaan.
Alleen is de aanwezigheid van antilichamen in een dier bij de ene groep het gevolg van een ziekteverwekker en bij de andere groep het gevolg van vaccinatie.
Daarom wordt er onderzoek  gedaan naar vaccinatiemethoden, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen besmette dieren en gevaccineerde dieren.
Een markervaccin  is een vaccin dat het mogelijk maakt om zo’n onderscheid te maken.
Dat onderscheid wordt gemaakt op basis van een verschil in antilichaampatroon via een immuunrespons als gevolg van besmetting of als gevolg van vaccinatie.
Het verschil in antilichaampatroon wordt verkregen doordat met een vaccin een immuunrespons op basis van andere virale antigenen opgewekt kan worden dan tijdens een besmetting met het wildtype virus.

Vaccins adjuvanten

In de meeste gevallen is een vaccin op zich niet in staat om een significante immuunrespons op te wekken.
Na de eerste ontwikkeling van een vaccin wordt daarom ook onderzoek gedaan naar zogenaamde adjuvanten om de werkzaamheid van het vaccin te versterken.
Adjuvanten kunnen op drie manieren werkzaam zijn om de immuunrespons te beïnvloeden.
Ten eerste kan een adjuvant ervoor zorgen dat het vaccin langzaam vrijkomt, het werkt dan als een soort antigeen reservoir.
Hierdoor wordt de tijd dat het immuun systeem met een bepaald antigeen in aanraking komt aanzienlijk verlengd, waardoor het immuun systeem meer tijd heeft om een immuunrespons te genereren en bovendien zal deze immuunrespons langduriger zijn.
Ten tweede kan een adjuvant een interactie aangaan met cellen die betrokken zijn bij de immuunreactie, bijvoorbeeld macrofagen, en hiermee de immuunrespons stimuleren.
En ten derde kunnen adjuvanten ook de fagocytose door macrofagen bevorderen.
Adjuvanten zijn dus in staat om de mate of sterkte van de immunologisch respons flink te verhogen, terwijl het vaccin het antigeen aanlevert voor de immuunrespons.
Voor ieder nieuw vaccin moet weer onderzocht worden welk adjuvant  het meest geschikt zal zijn.
Bovendien is de keuze voor een adjuvant uit veiligheidsoverwegingen afhankelijk van het gegeven of het vaccin voor een mens of een dier bedoeld is.
De twee meest gebruikte adjuvanten op het ogenblik zijn Freunds adjuvant (alleen voor dieren) en aluminiumzout adjuvanten (toegestaan voor gebruik bij de mens).
Ook de eerder genoemde subunit vaccins kunnen als adjuvanten aangeduid worden, aangezien het adjuvant daarin verbonden is aan het antigeen.

De weg tot Vaccin

Wanneer de ontwikkeling van het vaccin goed gaat, moet deze vervolgens op grotere schaal geproduceerd gaan worden.
Tijdens het proces van ontwikkeling en productie van vaccins komen hierdoor verschillende vakgebieden met elkaar in aanraking.
Om te beginnen bestuderen moleculair biologen en celbiologen het virus en de manier waarop het virus de gastheer ziek maakt.
Op basis van deze informatie wordt vervolgens een keuze gemaakt voor een te ontwikkelen vaccintype.
Dit vaccin wordt in de laatste fase van ontwikkeling geproduceerd op grote schaal.
Virale of bacteriële eiwitten voor de productie van vaccins kunnen op diverse manieren verkregen worden:1.
In planten  (link: press releases 28 februari 2001, Plant Research International en RIKILT bereiken doorbraak in medicijnproductie in planten), bijvoorbeeld in aardappelknollen  of tomaten, sla en papaja ,2.
In eieren , 3.
In bioreactoren met insectencellen.

In het geval van vaccinproductie in planten kan het vaccin toegediend worden via de consumptie  van (het eetbare deel van) deze plant.
Het grote voordeel hiervan is de eenvoudige toediening van het vaccin.
Bovendien is deze methode kosten en tijd besparend omdat injecties hiermee overbodig worden.
Verder is het opzuiveren van het vaccin uit de plant niet nodig, iets dat wel nodig is bij de productie van vaccins uit eieren of met behulp van insectencellen.
Deze eetbare vaccins worden in het maag-darm kanaal afgebroken tot kleine eiwitsegmenten, die door de darmwand worden opgenomen.
Deze kleine eiwitsegmenten kunnen vervolgens zorgen voor een zeer effectieve inductie van het afweersysteem.
Het Laboratorium voor product- en procesontwikkeling van het RIVM is bijvoorbeeld een van de instituten die actief zijn bij het proces van vaccinontwikkeling tot productie op grote schaal.
Voordat het vaccin uiteindelijk geproduceerd en toegepast mag worden moet er getest worden of het veilig is.
Dit is dus een zeer belangrijke fase in het proces.
Uiteindelijk zijn procestechnologen verantwoordelijk voor de productie van een vaccin op grote schaal, waardoor het vaccin uiteindelijk voor iedereen beschikbaar wordt.

Architectuur in de natuur      Hildebrandt, Stefan en Tromba, Anthony      Biologie

Bespreking van de diverse verschijningsvormen van objecten in natuurkunde en biologie aan de hand van wiskundige principes.
Veel voorbeelden uit vlakke en ruimtelijke meetkunde.
Vooral vormen als optimale oplossingen spelen een belangrijke rol.

The surface of the Earth is ample half a billion km2 and there is 1.
39 billion km3 water.
So, if water was equally dispersed the Earth would be fully covered by a 2.
7km deep ocean (Fig.
1).
The 48m upper layer would be ice.
However, 29% is lanD. It contains 3% of all existing water, but 2/3 is frozen.

 

If all ice would melt by gobal warming sea level would raise 66m.

 

Areas like deserts receive less then 200mm, areas like tropical rain forests more then 2 000mm average per year (Fig.
3).

De DNA-code gekraakt      Shreene James      Biologie

In dit boek krijg je het intrigerend verhaal over het kraken van de code van het menselijk DNA.

In1998 zijn er twee instellingen die zich tot doel stellen de genetische code van de mens te ontrafelen.
Er is het, door de overheid gesteunde, Human Genome Project, dat denkt voor dit immens werk zeven jaren nodig te hebben.
Vervolgens kondigt Craig Venter in mei van datzelfde jaar aan dat hij een onderneming op poten gaat zetten die hetzelfde resultaat in drie jaar tijd zal bereiken.
Het doel is het biomedische onderzoek een gigantische hulp te bieden bij het zoeken naar medicijnen tegen genetische afwijkingen, zoals kanker.

Vanaf de aankondiging van Venter dat hij als eerste het menselijk genoom wil ontrafelen, volgt de auteur deze ambitieuze persoon.
Venter kiest voor zijn bedrijf de naam Celera, naar het Latijnse woord voor snelheiD. Hiermee geeft hij al van in het begin aan dat het er hem om te doen staat als eerste dit complexe wetenschappelijke probleem op te lossen.
De ’genomics’ was nog zo’n totaal nieuw vakgebied dat de meeste mensen, andere wetenschappers inbegrepen, er nooit van gehoord hadden.
In de eerste hoofdstukken komt de geschiedenis van de ontdekking van de genen aan boD. Dit is geen eenvoudig onderwerp en de auteur beschrijft het wel zeer uitvoerig.
Dat er hieraan ook een ware plejade van geleerden heeft meegewerkt, die allen met naam en functie worden genoemd, vergemakkelijkt het eerste deel van het boek niet.
Het verhaal loopt soms verloren in details en personages.
Situaties en onderzoekers laten ons op hun beurt verloren lopen in de complexiteit van het geheel.

Dat het onderzoek naar het DNA van de menselijke genen niet zo vlot verliep als eerst werd gedacht, wordt ons zeer uitvoerig toegelicht.
Zowel de immense uitgebreidheid van het onderzoeksgebied, de problemen met de benodigde infrastructuur van gebouwen en toestellen, de naijver tussen het HGP en de firma Celera als de financiële implicaties van de uitlatingen van Venter komen uitgebreid aan boD. Hier bovenop worden nog de vele medewerkers met hun functies en de bedrijven en overheidsinstellingen die een rol in deze ontdekkingsreis speelden, vermelD. De complexiteit van het onderwerp en de uitvoerige beschrijvingen ervan komen niet altijd de vlotte leesbaarheid van het boek ten goede.
Zoals de auteur trouwens halverwege het boek zelf vermeldt: ‘Theorie is de kunst van het boeiend maken van de werkelijkheiD.’

James Shreeve heeft een lofwaardige poging ondernomen om ons duidelijk te maken dat twee jaren intensief wetenschappelijk onderzoek het aanschijn van de toekomstige gezondheidszorg grondig zal wijzigen.
Dat deze ontdekkingstocht niet van een leien dakje verliep, toont hij aan met een minutieuze opsomming van alle problemen die dienden te worden opgelost.
Op het einde van het verhaal kunnen we enkel blij zijn dat deze wetenschappers, en Venter niet op z’n minst, dit tot een goed einde hebben gebracht.
Dat er nu nog veel te doen valt wordt ook expliciet vermelD. Misschien had de auteur echter een keuze moeten maken.
Ofwel een wetenschappelijk logboek samenstellen, dat voor de toekomst zeker zijn belang zou hebben, ofwel een spannend verhaal schrijven.
Te lang blijft het boek tussen deze twee uitgangspunten twijfelen, waardoor beide lezersgroepen misschien ontgoocheld zullen achterblijven.

Enzymen      Dressler David      Biologie

Structuur en functie van een enzym.

Enzymen zijn grote eiwitten die chemische reacties versnellen.
In hun bolvormige structuur draaien en vouwen zich een of meer polypeptideketens, waardoor een klein aantal aminozuren wordt samengebracht die vervolgens de actieve plaats op het enzym vormen.
Op deze plaats gaat het substraat een verbinding aan en vindt de reactie plaats.
Enzym en substraat slagen er niet in een verbinding aan te gaan als hun vorm niet precies overeenkomt.
Op deze manier wordt voorkomen dat een enzym een verkeerde reactie aangaat.
Het enzym wordt zelf niet beïnvloed door de reactie.
Zodra de reactieproducten zijn vrijgekomen kan het enzym weer een verbinding aangaan met een ander substraat.

enzym(v.
Gr.
en = in, zumè = zuurdeeg, gist) (oude naam ferment), biologische katalysator, dwz.
versneller van (bio)chemische processen die zich in levende organismen afspelen.

 

Door bemiddeling van deze biokatalysatoren kunnen de talloze, voor de levensverrichtingen essentiële, scheikundige processen ondanks de milde fysiologische omstandigheden (lage temperatuur, neutrale pH) tóch met hoge snelheid verlopen.

Het katalytisch vermogen van de enzymen is bijzonder groot: onder optimale omstandigheden verlopen de door enzymen gekatalyseerde reacties 108 tot 1011 maal zo snel als de overeenkomstige niet-enzymatische reacties.

Enzymen werken zeer specifiek, dwz.
dat één enzym slechts één soort chemische omzetting kan katalyseren.
Doordat er in het lichaam veel verschillende reacties plaatsvinden, is er ook een groot aantal verschillende enzymen.

In speeksel en darmsap komen enzymen voor die betrokken zijn bij de (spijs) vertering(bijv.
amylase dat suikers afbreekt en pepsine dat eiwitten afbreekt).

De snelheid van de enzymatische reactie neemt toe naarmate de hoeveelheid actief enzym groter is.
Door een nauwgezette regulatie van de actieve hoeveelheid van elk enzym is de levende cel in staat het verloop van elke reactie te reguleren en hierdoor wordt een strakke coördinatie van alle chemische reacties mogelijk.

Aangezien vrijwel alle biologische processen (synthese, groei, uitscheiding e.
D.) door enzymen gekatalyseerd worden, worden de fysiologische eigenschappen of het karakter van een levend organisme (van een levende cel) bepaald door de enzymen die erin aanwezig zijn.
Dat een levercel zich blijft gedragen als een levercel en nooit als een niercel (hoewel beide zijn ontstaan uit één enkele eicel) vloeit dus voort uit het feit dat een levercel een bepaalde verzameling enzymen bezit en een niercel een andere verzameling enzymen.
Dat een bepaalde cel bepaalde enzymen wel en andere niet bezit, komt doordat die cel alleen die bepaalde enzymen kan produceren.

  1.
WERKING

Voor de werking van de enzymen is het interne milieu van de levende cel niet vereist.
Ze kunnen dus na verbreking van de celstructuur worden geïsoleerd en gezuiverd en in de reageerbuis (in vitro) worden bestudeerD. Hieruit blijkt dat de katalytische eigenschappen van de enzymen verankerd zijn in hun structuur.

Het is gebleken dat het overgrote deel van de enzymen behoort tot de eiwitten.
Dankzij de sterk toegenomen kennis van de eiwitstructuur is het mogelijk geworden de uitzonderlijke eigenschappen van de enzymen te verklaren en te voorspellen.
Een eiwit blijkt te zijn opgebouwd uit een groot aantal verschillende bouwstenen (aminozuren), die in een vaste, specifieke volgorde aaneengeregen zijn.
De specifieke volgorde van de aminozuren in de eiwitketen is bepalend voor de wijze waarop de ketens bij gegeven pH e.
D. ruimtelijk worden opgevouwen.
Uitsluitend aan de aldus voorgeschreven ruimtelijke structuur danken de enzymen hun specifieke eigenschappen.
Verlies van deze ruimtelijke structuur (denaturatie) leidt dan ook tot activiteitsverlies.

Een enzym gaat met de om te zetten verbinding (het substraat) een complex aan, dat na afloop van de reactie weer uiteenvalt in product en onveranderd enzym.
De binding van het substraat vindt plaats aan één bepaalde plek op het ruimtelijk eiwitbouwsel, het actieve centrum.
De rangschikking van de aminozuren in en rondom dit actieve centrum is verantwoordelijk voor het katalytisch effect en de goede rangschikking van de bij de activiteit betrokken aminozuren is alleen bij de ene, unieke ruimtelijke eiwitstructuur gerealiseerD.

De ruimtelijke opvouwing van een eiwitketen is onder meer afhankelijk van de pH (zuurgraad) en dit verklaart de sterke pH-afhankelijkheid van de enzymatische activiteit.
De meeste enzymen zijn slechts in een zeer beperkt pH-gebied optimaal actief (het optimum ligt doorgaans bij pH 5–8).
Buiten dit pH-gebied verliezen de enzymen, soms op irreversibele wijze, hun activiteit.

In vele gevallen kan de katalytische werking van de enzymen worden verhoogd door bepaalde stoffen, die activatoren worden genoemD. Voorbeelden hiervan zijn thiolverbindingen (zoals mercapto-ethanol en cysteïne), maar ook tweewaardige metaalionen (Mg2+, Mn2+, Zn 2+ e.
D.).
Daarnaast zijn er stoffen die de activiteit van de enzymen al of niet reversibel verlagen (inhibitoren of remmers).

  1.
1 Co-factoren

De specificiteit van een complex enzym wordt bepaald door het apo-enzym; dit blijkt o.
m.
uit het feit dat verschillende enzymen (en dus met verschillende specificiteit) hetzelfde coënzym kunnen bevatten.

Uit onderzoek is gebleken dat naast enzymen die geheel uit eiwit bestaan ook enzymen voorkomen waarin zowel een eiwit- als een RNA-gedeelte aanwezig is.
Het RNA is essentieel voor, en in bepaalde gevallen zelfs de drager van, de katalytische activiteit.
Er is zelfs een geval bekend van een RNA-molecuul dat geheel zelfstandig een chemische reactie katalyseert.
Deze ontdekking is van groot belang in verband met theorieën over het ontstaan van het leven.
Hiermee wordt namelijk steun gegeven aan het idee dat de huidige, op eiwitten gebaseerde, levensprocessen ontstaan zijn uit processen gebaseerd op de biologische activiteit van (primitieve) RNA-moleculen (zie evolutie [algemeen, biologie]

  2.
INDELING

Door de vroegere Commission on Enzymes of the International Union of Biochemistry (nu: Commission on Biochemical Nomenclature of the IUPAC and the IUB) zijn de enzymen op grond van hun werking als volgt ingedeeld:

A. oxidoreductasen, deze katalyseren redoxreacties, zoals het reversibel onttrekken van waterstof(dehydrogenasen) en andere oxidatieprocessen (oxidasen);

B. transferasen, deze katalyseren de overdracht van groepen van de ene verbinding naar de andere (A+BC ? AC+B);

C. hydrolasen, deze katalyseren de hydrolytische splitsing van verschillende verbindingen, zoals van eiwitten (peptidasen), nucleïnezuren(nucleasen), vetten (lipasen), esters (esterasen), koolhydraten;

D. lyasen, deze katalyseren de niet-hydrolytische verbreking van bindingen, zoals de koolstof-koolstofbinding (aldolasen, decarboxylasen), de koolstof-zuurstofbinding (dehydratasen) en de koolstof-stikstofbinding;

e.
isomerasen, deze katalyseren isomerisatiereacties, zoals de overgang van L-alanine in D-alanine (racemasen) en de overgang van glucose in galactose (epimerasen);

f.
ligasen, deze katalyseren de vorming van bindingen (synthese) en worden dan ook wel synthetasen genoemD.

  3.
TECHNISCHE TOEPASSINGEN

Vele van oudsher toegepaste processen berusten op de werking van enzymen, zoals de bereiding van kaas, brood, alcoholische dranken en leer.
Daarnaast worden enzymen gebruikt o.
A. in de textielindustrie, bij de fabricage van papier en kleefstoffen, bij de zuivering van afvalwater en in wasmiddelen.

Enzymen worden zowel toegepast in 'ruwe' als in gezuiverde vorm; in dit laatste geval worden zij geëxtraheerd uit dierlijk of plantaardig materiaal: vnl.
bacteriecultures en daarnaast klieren, bladeren en schillen.

Gedurende de laatste jaren is ook de biotechnologische productie van enzymen sterk in opkomst.
Hierbij staan vooral enzymen in de belangstelling waarvoor de bronnen schaars zijn en enzymen die alleen met behulp van kostbare zuiveringstechnieken kunnen worden verkregen.

De productie van grote hoeveelheden enzym is relatief eenvoudig geworden door het gen voor het betrokken enzym via recombinant-DNA-technieken in te bouwen in een gemakkelijk te kweken organisme, zoals gist of een bacterie.

Een voorbeeld is de in Nederland ontwikkelde productie van het bij kaasbereiding belangrijke enzym chymosine (= rennine) m.
B.v.
gistcellen.
Deze techniek biedt bovendien de mogelijkheid om gerichte veranderingen in de structuur (aminozuurvolgorde) van het enzym aan te brengen en zo de eigenschappen van het enzym beter aan te passen aan de omstandigheden waaronder het moet worden gebruikt (protein engineering).

Synthetische biologie      Schrauwers Arno  & Poolman Bert      Biologie

Heel stilletjes is de moleculaire biologie in een nieuwe fase terechtgekomen, niet alleen van knippen en plakken van bestaand genetisch materiaal, maar nu ook de fase van leven als tekentafelproject: de synthetische biologie.

J. Craig Venter, mede-ontrafelaar van het menselijke genoom, heeft zich op de synthese van nieuw leven gestort.
In 2007 kondigde hij met veel aplomb aan dat zijn instituut een chromosoom van de bacterie Mycoplasma genitalium had gesynthetiseerD. In augustus 2009 meldde het instituut dat het een met behulp van een gist ‘gebouwd’ chromosoom van Mycoplasma mycoides, een familielid van M.
genitalium, had overgeplant in M.
capricolum.
Ondertussen, medio 2010, heeft Venter het voor elkaar: de ‘nieuwe’ bacterie JCV0.
2 is geboren.

De synthetische biologie begint met het nabouwen van bestaande, relatief eenvoudige systemen, zoals het chromosoom van een bacterie of van het roemruchte virus dat begin van de twintigste eeuw de dodelijke Spaanse griep veroorzaakte.

 

Dodo of walgvogel

 

We zijn er nog een heel eind vandaan, maar we kunnen op enig moment ook de veel ingewikkelder eukaryoten nabouwen – organismen die in tegenstelling tot de bacteriën een celkern bevatten, net zoals de cellen in ons lichaam.
Het is een frivole gedachte en een flinke sprong verder, maar zullen er ooit weer, gereconstrueerde, mammoets rondlopen op de Siberische steppen?

Zover zijn we nog lang niet – als het al ooit zover komt – maar nog niet alle hoop op de ‘reconstructie’ van een nieuwe generatie mammoets is verloren, want ook het erfelijk materiaal van een mammoet ligt opgeslagen in DNA en als onderzoekers erin zouden slagen dat DNA te reconstrueren, dan zou dat DNA in principe nagemaakt kunnen worden.

We hoeven ons bij de reconstructie van uitgestorven dieren niet te beperken tot de mammoets.
Ook de in de zeventiende eeuw uitgestorven dodo of walgvogel zou weer tot leven gewekt kunnen worden of de sabeltijger.
En we hoeven niet te stoppen bij de uitgestorven dieren.
We kunnen, in theorie tenminste, natuurlijk ook dieren tot leven wekken die tot nu toe alleen nog maar hebben bestaan in onze sprookjes en fantasieën zoals eenhoorns, draken en andere toverdieren.

 

Molecuul van 2,5 meter

 

Voor de fantasie met ons aan de loop gaat, moeten we even aan de rem trekken.
Het maken van nieuw leven is beslist geen sinecure.
In theorie is het mogelijk.
Of het wenselijk is, is een tweede.
Uiteindelijk ligt er scheikunde aan de basis van alle leven; ingewikkelde scheikunde, maar toch scheikunde.
Die scheikunde bepaalt het leven.
Zo bestaat dat beroemde ‘levensmolecuul’ DNA uit lange reeksen van slechts vier typen basen met ‘aanhang’, de zogeheten nucleotiden.
Die worden afgekort aangeduid naar hun basebestanddeel met de letters A, voor adenine, C, voor cytosine, G, voor guanine, en T voor thymine.
In de lange reeksen DNA-nucleotiden ligt de blauwdruk, de code, voor het leven opgesloten.

Zo’n DNA-molecuul is vele malen groter dan de langste moleculen die mensen maken (zoals in kunststoffen).
Een DNA-molecuul meet, uitgerekt, wel 2,5 meter en bevat vele miljoenen van die vier verschillende nucleotiden aan elkaar.
In theorie kan je zo’n reuzenmolecuul wel maken, maar voor we al te geestdriftig worden, moet je daarbij meteen bedenken dat het risico groot is dat je bij het tienduizendste molecuul een foutje inbouwt en dan moet je nog duizenden malen zo’n streng van 10.
000 nucleotiden maken.
Dan hebben we het nog niet eens over de tijd die het kost om zo’n enorm molecuul te synthetiseren.
Dat is echter slechts de weerbarstige praktijk: leven is maakbaar.

 

Je kunt je verminderd toerekeningsvatbaar laten verklaren als je te veel alcohol hebt genuttigd, maar hoe toerekeningsvatbaar zijn we zonder? Een 62-jarige Nederlandse man die aan de ziekte van Parkinson leed, een bewegingsstoornis, werd behandeld met elektrische prikkels in zijn hersenen.
Die stimuli deden de verschijnselen van zijn ziekte verdwijnen, maar de man was daarna niet meer ‘zichzelf ’.

Hij werd aanminnig, koopziek en vertoonde bovendien riskant gedrag dat hij in ongestimuleerde toestand niet vertoonde.
Dat gedrag verdween als de elektrische hersenprikkels werden verminderd, maar dan kwamen ook de verschijnselen van zijn ziekte weer terug.
Aardig detail is dat de man in onbehandelde, ‘normale’ toestand koos voor ‘stimulatie’.

 

Biologie van de tekentafel

 

De discussie wat bewustzijn is en of we een vrije wil hebben, is reuze interessant, maar daar gaan we het hier niet over hebben.
We strippen de mens – en het overige aardse leven – tot zijn chemische en fysische wortels en gaan eens na wat we daar al aan kunnen sleutelen en vertimmeren: de biologie van de tekentafel.

Dat we de mogelijkheden in handen hebben gekregen om leven te maken, heeft er mee te maken dat de natuurkunde, scheikunde en biologie elkaar steeds dichter naderen en hier en daar zelfs bij elkaar komen.
In feite is synthetische biologie die ontmoeting tussen de biologie, de leer van het leven, de natuurkunde, de leer van het onveranderlijk dode, en de scheikunde, de leer van het veranderlijke dode.

Mens als God?

 

Een van de eerste ideeën die hierbij opkomen, is: gaan we voor God spelen? In theorie is dat mogelijk, maar daar zijn we nog ver van verwijderd, zoals het voorbeeld hierboven met het maken van DNA-strengen illustreert.
Berichten in de media wekken misschien een andere indruk, maar we weten in feite nog ontzettend weinig van wat er zich in levende organismen afspeelt.
Zelfs voor wat leven nu eigenlijk is, kunnen we geen sluitende definitie geven.
Virussen, bijvoorbeeld, worden door veel biologen niet tot het leven gerekend, maar computervirussen voldoen vaak wel aan de, manke, definities die voor leven worden gegeven.

Craig Venter is een van de vele onderzoekers die zich momenteel heeft gestort op de synthetische biologie.
Hij wil geen mammoet reconstrueren of een feniks uit zijn as doen herrijzen, maar hij heeft zich tot doel gesteld een ‘nieuwe’ bacterie te maken die waterstof produceert, om daarmee ons energieprobleem op te lossen.

Onopgelost raadsel

 

Teer punt blijft dat Venter het nagebouwde chromosoom niet geheel chemisch heeft gemaakt, maar dat de DNA-streng in stukjes en beetjes vervaardigd is met hulp van een bacterie, Escherichia coli (bekend uit onze darmflora), en aan elkaar is gelijmd door een gist (Saccharomyces cerevisiae, bekend als bakkersgist en tevens gebruikt voor alcoholische gisting).
De volgende stap is het aanbrengen van grootschalige veranderingen in de DNA-code waardoor het ontvangende organisme (de van zijn erfgoed ontdane cel) een aantal nieuwe ‘voorgeprogrammeerde’ functies krijgt.

 

We snappen nog niet veel van dat hele ingewikkelde proces dat leven heet.
Het lijkt er zelfs op dat hoe meer we denken te weten, hoe groter de gaten in de kennis worden.
Ooit is gedacht dat DNA de draad des levens was: als we die zouden kunnen lezen, dan zou het raadsel zijn opgelost.

 

Dat is niet zo.
Weliswaar is het ‘levensmolecuul’ de oermal van alle eiwitten die ons lichaam maakt, maar dat betekent allerminst dat het uitlezen van dat molecuul voldoende is om de bouw van een cel te doorgronden.
Een mens heeft meer dan 200 verschillende soorten cellen in zijn lichaam en in al die cellen huizen dezelfde DNA-moleculen.
Genen kunnen worden aan- en uitgezet.
Er zijn zogeheten springende genen en er is een fraai mechanisme dat ervoor zorgt dat cellen zich delen.
Ook mutaties, veranderingen in de genetische code, spelen een rol.

Het leven is nog voor een groot deel een mysterie.
Veel van de aandacht is gericht op DNA, maar ook dat machtige DNA is maar een deel van het hele systeem dat leven heet.
Waarom gebruiken we bij het bouwen van eiwitten maar twintig aminozuren van de talloze die er mogelijk zijn en waarom juist aminozuren? Moeten we, als we leven gaan maken, ons beperken tot de ‘paar’ moleculen waaruit levende systemen nu bestaan of kunnen we helemaal van nul beginnen en worden de mogelijkheden van synthetische biologie slechts beperkt door de grenzen van ons voorstellingsvermogen?

 

Ontcijferen

 

Zoals gezegd, is er nog veel duisternis rond het complexe chemische systeem dat leven heet.
Dat je de finesses van een proces nog niet kunt doorgronden, wil echter niet meteen zeggen dat je er ook niets mee kan.
Wel vaker is de praktijk de theorie voor.
We zijn niet geheel hulpeloos.
De technieken waarmee we naar dat hele ingewikkelde systeem in een levende cel – de bouwsteen van het leven – kunnen kijken, worden ook steeds indrukwekkender.

Kostte het nog geen decennium geleden nog jaren en een half miljard dollar om het eerste menselijk genoom te ontcijferen, nu kan dat voor enkele duizenden dollars en enkele dagen en als nieuwe technologieën zich in de praktijk bewijzen, dan kost het uitlezen van ons individuele DNA binnenkort nog maar een paar honderd dollar/euro.

Medische toepassingen

 

Een paar jaar geleden meldde het Engelse zakenblad The Economist dat een speciaal computerprogramma van het Californische bedrijf GeneDupe mythische dieren tot een virtueel leven zou kunnen wekken.
Met een speciale virtuele cel zou GeneDupe van een embryo in een minuut een volwassen dier kunnen maken door met speciale software alle biochemische en biologische details virtueel in de cel te zetten.
Het bedrijf wilde die spook- of sprookjesdieren ook echt tot leven wekken, zo meldde het blaD.

Daarvoor moest echt DNA gebruikt worden, waarmee het door de computer ontwikkelde genetische materiaal van het mythische dier zou worden gecombineerD. Het artikel stond in de uitgave van 1 april 2006 en zal ongetwijfeld de zinnen hebben geprikkeld van mensen die gevoelig zijn voor sciencefiction, maar helemaal onzinnig is het idee niet.

Big Blue

 

Het maken van nieuwe gewervelde dieren zal niet de hoofdstroom zijn van de synthetische biologische toepassingen, althans zeker de eerste jaren niet.
Het belangrijkste werkterrein van de toepassingsgerichte synthetische biologen zal zeer waarschijnlijk onze gezondheid zijn, medische toepassingen.
Er wordt al gewerkt met gentherapieën, waarbij getracht wordt ‘foute’ genen uit te schakelen of om te scholen, maar dat gebeurt op een vrij primitieve manier.

Die technieken behoeven verfijning.
Ook daarbij wordt de biologie weer te hulp geroepen: met behulp van virussen kunnen genen worden ingebouwD. IBM, dat in navolging van de TU Delft een nanoporiesysteem heeft ontwikkeld, mikt met zijn recente DNA-lezer op medische toepassingen.
Met zo’n systeem van Big Blue kan bijvoorbeeld medicatie veel beter specifiek worden toegespitst op de individuele patiënt, is het verhaal van de Amerikaanse computerfabrikant.

Van gezondheidszorg is het een kleine stap naar preventie.
Er is al sprake van virusachtige sensoren, die allerlei metingen in de bloedbaan kunnen verrichten om, bijvoorbeeld, vroegtijdig de vorming van kankercellen te detecteren.
Bij de grote inentingscampagne tegen de Mexicaanse griep in 2009 ging het gerucht rond dat mét het griepvaccin ook dergelijke nanosensoren mee zouden worden ingespoten.
Onjuist in dit geval, maar die techniek is wel degelijk in ontwikkeling.
Van preventie, het voorkomen van ziekten, naar het verbeteren van het systeem is dan een volgende stap.
Enzovoort.
De meesterproef voor synthetisch biologen is natuurlijk het maken van volledig nieuw leven.

Fossiele grondstoffen

 

Vooralsnog is dat nog een stap te ver, maar eens zal het zo ver komen, zeker als we het over eencellige organismen als bacteriën hebben.
Daarnaast – of misschien wel daarvoor – zal een groot deel van het synthetisch biologisch onderzoek gericht zijn op energietoepassingen en duurzame productie van chemische verbindingen.
Venter wil zijn aangepaste micro-organismen waterstof laten produceren, waarmee wij mensen in onze groeiende energiebehoefte zouden kunnen voorzien, zonder het klimaat of milieu te schaden (bij de verbranding van waterstof ontstaat slechts water).

Veel van wat we momenteel maken is gebaseerd op fossiele grondstoffen en 150 jaar chemische technologie.
De beschikbaarheid van fossiele grondstoffen is echter beperkt en zowel voor onze energievoorziening als voor die van chemische bouwstenen zullen alternatieven gevonden moeten worden.
Synthetische biologie zou de sleutel kunnen vormen voor duurzame productie van chemische verbindingen zoals die worden gebruikt voor textiele vezels, vliegtuigen of bouwmaterialen, om maar een paar voorbeelden te noemen.

Stilte

 

Het is verbazingwekkend dat deze hele ontwikkeling zich vrijwel geheel afspeelt in het domein van de wetenschap.
Hoewel instituten die zich bezighouden met het volgen en het inschatten van de gevolgen van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, zoals het Nederlandse Rathenauinstituut, al verschillende malen aandacht hebben besteed aan deze ontwikkeling (onder meer in het Rathenaurapport Leven Maken, uit 2007), wil de publieke discussie over de synthetische biologie maar niet losbarsten.

Het lijkt wel alsof het grote publiek en de milieuorganisaties hun kruit verschoten hebben in de jaren tachtig en negentig toen er, lichte, paniek uitbrak rond het thema van wat toen nog genetische manipulatie werd genoemD. Genetisch veranderde micro-organismen en planten zouden onze flora en fauna wel eens in gevaar kunnen brengen en uiteindelijk tot het uitsterven van de mens kunnen leiden, omdat ons afweersysteem niet tegen die vreemde ‘beestjes’ bestand zou zijn.
Greenpeace maakt zich nog steeds druk over de ‘antieke’ gengewassen, terwijl de technieken inmiddels de menselijke cel hebben bereikt en oneindig veel verfijnder zijn geworden.

Te ver doorgeslagen

 

In wetenschappelijke kringen leeft de mening dat zowel wetenschappers als maatschappelijke organisaties geleerd lijken te hebben van lessen uit het verleden rond de ontwikkeling van recombinant-DNA. Het rapport van het Rathenauinstituut wordt daar gezien als een stuk dat, wat de mogelijkheden op korte termijn alsook de risico’s betreft , te ver is doorgeslagen: zowel de mogelijkheden als de risico’s worden overschat.

Op een congres over synthetische biologie in 2008 in Heidelberg, georganiseerd door de Europese organisatie voor moleculaire biologie EMBO, werd de opvatting geventileerd dat het debat al in de jaren 1970 en 1980 heeft plaatsgevonden toen de, destijds baanbrekende, recombinant-DNA-techniek onderwerp van heftige publieke discussies was.
Voor een deel is dat waar, maar de mogelijkheden op dit terrein zijn inmiddels zover voortgestoven dat het goed is het grote publiek erbij te betrekken, zonder daar meteen een zenuwoorlog mee te willen ontketenen.
Daarmee is niemand gebaat.
Dit boek zou een, zij het bescheiden, bijdrage aan die discussie kunnen leveren.

Eind 2007 kondigde de Amerikaan triomfantelijk aan dat hij voor het eerst een kunstmatige DNA-streng voor een bacterie had gemaakt en in een van DNA ontdane bacteriecel had getransplanteerD. Een probleempje was dat het organisme met dat ‘nieuwe’ DNA – dat overigens op een ‘watermerk’ na identiek was aan het oorspronkelijke – weliswaar niet meten dood ging, maar dat het zich niet deelde zoals natuurlijke bacteriën plegen te doen.
Inmiddels heeft hij die barrière echter ook genomen.

Bloed      Strengers      Biologie

Belicht worden onder meer de symboliek van bloed door de eeuwen heen, de geschiedenis van bloedtransfusies, de samenstelling van bloed, de bloedsomloop en leukemie.
Hoewel er al veel bekend is van bloed heeft het ook nog veel geheimen.
De kennis om bijvoorbeeld allergieën, virussen (aids, syfilis, hepatitis B) en bloedtransfusieproblemen het hoofd te bieden zijn veelal nog ontoereikenD. Dit deel bevat uittreksels uit het handboek van het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst en beschrijft de mogelijkheden om ziekten te herkennen, de nadruk ligt hierbij op aandoeningen die het bloed en het afweersysteem betreffen.
Het derde deel is gewijd aan wetenschappelijke artikelen en krijgt in zekere mate de functie van naslagwerk.
De meeste zo niet alle artikelen zijn verschenen in het blad van het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst: CLBbulletin.
De laatste twee onderdelen zijn voor een select gezelschap.
Was het eerste stuk een samenhangend geheel waardoor verreikende voorkennis niet nodig is, voor de laatste twee delen is dit niet te zeggen.
Zij zijn ronduit moeilijk en onsamenhangend, de verschillende onderwerpen hebben geen samenhang en zijn daardoor moeilijk te begrijpen.
Voor diegenen met de juiste voorkennis en interesse zoals artsen en wetenschappers zal dit ongetwijfeld een goede en begrijpelijke bron van informatie zijn.
Al vallen de laatste twee onderdelen een beetje tegen, deze driedelige encyclopedie geeft toch een compleet beelD. Kruisverwijzingen nemen de gebruiker mee op een ontdekkingsreis door de verschillende onderdelen.
Het is de eerste keer echter wel moeilijk te bepalen waar je bent als je met behulp van een kruisverwijzing naar een ander onderdeel bent gegaan.
Er is veel gebruik gemaakt van videofragmenten en illustraties zowel foto’s als tekeningen zodat dit boeiende onderwerp op aangename wijze in beeld wordt gebracht.
Er zitten vergaande beelden bij; in Rusland werd in de jaren dertig een methode ontdekt om bloed van overledenen geschikt te maken voor transfusie, op videobeelden is te zien hoe het bloed uit een lijk wordt afgetapt.
Er zitten hele boeiende beelden bij, de toegevoegde waarde van de videobeelden is echter dubieus: een groot aantal voegt weinig toe meneer Hupsepups neemt dit en dat in of hadden door één enkele foto vervangen kunnen worden.
Bovendien zijn in de tekst geen foto’s opgenomen, door in de tekst een link aan te klikken, kan de gebruiker een foto tevoorschijn halen.
Verwijzingen naar pagina’s op het internet bieden de mogelijkheid om nog dieper in het bloed te duiken.

De code van het leven      Davies      Biologie

De mens heeft maar twee keer zo veel genen als een fruitvlieg en maar een paar honderd meer dan de kip.
Nu het menselijk genoom volledig in kaart is gebracht, blijkt dat we maar 30.
000 genen hebben in plaats van de veronderstelde 100.
000.

De code van het leven is het spannende verslag van de zoektocht naar deze eigentijdse Heilige Graal.
Auteur Kevin Davies behandelt alle belangrijke hoofdrolspelers die in een van de twee samenwerkende onderzoeksinstellingen een rol spelen: het publieke Human Genome Project van Francis Collins en het bedrijf Celera Genomics van Craig Venter.
Hij beschrijft de indrukwekkende en spannende zoektocht naar het geheim van het menselijk leven.
Daarnaast gaat hij uitgebreid in op de vraag wat de wereld met al deze nieuwe kennis kan en moet doen

 1.
Doorbraken in de biologie

            1.
DNA en genomen

            2.
Genen, aminozuren en eiwitten, en ook nog junk-DNA

 2.
Doorbraken in de technologie: microroosters en bio-data

3.
Doorbraken in de wiskunde en statistiek

4.
Toepassingen

      1.
Klinische toepassingen in de oncologie

            1 Selectie van kenmerken

            2 Selectie van individuele genen

            3 Selectie van combinaties van genen

            4 Voorspellingen

            5 Ontdekken van klassen

      2.
Ontrafelen van DNA-functies

            1.
Situering

            2.
Clusteren van genexpressieprofielen

            3.
Representatie van de bindingsplaats van een transcriptiefactor

            4.
Voorbeeld

4 De (nabije) toekomst: systeembiologie

1.
Inleiding

 

In een beroemd artikel van slechts één pagina, dat verscheen in het bekende tijdschrift Nature in 1953 [Watson, 1953], beschreven Francis Crick en James Watson voor het eerste de chemische structuur van het DNA2.
Sinds die ontdekking is het wetenschappelijk onderzoek in de moleculaire biologie en biotechnologie werkelijk geëxplodeerD. We weten steeds meer over de genetische en biochemische processen die zich in de cel afspelen.
Verwacht wordt dat de impact van toepassingen op mens, dier en plant enorm zal zijn.

  Een gelijkaardige exponentiële evolutie van toepassingen maken we heden ten dage mee in de informatietechnologie.
Deze is gegroeid uit het fundamenteel onderzoek van de eerste helft van de 20ste eeuw.
Wat we vandaag hardware noemen, is ontstaan uit de elektromagnetische wetten van Maxwell (electriciteit en draadloze transmissies).
Het onderzoek in de kwantummechanica door Einstein, Bohr, Schrödinger, Heisenberg en vele anderen heeft uiteindelijk geleid tot de eerste transistor in 1948.
Wat we omschrijven als software is gebaseerd op de vele wiskundige ontdekkingen en ontwikkelingen tussen 1850 en 1950, de formulering van de informatietheorie door Shannon en het onderzoek in de computerwetenschappen sinds de jaren 50.
‘Software’ omvat numerieke algoritmes, databases, transmissieprotocollen, computertalen enz.
De spectaculaire groei van de informatietechnologie wordt soms gekarakteriseerd door de Wet van Moore3, waarvan de manifestaties zeer goed te zien zijn in ons dagelijkse leven: Denken we maar aan computers en laptops, DVD-spelers, mobiele telefoons en Ipod's, het internet en het World Wide WeB. Het zijn stuk voor stuk technologieën en realisaties die tien jaar geleden nog niet bestonden.

  Deze bijdrage gaat echter niet alleen over moleculaire biologie of enkel over informatietechnologie, maar vooral over de synergie tussen deze op het eerste gezicht totaal verschillende wetenschappen.
Deze symbiose wordt de bio-informatica genoemD. De manier waarop vandaag moleculair biologisch onderzoek wordt verricht, is door de informatietechnologie ingrijpend veranderD.
‘Biology has become an information science’, zegt Leroy Hood van het Institute for Systems Biology in Seattle (zie http://www.
systemsbiology.
org/).

 

In wat volgt zullen we de belangrijkste ingrediënten van de bio-informatica toelichten, zonder exhaustiviteit na te streven.

2.
Wat is bio-informatica ?

 

Bio-informatica ontstaat op de samenvloeiing van twee wetenschapsdomeinen, namelijk dat van de informatietechnologie en dat van de moderne biologie.
Vooraleer we ons buigen over enkele illustratieve voorbeelden van toepassingen in de bio-informatica, is het nodig om dieper in te gaan op enkele verschillende doorbrakenin de biologie, de technologie en de wiskunde.

1.
Doorbraken in de biologie

It has not escaped our notice that the specific pairing we have postulated

immediately suggests a possible copying mechanism for the genetic material.

Laatste zin uit het Crick & Watson artikel in Nature, 1953

 

Van alle wetenschappen is de biologie misschien wel het vlugst geëvolueerd gedurende de afgelopen vijftig jaar.
In deze discipline zijn er dan ook geweldig veel wetenschappelijke ontdekkingen gedaan, te veel om hier op te noemen, met elk een diepe impact op onze kennis over virussen, bacteriën, planten, dieren en mensen.
Van het hiernavolgend overzicht maken we ook gebruik om de lezer in het kort vertrouwd te maken met de vereiste biologische basiskennis4.

1.
DNA en genomen

Het menselijk lichaam bestaan uit ettelijke miljarden cellen.
In de kern van elke cel vinden we de chromosomen.
Deze chromosomen kunnen beschouwd worden als hoofdstukken van een boek, dat geschreven is in het alfabet van het DNA. DNA5 staat voor ‘DeoxyriboNucleic Acid’.
Elk DNA-molecule is een lineaire aaneenrijging van vier genetische basiscomponenten, die aangeduid worden met de letters A (Adenine), C (Cytosine), T (Thymine) en G (Guanine).
Wat Watson en Crick beschreven in hun artikel in Nature van 1953, was de moleculair geometrische structuur van een DNA-molecule – de befaamde dubbele helix.
Deze ziet er uit als een wenteltrap, waarbij de treden bestaan uit paren van A-T en G-C moleculen.
De dubbele spiraal waartussen deze treden gevormd wordt, bestaat uit twee ketens van fosfaat-deoxyribose-suikerpolymeren.
Het geheel noemt men dan ‘dubbelstrengig DNA’.
Het feit dat A hier altijd samen voorkomt met een T, en een G altijd met een C, noemt men de complementariteit van het DNA. Deze complementariteit is het fundamentele principe waarmee DNA bij celdelingen wordt gecopieerD. Op één of andere manier splitsen de treden van de trap in het midden, waarbij elke A van de overeenkomstige T wordt gescheiden, en elke G van de overeenkomstige C. Vervolgens worden de twee gescheiden strengen van het DNA elk opnieuw ‘gecomplementeerd’ met ‘complementaire strengen’, doordat aan elke A (of T) een nieuw molecule T (of A) wordt ‘gebreid’ (idem dito met C (of G) en G (of C)).
De realiteit is natuurlijk wel heel wat ingewikkelder dan hier beschreven, maar dit is een goed begin! De complementariteit van het DNA laat dus toe om de genetische informatie als het ware te ‘ontdubbelen’ en vervolgens te kopiëren.
Zoals we verderop zullen zien, is de complementariteit ook de basis van de nieuwe technologie van microroosters.

  Een andere grote doorbraak is de beschikbaarheid vandaag de dag, van de volledige DNA-sequentie – het genoom - van een toenemend aantal organismen.
Zeer recent werd dat van de mens volledig ontrafeld en gepubliceerd in twee belangrijke artikels met bijbehorende websites6 [Lander, 2001] [Venter, 2001]7.
Naast het menselijk genoom, dat ongeveer drie miljard tekens lang is, heeft men de laatste tien jaar ook heel wat andere genomen van organismen gesequentieerd, zoals dat van verschillende virussen8, ééncellige organismen zoals bacteriën9 (e.
g.
Haemophilus influenzae), organismen zoals gist (Saccharomyces cerevisae), planten zoals Arabidopsis thaliana (Nature, 14 december 2000), rijst10, of de kiezelalg11, de nematode worm Caenorhabditis elegans12, het fruitvliegje Drosophila melanogaster (Science, 24 maart 2000) en de muis Mus musculus (zie Nature, 420, 5 december 2002).

2.
Genen, aminozuren en eiwitten, en ook nog junk-DNA

Zoals we gezien hebben bestaat het genoom van elk organisme in essentie uit een lineaire aaneenschakeling van nucleotides.
In dit genoom bevinden zich bepaalde functionele stukken.
Hiervan zijn de genen de meest bekende.
Een gen kan biologisch gedefinieerd worden13, maar hier geven we een vereenvoudigde informatie-theoretische beschrijving.
Een gen bestaat eigenlijk uit een aaneenrijging van ‘codons’, waarbij elk codon bestaat uit drie opeenvolgende nucleotides.
Elk van deze drie letters staat voor een bepaald aminozuur.
In de natuur zijn er 20 verschillende aminozuren.
Het begin van een gen wordt aangeduid door een start-codon (meestal ATG) en het einde ervan door een stop-codon (meestal TAA, TAG of TGA)14.
Men moet zich nu inbeelden dat een gen door een welbepaald leesmechanisme wordt afgelezen van bij het start-codon, waarbij elke opeenvolgende combinatie van drie letters chemisch vertaald wordt in een aminozuur.
De opeenvolgende aminozuren worden dan aan mekaar geregen tot een eiwit (proteïne).
Het zijn deze proteïnes die zowat de werkpaarden zijn in alle mogelijke biologische processen.
Het traject van de functionele entiteiten – de genen – in het DNA, via codons en aminozuren, naar proteïnes wordt het centraal dogma van de biologie genoemD. Recent echter zijn hierop ook belangwekkende uitzonderingen ontdekt en is men eigenlijk niet langer zeker of dit ‘dogma’ wel zo universeel is.

  Omdat een codon drie letters bevat, die kunnen gekozen worden uit een alfabet van vier letters (A, C, T, G), bestaan er 64 verschillende combinaties (nl.
4 tot de 3de macht).
In de natuur komen echter slechts 20 verschillende aminozuren voor.
Het is dan ook zo dat sommige aminozuren gekenmerkt worden door verschillende groepjes van drie letters.
Dit is geen ‘fout’ van de natuur, maar eerder één van haar sterktes: op die manier mag er af en toe, bijvoorbeeld door een toevallige mutatie, een letter in het DNA veranderen zonder dat dit een merkbaar effect heeft op het geproduceerde aminozuur.
Maar af en toe gebeurt het ook dat één kleine puntmutatie in het DNA zeer erge gevolgen heeft.
Dat is het geval bij sommige monogenetische ziekten, waarbij de afwijking in één enkel gen soms catastrofale gevolgen heeft.

  Ondanks het beperkt aantal aminozuren is het aantal mogelijke proteïnes astronomisch groot.
Immers, voor proteïnes die bestaan uit L aaneengeregen aminozuren, is het aantal mogelijke combinaties ‘20 tot de Lde macht’.

  Proteïnes, die dus eigenlijk lineaire ketens zijn van aminozuren, zijn meestal opgerold volgens ingewikkelde driedimensionale geometrische configuraties.
De geometrische structuur van elk proteïne is zeer determinerend voor zijn precieze interactie met andere proteïnes en moleculen, zoals bindingseigenschappen en –affiniteiten, enzymatische catalyse, signaaltransductie, cel-celcommunicatie en vele andere functies en processen in de cel: het zijn de eiwitten die cellen aan mekaar klitten tot weefsels, die de weefsels tot organen organiseren en van daaruit een levend wezen scheppen.
Eiwitten regelen de celdeling, herstellen kapot erfelijk materiaal, leveren belangrijke stoffen aan het natuurlijke afweersysteem, helpen bij de zuurstofvoorziening (enz.
)15.
Wanneer er met de eiwitproductie iets misgaat (bvB. productie van te veel of te weinig van bepaalde eiwitten) omdat er iets misloopt in één van de stroomopwaartse stappen (een fout in het DNA, problemen bij transcriptie en translatie16, enz.
), dan wordt dat snel duidelijk op het niveau van de weefsels, de organen en uiteindelijk het algemeen welvoelen van de patiënt.
Zo bijvoorbeeld weet men dat bij het ontstaan van prostaatkanker vier eiwitten een belangrijke rol spelen (nl.
(te weinig) PPAP2B en GSTP1, (te veel) PIM1 en HPN).
Er wordt dan ook veel onderzoek verricht naar methodes die de precieze geometrische vorm van een proteïne kunnen voorspellen, vertrekkende van de DNA-sequentie die er voor codeert (het zgn.
‘protein-folding’ probleem).

  De hierjuist beschreven genetische code, vertrekkende van DNA-sequenties, over codons/aminozuren naar proteïnes, is quasi universeel voor alle organismen op onze planeet.
Dat opent natuurlijk op termijn heel wat perspectieven om stukjes DNA-sequentie uit te wisselen tussen organismen om daarbij bepaalde ‘verbeteringen’ te realiseren.
Naarmate men de genomen van steeds meer organismen opgelijnd krijgt, kan men ook steeds meer preciezere schattingen maken van het aantal genen dat aanwezig is in elk organisme.
Enkele voorbeelden zijn bacteriophage Lambda (grootte genoom 5.
0E+04 base paren17, 60 genen), Escherichia coli (4.
6E+06 bp, 4290 genen), Gist (12.
0E+06 bp, 6144 genen), de fruitvlieg Drosophila melanogaster (1.
0E+08 bp, 13338 genen), het wormpje Caenorhabditis elegans (1.
0E+08 bp, 18266 genen), de ‘zandraket’ Arabidopsis thaliana (2.
3E+08 bp, 27000 genen) en de mens Homo sapiens (3.
0E+09 bp, ‘slechts’ 25000 genen)18.

  In het genoom van mensen, zoogdieren en planten zitten ook sequenties van DNA die niet coderen voor eiwitten.
Tot voor kort werden de meeste van deze stukken omschreven als ‘junk-DNA’.
De laatste jaren komt men terug van die wat oneerbiedige naam.
Immers, in deze niet-coderende gebieden liggen tal van andere functionele entiteiten, zoals regulatorische elementen en motieven, waarop we hierna verder zullen ingaan.
Het zijn ‘schakelaars’, die een gen aan of af kunnen zetten, en die ook kunnen ageren als ‘dimmers’ (D.w.
z.
een gen meer of minder actief maken, m.
A.w.
de hoeveelheid geproduceerd mRNA regelen) en ‘timers’ (D.w.
z.
de activiteit van een gen aansturen als functie van de tijd, bvB. bij bioritmes en –cycli).
Er zijn ook ‘pseudo-genen’, D.w.
z.
genen die lange tijd geleden, ergens in de evolutie wel een functie hebben gehad, maar die nu niet langer worden aangeschakelD. En er is tenslotte ook – zoals blijkt uit recente experimenten19 – echt junk-DNA dat klaarblijkelijk geen precieze functie heeft.
Vandaag de dag gebeurt zeer veel onderzoek over de ontrafeling van alle mogelijke interacties tussen regulatorische elementen, genen of groepjes van genen.
Men noemt dergelijke interacties ‘genetische netwerken’.

  Al deze biochemische reacties spelen zich af op gigantisch kleine schalen.
Zo zijn virussen bijvoorbeeld slechts enkele honderden nanometer groot (een nanometer is een miljoenste van een millimiter, dus 0,000000001 m).
Maar de tijdschalen waarop biologische systemen actief zijn, kunnen een enorme variatie vertonen.
De bacterie E.
Coli kan zich in ideale omstandigheden delen in 20 minuten.
Dit betekent dat na 8 uur 1 bacterie aan de basis kan liggen van een populatie van 2 tot de 24ste macht aantallen bacteriën.
Ze blijven zich dus om de 20 minuten verdubbelen.
Anderzijds zijn er bijvoorbeeld de genetische systemen die verantwoordelijk zijn voor bioritmes.
Deze hebben een periodiciteit van 24 uren of zelfs langer.

2.
Doorbraken in de technologie: microroosters en bio-data

De complementariteit in het DNA, het feit dat een A altijd aan een T is gebonden, en een C altijd aan een G, is de essentie van het genetisch kopieermechanisme, waarbij erfelijk materiaal wordt doorgegeven wanneer cellen delen.
Maar diezelfde complementariteit ligt ook aan de basis van een belangrijke nieuwe technologie die de laatste jaren opgang maakt, namelijk deze van de microroosters.

  In het pad van DNA naar proteïnes, dat we hierboven sterk vereenvoudigd hebben beschreven, speelt boodschapper RNA (mRNA met de ‘m’ van messenger) een belangrijke rol.
mRNA bestaat uit kleine enkelstrengige kopieën van DNA. Het is eigenlijk het mRNA dat kan migreren vanuit de kern, waar het genetisch erfgoed zit opgeslagen, naar de buik van de cel om daar het eiwitsyntheseapparaat van instructies te voorzien zoals hierboven beschreven.
Eén en ander wordt geïllustreerd in Figuur 1.
Hoe meer mRNA vanuit het erfelijk epicentrum wordt aangevoerd, hoe harder de eiwitmachine zal draaien.
Afwijkende eiwitconcentraties zijn rechtstreeks terug te voeren tot een verstoorde aanvoer van mRNA en duiden op een mogelijk ziektepatroon.
Daarom is de hoeveelheid mRNA moleculen – en de concentratie – een belangrijke indicatie over de moleculair biologische activiteit van bepaalde genen.
Dat laatste kan dan weer een een uiterst belangrijk beeld geven van wat er zich afspeelt met betrekking tot bepaalde ziektes.

  Recente technologische ontwikkelingen in de moleculaire biologie hebben het mogelijk gemaakt om de activiteit of het expressieniveau (D.i.
een maat voor de transcriptie of de hoeveelheid mRNA dat van een bepaald gen wordt aangemaakt), van duizenden genen in een cel simultaan te meten.
Eén van deze technologische ontwikkelingen is het microrooster (van het Engels ‘microarrays’) [Schena, 1995] [DeRisi, 1997] [Lander, 1999].
Microroosters bestaan uit een groot aantal sondes samengebracht op een klein oppervlak.
Sterk vereenvoudigd kan gesteld worden dat ieder van deze sondes bestaat uit DNA dat complementair is of bindt aan één welbepaalde mRNA-streng (ze meten dus de activiteit van één welbepaald gen).
Iedere mRNA-streng zal dus specifiek binden aan (of hybridiseren met) zijn complementaire sonde(s) wanneer het totaal mRNA, afkomstig uit cellen van een welbepaald celtype, in contact wordt gebracht met de sondes op het microrooster.
De binding van iedere complementaire sonde met zijn overeenkomstig mRNA kan gemeten worden en is dus een maat voor de hoeveelheid mRNA (expressieniveau) afkomstig van één welbepaald gen.
Door het groot aantal sondes die aanwezig zijn op het microrooster kan dus het expressieniveau van duizenden genen tegelijk worden gemeten.
De keuze van de genen of sondes wordt meestal bepaald door het probleem dat wordt bestudeerd (bijvoorbeeld weefselspecifieke genen).
Maar de tijd is niet meer ver af dat men gewoon alle genen van een organisme op één microrooster zal aanbrengen.

  Expressieniveaus van genen bepalen was vroeger reeds mogelijk met specifieke technologieën (bijvoorbeeld Northern blot), maar de grote kracht van microroosters bestaat erin dat deze bepaling, op redelijk eenvoudige wijze, voor duizenden genen tegelijk kan gebeuren.
Men heeft het over ‘high-throughput’-technologieën.
Dit wil zeggen dat voor ieder staal dat wordt geanalyseerd op een microrooster (bijvoorbeeld een biopsie van een tumor), duizenden getallen (één per gemeten gen) als resultaat verkregen worden.
Het spreekt voor zich dat het niet eenvoudig is om deze enorme hoeveelheid data te analyseren.
Daarvoor hebben we wiskunde en statistiek nodig, en ook numerieke computeralgoritmes die deze enorme hoeveelheden data kunnen verwerken en er de relevante biologische informatie kunnen uithalen.
Dat is precies wat bio-informatica doet.

  Door de recente nieuwe technologieën hoeft het geen verwondering te wekken (is het niet verwonderlijk) dat de hoeveelheid biologische informatie op het internet exponentieel toeneemt.
Men schat dat de hoeveelheid genoomsequentie-informatie elke 18 maanden verdubbelt, wat - toeval of niet – dezelfde exponentiële verdubbeling is als die in de Wet van Moore.
Experts voorspellen dat binnenkort ongeveer 100 gigabyte aan biologische informatie, per dag, zal geproduceerd worden.

  Al deze data hebben enkele gemeenschappelijke kenmerken, die we ‘biodata kenmerken’ hebben genoemd [De Moor, 2003] en die we hier even kort samenvatten:

Biodata kenmerk I: Biologische data worden gecollecteerd onder meestal moeilijke experimentele omstandigheden, en zijn daarom niet altijd van de hoogste kwaliteit (technisch zegt men dat de ‘signaal-ruis’-verhouding, D.w.
z.
de verhouding van hoeveelheid ‘nuttige’ informatie t.
o.
v.
de hoeveelheid ‘nutteloze’ of ‘random’ informatie (=ruis), zeer laag is).

Biodata kenmerk II: Biologie als wetenschap wordt (nog?) niet gekenmerkt door een ‘axiomatische aanpak’, m.
A.w.
het is een empirische wetenschap waarin nog heel veel van de zogenaamde ‘first principles’ moeten worden geformuleerd, zo niet ontdekt.
Daarom ook doet men zeer intensief een beroep op de statistiek en op probabilistische methodes.

Biodata kenmerk III: De biologie is tot nader order niet axiomatisch is en de kwaliteit van de empirische data is relatief laag, toch is de kwalitatieve kennis van biologische systemen heel groot.
Dit vraagt om relatief complexe kennisrepresentatiesystemen.

Biodata kenmerk IV: Biologische systemen opereren op meervoudige schalen in ruimte en tijD. Dit impliceert de noodzaak aan methodes die informatie kunnen integreren over verschillende ordes van grootte.

Biodata kenmerk V: Biologisch onderzoek op eenzelfde organisme of pathologie gebeurt tegelijkertijd in verschillende (honderden tot duizenden) onderzoeksgroepen ter werelD. Bijgevolg is ook de kennis gedistribueerd, niet alleen geografisch, maar ook over verschillende honderden (wellicht duizenden) websites met biologische databanken en met relevante publicaties.
Dit vraagt om bijzondere methodes van kennisintegratie.

Biodata kenmerk VI: Biologen representeren biologische problemen en systemen veelal op een grafische manier.
Daarom zijn gebruikersvriendelijke ‘user interfaces’ alsook grafische metaforen voor informatie-uitwisseling zeer belangrijk.

3.
Doorbraken in de wiskunde en statistiek

Men zou kunnen denken dat biologie en wiskunde werkelijk twee totaal verschillende takken van de wetenschap zijn.
Niets is minder waar.
In de twintigste eeuw heeft men ‘ontdekt’ dat de fundamentele wetten van materie, energie en informatie op een bijzonder efficiënte wijze door wiskunde kunnen worden gevat20.
In de éénentwintigste eeuw zal men tot dezelfde conclusie komen over de fundamentele biologische wetmatigheden [Lesk, 2000].
De DNA-code zoals we die hierboven kort (en zeer sterk vereenvoudigd) hebben toegelicht, is een zuiver voorbeeld van het coderen van informatie.
De manier waarop proteïnes met mekaar interageren, kan treffend beschreven worden door differentiaalvergelijkingen.
Informatietheorie, wiskunde en statistiek zullen dus ook bijzonder effectief blijken bij het beschrijven van biologische systemen.

Dat dit alles geen toeval is, blijkt uit enkele historische voorbeelden.
De manier waarop de monnik Gregor Mendel de naar hem genoemde erfelijkheidswetten ontdekte, was niet gebaseerd op biologische inzichten, maar wel op statistische inferentie [Henig, 2000].
Claude Shannon maakte in 1940 een doctoraatswerk met als titel ‘An algebra for theoretical genetics’.
Het is dezelfde ingenieur die een kleine tien jaar later aan de wieg stond van een gloednieuwe tak van de wiskunde, die informatietheorie wordt genoemD. En de beroemde Britse wiskundige Alan Turing, die in de jaren 30 en 40 van de vorige eeuw belangrijke bijdragen leverde tot de computerwetenschappen (de ‘Turing-machine’), en die ook in de tweede Wereldoorlog de geheime codes van de nazi's hielp ontcijferen, diezelfde Alan Turing beschreef rond 1950 de celdeling waaruit embryo’s ontstaan (‘morphogenesis’) aan de hand van reactie-diffusievergelijkingen.
En er zijn talloze andere voorbeelden van deze symbiose tussen wiskunde en biologie.

  In de nieuwe wetenschap die biomimicry (van het Grieks, bios, leven, en mimesis, ‘imiteren’) wordt genoemd (zie www.
biomimicry.
org), laten wetenschappers zich inspireren door de natuur om nieuwe en betere technologische oplossingen voor allerhande problemen te vinden.
De onderliggende redenering is dat de natuur een gigantische computer is, die meer dan 3,8 miljard jaar de tijd heeft gehad om allerhande overlevingsstrategieën uit te proberen en er de beste van over te houden.
Zo gebruiken ingenieurs bijvoorbeeld vandaag artificiële neurale netwerken om moeilijke niet-lineaire verbanden tussen allerlei grootheden te beschrijven.
We gebruiken genetische algoritmen, die gebaseerd zijn op het Darwiniaanse idee van natuurlijke selectie (‘survival of the fittest’) om moeilijke optimalisatieproblemen op te lossen.
Of we gebruiken gesofisticeerde zoekalgoritmen, die geïnspireerd zijn op de manier waarop mieren met elkaar communiceren door gebruik te maken van feromonen.
Onze computervirus-detectiemethodes zijn geïnspireerd op natuurlijke immuunsystemen.
En we maken nu ook al DNA-computers21, waarbij de complementariteit van DNA-strengen (zie hierboven) gebruikt wordt om moeilijke combinatorische optimalisatieproblemen aan te pakken [Kari, 1997].

  Door de Wet van Moore, die erop neerkomt dat de rekenkracht van onze computers elke 18 maanden verdubbelt, zijn we in staat om algoritmen, waarvan sommigen op papier al meer dan 100 jaar bestaan, nu ook daadwerkelijk te gaan gebruiken op grootschalige databestanden22, van vele mega- tot gigabytes groot.
Een algoritme23 is in de computerwetenschappen een bepaalde procedure die gebruikt wordt om een probleem op te lossen.
Wanneer men bijvoorbeeld een lijst van namen alfabetisch wil sorteren, dan zal men daarvoor een bepaalde procedure uitdenken – een sorteeralgoritme- dat dan naderhand vertaald wordt in een computerprogramma dat geschreven wordt in een bepaalde computertaal.
Een numeriek algoritme is een algoritme dat gebruikt maakt van numerieke wiskunde en (lineaire) algebrA. Zo kan je bijvoorbeeld een numeriek algoritme bedenken om de vierkantswortel van een getal te berekenen, om twee matrices met mekaar op te tellen of te vermenigvuldigen of om de eigenwaarden en –vectoren van een matrix uit te rekenen.

  Bio-informatica is mogelijk geworden precies door de interactie tussen deze doorbraken op biologisch, technologisch en wiskundig-statistisch gebieD. Maar ook de toenemende communicatie via het internet, is een sterke katalysator voor de verdere ontwikkeling van deze nieuwe discipline: de dag van vandaag zijn er immers talloze biologische databases beschikbaar, niet alleen met wetenschappelijke artikels, maar ook met de genomen van een toenemend aantal organismen (zoals het menselijk genoom, dat van rijst, van de hond, van bacteriën, enz .
) en met biologische kennis over regulatorische elementen, genetische netwerken, interacties tussen proteïnes enzovoort.

3.
Toepassingen

 

Op basis van de afzonderlijke doorbraken kunnen we nu een tweetal concrete toepassingen van de bio-informatica beschrijven.
De eerste toepassing betreft het herkennen van verschillende soorten van leukemie aan de hand van genetische informatie, afkomstig van microroosters.
Dit voorbeeld toont aan hoe men in de toekomst voor dokters meer dan waarschijnlijk ‘decision-support-tools’ zal maken die ondersteuning kunnen bieden bij het bepalen van een diagnose.
In de tweede toepassing illustreren we hoe microroosters gebruikt worden om nieuwe biologische ontdekkingen te doen, zoals het detecteren van zogenaamde regulatorische elementen in het ‘junk-DNA’.

1.
Klinische toepassingen in de oncologie

Recent zijn verschillende publicaties verschenen die aantonen hoe we gegevens uit microroosters zouden kunnen gebruiken voor klinische doeleinden - veelal in de oncologie (bijvoorbeeld voor het bepalen van de prognose van borsttumoren [van de Vijver, 2002] [van ’t Veer, 2002]).
Deze gegevens kunnen aangewend worden om het proces van diagnose, bepaling van prognose en therapieplanning van kwaadaardige fenomenen mee te sturen.
Eens deze technologie in de toekomst op grote schaal zal worden gebruikt, valt het te verwachten dat de kostprijs ervan zeker zal dalen, waardoor deze techniek het experimenteel stadium zal ontgroeien en binnen het bereik komt van de meeste artsen (wat op zijn beurt een ware revolutie zou kunnen betekenen in het klinisch beleid bij kanker).

  Het ontstaan van kanker is een proces dat zich voor een groot deel afspeelt op het niveau van het genoom.
Onder invloed van bepaalde factoren (bestraling, virale infecties,…) kunnen mutaties ontstaan in bepaalde genen met eventueel ongecontroleerde celgroei en de mogelijkheid tot invasie en metastasering (uitzaaiing van kwaadaardige cellen) tot gevolg.
Door deze mutaties kan er ook bij andere genen verstoring van hun expressie optreden.
Ook al treedt bij deze genen geen mutatie op, toch wordt de expressie ervan direct of indirect door het product of de proteïne van een gemuteerd gen geregeld, bijvoorbeeld als het gemuteerd gen codeert voor een transcriptiefactor.
Het is de verzameling van deze ontregelde genexpressies die het fenotype of gedrag van de tumorcel bepaalt, zoals het stadium van de tumor, de prognose of het antwoord op een bepaalde therapie.
Het meten van een groot gedeelte van deze expressieniveaus door middel van microroosters zou dus van grote waarde kunnen zijn om het werkelijk gedrag van de tumorcellen te kennen, te voorspellen en te begrijpen.
Door de expressieniveaus te betrekken in de klinische besluitvorming, zouden de fundamentele processen die aan de basis liggen van de carcinogenese mee in rekening kunnen worden gebracht om het klinisch beleid te bepalen.
Dit zou een verbetering betekenen in vergelijking met de meer empirische beslissingsschema’s die nu gebruikt worden.

  Bij de studie van tumorstalen met microroosters kan men echter niet onmiddellijk besluiten trekken uit de enorme hoeveelheid gegevens (één waarde per gen of sonde aanwezig op het microrooster wat resulteert in duizenden getallen per microrooster-experiment).
Het is dus duidelijk dat er, om uit deze gegevens klinisch bruikbare resultaten te halen, bepaalde wiskundige en statistische technieken moeten worden aangewenD.

Als voorbeeld nemen we een verzameling van 72 patiënten met acute lymfatische leukemie (ALL), met acute myeloïde (AML) leukemie, of met een derde klasse acute leukemie die MLL-leukemie worden genoemD. Bloed- of beenmergstalen van deze patiënten werden geanalyseerd met een microrooster waarop sondes aanwezig waren voor een 12600-tal genen.
De resultaten van deze metingen [Armstrong, 2002] zijn publiek beschikbaar op het internet (zie http://www.
broaD.mit.
edu/cgi-bin/cancer/datasets.
cgi).

De gegevens afkomstig van microroosters kunnen worden ingezet om

kenmerken te selecteren;

individuele genen te selecteren die relevant zijn voor één van de drie vormen van leukemie;

combinaties van genen te selecteren die relevant zijn voor één van de drie klasses;

allerhande voorspellingen te doen rond het klinisch beleid;

voorheen ongekende klassen te ontdekken.

Op dit alles gaan we nu even nader in.

1.
Selectie van kenmerken

Een eerste doelstelling is het verminderen van het aantal gegevens (of aantal waarden) per patiënt of per meting op het microrooster.
Dit wordt ook het probleem van de dimensionaliteitsreductie genoemD. Voor de dataset bestaande uit de 72 patiënten met acute leukemie is de dimensionaliteit zonder reductie ongeveer 12600.
Omwille van het grote aantal gegevens is een dimensionaliteitsreductie is noodzakelijk vooraleer gestart kan worden met de verdere analyse.
Belangrijk is echter dat deze reductie gepaard gaat met een minimaal verlies aan essentiële informatie.
Enkel de meest essentiële kenmerken, die nodig zijn voor het bestuderen van een bepaald probleem, moeten worden geselecteerD. Deze selectie kan het best op één van de twee volgende manieren gebeuren.

2.
Selectie van individuele genen

De meest eenvoudige manier is de selectie van individuele genen waarvan de expressie het best gecorreleerd is met een bepaalde klasse (dit noemt men ook genen die differentieel tot expressie komen en de technieken die men gebruikt voor de selectie behoren tot de univariate analyse, bvB. hypothese testen.
Dergelijke selectie is nogal voor de hand liggend vermits niet alle genen een expressiepatroon hebben dat informatie bevat over een bepaalde klasse.
Zo zouden bijvoorbeeld voor de patiënten met acute leukemie de 15 genen kunnen worden geselecteerd waarvan het expressieniveau in één van de drie klassen (ALL, AML of MLL) het meest beduidend verschilt in vergelijking met de andere twee (zie Figuur 2).
De andere genen worden, voor dit probleem, gewoon buiten beschouwing gelaten.
Dit komt dan overeen met een dimensionaliteitsreductie van 12600 naar 45 (selectie van 15 genen voor ieder van de drie klassen).
Op deze manier kunnen ook onmiddellijk de genen worden geïdentificeerd die een rol spelen bij een bepaald klassenverschil, wat eventueel zou kunnen helpen om hun rol in de carcinogenese te bepalen.
In de literatuur kan men reeds een groot aantal artikels vinden die op een dergelijke manier genen trachten te identificeren.
Dit gebeurt aan de hand van metingen van expressieniveaus in cellen onder verschillende omstandigheden.
Deze verschillende omstandigheden komen overeen met de verschillende klassen (bijvoorbeeld gezonde cellen versus tumorale cellen, cellen van tumoren met een verschillende prognose, cellen van tumoren met een verschillende respons op therapie, cellen met een bepaalde mutatie versus cellen zonder een bepaalde mutatie, enz.
).

3.
Selectie van combinaties van genen

Een tweede methode om het probleem van de dimensionaliteitreductie op te lossen is de selectie van verschillende combinaties van genexpressies.
Ieder van deze combinaties resulteert dan in één enkele waarde en kan dan beschouwd worden als een kenmerk.
Merk op dat bij de vorige methode ieder kenmerk overeenkomt met één enkel expressieniveau.
Omdat het onderscheid tussen verschillende klassen over het algemeen niet volledig zal bepaald worden door de individuele activiteit van een gen, maar door de interactie van verschillende genen, is het beter om met combinaties van genexpressies te werken.

  Eén van deze methoden voor het bepalen van geschikte combinaties van genexpressies is de “Principale Component Analyse” (PCA).
Dit is een numerieke techniek die reeds lang gekend is in de multivariate statistiek en waarvoor de dag van vandaag zeer goede software bestaat.
PCA zoekt als het ware de combinaties die het meest “informatief” zijn voor een verzameling patiënten of microrooster-experimenten.
Deze combinaties (of kenmerken) worden dan de principale componenten genoemd van deze verzameling patiënten.
Zo kunnen voor de dataset van Armstrong et al.
, zoals die hierboven werd beschreven (acute leukemie),

drie principale componenten worden bepaald waardoor we drie kenmerken of waarden krijgen per patiënt.
Hierdoor kunnen we iedere patiënt voorstellen als een punt in een assenstelsel met drie assen (Figuur 3).
In dit geval is er dus sprake van een reductie van de dimensionaliteit van 12600 naar 3.
Noteer dat het resultaat in Figuur 3 ons in staat stelt om de groep patiënten op een visuele manier voor te stellen.
Hierdoor kunnen we reeds zien dat de drie beschouwde klassen leukemie relatief goed gescheiden zijn (wat er dus op wijst dat ALL, AML en MLL specifieke expressiepatronen hebben).

4.
Voorspellingen

In een klinische omgeving is het belangrijk dat, aan de hand van metingen met microroosters (eventueel aangevuld met andere klinische gegevens), voor individuele patiënten voorspellingen kunnen worden gedaan i.
v.
m.
prognose, antwoord op therapie, e.
D. Dit gebeurt door middel van modellen die aan de hand van geselecteerde kenmerken de tumor trachten te classificeren.
De parameters van het model moeten worden bepaald aan de hand van een verzameling patiënten van wie reeds geweten is tot welke klasse ze behoren (m.
A.w.
patiënten voor wie prognose, effect van therapie, … reeds gekend zijn).
Deze verzameling van patiënten wordt de trainingsset genoemD. Het getrainde model kan achteraf aangewend worden om voorspellingen te doen voor patiënten van de testset, namelijk die patiënten van wie de classificatie nog niet gekend is.
Enkele voorbeelden van veel gebruikte modellen zijn: Artificiële Neurale Netwerken, Bayesiaanse Netwerken, Lineaire Discriminant Analyse en Support Vector Machines.
Zo zouden we dus de 72 patiënten met acute leukemie (waarvan de diagnose – ALL, AML of MLL – reeds gekend is) kunnen gebruiken om een model te trainen dat het onderscheid kan maken tussen ALL, AML en MLL aan de hand van expressiepatronen.
Die modellen kunnen dan later worden gebruikt om de diagnose te stellen voor nieuwe patiënten.

  Met de zonet beschreven methodologie kunnen modellen ontwikkeld worden waarin metingen op microroosters gebruikt worden om de arts te helpen bij de diagnose of waarmee gepoogd wordt een voorspelling te maken van het klinisch verloop van een tumoraal proces.
Enkele voorbeelden:

Een model kan op een dusdanige manier worden getraind dat het de aanwezigheid van metastasen of uitzaaiingen tracht te voorspellen (zelfs indien die nog niet klinisch waarneembaar zouden zijn).
Zo kunnen de patiënten met uitzaaiingen die het meest baat hebben bij een aanvullende therapie (bv.
chemotherapie) na chirurgie worden geselecteerD. Omgekeerd kunnen patiënten worden geïdentificeerd voor wie de aanvullende therapie waarschijnlijk onnodige toxiciteit of mutilatie zou betekenen.

Het klinisch wisselend verloop van sommige tumoren (bv.
van de prostaat) kan zich vertalen op moleculair-biologisch niveau (differentieel tot expressie komende genen).
Dit maakt het mogelijk om modellen te maken die voorspellen of de tumor een eerder traag dan wel agressief verloop zal kennen.
Deze modellen kunnen dus gebruikt worden om een schatting van de prognose te maken.

Modellen die tot doel hebben het antwoord op therapie te voorspellen, zouden kunnen gebruikt worden om, aan de hand van expressieniveaus in de onbehandelde tumor, een schatting te maken van de kans op succes van een behandelingsschemA. Er kan bijvoorbeeld gepoogd worden te bepalen welke patiënten tijdens behandeling met chemotherapie een volledige remissie of, integendeel, progressie van het tumoraal proces zullen vertonen.
Zo ook kan getracht worden te voorspellen welke patiënten die, na het behalen van een volledige remissie, al dan niet zullen hervallen.
De gekozen modellen kunnen dan gebruikt worden om een keuze te maken van de meest geschikte therapie.

5.
Ontdekken van klassen

Door gebruik te maken van het uitgebreid arsenaal aan klinische en morfologische parameters kan men een kwaadaardig proces indelen in verschillende categorieën of klassen.
De manier van classificeren zal in de meeste gevallen ook het beleid bepalen.
Zoals reeds vermeld kunnen patiënten met een gelijkaardige diagnose en therapie (dus patiënten die volgens de huidige kennis tot dezelfde categorie behoren) een variabel verloop kennen.
Door het herschikken of opdelen van diagnostische categorieën kan gepoogd worden deze variabiliteit binnen eenzelfde klasse te verminderen en kan het in sommige gevallen mogelijk zijn om de therapie te verfijnen en het verloop van de ziekte beter te voorspellen.
Hier is het dus niet de bedoeling om voorspellingen te gaan maken voor individuele patiënten (zoals in de vorige doelstelling), maar om te bepalen welke de verschillende tumorklassen en hun eigenschappen zijn.

  Het is mogelijk om, op basis van metingen met microroosters (dus op basis van het expressieniveau van een paar duizend genen), een groep patiënten in te delen in verschillende klassen of clusters waarvan de eigenschappen niet op voorhand gekend zijn.
Een klasse of cluster groepeert over het algemeen patiënten die een zekere graad van overeenkomst vertonen.
De indeling wordt over het algemeen bepaald D.m.
v.
clusteringstechnieken.
Enkele voorbeelden van veelgebruikte methoden zijn: hiërarchische clustering , “Self Organizing Maps” en “K-means clustering” .
In veel gevallen zal de indeling, gevonden door deze clusteringstechnieken, grotendeels overeenkomen met de gekende indeling.
In sommige gevallen zal er echter een totaal nieuwe indeling gevonden worden die eventueel klinisch relevant kan zijn.

Zo zouden we de 72 patiënten met acute leukemie, waarbij vooraf geen onderscheid wordt gemaakt tussen ALL, AML en MLL, kunnen onderwerpen aan een clusteranalyse waarbij aan het algoritme wordt gevraagd om drie groepen patiënten of clusters te ontdekken, waarbij iedere cluster patiënten bevat die een zo hoog mogelijke graad van gelijkenis vertonen in hun expressiepatronen.
Dit wil dus zeggen dat het clusteralgoritme in staat is om zelf de bestaande diagnostische categorieën te ontdekken zonder enige voorkennis.
Dit wordt geïllustreerd in Figuur 4.

2.
Ontrafelen van DNA-functies

1.
Situering

Het belangrijkste aspect van het genexpressieproces is dat de transcriptie gestart wordt door het binden van een geactiveerde transcriptiefactor met het DNA. In 1987 [Berg, 1987] werd aangetoond dat er een zekere complementariteit moet bestaan tussen de actieve site van het proteïne en het DNA vooraleer de transcriptiefactor kan binden met het DNA. Dit betekent ook dat, als we verschillende bindingsplaatsen van een bepaalde transcriptiefactor vergelijken, die bindingsplaatsen bepaalde kenmerken op sequentieniveau gemeenschappelijk hebben.
Momenteel wordt veel onderzoek gedaan om algoritmen te maken die dergelijke bindingsplaatsen kunnen detecteren.
De beginhypothese is dat genen die een gelijkaardige expressie vertonen, mogelijks gereguleerd worden door dezelfde transcriptiefactor(en) en dus ook een zekere gelijkenis vertonen op sequentieniveau.
Als eerste stap in de ontdekking van regulerende elementen moeten we dus genen identificeren die een gelijkaardig expressiegedrag vertonen.
Deze stap noemen we het clusteren van genexpressieprofielen.

2.
Clusteren van genexpressieprofielen

Zoals voordien gezegd kunnen we met microroosters het expressieniveau bepalen van duizenden genen tegelijk.
Microrooster-experimenten kunnen echter ook worden herhaald met verschillende stalen op verschillende tijdstippen van een biologisch proces (bv.
op verschillende tijdstippen van een celdeling of celcyclus).
Bij het clusteren van genexpressieprofielen is het de bedoeling om genen te groeperen die een zo groot mogelijke overeenkomst vertonen zowel in hun gedrag als in functie van de tijD. Van genen met een gelijkaardig expressiegedrag, zeggen we dat ze co-expressie vertonen.
In Figuur 5 kunnen we een deel van het resultaat bekijken van de clusteranalyse van een verzameling genen waarvan de expressie gemeten werd gedurende 18 tijdstippen tijdens twee celdelingen van gistcellen [Spellman, 1998].
De genen die in deze figuur tot dezelfde cluster behoren hebben dus een hogere kans om gelijkaardige biologische functies in de celcyclus te hebben en bijgevolg gelijkaardige bindingsplaatsen te bevatten voor transcriptiefactoren.

3.
Representatie van de bindingsplaats van een transcriptiefactor

Om naar een collectie van bindingsplaatsen te refereren introduceren we de term motief.
Een specifieke bindingsplaats is dan een instantie van het motief.
Een motief stellen we voor aan de hand van een motiefmodel, dit kan zowel een string, een reguliere uitdrukking als een matrixmodel zijn.
Om een motiefmodel aan te maken, vertrekken we van een set van DNA-segmenten waar de transcriptiefactor bindt.
Als we deze voorbeelden groeperen dan kunnen we daaruit een zogenaamde consensus distilleren.
Deze consensus wordt gevormd door alle segementen te aligneren en op elke positie de meest waarschijnlijke nucleotide(n) te selecteren en voor te stellen volgens een bepaald alfabet.
Een meer verfijnde aanpak is deze van het matrixmodel waarbij we rekening houden met de relatieve verhouding van de vier nucleotiden op een bepaalde positie.
Dit resulteert in een positie-specifieke frequentiematrix waarbij iedere waarde in de matrix een maat is voor het aantal keren dat een bepaald nucleotide gevonden wordt op die specifieke positie.
Een voorbeeld hiervan vinden we in Figuur 6, waar we een typische probabilistische voorstelling zien van een motief van 10 letters.

  Recent hebben we geavanceerde algoritmes ontwikkeld die in DNA-sequenties motieven kunnen ontdekken en ze vervolgens gaan voorstellen op een statistische wijze zoals getoond in Figuur 6.
Op het internet bestaan verschillende databanken waarin dergelijke motieven gestockeerd worden, zodat andere onderzoekers ze kunnen verifiëren of biologisch valideren.

4.
Voorbeeld

Als voorbeeld van een uitgebreide analyse van microrooster-gegevens nemen we een veelgebruikte dataset, namelijk de celcyclus in bakkersgist, Saccharomyces cerevisiae [Spellman, 1998].
De celcyclus bestaat uit een opeenvolging van vier fasen: de fase G1 waarin de cel groeit, de S-fase waarin de DNA-synthese plaatsvindt, de overgangsfase G2 en uiteindelijk de mitose in de M-fase.
De microrooster-metingen gebeurden op 18 tijdsstippen gedurende twee opeenvolgende celcycli.
Na het voorbereiden van de data, zoeken we naar clusters van genen met een door ons ontwikkeld clusteralgoritme (Adaptive Quality-Based Clustering) wat resulteert in achtendertig clusters.
Uit deze achtendertig clusters kiezen we er vier die een specifiek profiel vertonen dat overeenkomt met de fases in de celcyclus (zie Figuur 5).
De eerste drie clusters (clusters 3, 4 en 28) vertonen een duidelijk periodiek verloop.
De vierde cluster (cluster 24) bevat negentien genen die een hoog expressie niveau hebben bij de start van het experiment en die daarna uitgeschakeld zijn.

  Van de genen in elk van deze clusters selecteren we stroomopwaartse sequenties van 800 nucleotides.
In elk van de vier sequentiesets zoeken we naar motieven waarbij we de lengte laten variëren tussen 5 en 17 nucleotides.
De resultaten die we bekomen zijn sterk uiteenlopend voor de verschillende clusters.
Het meest uitgesproken motief vinden we in de sequenties van cluster 28.
Hier vinden we in alle motieven een gemeenschappelijke consensus ACGCGT.
Deze consensus stemt overeen met het bekende MCB motief waarvan geweten is dat het een belangrijke rol speelt tijdens de celcyclus.
In cluster 4 vinden we twee motieven, TTTsGykT en TGTTTsTT (de kleine letters zijn combinaties van mogelijke nucleotides), die niet overeenkomen met een bekend motief.
Deze motieven worden ook door andere motief-zoekalgoritmen aangeduid als de meest significante motieven in deze cluster.
Cluster 3 geeft in tegenstelling tot de twee andere periodische clusters geen bevredigend resultaat.
In dit geval vinden we enkel motieven die als consensus een opeenvolging van A's of T's zijn.
Het is geweten dat zulke opeenvolging niet echt een regulatorische functie heeft.
Een test met een string-gebaseerde methode geeft de volgende twee motieven als meest overgerepresenteerde motieven: TGAAAAAT en AAAATTT.
Het tweede motief komt overeen met het motief dat we vinden bij de lengtes 7 en 8 nucleotides.
De analyse van de niet-periodische cluster 24 geeft voor de korte motieflengtes een gemeenschappelijke consensus ATGAAAC. Dit motief vertoont grote gelijkenis met het STE12 motief dat we in de gespecialiseerde databanken vinden.
Verdere analyse van dit resultaat geeft aan dat één van de genen waarvan bewezen is dat het gereguleerd wordt door STE12, ook in de cluster gevonden is.
Dit is een indicatie dat het motief dat gevonden is waarschijnlijk ook effectief van belang is voor de genen in deze cluster.
Voor de langere motieflengtes vinden we een sterk motief ATATATGnnTCAGATA, dat gevonden wordt in 7 genen.
Hiervan kunnen we niet dadelijk de functie achterhalen.
Maar het feit dat we dit motief consistent terugvinden kan een mogelijke inspiratiebron zijn voor verder biologisch onderzoek en validatie.

4.
De (nabije) toekomst: systeembiologie

 

Tot voor enkele jaren werden in het functioneel moleculair biologisch onderzoek, genen, proteïnes en andere moleculen één voor één als geïsoleerde entiteiten bestudeerD. Het gebruik van de nieuwe technologieën situeert de functie van een gen nu in een globale context, namelijk als deel van een complex regulatorisch netwerk.
Vanuit dit nieuw perspectief wordt het organisme beschouwd als een systeem dat interageert met zijn omgeving (zie ook Figuur 7).
Het gedrag ervan wordt bepaald door de complexe dynamische interacties tussen genen/proteïnes/metabolieten op het niveau van het regulatorische netwerk.
Door de beschikbaarheid van data van verschillende modelorganismen kunnen bovendien de cellulaire mechanismen tussen de organismen vergeleken worden.

  Systeembiologie is een interdisciplinair onderzoeksdomein waarin getracht wordt, door een combinatie van high-throughput-moleculaire biologie (microroosters, proteomics, enz.
) en via principes uit de systeemidentificatie en datamining, een mechanistisch inzicht te verwerven in een biologisch systeem.
Dit is één van de belangrijkste uitdagingen van het interdisciplinair bio-informatica onderzoek.

  De reconstructie van genetische netwerken aan de hand van moleculair biologische data (i.
e.
netwerkinferentie) is één van de kernpunten van het systeembiologie onderzoek.
Omdat elk van de beschikbare datatypes vanuit een andere invalshoek informatie levert over de structurele opbouw van de regulatorische netwerken, resulteert het combineren van deze data in een meer holistische beschrijving van het bestudeerde biologische proces.
Een cel kan beschouwd worden als een systeem dat door interactie met zijn omgeving wijzigingen in omgevingssignalen (inputsignalen) omzet in een aangepast gedrag.
Het genetische netwerk is hierbij verantwoordelijk voor de signaaltransductie.
Het bestaat uit moleculair biologische entiteiten (genen en proteinen) die onderling een hiërarchisch georganiseerde connectiviteit vertonen.
Genetische circuits kunnen in dit opzicht vergeleken worden met elektrische circuits.
Wanneer een gen, gesitueerd aan de top van de regulatiecascade, wordt aangeschakeld door een wijzigend omgevingssignaal, zal het overeenkomstige proteïne op zijn beurt verantwoordelijk zijn voor het aanschakelen van een volgende set genen.
Door de hiërarchische structuur van een genetisch netwerk is echter de cellulaire signaaltransductie multiplicatief.
De niet-lineaire aard van het signaaltransductiemechanisme (aanwezigheid van terugkoppelingsmechanismen, synergetische effecten, en logische relaties zoals XOR) maken van de cel een autonoom gereguleerd systeem dat zichzelf op efficiënte wijze beschermt tegen extreme variaties in omgevingsfactoren.
In vele gevallen is de wijze waarop dit genetisch netwerk actief is, niet gekend, D.w.
z.
de wijze waarop genen onderling een causaal verband vertonen is onbekenD. Dankzij recente moleculair-biologische analysetechnieken is het tegenwoordig dus mogelijk om het signaaltransductieproces op te meten (dynamische wijzigingen in genexpressie gedurende de evolutie van een systeem naar zijn regimetoestand) en kan men mits het ontwikkelen en toepassen van de geschikte analysemethodes aan de hand van de data een inzicht verwerven in de structuur en de kwantitatieve eigenschappen van het genetische netwerk.

  Naast het fundamenteel inzicht in de mechanistische werking van een organisme biedt netwerkinferentie of een systeembiologische aanpak eveneens de mogelijkheid tot verregaande industriële of medische toepassingen.
Het ontrafelen van eenvoudige netwerkmodules, betrokken bij het ontstaan van sommige kankertypes, kan bijvoorbeeld een verbeterde diagnose, prognose of behandeling opleveren (bvB. identificeren van een merker in het bloed om kanker vroegtijdig op te sporen, het produceren van een kankervaccin).

  Een ander voorbeeld van een proces dat vermoedelijk gecontroleerd wordt door een complex genetisch netwerk is quorum sensing of cel-celcommunicatie bij prokaryoten (bacteriën).
Men heeft ondekt dat veel verschillende soorten bacteriën kunnen communiceren in een gemeenschappelijke chemische taal die dient om bijvoorbeeld het begin van de pathogenese te reguleren en coördineren.
Het ontrafelen van de fundamentele mechanismen achter quorum sensing is een belangrijke uitdaging in de microbiologie (en heeft bijvoorbeeld belang in de ontwikkeling van probiotica als alternatieve aanpak voor het voorkomen en bestrijden van infecties).
Quorum sensing wordt mogelijk gemaakt door de productie en vrijzetting van signaalmoleculen, die auto-inducers (AI) genoemd worden.
Het gen dat codeert voor het AI-2 synthase, i.
e.
luxS, is geconserveerd in meer dan veertig species.
Bacteriën passen hun genexpressie aan in functie van veranderingen in de hoeveelheid van deze signaalmoleculen.
Van het genetisch netwerk dat (rechtstreeks of onrechtstreeks) gecontroleerd wordt door AI-2 of dat leidt tot veranderingen in de productie van AI-2 is nog maar weinig geweten.
Het identificeren van dit netwerk kan dus gebeuren met een systeembiologische aanpak.

  We kunnen nu wel stellen dat we pas aan de vooravond staan van een nieuwe revolutie in de wetenschappen, waarin biologie en informatietechnologie ons verder zullen leiden naar ongekende nieuwe ontdekkingen en toepassingen.
Nu al denkt men er aan om het eeuwenoude classificatiesysteem van dieren en planten, 250 jaar geleden uitgedacht door Linnaeus, compleet te veranderen.
Verwantschap tussen organismen is immers veel nauwkeuriger te beschrijven op basis van DNA-informatie dan op basis van uiterlijke kenmerken zoals bij Linnaeus [Holmes, 2004].
Maar er is meer.
In deze bijdrage hebben we het vooral gehad over wat ook wel eens ‘transcriptomics’ wordt genoemD. We hebben ons vooral geconcentreerd op de ontrafeling van de functie van bepaalde DNA-sequenties door middel van microroosters.
Maar nu reeds zijn er nieuwe belangrijke technologische doorbraken die zullen leiden tot proteomics (interacties tussen eiwitten) en metabolomics (biochemische processen in de cel).
De hoeveelheid informatie, vervat in databanken op het web, en in databanken met miljoenen wetenschappelijke artikels, is zo immens groot geworden, dat het noodzakelijk wordt om algoritmen te maken die al deze artikels kunnen samenvatten en bepaalde verbanden gaan leggen op basis van allerlei correlatietechnieken.
Men noemt deze discipline ‘text mining’.
Nu al gebruiken biologen ‘text-mining tools’ om duizenden artikels tegelijk te screenen om op die manier potentiële globale biologische verbanden te ontdekken, die naderhand dan biologisch kunnen gevalideerd worden.

De dubbele helix      Watson James      Biologie

DNA

 

Desoxyribonucleïnezuur of DNA is de belangrijkste drager van erfelijke informatie in alle bekende organismen.

Een DNA-molecuul bestaat uit twee lange strengen van nucleotiden, die samen zich buigen tot een dubbele helix.
De twee strengen zijn aan elkaar verbonden zijn door zogenaamde baseparen.
Een basepaar verbindt twee tegenover elkaar liggende nucleotiden.
De volgorde van nucleotiden in een streng wordt een sequentie genoemD. Omdat er in principe oneindig veel sequenties mogelijk zijn, kan de volgorde van nucleotiden unieke erfelijke informatie verschaffen.

In organismen bevindt het DNA zich binnen de cel in de vorm van chromosomen.
Chromosomen kunnen miljoenen basenparen bevatten.
Door middel van de replicatie wordt het DNA in een chromosoom gekopieerD. De replicatie gaat vooraf aan de celdeling.
Zodoende krijgt elke cel een kopie van het DNA, en kan via de voortplanting het DNA doorgegeven worden aan het nageslacht.
Hierbij treedt genetische variatie op, wat leidt tot evolutie.

Op een chromosoom bevinden zich tientallen tot honderden genen.
Genen bestaan uit een of meer DNA-sequenties, en ieder gen kan coderen voor één of meer eiwitten.
Eiwitten vervullen binnen en buiten de cel een zeer grote verscheidenheid aan biologische functies.

Aan de hand van de genetische code kan de DNA-sequentie van een gen kan vertaald worden in de aminozuursequentie van een eiwit.
Dit proces wordt eiwitexpressie genoemD. Bij de transcriptie wordt het DNA van een gen eerst gekopieerd naar mRNA, en het mRNA wordt vervolgens bij de translatie vertaald naar een eiwit.

Bij de meeste organismen vormen de genen maar een klein gedeelte van de totale hoeveelheid DNA. Veel andere gedeelten van de chromosomen zijn betrokken bij de regulatie van de eiwitexpressie.
De functie van het overige DNA is veelal niet bekenD.

 Geschiedenis

 

James D. Watson & Francis Crick

DNA werd in 1869 ontdekt door de Zwitserse biochemicus Johann Friedrich Miescher (1844-1895).
Hij wist de stof te zuiveren uit leukocyten, die hij verkreeg uit pus, afkomstig van ziekenhuisafval.
[1] De chemische structuur van DNA bleef nog lange tijd onbekenD. In 1909 had Phoebus Levene de theorie opgesteld dat DNA uit vier nucleotiden bestond, en in 1919 publiceerde hij een hypothese voor de wijze waarop de nucleotiden onderling verbonden zijn in een nucleïnezuur.
[2]

De fysicus Erwin Schrödinger publiceerde in 1944 een invloedrijk boek met de titel What is Life? In dit boek beredeneerde hij dat het erfelijke materiaal moest bestaan uit een aperiodiek kristal: een vaste stof met een regelmatige maar variabele structuur, die de code zou bevatten voor de ontwikkeling van organismen.
[3] Dat het DNA de drager van erfelijke eigenschappen is, werd duidelijk in 1952 door onderzoek van Alfred Hershey en Martha Chase.
Zij toonden aan dat een virus alleen door middel van DNA een cel kon besmetten.

In 1951 stelde Linus Pauling een model op voor de structuur van DNA. Dit model ging er vanuit dat DNA de structuur had van een helix, maar bevatte op andere punten belangrijke onjuistheden.

In 1952 publiceerde Erwin Chargaff een belangrijke stelregel over de samenstelling van het DNA: dubbelstrengs DNA bevat evenveel adenine als thymine en evenveel cytosine als guanine.
Deze regel werd een jaar later verklaard door het concept dat de dubbele helix is opgebouwd uit baseparen van enerzijds adenine en thymine, en anderzijds cytosine en guanine.

De correcte chemische structuur van DNA is in 1953 bepaald door het onderzoek van James D. Watson, Francis Crick, Maurice Wilkins en Rosalind Franklin.
Franklin deed onderzoek naar de structuur van DNA met behulp van de röntgendiffractietechniek.
Eén van haar opnamen kwam zonder haar medeweten via Wilkins onder ogen van Watson en Crick.
De gegevens van Franklin hielpen Watson en Crick om de structuur van de dubbele helix te bepalen.
Wilkins hielp Watson en Crick bij de verificatie van hun model.
Watson en Crick publiceerden het artikel over de structuur van het DNA in het tijdschrift Nature op 25 april 1953.
In hetzelfde nummer verschenen publicaties van Franklin en Wilkins over de structuur van het DNA. Een maand later publiceerden Watson en Crick op basis van deze structuur een model voor het mechanisme van de replicatie van DNA. [4] Watson, Crick en Wilkins kregen hiervoor in 1962 een Nobelprijs.
[5] Franklin was toen al overleden aan kanker.

Francis Crick stelde in 1958 het centrale dogma van de moleculaire biologie op.
Dit centrale dogma stelt, dat eiwitten geproduceerd kunnen woren uit genen, maar nooit andersom.
Het vormde het kader voor de processen van transcriptie en translatie.

In 1975 publiceerde Frederick Sanger een methode voor het bepalen van de volgorde van nucleotiden in DNA. Deze methode, die sequencing wordt genoemd, werd een standaardmethode in de moleculaire biologie.
DNA-sequenties werden steeds meer gebruikt om de verwantschap tussen organismen te bepalen.
Van steeds meer organismen werd het gehele genoom gesequenceD. In 2001 werden de DNA-sequenties van het humane genoom gepubliceerD.

Naamgeving

De afkorting DNA is afkomstig van het Engelse deoxyribonuclein aciD. Dit wordt in het Nederlands vertaald met 'desoxyribonucleïnezuur'.
DNA is, zoals de naam al zegt, een nucleïnezuur.
Nucleïnezuren zijn ketens van nucleotiden.
Ieder nucleotide bevat een fosfaatgroep, een ribosegroep en een pyrimidine- of purine-base.
Hoewel ieder nucleotide een basische groep bevat, is de bijdrage van de zure fosfaatgroepen groter, zodat DNA toch een zuur genoemd kan worden.
Het voorvoegsel 'desoxy-' vertelt dat, in vergelijking met RNA, de ribosegroepen van DNA een zuurstofatoom missen (om precies te zijn, op de zogenaamde 2'-positie van de ribosegroep).

Structuur

Afmetingen

Een DNA-streng is 22 tot 26 Ångström breeD. Eén nucleotide is 3.
3 Ångstrom lang[6] (1 Ångström is een tiende deel van een nanometer, ofwel een tien miljardste deel van een meter).
Een DNA-molecuul kan toch relatief zeer grote afmetingen bereiken.
Het langste menselijke chromosoom, chromosoom nummer 1, is 220 miljoen baseparen lang.
[7]

Nucleotiden

 

De chemische structuur van DNA. Blauw, rood, groen en paars: basen.
Oranje: deoxyribosegroep.
Geel: fosfaatgroep.
De dubbele en driedubbele waterstofbruggen zijn aangegeven met stippellijntjes.
De 3'- en de 5'-uiteinden van de ; ;ruggegraten ; ; staan eveneens aangegevenEen DNA-streng is opgebouwd uit nucleotiden.
Iedere nucleotide bestaat uit 3 onderdelen:

base

deoxyribosegroep

fosfaatgroep

De basen vormen basenparen en zijn verantwoordelijk voor de erfelijke informatie.
De deoxyribose- en de fosfaatgroepen vormen samen de twee ; ;ruggegraten ; ; van het DNA.

Basen en baseparen

Voor het DNA zijn er 4 verschillende basen: guanine, cytosine, adenine en thymine, afgekort met respectievelijk G, C, A en T.
Een belangrijk onderscheid tussen DNA en RNA is, dat RNA uracil (U) bevat in plaats van thymine.

In het DNA kunnen twee soorten basenparen gevormd worden.

Guanine en cytosine kunnen samen een basepaar vormen met drie waterstofbruggen.

Adenine en thymine kunnen samen een basepaar vormen met twee waterstofbruggen.

De waterstofbruggen geven een zwakke, niet-covalente binding tussen twee basen.
Deze twee baseparen passen als puzzelstukjes in elkaar, de vorming van een basepaar met een andere base gaat niet of moeilijk.

Vanwege het aantal waterstofbruggen wordt het GC-basepaar minder gemakkelijk verbroken dan het AT-basepaar.
Verbreking van de basenparen kan relatief makkelijk plaatsvinden door verhitting of door een mechanische kracht.
[8] Voor biologische processen zoals de replicatie en de transcriptie wordt gebruik gemaakt van een helicase om de basenparen te verbreken, en zodoende de twee strengen te scheiden.

Qua chemische structuur worden de basen onderverdeeld in twee soorten:

Guanine en adenine zijn purinebasen: ze hebben het skelet van purine, dat bestaat uit een 5-ring en een 6-ring.

Cytosine en thymine zijn pyrimidinebasen: ze hebben het skelet van pyrimidine, dat bestaat uit enkel een 6-ring.

Zowel het purine- als het pyrimidineskelet bevatten meerdere stikstof-atomen, waarvan sommige participeren in de vorming van waterstofbruggen.
Elk basepaar bestaat uit een purine- en een pyrimidinebase.

De ruggengraten van het DNA

 

Ribose.
De base bindt aan de 1'-positie (rechtsboven).
Bij DNA is er op de 2'-positie (rechtsonder) geen OH-groep.
Aan de 3'-positie (linksonder) bindt een fosfaatgroep van een andere nucleotide.
De eigen fosfaatgroep bindt aan de 5'-positie (linksboven).
Een DNA-streng kan beschouwd worden als een ; ;ruggegraat ; ; die om en om deoxyribose- en fosfaatgroepen bevat, met de basen als ; ;ribben ; ; die aan de deoxyribosegroepen bevestigd zijn.
Omdat DNA twee strengen bevat, kan gesteld worden dat het DNA twee ruggegraten heeft.

De deoxyribosegroep is afgeleid van ribose, een suikermolecuul.
Op de 2'-positie van de ribose ontbreekt een zuurstofatoom, vandaar deoxyribose.
In RNA is er op deze positie een hydroxylgroep, die wel een zuurstofatoom bevat.
Deze hydroxylgroep is beschikbaar voor allerlei chemische reacties.
Doordat zo'n hydroxylgroep bij DNA ontbreekt, is DNA veel stabieler dan RNA. Dit is een van de redenen dat DNA als erfelijk materiaal veel geschikter is dan RNA.

Op de 3'- en de 5'-posities kunnen fosfaatgroepen binden.
Hierdoor kan er een ruggengraat gevormd worden, waarin de deoxyribosegroepen en de fosfaatgroepen om en om zitten.

De twee strengen van het DNA lopen antiparallel: bij de ene streng zit de 5'-positie aan het ; ;begin ; ; en de 3'-positie aan het ; ;eind ; ;, bij de andere streng andersom.
Het biologische belang van deze orientaties is groot: de replicatie en de translatie kunnen alleen in de 5'?3'-richting plaatsvinden.

Een stukje DNA kan nu als volgt worden weergegeven:

5' --- A T G C C G T T A G A C C G T T A G C G G A C C T G A C ? 3'

3' ? T A C G G C A A T C T G G C A A T C G C C T G G A C T G --- 5'

 

 

Dubbele helix

 

Animatie van de dubbele-helixstructuur van een stuk DNA.[9] De basenparen liggen horizontaal tussen de twee strengen in.
De grote en de kleine groeve tussen de strengen zijn goed zichtbaar.
(Grotere versie)In DNA draaien de twee strengen in een opwaartse spiraal langs elkaar heen.
Deze structuur wordt een dubbele helix genoemD. De dubbele helix kan voorkomen in een groot aantal verschillende conformaties.
De normale vorm is B-DNA.

B-DNA is rechtsdraaienD. Per draaiing bevat B-DNA ongeveer 10 baseparen.
Bij B-DNA hebben de twee groeven tussen de spiralen verschillende afmetingen.
Er is sprake van een grote en een kleine groeve (Engels: major en minor groove).
De grote groeve heeft een breedte van 22 Å en de kleine groeve is 12 Å breeD.[10]

Een belangrijk effect in de dubbele helix is pi-stacking: de stapeling van basen.
Basen hebben een relatief platte vorm door de aanwezigheid van aromatische ringen.
Hierdoor kunnen de basen als het ware op elkaar gestapeld worden.
Het achterliggende effect is de overlap van de moleculaire orbitalen van de pi-bindingen in de aromatische systemen van aangrenzende basen.
De basenvolgorde zou geen invloed op dit effect hebben.
[11]

Alternatieve structuren

Naast B-DNA zijn A-DNA en Z-DNA bekende vormen van de dubbele helix, omdat deze conformaties biologisch actief zijn.
A-DNA schijnt vooral voor te komen in gedehydrateerde samples van DNA, en is daarom van belang bij kristallografie.
Z-DNA komt voor wanneer er veel supercoiling aanwezig is, waardoor er een grote spanning op de DNA-strengen staat.
Andere vormen die beschreven zijn, zijn C-DNA, D-DNA, E-DNA, L-DNA, P-DNA en S-DNA.

 

De structuur van een DNA-quadruplex zoals die voorkomt in telomeren.
[12]In de grote groeve van B-DNA past een derde streng, waardoor een driedubbele helix gevormd kan worden.
Daarbij worden zogenaamde Hoogsteen-baseparen gevormD. Er is maar één geval bekend waarbij een driedubbele helix in vivo voorkomt: in de bacterie E.
Coli ontstaat het als een tussenproduct wanneer het recombinatie-enzym RecA actief is.

Aan de uiteinden van chromosomen bevinden zich telomeren, waarin duizenden malen de sequentie TTAGGG wordt herhaalt.
Dit leidt tot de vorming van een zogenaamde quadruplex van vier DNA-strengen.
Hierbij spelen Hoogsteen-baseparen eveneens een rol.
Ook op andere plaatsen dan de telomeren kunnen dergelijke quadruplexen voorkomen.

Chromatine

Chromatine is het complex van DNA en eiwitten, welke samen de chromosomen vormen.
De eiwitten in het chromatine hebben diverse functies: ze helpen het DNA te verpakken in zeer compacte structuren, ze spelen een belangrijke rol in de regulatie van de eiwitexpressie, en ze maken het DNA extra sterk wanneer er tijdens de mitose en de meiose veel spanning op het DNA komt te staan.

Cellen moeten grote hoeveelheden DNA in een klein volume opslaan.
Bijvoorbeeld, menselijke cellen bezitten DNA met een totale lengte van ongeveer 2 meter[13], wat opgeslagen moet worden in een celkern die een diameter heeft van 11 tot 22 micrometer.
[14].
Op verschillende niveaus wordt daartoe het DNA op compacte wijze verpakt.

 

De dubbele helix (1) wordt in het beads-on-a-string model (2) voorgesteld als een draad die zich rondom het nucleosoom wikkelt (3).
In de eerste plaats zijn er de nucleosomen.
Nucleosomen zijn eiwitcomplexen waar de dubbele helix zich om heen wikkelt.
Het DNA en de nucleosomen vormen samen als het ware kralen op een ketting, dit wordt in het Engels het beads-on-a-string model genoemD. De dubbele helix wikkelt zich tweemaal om ieder nucleosoom.
Tussen de nucleosomen bevindt zich een spacer region van linker-DNA dat niet gebonden is aan de nucleosomen.

 

Het nucleosoom.
Groen: de kern van het nucleosoom met 8 histonen.
Rood: het DNA. Grijs: histon H1Een nucleosoom is een eiwitcomplex dat bestaat uit acht histonen.
Histonen maken het grootste deel uit van het chromatine.
Er zijn 5 soorten histonen, met de namen H1, H2A, H2B, H3 en H4.
De histonen H2A, H2B, H3 en H4 komen elk tweemaal voor in een nucleosoom.
Deze histonen spelen een belangrijke rol in de regulatie van eiwitexpressie.
Acetylering van histonen kan leiden tot activatie van de transcriptie van genen, methylering heeft het tegenovergestelde effect.

Histon H1 maakt geen onderdeel uit van het nucleosoom, het houdt het DNA op z'n plaats en speelt een rol in de vorming van de 30 nm fiber.

De 30 nm-fiber is een ; ;vezel ; ; met een doorsnee van 30 nanometer en wordt gevormd door een compacte opeenpakking van de nucleosomen.
De 30 nm-fiber vormt een helix, hoewel de precieze structuur nog niet bekend is.

Individuele verschillen in het DNA

Hoewel individuen die tot één soort behoren in het algemeen hetzelfde aantal chromosomen hebben (er zijn uitzonderingen, zoals bij veldbeemdgras) en ook een zeer grote overeenkomst vertonen in hun exacte DNA-volgorde, zijn er tussen individuen van een soort naast de geslachtsverschillen ook altijd enige verschillen aantoonbaar, met name in bepaalde regionen van het chromosoom.
Naast polymorfismen (de aan- of afwezigheid van bepaalde kenmerkende stukjes DNA) zijn er variabele regio's (microsatellieten) met lengtevariaties in repeterend DNA ook wel junk-DNA genoemd, wat het een handig hulpmiddel maakt bij het identificeren van sporen (bv.
bloed, sperma, haren) achtergelaten op delictplaatsen.
Als men een verdachte heeft, kan men na onderzoek van het spoor en van het DNA van de verdachte.
nagenoeg met zekerheid zeggen of het spoor van de verdachte afkomstig was of niet.

Ook bij het bepalen van afstamming en bloedverwantschap kunnen deze variabele regio's van het DNA een grote rol spelen.
De genetische vingerafdruk, een door mensen gemaakte analyse van de variabele regio's in het DNA, is voor ieder mens uniek mits er voldoende genetische merkers worden gebruikt.
Alleen eeneiige tweelingen en klonen zijn met behulp van de DNA-techniek niet van elkaar te onderscheiden.

Bij DNA-onderzoek wordt gewerkt met 11 variabele plekken op een genoom, 1 plek om te bepalen of het DNA-profiel van een man of een vrouw is en de overige 10 om het profiel te maken.
Stel dat van deze 10 plekken in het genoom er gemiddeld 10 varianten zijn in een populatie, dan is de kans om twee keer een willekeurig profiel aan te treffen 1 op 10 miljarD. De kans dat twee willekeurige individuen hetzelfde DNA-profiel hebben, is daarmee dus verwaarloosbaar klein.

DNA-schade

 Schade aan het DNA heeft geleid tot diverse breuken in de chromosomenDNA-schade kan ontstaan ten gevolge van normale biologische processen zoals het metabolisme, maar ook door omgevingsfactoren zoals UV-straling.
Naar schatting treden er op moleculair niveau in iedere cel per dag zo'n duizenden beschadigingen op aan het DNA. Bij de mens kan dit aantal oplopen tot zo'n 1 miljoen beschadigingen per cel per dag.
[15] Veel van deze beschadigingen kunnen zorgen voor schade aan de structuur van het DNA-molecuul.
Daardoor kan de transcriptie van een gen beïnvloed worden.
Andere beschadigingen leiden tot potentieel gevaarlijke mutaties.
Daarom zijn er constant DNA-herstelmechanismen in werking, zodat zoveel mogelijk schade gerepareerd kan worden.

Het grootste deel van de schade aan het DNA betreft de primaire structuur van de dubbele helix.
Dat wil zeggen dat er chemische veranderingen optreden aan de basen in het DNA. Ook de dubbele-helixstructuur zelf kan hierdoor aangetast worden, en uiteindelijk ook de structuur van het chromosoom.

DNA-schade kan ook weer ongedaan gemaakt worden door de informatie van de complementaire streng te gebruiken, of door gebruik te maken van de informatie op de zusterchromatide.

Kunstmatige aanpassing van DNA

DNA kan kunstmatig aangepast worden.
Een voorbeeld is recombinant-DNA. Veel geneesmiddelen worden gemaakt met behulp van recombinant-DNA.

DNA kan ook in levende wezens aangepast worden door middel van gentherapie.
In eerste instantie ontstond het idee om genen toe te voegen aan het DNA. In de praktijk wordt echter meer succes geboekt door genen inactief te maken door middel van RNA-interferentie: het stilleggen van een gen door er een stuk kunstmatig RNA aan te binden.

Sense en antisense

Als gevolg van het feit dat de beide strengen in tegengestelde richting aan elkaar zitten, en dat de enzymen voor het aflezen van een stuk DNA voorkeur hebben voor een bepaalde richting wordt slechts één streng goed afgelezen voor een bepaald gen.
De andere streng kan alleen achterstevoren afgelezen worden, en gezien de nodige sequenties voor transcriptie niet aanwezig zijn op die andere streng zal er geen transcriptie optreden.
Moleculair biologen noemen een stuk DNA dat afgelezen wordt of afleesbaar is een antisense en het tegenovergestelde, dus niet afleesbaar, sense (letterlijk vertaald staat sense voor betekenis).
Hieruit volgt wat paradoxaal dat het sjabloon (template) voor transcriptie een antisense streng heeft, hetgeen resulteert in het aflezen van de antisense DNA-streng en in een sense RNA-streng.

Onderscheid tussen sense en antisense strengen

Een klein deel van de genen in prokaryoten en een groter gedeelte in plasmiden en virussen maakt het bovenstaande verschil in sense en antisense er niet duidelijker op.
Sommige stukken van hun genoom-DNA doen dubbel dienst doordat een eiwit gedecodeerd wordt bij het aflezen van de ene streng van 5' naar 3' en tegelijkertijd een tweede eiwit wordt afgelezen op de andere streng echter ook van 5' naar 3'.
Hierdoor kunnen hun genomen in vergelijking met het aantal genen dat ze bevatten zeer compact zijn.
Dit bevestigt dat er geen biologisch verschil is tussen de twee strengen, hetgeen nog wordt versterkt doordat elke streng van een dubbele DNA-helix in verschillende gebieden optreedt als sense en antisense.

De genetische code

 Zie genetische code voor meer informatie over dit onderwerp.

Drager van erfelijke informatie

 

schematische weergave van een gen op een chromosoomDNA is de drager van erfelijke informatie.
Op het DNA liggen de afzonderlijke genen.
Eén gen bevat over het algemeen de instructies voor het aanmaken van één bepaald soort eiwit.
De eiwitten zijn uiteindelijk bepalend voor de biochemische activiteiten van de cel.

Het aantal genen kan per organisme verschillen.
Planten hebben de meeste genen, rond de 50 duizenD. Zoogdieren als de mens, de muis en de rat hebben ongeveer 25 duizend genen, insecten en wormen tussen de 10 duizend en 20 duizend genen.
Alle genen van een organisme worden samen het genoom genoemD.

Bij normale celdeling (mitose) wordt het DNA in de oorspronkelijke cel gekopieerd, en elke dochtercel krijgt een kopie van het het totale genoom.
Bij meiose, een vorm van celdeling waarbij de geslachtscellen (gameten) ontstaan, krijgt elke dochtercel slechts de helft van de DNA in de moedercel.
Omdat geslachtscellen als ze versmelten ook hun DNA samenvoegen, heeft het nieuwe organisme dat hieruit ontstaat, weer de normale hoeveelheid DNA. De eigenschappen van het nieuwe organisme zijn op deze wijze van beide ouders afkomstig.

Transcriptie van DNA naar RNA

Het DNA bepaalt de gang van zaken in de cel door het coderen van eiwitten.
Dit gaat niet direct, maar met behulp van boodschapper (messenger) RNA ofwel mRNA, dat erg op DNA lijkt.
mRNA, dat opgebouwd is uit vrijwel dezelfde bouwstenen (nucleotiden) als DNA, wordt overgeschreven van het DNA (transcriptie).
RNA verschilt van DNA doordat het thymine vervangen is door uracil en in plaats van 2-desoxyribose ribose als suiker gebruikt wordt.

Bij de transcriptie bij prokaryoten spelen operons een belangrijke rol.
Een operon bestaat uit op het DNA bij elkaar liggende genen die bij elkaar horen voor het tegelijk uitvoeren van één transcriptie van meerdere enzymen voor één celproces.
Een voorbeeld is het lac-operon voor de productie van het lactoseverterend enzym (ß-galactosidase).

Na de transcriptie verlaten deze mRNA-moleculen de celkern en verplaatsen zich naar andere delen van de cel (het celplasma of naar het endoplasmatisch reticulum).
Daar worden de RNA-moleculen vertaald in aminozuren (translatie), die in een lange keten een eiwit vormen.
Eiwitten zijn dus ketens van aminozuren, waarvan er in de natuur een twintigtal zijn.
Ieder aminozuur in de keten wordt gespecificeerd door een bepaalde volgorde van drie basen (een zgn codon) op een DNA/RNA-streng.

Omdat op elke positie steeds 4 nucleotiden mogelijke zijn, kunnen er 4 × 4 × 4 = 64 combinaties gevormd worden met drie basenparen.
Dat zijn er meer dan de voor de aminozuren benodigde 20, dus is de code ontaard: er zijn aminozuren die door meer dan 1 code worden aangeduid; er is ook een code die alleen bij het starten voorkomt (het zgn.
startcodon ; ;TAC ; ; ( ; ;AUG ; ; in RNA) ofwel het aminozuur methionine) en drie die het codon stop betekenen (UAA, UAG, UGA; alle drie RNA-codes).
Dit aflezen van de basenvolgorde naar aminozuren wordt gedaan door de ribosomen (grote complexen van RNA en eiwitten).
De keten van aminozuren vormt zich op basis van verschillende ladingen en krachten o.a. H-bruggen, S-bruggen) in die keten tot een eiwit.
Vaak wordt een streng meerdere malen afgelezen door een serie van ribosomen, waardoor er in een geringe tijd veel eiwit gemaakt kan worden.

Enkelstreng-DNA

De meeste virussen hebben geen DNA maar RNA. Er zijn echter ook virussen die wel DNA hebben en bij sommige van deze virussen bestaat het DNA niet uit twee maar uit één streng.

DNA-databank

Er zijn twee soorten DNA-databanken:

Een bank waarin alle bekende sequenties, stukjes DNA, worden opgeslagen met de daarbij eventueel bekende functie.
Hierdoor kunnen onderzoekers een door hen onderzocht stukje DNA vergelijken met alle reeds bekende stukjes.
Een overzicht van deze databanken is hier te vinden European Bioinformatics Institute.

Databanken waarin DNA-profielen zijn opgeborgen om daders van misdrijven te kunnen identificeren.

DNA in de taxonomie

DNA wordt tegenwoordig veel gebruikt in de systematiek.
Het gaat dan in de eerste plaats om chloroplast DNA bij planten en mitochondriaal DNA bij dieren: volgens de endosymbiontenhypothese is dit in beide gevallen eigenlijk prokaryoot DNA. Een praktische consequentie van deze nieuwe aanpak is het APG II systeem (2003).
Op grond van DNA-sequenties komt men vaak tot andere taxonomische indelingen dan op grond van uiterlijke kenmerken.

Maatschappelijke consequenties DNA-onderzoek

De maatschappelijke consequenties van het DNA-onderzoek zijn de laatste jaren groot te noemen.
Enerzijds op medisch vlak; anderzijds op juridisch gebieD. Wat dit laatste betreft kunnen tegenwoordig cold cases alsnog worden opgelost, waarbij regelmatig blijkt van een rechterlijke dwaling bij de veroordeling van onschuldigen.
DNA kan helpen als bewijs om de werkelijke dader te vinden, hoewel het aantreffen van DNA-materiaal niet zonder meer het bewijs levert van daderschap van degene, van wie het DNA is aangetroffen.
In jure, dus op juridisch gebied, vindt de laatste tijd weer een nuancering plaats, onder andere vanwege de bij de Puttense moordzaak niet houdbaar gebleken versleeptheorie.

Doordat DNA-onderzoek steeds goedkoper wordt is het voor meer mensen mogelijk om verwantschappen vast te stellen.
Met name het vaststellen van vaderschap is daardoor aan een grote opmars begonnen.

Charcot      Dupont Jean-Claude      Biologie

Charcot : de verovering van het brein / Dupont, Jean-Claude.
- Veen Magazines, 2010.
- 160 blz.
-

(Wetenschappelijke Biografie ; 34)

Oorspr.
druk: 2008

De Franse psychiater Jean-Martin Charcot (1892-1893) is bekend als de grondlegger van de moderne

neurologie.
Bij Charcot –‘de Napoleon van de neuroses’ – ontstaat de moderne psychiatrie.
Iedere dag

onderzocht Charcot zo’n tachtig patiënten, waarvan hij de interessantste behandelde in de

aanwezigheid van talloze studenten.
Onder die studenten bevonden zich Pierre Janet, bedenker van

het idée fixe en de hypnose, Sigmund Freud, de grondlegger van de psychoanalyse, William James,

bedenker van het pragmatisme, Georges Gilles de la Tourette, bekend van de naar hem vernoemde

ziekte en Alfred Binet, maker van de eerste intelligentietest.

Jean-Martin Charcot (Parijs, 29 november 1825 - Morvan, 16 augustus 1893) was een Franse arts die wordt beschouwd als een van de grondleggers van de neurologie.

Na aan de Sorbonne gepromoveerd te zijn met als specialisme gewrichtsreuma, ging hij werken als ziekenhuisarts.
Na enige jaren keerde hij terug naar Parijs, waar hij werd benoemd als professor voor pathologische anatomie.
Hij verrichtte zeer veel onderzoek naar anatomie en de pathologie van het zenuwstelsel en ontdekte de ziekte amyotrofische laterale sclerose (ALS).
Ook toonde hij aan dat multiple sclerose en de ziekte van Parkinson twee verschillende ziekten waren.
De ziekte van Charcot-Marie-Tooth, een perifere zenuwziekte is naar hem genoemd samen met Pierre Marie (1853-1940) en Howard H.
Tooth (1856-1926).
In 1882 werd speciaal voor Charcot de eerste leerstoel voor ziekten aan het zenuwstelsel ingesteld aan het Hôpital de la Salpêtrière (Parijs).

Als dank en erkenning voor zijn werk werd hij in 1883 benoemd tot lid van de Académie de médecine en de Académie des sciences.

In de latere jaren van zijn carrière deed hij ook onderzoek naar de verschijnselen van hysterie, waarvoor hij onder andere hypnose gebruikte.
Zo werd Charcot zelfs na zijn overlijden van invloed op de psychiatrie en psychoanalyse.
Veel van Charcots kennis werd namelijk overgenomen door diens student Sigmund FreuD. Ook Alfred Binet en Georges Gilles de la Tourette studeerden onder Charcot.

Onze zelfzuchtige genen      Dawkins Richard      Biologie

The Selfish Gene (ISBN 0192860925) is een boek uit 1976 van de Britse bioloog Richard Dawkins.
De Nederlandse vertaling luidt ; ;Onze zelfzuchtige genen ; ; vertaald door Henny Scheepmaker.
Het boek is in 2006 opnieuw uitgebracht met een uitgebreid nieuw voorwoord van de auteur.
Van de Engelstalige versie van het boek zijn wereldwijd meer dan een miljoen exemplaren verkocht.

In het boek wordt door Dawkins ingegaan op de gevolgen die de Evolutietheorie heeft gehad op een van de belangrijkste aspecten uit ons maatschappelijk leven: de biologie van de zelfzucht en het altruisme.
Hij concludeert uiteindelijk dat het bij de evolutie gaat om het welzijn van het individu (of het gen), en niet zoals daarvoor altijd werd aangenomen, om het welzijn van de soort.
Een succesvol gen ontwikkelt in de eerste plaats een niets ontziende zelfzucht.

Een van de eerste vragen die Dawkins in dit boek stelt is de vraag waarom er mensen zijn.
De mens wordt zowel zelfzucht als altruïsme toegekenD. Dawkins wil niet psychologiseren over of altruïsme eigenlijk ingegeven wordt zelfzucht (en wellicht ook nog andersom), maar probeert aan de hand van de biologie op het niveau van het gen de ontwikkeling van deze eigenschappen bij levende organismen te verklaren.
Ook toont hij aan dat het bij de natuurlijke selectie, zoals de Evolutietheorie van Charles Darwin niet gaat om het welzijn van de soort (of de groep), maar dat het uiteindelijk het gen is dat middels ; ;overlevingsapparaten ; ;, alle levende organismen, zijn eigenschappen doorgeeft.
Hierbij is overigens samenwerking tussen andere genen geen beletsel.
Een gen bevat niet altijd het totale ontwerpplan voor een complex organisme; kleur van de vacht zit in een ander gen, de structuur van de botten weer in een ander, om maar eens wat te noemen.

Genen zijn de ; ;bouwblokken ; ; en bevatten het ontwerpplan, of delen van het ontwerpplan, van een organisme en dat is het enige dat doorgegeven wordt van generatie tot generatie.
Het gen, dat het beste ; ;overlevingsapparaat ; ; bouwt, overleeft.
Zo gezien zijn genen in concurrentie met elkaar.
Dit bedoelt Dawkins met het zelfzuchtig zijn van genen.
Die genen, die het beste overlevingsapparaat kunnen bouwen, zullen lang genoeg leven om hun eigenschappen aan opvolgende generaties door te kunnen geven.

Hoewel genen als egoïstisch beschouwd kunnen worden, wil het niet zeggen dat het organisme (het overlevingsapparaat) dat op basis van veel samenwerkende genen gebouwd kan zijn, noodzakelijkerwijs egoïstisch is.
Daarmee geeft Dawkins' gedachtegang ook ruimte voor het bestaan van altruïsme, zoals dat bij verschillende diersoorten en bij mensen geobserveerd kan worden.

Een voorbeeld hiervan is de aap die de kolonie waarschuwt dat er een predator in de buurt is en daarmee de aandacht van de rover op zichzelf vestigt.
Het valt niet moeilijk in te zien dat hiermee de kolonie de meeste kans op overleven heeft en de genen, waarop de eigenschappen van de overlevingsapparaten, C.q.
de leden van de apenkolonie, berusten, zullen overleven en hun eigenschappen zullen doorgeven, inclusief het gen dat het vermogen om te waarschuwen bevat.

De wetenschap van het leven      De Groef Bert  Roels Peter      Biologie

Ons verhaal begint zo’n 3,8 miljard jaar geleden.
Niets liet vermoeden dat de primitieve oercellen van toen aanleiding zouden geven tot de gigantische biodiversiteit van vandaag.
Daarbij komen de meest wonderbaarlijke aanpassingen voor.
Zo overtreffen planten - die hele ecosystemen van energie voorzien - de efficiëntie van elk zonnepaneel, hebben runderen complexe magen met micro-organismen die hen toelaten op gras te overleven, en omzeilen bacteriën steeds weer nieuwe antibioticA. De wetenschap die de verwondering over zoveel ‘vernuft’ vertaalt naar concrete wetenschappelijke vragen en experimenten is de biologie, de studie van het leven.

Omdat alle levensvormen een gemeenschappelijke oorsprong delen, vertonen ze een opmerkelijke uniformiteit.
Dat ze opgebouwd zijn uit één of meerdere cellen, DNA gebruiken als erfelijk materiaal en eenzelfde genetische code hanteren, zijn maar enkele voorbeelden die we onder de loep nemen.
Vervolgens gaan we dieper in op de diversiteit van het leven: hoe passen organismen zich aan hun omgeving aan, tot welke verscheidenheid aan soorten leiden de evolutieprocessen, en hoe treden al die soorten met elkaar in interactie? Ten slotte beantwoorden we de vraag waarom de impact van de mens - eigenlijk slechts een jong twijgje aan de Stamboom van het Leven - zo ingrijpend is.

Om het levende van het levenloze te onderscheiden, gaan wij bijna vanzelfsprekend eerst te rade bij de verschijnselen die wij dagelijks aan en in ons eigen lichaam waarnemen : de lichamelijke functies en de uitingen van onze geestelijke vermogens.
Ons bewustzijn en onze kennis van de dingen, ons onderscheidingsvermogen, ons willen en ons voelen, kortom al onze zielsuitingen, trachten wij ook terug te vinden in de levende gestalten die ons omringen.
We doen dan gemakkelijk de ontdekking, dat de volledige scala van zielsvermogens tot een wel heel klein gedeelte van de levensvormen is beperkt.

Ook in de dierenwereld spelen deze vermogens een niet te miskennen rol.
Maar slechts één wezen heeft de hoogste top bereikt : alleen de mens kan aanspraak maken op de onderscheiding 'sapiens', m.
A.w.
de wetende.
Ook de hogere dieren weten, maar alleen de homo sapiens weet dat hij weet !

Naast de studie van de ziel, is er die van het lichaam.
Om praktische redenen blijkt dit te zijn samengesteld uit een zeer groot aantal microscopisch kleine bouwstenen, cellen, die in onderlinge harmonie en afhankelijkheid hun speciale taken verrichten ten dienste van het geheel.
Ook dieren en planten zijn 'cellulair' van bouw.

Levende wezens nemen voortdurend stoffen op, bewerken deze en geven afvalproducten af : zij hebben m.
A.w.
een stofwisseling.
Voedingsstoffen worden gedeeltelijk tot bouwmaterialen voor groei en ontwikkeling.
Bovendien moeten voortdurend inwendige reparaties worden uitgevoerd, want net als in een machine zijn ook in een levend organisme de onderdelen aan slijtage onderhevig.
Een ander deel van het voedsel levert de brandstof voor de spiermotoren en in het algemeen voor de cellen.
Want in elke cel heerst dag en nacht grote activiteit, en actie kost arbeidsvermogen.
De nodige energie voor alle levensprocessen wordt door verbranding aan suikers en andere stoffen onttrokken.
Hiervoor is zuurstof, dus ademhaling noodzakelijk, terwijl de verbrandingsproducten door speciale uitscheidingsorganen moeten worden verwijderD. Al deze activiteiten moeten in wisselwerking met de veranderingen in de buitenwereld kunnen verlopen : daarom is de levende stof in hoge mate gevoelig voor allerlei invloeden of prikkels.

Een ander belangrijk verschilpunt tussen levende organismen en dode natuurvoorwerpen is het vermogen tot voortplanting.
Het individu is vergankelijk, maar het voortbestaan van de soort moet voor lange tijd veilig gesteld worden.
Van de vele voortplantingsmogelijkheden wordt de geslachtelijke voortplanting door de natuur met kennelijke voorkeur gehanteerD. De bedoeling hiervan ligt voor de hand : waar twee nooit volkomen gelijke partners hun voortplantingsmateriaal samenvoegen, kunnen - afhankelijke van een reek onveranderlijke erfelijkheidswetten - nieuwe combinaties ontstaan.
De 'soort' krijgt hierdoor een grote mate van variabiliteit.
De overstelpende rijkdom aan vormen in de natuur is voor een niet gering gedeelte juist aan de geslachtelijkheid te danken.

Elk levend wezen, zelfs het eenvoudigste, streeft naar een inwendig evenwicht.
Het past zich voortdurend aan, het verdedigt zich tegen ziektekiemen, het maakt binnengedrongen gifstoffen onschadelijk en vervangt delen die door slijtage verloren gingen, door nieuwe.
En al is een deel van deze processen tot ingewikkelde scheikundige omzettingen terug te brengen, het geheel waarin ze zich afspelen, de gesloten totaliteit van het levende lichaam, wijst in zijn innerlijke doelmatigheid, in de zeldzame harmonie van zijn werkingen, op iets dat ver uitgaat boven chemie en fysicA. Die doelmatigheid is in het organisme zelf besloten en niet alleen gericht op het welzijn en de ontwikkeling van dit organisme, maar ook op het voortbestaan en de uitbreiding van zijn soort.
Deze 'inwendige doelmatigheid', een uitdrukking die we al bij Aristoteles aantreffen, is uitsluitend eigen aan de levensvormen.

Samenvattend kunnen we de levende wezens als volgt karakteriseren :

ze bestaan uit een doelmatig verband van cellen, waarin bepaalde organische stoffen - proteïnen en nucleïnezuren - de hoofdrol spelen; ze hebben dus een bijzondere structuur

ze nemen stoffen op en zetten die om in lichaamsbestanddelen, ze hebben dus een stofwisseling

ze reageren doelmatig op veranderingen in de omgeving en passen zich aan

ze kunnen zich handhaven en zich tegen afbrekende invloeden teweerstellen

ze planten zich voort, waarbij hun eigenschappen op de nakomelingschap worden overgedragen

ze hebben een bepaalde levensduur.

De tweede schepping      Wilmut Ian      Biologie

Het klonen van de ooi Dolly in 1996 uit het celmateriaal van een volwassen schaap was een mijlpaal in de geschiedenis van de moderne wetenschap.
Voor de eerste keer lukte het Wilmut, Campbell en hun collega's van het Roslin Institute in Schotland een zoogdier op basis van een volwassen lichaamscel te klonen.
In 'De tweede schepping' leggen de geleerden die deze doorbraak hebben bereikt hun hypothesen en experimenten uit.
Ze lichten hun conclusies toe en bespreken de implicaties van hun werk voor wetenschap en samenleving.
Zo zullen in de toekomst genetisch aangepaste dierorganen in het mensenlichaam geïmplanteerd kunnen worden.
Varkensorganen bijvoorbeeld, die vrijwel onmiddellijk door het menselijk immuunsysteem worden afgestoten, kunnen na genetische aanpassing een oplossing bieden voor het tekort aan menselijke organen.
Het materiaal van genetisch versleutelde schapen kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de behandeling van aandoeningen als suikerziekte, de ziekte van Parkinson en spierdystrofie.
Maar wat zijn de ethische consequenties van deze revolutionaire biotechnieken, hoe kunnen we onze bezwaren verzoenen met de enorme mogelijkheden die de wetenschap ons biedt? Wordt de weg geplaveid naar het klonen en genetisch manipuleren van mensen? De auteurs van 'De tweede schepping', die daar zeker geen voorstanders van zijn, hebben hun boek geschreven als bijdrage aan het noodzakelijke publieke debat over de vérstrekkende implicaties van de moderne biotechnologie.

50 inzichten genetica      Henderson Mark      Biologie

Beschrijving: In 50 inzichten genetica behandelt Mark Henderson de centrale ideeënvan de genetica in vijftig heldere en compacte essays.
Hij begint met de evolutietheorie en behandelt themaâs als het genoom en hoe natuur en cultuur samenwerken, evenals de nieuwste, vaak controversiële,ontwikkelingen in gentherapie en kunstmatig leven.
Wat zegt DNA over de geschiedenis van de mens? Hoe gaat de kennis van het DNA de geschiedenis bepalen? Gaan we babyâs opmaat maken? Aan de hand van alledaagse voorbeelden, informatieve citaten en nuttige tabellen biedt Mark Henderson een blikin de toekomst.
Hij laat zien hoe genetica kan helpen om kanker, aids en malaria tegenezen.
Ook de laatste inzichten over âjunk-DNAâ (DNA waarvan de functie niet helder is) en epi-genetica komen aan de orde.
Tot slot laat Henderson zien dat chromosomen, DNA en het menselijkegenoom onze persoonlijkheid kleuren.

Bionica      Videler John      Biologie

In Bionica beschrijft John Videler hoe we met de natuur als voorbeeld efficiënter kunnen varen, vliegen, rijden, filteren, graven en boren.
Hij laat onder andere zien hoe we het fileprobleem kunnen oplossen en hoe nieuwe wereldrecords gezwommen kunnen worden.

Zo bevat dit boek een ontwerp voor een nieuw verkeersvliegtuig dat minder lawaai maakt, veiliger is en minder energie verbruikt per passagier.
Ook duurzame energie, esthetisch bouwen, het kweken van vissen, natuurlijke klimaatbeheersing en filterprocessen komen aan boD.

Bionica is leren van de natuur.
Naarmate we beter begrijpen hoe het leven functioneert, kunnen we er meer van toepassen.
Neem bijvoorbeeld het vermogen van planten om, met behulp van bladgroen en zonlicht, CO2 en water om te zetten in energierijke verbindingen.
Zodra we erachter zijn hoe dat precies werkt zijn alle energieproblemen de wereld uit.
Bionica gaat over verwerving van biologische kennis en over het verlangen om er iets voor de maatschappij mee te doen.
Het beschrijft hoe ver het vak bionica is gevorderd, bespreekt lopende projecten en verkent toekomstige mogelijkheden.

De natuur is een oneindig grote bron van inspiratie want evolutie biedt voor alle mogelijke problemen een oplossing.

 

Door natuurlijke selectie hebben dieren en planten al lang een oplossing gevonden voor allerlei mogelijke menselijke problemen.
De moeilijkheid is alleen wel die oplossing te zien.

En vervolgens, zoals John Videler in zijn praktijk als biologisch onderzoeker ontdekte, moeten mensen er ook nog van overtuigd raken dat de natuur betere oplossingen paraat heeft voor hun praktijkproblemen.
Een constante in het boek Bionica is toch dat wij erg conservatief zijn, en graag vasthouden aan hoe het altijd was.

Dus werken de cutterzuigers van baggeraars nog altijd met snijkoppen waarvan de tanden veel te snel verslijten.
Terwijl de bionica leert dat slakken die op een vergelijkbare manier boren geen rechte snijtanden hebben, maar gebogen.

Dus zijn bijna alle vliegtuigen veel te smalle buizen, die alleen daarom al energie vreten om verplaatst te worden.
Hadden ontwerpers gekeken naar de ideale stroomlijn van snelle vissen, dan waren de vliegtuigrompen veel breder geworden, waardoor aanzienlijk meer mensen te verplaatsen zijn voor dezelfde energiekosten.

Aardig aan dit boek is onder meer dat Videler de speculatie niet schuwt.
Spreeuwenzwermen, en hun luchtballetten, laten volgens hem perfect zien hoe het fileprobleem in de toekomst is op te lossen.
Als die vogels zo dicht op elkaar kunnen bewegen, en zich zonder problemen van de zwerm kunnen losmaken, moet er ook geleidetechniek mogelijk zijn waarmee auto’s en masse over de snelwegen verplaatst kunnen worden.

Files ontstaan ook zelden door drukte, maar vrijwel altijd omdat automobilisten zich zo onvoorspelbaar gedragen, voor elkaar.
Daardoor blijft hun onderlinge snelheid niet gelijk.

Videler is inmiddels emeritus hoogleraar BionicA. Hij werkte aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Dit boek biedt een overzicht, aan de hand van uitgewerkte voorbeelden, van problemen waar zijn vakgebied mee bezig is.

Bionica beschrijft hoe we efficiënter kunnen varen, vliegen, rijden, filteren, graven en boren door gebruik te maken van wat de natuur aan kennis te bieden heeft.
Het boek laat zien hoe we het fileprobleem kunnen oplossen en hoe nieuwe wereldrecords gezwommen kunnen worden.

Het bevat een ontwerp voor een nieuw verkeersvliegtuig dat minder lawaai maakt, veiliger is en minder energie verbruikt per passagier.
Het gaat ook over esthetisch bouwen, natuurlijke klimaatbeheersing en het opwekken en gebruiken van duurzame energie.

 

Bionica is leren van de natuur.
Naarmate we beter begrijpen hoe het leven functioneert, kunnen we er meer van toepassen.
Neem bijvoorbeeld het vermogen van planten om, met behulp van bladgroen en zonlicht, co2 en water om te zetten in energierijke verbindingen.
Zodra we erachter zijn hoe dat precies werkt zijn alle energieproblemen de wereld uit.
Bionica gaat over verwerving van biologische kennis en over het verlangen om er iets voor de maatschappij mee te doen.
Het beschrijft hoe ver het vak bionica is gevorderd, bespreekt lopende projecten en verkent toekomstige mogelijkheden.
Die zijn groot, want de natuur heeft voor elk probleem een oplossing.

 

Bionica als startpunt voor industriële innovatie is origineel, duurzaam en effectief.

China Inzicht in zijn doorbraak      Plasschaert Sylvain      China

Prof.
Sylvain Plasschaert, emeritus van de K.
U.
L.
en van de U.
A. , is een autoriteit op het gebied van Chinese economie.
Hij wil in dit boek ( 1 ) aantonen dat de huidige Chinese successen ons niet hoeven te verwonderen, omdat China tot 1800 meer uitvindingen deed en waarschijnlijk welvarender was dan de rest van de werelD.

Hij begint met een overzichtje van technische prestaties in het verleden : uitvinding van zijde

( rond 2° e.
v.
C. ), papier ( 2° e.
n.
C. ), het graven van het Zuid- Noord- kanaal ( 7° e.
) waardoor de rijkere oogsten van het Yangzi -bekken ( Blauwe rivier ) naar het droge noorden gevoerd konden worden, boekdrukkunst ( 9° e.
), buskruit ( 10° e.
) , kompas ( 12° e.
).

Vervolgens legt hij uit hoe het eeuwenoude Chinese denken ( met universalisme, syncretisme, yang- yin, kosmos, tian, beweging, taoïsme ) ook nu nog van invloed is op hun onderhandelingen, waardoor een contract altijd nog veranderd kan worden.

Hij verklaart ook waarom de CCP het christendom momenteel weer tolereert en dat de Chinese bevolking door het taoïsme de neiging heeft zich niet aan strenge gezagsstructuren te onderwerpen en dus niet zo onderdanig is als wij dikwijls denken ( p.
42 ).
Zes pagina’s verder zegt hij dan weer dat de meerderheid vanuit het Confucianisme een sterk gezag wel accepteert.

Hij beschrijft ook het taoïsme, boeddhisme en confucianisme.
Dit laatste wordt door velen beschouwd als zowel de oorzaak van de neergang in de 19° eeuw ( door zijn aanvaarding van ongelijkheid en onderwerping ) als van de heropbloei in Oost- Azië sinds 1970 ( door zijn groepsdiscipline en sober leven).

De politieke continuïteit is grotendeels te danken aan de hoge homogeniteit van de bevolking: meer dan 90 % zijn Han-Chinezen, die al eeuwen dezelfde geschreven taal hanteren en vanuit hun confucianisme een sterk gezag accepteren.

De Mongolen ( 13° - 14° e.
) en de Mantsjoes ( 1644 – 1912 ) waren de enige buitenlandse dynastieën.
En zoals de Romeinen de hoogstaande cultuur van de Griekse verliezers overnamen, zo namen ook deze volkeren de cultuur en administratie over van de Chinezen.

In het economisch hoofdstuk stelt Plasschaert dat China tot de 12° eeuw een hoger gemiddeld inkomen had dan West-Europa en tot in de 18° eeuw dan de werelD. Je kan dit ook anders lezen : West-Europa heeft sinds de 13° e.
een hoger gemiddeld inkomen dan ChinA. Elders in de wereld was er tot 1800 weinig welvaart.

Tussen 1740 en 1834 steeg de bevolking van 143 miljoen naar 400 miljoen.
In 1820 had China 33 % van het mondiaal BNP, in 1950 slechts 5 % .

De natuur was eerder een nadeel : slechts 13 % van de oppervlakte is geschikt voor landbouw.
Bergen en woestijnen overheersen grote delen van het landschap.
Het noordoosten ( rond de Huanghe of Gele Rivier ) is geschikt voor tarwe en maïs, het zuiden

( van de Yangzi of Blauwe Rivier tot de Parelrivier ) levert veel rijst op.
De natuurlijke rijkdommen zijn beperkt : voor olie en aardgas is China afhankelijk van het buitenlanD. Overstromingen en aardbevingen teister(d) dikwijls het lanD.

Een verklaring voor de economische neergang na 1800 is niet evident : de snelle bevolkingsgroei zonder toename van de levensmiddelen, slecht bestuur, isolationistisch conservatisme waardoor men geen technische vernieuwingen wilde overnemen, vanaf 1839 de bemoeiingen van Europa, de VSA, Rusland en Japan, opstanden van verarmde boeren ( o.
A. de Taiping-rebellie 1850 – 1864 en de Boksers in 1900), de door buitenlandse mogendheden opgelegde “herstelbetalingen” van 1842, 1860, 1895, 1900, de verspilzucht tijdens regentes Cixi ( 1861 – 1908 ).

Het zelfopgelegd isolationisme is wsch.
ook de verklaring waarom de Industriële Revolutie niet begon in China of waarom China niet bij de kopgroep was.
Een andere factor is dat China geen Renaissance, Hervorming of Verlichting heeft gekend, die in het Westen de grondslag legden voor experimenten met wetenschappelijk onderzoek.
En ook geen burgerij die sinds de Middeleeuwen vrijheden afdwong van de vorst en deze bewaarde in fiere belforten.

De afzondering werd ook in de hand gewerkt door de natuur : de Himalaya in het zuiden, woestijnen in het westen, het gevaar van Mongolen en Mantsjoes in het noorden.
Anderzijds waren er ( trage ) zijderoutes en vooral de kust die meestal onderbenut werd : 14.
500 km met 200 zeehavens.
De expedities van Zheng He vormden een uitzondering.
Plasschaert laat ze eindigen in Oost- Afrika, met het huidige Kenia als verste punt en niet in Amerika, zoals Gavin Menzies en andere fantasten ons proberen wijs te maken.
Plasschaert verklaart het einde van de tochten vanuit budgettaire problemen en doordat de mandarijnen de handel als minderwaardig beschouwden.
Tegelijk beweert hij dat veroveren of handel drijven niet het doel was, maar wel verkrijgen dat andere volkeren eer moesten betuigen aan de superieure keizer, de bemiddelaar met de hemel ( 68 – 70 ).

De afgewezen Britse toenaderingspogingen van 1793 en 1815 komen ook hier aan boD.

In deel II vernemen we waarom de burgerlijke republiek van 1912 tot 1949 en het Mao-tijdperk van 1949 tot 1976 er niet in slaagden om China er economisch bovenop te brengen en te moderniseren.

Sun Yatsen, de vader van het nieuwe China, miste een politieke en militaire machtsbasis en organisatietalent.

Zijn schoonbroer Chiang Kaichek herenigde Centraal China, maar door het conflict met de CCP (dat hijzelf gezocht had ) en de invasie van Japan, mislukte hij op het vasteland en slaagde hij enkel in de economische opbloei van Taiwan.

Mao hield vast aan zijn ; ;permanente revolutie ; ; ( zowat om de 7 jaar de slechte geesten van de macht houden ) en aan zijn ; ;“massalijn ; ; , D.w.
z.
vertrouwen in de revolutionaire kracht van de massa, mits ze gemotiveerd en gemobiliseerd wordt om terreur uit te oefenen tegen contrarevolutionairen en andere doelgroepen of om kanalen te graven.
In 1957 onthief hij 300.
000 tot 700.
000 intellectuelen uit hun partijfunctie en tijdens de Culturele Revolutie misbruikte hij de destructieve energie van opgezweepte jongeren om zijn totalitaire macht te herbevestigen en de intellectuelen te kneden tot echte communisten.
Het waren allemaal dingen die de economie niet vooruit hielpen.

Ook puur economisch blunderde Mao : tijdens de Grote Sprong (1958-1960) ontredderde hij de bevolking door het economisch beleid te decentraliseren, de landbouw snel en compleet te collectiviseren zodat de boeren zelfs geen klein stukje grond voor zich mochten bewerken en door een amateuristische industrialisatie van het plattelanD. Deze aanpak resulteerde in een diepe val van het BNP met 30 % , ondervoeding en 25 miljoen hongerdoden.
Nu nog is het in China taboe om deze doden toe te schrijven aan het voluntarisme van Mao.

Met de ongelooflijk wrede Culturele Revolutie ontwrichtte de grote leider - leraar - opperbevelhebber- roerganger niet alleen de intellectuele bovenlaag en de top van de CCP   ( Peng Dehuai, Liu Shoaqi, Deng), maar ook de economie, de gezinnen ( waar kinderen in opstand kwamen tegen hun ouders ) en de morele grondslagen van de maatschappi J. Kortom : economisch gezien zou China veel verder hebben gestaan als Mao 20 jaar eerder van het toneel was verdwenen.
In zijn regeringsperiode was er wel een groei van de zware industrie met cA. 8 % per jaar, een daling van het analfabetisme en een vooruitgang van de volksgezondheid, maar de landbouw faalde en de levensstandaard verbeterde weinig, mede door de tekortkomingen die inherent zijn aan centraal geleide bevelseconomieën.

China ’s economische metamorfose sinds 1980.
De groei ( 9,5 % per jaar) was fenomenaal, maar met 1700 $ p.
p.
p.
J. hoort China nog niet bij de 100 meest welvarende landen.
In Shenzhen, Shanghai en Beijing is de levensstandaard al vergelijkbaar met de West-Europese middenklasse.
De statistieken uit het verleden waren niet altijd betrouwbaar, maar werden gecorrigeerd door internationale instituten, o.
A. zelfs de CIA, waarvan China zelf soms de cijfers overnam.
De landbouw werd gedecollectiviseerd, eerst door de boeren zelf, die het gebruiksrecht in handen namen, pas nadien door de CCP, met als gevolg dat de productie steeg met 7,7 % per jaar en de rurale inkomens met 4 % sinds 1990.
Maar de grond bleef tot nu toe staatsbezit en het onderwijs en de gezondheidszorg op het platteland werden geprivatiseerd en zijn dus niet meer toegankelijk voor de allerarmsten.
Jiang Zemin en nog meer Hu Jintao plaatsten de lotsverbetering van de rurale bevolking bovenaan op de agendA. Ingrijpende milieumaatregelen mogen ook niet lang meer uitblijven.

Deng, van wie we hier ook een portret krijgen, werd pas in zijn laatste 25 jaar een groot staatsman.
Hij beloofde de Chinezen een fiets, uurwerk, radio en naaimachine.
Nu staan 300 miljoen Chinezen veel verder.
Hij opende China voor buitenlandse bedrijven, Jiang Zemin verkreeg de toetreding tot de WHO / WTO.
De graad van openheid ligt nu met 69 % veel lager dan België ( 185 % ) , maar veel hoger dan die van de VSA ( 19 ) of Japan ( 22 ) en contrasteert sterk met het eeuwenlange introverte autisme.
De overzeese Chinese diaspora, zo’n 60 miljoen mensen in Zuidoost Azië, werkt actief mee aan de opbloei, door invoer van kapitaal en uitvoer van goederen.

De politieke democratie kwam er niet.
Zhao Ziyang was de enige toppoliticus die begrip had voor de studenten op het Tienanmenplein.
Hij werd ontslagen en kreeg huisarrest tot zijn dood in 2005, dus 16 jaar lang.
De censuur op de media en op het internet blijft ook overeind, maar de vrijheid van meningsuiting, van beroepskeuze en de artistieke vrijheden zijn nu veel groter dan t.
t.
v.
Mao.
De verantwoordelijken van dorpen en stedelijke wijken worden nu door de bevolking gekozen, zonder dat ze tot de CCP moeten behoren.
Maar de ; ;ijzeren rijstkom ; ; of de zekerheid van een loon, medische zorg, huisvesting, onderwijs en andere sociale voordelen aan zeer voordelige voorwaarden, zijn opgeheven.

De internationale weerslag van de transformatie.

De export groeide met 40 % p.
J. sinds 1980; 60 % was te danken aan buitenlandse bedrijven : dus Made in China, maar niet Made by ChinA.

De EU staat als investeerder op de 4° plaats, na Hongkong, de VSA en Japan.
Hongkong geniet nog tot 2047 van een speciaal statuut als kapitalistische regio.
Opmerkelijk is dat Taiwan niet in deze topvier staat.
België zit met 500 bedrijven en bedrijfjes in China; Bekaert is de grootste investeerder met 12 vestigingen , die vnl.
staalkoord fabriceren voor autobanden.
Maar China investeert nauwelijks in België : rederij Cosco zit voor 20 % in de Antwerp Gateway Terminal.
Nederland is veel prominenter aanwezig.
Philips is koploper met 32 vestigingen.
De export van beide landen naar China bedraagt slechts 1 % van de totale uitvoer.

De delokalisatie wordt overroepen : West-Europese bedrijven verkiezen de nieuwe EU-lidstaten, die dichterbij liggen, meer juridische zekerheid bieden dank zij de EU - wetgeving, ontsnappen aan douanerechten, grotere culturele en politieke overeenkomsten vertonen en ook een ruim afzetpotentieel hebben.
Delokalisatie is ook meer gericht op nieuwe markten dan op kostenbesparing.
In dit deel overloopt de auteur ook nog de buitenlandse politiek, m.
n.
t.
o; de 3° Wereld, Taiwan, VSA, Japan, Rusland, India en de E.
U.

Blik in de toekomst.
De overbrugging van de welvaartskloof tussen stad en morrend platteland is essentieel.
940 miljoen mensen hebben moeilijk toegang tot lager onderwijs en medische zorg.
740 miljoen leven op het platteland, 200 miljoen werken als gastarbeider in de steden.
Hun leven en dat van het grauwe en bitter etende China is schrijnend beschreven door Catherine Vuylsteke .

De onrendabele staatsbedrijven zijn op 20 jaar gereduceerd tot 35 % ; 65 % maakt lage winst, enkele renderen echt.
Het aantal arbeiders is er gedaald van 92 naar 68 miljoen.
De werkloosheid ligt boven 10 %.
De heropbouw van de sociale zekerheid en van de medische zorg is een werk van lange adem.
De sanering van het bankwezen is aan de gang en wordt bevorderd door de intrede van Britse en Zwitserse banken in de staatsbanken en door de spaarijver van de bevolking.
De rijkdom aan deviezen is volgens Plasschaert geen gevolg van het exportsurplus, maar van de buitenlandse investeringen.

De inventiviteit blijft voorlopig beperkt tot de landbouwsector, m.
n.
in de genetisch gemodificeerde rijstsoorten .

Enkele opmerkingen : in de bibliografie mis ik de interessante werken van Cheng Shan-Whei

( China), Julia Lovell ( Chinese Muur), Jeanne Boden ( Essentie van China), Libbrecht ( De geelzucht van Europa), Jung Chang ( Mao), Schulte Nordholt ( De Chinacode ontcijferd ) ,

Ng Sauw Tjhoi ( Made in China), de “China Toolkit” van Marc Van Gastel e.a. , de Nederlandse vertaling van Zhisui Li en Chris Patten.

Bij de onderdrukking van de Tienanmenrevolte geeft Plasschaert de indruk dat de slachtoffers sneuvelden buiten het plein; dat komt niet overeen met de versie dat op het plein zelf de bebloede tegels snel vervangen werden door nieuwe.
Mao had vier vrouwen i.p.v.drie.

Marco Polo was cA. 17 jaar in China .
Het is aannemelijk dat China tot 1800 rijker was dan een groot deel van de wereld, maar bij de bronnen hiervoor staan Marco Polo, niet meteen een historicus en Joseph Needham, die rond 1950 beweerde dat de Muur het enige bouwsel is dat vanaf Mars te zien is.

Gelukkig geeft Plasschaert zelf toe dat de Chinese bouwkunst, beeldhouwkunst en schilderkunst niet de pracht en de variëteit van stijlen vertoont die de Europese steden zo mooi maakt.
De artistieke creativiteit werd afgeremd door normen van hogerhand, waardoor de kunstwerken eenvormig zijn.

Het taalgebruik is soms wat ouderwets en afgestemd op universitair geschoolden.
De doelgroep is een breed, maar vooral gevormd publiek.

Avonturen in modern China      Moleman Hans      China

Hans Moleman is al enkele jaren correspondent van de Volkskrant in ChinA. Het is een boek vol reportages en interviews, in een poging te snelle opkomst van China te schetsen.
Wordt China de nieuwe wereldmacht? Vanuit veel verschillende perspectieven gekeken naar het China van nu en door de humoristische manier van schrijven zeer goed leesbaar.

 In een zestigtal korte schetsen zapt de auteur langs uiteenlopende economische en sociale ontwikkelingen in stedelijk en landelijk China en Taiwan anno 2005.
Een scala aan thema's passeert de revue.
Van de seksuele lente in het land, het nieuwe toerisme, havenindustrie, moslimextremisme tot de prijs van de welvaart.
Hans Moleman blijft erg aan de oppervlakte en geeft niet de indruk verder dan de waan van de dag te willen gaan.
Hij bevestigt het beeld dat een buitenlander al heeft; China komt voor de lezer nauwelijks echt tot leven.

Wilde Zwanen      Chang Jung      China

In dit fenomenale boek maken we kennis met de schrijfster Jung Chang en haar familie.
Het is een historische roman over China vanaf het begin van deze eeuw tot eind jaren zeventig.
Op overtuigende wijze beschrijft Jung Chang hoe miljoenen Chinezen onder verschillende heersers proberen te overleven: onder de warlords, de Kuomintang en de communisten.
Maar bovenal is het boek een getuigenis van drie vrouwen die leven voor hun idealen.
In hun streven daarnaar kennen ze successen en hevige tegenslagen.
Het is dan ook een boek vol hoop en wanhoop, ontbering en volharding.

We volgen de grootmoeder, Yu-fang, rond de eeuwwisseling toen China in chaos verkeerde door de strijd tussen de verschillende krijgsheren, de zogenaamde warlords, die toen de dienst in China uitmaakten.
Er heerste rechteloosheid en terreur.
De enige manier om je teweer te stellen tegen de macht van de krijgsheren was door zelf een of andere officiële positie proberen te bekleden.

Yu-fang ondergaat als meisje nog de wrede praktijk van het inbinden van voeten.
Dit gebruik had als enig doel om mannen te behagen.
Een vrouw met ingebonden voeten kan slecht lopen hetgeen bij mannen een gevoel van bescherming moet oproepen.
Daarnaast werden die kunstmatig klein gehouden voeten als erotisch beschouwD. In de praktijk betekende dit voor meisjes en vrouwen helse pijnen en rottingsverschijnselen aan de voeten, en een levenslange handicap.
Yu-fang wordt door haar vader uitgehuwelijkt en wordt concubine van een rijke man, hetgeen in die tijd geen ongewone praktijk was.

Uit deze verbintenis wordt Bao Qin geboren, de moeder van de schrijfster.
Haar jeugd staat in het teken van de strijd tussen de Kuomintang (de nationalisten die strijden tegen de buitenlandse overheersers) en de communisten.
Ze sluit zich aan bij de kommunisten en zal aanzienlijke posities gaan bekleden als communistische official.

In 1949 wordt de Volksrepubliek China, de communistische staat, uitgeroepen.
Begin jaren vijftig starten de eerste zuiveringsacties.
Iedereen die zelfs maar vage banden heeft met Kuomintang-aanhangers wordt aan verdachtmakingen onderworpen.
Alhoewel Bao Qin en haar man zeer belangrijke posities innemen blijven zij de volgende decennia niet gespaarD. De zuiveringsacties kregen meer en meer het doel de machtspositie van Mao te verstevigen.
Op het moment dat de machtsstrijd voor iedereen duidelijk wordt is het al te laat: het land is in de verstikkende greep van de tentakels van Mao en zijn handlangers, waaronder zijn vrouw.

De dochter van Bao Qin, Jung Chang, groeit als kind van hoge functionarissen op in een klimaat waarin alles in het teken staat van het geloof in het communisme, Mao en de revolutie.
Ook zij vereert Mao en dicht hem welhaast goddelijke wijsheid toe.
Zij en haar ouders gaan er vanuit dat belangrijke communistische leiders Mao misleiden en dat hij zelf geen weet heeft van de gruwelijkheden die in zijn naam worden gepleegD. Jung Chang vindt haar eigen weg in de dagelijkse terreur door zich zo onzichtbaar mogelijk te maken.
Aangezien het hele leven gecontroleerd, geïndoctrineerd en beheerst wordt door de kommunisten is het echter onmogelijk om niet op een of andere manier mee te doen of zelfs maar twijfel bij jezelf toe te staan.

Haar ouders worden verschillende keren onder arrest geplaatst in de loop van de vijftiger jaren.
In de zestiger jaren worden zij, evenals miljoenen anderen, onderworpen aan publiekelijke vernederingen.
Velen gaan ten onder aan geestelijke en lichamelijke afstraffingen.
Eind jaren zestig zitten haar ouders regelmatig gevangen en worden tenslotte, evenals de kinderen, verbannen.
Met miljoenen andere Chinezen worden ze als een soort dwangarbeiders op het platteland en in fabrieken geplaatst.
Onder het mom van politieke heropvoeding worden mensen juist monddood gemaakt.

Begin jaren zeventig wordt het regime iets losser en wordt de familie vrijgelaten om naar de stad terug te keren.
De vader van Jung Chang overlijdt ten gevolge van de vernederingen en ontberingen.
Hij is gebroken door zijn verlies in het geloof in Mao.
Jung Chang, inmiddels in de twintig, gaat naar de universiteit en verlaat het land in 1978 vanwege een studiebeurs in EngelanD.

Het boek biedt een imponerende kijk achter de schermen van het China van deze eeuw.
Aan het leven van drie generaties vrouwen kun je feilloos de verschillende periodes van overheersing van machthebbers over het Chinese volk aflezen.
Ik vond met name de beschrijving van de successen en de mislukkingen van het Maoisme interessant.
Het was voor het eerst dat ik een boek las waarin niet radicaal een standpunt voor of tegen het Maoisme werd ingenomen.
Het maakt duidelijk dat kommunistische officials zelf steeds meer in verwarring raakten over wat nu wel en wat nu niet loyaliteit naar Mao en de revolutie was.
Ik begrijp nu ook beter hoe de zogenaamde Culturele Revolutie in zijn werk ging en welke rol Mao's vrouw hierin heeft gehaD. Zij heeft op een tirannieke wijze het culturele leven van China helpen verwoesten.

Interessant is ook Jung Changs beschrijving van en de visie op de cultus rond Mao.
Men kon en mocht niet twijfelen aan Mao want hem werden haast goddelijke gaven en wijsheid toegedicht.
Maar langzaam brokkelde zijn machtspositie af.
Ook de huidige leider van China, Deng Xiao Peng, komt in het boek voor.
Hij is net als Jung Changs ouders verschillende malen het slachtoffer van zuiveringsacties geweest, maar dat is blijkbaar een goede leerschool geweest om nu zelf strak de touwtjes in handen te houden.

China's stille expansie      Cardenal Juan Pablo      China

Economiejournalisten die beklijvende verhalen vertellen, ze zijn zeldzaam.
Nog zeldzamer zijn correspondenten die tot de Chinese ziel kunnen doordringen.
De Spaanse nieuwsratten Juan Pablo Cardenal (El Mundo/El Economista) en Heriberto Aráujo ruilden twee jaar lang hun gerieflijke kantoor in Beijing voor een sjofele rugzak, op zoek naar het geheim en de gevolgen van China’s geruisloze verovering van de derde werelD.

China’s stille expansie neemt de lezer mee op een odyssee door de heetste en krankzinnigste plekken van de wereld, naar de gezichten achter cijfers en analyses, naar de waarheid achter de oordelen.
Centraal staan de bijzondere figuren die hun pad kruisen.
Van straatventer Lan in Caïro, over de pronkerige miljonair Zhang Qi in Kinshasa tot de Birmese prostitué Myo Mi Mi die elke dag Russische aidsroulette speelt tussen de jadehandelaars.

De moed, taaiheid en bescheidenheid van het Chinese volk, maar ook de beslommeringen eigen aan onderzoek in de omgeving van China’s hermetisch afgesloten staatsapparaat, vormen een rode draaD. Het boek legt indringend bloot hoe China ons leven verandert.
Wie daar nog niet van overtuigd was, is dat des te meer na het lezen van dit boek.

China's stille expansie beschrijft hoe China bezig is met het uitstippelen, uitvoeren en bestendigen van haar almaar groeiende invloeD. De auteurs zijn daarvoor in meer dan 25 landen geweest, van de kopermijnen in Congo tot de gasrijke woestijnen van Oezbekistan en Turkmenistan.
Ze hebben mensen gesproken op afgelegen plaatsen als het autoritaire Venezuela van Hugo Chavez en het turbulente Iran van de Ayatollah.
Ze beschrijven hoe Chinese migranten alle markten in Afrika veroveren en hoe Chinese bedrijven in Peru driehonderd (300!) mijnbouwbedrijven hebben overgenomen.
Uit dit boek komt een beeld naar voren van een hongerige, opkomende wereldmacht die weinig op heeft met mensenrechten, milieubescherming en duurzaamheiD.

‘China’s Stille Expansie’ verscheen origineel in het Spaans en werd intussen in in vele talen uitgegeven.
Twee Spaanse journalisten analyseren in dit boek de wereldwijde aanwezigheid van Chinezen.
Ze komen tot de conclusie dat China in stilte de wereld aan het veroveren is.
Een erg twijfelachtige conclusie.

 

 “Economiejournalisten die beklijvende verhalen vertellen, ze zijn zeldzaam.
Nog zeldzamer zijn correspondenten die tot de Chinese ziel kunnen doordringen.
De Spaanse nieuwsratten Juan Pablo Cardenal (El Mundo/El Economista) en Heriberto Aráujo ruilden twee jaar lang hun gerieflijke kantoor in Beijing voor een sjofele rugzak, op zoek naar het geheim en de gevolgen van China’s geruisloze verovering van de derde werelD.” “Het boek legt indringend bloot hoe China ons leven verandert.
Wie daar nog niet van overtuigd was, is dat des te meer na het lezen van dit boek”

 

Mij gaf het boek gaf een wrang gevoel.
Het onderzoekswerk is indrukwekkenD. Bijna alle feiten die erin staan kloppen.
Goedkope fabels, zoals Chinezen die massaal land van arme Afrikanen opkopen, staan er niet in.
Af en toe geven de auteurs zelfs toe dat de betrekkingen met China gunstig zijn voor een lanD. En toch.
De auteurs schetsen een beeld van Chinezen die met alle geoorloofde en ongeoorloofde middelen, gestuurd vanuit Beijing de wereld geruisloos veroveren.
En dat beeld klopt  niet.
Beijing stelt consequent dat duurzame economische betrekkingen win-win moeten zijn, en dat zie je ook in de feiten.
En Beijing wijst consequent inmenging in de zaken van andere landen, laat staan wereldverovering, af.
De auteurs herschikken op een handige manier echte stukjes van een puzzel om er een vals beeld mee te vormen.
Maar hoe kon ik dat uitleggen zonder van vooroordeel beschuldigd te worden?

 Het antwoord kwam deze week met de boekbespreking door Jamil Anderlini, de bureauchef van de Financial Times in Beijing.
Anderlini kan moeilijk van fanatieke sinofilie beschuldigd worden.
Hij titelt: ”Crouching tiger, hidden agenda?” met veelbetekenend vraagteken en als ondertitel: ‘Een studie over China’s gedrag in het buitenland is behept met xenofobie’.
Wat zegt Anderlini? De Spaanse journalisten zijn op hun best wanneer ze de verhalen vertellen van Chinezen in de meest onmogelijke landen.
Ze schrijven met verve over de milieu- en sociale schade die weinig gewetensvolle firma’s, ook staatsfirma’s, soms veroorzaken.
Voorbeelden: milieuschade in jademijnen in Myanmar, door Chinese firma’s in samenwerking met de militairen; de behandeling van arbeiders in Chinese bedrijven in Peru en Mozambique.
Spijtig genoeg wordt het indrukwekkende onderzoek van de auteurs ontkracht door de voortdurende insinuaties over een geheime Chinese agenda van wereldoverheersing.
Op een aantal plaatsen in het boek balanceren de woordkeuze en de suggesties over achterliggende motieven op het randje van xenofobie.
De groeiende aanwezigheid van China in vele landen wordt herhaaldelijk omschreven als ‘invasie’ of als een uitbreiding van ‘de tentakels van Beijing’.
Chinese investeringen in Latijns Amerika worden ‘Trojaanse paarden ’.
De bouw van een gaspijplijn door Centraal Azië is “gewoon een stap verder in de Chinese strategie om heer en meester te worden in de hele regio” en “er is geen twijfel dat de bouw van infrastructuur een belangrijke strategische plaats inneemt in China’s stille verovering van de wereld”.
Zelfs de titel van het boek insinueert dat alle Chinese emigranten deel uitmaken van een vijfde colonne.
In het nawoord suggereren de auteurs dat China’s “onstuitbare vooruitgang” in de ontwikkelingslanden kan “gezien worden als een prelude voor een toekomstige verovering van westerse markten en uiteindelijk van een nieuwe wereldorde onder controle van Beijing”.

 

Deze negatieve interpretaties worden volgens Anderlini helemaal niet gestaafd door de concrete verhalen in het boek.
Uit de ervaringen van gewone migranten die het boek beschrijft kunnen we echter wel andere inzichten halen.
De auteurs beschrijven verschillende keren hoe Chinese firma’s gewoon aanvaarden om samen te werken met lokale corrupte elites, die profiteren van de Chinese investeringen zonder dat hun volk er voordeel aan heeft.
Dit patroon wordt versterkt doordat China zelf geen sterke handhaving van de wet heeft, geen vrije media of geen burgerorganisaties die de negatieve acties van Chinese firma’s in het buitenland controleren en bestraffen.
Het is juist de zwakheid van het Chinese bestuur die maakt dat Chinese bedrijven op zoek naar winst zich slecht kunnen gedragen in het buitenlanD. Het boek zou beter geweest zijn indien de auteurs op deze thesis hadden doorgewerkt, in plaats van te suggereren dat de groeiende invloed in de wereld het gevolg is van een soort geheim plan, aldus Anderlini.
Ik kan zijn standpunt alleen onderschrijven.

Over China      Kissinger Henri      China

Op veertig jaar tijd normaliseerde de geïsoleerde Volksrepubliek China haar betrekkingen met de buitenwerelD. In Over China schetst Henry Kissinger dat proces ook van binnenuit.
Gedegen, historisch gedocumenteerd en bijwijlen dolkomisch.

In de dialoog met China zitten er veel meer gevaren voor misverstanden dan kansen op wederzijds begrip.
Dat is de grote les van Over China, het even erudiete als elegante boek van Henry Kissinger (1923).

De gewezen Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken plaveide veertig jaar geleden de weg voor de eerste topontmoeting tussen de Verenigde Staten en de Volksrepubliek ChinA. Hij heeft sindsdien vijftig bezoeken aan China gebracht en er met alle topmensen gesproken.
Hij zag vier opeenvolgende generaties Chinese leiders en acht Amerikaanse presidenten komen en gaan.
Zijn turf van meer dan 500 pagina's is dan ook een schatkamer van informatie en inzicht.

Voor wie de periode van normalisatie in de betrekkingen tussen de VS en China heeft meegemaakt, biedt het boek een fascinerende blik achter de schermen.
De jongere generaties doet het beseffen hoe onherkenbaar anders China en de wereld er veertig jaar geleden uitzagen.
Een hilarische anekdote illustreert dat.

 Joegoslavische modeshow

 In 1969 waren de relaties tussen de VS en het China van Mao zo verkrampt dat zelfs een dialoog aanknopen aartsmoeilijk was.
Geen van beide landen wilde de indruk geven vragende partij te zijn.
Uiteindelijk vond het Amerikaanse State Departement een middel om de impasse te doorbreken.
De Amerikaanse ambassadeur in Warschau, Walter Stoessel, kreeg de opdracht om tijdens een onschuldige, mondaine gelegenheid ‘Chinese diplomaten te benaderen en duidelijk te maken dat we een dialoog wensen.
'

 Het klinkt onwaarschijnlijk, maar die onschuldige gelegenheid was een Joegoslavische modeshow in de Poolse hoofdstaD. De aanwezige Chinese diplomaten hadden echter geen instructies ontvangen.
Toen ze merkten dat de Amerikanen naar hen wezen, sloegen ze op de vlucht, uit schrik in een gesprek te worden betrokken.

 Het boek gaat verder: ‘De Amerikanen, vastbesloten hun instructies uit te voeren, volgden de Chinezen.
Toen de wanhopige Chinese diplomaten sneller gingen lopen, renden de Amerikanen hen achterna, terwijl ze in het Pools (de enige taal die beide partijen begrepen) schreeuwden: “We zijn van de Amerikaanse ambassade.
We willen jullie ambassadeur ontmoeten.
President Nixon zegt dat hij weer met de Chinezen wil praten.
”' Van dit soort revelerende anekdotes wemelt het boek, of de boeken.
Eigenlijk zijn het er twee.

 

In de eerste honderd pagina's borstelt Kissinger een geschiedenis van China, want geschiedenis verklaart de streefdoelen, obsessies en angsten van een lanD. Daarna komt zijn relaas over zijn lange ervaring in en met ChinA. Het gaat daarbij over de Amerikaans-Chinese betrekkingen, maar veel doet denken aan de voetangels die ook de Europese landen op de weg naar China vinden.

 

Zo waarschuwt Kissinger dat elke poging om van mensenrechten een factor te maken, tot mislukking gedoemd is.
De Chinese leiders zijn, onder meer wegens de vernedering door buitenlandse mogendheden in de negentiende eeuw, allergisch voor alles wat op ‘inmenging in de binnenlandse aangelegenheden' lijkt.

 

Kortsluiting

 

Een voorbeeld van ingebouwde kortsluiting is de bloedige onderdrukking, in juni 1989, van de vreedzame betogingen voor democratie.
Op en rond het Tienanmenplein in Peking vielen duizenden doden.
De verontwaardiging in de buitenwereld was enorm.
Ook de VS legden sancties op.

 

Een speciale gezant, admiraal Bent Scowcroft, ging aan Deng Xiaoping de reactie van president Bush (de oudere) uitleggen.
Of liever, hij probeerde dat te doen.
Hij zei dat Bush het belangrijk vond om de langetermijnrelatie tussen de Verenigde Staten en China in stand te houden.
Maar de president ‘moest ook “de gevoelens van het Amerikaanse volk” respecteren, dat eiste dat de regering haar verontwaardiging uitsprak.
'

 

De Chinezen begrepen daar letterlijk niets van.
Zij hadden toch gewoon de stabiliteit in eigen land hersteld? Kissinger: ‘Mijn Chinese collega's konden maar niet begrijpen waarom de Verenigde Staten aanstoot namen aan een gebeurtenis waarbij geen wezenlijke Amerikaanse belangen waren geschaad en die volgens China geen enkele relevantie had buiten het eigen grondgebied'.
En hij voegt eraan toe: ‘Het probleem was dat beide partijen gelijk hadden.
Deng had het gevoel dat zijn regime onder vuur lag, en Bush en Scowcroft hadden het gevoel dat de diepstgewortelde Amerikaanse waarden werden aangevallen.
'

 

Dat is zeer herkenbaar.
In 2008 begrepen de meeste Chinezen ook weer niets van de – in westerse landen normale – verontwaardiging over de repressie in Tibet, en de protesten tegen de Olympische vlam op haar weg naar Peking.

 

Hoezeer gevoelens, meer nog dan tastbare belangen, een rol spelen, toont Kissinger in een fascinerend hoofdstuk over Vietnam, ‘beschamer van grote mogendheden'.
Iedereen, de VS, die de Vietnamoorlog van de kolonisator Frankrijk overnamen, China en de Sovjet-Unie, iedereen heeft zich op dat land verkeken.
De Noord-Vietnamese communisten waren geen gewillige handlangers van de Sovjet-Unie om – zoals Washington dacht – de andere Indochinese landen als ‘dominostenen' voor het communisme te doen vallen, of om – zoals Peking vreesde – China te ‘omsingelen'.

 

De drijfveer van Ho Chi Minh, zoals van vorige Vietnamese leiders, was volgens Kissinger een hartstochtelijke nationale trots, onder meer ingegeven door een paranoïde schrik voor ChinA. Daardoor aangevuurd hebben de Vietnamezen de Amerikaanse militaire macht getrotseerd, een Chinese invasie afgeslagen en hun onafhankelijkheid van Moskou gedemonstreerD. Het boek staat bol van dergelijke, verrassende inzichten.

 

Keizer Mao

 

Daarnaast is er de boeiende portretgaleri J. De onvoorspelbare Mao ‘heerste als een keizer', noemde zijn communistische dogma's cynisch ‘lege kanonnen', veroorzaakte met zijn ‘revolutionaire' politiek de ergste hongersnood van de moderne tijden (20 miljoen doden) en beroofde China van zijn elite en een groot deel van zijn cultureel erfgoeD. Maar hij liet ook, aldus Kissinger, een verenigd en internationaal weer gerespecteerd China achter.

 

Er is ook de patriciër Zhou En-lai, ‘de meest fascinerende man die ik in zestig jaar openbare dienst heb ontmoet'.
Er is de pragmatische, nogal botte Deng Xiaoping, die simpelweg zei: ‘Socialisme is geen armoede.
', en daarmee een ontwikkeling aanvuurde die letterlijk de wereld veranderde.

 

De grote les uit het boek is dat een ‘belangendiplomatie' een bedrieglijk simplistisch begrip is.
Want de manier waarop een land zijn belangen bepaalt, hangt zeer sterk af van hoe het zijn geschiedenis en zichzelf ziet, en daarin zit een enorme emotionele factor.
De les is dat, om onze zogenaamd geglobaliseerde wereld te begrijpen, we niet in de eerste plaats statistieken moeten lezen, maar geschiedenis, geschiedenis, geschiedenis.
En dus boeken als Over ChinA.

 

DE AUTEUR: Amerikaans diplomaat en Republikeins politicus.
Hij was minister van Buitenlandse Zaken onder Richard Nixon en Gerald ForD.

 

HET BOEK: brengt veertig jaar Chinese diplomatie in kaart, gebaseerd op historische bronnen en persoonlijke ervaringen.

 

ONS OORDEEL: een schatkamer van informatie, verrassende inzichten en revelerende anekdotes.

China :  economische en politieke kansen      Burnstein Daniel      China

De drie figuren die aan de basis liggen van de Chinese successen (en mislukkingen) en die het aangezicht van de volksrepubliek bepaald hebben zijn Mao, Deng en Jiang.
Over Mao verschenen recentelijk minstens twee biografieën.
Zijn uitgeweken lijfarts Li Zhisui beschreef vooral zijn privé-leven (1893 – 1976) in The private life of Chairman Mao.
Hoewel Li in hetzelfde comfortabele paleis Zhongnanhai woonde, met Mao ging zwemmen en alle officiële reizen mocht meemaken, naast hem op talloze foto ; ;s mocht staan (p.
368 – 369), verjaardagen mocht meevieren, de nefaste Culturele Revolutie aankondigen etC., vertelt hij weinig positiefs over de grote roerganger: hij was vuil, een gewetensloze seksmaniak, vanuit zijn paradijselijke welvaart liet hij miljoenen mensen opsluiten in kampen (laogai), ombrengen of uithongeren en zeker tijdens de grote proletarische culturele revolutie(1966 – 1976) liet hij bovendien veel kunstschatten vernielen.

Het Rode Boekje.
Citaten van voorzitter Mao Tse-Tung, een bundeling van notities en toespraken van Mao door zijn confrater Lin Piao, uitgegeven in 1966 als ogenschijnlijk vreedzaam bijbeltje, bood in die rampzalige jaren een alibi voor alle kwaadaardigheid die Rode Gardisten maar konden bedenken.
Vele citaten zijn namelijk voor uiteenlopende interpretaties vatbaar.
Het boekje is momenteel weer in en wordt op elke straathoek te koop aangeboden.
In de meeste taxi ; ;s hangt trouwens weer een portretje van Mao en zijn mausoleum zal langer meegaan dan dat van Lenin in Moskou en zeker dan dat van Georgi Dimitrov in SofiA. In 1988 week Li met zijn vrouw uit naar de USA, waar hij in 1994 op 74-jarige leeftijd overleeD. Zijn biografie is aangevuld door Anne Thurston met interessante noten, een chronologie en korte biografieën van de belangrijkste Chinese politici uit het Mao-tijdperk.
Daardoor is dit tegelijk een overzicht van veertig jaar Chinese geschiedenis.
In die periode zouden dertig à vijftig miljoen mensen gestorven zijn in allerlei campagnes van de grote voorzitter: de strijd tegen het grootgrondbezit, de grote sprong voorwaarts en de culturele revolutie.
De Nederlandse vertaling heeft de vorm van een sobere dubbelpocket; een steviger kaft zou niet overbodig zijn.
Het verhaal is ook erg langdradig: een inkorting tot de helft zou het boek leesbaarder maken.
Het portret van Chinaspecialist Jonathan Spence Mao is evenwichtiger, genuanceerder en vollediger.
Het is ook afstandelijker en minder persoonlijk betrokken.
Spence is ook voorzichtiger: China is nog altijd zijn voornaamste reisdoel, wat bij Li niet meer het geval was na zijn emigratie.

De man die de meeste pech had tijdens zijn leven, maar na zijn dood de beste beoordelingen kreeg, is Deng (1904 – 1997).
Richard Evans schreef zijn biografie, bijna een hagiografie: Deng Xiaoping and the making of modern ChinA. In 1920 – 1926 werkte hij bij Renault in Frankrijk en studeerde hij aan de universiteiten van Lyon en van Moskou, in 1934 – 1935 stapte dit kleine kereltje naast de grote, zware Mao in de “Lange Mars ; ;, nadien nam hij deel aan de oorlog tegen Japan (1937 – 1945) en aan de burgeroorlog tegen Tsjang Kai-Sjek (1945 – 1949).
In 1949 werd hij lid van het Centraal Comité van de CCP, in 1956 secretaris-generaal en lid van het politbureau.
De Culturele revolutie werd hem fataal: omdat hij pragmatisch was en deskundigheid verkoos boven revolutionair elan, werd deze “kapitalist met de stinkende naam ; ; door de Rode Gardisten vernederd, uit al zijn functies ontzet en van 1968 tot 1973 uit Peking verbannen.
Na zijn rehabilitatie in 1973, zette hij de “Vier moderniseringen ; ; in (1975): landbouw, industrie, leger, onderwijs& wetenschappen.
Een vijfde, nl.
democratisering, vond hij en vindt zijn opvolger niet nodig.
Zijn hervormingen waren de voorlopers van de geliberaliseerde economie.
De “Bende van Vier ; ; (Mao ; ;s vrouw Jiang Qing en drie partijfunctionarissen Wang Hongwen, Yao Wenyuan en Zhang Chunqiao) kwam hiertegen in verzet en Deng moest opnieuw een stap opzij zetten.
Maar na de dood van Mao (1976) werd hij gerehabiliteerd en werd de “Bende van Vier ; ; gearresteerD.

Nadien volgde zijn levenswerk: de omvorming van zijn land tot een vrijemarkteconomie binnen een communistische éénpartijstaat.

Democratie is volgens Deng een overbodige luxe: om 1,2 miljard mensen dagelijks eten en huisvesting te geven, acht hij een dictatuur veel bruikbaarder.
De bloedige onderdrukking van het oproer op Tiananmen (4 juni 1989) gebeurde met zijn goedkeuring; ook Evans tilt er niet zwaar aan en de meeste Chinezen met wie je nu spreekt, oordeelt er genuanceerd over: de studenten gingen te ver, de overheid gebruikte te grove middelen.
Maar de huidige generatie begint er niet opnieuw aan: ze prefereren hun job, hun inkomen en hun status boven revolutionaire idealen.
Evans heeft vooral oog voor Deng als weldoener van het volk en niet als onderdrukker van dissidenten.

Zijn opvolger en huidige sterke man is Jiang Zemin.
Hij krijgt zijn lofzang van de Amerikaanse journalist Bruce in Gilley Tiger on the brink.
Jiang Zemin and China ; ;s New Elite.
Hun eerste ontmoeting vond toevallig plaats in de toiletten van een de grote hal van het volk in Beijing (p.
IX – X).
Gilley wil bewijzen dat velen zich vergist hebben door Jiang te beschouwen als een onbelangrijke overgangsfiguur.
Hij tekent zijn persoonlijkheid en tegelijk de veranderingen in China sinds 1989.

Jiang werd geboren op 17 augustus 1926 en werd in 1989 secretaris-generaal van de CCP en in 1993 ook nog president.
Naar Chinese normen was hij dus vrij jong toen hij aan de macht kwam.
Hij studeerde elektrotechniek in Sjanghai, was lid van de partij sinds 1946, werkte in 1955-1956 in de Stalin-autofabrieken in Moskou (p.
39 – 40), waar hij voor het eerst constateerde dat vrouwen even goede technici zijn als mannen.
Maar hij kreeg vlug heimwee naar zijn vrouw en zijn twee zoontjes in Sjanghai.
Daarna vervulde hij allerlei topfuncties in de industrie, kwam vanaf 1982 bij het Centraal Comité van de CCP, was burgemeester van Sjanghai in 1985 – 1989.
Het grootschalig studentenprotest wist hij te counteren en als beloning voor zijn antipathiek kreeg hij de post van partijsecretaris.
Hij was medeverantwoordelijk voor het bloedbad op Tiananmen, werd secretaris-generaal van de CCP en opvolger van Deng.
De biografie van Gilley zou best wat kritischer mogen zijn en overzichtelijk is ze ook niet.
Het geannoteerde register is bijna een noodzaak om de voornaamste wapenfeiten in het leven van Jiang terug te vinden.
Het aantal gebruikte bronnen is bijzonder groot.
De foto ; ;s (p.
148 – 149) zijn beperkt tot de periode 1989 – 1997: Jiang zal zijn jeugd overgeslagen hebben.

Om straks positief te kunnen eindigen, bespreken we eerst enkele negatieve aspecten van de Chinese politiek en maatschappi J. We bedoelen dan de werkkampen, de houding tegenover katholieken en andere godsdiensten, de militarisering.
We beginnen met de werkkampen, waarvan Harry Wu na zijn 19 jaar dwangarbeid een schrijnend persoonlijk getuigenis aflegde.

James Seymour en Richard Andersen maakten er een gestructureerde studie over: New ghosts, old ghosts.
Prisons and labor reform camps in ChinA. Het boek begint met een citaat van Dong Maicang, algemeen directeur van de “RVA ; ; in de provincie Qinghai (p.
264): “Elk land heeft zijn geheimen.
Onze gevangenissen zijn ons geheim ; ; (p.
XIII).
De werkkampen of laogai die hier bestudeerd worden, bevinden zich in drie weinig bevolkte noordwestelijke provincies, waar doorgaans bijna geen toeristen komen, hoewel het niet verboden is.
Ook in het oosten liggen kampen, maar de auteurs vinden het een te grote opgave om alle laogai te bestuderen en door toeval hebben ze meer informatie gekregen over dat verre noordwesten (p.
8).
Zij interviewden voormalige gevangenen en slaagden er ook in enkele afgelegen werkkampen aan de buitenkant te bekijken.
Op kaarten duiden ze ook netjes de ligging aan en voor kandidaat-toeristen leggen ze zelfs de routes uit.
Zij schrokken van de omvang van de kampen, de harde omstandigheden waarin er geleefd en gezwoegd wordt, de economische betekenis.
Het industrieel en agrarisch rendement is dus in strijd met de theorie dat de heropvoeding primeert boven de productiviteit (p.
207 – 215).
De gedetineerden zelf dan: een minderheid zit daar om politieke en religieuze redenen, de meerderheid wegens echte misdaden.
Het percentage recidivisten, dat na de vrijlating hervalt, verschilt naargelang hun eigen voorgeschiedenis.
De cijfers hierover zijn te uiteenlopend: van 4 tot 60 %.

Het wereldgemiddelde van het aantal gevangenen, bedraagt 105 per 100.
000 inwoners.
Volgens de Chinese autoriteiten is dat 107, volgens de auteurs 166 (p.
219).
In de VS is dat 614.
Seymour en Anderson denken dat het totaal momenteel lager ligt dan toen Harry Wu in 1985 een raming van 4 miljoen maakte; hij schatte het percentage “contrarevolutionairen ; ; op 10 %.
Wu denkt dat tussen 1949 en 1996 vijftig miljoen Chinezen terechtkwamen in het systeem en dat 20 à 25 miljoen niet terugkwamen (p.
219 + 295).
Seymour en Anderson wagen zich niet aan een bevestiging of ontkenning van dit getal.
Menig lezer zal zich verwonderd afvragen waar de auteurs zoveel tabellen, statistieken, schema ; ;s, kaarten vandaan hebben gehaalD. Ze geven een perfecte kijk op het systeem, het kampreglement, de specifieke terminologie, de manier waarop de Chinese overheid sommige “modelkampen ; ; toont aan buitenlandse bezoekers of inspecteurs, de beperkte scrupules die vele Chinese ambtenaren hierover lijken te hebben.
Als het thema niet zo grauw was, zouden we het een knappe studie noemen.

Een andere groep Chinezen, die we ook niet moeten benijden, zijn de cA. 10 miljoen katholieken.
Eeuwenlang probeerden katholieke missionarissen voet aan wal te krijgen in China, maar de resultaten bleven beperkt.
Van de Boksersopstand in 1899-1900 (p.
32) tot het meer pragmatische Deng-tijdperk in de jaren 1978 e.
v.
waren er meer periodes van vervolging dan van relatieve godsdienstvrijheiD. Pas na Mao kon men enigszins herademen.
Het aantal leden, dat in 1949 ongeveer drie miljoen bedroeg en in 1980 wellicht een beetje meer, groeide aan tot tien miljoen (p.
39, 137) of één procent van de bevolking die grotendeels ongelovig is.
De aangroei vond plaats binnen de gemeenschappen die in 1949 ook al katholiek waren (p.
137).
De protestantse kerken hadden nog meer succes: van minder dan één miljoen in 1949 stegen ze naar 20 miljoen vandaag (p.
137).

Richard Madsen (16), missionaris op Taiwan, waar de godsdienst ongehinderd kan floreren, bestudeerde vooral in de provincies Hebei en Tianjin ten zuidoosten van Beijing, waar de grootste concentratie van katholieken te vinden is en schreef het boek China ; ;s catholics.
Tragedy and hope in an emerging civil society.
Hij beschrijft de geschiedenis van de kerk sinds de 16e eeuw, de rabiate anticommunistische houding in de jaren 1949 - 1952 (p.
35 – 37 ), de installatie van een nationale Chinese katholieke kerk in 1957 (p.
37), de aanduiding van bisschoppen zonder toestemming van Rome (p.
38), de vervolging tijdens de Culturele revolutie, toen alle kerken gesloten of verwoest werden, de verbeteringen sinds Deng en Jiang Zemin aan de macht kwamen.
Hij onderzoekt welke aantrekkingskracht er uitgaat van het katholicisme, waarom de Chinese katholieken vromer zijn dan hun geloofsgenoten op Taiwan, hoe de relatie is tussen de kerkelijke en de politieke hiërarchie, hoe deze het Vaticaan op afstand houdt en hoe het “feodale en bureaucratische Vaticaan ; ; (p.
43) reageert op de toestand in ChinA.

De communistische leiders zijn niet gesteld op een pausbezoek: ze zijn nog altijd bang van een religieuze manifestatie die ze niet onder controle hebben.
In de praktijk staan ze godsdienstbeleving toe, mits zij die zelf helemaal in handen hebben.
Verder bekijkt Madsen hun onderlinge solidariteit en gemeenschapszin, hun moraal en spiritualiteit, hun roepingen en priesteropleiding, de relatie tussen katholieken en de burgerlijke maatschappi J.

Blijkbaar lijden de katholieken meer onder de moderne welvaart dan onder de voorbije vervolgingen (p.
114 – 115 ): de opvoeding in atheïstische scholen, de beperkte catechese op zaterdag en zondag, het vele huiswerk dat ze meekrijgen op school, TV, video, ontspanningsmogelijkheden, de nieuwe doelstellingen van de volwassenen (geld, zaken doen, aandelen kopen ), het zijn allemaal factoren die de kerk minder aantrekkelijk maken en die in de Verbiest-koerier (sept.
; ;99, p.
2 – 3 ) ook aangehaald worden als verklaring voor het groter aantal uittredingen.
Madsen heeft het ook over de ondergrondse katholieken, die sinds 1989 naar het voorbeeld van de Oost-Europese kerken steeds vaker de confrontatie aangaat (p.
43 - 45) en een eigen leven leidt.
Van hun bisschoppen en priesters zitten er een aantal in de cel (NRC, 22.
03.
;99).
De foto ; ;s tonen ons een devote, preconciliaire kerk, die enkele decennia de contacten met de rest van de wereldkerk gemist heeft (p.
28).
Er staan ook kapellen bij in privé-woningen en ook een Mariabasiliek in Donglu, die door de politie gesloten is (p.
92 – 93).
Madsen maakt ook vergelijkingen met Taiwan en Hongkong, waar de kerk wel de gewenste vrijheden en faciliteiten heeft en via onderwijs en verenigingen meer impact heeft op de bevolking (p.
142 – 146).
Ondanks de beperkte bewegingsruimte, laat de overheid hen meer betijen

dan B.v.
de Falungong-sekte van Li Hongzhi, die sinds 1992 steeds vaker het nieuws haalde met een mengsel van boeddhisme, taoïsme en opvallende ademhalingsoefeningen in het openbaar.
De Chinese overheid maakte er komaf mee in de zomer van 1999.
Het boek van Madsen is voorzien van noten en literatuur.
Wat ontbreekt, is een profiel van de kerkganger: zijn positie in de maatschappij, de problemen die hij eventueel heeft om carrière te maken.
Voor de rest is het een verhelderende studie.

Over die Chinese katholieken handelen ook een paar boeken van onze Ferdinand Verbieststichting: Historiography of the Chinese Catholic Church: nineteenth and twentieth centuries is samengesteld door Jeroom Heyndrickx en bevat een vijftigtal bijdragen over thema ; ;s uit de geschiedenis van de Chinese katholieke kerk in de 19e en 20e eeuw.
Het gaat zowel over personen als over de vorming van priesters en kloosterzusters, congregaties en andere instellingen.
Ze richt zich tot een publiek van deskundigen.

Zhongguo tianzhujiao zhinan.
Guide to the Catholic Church in China is het “jaarboek ; ; van de katholieke kerk in China, dat om de drie à vier jaar de stand van zaken weergeeft in het Chinees en gelukkig ook in het Engels.
Vier thema ; ;s krijgen speciale aandacht: A) de wijding van ruim 600 jonge priesters en honderden zusters.
In vele bisdommen zijn de jonge priesters nu in de meerderheid, maar ze werken samen met priesters die bijna een halve eeuw ouder zijn dan zi J. Want in die tussenperiode was de vervolging te groot.
Die jonge generatie moet opboksen tegen de uitdagingen en de aantrekkingskracht van een snel veranderende maatschappij, die enkel belang hecht aan geld verdienen en andere materiële statussymbolen.
Ook Madsen signaleert dit fenomeen en bij ons is het al decennia bekenD. B) Op dit moment (1997 dus ) zijn bijna 5.
000 gebedshuizen toegankelijk voor het publiek, maar de restauratie of nieuwbouw gebeurt zonder staatstussenkomst.
Meestal zijn het initiatieven van katholieke dorpsbewoners, die in hun vrije tijd eraan werken en met geld van over zee bouwmateriaal aankopen.
Maar er zijn meer kerkjes dan priesters.
Eén priester bezoekt vele parochies.
Er is dus nood aan de opleiding van zusters en catechisten.
C) Bedevaarten en pelgrimstochten hebben veel aanhangers onder arme boeren en vissers, die zeer standvastig zijn in het geloof van hun voorouders.
In het verleden werd het katholicisme dikwijls gebrandmerkt als een “vreemde godsdienst ; ;, maar bij deze mensen vallen vooral de Chinese wortels en de Chinese kenmerken op, die dan nog verschillen van streek tot streek.
D) In de Chinese kerk begint de geest van het tweede Vaticaans concilie eindelijk vaste vorm aan te nemen.
Theologen, kenners van de liturgie en godsdienstleraren van over zee kwamen als gastdocenten naar zes seminaries, om de vernieuwing te ondersteunen.
En een honderdtal priesters, seminaristen en zusters mochten over zee theologie gaan studeren.
De tolerantie van de overheid neemt dus toe.

Het boek valt op door zijn lange lijsten en eindeloze statistieken: 73 bisschoppen die erkend zijn door de Chinese overheid (p.
3 – 7 ); 42 niet-erkende bisschoppen (7 –9 ), die ook met naam en woonplaats genoemd worden; 138 bisdommen; 1.
500 priesters, 1.
000 officiële en cA. 500 niet-officiële seminaristen; 2.
000 zusters: meestal jonge en 1.
000 in opleiding; 5.
000 kerken en kapellen.
Elk van die 138 bisdommen krijgt dan nog eens zijn eigen profiel.
Ook de protestantse kerk wordt geportretteerd (p.
19): 14 miljoen leden, dus 4 miljoen meer dan de katholieke; 7.
000 kerken, 1400 pastores, onder wie 1400 vrouwen.
We zouden zo nog even kunnen doorgaan.

Over naar een minder vreedzaam onderwerp, het Chinese leger.
Als toerist kun je er niet naast kijken: het is duidelijk aanwezig in het straatbeeld, buiten de stad rijden genoeg vrachtwagens rond die goed geladen zijn met soldaten, maar het bezorgt je eerder een gevoel van veiligheid dan dat het indruk maakt door zijn slagkracht.
Lane Chinese military modernization en Bernstein The coming conflict with China denken evenwel anders over de PLA of People ; ;s Liberation Army.
Het trio Lane – Weisenbloom – Liu en defensiespecialisten uit Israël, Japan, Zuid-Korea, Zweden, Engeland en andere landen komen sinds 1990 jaarlijks bij elkaar om de evolutie van het Chinese leger te bestuderen.
Ze letten dan op de strategie, opleiding, getalsterkte, technische vooruitgang, economische rol van het militair-industrieel complex, uitstraling van opperbevelhebber Jiang Zemin, rol van de strijdkrachten in de toekomstige supermacht China, hun invloed op de buitenlandse politiek.
Het opzet is ambitieus, de uitwerking ook.
Zo proberen ze duizend jaar Chinese krijgskunde samen te ballen in één hoofdstuk, de evolutie weer te geven van het Volksbevrijdingsleger sinds 1935, de legersterkte te vergelijken met die van Taiwan, Vietnam, Japan, Zuid-Korea, Indonesië (p.
113 – 116).
Ze tonen ook hoe de Chinezen de militaire theorieën van Clausewitz (p.
54 – 69) integreerde in hun eigen opvattingen.

Interessant voor leken zijn ook de beschrijving van de Sovjet- Unie / Rusland als bedreiging (p.
75 ) én als leverancier van wapens (79 – 80 ), de opsomming van de zwakke plekken (p.
88) en van de economische criminaliteit of corruptie van topmilitairen (188 ), de gespannen relatie met Taiwan en met de USA.

De algemene teneur is dat we nauwlettend moeten toezien, maar ons zeker nog niet ongerust maken over de slagkracht of de bedreiging van het grootste leger ter werelD. De auteurs beschouwen Taiwan en de Spratly-eilanden als de enige mogelijke conflictzones van dit moment.
Verschillende staten maken geheel of gedeeltelijke aanspraken op de Spratly-archipel; we citeren ze in afnemende volgorde: China, Vietnam, Taiwan, Maleisië, de Filippijnen, Brunei(89).
Een zwak punt is het ontbreken van data en eeuwen in het historisch overzicht (18 – 53).
We missen ook een overzichtelijke tabel van de oorlogen en conflicten waarin China sinds 1949 betrokken was, een lijstje of kaartje met de gebieden die Rusland in de vorige eeuw afgepakt heeft en de Chinese kijk op het zwakke en dun bevolkte buurland Mongolië.

Het boek van Bernstein en Munro is één grote alarmkreet.
Wie dit gelezen heeft, kan niet meer zeggen dat hij het gele gevaar niet kent.
De auteurs beschouwen China en de USA als de twee overblijvende wereldmachten, die allebei naar suprematie streven, die wederzijds belang hebben bij economische samenwerking, maar bijna onvermijdelijk op een militaire confrontatie afstevenen.
Wrijvingspunten daarbij zijn: de kritiek op de schending van de mensenrechten en op de behandeling van de Tibetanen, de Amerikaanse gastvrijheid tegenover de Dalai Lama en de president van Taiwan, de verkoop van wapensystemen of van technologie aan mekaars “vijanden ; ; (resp.
Taiwan, Vietnam, Japan / Irak, Iran, Pakistan, Algerije, Libië), de verschillende standpunten in verband met Servië, Indonesië; de obstructie tegen het toekennen van de Olympische Spelen van 2000 aan Beijing en tegen het lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie.
Soms komt daar nog een incident bij, zoals de Amerikaanse vernieling van de Chinese ambassade in Belgrado, die momenteel in China op T-shirts afgebeeld en verkocht wordt.
De auteurs waarschuwen Taiwan, Japan en hun eigen land met de woorden van Napoleon: “When China awakes, it will shake the world ; ; (203).

Hun conclusies (202 – 221) zijn dan weer genuanceerder en milder dan je zou verwachten: de USA moeten wedijveren met China, maar dan op basis van gelijkheid, door te letten op hun eigen nationale belangen, zonder aan China allerlei importvoordelen toe te kennen.
Ross en Munro verwerpen zowel de containment of confrontatie als de soepele samenwerking, waarbij de toegevingen altijd van één kant komen, nl.
van de nobele maar naïeve Amerikaan.
Essentieel is ook dat Japan (166 – 185) met Amerikaanse hulp een sterker tegengewicht vormt tegen China en tegen een in de toekomst herenigd KoreA.

De Amerikanen moeten niet streven naar een zwak en arm China, maar naar een stabiel en democratisch (p.
204), dat het machtsevenwicht in Azië niet verstoort, zich houdt aan de non-proliferatieakkoorden en op economisch vlak zijn grenzen opent voor producten van elders en de wetgeving op namaak van computers, compact disks en eindeloos veel merkartikelen ook naleeft.
Momenteel kan elke toerist in China alle westerse producten in namaakversie voor een prikje kopen.
Bovendien worden vele producten nagemaakt in fabrieken waarvan de eigenaar het Chinese leger is (p.
206).
En het handelsoverschot van China met de USA is, dank zij het toegestane protectionisme, zo groot dat het overal ter wereld er wapens mee kan kopen.
De zwakke kant in het betoog van Ross en Munro is dat ze over Taiwan, Tibet, mensenrechten en economische aspecten redeneren vanuit onze westerse logica en prioriteiten, dat de Chinezen daar dikwijls geen boodschap aan hebben en dat zoveel andere westerse landen met minder scrupules staan te springen om hun economische samenwerking met China op te drijven als de Amerikanen ergens een stap terug zetten.

Een boek dat enigszins aanleunt bij de conclusies van Ross, maar minder strijdbaar te werk gaat en de nadruk meer legt op economie en politiek, is dat van Daniel Burstein en Arne de Keijzer: ChinA. Economische en politieke kansen.
De invloed van China op bedrijfsleven, economie en politiek.
Beiden zijn beroepshalve adviseurs voor China-investeerders.
Zij beklemtonen het quasi eindeloze potentieel van China voor het bedrijfsleven.
Maar ze wijzen de zakenlui en de politici erop dat China nog lang niet evolueert naar een liberale, democratische maatschappij zoals zij dat wensen of dromen.
De economische vrijheid verschilt sterk van de politieke en maatschappelijke.
Pers en media gaan nog zeer selectief te werk en informatie uit het westen is slechts voor een klein clubje partijgetrouwen toegankelijk.
Dat blijkt vooral uit de gesprekken met Chinese politici en nog meer uit de getuigenissen van dissidenten.
De adviezen van de auteurs zijn praktisch bruikbaar en volgen de actuele ontwikkelingen op de voet.
Hun boek leest ook zeer vlot, dank zij de overzichtelijke bladspiegel en de aantrekkelijke citaten en wijze uitspraken die in een vetter lettertype in de marge van vele pagina ; ;s afgedrukt zijn.

Met sport, kunst, film en toerisme begeven we ons weer op het pad van de vrede.

Wie van Chinese kunst houdt of er eens mee wil kennismaken, kan terecht bij Michael Sullivans Art and artists of twentieth-century China, Oxford-specialist in Aziatische kunst.
In 1996 beschreef hij de hedendaagse Chinese kunst en kunstenaars The Arts of ChinA. Typerend hierbij is dat zij typisch Aziatische kenmerken vertoonden tot 1949; dan volgde de communistische revolutie met de verplichting om zoveel mogelijk het socialistisch realisme toe te passen.
De laatste jaren gunt de overheid ook aan de artiesten weer wat meer vrijheden, met als gevolg dat de saaie uniformiteit van de jaren ; ;50 – ; ;80 plaats maakt voor meer creativiteit en verbeelding.
Zijn handboek van de Chinese kunst begint met de prehistorie en reikt tot cA. 1990.
Het overkoepelt meer dan drieduizend jaar artistieke expressie.
Het verscheen voor het eerst in 1984.
Het is nu aan zijn vierde, herziene en uitgebreide editie toe.
De archeologische opgravingen van de jaren ; ;80 – ; ;90 maakten het Sullivan mogelijk ook van de prehistorie en de oude Chinese culturen een correcter beeld te scheppen.
Anderzijds maakte de opening van China naar de buitenwereld toe een explosie van hedendaagse Chinese kunst mogelijk.
Sullivan richt zich zowel tot deskundigen als tot een groot publiek.
Zijn vlotte stijl, zijn beschrijving van de politieke, religieuze, maatschappelijke en filosofische context waarin de kunstwerken ontstonden, de 164 kleurenillustraties en de 224 zwart-wit foto ; ;s dragen ertoe bij dat velen dit werk aan kunnen.
Zijn boek is wereldwijd de meest gelezen inleiding in de geschiedenis van de Chinese kunst.

^China Trotter      Trotter      China

De gebroken rijstkom      Muys Paul      China

Muys kijkt met enige weemoed terug naar het China van Mao en vergelijkt het met dat van Deng.

De titel verwijst naar wat Mao beloofde aan de arbeiders, nl.
een ijzeren rijstkom, waarmee hij te kennen gaf dat zij hun werk levenslang zouden behouden.

Onder het bewind van Deng is daar verandering in gekomen: de werkzekerheid is verdwenen, de rijstkom is dus gebroken, maar bij velen is die kom nu wel (veel) voller, omdat ze meer verdienen dan t.
t.
v.
Mao.
Het voedselprobleem is opgelost, behalve voor een ; ;grote minderheid ; ; van 80 miljoen mensen .

Muys beschrijft ook enkel andere wijzigingen, o.
A. in de propagandatechniek.

Decennialang werd de productiebrigade van Dazhai in de provincie Shaanxi voorgesteld als hét voorbeeld van agrarische ontwikkeling in de Derde WerelD. Nu geeft men onomwonden toe dat de terrasvelden en de irrigatiekanalen niet door eigen personeel aangelegd werden, maar met de hulp van het leger en dat de productiecijfers voorgelogen werden.

Het doet denken aan de mythe van Stachanov, van wie nu ook toegegeven wordt dat hij zijn titanenwerk niet alleen verrichtte, maar met een groep helpers die zwijgplicht hadden.

Nu wordt ook toegegeven dat bedrijven, gemeentes, scholen e.a. instituten al die tijd bestuurd werden door ongeschoolde partijleden (p.
66).

De rol van die partij en van het wijkcomité (DANWEI) in het dagelijkse privéleven en in de rechtspraak was versmachtend .

Een jurisdictie  waarbij de verdachte schuldig is en de belangen van het volk zwaarder wegen dan die van de beklaagde, is naar onze normen die naam niet waardig.

Deng streeft naar rendement, maar toch besteedt China slechts 2 % van zijn BNP aan onderwijs; het wereldgemiddelde is 5,5 %.

Het opleidingsniveau ligt dus nog laag, de efficiëntie eveneens.

Steeds meer jonge Chinezen hunkeren naar meer welvaart, naar een eigen woning, naar consumptieartikelen.
Op termijn zal dit fenomeen wel vanzelf leiden tot minder geboorten, zodat bovengenoemde inhumane demografische ingrepen kunnen verdwijnen.

In de loopgraven van Brussel      Van Buitenen Paul      Divers

Corruptie in de Europese Unie

De vetpotten van Europa

Een oude wijsheid zegt dat men de kat niet bij de melk mag zetten.
Als een supra-nationaal orgaan als de Europese Unie kan beschikken over vele miljarden aan belastinggelden uit alle lidstaten, bestemd voor de werking, subsidiëring of invulling van zijn taken, en als dat orgaan daarenboven bijzonder complex en ondoorzichtig georganiseerd is, is het niet verwonderlijk dat er zich vele gelegenheden voordoen die een heleboel dieven maken.
Met andere woorden: geen onaanzienlijk deel van de mensen die enige invloed hebben op de geldstromen binnen de Unie heeft naast de Europese eenmaking bovenal de eigen portemonnee als ideaal.
Niet louter een gebrek aan normen en waarden spelen hierbij een rol, maar ook een gebrek aan leiding en een slechte organisatie.

Het is geen kwaal die tot de EU beperkt is: onderzoek wees uit dat naar schatting 5% van alle West-Europese politici en ambtenaren corrupt is, D.w.
z actief aan fraude doet of gevoelig is voor omkoping.
Na Italië spant België de kroon in Europa, zo zegt de anti-corruptieorganisatie Transparency International.
Volgens de gegevens die zij konden bekomen zijn Nigeria, Bolivië, Colombia en Rusland de meest corrupte landen ter wereld; de Scandinavische landen de minst corrupte: gelukkig maken die bijna allemaal deel uit van de Unie.

Europa, waar mismeesteren een kunst is

Fraude, wanbeheer, favoritisme, geldverspilling...Het is allemaal niets nieuws in de Europese Unie.
Het grootste schandaal tot dusver - ingeleid door het ontslag van klokkenluider Paul van Buitenen - dwong de hele Europese Commissie van Jacques Santer in maart 1999 op te stappen na een vernietigend rapport door een raad van wijzen, tegen o.
A. de Franse commissaris Edith Cresson (Wetenschapsbeleid).
Maar er zijn in de loop der jaren tal van andere, kleine tot grote zaken met een geurtje geweest:

• december 1998: tussen 1995 en '98 heeft de EU 24 miljard frank in het Europese opleidingsprogramma Leonardo da Vinci gestoken, terwijl dat nu bol blijkt te staan van nepotisme en geknoei met valse facturen.
Het beheer van het beroepsopleidingsprogramma is in handen van de in Brussel gevestigde firma NV Agenor, een Bureau voor Technische Bijstand (BTB).
Het Parlement weigert de kwijting voor de begroting 1996.

• september 1998: de Commissie schrapt het examen voor ambtenaren waaraan zo'n 30.
000 kandidaten gaan deelnemen nadat bleek dat de Italiaanse tekst met vragen op voorhand stiekem verkocht werD.

• augustus 1998: de Commissie schorst de Fransman Hunert Onidi, chef van ECHO (de Europese koepelorganisatie voor humanitaire hulpprogramma's), omdat zeker 25 miljoen, eigenlijk bedoeld voor de hulpprogramma's, zouden verdwenen zijn via duistere kanalen.

• maart 1995: de Belgische politie valt binnen bij de Toerismedienst van de Commissie.
Twee Grieken en een Fransman zouden tussen 1989 en 1995 voor 15 miljoen smeergeld hebben opgestreken bij het toekennen van studie- en andere opdrachten.

Voorts waren er nog onregelmatigheden bij:

• Phare en Tacis, hulpprogramma's voor Oost-Europa en Rusland: miljoenen zijn ten onrechte uitgegeven aan externe adviseurs.

• Joule-Thermie en Altener, programma's voor onderzoek naar alternatieve energiebronnen: de Europese Rekenkamer stelde vast dat de organisatie een knoeiboel is waarbij zonder enige controle veel geld wordt verkwist.

• MED, het hulpprogramma voor landen rond de Middellandse Zee: geld is verdwenen of opdrachten zijn uitbesteed in een systeem van vriendjespolitiek.
En dan is er nog het, vooral bij zuidelijke lidstaten gebruikelijke nepotisme:

• Europees Commissaris Joao de Deus Pinheiro heeft zijn zwager benoemd in zijn eigen staf, weliswaar via de geëigende kanalen.

• De vrouw van Manuel Marin, de Spaanse commissaris die zelf ook al in opspraak is geraakt wegens financieel wanbeheer bij MED, werkt bij ook bij de Europese Commissie.

• Op den duur ging het 'commi-bashing' van journalisten die het gemunt hebben op de commissarisen erg ver, ten tijde van de zaak-Cresson: zo kon de Nederlandse commissaris Hans van den Broek makkelijk aangewreven worden dat zes van de zeven topambtenaren op zijn kabinet Nederlanders zijn, van wie eentje prins Constantijn van Oranje, de neef van zijn schoonzoon (Van den Broeks dochter Marilène is getrouwd met Maurits van Oranje).

De klokkenluider

Over de Europese vetpotten en fraude wordt al jaren gezeurd en geregeld stellen vooral europarlementariërs bepaalde wanpraktijken aan de kaak, maar eind 1998 komt voor het eerst een Europees ambtenaar met concrete klachten over heel concrete, zelfs hooggeplaatste functionarissen naar buiten.
Toepasselijk heet hij Paul van Buitenen.
Hij is een Nederlandse ambtenaar bij de financiële controledienst van de Europese Commissie (DG-20) en licht de groene fractie van het Europees Parlement in over hoe topfunctionarissen en privé-personen zich schuldig maken aan wanpraktijken bij de toewijzing van openbare aanbestedingen in grote Europese projecten.
Vooral de Franse Commissaris Edith Cresson, bij wie van Buitenen gewerkt heeft, moet het ontgelden.
Begin '99 komt de zaak in de openbaarheid omdat hij geschorst is voor het schenden van het beroepsgeheim en het bekladden van zijn functie.

Al in 1997 meldde van Buitenen vergeefs fraude bij de Europese antifraudedienst Uclaf, maar die deed er niks mee (allicht omdat ze binnen de Commissie opereert).
In oktober '98 vraagt het Europees Parlement de oprichting van een onafhankelijke fraudebestrijdingsdienst (Olaf): volgens een rapport van de Europese Rekenkamer ging in 1996 meer dan 180 miljard frank Europees geld verloren door onzorgvuldig beheer en gebrekkige controles.

De affaire, die net losbarst voor de Europese verkiezingen, verzuurt de verhouding tussen het Parlement en de Commissie nog meer.
Maar vooral van Buitenen is de kop van Jut: in april '99 wordt zijn schorsing ongedaan gemaakt, maar stapt hij over naar de dienst gebouwenbeheer in Luxemburg.
In juli wordt een nieuw onderzoek tegen hem opgestart, omdat hij het privéadres van Cresson had doorgespeelD. In september krijgt hij een berisping voor het doorspelen van informatie over fraude binnen de Commissie.
In oktober probeert hij vergeefs de publicatie van zijn eigen boek over de affaire tegen te houden, uit angst voor de tegenmaatregelen van de Commissie.
Maar dat belet hem niet in april 2000 een lintje te krijgen van de Nederlandse koningin.

Begin 2002 presenteert hij aan de Commissie een rapport over fraude in de Europese Unie: een werkstuk van ruim vijfduizend pagina's vol merendeels oude zaken die al onderzocht zijn of in behandeling zijn.
De Commissie-Prodi had hem acht weken betaald verlof gegeven voor het schrijven van zijn klachtenrapport: 200 bladzijden lang, met zowat 5.
000 bladzijden bijlagen.

Hoewel hij in '99 nog zei dat hij de vele aanbiedingen om in de politiek te gaan afwees omwille van zijn geloofwaardigheid, kiest van Buitenen er in 2003 toch voor om de Europese kwalen vanuit de positie van beleidsmaker te bestrijden: met zijn one issue-partij 'Europa Transparant' dingt hij op 10 juni 2004 tijdens de Europese verkiezingen in Nederland naar de stem van de Nederlandse kiezer.
Hij wordt met twee zetels verkozen en hoopt vanuit het Europees parlement ongehinderd de geldverspilling en fraude binnen de Europese Unie aan de kaak te kunnen stellen.
Van Buitenen is er immers van overtuigd dat zowat een derde van de 100 miljard euro die de EU jaarlijks besteedt, verspild of misbruikt wordt.
Iets wat Europarlementslid Bart Staes, toch lid van de begrotingscommissie, enigszins overdreven omdat 80% van het totale budget door de lidstaten afzonderlijk wordt beheerD. Waar de Europese Commissie faalt in het controleren van die gelden, vindt van Buitenen.
Die in een nieuw boek, 'In de loopgraven van Brussel', flink uitvliegt tegen de commissie en de nieuwe antifraudedienst OLAF.
Vooral Brits commissaris Neil Kinnock, die hij verwijt alle stinkende potjes gedekt te houden, krijgt de wind van voren.

Toch zal van Buitenen zijn geloof in Europa nooit verliezen: ; ;Europa is nodig om problemen op grote schaal aan te pakken; het is alleen jammer dat het bestuur nog het juiste democratische gehalte mist.
;

De val van Santer en co

De raad van wijzen

De zaak-Cresson vs.
van Buitenen is de rechtstreekse aanleiding tot het ontslag van de Commissie-Santer begin 1999.
Voor de eerste en tot nog toe enige keer wordt een Europese Commissie tot ontslag gedwongen.
De Luxemburgse Commissievoorzitter Jacques Santer, opvolger van de Fransman Jacques Delors sinds 1995 (die tien jaar lang voorzitter was), verdedigt commissaris Cresson tegen de aantijgingen van van Buitenen, maar moet een onafhankelijk onderzoek van een raad van vijf wijzen toestaan o.
l.
v.
de gewezen Nederlandse voorzitter van de Europese Rekenkamer André Middelhoek, bijgestaan door vier andere Europese oud-gedienden, onder wie de Leuvense hoogleraar Walter Van Gerven (oud advocaat-generaal van het Europees gerechtshof).

Die komen midden maart '99 tot dezelfde besluiten als van Buitenen: zij leggen een vernietigend rapport over fraude en vriendjespolitiek neer.
Volgens de wijzen heerst er binnen de Europese Unie een cultuur van onverschilligheid en onverantwoordelijkheid waarin wanbeheer en verkwisting welig kunnen tieren.
De experts vinden dat behalve enkele individuele Commissarissen ook de Commissie als geheel verantwoordelijk is voor wanbeheer en onregelmatigheden, vooral door haar gebrek aan interesse voor enige controle over de ambtenarij of door het te laat of niet aanpakken van uitwassen.

Beschuldigd en vrijgepleit

Sporen van directe fraude en persoonlijke verrijking door Commissarissen vond het comité niet, maar Edith Cresson (foto) wordt duidelijk wel vriendjespolitiek verweten.
Zij is schuldig aan minstens één flagrant geval van favoritisme: het toewijzen van een lucratieve adviseurspost aan haar vriend, stadsgenoot en tandarts René Berthelot.
Hoewel hij ondeskundig is op dat vlak, kreeg de tandarts voor aids-onderzoek een lucratief contract van zijn beschermvrouwe: een jaar lang een maandelijks salaris van 275.
000 frank, hoewel hij na een maand afhaakte wegens een 'hartkwaal'.
Cressons onschendbaarheid wordt in februari 2000 opgeheven en op 25 maart 2003 wordt zij door de Brusselse onderzoeksrechter Van Espen in verdenking gesteld voor schriftvervalsing en verduistering.

Ook de Portugees Commissaris Joao de Deus Pinheiro (relaties met ontwikkelingslanden) en zijn Duitse collega Monika Wulf-Mathies (regionaal beleid) worden beschuldigd van favoritisme.
Commissievoorzitter Jacques Santer wordt vrijgepleit van vriendjespolitiek, maar als uiteindelijke verantwoordelijke is hij wel aansprakelijk voor alle ontsporingen.
Ook andere Commissieleden worden vrijgepleit: de Spaanse Manuel Marin en de Finse Erkki Liikanen.

Dossiers waarin de experts 'structurele fouten' aantroffen, waren al bekend: de fraude bij het Toerisme-programma, bij het MED-programma voor hulp aan de landen in het Middellandse Zeegebied (onder verantwoordelijkheid van Marin), het ECHO-programma voor humanitaire noodhulp (aanvankelijk ook onder Marin), het Leonardo-programma voor professionele vorming (onder verantwoordelijkheid van Cresson) en het bewakingscontract voor Securitas-Group 4 (onder verantwoordelijkheid van voorzitter Santer).
Cresson en Marin wordt manifest wanbeheer verweten.
Zo liet Cresson na Santer en het Parlement niet in te lichten over ontsporingen bij het eerste Leonardo-programma; waarop het onwetende Parlement het tweede Leonardo-programma goedkeurde.

Een te streng oordeel?

Zowel Santer als Commissaris Van Miert zijn van mening dat de wijzen in hun harde oordeel te streng de hele werking van de Europese Commissie veroordelen, op basis van slechts een handvol gevallen van wanbeleid, en daarbij het gros van de goed werkende ambtenaren en politici schofferen.

Toch komt het verontwaardigde Europees Parlement nu in beroering.
; ;Ik geloof niet dat de Europese Commissie met zo'n vernietigend oordeel kan voortboeren, ; ; zegt parlementslid Nelly Maes.
; ;Alleen een collectief ontslag is hierop een gepast antwoorD. En als de Commissie daar niet uit zichzelf op komt, zal het Europees Parlement haar daarbij helpen in de vorm van een motie van wantrouwen die we zo snel mogelijk zullen indienen.
;

Wanneer de grootste fractie - de socialistische - zich uiteindelijk ook achter de eis tot collectief ontslag van de Commissie schaart, hebben de 20 commissarissen de keuze tussen naar huis gestuurd worden door het parlement of zelf ontslag nemen.
Omdat Santer wil dat zijn Commissie als één man naar buiten komt, nemen allen ontslag als Cresson dat ook doet.
Ook de commissarissen met onbevlekt blazoen, onder wie de gerespecteerde Karel Van Miert.

Geen verbetering?

Prodi en Olaf

Die onbesproken Commissieleden mogen weliswaar terugkeren in de nieuwe Commissie, maar na de Europese verkiezingen wordt de samenstelling toch weer herschikt (en komt Philippe Busquin in Van Mierts plaats - of toch niet: want terwijl Van Miert verantwoordelijke voor het concurrentiebeleid was, krijgt Busquin de relatief onbelangrijke bevoegdheid van 'wetenschappelijk onderzoek').

De nieuwe voorzitter van de Europese Commissie wordt de Italiaanse christen-democraat Romano Prodi.
Hij belooft aan het Europees Parlement dat hij bij de Europese Commissie de nul-tolerantie voor fraudeurs invoert.
Elk nieuw geval van fraude wordt met wortel en tak uitgeroeiD. Bovendien kondigt hij aan dat hij ook heel streng zal zijn voor de leden van zijn nieuwe Commissie: als één van hen in gebreke blijft bij de aanpak van fraude, zal die mogen opstappen.

Prodi's Commissie bakt er echter weinig van.
Hij hervormt de anti-fraudecel van de Commissie in 1999 tot het nieuwe Office Européen de Lutte Anti-Fraude (Olaf) tot een anti-fraudebureau dat geheel zelfstandig onderzoeken tegen verdachte functionarissen kan instellen.
En effectief zou het aantal gevallen van gesjoemel verminderd zijn en neemt het uitvaardigen van contracten naar bevriende bedrijven stelselmatig af.

Nog meer corruptie

Maar hoewel publiek én Parlement gevoeliger zijn geworden voor corruptie, blijft die welig verder tieren:

• juni 2001: de politiedienst Europol zou gestolen technologie ter waarde van 3,25 miljoen euro hebben gebruikt voor zijn computersysteem.

• september 2002: drie aannemers worden opgepakt door het parket van Mechelen.
Dat onderzoekt fraude bij de renovatie van het Berlaymontgebouw.
Een zaakvoerder van een bedrijf in Mechelen, de hoofdaannemer uit Sint-Martens-Latem en een medewerker van bouwheer vzw Berlaymont 2000 worden er van verdacht voor ongeveer 25.
000 euro gunsten en diensten te hebben verduisterD. Het hoofdkwartier van de Europese Commissie is sinds 1991 dicht voor renovatie.
De kosten zijn gestegen van 160 miljoen euro tot 600 miljoen.

• november 2002: oud-hoofdboekhoudster Martha Andreasen hekelt de Europese boekhouding.
Het systeem ; ;stinkt ; ; volgens haar.

• mei 2003: de Franse justitie heeft, getipt door het Europese anti-fraudebureau Olaf, een onderzoek geopend tegen ambtenaren van het Europese bureau voor statistiek Eurostat.

De zaak-Eurostat

Algemeen directeur Yves Franchet van Eurostat en zijn adjunct Daniel Byk zouden geprobeerd hebben 900.
000 euro via een Frans adviesbureau weg te sluizen naar rekeningen in Brussel, Luxemburg en Spanje.
De twee ontkennen alles, maar worden alvast - op eigen verzoek - overgeplaatst; nog niet geschorst (dat kan pas bij veroordeling).

Binnen de EU-administratie wordt al lang gefluisterd dat het stinkt bij Eurostat.
Het directoraat-generaal Eurostat, gevestigd in Luxemburg en actief met 720 medewerkers, controleert voor de Europese Commissie en het Europees Monetair Instituut of lidstaten zich houden aan de afgesproken maximale begrotings- en schuldentekorten.
Is dat niet het geval, dan riskeren die boetes.

Dat de twee topmannen van Eurostat zo lang buiten schot konden blijven, doet vermoeden dat hooggeplaatste personen hen in bescherming namen.
Zo wordt Europees commissaris Michaela Schreyer (Begroting) genoemd, die niet heeft ingegrepen.
Franchet is altijd al een goochelaar met cijfers geweest: zo kon hij ooit een overboeking van meer dan tweehonderd miljoen frank vanwege het Franse staatsbedrijf France Telecom naar de Franse begroting goedgekeurd krijgen.

Eurostat kwam al in juli 2002 in opspraak: Olaf speelt gegevens over mogelijke fraude bij het afsluiten van contracten met privé-bedrijven over aan het Luxemburgse gerecht.
Ook in het dossier van Paul van Buitenen van begin 2002 over Europese wanpraktijken dook Eurostat op.

Begin juli 2003 worden de drie hoogste ambtenaren van Eurostat geschorst en een disciplinaire procedure wordt opgestart.
EU-commissaris Neil Kinnock (adminstratieve hervorming) geeft toe dat er grootscheepse onregelmatigheden gebeurd zijn.
Er blijken inbreuken te zijn gepleegd tegen de Europese aanbestedingsvoorschriften: de Eurostat-top zou aan bevriende bedrijven systematisch teveel betaald hebben voor opdrachten buitenshuis, en een deel van dat geld (zo'n 1 miljoen euro) zou terechtgekomen zijn op privé-bankrekeningen.
Bovendien zijn er nepcontracten opgemaakt voor Eurostat-ambtenaren die op kosten van de EU peperdure seminaries in luxueuze vakantieoorden gingen organiseren.

In september bevestigt Prodi zijn vertrouwen in Pedro Solbes, verantwoordelijk voor het statistisch bureau Eurostat.
Volgens Prodi zijn de zwaarste fouten bij Eurostat in de jaren negentig gebeurd en zou na het aantreden van de nieuwe Commissie in '99 de cultuur van misbruiken bij Eurostat uitgedoofd zijn.
Prodi ligt nu zelf onder vuur, omdat de Commissie zo traag en weinig doortastend heeft opgetreden, maar de Commissievoorzitter legt alle schuld bij het gekonkelfoes van Franchet, die de zondebok wordt in deze zaak.

Het Parlement, dat weer eens schrikt van de omvang van de corruptie, is echter wantrouwig en allerminst overtuigd van Prodi's verdediging: ; ;Wat mij betreft is hij gebuisd in eerste zit, ; ; zegt Bart Staes.
; ;Het argument dat de fraude na '99 ophield, is twijfelachtig.
; Zo zegt de Interne Accountantsdienst (IAS) in een scherp rapport dat Eurostat na 2001 nog 570.
000 euro betaald zou hebben voor een studie van 1,5 paginA. Volgens IAS werden met zulke opgeblazen contracten de zwarte kassen van Eurostat gespijsD. Het IAS-rapport wijst verder op een contract van ruim 4 miljoen euro met een maatschappij, waarin een voormalig Europees Commissaris zetelde.
IAS signaleert verder dat in de vele bedrijfjes die rond Eurostat cirkelen, steeds dezelfde figuren opduiken.

Ook Olaf wordt in november 2003 hard aangepakt in de parlementscommissie Begrotingscontrole.
Volgens sommigen heeft Olaf veel te lang gedaan over het onderzoek.

Wegwijs      De Schrijver Reginald & Roger Dillemans      Divers

De Schryver (Gent, 1932) is gewoon hoogleraar aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de K.
U.
Leuven.

Roger Dillemans (Neerijse, 1932), gewoon hoogleraar aan de Leuvense Rechtsfaculteit, is sinds oktober 1985 rector vau de K.
U.
Leuven.

'Wegwijs cultuur': een boek voor de moderne Vlaming over levens-kunst en cultuur in ruime zin.

Zeker geen encyclopedie, maar een praktisch werk dat nuttige infor-matie verstrekt en inzicht biedt in wat de 'bewoner van de 20ste eeuw' weten moet.
De meest verscheiden aspecten van menselijke bescha-ving, met telkens weer de klemtonen op de situatie bij ons, komen aan boD.

Voor de kwaliteit van de tekst van de honderden trefwoorden staat de deskundigheid van de meer dan 100 auteurs borg.
Enkele van de vele tientallen trefwoorden: omgaan met mensen (ken-nismaken en begroeten, telefoneren, solliciteren, geschenken geven en krijgen, kledij, juwelen, promotie, protocol .
); taalgebruik (stopwoor-den, gevleugelde woorden .
); levenskunst (de bibliotheek van de' hon-nête homme', wooncultuur, gastronomie, wijn- en bier cultuur .
); kunst (wereldliteratuur, muziek, videokunst .
); godsdienst; wetenschap; po-litiek (ideologieën, drukkingsgroepen, zuilen, democratie .
); de milieus (de koninklijke familie en het hof, de adel en de grote families, de diplomatie, het artistieke milieu, het doktersmilieu, de loge .
); het so-ciaal-cultureel leven (sportleven, welzijnszorg, zelfhulpgroepen .
); culturele infrastructuur (musea, bibliotheken, onderwijs, culturele cen-tra .
) en nog zoveel mee ;

Moord op een veearts      Keysers Paul      Divers

Beschrijving van de stand van zaken een jaar na de moord op deze Belgische bestrijder van de hormonenhandel waaruit een beeld naar voren komt van zware criminaliteit en van politieke en juridische onmacht.

20 februari 1995.
Veearts en hormonenjager Karel Van Noppen uit Wechelderzande ontvangt een telefonische oproep.
Dringende hulp gevraagD. Van Noppen verdwijnt in de Kempense nacht en nevel.
Enkele uren later ontdekt een buurtbewoner het levenloze lichaam van de veearts, lafhartig vermoorD. De daders zijn tot vandaag onbekend maar de aanslag draagt de handtekening van de hormonenmaffiA. De hormonengangsters incasseren gigantische winsten terwijl de familie van Karel Van Noppen machteloos en verweesd achterblijft.
Zij zijn hun man, vader en broer kwijt en moeten verbitterd vastellen dat het gerechtelijk onderzoek compleet spaak loopt en de politieke beleidsverantwoordelijken, ondanks spraakmakende verklaringen, overgaan tot de orden van de dag.

De moord op Karel Van Noppen was een moord die gebeurde op 20 februari 1995 op de Vlaamse veearts-keurder Karel Van Noppen.
Later bleek dat de moord gebeurde in opdracht van de hormonenmaffiA.

Als veearts-keurder moest Karel Van Noppen veeboeren controleren op het gebruik van hormonen.
Na een aantal dreigementen bleef hij toch doorgaan met zijn werk.
Op 20 februari 1995 werd zijn auto staande gehouden niet ver van zijn huis, en hij werd in koelen bloede doodgeschoten.

In april 2002 werden vier verdachten schuldig bevonden aan de moord: Carl De Schutter, Albert Barrez, Alex Vercauteren en Germain Daenen.
Ze kregen allen 25 jaar gevangenis, alleen Vercauteren kreeg levenslang.

20 februari 1995 - De moord op veearts-keurder Karel van Noppen deed heel het land opschrikken.
De hormonenmaffia bleek niet alleen tot dreigen in staat, maar ook tot een koelbloedige moorD.

Karel van Noppen werkte bij het Instituut voor Veterinaire Keuring (IVK) en was verantwoordelijk voor het opsporen van boeren die illegaal hun vee inspoten met hormonen.
Hij nam deze taak zeer serieus en kreeg daardoor vele vijanden onder malafide veeboeren en hun hormonenleveranciers.

Hij spoorde de hormonenboeren niet alleen op, hij meldde ook geregeld bij het Hoog Comité van Toezicht dat de hormonenspuiters vanuit de dienst werden getipt over komende keuringen.
Van Noppen kreeg al regelmatig doodsbedreigingen en ook andere veeartsen werden in die tijd slachtoffer van bedreigingen.

Toen Van Noppen op een avond na een telefoontje op weg ging naar een nabijgelegen boerderij, werd hij vlakbij zijn huis tot stilstand gedwongen en koelbloedig neergeschoten.
Zijn lijk werd in een greppel gevonden.
In april 2002 werden vier leden van de hormonenmaffia veroordeeld voor de moorD.

De schurkenstaat      Rigoulot Pierre      Divers

Na de Koreaanse oorlog in de jaren vijftig is Noord-Korea volledig geïsoleerd en geldt het als een van de ontoegankelijkste landen ter werelD. In navolging van zijn in 1994 overleden vader, Kim Il Sung, houdt de huidige leider Kim Jong Il het land met 21 miljoen inwoners in een stalen greep.
Beide leiders zijn door middel van een enorme persoonlijkheidscultus tot mythische proporties verheven.

Noord-Korea is zo goed als bankroet, de economie is ingestort en de bevolking wordt bedreigd door hongersnooD. In een poging aan geld te komen houdt het regime zich bezig met duistere praktijken als wapenleveranties, drugssmokkel en steun aan terroristen.
Reden voor president Bush om het land een `schurkenstaat' te noemen.

In De schurkenstaat.
Een geschiedenis van Noord-Korea geeft Pierre Rigoulot een schokkend en onthullend kijkje in dit gesloten en voor velen onbekende land en beschrijft hij op heldere wijze de geschiedenis en achtergronden van Noord-KoreA. Voor deze Nederlandse vertaling schreef hij een speciaal, geactualiseerd nieuw hoofdstuk.

Pierre Rigoulot is een expert in de geschiedenis van het communisme, waarover hij verscheidene boeken publiceerde.
Eerder verscheen van hem De aquariums van Pyongyang, waarin hij het schokkende relaas van een Noord-Koreaanse vluchteling optekende.

Noord-Korea wordt door de Amerikaanse president Bush een schurkenstaat genoemd, samen met Iran en Irak behorend tot de 'as van het kwaad'.
Dit heeft te maken met de productie van massavernietigingswapens, illegale (wapen)handel, bescherming van terroristen enzovoorts.
In dit boek wordt een korte geschiedenis van het land gegeven: Noord-Korea is een van de laatste stalinistische regimes ter werelD. Dictator Kim Jong II, de opvolger van zijn overleden vader Kim Il Sung, houdt het land in een ijzeren greep.
Net als bij zijn vader is er rond hem een enorme persoonlijkheidscultus.
De ruim 21 miljoen inwoners van Noord-Korea leven vrijwel totaal geisoleerd van de buitenwerelD. In het land worden tienduizenden mensen in kampen vastgehouden.
De bevolking wordt voortdurend bedreigd door hongersnoden, die soms honderdduizenden slachtoffers maken.
Noord-Korea is zo goed als bankroet.
Om aan geld te komen houdt het regime zich met allerlei praktijken bezig: o.
A. wapenleveranties en drugssmokkel.
De schrijver redigeerde eerder 'De aquariums van Pyongyang'*, een getuigenis over de concentratiekampen in Noord-KoreA.

Dank zij satelliet, televisie en internet kunnen we kennis maken met zowat alle landen van de werelD. Zelfs met het communistische CubA. Toch blijft er nog één land over dat weinig of niet gekend is en dat met succes journalisten en andere nieuwsgierigen weet te vermijden.
Het gaat om Noord Korea, een van de laatste communistische bolwerken ter werelD. Het land heeft zich na de Koreaanse oorlog in de jaren vijftig totaal geïsoleerd en geldt als een van de meest ontoegankelijke ter werelD. In navolging van zijn in 1994 overleden vader, Kim Il Sung, houdt de huidige leider Kim Jong Il het land met 21 miljoen inwoners in een stalen greep.
Beide leiders zijn door een enorme persoonlijkheidscultus tot mythische proporties verheven.
Noord-Korea is zo goed als bankroet, de economie is ingestort en de bevolking wordt bedreigd door hongersnooD. In een poging aan geld te komen houdt het regime zich bezig met duistere praktijken als wapenleveranties, drugssmokkel en steun aan terroristen.
Reden waarom president Bush het land een ‘schurkenstaat’ noemde.

In zijn boek De schurkenstaat geeft Pierre Rigoulet een schokkend en onthullend beeld van dit gesloten en voor velen onbekende lanD. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Noord-Korea snel tot een communistische staat met een centrale partij en een reeks volkscomités die begonnen met de confiscatie van de gronden.
Deze politieke ontwikkeling kreeg de steun van Franse intelligentia waaronder Jean-Paul Sartre en Claude Bourlet.
Om het systeem in stand te houden kregen de Noord-Koreanen massale financiële steun van de Sovjet-Unie en ChinA. Intern volgden zuiveringen tegen personen en groepen die beschuldigd werden van revisionisme.
Langzaam maar zeker ontwikkelde Noord-Korea een eigen communistisch en nationalistisch koreanisme.
Het kreeg de sympathie van politieke leiders als Tito, Pol Pot, Ceausescu, Robert Mugabe, Georges Marchais (leider van de Franse communisten), Fidel Castro en zelfs van François MitteranD.

Economisch is de Noord-Koreaanse politiek evenwel een ramp.
Het land eet niet maar bewapent zich wel.
Uit internationale rapporten blijkt dat sinds 1995 meer dan 2 miljoen Noord-Koreanen stierven bij gebrek aan eten.
Bijna de helft van de kinderen in Noord-Korea is ondervoeD. Landbouwers bewerken er het land met de hand want er zijn bijna geen machines.
Door de collectivistische planeconomie die persoonlijke productie en winst verbiedt, slaagt men er niet in voldoende voedsel te produceren voor de eigen bevolking.
Daarbij komen nog ontbossing, erosie en gebrek aan technische hulpmiddelen.
Sinds de val van de Sovjet-Unie komt er ook vanuit die hoek geen hulp meer.
Het land kan alleen overleven dankzij enorme voedselsteun van de VS en de Europese Unie in het kader van het World Food Program.
Het tekort aan voedsel blijft er evenwel een structureel probleem.
Een van de minst gekende vluchtelingenstromen in de wereld is dan ook die van Noord-Korea naar ChinA. Naar schatting 300.
000 Noord-Koreanen verbergen zich in ChinA. Zij zijn op de vlucht voor honger en vervolging.
De Chinese overheid stuurt opgepakte vluchtelingen zonder pardon terug naar Noord-KoreA. Daar lopen ze een reëel risico om gevangen, mishandeld of zelfs gedood te worden.

Veel van hen worden opgesloten in de concentratiekampen van Hoeyong, Xaechon, Yodok en Chongjin in de provincies Noord en Zuid Hamgyong.
Ze zijn vergelijkbaar met de Goelagkampen uit de vroegere Sovjetunie en de Laogaikampen in ChinA. In Noord-Korea zitten ongeveer 200.
000 mensen in strafkampen waar ze dwangabeid moeten verrichten.
Doorgaans gaat het om zogenaamde ‘politieke gevangenen’ maar ook hun familieleden tot de derde generatie worden opgepakt.
Kang Chol-Hwan was negen jaar oud toen hij werd opgesloten in het strafkamp Yodok omdat zijn grootvader zich positief had uitgelaten over het kapitalisme in Japan.
Een decennium later kon hij ontvluchten en schreef hij zijn ervaringen neer in het boek The Aquariums of Pyongyang.
Een andere getuigenis komt van Ahn Myong-chol die zeven jaar bewaker was in kamp 22 van Hoeryong.
Hij kon het land ontvluchten door de Tuman-rivier met buurland China over te steken.
Beiden wijzen ze op de systematische terreur, de onderdrukking en onmenselijke behandeling in hun lanD. Ondanks dit alles stellen uiterst linkse organisaties in het Westen het communistische Noord-Korea nog steeds voor als een modelstaat en als de ultieme natie die het ware socialisme toepast.

Terwijl hun onderdanen honger lijden blijven de Noord-Koreaanse leiders grote legerparades houden.
In september 2003 kregen we beelden te zien van tienduizenden mensen die met wapperende rode vlaggen opstapten in een mars ter ere van de leider Kim Jong Il.
Net zoals in de vroegere Sovjet-Unie, China en nazi-Duitsland staan duizenden kinderen langs de weg te zwaaien met rode vlaggetjes.
Door de luidsprekers klinkt patriottistische marsmuziek.
Mensen gooien bloemen en zwaaien naar de camerA. In feite zijn ze al van in de ochtend aangevoerd met bussen en treinen en krijgen ze vlaggetjes en spandoeken in de hand gedrukt.
En juichen ze omdat ze moeten juichen.
Niet spontaan, maar op bevel.
Ter ere van de Grote Leider en de socialistische heilstaat.
De Grote Leugen van het communistisch regime slaagt er alsnog in hen in het gareel te houden.

Ook de persoonsverheerlijking gaat verder.
De Grote Leider of Suryong staat boven elke instellingen en juridische en constitutionele regelgeving.
Er bestaat controle op verplaatsingen, meningen en informatie (op schrijfmachines en kopieerapparaten).
Wie zich niet plooit wordt heropgevoed en wie echt moeilijk doet wordt gevangen gezet samen met de hele familie.
Een goed staaltje van de indoctrinatie van kinderen was te zien in het Nederlandse televisieprogramma NOVA. Onderwerp was de vertaling van het boek Het Achterhuis van Anne Frank in het Noord-Koreaans en de grote populariteit ervan onder de plaatselijke scholieren.
De geschiedenis van het joodse meisje dat zich moest schuilhouden voor de fascistische bezetters past blijkbaar in de heersende ideologie tegen het imperialisme van Bush en andere kapitalistische landen.

De reportage van NOVA over deze gebeurtenis is onthullenD. Het boek wordt door onderwijzers in Noord-Korea gebruikt als een efficiënt propagandamiddel.
Zo zie je hoe enkele scholieren doelbewust gekozen fragmenten voorlezen als aanklacht tegen de hedendaagse Amerikaanse vijanD. Toen de interviewer een vraag stelde over de oorzaak van het voedseltekort, iets waar ook Anne Frank onder leed, kwamen de officiële begeleiders van de cameraploeg vlug tussenbeide.
Die vraag was onvoorzien en bracht de geïnterviewde scholieren duidelijk in verwarring.
Een juffrouw kwam de kinderen snel het antwoord influisteren.
“Voedseltekort was te wijten aan de bourgeois die het eten weghielden voor het proletariaat”, zo klonk het na een korte onderbreking.
Net dezelfde woorden die de kinderen hoorbaar voor de camera werden ingefluisterD. Die korte scène maakte in één klap duidelijk hoe Noord-Korea als een van de laatste communistische bolwerken omgaat met de waarheiD.

Intussen geeft het land tegengestelde signalen.
In het jaar 1990 brachten de premiers van Noord- en Zuid-Korea wederzijdse bezoeken aan de hoofdsteden.
Het zorgde voor enige ontspanning en tal van landen erkenden het regime van Pyongyang.
Ook in 2000 was er een ontmoeting tussen de twee leiders.
Maar sindsdien gaat het weer minder goeD. Terwijl de VS de grootste leverancier van voedsel is voor het land blijven de Noord-Koreanen dreigen met de ontwikkeling van kernwapens.
Op 31 december 2002 werden de twee enige inspecteurs van de IAEA het land uitgewezen en op 10 januari 2003 kondigde Noord-Korea zijn opzegging van het non-proliferatieverdrag aan.
Het lanceerde intussen ook raketten in de Japanse Zee.
Sinds de terrroristische aanvallen van 9/11 staat Noord-Korea als ‘schurkenstaat’ opnieuw hoog op de zwarte lijst van de Amerikanen.

Momenteel is niet heel duidelijk of de Noord-Koreanen verder willen gaan in hun eigenzinnige koers.
Sommigen dromen van een samengaan met Zuid-KoreA. Volgens de auteur zijn evenwel vooral de Zuid-Koreanen daar beducht voor omdat het een enorme financiële last zou zijn om te dragen.
Een last die vele keren hoger zou zijn dan de hulp van West-Duitsland aan het vroegere Oost-DuitslanD. Andere bronnen zeggen dat het juist de Verenigde Staten zijn die een dergelijk samengaan niet zien zitten en de ‘gemeenschappelijke vijand’ in stand houden om hun militaire aanwezigheid te verantwoorden.

In elk geval zijn de grootste slachtoffers de Noord-Koreanen zelf.
Zij zijn een van de weinige volkeren die nog te lijden hebben onder een mensonwaardig collectivistisch systeem dat de individuele vrijheid onderdrukt en de ontwikkeling van welvaart belemmert.
En dat enkel en alleen omwille van de machtsdrang van enkele partijleiders die zich de vertegenwoordigers van de Zon op aarde achten.

De kunst van het kijken      Jeffrey Ian      Divers

Auteur Ian Jeffrey belicht ruim honderd belangrijke fotografen en hun werk.
Hij duidt zowel de biografische als historische achtergrond van de kunstenaar en zijn beelD. Waarom is een bepaalde fotograaf zo belangrijk geweest? Op welke manier bracht hij vernieuwing? Jeffrey laat ook zien hoe de praktijk van de fotografie in de loop van de tijd is geëvolueerD. Maak kennis met André Kerész, Germaine Krull, August Sander, Robert Frank, William Eggleston en vele andere grote fotografen!

Het verhaal van de fotografie

Van de Britse fotohistoricus Ian Jeffrey verscheen onlangs bij uitgeverij Ludion het boek ‘De kunst van het kijken.
Het verhaal van de fotografie’.
In dit naslagwerk schetst Jeffrey de geschiedenis van de fotografie sinds haar ontstaan in 1839 tot vandaag.
Rijkelijk geïllustreerd met beeldmateriaal van ruim honderd fotografen, vertelt de auteur ‘het’ verhaal van de fotografie.
In korte stukjes beschrijft Jeffrey telkens biografische feiten over de desbetreffende fotograaf en plaatst hij het werk in een culturele en sociaalhistorische context.

Over de geschiedenis van de fotografie bestaan talloze publicaties.
De krachtlijnen van het medium zijn doorheen zijn relatief korte bestaansperiode uitvoerig besproken.
In ‘De kunst van het kijken’ valt Jeffrey daarop terug en vat aan met de obligate William Henry Fox Talbot, de uitvinder van het negatiefpositief-procedé, de werkwijze die we zijn blijven gebruiken tot de digitale fotografie het zilver uit de fotografie bande.
Opvallend is dat Jeffrey de pioniersjaren van de fotografie nadrukkelijk Angelsaksisch inkleurt, terwijl de Fransman Daguerre de officiële uitvinder van de fotografie is en enkele jaren voordien de basis werd gelegd door diens landgenoot Nicéphoire Niepce.
Beiden worden niet eens vermelD. Jeffrey heeft de pretentie om ‘het’ verhaal van de fotografie te schetsen maar laat zich leiden door chauvinisme.
Wanneer hij het iets verder in het boek heeft over vroege oorlogsfotografie vermeldt hij wel de Brit Roger Fenton terwijl de Amerikaan Mathew Brady en het leger fotografen dat verslaggeving deed van de secessieoorlog straal wordt genegeerD. Wanneer Jeffrey uitvoerig ingaat op een van de belangrijkste figuren van de vroeg 20ste-eeuwse fotografie, Alfred Stieglitz, kan hij het niet nalaten Edward Dahlberg te citeren die Stieglitz omschreef als ‘grootste ijdeltuit van de Amerikaanse kunstwereld’.
Jeffrey zelf komt niet veel verder dan een opsomming van biografische data en een beschrijving van wat we op de foto’s zien.
Van dit soort ongefundeerd scepticisme is geen spoor wanneer Jeffrey over tien pagina’s het werk van de Brit Bill Brandt beschrijft.

Verder blijven Jeffreys beschrijvingen tamelijk oppervlakkig en leveren ze weinig nieuwe inzichten.
Vaak gaat hij uitvoerig in op details in de beelden waarmee hij de lezer wil aanzetten om nauwkeurig te kijken maar doet dit misschien vooral om aan te tonen hoe scherp zijn eigen opmerkingszin wel niet is.
Of had u in de foto van Diane Arbus ‘Topless danseres in haar kleedkamer, San Fransico, Californië’ (1968) op de achtergrond het boek van Leonardo da Vinci al opgemerkt? Als u wil weten wat de betekenis is van de wijsvinger van de heilige Thomas in relatie tot de topless dame die haar borst ondersteunt met haar wijsvinger (!) moet u dit boek beslist aanschaffen.

‘De kunst van het kijken’ is een mooi vormgegeven boek dat een adequaat maar zeer gekleurd beeld van de fotogeschiedenis ophangt met hiaten en (te weinig gefundeerde) vreemde accenten (al eens van de illustere Dorothy Bohm gehoord?).
Objectieve geschiedschrijving is even onmogelijk als het fotograferen van de waarheid en het is Jeffreys recht om het vB. niet over mode- en glamourfotografie te hebben maar het feit dat hij het laken van de fotogeschiedenis tracht naar Engeland te trekken, heeft dan weer niets te maken met een persoonlijk standpunt maar met plat chauvinisme.
Misschien is Ian Jeffrey wel de grootste ijdeltuit van de Engelse fotografiewerelD.

De kunst van het kijken: Het verhaal van de fotografie bevat meer dan 350 foto’s, waarvan het merendeel in zwart-wit.
Dit boek verruimt je blik op de geschiedenis van de fotografie, vanaf 1840 tot en met de moderne tijD.

Ian Jeffrey, docent, criticus en auteur, bespreekt kort en chronologisch het leven en werk van ruim 100 fotografen.
Namen als Ansel Adams, Henri Cartier-Bresson en Robert Capa zullen bij veel liefhebbers zeker een belletje doen rinkelen.

 

Eerste en Tweede Wereldoorlog

 

Na enkele van de allereerste fotografen te hebben besproken, gaat het boek verder met de Eerste Wereldoorlog.
Deze wordt in beeld gebracht met foto’s van Wilhelm von Thoma, een gerenommeerde Duitse militair.
De gepubliceerde foto’s van de Tweede Wereldoorlog werden door onbekende Duitse en Amerikaanse militairen genomen.

 

Naast deze oorlogen komen ook andere thema’s aan bod, zoals familie, architectuur, naakt, straatfotografie, natuur, industrie en heel wat portretten.
Een veelgebruikte indeling is een kleinere foto op de linkerpagina en een grotere op de rechterpaginA. Daarbij hoort telkens een korte toelichting.

 

Geen beeld zonder uitleg

Het boek draait echter niet alleen om foto’s en de daarbij horende verklaringen, maar beschrijft ook de sociaal-culturele context daarvan.
Aangezien dit boek handelt over de geschiedenis van de fotografie worden natuurlijk de belangrijkste ontwikkelingen van dit medium besproken.

 

Het formaat van dit boek zit ergens tussen A4 en A5.
Ook zijn veel foto’s redelijk klein afgedrukt.
De oorzaak daarvan ligt mogelijk bij de ouderdom en kwaliteit van de foto’s.
Ook werden lang niet alle gepubliceerde foto’s gemaakt in opdracht: het waren dan ook eerder persoonlijke herinneringen waarvan de kwaliteit ondergeschikt was aan het moment.

Het is echter geen boek met alleen maar foto’s op postzegelformaat, verschillende beelden werden paginavullend afgedrukt.
Om alle foto’s tot hun recht te laten komen, ongeacht hun formaat, werd dik, mat papier gebruikt.
De kaft is echter zacht en daardoor makkelijk te beschadigen.

 

Vernieuwende blik

 

Ian Jeffrey staat bekend voor zijn andere kijk op de geschiedenis van de fotografie en dat is met De kunst van het kijken: Het verhaal van de fotografie zeker niet anders.
Het zijn de verschillende fotografen die centraal staan in dit boek, samen met hoe hun leven en werk verweven zijn met de geschiedenis.

Mijn Verhaal      Lernout Jo      Divers

; ;Jo Lernout - Mijn verhaal ; ;

16/06/2005

Jo Lernout, een van de oprichters van Lernout & Hauspie, vertelt zijn verhaal over de onwaarschijnlijke opmars en de tragische neergang van het Ieperse spraaktechnologiebedrijf.
.

; ;Ik draag mee de morele verantwoordelijkheid voor de ramp die volgde.
Als je te naïef bent om te managen, moet je niet managen, weet ik nu, ; ; bekent Jo Lernout in zijn door Frieda Joris opgetekende biografie annex apologie.
Zijn fout is dat hij het management van het almaar uitdijende bedrijf niet aankon.
Ondertussen nadert het gerechtelijk onderzoek over mogelijke fraude bij het gekapseisde spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie zijn einde.
Fraude geeft Lernout niet toe, al komen we over het creatieve boekhouden en de complexe financiering van L&H bitter weinig te weten.

Veel nieuwe feiten bevat ; ;Jo Lernout - Mijn verhaal ; ; sowieso al niet.
Zelfs het kleurrijke relaas over de nu al mythische, moeizame opmars van L&H klinkt geregeld bekend in de oren.
Wie de vaak even hilarische als heroïsche beginperiode wil doorgronden, grijpt beter naar De spraakmakers van Piet Depuydt (hoofdredacteur van Trends).
Wie een vergrootglas wil leggen op de ondergang, kan onder meer terecht bij De windmakers van Robert van Apeldoorn (Trends-Tendances) en De L&H-files van René De Witte, Luc Van Aelst en Luc Van Peteghem (De Tijd).

Dat betekent nog niet dat Lernouts apologie maar beter genegeerd wordt.
Het werk is rijk aan smeuïge anekdoten die de binnenkant van het ondernemen schaamteloos in beeld brengen.
Na een deal met het Amerikaanse concern AT&T, bijvoorbeeld, troont Jo Lernout de onderhandelaars mee naar Brussel, een avondje dat voor sommigen eindigt met Duvels op de Grote Markt ; ;en dan met een iets beperkter gezelschap op naar de rosse buurt.
; Met Microsoft-topman Bill Gates trokken Jo Lernout en Pol Hauspie naar Hotel Meridien in hartje Brussel.
Een exquise maaltijd met de duurste wijn van de kaart wachtte hen, maar de rijkste ondernemer ter wereld ; ;bestelde zonder veel complimenten een hamburger die hij als een schoolkind naar binnen schrokte.
Hij slurpte aan een blik ColA. ;

Gaandeweg wordt duidelijk dat het management de stichters boven het hoofd groeit.
Als ze dan toch versterking zoeken, valt de keuze steevast erg ongelukkig uit.
Voor beleggers moet dit boek dan ook een onrustwekkende belevenis zijn: ze merken hoe zelfs een schijnbaar goed doortimmerd groeibedrijf door een gebrek aan degelijk management heel snel de dieperik kan intuimelen.

Het boek komt ook over als een afrekening met John Duerden en met Philippe Bodson, die tijdens de val van L&H binnengehaald werd als CEO (hij streek er volgens Lernout zo'n 150.
000 euro per maand op).
Na een reis naar de VS wees Bodson alle mogelijke reddingsboeien van overnemers en afnemers van de hand, althans volgens Jo Lernout, die er een Amerikaanse samenzwering achter vermoedt.
L&H had te veel Amerikaanse bedrijven en vooral te veel technologie overgenomen waarin ook de inlichtingendiensten geïnteresseerd waren.
Sterk verhaal? Het is alvast Jo Lernouts visie op het L&H-dramA.

Het boek komt ook over als een afrekening met John Duerden en met Philippe Bodson, die tijdens de val van L&H binnengehaald werd als CEO (hij streek er volgens Lernout zo'n 150.
000 euro per maand op).
Na een reis naar de VS wees Bodson alle mogelijke reddingsboeien van overnemers en afnemers van de hand, althans volgens Jo Lernout, die er een Amerikaanse samenzwering achter vermoedt.
L&H had te veel Amerikaanse bedrijven en vooral te veel technologie overgenomen waarin ook de inlichtingendiensten geïnteresseerd waren.
Sterk verhaal? Het is alvast Jo Lernouts visie op het L&H-dramA.

JO LERNOUT geeft zijn versie van de feiten

,,Ik heb niet het profiel om een groot bedrijf te leiden''

Vanaf woensdag ligt Mijn Verhaal in de winkelrekken, het boek waarin Jo Lernout zijn versie op de feiten in het L&H-drama uit de doeken doet.
Maar is die versie ook de enige echte? Of verbloemt hij de werkelijkheid en probeert hij de schuld in andermans schoenen te stoppen? In een aangrijpend en exclusief gesprek vroegen we het aan het genie/de eindeloze ondernemer/de sjoemelaar/de gebeten honD. (Schrappen wat niet past.
)

Onverwacht geklop op de deur heeft door de eeuwen heen nooit veel goeds betekenD. Ten tijde van het communistische Rusland wilde het meestal zeggen dat je op een trein naar een Siberisch werkkamp werd gezet.
Vandaag betekent het waarschijnlijk dat politieagenten uw puber ladderzat hebben opgepakt.
Of, zoals donderdagavond nog voor de familieleden van advocaat Hein Diependaele, dat hun naaste vermoord is teruggevonden.
,,Ik heb hem niet persoonlijk gekend'', vertelt Jo Lernout over zijn advocaat.
,,Ik had altijd contact met advocaten die voor hem werkten.
Zij zullen mijn dossier voortzetten.
Ons proces dat eraankomt, zal door zijn dood waarschijnlijk geen vertraging oplopen.
''

Ook Jo Lernout kreeg ooit onverwacht geklop op zijn deur.
Op 26 april 2001.

Het betekende de definitieve doodssteek van het levenswerk dat hij samen met zijn streekgenoot Pol Hauspie had gerealiseerD. Zeven mannen brachten hem toen naar de gevangenis van Ieper.
Terwijl hij daar verbleef kon toenmalig directeur van L&H baron Philippe Bodson de kraan definitief dichtdraaien.
Sindsdien is het voor iedereen moeilijk een objectief oordeel over Lernout en Hauspie te vellen.
Zijn het opmerkelijke en geniale ondernemers die het minderwaardigheidscomplex van een hele regio in één klap van tafel hebben geveegd en door de Amerikanen en de Belgische banken vakkundig buitenspel werden gezet? Of zijn het gewetenloze sjoemelaars voor wie het doel de middelen heiligde, desnoods met fictieve bankrekeningen?

We vonden twee manieren om daarop antwoord te krijgen.
Of we vragen het aan zoveel mogelijk gedupeerde aandeelhouders van L&H, of we vragen het Jo Lernout zelf.
Niet echt een eerlijke keuze dus, maar wie zei ook alweer ,, There is nothing wrong with being smart'' toen de zakenkrant The Wall Street Journal bekend maakte dat L&H met LDC's werkte, bedrijfjes die door L&H zelf werden opgericht en het exclusieve recht kregen om bepaalde taalversies van L&H technologie te ontwikkelen en te verdelen?

Juist ja, de opvallend rustige zakenman die op een zonnige vrijdagvoormiddag voor me zit.
Woensdag verschijnt het boek met het levensverhaal van Jo Lernout, niet uitgetikt door een computer met spraakherkenning maar netjes uitgeschreven door journaliste Frieda Joris.

Wat wilt u met uw boek bereiken?

Jo Lernout : ,,Ten eerste wilde ik een pak emoties van me afschrijven.
Ten tweede word ik nog regelmatig gevraagd om ergens een toespraak te geven.
Ik voel dat veel mensen met vragen zitten: Verkocht L&H nu lucht? Zo nee, waarom is het bedrijf dan failliet gegaan? En kan Vlaanderen wel iets uitbouwen in de technologische sector? Dat kan ik in een paar uur niet uitleggen.
Dus doe ik het in een boek.
Omdat ik zelf geen vlotte pen heb, heeft Frieda Joris alles uitgeschreven.
Of er al dan niet fraude is gepleegd, laat ik over aan het gerecht.
Maar als mensen zich afvragen of ze in een luchtkasteel geloofd hebben, wil ik hen aantonen dat dat niet zo is.
Pol, ik en anderen hebben wel degelijk iets opgebouwd en gerealiseerD.''

Gebrandmerkt

De conclusie van het boek is dat veel mensen schuldig zijn aan het verval van L&H: de latere directeuren John Duerden en Philippe Bodson, de journalisten van The Wall Street Journal , de banken die uiteindelijk winst gemaakt hebben...Kortom, alles en iedereen, behalve Jo Lernout en Pol Hauspie.
,,Zo hoef je het niet te interpreteren.
Ik geef toe dat we een aantal fouten gemaakt hebben.
Wat betreft het boekhoudkundige dossier zal de rechtbank oordelen of het om fraude gaat én of het om bewuste fraude gaat.

Dat laat ik buiten beschouwing.
Wat het antwoord daarop ook is, het was niet de reden van het faillissement.
Volgens mij kon het bedrijf nog gered worden.
Kijk, wat de boekhoudkundige manipulaties ook geweest zijn, de bedoeling ervan was het bedrijf sterker op de markt zetten.
Los daarvan, hebben we van alles opgebouwD. Zelfs al trek je de omzet af die niet mocht geboekt worden, dan nog bleef er genoeg over om L&H te redden.
Dat leidt tot het derde thema van mijn boek waarin ik uitleg wat er nog allemaal mogelijk is.
Ik zal daar geen rol meer in spelen.
Naïviteit heeft zijn grenzen.
Ik zal niet meer aan de bak komen en wel om twee redenen: ik ben gebrandmerkt en ik weet waar mijn grenzen liggen.
Als ik terugkijk heb ik een aantal fouten gemaakt: mensen verkeerd ingeschat, te goedgelovig geweest...Ik blijf in hart en nieren ondernemer, maar ik heb niet het profiel om een groot bedrijf te leiden.
''

U vergelijkt L&H onder het bewind van Duerden en Bodson als een lek geslagen schip.
Dat klopt niet.
Het schip was al lek geslagen.
Zij hebben het alleen niet gedicht.
,,Dat is een goede metafoor.
Alleen: de boot is lek geslagen door het feit dat de boekhouding op zijn minst gezegd voor interpretatie vatbaar was en The Wall Street Journal dat beschouwd heeft als fraude, terwijl de rechter daarover nog altijd een uitspraak moet doen.
Maar er was in het schip wel voldoende materiaal aanwezig om het gat te dichten.
Duerden wilde het gat groter maken en aan de andere kant van de oceaan opnieuw beginnen met wat overbleef.
Wat betreft Bodson stel ik vast dat ook hij het gat niet heeft kunnen dichten.
''

.
wìllen dichten.
,,Dat is voor interpretatie vatbaar.
Ik zeg alleen maar dat hij het niet gedicht heeft, terwijl het mogelijk was.
''

U schrijft: We beschikten over een gedegen businessplan maar we hebben ons op één punt enorm misrekend: we waren tien jaar te vroeg.
Komaan, L&H is niet kapot gegaan omdat jullie tien jaar te vroeg waren.
Er was meer aan de hanD. Een rekening van 106 miljoen dollar in Korea die vals bleek, bijvoorbeelD.

,,De methode die we hanteerden en waarvan we dachten dat ze wettelijk oké was ( Lernout bedoelt het systeem van de LDC's, bdc ), zou op termijn leiden tot de waarde die het bedrijf waard was.
De omzet die op die manier geboekt werd, was reëel, behalve misschien die van KoreA. Maar over Korea kan ik geen uitspraak doen.
Ten eerste omdat de rechter dat moet doen en ten tweede omdat ik in Korea niet in de raad van bestuur zat.
''

Toenmalig directeur Gaston Bastiaens zat daar wel in.
Het kan toch niet dat noch hij noch Pol Hauspie, die veel meer in Korea verbleef dan u, niet op de hoogte waren van wat daar werd uitgespookt?

,,Dat kan wel.
Onze functies in Korea waren eigenlijk bloempotfuncties.
We werden daar op de rode loper onthaald door de groten der aarde van KoreA.

Die vertelden ons stuk voor stuk dat ze onze software zouden gebruiken.
Wij sliepen dus op beide oren.
Bovendien werden alle cijfers gecontroleerd door bedrijfsrevisor KPMG KoreA. Moet je die dan op hun beurt laten controleren door nog een KPMG? En die door nog een KPMG?''

Dure cavia's

Na het faillissement van L&H zei Jean-Marie Dedecker in het weekblad Humo : ,, Jo Lernout en Pol Hauspie worden nu met alle zonden Israëls beladen.
Dat is me te gemakkelijk; zeker in het geval van Jo Lernout.
Lernout is geen booswicht.
Hij is een omhoog gevallen handelsreiziger, een verkoper pur sang die een ijskast aan een eskimo zou verkopen.
Alleen, hij heeft het de voorbije jaren te druk gehad met beroemd zijn.
''

,,Hij had grotendeels gelijk.
Zeker wat betreft het eerste deel van zijn uitspraak.
Maar het klopt niet dat ik het te druk had met beroemd zijn.
Ik geef toe dat ik genoot van de ontmoetingen met de groten der aarde, maar eigenlijk had ik daar maar weinig tijd voor.
Het ging van vergadering naar taxi naar vergadering naar hotel naar vergadering naar luchthaven.
Kortom, ik had het te druk met werken.
Ik heb nooit onder stoelen of banken gestopt dat ik graag eens de bloemetjes buiten zette, maar op het hoogtepunt van L&H had ik ook daar de tijd niet voor.
''

U hebt het vaak over het feit dat jullie afgeluisterd werden door de Amerikaanse inzichtendienst Echelon.
Waarom moet iemand schrik hebben afgeluisterd te worden als hij niets te verbergen heeft?

,,Het is niet grondwettelijk.
Het kan toch niet dat de Amerikaanse inlichtingendienst een Europees bedrijf afluistert, op die manier zoekt naar een stok om dat bedrijf mee te slaan en die stok dan doorspeelt naar de pers zodat uiteindelijk de Amerikaanse bedrijven daar beter van worden?

Onze fout was dat we de Amerikanen verkeerd ingeschat hebben.
Ze hebben signalen gegeven dat ze ons eigenlijk niet zo graag hadden.
Die hadden we moeten voelen.
Dus hadden we het bedrijf al eerder door Amerikanen moeten laten leiden in plaats van door Gaston Bastiaens, van wie we het niet over ons hart kregen om hem te ontslaan.
We hadden ervoor moeten zorgen dat de Amerikanen ons veel meer als bondgenoten dan als vijanden beschouwden.
''

In een artikel dat op 9 maart 2002 verscheen in De Morgen zei u: ,,In dezelfde periode werden we gewaarschuwd door de Belgische consul van het prinsdom Seborga, een ministaatje in Italië, die ons heeft verteld dat L&H constant werd afgeluisterd door Echelon.
'' Ik heb eens vlug gezocht maar geen Belgische consul in Seborga gevonden.
,,Die man werkt daar halftijds als Belgische consul.
Hij heeft ook nog andere functies.
Maar het prinsdom bestaat wel degelijk.
Het is een ministaatje dat zichzelf in de jaren '90 onafhankelijk verklaard heeft.
Ik heb het zelf ook ooit eens bezocht.
''

Omdat u de mooie stranden wilde zien? Of omdat het bekend staat als paradijs voor offshorebedrijfjes?

,,Nee.
Ik wilde dat gewoon een keertje zien.
Ik heb het trouwens pas in 2002 bezocht, nadat L&H al failliet was.
''

Ook bekend voor zijn vele offshorebedrijven is het Britse eiland Jersey.
Onderzoeksrechter Henri Heimans die zich met het dossier bezig houdt, liet ondertussen weten dat het gerecht daar een schat aan nieuwe informatie heeft gevonden.
,,Daar weet ik niets van.
Dat laat ik over aan het gerechtelijk onderzoek.
''

Hoe hebt u Pol eigenlijk leren kennen?

,,Ik had een belangrijke functie bij Wang Computers en Pol had zijn eigen computerbedrijfje.
Bovendien was hij een streekgenoot.
Vroeg of laat moesten we elkaar tegenkomen.
Dat gebeurde uiteindelijk op een computerbeurs in 1986.
''

Het gerucht doet de ronde dat jullie elkaar leerden kennen bij LSP, Leading Succesfull People, een omstreden netwerk van grootverdieners dat in de jaren '70 bijzonder populair was.
,,Dat klopt niet.
Ik ben nooit bij LSP geweest.
Pol wel, denk ik.
''

Hoe gaat het met de Gupi, uw cavia die van alles kan?

,,De verkoop loopt niet zo vlot.
De huidige versie kan veel, maar kost nog steeds 12 euro om het te produceren in ChinA. Daardoor kost het in de winkel al vlug 49 euro.
Dat is te duur.
Aan de grote doos zien de mensen de mogelijkheden van het product niet.
Hun kind roept in de winkel dat hij het wil, maar ze zien een kat staan van 29 euro en zeggen: Zou je die niet nemen? Ofwel moeten we het dus goedkoper kunnen maken, ofwel moeten we iemand vinden die wil investeren in advertenties, want daarin kan je alle mogelijkheden laten zien en er flink wat geld voor reclame tegenaan gooien.
Rond Kerstmis werden er in Duitsland in 3 weken 8.
000 Gupi's verkocht, nadat het bedrijf dat het verkoopt er 80.
000 euro aan advertentiebudget voor gebruikt haD. Er is ook geschreven dat de geleverde Gupi's ontploften, maar dat klopt niet.
Bij een aantal exemplaren was de software verkeerd afgestelD. Daardoor bleef de batterij maar opladen.

Uiteindelijk oververhitte die en begon het materiaal rond de batterij te smelten.
Dat was enkel in België het geval en dan nog met amper acht van de vierduizend geleverde cavia's.

Heeft het beestje nog toekomst?

,,Er werd inmiddels een prototype gemaakt van een nieuwe versie van Gupi, waarbij het diertje draadloos verbonden is met een PC in huis.
Via een programma op die PC, en als die PC op het internet is aangesloten, gaat Gupi dan verhaaltjes voorlezen en kan de gebruiker ook chatten en dus telefoneren met andere Gupi's.
Heel leuk.
Die software stoppen we nu ook in een teddybeertje.
Hopelijk kan het bedrijf daarmee verder.
''

Ongelukkige uitzonderingen

In het boek schrijft u: Ik ben een tijdlang kwaad geweest op Pol.
,,Eind 1999 wilde ik uitcashen (een deel van je aandelenpakket verkopen, bdc) .
Dat interesseerde Pol niet.
Hoe weinig mensen het ook geloven, geld heeft hem altijd geen fluit kunnen schelen.
Uiteindelijk had ik hem toch kunnen overtuigen, maar vlak voor het zover was, weigerde hij omdat hij voelde dat er een storm op komst was.
We kunnen ons bedrijf nu toch niet in de steek laten? , zei hi J. Twee dagen later verschenen de eerste berichten in The Wall Street Journal .
Aanvankelijk was ik kwaad op hem omdat we niet hadden verkocht, maar uiteindelijk ben ik daar blij om.
Ik zou me niet goed gevoeld hebben tegenover al die mensen die aan L&H schulden hebben overgehouden.
''

Moeten die tienduizenden kleine aandeelhouders nog hopen hun geld ooit terug te zien?

,,Nee.
De bedrijven die voor een prikje onze technologie hebben opgekocht en daar nu grote winsten mee boeken, Scansoft bijvoorbeeld, zijn niet geneigd de aandeelhouders van het vroegere bedrijf uit te betalen.
Hoewel die bedrijven nu nochtans winst boeken omdat die aandeelhouders ons destijds gesteund hebben.
En zelf zal ik nooit meer bij machte zijn iets terug te geven.
''

Over de gloriedagen van L&H schrijft u: ,,Elke medaille heeft een keerzijde en voor onze tijdelijke glorie en triomf hebben we een zware tol betaalD. Wij en onze naasten'' Dan denk ik: u vergeet al die kleine aandeelhouders.
,,Nee.
Sommige mensen hebben veel geld aan ons verloren en dat vind ik erg.
Heel erg, zelfs.
Maar onze naasten zijn niet alleen materieel getroffen.
Voor mijn broers en zussen is het niet makkelijk om verder te leven met de naam Lernout.
Ook voor mijn echtgenote en mijn zoons is de situatie verschrikkelijk lastig.
Het zijn allemaal sterke karakters die er goed mee omgaan.
Ze slaan zich er wel door.
Maar toch, je eer en je geld verliezen is erger dan alleen je geld verliezen.
''

Als u in het boek ergens schuld bekent, dan wel over uw avontuur met basketbalploeg Athlon Ieper.
U hebt veel geld in de club gepompt maar net daardoor is hij failliet gegaan.
,,Ik heb me toen laten leiden door de euforie van het moment.
Dat zie je wel vaker bij succesvolle ondernemers.
Wijlen John Cordier had me daar nochtans voor gewaarschuwd na zijn mislukt avontuur met KV Mechelen.
Ik had het niet mogen doen, ik was de schoenmaker die bij zijn leest had moeten blijven.
''

Zou u graag uw leven opnieuw beginnen?

,,Ik moet nog wachten op de uitspraak van de rechter, maar ik weet dat ik op zakelijk vlak opnieuw kan beginnen.
Ik heb fouten gemaakt, maar ik ben niet schuldig voor het faillissement van L&H.
En hoewel ik gebrandmerkt ben, weet ik wat er tussen mijn oren zit en wat ik daar nog mee kan doen.
Op privé-vlak zou ik wel opnieuw willen beginnen.
Mijn huwelijk was geen goed huwelijk en dat heb ik enkel en alleen aan mezelf te denken.
Ik kan de schuld niet op anderen steken, want ik ben niet altijd een trouwe echtgenoot geweest.
Maar ik wil daarover ook niet liegen.
Er zijn waarschijnlijk meer mensen die niet trouw geweest zijn dan andersom, maar er zijn er minder die het niet verzwijgen.
Ik weet wat mijn eigenschappen en gaven zijn.
Ik ben niet Mister Perfect , maar ik lieg niet, ik steel niet en ik gebruik geen gewelD.''

De mooiste zin in uw boek is: ,,Het zijn de uitzonderingen die het leven de moeite waard maken.
'

,,Dat klopt, maar daarmee bedoel ik niet dat het positief is een uitzondering te zijn.
Het betekent ook niet dat je daarom gelukkiger bent.
Ik zie rond mij veel mensen met een normale job die gelukkig getrouwd zijn.
Ze zullen ook wel eens hun moeilijke momenten hebben, bij een sterfgeval bijvoorbeelD. Maar ik denk niet dat ze over het algemeen ongelukkiger zijn dan ik.
''

Maar of ze nu een positief of negatief imago hebben, kortom: of ze nu Eddy Merckx of Frank Vandenbroucke heten, de uitzonderingen maken het leven de moeite voor de gewone sterveling.
,,Dat weet ik niet.
Vaak zijn de mensen in de zaal gelukkiger dan zij die op de scène staan.
''

Zij die op de scène staan maken de mensen in de zaal gelukkig.
,,Tenzij de mensen in de zaal er geld aan verliezen .
''

Pol zei altijd: ; ;Die Brusselse dikkenekken, daar ga ik niet voor op mijn buik.
; Wij hadden al heel ons leven moeten vechten, zo kweek je geen diplomaten.
Keikoppen ja, en doorzetters ook.
We vulden mekaar perfect aan.
Mijn rol was die van spreekbuis en speurneus voor zinvolle acquisities.
Pol zorgde ervoor dat het bedrijf kon voortbestaan.
Hij was de overlever, de strateeg, de man die beter kon onderhandelen dan ik.
Pol was een idealist en daardoor waarschijnlijk ook harder.
Ik zweeg liever dan op tafel te kloppen, maar als het belang van het bedrijf in het gedrang kwam, luisterde ik naar Pol en gaf ook geen duimbreed toe.
Zelfs niet als ik met 'dikkenekken uit Brussel' te doen haD. En dat hebben ze ons waarschijnlijk nooit vergeven.

Ons Sofiaproject was in januari 2000 ons nieuwe pronkstuk.
We hadden een prototype toestel gemaakt dat door Gaston Bastiaens getoond werd op een beurs in de VS.
Een toestel waaraan je mondeling een vraag kon stellen, dat draadloos op internet ging zoeken in verschillende talen en terugkwam met de juiste informatie in de taal van de vrager.
Een toestel met semantisch begrip dat zo vernieuwend was, dat het aandeel van Lernout & Hauspie in waarde verdubbelde in de weken na de voorstelling.
We trokken ermee naar de minister van Telecommunicatie Rik Daems.
Een heel vlotte man die ons 's ochtends op zijn kabinet ontving met lekkere koffie en croissants.
We legden hem de werking van het toestel uit.

; ;We laten onze Sofia door Samsung in Korea vervaardigen voor 200 dollar en we schenken elke Belg zo'n toestel waarmee iedereen draadloos op het net kan, ; ; zei ik.
De vaste reclame voor banken, homeshopping en verzekeringen waarvoor de akkoorden in de maak waren met onder meer KBC en Delhaize zouden gigantische inkomsten betekenen voor Belgacom.
Minister Daems antwoordde: ; ;Dat is verschrikkelijk interessant, maar laten we ook De Post inschakelen, die ik volop aan het moderniseren ben.
; Op een zaterdagmiddag kwamen we samen in Antwerpen.
Rik Daems, zijn kabinetschef en Frans Rombouts, toen hoofd van De Post.
; ;Schitterend, ; ; zei Rombouts.
We kwamen overeen een joint venture te maken.

Een maand later ontving ik Rombouts en de kabinetschef bij mij thuis in Zillebeke.
Rik Daems was op het laatste moment belet, we zaten met een man of vijf aan de tafel met kaas en rode wijn.
Frans Rombouts verzekerde geheimhouding en stuurde 's anderdaags een letter of intent die hij ondertekende: ; ;Met warme Vlaamse Groet, Frans Rombouts.
; Sympathiek, dacht ik.

Paniek, een artikel in Trends

In juni 2000 organiseerden België en Nederland samen het Europees Kampioenschap Voetbal.
Frans Rombouts liep er rond en ook Steve Ballmer van Microsoft.
En wat deed Frans? Niet alleen verklapte hij ons geheime project aan Ballmer, hij stelde het ook voor als ; ;een project van De Post.
; En op dat EK liepen ook veel journalisten rond die net zoals de valse oma van Roodkapje, héél grote oren hebben.
Ik had misschien kunnen weten dat het mis zou lopen, maar ik zat ondertussen voor een conferentie in Cannes.
Op een zonnige zaterdagnamiddag lag ik met Ingrid op het strand, toen mijn gsm rinkelde.
Pol.
; ;Jo, paniek! Rombouts heeft ons een mes in de rug gestoken.
Hij heeft ons akkoord geschonden en ons gezamenlijk project aan Ballmer verklapt.
Er volgt een artikel in Trends, waarin Rombouts aankondigt dat hij ons project met Microsoft zal uitvoeren.
We moeten absoluut naar Rik Daems, zodat hij dat artikel tegenhoudt.
;

Op zondag, een dag later, zaten Pol en ik bij Rik Daems thuis op het puntje van onze stoel.

Zijn mama liet ons van hun Hagelandse wijn proeven, we kregen biefstuk met frietjes en Daems zei: ; ;Morgen bel ik naar Rombouts.
Hij moet dat artikel intrekken.
; Maar die maandag was het te laat, het artikel was al gedrukt.
Rázend waren we.
Remi Vermeiren van KBC had net een intentiebrief met L&H getekend, hij stopte 100 miljoen euro in die joint venture.
50 miljoen onmiddellijk, 50 miljoen in een later stadium.
We hadden nog twee dagen, want Trends verscheen op donderdag.
We organiseerden in allerijl zelf een persconferentie voor de lancering van SofiA. We waren nog net op de radio en in de kranten voor het bewuste artikel verscheen.

Dezelfde week vertrok ik op zaterdag met Rik Daems, Frans Rombouts, een heleboel zakenmensen en zelfs prins Filip op een handelsmissie naar Singapore.

Leuk vooruitzicht in die omstandigheden.
Die vrijdagavond zei ik tegen Pol: ; ;Wat gaan we doen? We moeten De Post in gebreke stellen, want Rombouts heeft flagrant het contract verbroken.
; Ik belde naar vice-premier Johan Vande Lanotte, want als er een lid van het koninklijk huis meegaat op zo'n missie en er is onenigheid tussen partijen onderling, moet dat vooraf aan het hof gemeld worden.
Johan antwoordde: ; ;Kom, laten we samen iets gaan eten.
; In de Saint Nicolas in Ieper legden we de situatie uit, waarop Johan in het restaurant de premier belde, terwijl ik de gemarineerde zalm met dille op mijn vork prikte.
; ;Morgenvroeg afspraak bij mij in Oostakker, ; ; gebood Guy Verhofstadt.

De vraag van prins Filip

Mijn koffers voor Singapore stonden in de auto toen ik de premier de brief van Rombouts toonde met onze overeenkomst.
; ;Twee minuten.
; De premier verdween in zijn bureautje vooraan in zijn huis en we hoorden hem tieren en roepen dat het geen naam haD. ; ;Mijnheer de premier, ; ; zei Pol.
; ;Wij kunnen niet anders dan De Post in gebreke stellen, want wij zijn een beursgenoteerd bedrijf.
; ; ;Kijk, ; ; sprak Verhofstadt.
; ;Zondagavond in Singapore tekenen jullie een niet-concurrentiebeding, elk gaat zijn eigen weg, maar De Post mag dat project niet uitvoeren binnen het eerste jaar.
; We gingen daarmee akkoord en besloten over dat niet-concurrentiebeding een perscommuniqué uit te sturen.

In Singapore deed ik alsof mijn neus bloedde, maar er waren er wel die de koude oorlog hadden opgemerkt.

Ook prins Filip.
Woensdagochtend vlak voor ik een demo van ons Sofiatoestel gaf, trof ik de prins alleen bij de lift.
; ;Is er iets mis met De Post? ; ; vroeg hi J. ; ;Op het ogenblik is alles onder controle, monseigneur.
; Ik sprak Rik Daems aan: ; ;Is er nu al voortgang gemaakt want, sorry, vanavond verstrijkt ons ultimatum.
We zijn goeie vrienden, maar ik sta onder druk.
;

's Avonds waren we uitgenodigd op de Belgische ambassade in Singapore, een villa een beetje buiten de staD.

Een tuinfeest, lekkere hapjes, prins Filip kwam naast mij staan en begon met mij te praten.
Mijn vrouw Ingrid, die oren en ogen op haar rug heeft, zag dat Rik Daems ongerust werd omdat ik zo lang bij de prins stonD. Ingrid merkte dat Daems tegen Rombouts siste: ; ;Ga dat papier nu verdomme tekenen, Frans.
; Maar de man van De Post weigerde koppig.
Rik werd vreselijk nerveus, kwam dichterbij en probeerde tevergeefs te horen wat ik tegen prins Filip zei.
Een half uur later kneep Daems in mijn arm en vroeg: ; ;Jo, kan ik je even spreken? ; ; Hij dampte van het zweet.
; ;Hier, ; ; zei hi J. ; ;Je hebt je brief.
; Het niet-concurrentiebeding was eindelijk door Rombouts getekend!

Onhandig geweest met de premier.

Achteraf bekeken heb ik er wat spijt van.
We hadden 'die van Brussel' het mes op de keel gezet, we hadden in plaats van diplomatisch te werk te gaan het spel heel onhandig gespeelD. Je zet een premier niet ongestraft onder druk, al was het dan in het belang van het bedrijf.
Rik Daems heeft ons dat zeker niet in dank afgenomen.
Ik heb hem later nog op een receptie in Ieper ontmoet en hij was toen de vriendelijkheid zelve.
Maar Rik Daems is in de meeste omstandigheden de vriendelijkheid zelve, dus dat wil niets zeggen.
Ik vermoed dat het incident in Singapore zwaar op een aantal magen is blijven liggen en dat kan de reden zijn waarom we vanuit de paarse regering totaal geen steun hebben gekregen toen ons kaartenhuis ineenstortte.

De verzuring was dermate, dat na het losbarsten van de L&H-bom, zelfs gedane beloften werden ingetrokken.

In een radio-interview had toenmalig Vlaams minister van Wetenschap Dirk Van Mechelen beloofd om L&H te steunen met 50 miljoen euro op voorwaarde dat de handelsrechter in Ieper het concordaat zou toestaan.
Het concordaat werd toegestaan, maar van de 50 miljoen euro waarmee Van Mechelen 'het bedrijf zou redden' hebben we nooit iets gezien.
Van Mechelen zou een verontwaardigd telefoontje van 'hogerhand' hebben gekregen.

Aan de haal met de kroonjuwelen.

Onze wagen reed ondertussen zo snel, dat hij dreigde onbestuurbaar te worden.
Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht op de rem te staan.
De aankoop van Dragon, bijvoorbeeld, ik heb pas later goed beseft wat voor een firma we in huis hadden gehaalD. We betaalden het bedrijf dat financiële moeilijkheden had met aandelen in L&H.
Met hoeveel weet ik niet meer precies, want zodra de partijen bij elkaar waren gebracht, was mijn rol zowat uitgespeelD.

Die bollebozen hadden naast zeer goede spraakherkenning voor commercieel gebruik ook echt goede dicteersystemen en spraaktechnologie voor de Amerikaanse spionagediensten en het leger ontwikkelD.

Voor Amerika was het niet alleen een blamage dat twee Belgen dat nu in handen hadden, het was ook ondenkbaar dat defensiegeheimen zomaar naar Ieper doorlekten.
Wat konden Uncle Sam en zijn CIA daartegen beginnen? Officieel niets, officieus veel.
L&H onderuit halen en die slokop door een Amerikaans bedrijf laten opkopen, bijvoorbeelD. Eén rotte appel in de mand en de steun van het wereldwijde spionagenetwerk Echelon met een weelde aan satellieten en de modernste afluisterapparatuur.
Meer moest dat niet zijn.
De rotte appel was niet de aankoop van Dragon, maar wel die van Dictaphone.
Een bedrijf dat op sterven lag en zonder dat we het beseften terminaal veel schulden haD. Wij, de voltallige raad van bestuur incluis, zijn als onnozelaars blind in de val gelopen.
Vier jaar geleden stonden de kelders van het Pentagon vol met die grote, digitale bandopnemers van Dictaphone.
40.
000 man werkte daar om de 5 miljoen telefoongesprekken te beluisteren die Echelon overal ter wereld aftapte.
De digitale apparatuur vergemakkelijkte het werk aanzienlijk.
De professionele luistervinken konden zo snel vooruit en achteruit scrollen op zoek naar relevante gesprekken.
Dictaphone verwerkte niet alleen staatsgevaarlijke informatie, maar bezat ook alle medische dossiers van bijna heel AmerikA. We waren er zo trots op.
Dictaphone was een van de Amerikaanse kroonjuwelen, nog opgericht door monument Graham Bell.
Wij, twee rare Belgen, kochten die nationale trots op.
We gingen onbezonnen en veel te snel te werk.

Dictaphone, het paard van Troje.

Analisten, bankiers, topzakenlui zeiden eenstemmig: ; ;Doén, jongens.
; Ook Microsoft, dat in onze raad van bestuur zat, was enthousiast, zowel over de overname van Dictaphone als over die van Dragon.
Tijdens de acquisitieonderhandelingen werden we begeleid door de Amerikaanse investmentbanker S.
G.
Cowen en een bedrijfsrevisor.
Consultant KPMG ging achteraf de fusie begeleiden.
De chefs van Dictaphone bleken bijzonder handig in het verzwijgen van een aantal zaken.
Na een grondige audit vielen er lijken uit de kast en bleken er meer schulden te zijn dan de 450 miljoen waarvan we op de hoogte waren.

Dictaphone was ons paard van Troje.

We hebben het binnengehaald, en het heeft ons ten val gebracht.
Voor een beursgenoteerd bedrijf is schulden in huis nemen een zwakke plek creëren.
Door Dictaphone te kopen, hadden we onszelf een Achillespees aangenaaiD. De aanvallen op L&H zijn, niet toevallig, vlak na de acquisitie gestart.
Wij zijn te laat ont-Vlaamst.
We zijn anachronistisch bezig geweest om te proberen onze 10% aandelen te behouden, zodat we de macht niet uit handen moesten geven.
We zegden tegen 90% van de aandeelhouders, onder wie toen al een pak Amerikanen: ; ;Jongens, dank u wel dat jullie aandeelhouder zijn, maar je hebt hier niks in de pap te brokken.
Wij, West-Vlamingen en niemand anders delen hier de lakens uit.
;

De morele verantwoordelijkheiD.

Stom, stom.
Daarvoor draag ik de morele verantwoordelijkheiD. Geen juridische verantwoordelijkheid, want ik deed het met de beste intenties.
Pol, Louis Verbeke en ik waren overmoedige boyscouts.
We liepen nog rond in korte broek en waren niet geschikt om met de grote jongens in maatpak aan tafel te zitten.

We hadden moeten terugtreden.

Uitcashen, het bedrijf in Amerikaanse handen geven en met ons geld Flanders Language Valley versterken.
Ik was achteraf bekeken niét de geschikte man om zoveel verantwoordelijkheid te hebben bij L&H.
Ik had me moeten beperken tot dat waar ik goed in ben: een opinie uitdrukken, een paar grote lijnen uitzetten, het evangelie verkondigen en met mijn visie mensen bij mekaar brengen.
Ik ben niet de juiste man om documenten te ondertekenen en ik kan moeilijk 'neen' zeggen, een woord dat je in een leidinggevende functie dikwijls nodig hebt.
Ik ben een veel te soft cookie om een gedisciplineerd bestuurder te zijn.

Dictaphone is na het faillissement uit het concordaat gegaan en mocht herbeginnen.

De nieuwe eigenaars zijn onder andere een consortium van banken, waaronder drie Belgische banken.
Dat consortium dat de 450 miljoen schulden had overgenomen en ons de lening heeft verstrekt, bezit nu 65% van de aandelen van het nieuwe Dictaphone zonder schulden.
Ze kunnen die aandelen voor nul euro inboeken, de verliezen van de lening boeken ze af.
Ze moeten minder belasting betalen, maar als die aandelen binnenkort veel waard zijn, kunnen ze dat geld liquide maken.
Ze moeten er niet eens belasting op betalen, want het is meerwaarde op aandelen en dat wordt in België niet belast.
Gewoon een truc als een ander: 350 miljoen dollar omzet en geen schulden! ìn op de koop toe de technologie van L&H voor een prikje, ik denk dat ze er maar 20 miljoen dollar voor betaald hebben.
Al bij al, de ultieme Belgenmop.

Een georchestreerd faillissement?

Boze tongen zeggen dat alles vooraf gepland was.
Anderen beweren dat het plan om ons onderuit te halen stilaan groeide toen er geruchten de ronde deden over problemen met de boekhouding.
Een derde piste is dat Dictaphone het geluk heeft gehad dat The Wall Street Journal ons afgeschoten heeft en dat we failliet zijn gegaan.
Het bedrijf is kunnen herstarten na de onderhandelingen van onze 'redder' Bodson met de Amerikaanse rechtbank van koophandel en de vroegere eigenaars.
Drie mogelijke pistes waarvan de laatste de meest waarschijnlijke is, maar de andere zijn niet uit te sluiten.

Wat moet ik nu doen met die wetenschap waarvan ik diep in mijn hart overtuigd ben dat het een georchestreerd faillissement is?

Hoe bewijs ik dat? Ik kan alleen de feiten geven, hoe bizar ze soms ook zijn.
Feit: de allerlaatste maanden voor het uiteindelijke faillissement, de lente en zomer van 2001 dus, zijn er een 70-tal ingenieurs samen met Roger Van Praet en Tony Gram opgedoken om het bedrijf te redden.
Dat plan is toen vakkundig door Bodson genegeerd en Gram verloor zijn interesse.
Die 70 ingenieurs zijn er echter mee doorgegaan.
Ze hadden 25 miljoen dollar op zak, maar werden op de laatste dag van de uitverkoopveiling in november 2001 noch in New York, noch in Boston binnengelaten.
; ;Een procedurefoutje.
; Die mensen boden verdorie meer dan het Amerikaanse Scansoft.
( .
) Feit: we zijn in vele opzichten een zeer gemakkelijk slachtoffer geweest.

Brasschaat      Bellens Frans      Divers

Dit boek geeft een gedetailleerde geschiedenis weer van de gemeente Brasschaat vanaf het ontstaan ervan.

Tien verdwenen dagen      van Straten Michiel      Divers

Meters, dagen en getallen zijn vaststaande eenheden in ons leven.
Maar ze hebben een lange geschiedenis en hun betekenis stond niet altijd vast, schrijft Michiel van Straten in ‘Tien verdwenen dagen’.

Cover van 'Tien verdwenen dagen'.

‘Poef’! Daar waren onze mooie cijfers 0 tot en met 9.
Het lijkt alsof ze zo uit de lucht zijn komen vallen, maar in werkelijkheid zit er een lange, woelige geschiedenis achter.
En wat is eigenlijk de reden dat we rekenen met een tientallig getallenstelsel en niet met een veel praktischer twaalftallig stelsel? Twaalf is makkelijk te delen door 2, 3, 4 en 6, het getal tien alleen door 2 en 5.
Schrijver Michiel van Straten behandelt deze en andere vraagstukken over tijd, kaarten en geld uitgebreid in zijn boek ‘Tien verdwenen dagen - Over de menselijke maat achter ons wereldbeeld’.

 

Graag willen we geloven dat de eenheden waarmee we de wereld meten een vaststaand gegeven zijn.
Ze geven de wereld vorm en betekenis, zodat we hierover met elkaar op gelijk niveau kunnen communiceren.
Hoe kun je handel drijven als een meter voor de ene persoon iets anders betekent dan voor de ander?

 

Maar maten en getallen zijn niet zo rotsvast als we denken.
Ze zijn geleidelijk in de geschiedenis ontstaan onder invloed van misverstanden, macht en toeval.
Het toenemen van onze kennis heeft eveneens een belangrijke rol gespeeld en zette aan tot nieuwe ontwikkelingen en ideeën.
Onze opvattingen over de lengte van een week en de waarde van papiergeld zijn als een speelbal van de wind geweest.

 

Kalendersprong

 Van de een op andere dag verdwenen er ooit bijvoorbeeld tien dagen van de kalender, schrijft Van Straten.
Dit was het gevolg van een ingreep van de Italiaanse paus Gregorius, die op deze wijze de eerder gemaakte Juliaanse kalender corrigeerde.
De Juliaanse kalender was in het jaar 45 voor Christus ingevoerd door Julius Ceasar.
Er zat een verschil tussen de tijd die de aarde nodig had voor één omloop rond de zon en de lengte van de Juliaanse kalender.
Dit verschil was in 1500 jaar opgelopen tot tien dagen.
Terwijl buiten de lente al was begonnen en de vogels tjilpten, was het volgens de kalender nog winter.

 

Daarom besloot Gregorius tot een drastische aanpassing, namelijk om van 4 oktober 1582 direct over te gaan op 15 oktober 1582.
Elke vier jaar was er nu een schrikkeldag, om ervoor te zorgen dat de kalender veel langer in de pas zou lopen met de omloop van de aarde.
Veel mensen vonden echter dat je niet zomaar tien dagen over kon slaan, die waren toch niet ineens weg? Bovendien waren mensen bang dat er iets ergs zou gebeuren.
Bij een eerdere aanpassing die men wilde doorvoeren brak plotsklaps de pest uit.
Toch werd deze inhaalslag doorgevoerD. De Italianen gingen slapen en werden de volgende dag wakker na een nacht die tien dagen duurde.

 

Negen getallen en een nul

 In een ander hoofdstuk laat de schrijver zien hoe we aan ons tientallige getallenstelsel zijn gekomen.
De cijfers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 vinden hun oorsprong in IndiA. De eenheden werden van rechts naar links gelezen, zodat een getal als 74 werd uitgesproken als ‘vier zeven’.
Deze volgorde gebruiken wij tegenwoordig nog steeds, want we noemen eerst de vier en dan pas de zeven(tig).
Handelaren namen deze cijfers mee naar Alexandrië, waar de wiskundige al-Khw&"257;rizm&"299; bedacht hoe je vergelijkingen kon maken met deze getallen, en zo een onbekend getal x kon bepalen: de algebra was geboren.

 

Deze kennis trok samen met de mensen verder in de richting van Europa, waar de Italiaan Leonardo Bonacci (ook wel Fibonacci genoemd) bekendheid gaf aan deze Indische cijfers.
Hij legde uit hoe makkelijk je hiermee kon rekenen in vergelijking met de Romeinse cijfers die tot dan toe werden gebruikt.
Grote sommen, zoals 324499x17665 konden bijna niet op een Abacus worden berekenD.

 

Met de nieuwe cijfers was dit wel mogelijk.
Iedereen kon hierdoor leren rekenen, het was niet meer iets dat alleen door de Abacisten, de rekenaars, werd gedaan.
Belangrijke uitkomsten ten behoeve van bijvoorbeeld de handel kwamen niet meer uit een zwarte doos, maar konden worden begrepen door iedereen die er een beetje moeite voor wilde doen.

 

In India kende men al langer het getal 0, maar in Europa werd deze pas later aan het bekende getallenrijtje toegevoegD. Dit had te maken met het wereldbeeld dat de Europeanen in de Middeleeuwen vasthielden, namelijk die van Aristoteles.
Hij dacht dat de aarde omringd was door schillen, waarbij God de buitenste schil was.
Daarbuiten kon geen oneindigheid zijn want dat zou groter zijn dan God, wat in de ogen van Aristoteles onmogelijk was.
Leegte, en dus de nul, bestonden niet.

 

In India had men vrede met de leegte, die verankerd lag in de filosofie van het boeddhisme.
In Europa accepteerde men pas de nul toen onder andere duidelijk werd dat de aarde niet het midden van het heelal vormde en dat er een vaccuüm (‘niets’) kon bestaan.
Het begrip leegte kon niet meer worden ontkend en maakte dat de nul op allerlei gebieden zijn intrede deeD. Mensen waren de reden dat er nog niet werd gerekend met de nul, niet omdat dit wetenschappelijk gezien beter of handiger was.

 

Logische verhaallijn

 Hoewel de betekenis van sommige stukken tekst pas volledig tot mij doordrong bij het herlezen van een passage, begon mijn wiskundehartje toch sneller klopppen van alle wonderlijke verhalen.
De zoektocht van de schrijver naar deze geschiedenissen ging van een zwaar bewaakte bibliotheek in Florence naar een hoog ommuurd observatorium in Parijs via de gemoedelijke grasvelden in Greenwich.
De anekdotes over hoe deze zijn ontdekt maken het verhaal luchtig en geven aan wat de opeenvolgende denkstappen van de auteur zijn.
Dit knoopt de verschillende verhalen knap aan elkaar tot een logische verhaallijn, ook al zijn het losse stukjes geschiedenis.

 

De laatste twee hoofdstukken gaan over het ontstaan van het geld en hoe we het nu gebruiken, waarin een heldere kijk op de huidige economische crisis en wat hieraan ten grondslag ligt naar voren komt.
Voor degene die zich afvraagt wat geld en banken precies doen, is het zeker een aanrader om deze hoofstukken goed te lezen.

 

Al jaren zijn mensen bezig om wiskundige betekenis te geven aan wat er om hen heen gebeurt.
Dit is altijd vanuit een behoefte van de maatschappij geweest, zoals het verkrijgen van voordeel op de markt.
Voor ons lijkt het alsof nu alles vaststaat en de tijdsaanduidingen en de maanden van het jaar onveranderd blijven.
Echter, mensen en hun opvattingen over wat werkt veranderen over tijD. Je realiseert je dat dit altijd in beweging zal blijven, zoals de schrijver eveneens benadrukt in de epiloog.
Zullen we hier op een later tijdstip op terug komen, zo rond M.
13 uur in 2026 CE? ;

De alledaagse onwerkelijkheid      Eco Umberto      Divers

Selectie uit een reeks artikels en essays bestemd voor een internationaal lezerspubliek.
De onderwerpen varieren van televisie en de overige massa-media tot politiek.
, van geschiedenis en filosofie tot sport, literatuur nen film.
Het zijn de soms sceptische , soms ironisch-amusante, maar altijd zeer intelligente kanttekeningen van een intellectueel die de kunst verstaat de taal van alledag te spreken.

Ik niet      Fest Joachim      Duitse geschiedenis

Joachim Fest (1926 - 2006), internationaal geprezen historicus en auteur van o.
m.
biografieën van Adolf Hitler en Albert Speer, beschrijft in ; ;Ik niet ; ; zijn kinder- en jeugdjaren tijdens het naziregime.
De Duitse publicatie verscheen in september 2006, enkele dagen na Fests dooD.

De Nederlandse titel, ; ;Ik niet ; ;, slaat eerder op vader Johannes Fest dan op Joachim.
Vader Fest was een katholieke leraar en schooldirecteur in Berlijn.
Hij bezweek niet, zoals leidende figuren van de Zentrumpartij wèl deden, voor het sirenenlied van het nationalisme en hij geloofde evenmin in de waanidee dat Hitler, eens Kanselier geworden, zou inbinden en zelfs zijn eigen politieke graf zou delven.
Vader Fest had een scherp inzicht van wat er na Hitlers machtsovername in januari 1933 werkelijk zou gebeuren en hij was ontsteld over de machteloosheid van de Weimarrepubliek.
Consequent weigerde hij lid te worden van de nationaalsocialistische partij, ; ;die misdadigersbende ; ;.
; ;Ego non ; ; werd zijn devies, en hij hield zijn vijf kinderen weg van de Hitleriaanse jeugdbeweging.
Hij werd ontslagen en gedurende de hele naziperiode moesten hij en zijn gezin, voorheen levend in een zekere welstand, overleven met een miniem wachtgelD. Zoon Joachim beschreef die strijd van zijn erudiete vader om overeind te blijven en zijn kinderen fatsoen, kennis en wijsheid bij te brengen op een nuchtere manier, maar met een diepe genegenheiD. Vader Fest had een kring van gelijkgestemde christendemocraten en sociaaldemocraten en behield contact met Joodse vrienden, die echter één na één ; ;naar het oosten ; ; verdwenen.
Joachim Fest beschrijft de uitbarstingen van machteloze woede van zijn vader, zeker toen eind 1942, begin 1943 meer en meer nieuws doorsijpelde over het verschrikkelijke lot van de Joden.
Niettegenstaande alles groeiden Joachim, zijn oudere broer Wolfgang, zijn jongere broer Winfried en zijn zusjes Hannih en Christa op in een geborgen milieu van boeken en muziek.
Die cultuur heeft de jonge Joachim Fest omgord als een onzichtbaar harnas, te midden alle gevaren, ook die van de Gestapo.
In 1942 zond vader Fest zijn drie zonen uit het gebombardeerde Berlijn naar een internaat in het veiliger Freiburg, aan het Zwarte Woud, waar ze ten slotte toch door de oorlog worden ingehaalD. Wolfgang was het eerst aan de beurt voor legerdienst.
Hij stierf aan een laattijdig verzorgde longontsteking, opgedaan aan het oostfront in LetlanD. De middelbare scholier Joachim belandde via arbeidsdienst en luchtafweer bij het leger aan het westelijk front.
Kort daarna zat Joachim Fest voor bijna twee jaar vast in een Amerikaans krijgsgevangenkamp nabij het Franse Laon.
Hij ondernam er een avontuurlijke maar mislukte vluchtpoging.
Broer Winfried werd in de laatste waanzinnige maanden opgeroepen, dook onder, werd door de Gestapo gevangengenomen, vluchtte onder een Duitse kogelregen en ontsnapte zo aan executie als deserteur.
De overigen van een dozijn lotgenoten, kinderen nog, waren niet zo gelukkig.
In Berlijn ontkwamen zijn zussen als bij wonder aan verkrachting door Russische soldaten.
Vader Fest, bijna zestig, moest ook nog onder de wapens en raakte in toenmalig Oost-Pruisen in Russische krijsgevangenschap.
Hij keerde terug als een ziek en gebroken man.
Hij kreeg weer een functie in het onderwijs, werkte mee aan de opbouw van een democratisch Duitsland, maar werd nooit meer echt de oude.
En hetzelfde geldt voor moeder Fest, die al die jaren vreesde voor haar kinderen.

Na de oorlog studeerde Joachim Fest rechten en geschiedenis in Freiburg en Berlijn, verbleef vaak in Italië, werd radiojournalist en hoofdredacteur van de Norddeutsche Rundfunk.
En uiteindelijk werd hij als historicus en gevierd auteur de ; ;ambteloze geleerde ; ; die hij vanaf zijn 15e altijd al wou worden.
In zijn conclusies beklemtoonde Fest zijn afkeer voor nationaalsocialisme en communisme, evenals zijn ; ;politiek wantrouwen ; ; tegen ; ;warrige en moreel arrogante ideologische pretenties ; ;.
Een echte autobiografie werd het niet, maar in dit aan zijn ouders opgedragen boek heeft Joachim Fest zijn talent van geschiedschrijver en zijn gevoelens van dankbare zoon hartverwarmend vervlecht.

Hitlers Prestatie      Haffner Sebastian      Duitse geschiedenis

Sebastian Haffner, een gerenommeerd Duits journalist en politiek commentator, verwierf in 1978 wereldvermaardheid met zijn Kanttekeningen bij Hitler.
Achter die bescheiden titel gaat een originele en moedige biografie schuil.
Dat blijkt meteen uit de inhoudstafel: 'Leven, Prestaties, Successen, Vergissingen, Fouten, Misdrijven, Verraad'.
Prestaties en successen van Hitler? Ongehoord! En dan dat onderscheid tussen 'vergissing', 'fout', 'misdrijf' - was niet alles wat Hitler deed misdadig?!

Haffner veegt de vloer aan met demonisering en clichés.
Alles wat Hitler gedacht of gedaan heeft taboe verklaren, is onzinnig, 'twee maal twee blijft vier, ook al zou Hitler dat hebben beaamd'.
Het is bijvoorbeeld een waarheid als een koe dat er verschillende rassen bestaan, wie dat woord na Hitler niet meer in de mond wil nemen zal een synoniem moeten bedenken.

Haffner hangt een historiserend beeld op; de Führer zoals ervaren in zijn tijd, onder meer door Haffner zelf.
Die werd in de beginfase even meegesleept door het nazi-regime, maar ontkwam in 1938 met zijn joodse vriendin naar EngelanD. Vanuit die betrokkenheid en dat buitenstaanderschap (hij keerde pas midden jaren vijftig naar Duitsland terug) oordeelt hi J. En dat leverde een intellectueel prikkelend boek op, vol boude beweringen, controversiële en uitdagende stellingen.
Een politieke biografie, want over het individu Hitler valt niets te vertellen, zijn leven ontbeerde 'alles wat een mensenleven normaliter betekenis, warmte en waarde verleent'.

Hitlers grootse prestaties? Het Wirtschaftswunder, in drie jaar tijd was het enorme werkloosheidsprobleem van de baan.
Even sensationeel en onverwacht was de herbewapening van Duitsland, in 1938 had het het sterkste leger van EuropA. En in minder dan tien jaar tijd wist de Führer bijna het hele volk achter zich te scharen; niet als nazi's maar als aanhangers, Führergelovigen.
Dat Hitler zijn politieke tegenstanders de mond snoerde met geweld en terreur, vermeldt Haffner slechts terloops, tussen haakjes.
Ook het eigentijds perspectief heeft zo zijn beperkingen.

Hitler was een 'buitengewoon daadkrachtig, inventief en efficiënt leider' maar als staatsman bakte hij er niets van.
Al zijn prestaties waren van korte duur en alle successen werden behaald op 'tegenstanders die niet in staat of die niet bereid waren om werkelijk verzet te bieden', Hitler overwon alleen 'wat toch al verloren was'.
De Weimarrepubliek bijvoorbeeld, stond op instorten toen Hitler als politicus op het toneel verscheen.
De man wierp maar 'omver wat al viel, doodde slechts wat al stervende was', al moet erkend dat hij daarvoor een onfeilbaar instinct haD.

Haffner nam als een der eersten de moeite om Hitlers politieke wereldbeschouwing te bestuderen.
De Führer bleek geen raszuiver opportunist te zijn, maar iemand die halsstarrig vasthield aan zijn politieke ideologie en strategie zoals uiteengezet in Mein Kampf (1924-26).
Rassen (of volken), niet staten, zijn de dragers van historische gebeurtenissen.
Rassen bestrijden elkaar omdat de levensruimte beperkt is; oorlog is een natuurlijk fenomeen.
Het Duitse Lebensraum ligt in het oosten, moet op Rusland veroverd worden.
Dat alles doordrenkt met Hitlers paranoïde antisemitisme: de joden zijn op wereldheerschappij uit en moeten dus vernietigd worden.

Voor Hitler was de staat geen ordesysteem om burgers te beveiligen en te beschermen, geen middel tot vrede, maar een oorlogsmachine.
Oorlog was geen uitzonderingstoestand, afgerond door vrede, maar de norm.
Bij elke nieuwe overwinning dacht hij meteen aan de volgende campagne of oorlog.
De in 1938 in München gesloten overeenkomst, waarbij Engeland en Frankrijk omwille van de lieve vrede instemden met de verdeling van Tsjecho-Slowakije, iets wat vriend en vijand als 'een fabuleuze triomf van Hitler' zagen, ervoer hijzelf bijna als een nederlaag.
Oorlog wou hij, geen vrede.

Ook in de zomer van 1940, toen Frankrijk verslagen was, gaf Hitler de kans uit handen om de hegemonie van Duitsland over een groot deel van Europa te vestigen.
In plaats van vrede te stichten, zette hij alles op het spel door 'de verovering en bezetting van Europa, wat zich laat vergelijken met de kwaadaardige verkrachting van een volkomen gewillige vrouw'.
Hadden we toen maar, verzucht Haffner, een Bismarck gehad! Maar Hitler, die dacht maar aan één ding, Rusland veroveren, waarmee hij zijn bijna complete overwinning omboog tot een onvermijdelijke nederlaag.

Een nederlaag die Hitler, dixit Haffner, hardnekkig nastreefde toen hij eind 1941 doorkreeg dat hij zijn primaire doel, Duitse heerschappij over Europa, niet zou bereiken.
Van dan af legde hij zich toe op dat andere, lang voordien geplande doel, de jodenuitroeiing.
Dit is een meer dan betwistbare stelling.
Hitler wou de joden kwijt, dwong honderdduizenden tot emigratie (tot overleven, zo men wil); pas toen dat niet meer lukte, onder meer omdat niemand nog joden wou opnemen, ging hij, gedekt door de oorlog, over tot genocide.
En die begon niet, zoals Haffner stelt, begin 1942 omdat de campagne in Rusland mislukte, maar een half jaar eerder, mét de inval in RuslanD.

Kanttekeningen is een briljant essay maar er staan manifeste onjuistheden in, zeker wat de massamoorden op geesteszieken, joden en zigeuners betreft.
Haffner intentionaliseerde al te zeer en overschatte de rol van Hitler.
Dat deed hij in reactie op de toenmalige geschiedschrijving over het nationaal-socialisme; die spitste alle aandacht toe op sociale structuren ten koste van individuen.
Haffner daarentegen beklemtoonde de invloed van 'grote mannen' op het verloop van de geschiedenis.
De 'wereld van vandaag is ook het werk van Hitler'; zonder zijn fouten zouden Duitsland en Europa niet opgesplitst zijn.
Klopt, maar of ook de dekolonisatie aan Hitler moet worden toegeschreven, en of er 'zonder Hitler geen Israël' zou geweest zijn, dat is toch zeer de vraag.

Wel zeker is het verraad van Hitler.
Toen zijn uitverkoren volk niet 'sterk en offerbereid genoeg bleek om zijn eigen bloed voor zijn bestaan in te zetten', wou hij alle Duitsers dood; 'als een opvliegende, ontgoochelde renstalbezitter die zijn beste paard laat doodranselen omdat het de derby niet heeft kunnen winnen'.

Haffner analyseert scherp en meedogenloos.
Natuurlijk haalde Hitler successen en prestaties.
De economische opleving, de quasi volledige tewerkstelling, de verwerping van het Verdrag van Versailles, de herbewapening van Duitsland, de uitbreiding tot het zogenaamde Groot-Duitse rijk en later zijn militaire overwinningen waarvan de overrompeling van Frankrijk allicht de meest spectaculaire was.
Maar waartoe dienden al die successen en prestaties? Wat was Hitlers doel? Wat brachten ze de Duitsers behoudens zelfvertrouwen en nationalistische trots op? Sommigen nostalgici stellen dat Hitler de fout maakte door zijn winst niet te incasseren in 1938 (nog voor hij één oorlogsdaad had gesteld) of in 1940 (na de verovering van Frankrijk).
Zou hij dan niet geëerd zijn geworden als een van de grootste militaire en politieke leiders uit de Europese geschiedenis? Haffner verwerpt die hypothese.
Hitler had in die relatief korte periode immers de fundamenten van de rechtstaat ondergraven.
Hij schafte de grondwet af, hij was de abolute heerser en er bestond geen enkele regeling voor zijn opvolging.
Een mogelijke dood in 1938 had alleen de door hem geschapen chaos in de staatsstructuur geopenbaarD. Dit is het grote verschil met bv.
Napoleon die een wetgeving, een schoolsysteem en een goed georganiseerde staatsindeling naliet.

Belangrijker waren aldus zijn vergissingen, fouten en tenslotte zijn verraaD. Hitlers ideeënwereld was het sociaal-darwinisme in zijn meest vulgaire vorm waarbij de strijd tussen rassen of volkeren uiteindelijk zou bepalen wie de wereldheerschappij waardig was.
Daarbij kantte hij zich tegen alles dat daarvan afweek of tegen in ging.
Zoals het pacifisme, het internationalisme, het kapitalisme, het communisme, de democratie en het parlementarisme.
Allemaal zaken die de staat verzwakten en vernietigden en in Hitlers gedachtengang bedacht werden door de joden.
De joden, dat volk zonder staat, verstoorden juist de strijd om levensruimte die Hitler voor ogen haD. Zij wilden zelf 'hun eigen verdorven wereldheerschappij veilig stellen'.
; ;Om die reden moesten ze weg, helemaal weg, de wereld uit, niet bijvoorbeeld alleen uit Duitsland: ze moesten worden 'verwijderd' (…) Men moet hun ook geen uitweg gunnen.
Als ze afstand nemen van hun religie, betekent dat helemaal niets, aangezien ze geen geloofsgemeenschap maar een ras zijn; en als ze zelfs aan hun ras proberen te ontkomen door zich met 'Ariërs' te mengen, dan is dat nog erger, want daarmee degraderen ze het 'Arische' ras en maken het betreffende volk onbekwaam voor zijn noodzakelijke levensstrijD. ;

In Hitlers wereldbeeld zou Duitsland heersen over Europa en Rusland en daarmee ook over grote delen van Afrika en Azië.
Met minder was hij niet tevreden.
Daarin past zijn houding van 1940 na de overwinning op Frankrijk.
In plaats van dan een voor Duitsland voordelige vrede af te dwingen en aldus de Duitse hegemonie in Europa voor decennia lang vast te leggen wou hij meer.
Niet Engeland interesseerde hem, maar de onderwerping van RuslanD. Aanvankelijk verliep de 'Operatie Barbarossa' succesvol maar eind november 1941 voelde Hitler al intuïtief aan dat hij het niet zou halen.
Tegenover twee buitenlandse gasten verklaarde hij toen op 27 november 1941 het volgende: ; ;Als het Duitse volk ooit niet meer sterk en offerbereid genoeg is om zijn eigen bloed voor zijn bestaan in te zetten, dan moet het ten onder gaan en door een andere, sterkere macht worden vernietigd … Ik zal dan geen traan laten om het Duitse volk.
;

Hier ligt het ultieme verraad van Hitler ten aanzien van de Duitsers zelf.
Hij kon niet meer overwinnen en besloot aldus iedereen in zijn val mee te slepen.
Daarin passen al zijn - op het eerste zicht onlogische - beslissingen.
Zoals zijn (vanuit militair oogpunt volslagen zinloze) oorlogsverklaring tegen de Verenigde Staten op 11 december 1942, zijn weigering op 12 december 1942 om het ingesloten Zesde Leger bij Stalingrad te laten 'uitbreken', de uitschakeling van al wie aanstuurde op een overgave tijdens de 'Aktion Gewitter' op 22 augustus 1944 (waarbij 5.
000 vermeende coupleden werden opgepakt en grotendeels vermoord), het waanzinnige Ardennenoffensief in december 1944, het 'Nero-bevel' van 19 maart 1945 met de opdracht om alle Duitse basisinfrastructuur te vernietigen, de inzet van de allerjongste Hitlerjugend in de verdediging van Berlijn, zijn veroordelingen en degradaties van zijn vroegere medestanders in de laatste dagen van zijn leven, en tenslotte zijn zelfmoord (en moord op Eva Braun?) op 30 april 1945.

Het enige wat hem vanaf de Russische tegenaanval van 5 december 1942 nog interesseert is een langgerekte, vertragende strijD. Hij die vroeger nooit tijd had, vocht nu voor tijD. Tijd om de joden uit te moorden.
Hier ligt een ander soort misdaden waarvoor Hitler verantwoordelijk is.
Voordien al het bevel van 1 september 1939 (de dag waarop de Tweede Wereldoorlog begon) tot het massaal doden van mentaal en fysiek gehandicapten onder de codenaam T4.
Eveneens in september 1939 begon de vernietiging van de zigeuners (naar schatting 500.
000).
De moord op de leidende Polen vanaf oktober 1939 (in totaal 3 miljoen, de Poolse joden niet meegerekend).
De moord op miljoenen Russische soldaten maar ook op burgers door de beruchte Einsatzgruppen (tot april 1942 al meer dan 560.
000 moorden, daarna werden geen gegevens meer bijgehouden).
Sinds medio 1941 werden ook de joden opgepakt, doodgeschoten en in massagraven gegooiD. Op 20 januari 1942 (enkele weken na de ommekeer in de krijgskansen) werd op de Wannsee-conferentie besloten tot het ultieme doel: de liquidatie van alle joden in de door Duitsland gecontroleerde gebieden.
Samen met de vertragingsstrijd werden de gaskamers gebouwD. Eerst in Majdanek, Chelmno, Belzec, Sobibor en Treblinka, daarna in Auschwitz-Birkenau met miljoenen doden tot gevolg.
Al deze moorden zijn geen oorlogshandelingen maar aanslagen op de mens zelf.
Aanslagen op joden, zigeuners, Polen, Russen en tal van andere nationaliteiten.
Maar uiteindelijk ook aanslagen op zijn eigen volk dat hem zo blindelings was gevolgD.

Haffner haalt Hitler definitief van zijn sokkel.
Bladzijde na bladzijde vernietigt hij de laatste resten van halfslachtige bewondering die nog voor deze weerzinwekkende figuur zou kunnen bestaan (en blijkbaar in leven wordt gehouden door neonazi's).
Zelf stelde Haffner, die in 1999 overleed, dat het niet goed is dat de herinnering aan Hitler door de oudere Duitsers is verdrongen en dat de meeste jongeren helemaal niets meer van hem weten.
Daardoor ontstaan immers kansen tot mythevorming en revisionisme.
In zijn boek keert hij zich dan ook af van de linkse sociaal-kritische benadering van het nazisme als een ontaarding van het kapitalisme.
Hij verwijt de linkse intellectuelen met hun marxistische fascisme-theorie ideologische blindheid (iets waar ook Sartre aan leed).
Meer nog, hij ziet juist gelijkenissen tussen het Derde Rijk en de voormalige DDR.
Zowel het fascisme als het DDR-regime willen het leven van de mens collectief organiseren en hem tot een 'socialistische' levenswijze aanzetten.
Zie naar gelijklopende organisaties als de 'Hitlerjugend' en de 'Frei Deutsche Jugend', de 'Deutsche Frauenshaft' en de 'Demokratischer Frauenbond', de 'Kraft durch Freude' en de 'Schönheit der Arbeit'.
Met dezelfde bezigheden: gezamelijk wandelen, marcheren, kamperen, zingen, turnen en schieten.
Voor Haffner streefden ze beiden naar de 'socialisering' van de mens en keerden ze zich beiden tegen het individualisme en de vrijheid van het individu.

Dit boek is misschien teveel gericht op Hitler zelf.
Het kan de indruk wekken dat hij en hij alleen verantwoordelijk was.
Daarom verdient het aanbeveling om ook Haffners andere werk Het verhaal van een Duitser te lezen.
Daarin heeft hij het over de wilszwakte, de lafheid en de slappe knieën van de Duitsers die mee mogelijk maakten wat nooit had mogen gebeuren (een boek dat verplichte lectuur zou moeten zijn voor al wie de onzalige en idiote gedachte koestert om het 'cordon sanitaire' te doorbreken en het Vlaams Blok door machtsdeelname af te zwakken, nvdv).
Maar de kracht van de Kanttekeningen is dat het Hitler heeft teruggebracht tot zijn ware betekenis: die van een massamoordenaar en een verrader van zijn eigen volk.

Pal achter Hitler      Gellatey Robert      Duitse geschiedenis

Hierin toont de schrijver aan de hand van uitgebreid onderzoek in Duitse kranten en archieven aan, dat het Duitse volk in de jaren-dertig niet alleen goed op de hoogte was van de moorddadige praktijken van de nazi’s, maar ook dat veel Duitsers actief deelnamen aan de uitvoering ervan.
De gehele Duitse samenleving werd doordrongen van het nazisme en vrijwel iedere Duitser werd via kranten, radio en diverse manifestaties goed geïnformeerd over welke veranderingen zich vanaf 1933 in Duitsland afspeelden.

Het Keerpunt      Schröter H.
      Duitse geschiedenis

De tweede wereldoorlog is rijk aan geweldige gebeurtenissen.

Wie   herinnert   zich   niet   namen   als   Warschau,   Rotterdam, Doinkerken, Slag om Engeland, Pearl Harbour, Singapore, Midway, Alamein,   Tunis,   de   grote   invasie,   het   Ardennenoffensief, Hiroshima en nog zo veel meer.

Maar geen van die gebeurtenissen spreekt wellicht toch zo tot de verbeelding als de naam Stalingrad ; ;.

Over geen strijdtoneel is wellicht zoveel geschreven als over StalingraD.

Hoe zou het ook anders kunnen?

Niet alleen is dat het geval, omdat er bij Stalingrad aan weerszijden van de frontlijn zulke ontzettend zware verliezen zijn geleden en zo schrikkelijk veel leed werd doorstaan; ook niet alleen, omdat Staiingrad het begin van het einde van Hitlers rijk inluidde, maar bovenal, omdat Stalingrad een vurig teken aan de wand ; ; is ge-worden voor allen, die op een of andere wijze hebben geloofd, of er -ondanks alles - nog in geloven.

Stalingrad toont ons, dat de dictatuur de mens onherroepelijk naar de ondergang voert.

Dictatuur betekent oorlog, ellende, vernietiging.

In de dictatuur telt de mens als zodanig niet mee.

In de dictatuur is de mens slechts een stuk materiaal in handen van de staatsalmacht.
De dictator beveelt, de rest sterft!

Dit schrikbeeld toont ons het boek van Heinz Schröter.
Een schrikbeeld, waarvan Goebbels - toen hij het op zjjn last door Schröter samengestelde verslag van de strijd om Stalingrad onder ogen kreeg - zodanig schrok, dat hij de publikatie ervan verbood en elk documenten probeerde te vernietigen.

De waarheid was hem te erg.

Dit verslag, dit boek, was niet het heldenepos, waarvan de voormalige machthebbers van het - eveneens voormalige - Derde Rijk, droomden.
Dit boek was de koele, nuchtere waarheid en niets dan die waarheiD. In die waarheid werd de propaganda-minister geconfronteerd met de geesten, die hij had opgeroepen en hij was er doodsbang voor.

Dit boek van Schröter is de waarheid, de naakte waarheiD. Niets wordt erin goedgepraat, niets wordt verzwegen, er zit geen vals pathos in, het is de werkelijkheid in al zijn verschrikkelijke hardheiD.

Het heeft geen zin om te pogen een kort overzicht van dit werk te gevcn, dat is zelfs onmogelijk, zonder de inhoud geweld aan te doen.

Men moet het lezen en herlezen, om doordrongen te worden van het ontzagwekkende, wat zich daar bij Stalingrad heeft afgespeeld, in het groot en in het klein.

Daar streed en stierf de Duitse soldaat, opgeofferd aan de waanzin-idee van een aantal erbarmelijke creaturen, die hun misdadige politieke doeleinden ten koste van alles en iedereen poogden te verwezenlijken.

Dat toont ons Heinz Schröter in zijn boek, dat - in tegenstelling met zoveel andere oorlogsboeken - uitmunt door objectiviteit en toch ontroert door zijn diepe bewogenheid, omdat dit boek ons de strijd in de hel van Stalingrad van 76 dagen en nachten, uur voor uur laat zien en doorvoelen, niet alleen van bovenaf - van de zijde der commandanten en staven -, maar óók van onderaf, van de soldaat in zijn schuttersput in voorste lijn.

Dit boek stelt de mens ; ; centraal, juist het tegendeel van wat de dictatuur wil en doet.

Daarom is Heinz Schröters werk een ; ;document humain ; ; van de hoogste orde, dat juist daardoor zulk een bijzondere betekenis heeft.

Daarom is dit boek  meer dan alle andere oorlogsboeken  één geweldige waarschuwing tegen de waanzin van de alvernietigende dictatuur en zijn verschrikkelijke consequenties daarvan.

Daarom moet dit boek gelezen en herlezen worden door allen, die als mens ; ; willen leven en werken.

De Duitse revolutie 1918-1919      Haffner Sebastian      Duitse geschiedenis

Wie spreekt over revoluties denkt onmiddellijk aan de Franse revolutie in 1789 en de Oktoberrevolutie in Rusland in 1917.
Minder bekend is evenwel de Duitse revolutie die in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog plaatsgreep van november 1918 tot maart 1919.
De beperkte belangstelling hiervoor ligt wellicht in de turbulente en meer ophefmakende ontwikkelingen in het Duitsland van de jaren dertig die tot de opmars van Hitler en de Tweede Wereldoorlog hebben geleid en die in de geschiedenisboeken zowat alle aandacht trekken, maar ook in het feit dat deze revolutie volkomen mislukte.
Terwijl de revoluties in Frankrijk en Rusland zorgden voor een radicale politieke en maatschappelijke omwenteling die een volledige breuk betekenden met het verleden, leidde de revolutie in Duitsland uiteindelijk tot een behoud van de posities van de traditionele machthebbers.
Weliswaar moest de keizer in 1918, onder druk van een door de oorlog uitgeputte en ontgoochelde bevolking, wijken en plaats ruimen voor een republikeinse staatsvorm, maar de conservatieve krachten bleven op de achtergrond de touwtjes in handen houden.
Over deze merkwaardige gebeurtenis schreef de Duitse journalist Sebastian Haffner reeds in 1968 het boek Der Verrat.
Onlangs verscheen de Nederlandstalige versie onder de titel De Duitse revolutie en nu reeds kunnen we stellen dat dit boek, van de auteur van andere ophefmakende boeken als Kanttekeningen bij Hitler en Het verhaal van een Duitser, het meest controversiële is.

Sebastian Haffner maakt korte metten met de mythe van een door de sociaal-democraten gewilde revolutie en de vermeende impact van de toenmalige communisten als Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg hierbi J. Wat in werkelijkheid gebeurde was een cynisch machtsspel waarin de legerleiding, de sociaal-democratische partij en conservatieve groepen onder één hoed speelden.
Waarbij ze het revolutionaire ongenoegen bij de Duitsers opvingen, een korte tijd zuurstof gaven om het nadien bloedig te onderdrukken.

Toen de situatie aan het westelijk front eind september 1918 catastrofaal werd, stelde generaal Ludendorff een algemene capitulatie voor.
Om de verantwoordelijkheid voor de nederlaag niet zelf te moeten nemen stelde hij voor dat een nieuwe, met sociaal democraten uitgebreide regering dit zou mededelen en uitvoeren.
Daarbij moest ook de keizer opgeofferd worden om de volksopstand niet uit de hand te laten lopen.
De sociaal-democratische partijleider Friedrich Ebert ging akkoord en werkte vanaf dan volop mee aan een plan dat tot doel had de oude machtsstructuren te behouden en Duitsland te behoeden voor een revolutionaire omwenteling.

Ebert beleedt die revolutie eerst met woorden.
Het begon met muitende marinesoldaten die in opstand kwamen tegen hun officieren, waarna mensen in gans het land op straat kwamen en een systeem van arbeiders- en soldatenraden eisten.
De betogers wilden niet zozeer een uit Rusland geïmporteerde revolutie, maar wel een sociaal-democratische omwenteling.
In Munchen werd een ‘Radenrepubliek’ uitgeroepen onder leiding van Kurt Eisner.
Op een volksvergadering in Berlijn werd een nieuwe rijksregering goedgekeurd die zich voortaan ‘raad van volksafgevaardigden’ moest noemen met Ebert als ‘volkscommissaris’.

De arbeiders streefden daarbij vooral naar eenheid binnen de socialistische gelederen en keerden zich af tegen al wie met avonturistische ideeën op de proppen kwam.
Op de voorkaft van het boek staat een aangrijpende foto van enkele slecht bewapende burgers en soldaten die een bordje ‘Brüder! Nicht schiessen!’ dragen.
Het bordje zegt in drie woorden hoe de sfeer toen was: die van een enorm solidair en vastbesloten volk dat de Wilhelminische machthebbers en al die reactionaire acolieten die haar in die vreselijke oorlog hadden gestort ten gronde wou richten.
Als hun leider kozen ze daarvoor als vanzelfsprekend voor de voorzitter van de SPD.

Maar in feite gruwde Ebert van de revolutie en werkte hij al van in het begin actief mee aan de contrarevolutie.
Omdat het reguliere leger uiteengevallen was deed hij daarvoor een beroep op ‘vrijkorpsen’ die onder leiding van gewezen officieren overal uit de grond schoten.
De nieuwe vijand werd op slag uiterst links die verantwoordelijk werd gesteld voor het gebrek aan orde en tucht.
Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, leiders van de slecht georganiseerde Spartakusbond, werden op 15 januari 1919 door rechts-extremistische Freikorps-leden opgepakt en vermoorD. Van januari tot mei 1919 woedde een bloedige burgeroorlog waarbij de regering onder leiding van Ebert de kant van de conservatieven en de vroegere legerleiding koos en de vrijkorpsen liet begaan.
Een sociaal-democratische regering voerde in feite oorlog tegen de arbeidersklasse.

Ondanks al die meegaandheid van de sociaal-democraten volgde een militaire staatsgreep uitgaande van vrijkorpsen die zich in weerwil van het Verdrag van Versailles weigerden te ontbinden.
Rijkskanselier Ebert deed nog éénmaal een beroep op de socialistische massa’s en riep een algemene staking uit.
Het succes van die staking toonde aan dat een radicale omwenteling in Duitsland reeël was.
Door het protest mislukte weliswaar de staatsgreep maar voor de tweede maal verried de SPD de revolutie en koos het opnieuw de kant van de conservatieve partijen.
De regering zette aan tot de onderdrukking van de communisten en andere onafhankelijke linksen.
Daarbij aarzelde Ebert niet, aldus Haffner, om “de meest extreme aanhangers van de militante contrarevolutie, de vijanden van de burgerlijke democratie, ja, zijn eigen vijanden, de voorlopers van het fascisme in Duitsland, te bewapenen en tegen zijn argeloze volgelingen te mobiliseren.
” Deze vrijkorpsen zouden in de toekomst trouwens een belangrijke rol spelen bij de opmars van Adolf Hitler.
Er volgde een periode van geweld waarbij linkse tegenstanders van het bewind massaal werden opgesloten.

Toen het vredesverdrag van Versailles van kracht werd, volgde evenwel de dolkstoot.
Conservatief en rechts Duitsland stelde dat de sociaal-democratische regering van Ebert het land had uitverkocht en te schande gemaakt.
Militairen als Hindenburg en Ludendorff verkondigden openlijk de stelling ‘dat de sociaal-democratische revolutie schuld droeg aan de Duitse nederlaag’.
Bij de verkiezingen van juni 1920 verloren de sociaal-democraten meer dan de helft van hun aanhangers.
Daarna volgden, tot het einde van de Republiek van Weimar, burgerlijke coalities en een voortdurende afkalving van het vertrouwen van de Duitsers in het parlementaire systeem, iets waar Adolf Hitler en zijn nationaal-socialistische partij wel bij vaarden.
In zijn nawoord schrijft een emotionele Haffner dat Duitsland nog steeds lijdt aan de verraden revolutie van 1918.
De oorspronkelijke titel van het boek in het Duits Der Verrat is trouwens veelzeggender dan de Nederlandse titel.
Tegelijk is de Duitse revolutie en haar onderdrukking door diegenen die zij tijdelijk aan de macht bracht, vrijwel volledig verdwenen uit het Duitse historische bewustzijn.
Met dit boek wou Haffner de herinnering aan die heldhaftige opstand van het Duitse volk opnieuw leven inblazen.

Het boek wordt afgesloten met een portret van Sebastian Haffner door de Nederlandse historicus Ronald Havenaar.
Hij nuanceert een aantal scherpe conclusies die in het boek voorkomen.
Zo schrijft hij: “de sociaal-democratische vrees voor een wanorde die de weg vrijmaakte naar een radicalisering in dictatoriale richting, was reëler dan Haffner in zijn boek lijkt te willen toegeven.
” Daarbij mag ook niet vergeten worden dat men in gans het Westen met angst keek naar de bolsjewistische revolutie in Rusland die in die periode anarchistische toestanden met zich meebracht.
Havenaar hekelt Haffners’ zwart-wit voorstelling tussen de verachterlijke sociaal-democratie enerzijds en de heldhaftige ‘massa’s’ anderzijds en noemt de auteur zelfs een tikje naïef als hij schrijft dat die massa slechts democratie wilde.
In feite wilde men een soort ‘proletarische democratie’ of ‘radendictatuur’.
Het onderwerp van dit boek is volgens Haffner een van de belangrijkste in de Duitse geschiedenis, maar tegelijk een van minst gekende.
Zijn boek maakt alvast veel duidelijk over de onvoorstelbaar snelle opkomst van het nationaal-socialisme in DuitslanD. Door de vrijgeleide en zelfs steun aan de vrijkorpsen door de SPD, door de radicale onderdrukking van uiterst links en door de gretigheid waarmee linkse partijen en politici deel wilden hebben aan de macht.
Maar ook en nog belangrijker aldus Haffner, was het breken van de strijdvaardigheid van de arbeiders in de jaren 1918 en 1919, iets wat vijftien jaar later bij de opkomst van Hitler later pijnlijk duidelijk werD.

De welwillenden      Littell Jonathan      Duitse geschiedenis

Ga direct naar de content

Jonathan Littell maakt de lezer medeplichtig

 

De verteller is een dandy-achtige nazi - en een volstrekte egoïst.

Toen ’De Welwillenden’ in Frankrijk verscheen, werd deze kolossale roman – die het woord geeft aan een overtuigde nazi - bejubeld én verguisD. Ger Leppers weerspreekt de critici.

Het is misschien wat voor de hand liggend en zelfs flauw om van een oorlogsroman te zeggen dat die is ingeslagen als een bom, maar in het geval van het boek waarmee de bijna veertigjarige Jonathan Littell zijn intrede deed in de Franse letteren, is het moeilijk een passender beeld te vinden.

’De Welwillenden’, een goede duizend pagina's dik, verscheen in de late zomer van 2006, en werd juichend ontvangen.
Datzelfde jaar nog werd het boek bekroond met twee van de belangrijkste Franse literaire prijzen: de Prix Goncourt en de Grand Prix du roman de l'Académie Française.
Er werd ruim een miljoen exemplaren van verkocht, en de vertaalrechten vonden alom gretig aftrek.
Maar, hoe overrompelend goed ’De Welwillenden’ ook is, geheel unaniem was de lof niet.

Dat is te wijten aan het onderwerp.
Honderden bladzijden lang wordt de lezer in vertrouwen genomen door de verteller, dr.
Max Aue, een voormalige SS-officier, die zonder veel consideratie met de lezer in detail verhaalt over zijn gruwelijke belevenissen aan het Oostfront, over zijn deelname aan de slachting van de Joden bij Babi Jar, aan de gevechten in de door Russische troepen omsingelde Kessel bij Stalingrad, zijn belevenissen in de Berlijnse oorlogsadministratie, waar hij onder meer Adolf Eichmann van nabij meemaakte en opklom tot vertrouweling van Heinrich Himmler, over inspectiebezoeken aan het kamp te Auschwitz, en tenslotte over de finale, gruwelijke ineenstorting van het Derde Rijk.

Dat de lezer door uitgerekend dit personage aan het begin van het boek wordt aangesproken met het woord ’mensenbroeders’, en daarmee tot zijn gelijke en tot op zekere hoogte zelfs bondgenoot wordt verklaard, maakt dat je je als lezer vanaf het begin van het boek in een ongemakkelijke positie ten opzichte van deze verteller gemanoeuvreerd ziet.

Natuurlijk, er zijn legio boeken gevuld met de belevenissen van SS’ers.
Bij ons baarde in de jaren zestig de onthullende documentaire ’de ss’ers’ van Armando en Sleutelaar veel opzien.
Een achttal voormalige leden vertelden in dat boek over hun belevenissen bij de SS, en - interessanter - over hun beweegredenen om zich bij die beweging aan te sluiten.
Het boek werd hier en daar uiterst zuinig onthaald, maar uiteindelijk toch erkend als een belangrijk document.
Met een roman ligt dat in zekere zin anders: een roman is uiteindelijk toch een verzonnen verhaal, en daarmee in zeker opzicht frivoler van karakter dan pure geschiedschrijving.

Onder meer voor Jacques Lanzmann, maker van de beroemde holocaust-documentaire ’Shoah’ uit 1985, was dat een van de redenen om het boek af te wijzen.
Ook enkele universitaire historici, onder wie Christian Ingrao en Edouard Husson, meenden dat Littell zich in zijn boek te ver van de historische werkelijkheid had verwijderd, en oordeelden dat hij op ongepaste wijze het woord had gegeven aan een soort nazi-dandy die ’in het echt’ nooit zou hebben kunnen bestaan.

Maar daarmee gaan deze historici toch voorbij aan het bijzondere dat literatuur aan de geschiedenis kan toevoegen.
En dat is, in dit geval, heel veel.
Een schrijver moet niet antwoorden, maar vragen stellen.
En niet streven naar een objectief beeld, voor zover dat al bestaat en te verwezenlijken is, maar interpreteren, belichten vanuit een bepaald perspectief, mogelijkheden laten zien.

Overigens heeft Littell zijn huiswerk wel degelijk grondig gedaan: vijf jaar lang heeft hij honderden boeken en documenten doorgeploegD. Zijn bevindingen zijn naadloos in het verhaal verwerkt, en het is vaak moeilijk te zeggen waar de geschiedenis overgaat in de roman.

Tegelijkertijd heeft Littell het waagstuk volbracht om zijn vaak gruwelijke verhaal vol te stoppen met tientallen grapjes.
Soms ietwat erudiete, zoals wanneer er uit Berlijn partituren van Rameau en Couperin naar het front worden gestuurd door een zekere dr.
Lulley (een naam die wel erg veel gelijkenis vertoont met die van hun voornaamste rivaal aan het hof van de Zonnekoning, Lully).

Op andere momenten zijn de verwijzingen ontleend aan de volkscultuur, en op het banale af.
Wanneer de moeder en stiefvader van Aue vermoord zijn, krijgt de hoofdpersoon te pas en te onpas bezoek van twee detectives die sprekend lijken op het illustere duo Jansen en Janssen uit Kuifje.
En een van de meest sinistere figuren uit het hele boek, de invalide dr.
Mandelbrod, is onmiskenbaar geïspireerd op Mother, het hoofd van de Britse geheime dienst uit de in Frankrijk nog steeds mateloos populaire televisieserie ’De Wrekers’.
Wie dat gezocht lijkt, verwijs ik graag naar de in 2007 verschenen studie van Marc Lemonnier, ’Les Bienveillantes décryptées’, een meeslepend overzicht van de bronnen waaruit Littell voor zijn roman putte.

Maken die luchthartige verwijzingen ’De Welwillenden’ tot een ongepast frivool boek? Ik ben zo vrij te denken van niet.
Ze geven enige lucht in het verhaal, een moment van verlichting waar de lezer, geconfronteerd met Littells grandioze, kraakheldere beschrijvingen van de ergste gruwelen, bij tijd en wijle dringend om verlegen zit.

Want het moet gezegd: Jonathan Littell is een begenadigd schrijver, en alle belevenissen van Max Aue lees je ademloos uit.
Littell slaagt erin - en dat is ongetwijfeld voor sommigen het provocerende en verontrustende aan dit boek - je geheel mee te laten leven met iemand die niet bij voorbaat op je sympathie zou mogen rekenen: een overtuigde nazi, getekend door een incestueuze relatie met zijn tweelingzus Una, bij wie hij een tweeling verwekt, later homoseksueel geworden uit dépit, massamoordenaar van Joden en partizanen, de moordenaar van zijn eigen ouders, volstrekt egocentrisch, die op de laatste pagina van het boek ook nog eens de enige gruweldaad begaat waarvan je nog verwachtte dat hij er niet toe in staat was.
Maar Littell maakt ook duidelijk dat het hem, nog voorbij de gruwelen van het nazibewind, om universelere aspecten van het kwaad te doen is.
De losse verwijzingen die ik boven noemde, wijzen al op een zekere onthechtheid ten opzichte van de stof, maar vooral is er de titel: ’De Welwillenden’, een verwijzing naar de schikgodinnen die, in het antieke Griekenland, een belangrijke rol spelen bij de ondergang van het huis van Thebe, en de door Orestes begane moord op zijn moeder.

Littells onderwerp is weliswaar de naziterreur, maar meer nog gaat het hem om de hel die, zoals Max Aue ons doet begrijpen, in ieder van ons huist, en ook om zijn aandrang die eigen, particuliere hel draaglijker te maken door anderen ermee te besmetten, om de ander door bezoedeling tot medeplichtige te maken.

Jonathan Littell is er, mede daardoor, in geslaagd in zijn romandebuut iets te doen waar geen schilder toe in staat is: zijn tableau van het naziregime is tegelijkertijd inktzwart en voorzien van vele tinten grijs.

Eerst de feiten, dan de fictie’

Jonathan Littell over zijn schokkende oorlogsroman ‘De Welwillenden’

Vrijdag 21 november 2008 door Pieter Steinz

 

Jonathan Littell tijdens een persconferentie in Manosque, de Franse Provence, in september 2006 Foto AFP

‘Het perspectief van de beul is nog steeds een zwart gat, en daar ben ik ingesprongen’, zegt Jonathan Littell.
Zijn monumentale roman over een fanatieke nazi is nu als ‘De Welwillenden’ vertaalD.

De telefoon gaat drie keer over; in Barcelona wordt opgenomen met een kort ‘Oui’.
Ik noem mijn naam, Jonathan Littell bevestigt de zijne, en enkele seconden later klinkt aan zijn kant van de lijn muziek.
Een licht barokconcert – niet de meest voor de hand liggende soundtrack voor een gesprek over Les Bienveillantes, Littells roman over een overtuigde nazi in de Tweede Wereldoorlog.
Een opera van Wagner was logischer geweest, suggereer ik, meteen bedenkend dat de hoofdpersoon van Les Bienveillantes een barokliefhebber is en dat de hoofdstukken zijn genoemd naar delen van een partita van Bach.
En dus reageert Littell onmiddellijk: „Wagner en nazi’s, dat is zo’n cliché.
Bij een Vietnamfilm kun je aankomen met Die Walküre, maar in een boek over nazi’s is het zoiets als zout toevoegen aan zeewater.
In mijn roman heb ik juist niet geprobeerd om te herhalen wat de nazi’s met muziek deden.
Hún soundtrack bestond uit Wagner en Bruckner, de mijne is Bach.

De opgezette barok-cd (niet van Bach, maar van de Fransman Marin Marais) lijkt overigens nog een ander doel te hebben: als hij na een uur afloopt, is de stilte een hint dat Jonathan Littell het gesprek als voorbij beschouwt – zoals een horecabaas tegen sluitingstijd het licht aandoet.
Littell is niet dol op interviews, en hij heeft ter gelegenheid van de verschijning van De Welwillenden, zoals Les Bienveillantes in het Nederlands heet, pas na lang aandringen van De Arbeiderspers toegestemd in een telefoongesprek.
„Praten over je werk is iets voor politici, niet voor schrijvers”, zegt hi J. „Een interview wordt gegeven uit commerciële en niet uit artistieke noodzaak.
Mensen moeten boeken zo vrij mogelijk kunnen lezen, zonder dat de schrijver hun ideeën opdringt.

Het hoeft dus ook niet te verbazen dat Littell (New York, 1967) aanvankelijk schoorvoetend ingaat op vragen over De Welwillenden, dat twee jaar geleden de Prix Goncourt won en sindsdien meer dan een miljoen keer over de toonbank ging, in het Frans, het Spaans en het Duits.
Nog niet in het Engels, wat opmerkelijk is, aangezien Littell – als zoon van de joods-Amerikaanse spionagethrillerschrijver Robert Littell – perfect tweetalig is.
Zelf wilde hij het in elk geval niet vertalen: „Ik heb zes maanden geschreven aan het boek en vijf jaar besteed aan de voorbereiding.
Dat lijkt me genoeg.

De Welwillenden, dat schitterend vertaald werd door Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen, is het verhaal van Maximilian Aue, een in Frankrijk wonende kantfabrikant met een verleden als hoge nazi in het Derde Rijk.
Beginnend met de omineuze woorden ‘Mensenbroeders, laat me u vertellen hoe het is gegaan’ vertelt hij hoe hij als wetenschappelijk lid van de Sicherheitsdienst, de inlichtingendienst van de SS, betrokken was bij de grootste gruwelen van de Tweede Wereldoorlog: de pogroms (‘Aktionen’) in de zuidelijke Sovjet-Unie anno 1941, de Slag bij Stalingrad, de vernietiging van de joden in Auschwitz, de deportatie van de Hongaarse joden in 1944, de bloedige anarchie van de laatste oorlogsmaanden en de Val van Berlijn in april 1945.
De vaart waarmee Aue vertelt – aus einem Guss, met een minimum aan alineascheidingen – en ook de bijna absurdistische humor van zijn avonturen maken dat de roman leest als de literaire pendant van films als Apocalypse Now en Der Untergang.

Aue is een verknipt figuur – verliefd op zijn tweelingzusje van wie hij als puber gescheiden werd, van de weeromstuit homoseksueel, schijnbaar schuldig aan moord op zijn moeder en haar man – maar hij wordt nooit zó onsympathiek of onbegrijpelijk dat je stopt met lezen.
‘Ik kan u garanderen dat er in elk geval geen greintje wroeging zal doorklinken’, schrijft hij op de eerste bladzij, maar hij maakt ook meteen duidelijk dat de hypocriete lezer – mon semblable, mon frère – ‘ook zou hebben gedaan wat ik deed’.
Morele vragen over eigen verantwoordelijkheid en de lijn tussen goed en kwaad vormen de inzet van De Welwillenden; maar het perspectief is dat van de beul, en niet – zoals in de meeste oorlogsliteratuur – dat van het slachtoffer.

Anderhalf jaar hadden de vertaalsters Holierhoek en Van der Meulen nodig om de roman Les Bienveillantes van de Amerikaanse Fransman Jonathan Littell in het Nederlands te vertalen.
Maar nu is het er, bijna duizend pagina’s dik: De Welwillenden.

Hoewel Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen de laatste pagina’s vertaling afgelopen september al bij de uitgeverij afleverden, hebben ze zich nog steeds niet helemaal van het boek bevrijD. Gisteravond, bij de officiële presentatie van de Nederlandse vertaling van Jonathan Littells boek over de nazi Max Aue in boekhandel Broese in Utrecht, zei Holierhoek ‘nu af en toe nog de neiging te hebben in tranen uit te barsten’ als er over het boek werd gesproken.

Maarten van Buuren, hoogleraar Franse letterkunde, sprak in Broese over De Welwillenden als ‘absoluut het beste boek dat de afgelopen tien jaar is verschenen’.

Al voor het moment dat Les Bienveillantes in Frankrijk de prestigieuze Prix Goncourt won, verspreidde zich het gerucht dat er een ambitieus boek op komst was.
Volgens Van Buuren en de beide vertaalsters stuitte het kolossale werk in Europa eerst op een muur van scepsis, vóórdat het als meesterwerk werd omarmD. “Wie dacht die betrekkelijk jonge Amerikaan wel niet wie hij was”, zegt Van Buuren over de eerste reactie van Europese critici, “om ons in notabene een debuut iets te vertellen over de Holocaust? Die gaat zich grandioos vertillen, dachten velen.

In onder andere Frankrijk en Duitsland doken historici in de boeken om te achterhalen of Littell het in zijn boek wel overal wel aan het rechte eind eind had in zijn boek.
Zag dat huis van Eichmann er wel zo uit in die tijd? Zag Kiev er wel zo uit in de beginjaren van de Tweede Wereldoorlog? Droeg men zulke kleding?

Maximilien Aue, de hoofdpersoon van De Welwillenden, is weliswaar volledig fictief, maar Littell laat hem rondlopen in een wereld die historisch helemaal kloppend moest zijn.
Van Buuren: “Hier en daar is er door historici nog een miniem foutje gevonden, maar over de gehele linie klopt het allemaal.
”Van Buuren leest een aantal alinea’s uit De Welwillenden voor om aan te tonen hoe grondig Littell zich in zijn onderwerp heeft ingelezen.
Holierhoek: “Janneke en ik kregen tijdens het vertalen het idee dat zelfs de geschetste weersomstandigheden in het boek zich ook zo hebben voorgedaan.
Het boek heeft een ontzettend goed gedocumenteerde basis.

Holierhoek werd door De Arbeiderspers gevraagd het boek te vertalen.
Ze wist al snel dat ze niet alleen aan de reuzenklus wilde werken.
Van der Meulen en Holierhoek hadden bij eerdere gezamenlijke vertalingen “aan een half woord genoeg om elkaar te begrijpen”, vandaar dat besloten werd tot een duoklus.
Om de beurt werkten ze twintig pagina’s af, die ze vervolgens aan elkaar voorlegden.
Van der Meulen: “Het mag logisch klinken dat je met z’n tweeën twee keer zo snel vertaalt, maar dat is niet het geval.
Het gaat ongeveer anderhalf keer zo snel.
” Want dat er naarstig uitgekeken werd naar de vertaling is duidelijk.
Holierhoek en Van der Meulen werkten naar eigen zeggen “ontzettend hard” het afgelopen jaar, en de vertaling had er dan ook niet eerder kunnen zijn.

Toen er onduidelijkheid was over de bedoeling van Littells Franse woorden, zochten Holierhoek en Van der Meulen de in Barcelona woonachtige schrijver op.
Van der Meulen: “Toen bleek pas echt hoe enorm overdacht Littell dit boek heeft geschreven.
Er is geen woord dat er ‘zomaar’ staat.
Hij stond ons erg royaal te woord en legde uit waarom hij nooit twee keer achter elkaar hetzelfde woord gebruikte voor een werkwoord als ‘zeggen’.
In De Welwillenden vind je daarom in zin 1 bij wijze van spreken de constructie ‘zei hij’, in zin twee  is dat ‘sprak hij’, en daarna is het dan ‘maakte hij duidelijk’.
Dat is allemaal bewust gedaan om een bepaald effect teweeg te brengen.
We moesten dus net zo bewust met het Nederlands omgaan als hij met het Frans is omgesprongen.

In De Welwillenden stuit de lezer geregeld op diepgravende theoretische discussies over ondermeer ras, taal en schulD. Van der Meulen en Holierhoek moesten er een klein bibliotheekje op naslaan om gevoel te krijgen voor de materie.
Holierhoek: “Ik dacht dat ik al veel wist over die periode, maar nu ik me noodgedwongen door nog veel meer literatuur heb moeten heen worstelen weet ik dat mijn kennis voorheen beperkt is geweest.

De betrokkenheid van Littell bij de totstandkoming van de Nederlandse vertaling deed de vertalers goed, maar Holierhoek en Van der Meulen schrokken er ook van.
“Na een lange voorselectie heeft Litell een Amerikaanse uitgekozen om het boek in het Engels te vertalen.
Toen we bij hem thuis waren zagen we daar een paar vertaalde pagina's liggen, vól met correcties van Littell.
Hij had overal wat op aan te merken, wil de regie houden over het project en ervoor zorgen dat er geen woord verkeerd staat.
Ik ben blij dat Littell het Nederlands niet machtig is”, zegt Van der Meulen.

Had u niet hetzelfde gedaan?

Jonathan Littells debuut over een oorlogsbeul houdt de Fransen in een ijzeren greep

Vrijdag 3 november 2006 door Margot Dijkgraaf

Frankrijk is in de ban van de verpletterende oorlogsroman ‘Les bienveillantes’.
Die druist in tegen haast alle Franse literaire tradities.
Maar is het ook literatuur?

Jonathan Littell: Les bienveillantes.
GallimarD.
907 blz.
€ 25.
De vertaling komt in 2006 uit bij De Arbeiderspers.

Een pil van ruim 900 dichtbedrukte bladzijden en met een gewicht van meer dan een kilo beheerst dit jaar volledig de rentrée, de opening van het Franse boekenseizoen.
Les bienveillantes is de in het Frans geschreven debuutroman van een 39-jarige Amerikaan waarvan in de eerste maand na verschijnen al rond de 150.
000 exemplaren werden verkocht.
De auteur kon een half miljoen euro op zijn bankrekening bijschrijven.
Dit was nog voordat de rechten wereldwijd aan buitenlandse uitgeverijen werden verkocht en voor de uitreiking van de grote Franse literaire prijzen, waarvan hij inmiddels de Grand Prix de l’Académie française al in de wacht heeft gesleept.
Volgens velen kan ook de Prix Goncourt, waarvan de winnaar aanstaande maandag bekend wordt gemaakt, hem nauwelijks meer ontgaan.

Inderdaad is Les bienveillantes ((‘De welwillenden’) een verpletterend boek, en niet alleen in omvang en gewicht.
De verteller, Dr Maximilian Aue, is een oud-nazi die zeer gedetailleerd weergeeft hoe zijn leven eruit zag tussen 1941 en 1944, aan het Oostfront, in Rusland, Polen, later in Parijs en Berlijn.
‘Mensenbroeders, laat me u vertellen hoe het allemaal is gebeurd’, luidt de eerste zin van zijn inleiding.
Degenen die zich meteen van hem afkeren, houdt hij erbij: ‘U zult zien dat het ook u aangaat’.
Niets heeft meer waarde voor de man die ‘als een leeg mens, vol bitterheid en schaamte, als zand dat kraakt tussen je tanden’ uit de oorlog is gekomen.
Hij schrijft om te zien ‘of hij nog iets kan voelen, of hij nog kan lijden’ na alles wat hij, als eerzaam burger, in opdacht van zijn land, heeft moeten doen en doorstaan.
Schuldgevoel? Nee, hij is niet schuldiger dan wij, wij zijn niet beter dan hi J. Ook al heeft hij dan een cruciale rol gespeeld bij de Endlösung der Judenfrage, ook al hebben zijn kennis en handelen er actief toe bijgedragen dat er in die periode ‘13,04 joden per minuut’ vermoord konden worden – en wij niet.
Immers, betoogt Aue, als wij in zijn schoenen hadden gestaan, hadden wij hetzelfde gedaan.
Aue heeft inmiddels een andere naam aangenomen en woont in Frankrijk, het land waar hij een groot deel van zijn jeugd doorbracht, en is daar eigenaar van een kantfabriek.
Befehl ist Befehl, is de teneur van Aues pleidooi en Krieg ist Krieg, nietwaar.

Die oorlog, die dagelijkse aaneenschakeling van geweld, moord en verminking, gezien door de ogen van een Duitse beul is wat Littell ons honderden pagina’s lang voorschotelt.
Ontbeerde de Franse moderne literatuur vaak ‘het grote verhaal’, nu is het uitgerekend een Amerikaan die de grootste genocide uit de Europese 20ste eeuw in één kaft samenvat.
Kenmerkt de Franse literatuur zich doorgaans door een grote aandacht voor stijl en vernieuwing, nu is er een grote roman die zich daaraan onttrekt en zich plaatst in een Russische, naturalistisch- beschrijvende traditie vol semi-filosofische terzijdes en paginalange dialogen.
Littell is zo gedetailleerd in zijn beschrijvingen en tweespraken, dat de verwerking tot een televisiefeuilleton in, laten we zeggen, tweehonderd delen maar weinig aanpassing zou vergen.
Decor, personages, kleding, gezichtsuitdrukking – Littell heeft het allemaal heel precies opgeschreven.
Hoe de Russische jonge vrouw erbij lag in de sneeuw en een hond aan haar ontblote borst vrat, nadat het touw waarmee de Duitsers haar hadden opgeknoopt gebroken was; hoe duizenden argeloze Russische joden met hun schamele bezittingen naar de rand van een diepe kloof werden gedirigeerd om daar te worden doodgeschoten, zodat de kloof gevuld werd met hun deels nog levende lichamen; hoe joodse dorpsbewoners hun eigen graf moesten graven en stootten op de botten van degenen die door de Russische communisten op zelfde plek waren vermoord; hoe wanhopige vrouwen en zieke kinderen voor het vuurpeloton werden gezet; hoe het voelt om met soldatenlaarzen over lijken te lopen; hoe je een pasgeboren baby doodslaat tegen de muur; hoe je een meisjeshand loslaat om het kind te laten fusilleren in een poel van bloed en drek – alles is door Littell haarfijn, scherp, rauw, hard, gevoelloos en uitermate realistisch opgeschreven, alsof hij het met eigen ogen heeft gezien.

Claude Lanzmanns film Shoah heeft hem beïnvloed, net als de beelden van de Vietnamoorlog, die hij als kind op televisie zag en die ook het werk van zijn vader, de spionageschrijver Robert Littell, hebben beïnvloeD. De joods-Poolse familie waaruit hij stamt emigreerde aan het eind van de 19de eeuw naar de VS.
Als werknemer van diverse niet- gouvernementele organisaties waaronder L’action contre la faim bezocht Littell, die Frans, Engels, Russisch en Servo-Kroatisch spreekt, ’s werelds brandhaarden: Afghanistan, Bosnië, Rwanda, ChinA. In 2001 nam hij ontslag, vestigde zich met zijn gezin in Barcelona en begon aan zijn onderzoek.
Hij reisde naar Stalingrad, naar Kiev en Charkov, bestudeerde oorlogsarchieven, notulen van processen, beeld- en geluidsmateriaal.
Na drie jaar schreef hij zijn boek, naar eigen zeggen in vier maanden.

Een literair meesterwerk is Les bienveillantes niet.
Littells taalgebruik is voor alles functioneel, bezeten, gericht op het doen voortjagen van het verhaal dat hij wil vertellen.
Zijn Obersturmbannführer blijft een monster, hoe menselijk hij hem ook wil maken.
Dat de man sinds zijn kindertijd een unieke, incestueuze liefde koestert voor zijn zus, dat hij worstelt met zijn homoseksualiteit die een ernstige bedreiging is voor zijn carrière, dat hij Grieks spreekt en in de officiersmess naast de concentratiekampen een mooie boom kan opzetten over Franse filosofen, dat hij Maurice Blanchot leest na het berekenen van de ‘maximale capaciteit van het menselijk reservoir’ en de tijd tot ‘de realisatie van het einddoel’, maakt van hem nog geen geloofwaardige Duitse SS-er.
Veel opmerkingen die Littell hem in de mond legt zijn oppervlakkig, zijn gedachten pseudo-intellectueel.
Sommige scènes zijn kitscherig en zo sentimenteel dat de krokodillentranen ervan af druipen.
Laat ik de scene noemen waarin een uitzonderlijk getalenteerd, twaalfjarig joods pianistje die in de mess de SS-beulen vermaakt, vraagt of ook hij wordt vermoord (Nee, natuurlijk niet.
Maar later toch).
Of die vele momenten waarop de hoofdpersoon pathetisch terugdenkt aan de puurheid van zijn jeugd (hoewel die werd getekend door incest en haat).

Storend bij het lezen van deze roman is dat onduidelijk blijft wat feit is en wat tot het domein van de fictie behoort.
Historische personen worden sprekend opgevoerD. Wat is verzonnen, wat is waar? Je komt er als lezer niet achter.
Duidelijk is dat de auteur gedegen onderzoek heeft gedaan, maar op de omslag staat ‘roman’.
Waarom deze realistische roman fleuve, kun je je afvragen, als er zoveel historisch materiaal voorhanden is, als de gruwelijke waarheid in woord en beeld geconsulteerd kan worden? Wat heeft deze roman toe te voegen? Het gezichtspunt van een beul? Dat heeft bijvoorbeeld Robert Merle in zijn roman La mort est mon métier al eerder gedaan.
Het inzicht dat ambtenaren de oorlogsmachinerie bepaalden en dat de Endlösung vanachter het bureau werd geregisseerd? Dat is wellicht een nieuwe invalshoek.
Maar welke diepere laag snijdt deze roman aan?

Daar schiet Jonathan Littell tekort, hoe verpletterend zijn roman ook is.
Zijn overtuigingskracht zit in het verhaal, in de narratieve stijl en vooral in de verbeten bezetenheid waarmee hij zijn onderwerp beheerst.
Wat Littell niet beheerst is de kunst van de suggestie, van de onderhuidse implicatie, de kunst te zeggen wat onzegbaar is, kortom, wat de roman werkelijk vermag.

[streamer:Zoon van thrillerauteur Robert Littell werd beïnvloed door ‘Shoah’ ]

„Als mens ben ik meer geïnteresseerd in slachtoffers dan in beulen”, zegt Littell aan de telefoon.
„Ik heb zeven jaar gewerkt voor humanitaire organisaties, onder slachtoffers van oorlog en aids in voormalig Joegoslavië, Tsjetsjenië en Congo.
Het perspectief van de overlevenden is nauwelijks over te brengen, zo gruwelijk, maar het is succesrijk gedaan – zeker in het geval van de Holocaust.
Als schrijver ben ik meer gefascineerd door de beulen; niet door degenen die moorden uit vrije keuze, maar door de moordenaars die nooit van plan waren dat te worden.
Iedere generatie creëert nieuwe beulen, maar hun perspectief is nog steeds een zwart gat, en daar ben ik ingesprongen.

Niet tot ieders tevredenheid, zo bleek de afgelopen jaren.
In deze krant toonde Margot Dijkgraaf ontzag voor Littells ‘verpletterende boek’, maar beschuldigde ze de schrijver van literair onvermogen, het mengen van feit en fictie en effectbejag (Boeken, 03.
11.
06).
In Duitsland sprak Die Zeit  van ‘walgelijke kitsch’ en Welt am Sonntag van een boek dat een gat in de markt, namelijk het verhaal van de daders, exploiteert.
En in Frankrijk kreeg Littell aanvankelijk kritiek van Claude Lanzmann, wiens baanbrekende Holocaustfilm Shoah ironisch genoeg een van de belangrijkste invloeden op De Welwillenden was.
Is de schrijver geschrokken van dit soort reacties?

Littell: „Voor mij was vooral van belang wat Holocaust-overlevers ervan vonden.
Van hen kreeg ik nogal wat reacties, maar eigenlijk geen negatieve.
En ik was erg blij dat de ultrarechtse pers geen goed woord voor De Welwillenden over had; die zag de roman als een joods complot om de ‘mythe van de Holocaust’ te verbreiden.
Wat het vermengen van feiten en fictie betreft: dat zou alleen terechte kritiek zijn als ik me te veel vrijheden had veroorloofD. Max Aue is een verzinsel, net als een handvol andere personages.
Maar alles wat hij zegt of doet of meemaakt is in de bronnen terug te vinden.
Als je fictie bedrijft, moet je de feiten kennen, en ik heb me gedocumenteerd met de standaardwerken van Hilberg [De vernietiging van de Europese joden - PS], Kershaw [de definitieve biografie van Hitler], Browning [de monografieën over de ‘Oplossing van het Jodenvraagstuk’] en Arendt [De banaliteit van het kwaad], plus honderden andere boeken.
Het mooiste compliment dat ik heb gekregen kwam van Jorge Semprun, Buchenwald-overlever en lid van de Goncourt-jury.
Hij zei dat De Welwillenden echter is dan de werkelijkheiD.”

Een van de vele indrukwekkende passages in De Welwillenden is de discussie die Aue aan het front bij Stalingrad voert met een Russische tegenhanger, een gevangen genomen officier die fanatiek partijlid is én filosofisch aangelegD. Hun gesprek, over de overeenkomsten tussen nazisme en communisme, rassenbewustzijn en klassenbewustzijn, is een variatie op een scène uit de roman Leven en lot van Vassili Grossman , een Russische journalist-romanschrijver die zeer door Littell bewonderd wordt.
Als ik vraag of Littell zich hiermee mengt in de Historikerstreit uit de jaren tachtig, toen de Duitse historicus Ernst Nolte veel woede opriep met zijn stelling dat de Holocaust geen unieke gebeurtenis was (maar een reactie op de gruwelen van het Sovjet-regime), reageert Littell als door een wesp gestoken.

,,Natuurlijk probeer ik de Historikerstreit geen nieuw leven in te blazen; die is sterk verbonden met de nadagen van de Koude Oorlog en de scherpe Oost-Westtegenstelling.
Wel geloof ik dat stalinisme en nazisme met elkaar vergeleken kunnen worden, hoe verschillend ze ook zijn.
Communistische moordenaars had je in alle soorten en maten, net als nazimisdadigers; het maakte de staat – zoals Aue het formuleert – niet uit of iemand joden of klassevijanden vermoordde uit haat, carrièrezucht of sadisme.
Toch staan wij doorgaans sympathieker tegenover bolsjewistisch idealisme dan tegenover nazi-idealisme.
Ze hadden het allemaal bij het verkeerde eind, maar dat maakt het niet minder interessant om te zien wat ze dachten.

In De Welwillenden leren we Aue goed kennen; je zou zelfs kunnen zeggen dat hij zich ten overstaan van de lezer aan een zelfanalyse onderwerpt.
Een jaar geleden deed Littell iets dergelijks met de Belgische fascist en collaborateur Léon Degrelle (1906-1994), die hij in de studie Le sec et l’humide (Besproken in Boeken 25.
04.
08) onverbiddelijk op de divan legde.
Het deed velen vermoeden dat Degrelle (die ook nog een bijrolletje in De Welwillenden speelt) het model was voor Maximilian Aue.
Ten onrechte, bezweert Littell: ,,Aue is niet op één historische figuur gebaseerd; hij is het prototype van een reëel bestaande sociologische groep uit de oorlogsjaren: die van intellectuele SD’ers.
En nu we het toch over types en modellen hebben… Aue is ook niet Orestes, zoals je misschien zou denken op grond van sommige details van zijn levensverhaal of van de titel van de roman.
[‘De Welwillenden’ is de bijnaam voor de drie Furiën die de mythische koningszoon Orestes achtervolgen, omdat hij zijn moeder heeft vermoord – PS.
] Natuurlijk is het mooi als de Griekse tragedie resoneert in een roman, maar ik mag hopen dat er evenveel Dostojevski als Aeschylus of Sophocles in De Welwillenden doorklinkt.

Alle literaire invloeden die Littell noemt zijn Europees – opvallend voor iemand die weliswaar zijn jeugd doorbracht in Frankrijk, maar naar de middelbare school ging in zijn vaderland en studeerde aan de universiteit van Yale.
Met de Amerikaanse literatuur heeft hij weinig op, zegt hij, „tenminste: niet met de Angelsaksische mainstreamtraditie van Hemingway en FitzgeralD. De beste schrijvers dompelen zich onder in verschillende tradities: de Russische en de Engelse, zoals Lermontov, de joodse en de Midden-Europese, zoals Kafka, en de Amerikaanse en de Europese, zoals Herman Melville en Nathaniel Hawthorne.

„Melville bewonder ik, alleen al om de vrijheid waarmee hij in Moby-Dick de romanvorm naar zijn hand zette door er encyclopedische uitweidingen en filosofische discussies in te verwerken.
Dat heb ik in De Welwillenden ook geprobeerD. Een roman is alles wat je in proza tussen twee kaften kunt krijgen.

Met Melville, de man van ‘a blackness ten times black’, deelt Littell ook zijn zwarte kijk op de werelD. Als ik de schrijver van De Welwillenden tot slot een uitspraak van Aue voorleg – ‘onmenselijkheid bestaat niet, er is alleen het menselijke’ – en vraag of dát de moraal van de roman is, antwoordt hij: „Dat is uw interpretatie, and you’re welcome to it.
Elke zorgvuldige lezing van een boek is gerechtvaardigD. Sommige critici hebben me verweten dat ik een afschuwwekkend boek heb geschreven.
Maar de wereld is afschuwwekkenD. Als er een leukere wereld komt, zal ik leukere boeken schrijven.

 Holocaust vanuit nazi-perspectief 

'Die Wohlgesinnten' van Jonathan Littell 

(10 april 2008) In ‘Die Wohlgesinnten’ beschrijft de Frans-Amerikaanse auteur Jonathan Littell de gruwelen van de Holocaust vanuit het perspectief van de fictieve SS-er Max Aue.
Diens perverse gedachtewereld voegt echter weinig toe aan wat er al over de nazi-barbarij is geschreven.

door Jan Luijten

Op de Buchmesse in Frankfurt in het najaar van 2006 zorgde een vuistdikke Franse roman voor opschudding.
Een jonge, in Amerika geboren, maar in het Frans schrijvende auteur had een roman over de Holocaust geschreven, waarbij de gruwelijke geschiedenis van de massamoord op de joden niet, zoals gebruikelijk, werd verteld vanuit het perspectief van de slachtoffers, maar vanuit het perspectief van de daders.

De schrijver Jonathan Littell, van joodse afkomst, was in de huid van een SS-officier gekropen.
Hij liet een SS-Obersturmbahnführer zijn herinneringen aan oorlog en Holocaust opschrijven; een ongehoord schandaal, zo luidde destijds het algemene oordeel.

De roman ‘Les Bienveillantes’ werd in Frankrijk positief onthaalD. Littell werd onderscheiden met onder meer de Prix Goncourt en zijn roman ging in Frankrijk al meer dan 800 duizend maal over de toonbank.
Onlangs verscheen de Duitse vertaling, ‘Die Wohlgesinnten’ (de welwillenden).

Er werd met spanning uitgekeken naar de reacties, want Duitsers zijn over het algemeen argwanend zodra hun verleden door buitenlanders wordt behandelD. Zij kennen hun eigen geschiedenis immers het beste.

Provocatie

Inmiddels is een hele reeks besprekingen verschenen en de meeste recensenten komen tot een negatief oordeel.
Ze noemen de roman een ‘pornografisch werk’ of een ‘monsterachtige mislukking’.

Maar in feite komt de kritiek er toch vooral op neer dat daar waar Littell de geschiedenis van de oorlog en de Holocaust vertelt, hij geen nieuwe feiten of inzichten biedt, en dat zijn hoofdpersoon - een academisch gevormde en belezen SS-officier die homoseksueel is en het liefst een vrouw zou zijn - ongeloofwaardig is.
Deze kritiek, die moeilijk te weerleggen valt, heeft niet verhinderd dat het werk op de bestsellerlijst van het weekblad Der Spiegel staat.

Wellicht heeft Iris Radisch in het weekblad Die Zeit de meest fundamentele kritiek geleverD. Zij vindt de roman in literair opzicht ; ;middelmatig tot slecht ; ; en een ; ;strategische provocatie ; ;.
Dit laatste geeft goed het gevoel weer dat de lezer bekruipt als hij het boek opslaat.
De eerste zinnen luiden: ; ;Jullie mensenbroeders, laat mij jullie vertellen hoe het is geweest.
Wij zijn niet jouw broeder, zullen jullie antwoorden, en we willen het allemaal niet weten.
;    

Medeplichtig

De hoofdpersoon en verteller Max Aue, die in 1945 zijn SS-uniform verruilde voor de schamele kledij van een Franse dwangarbeider en naar Frankrijk vluchtte, wil indirect iedereen medeplichtig maken aan de door hem en andere nazi’s gepleegde misdaden.

Want in ieder mens steekt een moordenaar, zo luidt zijn these.
; ;Voor datgene, wat ik heb gedaan, waren altijd wel redenen, goede of slechte, dat weet ik niet, maar in ieder geval menselijke redenen.
Degenen die doden, zijn mensen zoals degenen die worden gedood, dat is de verschrikkelijke waarheiD. Jullie kunnen nooit zeggen: ik zal niet doden, dat is onmogelijk, hoogstens kunnen jullie zeggen: ik hoop niet te doden.
; En even later zal hij beweren: ; ;Ik ben zoals jullie.
;   

De stelling dat het onmenselijke niet bestaat en er alleen het menselijke is, zoals achthonderd bladzijden verder nog eens wordt herhaald, is echter hoogst eenzijdig.
Littell en zijn hoofdpersoon negeren het feit dat de mens beschikt over een geweten - en in Europa is dat een door de christelijke moraal gevormd geweten - en over een vrije wil.
Hij kan keuzes maken en ook in Hitlers Derde Rijk was dat mogelijk, zoals men bijvoorbeeld in ‘Ich nicht’ van Joachim Fest kan nalezen.

Bovendien heeft niemand de gepromoveerde jurist Aue gedwongen lid te worden van de nazi-partij en de SS en toe te treden tot een Einsatzgruppe, die in Oekraïne de joden vermoordde.
Alleen al bij Babi Jar, een massagraf uit 1941 in de Oekraïne, werden meer dan 33 duizend joden doodgeschoten.

Nationaal-socialistische held

In de roman wordt de SS’er Aue, althans dat wordt gesuggereerd, afgeschilderd als een held uit een klassieke Griekse tragedie, aan wie een onontkoombaar noodlot wordt voltrokken.
De titel ‘Die Wohlgesinnten’ verwijst naar de trilogie ‘Oresteia’ van de Griekse treurspeldichter Aeschylus, waarvan het derde deel de titel draagt ‘Eumeniden’, de welwillenden.

Littell heeft Aue uitgerust met een dodelijke haat op zijn moeder en een incestueuze passie voor zijn tweelingzus.
Aue vermoordt in Zuid-Frankrijk zijn moeder, zo luidt de verdenking, en twee Duitse rechercheurs onderzoeken hardnekkig deze misdaaD. Zij duiken steeds weer op om hem te ondervragen.
Zij zijn de welwillenden die in een hel van dood en verderf op zoek zijn naar rechtvaardigheiD.

Radisch heeft dit nader uitgewerkt.
Ze schrijft: ; ;Zijn boodschap is dubieus: als Aue een antieke held is of daarmee vergelijkbaar, dan heeft zijn tragiek mythologische afmetingen.
Zij is door het noodlot bepaald, onbereikbaar voor de christelijke verantwoordelijkheidsethiek.
; De dader wordt op deze wijze onschuldig.
; ;Maar waarom, alstublieft, hebben we een nationaal-socialistische held nodig? ; ;   

Homoseksualiteit

De SS-officier Aue wordt soms geplaagd door twijfel, en de gruwelen die hij ziet, doen hem braken.
Maar hij blijft een aanhanger van de racistische nazi-ideologie en is (als lid van de persoonlijke staf van Himmler) steeds bereid bevelen uit te voeren.
En hij is een moordenaar.
Vlak voor het einde van de oorlog vermoordt hij zelfs zijn goede vriend Thomas die hem in Stalingrad het leven had gereD.

Vooral sinds het boek ‘Ordinary Men’ van de historicus Christopher R.
Browning weten we dat de daders van de moord op de joden normale mensen waren die na 1945 terugkeerden naar een braaf burgerlijk bestaan.
Aue is echter een buitenstaander.
Homoseksualiteit in de SS was ondenkbaar; homoseksuelen werden vervolgD.

Hij is voorstander van een ‘intellectueel, abstract antisemitisme’ en veroordeelt de corruptie binnen de SS.
In de staf van Himmler is hij vanaf 1943 verantwoordelijk voor de Arbeitseinsatz, dat wil zeggen voor de inzet van gevangenen uit de concentratie- en vernietigingskampen als dwangarbeiders in Duitse fabrieken.
Hij bepleit een betere behandeling van deze gevangenen, omdat zij als arbeidskrachten belangrijk zijn voor de oorlogsindustrie en dus voor de ‘eindoverwinning’.
Maar zijn rapporten verzanden in de SS-bureaucratie die vooral gericht is op de vernietiging van de joden.

Aue is ook een man die regelmatig wordt overvallen door homoseksuele verlangens en incestueuze begeertes die in de werkelijkheid of in zijn fantasie worden uitgeleefd, zodat de lezer wordt geconfronteerd met obscene, perverse beelden.

Feitenmateriaal

Aue heeft Hitler maar één keer ontmoet, en wel op 27 april 1945 in de Führerbunker, drie dagen voor Hitlers zelfmoorD. Hij en enkele andere SS-officieren kregen vlak voor de totale ineenstorting nog een hoge onderscheiding.
Toen Hitler voor Aue stond, kon deze zich niet meer bedwingen en beet hij de Führer ; ;uit alle macht in zijn kokkerd tot het bloedde ; ;.
Een SS-officier die Hitler in zijn neus bijt, behoort niet tot de historische feiten die in deze roman uitgebreid aan de orde komen.

Want afgezien van Aue en nog enkele andere personen die aan de fantasie van Littell zijn ontsproten, hebben alle andere SS-beulen en nazi-bonzen werkelijk bestaan.
En bij alle kritiek, niemand ontkent dat Littell zich buitengewoon goed en grondig heeft verdiept in het feitenmateriaal.

Toch blijft de vraag wat men na het lezen van bijna 1000 pagina’s met deze roman aanmoet, na alles wat al over de nazi-barbarij is geschreven en waaraan Littell niets kan toevoegen.
Blijft de figuur van Aue en zijn verwrongen, perverse gedachtewerelD. Sommige dialogen zijn lezenswaardig, maar over het algemeen is deze Aue een verschrikking met wie men liever niets te maken wil hebben.

Pruisen      Haffner Sebastian      Duitse geschiedenis

De geschiedschrijving van de staat Pruisen is overwoekerd door legenden, mythen, sprookjes, leugens en halve waarheden.
Op de hem zo kenmerkende, bondige en voortreffelijke wijze ruimt Haffner dit allemaal uit de weg en zet hij de lezer weer op het historisch juiste spoor.
Hij beschrijft de 170 jaar lange geschiedenis van deze Europese grootmacht sec en zonder omhaal, daarbij zowel de goede als de slechte kanten van deze staat zonder de gebruikelijke vooroordelen benoemenD. Want Pruisen was, ondanks zijn kolonialistische drang naar het Oosten - en welke grootmacht uit die tijd had trouwens geen kolonialistische aspiraties?- in de 18de eeuw ook de modernste rechtsstaat van zijn tijd, met vergaande tolerantie ten aanzien van bijvoorbeeld religie en een uitstekend bestuursapparaat.

Met de oprichting van het Duitse Rijk in 1871 houdt de staat Pruisen officieel op te bestaan, al zou zijn invloed in meer of mindere mate nog bijna een halve eeuw voortduren.
In dat jaar begint volgens Haffner dan ook het langzame sterven van Pruisen, uiteindelijk uitmondend in het definitieve einde bij het ontstaan van de twee Duitse staten in 1949: de Bondsrepubliek en de ddr.
Overigens toont Haffner onweerlegbaar aan dat het Derde Rijk niets Pruisisch had, ook al probeerde Hitler dat aanvankelijk wel zo te doen lijken.
Maar de Führer schafte als eerste de rechtsstaat af, en daarmee de basis van het oude Pruisen.

Haffner: ‘Het zou overdreven zijn om te zeggen dat niemand treurt om de dood van Pruisen.
Het verdriet van de verdrevenen om het verloren vaderland mag men echte niet verwarren met het verdriet de Pruisische staat, integendeel, het is opmerkelijk (en bewonderenswaardig) hoe soepel en zonder klagen de mensen zich gevoegd hebben in de nieuwe maatschappelijke verhoudingen.
Maar er zijn zeker in het Duitsland van na 1945 nog zeker veel voormalige Pruisen - en niet alleen verdrevenen uit het vaderland - die de karakteristieke kenmerken van hun voormalige staat verschrikkelijk missen: in de Bondsrepubliek de strenge Pruisische orde en rechtschapenheid, in de ddr de droge Pruisische onbekrompenheid en vrije denkwijze.
[ Maar] Pruisen is dood, en wat dood is kan niet meer tot leven gewekt worden.

Pruisen is onmiskenbaar een hoogst belangrijke voorloper van het huidige, ongedeelde DuitslanD. De historie van Pruisen goed begrijpen door middel van Haffners immer glasheldere betoogtrant geeft - en alleen al daarom is het boek zo van belang - een beter inzicht in het moderne Duitsland, dat inmiddels de vroegere Pruisische hoofdstad Berlijn weer tot het zijne heeft gemaakt.

Hitler triumphant      Moses %athew      Duitse geschiedenis

Hitler…who was he?

 

I have asked myself that question a thousand times, and nothing is more difficult to answer.

 

Approximately two hundred thousand books have dealt with the Second World War and with its central figure, Adolf Hitler.
But has the real Hitler been discovered by any of them? “The enigma of Hitler is beyond all human comprehension,” the left-wing German weekly ‘Die Zeit’ once put it.

 

The mountains of Hitler books based on blind hatred and ignorance do little to describe or explain the most powerful man the world has ever seen.
How, I ponder, do these thousands of disparate portraits of Hitler in any way resemble a single man?

 

People have come to accept fiction, repeated a thousand times over, as reality.
Yet they have never seen Hitler, never spoken to him, never heard a word from his mouth.
The very name of Hitler immediately conjures up a grimacing devil, the fount of all of one’s negative emotions.
Like Pavlov’s bell, the mention of Hitler is meant to dispense with substance and reality.
In time, however, history will demand more than these summary judgments.

 

After 1945 Hitler was accused of every cruelty, but it was not in his nature to be cruel.
He loved children.
It was an entirely natural thing for him to stop his car and share his food with young cyclists along the roaD. Once he gave his raincoat to a derelict plodding in the rain.

 

Hitler’s most notable characteristic was ever his simplicity.
The most complex of problems resolved itself in his mind into a few basic principles.
His actions were geared to ideas and decisions that could be understood by anyone.
The laborer from Essen, the isolated farmer, the Ruhr industrialist, and the university professor could all easily follow his line of thought.
The very clarity of his reasoning made everything obvious.

 

His behavior and his life style never changed even when he became the ruler of Germany.
He dressed and lived frugally.
During his early days in Munich, he spent no more than a mark per day for fooD. At no stage in his life did he spend anything on himself.
Throughout his 13 years in the chancellery he never carried a wallet or ever had money of his own.

 

Hitler was self-taught and made no attempt to hide the fact.
His intellectual curiosity was limitless.
He could quote entire paragraphs of Schopenhauer from memory, and for a long time carried a pocket edition of Schopenhauer with him.
Nietzsche taught him much about willpower.

 

His thirst for knowledge was unquenchable, especially in mechanics.
He knew how engines worked; he understood the ballistics of various weapons.
The universality of Hitler’s knowledge may surprise or displease those unaware of it, but it is nonetheless a historical fact.

 

More than just an artist, Hitler was above all an architect.
Hundreds of his works were notable as much for the architecture as for the painting.
From memory alone he could reproduce in every detail the onion dome of a church or the intricate curves of wrought iron.
Indeed, it was to fulfill his dream of becoming an architect that Hitler went to Vienna at the beginning of the century.

 

When one sees the hundreds of paintings, sketches and drawings he created at the time, which reveal his mastery of three dimensional figures, it is astounding that his examiners at the Fine Arts Academy failed him in two successive examinations.
German historian Werner Maser, no friend of Hitler, castigated these examiners: “All of his works revealed extraordinary architectural gifts and knowl The builder of the Third Reich gives the former Fine Arts Academy of Vienna cause for shame.

 

In his room, Hitler always displayed an old photograph of his mother.
The memory of the mother he loved was with him until the day he dieD. Before leaving this earth, on April 30, 1945, he placed his mother’s photograph in front of him.
She had blue eyes like his and a similar face.
Her maternal intuition told her that her son was different from other children.
She acted almost as if she knew her son’s destiny.
When she died, she felt anguished by the immense mystery surrounding her son.

 

Throughout the years of his youth, Hitler lived the life of a virtual recluse.
His greatest wish was to withdraw from the worlD. At heart a loner, he wandered about, ate meager meals, but devoured the books of three public libraries.
He abstained from conversations and had few friends.

 

It is almost impossible to imagine another such destiny where a man started with so little and reached such heights.
Alexander the great was the son of a king.
Napoleon, from a well-to-do family, was a general at 24.
Fifteen years after Vienna, Hitler would still be an unknown corporal.
Thousands of others had a thousand times more opportunity to leave their mark on the worlD.

 

During the first 30 years of Hitler’s life, the date April 20, 1889, meant nothing to anyone.
In time that would change.

 

Hitler had not yet focused on politics, but without his rightly knowing, that was the career to which he was most strongly calleD. Politics would ultimately blend with his passion for art.
People, the masses, would be the clay the sculptor shapes into an immortal form.
The human clay would become for him a beautiful work of art like one of Myron’s marble sculptures, a Hans Makart painting, or Wagner’s Ring Trilogy.

 

His love of music, art and architecture had not removed him from the political life and social concerns of ViennA. He was a silent spectator, but nothing escaped him: not the vanity and egoism of the bourgeoisie, not the moral and material misery of the people, nor yet the hundreds of thousands of workers who surged down the wide avenues of Vienna with anger in their hearts.

 

Thus Hitler was to live for several years in the crowded city of Vienna as a virtual outcast, yet quietly observing everything around him.
His strength came from within.
He did not rely on anyone to do his thinking for him.
Exceptional human beings always feel lonely amid the vast human throng.
Hitler saw his solitude as a wonderful opportunity to meditate and not to be submerged in a mindless seA. In order not to be lost in the wastes of a sterile desert, a strong soul seeks refuge within himself.
Hitler was such a soul.

 

The lightning in Hitler’s life would come from the worD.

 

All his artistic talent would be channeled into his mastery of communication and eloquence.
Hitler would never conceive of popular conquests without the power of the worD. He would enchant and be enchanted by it.
He would find total fulfillment when the magic of his words inspired the hearts and minds of the masses with whom he communeD.

 

He would feel reborn each time he conveyed with mystical beauty the knowledge he had acquired in his lifetime.

 

Hitler’s incantory eloquence will remain, for a very long time, a vast field of study for the psychoanalyst.
The power of Hitler’s word is the key.
Without it, there would never have been a Hitler erA.

 

It is with trepidation, but grave interest, that I dare to venture into what may have been if this man had achieved his goals.
So follow this rough road never taken and see what Hitler’s fate may have been if he had made certain choices.

Het Oostfront      Brouwer Jaap Jan      Duitse geschiedenis

Op 22 juni 1941, om tien over half vier 's nachts, gaat Operatie Barbarossa van start.
3,5 miljoen Duitse soldaten gaan op weg naar het oosten, waar 4,7 miljoen Russische soldaten ze opwachten.
Hitler verwacht dat zijn troepen voor het einde van het jaar aan de Wolga zullen staan.
De Duitse troepen boeken weliswaar enorme terreinwinst, maar worden uiteindelijk vernietigend verslagen.

In dit boek wordt deze titanenstrijd uitvoerig geanalyseerd, onder meer aan de hand van de getuigenverslagen van Wehrmacht generaal Raus, maar ook van gewone soldaten.
Jaap jan Brouwer laat zien dat de strijd niet aan het front werd beslist, maar daarachter.
De logistieke problemen waarmee de legers kampten en de managementstrategieën van de aanvoerders bepaalden de uitkomst van de strijD.

Spring naar reacties

In het boek Schaduwen over de woestijn analyseert Jaap Jan Brouwer het management en de organisatie van de Duitse en geallieerde legers, en komt tot de conclusie dat de gevechtskracht en effectiviteit van de Duitse legers vele malen groter is dan die van de opponent.
De belangrijkste reden hiervoor is het verschil in operationele tactiek, namelijk ‘Auftragstaktik’ versus ‘Befehlstaktik ‘.
In zijn boek Het Oostfront doet Brouwer hetzelfde, maar nu gaan de Duitse en Russische legers op de snijtafel.

Voor wat de Duitse kant betreft valt er weinig nieuws te lezen, al is het voor iedere manager bijzonder leerzaam om maar weer eens te lezen hoe management en organisatie hebben geleid tot een zo effectief en flexibel wapen.
Wat ook opvalt, is het lerend vermogen, of liever de inherente wil om te blijven leren: elke actie wordt uitvoerig geanalyseerd, en op basis van die analyses wordt waar nodig direct aangepast waarbij de nodige zelfkritiek niet ontbreekt.
Succes is niet het criterium maar de uitvoering.
De snelle verovering van Polen bijvoorbeeld is geen reden om genoeglijk achterover te gaan zitten.
Het succes wordt niet gevierd, het zijn juist de fouten en onvolkomenheden die alle aandacht krijgen, in dit geval de gebrekkige communicatie tussen de verschillende disciplines.
Waarbij de juiste informatie een cruciale;e rol speelt: fouten maken werd niet als doodzonde beschouwd, het niet geven van correcte informatie wel.

De analyse van het Russische leger is voor iedere manager bijna een modelcasus: hoe zorg je ervoor dat een krachtige organisatie in een klap een machteloze entiteit wordt.
Na de Eerste Wereldoorlog en de Revolutie bouwden de Russen in rap tempo een bijzonder efficiënt leger op.
Men voorzag namelijk een confrontatie met het westen, en bovendien wilde men zelf het communistische gedachtegoed op termijn actief gaan uitdragen.
Rond 1935 had Rusland een zeer modern leger, met een uitstekend officierenkorps en wat materiaal betreft meer dan voortreffelijk geoutilleerD.

Omdat de Russische staf de toekomstige oorlogsdoctrine besefte, werd speciale aandacht besteed aan de ontwikkeling van tanks.
Opmerkelijk genoeg waren de Russische tanks op alle fronten superieur aan die van de Duisters, terwijl het toch de Duitsers waren die als grondlegger mogen worden beschouwd van de moderne tankoorlog.

Maar het succes bleek weer eens de reden voor de ondergang.
De kracht van het leger leidde tot een vorm van superioriteit van het officierenkorps die openlijk kritiek begon uit te oefenen op de politiek Stalin.
Waarop een koude sanering volgde.
Onthoofd en ontroofd van zijn kader bleek het Russische leger niet meer dan een samenraapsel van mensen en materieel, gevolgd door een samenraapsel van gedemotiveerde mensen en verkeerd ingezet materieel.
De krachtige tankdivisies werden uiteengerafeld, opgedeeld en gepositioneerd bij infanteriedivisies.

Zoals zo vaak bij dit soort ingrijpende saneringen verdwijnt elk gevoel voor realiteit.
De verantwoordelijken gaan zelfs steeds sterker geloven in de juistheid van de beslissing.
En handelen daarnaar.
Terwijl de Duitsers zich opmaken voor een aanval, brengen ook de Russen alles in gereedheid voor een aanval.
En waar twee partijen dezelfde strategie toepassen, aanvallen in dit geval, is management en organisatie van doorslaggevende betekenis.

De rest van het boek gaat uitvoerig in op het verloop van de oorlog.
Interessant om te lezen, maar door de gedetailleerdheid niet aan iedereen besteeD. Of het moet zijn dat ook aan dit front de Duitse organisatie zijn vruchten afwerpt.
Cynisch genoeg is het die organisatie die de oorlog jaren weet te rekken.
En ook aan dit front is het de overmacht in termen van mensen en materieel dat de Duitsers doet bezwijken.

Mr.Jekyll & Hyde      Haffner Sebastian      Duitse geschiedenis

Duitsland 1939: Jekyll & Hyde

Gesprek met Sebastian Haffner over zijn leven in ballingschap

Londen, 1939.
Een ruim dertigjarige Duitse emigrant, een jurist uit Berlijn die kort tevoren met zijn joodse vriendin in Engeland was beland, zet zich aan het schrijven van een boek over het Duitsland dat hij is ontvlucht.
Met de adem van  de gebeurtenissen in zijn nek schrijft hij snel en doelmatig.
Het boek verschijnt in mei 1940, als Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk al gevallen zijn.
Om zijn achtergebleven familie niet in gevaar te brengen kiest hij een pseudoniem: Sebastian Haffner.

Het is het eerste boek in de reeks geschriften van Haffner over de Duitse geschiedenis, internationale politiek en de Tweede Wereldoorlog.
Systematisch en haarscherp analyseert hij de krachtsverhoudingen in DuitslanD. Niet alleen geeft hij zijn eerste, direct rake karakterschets van Hitler (potentiële zelfmoordenaar) en de overige nazi-leiders (wier partij zonder Hitler niets voorstelt), maar hij karakteriseert ook de Duitse bevolking.
Omdat ‘de Duitsers’ de rol van dader en slachtoffer (Jekyll & Hyde) allebei past, onderscheidt hij hen naar de houding die men tegenover het regime inneemt.
Sebastian Haffner verleent in dit boek ongevraagd en onomwonden advies over beleid en propaganda aan Engeland, dat hem gastvrijheid heeft geboden.
Hij doet dit in een meesterlijk boek, ‘een echte Haffner’ (Trouw), dat juist door zijn datering een sensatie is om te lezen.

Sebastian Haffner (1907-1999) werd geboren in Berlijn en opgeleid als jurist.
Hij emigreerde in 1938 naar Engeland, waar hij onder meer werkte als journalist voor The Observer.
Hij keerde in 1954 terug naar Duitsland, om te gaan schrijven voor Die Welt en later voor Stern.

 

Sebastian Haffner (1907-1999), een van de meest vooraanstaande historici in het twintigste-eeuwse Duitsland, is de grote stilist, en vooral bekend als de auteur van het meesterwerk Kanttekeningen bij Hitler, dat Duitsers voor het eerst deed begrijpen waarom Hitler twaalf jaar lang had kunnen regeren in het land van de ‘dichters en denkers’.
Het boek combineert het beste van journalistiek en geschiedschrijving.
‘Een prikkelend, origineel en bovendien stilistisch uitmuntend meesterstuk van historische essayistiek’, luidde het oordeel van Fest.

Haffner legde uit dat de Duitse bevolking zo’n ontzag voor Hitler had omdat hij als politicus zulke aansprekende prestaties leverde.
Het snelle verdwijnen van de werkloosheid, het terugwinnen van het Saarland en Rijnland, het uittreden uit de Volkenbond en het groeiende internationale ontzag voor Hitler maakten hem boven alle tegenspraak verheven.

Haffner zelf was een slachtoffer van het Hitler-regime.
Hij was te onafhankelijk van geest en te zeer een liefhebber van de vrijheid dat hij voor zijn bestaanszekerheid de prijs van onderworpenheid wilde betalen.
Haffner werd geboren in Berlijn, in een wijk (Steglitz) waar volgens hem ‘reeds lang voor Hitler de geest van de twintigste juli leefde.
Het waren mensen die tegen de republiek van Weimar waren, maar ook tegen de nazi’s – ze waren tegen alle schooierigheid, ze vormden de Duitse elite.
’ Met ‘de twintigste juli’ bedoelde Haffner het plot onder leiding van graaf Stauffenberg, dat op 20 juli 1944 in een (mislukte) aanslag op Hitler uitmondde.
‘De klasse van de Pruisische militaire adel’, schreef Haffner later, is misschien wel de enige en zeker de sterkste door Duitsland in de moderne tijd voortgebrachte kracht geweest.
Of ze ons nu sympathiek is of niet, ze had datgene wat een heersende klasse nodig heeft en wat noch de hoge Duitse adel, noch de Duitse bourgeoisie, noch naar het schijnt de Duitse arbeiders hadden of hebben: hechtheid, stijl, machtswil, overredingskracht, zelfverzekerdheid, zelfdiscipline, moraal, geweten, overtuiging, staatsbewustzijn.
Met al zijn deugden en zwakheden was de Pruisische militaire adel in z’n soort toch nog het beste dat Duitsland ooit heeft opgeleverd, en eigenlijk is er nog steeds geen vervanging voor.

Haffner studeerde rechten in Berlijn, promoveerde er, en werkte als jurist.
Het was zijn droom hoge ambtenaar te worden en romans te gaan schrijven; in Frankrijk had hij gezien dat dat zo gek nog niet was.
Maar hij had een Joodse vriendin, Erika Landry, en Joodse vrienden.
In zijn herinneringen aan de jaren 1914 – 1933 (Het verhaal van een Duitser) schrijft Haffner over de hulp die hij zijn Joodse vriend Frank Landau in april 1933 bood om het land uit te komen.
Tegenover diens vader, die inmiddels was gaan denken dat iedere Duitser een nazi was geworden, zei hij dat er ‘geen positie meer is die je nog kunt verdedigen.
We zijn nu allemaal zo goed als gevangen, en vluchten is de enige mogelijkheid die ons rest.
Ik wil ook weggaan.
’ Waarom? ‘Omdat het me hier niet meer aanstaat’.

Haffner vluchtte in 1938 met zijn Joodse vriendin naar EngelanD. In plaats van een roman schrijvende hoge ambtenaar werd hij journalist en historicus.
En om zijn achtergebleven familie niet in gevaar te brengen, veranderde hij zijn naam Raimund Pretzel in Sebastian Haffner – Sebastian is afgeleid van Johann Sebastian Bach, Haffner van de Haffner-symfonie van Wolfgang Amadeus Mozart.

In Engeland, waar hij in onzekere en behoeftige omstandigheden verkeerde, schreef hij een analyse van binnenuit van het Duitsland dat hij achter zich had gelaten.
Het verscheen in 1940 in het Engels onder de titel Jekyll & Hyde, en werd in het Britse Lagerhuis geciteerd als argument voor een onverzettelijke houding tegen Hitler.

Een Nederlandse vertaling van het boek verscheen in 1999, maar een herziene vertaling met een bijgewerkt nawoord van Hubert Smeets verschijnt deze week als negende deel in de fraaie reeks vertalingen die uitgeverij Mets en Schilt van Haffner op de markt heeft gebracht.
Volgende week volgt dan onder de titel Kanttekeningen van een rationele profeet het tiende deel – een bundeling van kortere beschouwingen van Haffner, waarin ook het verhaal over Frank Landau een plaats heeft gekregen.
Het bevat ook het lange interview dat Jutta Krug in 1989 met Haffner had, en dat in 2002 als apart boekje in Duitsland is verschenen.
De uitgever presenteert de verschijning van dit tiende deel als de voltooiing van Haffners verzameld werk in het Nederlands.
Dat klopt natuurlijk niet helemaal want er is nog genoeg van Haffner dat niet is vertaald, maar er spreekt een trots uit die bij de afronding van dit monument niet ongepast is.
Het geval wil dat deze afronding samenvalt met Haffners honderdste geboortedag, en dat feit wordt aangegrepen voor een congres dat volgende week vrijdag in Amsterdam wordt gehouden, en waar historici-journalisten als Jan Blokker, Ronald Havenaar en Uwe Soukup (Haffners biograaf) zullen spreken.

Na zijn tergkeer naar Duitsland in 1954, als Brits staatsburger, heeft Haffner als journalist gewerkt bij bladen als de Observer, Die Welt en Stern, en als historicus een reeks van boeken geschreven die allen (op een veel geprezen Churchill-biografie na) over de Duitse geschiedenis gaan: over de geschiedenis van Pruisen, de Eerste Wereldoorlog, de Duitse revolutie van 1918-1919, Hitler, en een overzichtswerk over Duitsland van 1871 tot 1945.
Het beste wat je over die boeken kunt zeggen is waarschijnlijk dat ze zo on-Duits goed zijn geschreven.
Haffner was een ongekend nieuwsgierige man, die helderheid wilde hebben en scheppen.
Zijn stijl is gedurfd maar gecontroleerD. In zijn boeken staat geen woord te veel.
En door die scherpte en helderheid biedt hij verrassende inzichten.

Om daar een voorbeeld van te geven: onlangs las ik een boekje van Paul Lucardie over de geschiedenis van de Nederlandse politieke partijen en daarin staat, tamelijk plompverloren, de zin dat Marx best nog wel eens gelijk zou kunnen krijgen.
Wishful thinking? Kort daarop bladerde ik in een bundel artikelen van Haffner en vond daarin een essay over de vraag of de ‘burgerlijke revolutie’ al voltooid is.
Je kunt wel zeggen dat het reëel bestaande socialisme in Rusland, Cuba en China de hoop en verwachtingen van het marxisme weerlegd heeft, maar Marx zelf heeft altijd benadrukt dat de tijd voor een socialistische revolutie pas rijp zou zijn wanneer de burgerlijke revolutie van het kapitalisme en van de emancipatie van het individu zowel economisch (vrije markt) als politiek (de democratische staat) voltooid zou zijn.
Marx dacht dat die burgerlijke revolutie in zijn tijd al voltooid was.
Maar is dat nou wel zo?, zo vraagt Haffner zich af.
De macht van de kerk is nog groot, de staat is nog niet volledig durchdemokratisiert, en op het terrein van de zeden, van de verhouding tussen de geslachten en van het familierecht is de emancipatie van het individu nog maar net begonnen.
Haffner schreef dit in de jaren zestig, maar veel discussies nu kun je nog altijd klassiek-marxistisch als de laatste fasen van een burgerlijke revolutie zien die de weg voor de socialistische revolutie moet vrijmaken.

Haffner, die zichzelf typeerde als ‘een zeer gematigde conservatief met sympathie voor links’, geeft dus te denken.
Het is daarom een geschenk dat het leeuwendeel van zijn werk nu in goede Nederlandse vertalingen en in- of uitgeleid door deskundig commentaar, in een monumentale reeks beschikbaar is.

De zeven doodzonden van Duitsland      Haffner Sebastian      Duitse geschiedenis

door J.H.
J. Andriessen Haffner is buiten twijfel een begenadigd en briljant schrijver en de meeste van zijn werken laten niet na grote indruk te maken, ook al door zijn duidelijke en heldere stijl en door de wijze waarop hij schijnbaar ingewikkelde zaken op eenvoudige manier voor het licht weet te brengen.
Haffner is echter geen historicus maar jurist.

In haar, overigens lovend nawoord, noemt Sophie de Schaepdrijver Haffner niet zozeer een geschiedvorser als wel een geschiedsyntheticus, iemand die heeft nagedacht over de geschiedenis, een ; ;burgerlijk geschieddenker dus en met die kwalificatie kan ik het wel eens zijn.

Haffner zelf verklaarde overigens dat hij geleerd had ; ;uit het hoofd te schrijven ; ;.
Wat hij tijdens zijn jaren van ballingschap van 1938 tot 1954 over Duitsland schreef, moest hij doen, ver weg van Duitse archieven en bibliotheken en hij diende noodgedwongen gebruik te maken van wat hij zich nog kon herinneren.

; ;Het is kennelijk onvermijdelijk dat een eenmaal gevestigd populair geschiedbeeld slechts heel geleidelijk verdrongen kan worden door nieuwe wetenschappelijke inzichten ; ;, schreef de historicus Hagemeijer onlangs nog in het militaire magazine Armex, een opmerking die me uit het hart gegrepen is en zeker ook van toepassing is op het boek van Haffner.

Mijn kritiek richt zich voornamelijk op het feit dat Haffner zijn boek schreef zonder kennelijk op de hoogte te zijn van de werkelijke historische feiten.
Daarbij komt dat het wel erg vrijblijvend geschreven is en ook duidelijk slordig is samengestelD. Natuurlijk heeft Duitsland fouten gemaakt, grote fouten zelfs, maar de ; ;doodzonden ; ; waar Haffner het over heeft vallen daar toch niet onder.

Ik heb historisch inhoudelijk grote kritiek maar ook op de slordige uitwerking van zijn stellingen.
Eigenlijk is alleen het laatste hoofdstuk een redelijke weergave van de werkelijkheid al gaat hij ook hier op enkele punten teveel af op ; ;gedachten ; ; (denkwerk) zonder de moeite te nemen ze aan gedegen bronnen te toetsen.
Daardoor komt Haffner in dit boek inderdaad niet boven het niveau uit van een ; ;burgerlijk geschiedddenker, zoals Sophie de Schaepdrijver hem zo treffend schetst.

Ik vind ; ;De zeven doodzonden van Duitsland ; ; vanuit historisch perspectief gezien een slecht boek en wel om de volgende redenen.

Op blz.
9 schrijft Haffner:

; ;Evenmin verdwenen zijn de oude mythen van de omsingeling tot dolkstoot, de leugen van schuld en de nederlaag ; ;

Haffner gaat er daarbij gemakshalve maar van uit dat dit ook inderdaad allemaal mythen zijn, een gedachte die hij echter nergens waar maakt noch aantoont.
Het gaat er maar om welke mythe hij met betrekking tot de dolkstoot bedoeld (er zijn er nogal wat) en wat hij precies verstaat onder ; ;de leugen van de schuld en de nederlaag ; ;.
Ook in 1964, toen zijn boek voor het eerst verscheen, was de discussie daarover nog lang niet uitgewoed en nieuw wetenschappelijk onderzoek heeft inmiddels ook wel aangetoond dat deze materie veel ingewikkelder en genuanceerder blijkt te zijn dan Haffner ons wil doen geloven.

Op blz.
10 schrijft Haffner:

; ;In plaats van zich af te vragen hoe zij zich de oorlog op de hals hebben gehaald en waarom zij hem hebben verloren, hebben zij zich zelf steeds weer wijs gemaakt dat de oorlog hun schuld niet was...; ;.

Ook dit is een niet door historische feiten onderbouwde bewering.
Het is niet juist dat de Duitsers zich niet hebben afgevraagd waarom zij de oorlog verloren.
Reeds in 1919, onmiddellijk na de oorlog, stelde de Weimar-regering een Parlementaire enquêtecommissie in die de oorzaken van en de verantwoordelijkheid voor het verliezen van de oorlog, uitputtend onderzocht.
De conclusies werden vastgelegde in een uitgebreid rapport waarin ook de minderheidsstandpunten werden vermelD. Ook naar de Schuldvraag werd een uitvoerig onderzoek ingesteld en met name het rapport van Kautsky, die zeker niet keizergezind was en grote kritiek had op de Duitse keizer en zijn regering, was hierbij toonaangevenD. Tenslotte, ook de bekende Duitse historicus Fritz Fischer deed veel stof opwaaien met zijn studie ; ;Griff nach der Weltmacht ; ;, waarin hij de schuldvraag uitputtend behandelde waarbij hij eveneens de Duitse rol bij het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog niet spaarde.
Als Haffner het met deze rapporten en onderzoeken niet eens is, is dat natuurlijk zijn goed recht al zou het dan juister zijn geweest als hij dat had vermeld maar zijn bewering dat de Duitsers nimmer aan zelfonderzoek hebben gedaan is gewoonweg en aantoonbaar onjuist.

Ook zijn vaststelling dat: de Duitsers zichzelf hebben wijsgemaakt dat de oorlog hun schuld niet was ; ;, is een beladen bewering.
Feit is dat er vandaag de dag nog maar weinig historici zijn die blijven beweren dat de schuld aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog uitsluitend en alleen bij Duitsland gezocht moet worden.
Reeds in de vijftiger jaren verklaarde een groep internationale historici tijdens een bijeenkomst te Verdun dat de Eerste Wereldoorlog niet de schuld was van slechts één regering of één volk maar het gevolg van een aantal oorzaken en gevolgen en vandaag de dag is er welhaast geen enkele historicus meer die de schuld aan de Eerste Wereldoorlog nog eenzijdig en uitsluitend bij Duitsland legt.

Haffners bewering terzake loopt hier duidelijk achter bij de moderne inzichten die op dit gebied gelden, inzichten die overigens ook in 1964 toch op z'n minst al bekend waren.

Ook zijn bewering op blz.
15, dat ; ;de onvermijdelijkheid van de Eerste Wereldoorlog ; ;aan Duitsland is toe te schrijven ; ; is discutabel en Haffner kan dat ook niet waarmaken of met feiten staven.
Hij gaat er veel te gemakkelijk van uit dat iedereen het wel met hem eens zal zijn en acht het niet nodig zijn stellingen nader te onderbouwen.

Een ander opmerkelijk feit in Haffners boek is, dat het moeilijk te achterhalen is over hoeveel doodzonden hij het nu eigenlijk heeft.
Zo schrijft hij op blz.
15: ; ;De eerste grote fout die Duitsland beging, was dat het de Eerste Wereldoorlog überhaupt veroorzaakt heeft ; ;.

Niet alleen is dat een stelling die door de feiten reeds lang is achterhaald, ook de door Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië gevoerde politiek maakte die oorlog uiteindelijk onvermijdelijk, maar op blz.
23 maakt Haffner wederom melding van een ; ;Eerste grote fout ; ; waar hij schrijft: ; ;De beslissende eerste fout die Duitsland heeft gemaakt was het afscheid van Bismarck ; ;.
Afgezien van het feit dat ook deze stelling weer uiterst discutabel is, (het is maar de vraag of dat wel zo’n grote fout was en of Wilhelm een andere beslissing had kunnen nemen), op blz.
27 laat Haffner Duitsland wederom een eerste fout maken als hij schrijft: ; ; Het Duitse rijk had geen behoeften die het met het zwaard zou moeten verdedigen.
Dat Duitsland hier anders over dacht, was zijn eerste grote fout ; ;.

Drie keer een eerste grote fout is toch wel een beetje te veel van het goede, vooral als het nog maar zeer de vraag is of hier, historisch gezien, überhaupt wel van fouten kan worden gesproken.

Op blz.
18 meldt Haffner dan dat: “de opvolgers van Bismarck een systeem wilden opzetten waarin Duitsland in Europa de macht wilde overnemen”.
Nu kan het best zijn dat er individuele personen waren die van zo’n systeem droomden, maar dan toch zeker niet bij een van de opvolgers van Bismarck en ook in de officiële Duitse buitenlandse politiek is niets te vinden dat in die richting wees.

Op blz.
21 volgt dan een tamelijk verwarde redenering waarin hij als eindconclusie stelt: ; ;daarmede was Duitsland omsingeld ; ; en hij zegt dan dat Duitsland daar zelf de schuld van was.
Op blz.
9 echter noemt hij de omsingelingstheorie een ; ;mythe ; ;, daarmede zijn eigen bewering weer onderuit halende.

Op blz.
31 schrijft Haffner: ; ;Het is ook niet waar dat Sarajevo een uitzondering was omdat de Servische regering achter de moorden zou staan.
Zij stond er niet achter, Integendeel, zij was ontzet ...; ;.
Ook dit is historisch weer volstrekt onjuist.
Er is inmiddels genoegzaam aangetoond dat de Servische minister-president Pasic volledig op de hoogte was van de

plannen voor de aanslag op de Oostenrijk-Hongaarse troonopvolger Franz Ferdinand en dat hij die wetenschap ook doorgaf aan een aantal van zijn ministers.
Er werd daarna niets ondernomen om de moordaanslag tegen te gaan en al deze feiten (men leze er Javanovic en Seton Watson maar op na) waren reeds bekend toen Haffner zijn boek publiceerde.
Het gebrek aan degelijk wetenschappelijk onderzoek, het toetsen van zijn beweringen en het gebrek aan kennis van zaken, speelde hem hier dan ook weer duidelijk parten.

Op blz.
37 meldt Haffner dat het Brits-Franse bondgenootschap op springen stond, een stelling die hij verder niet toelicht en die ook volstrekt onjuist is.
Nog merkwaardiger en onjuister is zijn bewering op blz.
39, dat Duitsland ; ;opeens niet tegen Rusland maar tegen het niet betrokken Frankrijk optrok en dat zogenaamd preventief de oorlog verklaarde ; ;.
Waar hij eerder het von Schlieffenplan veroordeelde en daar dus kennis van droeg, is deze

opmerking toch wel heel vreemd omdat een aanval op Frankrijk daar toch juist het voornaamste element in was en dat Frankrijk niet betrokken zou zijn geweest wordt toch voldoende weersproken door het bestaan van het agressieve Frans-Russische geheime militaire verdrag van 1894, een verdrag waarin de militaire betrokkenheid van Frankrijk tot in detail geregeld was.

Ik signaleer zo op bijna elke bladzijde van Haffners ; ;De zeven doodzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog ; ; significante en aperte historische onjuistheden en het is haast pijnlijk om te zien hoe een groot schrijver als Haffner, hier de plank volledig heeft misgeslagen.
De Eerste Wereldoorlog was duidelijk niet zijn metier en ik kan niet anders dan tot de conclusie komen dan dat hij ; ;De zeven doodzonden ; ; maar beter niet had kunnen schrijven.
Het werd daarmede een van Haffners eigen doodzonden maar het zij hem vergeven.
Zijn verdiensten als auteur van vele schitterende boeken en artikelen wegen ruimschoots op tegen deze ene misser die in 1964 het levenslicht zag, een misser ook, omdat diegene die minder bekend is met de ontstaansgeschiedenis van de Eerste Wereldoorlog, door zijn boek op een volstrekt verkeerd spoor wordt gezet en als zodanig voegt Haffner weer een mythe toe aan de vele reeds bestaande, mythes waarvan hij nu juist het Duitse volk beschuldigde ze tegen beter weten in stand te houden.

Waarom de geallieerden wonnen      Overy Richard      Duitse geschiedenis

Richard Overy is op dit moment een van de belangrijkste historici op het gebied van de Tweede Wereldoorlog.
Overy geeft met dit boek, Waarom de geallieerden wonnen, antwoord op de vraag hoe na de snelle opkomst en uitbouw van het Derde Rijk Hitler-Duitsland vervolgens ook weer snel in elkaar kon storten.

Overy heeft hierbij naast oog voor het front optreden der verschillende machten ook zijn licht laten schijnen op de economische factoren van de oorlog, waarbij grondstoffen een belangrijke rol speelden.
Ook technologische ontwikkelingen waren van groot belang, bijvoorbeeld daar waar het de duikbootoorlog aan ging.

Waarom wonnen de geallieerden de Tweede Wereldoorlog? Op deze ogenschijnlijk eenvoudige vraag weet iedereen met enige interesse in dit deel van de geschiedenis altijd een antwoord te formuleren, inclusief een rijtje veelgehoorde keerpunten als ‘Stalingrad’, ‘Pearl Harbor’ of ‘D-day’.
Anderen houden het op het economische, industriële en materiële overwicht van de geallieerden, de tweefrontenoorlog, het veroverde geallieerde overwicht in de lucht of de enorme miscalculaties van Hitler.
Het is nu juist dit soort argumenten dat Richard Overy in zijn werk aan de kaak wil stellen.
Zonder de genoemde oorzaken te bagatelliseren, stelt hij dat er een aantal structurele factoren aan de geallieerde victorie ten grondslag lag.
Vandaar dat zijn boek een zeer boeiend beeld geeft van een oorlog die al van zoveel kanten beschouwd is, maar nog niet vaak op een dergelijke verhelderende manier is verklaarD. Richard Overy is een veel geprezen Britse historicus die al vele werken over de Tweede Wereldoorlog en het Derde Rijk op zijn naam heeft staan.
Zijn studie naar de geallieerde eindoverwinning voegt veel toe aan de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog.
“Why the Allies Won?” is niet een zoveelste beschrijving van cruciale momenten die het verloop van de Tweede Wereldoorlog bepaalden, maar een diepgaander onderzoek naar achterliggende structuren die uiteindelijk het ware verschil maakten.

In zijn inleiding, een sterke en beknopte analyse van de oorzaken van het conflict, het krijgsverloop en het karakter van de oorlogvoerende partijen, zet Overy alvast de kern van zijn standpunt uiteen.
Hij bestrijdt de neiging tot te eenvoudige of eenzijdige antwoorden op de vraag waarom de geallieerden uiteindelijk niet alleen de belangrijke veld- en zeeslagen, maar ook de oorlog wonnen.
Een gewonnen slag, miscalculaties of ongelijkheid in middelen konden niet doorslaggevend zijn in een totale oorlog die zes jaar in beslag nam, zo stelt Overy.
Hij waarschuwt bovendien voor determinisme, als ware de uitkomst al duidelijk vanaf het moment dat de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie hun gezamenlijke macht in de strijd wierpen.

Begin 1942 was de uitkomst van de oorlog volgens de Britse historicus nog allerminst zeker.
Pas vanaf dat moment verschoof het initiatief langzamerhand naar de geallieerde strijdkrachten.
Een onsamenhangende coalitie die pas in december 1941 definitief vorm begon te krijgen en in de eerste maanden van 1942 te maken had met een ‘worst case scenario’: de Verenigde Staten waren nog lang niet op volle oorlogssterkte, de Sovjet Unie had strategisch en industrieel belangrijke gebieden verloren, Nazi-Duitsland leek de oliegebieden in de Kaukasus en het Midden-Oosten voor het grijpen te hebben, Japan was op het hoogtepunt van zijn expansie in Azië, de geallieerde aanwezigheid in West-Europa was beperkt tot geïsoleerd en verzwakt verzet van Groot-Brittannië en de toevoerlijnen naar dat eiland lagen onder vuur van Duitse onderzeeboten.
Pas in 1944 werd duidelijk dat het kleine groepje verdrukte en geslagen democratieën uitgegroeid was tot een coalitie die het initiatief definitief in handen had en de wereldorde naar haar hand zou gaan zetten.

Hoe hebben de geallieerden dan deze omslag bewerkstelligd? Overy legt in zijn studie uit dat het niet voldoende is om alleen te wijzen op de Duitse en Japanse expansieoorlog die niet te winnen was of een keerpunt als Stalingrad of Midway.
Een verklaring op basis van statistieken van geproduceerde tanks en vliegtuigen is volgens Overy eveneens ontoereikenD. Het kernwoord is organisatie.
De regeringen van de geallieerde landen wisten hun oorlogseconomie, commandostructuur en strategie ieder op hun eigen manier beter in te richten dan Duitsland, dat er bijvoorbeeld niet in slaagde zijn omvangrijke economische potentieel effectief te verzilveren.
De geallieerden parasiteerden in de lange oorlogsjaren niet op hun numerieke overwicht, maar op de kwaliteit van hun technologie en de gevechtseffectiviteit van hun strijdkrachten.
Overigens moesten de legers van zowel de Westerse mogendheden en de Sovjet-Unie eerst verslagen worden voordat er belangrijke militaire en economische hervormingen van formaat werden doorgevoerD.

De geallieerde sleutel tot victorie is volgens Overy ten eerste terug te brengen tot vier verschillende en tegelijkertijd onlosmakelijk onderling verbonden ‘zones of conflict’.
In het eerste gedeelte van het boek legt de historicus uit hoe de geallieerden de oorlog wonnen (door middel van overwinningen in deze cruciale conflictgebieden: de oorlog op zee, aan het oostfront, het luchtoffensief en de herovering van Europa).
Het tweede gedeelte behandelt vervolgens de vraag waarom overwinningen werden behaald in deze ‘theatres’: ofwel de factoren die de gevechtskracht bepaalden en het geallieerde succes mogelijk hebben gemaakt.
Het boek komt dan ook pas echt van de grond in hoofdstukken als ‘economies at war’, ‘technology and war’ en ‘the moral contest’.
Overy beargumenteert dat de militaire triomfen in de vier conflictgebieden onderling verbonden zijn door een essentiële geallieerde voorsprong op de volgende terreinen: productie, wetenschap, leiderschap, organisatie en maatschappelijk enthousiasme.
Onderzoek naar deze elementen brengt de doorslaggevende verschillen tussen de geallieerden en asmogendheden aan het licht.
Het behandelt tegelijkertijd belangrijke vragen als ‘hoe was de miraculeuze militaire en economische wederopstanding van de Sovjet-Unie mogelijk?’, ‘hoe kon Amerika zich zo snel bewapenen en ontwikkelen tot een militaire supermacht’ en ‘waarom produceerde Duitsland met een dergelijk industrieel potentieel ter beschikking zoveel minder dan de geallieerden?’.

Overy gebruikt statistieken om zijn punten kracht bij te zetten, maar overlaadt de lezer niet met nodeloos veel cijfermateriaal.
Opvallend is het belang dat hij toeschrijft aan de morele dimensies van de oorlog.
Er is een volledig hoofdstuk gewijd aan de verschillen in moraal en sociale mobilisatie.
De geallieerden wisten, zo analyseert Overy, de morele energie van de bevolking beter om te zetten in een effectieve wil om te winnen.
In zijn conclusie onderkent de auteur dat woorden als ‘wilskracht’ en ‘moed’ door veel historici bewust weg gelaten worden in rationele analyses.
Dit gedeelte van het boek is waarschijnlijk het meest controversieel.
Waarschijnlijk zijn er dan ook historici en geschiedenisliefhebbers te vinden die de conclusies van Overy niet volledig delen, maar dat maakt het boek van Overy niet minder lezenswaardig.
Een en ander neemt namelijk niet weg dat “Why the Allies Won” gevuld is met overtuigende, diepgaande analyses van de Tweede Wereldoorlog.
Het biedt uiterst interessante en leerzame gezichtspunten en beantwoordt belangrijke vragen.
In de enorme bibliotheek die de wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog inmiddels omvat, is dit werk dan ook zeer waardevol.
Aan de ondertitel op de kaft (‘A masterpiece of analytical history’, de kwalificatie van de Sunday Times) is dan ook niets gelogen.
Na het lezen van dit boek kan de liefhebber van geschiedenis de vraag waarom de geallieerden de oorlog wonnen een stuk beter beantwoorden ;

Complot tegen Hitler      Knopp Guido      Duitse geschiedenis

Het hoogtepunt van het verzet tegen Hitler was de aanslag van 20 juli 1944.
Onder leiding van Claus Schenk von Stauffenberg werd een aanslag gepleegd op het leven van Hitler.
Een aanslag die door stom ongeluk mislukte.

Maar al voor de oorlog was er een groot aantal mislukte aanslagen gepleegd op Hitler.
Guido Knopp portretteert hen, die met inzet van eigen leven, een daad wilden stellen tegen het Nazi-regime.
Zo schetst hij de lange aanloop naar 20 juli 1944 en geeft hij een gedetailleerd verslag van de voorbereidingen, de aanslag en de naweeën van de aanslag van Von Stauffenberg op Hitler.

De gerenommeerde Duitse historicus Guido Knopp leidt de redactie eigentijdse geschiedenis van de ZDF.
Hij heeft meerdere titels op zijn naam staan, waaronder De oorlog van de eeuw, Hitlers moordenaars, Hitlers

Het hoogtepunt van het verzet tegen Hitler was de aanslag van 20 juli 1944.
Onder leiding van Claus Schenk von Stauffenberg werd een aanslag gepleegd op het leven van Hitler.
Een aanslag die door stom ongeluk mislukte.

Maar al voor de oorlog was er een groot aantal mislukte aanslagen gepleegd op Hitler.
Guido Knopp portretteert hen, die met inzet van eigen leven, een daad wilden stellen tegen het Nazi-regime.
Zo schetst hij de lange aanloop naar 20 juli 1944 en geeft hij een gedetailleerd verslag van de voorbereidingen, de aanslag en de naweeën van de aanslag van Von Stauffenberg op Hitler.

De gerenommeerde Duitse historicus Guido Knopp leidt de redactie eigentijdse geschiedenis van de ZDF.
Hij heeft meerdere titels op zijn naam staan, waaronder De oorlog van de eeuw, Hitlers moordenaars, Hitlers

De Duitse journalist en televisiedocumentairemaker Guido Knopp publiceerde al veelvuldig over Hitler en diens entourage.
In 2004 schreef hij 'Sie wollten Hitler toten', een boek over Claus Schenk von Stauffenberg en operatie Walküre, de mislukte aanslag van 20 juli 1944 op Adolf Hitler.
Het boek is nu vertaalD. Het vormde de basis van de speelfilm 'Valkyrie' (met Tom Cruise en Carice van Houten)*.
De auteur besteedt eerst ruim aandacht aan mislukte aanslagen vóór 1944, zoals die van de eenzame Georg Elser in 1939.
Vervolgens geeft hij een uitgebreide biografie van Von Stauffenberg en personen uit diens kring.
De dagen voorafgaand aan de 20ste juli weet hij vol spanning te beschrijven, evenals de explosie en wat daarbij mis ging.
Von Stauffenberg droeg een dubbele verantwoordelijkheid: hij was aanslagpleger én leider van de staatsgreep.
De bloedige en sadistische wraakneming van het Hitler-regime jegens de complotteurs en hun wijde familie vormt een dramatisch slothoofdstuk in dit met veel vaart geschreven boek.
Met een katern zwart-witfoto's en een persoonsregister.

Van de hand van een specialist ter zake, samen met een aantal prominente medewerkers, krijgen we hier het relaas en de duiding van een belangrijke gebeurtenis tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat wel degelijk van zeer groot belang is geweest, en toch een ander beeld weet te geven van wat we vaak aan idee hebben over de militaire top van het Naziregime.
Mochten de zaken naar verwachting zijn verlopen, dan hadden we wellicht een ganse andere wending gezien in de geschiedenis, en dan hadden er heel wat zaken een ander verloop gekenD. Alhoewel….
We reizen terug naar de periode van voor, tijdens en het einde van de Tweede Wereldoorlog, en onderzoeken samen met de auteur(s) een ander beeld van de geschiedenis, nl.
de aanslagen die werden gepleegd op Hitler.
Hiermee krijgen we toch wel een andere benadering die de meeste mensen niet inschatten, en die wel degelijk bewijzen dat Hitler, ook in de militaire middens niet unaniem aanvaard werd, en zijn ideeën en daden niet onverdeeld op een warm onthaal konden rekenen.
De bijzondere aandacht gaat uiteraard naar de aanslag van 20 juli 1944, waar het werkelijk menens was, de zaken bijzonder goed in mekaar staken, en het eigenlijk een groot wonder is geweest dat Hitler kon ontsnappen aan deze moordpoging.
Het verhaal van de mensen die achter deze aanslag stonden, de ontwikkeling van het idee en de betrokken, worden op een spannende wijze gebracht, en het is dan wel een historisch werk, maar het leest als een boeiend avonturenroman.
We beleven werkelijk de hele ontwikkeling van de feiten en de gebeurtenissen, tot de mislukking, maar ook de manier waarop werd gereageerd op deze aanslag, en de slachtoffers die hierdoor vielen.
Het is een verrukkelijk werk, omdat het op een zeer toegankelijke wijze een belangrijke bladzijde van de recente geschiedenis brengt, onder al zijn aspecten en invalshoeken, op een heldere manier, wat niet steeds het geval is met dit genre werken, zeker niet voor de leken onder ons.

Hitlers Troepen      Knopp Guido      Duitse geschiedenis

De auteur probeert met dit boek een beeld te schetsen van “Heinz met de pet” in dienst van het Duitse leger, de Wehrmacht.
Hitlers besognes strekten zich zelden uit tot de gewone infanterist, hij schoof met al dan niet bestaande legers rond om zijn dromen te verwezenlijken.
Bovendien was Hitler van oordeel dat het Duitse volk de oorlog niet kon verliezen.
Mocht dat toch het geval zijn, dan was het Duitse volk geen stuiver waard en verdiende het de ondergang.

Knopp belicht, helaas vooral aan de hand van getuigenissen van hogere officieren, de positie van de Wehrmacht in de oorlog, de slag om Stalingrad en de moordpartijen op de Joden.
Voor zover het nog nodig is, maakt hij duidelijk dat het niet alleen de SS was die zich schuldig maakte aan misdrijven.

De geschiedenis van de Wehrmacht Niet minder dan achttien miljoen mannen dienden in de Deutsche Wehrmacht of kortweg Wehrmacht, zoals de Duitse strijdkrachten onder Hitler meestal worden genoemD. Opgericht in 1935 na een grootschalige reorganisatie van de Reichswehr door de nazi’s, was de Wehrmacht opgebouwd uit de Deutsches Heer (landmacht), de Luftwaffe (luchtmacht) en de Kriegsmarine (zeemacht).
Zes jaar lang speelden Hitlers troepen, die trouw hadden gezworen aan hun tiran, een cruciale rol in de veroverings- en vernietigingspolitiek van hun Führer.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bezetten ze half Europa, tot ze in 1945 de totale nederlaag moesten ondergaan.
Vijf miljoen soldaten overleefden de oorlog niet.
Binnen de Wehrmacht was er echter ook veel afkeer voor de nazi-ideologie.
Reeds vanaf 1938 werd binnen het Duitse leger verzet gepleegd tegen het regime.
Wie waren de mannen die vochten in Hitlers troepen? Wat bezielde deze soldaten om hun eigen lot, dat van hun land én de wereld te bezegelen? Guido Knopp vertelt hun verhaal, aan de hand van interviews met de laatste levende getuigen, baanbrekend onderzoek van archieven en nieuwe historische inzichten.

Ik was lijfwacht van Hitler      Misch Rochus      Duitse geschiedenis

Dat was het einde.
Een loden stilte, totaal, doods, heerste in de bunker, een echte sarcofaag van beton.
Iedereen wist dat de Führer in de volgende uren een einde zou maken aan zijn leven.
Iedereen vroeg zich af wat er daarna zou gebeuren.
Rochus Misch is de laatste overlevende lijfwacht van Hitler.
Tussen 1940 en 1945 bracht hij dag en nacht door in de nabije omgeving van de Führer, als bevoorrecht getuige van het wel en wee aan de top van het naziregime.
Misch volgde alles van op een afstand, zonder vragen te stellen.
Hij is Hitler trouw gebleven tot het bittere einde van het Derde Rijk: als laatste militair verliet hij de Berlijnse bunker na de zelfmoord van Hitler en zijn gemalin Eva Braun.
Na negen jaar gevangenschap in de USSR keerde hij terug naar Berlijn, waar hij nu nog woont.
In dit boek deed Rochus Misch voor de eerste maal het relaas van zijn jaren als lijfwacht, een kleine geschiedenis in de maalstroom van de grote wereldpolitiek.
Het verhaal werd opgetekend door Nicolas Bourcier, journalist bij Le Monde.
Het werd vertaald in meer dan tien talen.
Rochus Misch is de laatste overlevende lijfwacht van Hitler.
Tussen 1940 en 1945 bracht hij dag en nacht door in de nabije omgeving van de Führer, als bevoorrecht getuige van het wel en wee aan de top van het naziregime.
Misch volgde alles van op een afstand, zonder vragen te stellen.
Hij is Hitler trouw gebleven tot het bittere einde van het Derde Rijk: als laatste militair verliet hij de Berlijnse bunker na de zelfmoord van Hitler en zijn gemalin Eva Braun.

Bijna 91 is hij, maar nog steeds helder van geest.
Van 1940 tot 1945 werkte hij als lijfwacht, koerier en telefoonoperator in dienst van Adolf Hitler.
In het boek Ik was lijfwacht van Hitler geeft hij zijn persoonlijke beeld van de Hitler voor én achter de schermen.

Rochus Misch wordt in 1917 geboren in eenvoudig gezin in Silezië.
Hij wordt al jong wees, maar na Hitlers machtsovername treedt de grote, sterke jongeman toe tot de SS Leibstandarte.
Misch wordt in 1939 gewond tijdens de veldtocht tegen Polen en krijgt een job in het Führerbegleitkommando, de lijfwacht van Hitler.

Klinkt indrukwekkend, maar naar eigen zeggen is hij een veredelde loopjongen, die berichten moet overbrengen tussen de verschillende diensten in het rijks- en legerbestuur, en Hitler zelf.
Zijn eerste opdracht is een pakketje naar Hitlers zus in Wenen brengen.

Als nazi-Duitsland nederlaag na nederlaag begint te lijden, gebombardeerd en ingesloten wordt, trekt Hitler zich met zijn uitgebreid gezelschap terug in zijn bunker onder de rijkskanselarij in Berlijn.
In deze kleine microcosmos spelen zich heel wat drama’s af.
“Maar de sfeer bleef sereen, bijna op fluistertoon.
” De “schreeuwerige scènes” in de recente film Der Untergang noemt Misch “fout en veramerikaniseerd”.

Vriendelijk

Na de oorlog verdwijnt Misch negen jaar in een Russisch gevangenenkamp.
Hij overleeft het en mag in 1954 terugkeren naar zijn vrouw en dochter in Oost-Berlijn.

De führer deed altijd perfect normaal tegen mi J. Hij was een te vriendelijke man om een moordenaar te kunnen zijn.

Rochus Misch

Rochus Misch (29 juli 1917 in Oppeln), radiotelegrafist en deel uitmakend van de Leibstandarte-SS Adolf Hitler, is de laatste nog levende getuige van de zelfmoord van Adolf Hitler in de Führerbunker in Berlijn in 1945.

Nadat Misch zwaargewond raakte tijdens de veldtocht in Polen in 1939, kon hij na zijn herstel, als lid van het Führerbegleitkommando aan de slag en werd zo dus een persoonlijke lijfwacht van Hitler.
Rochus Misch was de enige persoon in de Führerbunker, die een wapen mocht dragen.
Alle anderen moesten hun wapen aan de dienstdoende wacht afgeven.

Misch maakte de laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog mee vanuit de führerbunker en was één van de allerlaatste aanwezigen in de bunker.
Kort nadat hij de bunker verliet werd hij door de Russen vastgenomen en overgebracht naar een gevangenis in Moskou.
Daar werd hij uitgehoord en gemarteld in opdracht van Stalin, die niet geloofde dat Adolf Hitler zelfmoord had gepleegd en de waarheid boven tafel wilde krijgen.
Hij werd dusdanig gemarteld dat hij naar eigen zeggen smeekte om geëxecuteerd te worden, maar dat gebeurde niet.
In 1953 werd hij vrijgelaten en keerde hij terug naar zijn vrouw en zijn dochter.

Rochus Misch leeft (inmiddels 90 jaar oud en geestelijk vitaal) nog steeds in Berlijn, slechts enkele kilometers van het voormalige machtscentrum van het Derde Rijk.
Hij is sinds het overlijden van Hitlers adjudant Otto Günsche in oktober 2003 de laatste nog levende persoon die van nabij heeft meegemaakt wat er zich afspeelde in de Führerbunker.

Onlangs gaf Misch een interview aan het Duitse weblog www.
roland-harder.
de.
Daarin gaf hij zijn versie aangaande het lot van Hitlers zwager Hermann Fegelein, waarvan tot op de dag van vandaag nog niet exact vast staat wat er met hem is gebeurD.

Kort na de zelfmoord van Adolf Hitler pleegden ook Joseph Goebbels en zijn vrouw zelfmoorD. Daaraan voorafgaand vermoordden zij hun zes kinderen.
Misch was getuige en vertelt daarover:

; ;Ik denk er nog regelmatig aan.
Ik kan het niet vergeten, het waren zulke leuke kinderen.
Ik zal nooit vergeten hoe Joseph Goebbels tegen me zei dat hij het liever anders had gezien.
Hij had de kinderen liever niet in de bunker gewilD. Maar zijn vrouw, Magda Goebbels, was misschien nog wel trouwer aan Hitler dan haar man en wilde haar kinderen niet een wereld in sturen zonder Nationaal-Socialisme.
;

Misch vond ook de lijken van Generaal Burgdorf en Generaal Krebs, die ook zelfmoord pleegden, waarna Misch de bunker verliet.

Volgens Rochus Misch hoorde hij pas van de verschrikkingen in de concentratiekampen na zijn vrijlating uit de beruchte Russische gevangenis LubjankA. Daarover zei hij in het uit 2006 daterende interview met www.
roland-harder.
de:

; ;Ik was geschokt toen ik bij terugkeer hoorde wat er echt gebeurd was.
Tijdens mijn gevangenschap in Rusland heeft niemand me er ooit iets over verteld, terwijl er onder de Russische officieren ook Joden waren.
Gedurende mijn werk voor Hitler heb ik er ook nooit iets over gehoorD. Dat er concentratiekampen waren, dat wist bijna iedereen.
Maar dat er daar ook mensen vernietigd werden, nee, dat heb ik nooit geweten.
Ik heb later veel boeken over de Holocaust gelezen.
Het is vreselijk! ; ; ;

Hitlers brieven en notities      Maser Werner      Duitse geschiedenis

De zwarte periode van Hitler-Duitsland blijft intrigeren.
De boekenstroom gaan ook onverminderd door.
Maar juist tussen al die publicaties zoeken we naar authentiek materiaal.

Als geen ander heet Maser toegang tot deze privé-bronnen van de leider van het Derde Rijk.
Deze geschriften tonen de werkelijke Hitler, los van het propagandabeleid dat minister Goebbels van hem schetste.

Het boek is dan ook een belangrijk standaardwerk voor de liefhebbers van geschiedenis.

 

De Duitse historicus Werner Maser schreef in 1971 een psychologische biografie van Adolf Hitler en onlangs een levensschets van Hermann Goring.
Hij verdiepte zich in Hitlers persoonlijke brieven en aantekeningen uit diverse archieven, vanaf diens jeugdjaren tot het bittere einde in het belegerde Berlijn anno 1945.
In deze uitgave geeft Maser een typerende selectie.
De originele documenten, vaak schetsmatige notities, staan afgebeeld en de vertaling wordt geleverD. Dat geheel wordt van een deskundige toelichting voorzien en geillustreerd met overbekend fotomateriaal.
Zo krijgt de lezer de kans Hitler op de huid te zitten in diens contacten en ontwikkeling van warrige denkbeelden.
Het eerste deel is chronologisch: Hitlers jeugd, soldatentijd in WO I, beginjaren van de nazipartij, verovering van de macht in 1933 en levenseinde; hier ontbreken juist de twaalf jaren van het Derde Rijk.
In het tweede deel staan drie thema's centraal: Hitlers antisemitisme, wereldbeschouwing en testament.
Deze incomplete bronnenpublicatie zal eerder vakspecialisten boeien dan het grote publiek.

Onlangs bracht Uitgeverij Aspekt bv een nieuwe titel uit van de hand van Werner Maser: ; ;Hitlers brieven en notities ; ;.
In het ruim 380 pagina's tellende boekwerk zijn veel afdrukken van aantekeningen van Hitler opgenomen, van redigerende en verklarende teksten voorzien door Maser.
Wat echter opvallend te noemen is, is de bijzondere vertaalfout op pagina 339.
Op deze rechterpagina is de Nederlandse vertaling geplaatst van het op de linkerzijde afgedrukte deel van Hitler's Politieke testament van 29 april 1945.
In de oorspronkelijke tekst wordt gezegd ….
niet verantwoordelijk gesteld te kunnen worden voor ….
, terwijl de vertaalde tekst juist zegt … wél verantwoordelijk gesteld te kunnen worden!

Onderstaand treft u het 1e deel van het Politieke Testament aan in de oorspronkelijke taal, daaronder de Nederlandse vertaling van dit deel.
De bewuste passage is gemerkt met (      )

Mein politisches Testament.

Seit ich 1914 als Freiwilliger meine bescheidene Kraft im ersten, dem Reich aufgezwungenen Weltkrieg einsetzte, sind nunmehr über dreissig Jahre vergangen.

In diesen drei Jahrzehnten haben mich bei all meinem Denken, Handeln und Leben nur die Liebe und Treue zu meinem Volk bewegt.
Sie gaben mir die Kraft, schwerste Entschlüsse zu fassen, wie sie bisher noch keinem Sterblichen gestellt worden sinD. Ich habe meine Zeit, meine Arbeitskraft und meine Gesundheit in diesen

drei Jahrzehnten verbraucht.

Es ist unwahr, dass ich oder irgend jemand anderer in Deutschland den Krieg im Jahre 1939 gewollt haben.
Er wurde gewollt und angestiftet ausschliesslich von jenen internationalen Staatsmännern, die entweder jüdischer Herkunft waren oder für jüdische Interessen arbeiteten.
Ich habe zuviele Angebote zur Rüstungsbeschränkung und Rüstungsbegrenzung gemacht, die die Nachwelt nicht auf alle Feigheiten wegzuleugnen vermag, als dass die Verantwortung für den Ausbruch dieses Krieges auf mir lasten könnte.
(      ) Ich habe weiter nie gewollt, dass nach dem ersten unseligen Weltkrieg ein zweiter gegen England oder gar gegen Amerika entsteht.
Es werden Jahrhunderte vergehen, aber aus den Ruinen unsererStädte und Kunstdenkmäler wird sich der Hass gegen das letzten Endes verantwortliche Volk immer wieder erneuern, dem wir das alles zu verdanken haben: dem internationalen Judentum und seinen Helfern.

Ich habe noch drei Tage vor Ausbruch des deutsch-polnischen Krieges dem britischen Botschafter in Berlin eine Lösung der deutsch-polnischen Probleme vorgeschlagen - ähnlich der im Falle des Saargebietes unter internationaler Kontrolle.
Auch dieses Angebot kann nicht weggeleugnet werden.
Es wurde nur verworfen, weil die massgebenden Kreise der englischen Politik den Krieg wünschten, teils der erhofften Geschäfte wegen, teils getrieben durch eine, vom internationalen Judentum veranstaltete PropagandA.

Ich habe aber auch keinen Zweifel darüber gelassen, dass, wenn die Völker Europas wieder nur als Aktienpakete dieser internationalen Geld und Finanzverschwörer angesehen werden, dann auch jenes Volk mit zur Verantwortung gezogen werden wird, das der eigentlich Schuldige an diesem mörderischen Ringen ist: Das Judentum! Ich habe weiter keinen darüber im Unklaren gelassen, dass dieses Mal nicht nur Millionen Kinder von Europäern der arischen Völker verhungern werden, nicht nur Millionen erwachsener Männer den Tod erleiden und nicht nur Hunderttausende an Frauen und Kindern in den Städten verbrannt und zu Tode bombardiert

werden dürften, ohne dass der eigentlich Schuldige, wenn auch durch humanere Mittel, seine Schuld

zu büssen hat.

Nach einem sechsjährigen Kampf, der einst in die Geschichte trotz aller Rückschläge als ruhmvollste und tapferste Bekundung des Lebenswillens eines Volkes eingehen wird, kann ich mich nicht von der Stadt trennen, die die Hauptstadt dieses Reiches ist.
Da die Kräfte zu gering sind, um dem feindlichen Ansturm gerade an dieser Stelle noch länger standzuhalten, der eigene Widerstand aber durch ebenso verblendete wie charakterlose Subjekte allmählich entwertet wird, möchte ich mein Schicksal mit jenem teilen, das Millionen anderer auch auf sich genommen haben, indem ich in dieser Stadt bleibe.
Außerdem will ich nicht Feinden in die Hände fallen, die zur Erlustigung ihrer verhetzten Massen ein neues, von Juden arrangiertes Schauspiel benötigen.

Ich hatte mich daher entschlossen, in Berlin zu bleiben und dort aus freien Stücken in dem Augenblick den Tod zu wählen, in dem ich glaube, dass der Sitz des Führers und Kanzlers selbst nicht mehr gehalten werden kann.
Ich sterbe mit freudigem Herzen angesichts der mir bewussten unermesslichen Taten und Leistungen unserer Soldaten an der Front, unserer Frauen zuhause, den Leistungen unserer Bauern und Arbeiter und der in der Geschichte einmaligen Einsatz unserer Jugend, die meinen Namen trägt.

Dass ich ihnen allen meinen aus tiefstem Herzen kommenden Dank ausspreche, ist ebenso selbstverständlich wie mein Wunsch, dass sie deshalb den Kampf unter keinen Umständen aufgeben mögen, sondern, ganz gleich wo immer, ihn gegen die Feinde des Vaterlandes weiterführen, getreu den Bekenntnissen eines grossen Clausewitz.
Aus dem Opfer unserer Soldaten und aus meiner eigenen Verbundenheit mit ihnen bis in den Tod, wird in der deutschen Geschichte so oder so einmal wieder der Samen aufgehen zur strahlenden Wiedergeburt der nationalsozialistischen Bewegung und damit zur Verwirklichung einer wahren Volksgemeinschaft.

Viele tapferste Männer und Frauen haben sich entschlossen, ihr Leben bis zuletzt an das meine zu binden.
Ich habe sie gebeten und ihnen endlich befohlen, dies nicht zu tun, sondern am weiteren Kampf der Nation teilzunehmen.
Die Führer der Armeen, der Marine und der Luftwaffe bitte ich, mit äußersten Mitteln den Widerstandsgeist unserer Soldaten im nationalsozialistischen Sinne zu verstärken unter dem besonderen Hinweis darauf, dass auch ich selbst, als der Gründer und Schöpfer dieser Bewegung, den Tod dem feigen Absetzen oder gar einer Kapitulation vorgezogen habe.
Möge es dereinst zum Ehrbegriff des deutschen Offiziers gehören - so wie dies in unserer Marine schon der Fall ist - dass die Übergabe einer Landschaft oder einer Stadt unmöglich ist und dass vor allem die Führer hier mit leuchtendem Beispiel voranzugehen haben in treuester Pflichterfüllung bis in den ToD.

Mijn politieke testament.

Sinds ik in 1914 als vrijwilliger mijn bescheiden kracht in de - het rijk opgedrongen - Eerste Wereldoorlog inzette, zijn nu meer dan dertig jaren verstreken.

In deze dertig jaar hebben slechts mijn liefde en trouw voor mijn volk mijn gehele denken, handelen en leven bewogen.
Ze gaven mij de kracht de moeilijkste beslissingen te nemen, waarvoor tot nu toe nog geen sterveling werd geplaatst.
Ik heb mijn tijd, mijn arbeidskracht en mijn gezondheid in deze dertig jaar verbruikt.

Het is niet waar, dat ik of wie dan ook in Duitsland de oorlog in 1939 heb gewilD. Hij werd uitsluitend gewild en begonnen door die internationale staatslieden, die of van Joodse afkomst waren, of voor Joodse belangen werkten.
Ik heb te veel aanbiedingen gedaan om de bewapening te beperken en te limiteren (hetgeen de komende generaties niet bij alle lafheden kunnen ontkennen) om verantwoordelijk voor deze oorlog te kunnen zijn.
(      )

Ik heb voorts nooit gewild dat er na de eerste, onzalige wereldoorlog een tweede tegen Engeland of zelfs tegen Amerika ontstaat.
Er zullen eeuwen vergaan, maar uit de ruïnes van onze steden en monumenten zal steeds weer opnieuw de haat tegen het uiteindelijk verantwoordelijke volk ontstaan, waaraan we dit alles te danken hebben: het internationale Jodendom en zijn helpers.

Ik heb nog drie dagen voor het uitbreken van de Duits-Poolse oorlog de Britse ambassadeur in Berlijn een oplossing van de Duits-Poolse problemen voorgesteld (+)- overeenkomend met het geval van het Saargebied onder internationale controle.
Ook dit aanbod kan niet worden ontkenD. Het werd alleen verworpen, omdat de competente instanties van de Engelse politiek oorlog wilden, deels vanwege de zaken die ze hoopten te doen, deels aangezet door de propaganda die het internationale Jodendom had georganiseerD.

Ik heb er ook geen twijfel over laten bestaan, dat wanneer de volken van Europa weer slechts als aandelenpakketten van deze internationale financiële samenzweerders worden gezien, dan ook dat volk mede ter verantwoording zal worden geroepen, dat de eigenlijke schuldige van deze moorddadige strijd is: het jodendom! Ik heb verder niemand daarover in het ongewisse gelaten, dat deze keer niet alleen miljoenen kinderen van Europese, arische volken zullen verhongeren, niet alleen miljoenen volwassenen mannen de dood vinden en niet alleen honderdduizenden vrouwen en kinderen in de steden door brand en bombardementen zullen omkomen zonder dat de eigenlijke schuldige, ook al was het door middel van humanere middelen, voor zijn schuld zal boeten.

Na een zes jaar durende strijd, die eens ondanks alle tegenslagen als roemrijkste en dapperste uiting van de levenswil van een volk de geschiedenis zal ingaan, kan ik niet scheiden van de stad, die de hoofdstad van dit rijk is.
Omdat de krachten te gering zijn om de vijandelijke bestorming juist op deze plaats nog langer te weerstaan, terwijl de eigen weerstand door even verblinde als karakterloze subjecten langzaam wordt ondermijnd, wil ik mijn noodlot delen met dat, wat miljoenen anderen ook op zich hebben genomen, door in deze stad te blijven.
Bovendien wil ik niet in handen van de vijanden vallen, die om hun opgehitste menigten te vermaken een nieuw, door joden gearrangeerd schouwspel nodig hebben.

Ik had daarom besloten in Berlijn te blijven en daar vrijwillig op dat moment de dood te kiezen, waarop ik meen, dat de zetel van de Führer en kanselier zelfs niet meer kan worden gehandhaafD. Ik sterf met een blij hart ten aanzien van de mij bewuste, enorme daden en prestaties van onze soldaten aan het front, onze vrouwen thuis, de prestaties van onze boeren en arbeiders en van de in de geschiedenis unieke inzet van onze jeugd, die mijn naam draagt.

Dat ik hen uit het diepst van mijn hart dank, is net zo vanzelfsprekend als mijn wens, dat zij daarom de strijd onder geen voorwaarden zullen opgeven, maar onverschillig waar tegen de vijanden van het vaderland zullen voortzetten, trouw aan de getuigenis van iemand als de grote Clausewitz.
Uit het offer van onze soldaten en uit mijn eigen verbondenheid met hen tot in de dood zal in de Duitse geschiedenis hoe dan ook eens weer het zaad ontkiemen voor een stralende wedergeboorte van de nationaal-socialistische beweging en daarmee voor de verwezenlijking van een ware volksgemeenschap.

Veel dappere mannen en vrouwen hebben besloten hun leven tot het laatst toe met het mijne te verbinden.
Ik heb hen verzocht en hen tenslotte bevolen dit niet te doen, maar aan de verdere strijd van de natie deel te nemen.
De aanvoerders van de legers, de marine en de luchtmacht verzoek ik met de uiterste middelen het moreel van onze soldaten in nationaal-socialistische zin te versterken en er vooral op te wijzen, dat ook ikzelf als stichter en schepper van de beweging de dood heb verkozen boven het laffe terugtrekken of zelfs capituleren.

Moge het eens tot het besef van eer van de Duitse officier horen - zoals dit in onze marine al het geval is - dat de overgave van een stuk land of van een stad onmogelijk is en dat vooral de leiders hier met een lichtend voorbeeld moeten voorgaan, trouw hun plicht vervullend tot in de dooD.

(       de oorspronkelijk foutieve Nederlandse vertaling luidt: ; ;Ik heb te veel aanbiedingen gedaan om de bewapening te beperken en te limiteren hetgeen de komende generaties niet bij alle lafheden kunnen ontkennen, zodat de verantwoordelijkheid voor het uitbreken van deze oorlog op mij rust.
; ;

Operatie Safehaven      Aalders Gerard      Duitse geschiedenis

Operatie Safehaven is het verhaal van een wereldwijd web dat de Duitse industriële kartels sponnen, de pogingen van de Amerikaanse regering om die netwerken bloot te leggen én de inspanningen van de Amerikaanse trusts om dat te dwarsbomen.

Op 10 augustus 1944 kwamen de Duitse topindustriëlen en nazi-bonzen in een geheime vergadering bijeen.
Centraal stond de vraag hoe ze de Duitse dochter-bedrijven, die over alle continenten waren verspreid, voor confiscatie konden behoeden.
Ook na de Eerste Wereldoorlog was de Duitse industrie er al in geslaagd in het buitenland 'ondergronds' door te werken.
Nederland was een van de landen die als wijkplaats dienden.
De geallieerde inlichtingendiensten kregen spoedig lucht van de Duitse plannen.
Om voor altijd af te rekenen met het gevaar van een Vierde Rijk, werd 'Operatie Safehaven' geboren.
Doel was het opsporen en vernietigen van het Duitse economische oorlogspotentieel, waar ook ter werelD. Achter de schermen deden Amerikaanse concerns echter hun best om de operatie te dwarsbomen, bang als ze waren dat hun nauwe banden met de Duitse (oorlogs)industrie aan het licht zouden komen.
Een onthullend boek, dat zich - zoals president Rooseveltooit zei over de geschiedenis van IG-Farben- laat lezen als een detective.

Dit boek gaat over de pogingen van de nazi's Duits economisch bezit (en technologische kennis) naar het neutrale buitenland weg te sluizen in de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog.
Doel: financiering van een 'renaissance' van het nazisme zodra de tijd weer rijp zou zijn.
'Operatie Safehaven' werd in 1944 opgestart toen de Geallieerden signalen kregen dat Duitsland bezig was een veilige haven te zoeken voor zijn goud, patenten, technische know how etC. 'Safehaven' moest dit verhinderen en ervoor zorgen dat Duitse eigendommen beschikbaar zouden komen voor herstelbetalingen en de wederopbouw van EuropA. Echter: achter de schermen probeerden Amerikaanse concerns de operatie te saboteren omdat zij bang waren dat zo hun nauwe banden met de Duitse oorlogsindustrie aan het licht zouden komen.
Spannend geschreven, gebaseerd op zeer degelijke research.
Met uitgebreid notenapparaat en register.
Aalders is onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.

De visie van de vijand      D'Haeseleer Peter      Duitse geschiedenis

Bij de start van de Eerste Wereldoorlog werd ook de propagandamachine op gang getrokken.
Heel wat fotografen werden naar het front gestuurd om de successen van de eigen soldaten en nederlagen van de vijand vast te leggen.
Beelden van de oorlog moesten de interesse en steun van de bevolking opwekken en behouden.

 

“Der grosse Krieg in Bildern” was een Duits propagandatijdschrift dat van 1915 tot oktober 1918 de oorlog in beeld bracht.
Met onderschriften in vijf of zes talen richtte het zich op een internationaal publiek.
De visie van de vijand brengt een selectie van die beelden.
Hoe keek de Duitse bezetter naar de grote oorlog? Wat haalden de Duitse oorlogsfotografen voor hun lens? Hoe gekleurd is hun blik?

 

PETER D’HAESELEER selecteerde met veel zorg de beelden voor dit unieke kijkboek.
Alle aspecten van de Eerste Wereldoorlog komen erin aan bod: de oorlog op het land, in de lucht en op zee, het soldatenleven, de militaire uitrusting, de bevoorrading, het leven aan de verschillende fronten… De foto’s zijn belangrijke getuigen, ze bieden ons een vernieuwende en controversiële blik op de Eerste Wereldoorlog.
Door de ogen van de Duitse bezetter en zijn bondgenoten.

Als resultaat van een lange moeizame zoektocht brengt Peter D’Haeseleer een groot aantal losse nummers van het Duitse fototijdschrift ‘Der grosse Krieg in Bildern’ bijeen.
Er moeten in totaal 45 nummers verschenen zijn.
Daaruit selecteerde hij een paar honderd representatieve foto’s over alle fronten en over alle aspecten van de oorlog.
Ook het dagelijkse leven van de frontsoldaat komt uitvoerig aan bod, net als de oorlog ter zee en in de lucht.
Speciale aandacht ging naar het IJzerfront, maar dan aan de Duitse kant.

Het originele aan dit boek is wel dat de oorlog nu eens bekeken wordt vanuit Duits standpunt.
Er zijn heel wat redenen waarom dat tot hiertoe nog niet gebeurd is,niet alleen uit gebrek aan belangstelling voor die kant van het front.
Er ging, vooral als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, bijzonder veel fotomateriaal verloren.
Ook de originelen van dit fotoboek zijn nergens meer te vinden.

Het verhaal van een Duitser      Haffner Sebastian      Duitse geschiedenis

Sebastian Haffner, pseudoniem voor Raimund Pretzel, werd in 1907 in Berlijn geboren.
Van zijn vader die eerst als onderwijzer werkte, maar het later tot hoofdambtenaar van het Ministerie van Onderwijs schopte, kreeg hij een liberale opvoeding, die hem gevoelig maakte voor de waarde van de persoonlijke vrijheiD. Na een opleiding tot jurist, week hij in 1938 naar Engeland uit, waar hij o.
m.
voor The Observer werkte.
Hij keerde in 1954 terug naar Duitsland waar hij zijn journalistiek werk verder zette.
Hij stierf in 1999.

Zijn nooit eerder gepubliceerde debuut Het verhaal van een Duitser begint in de zomer van 1914 als de eerste wereldoorlog uitbreekt.
Als kind van zeven vond Haffner het op de eerste plaats verschrikkelijk om de vakantie in de Pommerse bossen te moeten afbreken en naar Berlijn terug te gaan.
Heel de oorlog door hield de knaap nauwkeurig de verliezen van de strijdende partijen bij: de winst aan grond, het aantal gevangenen en de eventuele oorlogsbuit.
In een diepgravende analyse van de oorlogsbereidheid van de Duitsers onder Hitler ziet Haffner precies in deze boekhoudersmentaliteit een beslissende factor.
Ondanks de honger was de oorlog voor hen die thuis gebleven waren een ver verwijderde en rekenkundige zaak.

Daarop laat Haffner een beschrijving volgen van de woelige jaren na de Duitse nederlaag.
Wat in onze geschiedenisboeken vaagweg met de Weimarrepubliek wordt aangeduid, wordt door de auteur op twee niveaus beschreven.
Aan de ene kant geeft hij zijn eigen zeer persoonlijke beleving van die jaren van onrust, revolutie, inflatie en tijdelijk herstel van de orde.
Aan de andere kant wil hij een zo volledig mogelijk beeld geven van de omstandigheden waarin de groei van de nazipartij en Hitlers machtsovername mogelijk werden.

Deze aanpak heeft alles te maken met de wijze waarop dit boek ontstaan is.
Toen Haffner in 1938 Duitsland verliet en naar Engeland emigreerde, rijpte bij hem het idee om een boek te schrijven dat aan het Engelse publiek uit zou leggen wat er nu precies in Duitsland aan de hand was.
Van de Londense uitgever Warburg ontving Haffner daarvoor vanaf midden 1939 zelfs een wekelijks voorschot.
Toen enkele maanden later echter de oorlog uitbrak, hadden de Engelsen uiteraard andere prioriteiten en werd dit project overbodig.

Door Haffners aanpak heeft Het verhaal van een Duitser echter ook voor de lezer van vandaag nog een bijzondere waarde.
Zelden krijgt men immers zo een indringend beeld van deze woelige periode van de Duitse geschiedenis.
Precies omdat Haffner niet de grote politieke beslissingen of persoonlijkheden beschrijft, maar het alledaagse leven in de Duitse hoofdstad tegen de achtergrond van de wereldgeschiedenis, beklijven zijn ervaringen van de revolutionaire sfeer vlak na de Eerste Wereldoorlog en de ontreddering tijdens het inflatiejaar 1923.

Het getuigenis van de auteur hoe sommige van zijn schoolmakkers van de éne dag op de andere miljonair werden en zich lieten rondrijden in een limousine, terwijl gevestigde miljonairs zich geruïneerd zagen, maakt meer indruk dan een doorsnee beschrijving van een geschiedenisboek.
Dat geldt ook voor de periode Stresemann waarin in Duitsland voorzichtig de hoop op een normaal bestaan groeide en voor zijn relaas over de opkomst van het nationaal-socialisme.
De lezer wordt als het ware ondergedompeld in een tijdsbad en zo in de gelegenheid gesteld beter dan op enig andere manier te begrijpen wat een totalitaire staat voor zijn burgers betekent.

In Haffners ogen was Duitsland ongeschikt voor de democratie.
Duitsers hebben volgens hem geen talent om persoonlijk geluk te creëren en op een autonome wijze te leven.
Met uitzondering van een kleine elite die wel een zekere savoir vivre heeft, kent de grote massa in de grijze Duitse steden alleen leegheid en verveling.
Daardoor zoekt men `verlossing': hetzij in drank, hetzij in bijgeloof, hetzij in een overweldigende roes.
Dat is volgens de schrijver een gedeeltelijke verklaring waarom de Duitsers het nazisme omhelsd hebben.

Hitler gaf aan de Duitsers iets om in te geloven, het gevoel met iets belangrijks bezig te zijn, waardoor een nationalistische roes ontstonD.

De lezer krijgt ook een idee van de zware druk waaraan de bevolking van staatswege werd onderworpen.
Dat wordt ondermeer duidelijk in de knappe passage waarin Haffner beschrijft hoe de SA alle joden uit het Berlijnse gerechtsgebouw wil verwijderen.
Hoewel hij het absoluut verkeerd vindt dat deze verdienstelijke collega's uit hun functie worden ontzet, protesteert Haffner niet.

Méér nog: als één van de bruinhemden hem omwille van zijn opvallende neus vraagt of hij een jood is, antwoordt hij zonder nadenken dat hij een Ariër is.
Op hetzelfde moment beseft hij echter ook dat hij al bij zijn eerste test als liberaal gezakt is.
Haffner illustreert goed hoe het nationaal-socialisme snel heel de vertrouwde leefwereld aanvreet: niet alleen komen vriendschappen en liefdesrelaties onder druk te staan, maar ook het verenigingsleven ondergaat een metamorfose.
Sport en ontspanning verliezen hun speelsheiD. Overal wordt met vlaggen gezwaaid, worden liederen gezongen.
Mensen worden verplicht de nazi-vlag te groeten en mee te doen.
De meeste tegenstanders van het nazisme wijken uit of capituleren al snel.
Met de beschrijving van deze veranderingen breekt het manuscript helaas af.
Haffner begon aan ander werk zonder dit verhaal nog af te maken.

Het verhaal van een Duitser bezit grote literaire kwaliteiten zowel op het verhaaltechnische vlak als qua taal.
Precies dat laatste maakt het bijzonder jammer dat vertaalster Jacqueline Godfried haar werk erg mechanisch heeft verricht met weinig respect voor wat in het Nederlands mogelijk -en vooral onmogelijk- is.
Aan diegenen die zich hier niet al te veel aan ergeren, schenkt dit boek een prachtige leeservaring.

Hitler: Een onstuitbare opgang?      Gossweiler Kurt      Duitse geschiedenis

Het Duitse fascisme is aan de macht gebracht door grote kapitaalgroepen en was er het instrument van.

Dat is de centrale thesis van het standaardwerk Aufsatze zum Faschismus van Kurt Gossweiler, de grote specialist van het Duitse fascisme.

Het is een verzameling fundamentele teksten van 728 pagina's.
Daarin worden minutieus de gebeurtenissen, ontmoetingen, afspraken enzovoort, haast dag na dag, aangegeven in de jaren van de opgang van het fascisme.
Fascinerend is zijn kroniek van de betrekkingen van de NSDAP met de industriële en financiële monopolies.
Gossweiler schenkt veel aandacht aan de context van de economische crisis.
Hij wijst alle theorieën af die het fascisme willen losmaken van zijn economische basis.
Hij belicht de rol van de politieke partijen en van de sociaaldemocratie in het bijzonder tijdens de opgang van de NSDAP.

Gossweiler is geboren in 1917, het Russische revolutiejaar.
Als politiek zeer geëngageerde jonge communist heeft hij de opkomst van de nationaal-socialisten van nabij meegemaakt.
Na desertie uit het Duitse leger wordt Gossweiler leraar aan de 'Antifa-school 2041' in Taliza, Sovjet-Unie.
Bij terugkeer naar (Oost) Duitsland in 1947 wordt hij prominent partijlid van de SED en promoveert in 1963 als historicus.
Zijn hoofdthema is het fascisme.
In 1988 krijgt Gossweiler een eredoctoraat aan de Humboldt Universiteit in Berlijn.
Tot op heden is hij nog actief.
Overigens is zijn zwaartepunt niet meer de opkomst van het fascisme van de jaren 30 en 40, maar de collaps van het socialisme.
Kurt Gossweiler is een overtuigd Marxist-Leninist.
Wat hem omstreden maakt, is zowel zijn positieve oordeel over de politiek in de socialistische landen als zijn niet bijzonder kritische houding ten opzichte van het Stalinisme.

Dit alles maakt zijn beschrijvingen van de beginjaren van het nationaal-socialisme, dat hij naar goed socialistisch gebruik consequent met het verzamelbegrip 'fascisme' aanduidt, er niet minder interessant op.
Gossweilers biografie en ideologie maakt wel duidelijk vanuit welk perspectief bovengestelde vraag beantwoord wordt.
Ook maakt het duidelijk dat Gossweiler zijn vermogen tot politieke reflecti biedt het echter ook een kijk op een factor in de opgang van het nationaal-socialisme die vooral in West-Europa weinig aandacht heeft gekregen.
Namelijk de sterke invloed van sommige personen, bedrijven en industriesectoren op de politiek.
Een invloed die lang niet altijd ethisch verantwoord en zeker niet democratisch gelegitimeerd was.
Zonder zulke ondersteuning had de brede volksbeweging niet tot een dergelijk regime uit kunnen groeien.
Alleen al vanwege dat perspectief is dit boek van waarde.

De zes in deze publicatie opgenomen artikelen behandelen min of meer de jaren 1920 tot 1940.
Zij vertellen over het verraad van de sociaal-democraten aan de democratie in de jaren voor Hitlers machtsovername.
Een ander thema zijn de nauwe banden die de industrie al sinds het prille begin met Hitlers NSDAP onderhield, met de eindthese dat niet de industriëlen Hilter volgden omdat men er economisch voordeel uit verwachtten, maar dat zij juist de nationaal-socialistische politiek maakten en stuurden.
Hitler was slechts als uitvoerend werktuig 'aangesteld'.
Daarbij hoort ook het artikel dat onderbouwd hoe weinig de NSDAP een arbeiderspartij was.
Het artikel over de 'wortels van het fascisme' doet vervolgens haarfijn uit de doeken hoe kapitalisme, grotendeels gelijkgesteld aan imperialisme, onomstotelijk tot fascisme voert.
Helaas is daarbij het begrip fascisme zo vaag dat alles wat niet communistisch is, in feite als fascistoïde aan het nationaal-socialisme gelijk gesteld wordt.
Dat laatste wordt nog eens door een afsluitend artikel ondersteund, waarin het tijdschrift 'Europäische Revue', dat in Hitler-Duitsland voor regeringskritisch doorging, ontmanteld wordt als weekmaker voor Hitlers nazi-politiek.
Daarmee is wederom beargumenteerd dat alleen de communisten de ware antifascisten waren.

De conclusies die de auteur in de zes artikelen trekt, zijn dan ook niet bijzonder verrassend en kunnen kort worden samengevat.
Enerzijds hebben de arbeiders uiterste weerstand gepleegd, anderzijds waren zij willoos uitgeleverd aan de grootkapitalisten en hun fascistische bedoelingen.
De arbeiders in Duitsland zijn, door Hitlers gewiekste demagogie, doelbewust door grootkapitaalbezitters in de nationaal-socialistische val gelokt.
Immers, kapitalisme, imperialisme en fascisme, spreek nationaal-socialisme, liggen volgens het socialistische schoolboekje, in elkaars natuurlijke verlengde.
Het nationaal-socialisme was en is daarom slechts te voorkomen door een eensgezind communistisch blok, (hier te lezen als synoniem voor antifascisten) dat de strijd aanbindt met de wortels van al het kwaad: het kapitalisme.
Het succes van de fascisten verwijt Gossweiler dan ook aan de 'rechtse verraderlijke, sociaal-democratische leiders' van die tijd omdat zij, als brave schoothondjes van de kapitalisten en imperialisten, Hitler zonder weerstand zijn kwalijk werk lieten verrichten.

Uit alle artikelen spreekt een revolutionaire strijdlustigheid, die oproept tot een gesloten front om tegen het fascisme ten strijde te trekken.
Er kan geen twijfel over bestaan dat Gossweiler ideologisch het nationaal-socialisme, ten faveure van het communistische socialisme, ten zeerste afkeurt.
Of het doel de middelen heiligt problematiseert hij helaas veel minder.
Een gesloten front in de strijd duldt geen twijfel, geen interne onenigheiD. Deze zou de gelederen immers slechts verzwakken.
Die houding heeft als bekend gevolg dat ieder die kritiek uit, riskeert als verrader verbannen te worden.
Dat smoort elke open discussie in de kiem, zodat een systeem vanzelf fascistiseert.
In hoeverre deze strategie dus een optie vormt in de Vlaamse politiek van het 'cordon sanitair', zoals sommigen ze misschien graag zien, zal daarom zeer kritisch belicht moeten worden.

De gemiste kans      Tigchelaar Bert      Duitse geschiedenis

Hoge Duitse officieren behoren tot de eersten die inzien dat Adolf Hilter de ondergang van Duitsland betekent.
Alleen een staatsgreep kan het onheil afwenden.
Hilter moet in een geprovoceerd vuurgevecht worden gedooD. In september 1938 staat een zwaar bewapend overvalcommando klaar om de Rijkskanselarij in Berlijn te bestormen.

De grote organisator is majoor Hans Oster, de tweede man bij de Abwehr, de contraspionage.
Ook na het mislukken van deze eerste staatsgreep gaat Oster fanatiek door met het verzet tegen flitsen.
Via zijn beste vriend, de Nederlandse majoor Bert Sas, wil hij de wereld waarschuwen voor een komende wereldoorlog.
Sas is in 1936 en daarna in 1939 militair attaché in Berlijn.

Hij hoort van Hans Oster alles over Hilters aanvalsplannen, maar ook over nieuwe plannen voor een staatsgreep.
Hij wordt zelfs uitgenodigd om actief mee te doen.
Telkens weer speelt Sas de datum door waarop Hitler het Westen zal aanvallen.
Maar doordat de aanval steeds wordt uitgesteld, wordt Bert Sas gezien als een paniekschopper en in Den Haag niet meer geloofD.

Hij is de wanhoop nabij wanneer hij zijn laatste waarschuwing doorgeeft op 9 mei 1940.
Na de bezetting van Nederland begint de Gestapo direct met het zoeken naar de 'verraders', hetgeen er uiteindelijk toe leidt dat Hans Oster door de nazi's wordt vermoorD. Bert Sas zal later schrijven: 'Hans Oster was mijn beste, ik mag zeggen enige ware vriend'.

De geschiedenis zou anders zijn verlopen als een complot van Duitse officieren in september 1938 tegen Hitler succes had gehaD. In hun ogen voerde Hitler Duitsland naar de afgrond door op oorlog aan te sturen.
Maar op de conferentie van München stelde de Britse premier Chamberlain zich zo verzoenend tegenover Hitler op, dat die zonder oorlog zijn eis (Sudetenland) ingewilligd zag.
Hitler triomfeerde en de staatsgreep werd afgeblazen.
De organisator, majoor Oster, was goed bevriend met de Nederlandse militaire attaché in Berlijn, majoor Sas.
Oster speelde gevaarlijk spel: hij verklapte aan Sas in 1939/40 telkens de data van de voorgenomen Duitse aanval op NederlanD. Sas' waarschuwingen werden in Den Haag echter in de wind geslagen, ook die aan de vooravond van 10 mei.
Bert Tigchelaar, buitenland-correspondent van NOS en NOVA, schreef een boek over deze twee reeds bekende tragische verwikkelingen.
Het relaas is in korte hoofdstukjes in de tegenwoordige tijd geschreven, zonder register of literatuurverwijzing; levendig en spannend, soms slordig.
Genietbaar voor wie het nog niet wist.
Met enkele zwartwitfoto's.

Hitlers Schutkleur      den Hertog Peter      Duitse geschiedenis

Over het leven, de motieven en de impact van Adolf Hitler en het nazisme werden al ganse bibliotheken volgeschreven.
Toch zijn nog niet alle raadselen rond zijn drijfveren opgelost.
Vooral met betrekking tot zijn virulente antisemitisme tasten gezaghebbende onderzoekers nog steeds in het duister.
Waar kwam zijn rabiate jodenhaat vandaan? Gewapend met een nieuw analytisch instrumentarium onderzocht de Nederlandse historicus Peter den Hertog de bestaande interpretaties door Konrad Heiden, Joachim Fest, Ian Kershaw en tal van andere historici, filosofen en wetenschappers die zich over het fenomeen Hitler gebogen hebben.
Het resultaat is een interessant boek onder de titel Hitlers schutkleur.
De auteur stelde nieuwe vragen aan het primaire bronnenmateriaal, vergeleek de interpretaties en onderwierp de persoonlijkheid van de Führer aan een nauwgezet onderzoek.
Daarbij stuitte Den Hertog op een onderliggend paranoïde patroon in Hitlers gedragingen en komt tot de conclusie dat zijn ware gezicht - dat van een paranoïde antisemiet - gecamoufleerd bleef binnen de bestaande antisemitische traditie.
De auteur ontwikkelt een eigen theorie over het ontstaan van Hitlers antisemitisme, hij weet het begin ervan nauwkeuriger dan ooit te dateren en toont en passant de veranderende perspectieven op zijn jodenhaat in de geschiedschrijving van de afgelopen eeuw.

De gangbare theorie is dat Hitler tijdens zijn verblijf in Wenen, van 1908 tot 1913, al een felle antisemiet was.
Voor anderen is zijn antisemitisme ontstaan in 1916 toen hij op verlof was in München en er de explosieve immigratie van de meer traditionele Ostjuden meemaakte.
Een derde groep situeert zijn jodenhaat in de periode na de Eerste Wereldoorlog.
Eigenlijk is niet zozeer het juiste ogenblik van de aanvang van zijn vurig antisemitisme zo belangrijk, maar wel de omstandigheid of de ervaring die Hitler ertoe aanzette om het ‘uitverkoren volk’ als reden voor alle kwaad te aanzien.
Het antisemitisme in Duitsland en andere delen van Europa was natuurlijk niets nieuw.
Al in de jaren zeventig van de negentiende eeuw keerden grote groepen mensen zich omwille van de economische problemen tegen de democratie, het liberalisme en het kapitalisme.
Tal van intellectuelen baseerden zich op het sociaaldarwinisme en de ongelijkwaardigheid tussen de diverse rassen.
Mensen als Joseph Arthur de Gobineau, Richard Wagner en Houston Stewart Chamberlain stelden de joden voor als de doodsvijanden van de Duitsers.

Een van de belangrijkste politici uit die tijd was de rooms-katholieke burgemeester van Wenen Karl Lueger.
Hij noemde de joden de moordenaars van God en keerde zich tegen de communisten en socialisten waarvan de leiders volgens hem allemaal joden waren.
Hitler keek op naar Lueger, maar evenzeer had hij goede contacten met joden.
Dokter Bloch die zijn moeder tot het einde van haar dagen verzorgde, was een jooD. Verschillende joden zoals Samuel Morgenstern, Löffner, Landsberger en Jacob Altenberg kochten zijn schilderijen en hielpen hem toen door een moeilijke periode in zijn leven.
En tijdens zijn oorlogstijd kreeg hij het ijzeren kruis eerste klasse op voorstel van de joodse officier Hugo Gutmann.
Geen enkele van de weinige vrienden die Hitler in de periode voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog had, stelde toen een persoonlijke afkeer voor de joden vast.
Daarmee ontkracht de auteur tal van theorieën over de oorsprong van zijn jodenhaat.
Zoals de Freudiaanse opvatting van zijn jaloersheid tegenover de joodse dokter die zijn moeder ‘naakt zag en behandelde’, het zoeken van de schuld bij de joden voor zijn artistiek falen of zijn adoratie voor de Wagneriaanse muziek.

Overtuigender is de stelling dat Hitler pas na de oorlog fel antisemitisch werD. Diverse feiten wijzen in die richting.
Zo was hij diep ontgoocheld over de afloop van de oorlog waarvoor hij, in navolging van de meeste nationalisten, de schuld in de schoenen van de socialisten en communisten schoof, partijen die men als ‘werktuigen’ van de joden zag.
De jonge oorlogsveteraan wou ook absoluut bij het leger blijven, dat was zijn enige houvast, een andere optie had hij niet.
Daarom bleef hij zich inzetten voor de Reichswehr in Beieren en kwam er in contact met de antisemitische kapitein Karl Mayr.
Die stuurde Hitler van 5 tot 12 juni 1919 naar de universiteit van München om er een anticommunistische redenaarscursus te volgen.
Twee maanden later hield hij zijn eerste anticommunistische voordrachten in het militaire kamp van Lechfeld ‘om gerepatrieerde krijgsgevangenen te verlossen van bolsjewistische en spartakistische invloeden’.
Daarbij ging hij ook fel te keer tegen de joden.
Eén jaar later (13 augustus 1920) hield Hitler in het Hofbräuhaus zijn beruchte redevoering ‘Waarom zijn wij antisemieten?’ waarin hij de joden als een levensgevaarlijk ras bestempelde.
Opvallend daarbij is zijn uitlating dat het antisemitisme niet zozeer ‘gevoelsmatig’ moet zijn maar een ‘verstandskwestie’.
En dat er een rationele reden bestaat waarom men de joden moet ‘verwijderen’.

Dit laatste geeft aan dat Hitlers jodenhaat doordacht was en kaderde binnen een ‘rationeel’ en ‘logisch’ wereldbeelD. Van die attitude valt op basis van het primair bronnenmateriaal niets terug te vinden in zijn Weense periode en in de jaren voor het einde van de oorlog.
Een goede bron is alvast Konrad Heiden, de eerste Hitler-biograaf, die de opkomende politicus reeds kritisch volgde vanaf 1921.
Heiden was een fervent tegenstander van de latere Führer, schreef voor een socialistische en een liberale krant, en kon in 1940 dank zij de steun van Varian Fry via Frankrijk naar Amerika ontsnappen.
Heiden omschreef de jonge Hitler als iemand die bevriend was met joden en tegelijkertijd antisemiet was.
Dat klinkt raar, maar in het Wenen van voor de oorlog bestond er een latent katholiek antisemitisme mee gevoed door invloedrijke figuren als Lueger en Schönerer.
Heiden wijst ook op een belangrijk detail.
In 1918 bracht Alfred Rosenberg, die de bolsjewieken in Rusland was ontvlucht, de beruchte ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ onder aandacht van Hitler.
Dat hij die de ‘Protocollen’ goed gelezen had, blijkt ondermeer uit de toespraak van 13 augustus 1920.

Even onthullend is de stelling van historicus Anton Joachimsthaler die erop wijst dat Hitler zich na de oorlog niet aansloot bij rechtsgeoriënteerde en nationalistische ‘Freikorpsen’ maar actief participeerde ten gunste van de socialistische en later communistische regeringsraden in München.
Na de onderdrukking hiervan door de regeringsgetrouwe witten zat Hitler plots in het andere kamp.
Daarop volgde de redenaarscursus in München en Joachimsthaler wijst hierbij op de impact van de felle antisemitische publicist Gottfried Feder.
Maar is dit alles voldoende om de oorzaak aan te duiden van de jodenhaat van de latere Führer? Peter den Hertog beseft dat hij dieper moet graven en gaat in op de paranoïde houding van Hitler in tal van situaties.
Zowat alle persoonlijke getuigen wijzen op zijn overdreven wantrouwige gedrag en zelfs zijn medestander Ernst Hanfstaengl neemt het woord ‘paranoïde’ in de monD. Zo was Hitler mateloos jaloers en wantrouwig ten aanzien van al wie zijn nichtje Geli Raubal benaderde, had een enorme angst om vergiftigd te worden en zag overal intriges tegenover zijn persoon.
Zo verweet hij bij elke militaire mislukking zijn generaals van verraaD. ‘Uiteindelijk blokkeerde zijn paranoia elk zicht op de realiteit’, zo schrijft de auteur en het doet hem besluiten dat ‘Hitlers bijzonder vasthoudende, extreme en rabiate antisemitisme zich laat verklaren uit het feit dat hij de antisemitische traditie op grond van eigen paranoïde aandriften omhelsde’.

Peter den Hertog haalt ook de beruchte redevoeringen van Hitler op 30 januari 1939 en 1941 aan waarin hij ondubbelzinnig ‘de vernietiging van het joodse ras in Europa’ aankondigde.
Hij gebruikte ‘zijn’ joden als een soort onderpand om Engeland en de Verenigde Staten op zijn minst te neutraliseren.
Toen dat niet doorging ging hij daadwerkelijk over tot de deportatie en vernietiging van miljoenen joden waarvoor hij tot het einde van de oorlog enorme middelen inzette, middelen die hij aldus onttrok aan de diverse fronten.
Zelfs in de zomer van 1944, toen bleek dat de oorlog niet meer te winnen was, deporteerden de nazi’s een half miljoen joden uit Hongarije en Rhodos naar Auschwitz.
Een compleet ‘irrationeel’ gedrag die er enkel kan op wijzen dat Hitler echt pathologisch paranoïde was en de joden bleef aanzien als een levensgroot gevaar.
Die irrationaliteit blijkt ook uit zijn beslissing om tot het einde door te vechten en het Duitse volk mee slepen in de ondergang van zijn Rijk.

Peter den Hertog onthult weinig nieuwe zaken over de persoonlijkheid van Hitler maar toont wel enkele interessante verbanden en focust op een cruciaal moment in het leven van de latere Führer.
Dat was net na het einde van de Eerste Wereldoorlog en zijn nakende ontslag uit het leger.
Voor Hitler dreigde toen ‘het grote niets’.
Om dat te voorkomen zoog hij zich vol met een rabiaat antisemitisme gelinkt aan zijn afkeer voor communistische, socialistische, liberale, pacifistische en parlementaire ideeën.
Gekoppeld aan zijn paranoïde aard zorgde dit later voor een dodelijke cocktail die miljoenen mensen en een gans land in de afgrond stortte.

Hitlers antisemitisme, geen uitgemaakte zaak

Al decennia breken historici zich het hoofd over verklaringen en achtergronden voor de Jodenhaat van Hitler.
Meestal neemt men aan dat dit antisemitisme ontstond tijdens zijn verblijf in Wenen (1907-1913).
Zijn haatgevoelens zouden het gevolg geweest zijn van frustraties, omdat hij in de Oostenrijkse hoofdstad als would-be kunstenaar niet aanvaard werd en er bijgevolg een miserabel bestaan leidde.
Deze versie sluit aan bij wat hijzelf later in Mein Kampf schreef over zijn verblijf.
Volgens eigen zeggen ontdekte hij reeds in Wenen dat de bezigheid van Jood ‘gelijk was aan de pest, erger dan de zwarte dood van vroeger, waarmee ze het volk infecteerden’.
‘Oudere’ biografen (Alan Bullock, Franz Jetzinger, Bradley F.
Smith, Ernst Deuerlein,…) brengen Hitlers antisemitisme in verband met het algemeen heersende anti-Joodse klimaat in Wenen omstreeks 1900.
Naast deze ‘Weense interpretatie’ doen nog andere verklaringsmodellen de ronde.
Zo zou zijn oplaaiende Jodenhaat terug te brengen zijn tot zijn angst voor het Russische bolsjewisme onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog waarin hij een Joodse hand herkende.
De latere genocide in de vernietigingskampen was dan niet meer dan een preventieve actie om het Duitse volk te beschermen tegen een herhaling van de massamoorden, zoals deze door bolsjewieken tijdens de Russische burgeroorlog (1918-1921) werden gepleegD.

Sommige auteurs zoals Joachim Fest verwijzen dan weer naar de (vermoedelijk) seksueel ontwrichte geest van Hitler die vreesde dat duizenden Duitse vrouwen zouden verkracht worden door grijpgrage kromneuzige satanische Joden.
Ongeveer in dezelfde lijn ligt de ongeloofwaardige piste dat alles te maken had met het besef dat de Joodse huisarts van het gezin (Dr.
Bloch) moeder Hitler bij een onderzoek naakt zou gezien hebben.
In de meest recente en gezaghebbende biografie maant Ian Kershaw terecht aan tot voorzichtigheid over het precieze ontstaan van Hitlers rabiaat antisemitisme.
Gezien het anti-Joodse klimaat tijdens het begin van de 20ste eeuw (niet alleen in Wenen, maar ook elders in Europa) vindt hij het inderdaad zeer aannemelijk dat Hitler zijn eigen mislukkingen projecteerde op de bevolkingsgroep die in het Weense straatbeeld goed opviel: de Jood met de kaftan.
Een ander kantelpunt lijkt in Kershaws ogen Hitlers verlof als soldaat in München in 1916.
Hij schreef de chaos en het oorlogsdefaitisme waarin het land op dat ogenblik verkeerde toe aan de ondermijnende invloed van het Jodendom.
De definitieve ommezwaai wordt door de Britse historicus uiteindelijk in 1919 gesitueerd wanneer Hitler lid van de Deutsche Arbeiterpartei (DAP) werD.

Kansen voor psychisch onderzoek

Over Hitlers antisemitisme is inderdaad het laatste woord nog niet gezegD. De Nederlandse historicus en cultuurwetenschapper Peter den Hertog schreef over het onderwerp een proefschrift dat in 2005 in boekvorm werd uitgegeven: Hitlers schutkleur.
Achterflap en inleiding zijn in elk geval veelbelovenD. Den Hertog benadert Hitler met de methode van de geschiedenis én de psychoanalyse.
Hij gebruikt geen nieuw bronnenmateriaal, maar onderwerpt de bestaande theorieën in de vakliteratuur aan een kritisch onderzoek.
De auteur concludeert dat de ‘Weense interpretatie’ over het ontstaan van anti-Joodse haatgevoelens niet houdbaar is.
Aangezien de historische methode tot geen bevredigende antwoorden leidt, hoopt hij Hitler daarom via het psychoanalytische instrumentarium te doorgronden.
Het resultaat is een ontrafeling van de zielenroerselen van de Führer, een methode die bij vele historici wellicht de wenkbrauwen doet fronsen maar bij hen ook de onvermijdelijke wetenschappelijke nieuwsgierigheid moet opwekken.
Den Hertog stelt zich drie cruciale vragen: wanneer, waarom en hoe heeft Hitlers Jodenhaat zich kunnen ontwikkelen?

In de eerste hoofdstukken wordt uitgebreid stilgestaan bij de periode in Wenen en de jaren na de Eerste Wereldoorlog.
Den Hertog typeert Hitler als een verlegen jongeman die zijn onzekerheid en mensenschuwheid afwisselde met vlagen van agressie, dominantie en brutaliteit.
Tijdens zijn jeugd in Linz en het verblijf in Wenen ontwikkelt Hitler een dualistisch, bijna religieus getint wereldbeelD. Hij zag de wereldgeschiedenis steeds meer als een eeuwige, kosmische strijd tussen het goede en het kwade.
Deze levensvisie sloot het beste aan bij zijn angstige en wantrouwige houding tegenover anderen en vooral tegenover het onbekende.
Toen Hitler tijdens de jaren 1920 de onbetwistbare leider van de nazi-partij en een gevreesd politicus was, gedroeg hij zich in het bijzijn van notoire personen nog steeds opvallend verlegen en bijna onderdanig.

Hitlers ommezwaai in 1919

Tot het einde van de Eerste Wereldoorlog had Hitlers Weltanschauung over goed en kwaad nog geen definitieve invulling gekregen.
Vanaf 1919 lijken inderdaad de schellen van zijn ogen te vallen.
Pas dan wordt hem duidelijk dat de alomtegenwoordige Jood een gevaar betekende voor de Duitse volksidentiteit (Deutsche Volkstum).
Alles had te maken met de chaotische periode in Duitsland na de Novemberdagen van 1918.
Her en der in het land kwamen linkse radenrepublieken aan de macht.
Hitler was op dat ogenblik nog steeds soldaat en wachtte in de buurt van München op zijn ontslag uit het leger.
Als militair verleende hij diensten aan de sociaaldemocratische regering die vanaf februari 1919 in de Beierse hoofdstad de macht had gegrepen.
Meer nog, bij de communistische putsch van april 1919 was Hitler zelfs even bataljonsvertegenwoordiger voor het nieuwe regime.
De Joodse betrokkenheid in dit communistisch manoeuvre was toen nochtans algemeen gekend hetgeen de houding van de latere nazi-leider nog opmerkelijker maakt.
Kershaw wijt deze opschuiving naar links aan het politieke opportunisme van de toen reeds völkische Hitler.
Het is een bladzijde in zijn leven waarover de Duitse leider later logischerwijze deemoedig zweeg.

Peter den Hertog geeft een andere plausibele verklaring voor de politieke kronkelwegen van Hitler.
Hij zou zich namelijk herkend hebben in twee basisideeën van het links-Joodse experiment in München: de verwerping van de monarchie en de Obrigkeitsstaat (de nog steeds strenge indeling in rangen en standen).
Zijn opportunisme kwam volgens den Hertog maar echt naar boven wanneer Hitler lid werd van de commissie die moest onderzoeken wie in het leger had deelgenomen aan het linkse experiment.
De auteur meent dat de omslag naar een haatdragend antisemitisme pas hierna wordt gesitueerD. In juni volgde hij in opdracht van het leger een cursus redenaarskunst aan de universiteit.
Hitler kreeg er onder andere les van de rechtse antisemiet Gottfried Feder die vermoedelijk zijn politieke keuzes definitief bepaald heeft.
Vanaf augustus weten we dat hij voor de soldaten anticommunistische redevoeringen hield waarin hij voor het eerst publiekelijk uitvaarde tegen de Joden.
Kortom, Hitlers ommezwaai moet dus wellicht tijdens de zomer van 1919 gesitueerd worden.
Pas dan ontdekte hij dat de beloften van de linkse Joden voor een betere samenleving slechts een dekmantel waren voor de ondermijning van het Deutschtum.

Paranoia: achter de schermen van de geschiedenis

Het boek mondt uiteindelijk uit in de vraag in welke mate Hitlers antisemitisme het gevolg was van een pathologische vorm van paranoiA. Den Hertog onderwerpt de persoonlijkheid van de Duitse leider aan een nauwkeurige analyse aan de hand van de bestaande theoretische inzichten over deze ziekte.
Zo wijst hij de lezer op het bestaan van een paranoid style bij nogal wat historische fenomenen zoals bijvoorbeeld de middeleeuwse geselmonniken of het McCarthyism in de Verenigde Staten tijdens de jaren 1950.
Telkens gaat het om personen die, beïnvloed door een geestesklimaat gekenmerkt door een (apocalyptische) angst voor het kwade, een paranoïde gedrag vertonen.
Daarnaast leverde de geschiedenis ons figuren met een sterke klinische, aangeboren paranoiA. Voorbeelden hiervan waren Idi Amin of Stalin die perfect konden gedijen in een culturele traditie van wantrouwen.
Dergelijk gedrag bij politici is uitvoerig bestudeerd in het werk van Robert Robins en Jerrold Post (Political Paranoia, 1997).
Hierin komt ook Hitler aan bod als klinische paranoicus van het zuiverste soort.
Peter den Hertog onderzoekt vervolgens of en in welke mate Hitlers paranoia uiteindelijk zijn antisemitisch gedrag bepaalde.
Hij stelt dat zijn ontwrichte geest jarenlang verscholen ging achter de schutkleur van het culturele, antisemitische klimaat waarin hij opgroeide.
In wat dan de apotheose van het boek moet worden neemt de auteur ons uitvoerig mee naar het privé-leven van de Führer om te bewijzen dat hij zich ook in deze context paranoia gedroeg.
Hij verwijst uitgebreid naar het wantrouwen van Hitler tegenover zijn generaals, Geli Raubal (de enige vrouw om wie hij echt zou gegeven hebben), zijn naaste medewerkers en zijn lijfarts.

De these dat Hitler overal potentiële verraders zag is allesbehalve nieuw, evenmin als de vaststelling dat hij dit wantrouwen combineerde met een kleine cirkel van trouwe paladijnen.
Volgens Robbins en Post is dit precies de ideale mix voor een geslaagde autoritaire politicus.
Peter den Hertog herkent in dit model het gedrag van Hitler: ‘Het belang (…) van Hitlers paranoia ligt in het feit dat als hij meer paranoïde was geweest – en hij dus ook zijn directe getrouwen al snel had gewantrouwd – hij in Duitsland niet met behulp van de hem toegewijde volgelingen een relatief stabiel regime had kunnen opbouwen.
Was hij minder paranoïde geweest, dan zou hij naar alle waarschijnlijkheid niet het beleid hebben gevoerd, in het bijzonder jegens de joden.
Anders gezegd: Hitler had precies die graad van paranoia waardoor hij de zo extreem fatale rol kon spelen in de geschiedenis’.

Hitlers schutkleur biedt ongetwijfeld enkele originele inzichten.
Het boek levert een nauwgezet en kritisch onderzoek van de bestaande literatuur over Hitlers antisemitisme.
Aanvaardbaar klinkt ook de hypothese over zijn politieke omzwervingen in 1919 en zijn radicale ommezwaai naar het rabiate antisemitisme in deze periode.
Wel moet de lezer vrede nemen met de bijwijlen zelfgenoegzame taal waarmee de Hitler-biografen worden beoordeeld, de soms nutteloze illustraties in het boek en de insinuaties dat sommige onderzoekers doelbewust zijn antisemitisme weigerden te zien als een psychiatrische ziekte omdat dit zijn verantwoordelijkheid zou minimaliseren.

Het boek voldoet jammer genoeg niet aan de hoge verwachtingen.
Vooreerst zijn de meeste gegevens over Hitlers privé-leven en antisemitisme al langer bekenD. Dat zijn jodenhaat toe te schrijven is aan een pathologische vorm van paranoia is vanuit psychiatrisch oogpunt wel interessant, maar is een stelling die bij de meeste lezers niet direct verwondering zal wekken.
Den Hertog is wel bereid om de culturele traditie van die tijd als basis en als schutkleur voor het zieke brein van Hitler te zien, maar herleidt volgens mij de gruwel van de jodenvervolging en de uiteindelijke vernietiging van miljoenen mensen toch al te zeer tot de zieke geest van één man.
Tot vandaag blijven immers nog steeds vragen over de precieze invloed van zijn mentors (Karl Mayr, Gotfried Feder, Alfred Rosenberg,…) en van de “uitvoerders” op zijn plannen.
Was Hitler de enige die het monsterachtig scenario in zijn hoofd had of deed hij met zijn trawanten aan een soort antisemitisch opbod? Misschien moet Peter den Hertog bij een volgend onderzoek ook eens de psychische ingesteldheid van Hitlers inner circle onderzoeken.

Hitler   Een balans      Knopp Guido      Duitse geschiedenis

Dit boek wil een houvast bieden in het labyrint van alle kennis die er beschikbaar is over Hitler.
Het is niet nóg een biografie, maar een betrouwbare analyse van vijf dimensies van Adolf Hitler: Hitler als verleider, als privé-persoon, als dictator, als veroveraar en als misdadiger.
Niemand kan de valse Hitler beter ontmaskeren en de ware Hitler beter openbaren dan Hitler zelf.
Guido Knopp wil in dit werk ook laten zien hoe de Duitsers zich Hitler tegenwoordig herinneren.
Uit tweeduizend interviews die afgenomen zijn ter voorbereiding van dit boek is gebleken dat zij met de dictator nog lang niet klaar zijn.

Over Hitler schrijven is riskant.
Wie het toch waagt, moet zich rechtvaardigen.
Hij zal zich moeten verdedigen tegen de bewering dat een analyse van Hitler in wezen neerkomt op pseudo-wetenschappelijke persoonsverheerlijking.
Daarbij wordt echter over het hoofd gezien dat het adagium 'niet mensen maken de geschiedenis maar de sociaal-economische structuren ' in het geval van Hitler niet opgaat.
Eerst maakte de geschiedenis hem, toen maakte hij de geschiedenis.
Het Derde Rijk was ondenkbaar zonder Hitler.
Zonder hem zou het gedrocht ingestort zijn.
Hij was het ergste ongeluk dat de Duitse geschiedenis kon overkomen, de ergst denkbare catastrofe.

Guido Knopp schets een uitgebreid portret van de man die verantwoordelijk is voor de vreselijkste gebeurtenissen uit de 20ste eeuw en die de geschiedenis van talrijke volkeren op wrede wijze heeft beïnvloeD. Dit boek is het resultaat van een jarenlang onderzoek, dat in samenwerking met een groep internationaal vooraanstaande wetenschappers tot stand gekomen is.

Professor Dr.
Guido Knopp (º1948) was na zijn studie geschiedenis eerst redacteur van de Frankfurter Allgemeinen Zeitung en daarna chef buitenlandse redactie van Welt am Sonntag.
Sinds 1984 leidt hij de redactie eigentijdse geschiedenis van de Duitse televisiezender ZDF en hij doceert daarnaast journalistiek aan de op wetenschappelijke leest geschoeide Gusta Siewerth Akademie in Weilheim.
Vor zijn boeken en talrijke televisiedocumentaires werd de auteur al meermalen onderscheiden.

Een balans van Adolf Hitler (verleider)

n.
A.v.
Guido Knopp, Hitler.
Een balans.
Een intrigerende analyse van Hitler, als privé-persoon en als politicus, Berlijn 1995

Tegen de vijanden van het volk

Uitspraken van Hitler: ‘Verdragen gelden alleen zolang ze mij nuttig uitkomen’.
‘Het werk dat Christus begonnen is, zal ik voltooien.
’ Iemand anders zei: ‘Ik geloof nu eenmaal dat Hitler door Gods genade is uitverkoren’.
Hitlers diabolische beheersing van de massasuggestie heeft hem de weg naar de macht gebaanD. De algemeen verbreide ontevredenheid was de ideale voedingsbodem voor Hitlers agigatietalent.
‘De meesten geloofden echt dat hij niets wist van de concentratiekampen’.
De aantrekkingskracht van zijn optredens had alles met de agressieve verpakking te maken.
‘Ons motto luidt strijd en verder niets’, aldus Hitler.
Hij zei in het openbaar wat anders alleen in obscure cafés te horen was.
Zijn toespraken waren steeds gericht tegen ‘de vijanden van de natie’: liberalen, democraten, marxisten en altijd weer de Joden.
Hij verwoordde de collectieve ontkenning van de werkelijkheid, de vernedering van de nederlaag, het onterechte vredesverdrag, de onacceptabele grondwet, de veranderde tijD. Door de combinatie van demagogie en aureool van ‘heilige ernst’ stak hij ver uit boven rivaliserende volksmenners.

Nauwkeurig voorbereide toespraken

Hoe spontaan Hitler op het podium ook overkwam, hoe ongeremd zijn woordenvloed ook leek, zijn optreden was altijd vrij nauwkeurig ingestudeerD. Hitler bestudeerde urenlang voor de spiegel zijn gezicht en mimiek en probeerde nieuwe variaties uit.
Zijn theatrale gebarentaal leek op die van de Italiaanse fascistenleider Mussolini.
Dit was echter voor de Duitsers iets nieuws.
Hij dwong zich om met een lagere stem te spreken dan hij van nature had, zodat hij mannelijker en voller overkwam.
Als hij in hoogste opwinding verkeerde, overschreeuwde hij zich doelbewust, zodat zijn stem oversloeg.
Ook dit oefende hij op zijn kamer, tot schrik van allen die het toevallig hoorden.
Hitler moest aan zijn presentatie werken, omdat hij van nature niet de meest sympathieke indruk maakte.
Zijn uiterlijk was niet bevorderlijk voor zijn verleidingskunst: ‘Die haarlok voor zijn ogen, zijn weinig imposante lengte, de lelijke proporties van zijn ledematen, zijn onbeholpenheid, zijn enorme platvoeten, lelijke neus, nietszeggende mond en dat borstelsnorretjes…’ Hij had ook geen mooi klinkende stem.
Hitler had de gave om zijn wil te uiten en toehoorders te hypnotiseren.
‘Bij zijn toespraken op grote bijeenkomsten was hij altijd kletsnat en verloor 4 tot 6 pond’.

Het volk, dat hij slechts nodig had voor zijn macht, verachtte hij

Diep in zijn hart verachtte Hitler de mensen die hem vereerden.
Hij schrijft in Mein Kampf: ‘Het volk is in overwegende meerderheid zo vrouwelijk ingesteld, dat denken en handelen veeleer bepaald worden door gevoelsmatige ervaringen dan door nuchtere overwegingen.
’ De massa was voor hem de grondstof die hij nodig had om zijn politieke visie vorm te geven.
Hitler hield zich verre van de overtuigingskracht van rationele argumenten.
Hij wilde hartstochten ontketenen.
Hitler maakte gebruik van één van de grondbeginselen van het reclamewezen: het eindeloos herhalen van eenvoudige leugens.
In het openbaar sprak hij vrijwel nooit voor de vuist weg.
Hij bereidde zijn toespraken grondig voor en hij overdracht alle details tot in de puntjes.
Tijdens een opvoering las hij zelden de tekst letterlijk voor.
Hij vond dat het voorlezen van een tekst een te grote afstand tot het publiek creëerde en noteerde in de regel als kapstokjes voor zijn gedachten alleen de belangrijkste trefwoorden.
Dankzij zijn uitzonderlijk goede geheugen kon hij pretenderen dat de gerepeteerde tekst hem ter plekke inviel.

Keuze voor het hakenkruis om indruk te maken

Zijn toespraken duurden vaak langer dan twee uur.
Hij maakte grapjes, was vaak boosaardig sarcastisch en spottend of had leedvermaak.
Aanvankelijk was zijn stijl vulgair, cynisch en vaak schunnig en zijn woordkeus nogal grof.
‘Vaak was er niet eens een microfoon.
Wie een toespraak hield, moest dus met overdreven gebaren en een luide stem proberen de zaal te bereiken.
’ De NSDAP werd steeds meer een beweging rond Hitler.
Discussie vond er niet plaats, er werd alleen van boven naar beneden bevolen.
De NSDAP was een luchtbel die in hoge mate louter uit propaganda bestonD. De ideologie van de partij was haar propagandA. Zijn partij was geen partij met een programma, maar een propagandabeweging.
Neem bijvoorbeeld de kleuren: het schreeuwende rood van de reusachtige affiches.
Hij zocht intensief naar een embleem dat veel indruk zou maken op affiches en koos voor het hakenkruis, dat Indo-Germaanse wortels haD.

Mislukte staatsgreep

Hitler bouwde knokploegen en ranselbendes in 1921 uit tot het meest effectieve propagandawapen in de eerste jaren van zijn parti J. Het werd de Sturmabteilung (SA).
De paramilitaire eenheden vertoonden dezelfde antagonistische trekken die de Hitlerbeweging vanaf het allereerste begin kenmerkten: propaganda en intimidatie, ceremonieel en terreur, verleiding en gewelD. Hitler en zijn medestanders dachten dat ze over voldoende steun bij de bevolking beschikten en besloten tot een amateuristisch opgezette staatsgreep, op 9 november 1923.
Het debacle kostte veertien mensen het leven.
De NSDAP, de partijkrant en de knokploegen werden verboden.
Voor Hitler was zijn gevangenisstraf een zware klap, maar hij schreef er wel zijn Mein Kampf.
In 1925 kwam hij alweer vri J.

Hitler als substituut voor religie

Dramaturgie was voor Hitler het middel om zijn toehoorders hun geestelijke vermogens te ontnemen.
Doelbewust beukte hij door lange, omtrekkende bewegingen de opnamecapaciteit van de aanwezigen kapot en door het opsommen van bekende programmapunten probeerde hij hun tegelijkertijd een slaapverwekkend gevoel van vertrouwdheid te geven.
Murw gebeukt lieten de toehoorders zich daarna kritiekloos door demagogische leuzen en fraai klinkende kreten meesleuren om vervolgens door de combinatie van bezweringen en begeestering in extase te raken.
Hitler werd nerveus of raakte het overzicht kwijt als iemand zijn beweringen in twijfel trok.
Voor de Hitlerjugend was Hitler ‘alles bij elkaar genomen een substituut voor een religie’.
‘Er waren mensen die tot Hitler baden’.
‘In Duitsland bestond in die tijd een geestelijk vacuüm.
Een groot deel van de bevolking stond ver van de religie af.
Het nationaal-socialisme was voor velen een substituutgodsdienst’.
‘Hij was een Übermensch en voor ons op de een of andere manier geslachtloos.
De situatie was toen misschien te vergelijken met de mensen die tegen Jezus opzagen’.

Verkiezingswinst

Hitler wist met groeiende behendigheid zijn voordracht aan het aanwezige publiek aan te passen.
De inhoud volgde hetzelfde grondpatroon, maar hij kon de vorm van zijn presentatie variëren.
Hij beheerste het hele scala aan emotionele expressiemogelijkheden.
Hitler verwoordde zonder terughoudendheid wat zijn toehoorders stilletjes dachten.
De economische crisis was een vruchtbare voedingsbodem voor de kunsten van de demagoog.
De economische crisis sloopte het laatste restje van de toch al geringe weerstand van de Republiek van Weimar.
In 1928 waren er 1,3 miljoen werklozen, in 1932 ruim 6 miljoen.
De verkiezingen van 1930 veroorzaakten een aardverschuiving.
Het aantal stemmen op de NSDAP verzevenvoudigde en Hitler partij veroverde bijna een vijfde van de Rijksdagzetels.
De gedachte dat een sterke leider de problemen kon oplossen, begon wortel te schieten, ook buiten de partijmuren.
Hitler vermeed nu consequent radicale uitspraken en antisemitische uitvallen en probeerde in brede kringen van de burgerij geaccepteerd te worden.
In 1932 kreeg de NSDAP 37,3 procent van de stemmen en was daarmee de sterkste partij geworden.
Bij de volgende verkiezingen liep het aantal stemmen wel terug.
Het was duidelijk: via de kiezers zou men nooit de alleenheerschappij kunnen verwerven.

Weg naar de macht, ‘dankzij Gods hulp’

Qua uitgaven en moderne inslag waren de verkiezingscampagnes van de NSDAP onvergelijkelijk.
Via de ether bereikte men bijvoorbeeld grote delen van het lanD. Onafhankelijke informatiebronnen werden willoze indoctrinatiemiddelen.
De doctor in de filosofie Joseph Goebbels was degene die de methoden om de massa te manipuleren tot in de perfectie verfijnde.
Goebbels zei: ‘Wat een omslag dankzij Gods beschikking’.
Hitler eindigde wel eens een toespraak met ‘amen’.
Hitlers mannen onderdrukten gewetenloos hun politieke tegenstanders.
Vooral de linkse partijen werden met barbaarse terreur bestreden.
De brandende Rijksdag leverde ten slotte het excuus om de linkse oppositie publiekelijk met de methoden van de politiestaat uit te schakelen.
En weer was het dat Hitler zei: ‘…dankzij Gods genadige hulp…’ De NSDAP zou nooit meer dan 43,9 procent van de stemmen halen.
Goebbels zei: ‘We zullen de mensen bewerken tot ze onze eigendom zijn.

Iedereen weer aan het werk

Al in 1936 was nagenoeg iedereen aan het werk en was het dieptepunt in de industriële productie voorbi J. Het hart van de maatregelen bestond uit een enorm werkverschaffingsprogrammA. Er werden grote projecten opgezet als het droogleggen van moerassen, kanaliseren van rivieren, ontginnen van woeste grond, bebossen van braakliggende velden, aanleggen van wegen en kanalen en de bouw van openbare gebouwen.
Er ging een psychologische kracht uit van dit door de propaganda als ‘slag om de arbeid’ betiteld beleiD. Monotoon, zwaar werk werd verheven tot ‘nationaal opbouwwerk’.
Ook de geforceerd doorgevoerd wapenproductie heeft ontelbare arbeidsplaatsen geschapen.
Iedereen zag dat de ellende van de straat verdwenen was.
Het regime had allerlei maniertjes om de arbeiders aan zich te binden.
Er was bijvoorbeeld een door de staat georganiseerd vakantieprogrammA. De begroetingsformule ‘Heil Hitler’ en de ‘Duitse groet’ (gestrekte rechterarm) werden ook aan niet-partijleden opgelegD.

Partijdag volgens protestantse liturgie

Vooral door zijn ogenschijnlijke succesrijke buitenlandse politiek kon Hilter in brede kring op bijval rekenen.
Het stap voor stap terugdraaien van de bepalingen uit het Vredesverdrag van Versailles was psychologisch gezien een meesterstuk.
Hoogtepunt van deze doelgerichte misleiding waren de Olympische Spelen in 1936 in Berlijn.
Voor de hele wereld poseerde Hitler als tolerante vader des vaderlands en vredestichter.
Door de overheid georganiseerde moorden werden en passant geaccepteerd als een bijverschijnsel van een vasthoudende koers.
De poging om Kerst te vervangen door een midwinterfeest tijdens de winterse zonnewende, bleek een vergissing.
De jaarlijkse rijkspartijdag in september was het glanzende hoogtepunt in de nationaal-socialistische feestkalender en tevens de hoogste uitdrukking van de cultus van de volksgemeenschap.
Elke manifestatie was opgebouwd volgens het schema van de protestantse liturgie: oproep, verkondiging, belijdenis.

Een Hitleraltaar in huis

De trouwste aanhangers had Hitler bij de Duitse jeugD. De jongeren waren willoos aan de verleidingskunsten van de opperrattenvanger overgeleverd, omdat ze nooit een andere wereld gekend hadden.
Niet weinigen zouden hun gehoorzaamheid in de laatste dagen van de oorlog op Hitlers bevel met hun leven bekopen.
De verering van de alleenheerser leidde tot uitwassen.
In veel huishoudens was een Hitleraltaar.
‘Christus is door Adolf Hitler tot ons gekomen’, prees een kerkenraad in Thüringen.
Iemand anders zei: ‘Uit oneindige liefde voel ik mij geroepen onze Schepper er dagelijks voor te danken dat hij ons en het hele Duitse volk door Zijn genade zo’n heerlijke Führer geschonken heeft.
’ Hitler verbleef vaak in de Berghof op de Obersalzberg bij Berchtesgaden en die plaats groeide uit tot een pelgrimsoorD.

Hitler sleurde velen mee naar de hel

Het enthousiasme voor Hitler sloeg vaak om in extase.
De uiterlijk niet bijzondere man maakte vooral op vrouwelijke bewonderaars een verpletterende indruk.
‘Toen Hitler mijn vader persoonlijk de hand gedrukt had, heeft mijn vader zijn hand uit piëteit enige tijd niet meer gewassen.
(…) Wij waren gewone burgers, zonder contacten in het buitenland en waren van alle andere informatie afgesneden.
’ ‘Als de Führer dat wist…’ werd het universele excuus voor de uitwassen van het Derde Rijk.
Voor de toenmalige Duitsers had Hitler op economisch en buitenlands gebied een reeks voor onmogelijk gehouden wonderen verricht.
Miljoenen lieten zich paaien door zijn verleidingskunsten en lieten zich door de prediker van politieke wonderen meesleuren naar de hel.

Hitler's Wetenschappers      Cornwell John      Duitse geschiedenis

Hitlers wetenschappers: Wetenschap, oorlog en het duivelse pact

Omschrijving: John Cornwell draait zijn hand niet om voor een boek met een controversieel themA. Enkele jaren geleden zorgde zijn relaas over het (vermeende?) antisemitisme van Pius XII en diens medeplichtigheid met de jodenvervolging voor heel wat opschudding (Hitlers paus, 1999).
Met Hitlers wetenschappers kiest hij opnieuw niet voor de gemakkelijke weg.
Het laatste woord over de rol van de Duitse wetenschap tijdens het nazi-regime is nog niet gezegd; zeer recente onthullingen over het Duitse atoomprogramma hebben dit nog maar eens bevestigD. In tegenstelling tot zijn onthullingen over de rol van de Kerk vóór en tijdens de oorlog neemt Cornwell deze keer wel een iets meer genuanceerd standpunt in.
De wetenschappers die besloten in nazi-Duitsland te blijven, kunnen wel niet op zijn goedkeuring rekenen, maar worden minder hard beoordeeld dan Pius XII.

De Duitse wetenschap tot 1933

In tegenstelling tot andere boeken over dit onderwerp (bvB. J. Medawar en D. Pyke, Hitlers geschenk, 2003) besteedt Cornwell ruime aandacht aan de wortels van de succesvolle Duitse wetenschap tijdens de eerste decennia van vorige eeuw.
Duitsland bezat een enorm potentieel aan intellectueel kapitaal, wetenschappelijke infrastructuur en ervaring.
Vooral op het vlak van de fysica, de chemie en de biologie was het land toonaangevenD. Eén voorbeeld: in 1921 waren de helft van de Nobelprijzen voor natuurkunde en geneeskunde toegekend aan Duitsers of Duitstaligen.

Ofschoon in bijna alle toonaangevende landen wetenschap cA. 1900 ondergeschikt was aan het nationaal belang, waren in het keizerlijke Duitsland politiek, industrie, wetenschap en universiteiten meer dan elders met elkaar verstrengelD. Prototype hiervan was Fritz Haber, één van de grootste Duitse scheikundigen.
Haber was een overtuigd patriot die het leger voorzag van de eerste chemische wapens (het in 1915 voor het eerst gebruikte chloorgas was zijn geesteskind).
Niet alleen de wetenschappelijke wereld schurkte zich tegen de politieke en militaire machtsconcerns.
Ook het bedrijfsleven probeerde zonder veel scrupules zo veel mogelijk overheidsopdrachten in de wacht te slepen.
Zo werkte het industrieel chemisch concern IG Farben tijdens de Eerste Wereldoorlog mee aan de productie van gifgassen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette het alle morele principes aan de kant door de levering van het gifgas Zyklon B aan de gaskamers en door het inzetten van slavenarbeiders in hun fabrieken.

Sinds het einde van de 19de eeuw waren ideeën over raszuiverheid in Europa algemeen bekenD. Dit vond zijn inspiratie in de racistische theorieën van Charles de Gobineau en Herbert Spencer en vond een bijkomende legitimatie in het biologisch darwinisme.
In Duitsland sijpelden ook deze ideeën door in de klassen van bedrijfsleiders.
Zo organiseerde bijvoorbeeld Fritz Krupp (inderdaad, van de Krupp-fabrieken…) in 1900 een controversiële essaywedstrijd die een prijs beloofde aan degenen die het belang van een sterke natiestaat op basis van erfelijke biologische principes kon aantonen.
Niet toevallig krijgen we in dezelfde periode in Duitsland en elders de opkomst van de eugenetica (het wetenschappelijk onderzoek dat via de studie van erfelijkheidsfactoren het menselijk ras wou verbeteren).
Kortom, Hitlers rassentheorieën bezaten een (pseudo-)wetenschappelijke achtergrond en kwamen dus niet uit de lucht vallen.

Eigenlijk verloor Hitler de oorlog op 7 april 1933.
Op die dag werden in Duitsland alle joodse wetenschappers ontslagen.
Wetende dat een kwart van de Duitse Nobelprijswinnaars van joodse afkomst was, krijgt men een idee welke aderlating dit betekende voor de Duitse wetenschap.
Het vervolg is bekenD. Duizenden vorsers, professoren en beloftevolle assistenten besloten om te emigreren, vaak naar Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waar ze hun bijdrage tot de geallieerde oorlogsindustrie en de uiteindelijke overwinning leverden.
In één klap maakte Hitler dus de voorsprong van Duitsland in de industrie en de wetenschap ongedaan.
In onze ogen is deze beslissing onwaarschijnlijk dwaas.
Rekening houdend met de weltanschauung van het nationaal-socialisme is ze enigszins te begrijpen.
Het nazisme met zijn verheerlijking van het volk als organisch gegroeide eenheid stond immers haak op het intellectualisme en het mechanische denken van de moderne wetenschap.

Nazi’s en wetenschap

De wetenschappelijke kennis van Hitler zelf was amateuristisch en doorspekt met bijgeloof.
Tijdens de oorlog raakte hij wel meer overtuigd van het militaire nut van sommige uitvindingen.
Toch bleef hij over het algemeen vrij wantrouwig tegenover de producten van de moderne wetenschap.
Tijdens de jaren twintig stelde hij nog dat de beste verdediging van het vaderland niet in zijn wapens gelegen was maar in zijn burgers die een levende muur van mannen en vrouwen moesten vormen.
De weinige beschikbare bronnen geven aan dat Hitler ook weinig heil zag in de ontwikkeling van de atoombom.
Hij kon de impact van een dergelijk wapen blijkbaar niet inschatten.
De wetenschappelijke opvattingen van Heinrich Himmler waren zo nodig meer bizar.
Hij dweepte met de Welteislehre, een waanzinnige theosofische theorie volgens de welke de aarde na een strijd van vuur en ijs in een apocalyptische catastrofe zou vernietigd worden.
Ook droomde hij er van om alcohol te winnen uit de uitstootgassen van schoorstenen en benzine uit sparrenwortels en geraniums.

Wetenschappelijke inzichten werden volledig gemodelleerd volgens de nationaal-socialistische idealen.
Hitler stelde immers dat “de wetenschap door de Völkische staat moet worden aangewend om de nationale trots te vergroten”.
Dit gaf aanleiding tot een zeer eigenzinnige interpretatie van wetenschappelijke theorieën.
De erfelijkheidswetten van Mendel werden aangegrepen om de Duitse raszuiverheid te bepleiten.
Van de eugenetische stellingen nam men wel de euthanasie van zwakke en zieke elementen over, maar niet de afwijzing van de oorlog.
De oorlog bracht in de ogen van vooraanstaande eugenetici het betere mensentype om het leven en was daarom “schadelijk voor wenselijke erfelijke eigenschappen”.
Dit laatste paste dan weer niet in het confrontatie-denken en de oorlogszucht van de nazi’s.
Zelfs in ogenschijnlijk neutrale wetenschappen zoals de kwantumfysica werd krampachtig gezocht naar parallellen met de nazi-ideologie.
Zo stelde de Duitse natuurkundige Jordan dat in bacteriën een kleine groep van bijzondere moleculen aanwezig waren die met een dictatoriaal gezag over het totale organisme waren begiftigd … kortom, in zijn ogen nog maar eens een bevestiging van het Führer-principe.

Een echt coherent wetenschapsbeleid was in nazi-Duitsland eigenlijk onbestaande.
Het wapenprogramma was het resultaat van intriges tussen verschillende concurrerende kliekjes en krijgsheren die allen met hun eigen militair-technische hersenspinsels in de gunst van Hitler probeerden te komen.
Rond de Führer voltrok zich naar het einde van de oorlog een toenemend machtsspelletje van zijn paladijnen én van de grote bedrijven die via overheidsopdrachten probeerden munt te slaan uit de oorlog.
De onderlinge wedijver en de tegenstrijdige signalen van de partijtop verklaren onder andere waarom Duitsland onvoldoende onderzoek verrichtte naar één van de voornaamste uitvindingen van die periode: de radar.
Groot-Brittannië zag veel sneller de voordelen hiervan in en plukte hiervan ook de vruchten.

Het gebrek aan visie verklaart waarom Nazi-Duitsland zijn energie over meerdere projecten verdeelde.
Eén hiervan is de rakettechnologie op de basis van Peenemünde onder leiding van Wernher von Braun.
De speciale belangstelling van de nazi’s voor raketten met militaire doeleinden had te maken met de Vrede van Versailles die over dit soort wapens met geen woord had gerept.
Andere wonderwapens raakten niet verder dan het brein van hun bedenkers of het experiment: locomotieven in beton, supersonische motorboten, vliegboten, wonderpistolen die niet recht konden schieten, afstandsbedieningen om elektrische apparatuur uit te schakelen, … Duitse soldaten konden alleen maar hopen dat de uitvindingen nooit in de praktijk werden omgezet, zoals bleek uit de ongevallen met de goedkope jachtvliegtuigen (Volksjäger) op het einde van de oorlog.

Helden, schurken of meelopers?

Hét centraal thema in Cornwells boek is de vraag naar de morele verantwoordelijkheid van de Duitse wetenschappers voor het misdadige regime van hun lanD. Minutieus onderzoekt hij de beweegredenen van de geleerden die tijdens de jaren 1930 besloten in het land te blijven.
De kritiek op zijn vorig boek indachtig hoedt hij zich voor een uitgesproken stellingname.
Toch meent Cornwell dat de wetenschappers zich direct of indirect schuldig hebben gemaakt aan de wandaden van het nazi-regime.
In zijn ogen waren het geen helden die de nazi’s saboteerden, wel meelopers die de ogen sloten voor het schurkachtige regime.

Cornwell ziet de atoomfysicus Werner Heisenberg (na de oorlog beticht van betrokkenheid in het atoomprogramma van de nazi’s) als het prototype van de Duitse onderzoeker die schipperde tussen enerzijds wetenschappelijke onafhankelijkheid en anderzijds volgzaamheid tegenover het regime.
Hij gebruikt de recente bekendmaking van de Kopenhagen-gesprekken (1941) met Niels Bohr om uiteindelijk toch een oordeel te vellen over Heisenberg, en deze valt in zijn ogen negatief uit voor de omstreden atoomgeleerde.
Echt overtuigen kan de auteur niet met zijn argumentatie.
De rol van Heisenberg blijft ook na het lezen van het boek in het duister gehulD. Het is daarom niet aangewezen om deze man als uithangbord voor de Duitse wetenschappers te gebruiken.
Cornwell geeft zelf toe dat overtuigde aanhangers van het nazisme onder wetenschappers een minderheid waren.
Velen keurden het anti-intellectualisme en het racisme af, maar bleven uiteindelijk uit eigenbelang (vrijwaring van hun carrière of benoeming, het voortzetten van hun projecten, de bezorgdheid om het gezin,…).
Velen lieten zich tijdens de jaren 1930 ontvallen dat ze in Duitsland bleven om de wetenschap te vrijwaren voor het ogenblik dat het verderfelijke regime van het toneel verdween.
Voor ons kan dit getuigen van een beperkt inschattingsvermogen van de politieke situatie, maar voor de patriottische Duitsers die de vreselijke draagwijdte van het nieuwe regime nog niet konden inschatten was dit toen een moreel aanvaardbare optie.
Dat sommigen tijdens de oorlog bij wapenprogramma’s waren, is moreel niet goed te keuren maar moet toch gezien worden in de toenmalige context van het totalitair regime waarin zij leefden.
Wat moet er dan gezegd worden van de wetenschappers die – weliswaar in naam van de democratie - in de Verenigde Staten aan een atoomwapen werkten? Het is overigens bekend dat vele atoomfysici in beide kampen gewetenswroeging hadden over hun medewerking aan dergelijke programma’s.

Het boek presenteert ons niettemin een interessante synthese over de Duitse wetenschap tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog.
Het zet de lezer aan tot reflectie over de maatschappelijke positie van de wetenschapper vroeger en nu.
Deze leeft immers niet in een vacuüm; hij/zij heeft de taak om het eigen handelen voortdurend tegen het licht te houden van wat moreel en humanitair verantwoord is.
Cornwell waarschuwt terecht voor de uitdagingen en verleidingen die vele wetenschappers te wachten staan.
Hitlers wetenschappers is aldus niet alleen een geschiedenisboek maar ook een stukje wetenschapsfilosofie waar de geschiedenis als spiegel voor heden en toekomst wordt gebruikt.
Deze neiging om te (ver)oordelen maakt de sterkte van het boek uit, maar ook gedeeltelijk zijn zwakte...Naar analogie van Cornwells vraag wie Heisenberg nu precies was (held, schurk of meeloper)kan men zich als de vraag stellen wat de auteur wil zijn: historicus, essayist of rechter?

Tenslotte nog dit: over de wetenschap in nazi-Duitsland is het laatste woord nog niet gezegD. In maart van dit jaar maakte de historicus Karlsch openbaar dat de nazi’s wel degelijk over een atoombom beschikten en deze in maart 1945 tot ontploffing brachten in de deelstaat Thüringen (zie Rainer Karlsch, Hitlers Bombe, 2005).
Tussen haakjes: als dit klopt, ging het zo goed als zeker om een zogenaamde “vuile bom”, een radio-actieve bom op basis van niet-verrijkt uranium.
Het wordt uitkijken of Heisenberg hierbij betrokken was.

Hitlers gewillige beulen      Goldhagen Daniel Jonah      Duitse geschiedenis

Nog altijd zijn mensen verwonderd over het hoe en waarom van de verschrikkelijke genocide op de joden.
Niet het recentste boek over deze materie, maar zeker één van de meest controversiële is het boek 'Hitlers Gewillige Beulen' van Harvard-politicoloog Daniel Jonah Goldhagen, dat in 1996 voor de eerste maal in Nederlandstalige vertaling verscheen.
In dit boek, waarmee hij in 1994 een prijs won als beste dissertatie in het domein van de comperatieve politicologie, gaat Daniel Goldhagen op zoek naar het waarom van de holocaust.
Hoe kon dit gebeuren? Zijn stelling als waren alle Duitsers mededader en mee verantwoordelijk is even controversieel als verrassenD. Op basis van geheel nieuw wetenschappelijk onderzoek en drie uitgebreide case-studies tracht hij zijn stelling te bewijzen.

Traditionele verklaringen voor de gruwel van de holocaust vertrekken vaak vanuit een antisemitisme dat beperkt blijft tot de kaders van de NSDAP.
De SS zou gewone burgers hebben gedwongen om mee te helpen, mensen wisten niet met wat ze precies bezig waren (als bureaucratische tandwielen in een goed geoliede machine) of luisterden blindelings naar bevelen (Befehl ist Befehl).
Volgens Daniel Goldhagen is niets minder waar.
Zijn boek vertrekt vanuit een theoretische situatieschets van de opgang van het antisemitisme in de Duitse samenleving lang voor de 20e eeuw.
Het stelt dat er gedurende de geschiedenis bijna voortdurend een latent antisemitisme aanwezig was in de Duitse samenleving dat met regelmatige tussenpozen een acute en virulente vorm aannam.
Hij ontleed allerlei situaties die volgens hem zijn stelling ondersteunen.
Zonder al te veel kritiek te willen leveren kan ik mij echter niet van de indruk ontdoen dat Goldhagen zich hierbij schuldig maakt aan een vorm van sleutelgat-geschiedschrijving.
Hij tracht zijn stelling te bewijzen en vanuit deze voorafname ziet hij in vele feiten die eigenlijk voor meerdere interpretaties vatbaar zijn een bevestiging van zijn stelling.
Het beeld dat Goldhagen creëert van de Duitse maatschappij is, bij overpeinzing, verschrikkelijk.
Lang voor er van Hitler of de NSDAP sprake was, was de Duitse maatschappij doortrokken van antisemitisme.

Lang voor Hitler zijn vernietigingsmachine bedacht, leefde bij het Duitse volk de gedachte dat de joden op de één of andere manier geëlimineerd moesten worden.
Wanneer Hitler aan de macht kwam en hij zijn holocaust wilde starten had hij dan ook geen enkele moeite om hiervoor medestanders te vinden die vol overtuiging aan zijn zijde stonden en hielpen bij de uitvoering van deze verschrikking.
Bij hen leefde de opvatting dat de eliminatie van de joden niet alleen noodzakelijk was maar tevens gerechtvaardigD. Deze vaststelling dwingt ons ook om na te denken of ook vandaag nog, in onze Westerse liberale democratieën, de mogelijkheid bestaat dat racistische opvattingen de onderliggende gedachtestroom kunnen zijn van een ganse maatschappi J. Het kan een waarschuwing zijn en een oproep tot behoedzaamheid met betrekking tot vooroordelen of 'gekleurde' berichtgeving in de mediA.

Het koninginnestuk van het boek zijn echter de drie casestudies die zijn stelling moeten ondersteunen.
Goldhagen onderzoekt achtereenvolgens de werking van Politiebataljon 101 waarin gewone Duitsers worden tot verschrikkelijke massamoordenaars, de werking van werkkampen en de dodenmarsen in de laatste dagen van de oorlog.
Het meest uitvoerige gedocumenteerde deel en tevens het meest aangrijpende is het deel over het politiebataljon 101.
Politiebataljons waren een deel van de ordepolitie die moest instaan voor de 'ordehandhaving in veroverde gebieden' en speelden een belangrijke rol bij de volkerenmoorD. Voor Goldhagen zijn vooral drie kenmerken van belang.
Ze bestonden (a) uit gewone Duitsers, die (b) slechts een povere training kregen waar geen sprake was van ideologische indoctrinatie en die (c) tevens geen nazi-organisaties waren.
Het aantal partijleden en SS-militanten was er niet groter dan in de samenleving in haar geheel.
Goldhagen beschrijft op aangrijpende manier hoe de leden van de politiebaltaljons betrokken waren bij massale slachtingen.
Hij laat daarbij niet na bepaalde slachtingen tot in de details te beschrijven.
Kenmerkend, volgens Goldhagen, is echter dat de mannen deelnamen aan de moorden uit vrije wil.
Niemand was verplicht, er was niet zoiets als militaire tucht en er werd zelfs voorafgaandelijk de gelegenheid geboden eruit te stappen.
Niemand deed het.
Allen draaiden zij vrijwillig mee in de moordmachine.
Goldhagen beschrijft hoe leden van de politiebataljon's extatisch reageerden bij de verbranding van honderden joden in de grote synagoge van Bialystok.
Goldhagen ziet hen op slag veranderen in ideologisch strijders, jodenverdelgers.
De beschrijving van vernederingen en moordacties loopt gans het verdere deel door met als conclusie: de daders deden het uit vrije wil, uit haat.

Ook uit zijn bespreking van een werkkamp haalt Goldhagen conclusies die zijn stelling ondersteunen.
Zo voert hij aan dat in werkkampen, die normaal gezien toch gericht zijn op economische motieven, de vernederingen en uitroeiing van de joden de absolute prioriteit was.
De vernietiging van een dermate groot arbeidspotentieel, dat in oorlogsomstandigheden zeker bruikbaar is, is economisch gezien een gigantische vergissing.
De kosten van de uitschakeling kunnen de oorlogsinspanningen zwaar hypothekeren.
Als je het economisch bekijkt tenminste.
Voor Goldhagen kaderde dit echter in het algemene doel.
Niet de economische opbrengst was prioritair, maar wel de vernietiging van de joden.

Ook zijn illustratie van de verschrikkelijke dodenmarsen, die in de stuiptrekkingen van het nazi-rijk in de laatste oorlogsdagen nog duizenden joden de dood injoeg, bevestigt zijn stelling.
Gewone Duitsers haatten de joden, beschimpten, bespuwden… vernederden hen, met de enkelingen die hen brood kwamen brengen als symbolische uitzonderingen.
Ook wanneer de oorlog virtueel verloren was en van hogerhand bevelen waren gekomen om de moorden stop te zetten ging de verschrikking door… omdat ze het wilden.

Gedurende gans het boek is de stelling van Goldhagen nadrukkelijk aanwezig: gewone Duitsers waren dader.
ze hielpen mee aan de holocaust omdat ze het wilden.
Net op het randje van het drammerige af probeert Goldhagen zijn stelling ten allen prijze te bewijzen.
Het boek is ronduit onthutsend, vooral de case-studies geven een verschrikkelijk gedetailleerd en schokkend beeld over de dagdagelijkse werking van één van de grootste tragedies die de mensheid ooit kende.
De conclusie van Goldhagen is waarschijnlijk te eenzijdig, te ongenuanceerd, deels gestaafd met sleutelgatgeschiedschrijving.
Maar de grote lijnen, een maatschappij die akkoord ging met de vernietiging van de joden, blijven.
Hoe kon dit gebeuren en wat kunnen wij doen om te vermijden dat het ooit nog gebeurd? Een schokkend, onthutsend boek maar een must-read voor eenieder die de omvang en de gruwel van de holocaust wil kunnen begrijpen.
Het dwingt elke lezer, murw geslagen met gruwelijke details, tot diep nadenken over hoe het ooit kon gebeuren en of het ooit nog zou kunnen gebeuren.
Vooroordelen en racisme worden opeens nog minder aanvaardbaar en de roep tot universele erkenning en afdwingen van de gelijkwaardigheid in verscheidenheid van alle mensen klinkt luider dan ooit te voren.

Waarom Hitler?      Rosenbaum Ron      Duitse geschiedenis

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben talloze historici, filosofen, psychologen en theologen zich gebogen over het kwaad dat Hitler heet.
Iedere dag uit zijn leven, ieder aspect van zijn persoonlijkheid is aan een minutieus onderzoek onderworpen.
De meest voor de hand liggende verklaringen wisselen zich af met de meest fantastische speculaties - en toch ontsnappen wezenlijke aspecten van zijn persoon steeds weer aan onze greep.

De Amerikaanse journalist Ron Rosenbaum heeft jarenlang onderzoek gedaan naar Hitler én naar de wereld van de Hitler-onderzoekers.
Hij laat zien dat er een ware oorlog om Hitler woedt, waarin de strijdende partijen vaak meer met zichzelf en met elkaar bezig zijn dan met hun onderwerp.
Rosenbaum behandelt de belangrijkste conflicten en schetst portretten van de hoofdrolspelers, zoals Alan Bullock, Daniel Goldhagen, George Steiner en Claude Lanzmann.

Daarnaast onderwerpt hij, in een poging te begrijpen hoe Hitler de verpersoonlijking van het kwaad kon worden, de voornaamste theorieën aan een scherpe test.
Waar kwam Hitlers jodenhaat werkelijk vandaan? Had hij inderdaad joodse voorouders? Welke rol speelde een joodse arts bij het overlijden van zijn moeder? En: hoe serieus moeten we de one ball theory nemen, die een verklaring zoekt in het - betwiste - feit dat Hitler het met één zaadbal moest stellen?

Het resultaat is een meeslepend geschreven boek over een van de grote raadsels van onze geschiedenis - en over de pogingen dat raadsel te ontsluieren.
Waarom Hitler? gaat over Hitler, over de onderzoekers en, uiteindelijk, over onszelf.

De andere waarheid      Andriessen J.H.J.      Duitse geschiedenis

De Eerste Wereldoorlog kostte aan ca 10 miljoen mensen het leven en leverde ongeveer 20 miljoen gewonden en veminkten op.
In deze derde en geheel herziene druk van de Andere Waarheid behandelt de auteur aan de hand van de fel bediscussieerde voorgeschiedenis, het ontstaan van deze eerste oorlog op grote schaal van moderne geindustrialiseerde staten.
Hierbij komt de rol van de Franse, Britse, Russische, Servische, Oostenrijk-Hongaarse en Duitse deelnemers aan dit wereldconflict uitgebreid ter sprake waarbij nieuwe en veelal onbekende feiten een ander licht werpen op de visie, verwoord in het vredesverdrag van Versailles, dat Duitsland de schuldige was aan deze rampzalige gebeurtenis.

 

Samenvatting

Wat is eigenlijk het verhaal achter deze oorlog? Waardoor is deze oorlog ontstaan? De aanleiding moge bekend zijn; dat is de moord op de Oostenrijkse troonopvolger, aartshertog Franz Ferdinand van Habsburg.
Maar wat zijn de dieper liggende oorzaken? Historicus Hans Andriessen probeert in zijn boek De andere waarheid een verklaring te geven voor het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.
Hierbij schenkt hij individuele aandacht voor de Franse, Britse, Russische, Servische, Oostenrijk-Hongaarse en Duitse aspecten.

Frankrijk in de greep van de revanche

Andriessen begint met het beschrijven van de rol van Napoleon III in de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871.
Een logisch begin.
Hieruit komt de revanchegedachte voort die in Frankrijk leefde voor de Eerste Wereldoorlog.
De gebieden Elzas en Lotharingen moesten terugkomen in de Franse moederschoot.
Er werden forten gebouwd en er kwam een offensief gerichte oorlogsmachine.
De houding van de Fransen ten opzichte van Duitsland werd uitermate vijandig.
Naast deze militaire offensieve plannen had Frankrijk ook diplomatieke offensieve plannen.
Een voorbeeld hiervan is het Frans-Russische militaire verdrag van 1893.
Andriessen ziet dit verdrag als erg belangrijk, omdat hierin wordt gegarandeerd dat als slechts één van de Triple Alliantie landen zou mobiliseren, dit voor Frankrijk en Rusland de reden zou zijn om direct Duitsland aan te vallen, zelfs als dit land nog niet gemobiliseerd zou zijn.
Dit verdrag moest altijd geheim blijven.
Andriessen stelt zelfs dat dit verdrag al de kiem van de Eerste Wereldoorlog was.

Theophile Delcassé, de Frans minister van Buitenlandse Zaken van 1898 – 1905, kan gezien worden als een belangrijk persoon in de totstandkoming van het Europese alliantiesysteem.
Hij voerde een politiek die pro-Russisch, pro-Brits en anti-Duits was.
De totstandkoming van de Entente Cordial in 1904 was de bekrachtiging van de goede relatie tussen Frankrijk en EngelanD. De verdienste van Delcassé ligt niet alleen in deze prestatie, maar ook in de prestatie hoe hij Frankrijk uit zijn isolement haalde en het land verzekerde van een andere machtige bondgenoot: RuslanD. Toch moest hij in 1905 naar aanleiding van de Marokko-crisis aftreden.
Frankrijk kon zich het risico van een oorlog met Duitsland nog niet veroorloven.

Delcassé had ook bereikt dat oorlogsplannen samen moesten vallen met buitenlands beleiD. In dat licht moet Plan XVII bekeken worden.
In Duitsland was dat anders.
Het Von Schlieffenplan was een militair plan waarbij politici niet betrokken zijn geweest.
Het was een louter militair plan.
Andriessen stelt dat het Von Schlieffenplan bekend was in Frankrijk, omdat het Franse Plan XVII op het Duitse plan inspeelde.

Andriessen maakt duidelijk dat de Franse president Poincaré, minister van buitenlandse zaken Delcassé en ambassadeur Paléologue een uiterst anti-Duits team vormden, dat, gesteund door de Russische ambassadeur in Parijs Iswolski, de Russische minister van buitenlandse zaken Sazonov en de Britse minister van buitenlandse zaken Grey, gezien moet worden als een team dat een grote invloed heeft gehad op het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.

Maar waarom nam Frankrijk uiteindelijk deel aan de oorlog? Andriessen citeert hier de Canadese historicus John.
S.
Ewart en komt tot de volgende conclusie: het land was van mening dat het tijdstip voor revanche was aangebroken, het was militair gereed en wilde Duitsland op dit moment kleineren als grote mogendheiD. Kortom: het was eigenbelang maar Frankrijk nam het lot van Europa in handen.

Groot-Brittannië medeschuldig?

De minister van buitenlandse zaken Edward Grey had de Eerste Wereldoorlog kunnen voorkomen als hij dat had gewilD. Hij was een liberaal met sterke anti-Duitse gevoelens.
Hij was voorstander van toenadering tot Frankrijk en RuslanD. Grey was een groot voorstander van de militaire besprekingen met Frankrijk.
Hij stelde wel één duidelijke voorwaarde: Frankrijk diende te voorkomen dat het als agressor zou kunnen worden aangemerkt.
Het Britse volk moest te allen tijde achter de inmenging van Engeland in een oorlog kunnen staan.
Dit was de sleutel van Grey’s politiek, ook wel geheime politiek genoemD. Voor hem hing er alles van af dat de Duitsers als eerste België zouden invallen.
Hij zou steun van het volk en kabinet krijgen tot deelname aan de oorlog als Engeland zou kunnen optreden als de ‘redder van België’.
Rondom de persoon en het handelen van Grey rustte een grote geheimzinnigheiD. Met slechts enkelen sprak hij over zijn onderhandelingen met Frankrijk.
De minister-president (Asquith) en de minister van oorlog (Haldane) waren in zijn geheime politiek ingewijD.

De Britse generaal Wilson is de andere Britse sleutelfiguur in het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.
Naast Grey was hij de drijvende kracht en grote promotor van de militaire samenwerking met Frankrijk.
Hij pleitte nadrukkelijk voor deelname aan oorlog tegen DuitslanD.

Ook moest Engeland (in de persoon van Grey) toenadering zoeken tot RuslanD. Er waren twee redenen.
Ten eerste een koloniale reden, want er ging Russische dreiging uit bij de Britse belangen in Centraal-Azië, vooral in IndiA. Door toenadering kon Grey er voor zorgen dat het rustiger in dat gebied zou worden.
Daarnaast zag Grey Rusland als een mooie aanvulling op het bondgenootschap met Frankrijk.
Hier ligt het begin van de Entente.
Grey wenste een militair sterk Rusland als bondgenoot dat gereed zou zijn om de strijd aan te binden met Duitsland om dat land als machtsfactor in Europa voorgoed uit te schakelen.

Grey stuitte echter steeds meer op verzet vanuit het kabinet.
In 1912 moest hij onder druk beloven de verhouding met Duitsland te verbeteren.
Op dat moment verklaarde hij dat alle gesprekken met Frankrijk oriënterende gesprekken waren geweest die tot geen enkele verplichting hadden geleiD. Grey bleef echter doorgaan met het misleiden van het kabinet.
Toch ging Haldane naar Berlijn om te spreken over het ‘vlootprobleem’.
Met deze actie stelde Grey de oppositie tevreden.
In deze situatie kwam de werkwijze van Grey echter het beste naar voren.
Haldane ging naar Berlijn, maar wel met strikte instructies van Grey.
De aanleiding van de bespreking was de groeiende vloot in zowel Engeland als DuitslanD. Duitsland zag zich door diverse ontwikkelingen genoodzaakt een grote vloot te bouwen.
Grey, Churchill en Haldane stelden een memorandum op over de vermindering van de spanningen met DuitslanD. Haldane werd in Berlijn positief ontvangen en de besprekingen verliepen voorspoedig.
Uiteindelijk kwam de Duitse partij met een formule welke vijf punten bevatte.
Haldane keerde terug naar London.
De Duitsers hadden het gevoel dat de overeenstemming met Engeland zo goed als bereikt was.
Niets was minder waar.
Grey kon de formule niet ondertekenen.
Er werd gesproken over ‘strikte neutraliteit’ en dit paste niet in de politieke lijn van Grey en zijn geheime afspraken over militaire samenwerking.
Grey reageerde via de ambassadeur in Berlijn zeer afwijzenD. Wilhelm II was teleurgesteld en voelde zich bedrogen.
Grey bleef volhouden en wilde niets definitief maken.
Men probeerde hem in 1912 op andere gedachten te brengen maar het had geen resultaat.
Een aantal dagen later gaf Duitsland te kennen de besprekingen formeel te willen beëindigen.
De verantwoordelijkheid daarvoor lag echter bij Grey.
Het was duidelijk: Grey was veel te ver gegaan met zijn beloften aan Frankrijk en had daardoor niet meer de handen vrij om tot overeenstemming met Duitsland te kunnen komen.
Hij wilde het ook niet.
Grey gaf de voorkeur aan oorlog boven een verzwakking van de Entente.

Het jaartal 1912 is belangrijk, omdat in dat jaar de neutraliteitsgedachte door Engeland definitief werd losgelaten.
De eerste drie dagen van augustus 1914 waren spannende dagen voor Grey.
Hij wilde het volk met de anti-oorlogsstemming veranderen in een volk dat unaniem toestemde om het arme België te hulp te snellen.
Hij gebruikte daarvoor het verdrag van 1839.
Engeland was verplicht om België te helpen.
Het gaf de Britten de morele basis en rechtvaardiging om aan de oorlog te gaan deelnemen en was dan ook mede de oorzaak van de bijna unanieme instemming van het volk.
In werkelijkheid echter bestond een dergelijke verdragsverplichting niet.
De ondertekenaars hadden zich verplicht om samen of individueel de neutraliteit van België niet te schenden.
Van een verplichting tot verdediging was geen sprake.

Kortom: ‘Het was Grey die het Britse volk de oorlog invoerde en hij voelde zich daar, los van de verantwoordelijkheden van het kabinet, persoonlijk verantwoordelijk voor’.

De geheime doelen van het tsaristische Rusland

Het belangrijkste doel van de Russische buitenlandse politiek was het verkrijgen van een vrije doorgang van de Zwarte naar de Middellandse Zee.
De banden tussen Frankrijk en Rusland waren goed, de band tussen Engeland en Rusland kon beter.
Vooral omdat de Britten de Middellandse Zee beschouwden als hun achtertuin waar de Russische vloot niets te zoeken haD. Het was dus noodzaak voor Rusland om betere banden met Engeland aan te knopen.
Onder leiding van de minister van buitenlandse zaken Sazonov gebeurde dat.
In 1913 schreef hij een memorandum aan de tsaar.
Daarin bepaalde hij dat een wereldoorlog nodig zou zijn om de Zeestraten in handen te krijgen.
Alleen die oorlog moest er nog wel komen.
Het is belangrijk om te zien dat de Russische militaire plannen en de Franse militaire plannen, die vorm kregen in 1893 door de militaire conventie geen louter militaire plannen waren.
De verdragen waren ook politieke verdragen, goedgekeurd door beide staatshoofden (tsaar en Franse president) en hun verantwoordelijke ministers.

De kern van het verdrag tussen Rusland en Frankrijk bevindt zich in artikel 2.
Daarin staat dat mobilisatie van één der Triple Alliantie-landen al voldoende zou zijn om Duitsland aan te vallen, ook als dat land zelf nog helemaal niet gemobiliseerd was.
Men schiep een regel om te allen tijde een reden te vinden om een oorlog tegen Duitsland te kunnen starten.
Mobilisatie betekende in Russische en Franse ogen onvermijdelijk oorlog.
Het was dus een oorlogsverklaring.
Het was voor de hand liggend waar men een mobilisatie zou kunnen uitlokken.
Dat was een incident op de Balkan.

Daarmee komen we bij het tweede doel van RuslanD. Het wenste zijn invloed op de Balkan zo groot mogelijk te maken.
Dit deed men door een goede relatie op te bouwen met Servië, Bulgarije en met Roemenië.

Andriessen sluit dit hoofdstuk af met deze conclusies.

1.
Rusland besloot op 24 juli 1914 tot (mobilisatie) oorlog, niet de militairen.

2.
Rusland ging de oorlog in omdat het de tijd rijp achtte en rekende op hulp om zijn doelen te verwezenlijken.

3.
Rusland nam zijn beslissing mede op emotionele gronden.

4.
Rusland had politieke motieven om een oorlog te starten, maar geen direct militaire redenen.

5.
De geheime militaire conventie werd gesloten door machtshonger en ambities van politieke leiders.

6.
De Russische mobilisatie was een offensieve beslissing.
Sazonov was volledig verantwoordelijk.

Servië willig werktuig van de grote mogendheden

De vraag die Andriessen in dit hoofdstuk stelt is deze: is Servië werkelijk zo onschuldig of is het in werkelijkheid een medeveroorzaker van het wereldconflict? Servië maakte eind 19e eeuw veel machtswisselingen mee.
Onder koning Milan en koning Alexander Obrenovitch voerde het land een koers die pro Oostenrijk-Hongarije was.
Eigenlijk was het zo dat de Dubbelmonarchie Servië als een eigen protectoraat behandelde.
Onder koning Peter van Servië veranderde dat.
Zijn ‘Groot-Servië’- politiek is een oorzaak van de toenemende spanning op de Balkan.
Zijn aantreden was het begin van het einde van de goede relatie met Oostenrijk-Hongarije.
De banden met de andere speler op de Balkan, Rusland, werden steeds beter.
En om die reden begon Oostenrijk-Hongarije zich zorgen te maken over de veiligheid van zijn grenzen.

Wat was het doel van Rusland om Servië te steunen? Rusland wilde zijn positie in de Balkan verstevigen (en uiteindelijk doorgang krijgen tot de Middellandse Zee), de Dubbelmonarchie verzwakken of vernietigen waardoor Duitsland later, zonder bondgenoot, hulpeloos tegenover haar zou komen te staan.

Door de Balkanoorlogen werd Servië sterker.
De positie van Oostenrijk-Hongarije was benard geworden.
In Servië hing een sfeer van opwinding.
De bom kon ieder moment barsten.
En zo naderde 1914.
Op 28 juni 1914 werd de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Franz-Ferdinand en zijn vrouw vermoord tijdens een staatsbezoek.
De dader was lid van de Zwarte Hand, een Servische Radicale Partij die zich tot doel had gesteld om de ‘Groot Servische’ gedachte onder het volk uit te dragen.
De Bosnisch-Servische studenten waren bewapend geweest met Servische bommen, toegespeeld vanuit het Servische leger, onder toeziend oog en met medeweten van de Servische minister-president en enkele leden van de regering.
Oostenrijk-Hongarije stelde Servië een ultimatum.
Servië weigerde.
Oostenrijk-Hongarije mobiliseerde.
Rusland viel enkele dagen later Oostenrijk-Hongarije aan.
De oorlog was een feit.
Servië behaalde zijn ideaal.
‘Groot-Servië’ was na de Eerste Wereldoorlog een feit.

De Oostenrijk-Hongaarse Dubbelmonarchie in gevaar

Rusland en Oostenrijk-Hongarije hadden kortweg hetzelfde doel: overheersing van de Balkan.
Juist op die Balkan deden zich veel problemen voor waar de Dubbelmonarchie vaak geen raad mee wist.
Het Congres van Berlijn (1878) zorgde voor een toenemende verwijdering tussen Rusland en Oostenrijk-Hongarije.
Het ideaal van Bismarck, het zogenaamde Drie Keizerverbond (1873) tussen Duitsland, Rusland en Oostenrijk-Hongarije bleek onmogelijk.
Toch zorgde Bismarck keer op keer voor rust.
Hij trad vaak op als bemiddelaar.
Wel zocht hij steeds meer toenadering bij Oostenrijk-Hongarije welk hij zag als trouwe bondgenoot.
In 1882 worden de eerste gezamenlijke militaire plannen gemaakt tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, gericht tegen Rusland en Frankrijk.

Toch bleef het rommelen op de Balkan.
Zo brak er in 1909 bijna een oorlog uit.
Oostenrijk-Hongarije stond op scherp.
Door de bemiddeling van Bismarck bond Rusland in.
Oostenrijk-Hongarije zag in dat een aanval op Servië ook een oorlog met Rusland zou betekenen.
Het was de keuze tussen een oorlog of ondergang, hetgeen zou afhangen van haar Duitse bondgenoot.

Met het aantreden van Von Schlieffen verslechterden de militaire contacten tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.
Von Schlieffen ging er vanuit dat Oostenrijk-Hongarije alleen defensief kon optreden en hij had weinig vertrouwen in de militaire kwaliteiten van de Dubbelmonarchie.
Tot 1909 waren de contacten matig.
Bij het aantreden van Von Moltke veranderde dat en werden er afspraken gemaakt.
De afspraken worden echter niet vastgelegD. Wel werd duidelijk dat men een oorlog verwachtte tussen Rusland en Frankrijk.

De opperbevelhebber van het Oostenrijks-Hongaarse leger Conrad bleef echter tot juli 1914 geloven dat een oorlog tegen Servië ook lokaal kon blijven.
Rusland zou volgens hem niet durven interveniëren.
Wel wilde hij een stellige en openlijke Duitse solidariteitsverklaring met Oostenrijk-Hongarije.
Dat zou Rusland afschrikken.
Conrads niet aflatende druk om tot oorlog over te gaan viel echter, met name in Duitsland, niet in goede aarde.
Door het gerommel in Rusland met de proefmobilisaties, de onrust tussen Servië en Oostenrijk-Hongarije, begon Duitsland rond mei 1913 toch in te zien dat de situatie steeds slechter werD. Duitsland wilde haar bondgenoot niet verliezen.
De Duitse houding was gevuld met gemengde gevoelens: aan de ene kant wilde het snel ingrijpen, aan de andere kant was men bang dat Oostenrijk-Hongarije op eigen houtje actie zou ondernemen.
Duitsland drong er op aan dat de Dubbelmonarchie Duitsland goed zou informeren over de ontwikkelingen.

Na de moordaanslag op de troonopvolger Franz-Ferdinand schaarde Duitsland zich volledig achter Oostenrijk-Hongarije.
Men besloot tot een zogenaamde ‘blanco cheque’.
Oostenrijk-Hongarije mocht beslissingen nemen welke Duitsland volledig zou steunen.
Echter toen Wilhelm II deze ‘blanco cheque’ gaf was hij er stellig van overtuigd dat de oorlog lokaal zou blijven.
Door alle ontwikkelingen na 28 juni 1914 zag het land zich voor een keuze gesteld: de vernietiging van de Dubbelmonarchie (zoals Turkije) of oorlog.
De keuze was zwaar.

Op 23 juli 1914 werd het ultimatum overhandigd aan Servië.
De eerste mobilisatie-maatregelen werden ook op de 23e juli genomen.
Op 28e juli tekende keizer Franz-Joseph de oorlogsverklaring aan Servië en vonden de eerste beschietingen plaats.

Duitsland, agressor of slachtoffer?

Het verdrag van Versailles en vooral artikel 231 was duidelijk: Duitsland had schuld aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.
Andriessen schetst een totaal ander beelD. Bismarck was vanaf 1873 erg actief om een goede band te krijgen met Rusland en om Frankrijk in een isolement te houden.
Hij was er lange tijd in geslaagd om Duitsland, door het sluiten van allerlei verdragen, voor oorlog te behoeden en feitelijk de macht in Europa uit te oefenen.
Maar het was een utopie om te denken dat hij op lange termijn de ambities van landen als Frankrijk, Rusland en Italië blijvend zou kunnen inperken.
Doordat de opvolger van Bismarck, Caprivi, het Herverzekeringsverdrag niet verlengde, gaf Duitsland Frankrijk de mogelijkheid om haar door Bismarck zo noodzakelijk geachte isolement te doorbreken.
De krachtsverhoudingen in Europa veranderden in één klap drastisch.
Uiteindelijk zou het in het nadeel van Duitsland werken.
Het aftreden van Bismarck (1890) is een keerpunt van een periode van betrekkelijke rust naar een naderend en onafwendbaar dramA.

Na 1890 wilde Duitsland zich vooral op de eigen economische ontwikkeling richten.
Er ontstond een nieuw, modern en sterk geïndustrialiseerd Duitsland dat uitkeek naar nieuwe afzetgebieden en minder afhankelijkheid van anderen, bijvoorbeeld van EngelanD. Engeland zag deze ontwikkeling echter met lede ogen aan.
Het voelde zich in zijn positie bedreigd, waar in feite geen enkele reden voor was.
Engeland had in de jaren daarvoor zelfs meerdere malen toenadering tot Duitsland gezocht maar dit werd afgewezen omdat Duitsland geen enkele dreiging voelde.
Het Kruger-telegram kan deels gezien worden als keerpunt van de verslechterde Brits-Duitse verhoudingen.
Toch valt Duitsland weinig te verwijten.
De Duitse politiek was uiterst voorzichtig en zeker niet agressief.
Duitsland probeerde zich niet te mengen in de problemen van andere landen.

Waar Engeland zich vooral druk om maakte waren de vlootwetten die rond 1900 tot stand kwamen.
Die bezorgdheid kwam echter voort uit Duitslands groeiende economische macht die, vreesde men, de Britse positie voorbij zou streven.
Dat Engeland zich bedreigd voelde door een Duitse vloot die machtiger zou worden dan de Britse vloot is niet correct.
Het waren vooral economische motieven om zich te verzetten tegen de vlootwetten en zich te beraden op stappen om de Duitse economische groei tegen te gaan.
Daarom stelde de Britse Marine een blokkadeplan op (1905).
Dit zou uiteindelijk het centrale element vormen van de Britse oorlogsvoorbereiding.

Kortom: Duitsland voelde zich begin 1914 bedreigd in haar positie.
Dit kwam door de rol van Engeland (oorlogsvloot, koloniale rijk, banden met Frankrijk en Rusland), door de Frans-Britse Entente van 1904 en de Frans-Russische militaire conventie van 1893.
Het werd een levensbedreigende situatie voor DuitslanD. Zelfs zo bedreigend dat het vreesde verpletterd te worden als het niet ingreep.
Bethmann-Hollweg besloot op 5 juli 1914 Oostenrijk-Hongarije te steunen, maar hoopte en verwachte dat de oorlog lokaal zou blijven tussen Servië en Oostenrijk-Hongarije.
Helaas maakte hij hier een inschattingsfout.
Het werd een wereldoorlog, waaraan ook Groot-Brittannië zou deelnemen.
Andriessen sluit af met de conclusie dat Duitsland het slachtoffer is geworden van de politiek van vijanden om haar als grootmacht te vernietigen.
Duitsland had geen alternatieven meer.
Oorlog was de enige optie om een ondergang af te wenden.

Analyse

Hans Andriessen in een historisch publicist en Eerste Wereldoorlog specialist.
Hij is voorzitter van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog welke in 2002 is opgericht om de kennis in Nederland met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog te vergroten.

Vraagstelling

In zijn boek De andere waarheid schrijft hij, zoals de ondertitel zegt, een nieuwe visie op het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.
Die nieuwe visie was nodig, omdat er te weinig onderzoek is geweest naar de schuldvraag en het ontstaan van de oorlog.
Toen Andriessen met zijn onderzoek begon verwachtte hij te kunnen putten uit veel historische studies met analyses, meningen en standpunten.
Niets was minder waar.
Hij verbaast zich erover dat Duitsland nooit op een rehabilitatie aandrong over artikel 231 van het verdrag van Versailles.
Historici hebben verklaard dat wat het verdrag van Versailles over de schuldvraag vaststelde in elk geval onjuist is.
Maar, wie is er dan schuldig aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog? Welke rol speelden de andere landen, zoals Rusland, Frankrijk, Engeland en Oostenrijk-Hongarije?

Opbouw van het verhaal

Om deze vragen goed te kunnen beantwoorden, bekijkt Andriessen de landen afzonderlijk.
Voor iedere speler in het conflict heeft Andriessen ruimte gemaakt.
Hij begint met Frankrijk.
Hier gaat hij diep in op de revanchegedachte die er heerste na de oorlog van 1870/71.
Daarna vraagt hij zich af of Engeland medeschuldig is en gaat in op de schending van de Belgische neutraliteitsproblematiek.
Het tsaristisch Rusland had geheime doelen en sloot verdragen met verschillende landen.
Wat waren de drijfveren voor Rusland? Dat Rusland natuurlijk zijn invloed wilde uitoefenen op de Balkan, wordt goed beschreven in het hoofdstuk over Servië, wat Andriessen ziet als een werktuig van de grote mogendheden.
Hij beschrijft de Balkanoorlogen en gaat in op het ultimatum van Oostenrijk-Hongarije aan Servië.
Het systeem van bondgenootschappen komt duidelijk terug in het hoofdstuk over Oostenrijk-Hongarije.
Tenslotte komt Duitsland aan boD. Is Duitsland slachtoffer of een agressor? Dit is misschien wel het meest interessante hoofdstuk uit het boek omdat Andriessen zich hier soms behoorlijk pro-Duits uitlaat.

Bronnengebruik

Andriessen geeft aan dat hij veel nieuwe bronnen heeft gebruikt.
Hij schuwt de officiële geschiedschrijving, vooral die van Groot-Brittannië die hij als onbetrouwbaar bestempelt.
Hij geeft aan dat hij diverse bronnen opnieuw tegen het licht heeft gehouden waardoor hij een ander beeld kreeg van verschillende zaken.
In zijn voorwoord geeft hij aan dat hij worstelt met objectiviteit.
Aangezien Andriessen de echte feiten boven tafel wilde krijgen, wilde hij zo objectief mogelijk blijven.
De titel van het boek is De andere waarheiD. In zijn voorwoord geeft hij echter al aan dat die waarheid subjectief is.
De geraadpleegde literatuur is omvangrijk.
Andriessen gebruikt zeer veel diverse bronnen, vooral Engelse, maar ook veel Duitse en Franse literatuur is opgenomen in de literatuurlijst.
Hij maakt een onderscheid tussen de boeken vóór 1940 en de boeken ná 1940.
Dit doet hij omdat de boeken van voor 1940 veelal geschreven zijn door tijdgenoten.

Werkwijze van de auteur

In zijn boek gaat Andriessen op zoek naar de werkelijkheid van het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.
Hij heeft een kritische beschouwing geschreven.
De gangbare gedachten en meningen heeft hij genuanceerd, dieper uitgezocht en zo een andere visie neergezet.
Dit heeft hij gedaan door bronnen opnieuw te bekijken, nieuw bronnenmateriaal te zoeken en bepaalde aannames dieper uit te zoeken.
Hij vindt het schrijven van geschiedenis toch voor een groot deel een kwestie van interpretatie.

Visie

De auteur wordt soms verweten pro-Duits te zijn en anti-Engels.
Zelf zegt hij daarvan graag controversieel te zijn.
In een interview op internet geeft hij zelfs aan dat hij niet verwacht dat het boek vertaald gaat worden.
Hij geeft aan dat het boek in Angelsaksische kringen niet bepaald gewaardeerd werD. Toch streeft Andriessen er naar om zo’n objectief mogelijk boek te schrijven.

Leesbaarheid

Andriessen heeft een pittig boek geschreven, vol met details, data en andere zaken die voor een beginneling niet te verwerken zijn.
Ik vind de leesbaarheid van het boek matig.
Zelfs voor een kenner lijkt mij dit een pittig boek.
Het is geen boek wat je even leest.
Hier moet echt de tijd voor genomen worden.
De afbeeldingen geven veel body aan het boek.
Het boek handelt vaak over personen.
Gelukkig zorgt Andriessen voor goede beelden daarvan.
De andere waarheid is wel een zeer interessant boek voor mensen die in de schuldvraag van de Eerste Wereldoorlog geïnteresseerd zijn.
Het is een nieuwe visie, ondersteund met bronnen, vol details en nieuwe inzichten.

Informatiegehalte

Het boek omgeeft zich met details.
Andriessen beschrijft de gang van zaken van ongeveer 1870 tot 1914 met grote nauwkeurigheiD. Het informatiegehalte is dus hoog.
Zeer uitgebreid komen de verschillende landen aan boD.

Betrouwbaarheid

Ik vraag me af in hoeverre een nieuwe visie echt betrouwbaar kan zijn.
Andriessen geeft zelf aan dat hij controversieel wil zijn.
Zijn literatuuropgave is indrukwekkenD. Het notenapparaat is goed verzorgD. Ik denk dat dit boek betrouwbaar is, gezien het brongebruik, maar dat Andriessen wel met een duidelijke visie het boek heeft geschreven.
Het boek zet zich duidelijk af tegen de gangbare denkwijze over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog.

Onderwijs

Het boek is niet bruikbaar voor het middelbaar onderwijs.
Het niveau is duidelijk te hoog, misschien zelfs voor VWO-6.
Er worden veel begrippen gebruikt en Andriessen gaat uit van een bepaalde kennis van de contemporaine geschiedenis.
Wel kan het ingezet worden om studenten een visie uit een boek te laten afleiden.

Albert  Speer      Sereny Gitta      Duitse geschiedenis

Gitta Sereny zag Albert Speer voor het eerst tijdens het tribunaal in Neurenberg.
In de laatste jaren van het leven van Albert Speer ontmoette ze hem veel en sprak honderden uren met hem.
Geen enkel ander kopstuk van de nazi's kon door zijn biograaf zo lang aan de tand gevoeld worden.
Ze voerde ook vele gesprekken met bekenden en tijdgenoten van Albert Speer.
Reeds tijdens zijn leven kreeg Sereny enkele ongepubliceerde manuscripten.

Na de dood van Albert Speer in 1981 kreeg zij toegang tot zijn archief.
Uit deze informatie stelde Gitta Sereny een levendig portret samen.
Zij schenkt aandacht aan alle perioden uit het leven van de architect en ; ;oorlogs ; ;-minister.
De kindertijd, de tienertijd, het huwelijk, het lidmaatschap van de nazipartij en het ministerschap.
De schrijfster meent dat hij geen lid was geworden uit ideële motieven.
Wel blijkt dat Albert Speer tijdens zijn ministerschap gebruik maakte van de voor handen zijnde slavenarbeid om de oorlog nog even te rekken.

In dit boek kunnen we kennis nemen van het reilen en zeilen binnen de top van de departementen en de parti J. We komen alles te weten over de berechting van Albert Speer na de oorlog en zijn verblijf in de Spandau-gevangenis.

De man die naar eigen zeggen ‘de enige vriend van Hitler’was  was Albert Speer.
Speer deelde de liefde voor architectuur samen met Hitler.
Speer had een groot deel van zijn eigen carriere te danken aan Hitler.
Voor hem en de NSDAP ontwierp hij verschillende gebouwen, waaronder de nieuwe Rijkskanselarij in Berlijn.
Maar Speer liet ook verschillende ‘Führerbunkers’ bouwen.
Plaatsen waar Hitler leiding kon geven aan gevechten aan het front.
Speer ontwierp daarnaast een nieuwe hoofdstaD. Berlijn zou na de oorlog (die Duitsland, uiteraard, ging winnen) veranderd worden in GermaniA. Speer liet maquettes bouwen om Hitler daarmee te laten zien hoe de nieuwe hoofdstad er uit ging zien.
Als voorbereiding liet Speer huizen ontruimen en afbreken, om zo enkele straten aan te leggen.
Maar op het einde van de oorlog keerde hij zich af van zijn weldoener.
Speer maakte concrete plannen om zijn heerser uit de weg te ruimen.
De man aan wie hij vrijwel alles te danken had, wilde hij liever dood hebben.

Speer had in 1931 voor het eerst kennis gemaakt met de NSDAP.
Hij was naar een bijeenkomst gegaan en had daar Hitler zien spreken.
De toen 26-jarige architect raakte in de ban van Hitler.
Op 1 mei 1931 werd Speer lid, zijn partijnummer was hoog: 474.
481.
Speer kreeg al snel contact met Hitler.
Hitler had in zijn jonge jaren de ambitie gehad om of architect of kunstenaar te worden.
Waarschijnlijk zag hij in Speer het succes dat hij zelf had gewilD. Speer ontwierp al snel het stadion en de andere gebouwen die gebruikt werden voor de Neurenberger Partijdagen.
Door het ophangen van enorme hakenkruisvlaggen en het gebruiken van luchtafweer-lampen verkreeg hij een overweldigend effect.
Iedere aanwezige was onder de indruk van de kracht die het geheel uitstraalde.

Het bleek de opmaat voor verder succes.
Speer werd in 1937 inspecteur-generaal voor de bouwnijverheid van Berlijn.
Aan hem de taak om Berlijn om te vormen tot de komende superhoofdstad van EuropA. Het nieuwe Berlijn dat hij moest bouwen, moest mooier dan Parijs worden.
En dus ontwierp Speer de meest fantastische gebouwen.
Allereerst ontwierp hij het nieuwe Rijksdag gebouw.
In een recordtempo werd het neer gezet.
In ongeveer een jaar was de klus geklaard: op 10 januari 1939 kon Hitler het gebouw betrekken.
Speer had een monsterklus geleverD. Binnen een jaar had hij een nieuw regeringsgebouw opgetrokken.
Speer had zich niet bekommerd om de kosten of de mankracht.
In wisseldiensten werden bouwarbeiders aan het werk gezet.

En Speer werd beloond voor zijn werk.
Nieuwe opdrachten stroomden binnen.
Speer bouwde verschillende bunkers.
Bunkers in het Taunusgebergte, waaruit Hitler de slag om Frankrijk leidde en bunkers in Oost Pruissen, gebruikt voor de inval in de Sovjet-Unie in 1941.
Daarnaast werkte hij ook aan de bunker onder de Rijkskanselari J. De plaats waar Hitler in 1945 stierf.
In de loop van de tijd had Speer steeds minder tijd om zich aan zijn oorspronkelijke werk te wijden.
Juist door zijn succes klom hij hoger en hoger in de nazihierarchie.
In 1941 zeggenschap over het oorlogstransportwezen.
Begin 1942 werd hij plotseling minister van bewapening en oorlogsproductie.
De tijden dat hij met Hitler kon mijmeren over de nieuwe gebouwen in Berlijn en andere steden, waren vrijwel voorbi J.

Speer was een waar organisatietalent.
Hij hield alleen maar rekening met cijfers.
De politiek boeide Speer weinig, net zo min als de mensen die onder hem werkten.
Hij had een opdracht te vervullen, dus deed hij dat.
Voor grootschalige projecten liet hij massaal mensen aan het werk zetten.
De arbeidsomstandigheden vond hij alleen van belang als het werk daardoor vertraging opliep.
Speer had wel genegenheid voor mensen, maar alleen voor hen, die dicht bij hem stonden.
Naar anderen toe was hij een koude, afstandelijke technocraat.

Die houding wierp zijn vruchten af.
Het leger raakte vanaf 1942 steeds meer in het defensief.
De oorlog in de Sovjet-Unie veranderde langzaam in een slijtageslag.
In de lucht nam het aantal vluchten van Engelse en Amerikaanse bommenwerpers alleen maar toe.
Speer kreeg de opdracht om de productie van vliegtuigen, tanks, artillerie en voertuigen verder op te voeren.
Het was een zwemmen tegen de stroom in.
De Geallieerden bombardeerden in toenemende mate fabrieken en andere industrie.
Toch wist Speer de productiecijfers maand na maand toe te laten nemen.
In 1944 was er een record gevestigd voor de productie van vliegtuigen en tanks.
Maar Duitsland verloor op alle fronten.
De Britten en Amerikanen landen in Normandië, de Russen bedreigden Polen en konden ieder moment doorbreken.
Voor Hitler was het reden genoeg om te doen wat de Russen eerder hadden gedaan: toepassing van de tactiek van de verschroeide aarde.
Niets mocht in handen van de vijand vallen.
Alle voorraden, alle opslagplaatsen, alle fabrieken moesten vernietigd worden, voordat ze in handen van de vijand konden vallen.
Immers, de vijand kon gebruik maken van deze spullen om daarmee Duitsland te verslaan.
In januari 1945 besloot Speer tegen Hitler in te gaan.
Volgens Speer was deze tactiek levensgevaarlijk.
Duitsland zou in een woestijn veranderen, het Duitse volk had op langere termijn geen enkele overlevingskans meer.
En erger nog, wat als er een omkeer kwam? Wat als Duitse legers de vernietigde gebieden terugveroverde? Dan hadden ook zij geen profijt meer.

In het diepste geheim deed Speer van alles om zoveel mogelijk te behouden.
Het kon Hitler onmogelijk ontgaan zijn.
Speer besloot open kaart te spelen.
Hij nam daarmee een risico, het kon hem de kop kosten.
Speer besloot toch zijn sabotage op te biechten.
Hitler bleef vrij laconiek.
Geen woede-uitbarsting, geen terdoodveroordeling, zelfs geen ontslag.
Speer kon zijn gang blijven gaan.
Na de bespreking waarbij Speer gewaarschuwd werd door Hitler, besloot Speer definitief afscheid te nemen.
Langzaam rijpte er een plan om de oorlog te beëindigen.
In eerste instantie wilde hij aan Hitler voorstellen zich over te geven aan de Geallieerden.
Speer wilde dat Hitler, samen met de leiders van de partij en het leger, zich in een proclamatie aan de Geallieerden zou richten, om daarmee de oorlog te laten eindigen.
Al snel liet hij dit plan varen, Hitler of zijn aanhangers wilden zich toch niet overgeven.
Hitler leefde bijna onafgebroken in de bunker onder de nieuwe Rijkskanselari J. Vastbesloten om tot het einde te blijven vechten.

Toevallig liep Speer in februari 1945 zijn hoofd van de hoofdcommissie van de munitie tegen het lijf.
Aan deze man, Dietrich Stahl genaamd, vroeg Speer of Stahl de hand kon leggen op het nieuwe gifgas Tabun.
Speer had besloten om Hitler en de andere bunkerbewoners door gifgas om het leven te brengen.
Het gas wilden de mannen via het ventilatiesysteem van de bunker gaan verspreiden.
Op deze manier kon de hele top van het Derde Rijk in een klap gedood worden.
Stahl ging onmiddellijk aan de slag.
De volgende dag kon hij melden dat het plan met Tabun weinig kans tot slagen kon hebben.
Het gas bestond uit twee stoffen.
Door middel van een explosie werd het pas dodelijk giftig.
Maar juist een explosie kon er voor zorgen dat de luchtverversingsleidingen scheurden, zodat het gif te weinig tot geen effect zou hebben.

Speer en Stahl kozen nu voor een ander gas.
Met een excuus ging Speer naar de hoofdmonteur Johannes Hentschel van de bunker om te kijken hoe hij het gas in de bunker kon krijgen.
Volgens Speer had Hitler nogal klachten over de luchtverversing in de bunker en moest Hentschel de filterinstallatie vernieuwen.
Speer dacht op deze manier rustig de tijd te kunnen hebben om de installatie zelf te bekijken.
Zelf had hij al een schacht op het oog waar hij het nieuwe gas, al door Stahl bezorgd, naar binnen kon krijgen.
Maar het liep fout.
Speer was met het gas naar het bunkerterrein gegaan, voor een tweede inspectie.
Tot zijn grote schrik ontdekte hij dat er overal SS’ers als wachtpost waren geplaatst.
Speer wilde toch doorzetten.
Zonder resultaat: op de schacht was een schoorsteen van vier meter geplaatst.
Speer kon onmogelijk nog een aanslag met gifgas plegen.

Speer gaf het nog niet op.
Zijn volgende en laatste actie was het plan om de hele entourage van Hitler op te pakken met een groep soldaten.
Enkele hoge officieren werden in vertrouwen genomen.
De plannen werden gemaakt, wapens en troepen verzameld en alles leek klaar om tot uitvoer gebracht te worden.
Op het laatste moment werd het hele plan afgeblazen.
Een van de generaals die betrokken was bij deze samenzwering praatte het Speer uit zijn hoofD. Speer nam hierna geen actie meer om Hitler of andere leiders ten val te brengen.
Lijdzaam keek hij toe hoe het einde naderde.
Hitler pleegde op 30 april 1945 zelfmoorD. In zijn politieke testament wees hij admiraal Dönitz aan als zijn opvolger.
Daarnaast had hij een lijst met namen van mensen die een ministerspost dienden te krijgen in het kabinet Dönitz.
Speer was daar niet bi J. Speer kon niets anders meer doen dan het einde van de oorlog afwachten, samen met Dönitz en de andere topmannen.
Op 23 mei 1945 werd Speer gearresteerD.

Daarna volgde een lange lijdensweg.
Op de Neurenbergerprocessen werd Speer uiteindelijk tot 20 jaar cel veroordeelD. Op het moment dat het vonnis werd uitgesproken, was de voormalige begunsteling van Hitler eenenveertig jaar.
Het had niet veel gescheeld en hij had de doodstraf gekregen.
Het belangrijkste verwijt aan de voormalige minister van bewapening was het gebruik van slavenarbeiders.
Speer zat zijn straf uit in de Spandau-gevangenis in Berlijn.
In het diepste geheim, op wc-papier, stukjes karton en pakjes sigaretten schreef hij zijn memoires.
Deze werden voorzichtig de gevangenis uit gesmokkelD. Op 1 oktober 1966 werd Speer vrijgelaten.
Zijn celstraf zat er op.
In de jaren die volgden schreef Speer diverse boeken over de periode dat hij voor Hitler werkte.
In 1981, op 1 september, een dag voor een interview met de BBC in Londen, overleed hi J. De architect Speer was niet meer.

Hitler      Bullock Allen      Duitse geschiedenis

Hitler vertrok vanwege zijn Groot-Duitse sentimenten in 1913 naar de Duitse stad München in Beieren.
Toen de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) uitbrak meldde hij zich direct als vrijwilliger.
Hij diende vier jaar lang als ordonnans in de op één na laagste rang van Gefreiter (ongeveer gelijk aan korporaal) bij het Duitse 16e Beierse reserve-infanterieregiment en vocht onder meer bij de Slag om Ieper.
Hitler raakte meerdere malen gewonD. Bij Mesen schampte een kogel zijn voorhoofd en hij zou het latere litteken met een haarlok verbergen.
Hij kreeg beide versies van het IJzeren Kruis maar zwaaide, tot zijn frustratie, uiteindelijk slechts af als Gefreiter omdat zijn meerderen vonden dat hij leidinggevende kwaliteiten ontbeerde.
In november 1918 besloot hij de politiek in te gaan en hij sloot zich in 1919 aan bij één van de talloze kleine politieke groeperingen: de Duitse Arbeiderspartij (DAP).

Hitler kwam aan de macht in een tijd waarin het Duitse volk leed onder werkloosheid, armoede en vernedering van de Eerste Wereldoorlog.
Door het Verdrag van Versailles werd Duitsland gedwongen tot herstelbetalingen voor de geleden oorlogsschade.
Deze verplichting drukte zwaar op het lanD. Toen bovendien eind oktober 1929, toen Duitsland net wat begon op te krabbelen, de beurskrach van New York ook de Duitse economie deed ineenstorten, greep Hitler zijn kans.
Via een gesmeerde propagandamachine wist hij zichzelf en zijn partij zeer populair te maken en won steeds meer zetels in het parlement.
Na zijn verkiezingsoverwinning in 1933 werd hij uiteindelijk door Rijkspresident Paul von Hindenburg benoemd tot rijkskanselier van DuitslanD. Onmiddellijk begon hij zijn langgekoesterde plannen uit te voeren zoals het naar zich toe trekken van alle macht in Duitsland, het weren van joden uit het openbare leven en voorbereiding van Duitsland op een veroveringsoorlog.

In 1938 annexeerde het Duitse Rijk Oostenrijk (Anschluss) dat sindsdien bekend stond als Ostmark.
Op 28 september 1938 wilde het Duitse rijk Tsjechoslowakije aanvallen om Sudetenland te heroveren.
Op initiatief van Mussolini werd inderhaast het verdrag van München gesloten tussen Hitler, Frankrijk en Engeland, om te proberen de dreigende oorlog af te wenden.
Op 30 september moest Tsjechoslowakije Sudetenland afstaan.

In 1939 gaf Hitler het bevel Polen binnen te vallen, waarop het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk aan Duitsland de oorlog verklaarden.
Dit was het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Aanvankelijk wist Hitler het grootste gedeelte van Europa te bezetten maar na de aanval op de Sovjet-Unie in 1941 keerden vanaf 1943 de kansen en werd het Derde Rijk in de tang genomen.
In de winter van 1944/1945 stonden de geallieerden aan de grenzen van Duitsland en trokken vervolgens op naar Berlijn.

Nadat duidelijk werd dat de Tweede Wereldoorlog door de Nazi's verloren was pleegde hij op 30 april 1945 in de namiddag, samen met zijn vrouw Eva Braun, zelfmoord in zijn bunker te Berlijn.
Ze waren beiden op 29 april 1945 getrouwd in de bunker.
Zij nam vergif in, terwijl Hitler zich door het hoofd schoot.
Iets later werden ze naar boven gebracht, en werden de lijken in een kuil met benzine gelegd en verbranD. Mogelijk hebben de Russen later Hitlers' schedel en de resten van hun lichamen naar Moskou gebracht voor nader onderzoek.

Jeugd en algemene gegevens

De vader van Adolf Hitler, Alois Hitler sr.
|, werd in 1837 geboren als de onwettige zoon van Maria Anna Schicklgruber en kreeg daarom de naam van zijn moeder.
Vijf jaar later huwde Maria Anna met de molenaarsknecht Johann Georg Hiedler die waarschijnlijk ook de biologische vader van Alois was.
De achternaam van Alois Schicklgruber zou op 23 november 1876 worden gewijzigd in Hiedler, maar door een spelfout werd de naam opgetekend als Hitler.
Later zou zijn zoon Adolf in het boek Mein Kampf (Mijn strijd) vermelden dat de naamswijziging het enige was waar hij zijn vader dankbaar voor was.
Heil Hitler klonk immers veel beter dan Heil Schicklgruber![1] De moeder van Adolf Hitler heette Klara Pölzl en was drieëntwintig jaar jonger dan haar man (ze was geboren in 1860).
Adolf Hitler had een innige band met zijn moeder maar had voortdurend conflicten met zijn vader.

Zowel van vaders- als moederskant was de familie van Adolf Hitler afkomstig uit het Oostenrijkse Waldviertel, een streek tussen de Donau en het huidige Tsjechië.
De naam 'Hitler' was waarschijnlijk afgeleid van Huttler, wat letterlijk ; ;keuterboer ; ; betekent, hij die in een hut woont.

Behalve Johann Georg Hiedler worden nog twee andere mannen als mogelijke vader van Alois beschouwd: een boer genaamd Johann Nepomuk Hüttler en (maar dit is meer onzeker) een Joodse bankier genaamd Frankenberger uit Graz bij wie Maria Anna Schicklgruber een tijdje in de huishouding had gewerkt.

 

Stamboom van HitlerAdolf Hitler had drie broers, een halfbroer, twee zusters en een halfzuster, allen kinderen van Alois Hitler.
De drie broers en een van de zussen overleden op jonge leeftijd:

Alois Hitler jr.
(halfbroer), 13 januari 1882 - 20 mei 1956

Angela Hitler (halfzuster), 28 juli 1883 - 30 oktober 1949

Gustav Hitler (broer), 10 mei 1885 - 8 december 1887

Ida Hitler (zuster), 23 september 1886 - 2 januari 1888

Otto Hitler (broer), 1887 - 1887

Edmund Hitler (broer), 24 maart 1894 - 28 februari 1900

Paula Hitler (zuster), 21 januari 1896 - 1 juni 1960

Hitlers zuster Paula Hitler leidde een teruggetrokken bestaan en overleed in Berchtesgaden.
Hitlers halfzuster Angela Hitler was gehuwd met Leo Raubal en had voor zover bekend een zoon en twee dochters.
De oudste dochter van Angela Hitler die min of meer dezelfde naam droeg maar de bijnaam Geli had (Angelika (Geli) Raubal), zou later een relatie met haar oom Adolf Hitler krijgen en pleegde op 18 september 1931 zelfmoorD.

 

Hitler als babyHitlers halfbroer, Alois Hitler jr.
, werd caféhouder in Berlijn.
Hij werd omschreven als een 'gezellige mollige kroegbaas, die in niets op zijn beroemde halfbroer geleek'.
Hij leefde in angst dat deze beroemde (en ijdele) halfbroer uit schaamte zijn tapvergunning zou intrekken.
Adolf en Alois Hitler hebben overigens nooit een sterke band gehaD.

De jonge Adolf was een vrij teruggetrokken persoon en wekte zelfs een verlegen indruk.
Dit in schril contrast met zijn latere discussiebereidheid, waarin hij steevast trachtte zijn gelijk te behalen.
Dagdromen was een van zijn favoriete bezigheden.
Dit was een van de redenen waarom Hitler stelselmatige arbeid verafschuwde: het hield hem van het dagdromen en hij voelde zich er bovendien te goed voor.
Zelfkritiek was hem vreemd: anderen waren zijn hele leven altijd de oorzaak van zijn falen.
Hoewel hij enkele jeugdvrienden had, voelde hij zich bij veel mensen nauwelijks of niet op zijn gemak.
'Honden zijn mijn enige vrienden', zei hij eens.

Tijdens zijn tienerjaren overleed zijn autoritaire vader; met zijn moeder had hij een sterke banD. In zijn kinderjaren was hij koorknaap en misdienaar in de lokale katholieke parochiekerk.
Op de basisschool - dezelfde die bezocht werd door Ludwig Wittgenstein - deed Hitler het niet slecht.
Hij was een levendige schooljongen maar hij was niet goed in staat regelmatig te werken, iets dat hem zijn verdere leven parten zou blijven spelen.
Dit maakte aanvankelijk voor de intelligente jongen weinig uit, maar zou hem tijdens de middelbare school opbreken.
Op twaalfjarige leeftijd verzette Adolf zich tegen het ontvangen van het vormsel, ondanks de wens van zijn vrome moeder.
Hij werd gedwongen het sacrament toch te ontvangen.
[2]

Op tekenen na kon Hitler op de middelbare school niet goed meekomen.
Hij had vanwege zijn afstandelijke gedrag en zijn verlegenheid (met name tegenover vrouwen) weinig of geen vrienden.
Bovendien kelderden zijn prestaties doordat hij zijn best niet deeD. Zijn lage cijfers schreef hij toe aan zijn leraren, die hij als 'erudiete apen' omschreef.
Slechts de door hem aanbeden geschiedenisleraar bleef verschoond van zijn kritiek (de liefde werd helaas niet met goede cijfers beantwoord: 'matig' tot 'ruim voldoende' was het hoogste dat hij behaalde).
Tijdens zijn puberteit werd de jonge Adolf ook voor het eerst en voor het laatst in zijn leven dronken.
Een melkmeisje vond hem 's ochtends stomdronken en bracht hem naar huis.
Toen hij was bijgekomen zwoer hij nooit meer te drinken.
Daar hield hij zich aan, op een enkel glas wijn nA. Ook minderde hij zijn vleesconsumptie.
Sommige biografen beweren dat hij zelfs geheel vegetariër werD. De meeste bronnen stellen echter dat hij in die periode af en toe toch vlees at in de vorm van Leberknödel, een soort brij van aardappelen en varkenslever.
Dat hij duidelijk sympathie voor dieren had bleek uit het feit dat zijn regime als een van de eerste in de wereld wreedheid tegen dieren strafbaar stelde en de rituele koosjere slachtmethoden demoniseerde in propagandA.

Adolf Hitler doorliep de onderbouw van de middelbare school met de grootste moeite en bleef één keer zitten.
Nu zijn vader er niet meer was kon Adolf zijn moeder eindelijk in 1905 overreden hem van school te halen.
Op zijn 16e verliet hij de school zonder diplomA.

In 1907 gebeurde iets dat waarschijnlijk een grote invloed op een deel van Hitlers leven had: bij Klara Pölzl, Hitlers moeder, werd borstkanker geconstateerD. Ze overleed hetzelfde jaar.
Hitler had van zijn moeder gehouden en vond het vreselijk te zien hoe zij zo'n pijn leed en overleeD. Hij zou altijd angst voor ziekten houden.

Wenen

In deze jaren was het Hitlers ambitie kunstschilder te worden en hij toog in 1907 naar Wenen om zich in te laten schrijven bij de kunstacademie.
De kunstacademie waarbij hij zich aanmeldde wees hem echter af.
De directeur suggereerde hem weliswaar architect te worden, maar dit betekende wederom datgene waar hij een gruwelijke hekel aan had: regelmatig werken.
In de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog verdiende hij naast zijn wezenuitkering de (karige) kost met allerlei kleine baantjes en werkte hij als ongediplomeerd kunstschilder.
Zo beschilderde hij ansichtkaarten met landschapjes welke hij verkocht.
Dit leverde weinig op en daarom overnachtte hij dikwijls in een daklozenpension.
Het feit dat hij mislukt was schreef hij (vanzelfsprekend) toe aan de kunstacademie die zijn talent miskende en de leraren die het onderwijs hadden verpest.
Dat zijn eigen luiheid er misschien debet aan was heeft hij nimmer erkend, zelfkritiek was hem vreemD.

Vaak bracht hij zijn tijd lanterfanterend door waarbij hij zich een hartstochtelijk kranten- en tijdschriftenlezer toonde.
In deze periode vormde hij (mede door allerlei contacten) zijn ideologische basis, bestaande uit occultisme, antisemitisme, antiparlementarisme en Groot-Duits nationalisme; ook keek hij veelal neer op de Slavische volkeren.
Hitler bezocht verschillende keren het Weense parlement, waar hij grote verachting en haat ontwikkelde voor de democratie.
Het versterkte zijn haat en weerzin tegen de invloed van Joden in politiek en samenleving.

De Britse historicus Ian Kershaw geeft in zijn uitgebreide Hitlerbiografie aan dat het niet duidelijk is waardoor de Jodenhaat van Hitler eigenlijk ontstaan is.
Hij had aanvankelijk Joden in zijn kennissen- en huisgenotenkring maar in korte tijd werd hij toch een fanatiek antisemiet.

Anti-Slavische en antisemitische stromingen waren in Wenen, evenals in Sudetenland en Silezië, in opkomst, als reactie op het toenemende Slavische separatisme.
De Joden werd het kwalijk genomen dat zij als fabrieksbazen Slavische arbeiders in dienst namen, die hiertoe naar steden als Praag, Posen, Pressburg en Wenen trokken en het Duitse karakter van deze steden zouden ondermijnen.
De jonge Adolf was al in Wenen onder de indruk gekomen van het antisemitisme waarmee de toenmalige burgemeester, Karl Lueger, aan de macht was gekomen.
Ook de antisemitische beweging van Georg von Schönerer heeft invloed gehad op de jonge Hitler.
Tijdens zijn jaren in Wenen en later in München, waar hij volgens eigen zeggen graag mensen en hun gedrag observeerde, nam zijn overtuiging de vorm aan die hij later in al zijn extremiteit zou etaleren.

In 1907 bezocht Hitler voor het laatst een katholieke kerkdienst waarbij hij ook ter communie ging.
Daarna zou hij grote afstand tot de Kerk bewaren, en zelfs zeer vijandig zeggen dat hij de ; ;katholieke Kerk vertrappen ; ; wilde ; ;zoals men een lelijke pad vertrapt ; ;.
[3] Hij liet een priester die hij voorheen in vertrouwen genomen had zelfs in de nacht van de lange messen in 1934 vermoorden in een bos bij München.

In discussies met andere bewoners van het Weense 'mannenhuis' waar hij af en toe woonde bracht hij zijn standpunten compromisloos naar buiten.
Hij praatte om anderen te overtuigen van de juistheid van zijn visie, was altijd bereid tot discussiëren, en hij bleek radicaal en zwart-wit in zijn denken.
Opvallend was toen al dat Hitler niet tegen inhoudelijke kritiek op zijn denkbeelden kon en begon te schreeuwen als hij dreigde een discussie te verliezen.

Ook ontwikkelde hij in Wenen een sterk Duits nationalistisch gevoel, zoals veel Duitsers in Oostenrijk dat kenden.
In zijn denken zou een aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland een zegen voor dat land zijn.
Hij zag in het heersende Habsburgse huis een teveel aan schadelijke Slavische, dus on-Duitse, invloeden.
Ook in het bolsjewisme, marxisme en communisme zag hij een groot kwaad dat bestreden moest worden.

Waarschijnlijk vormde zich in Wenen reeds de kern van Hitlers grote ideaal: het idee van 'Eén leider (Adolf Hitler), één wil (die van hemzelf), één volk (het Duits-Arische)'.
Al vroeg in zijn politieke carrière, vanaf 1925 ongeveer, liet hij zich der Führer (de leider) noemen.
Hij droomde van het Derde Duitse Rijk (het Dritte Reich), waarin geen plaats zou zijn voor joden en andere door hem verderfelijk geachte groepen in de samenleving (onder andere homoseksuelen), maar waar Duitsers in harmonie en verenigd onder één leider zouden bouwen aan hun toekomst.
Later werd duidelijk dat hij in feite absolute wereldheerschappij verlangde, waarin de Duitsers het machtigste volk zouden zijn.
De omvang van deze grootheidswaan groeide met zijn succes.

In zijn rassentheorie verheerlijkte Hitler het Arische ras, waarvoor hij Lebensraum (leefruimte) wilde creëren; daarvoor had hij vooral het grote Rusland in gedachten.
Hij verheerlijkte het idee van de 'edelgermaan'.
Wat joden betreft stond hij erop hen een 'ras' te noemen; dit paste bij zijn zuiver/onzuiver-bloedtheorie.
Hij beschouwde joods bloed als het 'gif' van de samenleving, wat daaruit geëlimineerd zou moeten worden.
Sommige Hitlerverklaarders noemen dit zijn mystiek.
Anderen benadrukken meer prozaïsche verklaringen zoals zijn uitgesproken afkeer van het zogenaamde 'joodse kapitalisme', zonder dat hij daar specifiek namen bij noemde.
Hij creëerde in elk geval een zeer haatdragende en schampere karikatuur van 'de jood' en vuurde dat af op zijn publiek.
Hitler is in zijn rassentheorie zeker beïnvloed geweest door de Geheime leer van de occultiste Helena Blavatsky die aan het 'Arische ras' als 'vijfde kosmische gangmaker' een belangrijke rol toebedeelde en die schreef over de '(voorbijgaande) inferioriteit van de Semitische volkeren' [4].

Het antisemitisme is niet door Hitler uitgevonden.
Door de eeuwen heen is het in Europa, variërend naar tijd en plaats, aanwezig geweest.
Adolf Hitler heeft daar onder andere met de hierboven genoemde karikaturen van joden en door zijn grote redenaarstalent handig op in weten te spelen en tot ongekende hoogten weten op te zwepen.

München

In de lente van 1913 emigreerde Adolf Hitler naar München in het Zuid-Duitse koninkrijk Beieren.
Hij ontsnapte daarmee aan de militaire dienst in Oostenrijk.
Lafheid was dat waarschijnlijk niet, want toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, nam hij onmiddellijk enthousiast dienst in het Duitse leger.
Een waarschijnlijker reden voor deze overstap was dat hij voor Oostenrijk geen zelfstandige rol meer zag weggelegd; toen al was in zijn denken aansluiting bij Duitsland een onontkoombaar feit.

Wel bracht deze stap de jonge Hitler in de problemen toen hij enkele maanden later bezoek kreeg van de politie.
De Oostenrijkse politie had hem weten te lokaliseren en verzocht nu om uitlevering van Hitler.
In Oostenrijk wachtte hem mogelijkerwijs een gevangenisstraf wegens ontduiking van de dienstplicht.
Hierop volgde een geschrokken en geagiteerde brief van Hitler die ertoe leidde dat de autoriteiten enig begrip voor Hitlers situatie toonden.
Als hij zich in Salzburg zou laten keuren zou hij niet strafrechtelijk vervolgd worden.
Hitler reisde naar Salzburg en werd daar uiteindelijk afgekeurd voor militaire dienst.
Dit akkefietje bracht Hitler ertoe afstand te doen van zijn Oostenrijkse nationaliteit.
Tot 1932 zou hij officieel staatloos zijn.

Eerste Wereldoorlog

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd in Duitsland in het algemeen en ook door Hitler met enthousiasme begroet.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Hitler, die als dienstklopper werd gezien, als een vreemde eend in de bijt beschouwD. Hij verkreeg de functie van ordonnans, waarbij hij met gevaar voor eigen leven bevelen naar de voorste posten van het Westelijke loopgravenfront bracht.
Zijn eerste contact met het wapengekletter vond plaats tijdens de Eerste Slag om Ieper ter hoogte van Kruiseke/Wervik.
Dat hij inderdaad geen lafaard was bleek uit zijn onderscheidingen, reeds in december 1914 ontving hij het IJzeren Kruis 2e klasse.

In mei 1918 kreeg hij een Regimentsdiploma wegens dapperheid tegenover de vijand, en in december 1918 werd hem het, aan manschappen zelden verleende, IJzeren Kruis 1e klasse verleenD. In 1918 raakte hij als Gefreiter (korporaal) bij een gasaanval gewonD. Hij was drie maanden verblind door mosterdgas.
Ook werd hij bij Mesen gewond aan het voorhoofd door een kogelschampschot.
Om het litteken te verbergen droeg Hitler voortaan zijn haar met een schuine lok over zijn voorhoofD. De ineenstorting van het Westelijke front o.
A. door de Amerikaanse interventie en de uitputting van de laatste Duitse reserves, heeft Hitler, die toen in een militair ziekenhuis in Pasewalk werd verpleegd, niet meegemaakt; hij ging er daardoor van uit dat het front steeds stand had gehouden.
Zo geloofde Hitler heilig in de dolkstootlegende waarbij de nederlaag van het Keizerlijk leger werd toegeschreven aan het verraad van de socialisten, Joden, communisten en republikeinen (de zgn.
Novemberverbrecher).
Ondanks zijn indrukwekkende staat van dienst is korporaal Hitler nooit bevorderd omdat men vond dat hij geen leidinggevende capaciteiten haD.

1918-1933

Tijdens de Sovjetopstand in München en de vestiging van de zogenaamde Beierse Radenrepubliek in 1919 heeft Adolf Hitler mogelijk deelgenomen aan het oproer.
Een document met de naam Hittler (met 2 t's) doet dit vermoeden, al is er nog veel discussie tussen academici omtrent dit omstreden onderwerp.
Hoe dan ook, het Freikorps kwam München ontzetten, en de communistische opstand werd in de kiem gesmoorD. Opeens dook Hitler op als infiltrant van het leger.
Het was in die hoedanigheid dat hij vanaf dat ogenblik bijeenkomsten van kleine politieke groepjes bijwoonde, die als paddenstoelen uit de grond schoten na de val van het keizerrijk.

In 1919 kreeg Hitler als infiltrant de opdracht een vergadering van zo'n kleine, mogelijk linkse partij, bij te wonen.
Dit was de DAP, de Deutsche Arbeiterpartei, waarvan het woord 'Arbeiter' al voldoende was hen in de ogen van het leger verdacht te maken.
De toen nog piepkleine partij was opgericht door onder meer de spoorwegbeambte Anton Drexler.
Zij vergaderden in een bedompt café, waar slechts cA. 100 belangstellenden aanwezig waren.
Tot Hitlers verrassing bleek de partij nationalistisch, maar verder was het een armzalig zooitje.
Het aantal leden bedroeg nog geen 500, waarvan misschien 50 actief waren, en het batig kassaldo bedroeg ongeveer 50 Reichsmark.
Net toen Hitler aanstalten maakte om weg te gaan, maakte een 'professor' opmerkingen die Hitler razend maakten.
Hij nam het woord en sprak de vergadering heftig toe, tot de professor vertrok.
Hierop liep Hitler tevreden weg.
Anton Drexler rende achter hem aan en gaf hem wat pamfletten, met het verzoek (bestuurs)lid te worden.
Na een nacht nadenken stemde Hitler toe en sloot zich bij de partij aan.

De partij groeide pijlsnel door zijn organisatorische, retorische en hypnotiserende gaven.
Hij liet propagandamateriaal drukken dat hij desnoods zelf verspreidde en binnen de kortste keren waren de zalen gevuld met meer dan 2000 man.
De precaire financiële positie van de partij werd opgekrikt door het heffen van entree, de invoer van reguliere contributie en donaties van rijke conservatieven uit München.
Het succes zal Hitler’s eigendunk ongetwijfeld hebben vergroot maar stond in schril contrast tot zijn onbeholpenheid in kleine kring.
In 1921 werd hij partijleider.

Een bewaard gebleven brief van hem uit 1919 getuigt ervan dat toen al iets van een 'verlosser'-idee in hem aanwezig was: dat hij, Adolf Hitler, de enige was die Duitsland naar een 'wedergeboorte' kon leiden.
In het openbaar profileerde hij zich aanvankelijk nog als 'trommelaar' die de massa's bijeen zou roepen.
Ook later zei hij meermalen dat hij geloofde door het 'lot' te zijn voorbestemd voor zijn rol in de geschiedenis.
In zijn laatste jaren versterkte zich die overtuiging alleen maar; het was Hitler of de chaos; hij vereenzelvigde Duitsland met zijn eigen levenslot.

Misschien wel de belangrijkste reden die Hitler aangaf voor zijn beslissing politiek actief te worden, was de linkse Novemberrevolutie van 1918, waarmee de adellijke regenten, inclusief de Duitse keizer Wilhelm II, van hun macht werden ontdaan.
Voor veel Duitsers was dit moeilijk te verteren en de democratische Weimarrepubliek van 1919 ondervond dan ook veel tegenstanD. Bovendien had naar Hitlers overtuiging deze revolutie Duitsland definitief de nederlaag bezorgD. Hij zag het als zijn missie dat weer recht te zetten.
De oorlog die hij in 1939 begon was voor hem een voortzetting van de Eerste Wereldoorlog, om Duitsland alsnog de overwinning te bezorgen over het 'internationale Jodendom'.

Al decennia lang waren elementen van het nationaalsocialisme aanwezig in Duitsland, Oostenrijk en ander Europese landen: nationalisme, anti-marxistisch socialisme, biologisch antisemitisme, sociaaldarwinisme, racisme, eugeneticA. In Duitsland en Oostenrijk ontwikkelden zich populaire Teutoonse varianten van deze elementen, met name antisemitisme, antiliberalisme en antikapitalisme.
Dit ging gepaard aan een extreme vorm van nationalisme, het zogenaamde völkische nationalisme, met zijn mystieke eigenschappen van een harmonische Duitse sociale en hiërarchische orde.

Alleen al in München bestonden in 1920 ten minste 15 völkerische verenigingen, de meeste opgericht na de oorlog (B.v.
de Thule Gesellschaft; de Nordische Vereniging).
Het waren, net als de DAP in het begin, kleine, onbeduidende groepjes, maar ze verspreidden met elkaar een ongelofelijke hoeveelheid propagandamateriaal.
Ook werden er op nationaal niveau pogingen gedaan deze groepen te bundelen.

In het Sudetische Trautenau bestond sinds 1904 al een nationaalsocialistische partij, die eerst evenals Hitlers partij de Deutsche Arbeiterpartei heette, en na de Eerste Wereldoorlog haar naam veranderde in de Duitse Nationaalsocialistische Arbeiderspartij, de DNSAP.
Ook de partij van Hitler veranderde van naam en werd de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP).

Contacten tussen de twee partijen mondden uit in een samengaan begin jaren '20.
Maar de NSDAP bleek in 1923 superieur en in 1926 werden ze samengevoegd tot één partij, de NSDAP met een Oostenrijkse en een Duitse tak.
Hitler werd de enige leider van beide afdelingen.

Ondanks interne partijstrubbelingen lukte het Hitler de macht te behouden.
Door onder meer agressieve publiciteit en Hitlers sprekerstalent groeide het aantal toehoorders spoedig tot enkele duizenden per avonD. In plaats van cafés werden nu grote bierhallen afgehuurd voor de samenkomsten en spreekbeurten.

De partijaanhang groeide en daarmee de hoop op verandering.
Op 9 november 1923 werd op aandringen van Hitler een slecht georganiseerde poging gedaan de macht in Beieren te grijpen en daarna de Republiek van Weimar omver te werpen.
In feite zag Hitler zelf weinig in de couppoging, maar hij was waarschijnlijk bang dat zijn achterban anders zou overlopen naar een partij die wel bereid was tot actie.
Deze Bierkellerputsch, zoals hij genoemd wordt, begon in een bierhal.
Daar stelde Hitler, zwaaiend met een pistool, de nieuwe 'regering' aan de enthousiaste toehoorders voor, terwijl gewapende groepen mannen strategische gebouwen en instellingen in de stad trachtten te veroveren.
Ook Ernst Röhm nam deel aan deze Putsch, die mislukte en waarbij veertien coupplegers en vier politiemensen omkwamen.
Hitler werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenschap, die hij uitzat in de gevangenis van Landsberg.
Al na een jaar, op 20 december 1924, werd hij vrijgelaten.

Hij benutte die tijd met het schrijven van Mein Kampf (Mijn strijd).
In dit autobiografische boek beschreef hij zijn afkomst en jeugd, zijn tijd in Linz, Wenen en München, de vorming van zijn denken, zijn ideeën en zijn toekomstplannen.

Al enkele maanden na zijn vrijlating in 1924 werd het spreekverbod op de partij in München opgeheven.
Waar het verbod op de partij nog wel bestond, en dat gold in het begin voor vrijwel heel Duitsland, werd door middel van gewelddadige provocaties geprobeerd 'het nieuws te halen'.
Dat lukte vaak.
Desondanks werd het verbod in de ene na de andere deelstaat opgeheven.
In de media werd steeds meer macht veroverD. Eind jaren '20 kon de NSDAP uitgroeien tot een grote landelijke parti J.

 

Kiesformulier presidentsverkiezingen 1932Voor Hitler, als leider van de Nationaalsocialistische Arbeiderspartij, was toen de weg vrij voor deelname aan de verkiezingsstrijD. Aanvankelijk ging dit niet van een leien dakje.
De partij wist aanvankelijk rond de dertig zetels in de Rijksdag te bemachtigen, maar dit werden er bij elke volgende verkiezing minder.
Ook was de groei van het ledental beneden verwachting.
Dit was te wijten aan het Amerikaanse geld dat in het kader van het Dawes-plan Duitsland binnenstroomde, en de economische hoogconjunctuur van de Roaring Twenties.
De Fransen vertrokken uit het Ruhrgebied, de nieuwe Rentenmark bleek waardevast, en de Duitse economie groeide weer.
Berlijn werd een internationaal centrum van cultuur met talrijke kunstenaars, artiesten, filmmakers en modekoningen en een bruisend uitgaanscentrum.
Langzaam sijpelde wat welvaart door naar de middenklasse, en men keerde zich af van extremistische partijen, en stemde weer op de traditionele partijen zoals de SPD, DVP en Zentrum.
In 1928 kwam de partij met 12 zetels in het parlement: een dieptepunt.

De crisis van 1929, ontstaan door de Beurskrach, breidde zich echter uit naar DuitslanD. Een golf van faillissementen deed de werkloosheid explosief stijgen.
De rijksregering moest impopulaire maatregelen nemen met toepassing van artikel 48 van de Grondwet, waarna zij direct in nieuwe verkiezingen werd afgestraft.
De NSDAP kwam met 107 zetels terug in het parlement.
In 1932 waren dat er al 232, hoewel Hitler bij de presidentsverkiezingen geen meerderheid van stemmen behaalde.
Veel kopstukken uit de politiek en het bedrijfsleven wilden desondanks, of wellicht dankzij dat feit, toch met Hitler praten.
Men zag een communistische regering als een groter kwaad dan een nazi-regering.
De partijschulden werden door het bedrijfsleven betaald (de partij was vrijwel failliet), en men begon een lobby bij de rijkspresident.
In januari 1933 raakte Duitsland door een serie complotten bijna onbestuurbaar.
Kurt von Schleicher en de communisten loerden op kansen een junta of een radenrepubliek te vormen op legale of illegale wijze, en ieder kabinet zonder de nazi's viel.

Aan de macht

 

Arno Breker, Hitler (brons, 1938)In 1933 werd Hitler ten slotte door de toenmalige rijkspresident van de Weimarrepubliek, Paul von Hindenburg met tegenzin benoemd tot Rijkskanselier.
Hindenburg had een lage dunk van Hitler en sprak denigrerend over ; ;deze kleine korporaal, zwerver en mislukte kunstenaar ; ; maar hij werd van diverse zijden onder druk gezet om Hitler tot Rijkskanselier te benoemen en gaf tenslotte toe.
In die tijd kocht Hitler het chalet 'Haus Wachenfeld' (later de Berghof genoemd) op de Obersalzberg nabij Berchtesgaden: daar bouwde Adolf Hitler zijn tweede machtscentrum.
De impact van zijn woonplaats op de Obersalzberg was enorm.

Hindenburg overleed in 1934.
Vanaf toen verzwakte Hitler de rol van parlement en regering tot het punt dat hij dictatoriale macht haD. In 1938 eigende Hitler zich tevens het opperbevel van de Duitse Wehrmacht toe.
Hij verstevigde zijn positie verder met behulp van onder andere Heinrich Himmlers Gestapo en een goed georganiseerd propagandanetwerk, dat onder leiding stond van Joseph Goebbels.
Naast propaganda zag Hitler terreur als een pilaar van de macht.
Vanaf de oprichting van de partij tot aan de ondergang was geweld een veelgebruikt middel om oppositie de mond te snoeren.
Waren de knokpartijen in het begin soms meer bedoeld om de krant te halen en tegenstanders te intimideren, later ging men over tot regelrechte moord op mensen die openlijk tegen Hitler en het nazisme in het geweer kwamen.
Hitler vond het belangrijk ook de straat te beheersen.

Tussen Hitlers handlangers bestond een felle rivaliteit die Hitler hoogstwaarschijnlijk heeft uitgebuit om te zorgen dat niemand aan zijn autoriteit tornde.
Wanneer een conflict voorkwam (en dit gebeurde vaak door de onnauwkeurige afbakening van bevoegdheden) liet Hitler het een tijd zijn beloop om vervolgens de overwinnaar te steunen.

Nadat Hitler aan de macht gekomen was ging hij over tot de uitvoering van zijn plannen, waaronder de aanleg van een groot Duits wegennet, waar zijn voorganger Franz von Papen al de aanzet toe gegeven haD. Hij bezorgde daarmee in één klap honderdduizenden Duitsers weer werk, waardoor zijn populariteit bij de Duitse arbeiders alleen maar toenam.
In 1935 opende hij tussen Frankfurt en Darmstadt de eerste autobahn in DuitslanD. Dit betrof onder meer de Linksrheinische en de Rechtsrheinische autobahn.
Een jaar eerder (in 1934) had hij Ferdinand Porsche de opdracht gegeven om een Kraft durch Freude-wagen te ontwerpen, een wagen voor het volk (de Volkswagen).

Een ander actiepunt was de uitbreiding van de ontwikkeling en productie van wapens en ander oorlogstuig.
In 1942 zou hij rijksarchitect Albert Speer benoemen tot rijksminister voor bewapening en munitie.
Ook na 1943, toen de militaire kansen in de oorlog gekeerd waren, bleef Hitler optimistisch geloven dat nieuw ontwikkelde wapens als een nieuw type vliegtuig, een nieuw type tank en de V-1- en V-2-wapens de rollen weer zouden omdraaien.

Hitler verordonneerde ook georganiseerde moord op geestelijke en lichamelijke gehandicapten.
Het zogenaamde T-4-euthanasieprogrammA. Er zijn door Hitler ondertekende documenten overgeleverd waaruit blijkt dat hij deze actie goedkeurde.
Pas in 1940 klonken de protesten daartegen zo luid, dat het programma werd gestopt, maar toen had het regime al honderdduizend gehandicapten 'weggezuiverd'.

Weg naar de Holocaust

 

Op 1 april 1933 werd een boycot door de Nazi's afgekondigD. Op het bord staat te lezen: Duitsers, weert U, koop niet bij Joden.
Dit bord hing bij de winkel van Tietz in Berlijn.
Op het raam van de etalage een Jodenster.
Meteen na zijn aantreden verschenen in openbare ruimten de eerste bordjes 'Voor Joden verboden'.
Beroepsverboden werden uitgevaardigd en huwelijkswetten aangepast.
Vanaf 1935 (de 'wetten van Neurenberg') was het voor een Jood verboden om te trouwen met een niet-JooD. Steeds meer Duitse Joden gingen over tot emigratie.
Anderen werden opgepakt en naar 'werkkampen' gestuurd, wat later de Vernietigingskampen bleken te zijn.
Een van de meest antisemitische Hitlergetrouwen was Julius Streicher, die zich al in de jaren '20 ontpopte tot een vurig propagandist van de haat tegen Joden, waar Hitler dankbaar gebruik van maakte.

In de Poolse hoofdstad Warschau werden de daar wonende Joden in een getto bijeengedreven en later afgevoerd naar de Vernietigingskampen.
Overigens werden ook in totaal een miljoen Polen naar werkkampen getransporteerd, en werden uit alle bezette gebieden in totaal 6 miljoen mannen tussen de 18 en 45 jaar gedwongen tewerkgesteld in de Duitse oorlogsindustrie.
Dit werd de Arbeitseinsatz genoemD. De rechters van Neurenberg noemden het later 'slavernij'.
Tijdens de Wannseeconferentie (januari 1942), waar Nazileiders bijeen waren gekomen om tot oplossing (Endlösung) van het 'Jodenvraagstuk' te komen, werd besloten om de circa 10 miljoen Europese Joden systematisch om te brengen.
De organisatie daarvan werd in handen gegeven van Reinhard Heydrich en Heinrich Himmler, de administratie aan Adolf Eichmann en de uitvoering aan de talloze officieren, militairen en burgers die door de jaren heen voldoende waren getraind en geharD. Zigeuners, homoseksuelen, Jehova's getuigen en andere groepen mensen die als ongewenst werden beschouwd ondergingen hetzelfde lot.
[5]

De Holocaust zelf was in de omgeving van Hitler een taboe.
Een directe opdrachtrelatie tussen Hitler en de Holocaust is tot op heden niet gevonden.
Het Derde Rijk opereerde sterk op het 'de Führer tegemoet werken': dingen doen waar geen opdracht voor gegeven was maar waar wel de ruimte voor was gegeven en waarvan verondersteld werd dat dit in de geest van de Führer was (aldus Hitlers biograaf Ian Kershaw).
Zo kon Hitler (voor zichzelf) schone handen houden.
Hitler is nooit in Auschwitz, Majdanek, Sobibór, Treblinka of één van de andere vernietigingskampen geweest.
Hij nam zelf niet actief deel aan de Endlösung.
Hoewel hij in de ogen van de buitenwereld voorzichtig leek te manoeuvreren, heeft hij over zijn bedoelingen ten aanzien van de Joden nooit twijfel laten bestaan.
Ontelbare keren heeft hij de woorden 'vernietiging' en 'wegvagen' uitgesproken, waarvan tallozen getuigen zijn geweest.

Voorbereiding op oorlog

Aanvankelijk hoopte Hitler dat Duitsland een dominante positie kon krijgen op het Europese continent.
Polen, Hongarije, Tsjechoslowakije, Roemenië, Joegoslavië en Bulgarije zouden satellietstaten worden van Duitsland die bovendien met hun economieën dienstbaar zouden zijn aan die van DuitslanD. Frankrijk zou moeten worden vernederd om de Eerste Wereldoorlog te wreken, maar dit was niet het hoofddoel.
Met Groot-Brittannië hoopte Hitler zelfs op een bondgenootschap.
De werkelijke ideologische en politieke vijand was namelijk de Sovjet-Unie.
Deze visie zou uiteindelijk door de politieke ontwikkelingen volledig worden achterhaald en ertoe leiden dat Hitler een pact sloot met zijn 'vijand' om tegen Groot-Brittannië te kunnen strijden.

Hitler stuurde doelbewust aan op een oorlog.
Hij sloot een pact met de Italiaanse fascistische dictator Benito Mussolini.
Deze liaison werd de As genoemD. Ook Japan verklaarde zich solidair met DuitslanD. De drie landen werden de Asmogendheden genoemD.

Op 7 maart 1936 werd het Rijnland herbezet, in 1938 gevolgd door de Anschluss, feitelijk de annexatie van Oostenrijk en (het Tsjechische) SudetenlanD. De internationale gemeenschap reageerde tot Hitlers eigen verbazing slechts met diplomatiek geschut.
De Britse premier Neville Chamberlain kwam zelfs op bezoek om een 'vriendschapsverdrag' te tekenen: het Verdrag van München.
Aangemoedigd door de lauwe reacties van de internationale gemeenschap annexeerde Hitler vervolgens de rest van Tsjecho-Slowakije en inderdaad: er werd nauwelijks hiertegen geageerd door het buitenlanD. In 1939 sloot Hitler met de dictator van de Sovjet-Unie Jozef Stalin een niet-aanvalsverdrag, het Molotov-Ribbentroppact, waarbij in een geheime clausule al een overeenkomst over de verdeling van Polen stonD. Het was inmiddels duidelijk voor het buitenland dat Hitler niet van plan was om te stoppen met het annexeren van zijn oosterburen en Engeland, Frankrijk en ook Nederland begonnen hun defensie-uitgaven te verhogen.
De oorlog wierp zijn schaduw al vooruit.

Er is gespeculeerd waarom Hitler zo doelbewust op een oorlog aanstuurde.
In 1938 en 1939 stond Hitler op het toppunt van zijn macht en roem.
Duitsland was oppermachtig in Centraal-EuropA. Oostenrijk en Sudetenland waren ingelijfd, en de geallieerden hadden hem alles gegeven waar hij om had gevraagD. Men vermoedt dat Duitsland op een economische crisis afstevende en wel oorlog moest voeren (lees: goederen roven) om dit te voorkomen.
Bovendien vijzelt het hebben van buitenlandse vijanden de binnenlandse politiek op.
Een andere reden is door Hitler zelf aangehaald: hij wilde dat Duitsland de wereldmacht zou veroveren, maar wilde dit graag zelf meemaken.
In 1939 was hij vijftig, en hij was bang voortijdig ziek te worden of te overlijden.
Voor dit gebeurde moest hij 'zijn werk afmaken'.

Tweede Wereldoorlog

De annexatie van het Rijnland, Oostenrijk en Tsjechië leidde niet tot een militaire reactie en daarom verwachtte hij, na een aanval op Polen, slechts diplomatieke strubbelingen.
Maar dit keer vergiste hij zich want nadat de Duitsers Polen binnenvielen verklaarden het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk Duitsland de oorlog.
Dit was het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Het Poolse leger werd in minder dan vijf weken vermorzeld en, om geallieerde interventie te voorkomen, sloegen de Duitsers in West-Europa toe: Noorwegen en Denemarken werden bezet, de Benelux landen onder de voet gelopen, het Britse expeditieleger verjaagd en Frankrijk verslagen.
Dit verbazingwekkende succes hadden de Duitsers te danken aan hun Blitzkrieg tactiek waarbij het luchtoverwicht de pantsertroepen in staat stelde snel op te rukken.
Door deze eclatante militaire successen kon Hitler zijn plannen voor de verovering van Rusland en de beheersing van de olievoorraden weer uit de kast halen maar hij wilde geen twee-frontenoorlog en daartoe moest Engeland eerst worden uitgeschakelD.

De Engelsen wisten echter boven verwachting stand te houden.
Nog een tegenvaller voor Hitler was dat zijn 'vriend' Mussolini, aangemoedigd door Hitlers militaire successen, op de Balkan en in Afrika ook het veroveringspad insloeg.
Maar deze was minder succesvol en toen de Grieken hem zelfs dreigden te verslaan was Hitler gedwongen in te grijpen.
Hierdoor moesten de Duitsers zelf de Balkan veroveren en de in het nauw gedreven Italianen in Noord-Afrika ontzetten.
De Duitse veldtochten in Noord-Afrika, tot in Egypte toe, werden aangevoerd door generaal Erwin Rommel.
Na aanvankelijk wisselende successen en nederlagen van de Duitsers respectievelijk de Britten in Afrika bleken de Britten onder leiding van Montgomery bij El Alamein toch de sterkeren.

Toen ook duidelijk werd dat de Luftwaffe de hemel boven Engeland niet onder controle kon krijgen hoefde Hitler ook niet meer aan een invasie te denken.
Ongeduldig geworden besloot hij toen om toch de Sovjet-Unie aan te vallen om zijn plannen voor Lebensraum te verwezenlijken.
Dit werd hem zeer ontraden door o.
A. Josef Goebbels en Hermann Goering die Duitsland nog niet klaar vonden voor zo'n grote uitbreiding van de oorlog.
Maar Hitler was vastbesloten en stuurde Goering zelfs op 'vakantie'.

In 1941 begon Hitler toen aan wat velen beschouwen als zijn grootste vergissing: operatie Barbarossa, de invasie van de Sovjet-Unie.
Na aanvankelijk weer grote successen bleken de grote logistieke problemen en de winter teveel voor het tot het uiterste beproefde materieel en de oververmoeide manschappen.
Vlak voor Moskou moest de Wehrmacht halt houden en de winter uitzitten.
In de zomer van 1942 werden nog enkele succesjes geboekt maar de invasie mislukte uiteindelijk bij Stalingrad; het Oostfront stortte eind 1942 ineen waarna de lange en bloedige terugtocht voor de Wehrmacht naar Nazi-Duitsland begon, opgejaagd door het Rode leger.
Ondertussen was ook de Verenigde Staten bij Hitlers tegenstanders gekomen door de Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor, op 7 december 1941.
Dit leidde tot de oorlogsverklaring van Duitsland aan de VS en tot georganiseerde deelname aan de oorlog door een geallieerd bondgenootschap.
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk leidden de tegenaanval aan het westelijk front en de Sovjet-Unie die aan het oostelijk front.
Sommige generaals van Hitler zagen toen (1942) al in dat de oorlog op den duur onmogelijk meer te winnen was met zoveel tegenstanders en stelden voor een gunstige vredesregeling met de geallieerden te treffen nu het nog kon.
Hitler reageerde furieus en ontsloeg de meeste van deze 'dissidenten'.
Vanaf toen nam hij zelf het definitieve commando van het leger over en smoorde de kritiek op zijn plannen in de kiem.

Een andere tegenslag was de val van Mussolini in 1943, en op 20 juli 1944 werd in zijn Pruisische hoofdkwartier Wolfsschanze een bijna-gelukte bomaanslag op Hitler gepleegd door een groep officieren onder leiding van Claus von Stauffenberg.
De bom was in een koffer geplaatst, die onder een tafel werd gezet.
Maar enig moment voor de explosie ging Hitler een stukje naast zijn bureau staan, het bureau had aan zijn linker en rechter kant een gesloten poot, die sterk genoeg was om de explosie tegen te houden.
Vier andere aanwezigen in de kamer vonden de dood wel en de rest raakte min of meer gewonD. Hitler raakte aan zijn benen gewond en aan een arm maar niet levensbedreigenD. Hitler zelf zag die aanslag overigens niet als een tegenslag; het feit dat hij tegen alle verwachting in ontkwam vatte hij volgens Kershaw en andere biografen triomferend op als een ingreep van 'de Voorzienigheid'.

Het einde

 

Hitlers dood in een Amerikaans defensiebladDe invasie in Normandië (D-Day) op 6 juni 1944 leidde de bevrijding in van de bezette West-Europese gebieden.
Frankrijk was binnen een paar maanden bevrijd, maar tegenslagen voor de geallieerden zoals de mislukte luchtlanding bij Arnhem en het Duitse Ardennenoffensief in de winter van 1944-1945 brachten nog even uitstel van de onvermijdelijke nederlaag voor de nazi's.
In het voorjaar van 1945 trokken de geallieerden alsnog Duitsland binnen en was er geen houden meer aan: de Amerikanen en Britten trokken de Rijn over en de Russen vielen Oost-Pruisen binnen met als gemeenschapppelijk doel Berlijn.
Het was voor iedereen duidelijk dat het einde voor de nazi's nabij was.
Hitler voelde zich door zijn generaals verraden en ook door het Duitse volk, dat in zijn ogen in zijn historische missie had gefaalD. De laatste dagen van zijn leven bracht hij door in de bunker nabij de kanselari J. Hitler was op dat moment lichamelijk en geestelijk een wrak.
Zijn lijfarts, dr.
Morell, hield hem met diverse injecties op de been.
Hij gaf bevel tot het vernietigen van alle industriële complexen en het zich doodvechten tegen de Russen.
Hij ging de afgrond in en probeerde het Duitse volk mee te slepen.
Door de snelle opmars van de geallieerden en ook de (heimelijke) tegenwerking van steeds meer officieren en zelfs nazikopstukken als Albert Speer, werden deze laatste Führerbefehlen niet meer uitgevoerD. Op 20 april 1945 vierde hij zijn 56e verjaardag, zijn laatste.
Naar het partijtje in de bunker kwam een aantal hoge nazi's, waarvan een aantal direct daarna het onder Russisch artillerievuur liggende Berlijn ontvluchtte.

Op 30 april 1945 pleegde hij zelfmoord in zijn ondergrondse bunker in Berlijn.
Naar alle waarschijnlijkheid nam hij gif in en schoot hij zich direct daarop met een pistool een kogel door het hoofD. Dat deed hij samen met Eva Braun, met wie hij enkele uren tevoren gehuwd was.
Een aantal van zijn naaste medewerkers benam zich daarna ook het leven, waaronder zijn beruchte minister van propaganda Joseph Goebbels.
Acht dagen later, op 8 mei 1945, gaf Duitsland zich over.

Wat er na zijn dood met zijn lichaam gebeurde is een mysterie.
De waarschijnlijkste geschiedenis is de volgende.
Na Hitlers dood gaf Goebbels opdracht de lijken te verbranden.
Haastig werden de lijken met benzine overgoten en in brand gestoken.
Goebbels verdween vrij snel om met zijn gezin zelfmoord te plegen, en ook de aanwezige soldaten hadden haast aangezien de Russische granaten her en der neerregenden.
Hierdoor verbrandde het lichaam niet volledig.
Uiteindelijk zou het Rode Leger twee lichamen aantreffen, waarvan één 'waarschijnlijk van Hitler' was.
De NKVD (de 79e SMERSH) legde beslag op de lijken en liet ze naar Moskou brengen.
Onder geen voorwaarde mocht Hitler immers door Duitsers worden gevonden en begraven: zijn graf zou een nazi-bedevaartsoord worden.
Uiteindelijk zouden de lijken alsnog in Moskou in het diepste geheim verbrand zijn.
Een niet verbrande kaak met bijbehorende brug wordt bewaard in het Russisch Staatsarchief in Moskou en is alleen voor wetenschappers toegankelijk.

Het raadsel Hitler

Het blijft, ook voor de grootste kenner, een groot raadsel hoe deze op het oog mislukte man, die 'halfbakken kunstenaar en straatzwerver, dat korporaaltje' zoals president Paul von Hindenburg hem denigrerend noemde toen hem in 1933 voorgesteld werd Hitler tot kanselier te benoemen, een dergelijke macht over mensen heeft kunnen krijgen en houden, hoe hij dit hele drama heeft kunnen en willen ontketenen.

Tallozen hebben zich het hoofd gebroken over de motivatie en psyche van de man die zijn onvoorstelbare visie per se wilde uitvoeren.
Een scala aan meningen is het resultaat, onderzocht en op een rij gezet door Ron Rosenbaum in zijn boek Waarom Hitler?.
De meningen variëren van 'een toneelspeler, leugenaar, charlatan' (Alan Bullock) tot ' een duivel, een monster' of 'een seksueel gefrustreerde psychopaat' (Norbert Bromberg, Verna Volz Small, Gertrud Kurth), maar ook 'Hitler geloofde oprecht dat hij deed wat goed was' (H.
R.
Trevor-Roper).

Een heel aparte visie heeft de Duitse historicus Sebastian Haffner.
In zijn boek Kanttekeningen bij Hitler stelt Haffner de vraag hoe een zo gering getalenteerd persoon en een zo armzalige persoonlijkheid als Hitler zoveel macht kon verkrijgen.
Hij is van oordeel dat Hitler een hypnotiserend talent bezat, het talent van een geconcentreerde wilskracht waarmee hij zich een collectief onderbewustzijn - waar en wanneer zich dat manifesteerde- te allen tijde kon toe-eigenen.
Deze hypnotiserende invloed op de massa was Hitlers eerste, en lange tijd enige, politieke kapitaal.
Er bestaan talloze getuigenissen van de kracht van dit talent.
(Haffner, Kanttekeningen, p.
23).
Tijdens zijn eerste succesvolle politieke rede op 24 februari 1920 werd Hitler zich dit talent bewust.
Het zou een verklaring kunnen zijn voor zijn greep op de massa en het staatsbestel in de jaren daarnA. Latere leden van de staf van officieren, na de oorlog geïnterviewd, spreken over de diabolische invloed die Hitler op zijn generale staf uitoefende en waaraan niemand zich onttrekken kon.

De artiest

Naast schilderen en tekenen was ook gedichten schrijven een van zijn passies.
Hieronder volgen enkele voorbeelden geschreven tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Blauweiss und schwarzweissrot (Adolf Hitler)

Ringsum der feinde heer,

zahllos wie sand am meer

der Franzmann, Russ und Britt,

die kleinen kläffer mit.

Und wir-in heisser schlacht

wir gehalten fahnenwacht

getreu bis in den tod

blauweiss und schwarzweissrot

Millionen laufen sturm,

und stürzen nich den turm

sie schleppten helfer her,

vom roten, gelben meer.

Doch herrlich trotz und stark,

die wacht an unserer mark,

getreu bis in den tod

blauweiss und schwarzweissrot.

Adolf Hitler, 4 augustus 1917

Vertaling:

Om ons heen ligt het vijandige leger,

Talloos als zand aan zee.

De Fransman, Rus en Brit,

met hun kleine blaffers mee.

En wij - in het heetst van de strijd

wij houden vaandelwacht.

Trouw tot aan de dood

blauwwit en zwartwitrooD.

Miljoenen lopen storm,

maar ze kunnen de toren niet neerhalen.

Ze slepen helpers met zich mee

Van de rode, gele zee.

Toch is zij heerlijk en sterk,

de bewaking van ons symbool.

Trouw tot in den dood

blauwwit en zwartwitrooD.

De schuldvraag

De uiteindelijke schuldvraag is grondig onderzocht, maar daarover bestaan volgens Rosenbaum veel verschillende meningen, van 'zonder Hitler geen Holocaust' (Lucy Dawidowicz), tot 'het is de schuld van het christendom' (Hyam Maccoby), 'het is de schuld van de Duitsers' (Daniel Goldhagen) en zelfs 'het is wellicht de schuld van de Joden zelf' (zonder Joden geen Holocaust; George Steiner).
De Britse historicus Ian Kershaw, die een lijvige tweedelige biografie schreef, heeft Hitler vooral in een historische context willen plaatsen; hij stelt dat Hitler vooral zo veel macht kon vergaren doordat veel van zijn aanhangers bereid waren hem 'tegemoet te komen'.
Ook hebben velen voorzichtig of minder voorzichtig met de vinger naar God gewezen (Emil Fackenheim, Yehuda Bauer).

Het is duidelijk dat de massamoord op miljoenen mensen niet zonder medeweten, en ook niet zonder een initiatief van Adolf Hitler kon worden georganiseerD. Een schriftelijke opdracht is echter niet teruggevonden.
Hitlers naaste medewerkers (Himmler, Goering, Kaltenbrunner en Frick) zouden een misdrijf van deze omvang, en met een dergelijke logistieke complexiteit, niet zonder Hitlers duidelijke aanwijzing hebben georganiseerD. De massale vergassing van de Europese Joden past ook bij Hitlers op film bewaarde uitspraak in de Reichstag dat 'Een nieuwe oorlog de ondergang van het Joodse ras in Europa zou zijn'.

Meningen die geheel van de bovenstaande verschillen komen onder andere van Claude Lanzmann, die vindt dat elke verklaring de enormiteit van Hitlers schuld verdoezelt, en van Louis Micheels, die zich afvraagt of de 'waarom'-vraag wel gesteld moet worden.
De meest afwijkende mening komt echter van David Irving, die de omvang van de Holocaust relativeert en de betrokkenheid van Hitler onbewezen acht en die dan ook een schare bewonderaars achter zich kreeg uit zogenaamde 'revisionistische' neonazistische en andere extreem rechtse kringen.

Door zelfmoord te plegen wist Hitler zich te onttrekken aan strafvervolging, zodat zijn verantwoordelijkheid voor en betrokkenheid bij de Holocaust nooit aan een rechterlijk onderzoek zijn onderworpen en dat daarover nooit een rechterlijk oordeel is gevelD. Hitler draagt, als leider van het Derde Rijk, de volle verantwoordelijkheid voor de misdaden die in naam van het nationaalsocialisme zijn begaan.

Een belangrijke rol voor het ontstaan van de rassenwaanzin is de publicatie van de Protocollen van Zion die een vervalsing waren maar die in de jaren twintig als authentiek beschouwd werden (en nu nog in sommige Arabische milieus) en die een vermeende wereldwijde manipulatie door het internationale jodendom als onderwerp hadden.

Commons ;

Vluchten via het Vaticaan      Jurgens Henk      Duitse geschiedenis

Over paus Puis XII, ook wel 'oorlogspaus' genoemd omdat na het begin van zijn pontificaat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, is nog altijd veel te doen.
De Katholieke Kerk is voornemens hem zalig te verklaren, maar dat stuit op nogal wat verzet.
De rol van paus Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog is namelijk omstreden.
Volgens sommigen zou hij tijdens de oorlog niets tegen de Jodenvervolging hebben gedaan.
De huidige paus, Benedictus XVI, is een andere mening toegedaan.
Volgens hem heeft zijn voorganger tijdens de oorlog zowel direct als indirect geprobeerd joden uit handen van de nazi's te redden.

In dit boek staat Henk Jurgens stil bij een aantal vragen rond deze paus.
Waarom is hij bijvoorbeeld nooit zalig verklaard? En wat hebben de Kroaten met de 'zaak Pius' te maken? Pius steunde hun Ustasa (opstand) met haar Führer Pavelic en de NDH, de Onafhankelijke Staat Kroatië, een vazalstaat van Hitler, onvoorwaardelijk.
De strenge Rooms-katholieke fascistische Kroaten vermoorden honderdduizenden Serven en dwongen honderdduizenden andere Serven zich te bekeren tot de Rooms-katholicisme, tot het enige Ware Geloof.
Huizen van de Serven werden in beslag genomen en hun bezittingen geroofD. Gebeurtenissen die een belangrijke oorzaak zijn van het uiteenvallen van Joegoslavië en de oorlogen waarmee dat gepaard ging.
Ter ondersteuning van de Kroatische fascisten stuurde Pius XII, die volledig op de hoogte was, zijn biechtvader.

Jurgens behandelt deze en vele andere zaken en probeert zo een volledig beeld te geven van alle aspecten die van belang zijn om de rol van Pius XII in de geschiedenis te duiden.
De auteur maakt gebruik van officiële regeringsrapporten, gepubliceerd onderzoek, krantenartikelen en inmiddels via het internet openbaar gemaakte verslagen van Amerikaanse geheim agenten.
Hij beschrijft onder meer de vluchtroute van oorlogsmisdadigers naar Argentinië en de Verenigde Staten en de hulp die het Vaticaan hierbij booD. De houding van het Vaticaan wordt beschreven in zijn politieke en historische context.

 

Geloof & Kerk vrijdag, 29 mei 2009 

Henk Jurgens over de steun die het Vaticaan verleende aan massaslachtingen onder orthodoxe Serviërs

De onmogelijke zaligverklaring van Pius

Het zal voor het Vaticaan een onmogelijke toer blijken om paus Pius XII zalig te verklaren.
Niet omdat hij de Joden onvoldoende zou hebben bijgestaan, maar vanwege een vergeten hoofdstuk, stelt Henk Jurgens in zijn boek Vluchten via het Vaticaan.
Hij beschrijft hoe Rome steun verleende aan Kroatiërs die massaslachting aanrichtten onder orthodoxe Serviërs.

Door Paul van Velthoven.

Of Pius XII de Joden voldoende heeft bijgestaan tijdens de Tweede Wereldoorlog, daarover staan de opvattingen tot op vandaag lijnrecht tegenover elkaar.
Maar wie aan politiek doet - en de opstelling van deze paus tegenover de Joden was een politieke opstelling - maakt vuile handen.
Hoe groter het conflict waarin dat gebeurt, des te erger de gevolgen.

Het was overduidelijk dat kardinaal Eugenio Pacelli, die van 1939 tot 1958 paus was, in het nazisme een minder groot gevaar zag dan het Russische bolsjewisme.
Overal waar de Rooms-Katholieke Kerk bedreigd werd, stond hij pal voor haar belangen.
Pius XII was in 1933 als Vaticaanse staatssecretaris, lees: minister van buitenlandse zaken, verantwoordelijk voor het concordaat met het pas aangetreden Hitlerregime.
Het gaf hen in zekere mate het broodnodige internationaal aanzien en maakte kritiek van de Duitse katholieke kerk op de nazi’s onmogelijk.

Vergeten hoofdstuk

Een vergeten hoofdstuk is de steun geweest die het Vaticaan verleende aan Kroatië, het katholieke gebied dat bij het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog het orthodoxe regime van de Serven moest dulden nadat de Kroaten vergeefs geprobeerd hadden een eigen staat op te richten.

In 1941 kregen ze alsnog een kans door te collaboreren met nazi-DuitslanD. Kroatië werd nu een vazalstaat van Hitler dat de orthodoxe Serviërs voor de keus stelde van bekering of uitroeiing.
Vele tienduizenden van hen werden vermoorD. Zoals bekend liepen de tegenstellingen tussen Kroaten en Serviërs aan het begin van de jaren negentig, toen de communistische ijslaag ontdooide, opnieuw uit op massaslachtingen.

De top van de Kroatische katholieke geestelijkheid was tijdens de Tweede Wereldoorlog ten nauwste betrokken bij de vervolging van de Serviërs.
Ze onderhield in die periode zeer nauwe contacten met het Vaticaan dat daarom ook van de slachtpartijen tegen de orthodoxen op de hoogte moet zijn geweest.
De Kroatische leider Ante Pavelic kon, toen de kansen voor de nazi’s keerden, een goed heenkomen krijgen in het Vaticaan.
Vele oorlogsmisdadigers kregen vervolgens de kans via de Kroatische connectie in het Vaticaan aan vervolging te ontkomen door zich te vestigen in Latijns-AmerikA.

De historicus Henk Jurgens heeft dit alles nog eens goed uitgezocht.
In zijn boek Vluchten via het Vaticaan stort hij een oneindige overdaad aan details over deze periode over de lezer uit.
Het boek maakt de indruk van een omgevallen boekenkast, want het wemelt ook van feiten die met het Kroatische drama als zodanig niks te maken hebben en soms ook niet met de Rooms-Katholieke Kerk.
Het optreden van de katholieke Kroaten is ingeweven in een schandaalkroniek waarin het zindert, zoals Jurgens opmerkt, van ‘roof en moord, Amerikanen en Kroaten, spionnen en soldaten’.
Dit alles dist de auteur op met behulp van citaten uit talloze bronnen, vaak ontsierd overigens door menige drukfout.

Geen geheime agenda

Jurgens laat de feiten voor zichzelf spreken en daaruit blijkt dat de schurken niet altijd schurken zijn, maar soms ook tot goede daden in staat waren.
De auteur voert geen geheime agenda uit om het Vaticaan zo zwart mogelijk neer te zetten.
Dat neemt niet weg dat zelden een geestelijke autoriteit zo in haar integriteit werd aangetast als toen ze, in de persoon van Pius XII, meende slechts haar eigen beperkte kerkelijke belangen te willen dienen.

Met zijn conclusie loopt Jurgens vooruit op wat nog komen gaat, maar het is niet anders: Pius XII, de pastor angelicus, de engelachtige herder, zoals hij na de oorlog werd genoemd, zal alleen al op grond van het Kroatische dossier nooit zalig verklaard kunnen worden.

iHenk Jurgens: Vluchten via het Vaticaan.
Waarom Pius XII niet zalig verklaard wordt.
Aspekt, 19,95 euro

iPaul van Velthoven is publicist

Kroatië werd een vazalstaat van Hitler dat de orthodoxe Serviërs voor de keus stelde: bekering of uitroeiing ;

Hitler    Een biografie      Fest Joachim      Duitse geschiedenis

20 april 1989 was het honderd jaar geleden dat Adolf Hitler in Braunau, Oostenrijk werd geboren.
Vandaar deze herdruk in 1989 door Uitgeverij Anthos van het standaardwerk over Hitler van Joachim C. Fest, dat oorspronkelijk in 2 delen werd uitgegeven resp.
in 1974 en 1975.
In 1939 was Hitler de aanstichter van de Tweede Wereldoorlog.

 Opeenvolgende generaties hebben zich na 1945 verdiept in het fenomeen Adolf Hitler.
Hij stortte de werled in een massale oorlog en liet de grootste volkerenmoord uit de historie voltrekken.
Hoe kon het gebeuren dat Duitsland zich door deze dictator -gewezen huisschilder, gedecoreerd korporaal- in een vrijwel totale ondergang liet meeslepen? Hoe is het merkwaardige charisma te verklaren waarmee hij een hele natie in zijn ban hield en zijn volk met de naam van hun Führer op de lippen de dood in joeg?

Over Adolf Hitler zijn boekenplanken volgeschreven: zijn achtergronden, zijn persoonlijke leven, zijn politiek, zijn uitspraken en (wan)daden, zijn intrigerende karakter.

De magistrale levensbeschrijving door Joachim Fest is waarschijnlijk de beste biografie die er over deze uitzonderlijke dictator is verschenen: genuanceerd, diepgravend, goed gedocumenteerd en helder geschreven.
Voor een goed begrip van de 20ste eeuw verplichte stof.
De Hitler biografie door Joachim Fest is van uitzonderlijke kwaliteit en verraadt de grote eruditie van de auteur.
(William Manchester)

--------------------------------------------------------------------------------

; ;Niet blindheid is het, niet onwetenheid welke de mensen en staten ten gronde roicht.
Niet lang blijft voor hen verborgen, waarheen de ingeslagen weg hen brengen zal.
Maar er is in hen een drift, door hun natuur begunstigd, door de gewoonte versterkt, die zij niet weerstaan, die hen verder voorwaarts rukt, zolang zij nog een restant aan kracht hebben.
Goddelijk is hij die zichzelf bedwingt.
De meesten zien met open ogen hun ondergang, maar zij gaan die tegemoet.
; (Leopold von Ranke, 1795-1886)

Honderd jaar vooraleer Hitler de macht greep, wees Von Ranke al in 1833 op de morele kracht van naties en nationaliteitsbesef.
Hij wilde echter niet dat één natie alle andere zou overheersen: ; ;Hij vergeleek de statengemeenschap met een gesprek dat juist dan genoegen verschaft als niet één persoon de boventoon voert of allen hetzelfde zeggen, maar waar iedereen de kans krijgt zich op zijn eigen wijze te roeren.
Daardoor ontstaat de ware harmonie als eenheid in verscheidenheiD. ;

--------------------------------------------------------------------------------

 De Duitse auteur en historicus Joachim Fest, die beroemd werd met zijn geschriften over Nazi-Duitsland, overleed op maandag 11 september 2006 op 79-jarige leeftijd in zijn woning nabij Frankfurt.
  Fest, in 1926 in Berlijn geboren, werd herhaaldelijk voor zijn geschiedkundig werk onderscheiden.
Zijn beroemdste boeken zijn allicht 'Hitler - een biografie' (1973), het eerste kritische en wetenschappelijk verantwoorde Führer-levensverhaal, en 'Inside Hitler's Bunker: The Last Days of the Third Reich'.

 

Laatstgenoemd boek -in het Nederlands uitgegeven als ; ;Hitlers laatste dagen ; ;- was, samen met de notities van Hitlers secretaresse Traudl Jung, de inspiratiebron voor Oliver Hirschbiegels film 'Der Untergang'.
Andere werken van Fest over Duitslands donkere dagen zijn 'The Face of the Third Reich: Portraits of the Nazi Leadership' en 'Plotting Hitler's Death: The Story of German Resistance'.

 

Na de Tweede Wereldoorlog werkte Fest voor radio en televisie vooraleer voltijds schrijver te worden.
Hij werkte ook nauw samen met Albert Speer en gaf onder de titel 'Erinnerungen' (Nederlandse titel: 'Speer, architect van Hitler') diens memoires uit nadat de gewezen architect van Adolf Hitler en ex-minister van bewapening in 1966 uit de Berlijnse Spandau-gevangenis was ontslagen.

De ondergang      Fest Joachim      Duitse geschiedenis

Hitlers laatste dagen - Joachim Fest

De laatste maanden en dagen van de Tweede Wereldoorlog bracht Hitler door in zijn bunker in Berlijn.
Vanuit dit betonnen gevaarte bereidde hij beslissende veldslagen voor die nooit zouden plaatsvinden en commandeerde hij legers die allang waren verslagen.
Ondanks zijn afgeleefde uiterlijk en de zichtbare inspanning waarmee hij zich voortsleepte, waagde niemand het hem tegen te spreken.
Historicus Joachim Fest, die eerder naam maakte met zijn indrukwekkende biografieën over Hitler en Speer, beschrijft de onafwendbare ondergang van het Derde Rijk met veel gevoel voor nuance en inlevingsvermogen.
Nooit eerder werd de dramatische laatste fase van de oorlog zo indringend beschreven - van de spookachtige slag om Berlijn tot Hitlers zelfmoorD. Fest werpt hierbij nieuwe, intrigerende vragen op en laat een tijd herleven die nog altijd van immens belang is.

Opmerkelijk in de beschrijving van de laatste maanden van het Hitlerbewind is de onvoorwaardelijke en kritiekloze volgzaamheid van de getrouwen rond de Führer.
Dit is des te opmerkelijker omdat Fest aantoont hoeveel mensen, nazi-kopstukken en generaals in feite beseften dat de onwrikbare houding van Hitler zou leiden tot de complete vernietiging van Duitsland en het Duitse volk.
Op zowat elke bladzijde beschrijft Fest hoe een of andere generaal of kopstuk zich bewust was van de precaire situatie.
Desalnietemin waagde blijkbaar niemand in te gaan tegen de Leider.
Deze kritiekloze houding zegt mijn inziens evenveel over de waanbeelden van Hitler zelf als de schuldige medeplichtigheid van zijn omgeving, en zelfs van het Duitse volk als geheel.
Terwijl geallieerde troepen, en in het bijzonder het Rode Leger, stelselmatig terrein wint en de hoofdstad nadert verstrakte Hitler zijn houding om zijn land en zijn bevolking mee te sleuren in de totale zelfvernietiging.
Dit wijst niet alleen op de totale immoraliteit van Hitler als leider van de Duitse natie, maar tevens op de slaafse onderdanigheid van zijn politieke en militaire ondergeschikten.

Fest toont aan hoe de zin tot zelfvernietiging als een 'perpetuum mobile' ingekapseld zat in het nazisysteem.
Niet zozeer de overwinning op en onderwerping van andere volkeren dreef Hitler tot zijn dramatische beslissingen, dan wel zijn drang naar vernieling.
In die optiek is zijn handelswijze tijdens de laatste maanden en dagen van het naziregime ook beter te begrijpen.
Met één enkel woord, één enkele handeling had hij de onvermijdbare nederlaag en het lijden van zijn soldaten en zijn volk kunnen temperen.
Dat hij dat niet deed omwille van zijn waandenkbeelden toont aan dat hij in feite niet bekommerd was om het lot van zijn medeburgers en zijn lanD. Zoals ook blijkt uit het boek Kanttekeningen bij Hitler van Sebastian Haffner, demonstreerde de Führer hierbij een diepe minachting voor zijn medemensen.
Het ontmaskert Hitler als een verrader van zijn eigen volk ten bate van eigen glorie en roem, en moet als spiegel dienen voor al wie nog zou willen en kunnen geloven in de oprechte bedoelingen van deze dictator.

Fest beschrijft de laatste weken en dagen van Hitler op een doordringende wijze.
Hij wijst op de uitzichtloosheid, de waanzin en het irrationele waarin hij en zijn trawanten zich de laatste dagen opstelden tegenover de realiteit.
Deze houding wordt geïllustreerd door de triomferende melding van Goebbels aan Hitler op 13 april 1945 dat de Ameikaanse president Roosevelt overleden was en dat dit samen met de stand van de planeten als een gunstig voorteken kon beschouwd worden voor de ommekeer in de oorlogsstrijD. Dat Hitler zich in die dagen meer dan ooit vasthield aan irrationele zaken blijkt ook uit zijn geloof in de inzetbaarheid van onbestaande legercompagnies en militaire reserves.
Goede voorbeelden hiervan waren zijn geloof in allerlei moderne en nieuwe vernietigingstoestellen die alleen op papier bestonden en zijn geloof in gewoon onbestaande militaire eenheden om de hoofdstad te beschermen.

Fest geeft een goede beschrijving van de gemoedsinstelling van een leider die zowel fysiek als mentaal de pedalen verloren had en op stafkaarten onbestaande legers inzette of tot aanvallen aanzette.
Maar net als de onverantwoorde houding van Hitler moet hier de medeplichtige stilzwijgendheid van zijn adviseurs en generaals aangeduid worden.
Uit het boek blijkt alvast dat quasi geen enkele militaire verantwoordelijke de moed had om het raaskallen van de Führer tegen te spreken.
Gehoorzamen bleek belangrijker dan tegenspreken.
Dit lijkt misschien onbelangrijk, maar in het besef van het enorme leed dat dit toebracht aan de Berlijnse en Duitse burgerbevolking, was dergelijke houding even misdadig.
Hitler bleef in de hoofdstad die hij vanuit zijn darwinistische visie ten onder zag gaan ingevolge een gebrek aan moed en karakter.
Hiermee wou hij aan zijn medeburgers en de toekomstige generaties aantonen dat de val van het Derde Rijk niet te wijten was aan hemzelf maar aan de zwakheid en lafheid van zijn militairen en landgenoten.
Het recht van de sterkste toonde in die dagen in 1945 in zijn ogen aan dat het Duitse volk niet bekwaam en bijgevolg niet het recht had om te heersen, maar zich moest onderwerpen aan de Slavische volkeren.
Daarbij was het totaal onbelangrijk of het als volk ten onder ging, omdat het toch onderworpen zou zijn aan anderen.
Tijdens zijn laatste dagen verweet hij niet alleen zijn eigen burgers lafheid maar ook de Britten die in zijn ogen de historische kans hadden gemist om definitief af te rekenen met de Russen en hun communistisch gedachtegoeD.

Het boek van Fest laat de lezer achter met een dubbel gevoel.
Enerzijds beschrijft het de gemoedsinstelling van Hitler en de zijnen tijdens de laatste dagen van hun leven.
Zo is de beschrijving van het geluk van Hitler bij de geboorte van vijf welpen bij zijn geliefde hond en het afmaken van die dieren net voor de inval van de Russen onthutsend tegenover het leed dat duizenden Duitsers moeten gekend hebben.
Maar anderzijds roept het vragen op over de afzijdigheid, onverschilligheid en echte lafheid van al wie goed besefte dat de strijd om Berlijn gewoon uitzichtloos was, en blijkbaar verzuimde om zijn eigen geweten boven de 'plicht' te plaatsen.
Dit boek versterkt het gevoel dat niet alleen Hitler, maar met hem tal van Duitsers tekort kwamen in hun menselijke plicht om anderen te helpen.

Goebbels      Wykes Alan      Duitse geschiedenis

 

 Dr.
Joseph Goebbels, Virtuoos van de Leugenwoensdag 10 maart 2004Laatst geupdate op maandag 07 januari 2008De nazi-propaganda blijft vooral verbonden met de naam van Dr.
J. Goebbels.
Van hem is bekend dat hij zijn toesprakenbijzonder goed voorbereidde met elke stembuiging en elk gebaar zelfs de plaatsen waar hij moest wachten op applaus ofgejuich in kleur op zijn papieren aangegeven.
Dezelfde beredeneerdheid legde hij aan de dag bij de uitwerking van denazi-propaganda in haar geheel, met als doel 'de mensen te winnen voor een idee op een zo doordringende enallesomvattende manier dat ze die idee geheel accepteren en er nooit meer aan kunnen ontsnappen'.
Met dat 'doel' voorogen moesten er vooral geen inhoudelijke redeneringen aangewend worden.
; ;Er is niets wat de massa zozeer haat alshet van twee kanten bezien ; ;, beweerde hij minachtenD. Een boodschap moet niet noodzakelijk waar maar wel eenvoudigzijn en vaak en luid genoeg herhaald worden: ; ;Waarheid is wat ik tot waarheid maak ; ; was zijn lijfspreuk.
Dr.
Joseph GoebbelsJoseph Goebbels wordt op 29 oktober 1897 geboren uit een kleinburgerlijk en erg katholiek gezin in Rheydt nabijDüsseldorf (Duitsland).
Met nog vijf zusters heeft het gezin alle moeite om de touwtjes aan elkaar te knopen.
Zijn vader,Friedrich Goebbels, was werkzaam als boekhouder in een kleine fabriek.
Zijn moeder Katherina, was Nederlandse vanorigine en zij was de dochter van een Duitser die naar Nederland was geëmigreerd en daar met een Hollands meisje wasgehuwD.Na gesukkeld te hebben met kinderverlamming krijgt Goebbels in zijn vierde levensjaar een beenmergontsteking in zijnrechteronderbeen.
Ondanks alle medische inspanningen blijft zijn rechterbeen in de groei achter en hij zal voor de restvan zijn leven zijn onontwikkelde voet in een prothese achter zich aan slepen.
Hij is bovendien klein van gestalte en zijnhoofd leek veel te groot voor zijn lichaam.
Op school en later in de universiteit wordt hij voor zijn lichamelijke zwakte enkreupelheid voortdurend bespot en uitgelachen wat hem een minderwaardigheidscomplex bezorgd, en hem manischdepressief maakt.
Zijn kreupelheid wordt anderzijds gecompenseerd door een goed uiterlijk.
Hij had een dichte, donkere haardos, bruineogen, een goed gebit en fijn gevormde handen.
Bovendien was hij erg intelligent, en zijn fysieke handicap was eenstimulans om goede prestaties te leveren op school.
Hij was een briljante student aan het gymnasium in Rheydt enslaagt in 1917 in zijn Maturitätsexamen met de hoogste cijfers die daar ooit behaald werden.

 

Tussen 1914 en 1918 woedde ook de Eerste Wereldoorlog en in 1917 meld hij zich aan als vrijwilliger voor het legermaar wordt vanwege zijn kreupele voet afgekeurd voor de dienst.
Hij laat zich in 1917 inschrijven aan de universiteit inBonn, maar beschikt over te weinig financiële middelen.
Hij schrijft het katholieke Diocesane Comité van de Sociëteit aanen kan zijn studies verder afmaken aan diverse universiteiten.
In 1921 studeert hij af aan de Universiteit van Heidelberg als Doctor in de Filosofie en de Germanistiek.
Zijn professorenwaren de joodse Friedrich Gundolf en Anton von Waldberg.
Vanaf dan handtekent hij steeds met 'Dr.
G.
' In de jarendaarop zoekt hij vruchteloos naar een baan.
In de zomer van 1922 reist hij af naar München, de hoofdstad van Beieren,waar hij tevergeefs probeerde om als schrijver van essays, toneelstukken en artikels aan de bak te raken.
GregorStrasser 1892-1934Adolf Hitler zat intussen zijn straf uit in de Landsberger gevangenis wegens de mislukte staatsgreep van 9 november1923.
Zijn partij, de Nationalsozialistischen Deutschen Arbeiterpartei (NSDAP), was verboden maar de ideeën nietopgedroogD.Na eerste contacten met de nationaal-socialistische afdelingen op de Partijdag in Weimar krijgt hij op 1 april 1924 eenbaan aangeboden door Franz von Wiegershaus, die zetelde voor de Völkischer Freiheitspartei in de Rijksdag en in feiteeen onderafdeling van de tot dan verboden NSDAP was.
Hij schrijft er artikels voor de op dat ogenblik slechtsgestencilde nieuwsbrief de Völkische Beobachter en houd er zijn eerste reeks toespraken op politieke bijeenkomsten.
Op20 december 1924 komt Adolf Hitler vervroegd vrij en enkele maanden later, op 27 februari 1925, wordt de NSDAPopnieuw opgericht.
Gregor Strasser, die één van Goebbels toespraken toevallig had bijgewoond, haalde in maart 1925 Goebbels binnende NSDAP en zet hem aan het werk om het eerste officiële orgaan van de nazi's, de Nationalsozialistische Briefe,gestalte te geven.
Op 2 november 1925 ontmoet Goebbels Adolf Hitler voor het eerst.
Hij geraakt onmiddellijk in de banvan de Führer, en zal dat blijven tot aan het einde van zijn dagen aan de zijde van de Führer in de bunker van Berlijn.
Goebbels hield er al erg vroeg dagboeken op na, die hij tot het einde toe zou bijhouden.
In oktober/november 1925schreef hij over zijn verheerlijking van Hitler al dit: ; ;Wie is deze man? Half plebejer, half God! Christus of alleen maarJohannes de Doper? Deze man heeft alles om koning te zijn.
De geboren volkstribuun.
De komende dictator.
Mijn liefdevoor hem is zo groot! ; ; {mospagebreak title=Gouwleider van Berlijn&heading=Goebbels}Gouwleider van BerlijnOp 28 oktober 1926 benoemt Adolf Hitler Goebbels tot Gauleiter (gouwleider) van Berlijn-Brandenburg.
De aanhang vande nazi's is in de Duitse hoofdstad, het zogenaamde 'Roten Berlin' bijzonder klein en telde maar nauwelijks 500 leden opeen bevolking van 5 miljoen Berlijners.
Goebbels maakt tegelijkertijd ook een einde aan zijn vijfjaren durende liaison metde onderwijzeres Else Janke uit zijn geboortedorp Rheydt.
Het feit dat zij de dochter was van een joodse moeder enchristelijke vader zal ongetwijfeld een beslissende factor zijn geweest.
Verzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 3

Een half jaar later, op 4 juli 1927 presenteert Goebbels zijn eigen nationaal-socialistisch propagandablad ; ;Der Angriff ; ;,dat vanaf oktober 1932 als dagblad zal verschijnen.
Dit wordt vooral een wapen in zijn lastercampagne tegen de vice-politiecommissaris van Berlijn, de jood Bernhard Weiß (1880-1951).
Voor Goebbels werd Weiß het prototype van hetvijandsbeeld, en hij stond bovenaan het lijstje van te liquideren personen.
Doorspekt met de in omloop gebrachtetypische antisemitische vooroordelen stond Der Angriff boordevol fantastische hatelijkheden en al te overdrevenkarikaturen van de Berlijnse plaatsvervangende politiechef.
Bij de Reichstagverkiezingen van 1928 haalt de NSDAP nauwelijks 2,6% van de stemmen maar dat was tochvoldoende om Goebbels het democratische mandaat te verschaffen.
Hij zou lid van de Rijksdag blijven tot 1945.
In DerAngriff verwoordde hij zijn verkiezing als volgt: ; ;Ik ben geen lid van de Rijksdag, ik ben een 'BvI'.
Een 'BvV'.
Een Bezittervan Immuniteit, een Bezitter van een Vrijbiljet.
De Rijksdag is onze zorg niet.
Wij zijn tegen de Rijksdag gekozen, en wijzullen ook ons mandaat in de geest van onze kiezers uitoefenen.
Wij gaan de Rijksdag in om ons in de wapenkamer vande democratie te voorzien van haar eigen wapens.
Wij komen niet als vrienden, niet als neutralen.
Wij komen alsvijanden! Zoals de wolf een schaapskudde binnendringt, zo komen wi J. ;Als op 23 februari 1930 de 23-jarige SA-Führer Horst Wessel (1907-1930) wordt doodgeschoten door enkele leden vande KPD (Kommunistischen Partei Deutschlands), stileert Goebbels Wessel als 'Martelaar van het Derde Rijk'.
Uit watnagelaten poëzieschrijfsels van Wessel wordt korte tijd later het Horst Wessel-lied geboren en tot nazi-hymne verheven.
In werkelijkheid was Wessel verliefd geworden op een hoer, Erna Jaenicke.
Tijdens een vechtpartij in haar 'logement'werd Horst Wessel door haar verbitterde rivaal en vroegere souteneur, een zekere Ali Hoehler, in de mond geschotenwaarna hij drie weken later aan zijn verwondingen overleeD.Kort voor de Rijksdagverkiezingen had Goebbels een nieuwe liefde ontmoet in Magda Quandt.
Zij was de dochter vaneen professor in de oosterse talen, Rietschel en zij was opgevoed in een Belgisch klooster.
Na een aantal verhoudingenwas zij gehuwd met de rijke industrieël Günther Quandt, van wie zij in november 1921 beviel van een zoon HaralD. Injanuari 1931 stelde Goebbels haar voor aan Adolf Hitler die onmiddellijk in zijn smaak viel en dat was wederzijds.
MagdaGoebbels-Quandt zou later zeggen dat ze ; ; omdat ze niet de vrouw van de Führer kon zijn, ze huwde met de man die hetdichtste bij hem stond ;, en dat was namelijk Goebbels.
Op 31 december 1931 huwde het stel in de aanwezigheid vande huwelijksgetuigen Franz Ritter von Epp en Adolf Hitler.
Goebbels en Magda zouden samen zes kinderen krijgen: naast Harald, Goebbels stiefzoon, werd in 1932 Helgageboren, Hilde (1934), Helmut (1935), Holde (1937), Hedda (1938) en Heide (1940).
Niet toevallig dat hun voornamenallemaal met de letter 'H' (van Hitler) begonnen.
Het gezin Goebbels, met hun zeven kinderen die allen blauwe ogen enblonde haren hadden, zal nog honderden keren in de propaganda worden opgevoerd als het ideale Duitse modelgezinen in de actie 'Eind Kind für dem Führer'.
Op 30 januari 1933 wordt Hitler kanselier van het Derde Rijk en gebeurt de feitelijke machtsovername door de NSDAP.
Nauwelijks een maand later, 27 februari 1933, vliegt de Reichstag in brand, wat het symbolische einde betekende van deparlementaire democratie in nazi-DuitslanD. Op 13 maart 1933 krijgt Goebbels eindelijk een nieuwe 'baan' van Hitler enhij wordt de Rijksminister voor Propaganda (Reichsministeriums für Volksaufklärung und Propaganda) en is daarmee dejongste minister van het kabinet.
Goebbels begint zijn baan als Rijkspropagandaleider met een duidelijke boodschap naar de intellectuelen van datogenblik.
Op 10 mei 1933 houd hij zijn beruchte 'Feuerrede' aan de Opernplatz te Berlijn.
20.
000 boeken vanvooraanstaande schrijvers, filosofen, wetenschappers en dichters worden in het openbaar verbranD. En dat zou nogmaar het begin zijn van wat Goebbels noemde de vernietiging van het cultureel bolsjewisme en het moreel verval, de'undeutscher Geist' zoals hij dit kapittelde.
De beroemde dichter Heinrich Heine (1797-1856), wiens werken ook ten prooi vielen aan de vlammen, had ooitVerzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 4

geschreven: ; ;Waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen ; ;, en die voorspelling zou spoedig in alhaar gruwelijkheid bewaarheid worden...{mospagebreak title= Meester in de Propaganda&heading=Goebbels}Meester in de Propaganda!De nazi-propaganda blijft vooral verbonden met de naam van Dr.
J. Goebbels.
Van hem is bekend dat hij zijn toesprakenbijzonder goed voorbereidde met elke stembuiging en elk gebaar zelfs de plaatsen waar hij moest wachten op applaus ofgejuich in kleur op zijn papieren aangegeven.
Dezelfde beredeneerdheid legde hij aan de dag bij de uitwerking van denazi-propaganda in haar geheel, met als doel 'de mensen te winnen voor een idee op een zo doordringende enallesomvattende manier dat ze die idee geheel accepteren en er nooit meer aan kunnen ontsnappen'.
was zijn lijfspreuk en ook nog: Met dat 'doel' voor ogen moesten er vooral geen inhoudelijke redeneringen aangewendworden.
; ;Er is niets wat de massa zozeer haat als het van twee kanten bezien ; ;, beweerde hij minachtenD. Eenboodschap moet niet noodzakelijk waar maar wel eenvoudig zijn en vaak en luid genoeg herhaald worden: ; ;Waarheid iswat ik tot waarheid maak ; ; ; ;De propagandist moet zijn eigen waarheid construeren.
Alles wat goed is voor de partij iswaar.
Zou dit samenvallen met de feitelijke waarheid, des te beter; anders moet het worden aangepast.
De grote, deabsolute waarheid is, dat de Partij en de Führer gelijk hebben.
Zij hebben altijd gelijk.
; Propaganda is een soort van beïnvloeding van de geest, om deze door middel van opgewekte emoties tot hetaanvaarden van een denkbeeld of doctrine te brengen.
Hoewel de propagandisten altijd de mond vol hebben van 'hetopvoeden der massa's', richten zij hun appèl nooit tot het verstand, maar altijd tot het gevoel en instinct.
Alan Wykes: ; ;Goebbels was in hoge mate begaafd met theatraal talent.
Ik herinner mij maar al te levendig dat ik destemmen van Hitler en Goebbels achter elkaar beluisterde, toen de macht van nazi-Duitsland nog onoverwinnelijk leek.
Hitlers stem, brullend en krijsend over de wereld, triomfantelijk, brutaal, overheersend, angstaanjagend en, misschienjuist daarom, absoluut de aandacht vasthoudend en zich in iemands geheugen griffend; Goebbels stem, beheerst,uitzonderlijk ingestudeerd en diep ontroerenD. Nog altijd kan ik die prachtige, melodieuze stem horen op kerstavond1941: ' Unseres schönes Reich, so weiss, so weiss, so weiss und wunderschön .
' Hij kon iemand tot tranen toe ontroeren.
Hitler deed iemand huiveren.
; Adolf Hitler had het al in Mein Kampf gehad over propaganda en Goebbels had het zich snel eigen gemaakt.
Eén vandeze stellingen luidde: ; ;De waarheid moet altijd worden aangepast om te voldoen aan de behoefte.
Wat zouden wijzeggen van een affiche dat een nieuw merk zeep aan de man wil brengen door hardnekkig te wijzen op de goedekwaliteiten van de concurrerende merken? Wij zouden natuurlijk ons hoofd schudden.
En dit zou vanzelfsprekend ookhet geval zijn bij eenzelfde soort politieke aanprijzing.
Het doel van de propaganda is niet een oordeel te vellen over tegenstrijdige rechten, waarbij elke partij het hare wordtVerzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 5

gegeven, maar uitsluitend om het recht dat wij nastreven te beklemtonen.
Propaganda moet de waarheid niet objectiefonderzoeken en, in geval deze gunstig is voor de tegenpartij, ze presenteren volgens de theoretische regels derrechtvaardigheid; nee, propaganda dient slechts dat aspect van de waarheid te vermelden, dat voor de eigen zijdegunstig is.
; Al vanaf in 1929 regisseerde Goebbels de traditionele partijdagen te Nürenburg, met indrukwekkendemassachoreografieën van marcherende pelotons met blinkende spaden, duizenden vlaggen en koepels van licht.
Samenmet eindeloos herhaalde leuzen ('Deutschland Erwache', 'Sieg Heil') straalden deze choreografieën de idee uit van eenkrachtig mensengeheel met één doel voor ogen.
De deelnemers werden door die massaspektakels zo in vervoeringgebracht dat ze blindelings op de Führer gingen vertrouwen.
Na de beruchte Nacht van de lange Messen, waarbij SA-leider Ernst Röhm uit de weg werd geruimd, was de 'Führer-staat'gevestigD. Om de Führer-cultus te bevorderen werd bij het filmen van die reusachtige massabijeenkomsten beroepgedaan op de cineaste Leni Riefenstahl.
Van de partijbijeenkomst in Nürenberg van 10 september 1934 maakte zij eendocumentaire film 'Triumph des Willens', een titel die door Hitler zelf bedacht was, werd in de maanden daarna gedraaidin stampvolle zalen overal in DuitslanD. Dezelfde technieken zal Leni Riefenstahl later opnieuw gebruiken tijdens deOlympische Spelen van 1936 in Berlijn.
Het zo haar nog twee jaar tijd kosten om de duizenden kilometers filmband om teknippen naar de film 'Olympia' die in het najaar van 1938 in alle bioscopen van het land draaide, en ook internationaleerkenning oogstte.
De film won zelfs de eerste prijs op het filmfestival van Venetië.
Als voorzitter van de Rijkscultuurkamer was hij tegelijk ook de baas van de UFA-filmstudio's.
De documentaire film 'DerEwige Jude' was wellicht de kwaadaardigste antisemitische film die uit de gifkeuken van Goebbels propaganda-apparaatrolde.
Joden werden gelijkgesteld met ratten.
De fysieke vernietiging werd voorafgegaan door zeer suggestieve beeldenvan de vernietiging door woord en beelD. Ook maakte Goebbels propagandistische films voor Hitlers veldtochten.
Toenlater Operatie Barbarossa (de inval in Rusland) begon, werden de journaals over deze veldtocht steevast ingeluid meteen verbastering van Les Préludes van List.
{mospagebreak title=Goebbels, de aanstoker achter de Reichskristallnacht&heading=Goebbels}Goebbels, de aanstoker achter de ReichskristallnachtDe effectiviteit van de propaganda was uiteraard vooral tegen de joden gericht.
Naast Julius Streicher, die op zijnonbehouwen en groteske wijze via zijn semi-pornografische blad Der Stürmer, bij vele Duitsers eerder weerzin opriep daninstemming, ging Goebbels veel subtieler en geslepener te werk in zijn anti-semitische hetze.
Zijn cynische misleidingsstrategie leidde er toe dat vele joden lang getwijfeld hebben hoe ernstig hun toekomstig lot welzou kunnen zijn, en op tijd hun leven in veiligheid hadden kunnen brengen.
Goebbels: ; ;Als ik in de propaganda uitdruk:'De joden hebben hoegenaamd niets meer te verliezen!' -ja, dan zal het U waarschijnlijk niet verbazen dat ze vechten, ; ;leerde hij in 1935 zijn volgelingen.
; ;Nee, je moet dat altijd openlaten.
Zoals de Führer dat gisteren op een meesterlijkewijze in zijn toespraak deed: 'We hopen dat...eh .
, dat het met deze jodenwetten nu mogelijk is om een draaglijkeverstandhouding tussen de Duitsers en het joodse volk te bewerkstelligen.
' Dat noem ik behendigheid! Dat is knap! Als hij er echter meteen achteraan had gezegd: 'Dit zijn de jodenwetten van ditmoment; jullie moeten nu niet denken dat dit alles is, volgende maand komen de volgende, en wel zo, dat jullieuiteindelijk straatarm weer in het getto zitten,' ja, dan mag u er niet vreemd van opkijken als de joden de hele wereldVerzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 6

tegen ons mobiliseren.
Als u hen echter wat ruimte laat, een kleine levenskans biedt, dan zeggen de joden tegen elkaar:'Kom, mensen, hou je nu eens gedeisd, misschien dat het toch nog goed komt!' ; ;Al in de zomer van 1938 was Goebbels, als gouwleider van Berlijn, begonnen met de 'rassenzuivering' van dehoofdstaD. Na zijn affaire met Lida Baarova (zie verder) was hij naarstig op zoek om opnieuw in de gunst van de Führer tekomen.
Die kans werd hem onverwacht aangereikt door de zeventienjarige Poolse jood Herschel Grynszpan, die in deochtend van 7 november 1938 de derde Duitse attaché Ernst vom Rath in Parijs had doodgeschoten.
Goebbels zorgde ervoor dat na die fatale schietpartij in Parijs in de nazi-pers felle aanvallen verschenen diegegarandeerd geweld zouden uitlokken.
Al op de avond van 8 november braken er pogroms uit in verschillende delenvan het lanD. 's Avonds hield Goebbels een korte maar krachtige toespraak voor de 'oude garde' en verstrekte hengedetailleerde instructies van wat er wel en niet gedaan moest worden, maar dat het moest lijken alsof het spontaneuitbarstingen waren van volkswoede tegen de joden.
Toevallig was 9 november ook de feestdag van de nazi's die op diedag de vijftiende verjaardag vierden van de mislukte militaire staatsgreep van Hitler in 1923.
Op 9 november werden overal SA-mannen opgeroepen met de opdracht de synagogen in brand te steken of zich testorten op andere joodse bezittingen.
De ganse dag werden in heel Duitsland acties gevoerd en branden gesticht.
In denacht van 9 op 10 november waren ongeveer 100 synagogen afgebrand, 8.
000 joodse winkels en appartementengeplunderd en verwoest.
Overal waren de plaveien van de grote steden bezaaid met glasscherven van de ingegooideruiten van joodse handelszaken; koopwaar en inboedel op straat gesmeten.
Privé-woningen waren verwoest, meubelenkapotgeslagen, kledingstulkken aan flarden gescheurd en geliefde voorwerpen moedwillig vernielD. Ongeveer 100 jodenwerden ter plaatse vermoorD. 30.
000 joden werden opgepakt en afgevoerd naar de concentratiekampen Dachau,Buchenwald en Sachsenhausen, en velen van hen zouden omkomen in de weken na de pogrom als gevolg van debrutale behandeling die ze daar kregen.
Hoe treffend en schaamteloos Goebbels kon liegen bleek uit de persconferentie die Goebbels de dag na deKristallnacht belegde op 10 november 1938 voor de buitenlandse correspondenten: ; ;Alle verhalen die U heeft gehoordover zogenaamde plundering en vernieling van joodse eigendommen, zijn vuile leugens (sind erstunken und erlogen).
De joden is geen haar gekrenkt (Den Juden ist kein Haar gekrümmt worden).
; Waarop Goebbels alweer verdwenen wasvooraleer de stomverbaasde journalisten van hun schok waren bekomen zich terug op straat bevonden waar ze opsommige plaatsen bijna tot aan hun kniëen doorheen het gebroken glas en kapotgeslagen huisraad zich weer naar hunlogementen begaven.
{mospagebreak title=Goebbels, de 'Bok van Babelsberg'&heading=Goebbels}Goebbels, de 'Bok van Babelsberg'De Bok van Babelsberg, werd Dr.
Joseph Goebbels spottend genoemd omwille van zijn voortdurende jacht op nieuwvrouwelijk schoon.
Hij dankte die bijnaam aan de filmactrice Irene von Meyendorff die hem ooit een blauwtje lietlopen.
( ; ;Je zou mij verlagen en je zult jezelf verlagen.
;) ; ;Der Bock von Babelsberg ; ; was naast Propagandachef van het Derde Rijk eveneens de grote baas van de UFAfilmstudios gelegen in het Babelsberg filmpark en hij had een bijzonder zwak voor de actrices van zijn filmfabriek.
Hij zouzo maar liefst 36 liefdesaffaires gehad hebben(!)Verzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 7

Om als jonge vrouw een filmrol te bemachtigen moest je altijd aan Goebbels voorbij, en het scheelde niet veel of hij hadwel met bijna allen naar bed geweest.
; ;Im Bett hinkt er nicht ; ; (in het bed hinkt hij niet) werd er spottend achter zijn ruggegrinnikt.
Tot op zekere dag Goebbels hopeloos verliefd werd op de Tsjechische actrice Lida BaarovA.Hij stelde zijn vrouw Magda Goebbels, een ménage-à-trois voor, die daar feestelijk voor bedankte.
Magda, die al zijnescapades maar met lede ogen aanzag, ging in augustus 1938 te rade bij de Führer en verzocht hem om te mogenscheiden van de Bok van Babelsberg.
De liaison was ondertussen uitgegroeid tot een groot publiek schandaal in hetDerde Rijk.
Hitler besloot zich met de zaak te bemoeien en greep in.
Hij ontbood Goebbels bij zich en verbood hem nog langer metLida Baarova omgang te hebben: Wer Geschichte macht, hat keinen Anspruch auf Privatleben! (Wie geschiedenisschrijft heeft geen recht op een privéleven.
)Magda en Joseph Goebbels werden door de Führer naar de Berghof geroepen en sloten onder het toezicht van AdolfHitler een nieuw huwelijkscontract.
De affaire was uit de wereld geholpen.
Lída Baarova viel in ongenade, kreegacteerverbod en de geprogrammeerde première van haar film ; ;Preußische Liebesgeschichte ; ; werd voor onbepaalde tijdafgelast.
Pas in 1951 werd de film vertoond in het naoorlogse DuitslanD. {mospagebreak title=Ieder zijn radio - Ieder zijn auto}Ieder zijn radio: de Volksempfänger 301Met Goebbels zou de radio tot een sleutelinstrument in de propaganda uitgroeien.
Vóór Goebbels was de tot dan degeschreven pers het belangrijkste propagandamiddel geweest.
; ;Revolutionaire bewegingen worden niet geschapen doorgrote schrijvers, maar door grote redenaars.
Het is een dwaling als men denkt dat het geschreven woord doeltreffenderis, omdat de dagbladpers door een groot aantal mensen wordt gelezen.
Zelfs als de spreker op zijn hoogst enkele duizenden mensen kan bereiken, terwijl de politieke schrijver tien, ja zelfshonderdduizend lezers bereikt, dan nog zal het gesproken woord niet slechts inwerken op hen die het horen, maar hetzal honderdduizenden malen worden doorgegeven.
En een doeltreffende speech is oneindig suggestiever dan een goedhoofdartikel ; ; , had Goebbels enkele jaren voordien gepropageerd aan zijn leerlingen.
En elke Duitser zou en moèst deFührer horen spreken!Om de boodschap van de nazi's in elke huiskamer, op de bedrijven en openbare plaatsen te laten doordringenbrachten de nazi's in augustus 1933 de Volksempfänger ; ;VE 301 ; ; grootschalig op de markt.
Het typenummer 301verwees naar de machtsovername door de nazi's op 30.
1.
1933.
Goebbels had aan de radiofabrikanten gevraagd om een radiotoestel te ontwerpen tegen een prijs die zo laag was datiedereen hem kon aanschaffen.
Je kon hem zelfs op krediet kopen, tegen een afbetaling van enkele pfenningen permaanD. In de volgende jaren zullen er nog verschillende varianten op het model VE 301 op de markt komen en in prijsblijven dalen.
Verzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 8

Het type Volksemfänger gelijk- of wisselstroom kostte 76 RM en was enkel in bakeliet verkrijgbaar en die op batterijenslechts 65 rijksmark en was enkel in hout uitgevoerD. De radiotoestellen in die tijd varieerden normaal in prijs tussen de200 à 400 RM.
Tegen het einde van 1933 had het aantal luisteraars de 24 miljoen bereikt, gerekend aan vier per gezin.
Maar er waren23 miljoen gezinnen en de radioproductie kon de vraag niet bijhouden.
Daarom werd het gemeenschappelijk luisterenaanbevolen.
'Collectief' luisteren werd een typische trek van het openbare leven in nazi-DuitslanD. Vele uitzendingenvonden plaats tijdens de werkuren en dan moest op de fabrieken en kantoren het werk gestaakt worden, zodat degehele arbeidersmassa van het land kon bereikt worden.
Uiteraard gingen op die manier ontelbare arbeidsuren verloren, want de radiotoespraken van Adolf Hitler, Goebbels enhun handlangers namen maar zelden minder dan twee, dikwijls zelfs drie uur in beslag.
Klaarblijkelijk achtte Goebbels deinseminatie van de nazidoctrine belangrijker dan de productie van de arbeiders, en dat zeker in de beginjaren na demachtsovername.
Alle restaurants en café's moesten radio-installaties hebben.
In de straten werden overal luidsprekerzuilen geplaatst.
Op die manier verkreeg het Derde Rijk het dichtste luisternet van de werelD. Er bestonden ook zgn 'radiowachters' wienstaak het was om de in hun blok wonende gezinnen aan te sporen tot het luisteren naar het door de partij voorgeschrevenprogramma's.
Het duurde dan ook niet lang of de Volksemfänger kreeg in de volksmond de bijnaam mee: de 'Goebbels-Schnauze' (demond van Goebbels) genoemD.Ieder zijn auto: de KdF-WagenOm de grote werkloosheid op te lossen -naast de reeds vroeg heropgestarte oorlogseconomie- kwam Hitler tijdens zijneerste speech als Rijkskanselier, op de Berlijnse Auto show in 1933, met grootse plannen af.
Hitler was niet de uitvindervan de autobahn want in Berlijn was er al in 1921 al één aangelegD. Maar hij kondigde wel de uitbreiding van de DuitseAutobahnen aan.
Onder leiding van Fritz Todt moesten die ongeveer 6.
900 kilometers lang worden.
Uiteindelijk zoudaarvan maar de helft verwezenlijkt worden.
Om deze autobahnen goed te benutten moesten er dus meer auto's komen.
Hitler kondigde dan ook aan dat hij eenauto wilde laten bouwen die voor iedereen betaalbaar was.
In 1934 zocht Ferdinand Porsche contact met Hitler.
Dezelaatste stelde een behoorlijk eisenpakket aan de te bouwen auto: de wagen moest minder dan 1.
000 RM kosten, 2volwassenen en 3 kinderen kunnen vervoeren of 3 soldaten met machinegeweer, laag verbruik, betaalbaar,luchtgekoelde, betrouwbare motor, kruissnelheid van 100 km/u.
Ondanks deze eisen beloofde Porsche dat hij in een jaar zou slagen.
Vervolgens zou de RDA (Reichsdienst DeutscheAutomobilfabrikanten) de prototypes dan bouwen.
In oktober 1935 had Porsche in het diepste geheim in zijn privé-garage de eerste auto gebouwD. Deze auto had geen achterruit of bumpers, en achterwaarts scharnierende deuren.
Verzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 9

Toen de RDA de auto zag, begonnen ze te vrezen voor het mogelijke succes ervan, waardoor de verkoop van hun eigenauto's sterk zou kunnen dalen.
Daarom vertraagden zij de bouw van de prototypes zodat Porsche zijn deadline nooit zouhalen.
Hitler kwam hier echter achter en liet de bouw van de prototypes onder staatstoezicht vallen.
De tijd hierna was zeerhectisch voor het Porsche Büro.
Porsche reisde met een aantal anderen naar Amerika om te kijken hoe je het best eenmoderne fabriek op kon zetten.
Ook deed hij hier nog ideëen op zoals het gebruik van de windtunnel.
In de herfst enwinter werden er drie auto's getest.
In de jaren 1935-1938 werden er onder andere bij Mercedes-Benz zo'n 100prototypes gebouwD. Deze werden bij de overheidsinspectie, door soldaten, getest.
De naam van de auto werd voor de autotentoonstelling in Berlijn, in 1938, veranderd in ; ;KDF-Wagen ; ; wat ; ;Kraft DurchFreude ; ; betekent.
In Berlijn kondigde Hitler aan dat na jaren van onderzoek de Volkswagen eindelijk klaar was.
Zijnbijnaam kreeg de KDF doordat de NEW YORK Times de auto bij diens perspresentatie spottend ; ;Kever ; ; noemde.
Sindsdien is hij nooit meer van deze naam afgekomen.
De bouw van de fabriek begon in mei 1938 in Fallersleben zo'n 70 kilometer ten oosten van Hannover.
Om dewerknemers van de fabriek te huisvesten werd er een heel dorp gebouwD. Dit dorp werd ; ;Stadt des KdF-Wagens beiFallersleben ; ; genoemD. De auto was leverbaar in drie verschillende versies: de normale versie, een versie metzonnedak en later kwam daar ook een cabriolet bi J.De productie van de KdF-wagen werd gefinancierd door hun toekomstige eigenaars door kleine voorafbetalingen datwerd opgezet in de vorm van een spaarsysteem.
Door elke week een zegel te kopen van 5 Reichsmark kon je sparenvoor een KDF.
Er werden zelfs blikken fel gekleurde spaarkassen verspreid waardoor de Duitsers wekelijks hun 5Rijksmark bij elkaar konden sparen en hun zegel konden aanschaffen.
Het systeem werd een gigantisch succes: velenspaarden de benodigde 750 Mark om het bestelnummer van 'hun' auto in handen te krijgen.
Ondanks het feit van detoenemende oorlogsdreiging waren er snel 270.
000 aanmeldingen.
Dit was ruim meer dan de totale Duitseautoproductie.
In de eerste helft van 1939 was de jaarproductie van 1940 al uitverkocht.
Toen de oorlog uitbrak was de fabriek nog geeneens afgebouwD. De productie van Kevers werd gestaakt omdat ergrote behoefte was aan militaire voertuigen.
De 337.
000 spaarders die Duitsland toen telde, zouden hun auto nooitkrijgen.
De fabriek ging over tot het bouwen van militaire voertuigen.
Om te beginnen werd er de Kubelwagen gebouwD.Dat was een vierkant ding met een verhoogd onderstel, die ook off road te gebruiken was, een vroege alle terreinen-wagen.
Later kwam daar nog de Schwimmwagen bij, een amfibievoertuig.
Van de Kubelwagens werden er zo'n 50.
000gebouwd en van de Schwimmwagens 15.
000.
Aangezien de officieren comfortabelere auto's wilden dan de gewone Kubelwagens, werd er op het chassis van deKubelwagen de carrosserie van een KdF gezet.
Hier werden er zo'n 630 van gebouwD. Naast deze voertuigen werden erin de fabriek ook vliegtuigen hersteld en V1-bommen gebouwD.Na de oorlog op 25 mei 1946, werd de productie van de KdF-wagen hervat, maar de naam veranderD. De Kever zou demeest verkochte auto aller tijden worden.
{mospagebreak title=Einde van De Trommelaar van het Derde Rijk&heading=Goebbels}Het Einde van 'De Trommelaar van het Derde Rijk'Verzet.
orghttp://www.
verzet.
orgPowered by Joomla!Gegenereerd op: 20 January, 2008, 03:45

--------------------------------------------------------------------------------

Page 10

Naarmate het einde van de oorlog -en tegelijk ook het Einde van het Derde Rijk nadert- houdt Goebbels zich alsGouwleider van Berlijn, meer en meer bezig met de verdediging van de staD. De mensen luisterden hoe langer hoeminder naar zijn beloften over de radio.
Nu en dan vergeleek hij de oorlog dan eens met koorts, dan weer met eenmarathonloop of met wisselvallig weer, om de mensen moed te blijven inspreken en te blijven geloven in deeindoverwinning.
In de laatste weken van de oorlog had Goebbels op 23 april 1945 zijn vrouw en kinderen laten overkomen naar deHitlerbunker in Berlijn.
Op 29 april mocht Goebbels nog even als huwelijksgetuige optreden tussen Hitler en zijn goedgeheime gehouden maîtresse Eva Braun.
Een dag later nam Eva Braun vergif in en schoot Hitler zich een kogel door hethoofD.Het besluit van Goebbels en zijn vrouw Magda lag al lang vast.
Zij zouden samen met de Führer ten onder gaan.
Op 1mei 1945 gaf hij Hitlers arts Ludwig Stumpfegger de opdracht zijn kinderen te doden.
De arts gaf hen allemaal eeninjectie met nembutal.
Enkele ogenblikken later kwamen Goebbels en zijn vrouw de bunker uit in de tuin van deRijkskanselari J. Schwägerman stond hen al op te wachten met het pistool in de hanD. Er klonken twee schoten.
Overeenkomstig de orders van Goebbels overgoot Schwägerman de lijken met benzine en stak hen in branD. Deverkoolde en afzichtelijke lichamen werden later teruggevonden door de Russische soldaten van Maarschalk Zjoekov.
Die namen wat foto's en de lijken werden samen met die van hun kinderen in een massagraf begraven, waarvan nieteens de plaats bekend is.
Albert Speer, de architect van Adolf Hitler in 1979 die tot 1966 gevangen zat in de Spandau-gevangenis, over JosephGoebbels: ; ;Hij was zonder twijfel de intelligentste van dat hele stel.
Hij was een academicus, wat je duidelijk merkte aanzijn vocabulaire en aan zijn manier van praten.
In tegenstelling tot Göring, Himmler en Bormann was hij in staat om tenopzichte van het dagelijkse gebeuren een zekere afstand te bewaren.
Hij was niet egocentrisch, en hij was geen lafaarD.Hij zei tegen Hitler wat hij dacht, ook toen de oorlog volgens hem al voorbij was, en Hitler luisterde altijd naar hem.
Voormij was Goebbels een propagandagenie en ik geloof dat je evengoed kunt zeggen dat hij Hitler gemaakt heeft als Hitlerhem.
Hij was een zeer complexe persoon, volmaakt kouD. Toen het nationaal-socialisme op z'n ergst was -in zijnmaatregelen tegen de joden in Duitsland- was hij de stuwende kracht.
; ;

Hitlers handlangers      Read Antony      Duitse geschiedenis

.

Omschrijving: Antony Read is een bekend historicus die meerdere boeken over de geschiedenis van het Derde Rijk heeft geschreven.
Samen met David Fisher schreef hij onder andere het succesvolle “De val van Berlijn”.
In 2004 werd in Nederland zijn boek “Discipelen van de Duivel” uitgegeven, een boek met als onderwerp Hitler en zijn handlangers.

Toen op 2 augustus 1933 de Duitse president Hindenburg overleed, werd Adolf Hitler de Führer van het Duitse Rijk en verkreeg hij absolute dictatoriale macht.
Aan dit moment ging echter een lange voorgeschiedenis vooraf.
Al vanaf het moment dat Hitler zich in 1919 aansloot bij de Deutsche Arbeiders Partij had hij politieke ambities en na verloop van tijd had hij nog maar één doel voor ogen: de leider van het Duitse volk worden.
Toespraken in bierkelders, vechtpartijen op straat met de communisten en een poging tot een staatsgreep zijn allemaal voorbeelden van zaken die aan te pas kwamen bij Hitler’s reis naar de macht.
Het moge duidelijk zijn dat Hitler dit nooit alleen heeft kunnen doen, de steun en de inzet van vele andere personen maakten het mogelijk dat Hitler en de NSDAP in 1933 de macht konden overnemen in DuitslanD. Onder andere de hoog gedecoreerde oorlogsheld Hermann Göring, de volksmenner Joseph Goebbels en de gewelddadige SA leider Ernst Röhm hebben een enorm belangrijke rol gespeeld bij de opkomst van Hitler en de NSDAP.

Toen Hitler aan de macht kwam, zorgde hij dat hij zijn machtspositie veilig kon stellen.
De leiding van de SA, waaronder Ernst Röhm, konden Hitler’s machtspositie ondermijnen en zij werden tijdens ‘De Nacht van de Lange Messen’ geëlimineerd: de toon van het nieuwe Duitsland was gezet en vanaf dit moment zou het uitschakelen van politieke vijanden door middel van geweld, onderdrukking en moord tot de dagelijkse gang van zaken behoren.
Al snel vanaf het begin van Hitler’s machtperiode, werd ook begonnen aan de onderdrukking van joden en andere minderheden.
Gedurende de eerste jaren van het Nazi bewind werden joden gediscrimineerd en werden zij gaande meer buitengesloten uit het dagelijkse leven.
In de nacht van 9 op 10 november vond de Kristalnacht plaats: synagogen werden in brand gestoken, joodse winkels en bedrijven werden verwoest en vele joden werden mishandeld en naar concentratiekampen gebracht.
Enkele jaren later zou onderdrukking van het joodse volk door discriminatie en gewelddadigheden niet meer voldoende zijn voor de Nazi’s: het joodse volk moest volledig uitgeroeid worden.

Naast de onderdrukking van politieke tegenstanders en de vervolging van minderheden, waren Hitler’s oorlogsplannen ook een enorm belangrijk onderdeel van de politiek van de Nazi’s.
Het verdrag van Versailles had de demilitarisatie van Duitsland na de Eerste Wereldoorlog verboden, maar Hitler begon toch aan de wederopbouw van het nieuwe Duitse leger: de Wehrmacht.
Zonder veel tegenstand van Frankrijk en Engeland kon Hitler op 12 maart 1938 met pressie Oostenrijk annexeren en ook Tsjecho-Slowakije zou zonder veel buitenlandse tegenstand door Duitsland geannexeerd worden.
Toen Duitsland echter op 1 september 1939 Polen binnen viel, konden de Fransen en de Britten de Duitsers niet langer hun gang laten gaan: de Tweede Wereldoorlog was begonnen.

Na de annexatie van Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije en de verovering van Polen werden landen als Nederland, België, Denemarken en Frankrijk in snel tempo veroverd: Hitler’s Blitzkrieg had duidelijk succes.
De problemen voor Hitler kwamen pas toen operatie Barbarossa van gang ging op 22 juni 1941.
Deze codenaam stond voor de verovering van Rusland en ging voor de Duitsers zeer voorspoedig van start maar de slag om Stalingrad vormde een keerpunt: na een lange periode van succes en overwinning, waren de Duitsers eindelijk aan de verliezende hanD. Op 6 juni 1944 werd er door de geallieerden een tweede front geopend in de vorm van operatie Overlord: de geallieerde invasie van Normandië.
Vanaf dit moment zou het niet lang meer duren voordat het Derde Rijk ten val kwam.

Niet alleen in de periode voordat hij aan de macht kwam, werd Hitler bijgestaan door vele trouwe volgelingen, ook tijdens zijn bewind waren er meerdere personen die een belangrijke bijdrage leverden aan de oorlogsplannen, de Holocaust en de binnenlandse politiek.
Joachim von Ribbentrop, Wilhelm Keitel en Alfred Jodl stonden Hitler bij in zijn oorlogsplannen, Heinrich Himmler, Reinhard Heydrich en Adolf Eichmann organiseerden de Holocaust en Martin Bormann en Rudolf Hess organiseerden de NSDAP.
Natuurlijk waren Göring en Goebbels als trouwe volgelingen vanaf het prille begin ook nog steeds van de parti J. Göring bekleedde diverse prominente functies, hij was onder andere opperbevelhebber van de Luftwaffe en voorzitter van de Reichstag.
Goebbels was Gauleiter van Berlijn en minister van propagandA. Al deze trouwe volgelingen en andere prominenten worden besproken in “Discipelen van de Duivel”.
Naast uitgebreide informatie over deze personen, wordt in het boek ook de geschiedenis van het Derde Rijk[***} op zeer omvangrijke wijze besproken.

Het boek telt bijna 1000 pagina’s en is overzichtelijk ingedeeld in zes delen.
Op chronologische wijze wordt de geschiedenis van het Derde Rijk in deze delen besproken.
De rode lijn in het verhaal is natuurlijk de invloed die Hitler’s verschillende volgelingen hadden op het verloop van deze geschiedenis.
De titels en de besproken onderwerpen in de hoofdstukken zijn als volgt:

Deel 1: Wortels 1918-1923

In dit deel worden de problemen in Duitsland besproken die ontstonden na de Eerste Wereldoorlog en de vrede van Versailles.
De instabiele politieke situatie in de Weimar Republiek en de vernedering van het Duitse volk de vrede van Versailles maakten het mogelijk dat Hitler aan de macht kon komen.
De strijd tegen de novembercriminelen en de Bierhal-revolutie zijn twee belangrijke onderwerpen in dit eerste deel van het boek.
Ook de levensgeschiedenissen tot 1923 van onder andere Göring en Goebbels komen in dit deel aan boD.

Deel 2: De jaren van strijd 1924-1933

Van 1924 tot 1933 voerden de Nazi’s een felle strijd tegen politieke tegenstanders.
De SA onder leiding van Röhm vocht op straat met communisten en socialisten terwijl Hitler, Goebbels en Göring met felle en opzwepende toespraken het Duitse volk aanmoedigden om te stemmen op de NSDAP.
Het belangrijkste onderwerp in dit deel is de manier waarop Hitler en de NSDAP aan de macht kwamen, daarnaast komen ook andere onderwerpen aan bod zoals bijvoorbeeld de oprichting van de SS.

Deel 3: Macht en revolutie 1933-1936

Het derde deel van dit boek gaat over de eerste jaren van Hitler’s machtsperiode.
Aan bod in dit hoofdstuk komen onder andere de ‘Gleichschaltung’, de ‘Nacht van de lange messen’ en het Vierjarenplan.
Ook worden in dit hoofdstuk weer diverse belangrijke personen besproken, in dit hoofdstuk wordt onder andere Heinrich Himmler geïntroduceerD.

Deel 4: Expansie: het Groot-Duitse Rijk 1937-1939

Deel 4 gaat over de eerste uitbreidingen van het Duitse Rijk.
De Anschluss van Oostenrijk en de crisis om Sudetenland zijn twee belangrijke onderwerpen in dit deel.
Daarnaast wordt in dit deel de Blomberg-Fritsch affaire, de Kristallnacht en de aanval op Polen besproken.
Onder andere minister van buitenlandse zaken von Ribbentrop speelt als oorlogsbeluste minister van buitenlandse zaken een belangrijke rol in dit deel van het boek.

Deel 5: Oorlog Duitsland triomfeert

In dit deel wordt het succes van de Duitse Blitzkrieg besproken.
Fall Gelb en operatie Barbarossa zijn twee belangrijke hoofdstukken uit dit deel.

Deel 6: Oorlog Nederlaag

Deel 6 gaat voornamelijk over het einde van het Derde Rijk, maar ook de Endlösung wordt besproken.
Propagandaminister Goebbels verklaard de totale oorlog en zet elke beschikbare burger in gedurende de laatste strijd en Göring zijn aanzien daalt in snel tempo door het falen van de Duitse Luftwaffe.
Ook de ondergang van de verschillende Nazi-kopstukken wordt in dit hoofdstuk besproken.

In het boek is een lijst van noten, een beknopte biografie en een personenindex opgenomen.
Het is jammer dat er geen index van bepaalde belangrijke begrippen en gebeurtenissen in het boek is opgenomen, het is nu erg moeilijk om in het boek iets terug te vinden.

“Discipelen van de Duivel” is een zeer uitgebreide beschrijving van de geschiedenis van Nazi Duitsland en haar leiders.
Het verhaal is op een zeer duidelijke manier geschreven en Anthony Read vertelt deze geschiedenis met een groot inlevingsvermogen.
In het boek komen de verschillende Nazi persoonlijkheden uitgebreid aan bod en ook de manier waarop zij onderling een concurrentiestrijd uitvochten om in gunst te komen bij hun Führer, komt zeer duidelijk naar voren in dit boek.

Na het lezen van dit boek heb je een zeer duidelijk beeld gekregen van het ontstaan en de ondergang van het Derde Rijk en daarnaast ben je meer te weten gekomen over het leven en de persoonlijkheid van de mensen die leidende posities innamen in Nazi DuitslanD. Het boek is een zeer objectief stuk geschiedenis waarin feiten en fabels duidelijk van elkaar onderscheden worden.
Ik wil het boek absoluut aanraden aan iedereen die interesse heeft in de geschiedenis van Nazi Duitsland en haar leiders.
Ondanks dat de titel doet vermoeden dat het boek slechts gaat over Hitler’s volgelingen, is het een boek dat zeer breed ingaat op de gehele geschiedenis van het Derde Rijk.

Eichmann      Cesarani David      Duitse geschiedenis

David Cesarani pakt Hannah Arendt hard aan

Eichmann uit mythen bevrijd

Ludo Van Den Eynden

David Cesarani schreef een diepgaande biografie over Adolf Eichmann.
Daarin zet hij zich scherp af tegen het eertijds spraakmakende boek van Hannah Arendt, Eichmann in Jerusalem.
De banaliteit van het kwaad, waarvan een nieuwe uitgave verscheen.
Of de confrontatie tussen een historicus en een filosofe als gelegenheidsverslaggeefster.

David Cesarani, hoogleraar joodse geschiedenis en cultuur aan de universiteit van Southampton, boetseert van de oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann (1906-1962) een genuanceerd beelD. Het boek kreeg van de uitgever als ondertitel De definitieve biografie.
Dat op grond van de nu bekende feiten andere interpretaties uitgesloten zouden zijn, laten we graag voor zijn rekening.

Hannah Arendt (1906-1975) was van joods-Duitse afkomst.
Ze studeerde filosofie bij Martin Heidegger en Edmund Husserl en maakte haar dissertatie bij Karl Jaspers.
In 1951 publiceerde ze The Origins of Totalitarianism waarin ze het Duitse nationaal-socialisme typeerde als een totalitair systeem, wat mee haar kijk op Eichmann bepaalde.

Ze versloeg zijn proces in Jeruzalem voor het tijdschrift The New Yorker en maakte er daarna een boek over.
Voor haar is Eichmann een gewone man die als een bureaucraat bevelen uitvoerde.
De onthutsende en zelfs komische – ze spreekt zelf over een clown – vaststelling dat zo’n man miljoenen joden liet vervoeren naar de uitroeiingskampen, banaliseert het kwaaD.

Cesarani moet daarvan niet weten.
Arendts analyse was volgens hem beïnvloed door Raul Hilbergs baanbrekende studie The Destruction of the European Jews waarin de auteur de rol van de nazi-ideologie ondergeschikt maakte aan de autonome bureaucratische processen van de staat.

Arendts visie leidde volgens Cesarani ertoe dat twee decennia lang de Endlösung van de joden werd beschouwd als het hoogtepunt van moderne bureaucratie in plaats van als een terugval in barbarisme.

Cesarani is een doorgewinterde historicus en Arendt een rasfilosofe.
Dat zijn twee werelden.
Meer dan veertig jaar zijn er bovendien verlopen sinds het proces dat ze maar voor een klein deel persoonlijk volgde.
Haar typering kan uiteraard niet steunen op zijn feitenmateriaal.

Vooral de ideologische bovenbouw van Arendt vindt Cesarani onwetenschappelijk.
Bij de lectuur van haar boek valt op dat ze het feitelijke verslag snel en essayistisch opentrok naar ingewikkelde juridische kwesties en wijsgerige vragen over schuld en het kwaaD.

Cesarani wil Eichmann bevrijden uit ideologische interpretaties en de demonische typering door het proces, door hem te begrijpen vanuit de keerpunten in zijn leven.
Hij doet dat grondig en genuanceerD. En de mythen sneuvelen.
Zo was Eichmann geen mislukkeling.
De Eichmanns waren vooraanstaande leden van de protestantse gemeenschap in het Oostenrijkse Linz.
Hij was een knappe jongeman, had veel vriendinnen en begon aan een succesvolle carrière als vertegenwoordiger van een oliemaatschappi J. Ook de mythe dat hij uit jodenhaat tot de Schutzstaffel (SS) toetrad, gaat voor de bijl.
Ongetwijfeld behoorde hij tot een rechts milieu en ademde hij het doorsnee antisemitisme in, maar hij werkte voor joden en had tot 1933 joodse sociale contacten.

?

Evenmin kan zijn carrière als lid van de SS of zijn toetreding tot de Sicherheitsdienst (SD) door antisemitisme worden verklaarD. Toen hij in de joodse cel van de SD terechtkwam, kwam hij onder invloed van Eller von Mildenstein die niets moest hebben van het lawaaierige antisemitisme van Joseph Goebbels.

Hij moedigde Eichmann aan zich in het zionisme te verdiepen, waardoor hij intensieve contacten had met joden binnen de zionistische beweging.
Mildenstein was er voorstander van ‘het joodse vraagstuk’ op te lossen door een ordentelijke emigratie naar PalestinA.

Na de Duitse annexatie van Oostenrijk werd hij op het Weense hoofdkwartier van de SD verantwoordelijk voor een dramatische versnelling van de joodse emigratie.
Hij was trots op zijn ‘transportband’, door terreur en bedrog gesmeerd, voor de joodse emigratie.
In feite kwam het plan voor een gecentraliseerde emigratiedienst van Weense joodse leiders die het met succes uitvoerden.

?

Tussen eind 1939 en maart 1941 kreeg Eichmann een leidende rol in de onmenselijke verdrijving van meer dan 500.
000 Polen en joden.
Die ervaring veranderde hem van deskundige in vrijwillige en gedwongen emigratie in een deskundige in massale deportatie.

Eichmann kreeg vervolgens de leiding over het Centraal departement voor joodse emigratie in heel het Rijk en werd zo de spil van etnische zuiveringsoperaties in Polen.
Himmlers plan honderdduizenden Polen en joden te evacueren om ruimte te maken voor etnische Duitsers, bleek onrealistisch.
Waar moesten die Polen en joden naartoe? De SS-elite droomde van Siberië, maar de nazi-invasie stokte in RuslanD.

Recent onderzoek toonde aan dat er tussen juli 1941 en januari 1942 onzekerheid bestond wat er met de joden moest gebeuren.
Dat zaait ook twijfel over Eichmann als pionier van de genocide.

Hij had niets te maken met het bloedbad onder de joden in de Sovjet-Unie.
Wat hij daar had gezien van massa-executies en vergassingen, vervulde hem met afschuw.
Hij was er fysiek en psychisch ook niet tegen opgewassen.

Eichmann toonde zo aan dat hij geen geboren moordenaar was Hij moest nog leren wat het betekende een ‘génocidaire’ te zijn en daar vervolgens voor te kiezen.

?

Arendt schiep evenwel de mythe dat Eichmann bevelen gedachteloos opvolgde.
In de jaren ‘60 werd het Derde Rijk nog gezien als een totalitaire en monolithische staat onder het juk van een dictator met absolute macht.
In de jaren zeventig echter begonnen Duitse historici het te interpreteren als een wirwar van rivaliserende partij- en staatsinstellingen waarover Hitler op een grillige manier de leiding haD.

Eichmann verwees tijdens zijn proces meermaals daarnaar, hoewel dat toen een zwakke verdediging leek.
Hij mag dan alle morele besef hebben verloren, maar dat kan niet worden verklaard door naar enig ‘autoritair systeem’ te verwijzen, stelt de biograaf.

Aan de onzekerheid over het lot van de joden kwam een einde met de Wannsee-conferentie in januari 1942.
Eichmann hielp ze mee voorbereiden en maakte de notulen ervan op.
Hij was opgetogen: ‘de pausen’ van het regime hadden de genocide goedgekeurd en hij kon als Pilatus zijn handen in onschuld wassen.
Bovendien was hij nu zeker van zijn positie.
Toch maakte hij nooit het beleid en zijn bevoegdheid was tot de uitvoering beperkt.
Eichmann zelf zei over zijn aandeel: ‘een radertje is te weinig, maar een veer is te veel.

Het meest schokte zijn optreden in Hongarije.
Toen Duitsland dat land in 1944 bezette, woonden daar 750.
000 joden.
437.
000 van hen werden afgevoerd naar Auschwitz-Birkenau.
Eichmann leidde persoonlijk en fanatiek de operatie.
Voor het eerst had hij het bevel over zijn eigen Sonderkommando, een bijzondere eenheid van de SS.

Toch zwakt de biograaf het mythisch gehalte ervan af.
De grote inzet van de Hongaren maakte zijn ‘succes’ mogelijk en Eichmann werd meer dan eens buitenspel gezet omdat andere instanties joodse arbeidskrachten nodig hadden.
Zijn eenheid werd ontbonden en Eichmann bleef duimdraaiend in Boedapest achter.
Himmler voelde de Duitse nederlaag naderen en schakelde over naar de joodse emigratie.
Eichmann begon weer besprekingen met zionisten en stond opnieuw waar hij was begonnen.

Terwijl het Derde Rijk instortte, dook hij onder.
In 1950 kon hij emigreren naar Argentinië, dankzij de medeplichtigheid van de Argentijnse regering onder Juan Peron, het Vaticaan en het nazi-netwerk.
Uiteindelijk werd hij in 1960 door agenten van de Israëlische geheime dienst ontvoerd en naar Israël gebracht.
Hij werd ter dood veroordeeld en opgehangen in 1962.

De grootste misvattingen over Eichmann zijn voortgekomen uit zijn proces, de oorsprong, het verloop en de impact ervan.
Het is een mythe – waarvan de duurzaamheid aan Arendt wordt toegeschreven – dat de Israëlische premier, David Ben-Goerion, de opdracht gaf tot gevangenneming van Eichmann: hij wilde diens proces gebruiken om de wereld te onderrichten over het joodse lijden en de bestaansgrond van Israël.

In feite ontdekte hij die kans pas toen Eichmann in Israël was en internationaal discussie over zijn ontvoering ontstonD. De Israëlische politie en het team van aanklagers moesten nog alles over hem leren.
De Israëli’s ontweken ook gevoelige zaken zoals zijn contacten met de zionisten in de jaren dertig en de onderhandelingen over de Hongaarse joden in 1944, waarbij Ben-Goerion zelf was betrokken.

De openbare aanklager Gideon Hausner wilde een volledig beeld scheppen van de hele nazi-vervolging van de joden, ook al hield een deel daarvan geen verband met de beschuldigde.
Eichmann beschikte wel over een competente Duitse verdediger, Robert Servatius, en hij verdedigde zichzelf deskundig.

Arendts typering van Eichmann als kleurloze bureaucraat steunt alleen op de door haar bijgewoonde beginfase van het proces waarin hij zich opzettelijk rustig hield om geen voedsel te geven aan de aantijgingen dat hij een fanaat was.
Arendt was ook bevooroordeelD. Ze was met een gevoel van afschuw naar Israël gegaan en Ben-Goerion wantrouwde ze als een bijna-totalitair heerser.

Het ontnuchterende besluit van deze indringende biografie luidt dat het niet nodig is abnormaal te zijn om een beoefenaar van de genocide te zijn.

Over Duitsland      Heine Heinrich      Duitse geschiedenis

Op elke pagina van Heine’s Over Duitsland staat wel een zin die ertoe uitnodigt het hele boek te lezen.
Bij geen andere Duitse schrijver vind je zoveel humor en rake typeringen.

Over wie of wat Heinrich Heine ook schrijft, zijn proza sprankelt onafgebroken.
Er is geen tweede Duitse schrijver, Marx misschien uitgezonderd, die zijn politieke bevlogenheid, zijn maatschappijkritiek, zijn felle polemieken zozeer weet te kruiden met humor, spitsvondige metaforen, rake typeringen.

In 1831 keert Heine (1797-1856), murw gemaakt door de treiterijen van de censuur, Duitsland definitief de rug toe.
Hij vestigt zich in Parijs waar hij de kost verdient als correspondent van de Allgemeine Zeitung en van verschillende Franse kranten en tijdschriften.
Vanaf dat moment ziet hij het als zijn levenstaak door publicaties over zowel de Franse als de Duitse cultuur beide volkeren nader tot elkaar te brengen, of, zoals hij het zelf in zijn testament zegt, een ‘entente cordiale tussen Duitsland en Frankrijk’ tot stand te brengen – een onmogelijke opgave, zoals de noodlottige geschiedenis van het laatste kwart van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw heeft geleerD.

In het onlangs door Wilfred Oranje en H.
L.
Mulder vaardig en soepel vertaalde Over Duitsland zijn de twee belangrijkste studies van Heine over de Duitse cultuur gebundeld: Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland en Die romantische Schule.
De beide omvangrijke essays dateren uit zijn eerste Parijse jaren.
Hij schreef er afwisselend aan en beschouwde ze als een nauw met elkaar samenhangend tweeluik, en als zodanig wilde hij ze ook gepubliceerd zien, wat overigens bij zijn leven nooit gebeurd is.

Heines Religie en filosofie in Duitsland wordt begrensd door twee giganten van de geest: Luther (‘eeuwig zij de naam van deze dappere man geprezen’) en Hegel (‘de grootste filosoof die Duitsland sinds Leibniz heeft voortgebracht, die met kop en schouders boven Kant en Fichte uitsteekt’).

Maar zijn grote held is SpinozA. Van jongs af was hij gefascineerd door deze grote Joodse denker.
Spinoza leverde met zijn pantheïsme volgens Heine de oplossing voor de tegenstelling lichaam-geest, die in de traditionele religies altijd in het voordeel van de geest beslecht was.
Het essay kan gelezen worden als een groot pleidooi voor eerherstel van het lichaam.
Het is vooral het rooms-katholicisme dat het bij Heine (een tot het protestantisme bekeerde jood) moet ontgelden: juist door de verdoemenis van ‘alle vlees’ zijn ‘zonde en hypocrisie in de wereld gekomen, doordat (…) de onschuldigste zinnelijke vreugden een zonde zijn geworden en, vanwege de onmogelijkheid om geheel en al geest te zijn, de hypocrisie tot ontwikkeling moest komen’.

Hoewel Heine Hegel veel hoger op de filosofische ladder plaatst dan Kant en Fichte, komt de eerste er wat aantal pagina’s betreft bekaaid af.
De laatste twee krijgen veel meer ruimte, waarbij Heine een gelukkige hand heeft in het parallel beschrijven van leven en leer.
Dat levert onsterfelijke typeringen op, zoals deze over Kant: ‘Het is moeilijk de levensgeschiedenis van Kant te beschrijven, want hij had leven noch geschiedenis.

In de Romantische school richt Heine zijn pijlen op de zijns inziens ‘ontaarde’ romantische beweging in DuitslanD. En dat ‘ontaarde’ heeft vooral een politieke lading.
Wat hij hekelt aan veel romantici is hun reactionaire opvattingen, waarmee ze zich verzetten tegen de progressieve tendensen die uit de Franse Revolutie zijn voortgevloeiD.

Vooral de gebroeders August en Wilhelm Schlegel moeten het in dit opzicht ontgelden, terwijl bijvoorbeeld Goethe als dichtervorst boven alle kritiek verheven blijft (opvallende afwezigen zijn overigens de werkelijke groten, Kleist en Hölderlin, zoals Theo Kramer in zijn mooie nawoord opmerkt).
Behalve als een niet al te systematische verhandeling over allerlei ‘romantische’ schrijvers, kan de Romantische school gelezen worden als een politiek pamflet, zoals trouwens alle opstellen van Heine een politieke, C.q emancipatorische boodschap bevatten.

Heines onnavolgbare schrijfkunst maakt de soms aanvechtbare, lukrake, nauwelijks onderbouwde redeneringen en oordelen (zoals de bovengenoemde over de Kant, Hegel en Fichte) meer dan goeD. Ze maakt ook de passages over obscure en terecht vergeten schrijvers alleszins verteerbaar.

De verleiding om uit Over Duitsland te citeren is bijna onweerstaanbaar.
Op elke pagina staan zinnen die op zichzelf al voldoende aansporing zijn het hele boek te lezen.
Een willekeurig voorbeeld: ‘… het was een vrolijke, dikke, roodwangige vrouw met een hoge boezem, die er met zijn uitgesneden, gesteven blondes uitzag als een vesting.
Die vesting was echter niet in te nemen, de vrouw was een Gibraltar van deugdzaamheiD.’ Wie deze zin naar meer vindt smaken, weet wat hem te doen staat.

De verhoren      Overy Richard      Duitse geschiedenis

Historicus Richard Overy is werkzaam als hoogleraar contemporaine geschiedenis aan King’s College in Londen.
Hij schreef meerdere boeken over de Tweede Wereldoorlog, waaronder “Ruslands Oorlog”, “Why the Allies won” en “The Penguin atlas of the Third Reich”.
In 2001 werd zijn boek “Interrogations - The Nazi Elite in Allied Hands, 1945” uitgebracht.
Dit gaat over de verhoren die voorafgaand aan het proces van Neurenberg met de gevangen genomen nazi-kopstukken werden gehouden.
Het boek werd in Nederland uitgebracht met als titel: “De verhoren- De nazi-elite ondervraagd”.

Sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog was het duidelijk dat het naziregime zich schuldig maakte aan oorlogsmisdaden.
De conventie van Genève werd door hen veelvuldig genegeerD. Toen de geallieerden tegen het eind van de oorlog de concentratiekampen ontdekten, werd pas echt duidelijk zichtbaar welke verschrikkingen plaats hadden gevonden in het Derde Rijk.
De geallieerde leiders waren het erover eens dat de personen die verantwoordelijk waren voor deze misdaden berecht moesten worden.
De Amerikanen, Engelsen, Fransen en Russen hadden echter grote meningsverschillen over de manier waarop dit moest gebeuren.
Zo wilde Winston Churchill, volgens Overy, alle oorlogsmisdadigers vogelvrij verklaren en ze laten executeren, terwijl de overige geallieerde leiders een rechtvaardig proces prefereerden.
Ook de manier waarop een proces uitgevoerd moest worden, was een punt van discussie.
Een groot obstakel was dat de rechtssystemen van de geallieerde landen onderling behoorlijk verschilden.

Overeenstemming was er wel over het voornemen dat niet het gehele Duitse volk moest boeten voor de oorlogsmisdaden.
Dit was na de Eerste Wereldoorlog wel gebeurD. De vernedering die het Duitse volk toen ervoer, was een belangrijke oorzaak voor het aan de macht komen van de nazi’s en het ontstaan van de Tweede Wereldoorlog.
Besloten werd daarom dat het Duitse volk dit keer niet collectief schuldig verklaard mocht worden.
Er zouden processen komen tegen individuele verdachten, waarbij men onderscheid maakte tussen ‘grote’ en ‘kleine’ oorlogsmisdadigers.
De oorlogsmisdadigers zouden veroordeeld worden op basis van internationaal geldende wetten en normen.
De aangeklaagden konden dus geen beroep doen op de wetten van hun eigen lanD.

Het proces van Neurenberg begon op 20 november 1945.
Bijna een jaar later, op 30 september en 1 oktober 1946, werden de oordelen uitgesproken.
Het belangrijkste onderdeel van het internationaal militair tribunaal was het proces tegen de belangrijkste oorlogsmisdadigers, de kopstukken van het nationaalsocialistische bewinD. De aanklachten tegen hen waren: misdaden tegen de vrede, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheiD.

Voorafgaand aan het proces in Neurenberg werden de leiders van het verslagen nazi-Duitsland verhoorD. Onder hen waren Hermann Göring, Rudolf Hess, Wilhelm Keitel, Joachim von Ribbentrop, Alfred Jodl en Albert Speer.
De verhoren werden afgenomen door hooggeplaatste geallieerde legerofficieren.
Gedurende de verhoren ondervond men verschillende problemen: Rudolf Hess beweerde dat hij zijn geheugen verloren had, de communicatie via tolken verliep moeizaam en de bureaucratische samenwerking tussen de geallieerde landen verliep stroef.
Het grootste fiasco was dat Hermann Göring, de hoofdverdachte, gedurende zijn gevangenschap zelfmoord pleegde.
Ondanks alle problematiek slaagde men erin om een grote hoeveelheid bewijsmateriaal te verzamelen.
Dit was voldoende om meerdere Duitse leiders en organisaties te veroordelen.
Bovendien verschaften de verhoren een grote bron van informatie over de omvang en de organisatie van het nationaalsocialistische bewind, de Duitse aanvalsoorlog en de organisatie van de Holocaust.
Het merendeel van de getuigenissen werd later door historici gebruikt als onderzoeksbron.

In dit boek heeft Richard Overy een omvangrijke selectie van de verhoren letterlijk weergegeven.
Ruim dertig van deze gesprekken zijn opgenomen.
Ze zijn ingedeeld in verschillende thema’s.
Het boek begint met een uitgebreide beschrijving over de totstandkoming van het proces en de manier van verhoren.
Ook de wijze waarop de nazikopstukken gearresteerd en in detentie gehouden werden, wordt beschreven.
De verhoren zijn ingedeeld in thematische hoofdstukken met de volgende titels: “meningen over de Führer”, “Göring in het Derde Rijk”, “Oorlog voeren”, “Volkerenmoord”, “het geval-Hess”, “het geval-Von Papen”, “Albert Speer: een oprechte bekentenis”, “Robert Ley: profiel van een zelfmoordenaar”, “Bevel is bevel: medeplichtigheid en ontkenning” en “de toekomst van Duitsland”.
Het boek is ruim geïllustreerd en wordt afgesloten met een uitgebreide notenlijst, een bronvermelding en een register.

De verhoren geven een zeer duidelijk beeld van de terreur en misdaden van de nazi’s.
De lezer krijgt een beeld van de verschillende karakters van de arrestanten en hun persoonlijke drijfveren.
Wat blijkt is dat zelfverrijking en verregaande ambities redenen zijn geweest om tot hun misdaden te komen, maar vaak is het bevel van meerderen hun enige argument.
Het is zeer interessant om te weten hoe de kopstukken dachten over bepaalde gebeurtenissen en vraagstukken.
Hermann Göring spreekt bijvoorbeeld onder andere over de organisatie en planning van de productie van Duitse vliegtuigen en de effecten van geallieerde luchtaanvallen op de vliegtuigproductie.
Luguber is de uitvoerige wijze waarop Rudolf Höss, de commandant van Auschwitz, vertelt over de manier waarop hij verantwoordelijk is geweest voor de dood van meer dan een miljoen Joden en duizenden Russische krijgsgevangenen.
Een ander interessant verhoor is dat met de minister van bewapening, Albert Speer, die de geallieerden hielp aan enorm veel informatie over de technologie, bewapening en economie van het Derde Rijk.
Geestig is het verhoor met Göring en Hess tegelijkertijd, waarin Hess door zijn geheugenverlies Göring niet zegt te kennen.

Richard Overy heeft een zeer interessante selectie gemaakt uit de verhoren.
Het is boeiend om de geschiedenis van het Derde Rijk te bekijken vanuit de ogen van de belangrijkste daders.
Hun standpunten, ervaringen en feitenkennis beantwoorden veel vragen.
Ook komen we veel te weten over hun motivatie voor hun misdaden en hun ontkenning, verontschuldiging of goedkeuring daarvan.
Het boek is niet alleen interessant voor geïnteresseerden in het proces van Neurenberg, maar ook voor iedereen die geïnteresseerd is in de Holocaust, de oorlogsvoering of de politiek van de nazi’s.
Wanneer je meer wilt weten over de nazileiders die in Neurenberg berecht werden, kun je bijna niet om dit boek heen.
Ook voor de lezer met interesse in internationaal oorlogsrecht bevat het veel nuttige informatie.
“De verhoren” heeft verschillende doelgroepen dus veel te bieden.
Een aanrader voor elke algemeen geïnteresseerde in de Tweede Wereldoorlog is in elk geval.

Hitler, de Duitsers en de holocaust      Ian Kershaw      Duitse geschiedenis

Hitler, de Duitsers en de Holocaust is het indrukwekkende resultaat van jarenlang historisch onderzoek naar nazi-Duitsland door een van de meest vooraanstaande historici.
In dit boek staan de belangrijkste en invloedrijkste aspecten van Kershaws werk over de Holocaust voor het eerst bij elkaar.
Nauwgezet en vanuit verschillende invalshoeken schrijft Kershaw over zijn drie belangrijkste onderzoeksthema's: Hitler en de Endlösung, de opvattingen van de Duitse bevolking en de positie van de Joden in nazi-Duitsland, en de Holocaust in de geschiedschrijving.
Hij sluit af met een deel gewijd aan de uniciteit van het nazisme.

Kershaw is een van de eersten die de sociale geschiedenis van het Duitse Rijk bestudeerd heeft en zijn hele loopbaan besteedde aan onderzoek naar de maatschappelijke oorzaken en gevolgen van de nazipolitiek.
Zijn werk heeft veel licht geworpen op de manier waarop de houding van de Duitse bevolking de nazipolitiek wel of niet heeft vormgegeven.

Dit boek van de Britse historicus Ian Kershaw, vermaard om zijn gezaghebbende tweedelige Hitlerbiografie, is een bundeling van analytische artikelen en voordrachten over Hitler die hij tussen 1982 en 2005 in diverse bundels en tijdschriften publiceerde.
Ditmaal geen hervertelling van de geschiedenis van nazi-Duitsland, maar historiografische bespiegelingen rond thema's waarover historici polemiseerden.
Wat was exact Hitlers rol in de genocide op de joden, en hoe valt het vernietigingsbevel te dateren? Hoe stond de Duitse bevolking tegenover de positie van de joden onder het nazisme? Welke visies hebben historici geuit op de uniciteit van de Holocaust? Kershaws eigen standpunten, in genoemde jaren gerijpt, klinken in deze bundel door.
Onder meer wees hij op het proces van depersonalisatie bij nazi's en op onverschilligheid bij gewone Duitsers t.
A.v.
de joden, en typeerde hij de basishouding van nazi-leiders met de term 'de Fuhrer tegemoet werken'.
De Historikerstreit en het Goldhagendebat ontbreken niet.
Een bundel voor fijnproevers, die nogal wat overlap en doublures moeten dulden.

Het drama van de Tweede Wereldoorlog, in het bijzonder de Holocaust, blijft de gemoederen beroeren.
De onvoorstelbare schaal waarop de Joden en andere groepen mensen, zoals mentaal en fysiek gehandicapten, zigeuners, homoseksuelen, Getuigen van Jehova, communisten en andersdenkenden werden uitgeroeid, gaat immers het begripsvermogen te boven.
Vandaar de voortdurende stroom aan publicaties en onderzoeken over de oorzaken ervan.
Hoe is Hitler aan de macht kunnen komen? Hoe stond de Duitse bevolking tegenover het nazisme? Is het nazisme een unieke vorm van totalitarisme? Waarom werden de Joden zo geviseerd door de nazi’s? Op welk ogenblik heeft Hitler het bevel gegeven tot de uitroeiing van de Joden? Wisten de Duitsers van de vernietigingspolitiek tegenover de Joden? Hoe staan de huidige generatie Duitsers tegenover de Endlösung? Het zijn de meest indringende vragen waarover historici nog steeds debatteren.
Onder hen Ian Kershaw die als hoogleraar hedendaagse geschiedenis zijn hele loopbaan besteedde aan onderzoek naar de oorzaken en maatschappelijke gevolgen van de nazi-politiek.
Hij geldt als een van de meest prominente onderzoekers en schreef een indrukwekkende tweedelige biografie over Hitler onder de titel Hitler, 1889-1936: Hoogmoed en Hitler, 1937-1945: Vergelding.

Zijn nieuw boek Hitler, de Duitsers en de Holocaust is het resultaat van jarenlang onderzoek waarin Kershaw een antwoord probeert te geven op de hiervoor vermelde vragen.
Daarbij demonstreert hij een enorme kennis van de materie, zorgvuldigheid in de selectie van zijn bronnen, en heldere oordelen die hij nooit als absolute waarheden presenteert, maar wel als goed onderbouwde en genuanceerde hypothesen.
Daarmee onderscheidt hij zich van historici en sociologen die omgekeerd tewerk gaan en hun grote gelijk trachten te construeren aan de hand van voorbeelden en argumenten die ze selectief gebruiken zoals Daniel Goldhagen, auteur van het controversiële boek Hitlers gewillige beulen waarin hij de stelling verdedigt dat het hele Duitse volk behept was met een op de fysieke eliminatie van de Joden gericht antisemitisme.
Kershaw toont aan dat Hitler een ander soort dictator was dan bijvoorbeeld Stalin.
Die laatste hield zich bezig met elk aspect van het staatsbestuur, nam over zowat alle belangrijke zaken de eindbeslissing en werkte met schriftelijke bevelen ten aanzien van zijn ondergeschikten.
Dat was niet het geval met Hitler.
Eenmaal aan de macht in 1933, en zeker vanaf de grote diplomatieke en militaire overwinningen, liet de Führer de uitwerking van zijn ‘visionaire’ ideeën over aan anderen.
Er bestaan dan ook heel weinig documenten die door hem ondertekend werden, met uitzondering van zijn toestemming op 1 september 1939 om het moordprogramma op de mentaal en fysiek gehandicapten op te starten.

Hitler wilde Duitsland uitbouwen tot de grootste Europese macht, ‘Lebensraum’ veroveren en minderwaardige volkeren onderwerpen of uitschakelen.
Hoe dat concreet moest gebeuren was niet altijd duidelijk.
Elke Duitser had de plicht om ‘de wil van de Führer tegemoet te treden’.
Goede Duitsers moesten dus niet zomaar apathisch wachten op bevelen, maar ondernamen best actie in de geest van hun leider.
En dat werd ook massaal gedaan, soms uit ideologische overtuiging, maar nog vaker uit opportunisme.
Kershaw heeft het over ‘gewone burgers die rekeningen met hun buren vereffenden door hen bij de Gestapo aan te geven (…); artsen die gretig patiënten uit verpleeginrichtingen voor het “euthanasieprogramma” opgaven ten behoeve van een eugenetisch “gezonder volk”; juristen en rechters die ijverig meewerkten aan het ontmantelen van de rechtszekerheid om de samenleving te ontzuiveren van “criminele elementen” en ongewenste individuen; grote bedrijven die graag mee wilden profiteren van de oorlogsvoorbereidingen en van de oorlog zelf, door buit te bemachtigen en gebruik te maken van buitenlandse dwangarbeiders; technocraten en wetenschappers die zich verdrongen om meer macht en invloed te krijgen door in te haken op de technologische experimenteerzucht en modernisering; enzovoort’.
Aan gewillige ‘helpers’ was er dus blijkbaar geen gebrek.
Het principe om ‘in de wil van de Führer te werken’ had dus een onvoorstelbaar succes.

Kershaw legt hier een menselijk kenmerk bloot, namelijk de wil tot conformisme aan het gezag en de bereidheid om morele waarden opzij te schuiven voor het eigenbelang.
Die houding van de bevolking kwam er niet toevallig.
Natuurlijk bestonden er het eeuwenlange antisemitisme en de wraakgevoelens onder de bevolking na de mislukking van de Eerste Wereldoorlog die door rechtse organisaties werd toegeschreven aan de theorie van de dolkstoot, namelijk de tegenkanting van de Joden die volgens rechts uit waren op de Duitse nederlaag (een theorie die geen stand houdt in de wetenschap dat tal van Duitse Joden hebben meegevochten en onderscheiden werden voor hun heldendom ten bate van Duitsland).
Het was een theorie die snel na de nederlaag in 1918 de ronde deed, maar het was Hitler die haar geloofwaardig maakte en steeds nadrukkelijker ging wijzen op het wereldwijde complot van de Joden tegen het christelijke AvondlanD. Die gedachte vond in de jaren dertig breed weerklank in alle mogelijke kringen van de Duitse samenleving.
De aversie tegenover de Joden culmineerde in de profetie van Hitler op 30 januari 1939 – dus ruim zes maanden voor het begin van de Duitse aanval op Polen – dat een mogelijke wereldoorlog zou leiden tot de vernietiging van het Joodse ras.

Deze uitspraak was cruciaal en zou door Hitler nadien nog meerdere keren gebruikt worden.
En alhoewel er nooit een schriftelijk bewijs is gevonden van een bevel van Hitler om de Joden te vernietigen, kunnen we uit deze uitspraak wel de aansporing detecteren tegenover zijn medestanders, de SS, de Wehrmacht en zelfs alle burgers – die de wil van de Führer tegemoet moesten treden – om zijn doel te bereiken.
Tegelijk was al van bij de machtovername door de nazi’s een onomkeerbaar proces van discriminatie en onderdrukking van de Joden begonnen.
Eerst nog zonder veel succes bij de boycot van de Joodse winkels op 1 april 1933.
Nadien door de uitsluiting van Joden uit tal van openbare ambten en het onderwijs.
Vanaf 15 september 1935 met de rassenwetten van Neurenberg.
En nog harder op 9 november 1938 tijdens de Kristalnacht waarop talloze synagogen en Joodse winkels werden vernield en ongeveer honderd Joden vermoorD. Een dag later werden ongeveer 25.
000 Joden opgepakt en naar concentratiekampen gestuurD. Gelijktijdig werden steeds meer wetten goedgekeurd die de rechten en de bewegingsvrijheid van de Joden aan banden legden, wat leidde tot massale emigratie van de Joden naar het buitenland (waar ze echter niet echt welkom waren).
Maar nog steeds, aldus Kershaw, bestond er geen vast plan wat er met de Joden moest gebeuren.

Na de bezetting van Polen, waarbij al op grote schaal mensen werden geliquideerd, wilden de nazi’s de Joden naar het Oosten deporteren.
Ze speelden zelfs met het krankzinnige idee om alle Joden naar Madagaskar over te brengen.
Zelfs bij de inval in Rusland op 22 juni 1941 leek men nog te denken aan het deporteren van de Joden ergens achter de Oeral.
De kentering kwam er door verschillende elementen die gepaard gingen met de oorlogsvoering.
Enkele weken na de inval in Rusland begonnen Einsatzgruppen achter het front massaal en systematisch Joden te vermoorden.
Men beschouwde ze toen als partizanen die men uit de weg moest ruimen om verzet onmogelijk te maken.
Tegelijk drongen ‘partijfanatici en politiechefs er fel op aan dat de Joden, die als gevaarlijke agitatoren aan het thuisfront werden afgeschilderd, uit de Duitse steden verwijderd zouden worden’, schrijft Kershaw.
Dat leidde op zijn beurt tot bijkomende problemen in Polen waar men niet berekend was op de opvang van honderdduizenden Joden.
Opvallend is het feit dat de nazi’s in september 1941 aan alle partijafdelingen affiches stuurden met de profetie van Hitler over de vernietiging van het Joodse ras.
Voor tal van historici is dat het moment waarop Hitler de finale stap zette naar de Endlösung, maar de auteur heeft er zijn twijfels over, en ziet dit eerder als een vorm van propaganda om de publieke opinie te verharden.
De moordpartijen op de Joden verliepen nog steeds niet volgens een vast plan maar vloeiden voort uit zowel praktische overwegingen als ideologische motieven van plaatselijke hardliners die ‘de wil van de Führer tegemoet werkten’.

Een ander mogelijk moment was de dag na de Japanse aanval op Pearl Harbor op 11 december 1941.
Toen verklaarde Hitler de oorlog aan de Verenigde Staten, waardoor de wereldoorlog een feit werd, en hij zijn profetie over de vernietiging van het Joodse ras opnieuw herhaalde in een toespraak voor de partijleiders.
Later volgde de conferentie in Wannsee waarop de logistieke problemen over de Endlösung besproken werd en op 30 januari 1942 herhaalde Hitler in het Sportpaleis in Berlijn nogmaals zijn huiveringwekkende profetie.
Kershaw besluit dat van één expliciet bevel van Hitler tot de Endlösung geen sprake is.
Dat neemt niet weg ‘dat Hitler bij het totstandkomen van de Endlösung een doorslaggevende en onontbeerlijke rol heeft gespeeld’.
Sterker nog, zonder Hitler lijkt het volgens de auteur ondenkbaar dat het zover zou gekomen zijn.
Het waren uiteindelijk mensen als Heinrich Himmler en Reinhard Heydrich die op hun beurt ondergeschikten als Adolf Eichmann, Rudolf Höss en Josef Bühler opdracht gaven, en die op hun beurt weer hun medewerkers aan het moordprogramma instrueerden.
In private gesprekken werd het ultieme doel waarschijnlijk door de Führer zelf goedgekeurd zoals blijkt uit een memorandum van Himmler van 1942 aan één van zijn ondergeschikten: ‘De bezette oostelijke gebieden worden vrijgemaakt van Joden.
De Führer heeft de uitvoering van dat bijzonder moeilijke bevel op mijn schouders gelegD.’

En hoe stonden de Duitsers tegenover de jodenvervolging? Kershaw baseert zich hiervoor niet alleen op de nazi-rapporten over de stemming onder de burgers, en de publicaties van de Duitse linkse oppositie in het buitenland, maar ook op dagboekaantekeningen en brieven van en naar het front.
Wat voor de Duitsers cruciaal was, was hun materiële toestand Zolang die goed bleef of verbeterde, genoot het regime alle steun, inclusief de maatregelen tegenover de Joden.
Als het minder ging, bleek de nazi-propaganda in staat om het ongenoegen te kanaliseren in afkeer tegenover diezelfde Joden als vermeende veroorzakers van het onheil, zeker tijdens de oorlog.
De Duitsers wisten wat er met de Joden gebeurde.
Zo luisterden miljoenen naar de buitenlandse radiozenders.
Er circuleerden verhalen dat de Joden in het oosten op grote schaal vermoord werden.
Dat de meeste burgers niet reageerden, had volgens Kershaw niet zozeer te maken met haat bij de burgers, wel met ‘dodelijke onverschilligheid’.
Daarbij komt dat de mogelijke tegenkrachten zoals de kerken weinig of niets deden om die onverschilligheid te doorbreken.
Die waren er enkel op uit om hun positie ‘binnen het regime te versterken’.
De auteur haalt wel heel wat individuele priesters aan die de Jodenvervolging veroordeelden, maar zegt dat die des te moediger waren ‘omdat ze geen steun (mochten verwachten) van hogerhand, van hun bisschoppen en meerderen’.

Het resultaat was ‘wegkijken’, ‘passiviteit’, ‘morele onverschilligheid’ en ‘apathie’.
Historici die de houding van de kerken verdedigen, zeggen dat eventuele protesten toch niets hadden uitgehaald, maar Kershaw wijst op de onmiskenbare overwinning van de kerken bij het stopzetten in de zomer van 1941 van het euthanasieprogrammA. ‘Dat gebeurde doordat de Kerken zich achter de publieke ongerustheid schaarden’, aldus de auteur, maar ‘in het geval van de Joden namen de Kerken die houding niet aan’.
Toen in september 1941 de Jodenster werd ingevoerd – een belangrijke stap in de identificatie en later van de deportatie en eliminatie – bestond er volgens SD-rapporten niet alleen algemene bijval onder de bevolking, maar ook de opvatting ‘dat die niet ver genoeg ging en dat naast volle Joden ook Mischlinge (halfjoden) de ster zouden moeten dragen’.
Natuurlijk waren er ook tegenstemmen, maar in het algemeen speelde het trieste lot van de Joden maar een ondergeschikte rol, want, zo schrijft Kershaw, ze hadden ‘andere dingen aan het hoofd’.
En hij besluit dat juist dit ‘zelfbehoud hand in hand (gaat) met morele onverschilligheid en apathische volgzaamheid’ geleid heeft tot de ineenstorting van het collectieve moreel besef’.

Kershaw eindigt met een beschouwing over de krachten die geleid hebben tot zoveel oorlog en politiek geweld in het Europa van de twintigste eeuw.
‘De belangrijkste – en dodelijkste – leer was vermoedelijk het integraal nationalisme, dat in de regel uit was op etnische exclusiviteit.
’ Het nationalisme bleek later ook de motor van het etnisch geweld in de Balkan op het einde van de eeuw, een drama dat bijna niemand had durven te voorspellen na de lessen van de Tweede Wereldoorlog.
Dit boek houdt dan ook een belangrijke waarschuwing in, namelijk het permanente gevaar dat het streven naar een vermeende zuiverheid in cultuur, ras of natie leidt tot geestelijke verarming, morele achteruitgang en gewelddadige barbarij ;

Heydrich      Dederichs Mario R.
      Duitse geschiedenis

Blond, slank, rijzig, blauwe ogen, intelligent en gewetenloos: Reinhard Heydrich was de nationaal-socialist bij uitstek.
Een snelle carrière voerde hem tot in het machtscentrum van het Derde Rijk.
Als hoofd van de Gestapo en van de Sicherheitsdienst van de SS stond hij, tot aan zijn bloedige dood in 1942, bovenaan in de nationaal-socialistische machtshiërarchie.
Hij organiseerde het onderdrukkingsapparaat, schakelde tegenstanders uit en bracht de Endlösung op gang.
Hoe kon die man de belichaming van het kwaad worden?

Mario R.
Dederichs schrijft de biografie van een moordenaar met de vakbekwaamheid van de historicus en de journalist: hij gaat niet alleen op de bronnen af, maar verrichte zelf ook uitvoerig onderzoek, sprak met getuigen en bezocht relevante plekken.
Het resultaat is een even veelzijdige als diepgaande levensbeschrijving: een fascinerende mix van psychogram, biografie en historische reportage.

Heydrich was de hoofdarchitect van de genocide.
Op 31 juli 1941, nauwelijks een maand na de inval in Rusland, krijgt Heydrich het schriftelijke bevel van Hermann Göring om werk te maken van de Eindoplossing (Endlösung) van het jodenprobleem.
In het zog van het snel oprukkende Duitse leger, houden de Einsatzgruppen massale slachtingen onder de joodse bevolking.
Van de vijf miljoen Joden in de voormalige Sovjet-Unie zullen er 2.
100.
000 voornamelijk 'op het veld' (dus niet in de gaskamers of concentratiekampen) worden vermoord: Kamenez-Podolski 23 600 doden, Babi Yar 33 700, Witebsk 16 000, Dnjepropetrowsk 10 000, Odessa 27 000, Dalnik 20 000, Rowno 21 000, Minsk 19 000, Riga 38 000, Wilna 33 500 enz.

Op 27 mei 1942, Heydrich was dan in Praag in functie als Reichsprotektor, werd hij onder vuur genomen door enkele leden van het Tsjechische verzet.
Een week later, 4 juni 1942, overleed hij aan zijn verwondingen.
Als vergelding voor de aanslag op Heydrich werd op 10 juni 1942 het Tsjechische dorpje Lidice volledig met de grond gemaakt.
'In memoriam' werd de massacre op de Joden in Europa omgedoopt tot Operatie ReinharD. De moord op Joden, zigeuners en andere ongewensten van het Derde Rijk die door Heydrich was georganiseerd en op gang getrokken, begon vanaf de zomer van 1942 op volle toeren te draaien.
Eindbalans: 11 miljoen doden waarvan ongeveer zes miljoen Joden en een half miljoen Sinti en Roma (zigeuners).

 

Duitsland, dat de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog in november 1918 nooit had verteerd, bereidde vanaf 1933 onder Führer Adolf Hitler een nieuwe aanvalsoorlog voor met als voorspel de Oorlog in Spanje (1936-1939), gevolgd door de inval in Polen, de aanvalsoorlog op het westen op 10 mei 1940 en Operatie Barbarossa op 22 juni 1941.
De Tweede Wereldoorlog zal aan ongeveer 55 miljoen mensen het leven kosten.

Hitler omschreef hem als ; ;de man met het ijzeren hart ; ; en een bekende Amerikaanse racist noemde hem ; ;the Naziest Nazi of them all ; ;.
Reinhard Heydrich, de beruchte leider van de Gestapo en de Sicherheitsdienst en één van de belangrijkste organisatoren van de Holocaust.
Hij was onder meer verantwoordelijk voor de oprichting van de Einsatzgruppen, de moordeskaders die in de Sovjet-Unie verantwoordelijk waren voor het uitroeien van Joden en andere ‘vijanden’ van het Derde Rijk.
Heydrich was ondergeschikt aan SS-leider Heinrich Himmler, maar stond hoger in de nationaal-socialistische machtshiërarchie dan alle andere afdelingsleiders van de SS.

; ;Reinhard Heydrich is zonder Himmler niets, en Heinrich Himmler is met Heydrich alles ; ;, zo oordeelde de Duitse verzetsstrijder Hans Bernd Gisevius over de bijzondere rolverdeling tussen de twee belangrijkste SS’ers.
Naast spil in het onderdrukkingsapparaat was Heydrich tegelijkertijd sportman, vliegenier, musicus, echtgenoot en vader.

Albert Speer      Fest Joachim      Duitse geschiedenis

Onbeantwoorde vragen - Joachim Fest

 

Over Adolf Hitler verschenen reeds boekenkasten vol.
Toch blijft het aantal publicaties over deze weerzinwekkende figuur toenemen.
Wie was Hitler echt? Had hij vrienden? Hoe was hij in de omgang met anderen? En wat waren zijn echte bedoelingen? De journalist en historicus Joachim Fest is een van de meest vooraanstaande kenners van het nazi-regime en de Führer.
De voormalige uitgever van de Frankfurter Allgemeine Zeitung werd wereldberoemd met zijn biografieën over Hitler en Speer en zijn boek Der Untergang waarin hij de laatste dagen van de vroegere dictator tot in detail beschreef.
In zijn boek Speer.
Architect van Hitler had hij het over Speer als een begenadigd architect die in de ban kwam van Hitler die hem behandelde als een van zijn meest naaste vertrouwelingen.
Hij bouwde de Rijkskanselarij, bedacht de pompeuze lichtzuilen voor de partijdagen in Neurenberg en ontwierp het Duitse paviljoen voor de wereldtentoonstelling in Parijs in 1937.
Daardoor werd hij al snel de ‘architect van het Derde Rijk’ genoemD. In overleg met Hitler tekende hij de plannen voor Germania, de nieuwe naam voor Berlijn die de Führer in gedachten had als de Duitsers de oorlog eenmaal gewonnen hadden.
Het moest de nieuwe, glorieuze hoofdstad van Europa worden.
Daarvoor zou een groot deel Berlijn gesloopt worden waarna er een enorme boulevard aangelegd zou worden geflankeerd met gigantische gebouwen ter ere van de nazi partij

Berlijn werd in puin gelegd, maar niet zoals Albert Speer zich had voorgestelD. Zijn carrière liep even tumultueus als die van de Hitler.
Eerst een stijle opgang als architect en bouwheer tijdens de jaren dertig, dan minister op de belangrijke post van Bewapening, en tenslotte als beschuldigde op de Neurenbergse processen, de enige die schuld bekende.
Hij werd veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf, voornamelijk vanwege het feit dat onder zijn leiding één miljoen dwangarbeiders uit de bezette gebieden tijdens de oorlogsjaren in de wapenindustrie te werk waren gestelD. Hij zat zijn straf uit in de beruchte Spandaugevangenis in Berlijn en kwam in 1966 uiteindelijk vri J. Vanaf dan hield hij zich hoofdzakelijk bezig met zijn mémoires en herinneringen waarover hij jarenlang contact had met Joachim Fest.
Die publiceerde Speers biografie Erinnerungen maar hield nog voldoende materiaal over voor een aanvullend boek onder de titel Onbeantwoorde vragen.
Gesprekken met Albert Speer.
Het is geen restant geworden, maar een hoogst intrigerende tekst waarin het voormalige nazi kopstuk zich nog meer bloot geeft dan in zijn biografie.
Het interessante is immers dat Joachim Fest de twijfels, onzorgvuldigheden en tegenspraken van Speer blootlegt zoals hij die tijdens zijn gesprekken met hem noteerde.

Speer was een atypische nazi.
Quasi partijloos, geciviliseerd en zowat een kunstenaar.
Iemand met bijzondere, wat megalomane ideeën die in de smaak viel van de Führer die zijn passie voor al die gigantische architectonische ontwerpen met hem deelde.
Wat Speer zo aantrok was het besef dat hij met behulp van Hitlers steun zijn plannen en ontwerpen zou kunnen verwerkelijken.
In feite een vorm van opportunisme, maar vanuit de positie van een architect wel bijzonder belangrijk.
Wie krijgt immers de kans om zijn wildste ideeën werkelijkheid te laten worden? In het boek staat een afbeelding van het door Speer ontworpen model van de Grote Hal voor de nieuwe wereldhoofdstad Germania, een gigantisch gebouw dat plaats moest bieden aan 180.
000 bezoekers.
Het centrum zou gevormd worden door een enorme overkoepelde hal met een hoogte van 320 meter, de ‘Soldatenhalle’ of ‘Halle des Volkes’ en daarmee het grootste bouwwerk worden in de toenmalige werelD. Het vertolkt treffend de megalomanie van Speer en Hitler.
Volgens Speer leefden ze in die jaren (dertig) in een roes waarbij ze elke maat voor proporties en dimensies verloren hadden.

Hitler gaf een zekere betekenis aan zijn leven, aldus Speer.
Hij zette zaken in beweging - een schril contrast met de rustige wereld van zijn ouders die voor hem zo weinig betekende.
Het klinkt niet als een schuldbekentenis maar als een koele verantwoording voor zijn levenslust en overmoeD. Heel lang werd hem verweten alleen gedreven te zijn door koele en zakelijke motieven maar Speer bewonderde oprecht de dictator.
Eén keer nam hij zelfs het woord vriendschap in de monD. Een betwistbare stelling en Fest doorziet dat ook.
‘Uit veel van zijn toespraken kon je opmaken dat hij het ook nu als een soort geluk ervoer dat hij deel had uitgemaakt van het enorme raderwerk en tegelijkertijd zoiets als een stroomgenerator was geweest’.
Het is een attitude die veel overlevenden na een indrukwekkende ramp aannemen.
Ze voelen zich als deelachtig aan een historische gebeurtenis, meer nog, ze verbeelden zich dat zonder hun aanwezigheid de loop van de geschiedenis er totaal anders - uiteraard beter - had uitgezien.
Opmerkelijk is wel dat Speer, in tegenstelling tot andere nazi prominenten, tegen de wil van Hitler durfde ingaan.
Zo zou hij zich in 1945 verzet hebben tegen de tactiek van de verschroeide aarde en de vernietiging van de laatste vitale delen van DuitslanD.

Of Speer een ‘goede nazi’ was, is echter hoogst betwistbaar.
Evengoed was hij met andere nazi kopstukken als Himmler, Goebbels en Bormann in een strijd verwikkeld om via hun aanwijsbare loyauteit in de gunst te komen van de Führer.
Toch noteert Fest allerlei kritische standpunten van de grote architect.
Zo zou hij al bij het begin van de Russische veldtocht zijn twijfels uitgesproken hebben of zijn levenswerk, de bouw van Germania, nog mogelijk was.
Daartegenover staat Speers gedrevenheid als nieuwe minister voor Bewakening.
Onder zijn deskundige leiding slaagden de nazi’s erin om tot midden 1944 de wapenproductie op te drijven, een objectief vastgestelde ‘prestatie’ waardoor de oorlog op zijn minst met maanden verlengd werD. Uit bepaalde passages blijkt dat net Speer op het einde nog geloofde in de realisatie van zijn megalomane plannen en dat Hitler op een dag zei: ‘Ach Speer, hou toch op’.
Evenmin kon de gewezen minister van Bewapening een goed antwoord geven op de vraag of hij weet had van de onmenselijke omstandigheden waaronder de dwangarbeiders moesten werken.
Nochtans staat vast dat Speer de concentratiekampen van Dora en Mauthausen had bezocht.
Waarschijnlijk wist hij veel meer, alhoewel hij dat zelf steeds ontkende.
Volgens sommigen gaat het hier om een vorm van ‘morele verdoving’, al gaat het hier eerder om een vorm van ‘selectieve herinnering’.

‘Wat Duitsland zo raadselachtig maakt’, zo schreef de historicus Hugh Trevor-Roper, ‘waren de keurige burgers die destijds in groten getale naar de nazi’s overliepen’.
En daarin zag hij Speer als een toonbeelD. De overgrote meerderheid van die zogenaamde deftige burgers keerde zich na de oorlog weg van het nazi-regime en beweerde ‘Wir haben es nicht gewusst’.
Speer was zo niet.
Op 23 april 1945 bezocht hij nog – op gevaar voor eigen leven – de Hitlerbunker.
Hij bekende toen tegenover zijn overste dat hij het beruchte Nero-bevel om alles te vernietigen naast zich neer had gelegD. Speer vreesde toen voor de kogel, maar die kreeg hij niet.
Hij nam afscheid van de man waarmee hij samen zijn dromen en plannen had gedeelD. Ook nadien – tijdens het proces in Neurenberg – nam hij zijn verantwoordelijkheid op.
Als enige pleitte hij schuldig en betoonde hij spijt over zijn misplaatst geloof in een vreselijk systeem.
Het leverde hem geen felicitaties op.
Voor de enen was hij een verrader, voor de anderen een naïeve of opportunistische horige van Hitler.
In elk geval redde zijn houding zijn leven.
En daarmee kregen wij een inzicht in het nazi systeem en het feit dat totalitaire macht als een zware drug werkt.

De Onbeantwoorde vragen van Joachim Fest leveren meer antwoorden dan de auteur kon vermoeden.
Het demonstreert hoezeer fervente nazi leiders worstelden met cruciale vragen als ethiek en moraal en hoe ze die ondergeschikt maakten aan hun megalomane ideeën.
Speer was in die zin niet beter dan de andere nazi misdadigers.
Zijn enige verdienste is dat hij op zijn proces als enige schuld durfde te bekennen en zo de doodstraf ontweek.
Mijn vermoeden is dat hij die ‘bekentenis’ niet zozeer deed uit menslievendheid of omwille van een knagend slecht geweten maar om zijn eigen hachje te redden.
Daartegenover staat dan weer een wel heel prangende opmerking van de man die mee aan de top van het nazi systeem stond, namelijk ‘hoe geruststellend het toch was dat alle mensen met wie hij tegenwoordig te maken kreeg heel zeker wisten dat ze zelf in die jaren niet zouden hebben gefaald’.
De geschiedenis van het Derde Rijk toont net zo angstaanjagend aan hoe vlot, hoe snel en hoe diepgaand zijn landgenoten moreel faalden.

Hitler en de geschiedenis      Lukacs John      Duitse geschiedenis

Hoofdvraag: Welke omstandigheden en karaktereigenschappen hebben ervoor gezorgd dat Hitler zich heeft kunnen ontwikkelen tot dictator?

Deelvragen:

-Wat voor persoon was Hitler, en wat was zijn achtergrond?

-Wat waren zijn politieke standpunten en propaganda?

-Wat hield zijn Nazi partij?

-Wat was de invloed van de 1e WO geweest op de macht van Hitler?

-Wat was de sociale economische situatie in Duitsland in de tijd van Hitler?

-Wat waren zijn relaties met het buitenland?

Wat voor persoon was Hitler, en wat was zijn achtergrond?

Op 20 april 1889 werd Adolf Hitler geboren als vierde kind in een de herberg Braunau am Inn om half zeven ’s avonds.
Dit stadje ligt in Oostenrijk, vlakbij DuitslanD. Alois Hitler, de vader van Adolf, werkte bij de douane.
Hitler was in zijn jeugd een doorsnee jongetje, dat werd gekoesterd door zijn moeder.
Zijn vader overleed toen Hitler 16 jaar was, waardoor hij slecht ging presteren op school, en er uiteindelijk afgetrapt werD. Daarna wilde Hitler kunstschilder worden, wat niet kon, omdat je voor die opleiding minimaal 18 moest zijn.
Hij moest dus nog 2 jaren wachten.

Na deze 2 jaren was hij in Wenen aangekomen, om zijn gewenste opleiding te kunnen genieten.
Maar, de kunstacademie vond zijn werk niet goed genoeg, waardoor hij niet toegelaten werD. Hitler bleef in Wenen wonen, huurde een kamer met een vriend en bleef tekenen.
Kort daarop overleed zijn moeder, en ontving een kleine erfenis.
Dit gebruikte hij onder andere om het jaar door te komen, samen met het verkopen van zijn tekeningen.
Na dit jaar probeerde Hitler opnieuw aangenomen te worden op de kunstacademie, maar dat was tevergeefs.
Het geld raakte op, en hij kon zijn kamer niet meer betalen.
Hierdoor was hij genoodzaakt om 4 jaar lang in grote armoede te leven, te bedelen en om geregeld in de buitenlucht te overnachten.
Aan werk kon hij niet gemakkelijk komen aangezien hij geen diploma’s haD.

Rijke burgers behandelden hem als grof vuil, en moesten niets van hem hebben.
Dit was één van de redenen dat hij een hekel had aan rijke mensen, en dan voornamelijk aan rijke Joden.
Deze bevolkingsgroep had namelijk over het algemeen een goede baan, als advocaat, handelaar, juwelier etC.

Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, vocht Hitler vrijwillig mee met het Duitse volk, het volk naar zijn hart.
Hij kreeg 2 medailles in die oorlog voor zijn dapperheiD. In 1918, toen Duitsland de oorlog verloren had, bleef Hitler in het Duitse leger.

De Duitse officieren hadden door dat Hitler erg goed kon spreken, en boden hem de taak aan om les te geven aan nieuwe soldaten.
Hitler werd daar erg gewaardeerD.

Na de oorlog moest Duitsland de schade aan veel landen terugbetalen.
Vooral aan Frankrijk.
In het verdrag van Versailles stond dat Duitsland 132 miljard moest terugbetalen.
Dit is de reden dat de Duitsers, waaronder Hitler, wraakgevoelens koesterde tegen de landen die dit verdrag ondersteunden.

Later werd Hitler lid van de DAP (Deutsche Arbeiterpartei), een kleine partij van slechts 50 leden.
Later werd dit de NSDAP (Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei).
Bij de tijd dat Hitler 2 jaar later leider werd, bestond de partij maar liefst uit 65.
000 leden.
Hitler was al bijna bij iedereen bekend, samen met het symbool van de partij, het hakenkruis.
Maar eigenlijk hield Hitler niet van al die aandacht en de deftigheid daaromheen.

Hieronder is een tabel weergeven met daarin het aantal leden dat de NSDAP (eerder DAP) had in de belangrijkste perioden.
Sinds mei 1933 is de grootte van de partij heel erg hard gegroeiD. Toen de partij de verkiezingen won, werd Hitler bondskanselier, ofwel premier.

Eind 1925 27.
000

September 1930 130.
000

Januari 1933 850.
000

Mei 1933 2.
500.
000

1939 5.
300.
000

1942 7.
100.
000

1945 8.
500.
000

Hitler zat niet stil.
In 1923 maakte hij samen met anderen in het geheim een plan om de regering in Berlijn af te zetten, om op die manier in opstand te komen.
Met duizenden aanhanger ging hij naar Berlijn om dit plan te realiseren, maar het ging niet zoals geplanD. Er werden schoten gelost, waarbij er 19 mensen dood gingen.
De aanhangers renden in paniek weg.
Later werd Hitler gearresteerd voor zijn daden, en werd veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf, voorwaardelijk.
Hiervan hoefde hij maar een aantal maanden uit te zitten (bijna een jaar).

In de gevangenis schreef Hitler het nu beruchte en in veel landen verboden boek, genaamd Mein Kampf (Mijn Strijd).
Hierin maakte Hitler duidelijk wat zijn politieke standpunten waren, en hoe hij over bepaalde dingen dacht.
Dit schreef hij in het perspectief van een bondskanselier, dus over zijn eigen (toen nog niet bekende) toekomst.
Deze standpunten waren veelal erg extreem, waarvan er twee het meeste gevaarlijk zouden zijn.

-Dictatuur: Hitler vond, dat Duitsland maar op één manier weer aan de macht kon komen, en dat is onder leiding van één persoon, een zogenaamde führer.
Hiervoor had hij natuurlijk zichzelf in gedachten.
Deze persoon moest alom gerespecteerd, en geaccepteerd worden, iedereen moet het met hem eens zijn.
Wanneer dit niet het geval zou zijn, zouden de desbetreffende personen worden opgepakt of geëxecuteerD. Ook mocht er maar op één partij worden gestemd, namelijk de NSDAP.

-Ongelijkheid: Niet alle rassen zijn van gelijke waarde, meende Hitler.
Het zwarte ras doet ver onder het blanke ras.
Het beste ras was dat van de Germanen.
Dit waren Duitsers, maar o.
A. ook Nederlanders (mensen van het Germaanse ras zijn te herkennen aan blond haar, blauwe ogen en een fors postuur).
Joden behoorden tot het slechtste ras.
Deze mensen zijn de oorzaak van al het kwaad in Duitsland, en de rest van de wereld, vond Hitler.
Ook schreef hij, dat alle Joden zouden moeten worden uitgeroeiD.

Na zijn vrijlating werd Hitler weer tot hoofd van de NSDAP gekroonD.

Hitler beloofde de mensen een oplossing te geven voor alle ellende, armoede en werkloosheid in DuitslanD. Hij zorgde voor allerlei grote projecten.
Hiernaast geeft hij de eerste aanzet tot het aanleggen van veel Duitse wegen.
Op deze manier konden veel werklozen weer aan de slag gaan, met een schop in de hanD. Er kwamen veel fabrieken die oorlogsspullen maakten, zoals tankers, vliegtuigen, bommen en andere wapens.
Het geld om de mensen te betalen, leende hij voornamelijk in het buitenlanD. Op deze slimme manier wist hij wapens te maken van het geld van zijn toekomstige vijanden, en zorgde hij ervoor dat Duitsland nu een flinke wapenvoorsprong haD. Toen de Tweede Wereldoorlog begon in september 1939 hadden de Duitsers het beste leger van de werelD.

De wereldoorlog die Hitler op zijn agenda had staan, vereiste veel soldaten.
Dit was volgens hem het beste op te lossen, door de jeugd van Duitsland als vroeg voor te bereiden op het leven van een Duitse soldaat, die zonder na te denken de bevelen van de leider opvolgt.
Deze ‘eenheid’ is beter bekend als de HitlerjügenD.

Duitse vrouwen moesten volgens Hilter zorgen voor veel kinderen.
Dit had natuurlijk als rede, dat hij deze kinderen kon opleiden tot soldaat, en op die manier zijn leger kon uitbreiden.
Gezinnen met veel kinderen kregen meer geld van de regering, dus veel vrouwen namen veel kinderen.
In 1935 maakte Hitler een wet, die er voor zorgde, dat Duitse vrouwen alleen maar met echte Duitse mannen mochten trouwen.
; ;Het Germaanse ras moet zuiver blijven ; ;, zei Hitler.
; ;Er mogen geen kwade joodse invloeden zich mengen met het Arische (germaanse) ras.
;

Hitler liet zichzelf vaak fotograferen met kinderen, en deze foto’s werden dan groot in de kranten gezet.
Dit zorgde ervoor dat iedereen dacht dat hij een lieve en zorgzame man was.
Veel Duitse vrouwen vonden hem dan ook een ideale man.
Maar ondertussen hield Hitler totaal niet van kinderen, om over vrouwen maar niet te spreken.
Relaties met vrouwen liepen vaak erg moeizaam, tot ze aan eind kwamen.
Wel hield Hitler erg veel van zijn nichtje, welke later zelfmoord pleegde.

Erg sociaal was hij dus niet, het liefst zat hij alleen, zonder gezelschap.
Toch kreeg hij laten een relatie met ene Eva Braun.
Toen de oorlog uitbrak, zat hij vaak in zijn huis op de Obersaltzberg.
Dit was zijn meest betrouwbare plek, en kon hier ook tijdens de oorlog belangrijke mensen ontvangen.

Ook gebruikte Hitler de bioscoop om zijn volk te beïnvloeden.
Zo was er een film “De Eewige Jood”.
Hierin werden Joden als beesten en criminelen neergezet.
In die tijd, was de film iets nieuws, het bestond nog niet zo lang.
Bijna alle mensen geloofden alles wat ze in de bioscoop zagen.
Ook de geschiedenis werd herschreven.
De Duitsers waren plotseling niet de schuldigen van de Eerste Wereldoorlog, maar Frankrijk.

Hitler wist in 1943 al dat zijn oorlog niet gewonnen kon worden.
In plaats van zichzelf en het volk over te geven, liet hij nog meer Duitsers de oorlog ingaan.
Op deze manier vermoordde hij dus eigenlijk zijn eigen volk.
Ooit heeft Hitler gezegd: ; ;Een Duitse soldaat moet zich nooit levend overgeven.
; Wegens wapen tekort liet hij vrouwen en kinderen in wapenfabrieken werken.
Ook stuurde hij kinderen de oorlog in.

In 1945 was het Russische leger (ook wel bekend als het Rode Leger) al Berlijn binnengevallen.
Er werd hevig gevochten.
Veel Duitse steden werden gebombardeerd door de Geallieerden.
Maar in plaats van zich over te geven, verstopte Hitler zich in een bunker onder het Rijksdaggebouw, waarvan uit heel Duitsland werd bestuurD.

Propaganda

In 1933 werd het Ministerie van Volksvoorlichting en Propaganda (voor het gemak MVP) in Duitsland opgericht.
Deze opereerde onder het gezag van de heer Goebbels.
Dit ministerie was de reden dat er vrijwel geen persvrijheid meer bestond in Duitsland, aangezien het zich bemoeide met alle bestaande media; radio, kunst, film, literatuur en de pers.
Zo mochten bijvoorbeeld alleen kunstenaars die goedgekeurd waren door de Duitse overheid hun werk nog blijven doen.
Alle Joodse boeken, kunst en muziek werd verbranD.

Het Duitse volk werd overspoeld met de propaganda die het MPV op hen losliet.
Toch was dit een erg invloedrijke aanpak.
Goebbels had alle media in zijn macht, ze zeiden precies wat hij wilde dat ze zeiden.
Al Hitlers toespraken, zoals het herstellen van Groot Duitsland, de negatieve kante van de democratie en de minderwaardigheid van Joden werden vele malen herhaald op de nationale radio.
Posters en films ontbraken ook niet aan de propaganda machine die Goebbels had draaien om het antisemitisme (anti-joods) en het Nazisme (racistische, imperialistische en nationalistische ideologie) te verspreiden.

Ook scholen ontsnapten niet aan de aandacht van de Nazi’s.
Verscheidene vakken waren doordrenkt van het Nationaal socialisme.
Voor de oudere jeugd was er de `Hitlerjügend´ voor de jongens en de `Bund Deutschen Mädel´ voor de meisjes.
Deze twee ‘verenigingen’ waren er om de oudere jeugd voor te bereiden op hun taak als volwassene in het Derde Rijk (Dit was een andere benaming voor Nazi-Duitsland, en voor het hele 'Groot-Germaanse rijk', met alle aangesloten en veroverde gebieden.
Hitler verbood deze naam toen hij meer politiek tegenstanders kreeg.
Deze hadden het namelijk in het geheim al over een Vierde Rijk, zonder Hitler en zijn nazi’s.
Volgens alle reclame en andere propagande had het Derde Rijk meer dan duizend jaren bestaan.
Het bleef bij twaalf jaar, van 1933 tot 1945).

Goebbels had een goede tactiek wat betreft het Duitse volk achter zich te krijgen.
Door het volk veel te bezoeken, toespraken te houden en conflicten openbaar te verklaren wist hij het vertrouwen van hen te winnen.

Bij fascistische partijen stond een aantal dingen centraal.
Een land heeft één sterke leider nodig.
Democratie was een slechte ontwikkeling, aangezien deze in de weg stond van een sterke en eensgezinde natie.
De staat ging voor het belang van het individu.
De NSDAP was hier geen uitzondering op, toch onderscheed de partij zich van andere fascistisch getinte partijen; ze waren extreem racistisch.
De zogenaamde rassenleer stond namelijk centraal bij de partij, wat in hield dat mensen in rassen in te delen waren, en dat er klasse verschillen waren.
Het superieure en inferieure ras.

Bovenaan deze rassenlijst stond ‘vanzelfsprekend’ het Arische ras (Übermensch), en onderaan bungelden de Joden(Untermensch).
De Jood was volgens de Duitser gemakkelijk te herkennen aan de kromme neus, en het gierig en misdadig zijn.
Het bleef echter niet bij de haat tegen de Joden.
Invaliden, negers en zigeuners werden ook niet op prijs gestelD. Een eventuele kruising tussen rassen werd uiterste verboden, omdat dit zou leiden tot een rasverzwakking; het Arische ras moest zuiver blijven.

De totalitaire staat was een ander belangrijk punt waarin ze moesten geloven.
Hierin was het noodzakelijk dat een burger de rest van het volk moest dienen.
De leider werd ook als heel belangrijk gezien, hij was een soort idool.
Er is een eenpartijstelsel, en om te laten zien hoe eensgezind de bevolking is worden er nog wel verkiezingen gehouden.

Nationalisme is een ander punt wat de fascisten aan de totalitaire staat toevoegde.
Het eigen land en eigen volk gingen voor alles.
Ze hadden het niet zo op het liberalisme en dit kwam omdat daarbij de nadruk te veel op de rechten van het individu werd gelegd en hierdoor werd de macht van de staat en het volk als collectief verzwakt.

De parlementaire democratie was volgens hen ook geen optie, want daar werd te veel gepraat en te weinig gedaan.

Op socialisten en communisten hadden ze het ook niet zo want die legden de nadruk te veel op gelijkheid binnen het land en buiten het lanD.

Verder zijn er nog twee belangrijke punten in de Nazi-propagandA. Namelijk het hoog in acht nemen van het thuisfront; Een vrouw met kinderen werd neergezet als de belangrijkste staatsburger.
Op die manier dachten alle vrouwen dat dat het streven moest zijn, waardoor er meer minisoldaten werden gekweekt.
Ook de arbeiders werden geprezen.
De boeren zorgden namelijk voor het eten, en de arbeiders voor de werking van de economie.

De laatste ligt er voor de hanD. Duitsland was altijd aan de winnende hand, als je de propaganda mocht geloven.
Dit creëerde een beeld van een onoverwinnelijk Duitsland, waardoor de mensen zich veilig voelden, tevreden bleven en meer vaderlandliefde kregen.

Dat Hitler een intelligente man was, mag wel duidelijk zijn.
Hij wist precies wat hij moest doen om zijn volk achter zich te krijgen, en hoe hij dit zo moest houden.
Het belangrijkste doel van de binnenlandse propaganda (wat uitging van het parlement) was zorgen voor handhaving van het systeem, aanvaarding van gezag en het deelnemen in acties, zoals het in oorlog gaan.
Dit alles werd gedaan door de mensen het idee te geven dat ze de oorlog aan het winnen waren en het gevoel te geven dat ze belangrijk waren.
Zo werden bijvoorbeeld belangrijke zaken onder de aandacht van het publiek gebracht.
Het was niet zo dat die mensen echt besluiten namen of dat er naar hen geluisterd werd bij de politieke partijen, maar op deze manier kreeg het volk de illusie een belangrijk deel uit te maken van de opbouw van het Derde Rijk.

Door in te spelen op de problemen van mensen, of waar mensen op dat moment mee zaten(zoals wraakgevoelens voor het verdrag van Versailles, haat tegen volksvijanden en angst voor armoede) kon Hitler het volk voor zich winnen.

Een ander doel was de mensen een zondebok te geven, zoals de Joden, waardoor de Duitsers gerechtvaardigd waren met de Joden te doen wat ze wilden.
Als een Jood bijvoorbeeld iemand vermoordde, werd dit nadrukkelijk in de kranten gezet, en zo kreeg de Duitse propaganda extra kracht.

De politieke propaganda wilde ook de bezette landen bij Duitsland voegen zodat het Derde Rijk zou ontstaan.
De bezette landen moesten hiervoor overtuigd worden van de perfectheid van Duitsland en zijn volk, en de inferioriteit van de andere landen.

Dit gebeurde zoals bekend in NederlanD. Nuchtere Nederlanders zouden de leugens van de Duitser niet gauw geloven, wat Hitler goed doorhaD. Hij ging samenwerken met de NSB, om zo het vertrouwen van de Nederlanders te winnen.
Nederlanders moesten de Duitse taal gaan leren, en lazen niks anders in de kranten dan de successen van Duitsland (echter er was een uitzondering, De (illegale) Trouw, zie bijlagen)

De Rijkspartijdagen van de NSDAP waren niets meer dan enorme propagandaverspreidingen die door 100.
000’en werd bezocht.
Elk jaar werd een dergelijk bijeenkomst gehouden in Nürnberg, tot het jaar 1938.
Het doel was het verheerlijken van de führer, Hitler, die op zijn plaatst beruchte toespraken hielD. Hitler werd daar min of meer aanbeden, en gezien als goD. Er werd voor hem gemarcheerd door verschillende groepen, films werden er tentoongesteld waar hij beschreven wordt als held en je het kan zo gek niet bedenken wat nog meer.
De bekende slogan “Ein Volk, ein Reich, ein Führer” werd er daar helemaal ingestampt.
Niet wat je noemt een normale partijdag, waar je eerder discussie verwacht in plaatst van indoctrinatie.

Wat hield zijn Nazi-partij in?

De NSDAP werd opgericht door Anton Drexler, toen nog onder de naam DAP (Deutsche Arbeiterpartei).
Het streven van de partij was voornamelijk het hoog houden van de “dolkstoot legende”.
Deze legende moest het Duitse volk doen geloven dat het Duitse leger in de WO I niet is verslagen door krachten van buitenaf, maar van binnenuit.
Oftewel, door het verraad van Marxisten en Joden in het eigen land en alle mensen die voor een republiek waren.

Hitler moest in die tijd, 12 september 1919, onderzoeken hoe de extreem rechtse organisaties in Duitsland functioneerde.
Onderzoek dat later zou leiden tot een aanmelding van Hitler bij de DAP.

De DAP stelde in het begin vrij weinig voor.
De partij organiseerde amateuristische bijeenkomsten waar niet veel werd bereikt.
Toch, op 24 februari 1920, boekte de partij vooruitgang.
Zo was Hitler een grote aanwinst gebleken, omdat hij de bijeenkomsten boeiend wist te maken voor het volk, en veel mensen achter zich wist te krijgen.
De DAP werd omgetoverd tot de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei.

Hitler deed het erg goed, en wist zichzelf als eerste klas propagandist neer te zetten.
Dit zorgde ervoor dat de NSDAP een steeds grotere aanhang kreeg.
Dit was echter niet het enige; ook de politieke standpunten van de partij sprak een groot deel van de Duitse bevolking aan.
De punten werden in 1921 verwerkt, en nooit meer aangepast.
Hier volgen de meest belangrijke:

• Herziening van het Verdrag van Versailles (alle voor Duitsland opgelegde beperkingen ontkrachten)

• Vernietiging van de Weimardemocratie

• Anti Bolsjewisme

• Militarisme (Zorgen voor een groot Duits leger, zodat het zich kon verdedigen)

• Antisemitisme (Voornamelijk Joden)

• Revanchisme (Wraak op de oude vijanden van Duitsland)

Hitler had al vrij snel door hoe hij en zijn partij groot konden worden in de politiek, namelijk door goed organiseren.
Hitler had al snel een aantal goede connecties, vertrouwelingen, om zich heen die veel voor hem deden.
Zo was er Joseph Goebbels die de meeste propaganda voor de partij verzorgde, Alfred Rosenberg, Julius Streicher en Hermann Göring.

De NSDAP kon met deze mensen al heel wat invloed uitoefenen op het volk.
Maar Hitler wilde meer.
Zo kreeg hij door sponsering de Duitse krant Völkischer Beobachter in zijn macht.
Hij zorgde zelf voor handhaving van de orde door paramilitairen in te zetten, de SA. Voor de rest richtte de NSDAP voor alle belangrijke onderdelen van de samenleving een organisatie op.
Hiermee zorgde de partij ervoor dat als iemand iets wilde ondernemen, hij of zij het via de NSDAP moest doen.
Dit zou leiden naar totale controle over Duitsland en het volk.

Maar zover was het nog lang niet.
De partij had rond ’23 slechts 50.
000 leden, wat op de totale Duitse bevolking vrij weinig voorstelde.
Dat jaar was een crisis jaar, en kon als gevolg hebben dat het Duitse leger in kon storten.
Hitler kwam op het idee om samen met de leider van de SA (paramilitairen) Ernst Röhm een reserve leger op te richten voor de Nazi’s.
Dit leger zou laten bekend worden als de SS.

Rond de jaren ’20 was er sprake van enorme inflatie.
Deze werd steeds erger door de zogenaamde oplossingen die men hiervoor dacht te hebben.
Zo werd er in eerste instantie gigantische hoeveelheden geld bij te drukken.
Ook werd er op de biljetten teksten gedrukt met getallen als 1.
000.
000 Mark.
Door de stijging van de inflatie en ontevredenheid van het volk zag de NSDAP dé kans om de macht te grijpen met als kenmerk dat de NSDAP ‘revolutionair’ zou zijn.
Hitler had ook het succes van de Russische revolutie in zijn achterhoofD.

De greep naar macht zou niet zonder bloedvergiet verlopen.
9 november was de datum dat het allemaal zou gebeuren.
Dan zouden er namelijk veel regering leiders aanwezig zijn.
Hitler besloot na een mislukte gijzeling van de leiders een mars in te zetten met veel ontevreden inwoner door München naar het ministerie van oorlog.
Echter, deze mars mislukte ook omdat de stoet werd omgeleid waardoor ze nooit hun doel konden bereiken.
De stoet werd stil gezet bij Feldherrnhalle.

Daar ging iets vreselijks mis.
Er werd door op vandaag de dag nog steeds onbekende oorzaak een schot gelost waardoor een politie agent ter plekke overleeD. De politie opende het vuur op de stoet die 14 NSDAP’ers het leven gekost heeft.

Hitler had hoogverraad gepleegD. Echter, de straf die hij hiervoor kreeg was nauwelijks een straf te noemen; een paar jaar in een luxe gevangenis.
Deze lage straf was voornamelijk te danken aan de talenten die Hitler had om mensen te overtuigen en te boeien.
De tijd dat Hitler in de gevangenis zat gebruikte hij om zijn standpunten weer te geven in zijn boek ‘Mein Kampf’.

Een jaar later kwam Hitler al vrij, en het was tijd voor de wedergeboorte van de NSDAP.
Na 1929 groeide de partij weer snel, met behulp van de economische crisis die toen nog erger heerste.
Wederom met massabijeenkomsten kreeg de partij een enorme achterban, en Hitler kreeg ze min of meer in zijn macht.
Het resultaat was dat de partij de op één na grootse in Duitsland werd na de verkiezingen in 1930.

Echter, de werkloosheid bleef stijgen tot 1932.
Hitler hoopte dan ook in de verkiezingen van datzelfde jaar als winnaar uit de strijd te komen en president te worden.
Het eerste lukte wel, maar de toen huidige president von Hindenburg liet dat niet toe.
Von Hindenburg vertrouwde Hitler niet, maar later was de druk op de president zo groot geworden om Hitler het presidentschap over te dragen, dat dit ook gebeurde.

Hitler had nu al één van zijn doelen bereikt.
Nu verkeerd hij in een positie waar hij veel meer druk kon uitoefenen, en dat deed hij dan ook.
Hij schakelde zijn grootste politieke vijanden uit en intimideerde op die manier de oppositie.
In 1933 was de overwinning in de verkiezingen enorm voor de NSDAP met bijna 45% van alle stemmen.
Het tijdperk van de Nazi dictatuur was aangebroken.

De partij veranderde al snel heel veel dingen in de Duitse samenleving.
Zo kregen de burgers steeds minder vrijheid, en werden ze steeds meer gehersenspoelD. De haat tegen voornamelijk Joden werd er hard ingestampt bij de Duitsers en er werden vele concentratiekampen gebouwD. Op het hoogtepunt zouden dit er ruim 2500 zijn in DuitslanD.

De NSDAP, of eigenlijk alleen Hitler, was nu een rasechte dictator.
Hij wist de mensen zelfs zo ver te krijgen dat de wet die verbood andere politieke partijen op te richten aangenomen werD. Het stemmen was vanaf dat moment (1933) alleen nog maar mogelijk op één partij, de NSDAP, en dan met vóór of tegen de parti J.

Het laatste werd bijna onmogelijk gemaakt door de enorme stroom van propaganda die de bevolking vertelde dat het niet stemmen, of tegen stemmen gelijk stond aan verraaD. Verraad zou, zoals toen bekend, hard worden afgestraft.

Later had de NSDAP vrijwel niets meer te vertellen, en was overbodig geworden.
Hitler was de enige echte leider, iedereen stond onder hem, hij was dictator.

Wat was de invloed van de 1e WO geweest op de macht van Hitler?

Om hier achter te komen, zal ik eerst de oorlog in het kort beschrijven: Duitsland, Bulgarije, Turkijen en Oostenrijk-Hongarije voerden oorlog tegen de geallieerden en vennoten, als Groot-Brittannië, VS, Frankrijk, Japan, Rusland, Italië, België, Servië en GriekenlanD. De directe oorzaak was de moord op Frans Ferdinand, kroonprins van Oostenrijk.
Deze moord vond plaatst in Sarajevo, wat als gevolg had dat Oostenrijk-Hongarije Servië de oorlog verklaarde.
Dit veroorzaakte een kettingreactie; Duitsland kwam in oorlog met Rusland, Frankrijk, België en EngelanD. De oorlog kostte meer dan 10.
000.
000 mensen het leven, waardoor Europa als geheel minder machtig was geworden.

OORLOGSDODEN (1914-1918)

Duitsland 1 774 000

Rusland * 1 700 000

Frankrijk * 1 358 000

Oostenrijk-Hongarije 1 200 000

Britse Rijk (Groot-Brittannië incl.
koloniën) * 908 000

Italië * 650 000

Roemenië * 336 000

Turkije 325 000

Verenigde Staten * 126 000

Bulgarije 88 000

De geallieerde landen zijn van een * voorzien.

Nu was de Verenigde Staten de machtigste natie ter werelD. Later werd er door de geallieerden een verdrag opgesteld, namelijk het Verdrag van Versailles.
Duitsland was gedwongen dit verdrag te ondertekenen, waarin o.
A. stond dat het land de getroffen landen geld moest betalen, geen echt leger meer mocht hebben en al zijn koloniën moest afstaan.
Duitsland werd vernederD.

Hier zijn de belangrijkste punten van het Verdrag van Versailles:

? Duitsland moet Elzas-Lotheringen aan Frankrijk afstaan.

? Duitsland moet de kolenmijnen in het Saargebied aan Frankrijk afstaan.

? Duitsland moet Moresnet, Eupen, Malmédy en St.
Vith aan België afstaan.

? Duitsland moet het grootste deel van West-Pruisen en bijna de gehele provincie Posen aan de nieuwe staat Polen afstaan.

? Duitsland moet alle koloniën afstaan: Togo en Kameroen, de gebieden in Oost- en Zuidwest-Afrika, enkele eilanden in de Stille Oceaan en bezittingen in ChinA.

? Alle Duitse goederen en bezittingen in het buitenland worden verbeurd verklaarD.

? Duitsland moet alle oorlogsmateriaal aan de geallieerden afstaan.

? De algemene dienstplicht in Duitsland wordt afgeschaft en de generale legerstaf wordt opgeheven.

? Duitsland mag geen tanks, vliegtuigen, onderzeeboten, grote oorlogsschepen en gifgas meer hebben.

? Gedurende 15 jaar mag Duitsland geen troepen stationeren op de linker Rijnoever en in een strook van 50 km op de rechter Rijnoever.

? De totale omvang van het Duitse landleger mag niet groter zijn dan 100.
000 man.

? De Duitse marine mag niet meer dan 15.
000 manschappen hebben.

? Duitsland mag niet meer dan 4.
000 officieren hebben.

? Duitsland mag geen deel uitmaken van de te vormen Volkenbond(organisatie van volken tot regeling van geschillen en handhaving van de vrede, opgeheven in 1945)

? Oostenrijk moet Zuid-Tirol aan Italië afstaan.

? Turkije moet alle buitenlandse gewesten afstaan.
Engeland krijgt Irak, Palestina en Trans-Jordanië; Frankrijk krijgt Syrië en Libanon.

? Duitsland moet alle handelsschepen met een laadvermogen boven 1600 Brt aan de geallieerden afstaan, plus de helft van alle handelsschepen van 1000 tot 1600 Brt.
Bovendien moet éénvierde deel van de visserijvloot en tweevijfde deel van de binnenvaartschepen worden afgestaan.

? Duitsland dient verder af te staan grote aantallen machines en bouwmaterialen, treinen en vrachtauto's.

? Duitsland dient jarenlang bepaalde hoeveelheden kolen en chemicaliën, verfstoffen en brandstoffen te leveren.

? Alle Duitse onderzeese telegraafkabels worden verbeurd verklaarD.

? Duitsland dient 20 miljard goudmark te betalen.

(http://www.
geocities.
com/~worldwar1/versail-samen.
html)

Toen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije zich hadden overgegeven in november 1918, waren de burgers van Duitsland woedend op hun leiders voor al de ellende.
De Duitse Keizer Wilhelm 2 vluchtte naar Nederland, want dat bleef neutraal, en koningin Wilhelmina was familie.
Duitsland had niets meer om trots op te zijn, en dat voelde de Duitsers goed aan.
Wraakgevoelens en haat koesterden velen van hen tegenover de leiders, maar ook tegenover de geallieerden.
Dit was voor Hitler een kans om op de gevoelens van de burgers in te spelen.
Het ging namelijk slecht met DuitslanD. Hitler beloofde meer werk, meer reden voor liefde voor het vaderland en de kans om de wraakgevoelens te bevredigen.
Dit had goed gewerkt; Hij zou op die manier vele stemmen krijgen.

Wat was de sociale economische situatie in Duitsland, in de tijd van Hitler?

Zoals hierboven al is vermeld, ging het slecht met DuitslanD. Mensen waren neergeslagen, wanhopig en teleurgesteld, om van woedend maar niet te spreken.

Er waren veel werklozen rond die tijD. Hitler had enorme projecten ontwikkeld waarmee dit maatschappelijke probleem verholpen zou moeten worden.
En dat lukte, samen met de opleving van de wereldhandel, slaagde Hitler erin om het aantal van 6.
000.
000 te verkleinen van een schamele 1.
300.
000.
Dit waren banen als het werken in een wapenfabriek, het aanleggen van wegen etC. Doordat het Nazi-programma, met het oorlog voeren in de planning, kwamen er steeds meer opdrachten voor de wapenindustrie, en de werkomstandigheden van de arbeiders werden aanzienlijk verbeterD. Dit soort successen zorgen dat het NSDAP veel stemmen zou houden.

Hitler vond het van groot belang dat Duitsland economisch zo veel mogelijk onafhankelijk werd van het buitenlanD. Duitsland had nog veel last van zijn wonden die de WOI het land had bezorgD. Hitler was er al heel snel van overtuigd dat Duitsland nieuwe gebieden in Oost-Europa zou moeten veroveren om echte oplossingen voor het voedsel en grondstoffenprobleem te vinden.
Het nu welbekende Derde Rijk was al in de planning.

Wat waren zijn relaties met het buitenland?

Ondanks dat Hitler eigenlijk alleen zijn eigen volk waardeerde, waren bondgenootschappen noodzakelijk om zijn uiteindelijk plan succesvol te maken.
De belangrijkste ‘vrienden van Duitsland’ waren Italië met zijn Mussolini, en Japan.

De president von Hindenbrug gaf Hitler, als rijkskanselier een leider van het NSDAP, het recht om te regeren.
Dit hield in, dat Hitler nieuwe wetten mocht maken, dankzij een wijziging in de grondwet.
Het gevolg hiervan was dat Hitler ongestoord andere politieke partijen kon verbieden, zijn politieke vijanden kon laten aftreden, of zelfs laten vermoorden.
Hierbij begon het begin van het Derde Rijk.

Hitler wilde veel gebieden die om Duitsland heen lagen veroveren, om de droom van het Derde Rijk werkelijkheid te maken.
Dit bracht echter een probleem met zich mee, namelijk het verbreken van het Verdrag van Versailles.
Dit was niet het enige, want bij het overnemen van gebieden maak je ook vijanden.
Vijanden die Duitsland in die tijd niet kon gebruiken.
Hitler moest er dus voor zorgen dat een wereldoorlog (een korte tijd) uitgesteld werD.

Hitler’s eerste doelwit was het industriële Saargebied dat door de Volkenbond werd bestuurD. Dankzij een stemming door het volk sloeg hij erin in 1935 deze staalproducerende zone te overmeesteren zonder daarbij bloed te vergieten.
Daarna, een jaar later, bezette hij het legerloze RijnlanD. Door deze agressieve politiek moest Hitler echter snel steun zoeken in het buitenlanD. In oktober 1936 sloeg hij hierin toen hij met Italië een bondgenootschap sloot.
Hitler wilde nu Oostenrijk, dat door de overwinnaars van WOI was verspreid, bij Duitsland laten horen.
Eerst probeerde hij dit netjes via de politiek te regelen, maar dit mislukte.
Kanselier Schuschnig was het hier niet mee eens, waardoor Hitler genoodzaakt was om van zijn leger gebruik te maken.
Van oorlog was er echter nog steeds geen sprake, aangezien de Duitse troepen met groot enthousiasme werden ontvangen door de Oostenrijkse bevolking.
Hitler was er weer in geslaagd uit te breiden zonder enige krachtige reactie.
De rest van de wereld zag dit liever door de vingers dan er een stampij van te maken, uit vrees voor een nieuwe WO.

Het volgende slachtoffer van Hitler’s razernij was Tsjecho-Slowakije dat door de economische crisis van 1929 bijzonder hard was getroffen.
Tsjecho-Slowakije vond dat dit de schuld van Duitsland was, waardoor de relatie met hun buurland allerminst vredig was te noemen.
Daarom werd er door Duitsland een propagandacampagne gevoerd waarin de Sudeten-Duitsers (een demografische minderheid in Tsjecho-Slowakije) werden afgeschilderd als een door de Tsjechische regering onderdrukt volk.
Toen in de zomer van 1939 de spanningen te hoog op liepen, besloot de Engelse premier Chamberlain in te grijpen, zodat in september 1938 het verdrag van München werd getekenD. Hierbij verkreeg Hitler van Groot-Brittannië, Italië, Frankrijk en Oostenrijk de toelating dit Sudeten-land bij zijn rijk in te lijven op voorwaarde dat Duitsland zou stoppen met zijn veroveringsavontuurtjes.
Een jaar later viel Hitler op 1 september Polen binnen in de mening dat Engeland en Frankrijk toch niet zouden reageren.
Beide landen verklaarden echter die dag nog de oorlog aan het Duitse Rijk.
De Tweede Wereldoorlog was een feit.

Met Italië ging het slecht, als gevolg van de Eerste Wereldoorlog.
Zowel op politiek als op economisch gebied bleef er nog heel wat te wensen over.
De ontevredenheid groeide.
Er braken stakingen en ongeregeldheden uit en communistische arbeiders gingen over tot de bezetting van fabrieken.
De communisten kwamen in botsing met de in 1919 opgerichte fascistische beweging van Benito Mussolini.
In oktober 1922 organiseerden de fascisten een mars op Rome, waarna Mussolini door president Victor Emanuel tot minister-president benoemd werD. Eerst stond Mussolini aan het hoofd van een kabinet, en was er nog sprake van democratie, maar eind 1924 schakelde hij de oppositie uit.
Sinds toen was Italië een dictatuur.

Italië viel in 1935 Ethiopië binnen, wat een jaar later zou resulteren in het uitbreiden van Italië; Ethiopië was veroverd en hoorde vanaf toen bij Italië.

In de Spaanse Burgeroorlog verleende de Italiaanse regering steun aan de opstand van generaal Franco.
In die tijd was een soortgelijke regering aan macht, onder leiding van Hitler.
De relatie tussen Duitsland en Italië was voorheen een beetje gespannen vanwege de Duitse ambitie omtrent Oostenrijk.
Maar de Ethiopische oorlog zou ervoor zorgen dat deze landen een samenwerking gingen sluiten, ook wel bekend als de Staal-pact.

Dat Italië een hevige uitbreidende ambitie had, mocht weer blijken toen het land in 1939 Albanië bezette, en bij het land lieten inlijven.
Deze uitbreidingen van Italië mochten nog 4 jaar duren.
Zelfs met een beetje hulp van Duitsland, werd Italië verslagen.
Op 10 juli 1943 landden de geallieerden, inmiddels versterkt met de Verenigde Staten, in Sicilië.
Dit betekende het einde van Mussolini’s dictatuur.

De Eerste Wereldoorlog had ervoor gezorgd dat de Japanse invloed in China enorm was gegroeiD. Zo had China Japan nodig om zijn grondstoffen kwijt te raken.
Japan had in die tijd namelijk een sterk groeiende industrie.

In 1931 bezetten de Japanners Mantsjoerije, een stad in China, en stelden er een van Japan geheel afhankelijke schijnregering in (China deed vergeefs een beroep op de Volkenbond om hulp).
In 1932 leidde dit tot hevige gevechten in Shanghai.
Later, in 1933, had Japan zich terug getrokken uit de Volkenbond, en bleven China gebruiken voor machtsuitbreiding.
Na een ongeluk ontstond er een echte oorlog tussen de twee Aziatische landen.
Echter, de Chinezen maakten weinig kansen, en werden verslagen.

Japan had in het begin van de Tweede Wereldoorlog vele delen van China in zijn macht, en vielen in ’41 Indo-China binnen, en in datzelfde jaar werd er in de Japanse hoofdstad Tokio het Driemogendheden Pact ondertekend tussen Italië, Duitsland en Japan.
Ondertussen werd Japan geboycot door de Verenigde Staten samen met Groot-Brittannië, Frankrijk, en andere geallieerden op het gebied van oliehandel.
Pogingen om onder deze boycot uit te komen waren tevergeefs, wat later zou leiden tot een oorlog tussen Japan en AmerikA.

Zonder oorlogsverklaring begon Japan in de nacht van 7 op 8 december 1941 de aanval op Pearl-Harbor, AmerikA. Binnen een half jaar had Japan de Westerse machten uit geheel Oost- en Zuid-Oost-Azië verdreven en de belangrijkste strategische steunpunten in de Grote Oceaan bezet.

Maar doordat er een nederlaag was geleden voor het Japanse legen in de Koraalzee, was Japan niet meer in staat om Australië te veroveren.
Later volgde er nog een tegenslag, bij Midway(6 en 7 juni 1942).

Eind 1942 was de superioriteit van de Verenigde Staten op zee herstelD. In de zomer van 1943 gingen de geallieerden tot het offensief over, wat nooit meer zou veranderen.
Japan bleef ondergeschikt, en verloor de strijD.

Welke omstandigheden en karaktereigenschappen hebben ervoor gezorgd dat Hitler zich heeft kunnen ontwikkelen tot dictator?

Eén ding is zeker; Hitler was een groot leider.
Dit was onder andere te danken aan de overtuiging die hij op zijn volk losliet.
Hitler sprak in zijn toespraken uit zijn eigen ervaringen, bijvoorbeeld met Joden, waardoor het overweldigend overkwam.
Dit kwam goed uit, omdat hij hierdoor al snel een grote groep mensen achter zich wist te krijgen.
Het was een vurige en razend intelligente man, en wist precies hoe hij het spel moest spelen om aan de macht te komen.

Het succes van Hitler was ook te danken aan zijn achtergronD. Hij was zelf straatarm geweest (waardoor hij het grootste gedeelte van de bevolking mee raakte, die ook arm was), was een echte doorzetter en had in het Duitse leger gevochten in de Eerste Wereldoorlog.
Hierdoor was het een ideale en vooral geloofwaardige leider te noemen.

Echter, deze ingrediënten zijn niet genoeg om zoveel teweeg te brengen, zoals Hitler had gedaan.
Hitler’s timing was perfect, hij had namelijk erg veel voordeel van de WOI, het verloop en de gevolgen ervan.
Zonder deze oorlog, zou Hitler het nooit zover geschopt hebben.
De economie was na de oorlog erg slecht door o.
A. de schulden die Duitsland eraan had overgehouden.
Het volk was erg gefrustreerd door het verlies dat het had verloren in de WOI.
Het land stelde vrij weinig meer voor, onder andere door het Verdrag van Versailles, waardoor Duitsland vrijwel geen vrijheid meer haD. Doordat Hitler op een meesterlijke wijze op de gedachten van het volk kon inspelen, kon hij de top bereiken.
Het volk werd verblind door de man, die door veel mensen eerder werd gezien als helD. Alle propaganda en ;

De ondergang van het gezond verstand      McDonald Laurence      Economie

Het omvallen van het imperium Lehman Brothers op 15/11 torpedeerde de financiële markt.
De vicepresident van Lehman, Lawrence McDonald, schreef er een bloedstollend boek over.

 De financiële markt in Amerika was als Pompei in de maand augustus 79 n.
C., toen de Vesuvius al rommelend van allerlei interne ontploffingen tot een uitbarsting zou komen die alle omwonenden overviel.
Althans, de meesten.
Binnen de burelen van Lehman Brothers zagen ze de bui al hangen, en werd er paniekvoetbal gespeeld om een kurk in de vulkaan te duwen.

Het begin

Maar dit huiveringwekkende boek gaat niet alleen over die laatste dagen voorafgaande aan de economische crisis.

Lawrence McDonald begint bij het begin, en slaagt erin om de complexe materie die uitmondde in het ontzaglijke crisispandemonium, heel overzichtelijk en lucide te brengen.

Moving money

McDonald neemt de lezer mee in de wereld van de aandelenhandel, beursberen, obligaties, krankzinnige hypotheken.
Alle elementen van de moving moneybusiness die resulteerde in de economische meteorietinslag waarvan de schokgolven over de hele planeet voelbaar waren.

Als het fictie was geweest, had je het boek al na één hoofdstuk terzijde gelegd wegens ongeloofwaardigheiD. Zoveel fouten kunnen mensen niet maken.
Yet, they diD.

De eerste scheuren

McDonald vertelt bijvoorbeeld hoe de Glass Steagall Act van 1933, ontwikkeld na de krach van ’29, onder Clinton ongedaan werd gemaakt.

Voortaan konden beursbengels van investeringsbanken aan de haal met het geld van spaarders op particuliere banken, om maar één gevolg te noemen.
Of neem de maatregel – eveneens ttv de Clinton-regering- die ervoor moest zorgen dat niet-kapitaalkrachtigen ook een hypotheek konden afsluiten.

Doemspook

Het zijn ingrediënten – en ze worden in dit boek allemaal chronologisch opgesomd – waarmee het doemspook zich jarenlang kon voeden om uiteindelijk op 15/11 een verpletterende vuist op Wall Street te laten dreunen.

Met als definitief nekschot de weigering van de overheid om zich als redder in nood op te werpen en Lehman omviel, waarna andere mastodonten als Merryl Lynch, AIG en Goldman Sachs in de gevarenzone belandden.

Lawrence himself

Maar zoals gezegd, McDonald begon bij het begin, en hij heeft in “De ondergang” ook zijn eigen verhaal verwerkt.

Het is het klassieke maar niet minder fascinerende from rags to riches-verhaal, de American Dream, van een doorsnee jongen die zonder exclusieve papieren van Harvard, Yale of MIT op zak, het tot vicepresident van een machtig financieel instituut wist te schoppen.

De cv

Hij maakte de Black Monday mee van 1987.
De Gordon Gekko-gekte van Wall Street, de opkomst en ondergang van internet waarna hij ten slotte een olympische carrière in het hart van de financiële wereld wist te maken.
Maar dan wel een hart met dichtkittende kransslagaders.

Stijl

McDonalds ghostwriter Patrick Robinson heeft geweldig werk geleverd door de enorme berg gegevens van McDonald lucide en glashelder uit te werken tot een meeslepende ‘thriller’, zou je bijna willen zeggen.

Want al is de uitkomst bekend, het verhaal is er niet minder huiveringwekkend om.
Robinson mag dan vet hebben aangezet met termen als financiële kanonnen, hypotheekguerilla, drijfzandmakelaars en granaten in vergaderkamers: gezien de lading van de financiële Apocalyps zijn dergelijke metaforen niet eens overdreven.

Wie maar een beetje op de hoogte is van de ontwikkelingen binnen de financiële wereld kent de naam ‘Lehman Brothers’ en wie iets meer weet weet, ziet de zwaar gelambriseerde gangen en kamers, en de aan de wanden verzameld kunstcollecties voor zich.
Een investment bank die vele grote ondernemingen met financiële middelen in het zadel hielp en hield en die gedurende haar honderdachtenvijftig levensjaren een reputatie van degelijkheid hoog kon houden.
Tot deze, in rangorde, vierde bank van de VS zich door een falend topmanagement liet meeslepen in de zucht naar méér.

In het boek staat de schrijver regelmatig stil bij het besluit van de regering Clinton ( dus niet Bush !!) om de z.
g.
Glass-Steagall Wet buiten werking te stellen.
Deze wet -uitgevaardigd na de grote depressie van 1929- schreef voor dat banken met hun vermogen geen investmentactiviteiten mochten ondernemen; met andere woorden niet gokken met het geld van spaarders.
Het buiten werking stellen van deze wet wordt alom gezien als één van de belangrijkste oorzaken van de huidige financiële crisis.

McDonald -één van de vele vice-presidents van Lehmann- beschrijft de gebeurtenissen, zeg maar, vanuit de dealingroom.
De lezer wordt overspoeld met ‘caps’ en ‘floors’ en alle daarmee samenhangende financiële derivaten.
Voor niet ingewijden zal de geschiedenis niet licht verteerbaar zijn, doch al lezend zal ook de leek wel gefascineerd kunnen raken door al het inzetbare instrumentarium.
Wat dat betreft is het een goed boek: het volgt de handel en wandel van veel betrokkenen en levert zo een beeld op dat toch ook wel respect oproept voor de vindingrijkheid van deze experts; briljante rekenaars en hoog opgeleide bedrijfskundigen.
Dat is de zonzijde; de schaduwen kennen we inmiddels allemaal.
Hebzucht en een een niet te temperen ambitie om de grootste te zijn.
En ook hier weer de intern alom aanwezige angst om te waarschuwen en de vrees om als spelbreker te worden gezien om vervolgens te worden weggehoonD.

De top van de bank was niet in staat adequaat leiding te geven, verschanste zich ‘op de bovenste etage’ en was doof voor signalen.

Mensen die allergisch zijn voor financiële manipulatie vinden in dit boek veel bevestiging van hun (voor)oordeel, terwijl de meer ingewijden de erkenning kunnen vinden van het feit dat het niet de traders en financiële analisten zijn geweest die het faillissement van deze grote bank hebben veroorzaakt.

Per saldo een in- en in triest verslag bij een tragisch einde.

De kracht van wit      Van Dyck Fons      Economie

De wereld beleeft de diepste financiële en economische crisis in meer dan tachtig jaar.
De oorzaken zijn stilaan bekenD. De contouren tekenen zich langzaam af, maar naar de duur blijft het gissen.
De crisis heeft vele gezichten, maar wat is de impact van deze crisis op ons leven van elke dag? Verandert deze crisis onze manier van leven, samenleven, werken, consumeren? Of worden we net resistenter tegen bedreigingen van buitenaf?

De kracht van wit maakt duidelijk dat de crisis vooral een afrekening is met een tijdperk van excessen, overdaad en overmoeD. De crisis is een catharsis, een moment van zuiverheid en zuivering.
Het is ook een moment om de greep, de controle op ons leven sterker aan te halen.

De kracht van wit is een zeer actuele en unieke kijk op de veranderingen in onze kleine en grote wereld van vandaag.
De lezer ontdekt o.
A. waarom kamerplanten helemaal terug in zijn, waarom familieseries op televisie miljoenen kijkers boeien, waarom we ondanks de crisis meer uitgeven aan duurdere biovoeding en aan goede doelen, waarom Barack Obama de president van de nieuwe wereld is, en waarom er nog altijd banken zijn die winst maken.

Het boek is gebaseerd op uitgebreid consumentenonderzoek en kadert de belangrijkste lokale en internationale tendensen en evoluties die zich vandaag voordoen.
Van onze eigen kleine wereld tot de globale werelD. Maar ook de veranderingen binnen de muren van ondernemingen en organisaties en hun merken komen aan boD. Met unieke praktijkgetuigenissen van o.
A. Rabobank, Hema, Oxfam en Trappisten van Westmalle.
Een kompas voor ons allemaal in verwarrende tijden.

Sinds Aldi 30 jaar geleden in de lage landen is neergestreken, betekende elke recessie een stevige groei van het marktaandeel.
Niet zo vandaag.
De hard discounters verliezen overal in Europa omzet.
Dat het minder goed gaat bij de Aldi’s van deze wereld is gedeeltelijk toe te schrijven aan de groei van de generieke huismerken zoals 365, Everyday of Euroshopper.
Zij bevestigen het aloude adagio dat elke daling van het consumentenvertrouwen onvermijdelijk leidt tot ‘down trading’ of het kopen van goedkopere producten.
Oké, maar hoe verklaar je dan weer dat nooit eerder zoveel Fair Trade-producten zijn verkocht? Die zijn toch duurder?

Onvoorspelbare consument?

Raak je de kluts kwijt met al die tegenstrijdigheden? Dan is ‘De Kracht van Wit’ wel degelijk iets voor jou.
Oude waarheden worden vandaag, in tijden van crisis, meer dan eens in vraag gestelD. De turbulentie in de financiële markten leidt tot onzekerheid bij het interpreteren van het gedrag van de consument.
Precies daarom wordt ‘De Kracht van Wit’ gegarandeerd een bestseller onder marketeers.
Auteur en reclameman Fons Van Dyck brengt namelijk structuur in de chaos van het consumentengedrag door zes trends te identificeren en helder uit te tekenen.
Die trends zijn enkel ogenschijnlijk tegengestelD.

Crisis als scharniermoment

De lezer wordt aan de hand van tal van voorbeelden en het nodige cijfermateriaal overtuigd dat de huidige crisis een scharniermoment is in de waarden van de consument.
Die breuklijn zal zich onvermijdelijk doorzetten in de komende jaren.
Verandert de crisis ons leven? Ja, dus.

Niet enkel voor marketeers

En omdat consumenten ook mensen en burgers zijn, is dit boek geenszins enkel voer voor marketeers.
‘De Kracht van Wit’ is een uitstekend kompas voor politici, ondernemers en alle wakkere burgers die de grote maatschappelijke ontwikkelingen van vandaag willen begrijpen ;

No logo      Klein Naomi      Economie

Naomi Klein     Biografie

Klein komt uit een maatschappijkritische Amerikaanse joodse familie.
Haar grootvader was marxist en vakbondsactivist; hij werkte bij Disney en werd daar ontslagen wegens het organiseren van werknemers.
Haar vader Michael, arts, weigerde dienst tijdens de Vietnamoorlog; hij week uit naar Canada en werd lid van ; ;Physicians for Social Responsibility ; ;.
Haar moeder Bonnie werd beroemd als filmmaker met de anti-pornofilm Not a Love Story.
Haar broer Seth is directeur van het ; ;Canadian Centre for Policy Alternatives ; ;.
Een tante van Naomi is gehuwd met architect Daniel LibeskinD.

Klein begon haar schrijverscarrière al vroeg met bijdragen aan The Varsity, een studentenblad aan de Universiteit van Toronto.
Ze zegt dat ze het feminisme ontdekte door het Bloedbad aan de École Polytechnique dat Marc Lépine aanrichtte in 1989 onder vrouwelijke ingenieursstudenten.

In 2000, een maand nadat de bijeenkomst van de WTO door betogingen in Seattle lamgelegd werd, publiceerde Klein het boek No Logo.
Dit boek werd een manifest voor de Anders-globaliseringsbeweging.
Het boek hekelt de negatieve invloed van de merkgerichte consumptiecultuur door de operaties te beschrijven van grote bedrijven die alleen maar proberen een merk te verkopen.
De producten maken volgens haar van mensen levende reclamepanelen.
Werknemers uit de armste landen worden door dezelfde bedrijven dikwijls uitgebuit om hun winst te vergroten.
Klein gaf zoveel kritiek op Nike dat het bedrijf het bij hoge uitzondering nodig vond te reageren.

In 2002 publiceerde Klein Fences and Windows, een verzameling artikelen en toespraken ten behoeve van de anti-globalisatiebeweging (alle inkomsten van het boek gaan naar actievoerende organisaties via ; ;The Fences and Windows Fund ; ;).
Klein schrijft ook bijdragen in The Nation, In These Times, The Globe and Mail, This Magazine, en The Guardian.

 

Naomi Klein kan als de Amerikaans-Canadese tegenhangster van de Europees-Britse activiste Noreena Hertz worden beschouwD.

______________________________________________________________________________________________________

No Logo is niet alleen het verhaal van globalisering, vervlakking, massacultuur en uitbuiting, maar ook dat van mensen die zich inzetten voor democratie aan de basis, voor kleinschaligheid, voor kunst, cultuur en milieu, kortom voor een samenleving waarin de mens weer centraal staat.
Naomi Klein beschrijft een groep die geen groep is, een beweging zonder leider.
Deze beweging is alom aanwezig op alle niveaus van de samenleving en niet uit te roeien, omdat zij gedragen wordt door mensen die worden gedreven door hun idealen.

In No logo onderzoekt Naomi Klein  de wereldwijde, onstuitbare opkomst van merken (logo's), de invloed van merken in het onderwijs, de rol van bedrijven in arme landen en hoe multinationals uit commerciele overwegingen steeds verder doordringen in het dagelijks leven door onder meer merken te koppelen aan populaire idealen.
Conclusie van Klein is dat er achter mooi opgepoetste merken vaak een ontluisterende werkelijkheid schuilgaat.
Naast globalisering, massacultuur, vervlakking en uitbuiting signaleert Klein echter ook de opkomst van een grootschalige tegenbeweging: mensen die zich inzetten voor kleinschaligheid, kunst, cultuur en het milieu.
De bestseller 'No Logo' is inmiddels uitgegroeid tot de bijbel voor antiglobalisten en Naomi Klein wordt gezien als het intellectuele boegbeeld van de beweging die zich verzet tegen de dominantie van het neoliberalisme.

Bekentenissen van een economische huurmoordenaar      Perkins John      Economie

Confessions of an Economic Hit Man (ISBN 0452287081) is een autobiografisch boek geschreven door John Perkins, verschenen in 2004.
De Nederlandse vertaling is verschenen in 2006, onder de titel: Bekentenissen van een economische huurmoordenaar (ISBN 9029563591, De Arbeiderspers).

Perkins verhaalt zijn carrière, beginnend bij adviesbedrijf Chas.
T.
Main, alwaar hij is gerekruteerd door de National Security Agency voor de functie van ; ;Economic Hit Man ; ;, zoals ze zichzelf gekscherend noemen zouden, aldus Perkins.
Zijn officiële functiebenaming was ; ;Chief economist ; ;.

Naar eigen zeggen was het Perkins' taak om de politiek leiders van ontwikkelingslanden te overreden tot het aanvaarden van enorme bedragen aan ontwikkelingsgelden in de vorm van leningen via instituties als de Wereldbank, IMF en USAID. Opgezadeld met enorme schulden die de landen niet meer af konden betalen, konden deze landen vervolgens gedwongen worden hun economie open te stellen voor Amerikaanse bedrijven die grondstoffen of goedkope arbeidskrachten nodig hadden.

Indien deze plannen niet werkten, alsdus Perkins, werden de ; ;jakhalzen ; ; ingeschakeld: agenten die met CIA-goedkeuring probeerden een revolutie of staatsgreep te bewerkstelligen.
Als dat ook niet lukte, werd er soms een aanslag gepleegD.

Perkins stelt ervan overtuigd te zijn dat Omar Torrijos, president van Panama, omkwam in een vliegtuigongeluk veroorzaakt door een bom in een cassetterecorder.

Economic hit men (EHMs) are highly paid professionals who cheat countries around the globe out of trillions of dollars.
They funnel money from the World Bank, the U.
S.
Agency for International Development (USAID), and other foreign ; ;aid ; ; organizations into the coffers of huge corporations and the pockets of a few wealthy families who control the planet's natural resources.
Their tools included fraudulent financial reports, rigged elections, payoffs, extortion, sex, and murder.
They play a game as old as empire, but one that has taken on new and terrifying dimensions during this time of globalization.

 

[bewerken] Kritiek

Het United States Department of State heeft gereageerd op het boek.
Het is onduidelijk of men de beweringen rechtstreeks ontkent, maar men stelt dat hij geen bewijzen heeft en dat zijn verhaal onwaarschijnlijk klinkt: waarom zou de V.
S.
iemand met Perkins' beperkte vaardigheden op zulke geheime missies sturen? Bovendien zou Perkins een aantal complottheorieën aanhangen.

' (2006)

De revolutie zal voor een andere keer zijn

 “Tijd voor een revolutie”, dacht de Amerikaan John Perkins (1946) toen hij aan dit boek begon.
; ;Bekentenissen van een economische huurmoordenaar ; ; kreeg het als wervende titel mee.
Veertig jaar lang had hij undercover geopereerd als economisch huurmoordenaar over de hele werelD. Nu was het welletjes.
Nu zou hij eens schrijven wat hij allemaal wist.
Nog even, en de massa zou de schellen van de ogen vallen.

Bij het lezen van de titel droomden wij van een onwaarschijnlijk verhaal: over een hitman die van Anchorage tot Zimbabwe bastards bij bosjes omlegde en daar achteraf geen spatje spijt bij voelde.

Niets van.
De achterflap omschrijft ‘economische huurmoordenaars’ (EHM’s) als “dikbetaalde professionals die landen over de hele wereld miljarden dollars afhandig maken.
Ze zorgen ervoor dat geld van de Wereldbank en ontwikkelingsorganisaties verdwijnt in de safes van grote ondernemingen en de zakken van een paar rijke families.
” De EHM’s voorspellen overdreven goede resultaten van geplande investeringen.
Op basis daarvan gaan de ontwikkelingslanden een lening aan.
Ze storten zich in een bodemloze put.

Daarmee ken je eigenlijk het hele verhaal.
Het boek telt in de Nederlandse vertaling 325 pagina’s, en dat zijn er eigenlijk 300 teveel.
Perkins had het even goed bij een definitie van EHM’s kunnen houden, dat ware veel kernachtiger.
Perkins geeft details over hoe hij gerekruteerd werd door een geheim genootschap, hoe zijn ster rees, “kijk eens hoe hoog daar aan het firmament”.
Ook over hoe hij te werk ging in verschillende ontwikkelingslanden en hoe hij uiteindelijk het licht zag en tot inkeer kwam.

Als de eerste de beste Bella herkauwt de Amerikaan alles tien, twintig keer.
Bovendien schuift hij tussen zijn bekentenissen nietszeggende anekdotes die je lijdensweg alleen maar rekken.
Verder geeft hij van elk land waar hij geweest is, een uitvoerige en compleet overbodige geschiedenis.

Over zijn Amerikaanse vertelstijl hebben wij ook weinig positiefs te melden.
De meligheid en het hoera-discours ( ; ;ik ben tot inkeer gekomen, ik ben nu een dappere en goede kerel ; ;) koppelt hij aan een enerverende zendingsdrang en een Tourmalet aan pathos.
We moeten nu wakker worden en vlug een beetje.
Waar wachten we nog op, want “Paine and Jefferson and all the other patriots are watching over our shoulders.
” Zucht.

Let wel: de Amerikaan is terecht verontwaardigd over de praktijken die hij beschrijft.
Maar zijn boek is niet sexy genoeg en te veel opgehangen aan de grote idealen om ons te overtuigen.
Wij hebben er ons doorheen gesleept, hopelijk hoeft u niet hetzelfde te doen.
De revolutie zal beslist voor een andere keer zijn.

De eeuw van Azië      Kishore Mahbubani      Azië

Een onafwendbare mondiale machtsverschuiving

Eeuwenlang stonden Aziaten (Chinezen, Indiërs, moslims en anderen) langs de zijlijn van de wereldgeschiedenis.
Nu zijn ze er klaar voor om hun deel op te eisen van de wereldmacht.
Het Oosten moderniseert in een rap tempo, heeft de snelst groeiende economieën en de grootste financiële reserves.
Ook op sociaal en cultureel gebied verandert er veel.
Maar hoe reageren Europa en de VS op de stormachtige opkomst van Azië? Volgens de Singaporese intellectueel Kishore Mahbubani lijkt alleen de westerse zakenwereld te anticiperen op veranderingen in het Oosten.
De westerse overheden daarentegen steken hun kop in het zand en weigeren te aanvaarden dat de verschuiving van economische macht ook een verschuiving van politieke en culturele macht met zich mee zal brengen.
Mahbubani vertelt in De eeuw van Azië waarom het Westen optimistisch zou moeten zijn en de transformatie van Azië zou moeten verwelkomen.
Met dit boek daagt hij de lezer uit de zelfgenoegzame interne dialoog te stappen en te begrijpen hoe de rest van de wereld tegen Europa en de VS aankijkt en wat dat kan betekenen voor de toekomst.

‘Jullie in het Westen hebben geen idee hoe de rest van de wereld tegen jullie aankijkt.
Ze zien een keizer zonder kleren.
De wereld is enorm veranderd, maar jullie begrijpen totaal niet wat dat betekent.
'

'Het was alsof Nederland erop had zitten wachten: een boek waarin de duizelingwekkende economische opkomst van Azië werd verbonden aan een scherpe kritiek op het Westen.
' NRC Handelsblad

 We staan aan het begin van een nieuw tijdperk volgens Kishore Mahbubani, rector van de Lee Kuan Yew School of Public Policy in Singapore en auteur van het spraakmakende boek 'The New Asian Hemisphere: The irresistible Shift of Global Power to the East'.
De ongekend snelle opkomst van het oostelijk halfrond zal de wereld drastisch beïnvloeden, even ingrijpend als de opkomst van het Westen ooit deeD. En het is verontrustend dat het Westen niet in staat is deze nieuwe realiteit te erkennen en blijft vasthouden aan haar veronderstelde superioriteit op economisch, militair en moreel gebieD.

Het Westen slaat zichzelf sinds het einde van de Koude Oorlog zelfvoldaan op de schouders maar dit triomfalisme is volgens Mahbubani misplaatst.
De voormalige diplomaat noemt de strategische incompetentie van Amerika en Europa verbijsterenD. Als voorbeelden noemt hij onder meer de mislukte hervorming van internationale organisaties, het klimaatprobleem en bovenal het Westerse onvermogen een brug te slaan naar de moslimburen in binnen- en buitenlanD. En ondertussen blijft het Westen de rest van de wereld kritiseren en de Westerse waarden opdringen.

Dit kan zo niet doorgaan.
Mahbubani noemt het de hoogste tijd dat wij inzien dat de wereld verandert en dat er verschillende samenlevingen naast elkaar bestaan, met verschillende waarden en wegen naar ontwikkeling.
Het Westen moet daarbij het idee loslaten dat het kan blijven doen wat het maar wil en dat de rest zich wel aanpast.
“Júllie moeten je aanpassen”, aldus Mahbubani.
Het kan immers niet zo zijn dat 12 procent van de wereldbevolking de overige 88 procent blijft domineren.

Ter illustratie noemt hij de regel dat de twee machtigste financiële instellingen van de wereld standaard een Europeaan en een Amerikaan als hoofd hebben en daarmee 3,5 miljard mensen bij voorbaat uitsluiten.
“En hoe kan het zijn dat België binnen het IMF meer stemmen heeft dan China?!”

In Tegenlicht een gesprek over het westerse onvermogen een antwoord te formuleren op de veranderende werelD. “Jullie houden je bezig met het herschikken van de dekstoelen op de Titanic, terwijl die aan het zinken is.

‘Mahbubani onderschat de kracht van EuropA. ( .
) Evaluatie en de strenge zelfkritiek zijn onderdeel van ons DNA.' Frans Timmermans, staatssecretaris voor Europese zaken

'Iedereen wil praten met de charismatische denker ( .
) die haarscherp kan uitleggen waarom het Westen gaat verliezen van Azië.
( .
)  Wie hem eenmaal hoort spreken begrijpt dat verlangen.
' Sandra Kooke, Trouw

Beluister hier de recensie van Martin Ros op Selexyz.
nl.

‘Mahbubani's theorieën worden hier ontvangen als een geweldige eye-opener.
( .
) Ik vind eerlijk gezegd dat hij er een potje van maakt.
' Ko Colijn, Vrij Nederland

'Het boek geeft te denken over onze plaats in de werelD. Iedere westerling zou dit boek eigenlijk moeten lezen om zijn eigen kijk op de wereld eens flink uit te dagen.
' Jan Melissen, hoogleraar diplomatie en hoofd van Clingendaels Diplomatic Studies Programme, in Vrij Nederland

‘Dit soort Aziatische denkers vraagt om ons zoeklicht.
[ .
] het boek is een intellectueel discours dat inkijkjes biedt in een wereld die komen gaat.
' Ben Knapen, NRC Handelsblad

'Of je bij de categorie ; ;eens ; ; of ; ;oneens ; ; hoort, is secundair.
Hoe dan ook valt moeilijk te ontkennen dat De eeuw van Azië een eyeopener is ( .
) een eigentijds en internationaal doch Aziatisch stemgeluiD.' FEM Business

'Goeie timing.
' Volkskrant Banen

'Dit boek is uitdagend, want nergens loop je over platgetreden paden.
Die Aziatische kijk op de huidige wereldverhoudingen is verfrissenD. ( .
) Een bijzonder uitdagend boek, uitermate leerzaam én steunend op een stilmakende expertise.
Mahbubani hanteert een vlotte pen en lardeert zijn uiteenzetting regelmatig met citaten.
Het beperkte aantal voetnoten is echt ondersteunend en een wegwijzer naar verdere lectuur, ook naar tal van websites.
' Historia

‘Of je het nu met hem eens bent of niet, Mahbubani bespreekt een van de belangrijkste problemen van deze eeuw op het gebied van wereldpolitiek en -economie.
' Newsweek

‘Zijn aanbevelingen over wat er moet veranderen binnen de wereldpolitiek zijn verstandig.
' The Economist

‘Hij is een meester in realpolitik.
' The Daily Telegraph

‘Er kan leer getrokken worden uit De eeuw van Azië, niet in de laatste plaats omdat er in een wereld waar echte vrijhandel het streven is, geen plaats is voor kleinzerig [Westers] protectionisme.
'
The Wall Street Journal ;

De crash van 1929      Galbraith John Kenneth      Economie

'De crash van 1929' is het meest lezenswaardige verslag dat is geschreven over de grootste financiële crisis waarmee de wereld ooit is geconfronteerd: de beurskrach in 1929.
John Kenneth Galbraith beschrijft de gekte en waanzin die kenmerkend was voor de financiële wereld in de Verenigde Staten in die tijD.

Zijn boek getuigt niet alleen van een grote economische kennis, maar ook van een diep inzicht in de menselijke natuur.
Wie dit boek leest, begrijpt dat er in tachtig jaar niet zoveel veranderd is: blinde hebzucht aan de ene kant, en een flinke dosis goedgelovigheid aan de andere kant houden elkaar in evenwicht - tot de zeepbel barst en een crisis onvermijdelijk wordt.

De crash van 1929 heeft veel gemeen met de problemen van vandaag.
Ook toen werden de leningen ter financiering van de speculatie beschouwd als de veiligste van alle investeringen.
Hierdoor stroomde ook in 1929 vanuit Europa veel geld naar Wall Street met een globale crash als gevolg.
‘Visionaire’ financiers wilden in 1929 ook de kleine man mee laten genieten van het financieel kapitalisme.
Een aandelenpakket met hefboom was toen het equivalent van de huidige woningen gefinancierd met een rommelkrediet.

Een van de paradoxen van de aandelenspeculatie is net dat de leningen waarmee de speculatie wordt gefinancierd beschouwd werden als de veiligste van alle investeringen.

In 1929 ontdekte Hubble dat het heelal miljarden keren groter was dan tot dan werd gedacht.
De moderne mens had naast de crash van oktober 1929 nog een andere reden om zich kleiner te voelen dan de spreekwoordelijke zandkorrel in de woestijn.

In 1954 publiceerde John Kenneth Galbraith met ‘The Great Crash, 1929’ één van de referentiewerken over de financiële crisis.
Rond dit publicatiemoment nam de Amerikaanse economie trouwens één van de laatste horden van de Grote Depressie.
In 1926 werden immers 4 301 000 auto’s geproduceerd in de VS.
In het jaar van de crash was de productie met meer dan één miljoen gestegen tot 5 358 000 eenheden.
Daarna kelderde de productie en het duurde maar liefst tot 1953 vooraleer het productierecord van 1929 verbroken werD.

Met het herwonnen optimisme van de jaren ’50 schreef Galbraith dat hoe tragisch een crisis ook mag zijn, er gaan geen levens verloren alleen maar gelD. Galbraith heeft gelijk want net voor de crash ontdekte Alexander Fleming antibiotica waardoor later zeer veel levens gered konden worden.
Zelfs tijdens de Grote Depressie stond de machine van de vooruitgang nooit helemaal stil.

In 1929 was het beursgebeuren avontuurlijker dan vandaag.
Zowel tijdens de euforische koopdagen als tijdens de paniekdagen, konden de orders niet snel genoeg verwerkt worden om een juiste weergave van het koersverloop te bieden.
Op bepaalde paniekdagen liepen de tickers meer dan drie uur achter waardoor beleggers gans de dag reageerden op achterhaalde informatie.

Het beursgebeuren wordt traditioneel gepresenteerd als een markt met volkomen concurrentie.
Voor de crash van 1929 kende de Amerikaanse beurs echter de ‘grote jongens’ die aandelen omhoog of omlaag konden jagen.
In de kranten werd aangekondigd dat bepaalde aandelen en beleggingsmaatschappijen de dag daarna ‘gesteund’ gingen worden.
Galbraith schreef in 1954 dat iedereen min of meer vermoedde dat Wall Streed weinig anders deed dan het manipuleren van de koersen.

De speculatieve golf voor 1929 werd mogelijk gemaakt door het kopen van aandelen op krediet of op prolongatie.
Banken waren zeer behulpzaam in het financieren van speculatie.
Een van de paradoxen van de aandelenspeculatie is net dat de leningen waarmee de speculatie wordt gefinancierd beschouwd werden als de veiligste van alle investeringen.
De leningen worden immers gedekt door liquide effecten waarvan zowat iedereen verwacht dat ze alleen maar in waarde kunnen stijgen.
De interest voor deze leningen bedroeg in 1928 maar liefst 12% en van overal ter wereld begon een grote goudrivier naar Wall Street te stromen, geheel bestemd om de Amerikanen te helpen om aandelen op krediet te kopen.
Net hierdoor werd de crash geglobaliseerD. In 1929 bedroegen de prolongaties of leningen voor de aankoop van aandelen meer dan 7 miljard dollar.
Dit lijkt nu misschien niet zo bijzonder maar in vergelijking tot de toenmalige beurskapitalisatie vroegen verontruste waarnemers zich af of Wall Street al het geld van de wereld wilde verslinden.
Ter vergelijking; ook de herverpakte rommelkredieten bleken zeer attractief voor de rest van de wereld met een globale crash als gevolg…

Galbraith schatte dat er in de VS ongeveer 300 000 beleggers vooral met vreemd vermogen speculeerden.
Deze relatief kleine groep heeft een aanzienlijk aandeel in de globale financiële en economische malaise.
Toen de koersen begonnen te kelderen, kwamen zij eerst in de problemen en moesten ze hun portefeuille liquideren om hun schulden terug te kunnen betalen.
De werking van het omgekeerde hefboommechanisme werd in 1929 voor het eerst zeer duidelijk.
Zonder de onbeperkte beschikbaarheid met vreemd vermogen zou de speculatie en het koersverval veel beperkter zijn gebleven.

Ook ondernemingen vonden in 1929 een rendement van 12% zeer aantrekkelijk.
Enkele industriële ondernemingen begonnen dan ook te speculeren in plaats van hun energie te investeren in het ontwikkelen van nuttige marktproducten.
En ja, ook bij ons zijn er industriële ondernemingen, investeringsmaatschappijen en andere organisaties die bezweken zijn voor de lokroep van de CDO’s.

Aandelenspeculatie mag dan vooral geassocieerd worden met hebzucht, toch vonden sommigen het rond 1929 jammer dat niet iedereen kon meegenieten van de winsten van de machinerie van financiële vooruitgang.
Galbraith besteedt in zijn boek veel aandacht aan John RaskoB. Deze bestuurder van de Democratische Partij lanceerde in de eerste helft van 1929 zijn voorstel om een beleggingsmaatschappij op te richten waarin armen met kleine maandelijkse bijdragen in totaal 200 dollar konden investeren.
Dit bedrag zou dan samen met 300 geleende dollars worden belegd in een kwalitatief aandelenpakket ter waarde van 500 dollar per bescheiden investeerder.

Met de waardetoename van de aandelen kon de arme kapitalist de interesten op het vreemd vermogen makkelijk aflossen en net zoals iedereen rijk worden zonder te werken.
‘Iedereen hoort rijk te zijn’ was trouwens de slogan van Raskob’s campagne in damesbladen.
Met de crash kreeg het concept van het financieel kapitalisme voor de kleine man geen kans in de VS.
Later werd het in de vorm van nationale spaarplannen met groot succes ingevoerd in enkele Aziatische tijgers zoals Singapore.
Of hoe zelfs de meest nefaste speculatiegolf ook nuttige ideeën kan uitlokken.

Eerlijke winst      Hollender  & Breen      Economie

De markt stelt steeds meer eisen aan de bedrijfsvoering.
Consumenten vragen zich steeds vaker af hoe die goedkope T-shirts worden gemaakt, waar het voedsel vandaan komt en of de boeren wel een eerlijke prijs krijgen voor hun producten.
Als bedrijf moet je je verantwoordelijkheid nemen om te blijven groeien (of zelfs te overleven) in de toekomst.
Maar hoe doe je dat?

Hollender en Breen geven de richting aan.
Grote bedrijven zoals Nike, Timberland en Marks & Spencer worden uitgebreid behandelD. Zij namen met vallen en opstaan hun verantwoordelijkheiD. En met resultaat: de winst en het aanzien groeiden.
Zowel de consument als de werknemer waren weer trots op het bedrijf.
En dat leidt alleen maar tot meer succes.

Jeffrey Hollender en Bill Breen zien duurzaamheid als de uitdaging voor bedrijven in de komende jaren.
Ze weten als geen ander hoe lastig het is om deze stap echt te maken, maar zien ook de noodzaak.
Daarom adviseren ze bedrijven om deze slag te maken vanuit een idealistisch en economisch oogpunt.

De Derde Golf      Toffler Alvin      Economie

Alweer twintig jaren geleden beschreef Alvin Toffler in zijn ; ;The Third Wave ; ; de contouren van het proces hoe het informatietijdperk een einde zou maken aan de industriële hoogmoeD. Bijna alle managementgoeroes die elkaar daarna hebben opgevolgd, hebben dit verhaal op onderdelen uitgebreid en completer gemaakt, maar aan de hoofdlijn is weinig toegevoegD. Heel gechargeerd kan gesteld worden dat industrieel denken inhoudt dat organisaties en de maatschappij gezien worden als een complexe machine:

Via strak geordende functies ontstaat een in elkaar grijpend raderwerk, dat van bovenaf aangestuurd kan worden.

Doelen worden ook van bovenaf door het management gestelD.

Medewerkers zijn er om hun werk te doen.
Ze vervullen functies en taakstellingen op zo’n manier dat de raders goed op elkaar ingrijpen en de organisatie haar doelen kan halen.

Opleidingen in het industriële tijdperk zijn daarom ook functiegericht.
Functie-eisenstaan centraal.
Medewerkers die erg goed zijn kunnen promoveren.
Dan ruilen ze hun functie in voor een hogere functie.
Dit alles ter meerdere eer en glorie van de organisatie en henzelf.

De organisatie is aanbodsgericht.
Iedereen weet wat er moet worden gemaakt of welke dienst moet worden geleverD. En als dat niet zo is, dan zorgt het management dat er een goed marktonderzoek komt en een goed marketingplan.
Daarin zal iedere medewerker zich dan weer voegen.
Wat Toffler in zijn boek al aantoonde is de onhoudbaarheid van deze wijze van werken en organiseren.
Kern van zijn betoog is dat de opkomst van de informatietechnologie een aantal heel fundamentele principes zou wijzigen.
Dit alles samenhangend met wat hij ; ;prosumerschap ; ; noemde:

De opheffing van de scheiding tussen consument en producent.

Logisch dat velen in het onderwijs met de voeten stemden en zich gingen gedragen als ‘economische student’ of de opleiding verlieten en zich realiseerden dat er meer te leren en verdienen viel door te gaan werken.

Klanten staan niet meer aan het einde van het productieproces, maar aan het begin.
Bovendien participeren ze erin en staan ze alsnog aan het einde ervan.
Klanten hebben een vraag of een probleem dat in samenwerking met de producent of dienstverlener wordt opgepakt.
De klant raakt geïntegreerd in het productieproces.

Aan het einde van dit proces is niet meer duidelijk wie de producent was en wie de consument.
De consument en de producent zijn beiden deel geworden van een kennisproductief proces, waarbij beiden hun inbreng hebben en medeverantwoordelijk zijn voor het eindresultaat.
(Nu al ben ikzelf meerdere malen betrokken geweest bij projecten in de ICT waarbij de opdrachtgever werd betaald door de dienstverlener/producent omdat de know how die hij inbracht van groter belang werd geacht dan de ontwikkel- en productiekosten.
)

Het zal duidelijk zijn.
Functionarissen die een radertje in een groter van bovenaf aangestuurd systeem zijn, zijn nauwelijks in staat om deel uit te maken van een kennisproductief netwerk met klanten.
Aan één van beide kanten gaat dat per definitie fout, niemand kan aanbodsgericht en vraaggericht tegelijkertijd zijn.
Aanleiding voor veel stress en snelweg naar een ‘burn out’.

Hoe competent moet je wel niet zijn om dit aan te kunnen? Een leven lang kennisproductief werken In de informatiesamenleving gaan mensen kennisproductieve relaties met hun omgeving aan.
De ICT sector is in dit proces een voorloper en pionier bij uitstek.
Klanten leren van dienstverleners en dienstverleners leren van klanten.
Het geheel leidt tot resultaten die voor beiden een meerwaarde hebben.
De klant krijgt op maat een oplossing voor zijn probleem.
De producent of dienstverlener ontwikkeld een stuk nieuwe technologie of know how waarmee hij toekomstige klanten nog beter kan bedienen.
Om dergelijke relaties met klanten aan te kunnen gaan, moet je meer kunnen dan je werk goed doen.
Medewerkers van bedrijven ontwikkelen zich tot schakels in een netwerk met klanten en kunnen hun werk alleen maar goed doen als hun bedrijf hen daartoe in staat stelt.
Het management moet daarom niet meer aansturen, maar moet zijn medewerkers faciliteren en ervoor zorgen dat zaken die de medewerkers inbrengen en die waardevol zijn voor de toekomst van het bedrijf ook geoogst worden.
Leren krijgt hiermee ook een andere betekenis.
Vanuit een industrieel denken was het vooral-“up to date- blijven: bijhouden van wat de Microsofts ontwikkelden zodat je je functie kon blijven vervullen.
In de netwerkorganisaties is het zorgen dat je een toegevoegde waarde houdt voor je klanten.
Een leven lang leren is dus een leven lang kennisproductief werken.

Het zal duidelijk zijn dat er voor de traditionele manager en voor de traditionele medewerker er in dit geheel weinig plaats meer is.
Competenties zijn gerelateerd aan iemands toegevoegde waarde voor anderen.

We komen tot de kern van de zaak.
Hoe overleeft iemand in een dergelijke complexe netwerksetting? Het antwoord is eigenlijk te eenvoudig om waar te zijn: mensen overleven door competent te zijn en door te leren.
Het faillissement van het traditionele onderwijs zit erin dat de doorsnee onderwijsinstelling nog steeds probeert om afgestudeerden zo goed mogelijk voor te bereiden op de wereld van een industriële organisatie.
Het levert mensen op die vaak wel wat weten, die dingen kunnen en ook niet kunnen en dat al te vaak verhullen, maar die zich nauwelijks realiseren dat hun succes afhangt van de acceptatie en waardering door de stakeholders in hun werksituatie: klanten, gebruikers, collega’s en- last en mogelijk ook least - management.

De opkomst van het competentiedenken is een onderdeel van dit proces.
Maar we staan pas aan het begin.
De vele competentieoverzichten in bedrijven en opleidingen schieten tekort in het schetsen van het perspectief.
De opsommingen blijven daardoor nog steeds functiegericht (hoewel in vergelijking tot vroeger die functies wel dynamischer zijn ingevuld) en de competentieomschrijving zijn bijna altijd nog cognitief en toepassingsgericht.
  Als we studenten en medewerkers echt willen toerusten voor de informatiesamenleving, dan zullen we de stakeholder in de formulering van de competenties centraal moeten stellen.
Populair gezegd: dan zullen we van buiten naar binnen moeten denken.
De stakeholder centraal:

 Wanneer en onder welke voorwaarden is een opdrachtgever / klant tevreden?

Wanneer vinden collega’s iemand in een project een goede collega? Wat moet hij daarvoor doen? Wat voor rol hoort hij te pakken?

Wat willen gebruikers zien om vertrouwen in iemand te hebben?

Wat verwachten managers in een lerende organisatie van hun medewerkers? In competentieomschrijvingen moet het dus niet langer gaan om wat je kan of doet, maar om wat je voor anderen betekent.
Daarbij gaat het om de totale performance: de resultaten, het gedrag dat erbij wordt vertoond, maar uiteindelijk gaat het vooral om wat je voor de anderen toevoegt of betekent.
Het is deze betekenis die in het industriële tijdperk zoek is geraakt en die we moeten hervinden.

In juli 1995 liep topman Michael Eisner van Disney op een investeerdersconferentie in Idaho zijn collega Tom Murphy tegen het lijf.
'Hey, Tom, don't you think it's time for our companies to get together, zei Eisner losjes tegen zijn collegA. 'Sounds good' antwoordde Murphy.

Nog geen twee weken later was de op een na grootste overname in de geschiedenis een feit.
Deze Tom Murphy was namelijk de topman van het grootste Amerikaanse tv-netwerk Capital Cities/ABC en heeft zich voor een slordige 19 miljard dollar laten inlijven bij Disney.
Deze overname van Amerika's grootste tv-netwerk was echter geen wilde ingeving van topman Eisner, het is het meest sluitende voorbeeld van de trend in de media-industrie: 'verticale integratie'.

Eisner had heel goed door dat de winnaars van morgen de mediabedrijven zijn die zowel de produktie als distributie in eigen hand heb-ben.
Met een omzet van 16,6 miljard dollar wordt Disney/ABC het machtigste media-concern ter werelD. Het Amerikaanse publiek smulde van deze successtory, maar not all that glitters is golD. Disney heeft nu namelijk niet alleen de beschikking over 11 eigen tv-stations en 228 gelieerde lokale stations, die ABC programma's afnemen, maar zij krijgt ook steeds meer grip op haar publiek.
Disney oefent invloed uit op het Amerikaanse publiek, op haar normen en waarden, op hoe zij zich voelt en hoe zij denkt.
Door deze verticale integratie ontstaat de situatie dat een alsmaar afnemend aantal mensen de zeggen-schap krijgt over een alsmaar toenemende hoeveelheid beelden, informatie en ideeën en de daarbij horende ideologie.
Rijst de invloed van deze 'amusementskartels' niet de pan uit? Immers, aan wie leggen zij verantwoording af?

In de Amerikaanse informatie- en amusementsindustrie is het een modeverschijnsel: zowel in de diepte als in de breedte uitbreiden met de achterliggende gedachte dat een plus een drie maakt.
Waarom zou je elkaar tegenwerken als je elkaar nodig hebt? Film- en tv-producenten zijn door zulke fusies verzekerd van een afzetkanaal en de kabelmaat-schappij-en hebben publiekstrekkers die een schat aan reclame-inkomsten met zich mee brengen.

In Amerika zijn dit soort media-fusies aan de orde van de dag.
Zo heeft het grootste kabel-netwerk van Amerika, dat van Ted Turner, de filmarchieven van MGM overgekocht, neemt kabelmaatschappij Viacom de filmmaatschappij Paramount over en aast Sony op filmstudio ColumbiA. Op hun beurt proberen filmmaatschappijen boekenuit-geverijen en themaparken over te nemen.
De laatst aangekondigde fusie is die tussen Time Warner en Turner Broadcasting System (TBS), mocht deze fusie ook daadwerke-lijk doorgaan dan zouden zij bijna een monopoliepositie bezitten op de kabel tv-program-ma's.

De Amerikaanse fusie-gekte gaat ook in Nederland niet onopgemerkt voorbi J. De fusie in juni 1995 tussen tv-produktiebedrijf Endemol, Veronica en RTL, die samengin-gen in de Holland Media Groep is ook een typisch voorbeeld van 'synergie', de modieuze term waarmee deze verticale en horizontale integratie wordt aangeduiD.

De futuroloog Alvin Toffler schreef in 1980 een boek over het begin van een nieuw tijdperk.
In het boek 'The third wave' beschrijft hij de geschiedenis van menselijke beschavingen en het economisch proces door de eeuwen.

Hij onderscheidt een drietal veranderingsgolven.

De eerste golf behelst de gevolgen van de agrarische revolutie, die duizenden jaren nodig had om haar volle omvang te bereiken.

De tweede golf was die van de industriële samenleving en heeft ongeveer 300 jaar geduurD. Het was de golf van de fabrieken, standaardisatie, specialisatie en massaproduktie.
Kenmerkend voor deze golf was dat de producent volledig werd gescheiden van de consument.

Volgens Toffler begint nu het tijdperk van de 'derde golf', die de tweede golf volledig begint te over-spoelen.
Het is het high-tech-tijdperk, waar producent en consument steeds meer naar elkaar toe groeien en specialisatie langzaam aan het verdwijnen is.

Volgens Toffler zijn wij de laatste generatie van de oude beschaving en de eerste van de nieuwe.
Veel van onze verwarring angst en desoriëntatie kan rechtstreeks worden herleid tot het conflict tussen de stervende beschaving van de tweede en de opkomende beschaving van de derde golf.
De ideeën van Toffler lijken niet helemaal uit de lucht gegrepen.

Steeds vaker valt de term 'informatie-tijdperk' en lijkt er daadwerkelijk iets te veranderen.
De verschillende vormen van communicatie groeien steeds meer naar elkaar toe en langzaam maar zeker vallen de functies die tot nog toe door omroep, uitgeverij en telecommunica-tie werden vervuld samen.
De fusies in de informatie- en amusementsindustrie lijken een direct gevolg van het aanbreken van het zogenaamde informatietijdperk.
Illustratief hiervoor is het samenwerkingsverband tussen Microsoft en NBC, die hebben aangekon-digd een 24-uurs zender te beginnen, wat moet leiden tot een interactief netwerk van televisie en computer.

In het tijdperk waar landen met elkaar verbonden worden in een netwerk van communicatie, informatie, amusement en reclame lijkt Disney op de juiste golf te zitten.
Naast haar films, boeken, themaparken en merken-exploitatie, beschikt zij nu ook over een TV-netwerk.
De behoefte aan informatie en amusement neemt alsmaar toe, de nieuwe generatie groeit immers steeds meer op met snelle muziek, snelle compu-ters, snel voedsel en snelle beelden.
De mogelijkheden van de nieuwe media maken dat informatie ook steeds toegankelijker wordt.
Het is dus de logische volgende stap, in de informatie- en amusementsindustrie, om de economische en technologische krachten te bundelen.
Gevolg? Het onderscheid tussen informatie en amusement, software en hard-ware, produktie en distributie is snel aan het verdwijnen.

De modeterm 'synergie', waarmee de verticale integratie wordt aangeduid, kan echter ook worden gezien als een ander woord voor monopolie.
Immers, deze media-conglome-raten sturen in rap tempo aan op integratie en uniformering.
Disney is geen producent van goederen, maar een producent van beelden.

Disney is in Amerika een begrip, haar beel-den dragen weldegelijk bij aan de geldende Amerikaanse smaak.
Muziek, video, films, boeken en thema-parken zijn belangrijke pilaren van de Amerikaanse beschaving, waar de TV een belangrijke educatieve rol inneemt.
Disney creëert een eigen wereld, een wereld van ideeën, informatie en beelden.
Haar amusement is meer dan amusement alleen, het is ook ideologie.
Disney schotelt haar publiek een levensvisie voor die even aantrekkelijk als nietszeggend is.

Het conservatieve gedeelte van Amerika klaagt zelfs.
Naar hun mening zitten de produkties van Disney vol met sex & violence: staatsvijanden nummer een en twee.
Het gaat hier om meer dan alleen vrijetijdsbesteding, Disney oefent invloed op de normen & waarden van het Amerikaanse publiek.
Het begint erop te lijken dat het amuse-ment en de media ondergeschikt worden gemaakt aan de belangen van een aantal conglomeraten als Disney.
Zij hoeven steeds minder rekening te houden met concurrentie, kunnen steeds meer hun stempel drukken op hun programma's en hoeven steeds minder moeite te doen om hun programma's af te zetten, zij hebben immers een eigen TV-netwerk.

De Amerikaanse regering doet of haar neus bloedt, zij doet voorlopig niks aan deze kartelvorming en oefent geen controle uit.
Voorlopig lijken deze informatiekartels hun gang te kunnen gaan, omdat de regering niet weet wat ze er mee aan moet.
En lijken mensen als Eisner steeds meer controle te krijgen over beelden, informatie en ideeën, en daarmee op haar publiek.

Vol trots presenteerden Joop van den Ende en John de Mol vorig jaar hun eigen commerciële monsterverbond van RTL, Veronica en Endemol die zouden samengaan in de Holland Media Groep (HMG).
Met drie televisiezenders, twee radiozenders en het groot-ste omroepblad van Nederland, zou de HMG de grootste onafhankelijke tv-producent van Europa worden.

Er kwam echter een abrupt einde aan het feestgewoel toen een zekere Karel van Miert op de proppen kwam.
Deze Europees Commissaris van concurrentiebeleid sloot niet uit dat de nieuwe combinatie de Nederlandse televisiemarkt zou monopoliseren.
Met zijn betoog wist hij minister Wijers van economische zaken te overtuigen, deze gaf vervolgens opdracht tot een mededingingsonderzoek.
Wijers vreesde een al te dominante positie van het samenwerkingsverband en wilde dat laten toetsen aan de Europese concentratieregels.

De directievoorzitter van de HMG, H.
Boermans, bleef optimistisch en zei dat het marktaandeel van de HMG nooit boven de 41% uit zou komen.
Het vonnis van de Europese Commissie was echter onverbiddelijk: Endemol moest zijn aandelenbelang in HMG terugbrengen van 23 tot 7,5 procent.
Endemol besloot zich helemaal terug te trekken, wat een gat sloeg van 150 tot 200 miljoen gulden.
Verder moest de zender RTL 5 verkocht worden, zodat er een nieuwe volwaardige concurrent zou ontstaan voor de HMG-zenders RTL 4 en VeronicA. De Europese Commissie liet weten te willen voorkomen dat het samenwerkingsverband te veel macht zou krijgen over de Nederlandse televisieprodukties en ook stoorde de Commissie zich aan de dominante positie van HMG op de Nederlandse televisiemarkt.

Misschien kan Amerika wel iets van ons leren, want hoewel de Nederlandse situatie niet helemaal gelijk is aan de Amerikaanse, is het verschil in overheidsoptreden wel opvallend groot.
Waar in Amerika niks gedaan wordt om monopolie- en kartelvorming tegen te gaan, wordt in Nederland alert gereageerd op de situatie.

De Europese Commissie komt automatisch in actie als een bedrijf na een fusie meer dan 5 miljard ecu omzet, waarvan minstens 250 miljoen ecu in de Europese Unie en op voorwaarde dat die omzet niet voor tweederde of meer in een lidstaat plaatsvindt.
Dit was bij het HMG-verbond niet geval, maar de regering van een lidstaat kan de Europese Commissie ook op eigen initiatief verzoeken om een onderzoek uit te voeren.
Aldus geschiedde.
Slechts twee keer eerder werd een veto over een fusie is uitgeroepen, pikant is dat het in een geval om een media-fusie ging.

Joop van de Ende en John de Mol voelen zich nu het kleine broertje dat niks mag.
Volgens hun was de voornaamste reden van de fusie namelijk een direct gevolg van de Amerikaanse fusie-manie.
Alleen door schaalvergroting zou het mogelijk zijn met de Amerikanen te kunnen concurreren.
'Ik denk dat de Nederlandse regering de Holland Media Groep juist enorm zou moeten stimuleren', liet Endemol directeur R.
Hendriks weten.
Voor Endemol zou dit inderdaad heel leuk zijn, maar of het Nederland-se volk er ook beter mee af is nog maar de vraag.
De HMG zou immers zo'n dominante positie op de televisiemarkt krijgen dat het voor de publieke zenders bijna onmogelijk zou worden om in de huidige vorm te blijven bestaan en zou het voor nieuwe commerci-ële zenders heel moeilijk worden een voet aan de grond te krijgen.
Het zou dan goed mogelijk zijn dat de Nederlander in de nabije toekomst alleen nog maar commerciële Endemol produkties voorgeschoteld krijgt.
Amerika weet niet beter, zij kent alleen maar commerciële produk-ties en het maakt ze niet zoveel uit wie ze maakt.
Ze lijken in Amerika alleen niet zo stil te staan bij de monopolievorming in de amusementsindustrie, wat dat betreft kunnen ze wel iets leren van de richtlijnen van de Europese Commissie.

Of was een nieuwe aankondiging van een fusie voor de Amerikaanse overheid toch een sein? Wake up and smell the coffee.
In navolging van de fusie tussen Disney en ABC augustus vorig jaar, kondigde ook Time Warner en Turner Broadcasting System (TBS) aan te gaan fuseren.
Time Warner en TBS zouden dan een zeer overheersende positie op de Amerikaanse kabel-tv markt krijgen.
Dit was zelfs voor de Amerikanen iets teveel van het goede, nog steeds wordt onderzocht of de fusie wel door mag gaan.
Maar volgens zegslieden bestaat er binnen het orgaan 'algemene consensus' over het blokkeren of tenminste ingrijpend wijzigen van de plannen.
Immers, wat moet de overheid gedacht hebben na het horen van deze plannen.

Alvin Toffler en zijn vrouw Heidi verwierven wereldfaam in 1973, in het tweede levensjaar van Knack.

Hun ophefmakende boek Future Shock voorspelde vlak voor de oliecrisis de verschuiving van massa- naar nicheproductie, de opkomst van glasvezel en bio-industrie, de val van de Berlijnse Muur, het godsdienstig reveil en de doorbraak van het nationalisme en het terrorisme.

The Third Wave, de opvolger uit 1980, praatte over éénoudergezinnen en het homohuwelijk, over de opkomst van de computer en zijn dominante rol in onze levens, over het overaanbod in consumptie.

En Powershift uit 1990 en War and Anti-War uit 1993 pronostikeerden de verschuiving van de economische macht, precisiebombardementen en vanuit de ruimte gestuurde oorlogen, en omschreven haarfijn de rol die informatie in militaire conflicten zou gaan spelen.

De boeken stonden maandenlang in de top-vijf van de non-fiction in de VS.
'Elke keer als ik in China kom,' zegt Alvin Toffler, 'hoor ik mensen vertellen dat ik China heb veranderD. Wellicht is dat teveel eer: tenslotte bestaat het land al vijfduizend jaar.
Maar ik besef nu wel dat Future Shock en The Third Wave er jarenlang verplichte lectuur aan de scholen zijn geweest, en dat ze zelfs de hervormingsplannen van de regering hebben beïnvloeD. Ik heb er het raden naar hoe vaak mijn boeken illegaal gekopieerd en vertaald werden.
Ik schat dat er wereldwijd twintig miljoen in omloop zijn, maar zeker weet ik dat niet.
Het aantal boeken dat ik zou kunnen verkopen, is altijd een van mijn minst accurate voorspellingen geweest (lacht hartelijk).

Waarom waren uw andere voorspellingen wel accuraat?

ALVIN TOFFLER:

Omdat we niet zomaar wat verzinnen.
We lezen veel: kranten, magazines, maar ook duffe academische rapporten.
We doen vreselijk veel research, en we praten met zoveel mogelijk mensen, in alle hoeken van de werelD. En mijn vrouw Heidi en ik hebben onder ons beiden ook bijna tien jaar van ons leven doorgebracht in allerhande bedrijven, op de werkvloer van de Tweede Golf.
Op basis daarvan schrijven we boeken die zich niet beperken tot voorspellingen over nieuwe technologieën of een nieuwe economie.
Wij beschrijven een nieuw soort samenleving, aan de hand van de verhoudingen tussen technologische veranderingen en evoluties op het culturele, politieke en economische vlak.

Revolutionary Wealth, uw nieuwe boek, zou in april 2006 moeten verschijnen.
Waarop spitst dat zich toe?

TOFFLER:

Revolutionary Wealth stelt alle conventionele economische theorieën in vraag.
Al die theorieën zijn bij elkaar geschreven door briljante economen, maar ze zijn voorbijgestreefD. Hun uitgangspunten gelden voor de industriële maatschappij, maar niet voor de kenniseconomie van de Derde Golf en haar immateriële activA. De conventionele economische theorie gaat ervan uit dat alle hulpbronnen beperkt zijn.
Maar kennis, het belangrijkste actief van de kenniseconomie, is juist niét beperkt.
De doctrines vertrekken van het idee dat die vlottende activa maar één keer gebruikt kunnen worden, maar voor kennis geldt precies het tegendeel: als u en ik dezelfde informatie gebruiken, is het resultaat gewoon nóg meer kennis.

 

Linus Torvalds, uitvinder van Linux

 

Dat heeft verstrekkende gevolgen.
Zo wordt de samenleving van de Derde Golf niet enkel aangedreven door de geldeconomie van de industriemaatschappij, maar ook door een geldloze economie, waarin de tegenstelling tussen consument en producent helemaal is weggevallen.
Sinds we in The Third Wave de term prosumer lanceerden (een consument die helpt produceren of producten op maat doet maken, nvdr.
) is die tak van de economie uit zijn voegen gebarsten.
De toegevoegde waarde die de geldloze economie van de prosumers levert, is vandaag opgelopen tot minstens de helft van het wereldwijde bruto binnenlands product (bbp).

Een typisch product is Linux (een gratis besturingssysteem voor computers, nvdr.
): Linus Torvalds heeft dat niet voor het geld ontwikkeld, maar Linux is wel een performant besturingssysteem en een geduchte concurrent van Microsoft geworden, een typisch bedrijf van de Tweede Golf.

De economen van de Tweede Golf hebben altijd geroepen dat er geen free lunch bestaat.
Wel, Linux bewijst dat er behoorlijk gratis en voor niks wordt gegeten.
We hebben de free lunches alleen nooit geteld, omdat we hun effecten op maatschappij en economie zo moeilijk kunnen schatten.
Maar in de toekomst zullen we dat zeker moeten doen.

Waarom dan wel?

TOFFLER:

Omdat we niet kunnen blijven meten met het voorbijgestreefde model van de Tweede Golf.
We staan voor een drastische revaluatie van de klassieke economie en van de lessenpakketten van onze business schools.
Wie het meeste geld had, had vroeger ook de meeste macht.
In de toekomst zullen we vooral ook buiten de geldeconomie moeten kijken.
Er komt namelijk een herverdeling van de macht, zowel binnen als buiten de onderneming.
In de maatschappij van de Derde Golf wordt de consument véél belangrijker dan de aandeelhouder.
Zijn impact zal enorm zijn: als een autoconstructeur een wagen bouwt met een defect en dat vervolgens weigert op te lossen, kan hij zijn probleem gewoon op internet posten.
En voor hij het aantal antwoordjes kan optellen van de mensen die hem hebben teruggemaild, heeft hij gegarandeerd al een advocaat aan de lijn die zijn diensten aanbiedt.

 

; ;In de maatschappij van de Derde Golf wordt de consument véél belangrijker dan de aandeelhouder.
;

 

Dat zal zorgen voor een enorme machtsstrijd binnen de ondernemingen: de managers van vóór Peter Drucker (Volgens managementgoeroe Drucker moeten bedrijven, behalve winst maken, ook hun werknemers tevreden stellen en een sociale verantwoordelijkheid dragen, nvdr.
) gaan er onherroepelijk uit.
En de managers die aanblijven, zullen hun deep fundamentals moeten herzien ? omzet, winst, kasstroom, enzovoort.
Ze zullen moeten inzien dat die fundamentals in feite oppervlakkigheden zijn, en veel minder belangrijk dan, bijvoorbeeld, de mensen in het bedrijf.
We zullen in de maatschappij van de Derde Golf niet langer economieën wegen, maar wealth systems, die de geldeconomie en de onbetaalde economie bij elkaar optellen.

We beschrijven in Revolutionary Wealth de kanalen waarlangs de onbetaalde activiteit de geldeconomie beïnvloedt.
We zullen namelijk steeds minder begrijpen waarom het bbp verandert, als we niet weten wat er in de geldloze economie gebeurt.

In Revolutionary Wealth verwijzen we uitvoering naar François Quesnay, de dokter van Madame de Pompadour.
Quesnay was een genie van zijn tijd, die behalve medicijnen ook de economie bestudeerde.
Hij is het brein achter het input-output-statement, een van de belangrijkste leidraden van de Tweede Golf-economie.
Quesnay argumenteerde destijds, niet helemaal zonder reden, dat enkel landeigenaars en boeren bijdroegen aan de economie.
Alle anderen, die hij de steriele klasse noemde, creëerden volgens hem geen toegevoegde waarde voor de maatschappi J. Maar intelligent als Quesnay was, hij zou zich zeker nooit een samenleving kunnen inbeelden waarin de steriele klasse de helft van het bbp voor zijn rekening neemt.

; ;De tijd van massaproductie is definitief voorbi J. De toekomst is aan de producten op maat en de nicheproducten.
;

Over enkele jaren zullen we gewoon niet meer in termen van economieën kúnnen denken.
De tijd van massaproductie is definitief voorbi J. De toekomst is aan de producten op maat en de nicheproducten.
Dat vraagt een totaal andere benadering, een volledig verschillend soort management ook.

Daarom maak ik me ook zo druk als ik hoor over die nieuwe dienst in de VS die terrorisme moet bestrijden (het Department of Homeland Security, nvdr.
).
Daarin gooit president George W.
Bush alle betrokken overheidsdiensten op een hoop, en hij maakt er één groot agentschap van.
Een gigantisch waterhoofD. We bouwen gewoon een piramide om een pannenkoek te bestrijden ? al die terreurcelletjes zijn namelijk klein en vlak gestructureerD. Helemaal Tweede Golf.
In de toekomst zullen we vanzelf gedreven worden naar alternatieven, in alle geledingen van de maatschappi J. De natuur van menselijke organisaties en relaties zal in de Derde Golf helemaal omslaan.

Dat voorspelde u ook al in Powershift.
De zittende managementelite zou volledig verdwijnen en nieuwe netwerkstructuren zouden de macht overnemen.
Misschien is er intussen wel iemand verdwenen hier of daar, doorgaans na een of ander bedrijfsschandaal.
Maar door de bank genomen zit de oude elite er nog altijD. Hebt u verkeerd voorspeld, of gaan de bazen van de 20ste eeuwse bedrijven er alsnog uit?

TOFFLER:

Als ze blijven zitten, zullen ze hun bedrijven in elk geval niet kunnen blijven besturen als vandaag.
De piramidale bureaucratie, de standaardvorm van industriële organisatie, zal niet meer werkbaar zijn in de samenleving van de Derde Golf.
Hiërarchische structuren zijn geen goede manier om de problemen van productie of distributie aan te pakken in de nieuwe economie.
De bazen van morgen zullen moeten leren omgaan met in netwerk gestructureerde bedrijven.
Ze zullen ook andere machtsverhoudingen moeten aanvaarden.
De geldstromen naar de bedrijven zullen dezelfde blijven ? een deel komt van investeerders, een ander van consumenten.
Maar in de industriële samenleving hadden alleen aandeelhouders macht: die betaalden hun managers om hen een zo groot mogelijke winst te bezorgen.
Eigenlijk is dat een zeer bekrompen manier om naar economie te kijken, die volledig zal verdwijnen door de toenemende macht van de consument.

Het kan een geleidelijke evolutie worden, of een bruuske ommekeer.
Maar het resultaat zal zijn dat de bedrijven van de toekomst veel meer sociale verantwoordelijkheid zullen opnemen.

De piramidale bureaucratie, de standaardvorm van industriële organisatie, zal niet meer werkbaar zijn in de samenleving van de Derde Golf.

Maar weet u, eigenlijk geef ik een vals beeld van het boek.
Het gaat niet enkel over economie, maar ook over maatschappelijke veranderingen, over cultuur.
En over de manier waarop de Derde Golf onze ideeën over armoedebestrijding helemaal overhoop zal gooien.
Nu de Derde Golf de industriële maatschappij aan het verdringen is, moeten we onze beleidslijnen over armoedebestrijding volledig herzien.
We moeten maar eens ophouden te denken dat de Derde Wereld dezelfde stadia moet doorlopen als Groot-Brittannië na de industriële revolutie.
Want dat is natuurlijk absurD.

Toch niet overal.
In China heeft het idee kennelijk toch gewerkt.

TOFFLER:

Ontwikkelingshulp heeft inderdaad een paar goeie dingen voortgebracht, jA. Zo stijgt bijvoorbeeld overal de levensverwachting stijgt overal, zelfs in de armste landen.
En het zou Quesnay met schrik vervullen dat drie miljard mensen moeten overleven met minder dan twee dollar per dag, maar hij zou nog veel minder kunnen geloven dat drie miljard mensen niét in armoede leven.
Zijn wereld telde hooguit een half miljard mensen: de maatschappij van de Industriële Revolutie is er dus op een of andere wonderlijke manier in geslaagd om 2,5 miljoen mensen boven de armoedegrens te tillen.

 

; ;Het model van de industriële maatschappij is niet per definitie op de hele wereld toepasbaar.
;

 

En verschillende van de armste landen, zoals China, lijken op de goede weg.
Maar dat maakt het model van de industriële maatschappij niet per definitie op de hele wereld toepasbaar.
Want waarom is het in China wel gelukt, en bijvoorbeeld niet in al die economische ontwikkelingsregio's in Zuid-Amerika? (Trekt een grimas in zijn gezicht) Ik weet zelf het antwoord niet op die vraag.
Sommige suggereren dat het ligt aan de sterke katholieke Kerk in het zuiden, die zoals alle religies wil vasthouden aan de landbouwgemeenschap waaruit ze geboren is.

Maar misschien zijn er ook andere redenen, die ik nog niet ken.
Ik hoop ze te leren kennen, als we de methodes vinden om de geldloze economie op een efficiënte manier in het economische model te integreren.

We zitten dezer dagen volop in de overgang naar wat u de Derde Golf ? een hoogtechnologische maatschappij die vooral op informatie en diensten draait.

In uw boeken laat u Derde Golf beginnen in de Verenigde Staten van 1956.
Waarom in de Verenigde Staten?

TOFFLER:

De VS zijn de pioniers van de Derde Golf, omdat zijn industriële patrimonium intact was in 1945, aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Om dezelfde reden verkeert Europa vandaag nog steeds in moeilijkheden ? het economische patrimonium van het oude continent was vernield in 1945.
Ik moet altijd lachen als ik mensen hoor vertellen dat de VS zijn economische groei te danken heeft aan zijn markeconomie, zijn business schools en zijn managementmethodes.
Het is gemakkelijk, hoor, om de leider van de wereld te zijn als je de fabrieken van al uw concurrenten kapot hebt gebombardeerd (lacht).

Nu, de VS heeft ook enige verdienste aan zijn positie.
Ze zijn met een voorsprong aan de naoorlogse periode begonnen, maar ze waren uitstekend gewapend om de leider van de wereld te worden, en ze hebben hun voorsprong ook perfect uitgespeelD. In de jaren '30 waren de VS een magneet geweest voor briljante wetenschappers die vluchtten voor de nazi's in EuropA. Einstein en co werden in de VS met open armen ontvangen.
Na de oorlog, toen de Koude Oorlog de wereld in de ban sloeg, verdeelden Rusland en de VS de wetenschappers die in Europa achtergebleven waren, netjes onder elkaar.
In dezelfde periode democratiseerden we ons onderwijs: dankzij de GI Bill konden alle veteranen van de grote oorlog genieten van gratis onderwijs ? van de technische academie tot Harvard Business School.
Daar legden de VS de kiemen voor hun kenniseconomie.
Daar is de Derde Golf begonnen.

 

; ;De jaren '50 waren veel boeiender dan de sixties.
;

 U geeft 1956 aan als vertrekdatum van de Derde Golf.

Welke tekenen van maatschappelijke verandering heeft u dat jaar ontdekt?

TOFFLER:

Uiteraard is de datum niet toevallig gekozen.
In tegenstelling tot wat de mensen denken, waren de jaren '50 veel boeiender dan de sixties.

De Russische leider Nikita Chroestjov riep dat de Russen het westen zouden begraven ? met voorsprong een van de minst accurate voorspellingen aller tijden.
Maar zijn uitspraken brachten wel de Koude Oorlog naar zijn hoogtepunt, en het ruimtevaartprogramma, en de enorme investeringen in onderzoek en ontwikkeling, en de ingrijpende veranderingen in de focus van het onderwijs.
De antihelden verdrongen de happy endings van de Hollywoodschermen: plots dweepten we met Marlon Brando, James Dean en hun alter ego's ? criminelen, rebellen, druggebruikers.

Ondertussen democratiseerde de televisie, kregen we commerciële luchtvaart en kregen bedrijven hun eerste computers.
Het waren de jaren van de industriële robotten, en vooral van een significante ommekeer in de samenstelling van de beroepsbevolking: in 1956 werden voor het eerst meer bedienden dan arbeiders geteld in de VS.
Het was een symbolisch moment: toen is de overgang naar de Derde Golf begonnen.
Hét ijkpunt voor een ingrijpende maatschappelijke verandering.

Vijftig jaar later is ze nog altijd niet voltooiD. Hoelang duurt het nog voor de Derde Golf op kruissnelheid zit?

TOFFLER:

Dateren is het moeilijkste onderdeel van voorspellen.
Ik geloof niet in rechtlijnige extrapollaties.
Dat is de meest naïeve vorm van vooruitkijken, omdat zulke prognoses nooit rekening houden met de complexe context en de onverwachte wendingen.
Als de topman van een bedrijf aan zijn marketingmensen een prognose vraagt, wil hij eigenlijk weten wat de hoogst waarschijnlijke toekomst is.
Terwijl hij eigenlijk hoort te zoeken naar gebeurtenissen die weinig waarschijnlijk zijn, maar wel een enorm effect sorteren.
Maar omdat u aandringt: ik schat dat de Derde Golf op volle toeren zal draaien over twee of drie decenniA. Maar het kan ook sneller gaan.
Of langer duren (lacht).

Een halve eeuw na 1956 worstelen samenlevingen over de hele wereld nog steeds met de aanpassingspijnen.
De sectoren van de Eerste, de Tweede en de Derde Golf bestaan over al naast elkaar.
In de komende jaren levert dat onvermijdelijk Golvenconflicten op.
Toen driehonderd jaar geleden in Engeland de industriële revolutie begon, brak er een gevecht in regel uit tussen de landaristocratie en de stedelijke bourgeoisie ? de mannen die de fabrieken hadden opgericht.
Engeland kon dat conflict in zijn politieke arena isoleren, veel andere landen niet.
De Amerikaanse (1861-1865) was in wezen een conflict tussen het geïndustrialiseerde noorden en het agrarische zuiden.
De Oktoberrevolutie in Rusland (1917) was een strijd tussen de oude landadel en de communisten die de industrialisering wilden versnellen.

Op dit ogenblik is er nog geen Golvenconflict aan de gang.
Ik hoor de wereld soms mopperen over het imperialisme van de VS, maar daarmee houdt het op.
Ik vind het trouwens wel meevallen met dat imperialisme.
Amerikanen zijn de witte muizen van de wereld, moet u weten, en u moet de VS maar als het universele laboratorium zien.
We experimenteren met vrouwenrechten, rechten voor homo's, noem maar op.
En we maken verschrikkelijke fouten.
We kunnen niet anders: een lab dat geen fouten maakt, is een slecht laB. En zelfs wij hebben nog een lange weg af te leggen voor we ook maar beginnen te beseffen wat de Derde Golf eigenlijk inhoudt.
De industriële samenleving is dood, maar op dit moment snapt niemand wat dat betekent.

Een hele groep mensen raakt overtuigd van de gevaren van de technologische evolutie, en oordeelt dat je ze dan maar beter kunt tegenhouden.
En dat, mijnheer, is een vloek voor het menselijke ras.

Wanneer het zover is, komen de conflicten.
Soms in de religieuze sfeer, soms economisch, soms politiek.
Premier Junichiro Koizumi heeft in de aanloop naar de verkiezingen de bank van de Japanse post geprivatiseerd, de grootste bank van de werelD. Daarmee ging hij in tegen de traditionele rurale achterban van zijn partij, en volgde hij de stedelijke bevolking.
Hij is er op wonderlijke wijze mee weggekomen.
Ongetwijfeld zullen gelijkaardige conflicten op andere plaatsen in de wereld veel drastischer gevolgen hebben.
Elk land zal in de komende twintig, dertig jaar botsen met zijn eigen instituties ? zowel die uit de industriële Tweede Golf als de overblijfselen van de agrarische maatschappij uit de eerste golf.

Gaan we dan naar een golf van nieuwe burgeroorlogen?

TOFFLER:

De overgang zal een rijke voedingsbodem voor conflicten zijn.
U moet zich namelijk de intensiteit voorstellen van de veranderingen die ons te wachten staan.
Vergelijk het met 350 jaar industriële revolutie in Europa, maar dan op wereldschaal en samengebald in drie decenniA. Soms zullen die conflicten politiek worden opgelost.
De komende jaren zie ik bijvoorbeeld overal in de wereld bizarre allianties bestaan tussen overblijfselen van de Eerste en de Tweede Golf tegen de instituties van de Derde Golf.
Of misschien zelfs van de Eerste en de Derde, die samen ageren tegen de ruïnes van de industriële maatschappi J. Maar soms zullen ze ook in oorlogen uitmonden.
Waar de agrarische samenleving met de stedelijke bevolking botst, zullen we weerspiegelingen van Golvenconflict zien.

Waarover zullen die meningsverschillen gaan?

 

TOFFLER:

Over de wetenschap, bijvoorbeelD. We zullen ons hoofd breken over een manier om uit te vlooien hoe we waardevolle wetenschappelijke en technologische vooruitgang kunnen aanvaarden en zelfs versnellen.
Stamcellen, intelligent design, glasvezeltechnieken: alles zal reactionaire reacties oproepen ? vanuit de wetenschap, vanuit de Kerk, vanuit de dierenbescherming, de gezondheidszorg en nog wel een stuk of tien andere hoeken.

Eigenlijk zijn die aanvallen aartsgevaarlijk: een hele groep mensen raakt overtuigd van de gevaren van de technologische evolutie, en oordeelt dat je ze dan maar beter kunt tegenhouden.
En dat, mijnheer, is een vloek voor het menselijke ras.

Gisteren praatte ik nog met Tony Judt, een Britse historicus.
Hij vertelde hoe de opkomst van nazisme en fascisme in Europa te wijten is aan grote onzekerheiD. Wel, vandaag is die onzekerheid er ook, en elke dag meer en meer.
Vandaar de aanvallen op de wetenschap, want wetenschap is nooit zeker dat zijn jongste theorie ook werkelijk de laatste is.
Naarmate klonen en genetische manipulatie meer ingang vindt, zal er ook wereldwijd geruzie over wat het betekent om 'mens' te zijn.
Ik heb twintig jaar geleden al gewezen op de onhoudbare ethische discussies die over bijvoorbeeld klonen zullen ontstaan.
Niet enkel tussen religies of wetenschappers, maar ook tussen regeringen.
En ik sloot toen al niet uit dat er in die discussies doden zullen vallen.

Eerlijkheidshalve moet ik er wel aan toevoegen dat ik in Future Shock voorspelde dat er tegen 1985 gekloonde dieren en mensen op de aardbol zouden rondlopen.
Toegegeven, de datum was verkeerD. Maar we hadden hem zelf óók van een Nobelprijswinnaar (lacht).

Hoe denkt u dat de typische samenleving van de Derde Golf er zal uitzien?

TOFFLER:

Dat is het nu juist: er bestààt niet geen typische samenleving van de Derde Golf.
Maar de verhoudingen tussen werk, gezin en sociaal leven zullen overal veranderen, en de opgedrongen uniformiteit in de maatschappij en tussen samenlevingen zal verdwijnen, wegens typisch Tweede Golf.
In de industriële samenleving moesten we allemaal dezelfde auto's hebben, dezelfde stereo, dezelfde computers.
Dat moest, omdat het systeem het ons opdrong: om een andere asbak in een auto te zetten, moesten bedrijfsleiders de band doen stoppen, en dat was een enorm dure grap.
Nu volstaat het om een andere code in de computer te tikken en op enter te drukken.
Een farmabedrijf kan elke pil op de band aanpassen aan de wensen van een individuele klant, tegen een marginale prijs.
In de komende jaren zal dat alleen nog maar makkelijker worden.
Elk bedrijf, maar ook alle landen zullen heel verschillend zijn.
Over twintig, dertig jaar zullen landen zich perfect kunnen specialiseren in één bepaalde technologie, en die voor de hele wereld verfijnen.
Alle landen zullen van een grotere economische en technologische diversiteit zijn, dan de Tweede Golf ons ooit heeft kunnen geven.
Eigenlijk hebben de samenlevingen van de Derde Golf maar enkele karakteristieken gemeen: ze zullen allemaal hoogtechnologisch, zeer geavanceerd en anti-industrieel zijn.

Worden wij ook allemaal raketgeleerden?

TOFFLER:

Neen, want in een kennismaatschappij gedijen niet alleen geeks en wetenschappers.
Zij sturen de samenleving, maar ze moeten ook wel eens naar het ziekenhuis, op café of naar de supermarkt.
En zij kunnen niet overleven zonder de barman, de caissière, de verpleegster of de groentenboer.
Het enige wat eruit gaat, zijn de technologieën waar de Industriële Revolutie op gebouwd is.
Zolang er concurrentie bestaat in de wereldeconomie, zullen landen in de hele wereld proberen om de sectoren van de Tweede Golf van zich af te schudden.
Het beste voorbeeld is India: dat probeert nu al zoveel mogelijk productiewerk aan China uit te besteden.
Het is globalisering op zijn best.

Zal de Derde Golf de globalisering terugdraaien, of juist verder uitbouwen?

TOFFLER:

(Haalt de schouders op) Niet meer dan de Industriële Revolutie heeft gedaan.
Een van de grootste verwezenlijkingen van globalisering is, dat voorheen uitgesloten economieën als de Chinese of de Russische in het plaatje zijn beginnen passen.
Maar de hallelujahs over de globalisering van het einde van de achttiende eeuw zijn nooit waargemaakt, omdat Wereldoorlog I de wereld plots weer aan stukken heeft gehakt.

Het hele discours over globalisering is behoorlijk simplistisch.
Globalisering is niet door God gegeven, en ze is omkeerbaar.
Globalisering is ook niet wereldomspannenD. Ze kàn zelfs niet wereldomspannend zijn, want alles zal niet geglobaliseerd worden.
Kijk naar het financiële systeem.
De banken hebben vertakkingen naar de hele werelD. Maar ondertussen blijven aandelenmarkten en kapitaalmarkten wel hoofdzakelijk binnen de eigen landsgrenzen opereren.
Als je over globalisering praat, moet je de wereld eigenlijk opdelen in componenten: sommige zullen zich over de aardbol uitstrekken, andere niet.

Welke wel en welke niet?

TOFFLER:

(Lacht geheimzinnig) Dat staat allemaal in ons nieuwe boek.
Ik stel voor dat u het dààr gaat lezen.

Laten we het dan maar over een globaal probleem hebben: de energievoorziening.

 

; ;Energie is onuitputtelijk ; ;

 

Zal de wereld over 35 jaar minder afhankelijk zijn van olie, zoals u dat in 1973 al voorspelde?

TOFFLER:

Hij zal wel moeten, of hij het nu wil of niet.
De Russen spelen het hard in de Kaukasus, en de Iraniërs ook.
Vroeg of laat komt er een barst in het systeem.
En misschien zelfs om minder voor de hand liggende redenen.
Ik ben geen energie-expert, maar ik durf zeker niet uitsluiten dat de olieproducerende landen in de komende jaren op lucratievere toepassingen van olie zouden stuiten.
Niet omdat ze er naar zoeken, maar per toeval.
En in dat geval gaat de oliekraan onherroepelijk dicht.

Dat stemt me niet echt pessimistisch, want ik weet dat energie onuitputtelijk is.
Onze problemen met de energietoevoer zijn niet intellectueel of wetenschappelijk.
Als we morgen verschillende Manhattan Projects zouden opstarten, hebben we over tien jaar nieuwe energiebronnen aangeboorD. Maar dat is voorlopig een politiek probleem.
Het helpt niet dat onze administratie zo dicht bij de olie-industrie staat.
Maar misschien lost ook dat zichzelf wel op, als de Chinezen op volle toeren geraken en de technologische veranderingen hun weg vinden naar onze auto's.

; ;The United States of Europe? Laat me niet lachen: er bestaat toch ook niet zoiets als The United States of America? ; ; ;

De Geldmachine      Ferguson Nial      Economie

De Schotse historicus Niall Ferguson, auteur van onder meer 'The War of the World' (2006), plant zijn mes het liefst in heel grote lappen internationale geschiedenis, die hij koppig uitbeent tot er iets zichtbaar wordt van de zwarte motieven die naties, staten en wereldrijken in beweging brengen.

In 'De geldmachine' (Uitgeverij Contact), uit 2001 maar nu pas vertaald, onderzoekt hij de rol van geld bij het veroveren, behouden en verliezen van politieke macht in de periode 1700-2000.

De Nederlandse titel van 'The Cash Nexus' is wat ongelukkig gekozen.
Machthebbers met financiële problemen, van de Franse revolutionairen tot Richard Nixon, hebben het geld dat ze tekort hadden vaak gewoon laten bijdrukken, maar daar wijdt Ferguson maar één van zijn veertien hoofdstukken aan.
Hij heeft iets ruimers op het oog: het financiële netwerk ('nexus' betekent 'verband') dat staten bij mekaar houdt of juist door hun poten laat gaan, als de mazen te groot worden.
De Franse revolutie kwam op gang toen Louis XVI zijn schulden niet meer kon betalen.
Maar rond dezelfde tijd torste de Britse kroon een last die vele malen groter was.
Waarom ging het Franse ancien régime dan onderuit en bleef de Britse monarchie overeind?

Wie bestand is tegen de meedogenloze dreun van Fergusons boekhoudersproza komt veel te weten over de onvatbare manier waarop de mammon ons allen beheerst, bijvoorbeeld via de macht van de wereldmarkt voor obligaties, die even stuurbaar blijkt als een school plankton.

De toon verandert ineens in het curieuze laatste hoofdstuk, dat over de kosten en baten van defensie gaat.
De tekst is geschreven in de maanden net voor 9/11, een gebeurtenis waarvan Ferguson de waarschijnlijkheid met griezelige correctheid aangeeft.
De VS moet de rol van wereldpolitieman weer krachtig opnemen, betoogt hij, al was het maar omdat zij de enige natie is die zich dat financieel kan permitteren.
Zou het kunnen dat George W.
Bush af en toe toch in een ander boek dan de Bijbel heeft zitten lezen?

'De geldmachine' is een belangrijk, maar letterlijk onvolledig werk: de honderden voetnoten die bij de tekst horen, staan er gewoon niet in.
De uitgever heeft ze op het internet geparkeerD. Hij hanteert blijkbaar zijn eigen kleine geldmachine.

Wanneer een land maar geld genoeg heeft, en de bewoners voldoende welvarend zijn, zal een situatie van stabiliteit en democratie ontstaan.
Het klinkt goed en het lijkt logisch, maar de verhouding tussen geld en macht is niet zo simpel.
De werkelijkheid is interessanter maar ook verontrustender: mensen - ook politici - laten zich vooral leiden door seks, geld en macht.
Niall Ferguson is niet bang om grote lijnen te trekken en daarbij de grenzen van verschillende terreinen te overschrijden en hij is bij uitstek de juiste historicus om dat met gezag te kunnen doen.
In De geldmachine laat hij zien wat de rol van geld is in het succes van naties, maar ook waar de grenzen bereikt worden.
Financiële problemen zijn vaak eerder het gevolg dan de oorzaak van politieke instabiliteit.
En andersom garandeert financiële welvaart nog geen tevredenheid - het idee van een liberale democratie is dan ook op drijfzand gebouwD.

Waar is het geld gebleven van voor de huidige hypotheekcrisis? Van voor de internet zeepbel? En van willekeurig welke beurskrach? Hoe kan het dat een middel grote Amerikaanse bank meer geld heeft dan bijvoorbeeld het land Bolivia? Wat hebben financiële ontwikkelingen voor invloed op de wereld geschiedenis? Niemand die dat beter kan uitleggen dan Niall Ferguson die, als biograaf van de Rothschild-bankiers en schrijver van De geldmachine, als geen ander het verbandtussen geld en politiek begrijpt.
Zo maakthij aannemelijk dat Napoleon misschien wel eerder door de Rothschild-bankiers is verslagen dan door de Britse generaal Wellington.
In Het succes van geld beschrijft Ferguson met gezag en Britse geestigheid hoe geld is gaan betekenen wat het nu betekent.
Van materieel goed als goud en munten is geld, via papieren bankrekening, steeds abstracter gewordenen nu zit het meeste geld in zaken als aandelenen opties.

Darwin en de consument      Miller Geoffrey      Economie

De moderne mens heeft net als de oermens een diepgewortelde behoefte om te pronken.
Het enige verschil is dat de moderne mens die signalen tegenwoordig uitzendt via zijn koopgedrag.
Dat schrijft evolutiepsycholoog Geoffrey Miller in zijn boek `Darwin en de consument`.

 

Volgens Miller zijn daar twee redenen voor.
Evolutionair gezien doet de mens dat om zijn overlevingskansen te verhogen.
Mensen gedijen het best als ze kunnen rekenen op de zorg van ouders, bloedverwanten en vrienden.
Vandaar dat ze een prikkel hebben om te laten zien dat ze die investering ook waard zijn.
Een tweede reden om hun biologisch potentieel te etaleren is om seksuele partners te vinden.
Marketeers spelen in op dat gedrag.
Het gaat in de consumptiemaatschappij niet zozeer om het bezitten van zoveel mogelijk spullen, maar om de persoonlijke kwaliteiten die iemand daarmee kan etaleren.

 

Volgens Miller weerspiegelen aankopen een of meer van de zes eigenschappen waarmee mensen zich onderling van elkaar proberen te onderscheiden: intelligentie, intellectuele autonomie, zorgvuldigheid, altruïsme, emotionele stabiliteit en extraversie.
Laat overigens onverlet dat ontvangers van `koopsignalen` niet echt ontvankelijk zijn.

Waarom zou iemand een Hummer kopen, zo ongeveer de minst praktische en slechtst denkbare auto? En waarom zou je make-up gebruiken of botox om er jonger uit te zien? De waarheid achterhaalt je toch wel…

 Geoffrey Miller bekijkt de consumptiemaatschappij van een afstand, vol verbazing en met steeds meer ergernis.
De eerste levensbehoeften (water, voedsel) zijn relatief goedkoop – maar blijkbaar schatten we verkeerd in wat een ‘levensbehoefte’ is.
Daarop wordt ingespeeld door bedrijven en winkels die luxe, status en seks verkopen.
Miller neemt er geen genoegen mee.
In Darwin en de consument beschrijft hij niet alleen hoezeer ons koopgedrag is doorgeslagen maar ook wat we moeten doen om met beide benen op de grond te komen staan.

Mensen verschillen  door zes mentale kenmerken die erfelijk zijn en gans het leven stabiel blijven.
De zes kenmerken hebben geen onderlinge correlatie maar men kan op een of meerdere ervan hoog of laag scoren.

1- Algemene intelligentie:

     vermogen om  correct, efficiënt en adaptatief met informatie om te gaan;

     omvat onder meer redeneervermogen, plannen, probleemoplossen, abstract denken en het begrijpen van complexe ideeën, snelheid van leren

     en  het leren van ervaringen - inzicht en het doorzien van verbanden.

2- Zorgvuldigheid :   zelfbeheersing, wilskracht, betrouwbaarheid, consequentheid, vermogen om behoeftebevrediging uit te stellen.

     Streven langetermijndoelen na, komen beloften na, weerstaan impulsen en slechte gewoonten, streven naar perfectie, plannen, richten

     zich op één ding tegelijk, werken goed samen, komen op tijd, burgerlijk betrokken, leven gezonD. Extreem hoog leidt naar dwangstoornis.

3- Vriendelijkheid:   empathie, warmte, bescheidenheid, welwillendheid, vredelievendheid, vertrouwen, gehoorzaamheid

     Houden van harmonie, passen zich aan, houden hun mening voor zich om conflicten te vermijden.
Bij lage score streven ze naar roem, jagen eigen

     doelen na, brengen hun  opvattingen met kracht naar boven,  zijn ze assertiever, eigenwijzer, zelfverzekerder, opwindender.

4- Stabiliteit:    emotionele stabiliteit, aanpassingsvermogen, stressbestendigheid, gelijkmoedigheid, volwassenheid

     snel herstel van tegenslag, goed op zijn gemak, niet gedeprimeerd, niet snel boos.

5- Extraversie : dominantie, zelfvertrouwen, doortastendheid, activiteit, weinig verlegen, leiderschap, sociaal, spraakzaam, grappig, zelfverzekerd

     dol op opwinding.
Niet verlegen en streven naar sociale status.

    

6- Openheid:  nieuwsgierig naar nieuwe ervaringen, belangstelling voor cultuur, het mooie, ruimdenkend

     emotionele sensiviteit, maatschappelijke tolerantie, politiek liberalisme, houden van ingewikkelde en onbekende dingen.

     Bij lage score conservatief, bevooroordeeld , conventioneel en autoritair.

Deze zes kenmerken verschillen per persoon in gradatie .
In een grote groep verhouden de scores zich als een Gausscurve.

De score kan indicidueel verhoogt worden door bewustzijn en training.

Winaars en verliezers      Rachman Gideon      Economie

Gideon Rachman is lang en overal in de wereld correspondent geweest.
Hij schrijft al jaren over thema’s zoals politiek, wereldeconomie en de zakenwerelD.

 

‘Winnaars en Verliezers – een nieuwe vorm van democratie’ (**) is een reflectie op de laatste crisis.
Volgens Rachman is er met de crisis van 2008 een einde gekomen aan wat hij ‘de tijd van optimisme’ noemt.
Anno 2010 ziet het zorgwekkend uit dus haalt hij de pen naar boven.

 

In deel I van het boek behandelt Rachman ‘de tijd van grote veranderingen’.
Als startpunt in de geschiedenis kiest hij het jaar 1978.
Dit is naar zijn eigen zeggen een belangrijk moment.
Het gaat om de openstelling van China naar het buitenland door de toenmalige leider Deng Xiapong.
Hij staat stil bij Groot-Brittannië waar Margareth Thatcher aan de macht was gekomen.
De Verenigde Staten waren ongeveer in dezelfde periode volop in de ban van Reagan-revolutie.
De eerste kiemen van de vrijemarkt ontluikten succesvol.

 

In Europa kregen ze de hulp van Jacques Delors die een enorm belangrijke figuur was in de Franse en Europese politiek.
Hij werd tweemaal tot president van de Europese Commissie benoemD. In de Sovjet-Unie was Gorbatjsov ondertussen aan de macht, wat het einde van die Unie zou betekenen.

 

Rachman spreekt vol sympathie voor de mannen en vrouwen die de drijfkracht vormden achter het globale kapitalisme.
Van Thatcher, Reagan tot en met Greenspan: het belangrijkste was het geloof in de markteconomie.
En die hebben ze wereldwijd kunnen verspreiden, want de rest van de wereld volgde al snel in wat Rachman ‘de tijd van optimisme’ noemt.
In deel II van het boek bespreekt hij een aantal cruciale momenten en figuren zoals Francis Fukuyama en zijn ‘einde van de geschiedenis’; Bill Gates en de triomf van de technologie.
Maar wie constant terugkeert is Bill Clinton en zijn win-winwerelD. Een visie die optimisch werd gedeeld door leiders overal ter werelD. Rachman besteedt vooral aan de Aziatische voorbeelden veel aandacht.

 

Met de financiële crisis in 2008 kwam een einde aan dit optimisme.
Het Westen zit in crisis en opeens zit de wereld vol problemen.
Rachman stelt de economische crisis centraal maar op geen enkel maakt hij een analyse van de betekenis ervan.
Er is geen zin waarin hij het kapitalisme bekritiseert.
Integendeel, hij is een groot bepleiter van het kapitalisme en hoopt dat het systeem zich herstelt.
De VS kunnen hierin een belangrijke rol spelen.
Daarom moeten ze terug machtig worden, stelt de auteur.

 

De andersglobalisten worden belachelijk gemaakt door ze op dezelfde lijn te zetten met Al-QaedA. Bewegingen zoals Hezbollah en leiders zoals Chavez worden op dezelfde manier benaderD.

 

Er valt valt weinig te lezen dat echt innovatief is.
Het boek komt niet verder dan de typische beschrijvende rechtse journalistiek.
Typisch aan de centrum-rechtse The Economist en The Financial Times.
Op het einde van het boek verwacht je dat de auteur wat oplossingen of mogelijke uitwegen biedt, maar verder dan slogans ‘rustig blijven en doorgaan’ komt hij niet.
Het boek is goed geschreven en bevat heel wat interessante geschiedkundige feiten, maar qua inhoud en analyse komt dit boek te kort.

Het optimisme waarmee het kapitalisme zo lang de wereld heeft geregeerd is failliet en nu zien we wat we allang hadden moeten weten: waar winnaars zijn, zijn ook verliezers.

Rachman zet de mogelijke scenario's op een rij: er kan anarchie ontstaan, mogelijk wordt de Islam wereldwijd de baas.
Het kan ook dat het dictatoriale model van China of Rusland de overhand zal nemen.
Dat klinkt somber, maar Rachman is een optimist: het Westen zal, aan de hand van Obama, de markteconomie en de democratie opnieuw vorm moeten geven.

Gideon Rachman (1963) schrijft over de wereldeconomie voor Financial Times.
Daarvoor was hij correspondent voor The Economist in Brussel, Washington en Bangkok.
Lange tijd was zijn terrein Zuidoost-Azië, en de crises die hij daar heeft zien ontstaan, hebben hem de brede blik gegeven waarmee hij Winnaars en verliezers heeft geschreven.

Globalisering heeft de wereld samengebracht - de wereldwijde economische crisis trekt hem op het ogenblik weer uit elkaar.
Dat de gevolgen groot zullen zijn, wordt steeds beter zichtbaar.
Want eerst gaan de banken kapot, dan de zwakke landen, ondertussen krijgen steeds meer gewone mensen het moeilijk, en als grote groepen werkloos worden of hun huis kwijtraken, ontstaat er woede.
Het optimisme waarmee het kapitalisme zo lang de wereld heeft geregeerd is failliet en nu zien we wat we allang hadden moeten weten: waar winnaars zijn, zijn ook verliezers.

Rachman zet de mogelijke scenario's op een rij: er kan anarchie ontstaan, mogelijk wordt de Islam wereldwijd de baas.
Het kan ook dat het dictatoriale model van China of Rusland de overhand zal nemen.
Dat klinkt somber, maar Rachman is een optimist: het Westen zal, aan de hand van Obama, de markteconomie en de democratie opnieuw vorm moeten geven.

De 48-jarige Gideon Rachman schrijft over de wereldeconomie voor 'Financial Times'.
Daarvoor was hij correspondent voor 'The Economist' in Brussel, Washington en Bangkok.
Lange tijd was zijn terrein Zuidoost-Azië, en de crises die hij daar heeft zien ontstaan, hebben hem de brede blik gegeven waarmee hij 'Winnaars en verliezers', met als ondertitel: 'Een nieuwe vorm van democratie', heeft geschreven.

 Uittreksel

--------------------------------------------------------------------------------

 Blz.
259: Armoede en bevolking

Door economen wordt algemeen aanvaard dat de mondialisering honderden miljoenen mensen uit de armoede heeft verlost.
De afgelopen jaren is er echter ook een groeiend besef aan het ontstaan dat een groot deel van de wereld wordt achtergelaten.
De benarde toestand van het 'onderste miljard' - een uitdrukking die afkomstig is van Paul Collier, een academicus uit Oxford - staat hoog op de lijst met mondiale politieke problemen.
Er zijn zowel ethische als praktische redenen voor die ontwikkeling.
Het beeld van een miljard mensen die hun uiterste best doen om te overleven in een wereld van overvloed druist in tegen alle morele gevoelens.
En bovendien is zoiets gevaarlijk.

Colliers werk toont aan dat er in Afrika een nauw verband bestaat tussen armoede en gewapende conflicten.
'Er zal veel sneller een burgeroorlog uitbreken,' merkt hij op, 'in landen met een laag inkomen; halveer het inkomen waarmee een land begint en je verdubbelt het risico op een burgeroorlog.
' Zodra er eenmaal een burgeroorlog uitbreekt, kan een land komen vast te zitten in een vicieuze cirkel: doordat de oorlog de economie te gronde richt, wordt de armoede verergerd, en dat maakt het steeds moeilijker om uit die burgeroorlog te komen.
Burgeroorlogen hebben ook de neiging om over grenzen heen te stromen - zoals de burgeroorlog in Rwanda, die bijdroeg aan de tragedie in het aangrenzende Congo, of naar de wijze waarop de strijd in Afghanistan het aangrenzende Pakistan heeft gedestabiliseerD. Er zijn vele redenen voor de moeilijkheden en problemen die zich voordoen bij het stabiliseren van Afghanistan, maar het feit dat dit nu het op drie na armste land ter wereld is, zal daar zeker in belangrijke mate toe bijdragen.

In de Tijd van Optimisme hoopte men dat de mondialisering de armste landen ter wereld in staat zou stellen om zich door middel van handel uit hun armoede te verlossen.
Die hoop is er voor sommige landen nog steeds, met name voor de Afrikaanse landen die in staat zijn om te profiteren van de grote prijsstijgingen die worden veroorzaakt door tekorten aan natuurlijke hulpbronnen.
Maar nog steeds zijn er vele landen die achterblijven; het grootste risico lopen landen die nergens aan zee liggen, die getroffen zijn door droogte, geregeerd worden door misdadigers of verstrikt zijn in een burgeroorlog.
En ook nu weer geldt dat al die omstandigheden met elkaar te maken hebben.
Recent onderzoek lijkt erop te wijzen dat het risico op een gewapend conflict in een Afrikaans land 50 procent hoger is in een jaar waarin droogte tot voedseltekorten heeft geleiD. Een reden te meer om beducht te zijn voor de gevolgen van klimaatverandering.

Al minstens sinds het midden van de jaren tachtig - toen de LiveAid-concerten van 1985 het publiek bewust maakten van de hongersnood in Ethiopië - zijn westerse televisiekijkers vertrouwd met beelden van hongersnood in AfrikA. Maar voor de rijkste landen ter wereld zou het lot van het 'onderste miljard' tegenwoordig niet alleen medelijden moeten opwekken, maar ook angst.

In een gemondialiseerde wereld zal het Westen zich niet voor eeuwig kunnen blijven afsluiten voor het lijden van de armen.
De wereldbevolking groeit snel.
In 1950 waren er 2,5 miljard mensen, in 2008 waren dat er 6,6 miljard, en volgens voorspellingen van de Verenigde Naties zullen er in 2050 meer dan 9 miljard mensen zijn.
Het grootste deel van deze bevolkingsgroei zal zich voordoen in de armste delen van de werelD. De inwoners van de rijke landen zullen dan ook een steeds kleiner en kleiner deel van de totale wereldbevolking gaan uitmaken.
Dat zal tot spanningen leiden binnen de rijke samenlevingen, die hun best zullen moeten doen om schijnbaar eindeloze stromen migranten uit armere landen op te nemen.
En het zal spanningen tussen verschillende wereldregio's veroorzaken, doordat de rijkere delen van de wereld hun grensbewaking verder zullen opvoeren in een poging de armen buiten de deur te houden.

Maar zelfs het opsluiten van de armen in hun landen van oorsprong zal het Westen niet beschermen tegen het geweld en de instabiliteit die het gevolg zijn van armoede.
Armoede, mislukte staten en bedreigingen voor de internationale veiligheid hangen nauw met elkaar samen.
Nadat de Financial Times een artikel had gepubliceerd over pogingen om Somalische piraten te bestrijden die het voorzien hebben op de internationale scheepvaart door de Golf van Aden, schreef de ontwikkelingseconoom Jeffrey Sachs een scherpe ingezonden brief waarin hij klaagde: 'U behandelt de Somalische crisis alsof die binnen de conventionele categorieën van het buitenland- en veiligheidsbeleid valt [ .
] zonder zelfs maar één woord te wijden aan de extreme armoede in Somalië, de enorme droogte en watertekorten waarmee het land te kampen heeft, en Somalië's extreme kwetsbaarheid voor droogte en klimaatverandering, de enorme ongeletterdheid, de afschuwelijke ziekten waardoor de bevolking geteisterd wordt en de zeer hoge bevolkingsgroei die een gevolg is van extreme armoede.
Als mensen aan het verhongeren zijn, handelen onze diplomaten [ .
] de onrust die daarvan het gevolg is altijd weer af als een teken van extremisme [ .
] Somalië is van geen belang voor het Westen, zolang het de scheepvaartroutes maar niet blokkeert.

Het einde van de geschiedenis en de laatste mens      Fukuyama Francis      Economie

The end of history and the last man (Nederlands:Het einde van de geschiedenis en de laatste mens) is een boek geschreven door de Amerikaanse politieke denker Francis Fukuyama uit 1992.
Het boek bouwt voort op diens essay ; ;The end of history? ; ; dat in 1989 gepubliceerd werd in het tijdschrift voor internationale aangelegenheden the national interest.
In het boek verdedigt Fukuyama de controversiële stelling dat het einde van de Koude Oorlog meteen ook het einde van de vooruitgang van de menselijke geschiedenis markeert:

  ; ;What we may be witnessing is not just the end of the Cold War, or the passing of a particular period of post-war history, but the end of history as such: that is, the end point of mankind's ideological evolution and the universalization of Western liberal democracy as the final form of human government.
;  

 

  ; ;[De gebeurtenissen] waarvan we getuigen zijn, betreffen niet enkel het einde van de Koude Oorlog, of het voorbijgaan van een specifiek tijdperk uit de naoorlogse geschiedenis, maar het einde van de geschiedenis als dusdanig: namelijk, het eindpunt van de ideologische evolutie van de mensheid en de universialisering van de Westerse liberale democratie als de uiteindelijke vorm van menselijk bestuur.
  

Deze stelling komt in het bijzonder in conflict met de filosofie van de geschiedenis die verdedigd werd door Karl Marx, het historisch materialisme.
Het ; ;einde van de geschiedenis ; ; zoals die door Marx verdedigd wordt, is een tijd waarin klasseverschillen niet langer voorkomen, waarbij hij uitgaat van de overtuiging dat deze onderscheidingen de oorzaak zijn geweest van de evolutie binnen elke bestaande samenlevingen tot nu toe.
Hij noemt deze eindpositie van klasseloosheid, die onvermijdelijk zal gerealiseerd worden (hoewel hij nooit precies aangeeft wanneer dit het geval zal zijn) het 'communisme'.
De stelling van Fukuyama die geponeerd wordt aan het einde van de Koude Oorlog, bevat een duidelijke verwijzing naar de historische dialectiek van Marx.
Fukuyama zelf keert terug naar het werk van de oorspronkelijke bron van de dialectiek van Marx, namelijk dat van Hegel (en in het bijzonder de interpretatie van diens werk door de Franse denker Alexandre Kojève) door te argumenteren dat er een historische vooruitgang heeft bestaan, die geleid heeft naar de ontwikkeling van een seculiere, vrije markt-democratie.
Fukuyama lijkt deze oriëntering naar het werk van Kojève te hebben overgenomen van de vooraanstaande Straussiaans geïnspireerde politiek-filosoof Allan Bloom, waarbij Fukuyama in opleiding is geweest.

Inhoud

1 Fukuyama's stelling

1.
1 verkeerde interpretaties

2 Argumenten die de stelling van Fukuyama ondersteunen

3 Kritieken op de stelling van Fukuyama

4 Referenties

5 Publicaties

6 Externe links

 

De stelling van Fukuyama bestaat uit drie centrale elementen.
[2]

Het eerste element is een empirisch argument.
Fukuyama toont aan dat sinds het begin van de 19e eeuw de democratie van slechts één bestuurssysteem tussen vele, is uitgegroeid totdat in het heden de meerderheid van de regeringen in de wereld 'democratisch' genoemd kunnen worden.
Hij wijst er daarnaast op dat de belangrijkste alternatieven voor de democratie, die hij ziet als diverse vormen van dictaturen, in het recente verleden in diskrediet zijn gebracht.

Het tweede element is een filosofisch argument, dat door Fukuyama ontleend wordt aan G.
W.
F.
Hegel.
Kort samengevat ziet Fukuyama de geschiedenis als een dialectisch proces tussen twee klassen, naar analogie van de dialectiek van heer en slaaf.
Uiteindelijk moeten de these, in casu de meester, en de antithese, in casu de slaaf samenkomen in een synthese, waarbij de beide klassen erin slagen om samen te leven.
Dit kan volgens Fukuyama enkel gerealiseerd worden in een democratie.

Ten slotte argumenteert Fukuyama ook dat omwille van diverse redenen het radicale socialisme of communisme niet gemakkelijk in overeenstemming te brengen is met de representatieve democratie.
Bijgevolg is het zeer aannemelijk dat democratieën zich in de toekomst allen zullen beroepen op een vorm van de markt en dat de meeste daarvan waarschijnlijk kapitalistisch of sociaal-democratisch zullen zijn.

Verkeerde interpretaties

Volgens Fukuyama heeft de democratie zich, sinds de Franse revolutie al herhaaldelijk bewezen als een fundamenteel beter systeem dan eender welk van de alternatieven en dit zowel op moreel, politiek en economisch vlak.
De meest fundamentele en meest voorkomende fout bij het discussiëren over Fukuyama's werk is het verwarren van het begrip 'geschiedenis' met het begrip 'gebeurtenissen'.
Fukuyama claimt niet dat op een gegeven punt in de toekomst het voorkomen van gebeurtenissen zal stoppen.
Wat hij wel verdedigt is de stelling dat in de toekomst de democratie steeds meer dominant zal worden.
Ook wanneer het totalitarisme zou terugkomen, zou dit slechts een tijdelijke stap zijn, waarna er terug een evolutie in de richting van de democratie zal ontstaan.

Argumenten die de stelling van Fukuyama ondersteunen

 

Deze grafiek toont het aantal landen in de verschillende categorieën die gehanteerd worden in het onderzoek Freedom in the world 2006, uitgevoerd door Freedom House.
De grafiek geeft de evolutie weer gedurende de periode van 1972 tot 2005.
Landen worden gecategoriseerd als ; ;vrij ; ;, ; ;gedeeltelijk vrij ; ; of ; ;niet vrij ; ;.
Onder vrije naties worden hierbij liberale democratieën verstaan.
Er is empirisch bewijs geleverd dat de theorie van Fukuyama ondersteunt.
Freedom House, een onafhankelijke ngo met als doel de bevordering van vrijheid in de wereld, stelt dat er in het jaar 1900 geen enkele liberale democratie bestond met algemeen stemrecht, maar dat vandaag op een totaal van 192 naties, 120 landen, of 62% van het totaal, deze bestuursvorm hebben aangenomen.
Zij telden 25 (19%) naties met 'begrensde democratische praktijken' in 1900, tegenover een totaal van 16 (8%) vandaag.
Ze telden daarnaast in 1900 een totaal van 19 (14%) constitutionele monarchieën, waar de grondwet beperkingen oplegt aan de macht van de monarch ten voordele van verkozen machthebbers.
Van deze constitutionele monarchieën blijft er vandaag geen enkele over.
Al de overige landen hadden en hebben vandaag nog steeds een vorm van niet-democratisch bestuur[3].

De democratische vredestheorie stelt dat er statistisch bewijs is dat bij democratieën zowel externe als interne oorlogen en conflicten systematisch afnemen.
Dit gegeven lijkt compatibel te zijn met de theorie van Fukuyama, terwijl het in tegenspraak is met de hypothese van Marx met betrekking tot de toenemende klassenstrijD.

Het einde van de Koude Oorlog en de erop volgende toename van het aantal liberale democratieën, ging gepaard met een plotse en radicale terugval van het totaal aantal oorlogsconflicten wereldwijd, oorlogen tussen staten, etnische oorlogen, revolutionaire oorlogen en het aantal vluchtelingen en ontheemde personen[4].

Kritieken op de stelling van Fukuyama

Er is vanuit vele verschillende hoeken kritiek gekomen op de stelling van Fukuyama m.
B.t.
het einde van de geschiedenis, waaronder de onderstaande:

Talrijke intellectuelen en denkers hebben kritiek geuit op de these van The end of history.
Eén van de meest invloedrijke kritieken kwam van Samuel Huntington, die in zijn boek The clash of civilizations stelt dat de tijdelijke conflicten tussen ideologieën terug vervangen worden door het klassieke conflict tussen beschavingen.
De dominante beschaving beslist over de vorm van menselijk bestuur en deze beschavingen zullen niet constant blijven.

Sommige critici werpen op dat moslimfundamentalisme in de 21e eeuw een gelijkaardige plaats inneemt ten aanzien van de democratie als bijvoorbeeld het stalinisme en fascisme in de 20e eeuw deden, namelijk als een fundamenteel intellectueel alternatief.
Fukuyama bespreekt dit punt kort in ; ;The end of history ; ;.
Hij argumenteert dat de Islam geen imperialistische kracht is, zoals het stalinisme of het fascisme dat waren.
Zo heeft de islam bijvoorbeeld weinig intellectuele of emotionele aantrekkingskracht buiten het islamitische 'kerngebied'.
Fukuyama wijst ook op de grote economische en politieke moeilijkheden waarmee landen als Iran en Saoedi-Arabië te kampen hebben en argumenteert dat dergelijke staten fundamenteel instabiel zijn.
Zij zullen op termijn ofwel evolueren tot een democratie met een moslimsamenleving, naar voorbeeld van landen als Turkije, ofwel zullen ze uit elkaar vallen.
Wanneer er toch islamitische staten opgericht worden, vallen deze gemakkelijker onder de dominantie van Westerse staten.
Op deze stellingname van Fukuyama wordt gereageerd door Benjamin Barber in diens boek Jihad vs.
McWorlD. Barber stelt daar dat er slechts één alternatief is voor de Westerse liberale democratieën (McWorld), namelijk het fundamentalisme (Jihad).

Sommigen argumenteren dat Fukuyama de democratie naar 'Amerikaanse stijl' als enige correcte politieke systeem voorstelt en dat alle landen onvermijdelijk zullen moeten overschakelen op dit specifieke bestuurssysteem.
Vele commentatoren van Fukuyama's werk claimen echter dat dit een misinterpretatie is van diens boodschap.
Fukuyama's argument stelt enkel dat er in de toekomst meer regeringen zullen zijn die gebruik maken van het kader van de parlementaire democratie, aangevuld met een vorm van markteconomie.
Landen als Zweden, Venezuela, Turkije, India en Ghana voldoen net zo goed - of zelfs beter - aan deze beschrijving als de V.
S.
:

 Het einde van de geschiedenis was nooit verbonden met een specifiek Amerikaans model van sociale of politieke organisatie.
In navolging van Alexandre Kojève, de Russisch-Franse filosoof die de inspiratiebron vormde voor mijn oorspronkelijke argument, ben ik van overtuiging dat de Europese Unie meer accuraat weergeeft hoe de wereld er uit zal zien aan het einde van de geschiedenis dan de Verenigde Staten.
De poging van de EU om soevereiniteit en traditionele machtspolitiek te overstijgen door de vestiging van een transnationale rechtsstaat, ligt meer in de lijn van de ; ;post-historische ; ; wereld dan het aanhoudende geloof in God, nationale soevereiniteit en hun militaire apparaat.
[5]

 

Sommige radicale libertariërs, waaronder Hans-Hermann Hoppe in diens boek Democracy: the god that failed, stellen dat de democratie gefaald is in het naleven van de klassiek liberale traditie, door individuele rechten ondergeschikt te maken aan het algemeen belang.
Hieruit volgt dan de conclusie dat de democratie eigenlijk een verval in de beschaving betekent, ten aanzien van de monarchie.
Hoppe ontleent dit argument aan het boek Du pouvoir van de Franse filosoof Bertrand de Jouvenel.

Het marxisme geeft een andere filosofie van het einde van de geschiedenis.
Bijgevolg behoren de hedendaagse Marxisten tot de strengste critici van FukuyamA. Enerzijds wijzen de marxisten op een aantal onmiskenbare feiten, zoals het gegeven dat ook in kapitalistische democratieën armoede en etnische spanningen voorkomen.
Daarnaast verwerpen de marxisten ook de invloeden van Hegel in het denken van FukuyamA. Volgens hen was de filosofie van Hegel deficiënt vooraleer Marx de theorie omkeerde om ze om te vormen tot het historisch materialisme.
Fukuyama stelt dat, ondanks het voorkomen van armoede, racisme en seksisme in hedendaagse democratieën, er geen tekenen zijn dat er zich geen revolutionaire beweging ontwikkelt die het kapitalisme omver zou kunnen werpen.
Of een dergelijke beweging in de nabije toekomst zou kunnen ontstaan, blijft onduidelijk.
Hoewel de marxisten het niet eens zijn met Fukuyama's stelling dat de kapitalistische democratie het einde van de geschiedenis vormt, zijn zij het er wel mee eens dat het einde van de geschiedenis ligt in de democratie, namelijk het communisme, dat volgens de marxisten noodzakelijk een vorm van directe democratie impliceert.

De stelling wordt ook tegengesproken door bepaalde strekkingen van het feminisme.
Hoewel liberale feministen de staat zien als een vehikel zien die de realisatie van de nagestreefde doelen van de beweging mogelijk maakt, zijn er radicale en conservatieve feministen die stellen dat de liberale democratieën, ondanks dat ze een vooruitgang vormen ten aanzien van andere systemen, nog steeds een lange weg te gaan hebben vooraleer er sprake kan zijn van volledige gendergelijkheiD.

Ook ecologisten uiten kritiek op de stelling van FukuyamA. Zij stellen dat de ongebreidelde groei van kapitalistische economieën in conflict zal komen met de schaarste van de grondstofvoorraden.
Om dit probleem op te lossen, zou een radicale sociaal-economische verandering nodig zijn in de ontwikkelde werelD.

Jacques Derrida bekritiseert Fukuyama in Spectres de Marx (1993) als een ; ;late lezer ; ; van Alexandre Kojève, die in de jaren '50 de Amerikaanse samenleving beschreef als de ; ;realisatie van het communisme ; ;.
Volgens Derrida is Fukuyama - samen met de snelle bekendheid van zijn boek - een symptoom van de angst opgewekt door de ; ;spoken van Marx ; ;.
Fukuyama's lofuitingen op de liberale hegemonie worden door Derrida als volgt bekritiseerd:

 Het moet uitgeschreeuwd worden, in een tijd waar sommigen de moed hebben over te gaan tot het 'neo-evangeliseren' in naam van het ideaal van de liberale democratie dat zichzelf eindelijk gerealiseerd heeft als het ideaal van de menselijke geschiedenis: Nooit eerder in de geschiedenis van de aarde en de mensheid hebben geweld, ongelijkheid, uitsluiting, hongersnood en dus ook economische onderdrukking zoveel menselijke wezens getroffen.
In plaats van het bezingen van de komst van het ideaal van de liberale democratie en van de kapitalistische markt in de euforie van het einde van de geschiedenis, in plaats van het vieren van het 'einde van de ideologieën' en het einde van de grote emancipatorische discoursen, laat ons nooit het macroscopische feit negeren, dat uitgemaakt wordt door onnoemelijk veel enkelvoudige situaties van lijden: Geen enkel niveau van vooruitgang staat ons toe te negeren dat nooit eerder op aarde, in absolute cijfers, zoveel mannen, vrouwen en kinderen onderworpen werden, verhongerden of uitgeroeid werden.

Een mogelijk antwoord op deze kritiek is uiteraard dat het misleidend is om naar armoede te kijken in absolute cijfers, in plaats van naar percentages, wanneer men weet dat de wereldbevolking een stelle stijging doormaakt, dat armoede in snel tempo afneemt en dat de meest extreme gevallen van al deze problemen overwegend voorkomen in niet-democratische gebieden.

Het is ook reeds aangehaald dat Fukuyama's notie van het einde van de geschiedenis niet meer is dan een Hegeliaanse uiting van de ; ;Whig Historiography ; ;, een teleologische visie van het verleden als progressie naar het heden.
De laatste delen van Fukuyama's boek maken echter duidelijk dat hij geen liberale optimist is.
Fukuyama is eerder pessimistisch ingesteld en wordt hierbij geïnspireerd door Friedrich Nietzsche (in het bijzonder diens interpretatie door Leo Strauss) die het einde van de geschiedenis ziet als een droevig en emotioneel onbevredigend tijperk, zoals weergegeven wordt in Nietzsche's concept van de laatste mens.

De Venezolaanse president Hugo Chávez heeft beargumenteerd tegen ; ;the end of history ; ; in zijn toespraak voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 2006.
Reeds in augustus 2006 reageerde Fukuyama zelf op de argumenten van Chávez in een opiniestuk in de Washington Post.

Ook Fukuyama zal later deels terugkomen op zijn eigen stelling.
Ook hij zal stellen dat de stelling onvolledig is, zij het om een verschillende reden.
In zijn latere boek ; ;Our posthuman future ; ; argumenteert hij dat er geen einde van de geschiedenis kan zijn, zonder dat er ook een einde gekomen is aan moderne natuurwetenschappen en de technologie.
Fukuyama voorspelt dat de controle van de mens over de evolutie een grote en mogelijk verschrikkelijke invloed kan hebben op de liberale democratie.

Naar Grijsland      De Leus  Koen      Economie

 GrijslanD. Zou het een mooie plek zijn om de vertoeven? Bij de term ; ;Grijsland ; ; denkt haast iedereen sporadisch aan het haast idyllische beeld van een ouder koppeltje aan een bankje in het stadspark, genietend van een glaasje wijn en elkaar in de schijn van het late avondrood, terwijl de kleinkinderen de eendjes voeren.

5 Wat betekent dat nu concreet?

Laten we even bekijken wat dat concreet betekent als een zelfstandige op 65 jarige leeftijd elke maand

een aanvullend netto-inkomen van 1 500 euro wil krijgen.
Als uitgangspunt nemen we een man van

30 jaar die actief blijft tot 65 jaar, met een jaarinkomen van 50 000 euro.

Wanneer deze zelfstandige een maandelijks aanvullend pensioen van 1 500 euro wil, is er daarvoor een

jaarlijkse premie nodig van 5 755,20 euro, of 479,60 euro per maand in een groepsverzekering of in

langetermijnsparen.
Deze premies bouwen dan een kapitaal op van 289 500 euro.
Dat kapitaal kan men

dan gebruiken om levenslang een aanvullend netto inkomen van 1 500 euro per maand te genieten.

Bovendien kan de zelfstandige, naargelang de gekozen weg, fiscale voordelen genieten, binnen de

door de wet opgelegde beperkingen.

6 Besluit

Het VAPZ blijft een van de meest fiscaal aantrekkelijke formules voor zelfstandigen om een aanvullend

pensioen op te bouwen.
Zelfstandigen kunnen een VAPZ binnen bepaalde grenzen perfect combineren

met de hierboven behandelde, andere vormen voor aanvullende pensioenopbouw uit de tweede en

derde pensioenpijler, zoals een groepsverzekering, pensioensparen en langetermijnsparen.

De beste oplossing zal voor de meeste zelfstandigen bestaan in een combinatie van verschillende formules,

om zo optimaal gebruik te maken van alle mogelijke fiscale voordelen.
De optimale samenstelling

wordt op maat uitgewerkt en kan het best actief worden gevolgd gedurende de volledige loopbaan.

7 Praten werkt!

Vier oplossingen voor de uitdaging van de vergrijzing

Over minder dan vijf jaar beginnen de vergrijzingskosten op de Belgische overheidsfinanciën te wegen.

Tegen 2030 bedragen de jaarlijkse Belgische overheidsuitgaven 3,8% van het bbp, of ongeveer 10 miljard

euro meer dan vandaag.
De maatregelen die tot nu toe werden genomen, zijn eerder te beschouwen

als een druppel op een hete plaat.
Extra maatregelen zijn dus broodnodig, en hoe langer we die

uitstellen, hoe pijnlijker de situatie wordt.
Toch zijn er in België meerdere remedies waarmee de gevolgen

van de vergrijzing kunnen worden opgevangen.
Een aanzet geven we alvast in bijgaande tabel,

een sterkte-zwakteanalyse van ons lanD.

SWOT-analyse België

Sterkte Zwakte

Zeer welvarende bevolking Laks begrotingsbeleid

Gelijkmatige verdeling rijkdom Lage activiteitsgraad

Goed uitgebouwd socialezekerheidsstelsel Lage pensioneringsleeftijd

Hoog opgeleide bevolking Hoge belastingdruk

Open internationaal georiënteerde economie Inefficiënte en dure overheid

Gevaar Remedie

Explosie kosten socialezekerheidsstelsel Opvangen deel vergrijzingskosten door lagere

rentelasten

Implosie dekking socialezekerheidsstelsel Economische groei opkrikken door langer werken

met meer mensen

Verdere erosie concurrentiekracht Verhogen efficiëntie overheid

Gebrek aan werknemers na 2010 Herstel van Waalse economie

Bron: Naar Grijsland, K.
De Leus en P.
Huybrechts

Waar we de oplossing alvast niet moeten zoeken, is in een daling van de pensioenen of in het snijden

in de gezondheidsuitgaven.
Het gemiddelde Belgische pensioen behoort al tot de laagste pensioenen

in EuropA. We kunnen de pensioenuitgaven onder controle houden, maar meer ook niet.
Dat geldt ook

voor de gezondheidsuitgaven.
Die mogen - volgens het uitgestippelde scenario van de Vergrijzingscommissie

- de komende decennia maximaal in een tempo van 3% per jaar groeien.
Noodzakelijk, maar

niet eenvoudig.
De voorbije jaren was dat groeitempo maar liefst 4,5%.
Ook hier zullen keuzes moeten

worden gemaakt om de uitgaven in de hand te houden.

Mogelijkheden zijn er wel in andere domeinen.
Om de vergrijzingsuitdaging aan te pakken, moeten

we ons zowel richten op het onder controle houden van de kosten als op het opvoeren van de

inkomsten.
Die aanpak kan worden samengevat in een 4-sporenbeleid:

1 De budgettaire ruimte als gevolg van de dalende rentelasten moet voortaan worden gespaard in

plaats van ze te gebruiken voor lopende uitgaven.
Dat zorgt voor een belangrijke voorfinanciering

van de vergrijzingskosten.

2 Meer mensen, die langer aan de slag blijven, moeten zorgen voor een compensatie voor de onafwendbare

daling van de beroepsbevolking.

3 Een verhoging van de overheidsefficiëntie komt de productiviteit van de volledige Belgische economie

ten goede.
Het kan bovendien belangrijke besparingen opleveren.

4 Wallonië moet een economische inhaalbeweging maken tegenover Vlaanderen.

1 employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • nummer 3 • mei 2007

Spoor 1: lagere rentelasten

De kiezers moeten de vergrijzing oplossen.
Ze moeten integere politici verkiezen met een langetermijnvisie.

En geen gulle Sinterklazen die vleiend en sussend een pluchen carrière uitbouwen (Grijze Wijsheid

15)*

Tot voor enkele jaren dacht men de stijgende kosten van de vergrijzing grotendeels op te kunnen vangen

door de daling van de rentelasten.
Men moest er alleen maar voor zorgen dat de overheidsschuld

snel genoeg zou terugvallen.
We zouden dan kunnen profiteren van het fenomeen van de zogenoemde

omgekeerde rentesneeuwbal.
Hoe lager de overheidsschuld, hoe lager de rentelasten, hoe meer

ruimte over om de overheidsschuld terug te betalen, enzovoort.

Door de rentedaling en de daling van de schuld betalen we vandaag minder dan 4% van het bnp aan

rentelasten.
In 1995 liepen de rentelasten nog op tot 10%.
Tegenover begin jaren ‘90 betaalt de overheid

jaarlijks tien miljard euro minder aan rentelasten.
Reserveer dat bedrag en het vergrijzingsprobleem

is opgelost, niet? Juist, maar het lagere bedrag aan rentelasten werd volledig opgesoupeerD.

Een verdere toekomstige daling van de rentelasten kan de oplopende vergrijzingskosten niet meer

alleen financieren.
Wel blijven een daling van de rentelasten en een versnelde schuldafbouw essentieel

om de financiële gevolgen van de vergrijzing te kunnen blijven opvangen.
De vrijgekomen ruimte moet

dan wel daadwerkelijk worden gebruikt voor de financiering van de toekomstige, oplopende vergrijzingskosten.

Nieuwe overheidsinitiatieven, zoals we die de voorbije tien jaren vaak hebben gezien,

zullen dan drastisch moeten worden beperkt.

Volgens een recent rapport van de Hoge Raad voor Financiën moet in 2007 een structureel overschot

op de begroting van 0,3% van het bbp worden geboekt, en dat zonder eenmalige maatregelen.
In de

daaropvolgende jaren zorgt een stabiele primaire balans - inkomsten min uitgaven exclusief rentelasten

- in combinatie met het verder oplopen van de gespaarde rentelasten voor een jaarlijkse stijging

van het begrotingsoverschot met 0,2 procent van het bbp.

De voorfinanciering van de vergrijzingskosten

?? Begrotingssaldo (linkerschaal) ?? Overheidsschuld (rechterschaal)

?? Primair saldo (linkerschaal)

4,44

employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007 15

In het voorgestelde scenario loopt het totale begrotingsoverschot geleidelijk op tot bijna 2,0% van het

bbp in 2017-19.
Daarna daalt het begrotingsoverschot opnieuw geleidelijk (door de alsmaar oplopende

kosten van de vergrijzing), tot een evenwicht wordt bereikt (omstreeks 2035).
Tegen het einde van de

periode convergeert het naar een tekort van iets minder dan 1% van het bbp.
Op die manier wordt

toch nog 80% van de totale budgettaire kosten van de vergrijzing tot 2050 voorgefinancierD.

Realistisch? Eerder voluntaristisch.

Ten eerste impliceert het een daling van de overheidsschuld tot minder dan 20% tegen 2030.
Een

tweede reden voor ons scepticisme is een blik op het recente verleden.
De jaarlijkse rentelasten daalden

van 2000 tot 2006 met bijna 3% van het bbp.
De vrijgekomen ruimte werd niet gespaard, maar volledig

ingepikt voor het opschroeven van de uitgaven.
Het primaire overschot daalde over dezelfde periode

van 7% naar 4,2 %.

Ook Fons Verplaetse, eregouverneur van de Nationale Bank en architect van menig herstelplan, gelooft

blijkbaar niet in oplopende begrotingsoverschotten.
In een interview met het weekblad Trends zegt hij:

“Zo heb ik geleerd dat elk begrotingsoverschot bij de eerste gelegenheid opnieuw wordt ingepikt.
De

enige oplossing is het opkrikken van de werkgelegenheidsgraaD. Werk, werk en nog eens werk.
Dat

hebben we nodig.

Spoor 2: langer en met meer mensen werken

Als we met 20% meer mensen tot 65 jaar werken, is er geen vergrijzingsprobleem.
Maar dat willen we

niet.
Dus is er een probleem.
(Grijze Wijsheid 4)*

De vergrijzingsfactuur is perfect betaalbaar, zo beweren de vergrijzingsnegationisten.
En zij hebben

gelijk ...als we de uitgaven strikt onder controle houden (zie hierboven) én een jaarlijkse groei realiseren

van gemiddeld 2% tijdens de komende 30 jaar.
Wishful thinking?

De Europese Commissie ziet de gemiddelde groei in Europa – en dus ook de Belgische groei – tegen

2030 alvast vertragen tot 1,2%.
Gemakkelijk wordt het dus niet.

De jaarlijkse economische groei is gelijk aan de groei van de productiviteit plus de groei van het aantal

werknemers.
De jaarlijkse bijdrage vanwege de beroepsbevolking wordt negatief ergens tussen 2010

en 2015 (zie grafiek op volgende pagina).
De groei zal dan voor het overgrote deel moeten komen van

de productiviteitsgroei.
Verder moet een verhoging van de arbeidsparticipatie de daling van de beroepsbevolking

compenseren.

Ontwikkeling Belgische beroepsbevolking (2000-2050)

Ruimte voor een toename van de arbeidsparticipatie is er in overvloeD. Vooral bij de jonge (15- tot 25-

jarigen) en de oude (55- tot 65-jarigen) potentiële werknemers is er een lage participatiegraaD. Daarbij

is het aan de slag houden van de ouderen de meest cruciale schakel.

Amper één op drie 55- tot 64-jarigen is aan het werk.
Daarmee is de lage activiteitsgraad van ouderen

een geweldige uitdaging voor ons land, maar tegelijkertijd biedt dit ook grote kansen.
Louter bij wijze

van verkenning wilde de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid de invloed meten in de veronderstelling

dat de momenteel 50- tot 54-jarigen tot hun 65e aan het werk blijven.
In dat geval mag worden gerekend

op 500 000 extra werkenden in 2010 en op 250 000 extra banen in 2020.
Verandert er niets aan de

huidige situatie, dan daalt het aantal werkenden met 300 000 eenheden.

1 employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • nummer 3 • mei 2007

De maatregelen die moeten worden genomen om ouderen langer aan het werk te houden, zijn te

divers en te uitgebreid om in er in dit artikel verder op in te gaan.
Alvorens die maatregelen succes kunnen

hebben, moet evenwel één misverstand dringend uit de wereld worden geholpen: een gelijktijdige

verhoging van de arbeidsparticipatie van zowel de jongeren als de ouderen is niet contradictorisch.
Hoe

hoger de activiteitsgraad bij de ouderen, hoe lager de algemene werkloosheiD.

Een terugblik op 25 jaar vervroegd uittredingsstelsel in België maakt het dramatische resultaat van de

‘ouderen maken plaats voor jongeren’-filosofie duidelijk.
Sinds het stelsel begin jaren tachtig op poten

werd gezet, klom het aantal bruggepensioneerden en oudere werklozen met 240 000.
In dezelfde periode

daalde de jeugdwerkloosheid met amper 6 000, terwijl de betrokken bevolkingscategorie aanzienlijk

afnam.
Minder werkende ouderen zorgen ervoor dat meer jongeren aan de slag kunnen? Natuurlijk

niet.
Zoals er ook niet meer vrouwen aan de slag kunnen als we de mannen aan de kant schuiven.
Of

omgekeerD.

Spoor 3: verhogen efficiëntie

Woorden wekken, voorbeelden strekken.
België moet zijn waterhoofd kwijt.
Het overheidsapparaat

moet snel heel wat productiever worden (Grijze Wijsheid 14)*

Meer mensen langer aan de slag houden, is het belangrijkste spoor.
Productiviteit is het tweede bestanddeel

van economische groei.
De Vergrijzingscommissie gaat uit van een jaarlijkse productiviteitsgroei

van 1,75% om een gemiddelde groei van 2% tot 2030 te realiseren.
Zorgwekkend in dit verband is dat

de productiviteitsgroei de voorbije 25 jaar amper 1,45% per jaar bedroeg.
Meer investeren in innovatie,

stimuleren van concurrentie, het stoppen van de hersenvlucht uit België en Europa: het zet allemaal

zoden aan de dijk.

Evenals een productievere overheiD. Vandaag gaat er van elke 2 euro 1 door de handen van de Belgische

Staat.
De inefficiëntie daarvan gaat ten koste van de productiviteit van heel de economie.
Ook

op dit vlak is er voldoende ruimte voor verbetering.

Ontwikkeling Belgische beroepsbevolking (2000-2050)

Bron: VS Census cijfers, eigen berekeningen

2000-2005

2005-2010

2010-2015

2015-2020

2020-2025

2025-2030

2030-2035

2035-2040

2040-2045

2045-2050

0,400%

0,200%

0,000%

-0,200%

-0,400%

-0,600%

-0,800%

0,221%

0,280%

-0,141%

-0,338%

-0,567%

-0,747%

-0,629%

-0,457%

-0,346% -0,363%

Gemiddelde jaarlijkse bijdrage van de groei van de

beroepsbevolking (20-65) aan de economische groei

in België bij een constante participatiegraad

employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007 17

België geeft, in procent van het bbp, op vier landen na het meeste uit aan overheidsbestedingen van

de 15 EU-landen.
Volgens een studie van de ECB staan we qua efficiëntie van de overheid echter amper

op de elfde plaats.
En wat betreft het vertrouwen van de burgers in die overheid staan we op de op

twee na laatste plaats, in het ‘selecte’ gezelschap van Griekenland en Italië.

Met minder primaire uitgaven (uitgaven exclusief rentelasten) levert een lange lijst van landen veel

betere overheidsprestaties af.
Om het gemiddelde van al die landen te halen, moet de kwaliteit van de

overheidsdiensten in België met 5% worden opgeschroefd tegenover het niveau van 2000, zo berekende

het VBO.
Tegelijkertijd moeten de primaire uitgaven dalen met 2,6% van het bbp.
Die besparing

kan dan weer worden gebruikt om de kosten op arbeid naar beneden te halen.
Buitenlandse

bedrijven investeren opnieuw in België, meer mensen kunnen aan de slag, enzovoort.

De theorie ziet er goed uit.
De praktijk uit het verleden is weer niet veelbelovenD. De hervorming van

de overheidsdiensten, het zogenaamde Copernicusproject, leidde tot niets.
En zopas werd duidelijk dat

het informatiseringsproject bij Justitie, het Phenixproject, eveneens is uitgedraaid op een fiasco.
Er

moet duidelijk nog een lange (lijdens)weg worden afgelegD.

Spoor 4: Wallonië

Het hemd is ook voor de Vlamingen nader dan de rok.

Als straks de vergrijzing Vlaanderen zwaar treft, zullen de transfers naar Wallonië nog minder worden

aanvaard (Grijze Wijsheid 13)*

De ontwikkeling van de Waalse economie had de voorbije halve eeuw eveneens meer weg van een lijdensweg

dan van een overwinningstocht.
In amper een periode van 35 jaar is het welvaartsniveau van

de Walen teruggevallen tot 70% van dat van de Vlamingen.
Een jaarlijkse transfer van bijna 7 miljard

euro verzacht de pijn.

Voor Vlaanderen betekent dat een flinke aderlating.
De Commissie voor de Vergrijzing schat de jaarlijkse

meerkosten van de vergrijzing voor België tegen 2030 op ongeveer 10 miljard euro.
Het verdwijnen

van die transfer zou Vlaanderen heel wat ademruimte geven om zich te wapenen tegen de vergrijzing.

Dat is nodig, want Vlaanderen vergrijst sneller dan Wallonië.

Een economische inhaalbeweging bij onze Franstalige landgenoten is dus meer dan gewenst.
En die

komt er liefst zo snel mogelijk.
Want al zouden Wallonië en Brussel de komende decennia sneller

groeien dan Vlaanderen, dan nog gaan de transfers de volgende 3 à 4 decennia in de richting van Wallonië.

Maar zelfs dat is hardop dromen.
Voorlopig is er nog geen sprake van een Waalse

inhaalbeweging.
Wallonië kampt met structurele problemen: een werkloosheidsgraad die dubbel zo

hoog ligt als in Vlaanderen, een hoge jeugdwerkloosheid als gevolg van een ondermaats onderwijssysteem,

en lonen die te hoog liggen in verhouding tot de productiviteit.
De Waalse problemen verschillen

in belangrijke mate van de Vlaamse.
Een regionalisering van enkele federale bevoegdheden

biedt mogelijk een oplossing om een beleid op maat uit te werken voor elke regio.

De wederopbouw van Wallonië zal niet eenvoudig zijn.
Na vijftien Waalse groeiplannen kwam het

zogenoemde Marshall-plan.
De inhoud ervan is mager.
Het initiatief toont wel aan dat men zich ervan

bewust is dat er iets moet worden ondernomen.
Cruciaal in de wederopbouw is het aanwakkeren van

de ondernemingszin.
Het inkrimpen van het beslag van de overheid op de Waalse economie, zou een

belangrijke stap in de goede richting zijn.

18 employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007

Een herstel is mogelijk.
Getuige daarvan de remonte van vele andere oude Europese industriebekkens.

En voor de aantrekkingskracht van de eigen economie, heeft Vlaanderen alle belang bij een welvarende

buur.

Besluit

Over minder dan vijf jaar worden de kosten van de vergrijzing in België voelbaar.
Verschillende wegen

moeten worden bewandeld om de uitdaging aan te gaan.
Het onder controle houden van de pensioenen

gezondheidskosten is cruciaal.
Daarnaast moet een groot deel van de vergrijzingskosten worden

voorgefinancierd door de budgettaire ruimte als gevolg van de dalende rentelasten op te sparen.

Maar het beperken van de uitgaven moet ook gepaard gaan met het op peil houden van de inkomsten.

De onafwendbare daling van de beroepsbevolking kan worden gecompenseerd door meer mensen

langer aan de slag te houden.
De huidige, lage arbeidsparticipatie wordt zo omgezet in een geweldige

kans.
Een verhoging van de overheidsefficiëntie zou bovendien de productiviteit van heel de Belgische

economie ten goede komen.
Slaagt Wallonië er ten slotte in een economische inhaalbeweging te

maken tegenover Vlaanderen, dan vermijden we dat wat vandaag een uitdaging is, morgen een gigantisch

probleem is geworden.

Koen De Leus

auteur van Naar Grijsland

Wee hun kleinkinderen! Zij zullen in Grijsland al snel merken dat dit land in een gevaarlijke tropische cyclonenzone ligt! De vele gevaren van Grijsland beschrijven, dat vormt dan ook het inleidende deel van De Leus’ boek: Niet alleen zullen de uitgaven voor de pensioenuitkeringen sterk de hoogte in stijgen, ook de gezondheidsuitgaven zullen de komende decennia een hoge vlucht nemen.
En samen met dit, zullen ook de staatsfinanciën kreunen onder dit overgewicht: bij huidig ongewijzigd beleid wordt er tegen 2050 een gemiddelde staatsschuld van over de 200% in BBP-termen voor de Europese Unie verwacht! Ook voor de werkgelegenheid heeft dit weinig frivole gevolgen: gezien de hogere afhankelijkheidsratio, zal de bevolking op arbeidsleeftijd de komende decennia drastisch dalen.
Zo ook de productiviteit per werknemer.
Deze vergrijzingmalaise zorgt ervoor dat de internationale rentetarieven gevoelig zullen stijgen (ten gevolge van de hoog oplopende begrotingskorten en staatsschulden), wat dan weer tot een ineenstuiking van de financiële markten kan leiden.
Op langere termijn zal dan ook de economie in haar geheel forse klappen krijgen.
En wie dacht nu vlug de koffers te pakken, België te verlaten en zo de vergrijzingvloedgolf te ontwijken, komt er bedrogen uit: Grijsland congrueert namelijk niet met de huidige Belgische staatsgrenzen.
Het is een groots imperium dat zich uitstrekt van de VSA, over Europa tot – zij het iets later – ChinA. Wel is het zo dat de Angelsaksische landen (Australië, VSA en VK) beter gewapend zijn tegen de vergrijzing.
Dit komt vooral omdat pensioensparen buiten het wettelijk pensioen om er veel beter geïntegreerd is.

Maar tegenover al deze afstormende ellende, stelt de auteur ook wel enkele remedies voor.
Ook de Europese Unie moet een handje helpen om de problematiek van de vergrijzing op te vangen.
Gezien de vergrijzing niet alleen louter een pensioen- of werkgelegenheidsprobleem is; maar zelfs heel onze huidige sociale welvaartsstaat noopt tot veranderingen; heeft ook Europa enkele belangrijke sleutels in handen.
Vooreerst moet de EU zich terug focussen op haar core business waarvoor het in feite werd opgericht: economische samenwerking.
De auteur stelt dan ook dat het een haast dramatische zaak is dat de E(M)U zich in haar protectionistische schulp terugtrekt: het stabiliteitspact (maximaal toegelaten begrotingstekort van 3% v.
h.
BBP en maximale staatsschuld 60%/BBP) is op aandrang van de grotere lidstaten – vooral Duitsland – overboord gegooid; de Lissabondoelstellingen om van Europa de meest competitieve economie ter wereld te maken zijn verwaterd en de Bolkesteinrichtlijn voor een vrij dienstenverkeer is na de stemming in het Europees Parlement ook niet meer wat het is geweest.
Het zijn echter juist die zaken zoals vrij verkeer van diensten, zoals een meer competitiegerichte economie en zoals een gecoördineerd Europees octrooirecht die Europa terug op de rails kan zetten om zo de budgettaire schok van de vergrijzing mee op te vangen.

En - het spreekt natuurlijk voor zich – ook onze Belgische regering(en) moet(en) dringend de nodige maatregelen treffen.
Volgens het laatste rapport (mei 2005) van de Studiecommissie voor de Vergrijzing zouden de Belgische overheidsuitgaven tegen 2030 met 3,6% stijgen ten gevolge van de veroudering van de bevolking.
Vooral de pensioenen zullen tegen dan zeer duur worden: maar liefst 12,3%/BBP zou er tegen die tijd aan deze uitgavenpost worden besteeD. Wat kunnen bijgevolg enkele remedies zijn? Het door de overheid gewaarborgde pensioen moet alleszins worden omgevormD. Op dit moment berust ons pensioensysteem op repartitie, wat betekent dat de actieve beroepsbevolking spaart voor het pensioen van de gepensioneerden.
Gezien de omkerende bevolkingspiramide is dit systeem echter langzaam zelfmoord aan het plegen.
Een algehele overstap naar het kapitalisatiestelsel dan maar, waarbij iedere werknemer spaart voor zijn of haar pensioen gedurende de loopbaan? Toch ook niet meteen een echte standvastige optie, gezien de grilligheid van de financiële markten en de rente.
Een mix tussen beiden lijkt dus optimaal Waar er wel mee dient opgepast te worden, is lukraak het mes zetten in de overheidspensioenen: volgens de auteur zou een daling van 10% van het overheidspensioen 5,2% van de 60-plussers onder de armoedegrens duwen.
Het is daarom dat er dringend meer aandacht moet gaan naar de tweede pensioenpijler (bedrijfsparen) en het extralegaal pensioen (derde pijler).
Wat de tweede pensioenpijler betreft, is de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) alvast een goede zet.
Zij dient echter wel nog verder verfijnd te worden.
Tot slot wijst De Leus er nog op dat het huidige overgenereuze pensioenstelsel voor de ambtenaren dringend aan herziening toe.
Op dit moment worden de pensioenen van het overheidspersoneel nog uitgerekend op basis van een wet van 1844!

Naast de pensioenen, stelt zich voor België ook nog een gezondheidsuitdaging voor.
In 2004 nog werden de budgetten voor het Riziv met bijna 10% opgetrokken, wat ver buiten de wettelijke 4,5%-groeinorm ligt.
Een jaar later werden de gaten in de ziekteverzekering opgevuld met eenmalige maatregelen per ministerieel volmacht.
Die situatie is natuurlijk onhoudbaar.
In het boek wordt er dan ook voorgesteld om een alternatief vergoedingssysteem voor artsen op te stellen.
Op dit moment zijn het namelijk de artsen, en niet de consument/patiënt, die de overheidsuitgaven bepalen.
Voor het geneesmiddelenbeleid wordt ook in dit boek het kiwimodel aangeprezen.
Wel mag de openbare aanbesteding alleen maar plaatsgrijpen op geneesmiddelen waarvan het patent al vervallen is, en dus ook aan concurrentie uit de generische sector onderhevig is.
Dit teneinde de generische industriesector in dit land – goed voor 26.
000 jobs – te vrijwaren.
En ten slotte moet ook de rol van de ziekenfondsen in de uitbesteding van overheidsmiddelen herzien worden.

Ook op de Belgische arbeidsmarkt is een ommekeer van het beleid meer dan eens nodig.
Het brugpensioen moet gewoonweg afgeschaft worden.
Dit brengt de werkgelegenheid van de jongeren zeker niet in gevaar, gezien de werkgever de loonkost kan “spreiden” over meerdere werknemers.
Een pensioenmalus voor werknemers die vervroegd de arbeidsmarkt uittreden kan ook efficiënt werken.
Ook de auteur van dit boek wijst op zeer klassieke, doch effectieve, maatregelen om de sociale zekerheid te redden: verlaging van de loonkost, vermindering van de fiscale druk en verzwakking van de typisch Belgische regelitis.
Tot slot wordt erop gewezen dat om de sociale zekerheid te herfinancieren, noch een algemene sociale bijdrage (ASB), noch een verschuiving van directe naar indirecte belastingen en noch een robottaks op productie & technologie economisch heilzaam werkt.

De vraag die men bij dit alles uiteraard ook dient te stellen is of deze oplossingen wel per definitie binnen een Belgisch kader dienen opgelost te worden.
De auteur wijst er namelijk op dat de jaarlijkse financiële transfers van Vlaanderen naar Wallonië een hypotheek leggen op de economie van beide landsdelen.
En hoewel de vergrijzing harder in het Noorden dan in het Zuiden van dit land zal optreden, lijkt het misschien nog niet zo onverstandig afscheid te nemen van het Belgische systeem.
Dit omdat tewerkstelling, productiviteit en welvaart sleutelfactoren zijn voor een geslaagde opvang van het vergrijzingsprobleem.
Zaken die Vlaanderen zonder een Belgische context veel beter kan benutten.

In het allerlaatste hoofdstuk van het boek verlaat de auteur even het maatschappelijk toneel, en bestudeert hij de gevolgen van de vergrijzing op de financiële markten.
Een zogenaamde “asset meltdown” lijkt op termijn niet geheel onrealistisch: Van zodra de babyboomgeneratie (geboren tussen 1945 en 1960) op pensioen gaat, zullen zij geleidelijk aan meer ontsparen (= consumeren) danwel sparen.
Dit impliceert een verkoopgolf van financiële activa, wat op haar beurt weer leidt tot een ineenstoring (= meltdown) van de financiële markten.

Alleszins is dit boek zeker een must voor al wie geïnteresseerd is in de toekomst van het Belgische pensioen- en socialezekerheidsstelsel.
Er is trouwens nog een klein extraatje voor de lezer: het voorwoord van het boek werd namelijk geschreven voor Vlaams minister-president Yves Leterme (CD&V).

Econoom Koen De Leus doet in zijn nieuw boek Naar Grijsland een van de laatste taboes in België sneuvelen.
Ambtenaren krijgen in België een veel hoger pensioen dan veel werknemers en zelfstandigen.
Dat diende vroeger ter compensatie van een lagere wedde tijdens hun loopbaan.
Maar volgens De Leus is die loonkloof intussen gedicht.
Om de vergrijzing aan te kunnen, zullen de ambtenarenpensioenen omlaag moeten.

,,Er is dringend nood aan meer samenhang'', waarschuwde ook Vlaams minister-president Yves Leterme (CD&V) gisteren.
,,We zitten met een wildgroei van stelsels.
'' Leterme wil de deelgebieden - en dus ook zijn eigen Vlaamse regering - meer verantwoordelijk maken voor maatregelen die gevolgen hebben voor de pensioenkosten.

Leterme vreest bovendien dat de federale regering ,,een ongedekte pensioenschuld'' opbouwt door allerhande pensioenverplichtingen over te nemen - recent nog die van de NMBS - zonder dat daar geld tegenover staat.
,,Ik zie geen duidelijk aanwijzing dat er verder reserves worden opgebouwD.''

,,Leterme is niet consequent'', reageert federaal minister van Pensioenen Bruno Tobback (SP.
A).
,,Amper een jaar geleden voerde de federale regering een heffing in op het vakantiegeld van Vlaamse ambtenaren.
Toen stond de hele Vlaamse regering in vuur en vlam.
Als Leterme intussen van mening veranderd is, zal ik hem zo snel mogelijk uitnodigen om over de zaak te praten.
Daar heb ik geen rondetafel voor nodig.
De enigen die nu niet bijdragen voor de pensioenmaatregelen die ze nemen, zijn precies de gemeenschappen en gewesten.
''

Tobback is het wel eens met de stelling dat de pensioenen van sommige ambtenaren ,,onrechtvaardig hoog'' zijn.
Zo'n 1.
500 ambtenaren krijgen het bruto maximumpensioen van 5.
258 euro per maanD. (WWI) ;

Witte stranden, zwart geld      Robinson Jeffrey      Economie

Witte stranden, zwart geld: In zijn nieuwste boek, dat leest als een spannend true-crime verhaal, volgt de journalistieke grootmeester Jeffrey Robinson de weg van het zwarte geld: de straten van Manchester, Karachi, Chicago, Dubai, via de Kanaaleilanden naar de witte stranden van de Kaaiman eilanden en andere exotische eilanden.
Uiteindelijk leidt die weg naar de dealing rooms in New York, de bankkluizen in Zürich en de luxueuze directiekantoren in de Londense City.

Robinson onthult welke jursiten, bankiers, acountants, topmanagers, commissarissen, dictators, regeringen etC. zich bezighouden met deze duistere praktijken.
En hoe achter een facade van wetten en regels die wereld doelbewust in stand wordt gehouden - een wereld waar criminelen, terroristen en zakentycoons naast elkaar leven, buiten bereik van de wet en met een groeiende, onzichtbare macht,

Bij zo'n titel dringen Miami Vice-achtige visioenen zich op.
Maar de werkelijkheid is al spannend genoeg.
Immense stromen aan zwart geld gaan de wereld ronD.

Onderzoeksjournalist Jeffrey Robinson, die eerder ‘De witwassers’ publiceerde, schat de omvang daarvan op zeshonderd à zevenhonderd miljard dollar.
Voor het leeuwendeel drugsgeld, maar het onderscheid met terreurgeld is vaak moeilijk aan te geven, aangezien terrorisme en criminaliteit ‘tweelingen’ zijn.
In zijn ruim vierhonderd pagina's tellende boek volgt Robinson de wegen van dit zwarte geld, de personen en instellingen die erbij betrokken zijn, en aldus de achterflap ‘hoe zij het vaak dodelijke spel spelen’.
Het boek zelf is geschreven in dezelfde crime novel-stijl.
Maar interessant is het wel.
Ook Nederland speelt een rol.
Nederland was volgens Robinson lange tijd aantrekkelijk voor financiële schemeractiviteiten, vanwege zijn ingebouwde ‘wasserettes’ (Nederlandse Antillen) en het feit dat banken lange tijd gewend waren aan contant gelD. Bovendien had de politie het in de regel ‘veel te druk met de bestrijding van heroïne’.

Het buitengaats bankieren in het Caraïbisch gebied en in Latijns-Amerika, mag zich verheugen in een groeiende belangstelling van handige zakenlui en slimme fiscalisten.
Maar ook van belastingontduikers, witwassers en andere sjoemelaars, zegt Jeffrey Robinson - veelgevraagd spreker en auteur op dit terrein.

Robinson is door zijn uitgever naar Nederland gehaald om zijn nieuwe boek, Witte Stranden, Zwart Geld te promoten.
En dus legt de Amerikaan aan een zaal vol genodigden op Nyenrode uit hoe eenvoudig het witwassen van geld is.
Tot zijn grote spijt, dat wel.
Want wie de witwasindustrie aan weet te pakken, stelt Robinson, treft de drugshandel in het hart.

Robinsons boek behandelt de enorme vlucht die de handel in zwart geld in grote delen van de wereld heeft genomen.
'In het Caraïbisch gebied draait de economie van een aantal eilandengroepen voor een groot deel op het faciliteren van witwassen en belastingontduiking', zegt Robinson.

Sterker nog: de eilanden beconcurren elkaar om wie de beste fiscale faciliteiten voor buitenlanders heeft.
En dus garanderen eilandjes als Nauru (tienduizend inwoners, vierhonderd offshore banken) en Niue (tweeduizend inwonders, 10 procent van het nationaal inkomen bestaat uit leges van buitenlandse banken en brievenbusfirma's) volledige anonimiteit en een nul-procent belastingtarief voor buitenlandse bedrijven.

'Deze eilandjes concurreren met de traditionele belastingparadijzen, waar het nog steeds goed zaken doen is', zegt Robinson.
'En dat zijn zeker niet alleen derdewereldlanden.
Er kan nog steeds razend veel op Gibraltar en de Maagdeneilanden - terwijl die bij Groot-Brittanië horen.
En de VS heeft met de staat Delaware een offshore-paradijs op eigen bodem.
'

Ook in gastland Nederland is van alles mogelijk, weet Robinson.
Bijvoorbeeld in het onroerend goed: 'Handelen in panden blijft een ideaal middel om vuil geld schoon te maken', zegt Robinson.
'In Londen is bijvoorbeeld een groot deel van de Docklands met drugsgeld gebouwD. De trucs zijn internationaal.
'

Jan Joling, ooit chef van de fraude-afdeling van accountantskantoor Deloitte en inmiddels eigen baas, kan dat beamen.
'Het is een feit dat er fout geld in Nederlands onroerend goed zit', houdt Joling de zaal voor.
De accountant is directeur van de 4iTrust Group, die in opdracht van overheden en bedrijven naar fraude en oplichting speurt.

Curieus detail: een van Jolings financiers, en ook aanwezig tijdens de presentatie van het boek van Robinson op kasteel Nyenrode, is Nina Brink.
De zakenvrouw heeft aan de World Online-affaire niet bepaald een brandschoon en integer imago overgehouden.
'Ach', zegt Joling, 'dit hoor ik zo vaak.
Ze bemoeit zich niet inhoudelijk met het bedrijf.
En bovendien: ze is nooit veroordeelD.'

Joling verbaast zich hardop over de stroom fraudezaken die Nederland de laatste jaren gekend heeft.
Die loopt van witwassende luchtvaartmaatschappijen, een vermoorde vastgoedondernemer, de verdwenen miljoenen bij het Rotterdamse havenbedrijf, de gaten in de boekhouding van de LPF, tot faillisementsfraude ('vrijwel nooit onderzocht') en het boekhoudgeknoei bij AholD. 'We kunnen al lang niet meer volhouden dat ons land brandschoon is', zegt Joling.

Dat is koren op de molen van Bob Hoogenboom, professor in de criminologie aan hetzelfde Nyenrode.
Hoogenboom verzet zich tegen het beeld dat criminelen een soort buitenaardse wezens zijn, die de beschaving van buitenaf bedreigen.
'Neem het lingo van politici en rechtshandhavers', zegt Hoogenboom.
'De onderwereld zou de bovenwereld penetreren.
Idiote Freudiaanse beeldspraak.
De macht maakt maar al te vaak gebruik van de diensten van criminelen.
Die hebben een functie in de maatschappi J.'

Het beeld van criminelen als aliens is dom, maar begrijpelijk.
'We willen graag het beeld in stand houden dat boeven van buiten komen.
Dat criminaliteit alleen broeit in bepaalde etnische groepen.
Nederlanders zijn nog een streepje erger: die denken dat het gesjoemel stopt zodra je de Belgisch-Nederlandse grens passeert.
'

Maar misdaad, of het faciliteren ervan, is volgens de hoogleraar een 'gewoon' beroep met de bijbehorende mores.
'Ik heb cursussen gegeven aan financiële professionals in het Caraïbisch gebied', vertelt Hoogenboom.
'Alle verhalen over moraliteit, wetsovertredingen en criminaliteit vliegen over hun hoofden heen.
Daar zijn ze helemaal niet mee bezig.
'

Dat is precies de context van de financiële criminaliteit, die Jeffrey Robinson beschrijft.
De bankiers, advocaten en juristen in de Caribbean verrichten volgens hem dezelfde handelingen voor grote ondernemingen, rijke Arabieren of Aziaten, als voor witwassende drugsbaronnen en oplichters.

'Het is een beangstigend verhaal', besluit Robinson.
'Politiek en politie zoeken nog steeds naar schemerige types die met zakken vol contant geld de bank binnenwandelen.
Maar ze vechten de vorige oorlog.
Fout geld is net zo internationaal en watervlug als het geld van de Enrons en Parmalats van deze werelD. Pas als dat doordringt, kan er iets gebeuren.
' ;

De Amerikaanse uitdaging      Servan Schreiber J.J.      Economie

J.J.Servan-Schreiber maakte tijdens de oorlog deel uit van de Vrije Franse Strijd-krachten.
In 1948 werd hij redacteur buitenland van het dagblad Le Monde.
Van 1952 tot 1955 was hij medewerker van Pierre Mendès-France.
Als reserve luitenant moest hij dienen in de Algerijnse oorlog (1956-1957) na zijn terugkeer schreef hij het geruchtmakende Luitenant in Algerije.
Hij is oprichter van het weekblad L'express.
Servan-Schreiber beschouwt zichzelf als een gematigd socialist en is overtuigd anti-Gaullist.

De oorspronkelijke uitgave van Le défi américain beleefde in Frankrijk in recordtijd een ongekend succes.
Door links en rechts geprezen werd het tot het gesprek van de dag.
Dit stond los van het in Frankrijk sterk levende anti-Amerikanisme, want ; ;De Amerikaanse uitdaging ; ; is het tegengestelde van een anti-Amerikaans geschrift.
Het kwaad schuilt niet in het Amerikaanse vermogen, maar in het Europese onvermogen, zegt de schrijver.
Dit boek is een feitendossier over de groeiende achterstand van Europa op Amerika op wetenschappelijk, technologisch en industrieel gebieD. Het is nu nog niet te laat om die achterstand in te halen, aldus de schrijver, en dat is minder een kwestie van geld dan van onderwijs en management.
Er moet snel veel veranderen in Europa, anders wordt het onherroepelijk een tweederangs macht in de wereld, een semi-kolonie van de gigant AmerikA.

De ondergang van Fortis      Debels Thierry      Economie

In enkele dagen tijd werd een van de grootste banken van België geheel ontmantelD. Hoe heeft het zover kunnen komen? In 'De ondergang van Fortis' onderzoekt Thierry Debels de rol van alle verantwoordelijke partijen.

Hoe komt het dat de aandeelhouders de overname van ABN Amro in 2007 massaal goedkeurden? Loog de top van Fortis over de blootstelling aan giftige leningen? Wat was de rol van de toezichthouders? En wat was de verborgen agenda van Nederland bij het ontmantelen van de grootste bankverzekeraar van de Lage Landen? Wat bezielde de analisten toen ze het aandeel van Fortis tot het einde bleven aan raden? Waren journalisten wel altijd objectief bij de berichtgeving over de bank?

Thierry Debels probeert de échte waarheid over Fortis te achterhalen.
Hij baseert zich onder meer op tientallen gesprekken met de hoofdrolspelers en geheime documenten.
Die waarheid is voor sommige partijen zwaar te verteren, maar de auteur neemt zoals gebruikelijk geen blad voor de mond en stoort zich niet aan de politiek correcte conventional wisdom over Fortis.

Recensie door: Perry Oostrum  

In enkele dagen tijd, althans in de perceptie van het grote publiek, werd een van de grootste banken van België geheel ontmantelD. Velen vragen zich af hoe het zover heeft kunnen komen.
‘De ondergang van Fortis’ is niet het eerste boek dat is verschenen over deze kwestie en het zal ook niet de laatste zijn.

Een gebeurtenis van deze omvang, die zovelen geraakt heeft, roept zoveel vragen op, dat menigeen de tanden erin kan zetten.
Ook Thierry Debels doet een duit in het zakje en weet veel vragen te beantwoorden.
De analyse dat de raad van bestuur en het management van Fortis verantwoordelijk waren voor de ondergang van Fortis acht hij niet verkeerD. Terecht stelt hij echter dat het verhaal heel wat complexer is, omdat er een interactie plaatsvond tussen aandeelhouders, analisten, journalisten, toezichthouders, politici en toplieden.

Thierry Debels, bedrijfseconoom, gespecialiseerd in financiële economie, geeft met dit boek antwoorden op een groot aantal vragen die heersen rondom het ineenstorten van een bankbedrijf, dat nog niet zo lang geleden zo onaantastbaar leek.
Daarbij heeft hij zich gebaseerd op gesprekken met betrokkenen, alsmede op ‘geheime documenten’.
Van die laatsten zijn er enkele als illustratie in het boek opgenomen.
De antwoorden worden gepresenteerd door hoofdstuksgewijs de belangrijkste spelers langs te gaan.
Debels gaat er vanuit dat het verkeerd en in wezen louter populistisch is geweest de schuld te leggen bij Votron en Lippens, twee vertolkers van hoofdrollen in het dramA. Debels lijkt in het relativeren van de rol van de top zelfs zover door te schieten, dat het te weinig of helemaal niet rekening houden met het allerzwartste scenario de enige fout zou zijn die hen aan te wrijven is.
Een cliffhanger voor de rol die andere partijen gespeeld hebben? De top van Fortis krijgt immers wel een groot deel van de tekst toegemeten, inclusief een bijlage, waar de tien tactische en strategische fouten van deze groep nog eens worden samengevat.
Wel heel verhelderend, overigens.

Maar inderdaad, alle spelers krijgen ervan langs in ‘De ondergang van Fortis’: de adviseurs, waarvan vooral Merrill Lynch gezien wordt als het grote kwaaD. Lynch was aanstichter van het plan tot expansie, maar ook de toezichthouders, de politiek, de media en de aandeelhouders.
En wel op gedegen wijze, één die ook de oorzaken van het falen van de verschillende spelers blootlegt.
Zo wordt van toezichthouders gezegd dat deze hun werk niet goed hebben kunnen doen, omdat zij van onjuiste veronderstellingen en modellen uitgegaan zijn.
Door zich te richten op individuele banken en de risico’s die daarin te onderkennen zouden zijn, zijn zij voorbij gegaan aan de systeemfouten die in het financiële stelsel als geheel gebakken zaten en zitten.
Hij geeft ook aan, dat uitsluitend versterking van het toezicht, waar nu veel om geroepen wordt, geen zin heeft zonder die modellen ter discussie te stellen.

Het mooie van ‘De ondergang van Fortis’ vind ik de duiding van psychologische processen die in dit debacle een rol hebben gespeelD. Vaak biedt dit kinderlijk fraaie inzichten, zoals die van de no trade-paradox die impliciet besloten ligt in de efficiënte marktenhypothese.
Bovendien krijgen macht, ego en nationalisme op deze manier een verhelderende plek in het verhaal rondom Fortis.

Met de titel ‘De ondergang van Fortis’ heeft Thierry Debels zich enigszins tekort gedaan.
Zijn betoog gaat veel verder dan alleen Fortis; ook de kredietcrisis in het algemeen weet hij goed te analyseren.
Naast analyse, biedt het boek een overzichtelijke weergave van de feitelijke gebeurtenissen van de afgelopen jaren, niet alleen die rondom Fortis, maar ook van de crisis als geheel.
Mij heeft dat nog heel wat nieuwe inzichten opgeleverD.

Debels conclusie is ontnuchterend, maar ook angstaanjagenD. Overal hoor je dat er lessen getrokken moeten worden uit de kredietcrisis, maar in de toekomst zullen soortgelijke debacles plaats blijven vinden.
Terwijl Debels boek toch de nodige voeding geeft aan verbetering, zou je zeggen...‘De hebzucht van de mensen vindt altijd wel een manier om zich uit te leven’, meent Debels echter.
Op het laatste moment krijgt daarmee de mens als individu, als consument, toch nog een rol in het verhaal.
Althans zo lees ik het, want zo expliciet wordt het in ‘De ondergang van Fortis’ niet gemaakt.
Want is het niet zo, dat al wat er misgegaan is in bankenland niet had hoeven plaatsvinden als het publiek niet om grote risico’s en dito rendementen had gevraagd? ;

Het zwarte goud      Seifert      Economie

; ;Olie als bron van hebzucht, oorlog, macht en geld ; ;.
Het gaat dus een keer niet over de CO2-uitstoot en over hoe we de aardbol om zeep helpen, maar hoe de olie zélf voor miserie en ellende zorgt.
Het boek is een sterk staaltje van doorgedreven research, getuige daarvan de vele bronvermeldingen en de interessante bedrijfsportretten achteraan: na het eigenlijke verhaal worden immers een twintigtal profielen geschetst van de belangrijkste oliemaatschappijen.
En hun bijdrage aan deze miserie en ellende.

Voor een deel bevestigt het boek de tegenstrijdigheid die we eigenlijk allemaal kennen: hoe meer olie een land lijkt te hebben en hoe meer miljarden het binnenharkt met de verkoop ervan, hoe slechter het lijkt te gaan met het land zelf en vooral met de bevolking.
Hier wordt het allemaal in detail uitgespit.
Soms is het echt wel ontluisterend, om het eens met een woord te zeggen dat ik nog nooit eerder zelf gebruikt heB. Enkel landen die het sowieso al goed deden, zullen welvarender worden van oliedollars, de andere zijn hopeloos verloren, dat is de beknopte samenvatting.

En als het er nu al zo grimmig aan toe gaat, zie ik niet echt veel verbetering in het verschiet.
Want, ook al geloof ik in milieuvriendelijk en duurzaam leven als enige goeie oplossing om nog ergens te geraken, de olie zal tot de allerlaatste druppel worden opgebruikt en er zal nog veel meer onrecht voor gedaan worden.
En als je aan de hand van de bedrijfsportretten te weten tracht te komen bij welke maatschappij je wél nog je tank mag gaan vullen, dan zal al je moeite tevergeefs geweest zijn.

Tussen haakjes, misschien ken je de paginagrote advertenties van Total nog die onlangs in de pers verschenen: ze doen blijkbaar alle moeite om ook niet-conventionele bronnen te ontginnen om tegemoet te komen aan onze energienoden van de toekomst.
Misschien is dit wel veiliger dan gewoon de bodem leegzuigen en een land in de verdoemenis te storten! De bekende Canadese teerzanden bijvoorbeeld...Zij zouden miljarden vaten bevatten en Canada staat nou niet bepaald bekend om zijn horden terroristen.
Maar laat Google even los en je vindt al gauw de keerzijde van de medaille: per vat (van 159 liter) moet 2 ton teerzand worden afgegraven dat wordt afgevoerd in trucks (brochuurtje downloaden?) die 400 ton kunnen torsen en in vier scheppen gevuld zijn door al even gigantische graafmachines.
En bij het produceren komt vier keer meer CO2 vrij dan bij het importeren vanuit het Midden-Oosten.
Momenteel gaat het om een productie van 1 miljoen vaten per dag, terwijl we er dagelijks 84 miljoen opstoken.
Da's dus 13,4 miljard liter.
Per dag.

De invloed van de internationale olielobby op de wereldpolitiek wordt met elk gewapend conflict groter.
De uitzichtloze situatie waarin Irak is terechtgekomen sinds de VS het regime van Saddam Hoessein hebben omvergeworpen, verhindert grote conglomeraten zoals Halliburton niet om er grote winsten te maken.

 

Uit het jaarverslag 2004 van het Texaanse bedrijf blijkt dat Halliburton voor 7,1 miljard dollar aan opdrachten heeft binnengehaalD. Daarvan waren 1,9 miljard dollar voor opdrachten voor het Restore Iraqi Oil-project: het herstel van de Iraakse olie-infrastructuur.
Bovendien zijn allerlei dochterondernemingen van Halliburton actief in privébewakingsopdrachten en bij troepentransporten voor het Amerikaanse leger.
Amerikaans vice-president Dick Cheney was van 1995 tot 2000 CEO van Halliburton en was als een van de leidende neoconservatieven verantwoordelijk voor de harde confrontatiekoers in de Golfregio onder Bush.

Of neem Nigeria, de belangrijkste olieproducent van AfrikA. De economie is er volledig afhankelijk van olie die jaarlijks bijna twintig miljard dollar oplevert.
Toch leeft 60 procent van de Nigerianen nog steeds onder de armoedegrens.
Het oliegeld is vooral ten goede gekomen aan de elite van militaire dictators die het land jarenlang heeft uitgebuit en aan de Zwitserse banken.
Corruptie en grootschalige vervuiling van de Nigerdelta door lekkende pijpleidingen zijn de gevolgen waarmee de bevolking zich geconfronteerd ziet.

Een zelfde scenario herhaalt zich in Angola, Tsjaad en Soedan.
Het verhaal is bekend, maar toch biedt het boek ‘Het zwarte goud’ van de Oostenrijkse onderzoeksjournalisten Thomas Seifert en Klaus Werner een interessant inzicht in de macht achter de olie.
Zij beschrijven met veel voorbeelden en cijfermateriaal hoe olie brandstof geworden is van oorlogen, de oorzaak van corruptie en mensenrechtenschendingen en een voortdurende bron van milieuvervuiling.
Bijzonder interessant zijn de twintig bedrijfsportretten van de belangrijkste olieconcerns die het boek afsluiten.
Zo leren we dat het Britse olieconcern BP er begin 2005 prat op ging drie miljoen dollar te hebben geschonken voor de slachtoffers van de tsunami, precies evenveel als het concern in tweeëneenhalf uur aan winst maakt … Beide auteurs zien maar één oplossing: de wereld moet dringend van zijn olieverslaving afgeraken, een verantwoordelijkheid waartoe iedereen kan bijdragen.

Tijdperk van kentering      Drucker Peter      Economie

Welke ingrijpende veranderingen staan onze samenleving te wachten? Welke tekenen van kentering zijn reeds waarneembaar in onze maatschappij, in onze politieke doelstellingen, onze economie? Is het een kentering die uitzicht geeft op een nabije toekomst die voor ons allen anders zal zijn? In hoeverre verschilt de huidige maat-schappij van de toekomstige, die wij reeds duidelijk bespeuren, maar nauwelijks kunnen aanvaarden?

In zijn nieuwste boek belicht Drucker helder en met scherp waarnemingsvermogen de nieuwe krachten die de maatschappij van morgen gestalte geven.
Dat zijn de krachten die een kentering in ons sociaal, politiek en economisch bestel teweegbrengen.
Zijn boek kan dan ook worden gezien als een waarschuwingssignaal.
Drucker behandelt vier gevallen waarin de kentering zich duidelijk zal manifesteren:

explosie van nieuwe technologieën waaruit nieuwe grootindustrieën zullen ontstaan; - de overgang van een 'internationale' economie naar een mondiale, een economie waarvoor nog de concepties, de beleidslijnen en de instituten moeten worden gecreëerd; - een nieuw, pluriform georiënteerd bestel, dat op politiek, wijsgerig en geestelijk terrein een ongekende uitdaging zal betekenen; - een nieuwe wereld van kennis, gebouwd op massale leerprogramma's en geïntegreerd in de arbeid, het leven, de vrije tijd en alle leidinggevende functies.

Ook in dit boek demonstreert Drucker zijn veelomvattende kennis en zijn objectieve visie op de totale ontwikkeling en de details waardoor die aan de dag treedt.
Het boek is een krachtig betoog om tot daden over te gaan.
Daarbij is het - als alle publikaties van deze talentvolle schrijver - in een buitengewoon aantrekkelijke stijl geschreven.
De vraag die hij de lezer op indringende wijze stelt komt in wezen hierop neer: 'Wat moeten wij vandaag doen om vorm te geven aan de dag van morgen?'

DE KENNISTECHNOLOGIEËN

De afloop der continuïteit

Nieuwe industrieën en hun dynamische kracht

De nieuwe onderneming

De nieuwe economische politiek

 

VAN EEN INTERNATIONALE NAAR EEN WERELDECONOMIE

De wereld, één winkelcentrum

De armen produktief maken

Een economische theorie voor de toekomst

III EEN MAATSCHAPPIJ VAN ORGANISATIES

Het nieuwe pluralisme

Naar een theorie van de organisaties

De ziekte van de overheid

Hoe kan de eenling zich handhaven?

IV DE KENNISMAATSCHAPPIJ

De kenniseconomie

Arbeid en arbeider in de kennismaatschappij

Hebben wij de school over het paard getild?

Nieuwe wegen bij de scholing

Politieke aspecten van de kennis

Heeft kennis een toekomst? ;

Seks, drugs en economie      Coyle Diane      Economie

Wie denkt dat economie alleen van belang is voor politici en beleidsmakers heeft het mis.
Economie is beslist geen saaie wetenschap, maar beïnvloedt op allerlei manieren ons leven.
In dit zeer onderhoudende en originele boek laat Diane Coyle zien hoe economie bijna alles kan verklaren: sport, drugs, muziek, film en ja, zelfs seks.

'Seks sells', is een van de begrippen die Diane Coyle in haar boek verder uitwerkt.
De bekende kreet kan onderbouwd worden met economische theorieën.
Coyle studeerde aan Harvard, is verbonden aan een adviesbureau en schrijft columns voor The Independant en werkt voor de BBC. Met het boek 'Seks, drugs en economie' wil Coyle duidelijk maken dat alles in onze maatschappij te maken heeft met economie.

Diane Coyle heeft een zeer toegankelijk boek geschreven dat opvalt door de grote hoeveelheid voorbeelden.
Vooral de vlotte en heldere wijze waarop moeilijke, economische begrippen als creatieve destructie, nutsmaximalisatie en comparatief voordeel worden uitgelegd is opvallenD. Haar voorbeelden zijn aansprekend en recent, denk hierbij aan de veiling van UMTS frequenties, het Amerikaanse tabaksakkoord, het Europese landbouwbeleid en het Nederlandse drugsbeleiD. Op deze manier wordt de op zichzelf droge stof levendig gemaakt.
De auteur schuwt duidelijke stellingnames niet waardoor milieuactivisten, 'filmhuisintellectuelen' en landbouwlobbyisten af en toe een duidelijke veeg uit de pan krijgen.

De ondertitel, 'een onconventionele blik op economie' dekt niet helemaal de lading.
Wie de economische literatuur een beetje heeft bijgehouden vindt bij Coyle geen vernieuwende concepten of verrassende ideeën.
Onconventioneel is wél de invalshoek, de manier waarop economie tot leven wordt gebracht.

Het boek biedt geen chronologisch overzicht van economische denkers, maar in de uitleg van economische begrippen komen de belangrijkste stromingen wel aan boD. Zijdelings verwijst de auteur hierbij naar Hume, Smith, Malthus, Keynes en anderen.
Leuk zijn de relaties die zij legt met hedendaagse voorbeelden, van David Beckham tot Naomi Klein en van films tot XTC-pillen.

Helaas neemt de kracht van de tekst af naarmate het verhaal vordert.
De epiloog is onsamenhangend en eindigt opeens met 'de tien regels van economisch denken', waarbij onduidelijk is wat daarvan het doel is.
De schrijfstijl is onderhoudend, maar geeft na 200 pagina's ook geen verrassingen meer.

Tussen de regels en voorbeelden door worden speltheorie, gedragseconomie en diverse macro- en micro-economische onderwerpen opgepakt.
Verder behandelt Coyle niet alleen 'klassiek' economische concepten, maar ook recentere zoals vredesdividend, de Taylorrule en superstareconomy.
De bedrijfseconomische aspecten blijven enigszins onderbelicht, dus wie graag economische termen wil leren om de jaarverslagen beter te begrijpen moet een ander boek kiezen.

Het verhaal is goed onderbouwd met argumenten en feiten, onder andere van OESO, Wereldbank, etC. De uitzondering op deze regel is het hoofdstuk over milieu, waar Coyle vanuit de heup schiet op het onderwerp en nalaat om voldoende argumenten/feiten te gebruiken om de forse stellingnames te onderbouwen.

Karaoke Kapitalisme      Nordström & Ridderstrale      Economie

Vervolg op de internationale bestseller Funky Business.

Kennis de machtigste concurrentietroef.

Het individu heeft oneindig veel keuzes: anderen na-apen of zelf zijn eigen toekomst creëren door innovatie.
Met best practices of benchmarking raakt men niet verder dan de middelmaat.
De macht verschuift van diegenen die informatie beheersen naar degenen die kennis beheersen.
Van de regelvolgers naar de regelbrekers en tegelmakers.

Men moet talent of competenties hebben.

Niet de Kerk noch de staat maar het materialisme geeft nu betekenis aan het leven.
Individuen moeten hun eigen gemeenschap creëren door wereldwijd contact te zoeken met gelijkgestemden.

De idee van de verzorgingsstaat wordt verlaten in de neoliberale maatschappi J. Het wordt de wet van de sterkste.

Getalenteerde individuen hebben een monopolie want ze hebben het schaarste middel: competentie.
Aandeelhouders e.a. worden gegijzeld door talent -the winner takes all.

Consumenten hebben de touwtjes in handen door de frictievrije handel-een overdaad aan markten , overvloedige voorraden, steeds meer produkten en goedkope informatie.
Dit leidt naar een perfecte concurrentie waarbij de winsten marginaal worden.

Bedrijven worden gegijzeld door competente individuen en anderzijds onder vuur genomen door veeleisende klanten.
Een goed functionerende markteconomie heeft een lage gemiddelde rentabiliteit.

Internationalisering vergroot de geografische spreiding van competentie-spreiding leidt tot grotere diversiteit.

De concurrentie vermindert de duurzaamheid van de kennis.

Bedrijven die competenties ten volle benutten trekken talentrijke mensen aan- hun inkomen stijgt veel meer dan dat van de middelmaat.

Om te creëren heeft men verbeeldingskracht en doorzettingsvermogen nodig.
De nieuwe winnaars concurreren op gebied van rationele en emotionele innovaties.
Ze buiten de onvolmaaktheid van de mens en de markt uit.
Ze verwerven een tijdelijk monopolie door de consument emotioneel te verleiden en creëren een merk (BMW, B & O, Rolex, e.a.).
Design is een nieuw concurrentiewapen.

Bedrijven spelen in op de beperkte moraliteit van de mensen.
Ze spelen in op de zeven hoofdzonden in de 6°eeuw door Gregorius de Grote bepaalD.

Hoogmoed of ijdelheid :gebouwd op exclusiviteit en prestatie -leidt tot positief zelfbeeld , arrogantie en zelfingenomenheid

Afgunst : alle advertenties spelen erop in, ook de roddelkranten met verhalen over het ongeluk en de problemen van de elite.

Gulzigheid : fabrikanten van voedingswaren en fastfood, Pfizer met Lipitor, shopping als ultiem vermaak.

Wellust: seksindustrie

Gramschap: verkoop van vuurwapens, playgames en actiefilms, advokaten, competiesport

Gierigheid : banken en investeringsfondsen, casino's.

Luiheid : fysieke en intellectuele luiheid-geestverdovende ervaringen: soaps, vakanties.

Vroeger had innovatie betrekking op goederen, later kwamen er diensten bi J. Nu creëren ze een emotionele ervaring voor de consument.
(gemoedsrust ipv transport- Fedex, macht ipv vervoer- Harley Davidson)

De tien geboden van het modern leiderschap :

Zet uw veren niet op om uw allround genialiteit te bewijzen- echte leiders genieten van het talent van anderen-middelmatigheid erkent alleen zichzelf.

Open uw ogen en die van de anderen-leiderschap is geen functie maar een proces-als leider dien je de richting aan te geven en te inspireren

Tel niet bij elke stap de centen- koester waarden die het fundament van succes zijn.

Waardeer waarden en handel ernaar-bepaal de cultuur van het bedrijf

Wees mens voor de mensen-selecteer mensen, bepaal de doelstellingen, motiveer en doe de individuen groeien.
Communiceer sterk.

Ken de diepste geheimen van uw klanten

Beperk de bureaucratie -leg zomin mogelijk regels op

Behandel anderen zoals u zelf wilt behandeld worden.
Herken en beloon het gedrag  dat ge wilt aanmoedigen.

Wees niet zelfingenomen-rust niet op uw lauweren maar hunker naar verandering

Vertrek (of stop de zaak) uit vrije wil voor men u daartoe dwingt of verzoekt.
Stop als ge nog op kop ligt.

Een maatschappij wordt beheerst door drie instellingen: de staat, de ideologie/religie en de markt.
Als één van de drie te dominant wordt loopt het verkeerD. Als het modern kapitalisme, dat het efficientste is,wil overleven moet het wel karakter en waarden hebben.
Het moet welvaart voor iedereen mogelijk maken en niet enkele voor een elite van getalenteerden door onderwijsmogelijkheden , gezondsheidszorg, ontwikkelingshulp, zorg voor het milieu en beheerst gebruik van de grondstoffen.
Enkel zorgen voor privileges zal gevaarlijke spanningen doen ontstaan en teveel aan regulering zal tot stagnatie leiden.

Schurkeneconomie      Napoleoni Loeratta      Economie

Wereldwijde financiële crisis?

Ineenstorting hypotheekmarkten?

Pikzwarte beursdagen?

Allemaal uitingen van de Schurkeneconomie

Wat hebben Oost-Europa's bloeiende seksindustrie, de hypotheekcrisis in de VS, China's handel in namaakproducten en Hollywoods donatiedrift met elkaar gemeen? Vis telende bandieten helpen de wereldzeeën in de vernieling en pornografische beelden zijn allang geen uitzondering meer in internetgames als Second Life, maar hoe komt het dat deze schimmige praktijken zich in een razend tempo en met groot succes wereldwijd verspreiden? Journaliste Loretta Napoleoni legt in Schurkeneconomie de duistere, onderliggende structuren van de wereld waarin wij leven bloot en toont op overtuigende wijze het paradoxale karakter ervan aan.

‘Dit is geen boek over de onbekende herkomst van producten of over de marketingleugens die reclamemakers ons willen doen geloven.
Ook is het geen anti-globaliseringshandleiding of manifest dat wil aanzetten tot een consumentenrevolutie.
Dit boek is bedoeld om consumenten te wapenen met kennis over de wereld waarin we nu leven.
' Loretta Napoleoni

Als rechtgevaard liberaal, gelovige in vrijheid en de vrije markt heb ik het niet zo op de vele conspiracy theories die op het internet de ronde doen.
De term ; ;New World Order ; ; is over het algemeen voldoende om me te laten doorzappen.
Erg grappig dus, dat ik het boek ; ;Schurkeneconomie, de duistere kanten van een nieuwe wereldorde ; ; in handen kreeg.

Het boek brengt veel zaken met elkaar in verband, op een manier waarop ik geen weerwoord heB. De auteur, econoom en journalist, maakt gebruik van een enorme hoeveelheid bronnen (de bronvermelding beslaat 28 pagina's) om haar betoog kracht bij te zetten.
En haar betoog doet pijn.
De Val van de Muur goed? Volgens haar de bron van een grote toename in mensenhandel, prostitutie en uitbuiting.
Een computerspel spelen onschuldig vermaak? Nee, toch niet.
Kleding, voedsel...alles waarvan je zonder nadenken gebruik maakt, alles lijkt volgens Loretta Napoleoni in aanraking te zijn gekomen met duistere praktijken, russische en chinese mafiA.

Dit boek is erg confronterend en absoluut ; ;food for thought ; ;.
Vooral als je beseft dat we het allemaal wel zien gebeuren, maar niemand bij machte is (of bereid is) om het probleem aan te pakken.
Typerend voorbeeld: in een interview uit 2006 vertelt een Amerikaanse bankier over hoe het financiële stelsel op instorten staat.
Iets met hypotheken.
Dit interview is gehouden voor de eerste tekenen van de huidige kredietcrisis zich voordeden .

Een boek dat leest als een moderne doos van Pandora; bij het omslaan van de pagina's vliegt de ellende je tegemoet.
Internationale mensenhandel, prostitutie, slavernij, piraterij, hedgefunds, zwendel met genetisch gemanipuleerde gewassen, genpatenten, light-producten, uitstervende oceanen, angstpolitiek en landen en bedrijven die de klimaatsverandering toejuichen.

Net als eerder Misha Glenny in McMaffia beschrijft Napoleoni in Schurkeneconomie hoe juist internationale criminelen optimaal gebruik maken van de grote veranderingen in de wereld zoals het vrijgeven van de valutamarkt, de val van de Muur, de Balkanoorlog en de Patriot Act.
In Schurkeneconomie is het spectrum nog breder, de behandeling daardoor beknopter en minder anekdotisch.

Virtueel geld

De econome Napoleoni (Rome, 1955) woont in Londen, schrijft fictie en non-fictie over internationaal terrorisme, is correspondent voor kranten als de Corriere della Sera en Le Monde en adviseert op het gebied van internationale economie en terrorismebestrijding.
Zij is een van de weinigen die de Italiaanse terreurgroep Brigate Rosse heeft geïnterviewD.

Haar boek verscheen te vroeg om nog aandacht te kunnen besteden aan de kredietcrisis, maar Napoleoni noemt wel de hypotheekcrisis en voorspelt het 'faillissement' van de VS.
De economie holt uit doordat westerse landen steeds minder zelf produceren en steeds meer verdienen met het heen en weer schuiven van (al dan niet virtueel) gelD. Ondertussen is boven een bepaald niveau betaling niet meer gekoppeld aan prestatie, maar aan status.

 

Loretta Napoleoni (Foto: Peter Hodsoll)

Nep

Een terugkerend thema is 'nep'.
Zoals het idee dat we het roken terugdringen, terwijl de tabaksindustrie beter draait dan ooit tevoren of de ontwikkelingshulp, die de problemen van de derde wereld vergroot of ersatzervaringen en -economieën zoals van online werelden, fakemedicijnen en nepartikelen en vervagende grenzen tussen origineel en kopie, dankzij 'Azië' en de digitalisatie.
  Maar ook, het neusje van de zalm, de handel in nepvliegtuigonderdelen, waardoor o.
A. in 2000 de Concorde 203 verongelukte.

Nadat Pandora, begiftigd met nieuwsgierigheid, haar doos had geopend en alle ellende de wereld invloog, bleef de hoop in de doos achter.
Zo hoort in het laatste hoofdstuk van dit boek natuurlijk ook een oplossing aangedragen te worden die minder somber stemt.
Napoleoni komt dan verrassend uit de hoek.
Ze beschrijft de tribale economie, een economie van gezamenlijke belangen, als een mogelijke oplossing.
Plausibel, maar de voorbeelden die ze aandraagt overtuigen niet echt: het Italië van Mussolini, het China onder Deng Xiaoping en het huidige Maleisië als bakermat van de islamitische economie in overeenstemming met de shariA.

Dinar

Vooral deze sharia-economie, waarin elke transactie goedgekeurd moet worden door een geestelijke, ziet ze als mogelijk tegengif tegen al het kwaad in de werelD. Toegegeven, 'Islam Financing' zit in de lift en de 'golden dinar', de monetaire eenheid van de islamitische wereld, komt eraan, maar hoe dit alle beschreven problemen zou kunnen oplossen blijft onduidelijk.

Napoleoni vergeet voor het gemak even de corruptie, de mensenhandel, de piraterij en de onderdrukking van minderheden in Maleisië.
Ze vergeet ook dat dit land vooral dankzij het Brits koloniale verleden een goed justitieel apparaat heeft.
En dat 6000 kilometer verderop, diezelfde sharia-economie ervoor zorgt dat Dubai het wereldcentrum van de mensenhandel en illegale witwasserij is.

Boekhoudschandalen      Van der Hof Kees      Economie

In dit ‘schandalenboek’ gaat bedrijfsjurist Kees van der Hof uitvoerig in op de boekhoudfraudes bij een aantal bekende nationale en internationale ondernemingen, wier namen voor altijd synoniem zullen zijn met boekhoudzwendel.
Enron, Ahold, Parmalat, Shell.
Terwijl Baan, Lernhout & Hauspie, WorldCom en KPN Qwest met de bij bestuurders zo populaire omzetzwendel geschiedenis schreven.
Verhalen over bestuurders voor wie hun onderneming slechts een grabbelton was.

Schandalen beschreven binnen het kader van de rechtspersoon als slechts een hoedje van papier, dat in Nederland begint met de V.
O.
C., vervolgt met de Rotterdamsche Lloyd en eindigt met een Noorse raider bij NedlloyD.

Het stokoude Nederlandse faillissementsrecht en de ‘doorstart’ van DAF.
Waarom de USA zwendelende topmannen met de Sarbanes-Oxley wet streng straft en de Nederlandse Code Tabaksblat volstaat met ‘pas toe of leg uit’: de terugkerende bestuurstegenstelling tussen het Angelsaksische en het Rijnlandse model.
De ‘Angelsaksische raiders’ bij Wavin, VNU, Stork en ABN Amro passeren uitvoerig de revue.
Maar ook de Rijnlandse trammelant bij DaimlerChrysler, Siemens en Volkswagen.

Een apart hoofdstuk is gewijd aan de beursgang.
Succesvol zoals bij Google en dramatisch bij het Nederlandse World Online.
Het afsluitend hoofdstuk gaat over hedge fondsen en de toenemende onrust bij financiële toezichthouders dat deze fondsen met hun duizenden miljarden dollars speelgeld toch wel eens een gevaar voor de stabiliteit van financiële markten zouden kunnen vormen.
Het boek sluit af met de Krach van 1929.

De schrijver signaleert dat -ook na de code ‘Tabaksblat’- de wetgeving en andere regelgeving niet toereikend zijn om ‘machtsbeluste en zwendelende bestuurders’ aan te pakken.
De wetgevende macht staat erbij en kijkt ernaar.
De auteur wijst naar de VS waar bestuurders die bewust onjuiste informatie geven, zware straffen krijgen.
het boek is onderhoudend en geeft mooie beschouwingen over de geschiedenis: van de manier waarop de VOC haar zaakjes regelde tot een bespreking en uitleg van het ontstaan van de methode van het dubbel boekhouden.
Het biedt leuke vondsten, bijvoorbeeld: juridische constructies om zeggenschap te (ont)regelen, worden aangeduid als ‘hoedjes van papier’.
Boeiende lectuur voor mensen die belangstelling hebben voor de financiëel-economische werelD.

Ahold, Enron, Parmalat, Shell, Baan, Lernhout & Hauspie, WorldCom en KPNQwest.
Bedrijven die stuk-voor-stuk geassocieerd worden met boekhoudfraude.
Bedrijfsjurist Kees van der Hof schetst in zijn boek ‘Boekhoudschandalen; de grabbelton van bestuurders en raiders’ een onthullend beeld van hoe deze fraudes tot stand zijn gekomen, de betrokkenen en de afloop ervan.
Een boek geschreven met vooral de Nederlandse belegger in gedachten.
Benadeelde Nederlandse beleggers die in het afgelopen decennium met genoemde drama's teveel van hun spaarcenten zagen verdampen.

Maar dit boek, dat leest als een triller, gaat nog een stap verder.
Zaken worden in een groter perspectief geplaatst.
Van de ‘hoedjes van papier’ uit de V.
O.
C.-tijd tot het flitskapitaal van nu.
Met steeds meer leverage, en steeds groter wordende de systeemrisico’s tot gevolg.
Een korte reflectie op de jaren voorafgaand aan de grote depressie ontbreekt dan ook niet.
Ingrijpen door de wetgever is noodzakelijk.
Of moet het daarvoor eerst – opnieuw – echt goed fout gaan?

Hoewel de grote lijn bij de lezer bekend is, geeft het boek ook veel nieuwe informatie, vooral in de categorie ‘details’.
daarnaast is het ook een aanklacht.
In de eerste plaats tegen bestuurders van papieren hoedjes, zoals de auteur rechtspersonen steevast noemt om zo aan te geven dat niet de bedrijven maar de mensen die ze leiden fraude plegen.
En in de tweede plaats is het ook een aanklacht tegen de wetgever, accountant en toezichthouder.
Behalve beschrijving en analyse, draagt de auteur ook mogelijke oplossingen aan.

De rechtspersoon als vennootschap op aandelen, een wetsfictie, slechts een bedenksel met alle menselijke gebreken van dien, vastgelegd in wetboeken, waarvan een jurist op een mooie zomerse dag papieren hoedjes voor zijn kinderen kan vouwen.
Voor bestuurders & raiders een mooie grabbelton kan zijn.

De grote boekhoudschandalen rond Enron, Ahold, Shell en Parmalat blijken telkens weer voer op te leveren om een publicatie aan te wijden.
Kees van der Hof beschrijft deze schandalen met als vertrekpunt het verschil in governance en opsporingsstructuur tussen het Angelsaksische systeem en het Rijnlandmodel.
Duidelijk een voorstander van de Amerikaanse en Engelse opsporings- en bestraffingsmethoden, heeft Van der Hof weinig positiefs te zeggen over bijvoorbeeld de code Tablaksblat en het opereren van de AFM.
De accountants komen er in de beschrijving van bovenvermelde schandalen ook niet best van af.
Ondanks de vele details in het boek, en de snelle en krachtige schrijfstijl, ontbreekt op gezette tijden toch de nuance.
Het boek heeft aldus ook kenmerken van een pamflet, geschreven vanuit boosheid over de problematiek van het Rijnlandmodel in ondernemingsstructuur en -bestuur.

Think straight, talk straight

Jarenlang het motto van Arthur Andersen.
Een motto dat geen nuance toelaat.
Evenmin de woorden op de plaquette bij de ingang van Nivra's nieuwe hoofdkantoor: Want verantwoording vraagt zeer zuivere vragen.
Ronduit: of de cijfers deugen, of niet.
Mijn boek zou op gezette tijden de nuance ontberen.
De accountants zouden er in de beschrijving van boekhoudschandalen zoals bij Enron, Ahold en Parmalat niet best van afkomen.
De nuance zou ontbreken.
Nogal wiedes, de cijfers klopten niet.
Enron kostte Arthur Andersen de kop.
De bekende druppel.
Er waren al eerder affaires bij Sunbeam, Waste Management en Peregrine Systems.
Zou Enron niet de bijl hebben doen vallen, zou WorldCom dat wel gedaan hebben.
Eveneens een kaartenhuis van boekhoudtrucs.
Andersen verdiende haar ondergang.
Juist omdat haar oprichter, Arthur Andersen, als één van de meest gerespecteerde accountants van de USA gold (blz 217).
Zijn adagio was simpel: think straight, talk straight.
Accountants dienden loyaal te zijn aan beleggers en niet aan opdrachtgevers.
De laatsten uiteraard de bestuurders van ondernemingen.
Na 1980, met grote consultancy afdelingen, veranderde Andersen's motto in put your mouth where the money is.

Het motto van veel meer accountantskantoren.
Eveneens voor die kantoren welke betrokken waren bij Ahold en Parmalat.
In de laatste affaire volgde strafvervolging tegen twee Italiaanse accountants van Grant Thornton.
Ahold's externe accountant kreeg een officiële berisping.
Voor Nederlandse verhoudingen uitzonderlijk.
Bij de beschrijving van Shell's voorraadschandaal is de nuance er overigens wel (blz 281).
Nederland kende nog meer schandalen.
Baan, KPN-QWest en World Online als belangrijkste.
Opnieuw geen heldenrollen van accountants.
Toch is er de nuance.
Niet alleen accountants staan in het beklaagdenbankje.
Bikkelhard is het oordeel over de Yesmen, de commissarissen.
Terwijl ook de wetgevers, de opstellers van alle spelregels, er in mijn boek hard van langs krijgen.

Vertrouwen is de name of the game.
Dat had de generatie van de oude Arthur Andersen zeer goed begrepen.
Het verdampte geruisloos in de tachtiger jaren.
Geruisloos en zo liep de auteur te goeder trouw als bedrijfsjurist en consultant in de fuik.
Adviseerde positief over aandelen Baan, KPN Qwest, World Online, Ahold en nog een handvol.
Op hun jaarrekeningen stonden immers de handtekeningen van gerenommeerde accountants.
Daar kon je toch op vertrouwen! Op hun integriteit, onafhankelijkheid en hun professionele oordeel? Dat vertrouwen werd in deze periode echter ernstig beschaamD. Leg het je klanten maar eens uit.
Met een boek dus.
Bijgevolg tevens een pamflet.
Een aanklacht en zeker niet alleen tegen accountants.
Meer nog tegen de falende Yesmen en wetgevers.
Daar zit de nuance.

Bedrijven frauderen niet, hun bestuurders wel.

Hoe? En wat daaraan te doen?

In de VS verdwijnen topbestuurders van bedrijven waar is gefraudeerd voor jaren achter de tralies.
Commissarissen krijgen rechtszaken aan hun broek wegens wanprestatie en moeten die met miljoenen dollars schikken.
En zo hoort het ook, meent Kees van der Hof, voormalig kantoorketelbinkie, inmiddels bedrijfsjurist en auteur van Boekhoudschandalen: de grabbelton van bestuurders en raiders.

De VS is hét voorbeeld van hoe het moet.
Grootschalige fraude, incompetentie en falen leiden in Nederland vooralsnog in het beste geval tot lichte voorwaardelijke straffen en boetes.
Boetes die lachwekkend zijn omdat topmannen die zo uit hun broekzak kunnen betalen, want zelfs bij zeer slechte prestaties schrijven ze aan het einde van het jaar miljoenen aan bonussen bij op hun bankrekeningen.

Veel Nederlanders bekruipt het gevoel dat klassenjustitie in dit land de klok slaat.
En iedereen spuwt zijn gal daarover, tijdens etentjes bij vrienden en op het werk bij het koffiezetapparaat.
Van der Hof was één van hen.
Bij hem bleef het echter niet bij die gesprekken alleen.
Het jarenlang verzamelen van informatie en analyse van het nieuws over grootschalige fraude resulteerde onlangs in een ruim 400 pagina's lange uiteenzetting over fraudezaken in Nederland en daarbuiten.

Hoewel de grote lijn bij de lezer bekend is, geeft het boek ook veel nieuwe informatie, vooral in de categorie ‘details'.
De topman van Enron die allerlei special purpose vehicles (SPV's) opzette om winst kunstmatig op te krikken, gaf die SPV's namen van Star Warsfiguren.
En een frauduleuze accountingspost labelde hij veelzeggend M-Yass.
Daarnaast is het boek een aanklacht.
In de eerste plaats tegen bestuurders van papieren hoedjes, zoals de auteur rechtspersonen steevast noemt om zo aan te geven dat niet de bedrijven maar de mensen die ze leiden fraude plegen.
En in de tweede plaats is het boek ook een aanklacht tegen de wetgever, accountant en toezichthouder.
De AFM bijvoorbeelD. Dat voert een ‘laat-maar-waaien beleid'.
Intussen is het inkomen van de voorzitter ervan opgekrikt naar 300.
000 euro.
Zijn collega bij de Amerikaanse beurswaakhond SEC, dat veel beter werk aflevert, verdient een derde ervan.

Behalve beschrijving en analyse draagt de auteur ook mogelijke oplossingen aan.
Zo wil hij het systeem van één raad van commissarissen vervangen door een stelsel met drie comités, waarvan er twee niet door de aandeelhouder ontslagen kunnen worden.

Het boek heeft een toegankelijke schrijfstijl, hoewel de lezer geïrriteerd kan raken door de gewoonte van de auteur zinnen vaak zonder voornaamwoorden te schrijven.
Maar die min is te zwak om alle plussen te kunnen overschaduwen.

De schrijver signaleert dat - ook na de code Tabaksblat - de wetgeving en andere regelgeving niet toereikend zijn om machtsbeluste en zwendelende bestuurders aan te pakken.
De wetgevende macht staat erbij en kijkt ernaar.
De auteur wijst naar de VS waar bestuurders die bewust onjuiste informatie geven, zware straffen krijgen.
Het boek is onderhoudend en geeft mooie beschouwingen over de geschiedenis: van de manier waarop de VOC haar zaakjes regelde tot een bespreking en uitleg van het ontstaan van de methode van het dubbel boekhouden.
Het biedt leuke vondsten, bijvoorbeeld: juridische constructies om zeggenschap te (ont)regelen, worden aangeduid als hoedjes van papier.
Boeiende lectuur voor mensen die belangstelling hebben voor de financiëel-economische werelD.

Maar dit boek, dat leest als een triller, gaat nog een stap verder.
Zaken worden in een groter perspectief geplaatst.
Van de ‘hoedjes van papier' uit de V.
O.
C.-tijd tot het flitskapitaal van nu.
Met steeds meer leverage, en steeds groter wordende de systeemrisico's tot gevolg.
Een korte reflectie op de jaren voorafgaand aan de grote depressie ontbreekt dan ook niet.
Ingrijpen door de wetgever is noodzakelijk.
Of moet het daarvoor eerst – opnieuw – echt goed fout gaan?

Agency-problematiek

De achterliggende oorzaak voor de boekhoudfraudes en de zelfverrijking aan de top valt terug te herleiden naar het agency-probleem.
De kern van deze problematiek is simpelweg dat opdrachtgevers (principalen) opdrachten aan de opdrachtnemers (agenten) geven en die niet volledig kunnen controleren.
Gevolg is dat de opdrachtnemers – de bestuurders en commissarissen – daarvan misbruik kunnen maken.
Met weinig moreel besef en wetende van het onvermogen van de aandeelhouders (de principalen) en wetgeving die sterk in het voordeel van bestuurders uitvalt.

Het agency-probleem kan verergeren als professionele business elites het roer overnemen en zich op hun beurt gaan gedragen als pseudo-eigenaren.
Als de vier ruiters van de Bedrijfs-Apocalyps een onderneming teisteren.
Een charismatische topman zonder scrupules, passieve commissarissen uit de vriendenkring, zakenbanken als roofvogels en naïeve of nalatige accountants die een andere kant opkijken.

Meer dan een grabbelton

Graaien in de kas van een bedrijf, een voortvloeisel van het agency-probleem, is in belangrijke mate het gevolg van hebzucht en gebrek aan fatsoen bij wat toch een relatief klein aantal bestuurders en commissarissen is.
Aandeelhouders zijn te verschillend om een vuist tegen kassagraaien te kunnen maken.

Het graaien in de grabbelton is slechts één van de wijzen waarop bestuurders – die zichzelf als ondernemers beschouwen, maar dat natuurlijk niet zijn – aandeelhouder schade berokkenen.
Maar eveneens schade berokkenen voor de maatschappij als geheel.
Vaak nog schadelijker dan het kassagraaien allen zijn de hoge opportunity-kosten van ondermaatse prestaties, verkwistende investeringen, beschermingsstrategieën en vriendjespolitiek.

Van controle door de daarvoor aangestelde commissarissen is vaak nauwelijks sprake.
Die commissarissen komen uit dezelfde maatschappelijke klasse als de bestuurders, en zijn vaak twee handen op een buik.
Die commissarissen staan in praktijk dichter bij de bestuurders, dan bij de – anonieme – aandeelhouders die hen juist de opdracht hebben meegegeven over deze bestuurders te waken.

Graaiende bestuurders, per saldo slechts werknemers, ondergraven het vertrouwen van de samenleving in haar economische orde.
Voor het persoonlijk gewin van een kleine groep is een aanzienlijk verlies aan sociaal kapitaal het gevolg.
Hier ligt vanwege de veelal beperkte horizon van aandeelhouders een taak voor wetgever.
De grabbelton is immers haar creatie.

Ingrijpen noodzakelijk

Ingrijpen door de wetgever is noodzakelijk.
Er staat immers veel meer op het spel dan politici tot nu nog willen toegeven.
Als een samenleving haar vertrouwen in de rechtvaardige werking van de vrijemarkteconomie verliest en uiteindelijk in haar wetgevers, zullen, in de woorden van het Britse zakenblad The Economist ‘...governments be crushed and so, eventually, will be the freedoms both of capitalism and democracy.
'

Een doelmatig functionerende vrijemarkteconomie kan niet zonder integere financiële markten.
Een boodschap die goed begrepen is in de Nieuwe Wereld (Amerika).
In dit licht bezien is het dan ook niet vreemd dat de Amerikaanse wetgever met haar strenge Sarbanes-Oxley wetgeving zwendelende topmannen zware straffen in het vooruitzicht stelt.
Nederland moet het doen met haar zwakke ‘Code Tabaksblatt', die uitgaat van het ‘pas toe of leg uit-principe'.

Uit de boekhoudschandalen aan beide kanten van de oceaan blijkt echter wel dat bestuurders van Europese – en zeker ook die van Nederlandse – ondernemingen niet in hebzucht onderdoen voor die uit de Nieuwe WerelD. En daarmee resteert slechts één opmerkelijk verschil, in de Nieuwe Wereld is er de wil bestuurders te straffen, in het Koninkrijk der Nederlanden gaan witteboordencriminelen nog altijd vrijuit.

Juist de wetgevers dienen leer te trekken uit de reeks schandalen en de uitverkoop van mooie Nederlandse bedrijven.
Die wetgevers zijn in meerderheid van mening dat ondernemingen een maatschappelijke positie vervullen en samenwerkingsverbanden zijn van kapitaalverschaffers, bestuur en werknemers, waarbij ook het nationale belang en fundamentele waarden als bescherming van het milieu en mensenrechten ijkpunten zijn.

Men maakt dus de keuze voor het Rijnlandse model (ook wel het stakeholder-model genoemd, in tegenstelling tot het minder breed gefocusseerde Angelsaksiche shareholder-model), waarbij niet nagelaten kan worden dit klip-en-klaar in ondernemingsrecht vast te leggen.
Daarmee wordt chantage-speculanten en piraten de pas afgesneden, de old-boysmentaliteit voorgoed onmogelijk gemaakt en wordt met wetgeving langetermijn-beleggers de bal toegespeelD. Noodzakelijke te nemen maatregelen om economie en welvaart voor allen te bevorderen.
Maar daarvoor is wetgeving door de wetgever wel noodzakelijk.

Boomerang      Lewis Michael      Economie

Boomerang, Wake up call voor de westerse wereld, door Michael Lewis, vertaald door Annoesjka Oostindiër en Meile Snijders, uitgegeven bij Business Contact (oorspronkelijke titel: Boomerang: Travels in the New Third World).

 

‘Een Lof der zotheid van de financiële crisis,’ NRC Handelsblad

 

Een boek over de financiële crisis dat vol geweldige anekdotes staat en leest als een trein? Ja, dat kan.
Want hoewel termen als credit default swaps en ocd’s wel vallen, gaat het ook over Arnold Schwarzenegger, die als een idioot door Los Angeles fietst en tijdens die dodenrit terugkijkt op zijn ervaringen als gouverneur van Californië.
Wanneer een vrouw op straat die mobiel loopt te bellen, uitroept: ‘Oh my God, Bill Clinton staat hier vlak voor me,’ kan Schwarzenegger daar wel om lachen.
‘Nou, één van die lui met een seksschandaal,’ en vervolgens racet hij er met een noodgang vandoor op zijn brik.

 

Lewisiaanse draai

 Dit is kenmerkend voor Michael Lewis: hij weet op de een of andere manier juist díe mensen in Ijsland, Ierland, Griekenland, Duitsland en Amerika te spreken te krijgen die de lezer nou net even een andere, opmerkelijke en vaak amusante kijk op de financiële crisis bieden.
Zo verblijft hij in een eeuwenoud Grieks klooster, waar de abt het financiële brein blijkt achter een uiterst gewiekst opgezet vastgoedimperium, waarmee hij een enorme hoeveelheid geld aan de Griekse staatskas wist te ontfutselen.
Dat Duitsland het braafste financiële jongetje van de klas zou zijn, is wellicht niet helemaal waar; Lewis geeft er in ieder geval een heel andere draai aan.
Daaruit blijkt dat Duitse bankiers hun handen juist héél vuil maakten – maar wel uitsluitend in het buitenlanD. Lewis koppelt dit aan iets wat in de Duitse volksaard zou zitten: een stiekeme fascinatie voor alles wat met Scheisse te maken heeft, verborgen achter een vernislaagje van Sauberkeit.
In Ijsland stortte een beroepsbevolking die tot dan toe eigenlijk vooral van de visserij leefde zich opeens massaal op de speculatiemarkt.
En Ierland? Daar was de regering zo onverstandig om de banktegoeden te garanderen, maar behalve een ex-aannemer die de ingang van het parlementsgebouw met een cementwagen blokkeerde en een bedaagde Ierse eiergooier (met wie Lewis een leuk gesprekje heeft over hoe hij die bankdirecteuren te grazen nam), ondergaat de Ierse bevolking dat opmerkelijk lijdzaam – met andere woorden, in Ierland zeker geen Griekse toestanden.

Vertaalperikelen

 Hoe was het om dit boek te vertalen? De financiële terminologie heeft me af en toe heel wat Google-uurtjes gekost, want ik ga niet dagelijks short en vroeg me af of de term ‘rommelhypotheken’ de juiste vertaling is voor subprimes.
Ook was ik, na lang zoeken, blij dat een Duitse vertaler van de boekvertalerslijst wist te melden dat een Amerikaan die een ouderwets Duits koosnaampje vertaalt als my little shitbag het waarschijnlijk over een Schietbüddel heeft.
Fijn was ook dat ik contact heb weten te leggen met een Californische brandweerman die in het boek wordt geïnterviewD. Hij reageerde binnen een paar uur met een heel aardig mailtje en verontschuldigde zich bijna dat de gesprekken die hij met Michael Lewis had gevoerd nogal relaxed waren geweest en dat hij dan ook goed snapte dat de gebruikte terminologie daardoor soms wat onduidelijk was (zoals: rolling towards a fire en this town rips).

 

De financiële crisis ging voor mij door dit boek in ieder geval leven, zeker ook omdat ik opeens het economiekatern van de krant goed moest gaan lezen.
Voor wie er nog niet genoeg van heeft, volg vooral ook Joris Luyendijks blogs (in The Guardian en tegenwoordig ook weer een maal per week in de NRC).
En op 13 februari 2012 zond het VPRO-programma Tegenlicht een interessante documentaire uit over de rol van zakenbank Goldman Sachs in de financiële crisis.

De shockdoctrine      Klein Naomi      Economie

Dit is een boek over shocks, en de manier waarop die worden toegepast op landen en mensen.
Het is het onofficiële verhaal over de manier waarop de 'vrije markt' de wereld is gaan domineren.
Het is een verhaal dat radicaal anders is dan wat ons altijd is voorgehouden.

Dankzij haar baanbrekende historisch onderzoek met een gans team en vier jaar verslaggeving blaast Naomi Klein de mythe op dat de 'vrije markt' 'vrije mensen' oplevert.
Ze onthult dat onze wereld in toenemende mate de slaaf is van een weinig begrepen maar geweldig invloedrijke ideologie: de shockdoctrine.

 'Alleen een crisis leidt tot werkelijke verandering.
Wanneer die crisis zich voordoet, hangen de acties die worden ondernomen af van de ideeën die voorhanden zijn.
'Een briljant, moedig en angstaanjagend boek.
Het is niets minder dan de geheime geschiedenis van wat de ; ;vrije markt ; ; wordt genoemD. Het belangrijkste en meest noodzakelijke boek van Kleins generatie.
Het is zo'n belangrijk boek dat het weieens de katalysator van de beweging voor economische en sociale rechtvaardigheid zou kunnen zijn.

Milton Friedman (gest.
16/11/2006) is samen met zijn mentor Hayek, de grondlegger van het fundamentele kapitalisme, ook neoliberalisme genaamD. Friedman is de invloedrijkste econoom van de tweede helft van de 20° eeuw.
Zijn manifest is ; ;Capitalism and freedom ; ;.
Hij heeft volgelingen (de Chicago school)  bij diverse Amerikaanse presidenten, Britse eerste ministers (Tatcher), Russische oligarchen, Chinese communistische partijleiders en dictators uit de derde werelD. Zij adviseren privatisering van publieke overheidsdiensten, bezuinigingen op socale voorzieningen en belemmeringen voor de vrije markt weg te nemen ( deregulering, vakbonden neutraliseren , e.a.) .
Hij leert ook dat echte of vermeende crisissen de kans geven om de theorie in de praktijk om te zetten.
Voorbeelden zijn Pinochet in Chili, de Argentijnse dictators, Irak, New Orleans, de tsunami in Sri Lanka, Irak e.a.) De Chicagobeweging van Friedman heeft overal veld gewonnen sinds de jaren zeventig maar is nooit volledig toegepast in het land van herkomst de VS.
Met de War on Terror probeert de regering Bush wat te veranderen.
De juiste aanduiding van een systeem dat grenzen tussen hoge overheid en het grote zakenleven uitwist is niet liberalisme, kapitalisme maar corporatisme.
Kenmerken zijn massale overdracht van publieke bezittingen naar particuliere handen, explosief groeiende publieke schuld, verbredende kloof tussen arm en rijk en een aggresief nationalisme dat ongelimiteerde uitgaven voor veilgheid rechtvaardigt.
Milton beweert dat de geschiedenis op het verkeerde spoor zat sinds politici luisterden naar John Maynard Keynes , de intellectuele architect van de New deal en de moderne welvaartstaat.
Dit boek trekt de centrale stelling in twijfel dat de triomf van het gedereguraliseerd kapitalisme uit vrijheid is geboren.
Deze fundamentalistische vorm van kapitalisme is door brute dwang op de wereld gezet.
De corporatistische alliantie tracht de laatste gebieden te veroveren: de gesloten olie-economieën van de Arabische wereld en de sectoren van de westerse economie die tegen winstbejag zijn beschermD. De versie van het kapitalisme van de Chicagoschool is een gevaarlijke ideologie omdat ze verlangt naar onbereikbare zuiverheid waarop een geherstructureerde samenleving kan worden opgebouwD. (zoals fascisme, communisme,)

Klein geeft in haar boek gedocumenteerde bevindingen weer van de wijze waarop shocks op niet - democratische wijze zijn gebruikt om het economische denken van Milton Friedman over de wereld te verspreiden.
Ze onderzoekt de geldsporen en de mensen achter die sporen en hun motieven om.

Kennis van het gebruik van shocks komt af van de CIA die deze in de jaren ’50 leerde van enkele psychiaters.
Deze know how is, en wordt nog steeds, gebruikt bij ondervragingen (martelingen), maar blijkt in breder verband ook goed bruikbaar te zijn bij het opleggen van je wil en wensen op hele bevolkingsgroepen.

In hypnose-land wordt regelmatig gezegd: ; ;Verwarring is de basis voor wat nieuws.
; Dat nieuws kan positief of negatief zijn.
Afhankelijk van de suggesties.
Een (collectieve) shock kun je zien als een bepaald soort trance.
Daar is dus ook gemakkelijk misbruik van te maken als je weet hoe.

Milton Friedman was een Amerikaanse econoom, voorvechter van vrijemarktkapitalisme en een beperkte overheiD. Hij won de Nobelprijs voor economie in 1976 en verkreeg in 1988 de Presidentiële Vrijheidsmedaille, uitgereikt door toenmalig Amerikaans president Ronald Reagan.
Hij was vanaf 1946 verbonden aan de Graduate School of Business van de Universiteit van Chicago.
Daar ontwikkelde hij een leer die haaks stond op de toen gangbare theorie van John Maynard Keynes.
Wilde de Brit in economisch moeilijke tijden de vraag stimuleren, Friedman richtte zich op de aanbodkant van de economie.
Een kleine overheid, weinig beperkingen voor het bedrijfsleven, en een krap-geld-politiek vormden de kernbegrippen van de Chicago-school.

Zijn ideeën werden onder andere toegepast door de Amerikaanse president Reagan en de Britse premier Thatcher.
Ook in het Chili van dictator Pinochet werden ze uitgevoerd, hoewel Friedman de Chileense dictatuur veroordeelde.
Desondanks hield hij er lezingen omdat hij meende dat onder president Allende Chili een Cuba-achtige staat zou zijn geworden.
Hij dacht dat de vrijemarkteconomie, vanwege het niet-centralistische karakter, uiteindelijk de macht zou ontnemen aan Pinochet.

In de eerste fase krijgt een multimational uit de USA te maken met bedreigingen m.
B.t.
hun markt en investeringsmogelijkheden door de acties van een buitenlandse overheid die van het bedrijf eist dat ze ‘de juiste belastingen betalen of de juiste arbeidswetten of milieuwetten respecteren’.
Soms wordt zo’n organisatie genationaliseerd resp.
wordt gevraagd een deel van zijn land resp.
bezittingen te verkopen.

In de tweede  fase vernemen politici uit de VS deze gang van zaken en interpreteren het als een ‘aanval op de USA’.
Ze maken de veronderstelling dat elk regime dat een Amerikaans bedrijf lastig valt, anti-Amerikaans moet zijn, omderdrukkend, dictatoriaal en mogelijk het instrument van een buitenlandse macht die de USA wil ondermijnen.

De derde fase begint wanneer de politici een interventie in het desbetreffende land moeten verkopen aan het publiek.
Op dat moment wordt het een ‘gevecht tussen goed en kwaad, ‘een kans om deze onderdrukte natie te bevrijden van een brutaal dictatorschap.

Na fase 3 komt de fase van de buitenlandse interventie.
In deze fase wordt het gebruik van shocks van belang.

Veel van het Amerikaanse buitenlandse beleid heeft volgens Klein te maken met grootschalige bescherming en uitbreiding van de belangen van een kleine elite die samensmelten in het benaderen van de hele wereld t.
B.v.
hun eigen mogelijkheden.

Concreet betekent dit o.
A.:

Een volledig openstellen van de markt van een land voor externe investeerders.

Zoveel taken van een overheid privatiseren/privaat-publieke samenwerking waar maar mogelijk.

De duistere kant van het denken van Friedman.

Naomi Klein laat echter een meer duistere kant van Friedman tot leven komen doordat ze in haar boek gedetailleerd gedocumenteerd laat zien:

Hoe de theorie van Friedman door hemzelf en zijn volgelingen (de Chicago Boys genoemd) verkocht werd in verschillende landen in de wereld o.a. Chili, Bolivia, Argentinië, Indonesië, Zuid Afrika, Polen, Rusland, China).
Dit geschiedde bijv.
door studenten uit een land zelf te brainwashen op de Universiteit van Chicago in het Friedmaniaanse denken dan wel nauwe afspraken te maken met de nieuwe machtshebbers (Pinochet in Chili, Jeltsin in Rusland)

Hoe staatsbezittingen daardoor in buitenlandse private handen komen en de macht over een land meer en meer bij een kleine, wat Naomi Klein, ‘elite’ noemt, komt (energie, water, delfstoffen, telecom, etC.)

Hoe deze bedrijfs-elite met de overheid samensmelt.
Er is bijna geen verschil meer tussen te maken.

Hoe deze elite samensmelt met het IMF en de Wereldbank: deze instituten eisen o.
A. privatisering van de overheid, uitgebreide publiek-private samenwerkingen en volledige openstelling voor buitenlandse investeerders etC.

Hoe de toepassing van Friedmans ideeën en de samenwerking met het IMF en de Wereldbank leidt tot plotselinge prijsverhogingen en werkeloosheid (een shock voor de burgers die vervolgens meer bezig zijn met overleven dan met na te denken wat er plaatsvindt resp.
er tegen te protesteren).
Ze geven geen geleidelijke weg aan voor verandering waarbij burgers in hun bestaan worden gerespecteerD.

Hoe protesten, als die komen hardhandig worden onderdrukt (ook met het gebruik maken van shocks) dan wel tegenstanders zoals bijv.
Allende in Chili of Rudolfo Walsh in Argentinië uit de weg zijn geruimD.
Zoals US-officials zeiden in Irak:”The best time to invest is when there’s still blood on the grounD.”

Hoe de genoemde 'publiek-private' elite geld verdient met:

- (het creëren van) rampen/oorlogen en de bijbehorende destructie en vervolgens miljarden belastinggeld verdient door de constructie/opbouwwerkzaamheden zélf uit te voeren.
Deze niet aan de inwoners zelf te gunnen waardoor de werkeloosheid hoog blijft.
Naomi Klein beschrijft o.
A. in detail hoe dat in Irak is gegaan doordat bedrijven als Halliburton, Blackwater en Bechter hele overheidsdefensietaken hadden overgenomen.

Een vergelijkbaar iets gebeurde overigens ook in New Orleans gebeurt.
Zelfs bij het opruimen van lijken mochten mensen niet helpen omdat het bedrijf dat dit deed een bepaald bedrag per lijk kreeg.
Daar is uiteraard ook nog veel geprivatiseerd wat nog niet geprivatiseerd was.
Zoals bijv.
scholen.

- Hoe een permanente terroristische druk resp.
spanningen goed zijn voor deze ‘bedrijfselite’-economie; vooral die sectoren die zich bezig houden met energie en veiligheiD. Naomi Klein laat zien hoe daarbij bijv.
van Israel in relatie tot de Palestijnen is geleerD.

- slim gebruik maakt van algemeen voorkomende natuurrampen zoals tsunami’s voor het verder privatiseren van staatsbezittingen zoals bijv.
in Sri Lanka is gebeurD.  Mensen die hun onderkomen bijv.
nabij het strand hadden, kregen niet meer de mogelijkheid om daar terug te gaan wonen vanwege de veiligheiD. Voor de tsunami lukte dat niet vanwege teveel protesten.
Nadat het strand en de nabije omgeving letterlijk was schoongeveegd was de situatie anders.
Van het geld dat was ingezameld in Westerse landen werden zeer kort daarna op dezelfde plaatsen private, dure hotels (Hilton kaliber) gebouwD. Buitenlandse investeerders zien in Sri Lanka een land van echte natuur, mediatie-exploitatie en nog veel meer.
De mensen die het nodig hadden zagen er niets van.

Wat te  denken over bijv.
het privatiseren van energiecentrales enz.
, Zijn we ,iet te ver doorgeschoten met het verkopen van overheidsbezittingen waardoor met enkele slimme zetten en fusies deze in handen kunnen vallen van buitenlandse investeerders/bestuurders van het Enron kaliber? Willen we ook waterzuivering privatiseren en daardoor Boliviaanse toestanden krijgen? Of onderwijs, zoals het snel in New Oreans is doorgevoerd na de ramp daar? ;

Het gouden keurslijf      Friedman Thomas      Economie

Thomas Friedman (1953), vooraanstaand columnist van The New York Times, is één van de invloedrijkste nieuwscommentatoren ter werelD. Hij won twee maal de Pulitzer Prize voor zijn reportages als correspondent in Beiroet en Jeruzalem.
Onlangs verscheen onder de titel 'Het Gouden Keurslijf' de Nederlandse vertaling van zijn invloedrijke boek 'The Lexus and the Olive Tree' (zie voor een bespreking hiervan zie de link hiernaast).
De columns van Friedman verschijnen twee maal per week in de New York Times, de meest recente comlumns zijn gratis te lezen op de website van die krant, zie de link hiernaast

In 'Het Gouden Keurslijf' biedt Thomas Friedman een fascinerende kijk op het nieuw systeem dat de wereld totaal aan het veranderen is: globalisering.
Kapitaal, technologie en informatie vliegen de wereld rond en verenigen Chinese dorpsbewoners en technocraten uit Silicon Valley in één global village.
Friedman beschrijft de spanning tussen het meedogenloze globaliseringrproces en de tegenkrachten van traditionele politieke, culturele en economische gemeenschappen.
Overal ter wereld moeten mensen zich aanpassen aan de eisen van deze tijd en 'Het Gouden Keurslijf' van het neoliberalisme aantrekken.
Wie zich niet aanpast, blijft verpauperd achter.

De geschiedenis van Engeland      Van Caeneghem Raoul      Engelse geschiedenis

Willem de Veroveraar en de slag bij Hastings, de Rozenoorlogen, Mary Stuart, Oliver Cromwell en de Commonwealth, Thomas More, Hendrik VIII en zijn zes vrouwen, de Glorius Revolution, koningin Victoria, Churchill...Het zijn slechts enkele historische gebeurtenissen en figuren die de geschiedenis van Engeland, van Europa en van de wereld een ander uitzicht gaven.

Professor Raoul van Caenegem vertelt ons liet boeiende en soms ook dramatische verleden van de Britse eilanden, van een Romeinse kolonie groeide Engeland in de loop der eeuwen uit tot een wereld macht.
Hoogmoedig trok het zich terug in een 'splendid isolation'.
Na de wereldoorlogen moest het noodgedwongen naar de Europese moederschoot terugkeren.
De Europese regelgevingen worden van daag node getolereerd...

Deze originele, continentale kijk op het Britse verleden verrast meer dan eens.
Zonder meer een basiswerk van een van de grootste historici van de Lage Landen.

Hawkwood      Saunders Frances Stonor      Engelse geschiedenis

In de kathedraal van Florence hangt een portret van Sir John Hawkwood, geschilderd door Uccello.
Het schilderij werd in 1394 gemaakt in opdracht van de Florentijnse burgerij ter ere van ; ;een Britse ridder, die als de voorzichtigste en meest ervaren generaal van zijn tijd beschouwd wordt ; ;.

In werkelijkheid was deze Brit een van de machtigste en wreedste huurlingen die na de Honderdjarige Oorlog aan het hoofd stond van een bende die plunderend, brandstichtend en moordend door Frankrijk en Italië trok.

Steden die niet konden of wilden betalen voor de ; ;bescherming ; ; die Hawkwood en zijn goed georganiseerde bende aanbood, werden verwoest, en in opdracht van de ene stad was Hawkwood graag bereid een andere, rivaliserende gemeente met de grond gelijk te maken, mits hij daarvoor goed betaald werD.

 

Sir John Hawkwood

--------------------------------------------------------------------------------

John Hawkwood werd rond 1320 in Engeland geboren te Sible Hedingham (Essex) als zoon van Gilbert HawkwooD.

Hij overleed op 18-03-1394 te Florence in Italië.

John Hawkwood te paard, zoals afgebeeld op een in 1436 geschilderd fresco in de Kathedraal te Florence.

Sir John Hawkwood, of zoals de Italianen hem noemen, Giovanni Acuto, was de gevierde Captain der Condottieri, de White Company, in Italië en Frankrijk.

Zijn glorieuze loopbaan staat beschreven in de bestseller van Barbara Tuchman: ; ;A Distant Mirror ; ;, pagina 225, 254-8, 322-3).

In Engelse dienst vocht Hawkwood onder koning Edward III in de strijd tegen de Fransen.
Bij de slag van Crecy in 1346 werd hij geridderD.

Hij bleef tot het Verdrag van Bretigny (1361) in dienst bij EdwarD. Toen de strijd met de Fransen voorbij was trok Hawkwood samen met vele andere werkloos geworden soldaten naar het zuiden.

Uiteindelijk in Italië beland zocht hij daar zijn fortuin als huurling.

Hawkwood leidde in 1364 de Florentijnse troepen naar de overwinning bij de slag van CascinA.

Gedurende zijn verblijf in Italië huwde hij in 1377 (ten tweede male) met Donnina Visconti.

Deze vertrok na zijn dood met de minderjarige kinderen naar EngelanD.

Mogelijk is uit de relatie tussen John Hawkwood en Donnina Visconti ook zijn dochter Antiochia geboren.
Zeker weten doen we dit niet.

Het is dan ook mogelijk dat zij een dochter uit het eerdere huwelijk van John Hawkwood is.

De naam van deze eerste echtgenote kennen we helaas niet.

Dochter Antiochia huwde later met de Engelse Sir William de Coggeshall.

Dit echtpaar mogen we tot de voorouders rekenen van Francis Trey, die in 1635 te Amsterdam in ondertrouw ging.

Het bord te Sible Hadingham.

John Hawkwood staat met zijn wapen afgebeeld boven op een bord in zijn geboorteplaats Sible Hedingham (Essex).

In die plaats, op de plek waar hij woonde, staat nu een woning, die zijn naam draagt.

Hawkwood Manor te Sible Hedingham.

 

Veel over het leven van John Hawkwood is te lezen in het onlangs uit het Engels vertaalde boek: ; ;Hawkwood, de Duivelse Engelsman ; ;, door Frances Stonor Saunders, ISBN 90 414 0954 8.

John Hawkwood, gezeten op zijn paard, met maarschalkstaf op

de enig bekende afbeelding van hem die tijdens zijn leven werd getekenD.

Parenteel van Gilbert HAWKWOOD

(De vader van John Hawkwood ; ;the Younger ; ; van de White Company)

I.
1    Gilbert HAWKWOOD, leerlooier, geboren circa 1295, overleden -07-1340.
Zijn testament bepaalde dat hij begraven moest worden in de pasgebouwde kerk van St.
Peter en dat tien solidi (shilling) bestemd waren voor waskaarsen tijdens de uitvaartdienst.
Begraven te St.
Peter's Church, Sible Hedingham (Engeland).
Als vrije pachter van de graven van Oxford kon Gilbert bogen op een respectabele hoeveelheid lanD. In 1327 moesten van de vierenveertig belastingplichtigen in Sible Hedingham er slechts zeven meer betalen dan Gilbert.

Zijn oudste zoon John, die rentmeester van de De Veres was, erfde zijn vaders land en bezittingen, tien pond, tien kwarten tarwe en tien kwarten haver, een juk van zes jonge ossen en één van twee ossen.
(Een quarter of kwart staat gelijk aan 290 liter).

Kinderen:

   1.
   John HAWKWOOD ( ; ;the Elder ; ;), geboren circa 1318, overleden 1363.

Gehuwd met Margery.

 

   2.
   Agnes HAWKWOOD, geboren circa 1318.

 

   3.
   Jane HAWKWOOD, geboren circa 1319.

 

   4.
   Sir John HAWKWOOD ( ; ;the Younger ; ;) (zie II.
5).

 

   5.
   Alice HAWKWOOD, geboren circa 1321.

 

   6.
   Margaret HAWKWOOD, geboren circa 1322.

 

   7.
   Nicolas HAWKWOOD (Nicholas), geboren circa 1325.
Hij werd na 1340 priester.
Sinds 1369 was hij priester in de kloosterkerk van Clare in Suffolk,.

 

 

II.
5    Sir John HAWKWOOD ( ; ;the Younger ; ;), geboren circa 1320 te Sible Hedingham (Essex, Engeland), overleden op 18-03-1394 te Florence (Italië), begraven op 20-03-1394 te Baptisterium, Florence (Italië).
Hawkwood was de zoon van een leerlooier.
In 1340 erfde hij na het overlijden van zijn vader twintig pond en honderd solido (shilling), vijf bushel tarwe en vijf bushel haver, een bed en enkele kleine percelen gronD. (Een bushel staat gelijk aan 36 liter)

Nadat hij had gevochten bij Crécy en Poitiers, werd hij geridderd door Edward III van EngelanD. In 1360 werd hij aanvoerder van een beroemde troep Engelse huurlingen die voor Pisa en Florence vochten.

In Italië is hij bekend onder de naam Giovanni Acuto.

Hij was de gevierde Captain der Condottieri, de White Company, in Italië en Frankrijk (zijn loopbaan staat beschreven in de bestseller van Barbara Tuchman: ; ;A Distant Mirror ; ;, pagina 225, 254-8, 322-3).

In de tien jaar tussen de veldslag bij Crécy (1346) en die bij Portiers (1356) zijn er slechts enkele vermeldingen van John Hawkwood bekend:

In juni 1350 wordt vermeld dat hij samen met een metgezel in Finchingfield, enkele kilometers van Sible Hedingham, een man had aangevallen en woest had afgetuigd (zo erg dat voor diens leven werd gevreesd).

Het tweede bericht dateert van een jaar later en maakt duidelijk dat hij van een buurman een jonge os had gestolen en deze drie dagen voor zijn ploeg had gezet.
Verder wordt er genoteerd dat Hawkwood een ; ;gemene booswicht en onruststoker ; ; was.

In oktober 1376 werden hem door de paus bezittingen geschonken in de Rogmagna tussen Bologna en Ravenna (Bagnacavallo, Cotignola en Conselice).

Gehuwd (1) circa 1340 met N.
N.
Overleden voor 1376.

Gehuwd (2) op 03-05-1377 te Milaan (Italië).
met Donnina VISCONTI, geboren 1360, overleden 1406.

Donnina ontving van haar vader als bruidschat waarschijnlijk een bruidschat van 12.
000 florijnen (het bedrag dat haar zuster Elisabetta bij haar huwelijk ontving) naast het kasteel van Pessano, verschillende aangrenzende bezittingen en kostbare geschenken tijdens het bruiloftsmaal.
Ze was de dochter van Bernabò Visconti en is geboren uit zijn toen nog buitenechtelijke relatie met Donnina de 'Porri.

Donnina Viscontie groeide op in haar vaders kasteel in Melagno, een fraai fort op de oever van de Lambro, zeventien kilometer ten zuidoosten van Milaan.

Het is niet echt waarschijnlijk Donnina Visconti de moeder is van Antiochia HawkwooD.

Antiochia zal namelijk geboren zijn rond 1365 indien het klopt dat er uit haar huwelijk met William de Coggeshall vanaf omstreeks 1380 kinderen geboren worden.

Donnina Visconti huwt echter pas rond 1377 met John HawkwooD. Antiochia Hawkwood zal dus uit het eerste huwelijk van John Hawkwood geboren zijn.
Helaas kennen we niet de naam van diens eerste echtgenote.

Na het overlijden van haar echtgenoot John Hawkwood, in 1394, vertrekt zij naar EngelanD. Blijkens een notariële akte uit 07-01-1399 blijkt zij in Milaan, in de parochie van San Pietro in Camminadella te wonen.

Dochter van Lord van Milaan Bernabò VISCONTI en Donnina PORRO (de 'Porri).

Uit het eerste huwelijk:

   1.
   Antiochia HAWKWOOD, geboren circa 1365 te Sible Hedingham (Essex, Engeland).
Zij is vermoedelijk geboren uit een eerder huwelijk van haar vader John HawkwooD. Deze eerste echtgenote is nooit geïdentificeerD. De naam Antiocha zou er op kunnen wijzen dat Hawkwoods eerste vrouw mogelijk een lid van de familie De Vere is geweest.
Deze naam wordt namelijk geassosieerd met een wonder dat gebeurd scheen te zijn bij de gevechten in Antiochië tijdens de Eerste Kruistocht in 1098:

; ;Toen de nacht viel en de Saracenen in het donker trachtten weg te komen, viel het licht van een heldere ster op het schild van Robert de Vere, waardoor het gehele slagveld verlicht werd en de christenen in staat waren de vijand te overmeesteren.
;

Gehuwd 1379 met Sir William de COGGESHALL, Knt.
of Godham Hall, geboren op 20-07-1358 te Coggeshall (Essex, Engeland), overleden 1423/1424.
Hij was High Sheriff van Essex en Hertfordshire in 1391.

In 1379 blijkt William (kennelijk zonder zijn vrouw Antiochia) in Milaan te verblijven.
Zijn schoonvader John Hawkwood, die een conflict had met zijn machtige schoonvader Bernabò de Visconti, zorgde ervoor dat sir William Coggeshalle Milaan verliet en zijn toevlucht zocht in zijn legerkamp.
Vandaaruit werd Coggeshalle met een escorte van zestig ruiters naar Bagnacavallo gebracht.
Zoon van Sir Henry de COGGESHALL en Joane de WELLES.

 

   2.
   Fiorentina HAWKWOOD (Florentine).

Gehuwd met Lancelot del MAYNO (del Maigno).

 

Uit het tweede huwelijk:

   3.
   Janet HAWKWOOD, geboren 1378 te Bagnacavallo, Rogmagna (Italië).

Gehuwd -09-1392 te San Donato (Italië) met Brezaglia di PORCIA (di Porciglia).
Hij is de zoon van een graaf uit Friuli.

 

   4.
   Catherine HAWKWOOD, geboren 1379 te Bagnacavallo, Rogmagna (Italië), overleden na 1464.

Gehuwd op 21-01-1393 te San Donato (Italië) met Conrad PROSPERGH, militair, overleden 1422.

 

   5.
   Anna HAWKWOOD, geboren 1381 te San Donato, Polverosa (Italië).

Gehuwd voor 1399 met Ambrogiulo di PIERO della TORRE.
Hij is een telg uit een vermaard Milanees geslacht.

 

   6.
   Sir John HAWKWOOD (Johannis filius Johannis Hawkewood), geboren 1388, overleden na 1464.
Nadat hij in 1406 meerderjarig was geworden vertrok hij naar Engeland waar hij in november van dat jaar officieel werd genaturaliseerD.

Gehuwd met Margareth.
Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

 

Uit een buitenechtelijke relatie:

   7.
   John HAWKWOOD, geboren 1353-1356.
Eind juni 1373 verzoekt paus Gregorius XI de bisschop van Londen om zich op de hoogte te stellen van de bekwaamheid van John, natuurlijke zoon van de ridder John Haukewod, student in het diocees Londen, en hem dispensatie te verlenen voor zijn onwettige geboorte en hem, op voorwaarde dat hij geen navolger is van zijn onbeheerste vader, zodat hij kan worden gewijd en alle gepaste beneficia kan houden en ruilen, zelfs kanunnikschappen en prebenden van gekozen ambten, personatus, of ambten in kathedralen of bisschoppelijke kerken, zelfs hogere ambten, tot aan de ponteficale, in kathedralen, of leidende ambten in collegiale kerken.

Op 23-01-1376 werd aan deze bastaardzoon John pauselijke dispensatie verleend, terwijl hij geregistreerd stond als ; ;donsel van het diocees Londen ; ;, om zijn biechtvader te kiezen en tien jaar lang een draagbaar altaar te bezitten.

 

 

 

--------------------------------------------------------------------------------

©  A.W.
Slager 2004-2006 ;

^5 dagen in Londen      ?      Engelse geschiedenis

Hendrik VIII      ?      Engelse geschiedenis

Hendrik werd geboren in het paleis van Greenwich in Kent op 29 juni 1491.
Hij behoorde tot het huis van Tudor.
Hij was de tweede zoon uit het huwelijk van Hendrik VII en Elizabeth van York.
Hendrik volgde op 22 april 1509 zijn vader op de troon van Engeland op en werd gekroond in de Abdij van Westminster op 24 juni 1509.

Hendrik is waarschijnlijk de meest bekende koning van Engeland uit vroeger eeuwen.
Hij was de man die zes vrouwen huwde en ze afdankte op een soms definitieve manier, als ze hem niet bevielen.
Maar ten dele kan dit verklaard worden uit zijn wens om een mannelijke erfgenaam te krijgen.

Catharina van Aragon

Zijn eerste vrouw werd Catharina van Aragon.
Ze was een dochter van koning Ferdinand II van Spanje.
Het huwelijk vond plaats op 11 juni 1509 in de kapel van het Observantenklooster.
Bij haar kreeg hij twee kinderen: een zoontje dat na twee maanden al weer overleed, genaamd Hendrik, en een dochter Mary, die later koningin van Engeland werD. Hendrik VIII scheidde van Catharina in mei 1533.

Anna Boleyn

Hendriks tweede vrouw was Anna Boleyn, een dochter van Thomas Boleyn, met wie hij in het geheim trouwde in het Paleis van Whitehall op 25 januari 1533.
Hij liet haar wegens ontrouw onthoofden op 19 mei 1536.
Bij Anne Boleyn kreeg hij een dochter Elisabeth, die later koningin Elisabeth I van Engeland zou worden.

Jane Seymour

De derde vrouw van Hendrik VIII was Jane Seymour, de dochter van Sir John Seymour.
Zij trouwden in het paleis van Whitehall op 30 mei 1536.
Jane stierf een goed jaar later op 24 oktober 1537.
Jane schonk Hendrik de troonopvolger: de latere Edward VI.

Anna van Kleef

Voor de vierde maal trouwde Hendrik VIII op 6 januari 1540 in Greenwich met Anna van Kleef, de dochter van Jan, de hertog van Kleef.
Hij scheidde van haar in juli 1540.

Catherine Howard

De vijfde gelukkige werd Catherine HowarD. Zij was een dochter van Lord Edmund HowarD. Het paar trouwde op 28 juli 1540 in het Manorhuis in Oatland in Surrey.
Hij liet haar een kopje kleiner maken op 13 februari 1542 wegens overspel.

Catherine Parr

De laatste, zesde, vrouw van Hendrik VIII was Catherine Parr, de dochter van Sir Thomas Parr.
Het huwelijk vond plaats in het paleis van Hampton Court op 12 juli 1543.

Brak met Rooms Katholieke kerk

Omdat de Paus problemen maakte rond de scheiding met zijn eerste vrouw en het geheime huwelijk met zijn tweede vrouw, brak Hendrik VIII met de Rooms Katholieke kerk.
Hij stichtte de Engelse protestantse Kerk, waarvan hij zichzelf tot hoofd benoemde.
Een gevolg van een en ander was dat hij de kloosters onderdrukte en alle abdijen in het land liet verwoesten.

Sterke persoonlijkheid

Hendrik VIII was een sterke persoonlijkheid, die tijdens zijn regeringsperiode veel heeft gedaan.
Zo was hij een beschermer van de kunsten.
Hendrik was een goed muzikant.
Hij bespeelde de luit en liet bij zijn overlijden vele muziekinstrumenten nA.

Hij reorganiseerde ook de regeringinstanties door centralisaties.
Hij liet oorlogsschepen bouwen, waadoor hij de bijnaam ; ;Vader van de Engelse Marine ; ; verwierf.
Hij zorgde er voor dat Wales een onderdeel werd van Engeland en maakte Ierland tot een koninkrijk, wat Hendrik VIII de titel ; ;Koning van Ierland ; ; opleverde.
Hij voerde verschillende oorlogen onder meer in Frankrijk en Schotland, die veel geld kostten.
Hij had belangrijke raadgevers, waaronder Thomas Moore, kardinaal Wolsey en Thomas Cromwell.
Hij was vaak niet loyaal, niet ten opzichte van zijn vrouwen en niet ten opzichte van zijn raadgevers.

Maîtresses

Hendrik VIII had vele maîtresses.
Bij zijn maîtresse Elisabeth Blount had Hendrik VIII nog een natuurlijke zoon Henry Fitzroy, die echter slechts twintig jaar werD.

Begraven in de kapel van Sint George

Hendrik VIII stierf in het paleis van Sint James op 28 januari 1547.
Hij werd begraven in de kapel van Sint George in het kasteel van Windsor in Berkshire.

Heilige Doelen      Burleigh Michael      Europese geschiedenis

Volgens sommige simpele visies op de geschiedenis van Europa vond in of kort na de Verlichting de scheiding van kerk en staat plaats.
Daarna gingen beiden huns weegs en dat is de basis voor onze liberale, seculiere samenleving.

Dat de werkelijkheid iets ingewikkelder in elkaar zit, toont de Britse historicus Michael Burleigh aan in zijn monsterproject over religie en politiek sinds de Franse revolutie.
Religie en politiek hebben elkaar op allerlei manieren beïnvloeD.

Nadat hij in Aardse machten de periode tussen 1789 en 1914 behandelde, bestrijkt hij in dit deel het tijdperk van de 'totalitaire politieke religies': fascisme, communisme en nationaal-socialisme.
Met een beeldtaal en jargon ontleend aan het christendom schiepen Mussolini, Lenin en Hitler een geperverteerd visioen van verlossing.
Om dat te bereiken was ieder middel vanzelfsprekend gerechtvaardigd en moesten diegenen die deel uit zouden maken van het toekomstig paradijs hun volledige leven in dienst daarvan stellen.
Zoniet, dan waren ze ook te vernietigen tegenstanders.

Burleigh schrijft dat hij deze onderwerpen op een nieuwe manier wil aanpakken door het terrein waar cultuur, ideeën, politiek en religie samenkomen te beschrijven.
Soms slaagt hij daar in.
Maar er zit ook een zekere willekeur in.
Dat wordt wel bewezen door het uitstapje naar de Mexicaanse geschiedenis, waarin hij het conflict tussen kerk en staat beschrijft na de invoering van antiklerikale wetten.
Boeiend, maar Mexico ligt nog steeds niet in EuropA.

Wel is glashelder waar Burleigh zelf staat.
Hij is een hartstochtelijk verdediger van het christendom, met name de katholieke variant daarvan.
Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in terloopse mededelingen, bijvoorbeeld dat ongelovigen toch niet zoveel aan liefdadigheid doen, maar ook in zijn beschrijving van de rol van de katholieke kerk in de Tweede Wereldoorlog.
Het beeld dat Pius XII zich veel te afwachtend opstelde ten opzichte van de jodenvervolging ondergraaft hij, hoewel de kerkvader wel iets minder diplomatiek had kunnen zijn.

Ook zijn conservatieve opvattingen laat Burleigh niet onvermelD. Die uitweidingen zijn soms storend, en soms humoristisch.
Pagina na pagina gaat hij tekeer tegen de Ieren, waarbij de filantropen Bono en 'saint annex sir Bob Geldoff' niet gespaard blijven.
Die twee willen regeringen 'dwingen voortdurend meer geld weg te geven dat meestal toch terechtkomt op de Zwitserse bankrekeningen van Afrikaanse kleptocraten.
'

Dit soort opmerkingen roepen de vraag op wat Burleigh wil: een degelijk geschiedenisboek schrijven, of als columnist tekeer te gaan.

Een boeiend, maar niet geheel bevredigend hoofdstuk is dat over de razendsnelle secularisatie vanaf de jaren zestig.
Hoe het mogelijk is dat in een paar decennia de eeuwenoude kerk zulke harde klappen kreeg, waarvan die (nog) niet weet te herstellen, blijft toch een raadsel.
De conservatieve tegenstanders boden weinig tegenstand, en gingen zelf in de modernisering.
Het ´masochistische medium´ televisie deed zijn werk.
Maar ook de meisjes- en damesbladen.
Die schreven niet meer over hoe vrouwen konden voldoen aan traditionele waarden, maar over 'jij', 'liefde' en 'geluk'.
Individuele behoeften en verlangens vervingen het oude rolpatroon.

Het leidde ertoe dat nog maar er nog maar vijftig procent kans is dat de kinderen van gelovige ouders het geloof overnemen, terwijl kinderen van niet-gelovigen veel vaker ook niet geloven.
Dat zou betekenen dat het aantal aanhangers van religie per generatie met vijftig procent afneemt.

Dit boek was uiteraard niet geschreven zonder 11 september.
De vrees voor de opkomst van de (radicale) islam is het eigenlijke motief om dit boek te schrijven.
Wat hij daar over te melden heeft is niet erg vernieuwend of verhelderenD. Hij laat zich door een anonieme vriend van Theo in de Linneausstraat rondleiden, 'een drukke straat met goedkope winkels en een evenredig aandeel in de smerigheid die de stad doordringt'.
Soms gaat zijn bevlogenheid met hem op de loop.
Zo zou George Bush na de aanslagen in New York en Washington de 'sympathie van de wereld' hebben gehaD. De hele wereld? Zonder bron wordt nog eens beweerd dat Al Qaida contacten had met de geheime dienst van Saddam Hoessein.
Of wat te denken van de opmerking dat 'het schimachtige gezicht van de Antichrist' op een 16e eeuwse fresco doet denken aan dat van Osama Bin Laden.

Hij spreekt de vrees uit dat de seculiere overheden in Europa, verlamd door geloof in de multiculturele samenleving, het gezag in bepaalde wijken zal overdragen aan islamitische organisaties.
Zo is de laatste paragraaf een stuk dat zo in de Opinio kan, maar wel met de kanttekening dat Burleigh optimistisch is over de uitkomst, omdat steeds duidelijker is wat er op het spel staat.
Als hij daar aan bijgedragen heeft, ondanks de zijpaden die hij inslaat, is ook dit boek niet voor niets geweest.

Herinnering aan het kwaad, bekoring van het goede      Todorov Tzvetan      Europese geschiedenis

In Herinnering aan het kwaad, bekoring van het goede analyseert Tzvetan Todorov wat naar zijn mening de essentie van de twintigste eeuw is: het kwaaD. Dat wil zeggen, het totalitarisme zoals zich dat in twee vormen heeft voorgedaan, nazisme en communisme.
De democratie heeft weliswaar een einde aan de totalitaire regimes gemaakt, maar de herinnering aan het kwaad wordt zowel gebruikt als misbruikt.
Bovendien is de democratie ondanks - of juist door - haar overwinning niet immuun voor wat Todorov de bekoring van het goede noemt, die tot de cultus van de morele correctheid en tot rampzalige militaire interventies kan leiden.
Deze verschijnselen verduidelijkt hij aan de hand van concrete voorbeelden.
Todorov blijft trouw aan zijn kritisch humanisme dat hij ook in zijn vorige werken, zoals De onvoltooide tuin, tot uitdrukking heeft gebracht.
Hij wisselt zijn soms orthodoxe analyse van de twintigste eeuw af met indringende portretten van zes exemplarische eenheden die de herinnering aan het kwaad, waaronder ze persoonlijk geleden hebben, doorgeven zonder haar te misbruiken.
Vassili Grossman, Margerete Buber-Neumann, David Rousset, Primo Levi, Romain Gary en Germaine Tillion.
Het zijn personen die bij het Nederlandse (en Vlaamse) publiek betrekkelijk onbekend zijn, maar dankzij Todorov de plaats krijgen die ze verdienen.
Ze zijn iconen van moed, mededogen en menselijkheiD.

; ;De achttiende eeuw is door de historici aangeduid als de 'eeuw der Verlichting', zal men uiteindelijk de onze de 'eeuw der Duisternis' noemen? ; ; zo vraagt Todorov zich in de inleiding af.
De essentiële tegenstelling die in de twintigste eeuw tot uiting kwam was die tussen het totalitarisme en de democratie.
In een democratie is iedereen gelijk voor de wet en hoeft niemand zich te onderwerpen aan de wil van de meerderheiD. Het totalitarisme schuift het pluralisme en het individu opzi J. Een kleine leidinggevende groep bestuurt dan in naam van de 'algemene wil'.
Todorov zet zich vooral af tegen het historisch en biologisch sciëntisme waarbij de door de wetenschap gevonden oplossingen per definitie passen voor alle mensen, ook al veroorzaken ze het lijden of zelfs de ondergang van sommigen onder hen.
Als de wetenschap niet langer gericht is op het verwerven van kennis maar verandert in een leidraad voor de samenleving en producent van idealen dan botst ze met de democratie.
Voor persoonlijke vrijheid, verdraagzaamheid en gemeenschappelijk overleg is er geen rol meer weggelegd aangezien men de waarheid in pacht heeft en die vereist alleen onderwerping en geen debat.
Want waarom lastige discussies aangaan als men weet waar men naartoe moet?

Om het systeem in stand te houden moet een 'sciëntistische staat' beroep doen op terreur.
Daarvoor beschikt ze over een speciaal korps van goed getrainde figuren als 'volgzame machines vrij van morele weerzin en tot alle wreedheden bereid'.
Dit zagen we in de praktijk bij de Tsjeka in de Sovjet-Unie en de Gestapo in nazi-DuitslanD. Elk totalitarisme is ook een vorm van manicheïsme dat de wereld in twee elkaar uitsluitende delen scheidt: de goeden en de slechten, met als doel die laatsten te vernietigen.
Hitler wenste een natie en zelfs een mensheid zonder joden.
Stalin verlangde een klasseloze maatschappij, dat wil zeggen zonder burgerlijke klasse.
Todorov werkt deze zienswijze verder uit in de beschrijving van de levensloop van zes opmerkelijke figuren.
Steeds opnieuw tonen ze aan hoe dicht het communisme en het fascisme tot elkaar stonden.
Deze visie is belangrijk omdat ze regelrecht ingaat tegenover diegenen die het marxime steeds hebben verdedigd als zijnde de tegenpool van het fascisme.
Onder hen tal van linkse intellectuelen zoals Jean Paul Sartre en Maurice Merleau-Ponty die met hun vergoeilijking van de misdaden van Lenin, Stalin, Mao en Castro in wezen tal van mensen, waaronder heel wat schrijver-collega's, overlieten aan hun miserabel lot.

De eerste figuur is Vasili Grossman, een van de grootste schrijvers van de twintigste eeuw.
Hij was van joodse afkomst en had de Sovjet-Russische nationaliteit.
Hij is een van de weinige schrijvers die op eigen kracht de overgang van onderworpenheid naar opstandigheid heeft doorgemaakt.
Eerst geëerd maar nadien uitgestoten door het systeem.
In 1960 voltooide hij het boek Leven en noodlot waarin hij de waarheid aan bod bracht.
Zijn manuscripten werden aangeslagen, maar uiteindelijk verscheen het toch na zijn dood in 1980 in Frankrijk.
Het beschrijft dat de slachtoffers van het nazisme en van het bosjewisme gemeenschappelijke kenmerken hebben.
Ze worden 'gestraft' voor wat ze zijn, niet voor wat ze doen.
Voor Grossman is het duidelijk: Kolyma en de Solovki-eilanden zijn het Russische equivalent van Buchenwald en Dachau.
Weliswaar bestonden er in de Sovjet-Unie geen vernietigingskampen, maar het leven had ook daar geen enkele waarde en miljoenen stierven er aan honger, uitputting en ontbering, maar ook ingevolge massale executies.
Opvallend is dat na de oorlog de nazi-figuren aan de kaak werden gesteld, maar de Sovjetleiders niet.
In tal van landen is het negationisme bij wet verboden, maar de ontkenning van de communistische misdaden blijft alsnog volstrekt geoorloofD.

Bij de tweede figuur Margarete Buber-Neumann worden de overeenkomsten tussen de communisten en de fascisten nog duidelijker.
Net na de inval en verdeling van Polen tussen de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland werden in 1940 in Brest-Litowsk gevangenen uitgewisselD. Voormalige Duitse en Oostenrijkse communisten en joden die onder de naziterreur naar de Sovjet-Unie emigreerden werden gearresteerd en uitgeleverd aan de nazi's.
De meesten werden gefusilleerd of kwamen om in een concentratiekamp.
Margarete Buber-Neumann was samen met haar man Heinz Neumann lid van de Duitse communistische parti J. Ze slaan op de vlucht naar ZwitserlanD. Hitler vraagt hun uitlevering maar ze kunnen weg naar de Sovjet-Unie.
Als Neumann beseft dat de Sovjet-Unie evenzeer een bloedige dictatuur is en veraf staat van de idealen waarvoor hij steeds gevochten heeft wordt hij opgepakt en in 1937 doodgeschoten.
Een jaar later wordt Grete als een 'maatschappelijk gevaarlijk element' opgepakt.
Ze verdwijnt in het Siberische kamp van Karaganda samen met 170.
000 andere gedetineerden.
Op 8 februari 1940 wordt ze overgeleverd aan de nazi's en komt ze terecht in het concentratiekamp van Ravenbrück.
Ze overleeft en schrijft in 1948 het boek Als Gefangene bei Stalin und Hitler; eine Welt im Dunkel.
Bij de nazi's worden gevangenen behandeld als Untermenschen, in de Sovjet-Unie als slaven.
Sommigen hebben haar vergeefs trachten te belasteren.
Ze stierf kort na de val van de Berlijnse Muur.

Gemeenschappelijke kenmerken van totalitaire regimes waren de intimidatie, het gebruik van eufimismen (zoals de Endlösung) en de propagandA. Door de greep van de machthebbers op de herinnering kregen totalitaire regimes greep op het heden.
Dat is een groot verschil met de democratie waar men het recht heeft om zelfstandig kennis te verwerven en toegang te krijgen tot het verleden.
De belangrijkste taak van het ondergrondse verzet in de Sovjet-Unie, de samizdat, was dan ook de reconstructie van het verleden als daad van verzet tegen de macht.
Daarbij vochten ze een dubbele strijd: enerzijds tegen hun onderdrukkers zelf en anderzijds tegen westerse opiniemakers die het communisme bleven verdedigen.
Tal van westerse intellectuelen als Eduard Herriot, Romain Rolland, Bernard Shaw en later Jean-Paul Sartre werden uitgenodigd in de toenmalige Sovjet-Unie en keerden enthousiast terug nadat ze 'modelkampen voor de heropvoeding' hadden bezocht.
Ze bleven blind en doof voor de waarheid ook toen die via allerlei kanalen het westen binnensijpelde.
Na de oorlog was anti-fascisme de enige politiek correcte houding.
Daardoor won het communisme aan prestige.
Huidige moralisten wijzen naar Pinochet als toonbeeld van kwaad, maar nooit naar Castro, Stalin en Mao.
Meer nog, jarenlang werden de sceptici van het communisme verdacht van fascistische sympathieën.
Een typisch voorbeeld was de slachting van duizenden Poolse officiers in Katyn die 45 jaar lang in de schoenen van de nazi's werd geschoven maar (intussen feitelijk bewezen) gebeurde door de sovjets.
De ethiek was in het communisme volledig ondergeschikt aan de politiek.

Een type voorbeeld was David Rousset, eerst actief als socialist, later als trotskist.
In 1943 als verzetsman opgepakt en in Buchenwald opgesloten.
Na de oorlog richt hij met een groep ex-gedeporteerden een Commission International Contre le Régime Concentrationnaire op om de nog actieve kampen in de Sovjet-Unie aan te klagen.
Het wordt een soort Amnesty International avant la lettre.
Het is een moedige daad waardoor hij fel wordt aangevallen ondermeer door Sartre en Merleau-Ponty.
Het Comitee publiceert getuigenissen over de kampen in de USSR en China, en over de vervolgingen in Spanje, Griekenland, Tunesië en Algerije.
Hiermee doorbreekt Rousset de stereotypie van de nationaliteiten en zet zich af tegen het communistische determinisme op politiek vlak.
Voor hem zijn individuen belangrijker dan ideologiën.
Het collectieve ideaal bestaat in de vrijheid van het individu: dat is de les die Rousset eenmaal uit de kampen geeft, en waarmee hij de waarheid boven de trouw aan allerlei ideeën of organisaties plaatst.

In een volgend deel waarschuwt Todorov voor het risico van het 'heilig verklaren' van de slachtoffers en het 'banaliseren' van het kwaaD. De herinnering aan voorbij geweld geeft immers voedsel aan tegenwoordig geweld: dat is het mechanisme van de wraak.
Dit zien we in de praktijk in Noord-Ierland met zijn fameuze Oranjemarsen die steevast uitlopen op nieuw geweld en in het Israëlisch-Palestijns conflict waar het principe van 'oog om oog' wordt toegepast.
Ghandi waarschuwde vroeger reeds dat dit kan leiden tot een blinde werelD. Tegen die houding plaatst hij de figuur van Primo Levi.
Een Italiaanse jood die in 1944 gedeporteerd werd naar Auschwitz.
Hij overleefde en schreef naast vele andere boeken de meesterwerken Is dit een mens, Het respijt en De verdronkenen en de geredden.
Daarin heeft hij het niet over het goede 'wit' en het slechte 'zwart', maar over 'de grijze laag'.
; ;Ieder van ons kan in potentie een monster worden ; ;, aldus Levi die vermoedt dat Auschwitz nergens toe gediend heeft.
Iets wat door het massaslachtingen van de Rode Khmers en de genocide in Rwanda bewaarheid werD. Levi stelt dat niet alleen de daders schuldig zijn maar vooral de onverschilligheid en bewuste onwetendheiD. De mens is geen eiland, dus wat anderen overkomt gaat ons rechtstreeks aan.
Hoe kunnen we nog onze keus om niets te doen bij nieuwe rampen rechtvaardigen?

Over hetzelfde onderwerp schreef ook Romain Gary.
Als jood geboren in Rusland en na omzwervingen in Vilnius, Warschau en Frankrijk sluit hij zich aan bij France Libre van Charles De Gaulle en strijdt hij de hele oorlog in de luchtmacht.
Nadien begint hij te schrijven.
; ;De nazi's waren menselijk.
En het menselijke in hen was hun onmenselijkheid ; ;, aldus Gary.
Daarmee doorbreekt hij de idee van het absoluut goede en kwade.
Ook partizanen geraakten besmet door het kwaad waartegen ze streden.
Daaruit besluit Gary dat het aanzetten tot heldendom verkeerd is.
De overwinnaars lopen immers het gevaar verblind te blijven en het kwaad alleen bij 'de anderen' te zien en het in zichzelf te negeren.
; ;De bommen die ik van 1940 tot 1944 boven Duitsland heb laten vallen, hebben misschien een Rilke, een Goethe of een Hölderlin in de wieg gedood ; ;, waarmee hij aangeeft dat zelfs de rechtvaardigste zaken niet altijd vrij van schuld zijn.
Gary trok dit later door naar het meer actuele racisme dat hij bij geen enkele groep als een exclusieve eigenschap zag.
Zijn essentiële boodschap is dat het verleden niet het heden mag verduisteren; niet dat het verleden onbelangrijk is maar het mag nooit een verantwoording worden voor nieuwe onrechtvaardigheiD. ; ;Het leven is er om steeds opnieuw begonnen te worden.
;

In een volgend deel wijst Todorov op vormen van het kwade die in naam van democratieën begaan worden.
Zo deed de democratie beroep op de grootste geleerden ter wereld voor de ontwikkeling van de atoombom.
Was het nodig om hem te gebruiken? Voorstanders beweren dat daarmee vele Amerikaanse slachtoffers voorkomen werden maar dit gaat over potentiële doden terwijl nu echte mensen gedood werden.
Een ander voorbeeld is de kwestie in ex-Joegoslavië dat na de dood van Tito in 1980 een omslag kende van communisme naar nationalisme, met finaal de eis: één etnie, één staat.
Onder Slobodan Milosovic leidde dit tot een politiek van etnische zuiveringen.
Het westen greep in teneinde 'het beletten van de schendingen van de rechten van de mens in de provincie Kosovo'.
Naderhand bleek echter dat die interventie juist bijgedragen heeft tot de vorming van etnisch homogene staten.

Todorov heeft het vooral moeilijk met begrippen als 'humanitaire bommen' (voor slachtoffers bestaat geen verschil tussen totalitaire en humanitaire bommen) en 'ethische oorlog'.
Een oorlog is nooit ethisch omdat ze de dood en het leed van onschuldige mensen veroorzaakt.
Daarom pleit hij voor andere middelen, zoals onderghandeling, druk en verleiding.
In landen als China, India en Rusland die de mensenrechten schenden in Tibet, Kashmir en Tsjetsjenië komt de internationale gemeenschap niet tussen.
Blijkbaar gebeurt het alleen tegen landen die weinig of geen bondgenoten hebben.
Hij wijst ook op de onverschilligheid die landen als Frankrijk en de Verenigde Staten bij de genocide in Rwanda hebben getoonD. Blijkbaar was de vrees voor eigen slachtoffers groter dan de wil om tienduizenden mensenlevens te redden.
Alleen een universele rechtspraak zou kunnen maar daar is een universele staat en een universele politie voor nodig.
Todorov wijst zo'n universele staat af om 'niet te bezwijken voor de verleiding het paradijs op aarde te bouwen'.
We kunnen de mensheid niet van al haar kwalen genezen.

Tenslotte bespreekt hij het levensverhaal van Germaine Tillion die als verzetsvrouw wordt opgepakt en gedeporteerd naar Ravenbrück.
Na de bevrijding in 1954 vertrekt ze als etnologe naar Algerije.
Zo wil ze 'de ander leren kennen' en relaties leggen tussen ons en hen.
Tijdens Frans-Algerijnse strijd weigert ze kamp te kiezen, maar komt ze op voor gerechtigheiD. Ze ziet dat vooral 'vernedering' een gevaar betekent en oorzaak is van haat en gewelD. Na de oorlog werkt ze samen met internationale organisaties tegen de slavernij, voor verdediging van de minderheden, tegen honger en tegen de barbaarse 'clitoridectomie'.
Uiteindelijk ziet Tillion in de mensheid twee minuscule minderheden.
Aan de ene kant de wrede bruten en aan de andere kant mensen die grote moed betonen.
Daartussen is er de overgrote meerderheid van mensen die normaal geen vlieg kwaad doen, maar bij de minste crisis gevaarlijk kunnen zijn.
Ze betoont veel mededogen, en ondanks de nazi-barbarij lukt het haar 'de tocht door het kwaad' af te leggen zonder erdoor besmet te raken, en zelfs een gewaarwording van vreugde op ons over te brengen, aldus Todorov.

Het moderne humanisme onderscheidt zich door twee kenmerken, schrijft Todorov.
Het eerste is 'het erkennen van de gruwelen waartoe de mensen in staat zijn'.
Het tweede is 'de bevestiging dat het goede mogelijk is'.
Totalitaire regimes ziet hij niet snel terugkomen, maar ook voor de democratie schuilen er drie gevaren.
De eerste is de 'identiteitsontsporing', want identiteit is onmisbaar voor elk maatschappelijk bestaan.
Het lijkt me een bizarre uitspraak want juist een collectief identiteitsgevoel kan gevaarlijk zijn.
Uiteindelijk ziet de auteur dat ook want hij erkent dat lid zijn van een gemeenschap wel een recht maar geen plicht is.
; ;De gemeenschappen zijn binnen de democratie welkom, maar alleen op voorwaarde dat ze geen ongelijkheden en geen onverdraagzaamheid genereren.
; De tweede is de 'moraliserende ontsporing'.
Ook hier nuanceert hij snel door te wijzen op de dwingende noodzaak van een breuk tussen het politieke en het theologische.
Alleen wijst hij op het gevaar van de 'bekoring van het goede'.
; ;Het verlangen naar heiligheid kan meer beter een privé-aangelegenheid blijven ; ;, stelt Todorov.
En de derde is de 'instrumentele ontsporing', waarbij men zich nog enkel bekommert om de middelen die tot een doel leiden, zonder dat men zich afvraagt of dat doel legitiem is.
Dit staat haaks op de humanistische gedachte dat de mens zelf het hoogste doel van ons handelen is.

Elke mens is eindeloos kwetsbaar en eindeloos waardevol, zo eindigt Todorov dit magistrale boek waarin hij aantoont dat in die 'duistere twintigste eeuw' ook enkele hoopvolle lichtpuntjes bestonden.

Herfsttij der middeleeuwen      Huizinga Johan      Europese geschiedenis

 

Herfsttij der Middeleeuwen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Ga naar: navigatie, zoeken

Herfsttij der Middeleeuwen is de titel van het bekendste werk van de historicus Johan Huizinga uit 1919.
De ondertitel luidt: Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden.

In het werk presenteert hij het idee dat de overdreven formaliteit en romantiek van het laat-middeleeuwse hofleven een verdedigingsmechanisme was tegen de toenemende verruwing van de maatschappi J. Huizinga's werk heeft wel als kritiek gehad dat hij in zijn presentatie te veel uitging van de bijzondere praktijken aan het Bourgondische hof.
Vooral is er tegenwoordig geen kunsthistoricus meer te vinden die het eens is met het hoofdprincipe van het boek, namelijk dat de schitterende kunst van het vijftiende- eeuwse Vlaanderen - de school der Vlaamse Primitieven met de verfijnde kunst van Jan van Eyck en Rogier van der Weyden - geen vernieuwende renaissance vertegenwoordigt, maar een herfstig, zij het ook kleurrijk einde van de hoge middeleeuwen.

Huizinga gebruikte voor Herfsttij kronieken en literatuur als bronnen, en bewust geen archiefstukken.
Zijn boek is meer dan een kunsthistorische studie, maar een proeve van cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis.
Het boek is geschreven in de stijl van de literaire beweging der Tachtigers.
Huizinga tracht in dit boek een beeld op te roepen van een tijdvak, dit in navolging van de door hem zeer bewonderde Zwitserse historicus Jacob Burckhardt.

In 1920 ontving Johan Huizinga voor Herfsttij de D.A. Thiemeprijs.
De studie verscheen in 1924 in het Engels (vertaling van de tweede editie), onder de titels The Waning of the Middle Ages en The Autumn of the Middle Ages.

1302.
Paus Bonifacius VIII verheft nog eenmaal, in de bul Unam Sanctam, de aanspraak van pauselijke oppermacht boven het wereldlijk gezag.
Koning Philips IV van Frankrijk roept de Standen van zijn rijk bijeen, tot verweer tegen de pauselijke aanspraken.

- Het leger van Philips IV bij Kortrijk in den Gulden Sporenslag verslagen door de burgers van Vlaanderen.

1303.
Bonifacius VIII, kort na zijn vernedering te Anagni, gestorven.

1308.
Paus Clemens V (1305-1314) verplaatst den zetel der Curie van Rome naar Avignon.

1311.
Concilie van Vienne.
Eerste uitingen van het streven naar hervormingen in de Kerk, van de zijde der hooge geestelijkheiD.

1314.
Opheffing van de Orde der Tempeliers.
Philips IV de Schoone van Frankrijk †.

C. 1315.
Jean Chopinel of Clopinel, of de Meun, de tweede dichter van den Roman de la Rose †.

1319.
Vrede tusschen Frankrijk en Vlaanderen, dat zijn Fransch gedeelte (Rijsel, Douai, Béthune) verliest, doch zijn zelfstandigheid tegenover de Fransche kroon bewaart.

1321.
Dante †.

1327.
Meester Eckhart †.

1328.
De oudere linie van het huis Capet in Frankrijk uitgestorven.
De linie Valois volgt op, met Philips VI, den Lange.

1328.
Philips VI van Frankrijk helpt den graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers, den opstand der Vlaamsche burgerijen bedwingen.

1336/7.
Eduard III van Engeland wint tegen Frankrijk den steun van den Keizer, Lodewijk van Beieren, alsook van de vorsten aan den Neder-Rijn en de steden van Vlaanderen.
Begin van den Honderd-jarigen oorlog tusschen Frankrijk en EngelanD.

1337.
Giotto †.

1338.
Gent en de andere Vlaamsche steden, onder leiding van Jacob van Artevelde, kiezen de Engelsche zijde.

1341-1364.
Strijd om het hertogdom Bretagne tusschen Karel van Blois en Jan van Montfort.

1346.
Eduard III verslaat het Fransche leger bij Crécy.

1347.
Eduard III verovert Calais.
Wapenstilstand tusschen Engeland en Frankrijk.

1348.
Groote pestepidemie in Europa, ‘de Zwarte Dood’.

1351.
‘Combat des Trente’ te Ploërmel in Bretagne.

1353.
De Osmaansche Turken bemachtigen een eerste sterkte in EuropA.

1356.
De Statenvergadering te Parijs tracht door hervormingen in de koninklijke regeering in te grijpen.
- Slag bij Maupertuis of Poitiers, koning Jan II de Goede met zijn jongeren zoon Philips in Engelsche gevangenschap.

1358.
Boerenopstand ‘la Jacquerie’ in Frankrijk.
De adel wint.

1360.
Vrede van Bretigny tusschen Frankrijk en EngelanD. De Engelschen verwerven Gascogne, Guyenne, Poitou, Calais enz.
- Eduard III ziet af van aanspraken op de Fransche kroon.

- Verblijf van den Henegouwschen chronist en dichter Jean Froissart (1337 - na 1400) in EngelanD.

1361.
De Duitsche mysticus Johannes Tauler (geB. C. 1300) †.

1362-1365.
De koning van Cyprus, Peter I van Lusignan, bereist met Pierre Thomas en Philippe de Mézières de hoven van Italië, Frankrijk, Duitschland en Engeland, om tot een kruistocht op te wekken.
Alexandrië door een christenvloot genomen.

[p.
429]1363.
Koning Jan van Frankrijk beleent zijn jongeren zoon Philips met het hertogdom Bourgondië (waar een oudere zijlinie uit het huis Capet als hertogelijk geslacht is uitgestorven).

1364-1380.
Karel V de Wijze, koning van Frankrijk.
In Bretagne breekt de strijd met de Engelschen opnieuw uit, geleid door Bertrand du Guesclin (1370 Connétable van Frankrijk).

1364.
Karel van Blois sneuvelt bij Aurai.

1365.
De Duitsche mysticus Heinrich Seuse, of Suso, (geB. 1300) †.

1366.
De Franschen onder Du Guesclin helpen den kroonpretendent van Castilië, Hendrik van Trastamara, om koning Pedro den Wreede te verdrijven.

1367.
Paus Urbanus V keert uit Avignon naar Rome terug, tegen den wil der kardinalen en den raad van Karel V van Frankrijk.

- De Engelsche troonopvolger, ‘de Zwarte Prins’, komt koning Pedro van Castilië te hulp, en wint den slag bij Najera (of Navarrete), waar Du Guesclin gevangen wordt gemaakt.

1368.
De Duitsche keizer, Karel IV (huis Luxemburg), doet voor de tweede maal een tocht naar Rome.

1369.
Pedro de Wreede †.
Hendrik van Trastamara verwerft den troon van Castilië.
Het verbond tusschen Castilië en Frankrijk bedreigt Engeland's veiligheid ter zee.
- De Standen van Guyenne staan op tegen de Engelsche overheersching.
Nieuwe openlijke krijg tusschen Frankrijk en EngelanD.

- Philips I, de Stoute, hertog van Bourgondië, huwt Margareta van Male, erfdochter van Vlaanderen, Artois, Franche Comté (graafschap Bourgondië), Nevers en Rethel.

- Froissart bij hertog Wencelijn van Brabant.

1370.
Paus Urbanus V keert uit Rome terug naar Avignon.

1374.
Francesco Petrarca †.

1375.
Giovanni Boccaccio †.

1376.
Paus Gregorius XI keert wegens den dreigenden toestand van den Kerkelijken Staat naar Rome terug.

1377.
De Dichter Guillaume de Machaut (geB. C. 1300) †.

1378.
Het Groote Schisma van het Westen.
Een gedeelte der kardinalen kiest tot paus den aartsbisschop van Bari, die als Urbanus VI (1378-1389) te Rome blijft, de anderen kiezen den kardinaal Robert van Genève, Clemens VII, die naar Avignon gaat.
Urbanus VI wordt erkend in het Duitsche Rijk, Vlaanderen, het grootste deel van Italië, Engeland, Hongarije, Polen, Denemarken, Zweden en Noorwegen.
Aan Clemens V houden zich Frankrijk, Savoye, Schotland, eenige Duitsche territoriën, Napels, Sicilië, Sardinië, later ook de Spaansche koninkrijken.

1378.
De Turken veroveren Adrianopel.

1380.
Karel VI, koning van Frankrijk, onder voogdij en regentschap van zijn ooms, de hertogen Lodewijk van Anjou, Philips van Bourgondië en Jan van Berry.

- Bertrand du Guesclin †.

1381.
Boerenopstand in Engeland (Wat Tyler).

- Jan van Ruusbroec †.

1381-1409.
Tijd van werkzaamheid van den schilder Melchior Broederlam uit Yperen, in den dienst van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, en van hertog Philips den Stoute van Bourgondië.

1382.
Gent en andere Vlaamsche steden, onder leiding van Philips van Artevelde, in opstand tegen den graaf.
Philips van Bourgondië, 's graven schoonzoon, beweegt den koning van Frankrijk tot gewapende hulp tegen de Vlamingen, die bij Roosebeke verslagen worden, waar Artevelde sneuvelt.

[p.
430]1383.
De bisschop van Norwich, Henry Despenser, rust een ‘kruistocht’ uit tot hulp van de Urbanistische steden van Vlaanderen tegen hun ‘schismatieken’ graaf.
Het loopt enkel uit op een tocht van plundering en verwoesting.

1384.
Lodewijk van Male †.
Philips en Margareta van Bourgondië erven Vlaanderen enz.

1384.
Geert Groote, uit Deventer (geB. 1340), stichter der Fraterheeren of Broederschap des gemeenen levens, †.
- John Wiclef †.

1385.
Jan van Nevers, later genoemd Jan Zonder Vrees, zoon van Philips den Stoute, huwt Margareta van Beieren, dochter van hertog Albrecht, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, terwijl diens zoon Willem van Oostervant de dochter van hertog Philips, Margareta van Bourgondië huwt.

- Koning Karel VI van Frankrijk huwt Isabella van Beieren, dochter van hertog Steven III van Beieren-Landshut.

C. 1385.
Het kerkelijk reformstreven en de eisch tot bijlegging van het Schisma winnen veld, geuit door de leiders der Parijsche Universiteit, Pierre d'Ailly, bisschop van Kamerijk, Jean Gerson, kanselier der universiteit, Nicolas de Clemanges.

1386.
Philips de Stoute van Bourgondië rust met behulp van den Franschen koning een vloot uit in de haven van Sluis, tot een inval in EngelanD. De vloot vaart niet uit.

1386/7.
Leerlingen van Geert Groote en Florens Radewijns stichten het klooster Windesheim van de Orde der Augustijner koorheeren (reguliere kanunniken van Sint Augustinus).
Het wordt het hoofd van de Windesheimer Congregatie en het centrum der Devotio moderna in de Nederlanden en NederduitschlanD.

1387.
De zalige Pieter van Luxemburg (geB. 1369) †.

1389.
De Turken vernietigen het Servische rijk door den slag op het LijstervelD.

1392.
Koning Karel VI van Frankrijk voor de eerste maal krankzinnig.
De hertogen van Bourgondië en Berry opnieuw aan 't roer.
Karel's broeder, Lodewijk van Orleans, betwist hun de macht.

1393.
Sultan Bajazid onderwerpt de Bulgaren.
Hongarije in gevaar.

1394/5.
Paus Bonifacius IX (Rome) laat op verzoek van koning Sigismund van Hongarije het kruis prediken tegen de Turken.

1396.
Een Fransch ridderleger onder Jan van Nevers vereenigt zich te Ofen met een Duitsche, Hongaarsche en Poolsche legermacht.
Dit kruisleger wordt bij Nicopolis door de Turken verslagen.
Jan van Nevers in gevangenschap.

- De wapenstilstand tusschen Frankrijk en Engeland tot twintig jaar verlengD. Koning Richard II van Engeland huwt Isabella van Frankrijk.

1397.
De dichter Othe de Grandson te Bourg en Bresse in een tweekamp door zijn aanklager Gerard d'Estavayer gedooD.

1399.
Richard II van Engeland door het Parlement afgezet (kort daarop †).
Het huis Lancaster verwerft den troon met Hendrik IV 1399-1413.

1400.
De Roomsch-Koning Wenzel door keurvorsten en vorsten des rijks afgezet.
Zij kiezen Ruprecht van de Palts.

- Geoffrey Chaucer (geB. C. 1340) †.

C. 1400.
Werkzaamheid der miniatuurschilders de Gebroeders van Limburg aan het hof van Jan van Berry.

1401/2.
Aan het hof te Parijs een ‘Cours d'amours’ opgericht.
Litteraire twist over den Roman de la Rose.

1402.
De Mongoleninval onder Timur Lenk verzwakt het Turksche gevaar voor Europa, door den slag bij AngorA.

1404.
Philips de Stoute van Bourgondië †.
Zijn zoon Jan van Nevers erft Bourgondië (hertogdom en graafschap), Vlaanderen, Artois enz.

- Claes Sluter †.

1405.
De dichter en publicist Philippe de Mézières (geB. 1311) †.

1406.
Brabant aan het huis Bourgondië, in den persoon van Antonie, jongeren zoon van Philips den Stoute.

[p.
431]1407.
Jan van Bourgondië laat hertog Lodewijk van Orleans te Parijs vermoorden en wijkt naar Vlaanderen.

1408.
Hij keert terug, en laat te Parijs aan het hof zijn daad verdedigen door Meester Jean Petit.
De koning vergeeft hem de daaD.

- Jan van Bourgondië overwint de Luikenaren, en verwerft den bijnaam Jan Zonder Vrees.

- De Universiteit van Parijs verklaart den paus te Avignon, Benedictus XIII (Peter van Luna) van zijn waardigheid vervallen.
De koning bevestigt voor Frankrijk de onttrekking der gehoorzaamheid aan den paus te Avignon.

1409.
Concilie van Pisa, belegd door de kardinalen van beide obediënties.
Het zet Benedictus XIII (Avignon) en Gregorius XII (Rome) beiden af, en kiest tot paus den aartsbisschop van Milaan (Alexander V, 1409-1410), zonder daarmede het Schisma tot een eind te brengen.

1410.
De hooge edelen onder graaf Bernard van Armagnac vormen een tegenpartij tegen het Bourgondisch bewind te Parijs, dat op het volk steunt.
Burgeroorlog.

- Johannes XXIII (Balthasar Cossa) volgt Alexander V als conciliepaus op.

1411.
Sigismund, koning van Hongarije (uit het huis Luxemburg, broeder van Wenzel) Roomsch-koning.

1412.
De Armagnacs wenden zich tot Hendrik IV van Engeland om hulp tegen de Bourgondiërs.

1413.
Schijnvrede tusschen Bourguignons en Armagnacs.
Parijs thans in handen der laatsten.

- Hendrik V koning van EngelanD.

1414.
Jan van Bourgondië verbindt zich met EngelanD.

1414-1418.
Concilie van Constanz, in tegenwoordigheid van koning Sigismund, tot herstel der eenheid in de Kerk, bestrijding van dwaalleer, en uitvoering van algemeene hervormingen in hoofd en leden der Kerk.
Proces en vuurdood van Johannes Hus (1415).

1415.
Hendrik V van Engeland valt in Frankrijk.
Hij verslaat het Fransche leger bij Azincourt (Antonie van Bourgondië-Brabant gesneuveld, de jonge Karel van Orleans gevangen).
Hij keert naar Engeland terug.

1416.
Koning Sigismund doet een reis naar Frankrijk en Engeland, ter bemiddeling van een vrede.
Hij faalt, en verbindt zich met EngelanD.

1416.
Hertog Jan van Berry, groot kunstbeschermer, †.

1417.
Willem van Beieren, als graaf van Henegouwen de Vierde, in Holland en Zeeland de Zesde, †.
Zijn dochter Jacoba van Beieren volgt hem op.

- Nieuwe inval van Hendrik V in Normandië.

- Het Concilie van Constanz kiest, nadat Johannes XXIII en Gregorius XII hunne waardigheid hebben nedergelegd, en Benedictus XIII door de landen van zijn obediëntie is verzaakt, kardinaal Otto Colonna tot paus, Martinus V (1417-1431).
Einde van het Groote SchismA.

1418.
Het Concilie ontbonden, zonder in de algemeene reformatie te zijn geslaagD. - Hendrik V belegert Rouen.
Schrikbewind der Bourguignons te Parijs.
Armagnac, en vele anderen vermoorD. De heerschappij over Frankrijk raakt verdeeld: Jan van Bourgondië met de koningin meester te Parijs, de Dauphin te Bourges.

- Jean de Monstreuil, hoofdvertegenwoordiger van het vroege humanisme in Frankrijk (geB. C. 1361) †.

- Jacoba van Beieren huwt haar neef Jan IV van Brabant.

1419.
Rouen door de Engelschen ingenomen.
- Jan van Bourgondië wil zich met den Dauphin verstaan, ten einde samen de Engelschen te verdrijven.
Hij wordt bij de samenkomst te Montereau, op de Yonnebrug, door de aanhangers van den Dauphin vermoorD.

- Sint Vincent Ferrer, Dominicaner prediker (geB. C. 1350) †.

[p.
432]  - Jacoba's oom Jan van Beieren, tevoren Elect van Luik, verwerft de macht in HollanD.

1420.
Samenkomst te Troyes van Hendrik V, koningin Isabella van Frankrijk en hertog Philips van Bourgondië (den Goede).
Hendrik V huwt Catharina van Frankrijk, wordt als troonopvolger erkend, en houdt samen met zijn schoonvader, den krankzinnigen Karel VI, zijn intocht binnen Parijs.

C. 1420-1460.
Werkzaamheid van den schilder Robert Campin, genoemd den Meester van Flémalle.

1421.
Jean le Meingre, maréchal de Boucicaut, krijgsman, diplomaat en letterkundige †.

1422.
Hendrik V van Engeland †.
Karel VI van Frankrijk †.
De jonge Hendrik VI van Engeland (geboren 1421) als koning van Frankrijk uitgeroepen.
Zijn oom Jan, hertog van Bedford, voert voor hem het regentschap.
De meerderheid van het Fransche volk houdt de zijde van Karel VII, ‘le roi de Bourges’.

1422.
Jan van Eyck in dienst van hertog Jan van Beieren, graaf van Holland, in den Haag.

- De dichter Eustache Deschamps (bloeitijd C. 1380) †.

1424.
Jacoba van Beieren huwt Humphrey van Gloucester.

1425.
Jan van Beieren †.
- Jan van Eyck in dienst van hertog Philips den Goede van Bourgondië, te Brussel en in Vlaanderen.

1426.
Philips de Goede wint op de aanhangers van Jacoba den slag bij Brouwershaven.
- Hubert van Eyck (geboren C. 1370) †.

1428.
Zoen van Delft.
Philips de Goede verwerft Henegouwen, Holland en Zeeland als ‘ruwaert ende oir’.

- De Engelschen belegeren Orleans.

- Jan van Eyck naar Portugal, om het portret van Philips' bruid te schilderen.

1429.
Jeanne d'Arc begeeft zich naar Karel VII, aan zijn hof te Chinon.
Zij ontzet Orleans en brengt den Dauphin naar Reims, waar hij gezalfd en gekroond wordt.

- Jean Gerson, genaamd Le Charlier (geB. 1363) †.
- De dichteres Christine de Pisan (geB. C. 1363) †.
- De dichter Alain Chartier (geB. 1368) †.

1430.
Philips de Goede huwt (in derde huwelijk) Isabella van Portugal.
Hij sticht de Orde van het Gulden Vlies.

- Jeanne d'Arc bij Compiègne door Bourgondische troepen gevangen.
Zij wordt uitgeleverd aan de Engelschen.

- Philips de Goede erft Brabant en Limburg (Jan IV † 1427, Philips van Saint Pol † 1430).

1431.
Jeanne d'Arc te Rouen verbranD. Hendrik VI als koning van Frankrijk gekroonD.

- Concilie van Bazel, Paus Eugenius IV (1431-1447) tracht het terstond te ontbinden: het handhaaft zich, tegen den paus, en geleid door lagere geestelijken.

1432.
Jan van Eyck voltooit het Gentsche altaarstuk ‘de Aanbidding van het Lam’, tezamen met Hubert begonnen.

1433.
Paus Eugenius IV erkent het Concilie van Bazel.
Het volhardt in zijn geest van verzet en kerkelijk radicalisme.

1435.
Vredescongres te Atrecht.
De vrede tusschen Frankrijk en Engeland faalt, doch Philips de Goede verzoent zich met Karel VII, die hem de steden aan de Somme enz.
in pand geeft, en hem van allen leenplicht ontslaat.

1436.
Parijs weder in handen van Karel VII.

1436-1438.
Brugge in opstanD.

1438.
Paus Eugenius IV verlegt het Concilie van Bazel naar Ferrara, opdat het zich daar wijde aan de hereeniging met de Grieksche kerk.
- De betrekkingen tusschen de Curie en Frankrijk geregeld door de Pragmatieke sanctie van Bourges.

[p.
433]1439.
De te Bazel achtergebleven leden van het Concilie verklaren Eugenius IV afgezet, en kiezen een tegenpaus (Amadeus VIII van Savoye = Felix V).
De conciliebeweging verloopt.

1440.
‘La Praguerie’, een Fronde tegen Karel VII, van de groote edelen, waaronder de Dauphin Lodewijk.

- Karel van Orleans uit de Engelsche gevangenschap losgekocht, door toedoen van Philips den Goede.

1441.
Jan van Eyck (geB. C. 1390) †.

1444.
De Dauphin Lodewijk voert de afgedankte benden, Ecorcheurs of Armagnacs genoemd, op Bazelsch gebieD. Slag bij Sankt Jakob an der Birs.
Hij geeft zijn plannen op.

1444-1450.
Agnes Sorel, invloedrijk maîtresse van Karel VII, aan het Fransche hof.

1445.
Hendrik VI van Engeland huwt Margareta van Anjou, dochter van René, naam-koning van Jeruzalem en Sicilië.

1446.
De heilige Colette Boellet (geB. 1380) †.

1446-1448.
De betrekkingen tusschen de Curie en den Keizer, mitsgaders de Duitsche territoriën, geregeld door de concordaten van Frankfort en het concordaat van Weenen.

1447.
Philips de Goede, hertog van Bourgondië en heer over het grootste deel der Nederlanden, knoopt met keizer Frederik III onderhandelingen aan over zijn verheffing tot koning.

1448-1453.
De Engelschen verliezen gaandeweg hun laatste sterkten in Frankrijk.

1449.
Het Concilie van Bazel eindigt te Lausanne.
De Curie, de prelaten en de landsheeren weder in het bezit van de leiding der Kerk.

1450-1452.
Kardinaal Nicolaas van Cusa (1401-1464) bereist als pauselijk legaat Duitschland en de Nederlanden, om den aflaat ter gelegenheid van het jubeljaar, en den kruistocht tegen de Turken te prediken, alsmede om de seculiere geestelijkheid en de orden te reformeeren.

C. 1450-1480.
Werkzaamheid van den chronist en dichter Olivier de la Marche aan het hof van Bourgondië.

1451.
Luxemburg in het bezit van Philips den Goede bevestigD.

1453.
Einde van den Honderdjarigen Oorlog.
Alleen Calais blijft Engelsch (tot 1558).

- Sultan Mohammed II verovert Constantinopel.

- Jacques Coeur, uit Bourges, financier van Karel VII en leider van het landsbestuur, uit 's konings raad verwijderD.

- Philips de Goede bedwingt den grooten opstand van Gent door den slag bij Gavere.
- Jacques de Lalaing, dolend ridder en tournooiheld †.

- De chronist Enguerrand de Monstrelet (geB. 1390) †.

1454.
Philips de Goede laat op het groote hoffeest te Rijsel de kruistochtgeloften tegen de Turken, ‘le voeu du faisan’, afleggen.

1455/6.
Proces ter rehabiliteering van Jeanne d'Arc te Bourges.

1456.
Philips de Goede belegert Deventer, als inleiding tot de verovering van FrieslanD. Hij zet zijn bastaard David van Bourgondië op den bisschopszetel van Utrecht.
- De Dauphin Lodewijk vlucht voor het ongenoegen van zijn vader, Karel V, naar het hof van Philips den Goede te Brussel.

1458-1464.
Pius II (Aeneas Sylvius Piccolomini) paus.

1460.
Begin van de oorlogen der Witte en Roode roos, de huizen York en Lancaster in EngelanD.

1461.
Karel VII van Frankrijk †.
- Lodewijk XI keert, onder geleide van Philips den Goede, uit diens landen naar Frankrijk terug.

- Hendrik VI (Lancaster) onttroonD. Eduard IV (York) koning van EngelanD. - ‘Vauderie d'Arras’, groote heksenvervolging te Atrecht; de processen tenslotte vernietigD.

1462.
Nicolas Rolin (geB. 1376) kanselier van Philips den Goede, †.

[p.
434]1463.
Lodewijk XI lost de Sommesteden uit de Bourgondische pandschap.

- Margareta van Anjou, gemalin van den onttroonden Hendrik VI van Engeland, vlucht uit Schotland naar de Nederlanden, en vandaar naar Frankrijk.

1464.
Cosimo de' Medici †.
- Rogier van der Weyden (geB. C. 1399) †.

1465.
Karel, Graaf van Charolais, de latere Karel de Stoute, met andere Fransche prinsen verbonden in de Ligue du bien public, beoorloogt Lodewijk X.
Slag bij Montlhéry.
Verdragen van Conflans en St.
Maur.

- De dichter hertog Karel van Orleans (geB. 1391) †.

1466.
Erasmus te Rotterdam geboren (volgens sommigen eerst 1469).

1467.
Philips de Goede †.
- Karel de Stoute hertog van Bourgondië enz.
, tot 1477.

- Oproer te Gent bij zijn eerste bezoek.

1468.
Karel de Stoute bedwingt den opstand van Luik, en noodzaakt Lodewijk XI tot het verdrag van Péronne.
Hij huwt (in derde huwelijk) Margareta van York, zuster van Eduard IV van EngelanD.

1469.
Karel de Stoute verwerft den Elzas C. A. in pand van Sigismund van Tirol.

1470.
Eduard IV moet voor den graaf van Warwick over zee vluchten, en vertoeft in de Nederlanden.
Hendrik VI op den troon herstelD.

1471.
Eduard IV keert met Bourgondische hulp naar Engeland terug.
Warwick sneuvelt.
De partij van Lancaster bij Tewkesbury voor goed verslagen.
Koningin Margareta gevangen, haar zoon gedood, evenzoo haar gemaal Hendrik VI.

- Thomas a Kempis (geB. 1380) †.
- Dionysius de Kartuizer (of Van Ryckel), somtijds de laatste der Scholastieken genoemd, te Roermond †.

1472.
Philippe de Commines verlaat den dienst van Karel den Stoute en begeeft zich in dien van Lodewijk XI.

1473.
Karel de Stoute maakt zich meester van het hertogdom Gelre (strijd tusschen de hertogen Arnold en Adolf).
Vergeefsche samenkomst te Trier tusschen keizer Frederik III en Karel den Stoute.
De rijkssteden in den Elzas en de bisschoppen aan den Boven-Rijn sluiten, tot handhaving van hunne vrijheden, een verbond tegen Bourgondië.

1474.
De Zwitsers sluiten vrede met Oostenrijk.
Karel weigert de lossing van den Elzas uit de pandschap te aanvaarden.
Zijn stadhouder Peter van Hagenbach door de Elzassers gedooD. Oorlog van Bourgondië tegen de Zwitsers en hun bondgenooten.

- Guillaume Dufay, hoofdvertegenwoordiger der zoogenaamde Nederlandsche school in de muziek (geB. 1420) †.

1475.
Karel de Stoute belegert vruchteloos Neuss.
Lodewijk XI sluit een verbond met de Eedgenoten.
Karel krijgt hulp van Eduard IV van EngelanD. De Keizer sluit zich aan bij de vijanden van Bourgondië, doch Karel beweegt hem en Lodewijk XI tot neutraliteit.

- De Connétable Louis de Luxembourg, graaf van Saint Pol, als hoogverrader te Parijs onthoofD.

- Georges Chastellain, Bourgondisch hofhistoriograaf en dichter, (geB. 1404) †.
- Dirk Bouts (geB. 1410) †.
- Alain de la Roche, Dominicaan (geB. 1428) †.

1476.
Karel de Stoute verovert Lotharingen, en trekt op tegen de Zwitsers.
Hij wordt verslagen bij Grandson en bij Murten.
Hij belegert Nancy.

1477.
Karel de Stoute sneuvelt in den slag bij Nancy tegen hertog René II van Lotharingen.
- Lodewijk XI trekt het hertogdom Bourgondië weer aan de kroon, en zendt zijn legers in Franche Comté, Picardië, Artois en Henegouwen.

- Maria van Bourgondië huwt 's Keizers zoon Maximiliaan van Oostenrijk.
De Staten der Nederlandsche gewesten dwingen haar het Groot Privilege af.

1480.
René van Anjou, naam-koning van Sicilië †.
Provence komt aan de Fransche kroon.

C. 1480-1500.
Werkzaamheid van den chronist en dichter Jean Molinet (geB. 1435) aan het Bourgondische hof in de Nederlanden.

[p.
435]1482.
Maria van Bourgondië †.
Maximiliaan voogd en regent in de Nederlanden voor zijn zoon Philips (later de Schoone genoemd).
Vrede met Frankrijk.

- Lodewijk XI laat Franciscus van Paula aan zijn hof komen.

1483.
Lodewijk XI †.
Karel VIII koning van Frankrijk (1483-1498).

- Eduard IV †.

1484.
Paus Innocentius VIII vaardigt de bul Summis desiderantes uit, tegen tooverij en heksenwezen.

- François Villon (geB. C. 1431) †.

1485.
Einde der Rozenoorlogen in EngelanD.
Richard III (York) sneuvelt bij Bosworth.
Hendrik Tudor vereenigt de aanspraken van Lancaster en York, als koning Hendrik VII (1485-1509).

1486.
Maximiliaan als Roomsch-koning gekozen.

1487.
Het boek van Heinrich Institoris en Jacob Sprenger Malleus maleficarum (de Heksenhamer) verschenen.

1488.
Maximiliaan te Brugge door de oproerige burgers gevangen gehouden.
Zij laten hem vrij, als de keizer met het Rijksleger tegen Brugge optrekt.

1491.
Karel VIII van Frankrijk huwt Anna van Bretagne (die dispensatie verwerft van haar huwelijk bij procuratie met Maximiliaan).
Bretagne komt aan de Fransche kroon.
De oorlog tusschen Frankrijk en Maximiliaan breekt weder uit.

- De dichter Jean Meschinot (geB. 1420) †.

1492.
Lorenzo de' Medici, il Magnifico †.

- Granada, de laatste bezitting der Mooren in Spanje, door Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië veroverD. - Ontdekking van AmerikA.

1493.
Vrede van Senlis tusschen Frankrijk en Maximiliaan als regent der Bourgondische erflanden.
Zijn dochter Margareta van Oostenrijk, sedert 1482 met Karel VIII verloofd, keert uit Frankrijk terug.

- Keizer Frederik III †.
Maximiliaan volgt als Keizer op.
Hij huwt Bianca Maria SforzA.

Paus Alexander VI (Borgia) vaardigt een bul uit ter verdeeling der overzeesche landen tusschen Spanje en Portugal.

1494.
Karel VIII van Frankrijk trekt naar Italië, ter verovering van Napels.
De Medici uit Florence verdreven.
SavonarolA.

- Hans Memlinc (geB. 1430) †.

1495.
Karel VIII neemt Napels.
Een coalitie van paus Alexander VI, keizer Maximiliaan, Ferdinand van Aragon, den hertog van Milaan en de Republiek Venetië noodzaakt hem, het te verlaten.

1496.
De Franschen uit Napels verdreven.
- Aartshertog Philips de Schoone, vorst der Bourgondische erflanden, huwt de Infante Johanna van Aragon.

1498.
Karel VIII van Frankrijk †.
- De linie Valois-Orleans volgt op, met Lodewijk XII (1498-1515).

- Savonarola te Florence verbranD.

1499.
Lodewijk XII van Frankrijk verovert Milaan.

1500.
Karel V te Gent geboren.
- Begin der oorlogen om Italië tusschen Frankrijk en het huis Habsburg.

Europa's koloniale eeuw      Wesseling      Europese geschiedenis

Om maar meteen met een positieve opmerking te beginnen: Wesselings nieuwste boek Europa’s koloniale eeuw laat zich in één adem, binnen één etmaal, achter elkaar uitlezen, hoewel het toch 392 pagina’s bevat.
De leesbaarheid van zijn eerdere boek over de deling van Afrika, Verdeel en heers (1991), werd indertijd ook al geprezen.
Maar dat boek kon ook de nodige irritaties oproepen door het eenzijdig Europacentrische perspectief, de uitvoerigheid van de beschrijving, de beknoptheid van de analyse en de overdaad aan ironische anekdotes.
In dit boek zijn beschrijving en analyse meer in evenwicht en de anekdotes beter gedoseerd, terwijl het toch een ‘warm mensenboek’ is gebleven door de vele boeiende biografische schetsen die erin zijn opgenomen.

Wesselings omschrijving van zijn onderwerp is opnieuw Europacentrisch, maar in dit geval is dat goed verdedigbaar.
‘Dit boek gaat over de verovering, inbezitneming, organisatie en exploitatie van de Europese koloniën en over de samenlevingen die daar ontstonden.
Het is gebaseerd op een simpel uitgangspunt: een boek over Europa’s koloniale rijken moet gaan over Europa’s koloniale rijken.
’ De nadruk ligt dus op het ‘externe’ Europese aspect, maar zo lagen de machtsverhoudingen overzee nu eenmaal tijdens de lange negentiende eeuw.
Voor meer informatie over de ‘interne’ aspecten, vervolgt Wesseling, kan men bij de omvangrijke literatuur over de geschiedenis van Afrika en Azië terecht.

        Toch laat Wesseling, veel meer dan in Verdeel en heers, de gekoloniseerde volkeren zelf aan bod komen.
Bovendien verhult hij geenszins de negatieve gevolgen die het Europese kolonialisme soms heeft gehaD. Zo vermeldt hij nadrukkelijk het historische feit dat de koloniale veroveringsoorlogen tussen 1750 en 1913 aan Europese zijde zo’n 300.
000 slachtoffers gekost hebben, maar aan inheemse zijde naar schatting wel 25 miljoen, mede door de honger en ziekte waarmee de guerrilla en contraguerrilla gepaard gingen.
Nee, als uit politiek correcte hoek opnieuw de banvloek van Europacentrisme over dit nieuwe boek van Wesseling zal worden uitgesproken, zou dat in inhoudelijk opzicht ten onrechte zijn.

Onderontwikkeling

Na een korte inleiding van de voorgeschiedenis (1492-1815) behandelt Wesseling eerst een aantal belangrijke algemene langetermijnontwikkelingen gedurende de hele periode 1815-1919, in termen van ‘mensen’, ‘goederen’, ‘machten’ en ‘ideeën’.
Daarna beschrijft hij de verschillende koloniale bezittingen gedurende de periode 1815-1870.
Omdat de koloniale expansie in de meeste gevallen tussen 1870 en 1914 sterk toenam, geeft Wesseling eerst een theoretische analyse van het moderne imperialisme en beschrijft hij vervolgens de koloniale rijken die eruit voortkwamen.
Daarbij behandelt hij niet alleen de oude en nieuwe koloniën van Europese mogendheden als Engeland, Frankrijk, Nederland en Duitsland in Afrika, Azië en de Pacific, maar ook de Amerikaanse en Japanse veroveringen.
De verdeling van de Duitse koloniën en het Ottomaanse rijk na de Eerste Wereldoorlog vormt het sluitstuk van deze historische analyse.

        In de conclusie gaat Wesseling beknopt in op de gevolgen van het Europese kolonialisme, in termen van ‘ontwikkeling en onderontwikkeling’ aan buiten-Europese zijde, ‘winst en verlies’ aan Europese zijde en ‘continuïteit en verandering’ vanuit wereldhistorisch perspectief.
Een schematisch overzicht van de belangrijkste historische gebeurtenissen per regio completeert het boek.
Alles bij elkaar een mooi en nuttig overzichtswerk, maar wel met een paar belangrijke omissies.

        Om met de minst belangrijke omissie te beginnen: dit boek van 392 pagina’s telt maar 144 voetnoten.
Dat is slechts één noot per, pakweg, drie pagina’s.
Toegegeven, sommige geleerde historici willen de annotatie wel eens overdrijven, maar Wesseling heeft zich er in dit boek met de Franse slag van afgemaakt.
Voetnoten dienen niet alleen de controleerbaarheid, maar kunnen ook de lezer verder op weg helpen.
Zo ben ik persoonlijk heel nieuwsgierig naar de vraag waar Wesseling de vergelijkende alfabetiseringspercentages in verschillende Aziatische koloniën vandaan heeft.
In de Nederlandse literatuur ken ik die cijfers alleen maar uit een eigen artikel over het imperialismedebat in de Nederlandse geschiedschrijving.

        Dat brengt me op een tweede omissie in Wesselings boek.
Hij herhaalt hier weer zijn oude standpunt dat er geen Nederlandse variant van het moderne imperialisme heeft bestaan.
Het jaar 1870 vormde volgens hem in het Nederlandse geval geen cesuur, waarbij hij het begin van de bloedige oorlog tegen Atjeh in 1873, volkenrechtelijk een onafhankelijke staat, onvermeld laat.
Nu heeft Wesseling natuurlijk het volste recht op zijn eigen standpunt, maar hij had wel kunnen vermelden dat de meeste Nederlandse historici daar inmiddels anders over denken.
Eigenlijk deelt alleen Wim van den Doel, Wesselings Leidse meelezer en beoogde opvolger, nog de mening dat er geen Nederlands imperialisme heeft bestaan.
Dat de meeste historici dat menen van wel, wil Wesseling van de Utrechtse historicus Kuitenbrouwer niet aannemen.
Maar hij had ook kunnen verwijzen naar zijn Leidse collega Jan Bank, die in 1900: Hoogtij van burgerlijke cultuur constateert: ‘De eeuwwisseling geldt als hoogtij van wat na een debat onder historici de Nederlandse variant van een Europees imperialisme mag worden genoemD.’

Kapitalisme

De laatste omissie heeft meer het karakter van een gemiste kans.
Het zou mooi zijn geweest als Wesseling zijn slotconclusie had aangegrepen voor een uitgebreide, systematische vergelijking van oorzaken, kenmerken en gevolgen van de verschillende koloniale stelsels.
Vooral op het punt van de verklaring vraagt zijn analyse nu om meer verduidelijking.
In Verdeel en heers noemde hij de Industriële Revolutie in Europa nog duidelijk als prima causa van het Europese imperialisme in AfrikA. Nu lijkt hij in de conclusie bij het theoretische hoofdstuk over het modern imperialisme eerst te suggereren dat de oorzaken meer in de periferie overzee lagen, om vervolgens te constateren: ‘Deze oorzaken van nieuwe activiteiten waren op hun beurt weer gevolgen van de dynamiek van het Europese kapitalisme.
Zij kunnen dus niet als de prima causa van het imperialisme worden beschouwd, maar zij verklaren wel waarom in het tijdvak 1870-1914 imperialistische activiteiten op gang kwamen die daarvóór hadden ontbroken.

        Vormde ‘de dynamiek van het Europese kapitalisme’ dan toch de prima causa? Op veel plaatsen suggereert Wesseling echter dat het feit dat de Europese handel en investeringen niet primair op de nieuwe koloniën gericht waren, maar op Noord- en Zuid-Amerika en Rusland, tégen een economische verklaring van het modern imperialisme pleit.
Een comparatief slothoofdstuk had meer duidelijkheid kunnen bieden.
Misschien vraagt een systematisch vergelijkende analyse van het modern imperialisme om een geheel nieuw, zelfstandig werk.
Voor zo’n studie levert Europa’s koloniale eeuw in elk geval vele waardevolle bouwstenen.

Maarten Kuitenbrouwer is verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht.

De verdwijnende hemel      Von der Dunk H.W.      Europese geschiedenis

In ; ;Cultuurgeschiedenis van Europa ; ; verschaft H.
W.
von der Dunk inzicht over oorlogen, ideologieën en mythen.
Deze uitgave is een uit vier cd's bestaand hoorcollege waarin Von der Dunk ingaat op de invloed van de Europese culturele ontwikkeling op ons huidige denken.
De eeuw waarin schokkende gebeurtenissen elkaar snel opvolgden, wordt door Von der Dunk met passie uiteen gezet.
In deze capita selecta biedt hij de luisteraar een zeer volledig beeld van de Europese culturele ontwikkeling van de 20e eeuw met oog voor de historische feiten, de politiek, de literatuur en de geschiedschrijving zelf.
H.
W.
von der Dunk toont aan hoezeer het verleden van invloed is op ons huidige en toekomstige denken.

Prof.
H.
W.
von der Dunk is emeritushoogleraar Contemporaine en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht Hij publiceerde vooral over moderne Nederlandse en Duitse geschiedenis, geschiedtheorie en historiografie.
Hij bracht tevens werken uit over de Shoah en schreef een tweedelige cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw getiteld ; ;De verdwijnende hemel ; ;.
Hij schreef daarnaast in wetenschappelijke tijdschriften en leverde bijdragen aan handboeken en encyclopedieën.

H.
W.
von der Dunk over de Europese cultuur van de twintigste eeuw

Tegenmelodie van bederf en verval

De historicus H.
W.
von der Dunk schreef een massief overzicht van de Europse cultuur in de twintigste eeuw.
Democratisering en emancipatie hebben geleid tot verval van hiërarchieën en normvervaging.
Maar hoe dwingend is dat beeld van de vorige eeuw?

Paul Scheffer

Een van de belangrijkste kenmerken van de vorige eeuw is de arbeidsdeling die zich op alle gebieden van het maatschappelijke leven heeft doorgezet.
Zeker in de wetenschappen is de afschotting ver gevorderd, zodat we nu ook een hoogleraar in de 'psychologie van eetstoornissen' hebben.
Ortega y Gasset sprak in De opstanden der horden (1933) al over de 'barbarij van het specialisme'.
Zulk deelonderzoek levert ongetwijfeld veel op, maar brengt volgens deze Spaanse filosoof tegelijk een klasse voort van 'ontwetende geleerden', die als kinderen oordelen over alles wat buiten hun benauwde horizon valt.

Tegen die achtergrond is het genre van de brede cultuurgeschiedenis even noodzakelijk als precair.
Het gebaar van een omvattende tijdsdiagnose is belangrijk om orde te scheppen dwars door de versplintering van disciplines heen.
Een cultuur leeft nu eenmaal van herinnering en bespiegeling, die meer is dan de optelsom van specialistische kennis.
Zo'n onderneming is kwetsbaar.
Want wie slaagt er nog in om het geheel te zien op een betekenisvolle manier, dus zonder de inzichten die op alle deelterreinen zijn vergaard geweld aan te doen? Toch is juist dat individuele gezichtspunt van belang, want maar al te vaak leiden collectieve vormen van geschiedschrijving tot onsamenhangende of plichtmatige resultaten.

Het is daarom verheugend dat veel historici van naam zich inmiddels hebben gewaagd aan een omvattende geschiedschrijving van de voorbije eeuw.
Vooral in het Angelsaksische taalgebied zijn de afgelopen jaren tal van studies verschenen: The age of extremes (1994) van Eric Hobsbawm, Reflections on a ravaged century (1999) van Robert Conquest, Dark continent (1998) van Mark Mazower en From Dawn to Decadence (2000) van Jacques Barzun, dat zelfs de afgelopen vijfhonderd jaar probeert te omvatten.
De titels verraden de sombere ondertoon van deze onderzoekingen, die veelal gedrenkt zijn in cultuurpessimisme.
Een van de weinigen die een neutraler geschichtspunt kiezen is J.M.
Roberts met zijn omvangrijke Twentieth Century.
A history of the world 1901 to present (1999).

En nu is ook in Nederland een cultuurgeschiedenis van Europa in de twintigste eeuw verschenen.
De verdwijnende hemel van de historicus Herman von der Dunk schept grote verwachtingen.
Niet alleen is de Utrechtse emeritus-hoogleraar cultuurgeschiedenis een van de bekendste historici van ons land, die van met boeken over onder andere de holocaust een belangrijke bijdrage aan de meningsvorming heeft geleverD. Ook vormen de twee delen met hun meer dan duizend bladzijden een grootse greep.
Von der Dunk heeft de samenballing van een leven lang denken over Europa willen voorleggen.
Kort en goed: het is zijn magnum opus.

Bij alle waardering die men moet hebben voor de hartstocht en belezenheid waarmee de auteur zich aan zijn onderwerp waagt: na lezing blijft toch een gevoel van teleurstelling over.
De eerste zin valt de lezer al zwaar: 'Er zijn vele geschiedenissen van de Europese cultuur in de twintigste eeuw mogelijk en elke opzet blijft uiteraard een poging om naar het monoperspectivistische verhaal te transponeren wat zich in oneindig veel verschillende perspectieven manifesteert'.
Vergelijk dat met de relativerende openingszin van Hobsbawm in The age of extremes: 'Nobody can write the history of the twentieth century like that of any other era, if only because nobody can write about his or her lifetime as one can (and must) write about a period known only from the outside'.
Het is een veelzeggend verschil in stijl.

Kijken we om te beginnen naar de compositie van deze cultuurgeschiedenis, dan springt vooral de onevenwichtige opbouw in het oog.
Sommige periodes krijgen om onuitgesproken redenen beduidend meer aandacht dan andere.
Von der Dunk legt bijvoorbeeld nergens uit waarom de jaren twintig ongeveer vijf maal zoveel ruimte innemen als de jaren zestig.
Hierin wordt de ervaring van een generatie zichtbaar: de auteur werd in 1928 in Bonn geboren.
Misschien zijn er ook wel goede argumenten om de betekenis van de jaren zestig krachtig te relativeren, maar dáár moet de auteur juist niets van hebben: hij spreekt van een 'culturele aardverschuiving', waarvan de echo nog luid doorklinkt in bijvoorbeeld de seksuele omgangsvormen.

Mogelijk heeft die onevenwichtige opbouw te maken met de tegenstrijdige manier waarop Von der Dunk de culturele gevolgen van beide wereldoorlogen weegt.
Zo schrijft hij over de tweede: 'Het fascisme kan achteraf de grote, tot in alle vezels van de samenleving doordringende cultuurschok van de twintigste eeuw worden genoemd'.
Het onderzoek naar de gevolgen daarvan zou dus nadruk op de naoorlogse decennia rechtvaardigen.
Maar Von der Dunk schrijft ook, over de eerste: 'Als algemene cultuurschok markeert de Eerste Wereldoorlog een historische cesuur van de eerste orde.
In dat opzicht was de Tweede niet zo'n grote verrassing meer'.
Als dat waar is, zijn inderdaad de jaren twintig de sleutel tot het culturele begrip van de eeuw.

Maar er is een andere verklaring mogelijk.
Kennelijk hebben de zevenhonderd bladzijden die nodig waren om in 1945 uit te komen, alle energie van de auteur geëist.
Hoe valt anders te verklaren dat het grote revolutiejaar 1989 er zo karig afkomt in dit boek? De val van het communisme in Midden-Europa en de Duitse eenwording worden in één bladzijde afgedaan.
Gorbatsjov en de ineenstorting van de Sovjet-Unie krijgen iets meer ruimte toebedeelD. Dit terwijl we vijftien bladzijden lang worden vergast op een uiteenzetting over de jeugdbeweging in de jaren twintig.
Achtereenvolgens behandelt Von der Dunk de padvinderij van Baden Powell, de Wandervögel (met de afsplitsing van de Altwandervögel), de Franse publicatie Les jeunes gens d'aujourd'hui, en tenslotte de opstandige jeugd in Italië.

Zelfs als men de nadruk op Duitsland en daarna Frankrijk en Groot- Brittannië in deze cultuurgeschiedenis gerechtvaardigd acht, is het onbegrijpelijk dat de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa zo'n zijdelingse aandacht krijgen.
Een beschouwing over de literaire en politieke betekenis van dissidente schrijvers als Solzjenitsyn, Kundera, Michnik, Konrád, Milosz en Havel mag niet ontbreken in een boek over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw.
Met uitzondering van een alinea over Solzjenitsyn geen woord over deze schrijvers.

Een ander belangrijk gemis is dat Von der Dunk de betekenis van dekolonisatie en het machtsverval van Europa niet naar waarde schat.
Het blijft een zijlijn in zijn betoog.
Toch staat het wel vast dat de cultuur van Europa in de afgelopen eeuw, behalve door opkomst en neergang van het totalitarisme, vooral wordt gekenmerkt door de ervaring van kolonialisme en dekolonisering.
Naast de levende herinnering aan de oorlog, heeft de schok van dat proces de Europese integratie mogelijk gemaakt.
Het beslissende initiatief is immers genomen door de koloniale mogendheden die hun machtspositie hebben zien afkalven.
Verder raakt de migratie die op de dekolonisering is gevolgd West-Europa ten diepste.

Juist voor een goed begrip van het cultuurrelativisme, dat Von der Dunk zo bezighoudt, zijn die ontwikkelingen van cruciaal belang.
In Civilization on trial (1948) schrijft de Britse historicus Toynbee dat de westerse beschaving zich vooral door de technologische revolutie - ook een thema in De verdwijnende hemel - heeft weten op te dringen aan de rest van de werelD. Terwijl andere culturen zich hebben moeten aanpassen, leeft West-Europa daardoor nog te zeer in een op zichzelf gericht wereldbeelD. Vroeg of laat zal de historische omwenteling van de dekolonisatie terugslaan op dat bekrompen zelfbeeld, voorspelt hi J. De multiculturele onzekerheden van de laatste decennia zijn daar tekenen van.

Bij de behandeling van de honderden stijlen, stromingen en opvattingen die de Europese cultuur in de twintigste eeuw heeft gekend, is Von der Dunk over het geheel genomen zakelijk en genuanceerD. Zelfs voor de graffiti in de moderne grote steden weet hij nog wel een opbeurend woord te vinden.
Wanneer de auteur greep heeft op het materiaal, zoals bij de kritische theorie en de Frankfurter Schule, maakt de opsomming plaats voor een geslaagde synthese.
Dan komt de beschouwing tot leven en worden er belangwekkende verbanden gelegD. Zo doet hij de treffende waarneming dat in onze dagen individualisme gepaard gaat met een nieuw conformisme: 'In plaats van oude bindingen kwam er een soort massale aanpassing, een versterkte afhankelijkheid in gedrag en denkvormen van de ander, de omgeving, de publieke opinie'.
Zulke goed geschreven passages zijn er zeker meer, maar ze redden het geheel jammer genoeg niet.
Met enige regelmaat struikelt de lezer over omslachtige typeringen.
In Wagners opera's vindt het publiek volgens Von der Dunk een 'gesublimeerde ontzinnelijkte zinnelijkheid'; hij spreekt van de bevrijding van de vrouw 'uit de rol van een door de hyperactivistische kordate man zorgzaam gekoesterd huisdier' en leidt de jeugd in als 'een eigen zelfbewuste geleding op het maatschappelijke tapijt'.
Het boek wemelt van de overbodige bijvoeglijke naamwoorden: 'opgeklopte uitbundigheid', 'zelfverzekerde beeldenstormers', 'onervaren bloedjonge soldaten', 'normale omgangstaal', 'gedreven idealist', enzovoorts.
Tenslotte draagt het veelvuldig gebruik van woorden als 'deterioreren', 'refugium', 'verdict' en 'belligerent' niet bij tot de leesbaarheiD.

Von der Dunk heeft veel informatie verzameld, maar zoals hij in een kritische beschouwing over het 'informatietijdperk' zelf vaststelt: informatie is nog geen inzicht.
Zijn studie is te veel een boekhouding geworden van de twintigste eeuw, de drang naar volledigheid leidt vaak tot een vlakke vertelling.
Bijna altijd stuiten we op de meest voor de hand liggende typering van een filosoof, een kunststroming of een roman.
Welk publiek de auteur op het oog had, blijft onduidelijk: voor het onderwijs is deze studie te omvangrijk en voor de geïnformeerde lezer is het te inventariserenD.

Von der Dunk houdt zijn breed uitwaaierende beschouwing bijeen met één rode draaD. Met het beeld van een 'verdwijnende hemel' bedoelt hij niet de secularisering, maar wil hij in algemene zin het verlies aan hiërarchie en traditie in de Europese cultuur benoemen.
Er is geen hoger en lager meer.
Het begon met het urinoir van Marcel Duchamp en eindigt met een wereld die door reclame wordt geregeerD. Als er dus een leitmotiv moet worden aangewezen dan is dat uiteindelijk toch dat van het cultuurpessimisme, al beseft Von der Dunk terdege dat het einde van de westerse cultuur al te vaak is aangekondigd om helemaal te kunnen overtuigen.
Dus behandelt hij het cultuurpessimisme allereerst als een stroming en vraagt hij zich af hoe het mogelijk is, dat in welvarende en stabiele democratieën zulke somberheid de toon zet in de beeldende kunst en de literatuur.

Maar tegelijkertijd maakt hij dit pessimistische gezichtpunt ook tot het zijne.
Al in de inleiding maakt Von der Dunk gewag van zijn overtuiging 'dat er een enorme esthetische en geestelijke rangorde bestaat', een rangorde die haaks staat op de 'normverwatering' in de huidige tijD. In de conclusies komt hij hierop terug wanneer hij spreekt over de prijs van democratisering: 'De universele opwaartse beweging van de onderste lagen leidde vanzelf tot een neerwaartse beweging van elites en bovenlagen'.

Uit die redenering spreekt een merkwaardig fatalisme.
Is het waar dat de democratisering die zo kenmerkend is voor de late twintigste eeuw 'vanzelf' leidt naar de vulgarisering die Von der Dunk aanklaagt? In beginsel opent de emancipatie van verschillende bevolkingsgroepen, opdat eenieder volwaardig burger kan zijn, ongekende mogelijkheden tot kennisneming van de 'hogere' cultuur.
Het besef dat overdracht van cultuur ook de vorming van een canon van klassieke teksten en kennis veronderstelt, is momenteel niet sterk aanwezig, dat is waar.
Maar die onzekerheid van de culturele bovenlaag over de betekenis van de traditie zou moeten worden opgevat als een uitnodiging tot zelfonderzoek en tot herformulering van de traditie.
Men kan een culturele erfenis inderdaad laten verpieteren: straks is de deur naar cultuur voor iedereen geopend, maar biedt hij toegang tot een lege ruimte.
Zulke verwaarlozing is een mogelijkheid, geen noodzakelijkheiD.

Met zijn cultuurkritiek raakt Von der Dunk wel een grote kwestie, die hij echter te zeer in verband brengt met de veel aangeklaagde 'amerikanisering' van de Europese cultuur.
Hij hekelt het 'kenmerkende infantilisme dat in de figuur van Mickey Mouse al zijn eerste wereldwijde triomf had gevierd'.
Nu valt er over het Disney-imperium veel te zeggen, maar dat films als Lion King voor de jeugd zijn bedoeld, staat wel vast.
Het is ook duidelijk dat van deze eigentijdse sprookjes geen enkele bedreiging voor onze cultuur uitgaat, ze zijn eerder een oase van braafheiD. Bovendien, wie zoals Von der Dunk geen woorden heeft gevonden voor de betekenis van onder anderen Edward Hopper, George Gershwin, Philip Roth en natuurlijk Bob Dylan, kan beter niet te veel over de Amerikaanse cultuur uitweiden.
Er is daar werkelijk méér dan Andy Warhol en Donald Duck.

Het cultuurpessimisme heeft een bredere betekenis dan alleen het debat over hoge en lage cultuur.
Het is onmiskenbaar dat in Europa beschaving en barbarij, zeker ook in de twintigste eeuw, buren zijn geweest.
De geschiedenis van Europa is doortrokken van oorlog en imperialisme.
En toch, tegelijkertijd staat ons werelddeel in het teken van moeizame pogingen om tegen deze eenvoud van het noodlot in te redeneren.
De liberale hoop van vóór 1914 werd met andere middelen voortgezet: eerst door de Volkenbond, en daarna door de Verenigde Naties, is geprobeerd de mondiale machtsverschillen te temperen door rechtsgelijkheiD. Zo staat de twintigste eeuw óók in het teken van het volkenrecht.
Met vallen en opstaan wordt door de Europese Unie momenteel niets minder gedaan dan een greep naar 'eeuwige vrede', zoals Kant het formuleerde.
Over de culturele waarde van die onderneming zegt Von der Dunk te weinig, maar elke eenzijdige typering van de afgelopen eeuw als een tijdperk van morele neergang is ermee uitgesloten.

Wel stelt Von der Dunk in de lijn van veel cultuurpessimisme terecht vast, dat er in de Europese samenlevingen een ongelijke ontwikkeling is tussen de toenemende technische beheersing en de morele vooruitgang.
De droom van de Verlichting, waarin redelijkheid en zedelijkheid samenvloeiden, is lang niet in alle opzichten werkelijkheid geworden: 'De toegenomen beheersing van de materiële cultuur had niet tot een humanisering van de maatschappij geleid', aldus Von der Dunk.
Daar is de industriële massamoord in Auschwitz natuurlijk het gruwelijkste voorbeeld van.
Bij de behandeling van deze episode is de auteur op vertrouwd terrein en dat merkt men onmiddellijk.

Toch neemt Von der Dunk ook weer afstand van een klassiek cultuurpessimisme.
De schaalvergroting door de moderne techniek verhult volgens hem een antropologische constante: 'Er is geen reden om te denken dat mensen tot erger wreedheden of omgekeerd tot groter opoffering in staat bleken dan vroeger', meent hi J. Daarom spreekt hij ook in de slotzin zijn hoop uit dat 'elke generatie de horrorscenario's van de vorige tenslotte zal weerleggen'.
Zo trekt hij zich weer terug op de veilige positie van de toeschouwer.
De uiteindelijke betekenis van het cultuurpessimisme, zoals ook te vinden in dit boek, ligt niet in de voorspellende waarde ervan.
Het is een constante tegenmelodie die door de verbeelding van verval en ondergang een samenleving wil prikkelen.
Het inzicht dat beschaving geen 'natuurlijk' gegeven is maar onderhouden moet worden, vormt de kern van alle cultuurkritiek.
Ortega y Gasset besefte dat in de jaren dertig, toen hij schreef over 'het kunstmatige, bijna onwaarschijnlijke karakter der beschaving'.
Een democratische cultuur staat of valt met het benoemen van onbehagen temidden van overvloeD. Ondanks alle bezwaren die het boek aankleven, draagt De verdwijnende hemel bij tot die tegenwoordigheid van geest.

Bloedlanden      Snyder Timothy      Europese geschiedenis

k heb het verhaal van horen zeggen.
Van Joden die terughoudend over het verleden praatten dat in geen geschiedenisboek stonD. Op school in Roemenië hoorde je er niks over.
Later, net in Nederland, las ik erover in Curzio Malaparte’s Kaputt.
Nog later verscheen het dagboek van de in 1946 overleden Roemeens-Joodse schrijver Mihail Sebastian.
Ook hij verhaalde erover: de pogrom van Iasi.
Ineens werden persoonlijke herinneringen literaire memoires.
Tastbaar.
Authentiek.
Pas in het nieuwe millennium kreeg dit dieptepunt in de Roemeense Jodenvervolging aandacht in het onderwijs daar.

 

Inktzwarte kant

 

Dit jaar, eind juni, is het zeventig jaar na de pogrom.
Van de ruim veertigduizend Joden in Iasi werden er destijds ruim dertienduizend vermoorD. Dit is geen eenvoudig relaas over rassenhaat en kwaadaardigheiD. Er is een inktzwarte kant: de fascistische maarschalk Antonescu belt naar de legerleiding in Iasi met het verzoek de stad van Joden te zuiveren.
Rond 20 juni komen troepen uit Boekarest over om een klopjacht voor te bereiden.
Ze plakken tienduizenden propagandabiljetten door de stad met de mare dat de oorlog de schuld van de Joden is en dat Joden Russische bommenwerpers helpen.
Roemeense soldaten gaan vervolgens in Joodse wijken op niet-Joden schieten.
Zo worden wraakzuchtige vrijwilligers geronselD. Tussen 26 en 30 juni wordt er verkracht, gemarteld, doodgeslagen en geschoten.
Op straat liggen rijen lijken van Joodse gezinnen.
Vierduizend overlevenden worden vervolgens in de ‘treinen des doods’ gepropt: wagons die in de helse midzomerhitte door de regio rondrijden totdat de ‘vracht’ overlijdt.

 

Er is ook verwarring, zinloosheid, nog groter leed: er keren zo’n negenhonderd overlevenden van de doodstreinen terug.
De stad blijkt niet ‘Judenfrei’ en Antonescu verliest interesse in de uitroeiing van Roemeense Joden.
Hitler ziet het door de vingers, want het Roemeense leger vermoordt en verdrijft immers effectief zo’n driehonderdduizend Joden in de Sovjet-Unie.

 

Er is ook een humane kant: een prefect die naïef naar Boekarest telegrafeert dat Joden erin geluisd worden.
Er zijn bewoners van Iasi die Joden helpen vluchten of onderduiken en boeren die mensen uit de doodstreinen redden.

 

Jarenlang heb ik me niet eens afgevraagd waarom de geschiedenisles zweeg.
Logisch: de Holocaust kwam er helemaal niet in voor.
In een dictatuur die Kremlingetrouw WO II reduceerde tot een strijd van heroïsche communisten (lees: het Sovjetleger) tegen Hitler, was er geen plaats voor ander leeD. Laat staan voor onwelgevallig leed in Polen, Oekraïne, Wit-Rusland, het noorden van Roemenië en de Baltische Staten: eerst door de Sovjets bezet en ontwricht, daarna door Hitler, later weer door Stalin.

 

Propagandamachines

 

De schaarse puzzelstukken van de jaren 1939-1945 moest ik dus zelf bij elkaar zoeken.
Nooit leek het zicht zo helder, de toedracht, de censuur en het domino-effect van massamoord zo begrijpelijk en overzichtelijk als in de voortreffelijke studie van de Engelse historicus Timothy Snyder: Bloedlanden.
Europa tussen Stalin en Hitler.
De titel verwijst precies naar die landen tussen Berlijn en Moskou waar Hitler en Stalin tientallen miljoenen afslachtten, waar hun misdaden elkaar overlapten en versterkten.
Zoals in Polen, waar de Sovjets eerst de intelligentsia uitmoordden, waarna de Duitsers huishielden.
Of de Oekraïne, waar Stalin in 1933 een helse hongersnood regisseerde als politieke terreur tegen de koelakken: van razzia’s om beslag te leggen op de laatste aardappelschillen van hongerende gezinnen tot dagelijkse executies van verweesde kinderen die op straat verhongerden.
Later moordden de Duitsers dezelfde boerenbevolking uit en lieten ze er krijgsgevangenen verhongeren.
De perversiteit van deze geweldsspiraal kwam tot uiting in de manipulatie door beide propagandamachines: Hitler kon de bewoners van de bloedlanden tot pogroms bewegen met een hetze tegen communistische Joden.
Dat werkte, die radeloze bevolking had de communistische gruwelijkheden net aan den lijve ondervonden.
Stalin op zijn beurt liet bewoners van die landen uitmoorden omdat ze Duitse collaborateurs of verraders van het communisme zouden zijn.
Veel van de slachtoffers van Stalins Goelag zijn eerst door de Duitsers uitgehongerD. De Duitse slachtingen in Warschau in 1944 vonden plaats nadat de Sovjets de bevolking tot verzet maanden, maar niet te hulp schoten.
Medeplichtigheid alom.

 

Iasi, 4 april 2011.
Rabbijnen bereiden de herbegrafenis van Joodse Holocaust-slachtoffers voor.

 

Met deze unieke geschiedschrijving vanuit het perspectief van verstrengelde gruwel, is Snyder uit op een spiegeling van Hitlers misdaden met die van Stalin.
De morele vraag wie erger was, laat hij bewust links liggen.
Snyder wil laten zien hoe de verbanden liggen, hoe het leed elkaar versterkte en samenlevingen fysiek en moreel verwoestte.
Het is niet zomaar dat Snyder na dit meesterwerk de naam geniet het westerse perspectief op de Tweede Wereldoorlog te hebben veranderD. Als Snyder de slachtoffers van de Holocaust telt, komt hij op een ruime meerderheid die niet in de gasovens van vernietigingskampen is gestorven.
De doodsfabriek Auschwitz was er vooral voor westerse Joden.
Verreweg de meeste Joden stierven ten oosten van Polen, niet ‘industrieel’ vernietigd, maar slordig, bruut, met de hanD. Voor Stalin geldt: zijn meeste slachtoffers vielen niet in de Goelag, zoals aangenomen, maar in de bloedlanden.
Bij het enorme officiële aantal Sovjetslachtoffers door Duitsers in WO II, zijn behoorlijk veel door Stalin uitgeroeide burgers van de bloedlanden geteld om het Sovjetslachtofferschap glorieus op te stuwen.

 

Heroïsche sprookjes

 

Overigens rondt Snyder getallen nooit af.
Als een slachting 23.
761 levens heeft gekost, dan staan de nummers 60 en 61 voor een moeder en het kind dat zij vasthielD. Geen spoor van pathetiek in zulke observaties.
Snyder wil de menselijke tragedie recht doen door de geschiedenis zo accuraat mogelijk te ontdoen van sentimentalisme en vastgeroeste mythes.
Zijn archeologie van de holocaust en de Sovjetgenociden, maar ook van het Stalinistische antisemitisme na de oorlog en van het Joodse verzet, getuigt van levens die verwoest zijn.
Verwoest door genadeloze utopieën en moderniteitswanen die – om verschillende redenen, maar op verwante, besmettelijke wijze – de menselijke maat keelden.

 

Snyders boek bevat uiteraard geen pretentieuze remedie tegen genocide.
Het is zelfs zinloos om naar lessen te speuren, lijkt Snyder te willen zeggen, zolang heroïsche sprookjes en ideologische versimpeling geen plaats maken voor ontzag voor de feiten, voor de toedracht van leed – dorp voor dorp, mens voor mens.
Zo wordt Bloedlanden een aangrijpende rouwzang en glasheldere eyeopener ineen.
Hopelijk zal Snyders titanenarbeid iets betekenen in de strijd tegen onwetendheid in het huidige Europa, of die nu door censuur komt, slecht onderwijs of desinteresse.

Europa tussen Hitler en Stalin

In de Tweede Wereldoorlog vielen wereldwijd ongeveer 60 miljoen doden.
Daarvan waren er 40 miljoen burgerslachtoffers.
Verhoudingsgewijs stierven de meeste burgers in Oost EuropA. Tussen 1933 en 1945 vonden in Polen, Oekraïne en Wit Rusland 14 miljoen mensen de dooD. Veertien miljoen maal één mens.
14.
000.
000 keer een man, een vrouw, een kinD. Niet voor niets wordt het gebied tussen Duitsland en Rusland wel ‘de bloedlanden’ genoemD. In april 2012 is er een diepgaand en aangrijpend boek over verschenen: Bloedlanden – Europa tussen Hitler en Stalin.
Geschreven door de Amerikaanse historicus Timothy Snyder.

 

Hongerdood en nekschoten

 

Timothy Snyder

Het massale sterven in de bloedlanden voltrok zich in vijf etappes.
Het begon in 1933 in de Oekraïne, toen deel uitmakend van de Sovjet-Unie.
Onder aanvoering van Stalin was een campagne gestart van industrialisatie en collectivisering van de landbouw.
Dat laatste betekende het einde van de ‘vrije boerenonderneming’ en organisatie van de landarbeid in ‘gemeenschappelijke bedrijven’ zoals sovchozen en kolchozen.
Deze reorganisatie bracht veel onrust.
De onteigeningen werden echter snoeihard doorgezet, zelfs het zaaigoed moest worden afgedragen.
Zo werden de industrie-arbeiders in de steden van voedsel voorzien en werden agrarische producten geëxporteerd ten behoeve van deviezen waarmee machines werden aangeschaft.
In de gehele Sovjet Unie ontstond op het platteland hongersnooD. De Oekraïne, voorheen de ‘graanschuur van Europa’, werd het zwaarst getroffen.
Drie miljoen mensen stierven de hongerdooD.

 

De tweede massaslachting vond plaats in 1937-1938.
Wederom in de Sovjet-Unie.
Ditmaal behalve in de Oekraïne ook in Wit Rusland en de Baltische Staten (Estland, Letland en Litouwen).
Ditmaal in het kader van de ‘Grote Terreur’.
De bedoeling van Stalin en de zijnen was het opruimen van de laatste resten van het kapitalisme in het ‘socialistische vaderland’.
In het bijzonder de rijke boeren die er nog zouden zijn, de koelakken, vormden een mikpunt.
Maar ook zogenaamde verraders in eigen communistische rijen, trotskisten en andere dissidenten moesten worden ‘weggezuiverd’.
Er werd zelfs een gewapende verzetsgroep bedacht, de Poolse Militaire Organisatie (PMO), als excuus om de klassenvijand nog harder aan te kunnen pakken.
Overigens werd de bedenker van deze fictieve PMO uiteindelijk zelf geëxecuteerd, omdat hij te laat voor deze levensgevaarlijke organisatie zou hebben gewaarschuwd! In de bloedlanden kregen een kleine miljoen veronderstelde tegenstanders van Stalin een nekschot.

 

Doodslag en gaskamers

 De derde golf van bloed overspoelde Oost Europa in 1939.
Hitler en Stalin verdeelden Polen onder elkaar met het Molotov-Ribbentrop Pact.
Elk ruimde in door hem bezet gebied zijn potentiële tegenstanders op.
Ongeveer tweehonderdduizend Polen, met aan Duitse kant enkele tienduizenden Joden, werden afgemaakt.

 

De vierde massamoord voltrok zich na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie in 1941.
Het ‘Russische deel’ van Polen, de Baltische landen, Oekraïne en Wit-Rusland werden snel veroverD. Achter het naar het oosten schuivende front werden Einsatzgruppen ingezet.
Elke ‘bolsjewiek’ of partizaan en de vele Joden die zij te pakken kregen werden vermoorD. Krijgsgevangenen die niet werden doodgeschoten, werden verhongerD. In totaal kwamen hierbij meer dan vier miljoen ‘Slaven’ om.
Een enorm aantal, maar nog veel minder dan de Duitsers eigenlijk van zins waren.
In hun Drang nach Osten en voor hun Lebensraum hadden ze een plan opgesteld om het oosten vrij te maken van de Slavische bevolking zodat er ‘Germanen’ gevestigd konden worden.
Hun plan voorzag in het doodhongeren van 30 miljoen mensen! Het verloop van de oorlog maakte uitvoering van dit voornemen echter onmogelijk.

 

De vijfde vorm van uitroeiing is de meest bekende: wat de nazi’s de Endlösung der Judenfrage noemden oftewel de Holocaust.
Vanaf eind 1941 werd het bewust beleid van de nazi’s om alle Joden binnen hun bereik te doden.
Tot dan waren er plannen voor de ‘verwijdering’ van de Joden uit Europa, bijvoorbeeld door transport naar Madagaskar, nu werd het doel de totale vernietiging.
Ongeveer vijfenhalf miljoen Joodse mannen, vrouwen en kinderen uit heel Europa werden vermoorD. Anders dan wat vaak gedacht wordt, werd de helft van hen doodgeslagen of doodgeschoten.
De andere helft eindigde in de gaskamers van Auschwitz, Majdanek, Treblinka, Sobibor, Belzec en Chemno.
Allemaal plaatsen gelegen in bloedland Polen.

 

Merkwaardigheden

 Zoals het een hoogleraar aan Yale betaamt heeft Timothy Snyder met Bloedlanden een degelijk en uiterst toegankelijk boek geschreven.
Hij baseert zich op vrijwel al het wetenschappelijk onderzoek ter zake en hij vertelt ‘het verhaal’ op zo’n manier dat het af en toe je strot dichtknijpt.
Soms haalt hij één van de 14 miljoen slachtoffers uit de anonimiteit en schildert diens schrikbarende levenseinde.
Twee zaken zijn wel wat merkwaardig.

 

Snyder besteedt bijna geen aandacht aan de Wannsee Konferenz.
Dat was de bijeenkomst in januari 1942 waarop hoge Nazi-leiders, waaronder Eichmann, de uitroeiing van de Joden praktisch organiseerden.
Kennelijk hecht Snyder meer belang aan het besluit van Hitler in december 1941 om alle Joden, ook de vrouwen en kinderen, vanaf dat moment te laten behandelen ‘als partizanen’.
Het klopt wel om dat als het eerste collectieve doodvonnis te zien.
Maar ‘Wannsee’ was voor de uitvoering cruciaal.

 

Een andere merkwaardigheid is dat Snyder nauwelijks refereert aan de besloten SS-bijeenkomst van oktober 1943 in Posen (Poznan).
Op die bijeenkomst informeerde Himmler de Gauleiter van de Nazi-partij over de in gang gezette, maar geheim gehouden en te houden, daadwerkelijke vernietiging van het Jodendom.
Vaak wordt de toespraak van Himmler aldaar gezien als één van de weinige keren dat een nazi-leider de Holocaust erkende.
Al was het maar om ‘de eigen rijen op te schudden, te laten zien dat er geen terugweg was, dat de toekomst slechts een volledige overwinning of een volledige puinhoop kon brengen’.
Gezien het onderwerp van het boek was wat meer aandacht voor Wannsee en Posen/Poznan passend geweest.

 

Hannah Arendt

 Snyder neemt in de discussie over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust op een aantal punten uitdagend stelling.
Zo vindt hij de term genocide (volkerenmoord) niet nuttig, want niet verhelderenD. Ook weigert hij een of andere ‘zin’ in de massaslachting te zien.
Immers, wordt de ‘zin’ dan niet groter naarmate er meer doden zijn gevallen? Tevens zet hij zich af tegen het cultiveren van het slachtofferschap: Hitler en Stalin zagen zichzelf ook al als slachtoffers, respectievelijk van het Jodendom en van de klassenvijanD. Het koesteren van ‘de herinnering’ vindt bij Snyder evenmin genade, want die is onbetrouwbaar.
Wetenschappelijk onderzoek verdient de voorkeur en die behoeft, dat bewijst hij, allesbehalve ongevoelig of kil te zijn.

 

Bij zijn verklaring van hoe de massamoord in de bloedlanden heeft kunnen plaatsgrijpen, zet Snyder zich af tegen een deel van de theorie van de vaak hierover aangehaalde Hannah Arendt.
Hij accepteert haar conclusie dat de moderne maatschappij met zijn anonimiteit het moorden waarschijnlijk makkelijker heeft gemaakt.
Hij bestrijdt haar opvatting dat de concentratiekampen verantwoordelijk waren voor het vervagen van de laatste restjes medemenselijkheiD. Daarvoor speelden de vernietigingskampen getalsmatig (maximaal drie miljoen doden) een te geringe rol en speelde de ontmenselijking daar zich te veel in het verborgene af.

 

Vasili Grossman

 Snyder gaat jammer genoeg helemaal niet in op de analyse die de Italiaanse marxist Enzo Traverso in bijvoorbeeld Understanding the Nazi Genocide maakte.
Traverso duidde de Holocaust als een ‘industrieel proces’, als een barbaarse ontsporing van met elkaar verstrengelde bureaucratie en technologie onder kapitalistische verhoudingen.
Traverso roept op om tegen dat kapitalisme in opstand te komen, de blinde en wilde voortgang van bureaucratie en technologie een halt toe te roepen en een economie en maatschappij ten dienste van de mens te scheppen.
Dat brengt hij naar voren als het socialistische alternatief.

 

Snyder neemt ook stelling, maar dan vooral ten gunste van ‘de humaniteit’.
Hij sluit zich aan bij de grote Russische schrijver, Vasili Grossman, bekend van Leven en Lot en Alles Stroomt, die in de geschiedenis een hoofdrol ziet weggelegd voor ‘de utopie’.
De redenering gaat dan als volgt: Hitler en Stalin hadden allebei een utopie, hun soort van paradijs op aarde, voor ogen.
Beider idealen bleken onbereikbaar.
Zij zagen zich gedwarsboomD. Hitler gaf de schuld aan de Joden, Stalin aan de klassenvijanD. Die werden de zondebokken.
Zij werden gedehumaniseerd, ontmenselijkt.
En vervolgens vernietigD.

 

Natuurlijk speelden ook andere redeneringen en belangen een rol, maar het uit de weg ruimen van ‘hindernissen’ bij het realiseren van een Groot Ideaal is de meest wezenlijke drijfveer.
Voor Snyder reden om ervoor te pleiten om nooit of te nimmer een mens of een groep mensen zijn, haar of hun menselijkheid te ontzeggen.
Dat is een belangrijke conclusie die wordt getrokken na 640 toch weer danig onthutsende pagina’s.

Rusland en Europa      Von der Dunk Thomas Heinrich      Europese geschiedenis

Rusland & Europa - Thomas von der Dunk

In 1989 vielen de Berlijnse Muur, de regimes in Oost-Europa en tenslotte ook het communisme in de toenmalige Sovjetunie.
Het leidde tot een golf van vreugde en optimisme.
Het kapitalisme en de vrije markt zouden snel zorgen voor vrijheid en welvaart.
Veertien jaar later is het optimisme uit de nadagen van Gorbatsjov helemaal verdwenen.
Onder de presidenten Jeltsin en Poetin zijn zowat alle vroegere zekerheden weggevallen, is de economie nog verder achteruit gegaan, is de algemene welvaart gedaald en zijn vrijheid en mensenrechten op de achtergrond geraakt.
Even belangrijk is het algemeen gevoel bij de doorsnee-Rus dat zijn land niet langer dezelfde erkenning krijgt als vroeger en internationaal niet meer meetelt.
Over deze nefaste ontwikkelingen, de betekenis van oude culturele scheidslijnen en de toekomstige relatie tussen Oost en West schreef de Nederlandse cultuurhistoricus Thomas von der Dunk het opvallende boek Rusland & EuropA.

De overgang van de vroegere staatseconomie naar een echte vrije markteconomie draaide in Rusland uit op een complete mislukking.
Westerse adviseurs hadden de nieuwe bewindvoerders aangezet tot een onmiddellijke privatisering van de vele staatsbedrijven, het afbouwen van overheidsregels op de economie, het terugtreden van de staat.
Het resultaat was, aldus de auteur, dat het voormalige staatsbezit in handen kwam van enkele grote monopolisten.
Op die manier ontstond geen situatie die een eerlijke concurrentie kon garanderen, maar juist een nieuwe willekeur die uitging van enkele machtige zakenmensen.
Het gevolg was dat grote delen van de snel verarmende bevolking het Westen en zijn waarden ging wantrouwen.
Juist het gebrek aan een rechtsstaat, een echte democratie en een echte markteconomie maakte dat tal van burgers het nieuwe bewind de rug toekeerden en opnieuw kozen voor de communistische partij in RuslanD. En dat is volgens Von der Dunk een groot gevaar voor de toekomst, dat men in het Westen te lang niet onder orgen durfde te zien.

“Hoe Europees is Rusland?” Deze vraag is belangrijk in het licht van een eventuele verdere uitbreiding van de Europese Unie.
De auteur wijst er op dat de Russische bevolking zich in de loop van de geschiedenis anders ontwikkelde dan in West-EuropA. Terwijl de westerse mens zich in de loop van de Middeleeuwen langzaam maar zeker wist te bevrijden van het juk van kerk en staat, kenden de Russen in de loop van de geschiedenis alleen een vorm van horigheid tegenover de tsaar en later in feite ook tegenover de staat.
Zaken als het feodalisme???, de Renaissance, de Reformatie en de Verlichting gingen geheel voorbij aan RuslanD. In die zin heeft de orthodoxe godsdienst de scheiding van kerk en staat en andere aspecten van de westerse modernisering nooit aanvaarD. Door de algemene verarming oefent die orthodoxe kerk trouwens opnieuw heel wat aantrekkingskracht uit op de bevolking.
Maar het belangrijkste verschil is de afwezigheid van een onafhankelijke justitie en duidelijke en afdwingbare eigendomsrechten.

Volgens de auteur vloeit hieruit voort dat de inwoners van Rusland nooit gewend waren hun verantwoordelijkheid te nemen en hij citeert hierbij de Russische dirigent Valeri Gergjev die stelde dat het probleem van Rusland juist ‘de Russen zelf’ zijn.
Von der Dunk somt verder een reeks gebreken van Rusland op die tot vandaag en in de huidige situatie nog steeds doorwerken.
“Een eeuwenoude politieke cultuur van met die eeuwenoude corruptie samenhangende intriges en zelfverrijking; een zwakke staat met logge, inefficiënte instellingen die weinig tot stand brengen en zo weinig gezag genieten; een gebrek aan heldere afbakening van bevoegdheden tussen diverse instanties, met alle mogelijkheden voor willekeur; geen duidelijke machtenscheiding, waardoor wetten slecht worden toegepast.
” Het gaat om een onderscheid tussen een plebiscitaire en een liberale democratie.
Bij de eerste gaat het om een door het volk gekozen dictator die de vrijheid van het volk vertrapt en misbruikt.
Zo bestaan er diverse autoritaire staten die een plebiscitaire variant van democratie hebben aangenomen.
Zoals Joegoslavië na de dood van Tito.
De kern van een liberale democratie is echter juist de rechtsstaat.

De democratie heeft in Rusland nooit een vaste grond onder de voeten gekregen.
In Duitsland zorgde het Marshallplan na de Tweede Wereldoorlog voor het befaamde Wirtschafstwunder dat de democratie juist legitimeerde bij grote delen van de bevolking.
In Rusland zorgde die vrije markt alleen voor een verrijking van enkelen ten nadele van vele anderen, met massale nostalgie naar ‘die goede oude tijd’ van het communisme als gevolg.
De enige manier om orde op zaken te stellen is dan ook een goed functionerende rechtsstaat, een juridische bescherming van de eigendomsrechten en een correcte heffing van belastingen.
Want alleen als de staat erin slaagt voldoende en stabiele inkomsten te genereren kan zij de diverse noodzakelijke taken zoals defensie, politie en justitie verzekeren.
Zoniet zullen rechtsonzekerheid en rechts-ongelijkheid het normaal functioneren van het land verhinderen en buitenlandse investeerders afschrikken.
De auteur wijst er terecht op dat een dergelijke verandering lang zal duren, juist omdat ze ingrijpend is.
Toch is hij niet pessimistisch, want ondanks een zekere nostalgie naar het verleden en alle economische ellende blijft het communisme voor heel wat mensen een schrikbeeld, in het bijzonder voor de zich ontwikkelende middenklasse die gebruik maakt van de ‘westerse’ vrijheden.

Poetin, zo schrijft Von der Dunk, moet de kleine economische successen van de voorbije jaren (zo is er sinds 1999 een opmerkelijke economische groei van jaarlijks meer dan 5%, nvdv) trachten te consolideren en met steun van de bevolking nieuwe hervormingen doorvoeren.
Zo kan Rusland, dat trouwens beschikt over enorme grondstoffen, opnieuw een economische grootmacht worden, en van daaruit ook opnieuw een politieke en militaire factor van betekenis.
In het belang van de economie richt Poetin zich daarbij op samenwerking met de Europese Unie, volgens de auteur eerder uit opportunisme en bij gebrek aan alternatief.
Maar het kan nooit meestappen in de politiek van de EU omdat haar belangen verschillend zijn, vooral dan inzake de buitenlandse politie.
Hij verwijst hiervoor naar het feit dat Rusland grenst aan diverse cruciale maar onrustige regio’s en hiervoor een (militaire) strategie volgt die niet past in de Europese Unie.
Rusland zal dus buiten Europa blijven staan, maar heeft thans niet de kracht om anderen daarvan te weerhouden.
Zo worden de landen van Midden- en Oost-Europa opgenomen in de EU en de NAVO.
En dat is een goede zaak aldus de auteur.
Die toetreding zal een stabiliserend effect hebben op die landen en vermijdt aldus een anti-Europese en populistisch-nationalistische reactie waardoor er aan de Oostelijke grens van de EU een politiek onrustige regio zou ontstaan.
Maar nog verder oostwaarts gaan ziet de auteur niet zitten.
Rusland zelf zal niet toelaten dat landen als Wit-Rusland en de Oekraïne eenzelfde stap zetten.

De instorting van het communisme heeft derhalve een wereldwijde impact.
Zo zal de band tussen de VS en Europa onvermijdelijk losser worden.
Omdat de gemeenschap-pelijke vijand verdwenen is, Europa een eigen economisch machtsblok ontwikkelt, de verschillen inzake normen en waarden tussen Europa en de VS duidelijker worden en tenslotte, maar niet in het minst, omdat ze verschillend aankijken tegen diverse internationale ontwikkelingen zoals het Internationaal Strafhof, het raketschild, het kernstopverdrag, Kyoto, de zogenaamde As van het Kwaad en de islam in het algemeen.
Terwijl Amerika denkt boven de internationale wet te staan wil Europa via de VN juist een internationale rechtsorde installeren.
Het boek van Von der Dunk geeft alvast een goed beeld van de problemen waarmee Rusland vandaag te kampen heeft, maar ook welke rol het in de toekomst zou kunnen spelen in een veranderende werelD. Het is dan ook een aanrader voor al wie belangstelling heeft voor de internationale politiek en de bijzondere plaats van Rusland en Europa hierin.

In Europa      Mak Geert      Europese geschiedenis

Binnenkort zijn er Europese verkiezingen.
Tussen 10 en 13 juni kunnen de inwoners van de Europese Unie, van Portugal tot Polen en van Zweden tot Malta hun vertegenwoordigers in het Europees parlement aanduiden.
In totaal 732 leden uit 25 verschillende landen die 450 miljoen inwoners uit Noord-, Zuid-, West- en Oost-Europa zullen vertegenwoordigen.
Weinig West-Europeanen liggen er wakker van, sommigen staan er zelfs ronduit negatief tegenover.
In Vlaanderen scheert het Euroscepticisme hoge toppen.
Het extreem-rechtse Vlaams Blok maar ook sommige Vlaamse socialisten voeden de angst voor de nieuwe uitbreiding van de Europese Unie.
Ze spelen in op de onverschilligheid, de onwetendheid en de afkeer van vele burgers voor een steeds grotere Unie.
Nochtans is de uitbreiding van Europa het voornaamste concreet positieve resultaat van een eeuw waarin geweld, moord en doodslag in naam van de natie, de Grote Leider of de Führer de hoofdtoon voerden.
Om het belang van de Europese Unie te begrijpen is het nodig om zich te verdiepen in de gebeurtenissen van de 20ste eeuw.

Geert Mak schreef hierover een indrukwekkend boek.
In meer dan 1.
200 bladzijden, ingedeeld in twaalf hoofdstukken, geeft hij een indringend beeld van de politieke drijfveren en daden van de diverse Europese leiders en bewegingen tijdens de vorige eeuw.
Hij schetst de talloze conflicten, revoluties en oorlogen nauwgezet, realistisch maar zonder emotionele overdaaD. Tegelijk situeert hij ze in een globale Europese context die noodzakelijk is om oorzaak en gevolg te begrijpen.
Wat het boek zo bijzonder maakt is de voortdurende wisselwerking tussen het heden (1999) en het verleden.
Via gesprekken met ‘laatste getuigen’ en persoonlijke (reis)ervaringen slaagt Mak erin het verleden aanschouwelijk te maken.
Die overlevenden vertellen niet zozeer over vandaag, maar over de situatie toen.
En beter dan wie ook zijn ze in staat om op die manier nuances aan te brengen, om het kader te scheppen waarbinnen gebeurtenissen plaatsgrepen en om vooroordelen te ontmantelen tot kleine bouwsteentjes die mee bijdroegen tot bestaande denkbeelden en handelingen.

Mak zoomt in op de aanleiding, het verloop en de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog.
Toen de romantiek, het nationalisme en het extremisme de 20ste eeuw binnenmarcheerden lieten mensen het individualisme massaal los en lieten ze zich meeslepen op het ritme van de militaire marsen.
De gevolgen waren vreselijk.
Miljoenen soldaten en burgers kwamen om in een strijd die geen echt uitgangspunt en derhalve geen echt einddoel haD. Het ging in essentie om het vernietigen van de ‘tegenstander’, van de ‘vijand’ alhoewel niemand goed wist hoezeer die vijand van de eigen denkbeelden verschilde.
Het einde van de Eerste Wereldoorlog liep ook samen en werd deels verkort door de Russische revolutie.
In feite ging het om een huzarenstuk van Lenin en zijn bolsjewistische aanhang om een compleet land en zijn bevolking in één richting te bewegen.
Een richting waarin miljoenen boeren en arbeiders onder dwang en terreur stapten.
Waarbij elke afwijkende opinie werd bestreden en vertrapt.
Het leidde tot een communistisch systeem dat ruim 70 jaar lang een grote invloed zou hebben op het hedendaagse EuropA.

De kiem van de Tweede Wereldoorlog lag in de kortzichtigheid van de overwinnaars en hun onmogelijke eisen in het Verdrag van Versailles.
Waardoor het de kans bood aan fanatieke nationalisten die miljoenen volgelingen kregen, klaar om te strijden voor de gezondheid van de natie, het volk, het ras.
Een beweging die in zowat alle Europese landen opgang maakte en zich keerde tegen de liberale rechtstaat, de democratie en het individualisme.
Honderden bladzijden lang beschrijft Geert Mak het onvoorstelbare geweld, de moorden en doodslagen.
Niet de mens maar het systeem stond centraal.
De Grote Leider en de Führer bepaalden de koers.
Tot nauwelijks 60 jaar geleden betekende de mens in het grootste deel van Europa niets.
Tot in de jaren zeventig was dat ook nog het geval in dictatoriale landen als Griekenland, Spanje en Portugal.
Tot 1989 bleef de mens een ding in Oost-Europa en de vroegere Sovjet-Unie.
De de-individualisering van de mens was zonder twijfel het grootste drama van de vorige eeuw.

Nochtans begon alles zo mooi in 1900 met de Wereldtentoonstelling in Parijs.
De 20ste eeuw zou er een worden van menselijkheid en rechtvaardigheiD. Maar toen reeds werd een nieuwe trend zichtbaar, nl.
die van de massaliteit en het ontstaan van de ‘publieke opinie’, bewerkt en bestookt door de propagandisten van de nieuwe ideologieën.
Met leiders die elk op hun manier – doorgaans met veel geweld en terreur – hun bevolking ‘bewerkten’ door op zoek te gaan naar een gemeenschappelijke vijand, door in te spelen op hun patriottisme, hun angsten en vooral hun afkeer voor de ‘Ander’.
Die afkeer voor al wat vreemd is heeft talloze mensen en volkeren getroffen, in het bijzonder de joden.
Zij werden doorgaans de eerste slachtoffers van al die nationalistische waanzin, niet alleen in nazi-Duitsland maar ook voordien reeds in Oostenrijk, Polen, de Baltische Staten en verder Oostwaarts.
En ook nadien nog in de Sovjet-Unie en Oost Europese landen.
Mensen werden vermoord omwille van hun uiterlijk, hun bezit, hun politieke of godsdienstige overtuiging.
In naam van de maakbaarheid van de samenleving werden massa’s mensen gedeporteerd, verbannen, verdreven, vermoord, uitgeroeiD. De cijfers die Mak hierbij aanhaalt zijn verbijsterenD.

Tijdens zijn reis komt Geert Mak steeds weer terug in Berlijn.
Het is de stad die het best de ondergang en bezwering van het oude continent en later de heropstanding ervan weergeeft.
Hier ligt het centrum van het Europese drama: met de oorlogsretoriek van het keizerrijk in 1914, de verdoving na de nederlaag in de Grote Oorlog in 1918, de extase bij de machtsgreep van Hitler in 1933, de complete vernietiging door de geallieerden in 1945, de tweedeling tussen Oost en West Berlijn in 1961 en tenslotte opstand van de Oost-Duitse burgers - “Wir sind das Volk” - tegen de machthebbers en de afbraak van de Muur in 1989.
Elk van die gebeurtenissen hebben een enorme impact gehad op de rest van EuropA. Zonder Berlijn bestond er geen bijzondere betekenis van Ieper, Verdun, Guernica, Stalingrad, Arhnem, Dresden, Westerbork, Dachau of Auschwitz.

En toch had het allemaal anders kunnen lopen.
Geert Mak verwijst meermaals naar de rol van het toeval in de geschiedenis.
De kogel die kroonprins Frans Ferdinand in 1914 in Sarajevo trof (en de eigenlijke aanleiding vormde tot de Eerste Wereldoorlog) was in feite een toevalstreffer.
Churchill werd in New York net niet doodgereden door een taxi.
En Hitler ontsnapte tweemaal op het nippertje aan een aanslag.
Wat zou er dan gebeurd zijn? Het is niet zeker dat er dan geen drama’s zouden geweest zijn.
Alleszins werd hiermee heel wat talent vernietigD. “De bommen die ik van 1940 tot 1944 boven Duitsland heb laten vallen, hebben misschien een Rilke, een Goethe of een Hölderlin in de wieg gedood”, zo schreef de romancier Romain Gary (die diende bij de Franse luchtmacht) waarmee hij aangaf dat zelfs de rechtvaardigste zaken niet altijd vrij van schuld zijn.
Zijn boodschap was dat het verleden het heden niet mag verduisteren; niet dat het verleden onbelangrijk is maar het mag nooit een verantwoording worden voor nieuwe onrechtvaardigheiD.

In die zin is de aandacht van Geert Mak voor al wie zich verzette tegen het totalitarisme en racisme zo interessant.
Hij beschrijft de schamele lichtpuntjes in die zo duistere periode.
Zoals de redactie van de sociaal-democratische krant Münchener Post die de nazi’s tot het einde heeft bestreden, de studenten van Die Weisse Rose die in pamfletten hun persoonlijke vrijheid opeisten, Johann Georg Elser die op zijn eentje een aanslag pleegde op Hitler.
Zoals Federico Garcia Lorca die de kant van de Spaanse republikeinen koos en Osip Mandelstam die na een hekeldicht op Stalin werd opgepakt.
Ze werden allen vermoorD. Hij vertelt over de staking in Amsterdam op 25 februari 1941, de oproep van aartsbisschop Jules-Géraud Saliège van Toulouse en de actie van Belgische verzetslui tegen het 20ste transport van Mechelen naar Auschwitz als gebaar van solidariteit met de joden.
En over de opstand in het getto van Warschau op 19 april 1943 en in Auschwitz zelf op 7 oktober 1944.
Schamele voorbeelden van heldhaftig verzet die in schril contrast staan met het gemak waarmee de meeste Europeanen zich conformeerden tot het gezag.
Geert Mak gaat ook in tegen de zogenaamde onwetendheid over de jodenkwestie.
“Iedereen wist het op een bepaalde manier”, zo schrijft hij, en hij wijst op diverse voorbeelden van wegkijken, schuld en medeverantwoordelijkheiD.

Wie zeker veel wist maar niets deed was paus Pius XII.
Toen de nazi’s in 1939 Polen binnenvielen en tal van Poolse priesters vermoordden zweeg hi J. Gedurende gans de jodenvervolging, waarvan hij goed op de hoogte was, zweeg hi J. En toen de Duitsers op 16 oktober 1943 het getto van Rome binnenvielen en meer dan duizend joodse mannen, vrouwen en kinderen deporteerden, zweeg hi J. Uit andere gevallen bleek nochtans dat een openlijk protest van de kerk – zoals bij de moord op gehandicapte kinderen – effect hadden op de publieke opinie in DuitslanD. Maar Pius XII deed niets.
Van de duizend gedeporteerde joden keerden na de oorlog amper vijftien Romeinse joden levend terug.
De anderen werden vergast in Birkenau.
Voor Pius XII was nazi-Duitsland niet zozeer een gevaar maar juist een garantie tegen het ‘ongelovige’ rode gevaar.

Geert Mak doorbreekt hiermee het zwart-wit denken rond de Tweede Wereldoorlog.
Zo verwijst hij naar de oorlogsmisdaden van de geallieerden.
Bij de bombardementen op Duitsland sneuvelden acht keer zoveel mensen als bij de raids op EngelanD. Om brandweerlieden en andere hulpverleners te treffen werden zelfs tijdbommen meegegooid die pas 36, 72 of 144 uur na afwerp ontploften.
Het was een doelbewuste massamoorD. Het meest gekende voorbeeld is het bombardement van Dresden waarbij minstens 25.
000 burgers het slachtoffer werden (dezelfde vraag kan men zich trouwens stellen over de opportuniteit van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki).
Een ander voorbeeld van die dubbelzinnige moraal bestond rond de processen in Neurenberg.
Tal van nazi-topfunctionarissen in de staalindustrie, in de kernenergie en de geneeskunde werden ontzien.
Ze kregen later hoge functies in de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.

Nog belangrijker is dat Geert Mak het belang beschrijft van Jean Monnet die al in 1914 zijn eerste voorstellen deed voor samenwerking tussen Frankrijk en Groot-Brittannië (de Allied Transport Pool en de Wheat Executive, wat ook in 1940 gebeurde).
“Voor het eerst in Europa werd een gemeenschappelijk belang vooropgesteld, in plaats van het eigenbelang van de diverse naties”, zo schrijft Mak die hier de kiem ziet voor de latere Europese Unie.
Jean Monnet zou in 1950 de EGKS opzetten, een geniaal middel om nieuwe conflicten die tweemaal tot een Wereldoorlog hadden geleid in te dammen.
Zijn ideeën blijven trouwens actueel, vooral rond de discussie over de grenzen van EuropA. Moeten we na de opname van de 10 nieuwe lidstaten niet stoppen met verdere uitbreiding? Iets wat Frits Bolkestein suggereert in zijn boek De Grenzen van EuropA. Voor Jean Monnet bestonden die grenzen niet en omvatte het Europese idee de hele wereldgemeenschap.
“De zes Europese landen zijn niet begonnen aan de grote onderneming om de muren neer te halen die hen scheiden, om vervolgens nog hogere muren op te richten jegens de buitenwerelD. Wij verbinden geen staten, wij verenigen burgers”, zo schreef Monnet in het begin van de jaren vijftig.

Dat de grenzen van Europa in oostelijke en zuidelijke richting geografisch niet te trekken zijn blijkt trouwens uit het reisverslag van Geert Mak zelf.
In Sint-Petersburg bestempelen schoolmeisjes zichzelf als vanzelfsprekende Europeanen.
In Kiev nemen de burgers afstand van Moskou en hopen ze op meer welvaart vanuit het Westen.
In Odessa straalt alles Europees, vooral de jeugD. En in Istanbul zie je op straat heel wat minder hoofddoekjes dan in een Rotterdamse volkswijk.
Geert Mak vraagt zich af of die hele discussie over ‘Europese identiteit’ wel zin heeft en of het niet in strijd is met het ‘idee Europa’.
“Want als iets de Europese beschaving kenmerkt, dan is het de diversiteit, en niet één enkele identiteit”, aldus Mak.
Hiermee spoort hij met de ideeën van de 19de wijsgeer Ernest Renan die met zijn essay ‘Qu’est-ce qu’une nation?’ voorliep op de vraag ‘Qu’est-ce qu’une union?’.
Volgens Renan heeft dat niets te maken met geschiedenis, taal, cultuur of religie, maar wel met de wil om onder dezelfde wet te leven.
Dus zou je kunnen zeggen dat principieel elk land dat tot de Europese Unie wil behoren en aan de voorwaarden wil voldoen, moet kunnen toetreden.
En waarom niet? Waarom zouden we mensen die hopen op een beter bestaan de kans ontzeggen om mee deel uit te maken van een Unie waarin men zich vrijwillig onderwerpt aan de mensenrechten, de vrije meningsuiting en andere liberale grondrechten.
Europa is geen einddoel, het is een middel voor een beter bestaan.

Het belang van de Europese Unie wordt nog duidelijker in de laatste hoofdstukken van het boek.
Zo ziet Mak hoe men in gans Midden Europa bouwt “alsof binnen vijf jaar een halve eeuw moet worden ingehaalD.” Maar hij wijst ook op de ontnuchtering in Oost Europa, de vroegere Sovjet-Unie en het vroegere Joegoslavië na de val van het communisme.
Oude zekerheden verdwenen en in de plaats kwam een rauw kapitalisme met chaos en corruptie.
De centrale macht ging over op lokale maffiagroepen.
En wie nog actief is werkt in de informele werelD. De gemiddelde levensverwachting in Rusland ligt 14 jaar lager dan in West-EuropA. “Oekraïne en Roemenië behoren thans tot de armste landen van Europa”, zo schrijft Mak (voor hem is de Oekraïne dus vanzelfsprekend Europees).
En in het vroegere Joegoslavië is het nationalisme met zijn hang naar etnische zuiverheid op het einde van de eeuw helemaal terug met honderdduizenden deportaties en moorden tot gevolg.

De mensen zijn er somber over de toekomst.
De enige uitweg is hier de Europese Unie, maar dan moet ze meer worden dan een gemeenschappelijke markt.
Dan moet ze dringend een politiek democratische grondslag krijgen, en een eigen buitenlands beleid en defensie op de been brengen.
Zodat ze de waarden die ze belangrijk acht ook uitdraagt en indien nodig met geweld verdedigt.
En waar stopt het dan? Mak wijst terecht op het probleem “dat inwoners die buiten de uitbreiding vallen – het voormalige Joegoslavië, Albanië, Oekraïne – plots geconfronteerd worden met harde Europese buitengrenzen, waar voorheen soepele handelsstromen bestonden.
” Hij vreest dat achterblijvende landen zich ontwikkelen tot oorden van onrust, criminaliteit en corruptie.
Daarom moeten we ook durven spreken over de mogelijke opname van Roemenië, Bulgarije, Moldavië, Turkije, Wit Rusland en RuslanD. En ook hun inwoners een Europees perspectief bieden.
Alleen dit uitzicht op een betere toekomst kan hen houvast geven en hun leiders aanzetten tot het nemen van eerste stappen naar een echte democratie en een echte liberale markteconomie waarin geen plaats is voor misbruik en corruptie.
En intussen moet de Unie intern verder democratiseren en de verscheidenheid niet wegwerken maar beschermen wil ze de steun van de bevolking niet verliezen.

Het is essentieel dat we het verleden niet vergeten.
Uit het boek van Geert Mak blijkt echter dat heel wat mensen juist willen vergeten, dat de afstand tussen vandaag en het verleden zorgt voor onverschilligheid en dat ‘verdringing’ in de menselijke natuur ligt.
Hij schat dat de herinnering aan de Grote Oorlog in de komende 10 jaar zal uitdoven; ergens tussen de kleinkinderen en achterkleinkinderen verandert de houding.
Toch krijgt het museum over de Eerste Wereldoorlog In Flanders Field jaarlijks steeds meer Britse scholieren op bezoek.
Het houdt dus verband met het onderwijs en het belang dat de overheid hecht aan het leervak geschiedenis.
Juist daarom zijn boeken als In Europa van Geert Mak zo belangrijk.
In een recensie las ik dat ‘zijn boek een afschrikwekkende omvang heeft gekregen van 1.
222 bladzijden’.
Ik zie hier niets afschrikwekkend in.
Integendeel, het boek nodigt uit om nog meer te lezen.
In zijn reisbagage sleurde Geert Mak naar eigen zeggen vijftien kilogram boeken mee en dat merk je ook in zijn tekst.
Zo put hij regelmatig uit de werken van Sebastiaan Haffner, Ian Kershaw, Gitta Sereny, Victor Klemperer en Primo Levi.

Dat is geen minpunt, integendeel, het getuigt van eruditie, respect en bescheidenheiD. Het boek had nog dikker mogen zijn.
Zo ontbreken de geschriften van Ernst Friedrich en Erich Maria Remarque (Van het westelijk front geen nieuws).
Over Russische schrijvers als Boris Piljnak, Andrej Platonov, Anna Achmatova en zovele anderen die vermoord of vervolgd werden voor hun kritiek op Stalin.
Over het droeve lot van Carl von Ossietzky die Hitler durfde tegen te spreken.
Over de dissidenten Robert Haveman, Thomas Brasch en Mihajlo Mihajlov (die schreef dat Lenin al voor Hitler strafkampen liet bouwen).
Over Vassili Grossman, Margerete Buber-Neumann, Germaine Tillion en zovele anderen die zich weigerden neer te leggen bij elke vorm van totalitarisme.
Over Bertrand Russell, Karl Raimund Popper en Friedrich Hayek die elk op hun manier waarschuwden voor het totalitarisme en bijzonder veel invloed hadden op het politiek-filosofische en economische denken in de tweede helft van de 20ste eeuw.
Maar ook over Maurice Merleau-Ponty, Jean Paul Sartre, Harry Mulisch en al die andere nuttige idioten die – ondanks hun kennis – de meest afschuwelijke systemen bleven verdedigen, tegen beter weten in.

Dit is geen kritiek.
Het geeft enkel aan dat Geert Mak zich beperkt heeft tot de essentie.
En die essentie verantwoordt meer dan duizend bladzijden.
Het is zelfs verbazend hoe Mak op zo weinig ruimte zoveel heeft kunnen weergeven.
Hoe hij de valkuilen van het correcte denken vermijdt (zie zijn kritiek op Simon Wiesenthal) en ingaat tegen veralgemeningen.
Hoe hij de mythen van de 20ste eeuw neerhaalt om ze reduceert tot de vaak banale realiteit.
Het boek van Geert Mak is een verpletterend verslag van een continent dat quasi permanent in oorlog was.
Meer nog, dit is hét boek dat scholieren in alle Europese scholen zouden moeten leren en kennen voor de eindtermen van het middelbaar onderwijs.
Zodat jongeren in de lessen geschiedenis (en aardrijkskunde en moraal) niet langer de opgepoetste en dubbelzinnige heroïek van hun koningen en keizershuizen moeten memoriseren maar zich gedurende zes volle jaren kunnen verdiepen in de oorzaken en gevolgen van die kolkende 20ste eeuw die het leven van hun ouders en grootouders zo diep getekend hebben.
Zodat ze inzien dat nationalisme en onverdraagzaamheid kunnen leiden tot de ware nachtmerries.
Zodat vrees voor het vreemde omslaat in nieuwsgierigheid voor de ‘Ander’.
Zodat ze begrijpen waarom de huidige Europese Unie zo belangrijk is.

“Vergeet niets!”, was een van de laatste berichten naar de buitenwereld van het joods verzet bij de opstand in het Getto van Warschau in mei 1943.
Geert Mak biedt een geslaagd antwoord op deze noodkreet.
Zijn boek In Europa is nu reeds een klassieker.

Het boek In Europa van Geert Mak is een van de betere historische overzichtswerken van de voorbije eeuw.
De Nederlandse auteur slaagt erin een objectief en genuanceerd beeld te geven van de Europese geschiedenis van de 20ste eeuw.
Natuurlijk gaat zijn aandacht vooral naar gebeurtenissen die vroeger plaatsvonden, maar tegelijk peilt hij naar de gevoelens en verwachtingen van de huidige bewoners.
Daarmee slaat hij een brug tussen het verleden en de toekomst.
Hoe moet de Europese Unie zich in de toekomst ontwikkelen? Kunnen landen als Turkije, Oekraïne en Wit-Rusland toetreden? En wat zijn de waarden die we in Europa samen delen? Dit is het tweede deel van het interview van Dirk Verhofstadt met Geert Mak.

Op 1 mei 2004 voegden tien nieuwe lidstaten zich bij de Europese Unie.
Is Europa nu voltooid?

Geert Mak: Neen, absoluut niet.
Ik denk zelfs dat we nu pas beginnen.
In Polen wordt nu heel intensief gepraat over de aansluiting van Wit-Rusland en Oekraïne.
De stad Lviv of Lemberg in de Oekraïne is een door en door Europese stad die altijd deel uitmaakte van het Habsburgse Rijk.
Dan heb je nog de hele discussie over Turkije.
We krijgen nu de historische kans om dit aan Europa te verbinden en het zo te laten ontwikkelen tot een verlicht islamitisch lanD. Als we dit niet doen, dan maken we een enorme fout.
Eigenlijk draait gans de discussie of Europa alleen een regionaal karakter heeft of eerder een universeel karakter.
Die discussie moeten we nu voeren.
Maar nog meer dan verdere uitbreiding moeten we nu werken aan de integratie van de huidige nieuwe lidstaten bij de bestaande Europese Unie en de aanpassing van ons aan die nieuwe lidstaten.
Europa moet volop investeren in een verdieping, want we stevenen af op een enorme legitimiteitscrisis.

In welke mate is Europa nog democratisch te noemen?

Geert Mak: Er zit een fundamentele weeffout in het Europese systeem.
Je kunt niet van mensen vragen om onze zo hard en lang bevochten democratie en nationale soevereiniteit in te leveren voor een minimale Europese democratie.
Neem het bedroevend democratisch gehalte van de voorgestelde Europese grondwet.
Dat verwijt ik Europa niet maar wel onze nationale politici die een deel van hun legitimiteit niet willen opgeven.
Hoe meer macht een democratisch Europa krijgt, hoe minder macht zij zelf zullen overhouden.
Dat betekent dat de Europese verkiezingen echt Europees zouden moeten zijn, zodat ik ook wel voor een Belgische kandidaat kan stemmen.
Zo moet in elk land ook een referendum gehouden worden over die nieuwe Europese grondwet.
Je kunt toch geen constitutie opleggen.
Tony Blair heeft op dat vlak volstrekt gelijk.
In tal van landen zien we allerlei nationalistische tendensen opkomen, maar die worden juist gevoed door het jarenlange democratische deficit in EuropA.

Zullen de Europeanen dit project wel ooit aanvaarden? Is een democratische legitimiteit wel mogelijk?

Geert Mak: Laat me een voorbeeld geven.
Hier in Amsterdam wordt een metrotunnel aangelegD. Het halve centrum staat te trillen op zijn grondvesten en er is heel wat overlast.
Heel wat mensen zijn tegen.
Toch komt men er niet tegen in opstand omdat het een democratisch genomen beslissing is.
Er is heel wat gedoe rond maar uiteindelijk is het toch ons gezamenlijk project.
Europa is net zo een metrotunnel.
Alles wordt overhoop gehaald, het geeft veel problemen maar uiteindelijk worden we er met zijn allen beter op.
Als je dat democratisch legitimeert, dan kan dat.
Maar dat doet Europa nu net niet.

Terug naar de uitbreiding.
De Hongaarse schrijver en voormalige dissident Gyorgy Konrad roept al sinds 1989 dat zijn land bij de EU moet.
Is hij nu tevreden?

Geert Mak: Dat denk ik wel.
De nieuwe lidstaten willen inderdaad graag bij de Europese Unie om finaal verlost te zijn van de Russische beer.
Natuurlijk willen ze er ook bij omwille van de welvaart.
Dat is ook met succes gebeurd met landen als Ierland, Portugal, Spanje en GriekenlanD. Het is logisch dat die Oost-Europese landen mee willen.
Aan de andere kant ziet de gewone Poolse, Tsjechische en Hongaarse burger hoe hoog de prijs is.
Zo wordt een extreme vorm van marktwerking door Europa geëist.
Door een gebrek aan democratisering is de enige God de markt.
Mede door de Europese regels worden privatiseringen en liberaliseringen opgelegD. Hoe lang gaat men dit nog accepteren? De armoede in die nieuwe lidstaten is gigantisch en door de extreme marktwerking wordt dat niet minder, integendeel.

In zijn boek ‘De grenzen van Europa’ keert Frits Bolkestein zich tegen de opname van Turkije in de Europese Unie.
Vind je dit een juiste houding?

Geert Mak: Ik vind dat een heel vreemd standpunt van Bolkestein.
Als we voor een seculier Europa zijn, dan is er geen reden om Turkije weigeren.
Ik vind het een tegenstrijdig standpunt van Bolkestein.
Het is natuurlijk een arm land en ik besef dus heel goed de praktische problemen, maar het zou toch fantastisch zijn mochten we Turkije mee kunnen krijgen in het Europese model van modernisering.
Het kan Europa een nieuwe dynamiek geven.
Ik ben ook niet bang voor de immigratie vanuit Turkije, want juist het perspectief om bij de EU te komen, zal mensen daar houden en zelfs Turken terug aantrekken.
Mensen gaan nu eenmaal niet graag weg uit hun geboortelanD. Als we Turkije afstoten, dan zijn de gevolgen desastreus.
Dan stoot je dat land in de richting van het fundamentalisme.
Dat zou een historische fout zijn waar we eeuwenlang verdriet van zullen hebben.
We hebben dus geen andere keuze dan Turkije er op termijn bij te nemen als een soort boegbeeld van een modern, welvarend en verlicht islamitisch lanD. Daar heeft het trouwens ook de seculiere traditie voor.

Je reisde ook doorheen de Oekraïne, Wit-Rusland en RuslanD. Beschouwen die inwoners zich als Europees? En moeten we die landen op termijn in de Unie opnemen?

Geert Mak: Toen ik in Polen was voelde ik dat dit land zo bij Europa hoorde.
Dat voelde ik in Wit-Rusland en Oekraïne niet.
In Odessa zeggen de mensen dat ze met vakantie naar Europa gaan alhoewel het verder wel een Europese stad is.
Ook Sint Petersburg heeft sterk Europese trekken.
Maar Rusland is natuurlijk wel een half Aziatisch lanD. Als je Rusland erbij haalt, dan krijg je een compleet andere Europese Unie en dat zou ik niet doen.
Laat ons met die landen andere samenwerkingsverbanden uitwerken en de bestaande Unie verder uitdiepen.

Zie je uiteindelijk grenzen aan Europa?

Geert Mak: Ergens moeten we een grens trekken.
Ik zie wel een systeem van overgangszones.
Want hoe breder je de Unie uitbreidt, hoe dunner de diepgang wordt waardoor het steeds moeilijker wordt om een gemeenschappelijke politiek te voeren.
Met de eerste zes lidstaten ging dat prima, maar met 25 wordt het al verdomd lastig.

Heeft Europa wel een eigen identiteit? In je boek plaats je daar zelf vraagtekens bi J. ‘Je kunt je immers afvragen of die hele discussie over Europese identiteit wel zoveel zin heeft, of het zelfs niet in strijd is met het ‘idee’ Europa’.

Geert Mak: Het belangrijkste kenmerk van de Europese beschaving is de verscheidenheid en de acceptatie ervan.
In die zin kennen we ook een traditie van cultuurrelativisme, een tendens tot een bepaald soort democratie en het streven naar een goed functionerende rechtsstaat.
Die elementen behoren naar mijn gevoel bij West- en Midden Europa en zijn in de voorbije decennia ook omhelsd door het Zuiden van EuropA. Rusland heeft daarentegen een compleet andere traditie.
Om praktische redenen moet je wel ergens een lijn trekken.
Daarbij moet je een geografische eenheid vormen en je moet ook rekening houden met allerlei culturele overeenkomsten en gezamenlijke historische ervaringen.

De Oostgrens van Europa is nu flink verschoven, maar zoals je zelf schrijft zullen nieuwe haarden van criminaliteit en mensensmokkel ontstaan aan de nieuwe buitengrenzen.
Is dat niet de reden om nog verder te gaan of op zijn minst hen een perspectief te bieden?

Geert Mak: Daarom moeten we ze nog niet binnen de Unie halen want van zodra je ze binnenhaalt, krijgen ze ook zeggingschap over die Unie.
Tenzij er heel wat verandert, voel ik er niets voor om bijvoorbeeld Wit-Rusland gezag te geven over onze Unie.
In Roemenië werken rechters bijvoorbeeld nog steeds in een traditie van corruptie.
Daarom ben ik ook heel streng naar de Roemenen toe, want ik besef dat de keten maar zo sterk is als de zwakste schakel.
Europa is een visionair project maar ook een dolzinnig optimistisch project.
Dat optimisme ligt ook ergens in de Westerse suprematie.
Wij prediken onze tolerantie en we willen ons rechtssysteem overal naartoe brengen.
Maar het moet wel een correct rechtssysteem blijven en geen verwaterde versie ervan.

Op de laatste bladzijde van je boek schrijf je: ‘Europa krijgt maar een keer de kans’.
Kan je dit toelichten?

Geert Mak: Moest de Europese Unie niet lukken en uiteenvallen, dan duurt het eeuwen voor zoiets opnieuw begint.
Er zal altijd wel een vrije ruimte bestaan tussen onze landen maar het gaat mij om het democratisch gehalte van EuropA. We hebben altijd het Europese democratische probleem kunnen uitstellen om twee redenen.
Naast Jean Monnet zijn er nog twee belangrijke grondleggers geweest voor EuropA. De ene was Truman en de andere was Josef Stalin.
Of anders gezegd, steun van Amerika en angst voor de Sovjet-Unie.
Die steun van Amerika valt steeds meer weg.
Europa vergrijst immers en wordt voor hen steeds minder interessant.
De nieuwe regering richt zich steeds meer op de Pacific en ChinA. Het Amerikaanse electoraat ‘ont-Europeest’ in snel tempo, doordat er meer Latino’s en minder Europese inwijkelingen zijn.
Aan de andere kant is door de val van het communisme ook de angst grotendeels weggevallen.
We kunnen het decennialang uitgestelde debat over de democratisering van Europa nu niet meer uit de weg gaan.

Toen de Duitsers in 1939 en 1940 oorlog voerden, hadden ze een enorme militaire voorsprong.
Over Holland schrijf je dat ze maar 50 bommenwerpers hadden tegenover 5.
000 Duitse.
Je citeert daarbij een Amerikaanse journalist die schreef: ‘De democratieën hadden allemaal de gemakkelijkste weg gekozen, geldbelust als ze waren.
’ Is dat nu niet ook de zwakke plek van EuropA. Namelijk de onwil om een echte Europese defensie op te bouwen en om daar voor te willen betalen?

Geert Mak: Dat klopt.
Ik heb vroeger wel al eens tegen onze regering geschreven maar nu is het voor de eerste keer dat ik mij voor mijn regering schaam.
Dat heb ik voordien nooit gehaD. Daarvoor zijn meerdere redenen, en van die redenen is de deelname van Nederland aan de Joint Strike Fighter, een nog te bouwen nieuw gevechtsvliegtuig van Amerikaanse makeli J. Daaruit blijkt een enorme behoudsgezindheid en kortzichtigheiD. Nederland gaat zich voor twintig, dertig jaar binden aan een wankel Amerikaans project terwijl de Europeanen dat zelf zouden kunnen en moeten doen.
De Nederlandse regering en bedrijven worden op een gigantische manier door de Amerikanen in het ootje genomen want ze mogen aan niets meedoen.
Maar hieruit blijkt ook de totale blindheid voor de noodzaak om een eigen Europese defensie op te zetten.
Als we willen dat Europa een eigen buitenlandse politiek gaat voeren, dan moet daar ook een eigen militaire macht aan gekoppeld worden.
Ik vrees dat de Europeanen dat door schade en schande zullen moeten leren zoals ze nu ook een gezamenlijke bestrijding van terrorisme op poten zetten, iets wat pas kon na de aanslagen in MadriD. Europa besteedt al bij al nog behoorlijk veel aan defensie maar de efficiëntie is door de versnippering heel laag.
We hoeven daarom geen overweldigende militaire machtspolitiek te voeren.
Europa doet het beter met diplomatie en overleg.
Eigenlijk is onze manier van ‘zachte macht’ uitoefenen bijzonder effectief.
Dat hebben we onderling geleerd en we kunnen dat exporteren naar de rest van de werelD. Dat zullen alle aardbewoners in de 21ste eeuw trouwens hard nodig hebben.
Het scheppen van een internationale orde zonder geweld zoals de Europese Unie is uniek in de geschiedenis.
Maar er moet ook steeds een stok achter de deur zijn.

Europa is dus een model voor de werelD.

Geert Mak: Eigenlijk is het Europese project van Jean Monnet een enorm experiment in het scheppen van een internationale rechtsorde.
Het gebruikte middel daarbij is niet geweld maar overtuiging.
De gezamenlijke problemen als vluchtelingen, overbevolking, klimaatswijziging, energietekort en andere zaken die ons deze eeuw te wachten staan en waarmee gans de wereld geconfronteerd wordt, kan maar opgelost worden door een gevoel van lotsverbondenheiD. Daar kan Europa een voorbeeld zijn.
Maar je zult ook brandhaarden moeten blussen.
Net zoals in een land de politie over wapens moet kunnen beschikken, zal dat ook op wereldvlak nodig zijn.

Je schrijft dat herinneringen vervagen tussen de generatie van kleinkinderen en achterkleinkinderen in.
Je schat dat de herinnering aan de Grote Oorlog nog hooguit tien jaar zal duren.
Moeten we derhalve niet meer musea openen en meer lessen in hedendaagse geschiedenis geven op school?

Geert Mak: Er bestaan prachtige musea zoals ‘In Flanders Fields’ in Ieper en daar komen heel wat bezoekers op af, maar tegelijk besef je dat mensen er ook naartoe gaan voor de kick en de sensatie.
‘Beleef een loopgraaf’.
‘Ruik het mosterdgas’.
Dat zal binnen een generatie ook het geval zijn met de herinnering rond de Tweede Wereldoorlog.
Op een bepaald ogenblik wordt dat zoiets als de herinnering aan Napoleon en dat is ook niet te verhinderen.
Het is dus belangrijk dat we de geschiedenis over de twee wereldoorlogen blijven overbrengen omdat het ook ijkpunten zijn voor moraliteit.
Op televisie worden hierover heel voortreffelijke documentaires uitgezonden.
Alleen zou het op school wat meer gesystematiseerd moeten worden.

Ergens schrijf je over twee gymnasten die in de jaren twintig door een drukke straat in Berlijn lopen zingen: ‘Weg, weg, weg met de jodenrepubliek, rot-jodenrepubliek’.
De volwassenen gingen een stapje opzi J. ‘En niemand gaf ze een draai rond de oren.
’ Tegenwoordig horen we in Vlaanderen schreeuwen van ‘Eigen volk eerst’ en ‘Hamas, hamas, alle joden aan het gas’.
Moeten we ze een draai rond de oren geven?

Geert Mak: Ja dat zouden we moeten doen want het gaat precies om hetzelfde.
Door het proces van globalisering waar immigratie maar een onderdeel van is, raken in heel wat landen mensen in een identiteitscrisis.
Men is het kompas kwijt.
Dan grijpt men in de eerste plaats naar de buitenstaander als schuldige.
In Europa is de immigrant kop van jut.
Daarnaast zitten we in een periode dat de verzorgingsstaat gereorganiseerd en deels ontmanteld moet worden.
Dat is een proces dat alle West Europese landen moeten doormaken.
Het creëert grote gevoelens van onzekerheid en onbehagen.
En opnieuw wordt alles afgewend op de buitenlander.
Vroeger was dat de jood, nu de immigrant die onze banen en huizen inpikt.
In de praktijk is het vaak een strijd tussen arme gevestigden en arme nieuwkomers.
Vervang gewoon de woorden Marokkaan of Turk door jood en je hebt opnieuw hetzelfde.
Natuurlijk is het zo dat intellectuelen in Nederland blind bleven voor problemen tussen autochtonen en allochtonen en dat je nu een soort morele paniek ziet.
Maar in de praktijk blijkt dat de meerderheid van de vreemdelingen zich prima geïntegreerd heeft in onze samenleving.
Je moet niet generaliseren.
In de jaren tachtig en negentig hebben linkse intellectuelen niet goed gekeken, dat verwijt is soms terecht.
Maar nu doen de rechtse intellectuelen, met hun vooroordelen en hun generalisaties, precies hetzelfde.
Iemand als een Paul Scheffer doet dat beter, hij kijkt en stelt zijn mening voortdurend bi J.

Maar vanwaar komt dan al dat scepticisme tegenover vreemdelingen?

Geert Mak: Dat komt vooral van de middenklasse zoals beschreven door Barbara Ehrenreich in haar boek The Fear of Falling.
Dat ging over de angst van de middenklasse om omlaag te vallen.
Het is diezelfde angst die Pim Fortuyn hier aanjaagde.
Het is niet voor niets dat Fortuyn een grote aanhang verwierf in een voorstad als Almere, waar nauwelijks Marokkanen of Turken wonen, maar wel heel veel angstige middenklassers die nauwelijks hun hypotheken kunnen betalen.

In het Oostenrijkse dorp Leonding bezocht je het graf van de ouders van Hitler.
Je schrijft dat je er lang moest naar zoeken, maar dat je – toen je het eenmaal vond – geen tevredenheid voelde maar schrik.
Waarom die schrik?

Geert Mak: Die schrik was heel concreet.
Als je veel over geschiedenis vertelt, dan lijkt het gewoon een spannende film, een dramatisch verhaal zoals Sophie’s Choice en Shindlers List.
Maar toen stond ik daar plots in die poort in Auschwitz en dan zie je dat het echt gebeurd is.
Hetzelfde voelde ik bij die grafsteen van de ouders van Hitler.
Het is gebeurd, echt gebeurd! En het ergste is dat het opnieuw kan gebeuren.

Reis door een eeuw Europa

”Les peuples heureux n’ont pas d’histoire”.
Schrijver en journalist Geert Mak trok in 1999 een jaar lang door Europa om te inspecteren hoe het oude continent er aan het slot van een bewogen eeuw bijlag.
Liever dan zijn korte stukjes voor het NRC Handelsblad gewoon te bundelen, bouwde hij zijn reisverslag uit tot een levendige geschiedenis van de 20e eeuw.
“Heel Europa kan nooit in één boek”, schrijft hij in de verantwoording.
Zwitserland moet het met één vermelding stellen, maar het wedervaren van twintig andere landen leverde genoeg stof op voor het meer dan 1200 pagina’s dikke In EuropA. Reizen door de twintigste eeuw.

Hoewel hij in Nederland de nationale geschiedenisleraar wordt genoemd, is Mak geen historicus.
Hij studeerde staatsrecht en rechtssociologie, was journalist voor de VPRO, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad en enkele jaren bijzonder hoogleraar voor grootstedelijke problematiek.
Zijn faam van Nederlands bekendste ‘historicus’ heeft hij te danken aan boeken waarin geschiedschrijving en journalistiek een geslaagde verbinding aangaan.
Hij heeft zijn horizon steeds verbreeD. Beschreef De engel van Amsterdam de sociale diversiteit in Amsterdam, dan deed Kleine geschiedenis van Amsterdam een wijde greep terug in het verleden.
Hoe God verdween uit Jorwerd was de geschiedenis van een Fries dorp tussen 1945 en 1995, terwijl in De eeuw van mijn vader via een familiekroniek de veranderingen in Nederland in de twintigste eeuw in kaart werden gebracht.
Tussendoor had hij met Reportages uit Nederland, een bloemlezing van honderd ooggetuigenverslagen, getoond hoe fascinerend historisch bronnenmateriaal is.
Voor de televisie liep hij in het voetspoor van Jacob van Lennep door Nederland en hij maakte een groot aantal reisreportages, onder andere in de Verenigde Staten, Zuid-Oostazië en Oost-EuropA.

Voor dit boek reisde Mak met de eeuw mee, waarbij hij elke maand andere historische plaatsen bezocht.
Een historisch kaartje aan het begin van elk hoofdstuk (met de toenmalige landsgrenzen!) toont de reisroute.
In januari is hij voor de periode 1900-1914 in Parijs, Londen, Berlijn en Wenen, de vier grote steden die de trek van platteland naar stad en de opkomst van de massabewegingen illustreren.
Februari (1914-1918) brengt hem van Wenen naar Ieper, Cassel, Verdun en Versailles.
Maart (1917-1921) voert hem naar Stockholm, Helsinki, Petrograd en RigA. Begin april (1918-1938) is hij weer in Berlijn, in mei bezoekt hij o.
A. Guernica (1938), in juni Duinkerken (1940), een maand later Auschwitz en Warschau, in augustus o.
m.
Stalingrad en Vichy.
In september (periode 1944-1956) doet hij o.
A. Dresden, Neurenberg en Budapest aan, in oktober (1956-1989) Brussel, Amsterdam, Parijs, Lissabon en Dublin.
November (1989-1995) brengt hem voor de zesde keer naar Berlijn, naar Gdansk, Moskou en Tsjernobyl.
In december (1987-1999) komt hij in Boekarest, Novi Sad, Srebrenica en Sarajevo, waarmee de cirkel van de moorddadige 20e eeuw rond is.

Op zijn reis vindt Mak vele tientallen stille getuigen terug: een overgroeide kuil bij de Somme, een gemitrailleerde deurpost in de Berlijnse Oranienburger Straße, een besneeuwd bos bij Vilnius, een krantenarchief in München, een heuvel achter Barcelona, een wit-rood sandaaltje in Auschwitz, achtergelaten kinderspeelgoed in Tsjernobyl.
Daar krijg je al iets van de historische sensatie, waar de grote historicus Johan Huizinga het over had toen hij schreef over het contact met oude voorwerpen.
In het boek wordt die sensatie echter het sterkst als Mak historische ooggetuigen aan het woord laat: in citaten uit brieven, verslagen en dagboeken, en in de verhalen van grote en kleine mensen die hij heeft geïnterviewD. Sommige deelhoofdstukken bestaan volledig uit zulke monologen, waarbij in het begin vaak nog niet duidelijk is wie er precies aan het woord is.
Zo zijn er lange getuigenissen door de kleinzoon van keizer Wilhelm II, de Italiaanse anti-fascistische vakbondsleider Vittorio Foa, Richard von Weizsäcker (zoon van de drijvende kracht achter de Overeenkomst van München), de gewezen Duitse officier Winrich Behr, die later werkte voor de Europese Gemeenschap, Wladek Matwin, partijbisschop van Wroclaw, Max Kohnstamm (de Nederlandse grondlegger van de EGKS), de linkse provo Huib Riethof, de Portugese revolutionair Vítor Alves, gewezen minister-president Ruud Lubbers die geen voorzitter van de Europese Commissie mocht worden.

Die opsomming kan de indruk wekken dat Mak een aanhanger is van de idee “Grote mannen maken de geschiedenis”.
In Europa bewijst het tegendeel: het boek staat vol van kleine levensverhalen van soldaten, verzetsmensen, boeren in de Pyreneeën, vrouwen in het voormalige Joegoslavië.
Zij maken de geschiedenis mee, maar zij maken ook mee de geschiedenis.
Zij vormen het tegengewicht voor de anonimiteit van de statistieken en de vele getallen die je in dit boek aantreft.
Mak heeft immers ook heel wat historische literatuur in zijn boek verwerkt, om recht te doen aan de grote lijn van de geschiedenis, controleerbare feiten, verbanden, oorzaken en gevolgen.
Achteraan vermeldt hij nauwkeurig zijn bronnen, de literatuurlijst telt twintig bladzijden en wie de precieze bron van een citaat wil checken, vindt de noten op de website www.
geertmak.
nl.
Alleen beseft hij de onmacht van de lezer tegenover de getallen van gesneuvelde, gedeporteerde, verkrachte, gefolterde mensen die elkaar soms bladzijde na bladzijde opvolgen.
“Acht miljoen.
Tussen 1941 en 1945 is een kwart van de Oekraïense bevolking om het leven gebracht: acht miljoen jongens, mannen, meisjes, vrouwen.
Wat kun je nog, met zo’n getal?” De twintigste eeuw was een eeuw van oorlogen en etnische zuiveringen op grote schaal, waarvan het aantal slachtoffers het voorstellingsvermogen te boven gaat.
Daarom is het goed dat Mak telkens weer inzoomt op de concrete realiteit van wie de verschrikking hebben beleefd, waarbij hij alle facetten weergeeft.
Hij beschrijft niet alleen de ellende in de loopgraven, maar ook de ‘kick’ van het doden, de verbroedering en het pseudo-schieten.

In Europa had een heel deprimerend boek kunnen worden door die eindeloze, moordende ketting van actie en reactie, daders en slachtoffers.
“Op de Altmarkt in het centrum van de stad [Dresden, na het bombardement in 1945] werd een brandstapel opgericht die vijf weken lang voortbrandde.
De lijkverbranding stond onder leiding van SS-Sturmbannführer Karl Streibel, die zijn ervaring met massacrematies had opgedaan in het vernietigingskamp TreblinkA.” Mak besteedt echter in zijn geschiedenis van onderdrukking, uitroeiing en dictatuur telkens weer aandacht aan het verzet.
Indrukwekkend is bv.
het verhaal van Emily Davison, de suffragette die zich bij de Derby in juni 1913 met twee vlaggen voor het paard van de Engelse koning wierp omwille van de zaak van het vrouwenkiesrecht.
Of dat van de Amsterdamse Februaristaking (1941), een uniek gebaar van solidariteit met de joden.
“Momenten van moed en verzet waren er overal in Europa, tot in de gaskamers van Auschwitz toe.
” Toch is hij ook niet blind voor de geschiedvervalsing die precies rond ‘verzetsdaden’ optreedt.
Zo corrigeert hij de mythe rond het verzet tegen de uitvoering van het euthanasieprogramma voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten in het Berlijnse verpleegtehuis Bethel.
Hoewel Simon Wiesenthal Bethel aangeeft als een van de weinige plaatsen van verzet tegen de nazi’s, blijkt de ‘heldhaftige’ directeur Bodelschwingh vooral gezwegen te hebben; andere predikanten waren echter moediger.
Opmerkelijk is dat de nazi’s o.
m.
vanuit de kerken veel meer verzet hadden verwacht en vaak ook gevoelig waren voor protest.

Nu de EU pas met tien landen is uitgebreid, is het een grote verdienste van dit boek ruim aandacht te schenken aan de ontwikkelingen in Oost-EuropA. Hier blijkt de reisreportage, die soms blijft hangen in wat melige landschapsbeschrijving, dan ook het sterkst.
Herhaaldelijk springt de auteur van het verleden naar het heden.
Na de crisis van het Duitse leger voor Moskou (1941) beschrijft hij de hectische activiteit in de Russische hoofdstad sinds de ineenstorting van het communisme: “Geld heeft in deze stad nog altijd iets ijls.
Al is de inflatie afgeremd, de toegangsmunt voor de metro is in drie jaar tijd tweehonderd keer zo duur geworden.
[…] Voor de Russen is de gevoelsmatige waarde van de roebel op dit moment een halve euro, de koopkracht is een kwart euro, maar de wereldeconomie geeft voor de roebel nog geen vier cent.
Dat is het grote probleem van dit lanD.” Mak stelt vast dat men in dit deel van de wereld kampt met het verlies van de idee van de maakbare samenleving.
In Kiev zijn de oude veteranen woedend, vertelt een tolk.
“Het is de generatie die het moderne Kiev weer heeft opgebouwd uit de puinhoop die de Duitsers ervan hadden gemaakt, ze hebben zich hun leven lang kapot gewerkt, en nu komen die Duitsers hier terug, als toeristen en investeerders, rijk en machtig, terwijl zij .
” Het belang van dit boek schuilt erin dat het de vergeetachtigheid en de zelfgenoegzaamheid van de welvarende West-Europeanen doorbreekt: “Vrede, verbondenheid en samenwerking zijn alleen denkbaar tussen landen en volkeren die weten wie ze zijn” (Václav Havel).
Geert Maks reisverslag door de twintigste eeuw laat op magistrale wijze dat uiteenlopende en toch met honderd draden verbonden verleden van Europa uit zijn as herrijzen.

De laatste zomer      Fromkin David      Europese geschiedenis

http://www.
wereldoorlog1418.
nl/duitse-schuldvraag/index.
html

Het is 28 juni 1914 als de terroristische scholier Gavrilo Princip de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw vermoordt.
Zesendertig dagen later, op 4 augustus 1914, is de Eerste Wereldoorlog een feit.
Nadien hebben velen zich afgevraagd hoe het toch mogelijk was dat de moord op twee mensen, die in eigen land eerder gehaat dan geliefd waren, een wereldoorlog kon veroorzaken.
David Fromkin geeft daarvoor in zijn nieuwste boek De laatste zomer: waarom de wereld in 1914 ten oorlog trok een even simpele als heldere verklaring.
Volgens hem was de moord niet de reden, maar het excuus om een oorlog te beginnen.

David Fromkin werkt als hoogleraar geschiedenis en internationale betrekkingen aan de universiteit van Boston.
Na een carrière in het leger en de advocatuur begon hij historische studies te schrijven, waaronder het veel geprezen A Peace to End All Peace (1989) dat onder andere werd genomineerd voor de Pulitzer Prize.

Vooral een samenvatting

In De laatste zomer geeft Fromkin een boeiende reconstructie van de gebeurtenissen die tot WO1 leidden, maar op sommige punten herhaalt hij zichzelf ergerniswekkend vaak, wat de structuur van zijn betoog niet ten goede komt.
Fromkin ontsluit geen nieuwe bronnen maar neemt vanuit het perspectief van het meest recente onderzoek, de oude kwesties weer eens onder de loep.
Het boek bestaat vooral uit een samenvatting van al eerder verzameld bronnenmateriaal, waaruit Fromkin echter wel zijn eigen conclusies trekt.

Fromkin gaat te werk als een detective die zijn bewijzen minutieus bij elkaar scharrelt.
Hij ontrafelt vele complotten en samenspraken, hij legt het gekonkel van de politici bloot en toont ons de genante vergissingen en dommigheden van politieke en militaire leiders.
Aan het eind brengt hij al deze gegevens bij elkaar en ontraadselt hij, zo goed en zo kwaad als het kan, alle mysteries die rondom het ontstaan van WO1 hangen.

Op interessante wijze laat Fromkin zien hoe de moord op Franz Ferdinand door Oostenrijk-Hongarije als excuus werd gebruikt om het gewraakte Servië binnen te vallen.
De aanvalsplannen kwamen uit de koker van Duitsland, die zijn bondgenoot aan zich wilde binden.
Bovendien was keizer Wilhelm II, die nauwe banden met de aartshertog onderhield, razend vanwege de lafhartige moord op zijn vrienD. Oostenrijk-Hongarije moest de oorlog zelf voeren, maar als de boel uit de hand zou lopen zou Duitsland te hulp schieten.

Twee oorlogen

Aanvankelijk hoopte Duitsland op een bliksemoorlog die alweer afgelopen zou zijn voor de rest van de wereld kon reageren.
Door het getreuzel van Oostenrijk-Hongarije werd de aanval echter zo lang uitgesteld dat ze niet meer te verkopen was.
Pas op dat moment werden de plannen gewijzigd en zagen Duitse generaals als Moltke en Falkenhayn hun kans schoon om de door hen gedroomde wereldoorlog te ontketenen, tegen de wil van de keizer in.

Deze wereldoorlog kwam, volgens Fromkin, niet voort uit de oorlog tegen Servië, zoals Duitsland de wereld wilde doen geloven.
Integendeel: de lokale oorlog tegen Servië moest worden afgeblazen ten behoeve van grote de oorlog die Duitsland tegen Rusland en Frankrijk wilde voeren.
Op sluwe wijze verwisselden de Duitse generaals beide oorlogen met elkaar.
Ze deden daarbij net alsof de lokale oorlog tegen Servië zodanig uit de hand was gelopen dat een wereldoorlog niet meer te voorkomen was.

Ondertussen hadden ze die wereldoorlog echter zelf in gang gezet door een aanval op Frankrijk te lanceren.
Er was, aldus Fromkin, zodoende sprake van twee oorlogen: de lokale oorlog van Oostenrijk-Hongarije die werd afgeblazen en de grote oorlog van Duitsland tegen Frankrijk en Rusland die uiteindelijk uit zou monden in een wereldoorlog.

Geen donderslag bij heldere hemel

Desondanks was WO1, aldus Fromkin, geen donderslag bij heldere hemel, zoals vaak wel verondersteld wordt.
Hij laat zien hoe er in de militaire top van Duitsland al sinds 1905 gepleit werd voor een zogenaamde preventieve oorlog.
In diezelfde tijd werd er in Europa bovendien een enorme wapenwedloop in gang gezet, die Duitsland er toe dwong maar liefst negentig procent van zijn begroting aan het leger te spenderen.
De Europese landen fokten elkaar zo steeds verder op en Europa had al verschillende keren eerder op het randje van de oorlog gestaan.

Sommige militairen, zoals generaal Moltke, werden verder ook nog eens beheerst door het waanidee dat Duitsland al zwakker en zwakker werD. Om die reden waren ze ervan overtuigd dat er zo snel mogelijk een oorlog ontketend moest worden.
Ze stuurden daarom al langere tijd aan op een preventieve oorlog, een oorlog die erger zou moeten voorkomen.

Oorlog is gezond

Ten tijde van WO1 meenden veel staatshoofden dat oorlog normaal en gezond was.
Zoals een tuin af en toe gesnoeid moet worden, zo moest ook de wereld bij tijd en wijle onder het mes.
Toch was er uiteindelijk bijna niemand die oorlog wilde.
Toen het puntje bij het paaltje kwam wilde zelfs keizer Wilhelm II van Duitsland liever vrede.
Op dat moment was het echter al te laat, de oorlogszuchtige haviken hadden aan het langste eind getrokken.

Als WO1 niet was uitgebroken wat het, aldus Fromkin, ongetwijfeld op een later tijdstip wel tot een uitbarsting gekomen.
De oorlog hing immers al jaren in de lucht.
De enige reden dat de oorlog juist in 1914 uitbrak, was dat er op dat moment een duidelijke aanleiding voor was.

Van de barricaden naar de loopgraven      Dassen Patrick & Petra Groen      Europese geschiedenis

Wat een bloedbaD. De hel kan niet zo verschrikkelijk zijn.
De mensen zijn gek.
’ Dat schreef een Franse soldaat in zijn dagboek toen hij in 1916 de massaslachting bij Verdun meemaakte.
Met de Eerste Wereldoorlog stortte het welvarende Europa zichzelf in de afgronD. De korte verrassingsoorlog waarop Europa rekende toen de strijd begon in augustus 1914, ontaardde binnen enkele maanden in een gruwelijke uitputtingsslag.
Toen in november 1918 de wapens eindelijk zwegen, waren er bijna 15 miljoen doden en 21 miljoen gewonden te betreuren: een ramp voor de Europese beschaving.

Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Over die vraag gaat Van de barricaden naar de loopgraven.
Aan de orde komen onder meer de radicale militaire veranderingen tussen de Franse revolutie en de Eerste Wereldoorlog, de gevolgen van de negentiende-eeuwse medische revolutie voor de oorlogvoering en de manier waarop de Eerste Wereldoorlog als een splijtzwam werkte voor de Duitse samenleving.
Het idee dat in de negentiende eeuw de bevolking steeds nauwer bij de oorlogvoering betrokken is geraakt, is de rode draaD. Wat in 1793 begon als een levée en masse eindigde in een allesvernietigende totale oorlog tussen 1914 en 1918.

De oorsprong van de totale oorlog

Patrick Dassen en Petra Groen (reD.) - Van de barricaden naar de loopgraven: Oorlog en samenleving in Europa, 1789-1918

door Yassin Amartib

8 augustus 2008

Solférino, Austerlitz, Wagram, Sébastopol - iedereen die weleens in Parijs is geweest zal deze namen herkennen als metrostations in de Franse hoofdstaD. Minder mensen zullen weten dat deze namen verwijzen naar plaatsen waar in de negentiende eeuw belangrijke veldslagen zijn geleverD. De onlangs verschenen bundel Van de barricaden naar de loopgraven: Oorlog en samenleving in Europa, 1789-1918 gaat uitgebreid in op deze veldslagen én geeft een indicatie waarom ze vereeuwigd werden in de straatnamen van Parijs.

De artikelen in deze bundel, verschenen onder redactie van de historici Patrick Dassen en Petra Groen, betogen dat oorlog in de negentiende eeuw in toenemende mate een nationalistisch karakter kreeg.
Onder invloed van het nationalisme werden oorlogen een voorwaarde voor de nationale trots.
Dit was een beweegreden om belangrijke en vooral succesvolle veldslagen te herdenken door er straten en boulevards naar te vernoemen.
Bovendien kwam het volk steeds meer te weten over oorlogen, bijvoorbeeld door het begin van de oorlogsjournalistiek.

De hel kan niet zo verschrikkelijk zijn.
De mensen zijn gek’.
Dat schreef een Franse soldaat in zijn dagboek toen hij in 1916 de massaslachting bij Verdun meemaakte.
Het zouden zijn laatste woorden zijn.
Met de Eerste Wereldoorlog stortte het welvarende Europa zichzelf in de afgronD. De korte oorlog waarop vrijwel iedereen rekende toen de strijd begon in augustus 1914, ontaardde in een gruwelijke uitputtingsslag.
Toen in november 1918 de wapens eindelijk zwegen, waren er miljoenen doden en gewonden te betreuren.
Het was niet minder dan een ramp voor de Europese beschaving.

Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Over die vraag gaat dit boek.
Aan de orde komen veranderingen in oorlogvoering en samenleving in achtereenvolgens de napoleontische oorlogen, de Krimoorlog en de Frans-Duitse oorlog en de ontwikkelingen in de wapentechnologie, de medische wetenschap en de oorlogsverslaggeving in de negentiende eeuw.
De rode draad die zichtbaar wordt, is dat de bevolking in deze periode in toenemende mate betrokken raakte bij de oorlogvoering, die een steeds industriëler karakter kreeg.
Zo werd de eerste totale oorlog van de twintigste eeuw mogelijk.
De bundel besluit met een analyse van het effect van die oorlog op Duitsland, dat verdeelder dan ooit uit de oorlog tevoorschijn kwam.

Patrick Dassen is universitair docent Algemene Geschiedenis aan de Universiteit Leiden.
Petra Groen is verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en bijzonder hoogleraar militaire geschiedenis aan de Universiteit Leiden.

Industrialisering van oorlog

Ook namen gewone burgers in de negentiende eeuw steeds vaker deel aan de strijD. De Franse revolutie van 1789 zorgde voor een ommekeer in de Europese beleving van militaire conflicten.
Daarvóór vochten beroepslegers oorlogen uit in dienst van absolute monarchen en als onderdeel van een dynastieke strijD. Na 1789 werd de militaire dienstplicht ingevoerD. Hierdoor kon Napoleon beschikken over de massalegers waarmee hij Europa zou teisteren.
De invoering van de algemene dienstplicht en het begin van democratisering zette de ontwikkelingen in gang die uiteindelijk zouden leiden tot de totale oorlog van 1914-1918.
Het hele volk was nu direct of indirect betrokken bij de oorlogsmachine.

Van de barricaden naar de loopgraven is verschenen naar aanleiding van het thema van het eindexamen geschiedenis in 2008-2009: 'Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919'.
Hoewel de negentiende eeuw in Europa een relatief vreedzame periode is waarin de welvaart groeit, vinden er enkele belangrijke militaire ontwikkelingen plaats.
Zo wordt de oorlogsvoering in de loop van de negentiende eeuw 'geïndustrialiseerd', wat leidt tot anonimiteit en het verlies van menselijkheid op het slagvelD. Deze mechanisatie van de oorlogsmachine vindt een dieptepunt in de verwoestingen van de wereldoorlogen.
Het boek laat zien dat de maatschappelijke en militaire ontwikkelingen in de zogenaamd vreedzame negentiende eeuw leidden tot het einde van de Europa's dominantie op het wereldtoneel.

Oorlogsjournalistiek

Drie Europese conflicten uit de negentiende eeuw illustreren de verschillende stadia van de militaire veranderingen: de Napoleontische oorlogen (1804-1815), de Krimoorlog (1853-1856) en de Frans-Duitse oorlog (1870-1871).
Met veel aandacht voor detail beschrijven de auteurs de grotendeels vergeten Krimoorlog en de Frans-Duitse oorlog.
Bijvoorbeeld hoe de Pruisische koning in Versailles tot Duitse keizer wordt gekroond dankzij de intelligente politiek van Bismarck.
De bundel is extra interessant omdat de nadruk niet alleen op de militaire aspecten ligt, maar ook op de zogenaamde 'sociale geschiedenis', de maatschappelijke impact van de oorlogen.
Zo is er aandacht voor de rol van de medische wetenschap, de journalistiek en de positie van de vakbonden.

Een goed voorbeeld hiervan is het artikel van Bernadette Kester over het ontstaan van oorlogsjournalistiek, waarin zij de invloed van de eerste moderne oorlogscorrespondenten belicht.
Kester schrijft onder meer over Times-reporter William Howard Russell (1821-1907), die artikelen over de Krimoorlog schreef.
Zijn beschrijvingen van onder meer de beroemde Charge of the Light Brigade, en de erbarmelijke toestand van de Britse soldaten, zorgden voor een enorme ophef in Londen.

De verschillende artikelen in Van barricaden tot loopgraven sluiten door de chronologische opzet goed op elkaar aan.
Helaas varieert de kwaliteit van de verschillende bijdragen nogal; sommige auteurs schrijven verhalend, terwijl anderen niet verder komen dan een droge opsomming van feiten.
Desalniettemin slaagt de bundel erin om een interessant overzicht van de historische evolutie van de oorlogsvoering in de moderne tijd te geven.
Bovendien sluiten de schrijvers goed aan bij de hedendaagse geschiedschrijving door aandacht te besteden aan sociale en maatschappelijke verschijnselen.

1688      Wills John      Europese geschiedenis

Misschien is ieder jaar een bijzonder jaar en dient ieder individueel jaartal daarom gememoriseerd te worden.
Dat deel van de geschiedenisles, jaartallen leren, wordt dan overbodig: wie tot 2000 kan tellen, heeft het onder de knie en het opsommen van belangrijke, doorslaggevende gebeurtenissen voor elk van die jaartallen is, bij zoveel bijzonderheden, ondoenlijk.
Geschiedenis schrijven, geschiedenisles geven, geschiedenis studeren, het zijn een voor een bezigheden die bedoeld zijn om orde te scheppen.
En iedere orde is tot op zekere hoogte onredelijk en onrechtvaardig: 1600 onthouden we, 1601 en 1599 niet.

Net zo belangrijk als een hinkelpad door de chronologie, is een perspectief.
Geschiedenis wordt geschreven door overwinnaars, slachtoffers zijn - of waren dat tot voor kort althans - voetnoten in het geschiedenisboek.
Binnen dat perspectief zijn het dan weer de geletterden die berichten nalaten.
Wie geen pen had, heeft nauwelijks bestaan.

De Amerikaanse historicus John E.
Wills droeg zichzelf op met die reeks solide, doorgaans voetstoots aangenomen uitgangspunten te breken.
Hij heeft geprobeerd de wereldgeschiedenis van een jaar te schrijven.
Dat is het jaar 1688 en ook wie daar nooit bij had stilgestaan denkt na lezing van zijn boek dat dat een ongeëvenaard vol jaar is geweest.
Ont wik ke lingen die pas later tot volle bloei zijn gekomen lijken erin te beginnen, het einde van andere ontwikkelingen komt in zicht.
Ver moedelijk zou je dat na lezing van een vergelijkbaar boek over 1689 of 1687 ook hebben gedacht.

Het bijzondere aan zijn boek is echter het neutrale perspectief.
Ook al zijn er bijna geen andere bronnen dan die van de overwinnaars, Wills probeert de geschiedenis van Australië, Centraal-Azië en het indiaanse deel van Am e rika net zo serieus te nemen als die van de Eu ro pese ontdekkingsreizigers die daarheen trokken en opschreven wat zij bizar vonden.
Hij moet zich daartoe soms tegenover die verslaggevers opstellen.
Slaven en wilden zijn voor hem even belangrijk als slavenhandelaren en kolonisatoren.

Hoeveel vertrouwde thema's en figuren er in zijn boek ook aan de orde komen - de ontluikende Verlichting, the Glorious Revolution in Engeland, Peter de Grote - Wills' boek zet het vertrouwde beeld op zijn kop en schept grote onzekerheid in het bestaande geschiedbeelD. Je moet er niet aan denken dat iemand besluit de hele geschiedschrijving zo onder handen te nemen, maar het fascinerende incident maakt zonneklaar hoe rechtvaardig dat welbeschouwd zou zijn.

Hitler en Stalin      Broeckmeyer Marius      Europese geschiedenis

Het boek beschrijft in detail aan de hand van de beschikbare bronnen en getuigenverklaringen de periode van het niet-aanvalspact tussen de USSR en Nazi-Duitsland ten einde de huidige stellingen te testen als zou in feite Stalin de uitlokker en agressor van de tweede wereldoorlog zou kunnen geweest zijn.

Het beeld dat men krijgt is vanzelfsprekend veel genuanceerder en uiteraard wordt hier eigenlijk de ganse historie vanuit de sovjetzijde belicht.
Het interessante is dat de schrijver een aardige opsomming maakt van de diverse versies van die geschiedenis onder de diverse regeringsleiders (achtereenvolgens Stalin zelf, Chroetsjow, Brezjnev, Gorbatschov, Poetin).
Al deze versies voldoen niet aan de vereisten van de historische kritiek : belangrijke bronnen ontbreken, wegens geheimhouding, vernietiging op het einde van de oorlog, onbestaand omdat diktators nu eenmal een voorkeur hebben voor louter mondelinge bevelen.

De meest relevante redelijk deugdelijk bewezen feiten zijn: de ommezwaai van de militaire anticipatie van een defensief naar een offensief systeem en het verplaatsen van offensieve krachten naar de grens met Duitsland en haar bondgenoten.
Dat Stalin de uitbreiding van het communisme door een sovjetizering van Europa nastreefde zal wel niemand verwonderen.

Het boek leest bijna als een roman, waarbij men door de weergave van de gezichtspunten van de diverse getuigen al eens in de tijd verplaatst wordt, wat echter absoluut niet storend werkt.
Het bevat ook een overzichtelijke bibliografie en aanduidingen m.
B.t.
de diverse vindplaatsen van het materiaal.

Het strekt de schrijver alleszins tot eer dat hij hier geen sensatie brengt, maar een nuchtere klare kijk op de feiten zoals deze gereconstrueerd kunnen worden.

In 1952 publiceerde de Britse historicus Alan Bullock Hitler, a study in tyranny, dat vertaald werd in veertien talen en de eerste volledige biografie over de man die Europa in de jaren dertig en veertig tot aan de rand van de afgrond bracht.
Het boek werd algemeen als een meesterwerk betiteld, omdat het niet alleen het leven van Hitler, maar ook de geschiedenis van het Derde Rijk op indrukwekkende wijze belichtte.
Sindsdien zijn er bijna veertig jaar verstreken en is er, onder invloed van de veranderende tijd, een nieuw beeld van Hitler en zijn plaats in de geschiedenis ontstaan.

Vanuit een andere invalshoek en met gebruikmaking van materiaal dat nadien ter beschikking is gekomen, heeft Alan Bullock opnieuw Adolf Hitlers levenloop gevolgD. Om zijn portret meer diepte te geven heeft Bullock de carrière van de Führer vergeleken met die van de Sovjetrussische leider Josif Stalin, zijn grote ideologische opponent en (op een kort monsterverbond na) gevreesde tegenstander uit de Tweede Wereldoorlog.

Hoewel de rol van 'grote mannen' in de geschiedenis door moderne historici sterk wordt gerelativeerd, valt niet te ontkennen dat Europa in de eerste helft van onze eeuw volledig in de ban van beide mannen leefde.
Hitler speelde een unieke rol in de nazi-beweging.
, het Derde Rijk, de jodenvervolging, de vernietigingskampen en de verschrikkingen van de oorlog.
Het is onmogelijk voorbij te gaan aan Stalins persoonlijke invloed op de gedwongen landbouwcollectivatie, de Russische werkkampen, en de ongekende zuiveringen in de communistische partij en het Rode Leger.

Door in deze dubbelbiografie de levensloop van zowel Hitler als Stalin onder de loep te nemen, heeft Alan Bullock -zonder een model van de 'totalitaire staat' te willen ontwerpen- de overeenkomsten en verschillen tussen beide regimes aangegeven.
Door aandacht te besteden aan wat Hitler en Stalin scheidt en bindt, wordt het unieke karakter van beide staatshoofden beklemtoonD. Vandaar de ondertitel van dit boek: net als evenwijdige lijnen vloeien parallelle levens nooit samen.

In de schaduwen van morgen      Huizinga Johan      Europese geschiedenis

Huizinga beschikt gemakkelijk over de stof, en is als geen ander thuis in de hogere cultuur, waar we de mens op zijn best te zien krijgen.
Dankzij een groot combinatievermogen kan hij met behulp van bekende feiten nieuwe beelden scheppen of onze kennis met nieuwe inzichten verdiepen.
Dat alles geeft hij weer in een even heldere als voorname stijl, die ons overtuigt van zijn gelijk.
Er zal niet spoedig een tweede historicus opstaan, die even rijk met al deze gaven is toegerust.

Naar zo’n man moeten we luisteren.
Dat begrepen ook Huizinga’s tijdgenoten, toen hij in 1935 voor de dag kwam met ”In de schaduwen van morgen” een boek dat niet een zuiver historische studie maar een tijdsbeeld was, of zoals de ondertitel zegt, „een diagnose van het geestelijk lijden van onzen (eind:hier graag onzen laten staan!) tijd”.
Het sloeg in, en werd zijn meest verkochte en meest vertaalde werk.

Dat jaar 1935 is nu ver weg.
Het behoort tot een verleden dat volkomen dood schijnt, toen de grote mogendheden van Europa elkaar de wereldheerschappij betwistten, en voor dat doel ook weldra de wapens zouden opnemen.
Die komende oorlog was de schaduw die toen reeds over Europa hing.
Maar men kon in 1935 nog geloven dat ze voorbij zou trekken.
Daarom zou een lezer naar Huizinga’s boek grijpen met hoop in het hart.
Kon een goede diagnose de weg naar de genezing aangeven?

In 1935 regeerden de communisten in Rusland, de nationaalsocialisten in Duitsland, de fascisten in Italië.
Veel erger kon het niet.
Deze crisis, zegt Huizinga, kent nauwelijks haar weerga in de geschiedenis.
We zien een volstrekte verloochening van het godsgeloof, een principiële aantasting van de zedenleer, een ingrijpende verandering van de staatsorde, een stelselmatige ondermijning van de maatschappelijke orde door de leer van de klassenstrijd, en een wereldwijde economische crisis.
Hoe kan Europa ooit al deze kwalen te boven komen?

Geestelijk lijden

Het valt direct op, dat Huizinga deze klachtenlijst aan zijn lezers voorlegt als een diagnose van het gééstelijk lijden van de tijD. De materiële nood wijst hij wel aan, maar het geestelijk lijden is de kwaal die verholpen moet worden, want die brengt de hele cultuur in gevaar.
Huizinga geeft geen definitie, maar schetst wel de grondvoorwaarden die cultuur mogelijk maken.
Er moet ten eerste een evenwicht zijn tussen stoffelijke en geestelijke waarden.
De materiële factor mag nooit overheersen.
Ten tweede onderstelt cultuur de beheersing van de natuur, ook die van onze eigen menselijke natuur.
We moeten ons niet laten leiden door lust en begeerte.

Het belangrijkst is de derde grondvoorwaarde.
Cultuur moet streven naar een ideaal.
Dat moet meer zijn dan een streven naar welstand en veiligheiD. Cultuur vraagt om een ideaal, dat uitstijgt boven de bevrediging van de dagelijkse behoeften.
Voor de genezing van het geestelijk lijden moeten wij de eeuwige waarden hervinden, die buiten de stroom van ontwikkeling en verandering staan.

Dat boek is nu ongeveer een mensenleven oud, en geschreven voor een generatie, die reeds lang van ons is heengegaan.
Voor de wetenschap blijft het natuurlijk waarde houden.
Maar heeft het ook actuele betekenis? Uitgeverij Aspekt vindt van wel.
Zij heeft het boek een plaats gegeven in de serie Maatstaf, die, om het in haar eigen woorden te zeggen, heruitgave beoogt „van klassieke, tijdloze geschriften”, die een maatstaf kunnen zijn „voor het ware, goede en schone, vanuit de idee dat met name in de antieke en de christelijke traditie van het denken over de mens en de wereld grote wijsheid en diep inzicht ligt besloten.

Herspeld

Welke boeken dan in zo’n reeks thuishoren, daarover valt te twisten.
Deze nieuwe uitgave is bewerkt en toegelicht door George Harinck, die zelf tot de redacteuren van de serie Maatstaf behoort.
Als ik kennis neem van Harincks inleiding, zou ik zeggen dat hij eigenlijk niet veel van ”De Schaduwen” moet hebben.
Het is te apodictisch, te moralistisch, en te kritisch tegenover de democratie.
De blijvende betekenis ligt hierin, dat het een monument vormt van de vrijzinnig-liberale cultuur van honderd jaar geleden.

Zou het waar zijn? Dan hoort het boekje in deze reeks niet thuis, want die vrijzinnig-liberale cultuur is dood en begraven.
Dat is wat Rutte, Verdonk, Dales en Wilders met elkaar gemeen hebben: ze moeten geen van allen iets hebben van Huizinga’s cultuurkritiek.
Wie echter christen is -hij hoeft niet beslist vrijzinnig te zijn- herkent in Huizinga’s pleidooi voor binding van de moraal aan een hogere norm genoeg verwantschap naar de geest om deze uitgave op prijs te stellen.
Dan vind ik Huizinga nog wel zo actueel, dat ik hem best in zijn eigen spelling wil lezen.
Ik vraag mij zelfs af of het kan, een boek tot in de titel herspellen.

Grimmig heden      De Moor Piet      Europese geschiedenis

Doorgaans sta ik wantrouwig tegenover dagboeken.
Al te vaak waant de auteur zich hierin het centrum van het universum, de navel van onze beschaving, de spil van ons bestaan.
Ze staan vol eigendunk, zelfverheerlijking en/of zelfbeklag.
Schotschriften zijn het, vol rancune omwille van niet begrepen talent, afgewezen liefdes en onvervulde dromen.
De Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans zei dat ‘een dagboek schrijven zoiets is als improviseren op de zwarte toetsen van de piano: het kan niet misgaan, maar het is ook zelden echt goed’.
Heel wat dagboeken zijn historisch bijzonder interessant, denk aan dat van Anne Frank, Etty Hillesum en zelfs Joseph Goebbels, of ze verhalen over een boeiend leven zoals die van Anaïs Nin, maar zelden halen ze een hoogstaand literair niveau – dat van Goebbels was gewoon Schmiererei.
Een uitzondering daarop is Dagboek 1920 van de Russisch joodse schrijver Isaac Babel dat de basis vormde voor zijn meesterwerk De Rode Ruiteri J. De auteur is hier niet gewoon iemand die opschrijft, maar iemand die schrijft.
Ook de memoires van de Rus Konstantin Paustovskij over de periode voor, tijdens en na de Russische revolutie kan men beschouwen als dagboeken van een uitzonderlijk literair niveau.
Maar ze zijn zeldzaam.

Zopas verscheen het dagboek Grimmig heden van de Vlaamse journalist, vertaler en schrijver Piet de Moor waarin hij in 2005 zowat elke dag persoonlijke mijmeringen neerschreef.
Het is een aaneenschakeling van citaten en tekstfragmenten van gerenommeerde schrijvers die elk op hun manier en vanuit hun gezichtshoek bijdroegen tot de wereldliteratuur – voor Gÿorgy Konrad het enige vehikel voor transcendentie.
Zoals in elk dagboek komt ook het leven van de schrijver zelf aan bod, vooral dan zijn worsteling met de talloze boeken die zich in zijn ‘hol’ opstapelen en die hij vruchteloos tracht te ordenen in doe-het-zelf boekenkasten die natuurlijk nooit passen.
Als hij het heeft over familie of vrienden dan is het eerder afstandelijk, behalve over zijn twee zoons, maar ook dan vervalt hij niet in banaal geneuzel, eerder in levenslessen die de ‘oude’ vader wil meegeven aan de ontluikende nieuwsgierigheid van zijn kroost.
Centraal staan dus de citaten van auteurs die zich ‘in hun werk en hun leven spiegelen aan voorbeelden die ikzelf waardeer en waaraan ik mezelf graag spiegel’, schrijft De Moor, en hij wrijft ze als vuurstenen tegen elkaar ‘in de hoop dat er iets nieuws uit vonkt’.

Sommigen zullen zijn werkwijze beschouwen als een vorm van plagiaat, van nymfomane eruditie of een vorm van intellectuele masturbatie, maar De Moor is bloedernstig.
Zelf noemt hij zich ‘een stelende ekster’ en ziet dat sprokkelen, verwerken en assembleren als een beroep op zich, ‘een citator, een stemmentemmer, een simulant van wereldliteratuurfragmenten’.
Dat doet hij trouwens niet lukraak.
Hij concentreert zich op datgene wat hij in zijn vroeger werk al uitvoerig beschreef: de waanzin van het totalitarisme, de moorddadigheid van de paladijnen van de macht, het drama van het conformisme en de Gleichschaltung, de vernielzucht van de mens in naam van God, de verplettering door de massa van het individu, de uitroeiing van de joodse taal en cultuur in Midden- en Oost Europa, de herkenning van het ‘poetinisme’ als een nieuwe vorm van dictatorialisme, en het gevaar van extreemrechtse ideeën die talloze mensen verziekten.
Maar ook de weerstand ertegen, het verzet van koppige ezels en verlichte geesten, de schrijvers die met al hun intellectuele kracht probeerden de enorme morele leegte opnieuw te vullen met brokjes menselijke waardigheid, respect en tolerantie.
De Moor brengt ons via ogenschijnlijke details terug naar al die dramatische en gruwelijke gebeurtenissen en thema’s uit de twintigste eeuw die nu onvermijdelijk deel uitmaken van wat we vandaag de ‘Europese geschiedenis’ noemen, ik durf de woorden ‘Europese beschaving’ hier niet te gebruiken

Hij beschreef die gebeurtenissen in zijn vorige boeken: Een masker voor de macht.
Ismail Kadare, schrijver in de dictatuur, De Gelaarsde GoD. Stalin en de aura van de macht en vooral zijn indrukwekkende SchemerlanD. Stemmen uit Midden-EuropA. Nu grijpt hij terug naar Joseph Roth, Sándor Márai, Imre Kertész, Stefan Zweig, Sebastian Haffner, Michel de Montaigne, Elias Canetti en anderen en verwerkt ze in allerlei scherzando’s.
‘Boeken maken de tijd ruimtelijk, het zijn doorgangen’, schrijft De Moor, maar ze bieden vooral inzichten in de tijdgeest van onze voorgangers, zij die onze wereld die we nu kennen hielpen opbouwen, al was dat vaak na een periode van razernij, verwoesting en massamoorD. Of beter, boeken zijn de spiegel waarin we zien wie we écht waren en zijn.
‘Waarachtig, ik zeg u, er is geen grotere beerput dan ons christelijk Europa’, aldus de Poolse schrijver Pawel Huelle.
En De Moor noemt de Midden-Europeaan ‘de drenkeling van de geschiedenis’.
Miljoenen mensen die er woonden, veranderden gedurende hun leven, zonder dat ze uit hun dorpen of steden weg gingen, diverse keren van nationaliteit ingevolge opeenvolgende revoluties, oorlogen, afscheidingen en annexaties.
En net als Goldhagen weerlegt hij de gedachte ’Wir haben es nicht gewußt’ en maakt aan de hand van voorbeelden duidelijk dat ‘bijna alle volwassen Duitsers (wisten) dat er concentratiekampen bestonden’.

‘De rechtstaat is het beslissende element in een democratie, niet de meerderheid, want als alleen meerderheden uitslaggevend zouden zijn, dan zou je ook het Duitse nationaal-socialisme een democratie moeten noemen’, antwoordt de Duitse filosoof Rüdiger Safranski op een vraag van de auteur.
Het was net het verval van de rechtstaat onder het fascisme en communisme dat heeft geleid tot de grootste drama’s in de geschiedenis.
Net daarom moeten we ze verdedigen tegen de aanvallen van extreemrechts.
Denk aan de reactie van Gerolf Annemans van het Vlaams Belang die na de uitspraak over het racistisch karakter van het Vlaams Blok, de rechters bedreigde.
Daarmee maakte hij duidelijk dat de leiders van extreemrechts in het diepste van hun ziel de democratie verachten.
Ze halen hun denkbeelden bij Plato, ‘de stichter van de gedachtepolitie’, aldus de auteur, ‘die in De Wetten voorstelde om het reizen naar het buitenland te beperken om te voorkomen dat de eigen gemeenschap spirituele vervuiling van vreemde ideeën zou ondervinden’.
Het is de reden waarom dictators en theocraten zo bang zijn van het geschreven woord en boeken verbranden.
Liefst houden ze het bij één enkel boek dat voor hen alle waarheid omvat, of het nu de Bijbel, de Koran of Mein Kampf is.
Kiš besefte dit gevaar: ‘niet het lezen van vele boeken is gevaarlijk, maar het lezen van één enkel boek’.
De zin over Plato is zowat de cruciale boodschap van Grimmig heden: het belang van de wereldliteratuur als middel om ideeën en feiten door te geven over alle fysieke en mentale grenzen heen.

Literatuur is echter zoveel meer.
Paustovskij was ervan overtuigd ‘dat de echte literatuur de zuiverste uitdrukking is van de vrije menselijke geest en dat de mens alleen in de literatuur zijn volledige innerlijke rijkdom en gecompliceerdheid ontplooit, evenals zijn zielskracht en daarmee een heleboel zonden uit het dagelijks leven afkoopt’.
Zelf sta ik dichter bij Susan Sontag die geloofde in de ethische functie van de literatuur omdat ze ons de waarde van diversiteit leert kennen.
‘De literatuur is het huis van de nuance en het verzet tegen stemmen die simplificeren.
’ Grimmig heden is een antidotum voor de simplificatie die we massaal om ons heen waarnemen en waarin de herauten van het ‘eigen-volk-eerst’ principe hun stinkende eieren uitbroeden.
Het enige wat ze willen is uniformeren, conformeren en depersonaliseren.
De Moor heeft het daarbij gemunt op Heideggers’ gif met zijn definitie van het volk ‘als een eenheid van bloed en ras’.
Bij elke uitspraak over hét volk of dé gemeenschap (of volksgemeenschap) als hoogste doel, beseft de auteur dat de mens voor de uitspreker enkel maar een middel is.
Iets dat men kan in- of uitschakelen, gebruiken of wegwerpen.
‘Mest op de velden van de toekomst’, zo typeerde Trotski de mens.
En De Moor waarschuwt voor Poetin als een nieuwe apologeet van Plato.
‘Poetins Rusland is verkrampt, zonder mededogen, harteloos.
Het heeft alle kenmerken van een dictatuur’.

In zijn boek Schemerland heeft De Moor het over een gebrek aan Holocaustbewustzijn in tal van Europese landen.
Hier verwijst hij naar de memoires van Elisa Springer die het heeft over ‘het zwijgen van de levenden’.
Het is maar door de literatuur dat we een beeld kregen van het onvoorstelbare.
Denk aan de werken van Jean Améry, Imré Kertész en Primo Levi.
Die laatste vond oorspronkelijk geen uitgever voor zijn boek Is dit een mens? Wat De Moor doet, is deelnemen aan de joodse traditie om over afgestorvenen te spreken kwestie van ze ‘levend’ te houden.
Om hun waarschuwingen, ervaringen en wijsheden weer aan de oppervlakte te brengen.
‘Het zou de moeite lonen om eens een collectie beklijvende zinnen aan te leggen, van die zinnen die, zoals Kafka zei, als een bijl in de bevroren vijver van je ziel hakken’, zo schrijft De Moor.
Hij heeft gelijk.
We moeten de wereldliteratuur gebruiken als middel tegen de vergetelheid, de onverschilligheid en het cynisme.
‘Ik ben bang voor die verschrikkelijke kracht in de mens: zijn verlangen en vermogen tot vergeten’.
Het is een citaat van Varlam Sjalamov en staat in het monumentale boek Over kampliteratuur van Jacq Vogelaar.
Ondanks de toegang die we via internet hebben tot archieven, lijkt de kracht van het vergeten mij één van de gevaarlijkste tendensen van onze tijD. Net daarom is dit dagboek zo belangrijk.

‘Geen enkel medium kan op tegen het geschreven woord’, aldus De Moor.
Zo dendert hij door de wereldliteratuur met een snelheid die de lezer naar de keel grijpt.
Alsof hij in het besef van zijn eigen sterfelijkheid alsmaar sneller leest en schrijft teneinde zijn verloren jaren in te halen.
‘Van de 55 jaar dat ik hier rondloop, heb ik er nog maar een stuk of zeven geleefd’.
Het is in die zeven laatste jaren dat het talent van De Moor echt tot ontwikkeling is gekomen, niet alleen als erudiete bode van andermans werk, maar als schrijver.
En hij beseft het zelf ook, ondanks zijn gespeelde bescheidenheiD. Want plots staat daar de zin: ‘Ik put altijd weer kracht uit mijn literatuur’, dus niet langer uit andermans schrijfsels, maar ook uit zijn eigen werk.
Hij beseft dat de kracht van de pen sterker is dan de knuppels waarmee de kampbewakers de gevangenen te lijf gingen en gebruikt ze nu ook onverbiddelijk.
Als hij dat zou kunnen, dan zou hij letters aan het alfabet toevoegen om zijn mijmeringen over die onvoorstelbare verwoesting van mensen en steden tijdens de twintigste eeuw nog aanschouwelijker te maken.
Zodat we de geur van verbrande lijken en kapot geschoten huizen zouden ruiken.
Zodat we het angstzweet op de voorhoofden van de slippendragers van de meedogenloze machthebbers voor hun bazen zouden zien.
Zodat we de gigantische instorting van de joods Europese cultuur door de Endlösung zouden horen.
De Moor is met zijn ‘zinnen als ingegroeide nagels’ een meester in het ‘woelen in andermans ingewanden’.

Recensie door Dirk Verhofstadt ;

Achter gesloten deuren      Rees Laurence      Europese geschiedenis

In Achter gesloten deuren laat Laurence Rees zien hoe Stalin, Churchill en Roosevelt tijdens de Tweede Wereldoorlog al afspraken maakten over de toekomst van EuropA. Op basis van materiaal dat pas beschikbaar werd nadat de archieven in Rusland en Oost- Duitsland waren geopend, onderzoekt Rees de belangrijkste beslissingen die de drie leiders namen.
Vooral het beeld van Stalin dat daaruit oprijst is vernietigend en zeer pijnlijk voor veel Russen.

Rees verzamelde bijna honderd nieuwe getuigenissen.
Voormalig geheim agenten uit de Sovjet-Unie praten in Achter gesloten deuren voor het eerst openlijk over hun repressieve werk; geallieerde zeemannen onthullen hoe zij de Duitse konvooien trotseerden; en veteranen uit het Rode Leger vertellen hoe zij Duitse soldaten vermoordden in verschrikkelijke gevechten van man tegen man aan het oostelijk front.

Achter gesloten deuren is een boeiende mix van politieke verhalen, inclusief dat van de geallieerde conferenties in Teheran, Jalta en Potsdam, en de dramatische persoonlijke getuigenissen van hen die de consequenties van hun beslissingen droegen.

De rol van de Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft twee kanten.
Het is een onweerlegbaar feit dat de inzet van het Rode Leger enorm was en dat de geallieerde overwinning op nazi-Duitsland voor een groot deel daaraan te danken was.
De prijs die de Sovjet-Unie daarvoor betaalde was enorm; naar schatting meer dan 20 miljoen Sovjetburgers en -soldaten sneuvelden tegenover bij elkaar ongeveer 800.
000 Britten en Amerikanen.
Maar Stalin was naast een zeer belangrijke bondgenoot ook medeschuldig aan de oorlog.
In 1939 had hij het op een akkoord gegooid met Hitler en hadden de twee dictators Polen onderling verdeelD. De Duitse inval in Polen resulteerde in de Britse en Franse oorlogsverklaring aan DuitslanD. Na de Duitse inval in Rusland ging Stalin samenwerken met Churchill en Roosevelt, maar de kwestie rond Polen zorgde voor de nodige kopzorgen.
De kortstondige Sovjetbezetting van Oost-Polen was gepaard gegaan met de executie van meer dan 20.
000 leden van de Poolse elite en andere terreurdaden.
Polen was nu echter, als lid van de geallieerde alliantie, een bondgenoot van de Russen.
De misdaden werden verzwegen en verborgen om de verhoudingen binnen de coalitie niet op het spel te zetten.

De verhoudingen binnen de geallieerde coalitie, met als middelpunt de kwestie Polen, staan centraal in de BBC-documentaire “World War II Behind Closed Doors”.
De zesdelige serie gaat over wat Stalin, Churchill en Roosevelt achter gesloten deuren met elkaar bespraken en hoe deze mannen de toekomst van Europa bepaalden.
De maker is Laurence Rees die ook verantwoordelijk was voor andere succesvolle documentaireseries “The Nazis - A Warning from History” en “Auschwitz - The Nazis and the Final Solution”.
Zijn documentaires kenmerken zich door de zeer toegankelijke stijl waarin historische fragmenten ruimschoots afgewisseld worden met interviews met ooggetuigen en actuele beelden van de locaties waar de geschiedenis zich afspeelde.
Nog meer dan in zijn documentaire over Auschwitz is in zijn nieuwste productie een belangrijke rol weggelegd voor gedramatiseerde fragmenten.
Auteurs vertolken op overtuigende wijze de kopstukken en hun entourage en op die manier wordt de kijker een blik gegeven aan de conferentietafel en in de achterkamertjes.
Immers zijn daar geen archiefbeelden van, behalve dan de propagandafilms die echter een rooskleurig beeld geven van de werkelijkheiD. Aan de hand van archiefmateriaal en verklaringen van getuigen zien we hoe de verhoudingen tussen de westerse geallieerden en Rusland gaandeweg verhardt en hoe de basis gelegd wordt voor de Koude Oorlog.

Het is vooral Stalin die in deze serie een belangrijke rol speelt.
In 1942 werd hij door het Amerikaanse magazine Time nog benoemd tot man van het jaar en werd hij door de Amerikanen alom geprezen vanwege zijn leiding aan de Russische oorlogsinspanningen.
Roosevelt hield Stalin te vriend omdat hij de Russische oorlogsmachine nog goed dacht te kunnen gebruiken bij de strijd tegen Japan.
Na de oorlog echter werd de vriend een vijand en werd het communisme door FBI-directeur J. Edgar Hoover vergeleken met een “ziekte die zich als een epidemie verspreidt”.
Churchill had het communisme altijd al gehekeld, maar in 1941 zette hij zijn aversie tijdelijk opzi J. Later tijdens de oorlog bepaalde hij tijdens een onderonsje met Stalin op een kladblaadje de toekomstige verhoudingen binnen Oost-EuropA. Dat diezelfde man verantwoordelijk was voor een terreurbewind in zijn eigen land en vergelijkbare misdaden pleegde als de dictator tegen wie gevochten werd, weerhield Churchill niet om zich voor de hele wereld gebroederlijk met hem te tonen.
Daarmee liep hij wel het risico zijn andere bondgenoot, Polen, nota bene het land waarvoor Engeland de oorlog in ging, van zich te vervreemden.
De Polen waren de kortstondige Sovjetbezetting namelijk nog niet vergeten en vreesden – terecht zo bleek later – dat hun land na de oorlog opnieuw onder het juk van de Sovjet-Unie zou komen.
Bovendien was het Poolse leger naarstig op zoek naar ongeveer 8.
000 van hun officieren die in 1939 door de Russen gearresteerd waren en die nu spoorloos verdwenen leken te zijn.
Zij waren, samen met duizenden andere gearresteerde Polen, geëxecuteerd in de bossen van Katyn, een misdaad die de Sovjets in de schoenen van de nazi’s hadden willen schuiven.
Deze gruweldaad en de rol daarvan binnen de geallieerde coalitie duikt in de documentaire meerdere keren op.

Naast de massamoord in Katyn is er ook aandacht voor andere Sovjet-misdaden, waaronder de massale verkrachtingen van Duitse vrouwen en de wijze waarop Duitse gevangenen gefolterd werden.
Een vrouw vertelt, hevig geëmotioneerd, hoe ze als jong meisje verkracht werd door Russische soldaten.
Bijzonder is dat de daders van deze Sovjetterreur ook aan het woord komen.
Een Russische SMERSH agente vertelt hoe ze zonder enige gewetensnood een Duitse officier executeerde zonder dat er een militair tribunaal aan te pas gekomen was.
“Als ik er tien tegelijk had gekregen, had ik hen allemaal gedood”, zo verklaart ze.
Aan bod komt ook de minder bekende geschiedenis van het voormalige nazi-concentratiekamp Buchenwald dat na de oorlog in gebruik werd genomen door de Sovjets.
Tot de sluiting van het kamp in 1950 kwamen hier 7.
000 gevangenen om als gevolg van de erbarmelijke omstandigheden.
Opgemerkt wordt echter niet dat ook de westerse geallieerden gebruikt maakten van voormalige concentratiekampen voor de internering van hun gevangenen en dat ook daar de omstandigheden niet waren zoals je van deze democratieën had mogen verwachten.
Het gaat echter veel te ver om hieruit te concluderen dat de documentaire ongenuanceerd of gekleurd is.
Integendeel, het dubieuze bondgenootschap van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië met de Sovjet-Unie wordt zeer objectief belicht en zowel van Churchill als Roosevelt zien we ook een kant die minder goed past bij het beeld dat we van hen hebben als vastberaden vertegenwoordigers van democratische waarden.
Stalin wordt neergezet als de misdadiger die hij was, maar terecht is er ook volop aandacht en begrip voor de enorme inzet van de Russen tijdens de oorlog en de vele offers die zij brachten.
Daarmee is Laurence Rees er opnieuw in geslaagd een zeer sterke documentaire neer te zetten die het bekijken meer dan waard is.
Het boek bij de serie verschijnt later dit jaar.

The Origins of Totalitarianism      Arendt Hannah      Europese geschiedenis

The Origins of Totalitarianism , uitgegeven in 1951, analyseert de opkomst van anti-semitisme, imperialisme en totalitarisme in het Europa van de 19de en 20ste eeuw.
De ; ;theorie van de eeuwige jodenhaat die stelt dat het anti-judaïsme van alle tijden is en gebaseerd is ­op religieuze motieven ; ; sprak haar niet aan, net zo min als de zondeboktheorie.
Volgens Arendt hing het ontstaan van het moderne anti-semitisme samen met de opkomst van de natiestaat en het imperialisme.
Een natiestaat is een politieke eenheid die zich op culturele, taalkundige en etnische homogeniteit beroept.
Dat gaat gepaard met centralisatie, volksopvoeding, zuivering en uitsluiting van al wie niet tot de natie, niet tot het volk behoort.
Met voorop de joden, dat volk zonder natie, verspreid over vele naties en mede daardoor meer internationalistisch gericht.

Arendt omschrijft totalitarisme als een rationeel-functioneel systeem, gericht op totale overheersing van ontmenselijkte wezens.
De zelfstandige, kritisch denkende mens wordt doelbewust uitgeschakelD. Arendt analyseerde vooral het nationaal-socialisme maar in de VS werd haar boek in de Koude-Oorlogsfeer ingepast en als een kritiek op Moskou geprezen.
Nationaal-socialisme en sovjetcommunisme waren overigens minder verwant dan Arendt poneerde.
Ideologisch staan ze in feite lijnrecht tegenover elkaar, al viel daar op het laagste niveau, ; ;waar kampbeulen en gemartelden elkaar ontmoeten ; ; weinig van te merken.

Hannah Arendt, heeft behartenswaardige opmerkingen gemaakt over de betekenis, het gebruik en misbruik van taal; zij deed dit in The origins of totalitarianism.
Ze constateert dat totalitarisme leeft van de leugen -totalitarisme is in wezen leugenachtig, bedient zich van fiction en forgery, is fictitious, mendacious en spurious.
Hitler en Goebbels bijvoorbeeld ontdekten dat een leugen pas echt succesrijk en geloofwaardig is als hij buitensporig is.

In deze studie zette Hannah Arendt een zeer complexe totalitarisme-these uiteen.

De concentratiekampen zag ze als de essentie van het in haar tijd nog ongekende machtssysteem van het totalitarisme.
Arendt beschouwde het totalitarisme als een politiek fenomeen dat niet binnen de bestaande historische, filosofische, morele en politieke kaders te vatten was.
Niet zozeer de ideologie die de totalitaire systemen begeleidde was nieuw, maar vooral het fenomeen van de totalitaire overheersing zelf.
Volgens de filosofe was het voor het eerst in de geschiedenis dat machthebbers werkelijk geloofden in hun ideologische waandenkbeelden en bereid waren om ernaar te handelen; met als absolute dieptepunt de concentratiekampen.

Het totalitarisme is een historisch fenomeen zonder voorafgaande.
Het dient onderscheiden te worden van de traditionele oppressieve systemen zoals de tirannie, het despotisme, het imperialisme en de dictatuur.
  Het totalitarisme vindt zijn voedingsbodem in economische crisissen en de ineenstorting van de middenklasse die zich niet meer kan vinden in de projecten van de bestaande politieke partijen.
  Het totalitarisme is een massa-fenomeen.
De leden van die massa zijn geïsoleerde individuen die hoogstens verbonden zijn door een negatieve solidariteit.
  De totalitaire leider biedt aan de onderdanen een spreekbuis en een schijn van waardigheiD.  Het totalitarisme, waarvan het nazisme, en later het stalinisme, de belichaming vormen, kent geen ware politieke organisatie, aangezien de leider de supreme wet is die alle ondergeschikten kan elimineren.
Dit leidt tot volslagen willekeur.
  Het positieve recht is in het nazisme vervangen door de wet van de natuur en in het stalinisme door de wet van de geschiedenis.
  Dit moet leiden tot een nieuwe mensheid, met name de rassenmaatschappij onder Hitler, de klassenloze maatschappij onder Stalin.
  Het totalitarisme is de negatie van het politieke leven.
  De mogelijkheid om zich vrijuit tot anderen te verhouden in daden of woorden is onbestaande.
  Aan de hand van terreur worden elke discussie en oppositie uitgeschakelD.  De pluraliteit onder de mensen wordt opgeheven.
Het totalitaire systeem doordringt niet enkel de publieke sfeer.
  Ook het privé-leven wordt aangetast, zodat uiteindelijk alleen nog identiteitsloze, zelfvervreemde wezens overblijven.

 Arendt beperkt zich echter niet tot een diagnose van het kwaaD.  In The Human Condition, een werk uit 1958 dat aanzien wordt als haar belangrijkste publicatie, zoekt ze naar middelen om de totalitaire verleiding te bezweren.
  Dit kan enkel door een rehabilitatie van de politieke actie en het publieke domein.
  De filosofie is te sterk gericht op het contemplatieve leven.
  Arendt wenst een zogenaamde “vita activa?.
  Dit actieve leven bestaat uit drie dimensies : de arbeid, het werk en het handelen.
  De arbeid hebben we gemeen met de dieren en is enkel gericht op het bevredigen van onze biologische belangen.
  De arbeid produceert de vergankelijke goederen die bestemd zijn voor consumptie.
  De arbeider is eenzaam, want elk individu is er gewoon lid van de soort, dus onderling verwisselbaar en anoniem.
  De tweede dimensie, die van het werk, bestaat uit de productie van duurzame goederen, zoals huizen, schilderijen en gedichten.
Al  kenmerkt het meesterschap van de werker zich eveneens door isolement, toch participeert deze persoon al aan de publieke sfeer.
Op de marktplaats staat de werker immers in relatie met medemensen, maar enkel door bemiddeling van objecten.
  Hij komt er niet voor de mensen, maar voor de producten.
 

De derde dimensie, het handelen, vertegenwoordigt volgens Arendt de hoogst menselijke activiteit.
  In het handelen hebben de mensen rechtstreeks contact met elkaar.
  Doorheen dialoog en daad geven de individuen uitdrukking aan hun uniciteit en onderling verschil.
  Enkel in deze sfeer is er dan ook sprake van vrijheiD.  Het handelen voltrekt zich in de publieke ruimte bij uitstek, met name de politieke sfeer.
  In de politiek ontmoeten medeburgers elkaar als gelijken, met erkenning van hun verscheidenheiD.  Politiek moet die verschillen respecteren, ze maatschappelijk organiseren en vruchtbaar maken.
  Want hoe meer perspectieven er zijn, hoe rijker de wereld wordt.

Anatomie van het fascisme      Paxton      Europese geschiedenis

Amerikaanse historicus Paxton analyseert het fascisme

Meer dan een scheldwoord

Raoul Bauer

‘Fascisme’ is een vaak misbruikt woorD. In De anatomie van het fascisme probeert de Amerikaanse historicus Robert Paxton recht te doen aan de complexiteit ervan.
Hij buigt zich ook over de relatie tussen fascisme en religie.

Bij gebrek aan voldoende medische kennis werden in de vorige eeuwen heel wat ziektes als ‘pest’ aangeduiD. Datzelfde fenomeen doet zich na de Tweede Wereldoorlog voor in het politieke debat bij het gebruik van het begrip ‘fascisme’.
‘Fascist’ werd een van de meest geliefkoosde scheldwoorden waarmee om uiteenlopende redenen concurrerende politici en partijen onderuit werden gehaalD. Het woord brandmerkt de opponent en geeft tegelijk aan hem die het gebruikt het aureool van politieke correctheiD.

Het veelvuldige gebruik van het begrip doet een soort van gewenning ontstaan.
Het wordt een gewoon scheldwoord, zonder dat daaraan nog ten volle de diabolische en onmenselijke dreiging wordt gekoppelD. Dat laatste geldt zeker voor generaties die Adolf Hitler en Benito Mussolini alleen kennen als schimmige figuren uit een ‘andere’ periode.
Het woord ‘fascist’ is losgekoppeld van zijn inhouD. Daardoor is ook de werkelijkheid die het weergaf, grotendeels verdwenen.

?

Hier prevaleert niet een ernstige vraagstelling over een verleden figuur of gebeurtenis, maar wel het opportunisme van de eigen tijD. Ik beweer niet dat er vandaag geen fascisten meer rondlopen of dat het fascisme onbestaande is, maar het is onmiskenbaar een feit dat door dat ondoordachte inflatoire woordgebruik er een soort van mistig scherm wordt opgetrokken dat de maatschappij eerder blind dan alert maakt voor het gevaar van het fascistische gedachtegoeD. In een samenleving die, zoals de onze, wordt bedreigd door gevaarlijke polarisatiebewegingen, is dat een zorgwekkende ontwikkeling.

Nochtans bestaan voor hen die willen ‘weten’ en ‘begrijpen’ tal van degelijk onderbouwde studies over het fascisme en zijn protagonisten.
Een daarvan is het vorig jaar verschenen De anatomie van het fascisme van de Amerikaanse historicus Robert O.
Paxton, dat nu in een degelijke Nederlandse vertaling voorligt.

?

Waar de politieke hoofdstromingen van de moderne westerse cultuur – het conservatisme, het liberalisme en het socialisme – alle tot wasdom kwamen tussen het einde van de achttiende en het midden van de negentiende eeuw, is het fascisme duidelijk een kind van de twintigste eeuw.
Het is een kind dat zich onmiddellijk duidelijk onderscheidt van de overige -ismen.
Een van de meest in het oog springende verschillen is dat de beweging niet vertrekt van een abstracte, intellectuele onderbouwing zoals we die aantreffen bij Karl Marx of bij John Stuart Mill, Edmund Burke of Alexis de Tocqueville.
Het fascisme, merkt Paxton op, hangt niet af van de waarheid of van ,,een andere bewering die in naam van de waarheid is gedaan’’.

Kent het fascisme dan geen waarheid? Ja en neen.
,,Fascisme is waar,’’ gaat de auteur verder, ,,voor zover het bijdraagt tot het vervullen van de bestemming van een gekozen ras, volk of afkomst, met andere volkeren verwikkeld in een darwinistisch gevecht, en niet in het licht van een of andere abstracte grond’’.
Of anders gezegd, tevergeefs zoeken we naar een welomschreven en min of meer vast fascistisch programmA. Zoals Mussolini al zei, was hijzelf de definitie van het fascisme.

De afwezigheid van een echte leer bleek bij diverse gelegenheden.
Telkens wanneer het nodig was in de opgang naar de macht, werden programmapunten van het eerste uur probleemloos aangepast of overboord gegooiD. En waarom ook niet: het fascisme berustte inderdaad niet op de waarheid van zijn doctrine maar ,,op de mystieke band van de leider met de historische bestemming van zijn volk’’.

?

Het inzicht in dat kameleonkenmerk van het fascisme heeft, aldus Paxton, gevolgen voor de onderzoeksmethode: al naargelang van de periode en het land komt het fascisme met eigen kenmerken naar buiten.
Elke benadering die het fascisme dus niet tracht te vatten in zijn voortdurende dynamiek, blijft naast de kwestie.
Daarom splitst Paxton zijn onderzoek op in vijf stadiA. Eerst staat hij stil bij het stichten van de bewegingen, vervolgens bekijkt hij de manier waarop ze wortel schoten in het politieke systeem en daarbij aansluitend hoe enkele de macht daadwerkelijk overnamen.
Ten vierde bespreekt hij het uitoefenen van de macht en ten slotte analyseert hij de soms relatief lange periode waarin het fascistische regime de keuze maakt tussen radicaliseren en uiteenvallen.

Niet alle bewegingen doorlopen het hele parcours.
Sommige geraken niet of nauwelijks uit de eerste fase, maar een paar bereiken het stadium van een echte machtsuitoefening en alleen in het geval van nazi-Duitsland benadert een fascistisch regime de uiterste grenzen van de radicalisering met de daarbij horende zelfvernietiging.
Bij die evolutie van het prille begin naar de uiteindelijke catastrofe moeten we vooral inzicht hebben in wat Paxton noemt ,,de twee belangrijkste coalitiepartners van het fascisme: de liberalen en de conservatieven’’.

Boeiende bladzijden zijn die waar wordt gesproken over de intellectuele, culturele en emotionele oorsprong van het fascisme.
Hoewel de Eerste Wereldoorlog voor het fascisme een belangrijke opstap betekende, liggen de wortels toch dieper, namelijk in het laat-negentiende-eeuwse verzet tegen het overheersende liberale geloof in individuele vrijheid, redelijkheid, natuurlijke menselijke harmonie en vooruitgang.
Ver vóór 1914 begonnen ,,nieuwe modieuze antiliberale waarden, een agressiever nationalisme en racisme, en een nieuwe esthetiek van instinct en geweld een intellectuele vruchtbare voedingsbodem te vormen voor het fascisme’’.

Maar die verheerlijking van het geweld bracht ook nieuwe angsten met zich mee.
Precies daarvoor pretendeerden de fascisten de goede remedie te hebben.
Het kunnen inspelen op de onzekerheid van een tijd – zie in dat verband Oswald Spenglers Der Untergang des Abendlandes uit 1918 – legde de fascisten geen windeieren.
Vijanden van het volk werden dan ook overal gevonden.
Niet alleen in het buitenland, maar ook binnen de eigen grenzen lag het gevaar op de loer.
En die vijanden namen met de jaren toe.

Uiteraard is dat in een omgeving waarin de homogene staat als een ideaal geldt, niet verwonderlijk, want daarin is verscheidenheid per definitie verdacht.
Het is alleen nog wachten om die verscheidenheid in te vullen met joden, zigeuners, enzovoort.
Interessant hierbij is de link die de Amerikaanse historicus legt tussen de ontdekkingen van de Franse bioloog Louis Pasteur en de monnik-botanicus Gregor Mendel en de ijver waarmee naar ‘vijanden’ van het volk werd gezocht.
Door het grotere inzicht in de rol van bacteriën bij besmettelijke ziekten en de mechanismen van de erfelijkheid, werd plots een groot aantal ‘nieuwe vijanden’ voorstelbaar.
Zieken, onreinen, mensen met erfelijke ziekten, waanzinnigen en criminelen deden de roep om de gemeenschap medisch te zuiveren hand over hand toenemen.

Hoewel dat zeker boeiende lectuur is, kan de auteur nooit zijn belofte helemaal waarmaken het fascisme zo te beschrijven dat er voluit recht wordt gedaan ,,aan de verschijningsvorm en complexiteit ervan’’.
Het meest spraakmakend blijft uiteindelijk het laatste deel waar Paxton zich vragen stelt over de mogelijkheid van het naoorlogse fascisme.
Daarin vinden we de intrigerende passage over de kwestie of ,,religie kan dienen als het functionele equivalent van het fascisme om een vernederd en wraakzuchtig volk te laten opbloeien en zuiveren’’.
De ironie van de geschiedenis wil dat we daarmee niet alleen terechtkomen bij bepaalde uitingen van het moslimfundamentalisme, maar ook en vooral bij de reële mogelijkheid van het fascisme in Israël.
De uitspraken over het ‘uitverkoren volk’, meent Paxton, beginnen te klinken als dat over ,,een superieur ras dat een ‘unieke missie’ in de wereld heeft, aanspraak maakt op ‘levensruimte’, een vijand demoniseert die de realisatie van de lotsbestemming van het volk in de weg staat, en de toepassing van geweld accepteert om die doelen te bereiken’’.

Ook de Verenigde Staten lijken weg te glijden in een gevaarlijke richting.
Natuurlijk vinden we hier geen swastika’s of de fascistische groet, maar de manier waarop kruisbeelden op hetzelfde niveau als de stars and stripes voor de nationale kar worden gespannen, zet toch aan het denken.

 

Fascisme

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Ga naar: navigatie, zoeken

Politieke ideologieën

Dit artikel is een deel van

de reeks over politiek

 

Ideologie

--------------------------------------------------------------------------------

 

Anarchisme

Christendemocratie

Communisme

Communitarisme

Conservatisme

Fascisme

Feminisme

Islamisme

Liberalisme

Libertarisme

Nationalisme

Nationaalsocialisme

Sociaal-liberalisme

Sociaaldemocratie

Socialisme

Portaal politiek

Fascisme (Italiaans: fascismo) was een politieke stroming die aan de macht was in het Italië van 1922–1943, onder leiderschap van Benito Mussolini, die zich Duce (Latijn: dux = veldheer) liet noemen.
Heden ten dage heeft het de betekenis gekregen van een regeringssysteem dat op dat van Mussolini lijkt, m.
A.w.
dat de natie boven het individu stelt, met als uitvloeisel een in zo'n systeem legitiem gebruik van geweld, moderne propagandatechnieken en censuur om politieke tegenstand de kop in te drukken en daarmee het bestaan van het systeem te waarborgen.
Vaak worden in een dergelijk systeem de economie en de sociale maatschappij verregaand van bovenaf gecontroleerd en gereglementeerd, waarbij nationalisme (en in het bijzonder etnisch nationalisme), wordt omhelsD. De term 'fascisme' is afkomstig van het Latijnse fascio, dat 'bundel' kan betekenen in de zin van een politieke groepering.
Ook is er verwantschap met de Latijnse term fasces, het Oud-Romeinse symbool van autoriteit (een bundel staven met een bijlkop).
Ambtsdragers in het oude Rome kregen een aantal dragers toegewezen naargelang hun ambtelijke status.
Fascisten maakten hiernaar een verwijzing, omdat ze de Romeinse cultuur verheerlijkten.

Inhoud [verbergen]

1 Definitie

2 Geschiedenis

3 Ideologie

3.
1 Rationeel

3.
2 Irrationeel

3.
3 Leidersbeginsel

3.
4 Nationalisme

3.
5 Populisme

3.
6 Economie

3.
7 Vrijheden

3.
8 Normen en waarden

4 Fascisme in relatie tot andere stromingen

4.
1 Fascisme en nationaal-socialisme

4.
2 Fascisme en communisme

4.
3 Fascisme en autoritair conservatisme

4.
4 Fascisme en Latijns-Amerikaans populisme

5 Fascisme in de wereld

6 Neofascisme

7 'Fascisme' als scheldwoord

8 Literatuur

 

[bewerk] Definitie

 

De fasces, het symbool van de eerste fascistenHet begrip 'fascisme' is niet eenduidig te definiëren.
Het is een dermate complex en gevarieerd verschijnsel, dat het moeilijk beknopt is te omschrijven.
Toch heeft het fascisme een aantal basiskenmerken welke het onderscheidt van andere politieke stromingen.
Deze zijn:

Het fascisme is de tegenstander van zowel de traditioneel linkse als rechtse politieke partijen.

Het fascisme minacht contemporaine conservatieve instellingen.

Het fascisme vereert machtsvertoon en het gebruik van geweld, in zoverre dat is gericht op de omverwerping van de bestaande maatschappelijke orde.

Het fascisme kent een autoritaire structuur met aan het hoofd daarvan een leider aan wie charismatische eigenschappen worden toegeschreven.

Het fascisme streeft naar de instelling van een politieke dictatuur.

Het fascisme streeft naar de volledige controle over het maatschappelijk leven en de sociale en culturele organisaties.

Het fascisme is extreem nationalistisch.

Het fascisme pleit voor een continue strijd om de eigen natie te kunnen doen overleven te midden van andere staten.

Het fascisme berust in hoofdzaak op de maatschappelijke middenklasse.

Het fascisme streeft naar sociale eenheid en de opheffing van alle bestaande klassen- en belangentegenstellingen.

Soms wordt een onderscheid gemaakt tussen 'Fascisme' (met hoofdletter) en 'fascisme' (zonder hoofdletter), waarbij Fascisme verwijst naar het Italiaanse fascisme en fascisme naar stromingen die op het Italiaanse fascisme gelijken.

[bewerk] Geschiedenis

In de 19e eeuw was het nationalisme opgekomen, onder meer onder invloed van de Franse Revolutie en de verbetering van de communicatiemogelijkheden.
Rond 1900 kwamen in Europa de eerste bewegingen op die een uitlaatklep wilden bieden voor onvrede, maar niet socialistisch waren, eerder nationalistisch.
Zij werden nog niet fascistisch genoemd, maar meestal iets als 'nationaal-syndicalistisch'.
Ze zouden waarschijnlijk door de geschiedenis vergeten zijn geraakt als de Eerste Wereldoorlog niet was uitgebroken.
Na de Eerste Wereldoorlog kwamen miljoenen veteranen terug van het front.
Zij konden in de gewone maatschappij vaak niet meer aarden, en raakten meestal ook werkloos.
Grenzen waren opnieuw getrokken, waardoor miljoenen ineens als minderheid in een ander land kwamen te wonen.
Veel Italianen vonden bovendien dat Italië voor de honderdduizenden doden en de torenhoge oorlogsschuld te weinig had teruggekregen.
Daarnaast had de oorlog een economische crisis tot gevolg.
Velen zochten hun heil in communisme of propageerden (uit angst hiervoor) een autoritair nationalistisch regime dat de problemen kon oplossen.

In maart 1919 vormde de socialist Benito Mussolini in Milaan de Fasci di Combattimento.
Deze beweging was samengesteld uit knokploegen van veteranen, en beweerde de orde te willen herstellen en Italië te geven waar het recht op haD. In 1919 bezette Gabriele D'Annunzio de stad Rijeka en vormde daar de eerste fascistische samenleving, het Italiaans Regentschap Carnaro genaamD. De stad werd corporatistisch georganiseerd, het leidersprincipe werd ingevoerd en Italianen die tegenstribbelden werden verplicht wonderolie te drinken (Slovenen en Kroaten werden verdreven of gedood).
De Fasci di Combattimento werd uiteindelijk een politieke parti J. In 1922 werd Mussolini met steun van koning Victor Emanuel III premier.
Mussolini kon nu heel Italië naar D'Annunzio's voorbeeld omvormen tot een fascistische staat, door achtereenvolgens de andere politieke groeperingen (socialisten, liberalen, katholieken) buitenspel te zetten.

Het regime kwam soms in een kwaad daglicht te staan (zie de moord op Matteotti), maar veel Europeanen zagen heil in sterke autoritaire staten.
In de jaren 1920-1923 was Europa in chaos gedompelD. Er was behoefte aan orde en tucht en dit boden de fascisten.
'Indien mogelijk met liefde, indien nodig met geweld', aldus Mussolini.
Bovendien zag men in het fascisme een bescherming tegen het communisme.
En het werkte in Italië: de treinen reden op tijd, de stakers gingen aan het werk en de studenten aan hun studie.
In grote delen van Europa werden autoritaire op fascisme lijkende regimes geïnstalleerD. In de jaren '30 won het fascisme nog meer aan kracht door de crisis en door het maatschappelijk tij dat van de losse jaren '20 naar autoriteit was teruggekeerD. Italië kreeg in internationale zaken een belangrijke stem in het kapittel.
In 1933 kwam bovendien de NSDAP in Duitsland aan de macht.
En de Japanse militairen dachten over veel zaken precies hetzelfde als de fascisten.
In de escalatie van de spanning riep Stalin de communisten op tot samenwerking met andere groepen om het fascisme een halt toe te roepen.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam het fascisme in een ideologisch isolement terecht.
Fascistische groeperingen raakten overal ter wereld in diskrediet.
Mussolini werd in 1943 afgezet en in 1945 vermoorD. De oorlogsmisdaden van de Duitse nationaal-socialisten en de Japanse overheid, met wie de Italiaanse fascisten zich hadden verbonden, zorgden voor een definitieve bezoedeling van het Italiaanse fascisme.

[bewerk] Ideologie

Op ideologisch vlak kan het fascisme worden ontleed in twee componenten: rationeel versus irrationeel.

[bewerk] Rationeel

In rationele zin verkondigde het fascisme de staat als het kernstuk van zijn doctrine.
Voor de fascistische ideologen was de staat geen verzameling van individuen, maar een zelfstandig organisme van hogere orde, een macht, die alle vormen van zedelijk en verstandelijk leven van de mens samenvat en in zich verenigt.
Deze staat is totalitair in de zin, dat hij de wil en het verstand van ieder individu omvat.
In deze staatsconceptie bezitten alle individuen en groepen wel een eigen functie, maar afzonderlijk geen levensvatbaarheiD. Hun bestaan krijgt slechts zin en waarde door de staat, zodat Mussolini kon verklaren 'alles in de staat, niets tegen de staat, niets buiten de staat'.

De fascistische staat is ook absoluut van aard, omdat hij als autonome persoonlijkheid met eigen waarde en eigen doel elk individueel bestaan en alle particuliere belangen aan zich ondergeschikt maakt en de normen van zijn gedrag in zichzelf vindt.
Daarom kan de staat zijn gezag ook niet ontlenen aan de individuen (B.v.
als gevolg van verkiezingen), maar slechts aan zichzelf.
Het gezag is het onaantastbaar bezit van de staat.
De staat is in deze zin de eenheid van geest en wil van het volk, die niet gevormd wordt door de gezamenlijke individuen of een meerderheid van hen, maar door de elite.
Dat verklaart waarom in het fascisme een grote betekenis wordt toegekend aan de hiërarchie.

Het fascisme vervangt de rechtsstaat - immers slechts 'de speelbal der individuen' - door de machtsstaat.
Het gezag wordt niet gevormd van onderop, maar van bovenaf opgelegD. Slechts de elite is in staat inzicht in de superieure doeleinden van de staat te verwerven.
Aldus werd de fascistische staat volgens streng hiërarchische beginselen ingericht, waarbij alle leiding uitging van de ultieme leider, die als dictator alle verantwoordelijkheid en macht droeg.
Deze leider werd geassisteerd door de door hem gekozen ondergeschikten.
Uiteraard werd daartoe ook de scheiding der machten - de trias politica - verworpen en een complete suprematie gegeven aan de uitvoerende macht.

In overeenstemming met deze ideologie werden ten slotte ook de politieke partijen ontbonden en de fascistische partijstaat ingevoerD. Aangezien de individuen slechts bestonden in staatsverband, werden ook alle persoonlijke vrijheden - zoals het recht van meningsuiting en van vergadering - opgeheven.

De totalitaire staat van het fascisme kon zich uiteraard niet tevreden stellen met slechts het geven van leiding in politieke aangelegenheden.
Daarom werd ook de gehele beroepsbevolking georganiseerd in zogenaamde corporaties.
Dit corporatisme beoogde de tegenstellingen der verschillende klassen weg te nemen en te verzoenen.
In tegenspraak met de traditionele opvatting over corporaties als lichamen met zelfstandige rechts- en handelingsbevoegdheid, waren de fascistische corporaties echter zuivere staatsorganen zonder rechtspersoonlijkheiD. Voorts betekende het begrip corporatieve staat in fascistische zin niet, dat de staat in handen kwam van de corporaties, maar dat de corporaties instrumenten werden in handen van de staat.

Volgens de fascistische opvattingen diende het volk zich niet in te laten met de politiek, doch slechts met de eigen beroepsuitoefening.
De politieke bemoeienis was het privilege van de elite.
De gewone burgers vormden zo het productieleger, dat zorg moest dragen voor een zo hoog mogelijke nationale productie, die als één grote onderneming werd georganiseerd en ingelijfd bij de staat.
Slechts de staat was bij machte alle economische en sociale tegenstellingen te overwinnen en de eenheid van alle corporaties te verwezenlijken.
Daarom dienden alle corporaties ondergeschikt te zijn aan de staat.

[bewerk] Irrationeel

De fascistische ideologie was overigens niet uitsluitend rationeel van karakter.
Als reactie op de rationalistische en positivistische levensbeschouwing van de 18e en 19e eeuw en in overeenstemming met zijn vitalistische oorsprong werd de fascistische leer ook in sterke mate gekenmerkt door irrationele elementen.
Ondanks alle verstandelijke constructies, die later aan zijn ideologie ten grondslag werden gelegd, bleef het fascisme in eerste instantie gedreven worden door irrationele motieven.
Het stelde de intuïtieve schouwing van het geheel tegenover de logische analyse, avontuur en gevaar tegenover veiligheid, de wilde worsteling tegenover de 'gezapige' vrede, de daad tegenover de redenering, de held tegenover de denker, de macht en het geweld tegenover het recht en ten slotte de mythe tegenover de wetenschap.
Het fascisme pretendeerde dan ook niet slechts een politieke beweging te zijn, maar ook een spirituele revolutie.
Voor de fascist was de wereld niet de materiële wereld, die aan de oppervlakte verschijnt.

Tegenover de stelsels van het materialisme en het positivisme plaatste het de geest op de voorgronD. Daarom diende het leven van de fascist niet gericht te zijn op het egoïstische en momentane genoegen, maar moest hij zich belast weten met een zending van plicht, offer en ontbering, teneinde aldus een leven te veroveren, dat hem waardig was.

Zo noemde Mussolini het fascisme een religieuze conceptie, die de mens beschouwt in zijn betrekking tot een hogere wet, een objectieve wil, die boven het individu uitstijgt en het opvoedt tot de waardigheid van lid van een geestelijke gemeenschap.
Daarom werd het fascisme ook verkondigd als een geloof.
Slechts een geloof kon - aldus Mussolini - inspireren tot de verhevenheid van denken en handelen, die sommigen van zijn adepten hadden bereikt.
De onbewijsbare dogma's van het fascisme konden weliswaar beredeneerd worden, maar slechts de gelovige overgave zou de inspiratie kunnen verschaffen om de fascistische doelstellingen te bereiken.

In dit verband speelde ook 'de mythe' een voorname rol.
Zij was een poëtisch verhaal, dat niet op het verstand, maar op het gevoel en de verbeelding gericht was en geen redelijk antwoord wenste te geven op de laatste vragen.
Zo werd de mythe gepropageerd als een pseudo-godsdienst, die de fascistische denkbeelden en praktijken de wijding moest geven van een nieuwe heilsleer.
Als zodanig deden de mythe van de staat en de leider in brede kringen opgeld, waarbij de duce als halfgod in de rol van verlosser kon poseren.

Hieronder volgt een aantal algemene nadere ideologische trekken van fascisme, hoewel dit per land kan verschillen.
Zo bevat fascisme in veel gevallen racisme, maar niet altijD. Ook onder andere het leidersprincipe, sociaal-darwinisme en de houding jegens religie en de persoonlijke vrijheden kunnen verschillen.
Bepaalde elementen kunnen ook in andere ideologieën voorkomen en niet alle ideologieën die onderstaande principes nastreven noemen of noemden zichzelf fascistisch.

[bewerk] Leidersbeginsel

Het fascisme gaat uit van collectivisme.
De groep, collectief of natie gaat altijd boven het belang van het individu.
Lager geplaatsten hebben kritiekloos te gehoorzamen aan hun superieuren.
Orde, tucht en gehoorzaamheid staan voorop.
Superieuren hebben hierdoor een onbeperkte bevoegdheid, maar zijn zelf onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd aan de leiders die weer boven hen staan.
Wanneer een leider zwak of corrupt was, zou een sterkere of rechtschapener leider hem mogen afzetten en vervangen, zoals een roedel wolven of leeuwen ook zwakkere mannetjes liet afstoten door sterkere.
Op deze wijze werd het gebrek aan controle gecompenseerD. Uiteraard paste een democratische besluitvorming niet in dit model: dit was alleen maar ; ;vertragend geleuter ; ; volgens de meeste fascisten.
Fascistische landen en organisaties zijn meestal piramidaal gestructureerd met één sterke man aan het hoofD. Vaak kennen leiders van fascistische dictaturen zichzelf de titel 'leider' toe.
Zo noemde Benito Mussolini zich il Duce, Adolf Hitler der Führer, Francisco Franco el Caudillo, Ante Pavelic poglavnik en Ion Antonescu Condoctor.

[bewerk] Nationalisme

Fascisme was vaak sterk nationalistisch getint.
Er werd sterke nadruk gelegd op nationale symbolen, geschiedenis en tradities.
De natie stond immers boven het individu, en als de natie erop vooruitging, gingen ook alle individuen erop vooruit.
Daarnaast werd de eigen cultuur als superieur aan andere verheerlijkt.
In veel gevallen bevatte fascisme ook racistische elementen.
Dit leidt tot xenofobie, en in sommige gevallen tot pogroms, massavervolgingen, deportaties en agressie jegens buurlanden.

Veel fascisten stellen bovendien dat hun land een slachtoffer is van vijandige groeperingen, die het land in een deplorabele staat hebben gebracht.
Fascisten houden dergelijke groepen verantwoordelijk voor alles wat er mis is in het land, en zijn dus van mening dat ze koste wat kost onschadelijk gemaakt moeten worden.
Vaak voorkomende zondebokken zijn Joden, negers, zigeuners, vrijmetselaars, communisten, homoseksuelen, gehandicapten, pacifisten en Jehova's getuigen.

[bewerk] Populisme

Fascistische dictaturen kennen vaak een zeer ver doorgedreven vorm van populisme.
Het is voor fascistische leiders niet alleen voldoende dat een volk gehoorzaamt, het moet zich ook nog eens voor honderd procent inzetten voor de 'goede zaak'.
Het concept van de totale oorlog past dan ook goed bij het fascisme, de gehele samenleving zet zich in voor hetzelfde doel.
Behalve als ondersteuning van de macht dient het volk voor fascisten vaak ook als legitimering voor de macht: het hele volk zet zich in voor het fascisme, dus dat betekent dat we goed bezig zijn.

[bewerk] Economie

Op economisch gebied pleitten vele fascisten voor corporatisme, alsmede een door de Staat geleide economie waarin vooral het belang van de kleine boeren, de nationale (Italiaanse enz.
) arbeider en de lokale middenstand vooropgesteld werden.
Vaak bemoeide de overheid zich intensief met de economie en het bedrijfsleven.
De klassenstrijd van Marx werd verworpen; men verwierp de bloedige klassenstrijd en trachtte daarentegen zowel communisme als kapitalisme te bestrijden door middels de Staat klassensamenwerking en planmatige economische structuur in te voeren.
Mussolini zelf was in zijn vroegste periode een tijdlang marxist, waarvan hij zich distantieerde.
Mussolini's beleid verwees echter naar verschillende pre-marxiaanse socialistische beleidsmodellen met betrekking tot de economie.
Volgens Friedrich Hayek was het fascisme niet alleen uitgesproken anti-liberaal, en anti-kapitalistisch, maar vooral zeer collectivistisch van aarD.

[bewerk] Vrijheden

Voor vrijheid van meningsuiting, privacy en een aantal andere vrijheden was meestal geen plaats.
Mediacensuur en willekeurig optreden van de overheid zijn niet slechts aan de orde van de dag, maar werden gewoon acceptabel gevonden.
Godsdienst was in veel gevallen een uitzondering: veel katholieke fascisten presenteerden zich als vrome gelovigen en beschermers van de christelijke normen en waarden tegen losbandigheid en communisme.
Bovendien was het geloof vaak onderdeel van de nationale identiteit.
Zolang de Kerk zich niet met politiek inliet werden geestelijken en gelovigen met rust gelaten.
De Kerk steunde het bewind vaak uit angst voor het ; ;goddeloze communisme ; ;.

[bewerk] Normen en waarden

Oude normen, waarden en tradities werden gecombineerd met doorvoeren van het leidersbeginsel tot in de kleinste details van de samenleving.
Het gezin was erg belangrijk, waarin een traditionele taakverdeling werd gepropageerD. De vader was de kostwinner en familiehoofd, terwijl de moeder diende voor de kinderen te zorgen en het huishouden te doen.
Het krijgen van veel kinderen werd aangemoedigd terwijl homoseksualiteit, feminisme en deelname van vrouwen in het arbeidsproces sterk werden afgekeurd (dit laatste verschafte de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog een voordeel aangezien zij in tegenstelling tot de Asmogendheden vrouwen in fabrieken konden laten werken wanneer de mannen aan het front vochten).
Sociaal Darwinisme speelde in alle facetten van het leven een rol: de sterkere mocht de zwakkere uit de weg ruimen, en een slechte leider mocht desgewenst afgezet worden.
Normaal gesproken was men een meerdere echter gehele gehoorzaamheid verschuldigD. Geweld was daarbij een middel om dit af te dwingen: zo beweerde Mussolini ; ;beter 1 dag een leeuw dan 100 jaar een lam ; ;.
Italiaanse fascistische kunst beeldde vaak uit dat oorlog een onderdeel was van het dagelijks leven.
Van geweld en oorlog werd een mens beter, sterker en slimmer.
Knokpartijen werden door de meeste fascisten dan ook niet geschuwD. Tegenwoordig wint een andere uitleg van Mussolini's woorden steeds meer aan populariteit: De strijd als defensieve maatregel, waarbij hij de strijdvaardigheid van het volk prees en het beschermen van het gezin en de natie hoog in vaandel staan.

[bewerk] Fascisme in relatie tot andere stromingen

Daar het fascisme meer een beweging dan een omlijnde ideologie was, is het een bijzonder diffuus begrip.
Het wordt dan ook vaak vergeleken met andere politieke stromingen, waarbij zowel opvallende overeenkomsten als verschillen te onderscheiden zijn.

[bewerk] Fascisme en nationaal-socialisme

 

Mussolini en Hitler - twee van 's werelds meest beroemde en beruchte fascistenHet nationaal-socialisme (nazisme) wordt vaak als een vorm van fascisme gezien.
Hitler heeft veel van de fascistische economische ideeën en principes overgenomen, maar verschilde op verschillende punten ook sterk van het Italiaanse, originele fascisme.
Veelal worden nationaal-socialisme en fascisme derhalve van elkaar onderscheiden vanwege het feit dat nationaal-socialisme zich veel meer richt op etniciteit en rassenstrijd dan het originele fascisme.
Men zou nationaal-socialisme dan kunnen zien als een combinatie van fascisme en racisme, met daarnaast aanvankelijk een sterker pre-Marxiaans socialistisch element.
In het Italiaanse fascisme bestond (tot het einde van de jaren '30) overigens geen specifieke afkeer van Joden op raciale gronden.
In de beginjaren van het Italiaanse fascisme waren er zelfs enkele Joden, waaronder Margherita Sarfatti, een maîtresse van Mussolini, fascistisch.
Dit gold aanvankelijk ook voor de vroege Nederlandse NSB, die aanvankelijk ook een aantal Joodse leden telde, maar uiteindelijk onder invloed van Meinoud Rost van Tonningen en de NSDAP ook antisemitisch werD.

[bewerk] Fascisme en communisme

Fascisme en communisme worden als de uiteinden van het politieke spectrum gezien.
De communistische ideologie houdt een radicalisering in van de klassenstrijd, de fascistische ideologie kent daarentegen de klassencollaboratie (Sergio Panunzio), het samenwerken van proletariaat en bourgeoisie.
Beiden kennen dan ook een gezamenlijke traditie van wederzijdse haat.
Fascistische vergaderingen werden verstoord door communisten en vice versA. Aanhangers van beide partijen bestreden elkaar op alle mogelijke manieren.
Kreeg een van hen regeringsmacht, dan aarzelde deze niet te proberen om de andere groep uit te roeien (Rode en Witte Terreur).

Toch waren in deze haatverhouding een paar uitzonderingen.
In 1939 werd na het ineenstorten van de Spaanse en Franse socialistische volksfronten het Molotov-Ribbentroppact gesloten door Duitsland en de Sovjet-Unie.
Bovendien hebben beide groepen ook meer met elkaar gemeen dan ze zelf durven te bekennen: als extremen van het politieke spectrum schuwen ze geweld en repressie niet.
Sociaal-darwinisme komt ook voor in het idee dat dit het natuurlijke recht van het proletariaat zou zijn om de heersende klasse te vernietigen, hoewel volgens het sociaal-darwinisme in feite de bourgeoisie gezien werd als dominant en dus meer geschikt om te overleven.
De staat bemoeit zich ook in een totalitair communistisch systeem uitgebreid met de economie en individuele vrijheden.
Soms kan ook iets voorkomen dat op het leidersprincipe lijkt, terwijl populisme en persoonsverheerlijking in veel communistische systemen ook niet van de lucht waren, evenmin als antisemitisme en racisme: Joden werden als kapitalisten gezien en konden, evenals ; ;zwarten ; ; (scheldnaam voor bewoners uit het zuiden van de USSR), maar moeilijk carrière maken in de Sovjet-Unie.
Stalin zelf heeft meer dan eens te kennen gegeven dat hij een hekel had aan Joden.

Veel stalinistische leiders propageerden het nationalistische ; ;socialisme in één land ; ; (Georghe-Dej), of racisme.
Omgekeerd bestond ook binnen de NSDAP een stroming die socialistische denkbeelden aanhing.
Hiervan waren de gebroeders Strasser en Roehm de bekendste vertegenwoordigers; na de Nacht van de Lange Messen was hun rol in het nazisme echter uitgespeelD.

Door deze paradox is zelfs het denkbeeld ontstaan dat fascisme of nationaal-socialisme en communisme zouden kunnen fuseren.
Hieruit is het nationaal-bolsjewisme in de jaren '90 in Rusland ontstaan, een politieke ideologie die zowel nazi- als communistische elementen vertoont, en waarvan het logo en de vlag gelijkenissen vertonen met zowel die van het Derde Rijk als die van de Sovjet-Unie: een hamer en sikkel op een witte cirkel met een rode achtergronD. Weliswaar is het idee ouder dan de jaren '90, maar de Russische nationaal-communisten zijn de eersten die dit via een zelfstandige politieke partij onder die naam uitdragen.
De aanhang omvat vooral jongeren en extreem-linkse en -rechtse randfiguren en bezit geen enkele politieke macht.

De ontstaansgeschiedenis en basis van het communisme en fascisme zijn fundamenteel verschillend geweest.
Het communisme had zijn oorsprong in de arbeidersbeweging, een traditie waar het fascisme (ondanks de naam van sommige fascistische partijen) weinig mee te maken haD. Het feit dat beide stromingen grote aantallen slachtoffers hebben gemaakt betekent niet dat ze gelijkaardig zijn.
Robert O.
Paxton en Primo Levi hebben er bijvoorbeeld op gewezen dat, hoewel ze beide regimes zonder meer misdadig en weerzinwekkend noemen, de redenen waarom fascisme en stalinisme hun vijanden doodden fundamenteel verschillend zijn.
De slachtoffers van het stalinisme werden vermoord als 'klassevijanden', een eigenschap die, hoewel in de praktijk vaak willekeurig gebruikt, in principe veranderbaar is.
Doelwitten van het fascisme behoorden echter al vanaf hun geboorte tot een 'verkeerde' groep met geen enkele mogelijkheid dat te veranderen.
Ook beargumenteert Paxton dat de moordpartijen onder het stalinisme van bovenaf zijn georchestreerd, terwijl het in het fascisme niet ongebruikelijk was dat gewone burgers zodanig werden opgehitst dat ze het recht in eigen hand namen en uit eigen beweging tegenstanders vermoordden.

Daarnaast zijn er ook communisten die van mening zijn dat vergelijkingen tussen het fascisme en communisme alleen worden gemaakt om - in het kader van de Koude Oorlog - die laatste stroming in diskrediet te brengen.

[bewerk] Fascisme en autoritair conservatisme

Vaak worden autoritair conservatieve regimes ook fascistisch genoemd, met name door hun tegenstanders.
Voorbeelden van zulke regimes zijn het Portugal van Antonio Salazar, het Argentinië van Juan Peron, het Roemenië van Ion Antonescu, Vichy-Frankrijk en het Chili van Augusto Pinochet.
Veel politicologen maken echter een onderscheid tussen autoritair conservatisme en fascisme.
Een belangrijk kenmerk van conservatisme is dat conservatieven de situatie vaak zoveel mogelijk bij het oude laten, terwijl fascisten in zeker zin 'revolutionair' zijn, en ze de samenleving overhoop willen gooien.
Verder willen fascisten de macht zoveel mogelijk centraliseren (bij staat, leider of partij), terwijl conservatieven belang hechten aan maatschappelijke organisaties (bijv.
kerken) met een onafhankelijke positie.

Op het snijvlak van fascisme en autoritair conservatisme bevinden zich het klerikaal fascisme en het falangisme.
Een belangrijke vertegenwoordiger van het klerikaal fascisme is de Oostenrijker Engelbert Dollfuss, die een conservatieve dictatuur vestigde, maar veel elementen overnam van het fascistische Italië.
Francisco Franco was de belangrijkste vertegenwoordiger van het falangisme.
Tijdens de Spaanse Burgeroorlog leunde Franco sterk tegen het fascisme, en ontving hij steun van het fascistische Italië en DuitslanD. Na de oorlog drong hij de macht van de Falange Española echter sterk terug, en begon zijn regime meer aan autoritair conservatieve dictatuur te worden, waarin ook het traditionalistisch Carlisme aan invloed won.
Hierover bestaan verschillende interpretaties.
Volgens vele auteurs is Franco nooit echt een fascist geweest, en leunde hij slechts maar op Hitler en Mussolini (en rechtse Ierse en Amerikaanse vrijwilligers) om de Spaanse Burgeroorlog te kunnen winnen van de republikeinen.
Volgens anderen - vooral de geëngageerde marxistische historici - was hij wel degelijk een fascist, maar deed hij zich na de oorlog voor als een autoritair conservatief om niet hetzelfde lot te ondergaan als Mussolini en Hitler.
Vast staat dat Franco nooit heeft toegestaan dat in Spanje het systeem anti-semitisch werd; vele joden vluchtten tijdens de oorlog uit Duits-bezette gebieden naar Franco's Spanje.

[bewerk] Fascisme en Latijns-Amerikaans populisme

Gelijktijdig met de opkomst van het fascisme in Europa kwamen in Latijns-Amerika verschillende regimes op die in ieder geval sterk populistisch waren en ook fascistische trekken vertoonden.
Juan Perón in Argentinië bijvoorbeeld, cultiveerde een sterke persoonlijkheidscultus en liet zich El Conductor ( ; ;de bestuurder ; ;) noemen, een benaming die vegelijkbaar is met Il Duce voor Mussolini.
Perón schakelde socialistische en communistische organisaties uit en toonde tijdens de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk sympathie voor de as-mogendheden.
Getúlio Vargas' Brazilië kende een gelijkwaardig regime.
In 1937 voerde hij zijn Estado Novo in, gebruikmakend van een vermeende communistische samenzwering, en zocht hij toenadering tot Nazi-Duitsland, wat onder andere leidde tot de uitlevering van een aantal politieke vluchtelingen aan DuitslanD. Zowel Perón als Vargas richtte de economie van hun land grotendeels corporatistisch in, en braken de macht van de oligarchie.
Vergelijkbare leiders waren Carlos Ibáñez del Campo, die in Chili de traditionele liberalen en conservatieven opzij schoof en de macht greep met behulp van Perón en Chileense fascisten, dr.
Arnulfo Arias, de Sturmbannführer Mittelamerikas, in Panama en Maximiliano Hernández Martínez, die een boerenopstand aangreep om in El Salvador de macht over te nemen en een nationalistisch en racistisch regime in te voeren.

Desalniettemin vertoonden al deze regimes ook grote verschillen met het Europese fascisme.
In geen enkele van de hierboven genoemde landen (met uitzondering van El Salvador) heeft bijvoorbeeld een grootscheepse vervolging van tegenstanders plaatsgevonden, laat staan een genocide.
Verder hadden de persoonsculti van de populistische leiders veel eerder hun oorsprong in inheemse en Spaanse tradities, dan in het fascisme.
Opvallend is ook dat de Latijns-Amerikaanse populisten beduidend minder negatief tegenover het feminisme en gelijke rechten voor vrouwen stonden dan de Europese fascisten.
Vargas, Perón en Arias voerden in hun landen zelfs het vrouwenkiesrecht in, en Peróns echtgenote Evita had een openbare rol die in een authentiek fascistische staat ondenkbaar zou zijn.
Tenslotte werden de bewegingen in Latijns-Amerika die wel openlijk fascistisch of nationaalsocialistisch waren, vervolgD. De Braziliaanse integralisten van Plínio Salgado bijvoorbeeld, hoopten op de steun van Vargas, maar na diens machtsovername werd de integralistische beweging verboden en vervolgD. De nacionalistas in Argentinië en de Chileense nazi's ondervonden een vergelijkbaar lot.
Veel historici zien het Latijns-Amerikaanse populisme dan ook als een autonome ontwikkeling, waarbij de leiders zich meer door de uiterlijkheden dan door de inhoud van het fascisme hebben laten inspireren.

[bewerk] Fascisme in de wereld

Albanië - Albanese Fascistische Partij (later: ; ;Albanese Nationaal-Socialistische Partij ; ;), Tefik Mborja, Jup Kazazi, Kol Bib Mirakaja, Maliq Bej Bushati, Eqrem Bej Libohova

Australië: New Guard, kolonel Eric Campbell

België - Léon Degrelle, DeVlag, Staf de Clercq, Rex, VNV, Verdinaso, Joris van Severen

Brazilië - integralisme, Plínio Salgado

Bulgarije professor Bogdan Filow, professor Aleksandur Tsankov

Canada - Canadian Union of Fascists, Chuck Crate, Parti National Social Chrétien (later: ; ;National Unity Party ; ;), Adrien Arcand

Chili - Carlos Keller Rueff, Jorge González von Marées, Carlos Keller, Nationaalsocialistische Beweging van Chili

Denemarken - Frits Clausen

Duitsland - nationaal-socialisme

Egypte - Groenhemden, Ibrahim Shukri

El Salvador - Maximiliano Hernández Martínez

Estland - Andres Larka

Finland - Lapua-beweging, IKL, Vihtori Kosola, Kurt Martti Wallenius, Vilho Annala, Rolf Witting

Frankrijk - Jacques Doriot, Parti Populaire Français, Marcel Déat, Legion des Volontaires Français, François de la Rocque, Croix de Feu, Parti Social Français, Henri Barbé, Solidarité Française, François Coty, Paul Marion, Blauwhemden

Hongarije - Pijlkruisers, Ferenc Szalasi, Gyula Gömbös

Ierland - Blauwhemden

Irak - Ali Rasjid, Golden Square

Italië - Mussolini, Galeazzo Ciano, Farinacci, Achille Starace, Carlo Scorza, Dino Grandi, Movimento Sociale Italiano, Giorgio Almirante, Zwarthemden

Japan - Kersenbloem Genootschap

Kroatië - Ustasa, Ante Pavelic

Mexico - Goudhemden, generaal Nicolás Rodríguez Carrasco, Nationaal Synarchistische Unie, Salvador Abascal, José Antonio Urquiza

Nederland - Fascisme in Nederland, Zwart Front, Arnold Meijer, Jan Baars, Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond

Noorwegen - Vidkun Quisling, Nasjonal Samling

Panama - Acción Comunal, Panameñistische Partij

Oostenrijk - Heimwehr, austro-fascisme, Ernst von Starhemberg, Walter Pfrimer, Emil Fey, Anton Rintelen, Arthur Seyss-Inquart

Portugal - Rolão Preto, Nationaal-Syndicalistische Beweging, António de Oliveira Salazar

Roemenië - Horia Sima, IJzeren Garde, Corneliu Zelea Codreanu, Mihai Antonescu

San Marino - Partito Fascista Sammarinese

Slowakije - Andrej Hlinka, Josef Tiso

Spanje - José Antonio Primo de Rivera, Falange, Ramon Serrano Suner, Luis Ruiz de Alda, Ramiro Ledesma Ramos, Juntas de Ofensiva Nacional Sindicalista

Tsjechoslowakije - generaal Gajda

Verenigd Koninkrijk - Sir Oswald Mosley, British Union of Fascists

Verenigde Staten van Amerika - American Nazi Party, Ku Klux Klan, George Lincoln Rockwell, Matt Koehl, Frank Collin, National Socialist Party of America, European American Education Association, German-American Bund, Aryan Nations, Aryan Brotherhood, Creativity Movement (voormalige ; ;World Church of the Creator ; ;), American Fascist Movement, Zilverhemden

China - groenhemden

IJsland - grijshemden

Zuid-Afrika - Ossewa Brandwag, B. J. Vorster

Zweden - Nationalsocialistska arbetarpartiet, Sven Olof Lindholm

Zwitserland - Nationaal Front, Jakob Schaffner, Ernst Rüegsegger, Rolf Henne, Robert Tobler, Hans Vonwy

[bewerk] Neofascisme

Sommige Europese landen kennen een opkomend neofascisme.
Deze partijen presenteren zich echter bij voorkeur niet als (neo)fascistisch.

[bewerk] 'Fascisme' als scheldwoord

In de huidige politiek in de meeste landen gelden 'fascisme' of 'fascist' als beledigingen of als een verwijzing naar 'dictatoriaal', soms zelfs gewoon naar 'conservatief'.
Deze verglijding van het woordgebruik is ontstaan toen de communistische DDR zich een antifascistische staat noemde, liever dan anti-nationaal-socialistisch, en later de Rote Armee Fraktion ook de Bondsrepubliek fascistisch gingen noemen.
Veel antifascistische organisaties hanteren eveneens een definitie van fascisme die veel breder is dan wat de meeste historici en politicologen onder fascisme verstaan.
Een vergelijkbaar gebruik van het woord fascisme is het 'islamofascisme', dat door sommige commentatoren gebruikt wordt om naar islamitisch fundamentalisme of moslimextremisme te verwijzen.

Hoe de oorlog ontstond      Kautsky Karl      Europese geschiedenis

Hoofdstuk 1: De schuldigen

Het ontstaan van de 1ste wereldoorlog is vooral een praktische kwestie.
Er doet zich een wolk voor als ‘de diepzinnige Marxistische filosofie’: het is bepaald door de economisch(kapitalistische) situatie, volgens Marx.
Door het kapitalisme ontstaat er imperialisme, omdat kapitalisten altijd streven naar het grotere.

Hoofdstuk 2: Duitsland isolering

Alle landen streven naar imperialisme.
Imperialisme verklaard niet het feit dat hierdoor de oorlog is gekomen.
In 1871 maakt Duitsland een grote fout om zich in de Elzas- Lotharingen te bemoeien met de Fransen.
Rusland bemiddeld in deze zaak tussen Frankrijk en DuitslanD. Doordat Bismarck voor Oostenrijk kiest, kiest Rusland er voor om Frankrijk te steunen.
Door economische groei in Duitsland werd alles voor het leger verbeterd en werd de jeugd gezegd dat zei de hoogmoedswaanzin moesten aannemen.
De nieuwe vorst van Duistland Bulow keek anders naar de politiek dan zijn voorgangers.
Bulow streefde naar een wereldwijde politiek.
Ze ontwikkelde de Vlootwet: vernietig de hele Engelse vloot.

Hoofdstuk 3: Duitse Provocaties

Door de isolering van Duitsland in Europa, kwamen er meer provocaties, waardoor de kans op een wereldoorlog toenam.
De Duitse politiek werd steeds agressiever.

Hoofdstuk 4: Oostenrijk

De Balkan landen sloten zich steeds meer aan bij de Russen, omdat Oostenrijk de weg naar de Griekse plaats Thessaloniki wilde hebben.
Het optreden van de oude Franz- Joseph was vreemD. De ene keer was hij toegeeflijk en de andere keer moest hij ordetroepen laten komen om rustverstoorders mores te leren.
Franz- Ferdinand was de drager van het imperialisme.
Hij wilde Servië veroveren maar had niet door dat hij daarmee Rusland uitdaagde.

Hoofdstuk 5: De Balkan landen.

Oostenrijk mobiliseert vaak het leger, maar valt niet aan tegen de landen op de Balkan.
De landen die vrij wilden blijven van de beginnende oorlog werden door de Oostenrijkers D.m.
v.
propaganda geprobeerd te overtuigen dat ze Oostenrijk moesten steunen.
Deze propaganda bleek vals te zijn, en heeft dus geen invloed gehaD. Oostenrijk wordt gezien als de dictatuur van het zwaarD.

Hoofdstuk 6: De toestand voor de oorlog

De opvolger van Bulow in Duitsland is Bethmann Hollweg.
Voor de oorzaak van de ramp moet men niet naar de weken voor de oorlog kijken om de oorzaak te weten te komen, maar naar een langere tijd ervoor.
De oorzaak is enerzijds toch de liberalisatie tendensen, maar anderzijds heeft het Duitse volk de eigenschap te streven naar een wereldmaatschappi J.

Hoofdstuk 7: Documenten over de oorsprong van de oorlog

Volgens Duitse advocaten moeten eerst alle archieven geopend worden om te achterhalen, hoe de oorlog is ontstaan.
Vorst Lichnowsky had een belangrijk memorandum het boek ‘de diplomatieke documenten over de voorgeschiedenis van de oorlog’ bevat zeer belangrijke gegevens over het probleem van de verantwoordelijkheid van de oorlog.
Eisner maakte op de manier van het zijn als een journalist te zijn i.
p.
v.
Historicus de fout, het rapport uit het Beierse gezelschap in Berlijn openbaar te maken.

Hoofdstuk 8: Sarajevo

Na de bijeenkomst in Konopsicht begon het ministerie van buitenlandse zaken van Oostenrijk en Duitsland een memorie uit te zenden dat de Balkan landen onverdraaglijk werD. Het was niet de schuld van de Serviërs dat Franz- Ferdinand werd vermoord, maar door de schuld van het Oostenrijkse Regime.
Deze aanslag leidde uiteindelijk tot het uitbarsten van de oorlog.

Hoofdstuk 9: Wilhems monarchistisch bewustzijn

Oostenrijk blijft zich zorgen maken over bepaalde Balkan landen.
De ene keer is het Roemenië en de andere keer is het Servië.

Hoofdstuk 10: De samenzwering van Potsdam

De krijgsraad van Oostenrijk en Duitsland hebben besloten op deze conferentie dat ze zich moeten voorbereiden op een eventuele aanval op de Balkan.
5 juli 1914: Wenen zond brief van keizer Franz-Jozef naar Berlijn voor Duitse keizer

Hij vroeg om steun van Duitsland om Servië als politieke factor op Balkan uit te schakelen

Duitsland beloofde steun

- wilde bondgenoot Oostenrijk- Hongarije niet in steek laten

Duitsland rekende erop dat Rusland Servië niet te hulp zou schieten, want dan zouden ze met Duitsland in aanvaring komen

- Als Russen Serviërs inderdaad niet zouden helpen, zou prestige van Duitsland enorm toenemen

Hoofdstuk 11: De samenzweerders aan het werk

Oostenrijk en Duitsland zijn samen in Potsdam om te denken over de staat Servië.
De Oostenrijkse Berchtold vond dat Servië voor altijd onschadelijk gemaakt moest worden.
Duitsland wilde zijn bondgenoot niet laten varen en stemde in met het plan.
Keizer Wilhelm keurde dit niet alleen goed, maar vond dat dit zo snel mogelijk moest gebeuren.
Oostenrijk begon te twijfelen, of het wel een goed plan was.
Oostenrijk heeft een nota opgesteld die Servië moet ondertekenen.
Zo zullen er nog onderhandelingen plaatsvinden voor dat er een oorlog uitbreekt.
Door het inslaap sussen van de andere landen, wisten de ze niet dat Oostenrijk bezig was om een aanval te gaan wagen op Servië.
Niemand mocht het weten dus werden er geheime dingen gedaan, zodat het niet opviel.
Het afvragen of het wel slim is om een oorlog te beginnen hing vooral af van het land RuslanD. Zei dreigde met maatregelen als zei Servië binnenvielen.

Hoofdstuk 12: Het ultimatum aan Servië

Servië moest de eisen die Oostenrijk had gesteld ondertekenen binnen 48 uur anders zou Oostenrijk de oorlog verklaren aan Servië.
Het rekenen van Duitsland op de steun van de Engelsen en Italianen was fout.
Dit leidde tot beperkingen van de oorlog.
Alle landen in Europa proberen met tevergeefs moeite nog te onderhandelen tussen Oostenrijk en Servië.
Door de slimheid aan Servische kant en de lompheid van Oostenrijk begon Duitsland te twijfelen aan het beginnen van een oorlog.
Oostenrijk leek niet slim genoeg zich voorbereid te hebben.
Intussen heeft Oostenrijk, Belgrado gebombardeerD.

Hoofdstuk 13: Italië

Duitsland en Oostenrijk hadden gedacht dat als het op een oorlog zou komen dat Italië wel voor de Duits- sprekende zou kiezen.
Maar Italië dacht aan eigen belangen.
Men wilde alleen samenwerken als Italië toegang kreeg om Albanië over te nemen.
Alleen dan zou Italië helpen om Servië te veroveren.

Hoofdstuk 14: Engeland

Duitsland dacht dat Engeland neutraal zou blijven als het op een oorlog zou uitdraaien.
Dat was ook zo, maar als het er op kwam zou Engeland als een van de geallieerden landen zijn in de oorlog en helpen Frankrijk vrij te maken van de Duitsers.
Het belang van de burgers was een belangrijk iets voor de Engelsen.

Hoofdstuk 15: Laatste pogingen om de vrede te redden.

Alle landen deden nog de laatste pogingen om Oostenrijk te redden voor een Europese oorlog.
Oostenrijk mobiliseert zich langs de grens met Servië.
Duitsland oefent nog veel druk op Wenen om de politiek te veranderen.
Een ander tegenstellend belang is dat er snel aangevallen moest worden om een militair overwicht te krijgen tegen de zo vele tegenstanders.
Duitsland is dus in dubio.

Hoofdstuk 16: De Mobilisaties

Omdat ook Frankrijk voorzorgsmaatregelen treft heeft moet men in rekening houden met een oorlog op twee fronten.
Er was veel vertrouwen in het Duitse leger dus de Duitsers denken dat het allemaal wel goed zal komen.

Hoofdstuk 17: De oorlogsverklaring aan Rusland

Na het mobiliseren is het niet direct tot een oorlog gekomen.
Duitsland heeft nota’s gestuurd naar Rusland en Frankrijk.
Aan Rusland werd geschreven dat er geen oorlog zou komen en aan Frankrijk werd geschreven dat men naar een ultimatum moest luisteren.
Doordat Rusland niet demobiliseerde, heeft Duitsland de oorlog verklaard aan de Russen.
De Russen beginnen met de oorlog.
Ze steken op 1 augustus 1914 het Duits grondgebied over.
Het is van groot belang om te weten of de Russen de oorlog zijn begonnen omdat ze te vroeg voor het uitroepen van de oorlog de grenzen van Duitsland zijn overgestoken.

Hoofdstuk 18: De oorlogsverklaring aan Frankrijk

Door de eerder verstuurde nota wilde Duitsland weten of Frankrijk aan de zijde van Rusland stond of dat men in een Russisch- Duitse oorlog Neutraal zou willen blijven.
Op 3 augustus gaf de Duitse ambassadeur de oorlogsverklaring aan Frankrijk.
Daarna zijn de Fransen en Duitsers begonnen met vechten.
Onder andere werd in Wezel een Frans vliegtuig uit de lucht geschoten.

Hoofdstuk 19: De oorlogsverklaring aan België

De inval in de Elzas- Lotharingen had het doel om dichter bij Parijs te zijn als er een oorlog zou komen.
Om door de barrières van de Fransen heen te komen heeft Duitsland de oorlog aan België verklaard om via een omweg alsnog in Parijs te komen.
Het zwakke punt van Frankrijk was namelijk de noordelijke grens.
Engeland, hoe democratisch ook zou niet zomaar een kant kiezen in de oorlog.
Ook al zou het volk het wel willen en de arbeiders niet zou het nog niet kiezen voor een oorlog.
Italië heeft laten weten dat ze voor een bondgenootschap zijn met Duitsland maar de regering heeft er geen gevoel voor.
Het is alleen de koning die steun geeft.
Echter kon men niet meer op de steun van Italië rekenen.
De Belgen hadden al die tijd Duitsland vertrouwD. De oorlogsverklaring en de afslachting van velen Belgen, heeft in de hele Europese wereld tot afschuw geleiD. Duitsland hield door deze woordbreuk weinig vrienden meer over.
Duitsland probeert dan door een aantal voorwaarden de Belgen te vriend te houden.
Zo zouden ze schadeloosstelling krijgen als ze de Duitsers blijven steunen.
Duitsland trekt door België heen langs Luik in de richting van Parijs.

Hoofdstuk 20: de revolutionering van de wereld

De hele oorlogspolitiek van Wilhelm was om onjuiste theorieën gebaseerD. Door fouten van de Oostenrijkers, kwam uiteindelijk de hele oorlog op.
Door Servië binnen te vallen.
Duitsland had alleen kunnen winnen als de Belgen geen tegenstand hadden gegeven, zodat de Duitsers ineens door konden stomen naar Parijs.
Als de grote landen als Amerika en Japan geen tegenstand hadden geboden had Duitsland heel de wereld veroverD. Zo werd Duitsland verslagen.

Hoofdstuk 21: de Wereldoorlog en het Duitse volk

We kunnen tot de conclusie komen dat de Duitsers enorm lichtzinnig te keer zijn gegaan, zonder daarbij echt goed na te denken.
De Duitse regering heeft heel slim gehandeld, dat het volk achter de militairen ging staan door het berichtensysteem te veranderen.
Men hoorde alleen nog maar berichten over RuslanD. Het Duitse volk is in de oorlog bedrogen door de leiders.

Misinformatie over oorlog

Elsevier 18-09-2004

Negentig jaar geleden brak de Eerste Wereldoorlog uit en het debat over de oorzaken en achtergronden ervan is nog steeds niet verstomD. Het eerste boek over dit onderwerp verscheen in 1919.
Een paar jaar geleden heb ik er een tweede Nederlandse vertaling van bezorgd, omdat het in alle opzichten een opmerkelijk document is.

Hoe de oorlog ontstond werd geschreven door Karl Kautsky, de nu vrijwel vergeten theoreticus van het marxisme.
Na de Duitse nederlaag was hij benoemd tot staatssecretaris op het ministerie van Buitenlandse Zaken, met als opdracht een bronnenpublicatie voor te bereiden over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Dit met het oog op de vredesonderhandelingen in Parijs.
Halverwege 1919 kwam een veel rechtser kabinet aan de macht, dat niets moest hebben van wat Kautsky inmiddels over de Duitse politiek in de julicrisis van 1914 aan het licht had gebracht.
Hij werd van zijn taak ontheven, ook al staat hij op de uiteindelijk vierdelige uitgave nog genoemd als mederedacteur.

Op basis van zijn kennis schreef Kautsky toen 'Wie der Krieg entstand'.
Zijn voornaamste conclusies waren dat de Duitse regering moedwillig het risico van een grote oorlog had genomen en niets had gedaan om het uitbreken ervan te voorkomen; in de tweede plaats dat dit alles was gedaan terwijl het Duitse volk over de toedracht was misleiD.

Dit was onverteerbaar voor Duitsland, dat bij de Vrede van Versailles ook nog de verantwoordelijkheid voor de oorlog in het vredesverdrag zag vastgelegD. Kautsky’s boek werd zwartgemaakt en toen genegeerD. Bij het ministerie van Buitenlandse Zaken kwam een speciale, geheime afdeling, de Zentralstelle für die Kriegsschuldfrage, die tot zijn opheffing in 1937 een stortvloed aan brochure’s, tijdschriftartikelen en boeken met als strekking dat Duitsland niet schuldig was aan het uitbreken van de wereldoorlog, maar integendeel juist het slachtoffer van Russische agressie was geweest.
De Zentralstelle was zeer succesvol in dit streven, dat geholpen werd door het onderdrukken of bagatelliseren van elke ander visie op deze kwestie.
De publicatie van een studie van de rechtsgeleerde Herman Kantorowicz, die tot een heel andere slotsom kwam, werd verboden.
De bevindingen van de voor deze kwestie ingestelde parlementaire onderzoekscommissie zijn tijdens de Republiek van Weimar nooit openbaar gemaakt.
Onmiddellijk na de machtsovername in 1933 zijn alle exemplaren waarop de Nazi’s de hand konden leggen vernietigD. Van de drie dikke delen is er niet één ooit teruggevonden.

Tot ver na de Tweede Wereldoorlog bestond er in (West)Duitsland eenstemmigheid over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, zowel bij de publieke opinie als bij de historici: Duitsland was in 1914 slachtoffer geweest.
Pas vanaf 1961 veranderde dat: toen publiceerde de historicus Fritz Fischer Griff nach der Weltmacht.
, waarin hij op basis van een omvangrijke archiefstudie tot de conclusie kwam dat politiek-militaire elite van Duitsland welbewust op de oorlog had aangestuurD.De zogenaamde Fischer-controverse die daarop volgde was bitter.
In een daad die herinnerde aan de activiteiten van de vooroorlogse Zentralstelle probeerde de Bondsregering een lezingentoernee van Fischer in de Verenigde Staten onmogelijk te maken.
Toen Fischer, de negentig gepasseerd, een paar jaar geleden overleed, was het historische beeld in Duitsland echter wel degelijk grondig gewijzigD. De eerste studie over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, die van Kautsky, blijkt nu relevanter te zijn, dan het meeste dat er daarna in Duitsland is geschreven.
Maar toch hebben twee generaties Duitser geloofd in een volkomen onjuiste voorstelling van zaken.

Het Duitsland van Wilhelm II begon de oorlog in 1914 op valse voorwendsels, zoals de regering van de Verenigde Staten vorig jaar op valse voorwendsels (de onmiddellijke dreiging van massavernietigingswapens) een oorlog tegen Irak begon.
Daar houdt de parallel niet op.
Net zoals de Duitse bevolking misleid werd over de ware toedracht, zo is de Amerikaanse buitengewoon slecht geïnformeerd over Irak.
Nog steeds meent bij voorbeeld een meerderheid van de Amerikanen dat Saddam Hoessein achter de aanslagen van 11 september zat, hoewel zelfs niet een spoor van een relatie tussen Irak en Osama bin Laden is gevonden.
Dat is echter niet het gevolg van de activiteiten van een geheime Zentralstelle, maar van de wijze waarop de meeste Amerikaanse media, waarop de Amerikaanse burgers voor hun informatie zijn aangewezen, hun journalistieke opdracht verzaken.

Bart Tromp

Ook nu weer suggereert Tromp dat Karl Kautsky's analyse van de schuldvraag de „tand des tijds” heeft weerstaan doch verzuimt te vertellen dat Kautsky zelf zijn oordeel later heeft genuanceerd en de „alleen schuld” van Duitsland heeft omgezet in „mede schuld”.

Tromp gaat dan verder met de stelling dat de historicus Ponting in zijn boek „Thirteen Days…” de plank volkomen mis slaat als hij de primaire verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de oorlog niet bij Duitsland legt maar achtereenvolgens bij Servië, Oostenrijk-Hongarije en Rusland”.
Dat is natuurlijk een aardige stelling die helaas nog door meer historici en niet historici wordt aangehangen, maar daarom is ze nog niet juist en helaas is het volstrekt onduidelijk waarop hij deze stelling eigenlijk baseert.
Hij stelt voorts dat de Servische regering niets met de aanslag op de Oostenrijk-Hongaarse aartshertog Franz Ferdinand te maken heeft gehad en vergeet dan gemakshalve dat na de oorlog de Servische minister van Educatie, Javanovic, in een wijd verspreid artikel duidelijk maakte dat de Servische minister-president Pasic hem en een aantal andere kanbinetministers reeds eind mei of begin juni 1914 had medegedeeld dat hij op de hoogte was van de aanslagplannen, dat hij geprobeerd had de daders nog tegen te houden maar dat ze de grens reeds over waren gekomen.
Pasic paste vervolgens de „doe niets” variant toe en wachtte rustig op de dingen die komen gingen.
Hij had natuurlijk, als minister-president, de Oostenrijk-Hongaarse regering moeten waarschuwen en door dit na te laten maakte hij de Servische regering wel degelijk verantwoordelijk voor de aanslag.
Het schandaal dat na de publicatie van Javanovitc ontstond wordt overigens uitvoerig door Seton Watson beschreven in zijn boek „Road to Serajevo”.

Tromp vervolgt dan met de mededeling dat Rusland helemaal niet uit was op oorlog en dan ook vertraagd en verward reageerde op de Oostenrijkse agressie tegen Servië.
Als bewijs van deze stelling tovert hij dan twee bronnen uit zijn hoed die e.
e.
a moeten staven.
Afgezien van het feit dat er natuurlijk een vloed van bronnenmateriaal te noemen is die het tegendeel bewijzen, maakt het noemen van met name één bron, die Tromp zo node zegt te missen in het boek van Fromkin, nl Keith Wilson's „Decissions for war” , toch wel een heel merkwaardige indruk.
Als we Keith Wilson's artikel in dit boek, „chapter 4, Russia”, er eens bijnemen dan laat deze zien dat de Russische economie groeide, dat ze bezig was met een geweldig bewapeningsplan, dat ze een vloot bouwde die aan de modernste eisen beantwoordde en dat de productie van oorlogsmateriaal naar behoren verliep en er bij het uitbreken van de oorlog in het algemeen voldoende reserves waren.
Wilson eindigt dan met de opmerking; „The German attempt to cow Russia into ceasing her military preparations on july 29 failed for the simple reason that Russia was no longer prepared to cave in” Dat is toch net een iets ander verhaal en, zoals gezegd, er is dan verder een vloed van bronnenmateriaal waaruit blijkt dat in juli 1914 de haviken in Rusland het hadden overgenomen van de duiven en dat de Russische mobilisatie de meest bewuste stap tot oorlog is geweest.
Een stap die Duitsland geen enkele keus meer liet en haar wel tot actie dwong nadat haar ultimatum en het verlengde ultimatum aan Rusland om haar mobilisatie te stoppen, door dat land beslist van de hand was gewezen.

Tromp citeert dan, als „bewijs” van Duitsland's schuld, o.
a de volgende woorden van Moltke; „het is vreselijk tot nietsdoen te zijn veroordeeld in een oorlog die ik heb voorbereid en ben begonnen”.
Hij haalt diens woorden echter volledig uit z'n context.
Van Moltke heeft dat inderdaad gezegD. Hij had de militaire planning voor de oorlog inderdaad zelf voorbereid, dat was nu eenmaal de taak van de generaals van alle deelnemende landen en hij was opperbevelhebber toen de oorlog uitbrak en als zodanig was hij aan het begin daarvan dus ook aanwezig.
Tromp suggereert nu dat de woorden van Moltke moeten worden uitgelegd als een bekentenis, een erkenning van schulD. Dat is natuurlijk onzin.
Trouwens, Tromp doet nu net of er consensus is over de schuld van DuitslanD. Die consensus is er helemaal niet.
Moderne historici zijn het er eerder over eens dat die schuld helemaal niet vaststaat en welhaast geen enkele historicus kan zich meer verenigen met art.
231 van het Versaillesverdrag.
Ook het boek van Ponting is daar onder andere een duidelijk voorbeeld van.
Tromp ziet dat allemaal over het hoofd en is klaarblijkelijk overtuigd van Duitsland's alleenschulD.

Tromp gaat dan over tot het bespreken van het boek van Fromking, „De Laatste Zomer”.
Ook dit boek kan in zijn ogen geen genade vinden.
Ook hier mist hij weer iets, Fromking zou verzuimd hebben het „fameuze” gesprek te vermelden tussen Viviani en ambassadeur Schoen.
Duitsland zou in een demarche van Frankrijk de verklaring geëist hebben dat ze neutraal zou blijven en om zeker te maken dat Frankrijk dat niet zou doen werd verlangd dat Frankrijk de vestingen Toul en Verdun voor de duur van de oorlog aan Duitsland zou overleveren

Tromp maakt hier een klassieke fout.
De eis tot het overdragen van Toul en Verdun is namelijk nimmer aan Viviani overhandigd om de doodeenvoudige reden dat Viviani de belofte tot neutraliteit niet gaf.
En als Tromp de documenten werkelijk bestudeerd had, dan had hij dat kunnen weten.
(Schoen aan Bethmann hollweg)

Tot Tromp's verontschuldiging mag misschien worden aangevoerd dat hij geen vakhistoricus is maar dat zou hem toch juist wat zorgvuldiger moeten maken alvorens hij zijn stellingen naar buiten brengt.
Die voorzichtigheid echter neemt Tromp duidelijk niet in acht.

I.
HET IMPERIALISME

De Internationale Vereniging van arbeiders, in 1864 door Marx gesticht, in 1872 verdwenen, in 1889 herboren, ligt verscheurd uiteen.
De eerste maal dat zij internationaal moest zijn, valt zij in stukken.
Bij de oorlog van Duitsland en Oostenrijk enerzijds en de Triple Entente: Engeland, Frankrijk, Rusland, en Servië, en België anderzijds hebben de arbeiderspartijen in Duitsland, Oostenrijk, Engeland, Frankrijk en België partij gekozen voor de bourgeoisie van hun land, en over en weer worden reeds de heftigste beschuldigingen door de ene arbeiderspartij tot de andere gericht, alsof zij ons vijanden zijn.
Het schijnt alsof de Internationale de socialistische ideeën heeft opgegeven.

Deze débacle, deze nederlaag van de sociaal-democratische gedachte en organisatie zal in de volgende bladzijden tot de oorzaken worden onderzocht.
Het wezen van de Internationale tot nu toe, waardoor zij te gronde ging, zal worden blootgelegd, het karakter van de verandering die over haar komt aangetoond, en de vorm en de strijd die zij zal moeten aannemen, wil zij haar doel bereiken, aangewezen.

De geweldige toename van het kapitaal, zelf veroorzaakt door de groei der productiekrachten in de negentiende eeuw, heeft het imperialisme voortgebracht.
Het streven van alle krachtige staten om zich nieuw gebied, vooral in Azië en Afrika, te veroveren.

Evenals, op het economische terrein, de vrije concurrentie vervangen wordt door het monopolie van het syndicaat en de trust, zo zoekt politiek, elke machtige kapitalistische staat het monopolie van grondbezit en van uitbuiting van vreemde gewesten.

In tegenstelling tot de vroegere koloniale politiek, die het voornamelijk om de handel te doen was, wil het moderne kapitalisme ook export van kapitaal en van productiemiddelen om de vreemde landen kapitalistisch te exploiteren, D.w.
z.
om de bodem te onteigenen en de inwoners tot proletariërs te maken.
Dit maakt de politieke beheersing van die landen noodzakelijk.

Het eerste ontwaken van het nieuwe imperialisme, zijn eerste daad, was de bezetting van Egypte door EngelanD. Daarna kwam de oorlog van Japan tegen China, Japan verovert Korea, van Amerika tegen Spanje, Amerika neemt Cuba en de Filippijnen, die van de Engelsen tegen de Boeren, de expedities van Europa tegen China, de oorlog van Japan tegen RuslanD.

Intussen was de wereld verdeelD. Er bleef zo goed als geen vrij land meer over zelfs in Afrika niet.

Toen barstten achter elkaar de crisissen los.
De mogendheden wilde elkaars bezit.

De Marokko crisis bedreigt driemaal de Europese vrede, de Balkan crisis tweemaal.
Dan komt de Italiaans-Turkse oorlog om Tripoli, daarna de oorlogen van Servië, Bulgarije en Griekenland tegen Turkije om stukken van dit laatste rijk.

De spanning wordt hierdoor groter en groter.
De verdeling van Turkije brengt de hartstochten van hebzucht en heerszucht in beweging.
Duitsland wil Klein-Azië, Mesopotamië, Belgisch- en Frans-Congo, Nederlands-Indië, de Portugese bezittingen, een samenhangend gebied in Afrika van Oost naar West, Marokko, als het kan een stuk van de Engelse bezittingen.
Frankrijk wil het enorme koloniale rijk dat het in de laatste eeuw verwierf, behouden, en als het kan meer verwerven.
Syrië, een stuk van Klein-Azië, Duits-Afrikaans gebieD. Italië zoekt uitbreiding in Afrika, als het kan in het Oosten van de Middellandse Zee.
Engeland wil houden wat het heeft en Afrika maken tot een Engels werelddeel.
Het wil een aaneensluitend gebied van de Kaap naar Egypte, en over het Kanaal van Suez door Klein-Azië Mesopotamië, Arabië, Perzië en Afghanistan naar IndiA. [1]

Duitsland, Frankrijk, Engeland, Rusland, Japan, de Verenigde Staten loeren op ChinA.

Holland wil Nederlands-Indië behouden.

België de Congo.

Portugal zijn Afrikaanse koloniën.
Al deze kleine staten willen de uitbuiting en de overheersing van hun koloniën vergroten en vermeerderen.

Oostenrijk-Hongarije wil de oostkust van de Adriatische Zee, Servië een stuk van Macedonië, toegang naar de Egeïsche zee.

Rusland wil de Balkan, Turkije, Klein-Azië, Perzië, Mongolië, misschien havens aan de Atlantische Oceaan.

Alle staten zoeken terreinen voor export van hun waren, voor hoge winstgevende belegging van hun kapitaal.

Het imperialisme wil niet alleen koloniën, het wil ook sferen van invloed voor de handel, en industrieel en financieel monopolie.

Men moet echter niet geloven dat het imperialisme alleen ver over zee, in koloniën expansie zoekt.

Rusland en Oostenrijk, die expansie zoeken in Europa, bewijzen dit.

Indien, het voor de verovering en beheersing van de koloniën en van de zee nodig is, zoekt het kapitaal uitbreiding door verovering en onderwerping, of althans afhankelijk maken van vreemde staten in EuropA. Zoals Duitsland nu met België (of van een deel van België!), en Holland, later misschien Denemarken, die het nodig heeft om hun ligging, om hun havens, voor zijn expansie in de wereld en zijn strijd tegen EngelanD. Alle grote staten zoeken wereldmacht, beheersing van de zee, een definitief monopolie voor hun volk.

Om al deze doeleinden, of een deel, te bereiken, en anderen er van af te houden, hebben de grote mogendheden met elkaar verbonden gesloten.
Duitsland met Oostenrijk, Engeland met Frankrijk en RuslanD.

En om deze strijd, althans voorlopig de eerste fase, uit te vechten is deze oorlog ondernomen.
De ware oorzaak, het begin, het teweegbrengen van deze oorlog is dus niet één staat, maar alle staten die de imperialistische politiek voeren, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Rusland, België, Japan.
Elk voor zich en alle samen zijn de oorzaak.
[2]

Alle gebazel van burgerlijke en sociaal-democratische partijen en bladen, dat men een afweeroorlog voert, dat men wel mee moet doen omdat men aangevallen is, is niets dan bedrog dat dient om aan het eigen meedoen een schone schijn te geven.

Duitsland, of Rusland, of Engeland de oorzaak van de oorlog te noemen is even dwaas of onwaar als de opening in de vulkaan, de schuld te geven van de uitbarsting.

Alle Europese staten hebben zich voor dit conflict sinds jaren gewapenD. Zij willen allen aan hun roofzucht voldoen.
Zij zijn allen even schuldig.

Voetnoten

[1] Het karakter van het imperialisme van verschillende landen is verschillend, B.v.
dat van Rusland anders dan dat van EngelanD. Het zou ons te ver voeren dit hier uiteen te zetten.

[2] Kautsky is van een andere mening.
Hij meent (in zijn brochure nationale Staat, Imperialistische Staat en Statenbond) dat de tegenwoordige oorlog niet door imperialistische motieven ontstaan is.
Hoe komt Kautsky tot deze mening? Hij geeft toe dat de strijd tussen Duitsland en Engeland om de weg over land naar India, over de Balkan, Turkije, Klein-Azië, Arabië de hoofdoorzaak van hun tegenstelling is.
Maar, zegt hij, deze oorzaak bestaat niet meer.
Tussen Oostenrijk en Turkije ligt nu een slagboom van zelfstandige staten: Servië enz.
Daardoor, zegt Kautsky, verloor de Duitse politiek in Turkije en Klein-Azië haar voor Engeland dreigend karakter.
“Daarom heeft men het recht te zeggen, dat het Oost-Europese uitgangspunt van de oorlog niet imperialistisch is.
” De Oost-Europese politiek wordt niet door imperialistische verlangens beheerst.
En “West-Europa werd in de tijd van het uitbreken van de oorlog door geen imperialistische strijdvraag verdeelD. Zij waren allen geregelD.”

Wij vragen: En het ultimatum van Servië aan Oostenrijk? Het ultimatum dat Duitsland waarschijnlijk dicteerde, in elk geval wilde?

Wat was dit ultimatum anders dan het ontrollen van het gehele Balkan-vraagstuk, zijn gewelddadige oplossing naar de wil van Oostenrijk en Duitsland, waardoor vanzelf ook het Turkse, het Klein-Aziatische, het Arabische en als slot ook het Indische vraagstuk werd ontrold? Zo raakte het Oostenrijkse ultimatum de diepste kern van de Duits-Engelse tegenstelling.

Hiermee is Kautsky’s bewering weerlegD. Wij zullen verder zien dat Kautsky tot deze vervalsing van de feiten komt door vrees.
Door vrees voor de niet te ontwijken strijd tussen imperialisme en proletariaat, en voor zijn sterkste wapen: de massa-actie.

Kautsky is met deze bewering tot bondgenoot geworden van de Duitse en Oostenrijke imperialistische klasse, de grote banken en haar knechten.
Want niets kan deze mensen aangenamer zijn dan dat deze oorlog, de slachting van hun volk en de moord op de arbeiders van Europa, de arbeiders niet wordt voorgesteld als het noodzakelijke gevolg van hun onverzadelijke dorst naar vergroting van gebieD. Het spreekt van zelf dat bij een zo reusachtige oorlog ook andere motieven hier en daar meespelen.
Deze zijn echter onbetekenend vergeleken bij het imperialisme, en kunnen daarom hier weggelaten worden.
Alleen zij vermeldt dat Servië vecht voor zijn stichting als nationale staat.

De wereldoorlog

Het is dus het kapitalisme dat de schuld draagt van deze eerste wereldoorlog.
Het wereldkapitalisme dat expansie zoekt.

De wording van het gehele kapitalisme is één geschiedenis van bloed en moorD. Van moord op concurrenten, op arbeiders, op eigen, en op vreemde volken.

Ontelbaar zijn de bladzijden van de geschiedenis van het moderne kapitalisme die druipen van bloed, sinds het zijn loop en ontwikkeling begon met de strijd van de Portugezen en Spanjaarden om de verovering en het bezit van India en AmerikA. En zich voortzette in de strijd van Spanjaarden en Hollanders, Hollanders en Engelsen, van Engelsen en Fransen.
Op als maar groter schaal, en om almaar meer macht.
Tot Engeland de wereldheerschappij over de zee veroverde door hun overwinning op Napoleon.
Ontelbaar zijn de van bloed druipende bladzijden van de strijd op het vasteland van Europa en Amerika om de kapitalistische macht.

Maar geen enkele van die bladzijden is zo rood van bloed als die nu beschreven wordt.

De landen die aan deze oorlog direct of indirect meedoen hebben een oppervlakte van meer dan de helft van het land van de aarde, en een bevolking van 900 miljoen mensen.
[3] De legers die zij op het been kunnen en zullen brengen, tellen tientallen miljoenen, en de doden en gewonden en voor goed verzwakten, zullen miljoenen en miljoenen zijn.

De aarde wordt gemest met lijken in een aantal zo als nog nimmer in een oorlog.

Daaraan is het kapitalisme, zijn alleen de kapitalistische klassen, schulD. Elkeen en allen.

Want dit alles wordt alleen gedaan: Om de winst van het kapitalisme.

Alle kapitalistische klassen willen met deze oorlog de uitbreiding van het kapitalisme over de aarde.

Om daaruit, en uit alle volken van de aarde die zij in loonarbeiders willen veranderen, nieuw en groter kapitaal te maken.

Het is de winst voor de klasse die zij - die jammerlijke poppen in de handen van de wereldontwikkeling - vertegenwoordigen die keizers en koningen laat roepen over ‘het vaderland dat roept’, of God die getuige is van de edele wil van het volk, de rechtvaardigheid van de zaak, God die zal helpen en de overwinning geven.
Jammerlijke poppen in de geschiedenis van de ontwikkeling van de mensheid die, zelf nu groot en heerlijk (immers zij bereidt nu de aarde tot het socialisme voor), deze mensen dwingt zo klein te zijn.

Het is de winst voor de klasse die de bankiers en de industriëlen en het handels- en transportkapitaal en de grondeigenaars roept om nu in de parlementen te besluiten, te doen besluiten tot de oorlog.

Het is de winst, de kleine lage winst door onderwerping aan het grootkapitaal gemaakt, die nu de middenstand dwingt, en de boer en de pachter, om, zij het ook angstig en bevreesd, met het grootkapitaal in de oorlog één te zijn.
Het is de winst, de gouden winst, die de gehele wetenschap en de gehele kunst en de gehele godsdienst, dwingt om met de kapitalistische klassen, hunne handen te bezoedelen aan het bloed van miljoenen medemensen.

Het is de winst, de lage materiële winst, die al deze klassen dwingt tot de grootste en meest omvattende leugen, en tot de hoogste en meest openlijke en het duidelijkst met de waarheid van de verhoudingen in strijd zijnde huichelarij, deze namelijk dat zij hun natie, deze oorlog voeren om rechtvaardige redenen.
Dat zij de edelste en hoogste bedoelingen hebben: de vrijheid van de volkeren.
Dat zij de cultuur dienen.
Dat hun vaderland de draagster is van het licht, de menselijkheid, de beschaving.

Dit alles is leugen en huichelari J. Er mag uit de oorlog vooruitgang komen.
Die is niet hun doel.
Die komt niet door hun wil.
Hun wil, om hun doel te bereiken, is bloeD. MensenbloeD. Het bloed van hun vijanden.
Mensen als zi J. En hun enig doel is winst.

Kapitaalwinst.
Meerwaarde.
Uit zwakke volken en arbeiders geperst.

De vuile lage winst, en niet de cultuur.

En het is tenslotte die winst, waarom en waarmee zij het proletariaat meesleuren in deze oorlog.

De arbeidersvrouw van wie de man, zoon of bruidegom valt in Frankrijk, Vlaanderen of Polen, mag nu denken: Mijn jongen, mijn man ligt daar, omdat hij moest vechten voor de winst uit de Congo, uit China, uit Klein-Azië.

De arbeider mag zeggen: wij zijn gedwongen tot de oorlog, miljoenen van ons worden gedood om de winst van het kapitaal alleen.
Onze klasse zal er geen winst, zij zal er alleen nog grootere ellende en slavernij van oogsten.

In dat licht, in dat licht alleen, moeten de keizers en koningen, ministers en parlementsleden, bankiers en industriëlen, in dat licht, in dat licht alleen, de professoren, de geestelijken en de kunstenaars die deze oorlog verdedigde, worden gezien.

Vele sociaal-democraten, vooral in Duitsland, spreken de waanzin van de oorlogstoerustingen, het imperialisme.

Maar het is allerminst waanzin van de kapitalisten, als elk kapitalistisch land koloniën wil hebben en monopolistisch bezit van wereldgebied, en als elk land zich daarom zo sterk mogelijk bewapent en miljarden voor die bewapening uitgeeft.
Het is een gebrek aan betere argumenten, als men van waanzin spreekt.

Want enorme winsten stromen uit dat gebied af op het moederlanD. Als Duitsland een deel van China of Nederlands-Indië voor zich wist te krijgen als uitbuitingsgebied dan zouden, evenals uit India naar Engeland, miljoenen, ja miljarden vandaar jaarlijks komen in Duitse handen.
De Duitse banken en het kleine aantal grootindustriëlen en handelslieden dat Duitsland beheerst, zouden de kosten van leger en vloot die daarvoor nodig zijn, laten betalen door het gehele Duitse volk, en de miljarden winst voor zich houden.
Terecht dwingen zij dus het Duitse volk tot bewapening, en vanuit hun standpunt met volkomen juist verstand drijven zij Duitsland tot een oorlog voor imperialistische uitbreiding en koloniaal bezit.
En terecht doet de middenstand mee, want ook zij krijgt ten slotte directe voordelen, zij leeft grotendeels van het grootkapitaal.
De waanzin is niet bij hen, noch bij de middenstanD.

Achter al die klassen, achter die koningen en keizers en parlementen, achter al die legers, staan verborgen en alleen voor het bewuste, het wetenschappelijke oog te zien de hoge bankiers, de grote staal- ijzer- en mijnmagnaten, de wereldtrusts, de syndicaten van het transport, de grote concessionarissen en monopolisten.
Zij beheersen de grote bewegingen van het kapitaal en dus de maatschappi J. Zij zijn weinig in aantal.
Alles gehoorzaamt hun.
Onzichtbaar en koel, zonder medelijden of gevoel, alleen met het verstand regelen zij de kapitaalbewegingen.
Door de zich uitbreidende productie zijn zij tot de oorlog gedreven om het, hun, kapitalisme verder uit te breiden, groter en machtiger te maken.
Het te maken tot de enige wereldmacht.

Maar het kapitalisme, alle kapitalistische klassen, zijn schuldig aan deze oorlog.
Want zij volgen allen dat grootkapitaal.
Zij zijn hierdoor als één massa, en staan als één massa schuldig aan deze massamoorD.

Het wezen van het kapitaal is meerwaardevorming.
Altijd groter, door betere werktuigen.
Het wezen, het leven, de daden zijn dus uitbreiding, uiteindelijk over de gehele aarde.

Het middel van het kapitaal, dat immers ontstaat door het privaatbezit van de productiemiddelen en dus altijd in het bezit van bijzondere personen is, zijn middel tot uitbreiding, is strijD.

Deze wereldoorlog volgt dus uit het wezen en het leven van het kapitalisme.
Hij is dus noodzakelijk.
Hij is het noodlot, zoals men vroeger, of God’s wil zo als men later zegde.
Hij is de noodzakelijke ontwikkelingsfase, drijfveer en uitwerking van het moderne kapitalisme, zoals wij nu denken.

De kapitalistische klasse heeft nog een grote taak te vervullen in de werelD. De uitbreiding van het kapitaal over de werelD.

Zij heeft nog een enorme macht om dat te doen.

Het proletariaat is nog te zwak, nog een te klein deel ervan is zich van zijn doel en ideaal bewust.
Het is nog te zwak voor zijn taak, de bevrijding van de wereld van het kapitaal.

Het imperialisme, en de imperialistische buitenlandse en koloniale politiek, D.w.
z.
de uitbreiding van het kapitalisme, D.w.
z.
de hogere arbeidsmethoden over de aarde, de noodzakelijke fase in de ontwikkeling van het kapitalisme, brengt ten slote het wereldsocialisme.
Maar de wijze waarop het het kapitalisme ontwikkelt, die is dreigend en vernietigend voor het proletariaat.
En het is juist de strijd tegen die wijze die het proletariaat sterker maakt, en waardoor het proletariaat rijp wordt voor de vrijheiD.

Beschaving, economie en kapitalisme      Braudel Fernand      Europese geschiedenis

http://www.
marxists.
org/nederlands/braudel/1977/1977duur.
htm

Het ancien régime 1

Samenvatting door Patrick Moesick

Introductie tot de cursus

Europa 1450-1800: verantwoording en conceptualisering

De cursus beperkt zich niet tot het bieden van een chronologisch overzicht, maar wil de gebruiker tevens confronteren met de beperkingen van het métier.
Dit wordt geconcretiseerd aan de hand van een problematisering van de gepresenteerde stof.

Keuze van het cursusthema: Europa, 1450-1800

Europa

De geschiedenis van Europa is onze eigen geschiedenis; zij vormt dan ook een geschikte achtergrond waartegen het geheel van de cultuurwetenschappen kan worden gesitueerD.

1450-1800

Binnen Europa manifesteerden zich gedurende deze eeuwen allerlei veranderingen (afnemende betekenis van het feodalisme, terugtredende rol van de kerk, opkomst van de geseculariseerde staat en de ontwikkeling van de wetenschappen), die een breuk markeerden met de traditionele middeleeuwse maatschappi J. Ten dele als resultaat van de genoemde veranderingen kan in deze periode ook een op gang komend proces worden onderkend, dat men als de europeanisering van de buiten-Europese wereld kan aanduiden.

De ontdekking, exploratie en exploitatie van andere continenten had ingrijpende gevolgen op sociaal-economisch en politiek gebieD.

Even belangwekkend is echter de wijziging in het wereldbeeld van de Europeanen, door een relativering van de eigen culturele verworvenheden.

Naast de genoemde transformatieprocessen (1450-1500) kan dan omstreeks 1800 opnieuw een cesuur worden gesignaleerD. IJkpunten zijn in dit verband het optreden en doorwerken van twee, qua aard verschillende revoluties: de Franse Revolutie (sociaal-politiek) en de Industriële Revolutie (sociaal-economisch).

 

Problemen rond opzet en benadering: over geschiedenis, geschiedschrijving en historiografie

Subjectief element

In vrijwel alle teksten die door historici zijn geschreven, treft men, naast een corpus van meer feitelijke informatie, ook meningen en interpretaties van de auteur aan.
Dit subjectieve element is inherent aan de aard van de geschiedwetenschap.
Geschiedschrijving is geen louter aaneenrijging van feitelijkheden, incidentele gebeurtenissen en jaartallen.

De geschiedwetenschap houdt zich juist bezig met de bestudering van omvattende fenomenen en veranderingsprocessen, die de grenzen van periodisering, plaats, regio en land overschrijden en die zich niet tot het domein van het politieke, sociale, economische of religieuze leven beperken.
Een belangrijk kenmerk van de wording van de moderne samenleving is nu eenmaal dat allerlei gebeurtenissen en ontwikkelingen samenhangen, elkaar beïnvloeden en vaak zelfs sterk vervlochten zijn

Geschiedschrijving als discussie zonder eind

Om dergelijke complexe veranderingen te duiden en te verklaren is het onvermijdelijk dat verschillende historici tot verschillende interpretaties en waarderingen komen.
Het interpretatiekader wordt daarbij bepaald door een aantal parameters zoals het aanwenden van nieuw bronnenmateriaal, het ingenomen perspectief, de eigen overtuiging, enz.
Mede om deze reden heeft de Nederlandse historicus Pieter Geyl de geschiedschrijving eens gekarakteriseerd als een discussie zonder einD.

Constructie van het verleden in plaats van reconstructie

Het verleden is als zodanig niet oproepbaar: het is definitief vervlogen en kan niet in zijn actualiteit worden gereconstrueerD. De historicus vermag slecht een beeld, een constructie, te bieden.
Als het verleden al spreekt, dan spreekt het door het verhaal en de presentatie van de historicus: door zijn vraagstelling, door de ordening van gegevens, door expliciete en impliciete interpretaties.
Individuele waarden en normen, die voor een belangrijk deel cultureel bepaald zijn, spelen hierbij een belangrijke rol.
Het gezegde van Jan Romein geschiedschrijving als spiegel van de cultuur is in dit verband veelzeggenD. Daarbij moet tevens worden opgemerkt dat ook cultuur geen statische grootheid is.
In de tijd is ook zij aan verandering onderhevig en dat heeft dan weer consequenties voor de geschiedschrijving: elke geschiedschrijving draagt dan ook het navelmerk van de tijd die haar baarde, aldus de historicus G.
W.
Kernkamp.

Concluderend kan worden gesteld dat het verleden in zekere zin een gegeven is dat we slechts zin en samenhang kunnen geven in de vorm van geschiedschrijving, en dat de laatste niet gevrijwaard is van persoonlijke, culturele en tijdgebonden invloeden.

Historiografie

Binnen de geschiedwetenschap bestaat een afzonderlijke tak die de hierboven geschetste problematiek als studieobject heeft: de historiografie of de geschiedenis van de geschiedschrijving en geschiedbeoefening.
Afgezien van de historiograaf, die het vak als specialisme beoefent, bedrijft elk modern historicus een stukje historiografie, al is het maar door zich rekenschap te geven van wat anderen eerder en elders over het betreffende onderwerp hebben geschreven.
Pas daarna kan de historicus tot een plaatsbepaling en beoordeling van eigen standpunten en zienswijzen komen.

Tegen deze achtergrond is het verklaarbaar waarom elk hoofdstuk van het handboek opent met een historiografische inleiding, waarin de problematisering van de aangeboden stof centraal staat.
Het hele scala van interpretaties en meningen maakt immers evenzeer deel uit van de huidige geschiedwetenschap.

 

Moderne C.q.
nieuwe geschiedenis of ancien régime

Algemene karakteristieken

Vanaf 1450 raakten een aantal veranderingsprocessen in een stroomversnelling.
In verschillende opzichten tekenen zich ontwikkelingen af die destabilisatie en ontbinding van de traditionele samenleving bevorderen.

De hier behandelde periode markeert een overgang van de Europese maatschappij; van een gesloten agrarisch-feodale samenleving (middeleeuwen), naar een meer open type samenleving.
De macht van de paus neemt af door de scheuring in de christelijke gemeenschap als gevolg van de Reformatie, en de wereldlijke macht van de keizer wordt overschaduwd door de opkomst van centralistisch geregeerde staten.

Deze tendens tot centralisering van de staatsmacht loopt, evenals het verzet daartegen, als een rode draad door de periode 1450-1800.

Bij het verzet tegen de centralisatie van de staatsmacht speelt de adel een belangrijke rol; hun belangrijkste motief daarbij is de beduchtheid voor de tanende invloed die ze kunnen laten gelden.
Met de terugval van de adel nam ook de betekenis van het feodalisme af, hoewel het tot aan het einde van het ancien régime een kenmerkend maatschappelijk verschijnsel bleef.

Tegelijk groeide de invloed van de burgerij in het politiek, maatschappelijk en economisch leven.
Deze tendens kan niet los worden gezien van de toenemende handelsbewegingen, de verbeterde communicatiemiddelen en de groei van de steden.

Vanaf de vijftiende eeuw begint een periode die men als europeanisering van de wereld buiten Europa kan omschrijven.
Hoewel het aanvankelijk vooral om exploratie en missionering ging, voerde later exploitatie in de vorm van handel, plantagecultuur en kolonialisme de boventoon.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw neemt de omvang van de handel met de nieuwe gebieden toe.
Dit leidt tot een kapitaalsaccumulatie in West-Europa met een stijgende welvaart voor met name de burgeri J. Illustratief voor de vormen die de europeanisering van de wereld in de loop van de achttiende eeuw had aangenomen, is het gegeven dat een aantal Europese oorlogen in dat tijdvak in belangrijke mate buiten Europa, in Amerika en Azië werden uitgevochten.

Ook in deze periode onderkennen we een aantal ontwikkelingen die kunnen worden samengevat onder de noemer van de overgang van een gesloten naar een meer open wereldbeelD. De confrontatie met andere culturen leidt tot een relativering van eigen culturele noties.
Ook de hervormingsbewegingen, de renaissance, het humanisme en de Verlichting leidden tot veranderingen in mens- en wereldbeeld maar ook tot een groeiden laïcisering van de staat en secularisering van de samenleving.

De beschreven verschijnselen en processen droegen bij aan, of waren symptoom van de desintegratie en transformatie van het traditionele, middeleeuwse samenlevingstype.
Deze verschijnselen en ontwikkelingen kunnen (mogen) echter niet in isolement worden gezien, maar moeten in een zekere samenhang bestudeerd worden.

Zo impliceerden renaissance en humanisme niet alleen de herleving en herwaardering van de klassieke cultuur, maar ze hadden ook consequenties voor de toekomstige ordening van de samenleving.

De ontwikkeling van de kritische filologie beperkte zich op den duur niet alleen tot een opnieuw bezien van klassieke edities; ook de christelijke overlevering zelf werd kritisch onderzocht.

Zonder de hervormingsbeweging zijn de godsdienstoorlogen van de zestiende- en zeventiende eeuw ondenkbaar en de laatste interfereren met de politieke en staatsvormingsprocessen in deze periode.

Ook de betekenis van de ontdekkingstochten krijgt, indien in isolement beoordeeld, onvoldoende diepte.
Deze tochten kunnen immers niet los gezien worden van een verschuiving van de handelsbewegingen in Europa ten voordele van de Atlantische kust.
In het algemeen kan worden vastgesteld dat het machtsevenwicht in Europa verschoof ten detrimente van de agrarisch georiënteerde continentale landen naar de in het westen gelegen staten.
Uiteindelijk zouden al deze naast elkaar werkende en op elkaar inwerkende transformatieprocessen de omstandigheden en voorwaarden creëren die hebben geleid tot de Industriële revolutie en de Franse revolutie.

 

Terminologie en periodisering

Ancien régime

Over de terminologie en periodisering voor dit tijdvak bestaat geen consensus.
In plaats van de geschiedenis van het ancien régime spreken andere historici van nieuwe of moderne geschiedenis.
Oorspronkelijk werd de term ancien régime gebruikt om het regeringsbestel in het prerevolutionaire Frankrijk aan te duiden; vandaag hanteren de meeste historici het begrip om het gehele maatschappelijk bestel in Europa in de eeuwen voor 1800 aan te duiden.

Periodisering

Ook over de periodisering bestaat geen eensgezindheid en dat geldt met name voor het einde van de periode.

Diegenen die het begrip ancien régime hanteren, plaatsen de eindgrens soms rond 1750 (begin van de Industriële revolutie) of in 1789 (Franse Revolutie).

Historici die de term moderne geschiedenis gebruiken, prefereren de jaren 1870 of zelfs de hele negentiende eeuw als een integraal deel van het tijdvak.
Men wijst dan op de betekenis van het nationalisme, het inzetten van de tweede industriële revolutie of op het moderne imperialisme.

Hoe kan met dit dilemma worden omgegaan? We moeten in ieder geval vaststellen dat de cesuren niet scherp kunnen gesteld worden.
In het handboek wordt terecht opgemerkt dat van bepaalde modern ogende ontwikkelingen de wortels reeds in de middeleeuwen lagen, terwijl anderzijds tal van oude en respectabele tradities ook in de nieuwe tijd nog verder werden gezet.

Terminologie

Uiteindelijk zal de periodisering en de gehanteerde terminologie in belangrijke mate afhangen van de invalshoek die wordt gehanteerD.

Indien men aan de renaissance een beslissende betekenis toekent, dan situeert het omslagpunt zich waarschijnlijk al omstreeks 1400 of zelfs rond 1350.
De historicus die het belang van de ontdekkingsreizen wil beklemtonen, zal daartegenover eerder kiezen van 1492.

Fernand Braudel opteerde, op basis van studies naar onder meer de golf van prijsbewegingen, voor een begintijdvak 1450-1650 (de lange zestiende eeuw).

Wellicht moet men met Johan huizinga instemmen dat uiteindelijk vage en globale periodeaanduidingen te verkiezen zijn, omdat elke aanduiding en periodisering omstreden is en nooit meer is dan een hulpmiddel voor de historicus.

Ancien régime, circa 1450-1800

Hier is geopteerd voor het ancien régime, circa 1450-1800.
Deze keuze werd ingegeven door de reeds eerder beschreven karakteristieken.
Ontdekkingstochten, de secularisatie van staat en samenleving en het ontfeodaliseringsproces, die we onder de noemer hebben gebracht van de overgang naar een meer open type van samenleving en wereldbeeld, kregen in de loop van de vijftiende eeuw belangrijke impulsen.
Omwille van de diverse ontwikkelingen en verschijningsvormen kunnen we de samenleving in dit tijdvak als vroegmodern karakteriseren, omdat het hier toch onmiskenbaar gaat over aspecten van een moderniseringsproces.

Standensamenleving

Eén van de meest opvallende kenmerken van de traditionele samenleving, de op standen gebaseerde ordening, bleef echter bestaan.
Dit vormt een van de doorslaggevende redenen waarom uiteindelijk toch voor de term ancien régime is gekozen.

Franse Revolutie

De belangrijkste omwenteling in deze periode wordt gevormd door de Franse revolutie, en dat is dan ook onze belangrijkste reden om daarmee het tijdvak af te sluiten.

Industriële Revolutie

Wie geneigd is aan sociaal-economische elementen doorslaggevende invloed toe te kennen, zal echter wijzen op de betekenis van de Industriële Revolutie.
De verspreiding en doorwerking ervan, is naar ons gevoel voornamelijk een negentiende- en twintigste-eeuwse aangelegenheid en de veranderingen die ze teweeg brengt in de samenleving maken dat niet kan worden vastgehouden aan het ancien régime als periodeaanduiding.
De Europese samenleving voor 1800 draagt daarentegen nog steeds een overheersend preïndustrieel en agrarisch-commercieel karakter.

Enkele beperkingen

De seculaire trend

In het handboek wordt het ancien régime onderverdeeld in een drietal periodes.
De auteurs van het handboek erkennen dat de overtuiging van A.M.
Van der Woude ; ;dat zich in de tijd grote golfbewegingen van op en neergang hebben voorgedaan, die zich op verschillende gebieden manifesteren bij de opbouw en indeling van hun werk een belangrijke rol heeft gespeelD. De hiermee geïntroduceerde golfbewegingen, corresponderen met het concept seculaire trend, een concept dat in de wijze waarop het is gehanteerd, niet onomstreden is.

Het zijn vooral de economische historici, later gevolgd door demografische en sociaal-historici, die met het begrip werken of hebben gewerkt.
K.
Bertels omschrijft seculaire trend als een ; ;beweging de lange duur (seculair) alternatie van hausse en baisse van lange duur, eeuwbeweging ; ;.

Men kan zich afvragen of met de toepassing van dit raamwerk van afwisselend bloei en expansie versus stagnatie en contractie de complexiteit van het verleden in zijn verscheidenheid wel recht wordt gedaan.
Worden de bevolkingscijfers van Europa of de prijsbewegingen onder de loep genomen, dan lijken deze inderdaad globaal te corresponderen met de afwisselende ontwikkelingsgang.

Regionaal en per categorie zijn echter allerlei afwijkingen waar te nemen.
Zeker wanneer we kijken naar bijvoorbeeld de vooruitgang in de wetenschap, technologische innovatie, de alfabetiseringgraad en naar vele andere aspecten van de samenleving, dan biedt het concept seculaire trend, zoals toegepast in het handboek, weinig uitkomst.
Het is dus verstandig dergelijke ordeningsconcepten met de nodige terughoudendheid te bejegenen.

Het gevaar bestaat dat een concept als de seculaire trend een eigen leven gaat leiden en als zelfstandige grootheid in de geschiedenis wordt getraceerD. Allerlei facetten van de geschiedenis worden zo bij voorbaat gemerkt, enkel op grond van de omstandigheid dat ze zich hebben voorgedaan in een periode van hausse dan wel baisse.
In wezen gaat het bij zulke concepten echter om interpretaties, constructies van de werkelijkheid, waarmee zin, samenhang en ordening aan de veelheid van verschijnselen in heden of verleden kan worden gegeven.
Dergelijke constructies moeten echter niet met de werkelijkheid zelf worden verwarD.

Europa als geografische entiteit

Het handboek hanteert een eurocentrische benadering.
Dat betekent dat slechts marginaal aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van de niet-westerse wereld of de Nederlandse (vaderlandse geschiedenis).

Thematische aspecten

Hoewel het handboek de intentie heeft veel aandacht te besteden aan maatschappijgeschiedenis, waarbij, naast de sociaal-economische aspecten, ook voor politiek en cultuur plaats wordt ingeruimd, moet worden geconstateerd dat deze voornemens iet in alle opzichten werden verwezenlijkt.

Inleiding bij een overzicht van de algemene geschiedenis van de renaissance (in Italië) tot omstreeks 1870

De auteurs stellen dat het niet gemakkelijk is om een overzicht te schrijven van de behandelde periode van de Algemene Geschiedenis.
; ;Haar algemeenheid dwingt de auteur enig recht te doen én aan de gewichtigste omstandigheden en gebeurtenissen in allerlei delen van de wereld van toen, én aan de belangrijkste aspecten van het menselijk bestaan, aan het politieke en culturele, zowel als het economische en sociale aspect.
; Bij het schrijven van het handboek diende rekening te worden gehouden met de startsituatie van leerlingen uit het middelbaar onderwijs.

Door de beklemtoning van de contemporaine geschiedenis in het voortgezet onderwijs is de kennis van het verder terugliggend verleden veelal op de achtergrond verdrongen en vastgezet in een op de actualiteit toegespitst perspectief.

Ernstiger is dat historische kennis door een groot aantal studenten gezien wordt als onaanvechtbaar, onomstreden en onproblematisch.
Eerstejaarsstudenten houden nog te weinig rekening met het feit dat historische kennis slechts een voorlopig eindproduct is van de discussie zonder einD.

De opbouw van het handboek en de behandelde onderwerpen werden (mede) bepaald door enkele belangrijke nieuwe inzichten die reeds door Van der Woude werden uiteengezet in zijn inleiding op de nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden.
Deze inzichten kunnen bruikbaar zijn voor een indeling en opbouw van historisch werk dat een lijn wil aanbrengen in een langdurig verleden.
Het wordt moeilijker zodra er sprake is van deelgebieden waar de ontwikkelingen zich kenmerken door ongelijktijdigheid en afwijkend verloop.

Fernand Braudel (La Méditerrannée et le monde méditerranéen à lépoque de Philippe II.
- 1949)

Het gaat in de eerste plaats om Braudels gelaagd-structuralistische beschouwingswijze; het inzicht dat de maatschappelijke werkelijkheid is opgebouwd uit een aantal met elkaar in verband staande geledingen die niet alle met eenzelfde intensiteit, tempo en beweeglijkheid aan het historisch proces deelnemen.

In dit werk ontwikkelde Braudel de gedachte dat de maatschappelijke werkelijkheid is opgebouwd uit verschillende lagen die ieder hun eigen ontwikkelingstempo hebben.
In het boek werkt Braudel die opzet nader uit door drie tijdsniveaus te onderscheiden.

Geografische tijd (lange duur): de wereld van de trage verandering: landschap, zee, klimaat en de regelmaat der seizoenen.

Sociale tijd (middellange duur): structurele en conjuncturele aspecten van de economie en de staatkundige, maatschappelijke, culturele en militaire organisatie.

Individuele tijd (korte duur):de van dag tot dag veranderende politieke en militaire ontwikkelingen, de zogeheten evenementiele geschiedenis.

Braudel keert zich op deze manier tegen het primaat van de politieke geschiedenis die in zijn ogen vooral bestond uit woelingen aan de oppervlakte.
Deze geschiedenis kon pas betekenis krijgen door kennis van de onderliggende structuren.
Braudels favoriete terrein was dan ook dat van de lange duur.

Seculaire trend

Daarnaast plaatste Van der Woude de overtuiging dat zich in de tijd grote golfbewegingen van op- en neergang hebben voorgedaan.
Met behulp van het begrip seculaire trend komt hij tot een periodisering van de Nederlandse geschiedenis in de vroeg-moderne tijd Hij meent ook dat de seculaire trend zichtbaar is in de dynamiek van de ontwikkeling in de preïndustriële periode in het algemeen.
Iedere samenleving is in beweging.

De evolutie van de westerse cultuur tussen de jaren 1000 en 1800 (het preïndustriële tijdvak) laat zich het best chronologisch ordenen met behulp van het begrip seculaire trenD. Voor verder terug en dichterbij gelegen perioden lijken andere chronologische indelingen de historische ontwikkeling meer recht te doen.
Van der Woude komt dan tot de volgende periodisering van de Nederlandse geschiedenis in het preïndustriële tijperk:

De periode 1500-1650, die gekenmerkt wordt door bloei op allerlei terreinen.

De periode 1650-1750, een periode van stagnatie en contractie.

De periode na 1750, waarin een begin wordt gemaakt van een nieuwe bloeiperiode.

De lange zestiende eeuw

Het boek is opgebouwd uit drie gedeelten en de verschillende hoofdstukken en onderdelen hebben een meer thematische dan een strikt chronologische opzet.
Om het belang van de chronologische orde toch te onderstrepen, werden enkele cesuren aangebracht, en de daardoor afgezonderde tijdvakken zijn ieder voor zich van een algemene inleiding voorzien.
Die cesuren: het midden van de zeventiende, het midden van de achttiende en het einde van de achttiende eeuw, zijn uiteraard niet willekeurig gekozen.
De reeds genoemde golfbewegingen komen daarbij om de hoek kijken.

Het gaat daarbij allereerst om de lange zestiende eeuw, een term die gebruikt wordt voor een periode van 1450 tot omstreeks 1650.
Wanneer dit tijdvak, dat op verschillende gebieden een periode van expansie was, laten volgen door het tijdvak van 1650 tot 1750, dan zijn de contrasten opvallend: er is nu sprake van stagnatie en contractie.
Omstreeks 1750 volgt dan weer een soort omslag.

Maatschappijgeschiedenis

Bij het schrijven van het handboek moest rekening worden gehouden met recente veranderingen in de ziens- en werkwijzen van historici.
Voor de schrijvers kwam dit neer op een bewuste keuze om maatschappijgeschiedenis als uitgangspunt te nemen.
Daarbij wordt de aandacht gericht op de maatschappelijke verbanden waarin de enkeling is opgenomen.
De daden van deze enkelingen kunnen daardoor én gerelativeerd én verhelderd worden.

Met dit uitgangspunt is het onvermijdelijk dat cesuren, die men vroeger scherp aanbracht, gaan vervagen zodra men probeert aan alle levensverschijnselen enig recht te doen.

In maatschappijgeschiedenis dient voor politiek en cultuur een ruime plaats te worden ingeruimD. Daarmee wordt de betekenis van sociaal-economische aspecten niet gemarginaliseerd, maar wordt wél gewezen op het feit dat sommige historici het politieke nogal eens beschouwden als een zaak met weinig maatschappelijke betekenis.
Politieke geschiedenis was in hun ogen slecht een chronologisch relaas van gebeurtenissen (histoire événementielle) en niet een in de tijd vervormbaar aspect van het maatschappelijk leven, een aspect dat structurele verandering kan ondergaan.
In onze tijd, die meer en meer oog begint te krijgen voor de betekenis der veranderingen die zich ook in de patterns of authority hebben voorgedaan, is een onderschatting van dit aspect niet langer vol te houden.

Opmerkingen van soortgelijke strekking kunnen voor de cultuurgeschiedenis worden gemaakt.
Het cultuurleven kan immers, via verbreiding van gedachten en gewoonten invloed uitoefenen op het maatschappelijk klimaat.

Niet-westerse geschiedenis

Aan de niet-westerse geschiedenis werd nauwelijks aandacht besteeD. Dit is deels te wijten aan het feit dat, toen er van intensief contact met het Westen nog geen sprake was, weinig contacten bestonden tussen de ene Kulturkreis en de andere.

Beschaving-economie en kapitalisme      Braudel Fernand      Europese geschiedenis

HET MYSTERIE VAN HET KAPITAAL

Waarom het kapitalisme zo'n succes is in het Westen maar faalt in de rest van de wereld

Hernando de Soto

Het sleutelprobleem is uit te vinden waarom die sector van de vroegere maatschappij, die ik zonder aarzelen kapitalistisch zou willen noemen, als onder een glazen stolp leefde, afgezonderd van de rest; waarom kon deze sector niet uitbreiden en de hele maatschappij veroveren?...[Waarom was] een significante hoeveelheid kapitaalvorming alleen in bepaalde sectoren mogelijk en niet in de hele markteconomie van die tijd?

Fernand Braudel, Het spel van de handel, Beschaving, economie en kapitalisme (15e-18e eeuw) deel II

Het uur van de grootste triomf van het kapitalisme is tevens het uur van zijn crisis.

De val van de Berlijnse Muur maakte een einde aan ruim een eeuw van politieke strijd tussen kapitalisme en communisme.
Kapitalisme is nu de enige realistische manier om een moderne economie rationeel te organiseren.
Op dit moment heeft een land eigenlijk geen keuze meer.
Ontwikkelingslanden en voormalige communistische landen hebben daarom met uiteenlopend enthousiasme hun begrotingen in evenwicht gebracht, subsidies vermindert, buitenlandse investeerders verwelkomd en importbeperkingen afgeschaft.

Hun inspanningen werden beloond met een bittere teleurstelling.
De laatste vijf jaar van de 20e eeuw zijn van Rusland tot Venezuela een tijd van economische malaise, dalende inkomens, angst en bitterheid geweest; van 'hongerlijden, onlusten en plunderingen' in de scherpe bewoordingen van de Maleisische premier Mahatir MohamaD. In een recent hoofdredactioneel commentaar in de New York Times stond: 'In een groot deel van de wereld is de markt, die in het Westen na de overwinning in de Koude Oorlog de hemel werd in geprezen, een wrede plaats gebleken die tot behoedzaamheid ten aanzien van het kapitalisme en tot gevaar van instabiliteit heeft geleiD.' Een kapitalisme dat alleen in het Westen triomfeert, kan een recept zijn voor een economische en politieke ramp.

Amerikanen genieten zowel van vrede als van welvaart en kunnen daardoor al te makkelijk de onrust elders negeren.
Hoe kan het kapitalisme in moeilijkheden verkeren als de Dow-Jones-index hoger klimt dan Sir Edmund Hillary? Amerikanen kijken naar andere landen en zien vooruitgang, ook al is die langzaam en ongelijk verdeelD. Je kunt toch in Moskou een Big Mac eten, een Hollywood-film huren in Shanghai en het Internet opgaan in Caracas?

Maar zelfs in de Verenigde Staten kunnen de voorboden niet helemaal genegeerd worden.
De Amerikanen zien dat Colombia balanceert op het randje van een grootschalige burgeroorlog tussen drugssmokkelende guerrillastrijders en repressieve militairen; ze zein een hardnekkige opstand in het zuiden van Mexico; en ze zein een belangrijk deel van de geforceerde economische groei in Azië in corruptie en chaos verdwijnen.
En het meest verontrustende signaal: in de voormalige communistische landen vindt men het kapitalisme te kort schieten en staan de mensen die bij de oude regimes hoorden weer klaar om de macht over te nemen.
Sommige Amerikanen zien ook in dat de al tien jaar durende economische groei voor een deel veroorzaakt wordt door de onzekerheid in de rest van de wereld, die ertoe leidt dat Amerikaanse aandelen en obligaties een veilige haven vormen voor internationaal gelD.

In de zakengemeenschap van het Westen groeit de bezorgdheid dat het falen van veel landen om het kapitalisme te laten functioneren uiteindelijk ook de rijke economieën tot een recessie zal brengen.
Zoals miljoenen investeerders pijnlijk hebben geleerd door het verdampen van hun fondsen in opkomende markten, is globalisering tweerichtingsverkeer: zoals landen in de Derde Wereld en het voormalige communistische blok zich niet kunnen onttrekken aan de invloed van het Westen, zo kan het Westen zich niet van die landen losmaken.
Binnen de rijke landen neemt ook de oppositie tegen het kapitalisme toe.
De rellen in Seattle tijdens de bijeenkomt van de Wereldhandekoranisatie in december 1999 en een paar maanden later bij de bijeenkomst van de Wereldbank in Washington gaven blijk van de woede die de groei van het kapitalisme oproept, ongeacht de uiteenlopende motieven voor die woede.
Velen brengen de waarschuwingen van de economisch historicus Karl Polanyi in herinnering dat vrije markten in botsing kunnen komen met de maatschappij en tot fascisme kunnen leiden.
Japan worstelt met zijn langdurigste crisis sinds de depressie van de javen '30 van de 20e eeuw.
De kiezers in West-Europa stemmen op politici die een 'derde weg' beloven, waarin geen plaats is voor de L'horreur économique, zoals dat in een Franse bestseller werd gestelD.

Deze gefluisterde waarschuwingen, hoe verontrustend ze ook zijn, hebben Amerikaanse en Europese leiders er alleen maar toe aangezet om dezelfde oude boodschap tegen de rest van de wereld te herhalen: stabiliseer uw munteenheid, houd vol, negeer de voedselrellen en wacht geduldig tot de buitenlandse investeerders terugkomen.

Buitenlandse investeringen zijn uiteraard heel goeD. Hoe meer hoe beter.
Een stabiele munteenheid is natuurlijk ook goed, net zoals vrijehandel, transparante bankierspraktijken, het privatiseren van staatsbedrijven en elke ander medicijn uit de westerse apotheek.
Maar we vergeten voortdurend dat het wereldwijde kapitalisme al eerder is beproefD. In Latijns-Amerika bijvoorbeeld heeft men ten minste vier keer sinds de onafhankelijkheid van Spanje in de jaren '20 van de 19e eeuw geprobeerd door middel van hervormingen een kapitalistisch systeem te creëren.
Elke keer kwam men na de aanvankelijke euforie terug van een politiek van kapitalisme en vrijemarkteconomie.
Deze medicijnen zijn duidelijk niet voldoende.
Ze missen hun doel zelfs zo volkomen dat ze bijna irrelevant zijn.

Als de falen, vraagt het Westen zich meestal niet af of de methoden wel deugen, maar geeft men de schuld aan de mensen uit de Derde Wereld, die te weinig ondernemingszin zouden hebben en te weinig marktgericht zouden denken.
Als welvaart niet hun diet wordt, ondanks alle uitstekende adviezen, komt dat omdat er iets met ze mis is: ze hebben de protestantse Reformatie niet meegemaakt of ze zijn verlamd door de verwoestende erfenis van koloniaal Europa of hun IQ is te laag.
Maar het idee dat het succes van zulke uiteenlopende regio's als Japan, Zwitserland en Californië uit de cultuur voortkomt en dat de cultuur ook de verklaring is voor de relatieve armoede in al even uiteenlopende regio's als China, Estland en Baja California, is niet alleen onmenselijk, maar ook niet erg overtuigenD. De ongelijkheid in welvaart tussen het Westen en de rest van de wereld is veel te groot om door cultuur alleen verklaard te kunnen worden.
De meeste mensen willen graag de vruchten van het kapitalisme plukken, zozeer zelfs dat velen, van de kinderen van Sanchez tot de zoon van Chroesjtsjov, naar het Westen trekken.

De steden in de Derde Wereld en de voormalige communistische landen zitten vol ondernemers.
Het is onmogelijk om over een markt in het Midden-Oosten te lopen, naar een dorp in Latijns-Amerika te gaan of in een taxi in Moskou te stappen, zonder iemand tegen te komen die een deal met je wil sluiten.
De inwoners van die landen hebben talent, enthousiasme en een verbazingwekkend vermogen om uit vrijwel niets winst te halen.
Ze kunnen moderne technologie begrijpen en gebruiken.
Als dat niet zo was, zouden Amerikaanse bedrijven niet zo hun best doen om het illegaal gebruik van hun patenten in het buitenland aan banden te leggen en zou de Amerikaanse overheid zich niet zo inspannen om moderne wapentechnologie uit de handen van ontwikkelingslanden te houden.
De markt is een oeroude en universele traditie: Christus joeg tweeduizend jaar geleden de handelaren uit de tempel en Mexicanen brachten hun producten lang voordat Columbus Amerika bereikte al naar de markt.

Maar als mensen in landen die overschakelen op het kapitalisme, geen meelijwekkende bedelaars zijn, niet hopeloos vastzitten in duistere gewoonten en niet de onkritische gevangenen van een disfunctionele cultuur zijn, waarom brengt het kapitalisme dan niet dezelfde welvaart die het in het Westen heeft gebracht? Waarom bloeit het kapitalisme alleen in het Westen, alsof het onder een glazen stolp zit?

 HET MYSTERIE VAN HET KAPITAAL

In dit boek wil ik aantonen dat het grootste struikelblok voor de rest van de wereld om van het kapitalisme te profiteren gelegen is in het onvermogen om kapitaal te produceren.
Kapitaal verhoogt de arbeidproductiviteit en schept de welvaart van landen.
Kapitaal is het levensbloed van het kapitalistische systeem, het fundament van de vooruitgang en het enige wat de arme landen in de wereld zelf niet lijken te kunnen voortbrengen, hoe enthousiast de bevolking zich ook bezighoudt met de andere activiteiten die een kapitalistische economie karakteriseren.

Ik zal ook met behulp van feiten en cijfers —die ons onderzoeksteam huizenblok voor huizenblok en boerderij voor boerderij in Azië, Afrika, het Midden-Oosten en Latijns-Amerika hebben verzameld— aantonen dat de meeste armen al over het bezit beschikken om van het kapitalisme een succes te maken.
Zelfs in de armste landen sparen de armen.
De waarde van de spaargelden van de armen is enorm: 40 maal zo veel als alle buitenlandse hulp die over de hele wereld sinds 1945 is gegeven.
In Egypte bijvoorbeeld hebben de armen een som bijeen gespaard die 55 maal zo groot is als de som van alle bekende directe buitenlandse investeringen in dat land, inclusief het geld voor het Suezkanaal en de Aswandam.
In Haïti, het armste land van Latijns-Amerika, is het totale bezit van de armen ruim 150 keer zoveel waard als alle buitenlandse investeringen die sinds de onafhankelijkheid in 1804 in Haïti zijn gedaan.
Als de Verenigde Staten hun budget voor ontwikkelingshulp op het door de Verenigde Naties aanbevolen niveau zouden brengen —0,7% van het nationale inkomen— zou het rijkste land op aarde meer dan 150 jaar nodig hebben om evenveel geld naar de armen over te maken dan die armen nu al bezitten.

Maar de rijkdommen die ze bezitten hebben een onvolkomen vorm: huizen zijn gebouwd op grond waarvan de eigendomsrechten niet goed zijn vastgelegd, bedrijfjes zijn niet wettelijk geregistreerd en de aansprakelijkheid is niet geregeld, industrieën zitten op plaatsen waar financiers en investeerders ze niet kunnen zien.
Omdat de rechten op deze bezittingen niet duidelijk zijn vastgelegd, kunnen ze niet zo maar in kapitaal worden omgezet, niet worden verhandeld buiten de plaatselijk kring van mensen die elkaar kennen en vertrouwen, niet als onderpand voor een lening dienen of als gerbruikt werden als investering.

In het Westen daarentegen is ieder perceel grond, elk gebouw, alle apparatuur en elke inboedel omschreven in een eigendomsakte die een zichtbaar teken is van een verborgen proces dat al deze bezittingen met de rest van de economie verbindt.
Door dit proces van beschrijven kan bezit een onzichtbaar, parallel leven leiden naast het materiële bestaan.
Bezit kan als onderpand voor krediet dienen.
In de Verenigde Staten is een hypotheek op het eigen huis van de ondernemer de belangrijkste financieringsbron voor nieuwe ondernemingen.
Dit bezit legt meteen ook een verbinding met het kredietverleden van de eigenaar, is een zeker adres voor het innen van schulden en belastingen en vormt de basis voor het angaan van leningen (zoals hypothecaire obligaties) die weer doorverkocht kunnen worden.
Het Westen brengt door dit proces bezit tot leven, en genereert daardoor kapitaal.

Ontwikkelingslanden en postcommunistische landen hebben deze parallelle papieren wereld van beschrijvingen niet.
Daardoor zijn die landen ondergekapitaliseerd, net zoals een bedrijf ondergekapitaliseerd is als het minder aandelen uitgeeft dan er op grond van inkomsten en bedrijfsmiddelen mogelijk is.
De ondernemingen van de armen zijn vergelijkbaar met bedrijven die geen aandelen en obligaties kunnen uitgeven om nieuwe investeringen en financiering binnen te halen.
Zonder beschrijving op papier is hun bezit dood kapitaal.

De inwoners van de arme landen —viervijfde van de mensheid— bezitten dingen.
Maar ze hebben geen toegang tot het proces dat hun bezit beschrijft en er kapitaal van kan maken.
Ze hebben huizen, maar geen eigendomspapieren; oogsten maar geen akten; ondernemingen, maar geen statuten.
Omdat ze geen toegang hebben tot deze essentiële beschrijving op papier, slagen deze mensen die elke andere westerse uitvinding hebben overgenomen, van paperclip tot kerncentrale, er niet in voldoende kapitaal bijeen te brengen om het kapitalisme thuis te laten werken.

Dat is het mysterie van het kapitaal.
Om het mysterie op te lossen, is het noodzakelijk te begrijpen dat westerlingen kapitaal uit bezit halen door het op papier te beschrijven.
Een van de grootste uitdagingen voor de menselijke geest is om zaken die we niet kunnen zien, maar waarvan we weten dat ze bestaan, te begrijpen en te gebruiken.
Niet alles wat echt en nuttig is, is ook voelbaar en zichtbaar.
De tijd bijvoorbeeld bestaat, maar hij kan alleen efficiënt gebruikt worden als hij in de vorm van een klok en een kalender wordt beschreven.
De mens heeft altijd systemen ven beschrijven bedacht —schrift, muzieknotatie, boekhouden— om met de geest te kunnen begrijpen wat de handen niet kunnen aanraken.
De grote kapitalisten, van de uitvinders van geïntegreerde eigendomstitels en aandelen tot Michael Milken, hebben op dezelfde manier kapitaal gezien in zaken waarin anderen niets konden ontdekken, ze bedachten nieuwe manieren om het onzichtbare potentieel zichtbaar te maken, dat in de spullen zit die we verzamelen.

Op dit moment bent u omringd door straling waarmee televisiebeelden uit de Oekraïne, China en Brazilië worden uitgezonden, maar u ziet er niets van.
Op dezelfde manier bent u omringd door bezit waar onzichtbaar kapitaal in zit.
Net zoals de straling van de Oekraïense televisie veel te zwak is om direct gevoeld te kunnen worden, maar wel met behulp van een televisie gedecodeerd en zichtbaar kan worden gemaakt, zo kan kapitaal uit bezit worden gehaald en gebruikt.
Maar alleen het Westen beschikt over het conversieproces dat nodig is om het onzichtbare zichtbaar te maken.
En deze ongelijkheid verklaart waarom de westerse landen kapitaal kunnen scheppen en ontwikkelingslanden en voormalige communistische landen niet.
Het ontbreken van dit proces in deze landen, waar viervijfde van de mensheid woont, is niet het gevolg van een of andere westerse, monopolistische samenzwering.
Westerlingen nemen het mechanisme als zo vanzelfsprekend aan, dat ze zich er niet bewust van zijn dat het bestaat.
Hoe groot het ook is, niemand ziet het, zelfs niet de Amerikanen, Europeanen en Japanners die al hun welvaart danken aan hun vermogen er gebruik van te maken.
Het is een impliciete juridische infrastructuur die diep verborgen ligt in eigendomssystemen —en eigendomsrechten vormen slechts het puntje van de ijsberg.
De rest van de ijsberg bestaat uit een complex door mensen geschapen proces waarmee men bezit en arbeid in kapitaal kan omzetten.
Dit proces is niet overgenomen van een blauwdruk en wordt niet in een glanzende brochure beschreven.
De oorsprong is onkebend en de betekenis ligt verborgen in het economische onbewuste van de kapitalistische landen van het Westen.

Hoe kan iets dat zo belangrijk is over het hoofd worden gezien? Het is niet ongewoon dat we weten hoe iets gedaan moet worden zonder dat we weten waarom het zo werkt.
Zeelui gebruikten het magnetische kompas lang voordat er een bevredigende theorie van het magnetisme werd ontwikkelD. Fokkers hadden al praktische kennis van genetica voordat Mendel de genetische principes opstelde.
Begrijpen mensen werkelijk waar het kapitaal vandaan komt, ook al bloeit het Westen door de ruime beschikbaarheid ervan? Als men het niet begrijpt, bestaat er altijd het risico dat het Westen deze krachtbren in gevaar brengt.
Duidelijkheid over de bron van het kapitaal zal het Westen helpen zichzelf en de rest van de wereld te beschermen op het moment dat de welvaart van nu omslaat in een crisis die, zeker zal komen —want crises komen altijD. Op dat moment zal de vraag gesteld worden die steeds klinkt tijdens een internationale crisis: wie moet betalen er voor het oplossen van de problemen?

Tot nog toe hebben de westerse landen hun systeem voor het creëren van kapitaal voor vanzelfsprekend aangenomen en de geschiedenis ervan ongedocumenteerd gelaten.
Deze geschiedenis moet blootgelegd worden.
Dit boek is een poging om de bron van het kapitaal opnieuw te onderzoeken om zo te ontdekken hoe het economische falen van de arme landen voorkomen kan worden.
Dat falen heeft niets te maken met culturele of genetische gebreken.
Wie ziet er tenslotte 'culturele' overeenkomsten tussen Zuid-Amerikanen en Russen? Niettemin hebben beide streken in de afgelopen tien jaar, toen men begon met het opbouwen van een kapitalisme zonder kapitaal, met vergelijkbare politieke, sociale en economische problemen te maken gekregen: grote ongelijkheid, zwarte economieën, alomtegenwoordige maffia, politieke instabiliteit, kapitaalvlucht, minachting voor de wet.
Deze problemen komen niet voort uit de kloosters van de orthodoxe Kerk of de paden van de Inca's.

Het is ook niet noodzakelijk een postcommunistisch land of ontwikkelingsland te zijn om onder deze problemen te lijden.
Hetzelfde deed zich voor in de Verenigde Staten in 1783, toen president George Washington klaagde over 'bandieten...bezig met het afromen van de melk van het land ten koste van velen.
' Deze 'bandieten' waren 'krakers' en kleine, illegaal opererende zakenlieden die land bezetten dat niet van hen was.
De volgende honderd jaar vochten de landbezetters voor wettelijke rechten op hun land en mijnwerkers zetten zich in voor hun claims, want eigendomswetten verschilden van stad tot stad en van kamp tot kamp.
Het handhaven van eigendomsrechten leidde tot zo veel sociale onrust en tegenstellingen in de jonge republiek, dat de hoogste rechter van de Amerikaanse Hooggerechtshof, Joseph Story, zich in 1820 afvroeg of de advocaten er ooit uit zouden komen.

Klinken landbezetters, bandieten en minachting voor de wet u bekend in de oren? Amerikanen en Europeanen zeggen nu tegen de rest van de wereld: 'Jullie moeten meer zijn zoals wi J.' In feite lijkt de rest van de wereld erg op de Verenigde Staten van een eeuw geleden.
Noord-Amerikanen lijken vergeten te zijn dat ook zij ooit een ontwikkelingsland waren.
Westerse politici stonden ooit voor dezelfde ingrijpende problemen waarmee de leiders van ontwikkelingslanden en ex-communistische landen vandaag worden geconfronteerD. Maar hun opvolgers zijn het contact kwijtgeraakt met de tijd waarin de pioniers die het Amerikaanse westen openlegden te weinig kapitaal hadden omdat ze zelden de eigendomsrechten bezaten van het land waarop ze zich vestigden en van de goederen die ze hadden; waarin Adam Smith zijn inkopen op de zwarte markt deed en Engelse straatjongetjes de muntjes opvisten die lachende toeristen op de modderige oevers van de Theems gooiden; waarin Colberts technocraten 16.
000 kleine ondernemers executeerden omdat ze de Franse industriële wetten haddeno overtreden door het vervaardigen en importeren van katoenen stoffen.

Dat verleden is voor veel landen het heden.
De westerse landen hebben de armen met zo veel succes in hun economieën geïntegreerd, dat ze vergeten zijn hoe ze dat gedaan hebben, hoe het scheppen van kapitaal begon in de tijd dat er, zoals de Amerikaanse historicus Gordon Wood schreef, 'iets ingrijpends plaatsvond in de maatschappij en de cultuur waardoor de aspiraties en de energie van de gewone mensen vrijkwamen op een schaal die nooit eerder vertoond was in de Amerikaanse geschiedenis.
'1 Het 'iets ingrijpends' in Amerika en Europa was het opstellen van een formele eigendomswet en het uitvinden van het conversieproces waarmee kapitaal gecreëerd kan worden en dat in die wet besloten ligt.

Dat was het moment waarop het Westen de beslissende stap naar een succesvol kapitalisme zette —het hield op een privé-club te zijn; George Washingtons gevreesde 'bandieten' veranderden in de geliefde pioniers die de Amerikanen nu in hen zien.

De paradox is even helder als verwarrend: kapitaal, de essentiële component van de westerse economische vooruitgang, is de component die de minste aandacht heeft gekregen.
Door verwaarlozing is het in mysteries gehuld —in vijf mysteries:

HET MYSTERIE VAN DE ONTBREKENDE INFORMATIE

Liefdadigheidsinstellingen hebben zo gehamerd op de ellende en hulpeloosheid van de armen op deze wereld dat niemand ooit hun vermogen tot het vergaren van bezit heeft uitgezocht.
In de afgelopen vijf jaar hebben wij, 100 collega's uit zes verschillende landen en ik, onze boeken dichtgeslagen en onze ogen geopend —we zijn in vier continenten de straat opgegaan om te tellen hoeveel de armen van de maatschappij hebben gespaarD. De som bleek enorm.
Maar bijna al dat bezit is dood kapitaal.

HET MYSTERIE VAN HET KAPITAAL

Dit is het sleutelmysterie en de kernvraag van dit boek.
Kapitaal is een onderwerp dat denkers al drie eeuwen fascineert: Marx zei dat men verder dan de fysica moest kijken om de 'kip die de gouden eieren legt' aan te raken; Adam Smith meende dat men 'een soort weg door de lucht' moest aanleggen om bij diezelfde kip te komen.
Maar niemand heeft ons verteld waar die kip zich verstopt.
Wat is kapitaal, hoe wordt het voortgebracht en hoe is het aan geld gerelateerd?

HET MYSTERIE VAN POLITIEK BEWUSTZIJN

Als de armen van deze wereld zo veel dood kapitaal bezitten, waarom proberen de regeringen dan geen toegang te krijgen tot deze potentiële rijkdom? Eenvoudigweg omdat de bewijzen die ze daarvoor nodig hebben pas in de afgelopen veertig jaar beschikbaar zijn gekomen, toen miljarden mensen over de hele wereld hun leven dat op kleine schaal was georganiseerd, hebben ingeruild voor een leven dat op grote schaal is georganiseerD. De migratie naar de steden heeft in korte tijd in de arme landen een arbeidsverdeling opgeleverd en een enorme industriële/commerciële revolutie op gang gebracht —een revolutie die ongelooflijk genoeg vrijwel totaal genegeerd is.

DE ONTBREKENDE LES UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE VS

Wat er in de ontwikkelingslanden en de postcommunistische landen gebeurt, heeft eerder ook in Europa en Noord-Amerika plaatsgevonden.
Helaas zijn we zo gebiologeerd door het falen van zo veel landen om de overgang naar het kapitalisme te maken, dat we zijn vergeten hoe de succesvolle kapitalistische landen het gedaan hebben.
Ik heb jarenlang technocraten en politici in ontwikkelde landen, van Alaska tot Tokio, bezocht, maar ze hadden geen antwoorden.
Het was een mysterie.
Uiteindelijk vond ik het antwoord in hun geschiedenisboeken en het meest relevante voorbeeld vormt de geschiedenis van de VS.

HET MYSTERIE VAN FALENDE WETGEVING: WAAROM EIGENDOMSWETTEN BUITEN HET WESTEN NIET WERKEN

Talloze landen hebben sinds de 19e eeuw de wetten van het Westen overgenomen om hun burgers het wettelijke raamwerk te bieden voor het generen van rijkdom.
Ook nu nog nemen landen de westerse wetgeving over, terwijl die duidelijk niet werkt.
De meeste burgers kunnen nog steeds geen gebruikmaken van de wet om hun spaargeld in kapitaal om te zetten.
Waarom dat zo is en wat er gedaan moet worden om de wetgeving te laten werken, is nog steeds een mysterie.

De oplossing voor elk mysterie wordt in een afzonderlijk hoofdstuk van dit boek uitgewerkt.

De tijd is rijp om het probleem op te lossen waarom het kapitalisme zo'n succes is in het Westen en vrijwel overal elders faalt.
Omdat bijna alle mogelijke alternatieven voor het kapitalisme nu zijn verdampt, bevinden we ons in een positie waarin we het kapitaal onbevooroordeeld en nauwgezet kunnen bestuderen.

De systeemtheorie van Wallerstein.

De ontwikkeling van het handelskapitalisme en de oligarchisering.
Economische stagnatie in de 18e eeuw

Ik ga hier verder kort de ontwikkelingen naar voren brengen zoals die geanalyseerd worden door de systeemtheoretici als Immanuel Wallerstein.
In zijn model krijgen de vorming van de natiestaten na 1500 en de opkomst van het handelskapitalisme een prominente rol.
(1)

In de 17e en 18e eeuw is het grote verschil met de voorgaande fase van de peasant society, dat zich in deze periode, gepaard gaande met vele oorlogen en periodieke instortingen, de staats-en natievorming voltrok waardoor in de loop van de 18e eeuw in Europa enkele sterke natiestaten naar voren kwamen zoals Engeland en Frankrijk die de dragers werden van de verdere verspreiding van wat men later de kapitalistische productie is gaan noemen.
Max Weber analyseerde het ontstaan van het kapitalisme in haar Europese vorm als het ontstaan van een productiesysteem dat een rationeel doelgericht karakter droeg en dat zich onderscheidde van de stelsels die eerder bestonden en die gebaseerd waren op buit, ambtsmisbruik, woeker, speculatie of regelrechte onteigening, zoals in het Helleense statenstelsel het geval zou zijn geweest.
In haar rationele doelgerichtheid onderscheidt het kapitalisme zich ook van de hiervoor genoemde fase, die van de peasant maatschappij, waarin de traditie een belangrijke rol speelt en waarin de doelrationaliteit weinig voorkomt.

Wat betreft de relatie tussen kapitalisme en staatsvorming kan worden gesteld, dat het ontstaan van de staten in de vijftiende eeuw het einde betekende van de zelfstandige handelssteden zoals die in de peasant-samenlevingen bestonden.
De vorming en handhaving van staten was nauw verbonden met de ‘accumulatie’ van kapitaal.
Vanaf het begin van de vorming van natie-staten werd de dictatoriale politieke macht gebruikt om de boeren te onteigenen en grote gebieden te ontvolken waardoor een landloos proletariaat ging ontstaan en waarbij in toenemende mate bijvoorbeeld in Engeland de landbouw op kapitalistische grondslag werd gewijzigd en een landloos proletariaat ontstonD. De macht en het kapitaal ging zich steeds meer concentreren in de handen van een minderheiD. Wallerstein legt in zijn boeken uit hoe de verhouding tussen staat en kapitalisme verder in elkaar zit.

Vraagstukken daarbij zijn hoe die vorming van staten zich verhoudt tot de ontwikkeling van dit kapitalisme en of we in de Hollandse expansie in de 17e eeuw een nieuwe fase van sociale, culturele en economische ontwikkeling moeten zien die voorafgaat aan de industriele revolutie.
Er zijn ook discussies over de invloed van de productie van energie (veenafgravingen) of de handel naar verder verwijderde gebieden.

Hoe zit deze samenleving nu verder in elkaar?

De systeemtheoretici sluiten aan bij de analyses van Fernand Braudel.
(2) Vaak wordt gedacht dat kapitalisme en marktwerking hetzelfde zijn.
Braudel verwerpt deze stelling.
Voor hem is het kapitalisme juist een systeem van de 'anti-markt'.
Hij is van mening dat er drie niveau’s van economische bedrijvigheid bestaan.
Het basisniveau van het menselijk bestaan, het dagelijks leven, omvat de meest elementaire vormen van economische activiteiten waarmee mensen in hun behoeften voorzien.
Daarboven ligt het niveau van de vooral lokale markt, een wereld die voor de deelnemers min of meer transparant is en een dagelijkse realiteit is, een wereld waarin de winsten klein zijn.
Op het hoogste niveau bestaat het kapitalisme, een zone van economische concentratie, van grote winsten, als gevolg van een sterke mate van monopolievorming die zelf weer de uitkomst is van enerzijds politieke machtsvorming en anderzijds van het vermogen van de deelnemers aan het spel om schakels in de productieketens te beheersen (3) Je zou kunnen zeggen dat de markten op het tweede niveau, met haar onderlinge concurrentie en lage winstmarges op een hoger niveau worden gebruikt om excessieve winsten te maken in een monopoliesituatie.
Een organisatorische vorm die dit principe aanneemt is in de moderne tijd de ontwikkeling van allerlei franchise en uitbestedingssystemen in de productie waarbij het kernbedrijf maar ook het financierskapitaal dat geld leent aan

juridisch zelfstandige onderaannemers die een groot deel van hun omzet moeten afdragen of die hoge rentes moeten betalen op hun geleende kapitaal en die met andere kleinere bedrijven in een moordende concurrentie verwikkeld zijn om een deel van de markt.
Ook kan het zijn, zoals in de 17e eeuw het geval was met de Verenigde Oostindische Compagnie, dat er een monopoliepositie ontstaat in de handel tussen ver van elkaar verwijderde gebieden, zodat het verschil in prijs van een product tussen de locatie waar het gemaakt wordt en de locatie waar het verkocht wordt groot kan zijn.
Wallerstein spreekt bij de wereldhandel van een wereldsysteem.
Het wereldsysteem dat in de zestiende eeuw ontstaat wordt gekenmerkt door de dominantie van de kapitalistische productiewijze, als een productiewijze waarin het maken van winst, de centrale doelstelling is.
De ontwikkeling van het kapitalisme kan onder andere beschreven worden in termen van de opmars in de afgelopen vijfhonderd jaar van de wereldeconomie ten koste van lokale economien.
‘Mondialisering ‘is dan een proces dat al eeuwen plaatsvindt.
Bart Tromp noemt in een korte studie over de systeemteorie van Wallerstein een voorbeeld: de productie van een fluitschip op een Amsterdamse werf in het begin van de 17e eeuw was niet minder gemondialiseerd dan die van een hedendaagse personal computer in s’Hertogenbosch.
(4) Hiermee kom je al op een kritiek punt op deze wereldsysteemanalyse, nl dat er in de wereld in feite drie economische blokken bestaan, waartussen vrij weinig onderlinge handel is.
Buitenlandse handel maakt in de Europese Unie maar 15% uit van het Bruto Nationaal Product.
Hoe verhoudt dit zich dan tot de these, dat er van slechts een wereldsysteem sprake is??

Wallerstein zegt dat de eerste grote fase van expansie van het kapitalistisch wereldsysteem plaatsvond tussen 1450 en 1650, toen volgde een periode van stagnatie tussen 1650 en 1750 en daarna een tweede fase van expansie

Kritiekpunt op bovenstaand model kan ook zijn, dat sterk de nadruk wordt gelegd op ontwikkelingen op het gebied van de handel en in de circulatiesfeer: buiten beschouwing blijven ingrijpende veranderingen in de organisatie van de productie en hun invloed op de economische ontwikkelingen.
In de systeemtheorie is de toe-eigening van een maatschappelijk surplus door middel van de handel een zich in relatie tot de natie-staten zelfstandig verder ontwikkelende factor, waar alle andere ontwikkelingen als het ware van zijn afgeleiD. (Technologische ontwikkelingen, de verdere verbreding en uitbreiding van markten, specialisatie en differentiatie, schaalvergroting in de productie, sociale structuren, etc).
Is dat niet een te enezijdige benadering? ;

De grote oorlogen      Ferguson Nial      Europese geschiedenis

De oorspronkelijke titel van dit in 2006 verschenen boek luidt: ‘The War of the WorlD. History’s age of hatreD.’ Het boek is recent in het Nederlands vertaalD. Niall Ferguson schreef in 1999 het boek ‘Pity of War’ over de Eerste Wereldoorlog met enkele spraakmakende stellingen.

Zo stelde hij onder meer dat Duitsland in 1914 een defensieve oorlog voerde, waarvoor de echte verantwoordelijkheid lag bij het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken en dat een Duitse overwinning in die oorlog een zegen zou zijn geweest voor EuropA.

Het boek ‘De grote oorlogen’ was bedoeld als een vervolg op ‘Pity of War’ met het accent op de Tweede Wereldoorlog, maar dat is nu uitgebreid tot de gehele twintigste eeuw.
De Nederlandse subtitel ‘honderdjarige oorlog’ is enigszins verwarrenD.

Ferguson spreekt eerder over een vijftigjarige oorlog beginnend in 1904 met de Japans-Russische oorlog en eindigend in 1953 met de Koreaanse oorlog.
Ook is de verwijzing naar de beroemde sciencefiction roman van H.
G.
Wells, ‘The War of the Worlds’, uit 1898 over de invasie van de marsmannen met hun superieure wapentechnologie in de Nederlandse titel verloren gegaan.

Deel I van ‘De grote oorlogen’ getiteld ‘De grote treinramp’ handelt over de periode rond de Eerste Wereldoorlog.
De Europese wereldrijken die in dit conflict per trein naar hun ondergang reden.
Deel II handelt over het interbellum en Deel III en IV over de periode rond de Tweede Wereldoorlog.

In het nawoord getiteld ‘Het verval van het Westen’ komt de tweede helft van de twintigste eeuw aan bod, geen Derde Wereldoorlog maar oorlog in de Derde WerelD. Ferguson wijdt het extreme geweld van de twintigste eeuw aan de volgende drie verschijnselen: etnische conflicten, economische volatiliteit en wereldrijken-in-verval.

Het is geen vrolijke visie die Ferguson biedt en men hoeft het ook niet met zijn stellingen eens te zijn.
Hij heeft, gesteund door een team onderzoekers van de universiteiten van Harvard en Oxford, opnieuw een boek afgeleverd dat vaak bewondering afdwingt door de manier waarop economische, politieke en financiële elementen worden gecombineerd, dat soms irriteert door zijn hang naar provocatie, maar dat altijd boeit.
De verschijning van dit boek in de Engelse taal bracht al de nodige discussie op gang.

Zo stelde de filosoof Christophe Andrades van de universiteit van Maastricht het als volgt:‘War of the World: de conceptuele dwaling van Niall Ferguson.
Of: waarom historici het debat over de aard van de mens beter kunnen overlaten aan filosofen’ (zie hiervoor het filosofieblog) Of filosofen wel de krachten begrijpen die het grove geweld van twintigste eeuw veroorzaakten is natuurlijk een andere vraag.

In H.
G.
Wells ‘The War of the Worlds’ dreigde de beschaafde menselijke wereld vernietigd te worden door buitenaardse wezens.
Volgens Ferguson zijn zij het niet die het grootste gevaar vormen, maar is het de mensheid zelf die er voor zorgt dat we gedoemd zijn om uitgeroeid te worden.

1506      Boom Henk      Europese geschiedenis

Booms uitvoerige verdieping in het jaar 1506 lijkt op nogal toevallige wijze tot stand gekomen.
Als correspondent in Spanje werd hij in 2000 eindredacteur van een serie verhalen over de culturele, politieke en financiële relaties tussen Spanje en de Lage Landen.
Die serie stond in het teken van de herdenking van de vijfhonderdste geboortedag van Karel V.
In het voorwoord van 1506 geeft Boom aan dat het een herdenkingstentoonstelling was die hem echt de geschiedenis binnensleepte.
Op de expositie Mise-en-scène, over Karel en de verbeelding van de negentiende eeuw, viel hem Jan van Beers schilderij Keizer Karel als kind op:

Daar zit-ie dan, de kleine Karel dacht ik.
Bleekjes, ziekelijk bijna en onderuitgezakt, naast hem een hazewindhond als symbool van trouw, maar nog onwetend van zijn toekomst als keizer van een rijk waar de zon nooit onder zou gaan.
Hoe oud zou hij op dit doek zijn afgebeeld? Zes jaar? Zeven jaar? Ik begon te rekenen.
Dat was dus in 1506, mogelijk 1507 […] Ik begon te zoeken naar gebeurtenissen uit het jaar 1506.
In de schappen van de boekhandels kwam de verrassing: 1506 wordt óf in de laatste, óf in de eerste hoofdstukken beschreven van de boeken die handelen over die periode.

Tijdreizen

De periode rond 1506 vormt dus een breukvlak, de overgang van de herfstachtige Middeleeuwen naar de lente van de Renaissance.
Historici stoppen volgens Boon vaak in 1492, als Amerika wordt ontdekt, of ze beginnen juist rond 1520, met keizer Karel, Luther en de reformatie.
1506 ligt precies tussen deze jaartallen, en wordt zodoende vaak vergeten, of slechts als voorafje of nagerecht geserveerD. Zonde, meent Boom, want juist in die periode, in dat jaar, leefden personen die ieder ontwikkeld mens behoort te kennen: Columbus en Filips de Schone bliezen hun laatste adem uit, en grootheden als Machiavelli, Michelangelo, Erasmus, Leonardo da Vinci en Jeroen Bosch deden hun kunstjes.
Boom had als geïnteresseerd journalist zelf in die enerverende tijd willen leven, en schepte daarom de kroniekschrijver Hendrick Vandenzavel: deze creatie zou Boom zijn reis door de tijd laten beleven, en tegelijkertijd optreden als gids voor de geïnteresseerde lezer.

Johanna de Waanzinnige

 

Johanna de Waanzinnige

Op zijn reis door het vroeg zestiende-eeuwse Europa ontmoet Vandenzavel alle grote namen uit zijn tijd, en spreekt hij met hen over religie, kunst en politiek.
Zo is hij in juli getuige van een ontmoeting tussen Filips de Schone, hertog van Bourgondië, en zijn schoonvader Ferdinand, koning van Aragon.
De twee betwistten elkaar de macht in Castilië, dat na de dood van koningin Isabella in een vacuüm verkeerde.
Isabella had het stuk land nagelaten aan haar dochter Johanna, de vrouw van Filips, alleen was dat wel onder de voorwaarde dat het meiske geestelijk in staat moest zijn de scepter te zwaaien.
Zo niet, dan zou Johanna's vader Ferdinand er heersen.
Nu was de bijnaam Johanna de Waanzinnige niet geheel ongepast, waardoor het leek dat Filips met lege handen zou achterblijven.
Om te kunnen bepalen of Johanna in staat was gezag uit te oefenen, ontmoetten de pretendenten elkaar op neutraal terrein, nabij het onbeduidende dorpje VillafáfilA. Vandenzavel was er als vanzelfsprekend bij, alleen kreeg hij hier bij uitzondering de hoofdrolspelers niet te spreken.
Boom schetst daarentegen een mooi beeld van de spanning die in beide kampen heerste, door twee kroniekschrijvers om en om aan het woord te laten.
Zo lezen we van Filips' kroniekschrijver dat ; ;het gerucht gaat dat Ferdinand zijn dochter niet eens wil zien ; ;, terwijl zeven dagen later in het kamp van Ferdinand met teleurstelling wordt opgetekend dat de koning zijn dochter nog altijd niet heeft gezien: ; ;Er wordt gefluisterd dat de edelen, die Filips steunen, haar willen afhouden van zo'n ontmoeting.
;

Loze opmerkingen

Boom presenteert bij bovenstaand verhaal rechtstreeks een selectie ( ; ;de hoogtepunten ; ;) van bestaande bronnen, meestal echter laat hij hoofdrolspelers direct tegen Vandenzavel spreken.
De journalist Boom heeft bewust geen nieuw onderzoek gedaan; hij baseert zich volledig op de kennis die voorhanden is.
Wel is duidelijk dat hij alle verhalen die rond 1506 spelen met plezier heeft geabsorbeerd, om ze in Vandenzavels kroniek terug te kunnen laten komen.
Dat heeft geleid tot een leuke en vooral erg leesbare geschiedenisles, waarbij enige voorkennis wel gewenst is, maar met algemene kennis kom je al heel ver in 1506.
Boom let er op zijn personages helder te introduceren, en legt mogelijke moeilijkheden uit in de noten.
Dat doet hij echter zonder het geheel eenvoudig te maken; diepgaande filosofische beschouwingen kent 1506 misschien niet, maar een sterk inleidend karakter heeft het boek zeker.
Het enige grote nadeel aan het boek vinden we in de inleiding, waar Boom verscheidene vergelijkingen met onze huidige tijd trekt.
Zo lezen we: ; ;Rammelden de Turkse legers toen aan de poort van Europa, nu wil Turkije op grond van democratische principes toetreden tot de Europese Unie ; ; en: ; ;Destijds werd het gebrek aan tolerantie gekenmerkt door de brandstapels, nu zijn het dodelijke kogels en aanslagen ; ;.
Loze opmerkingen om zijn boek eeuwigheidswaarde te geven óf om de lezer te laten leren van het verleden.
Jammer, maar verder een dus leuke geschiedenisles.

De geschiedenis van Europa      Alnaes Karsten      Europese geschiedenis

De geschiedenis van Europa in de zeventiende en achttiende eeuw, onder andere aan de hand van levensverhalen van gewone mensen.

Deel twee uit 'De geschiedenis van Europa bestrijkt de periode 1600-1800.
Op dezelfde boeiende wijze beschrijft de auteur de ontwikkelingen op velerlei terrein zoals die in Europa plaatsvonden.
Voorbeelden van wederwaardigheden, door tijdgenoten beschreven en door schilders vastgelegd, vinden wij als illustraties terug in dit boek.
'Het boek bestaat uit drie delen, onderverdeeld in hoofdstukken en paragrafen.
Ruime aandacht is er voor de opkomst en invloed van de pers.
Mede door verbetering en uitbreiding van het onderwijs werden de geschriften voor een breed publiek toegankelijk.
Door de welvaart, zichtbaar in kunst en cultuur, staat de zeventiende eeuw bekend als Gouden Eeuw.
Ook de schaduwzijden van deze eeuw, zoals oorlogen, hongersnood, epidemieën en natuurrampen, die alle lagen van de bevolking troffen, worden realistisch beschreven.
Technische ontwikkelingen en uitvindingen leidden tot industrialisatie op grote schaal.
Met de beschrijving van de Franse Revolutie eindigt dit boek, dat afsluit met een bronnenoverzicht voor verdieping.

Schitterend ongeluk      Dekker Cees      Evolutie

Onderwerp: schitterend ongeluk of sporen van ontwerp-Intelligent Design  

Dit is een boek geschreven door Intelligent Designers, met kritiek op de evolutieleer.

Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?

Cees Dekker, Ronald Meester, René Van Woudenberg

Bij de inleiding van dit boek krijg ik eindelijk een inzicht in het verschil tussen creationisme en intelligent design:

Het werk van Sörensen is een creationistisch boek, God schiep alles in één keer, letterlijk zoals beschreven in Genesis.
Intelligent Design erkent de wetenschap en evolutie maar zegt dat deze in gang gezet zijn door God en verloopt volgens een vast plan.

Het eerste hoofdstuk handelt over de geschiedenis, denkbeelden rond God en later komen de filosofen aan bod die inderdaad de wetenschap, zoals de mechanica van Newton en de evolutietheorie, erkennen maar zich in allerlei bochten wringen om toch het Godsidee te blijven behouden.
Naar mijn mening doen ze daarbij allemaal dezelfde aannames:

A.)de wereld, het totale systeem is ordelijk en streeft naar orde

B.)het evolutiemechanisme is een éénrichtingspijl die streeft naar complexere en ‘hogere’ diersoorten.

Ik ben geen fysicus noch bioloog maar ik vraag mij af of deze aannames ook wetenschappelijk juist zijn, of weerlegd kunnen worden.

Vervolgens schetsen ze in het tweede hoofdstuk het verloop van de geschiedenis van het intelligent design.

Het volgende deel gaat over biologie.
Eerst schetst hij zijn bewondering over de natuur zoals over convergentie, symbiose , voortplanting, DNA en de wereld op atomaire en kosmologische schaal.
Dan begint hij over de oorsprong van het leven, dat de huidige wetenschap nog altijd geen sluitend bewijs heeft hoe alles ontstaan is; de ‘oersoep’ en de experimenten van Stanley Miller zijn maar gissingen.
Met een voorbeeld uit de kansrekening geeft de auteur aan hoe onwaarschijnlijk toevallig het beginnende leven wel moet geweest zijn, wat hij dus ook verwerpt.

Cees Dekker geeft ook een uiteenzetting dat het Darwinisme maar een ideologie is, en geeft ook zijn kritiek;

1.
Darwin zijn theorie beroept zich op kunstmatige selectie, met als oorsprong een intelligente fokker, nooit is er een nieuwe soort ontstaan.

2.
Er is enige natuurlijke selectie, maar Darwin geeft geen verklaring voor evolutie

3.
Geleidelijke evolutie vindt men niet terug in het fossiele bodemarchief.

4.
Uitleg bv.
Over het ontstaan van het oog is te simplistisch en te gek voor woorden.

Hij hekelt ook de reactie van Darwinistische wetenschappers, te weinig kritisch voor zichzelf en wetenschappers spelen het persoonlijk op de Darwin-critici.

De cel is te complex en elk onderdeel is nodig voor de werking.

Celdeling is te moeilijk om zomaar ontstaan te zijn en geeft een overzicht.

Vervolgens geeft Sjef Wintermans uitleg over God en evolutie doorheen de eeuwen, ook Lamarckisme komt aan boD. Fotosynthese moet ons overtuigen over de complexiteit van de natuur.
Vooraanstaande Intelligent Design-wetenschappers komen aan het woorD.

Richard Dawkins' theorie over zelfzuchtige genen wordt in het volgende hoofdstuk afgeschoten bv.
Hoe kan hij dat vereenzelvigen met zijn liberale ideeën?, Is niemand verantwoordelijk voor zijn daden? alsmede Dawkins gedrag en overtuigingswijze.

Gerard Bodifeé wijst aan hoe precies alle natuurkundige constanten zijn opdat de kosmologie en het leven , zoals we ze nu kennen, bestaat.
Hij maakt een onderscheid tussen het sterke en zwakke anthropische principe.
Je kan 2 denksporen volgen:

-het systeem is teleologisch, doelgericht, causaal : dit valt buiten de wetenschap.

-er zijn vele werelden, gebaseerd op de quantumfysicA.

Het hoofdstuk daaropvolgend, geeft men voorbeelden hoe precies de verhoudingen en constanten op atomaire en kosmologische schaal zijn.

Het luik van de wiskunde weerlegt Dawkins' evolutiekansmechanisme, Dawkins speelt zelf ontwerper.
Allerlei wiskundige kansrekeningsmodellen om informatie in de evolutie te beschrijven, weerlegt de auteur.
Kansmodellen voor evolutie van DNA blijkt Darwins idee niet te kunnen bewijzen.

Menswetenschappelijk wordt het Darwinisme weerlegd D.m.
v.
het begrip 'altruisme', waarbij een verwijzing wordt gegeven naar het Christendom.
Wilsons theorie over sociobiologie en evolutionaire ethiek wordt te simplistisch bevonden en D.m.
v.
weer het altruisme ( de verklaringen van de Darwinisten : ˜gericht op verwanten,wederkerig altruisme en seksuele selectie en sociale status) afgebroken.
Ethiek is geen onderdeel van de biologie.

De menselijke geest is niet-materieel, dus niet ge-evolueerd want:

A.) de mens heeft intenties

B.) de mens vraagt om fundamentele rechten (wat niet evolutionair te verklaren is)

C.) het wiskundige waarheidsoordeel is niet-algoritmisch (anders gezegd: ons waarheidsgevoel is niet wiskundig te bepalen )

D.) de menselijke taalbeheersing , darwinistisch niet te bepalen

Als afsluiter geven de auteurs nog hun filosofische visie.

René Van Woudenberg stelt dat een voorwerp of proces is ontworpen als:

1.
) het tegenstroom vertoont ( de natuur neemt niet de vrije hand)

2.
) welbewust is voortgebracht

3.
) welbepaald is ( het heeft een bepaald patroon)

De volgende auteur weerlegt de kritiek op het intelligent design:

- ID is te religieus om wetenschappelijk te zijn ; hij distantieert zich van creationisme

- ID is te ideologisch ; is niet akkoord met Amerika, ook evolutionisten zijn ideologisch

- ID-argumenten zijn te buitenissig ; hij zegt dat ze volgens Kuhn een nieuw paradigma zijn, er zijn volgens hem anomalieën in de evolutietheorie ( enkel binnenwereldlijks methodologisch naturalisme toegepast )

Complexiteit en specificiteit liggen ten grondslag van een ontwerp ( Dembski ).

Intelligent Design-argumenten zijn gatargumenten, argumenten voor de conclusie dat er geen natuurlijke verklaring kan gevonden worden, wat een stimulans voor de wetenschap is.

 

 Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie

Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? is een bundel van 21 opstellen over 'Intelligent Ontwerp' , een uitgeverij gespecialiseerd in spiritualiteit & religie.
De hoofdstukken zijn geschreven door 4 biologen, 3 astronomen, 3 natuurkundigen, 1 wiskundige, 2 filosofen, 1 theoloog en 1 historicus.
Ze zijn het niet met elkaar eens.
Beweert de ene auteur met stelligheid dat Ontwerp wetenschappelijk bewezen is, met evenveel stelligheid claimt een andere auteur dat het ontwerp argument niet deugt.

 

Moderne Christenen praten niet meer over Adam en Eva, maar over 'onherleidbare complexiteit' en 'gespecificeerde complexe informatie'.
Dit klinkt erg wetenschappelijk en dat is ook de bedoeling.
Ze hebben een diepe afkeer van toeval.
En voor zover ze evolutie accepteren, proberen ze er doelgerichtheid in te ontdekken.
Dit blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop Cees Dekker convergenties in de evolutie behandelt.
Hij stelt dat convergenties onverwacht zijn vanuit Darwinistisch perspectief  in navolging van de christelijk palaeontoloog Conway Morris .
Hij zegt niet dat convergenties Darwinisme weerleggen.
Verder claimt hij dat er niet zo veel convergenties te verwachten zijn als het toeval allesbepalend zou zijn .
Maar hij geeft geen maximum aantal toegestane convergenties, dus kan hij ook niet beweren dat het er teveel zijn.
Tenslotte schrijft hij dat 'convergenties duiden op een doelgerichtheid van de evolutie' ).
Een doelgerichtheid? Wat is dat doel dan? Of zijn er meerdere doelen? Zonder omschrijving van dat doel is dit een betekenisloze bewering.
Hoewel het lijkt alsof mensen als Dekker evolutie accepteren, is het zeker geen evolutie in de betekenis zoals biologen het gebruiken.
Evolutie kent geen doelen en al helemaal geen lange termijn doelen.
Het hele idee dat er doelen in de natuur zijn te ontwaren is al lang door wetenschappers verlaten.
De levenloze natuur wordt vanaf de 17e eeuw in causale termen beschreven en het teleologische wereldbeeld verliest daarmee aan invloed .
De biologische wetenschappen hebben dit voorbeeld gevolgD.

Het lijkt dat Dekker zich uitsluitend baseert op wetenschappelijk onderzoek.
Maar zou het toeval zijn dat calvinisten van de generatie van Abraham Kuyper al bezwaar maakten tegen Darwins voorstelling van de evolutie als doelloos proces?

Eén van de mooiste uitspraken van Dekker vind ik: 'In die discussies heeft Behes stelling naar mijn oordeel goed standgehouden' (p.
129) zonder enige verdere uitleg, terwijl hij toch een heel boek tot zijn beschikking haD. Helaas verwijst Dekker daarbij naar een niet meer bestaande internet paginA. Het blijkt dat die pagina terecht is gekomen op de homepagina van Behe onder het kopje ; ;Responses to Critics ; ;.
Het meest recente antwoord is van 2001.
Kennelijk heeft Behe de laatste 4 jaar niet meer gereageerd op zijn critici.
Het boek Why Intelligent Design Fails (2004) dat boordevol staat met wetenschappelijke kritiek op Behe is zelfs helemaal niet te vinden op de site ; ;Access Research Network ; ;.
Het was al bekend dat Behe overtuigd was van zijn eigen gelijk.
Nu voegt Dekker daar aan toe dat hij het met Behe eens is.
Is dat de toegevoegde waarde van de Intelligent Ontwerp beweging in Nederland?

In hoofdstuk 2, De terugkeer van ontwerp in de wetenschap, noemt Dekker onder het kopje -Een blijvende stroom van critici - de bioloog Lynn Margulis.
Margulis' symbiosis theorie is nu een geaccepteerde theorie in de biologie en is terug te vinden in de evolutie handboeken.
Wat Dekker er niet bij vertelt is dat symbiosis het samenvoegen van twee genomen is, die zelf niet ontstaan zijn door symbiosis (dat zou een oneindige regressie opleveren).
Deze genomen zijn ontstaan op de traditionele manier: mutatie en selectie.
Margulis' claim dat symbiosis een nieuw algemeen mechanisme is voor soortvorming kan alleen al daardoor niet waar zijn (2).
Evenmin vertelt Dekker dat Margulis het creationisme verwerpt (2).
Er is nog meer dat Dekker zijn lezers niet vertelt.
In hoofdstuk 2 noemt Dekker Michael Denton's eerste boek Evolution, a theory in crisis.
In hoofdstuk 4 noemt hij Denton's tweede boek Nature's Destiny.
In zijn eerste boek concludeerde Denton dat Darwinisme faalt als wetenschappelijke theorie, schrijft Dekker.
Dekker vertelt echter zijn lezerspubliek niet dat Denton in zijn tweede boek de meeste van zijn problemen met het Darwinisme heeft genegeerd en, nog erger, impliciet heeft verworpen, omdat ze hem in de weg zaten bij zijn nieuwe boek.
Denton heeft nooit de intellectuele moed gehad zich publiekelijk van zijn eerste boek te distantiëren of überhaupt aan te geven welke delen hij nu verwerpt.
Het is dus geen eerlijke voorlichting om dit alles weg te laten.

    De titel van hoofdstuk 2 suggereert de terugkeer van ontwerp in de wetenschap.
Ontwerp is niet teruggekeerd in de wetenschap, omdat het nooit in een wetenschappelijk tijdschrift is gepubliceerD. Dat kan ook niet, want er bestaat nog geen ontwerp theorie (11).

    Dekker schreef ook een hoofdstuk over Het mysterie van de oorsprong van het leven.
Dat bestaat voor 99% uit kritiek en pessimisme.
Hij weet dat volgens Michael Denton (1998) het ontstaan van het leven onvermijdelijk is, maar hij ziet niet de tegenstelling met zijn eigen pessimisme over de mogelijkheid het ontstaan van het leven te verklaren.
Uiteindelijk geeft hij in een halve paragraaf een hint wat zijn oplossing is: er wordt 'externe informatie toegevoegd'! Méér wordt er niet onthulD. Dit is zo vaag, abstract en kort, dat geen enkele bioloog hier iets mee kan.
Terecht wordt 'Intelligent Ontwerp' genegeerd door biologen.

De horlogemaker die een half horloge maakte

 

deze helft door evolutie .

en deze helft door

intelligent ontwerp?

 

Een lezenswaardige geschiedenis van het argument voor het bestaan van god is de bijdrage van wetenschapshistoricus Kees de Pater.
Het verhaal eindigt nogal abrupt, en de auteur laat op het eind nog al wat steken vallen.
Hij ontkent het algemeen bekende feit dat Darwin Paley's argument voor het bestaan van God teniet heeft gedaan.
Volgens de Pater heeft het argument na Darwin gewoon een andere vorm aangenomen.
Dit wordt echter uitsluitend uit historisch perspectief benaderd en niet inhoudelijk.
Ook ontgaat het hem dat in het boek de wiskundige Ronald Meester Paley's analogie argument voor ontwerp van organismen verwerpt.
Het cruciale verschil volgens Meester is dat we bij horloges achtergrond informatie hebben over de mogelijke ontwerpers (horlogemakers), die we niet hebben bij organismes (15).
Volgens Cees Dekker is er echter een mix mogelijk van Ontwerp en Evolutie.
Is dit de nieuwe vorm van Paley's horloge: half ontworpen, half geëvolueerd? Een ontwerp argument gebaseerd op een half horloge? Een half horloge werkt niet.
Staat het voorgoed stil? Kees de Pater heeft het in ieder geval niet gerepareerD. Wie wel?

    Het dieptepunt van de bundel is de bijdrage van natuurkundige Arie van den Beukel: Darwinisme: wetenschap en/of ideologie?.
Het staat op het niveau van een opstel van een middelbare scholier: roddels over evolutie.
Het is een raadsel hoe de redacteuren dat hebben kunnen toestaan.
Wil men geinformeerd worden door een deskundige over de ideologische kant dan men het beste het nieuwste boek lezen van de filosoof en Darwin-kenner Michael Ruse die zich al decennia lang met de Evolution-Creation controverse heeft bezig gehouden (3).
Bovendien verschijnt zijn bijdrage in de sectie 'Biologie'.
Merkwaardig genoeg zijn 4 van de 7 hoofdstukken in de sectie 'Biologie' van natuurkundigen! Konden de redacteuren geen biologen in Nederland vinden die over de biologische aspecten van de zaak wilden schrijven? Eén van de Nederlandse biologen die wel een bijdrage leverde is de 83-jarige VU-bioloog Jan Lever, die 50 jaar geleden al publiceerde over schepping en evolutie.
Het hoofdstuk is een bewerking van een voordracht die hij 10 jaar geleden had gehouden.
Lever is geen anti-evolutionist.
Hij noemde zichzelf een 'christen-bioloog'.
Emeritus hoogleraar moleculaire biologie Sussenbach claimt dat bacteriële DNA-replicatie onherleidbaar complex is.
Maar net als Behe verzuimt hij het systeem duidelijk af te grenzen in concrete organismen zodat niet vast te stellen is of het onherleidbaar complex is.
Bioloog Sjef Wintermans maakte een cocktail van fotosynthese, evolutie, ontwerp, God en wetenschap.
Hij gebruikt zijn fotosynthese verhaal in ieder geval niet om ontwerp aan te tonen.
Op het eind zegt hij iets wat je volgens orthodoxe ID-ers helemaal niet mag zeggen: dat een theocentrisch wereldbeeld aan de ID-gedachte ten grondslag ligt.
In hoofdstuk 9, het laatste van de sectie Biologie, verdedigt de natuurkundige Juleon Schins opvallend genoeg de selfish gene-theorie van de ultra-Darwinist Richard Dawkins.
Zijn kritiek is dat er geen plaats is voor de vrije wil in het materialistische wereldbeeld van Dawkins.
Ik vraag mij af of de 'vrije wil' een solide wetenschappelijk begrip is en waarom dit hoofdstuk is opgenomen in een boek over intelligent design.

weg met ontwerp!

    Het hoofdstuk 'Ontwerp zonder ontwerper?' (in de sectie 'Filosofie') van de wiskundige Ronald Meester is een verademing.
Ook zijn hoofdstuk over informatie en evolutie is genuanceerd en niet dogmatisch.
Opvallend genoeg verwerpt hij de centrale claim van William Dembski.
Dembski is één van de invloedrijkste figuren van de Amerikaanse Intelligent Design beweging.
Dembski claimt dat wiskundig vast te stellen is dat er in levende wezens informatie voorkomt die niet op een natuurlijke wijze ontstaan kan zijn, en van een intelligente ontwerper afkomstig moet zijn.
De filosoof René van Woudenberg verwerpt Dembski's beroemde 'verklaringsfilter', wat een hoeksteen is van ID. Dat Meester en Woudenberg de centrale claims van Dembski verwerpen is opmerkelijk, omdat daarmee het belangrijkste wetenschappelijke argument voor ontwerp vervalt.
Vele auteurs in het boek verdedigen 'ontwerp' zonder dit te weten.
Wetenschapshistoricus Kees de Pater, die claimt dat Paley nog lang niet dood is, lijkt dit ook niet opgemerkt te hebben.

Tenslotte stelt Meester dat hij de term 'ontwerp' überhaupt zou willen vermijden in wetenschappelijke discussies en vervangen door 'informatieoverdracht'.
Dit wordt overigens niet uitgewerkt.
Informatieoverdracht staat in de biologie sinds Mendel bekend onder de naam 'erfelijkheid'.
Het hoofdstuk van Meester zou eigenlijk moeten heten: Zonder ontwerp, zonder ontwerper! Dat het erg moeilijk is de term 'ontwerp' te vermijden blijkt wel uit zijn ingezonden brief in de NRC van 25-06-05.

Ronald Meester begrijpt Richard Dawkins niet

Ronald Meester snapt Dawkins 'methinks it is like a weasel' voorbeeld niet.
; ;Ik moet bekennen dat ik dan absoluut niet snap wat Dawkins met dit voorbeeld eigenlijk wil bereiken of zeggen.
; (p 210).
Meester probeert het met 'zijn gezonde verstand' te begrijpen, maar de enige manier om achter de bedoeling te komen is het voorbeeld op te zoeken en te kijken in welke context Dawkins het gebruikt.
Het voorbeeld staat in 'THE BLIND WATCHMAKER', hoofdstuk 3 'Accumulating small change'.
Vlak voor het weasel voorbeeld bespreekt Dawkins het anti-evolutie argument dat de kans dat haemoglobine door toeval uit zijn bestanddelen ontstaat zo onmetelijk klein is dat het uitgesloten is dat het op die manier ontstaan is.
Om dit anti-evolutie argument te weerleggen gebruikt Dawkins zijn weasel voorbeelD. Alles wat hij met het voorbeeld wil is aantonen dat een complex molecuul zoals heamoglobine, niet in één klap ontstaat uit losse onderdelen (zoals in de beroemde Boeing-747 analogie), maar evolueert in kleine stapjes.
Het is nooit de bedoeling geweest van Dawkins om alle andere aspecten van het weasel voorbeeld model te laten staan voor het mechanisme van evolutie.
Dus de drie redenen die Meester noemt waarom de analogie met evolutie niet opgaat zijn niet relevant, omdat Dawkins die nooit bedoeld heeft.
De misverstanden over dit voorbeeld zijn echter hardnekkig.
Ook Dembski's kansberekeningen berusten op dit misverstanD.
Zie ook:

A memorable misunderstanding.
Fred Hoyle's Boeing-story in the Evolution/Creation literature.
 

Is de kosmos afgestemd op leven?

Dat er een relatie bestaat tussen het leven op aarde en het universum is een belangrijk en fascinerend wetenschappelijk inzicht.
En het is geen controversieel inzicht.
Het is alleen een inzicht van vooral de laatste tien jaar.
Het houdt o.
A. in dat de bouwstenen van het leven, de elementen van het periodieke systeem, geproduceerd zijn in sterren.
Dit inzicht legt de verbanden tussen biologie, scheikunde, natuurkunde en kosmologie, die ik in mijn middelbare schooltijd zo gemist heB. Dat inzicht had een eenheid kunnen maken van wat een losse verzameling geisoleerde vakken was.
Er is nog een tweede belangrijk inzicht.
Kosmologen zijn gewend om in evolutionaire termen te denken over het ontstaan van sterren en de chemische elementen.
De chemische elementen waren er niet vanaf het begin.
Kosmologen hebben het geluk dat Genesis niet vertelt dat helium, koolstof en zuurstof door God geschapen zijn.
Aangezien kosmologen weten dat de chemische elementen die het heelal produceert uiterst geschikt zijn als bouwstenen voor het leven, verbazen zij zich er niet echt over dat het leven spontaan ontstaat.
Dit geldt meestal ook voor hun houding ten opzichte van biologische evolutie.

   De controverse begint pas echter wanneer sommigen beweren dat de afstemming van de natuurwetten onwaarschijnlijk precies is ('fine-tuning' genaamd) en niet door toeval of natuurwetten verklaard kan worden.
De bundel van Dekker, Meester en Woudenberg bevat zelfs drie hoofdstukken over het thema fine-tuning (sectie Kosmologie).
Het hoofdstuk van Gerard Bodifée is het beste van de drie en misschien wel het beste van de bundel.
Het geeft een goed overzicht en een glasheldere logische analyse.
Het aardige van een kosmoloog als Bodifée is dat hij in het geheel geen probleem maakt van het ontstaan van het leven, zoals we bij Cees Dekker zien, en ook niet moeilijk doet over toevallige mutaties en natuurlijke selectie, waar alle ID-ers problemen mee hebben.
Een leuke observatie is dat de levensduur van de zon lang genoeg is om evolutie de tijd te geven complexe organismen te ontwikkelen.
Evolutie is traag omdat het berust op toevallige mutaties.
Ik zou daar aan willen toevoegen: evolutie is traag omdat evolutie niet 'gestuurd' wordt.
Als evolutie 'gestuurd' zou zijn, zou het in een fractie van de 3 - 4 miljard jaar mensen geproduceerd kunnen hebben en zou de levensduur van de zon niet zo lang hoeven zijn.

   Als twee zaken op elkaar afgestemd zijn, zijn er nu eenmaal twee kanten aan de zaak: fine-tuning van de natuurwetten en het leven zoals wij het kennen.
Jammer vind ik dat Bodifée een definitie van het leven uit de weg gaat.
Hij houdt het bij het leven zoals we dat op aarde aantreffen.
Ja, dan is het onvermijdelijk dat je tot de conclusie komt dat op koolstof gebaseerd leven niet kan bestaan zonder de huidige eigenschappen van het heelal.
Als men de abstracte, ruimere definitie van het leven van Tibor Gánti zou hanteren, dan zijn er veel meer vormen van leven mogelijk en universums die 'leven' kunnen bevatten.
Leven is niet per definitie afhankelijk van koolstof en zuurstof.
Dan verdwijnt het 'probleem' van fine-tuning als sneeuw voor de zon (7).
Iets wat alle drie auteurs in de sectie Kosmologie over het hoofd zien is dat de 'fine-tuning van natuurwetten voor het leven', in ieder geval géén betrekking heeft op het leven, maar op stabiele atomen.
De eigenschappen van het koolstofatoom garanderen alleen een complexe koolstofchemie.
Er bestaat geen enkele natuurkundige constante die leven, laat staan menselijk leven ('de kroon der schepping'!) garandeert.
Geen van de drie spreekt dan ook over een universum 'afgestemd op de mens'.
Het is duidelijk dat aan vele natuurkundige randvoorwaarden voldaan moet zijn, om het leven zoals wij dat kennen, mogelijk te maken.
Het is nog niet duidelijk aan welke voorwaarden voldaan moet zijn om het ontstaan van leven te garanderen.
Wanneer de hoogste vorm van leven in ons heelal bacteriën waren, zou dit geheel in overeenstemming zijn met de claim dat de kosmos was 'afgestemd op leven'.

kosmische en komische effecten

Ook sterrenkundige-predikant Mart de Groot maakt deze denkfout.
Hij citeert vijf natuurkundige grootheden die het leven mogelijk maken.
Maar deze grootheden zijn slechts noodzakelijk voor het ons bekende soort leven, en garanderen het ontstaan van dit leven geenszins.
Sterrekundige Willem Baan (hoofdstuk 12) weet dit laatste overigens wel.
Ze garanderen slechts het ontstaan en voortbestaan van atomen.
Verder noemt de Groot zeven voorwaarden die het voortbestaan van het leven moeten garanderen.
Deze grootheden, zoals de snelheid van de rotatie van de aardas en de transparantie van de aardse atmosfeer, zijn niet vanaf het moment van de Big Bang te programmeren.
Het zijn 'schitterende ongelukken'.
Als de aarde langzamer om zijn as zou draaien, dan zou de temperatuur te hoog oplopen, schrijft de Groot.
Maar het vervelende is dat de aarde in de loop van zijn geschiedenis steeds langzamer om zijn as is gaan draaien (door rotatiefrictie van het aarde-maan systeem), waardoor de daglengte vergroot is van 5 uur bij het ontstaan van de aarde via 20 uur (600 miljoen jaar geleden) tot 24 uur nu (16).
En de daglengte zal blijven toenemen.
Niet echt een voorbeeld van een zeer nauwkeurig afgestelde variabele.
Ook de energie output van de zon is niet erg zorgvuldig afgestemd op de behoeften van leven op aarde.
Het grootste gedeelte van het licht van de zon straalt de verkeerde kant uit en komt helemaal niet op de aarde terecht.
Zijn de Milankovitch cycli ook een voorbeeld van fine-tuning? (zorgen voor de ijstijden).
Het is geen kunst om variabelen op te sporen die voor het leven gunstig of noodzakelijk zijn, en om variabelen die onbekend of nadelig effect hebben gewoon te negeren.
Zo wordt fine-tuning een opportunistische theorie.
Als fine-tuning een wetenschappelijke theorie wil zijn, moet ze alles verklaren wat invloed heeft op het leven op aarde.

Het gebrek aan inzicht in evolutionaire processen resulteert in het omdraaien van oorzaak en gevolg.
Het leven op aarde past zich aan de omstandigheden op aarde aan en niet andersom.
Met een transparantere atmosfeer zou het leven aan meer UV straling blootgesteld worden, waardoor er meer huidkanker zou ontstaan, zegt de Groot.
Hij vergeet dat het leven zich aangepast zou hebben.
Een aanpassing bij de mens is bijvoorbeeld huidskleur (20).
Sommige planten voorzien hun pollen met UV-absorberende pigmenten, waardoor het DNA beschermd wordt (19).
Als de Groot meent dat de ozonlaag 'ontworpen' is om het leven op aarde te beschermen tegen UV-B straling, dan is het geen robuust ontwerp, want 251 miljoen jaar geleden was de ozonlaag vrijwel geheel vernietigd door natuurlijke oorzaken resulterend in de grootste massale uitsterving van het leven dat de aarde ooit gekend heeft (27).
Wat betekent het concept 'fine-tuning' nog als het niet gaat om robuuste afstelling van factoren die het leven op aarde moeten veiligstellen? Het lijkt er op dat er door puur geluk nog leven bestaat op aarde.
Tenslotte: als het heelal en de aarde echt ontworpen waren voor het leven, waarom bestaat er dan überhaupt schadelijke straling? (14).

Ironisch genoeg is het op-het-leven-afgestemde-heelal een dodelijke omgeving voor levende wezens.
Ik zou de Groot wel eens willen spreken na een onbeschermd verblijf van enkele seconden in de interstellaire ruimte (temperaturen van enkele graden boven het absolute nulpunt en vacuum).
Astronauten dragen niet voor niets beschermende ruimtepakken.
Maar er is geen praktisch uitvoerbare bescherming bekend voor lange afstands ruimtereizen.
Mars astronauten bijvoorbeeld zouden een stralings dosis ontvangen van meer dan 80 rems per jaar, wat gelijk staat aan 16x de wettelijk toegestande maximale dosis voor werknemers in een kerncentrale (24).

  Als het universum werkelijk ontworpen is voor intelligent leven, dan is de ontwerper erg verspillend bezig geweest met tijd, ruimte, massa en energie.
Ons zonnestelsel is oneindig klein ten opzichte van het heelal.
Het duurde 9 miljard jaar voordat de aarde verscheen, nog een miljard jaar voordat leven ontstond en nog eens 4 miljard jaar voordat de mens verscheen.
Dit ziet er niet doelgericht uit.
Volgens de Bijbel zou God het in 6 dagen gedaan hebben.
Maar waarom zou een almachtige God het niet in 1 dag gekund hebben? En waarom zou een perfecte God op de 7e dag moeten rusten? Koolstof is nodig voor het leven op aarde.
Maar als het heelal afgestemd is op leven, waarom bestaat de totale massa van het heelal maar voor 0.
0007 uit koolstof? Wat is het doel van donkere materie (dark matter) dat 26% van de massa van het universum uitmaakt? Waarom is 70% van het universum 'donkere energie' (dark energy)? In totaal is 96% van de massa van het universum niet van het soort materie dat nodig is voor leven.
De energie in het heelal lijkt ook niet echt ontworpen voor het instandhouden van het leven.
Van alle energie die de zon uitstraalt, worden maar 2 fotonen op de miljard gebruikt om de aarde op te warmen.
De rest verdwijnt nutteloos in het heelal.

Gegevens uit: Victor Stenger (2007) ; ;God the failed hypothesis ; ;, Prometheus Books.
[08-06-2007] 

Er is slechts één relatief veilige plek voor de mens: de oppervlakte van de planeet aarde.
Dit komt door de bescherming die de aardse atmosfeer geeft tegen kosmische stralen.
Deze bescherming is niet 100% want er is nog een fractie kosmische straling die ons lichaam doorboort die gelijk is aan een paar röntgen foto's per jaar.
Om diverse andere redenen is de aarde niet echt een veilige plek (17).
En als je het hebt over het voortbestaan van het leven op aarde: de zon heeft een eindige levensduur.
Over 1 miljard jaar vanaf nu zal toenemende intensivering van de straling van onze zon het leven op aarde onmogelijk maken (23).
Als de zon bedoeld is het leven op aarde mogeijk te maken, waarom zal hij in de toekomst het leven op aarde onmogelijk maken? Op die vraag heb ik nog nooit een antwoord gehaD. Vaak wordt verteld dat de maan een belangrijke rol speelt voor het leven op aarde omdat de maan een stabiliserende invloed op de bewegingen van de aarde heeft en daardoor een chaotisch klimaat voorkomen wordt.
Is het feit dat de maan zich met 3,8 cm per jaar van de aarde verwijderd een voorbeeld van fine-tuning? De functie van Jupiter zou zijn dat meteorieten afgevangen worden.
Maar, als Jupiter ontworpen is om meteorieten af te vangen, wat is dan het doel van die meteorieten? Waarom zijn die er überhaupt? Die meteorieten hadden toch gewoon weggelaten kunnen worden uit het ontwerp van de cosmos? Heeft de Ontwerper niet goed nagedacht over de details? Heeft hij niet alles onder controle? En werkt Jupiter wel als meteorieten-vanger? Waarom heeft de jonge aarde dan zo'n last gehad van bombardementen dat het ontstaan van leven vertraagd werd? (18) Waarom zijn de dinosauriërs dan uitgestorven? Waarom veroorzaakte een botsing in de 'asteroid belt' een regen met brokstukken op de aarde tijdens het Ordovician? Is het zuurstofpercentage van de aardse atmosfeer van 21% een voorbeeld van fine-tuning? Is dat het meest optimale percentage? Waarom was er geen zuurstof in de atmosfeer van de jonge aarde? Waarom was het zuurstofpercentage 300 miljoen jaar geleden 30% en 250 miljoen jaar geleden maar 15%? (4) En waarom is er 78% stikstofgas in de aardse atmosfeer? Dit is aan te vullen met vele voorbeelden, die deels de selectiviteit van data verzamelen en deels de irrelevantie van zijn voorbeelden aantonen.

    Het idee achter fine-tuning is doelgericht denken.
De enige die schijnt te erkennen dat doelgericht denken uit de moderne wetenschap is verdrongen en in de religie thuis hoort is Gerard Bodifée.
Al in de 17e eeuw is de gedachte dat God de architect van het universum is, al niet meer vanzelfsprekenD.

    Het lijkt dat de redactie niet goed heeft nagedacht over de volgorde van de hoofdstukken.
De hoofdstukken over kosmologie zouden aan die van biologie vooraf moeten gaan.
Ook wordt geen enkele aandacht besteed aan het interessante gebied dat op het grensvlak ligt van fine-tuning en ontstaan van leven (5).
De biologische en kosmologische hoofdstukken hangen daardoor als los zand aan elkaar.
Daardoor ontstaan komische effecten: auteurs als Dekker doen hun best om de lezer uit te leggen dat het ontstaan van leven ontzettend moeilijk is, terwijl de kosmologen uitleggen dat de kosmos op maat gemaakt is voor het leven.

Schoonheid is wat vrouwtjes in het verleden hebben gekozen

Geur en kleurenpracht van bloemen hebben evolutionair voordeel

Een mannetjeszebravink met een nepkuif op zijn kop is aantrekkelijker voor vrouwtjes.

Schoonheid

Mart de Groot heeft een origineel argument voor ontwerp: schoonheid (esthetiek).
'Schoonheid is een gift van de Ontwerper'.
Deze uitspraak valt buiten de wetenschap.
Schoonheid is volgens de Groot niet evolutionair te verklaren.
Deze uitspraak is wel verifieerbaar en is onjuist.
Schoonheid komt niet uit de lucht vallen! Neem de pauwenstaart.
Bij pauwen is experimenteel vastgesteld dat het wegknippen van de ogen op de pauwenstaart tot gevolg heeft dat de mannetjes minder aantrekkelijk zijn voor de vrouwtjes (12).
Darwin noemde het verschijnsel dat individuen hun partnerkeuze baseren op een ideaalbeeld sexuele selectie.
En dat is wel degelijk experimenteel te onderzoeken.
Mannetjes zebravinken met een nepkuif op de kop bleken voor vrouwtjes veel aantrekkelijker, terwijl die kuif in de natuur helemaal niet voorkomt (25).
Bij de mens zijn er behalve culturele, ook biologische determinanten van schoonheiD. In alle culturen die bestudeerd zijn hebben mannen voorkeur voor vrouwen met fysieke eigenschappen die een indicatie zijn voor vruchtbare leeftijd en gezondheiD. Wat door mannen wordt gezien als vrouwelijke schoonheid komt niet uit de lucht vallen, maar heeft in het verleden geleid tot voortplantingssucces (13).
Ook is er een relatie tussen gezondheid en schoonheiD. Vergelijk gezonde mensen en mensen met pokken, rode hond, geelzucht, mazelen, lepra, psoriasis.
Schoonheid is de afwezigheid van ziekte en misvormingen.
Gezondheid heeft een relatie met evolutionaire fitness.
We kunnen genieten van de geur en kleurenpracht van bloemen, maar de verklaring van hun schoonheid is dat insecten er door worden aangetrokken en vervolgens voor kruisbestuiving zorgen.
In de Middeleeuwen dacht men dat vogels zingen om God te loven met hun lied, en later dacht men om mensen te behagen.
Tegenwoordig weten we dat vogels zingen om hun territorium af te bakenen.
In al deze gevallen heeft schoonheid een evolutionaire verklaring en hebben we er geen ontwerper voor nodig.

  

Schoonheid is wat voortplantingssucces opleverde

vogelzang is territorium verdediging 

   

De bowerbird bouwt een nest om een vrouwtje te lokken en decoreert het met allerlei voorwerpen die hij maar kan vinden (zelfs wasknijpers!).
Deze soort heeft een voorkeur voor blauw.
Een gevoel voor schoonheid valt hier niet te ontkennen.
 

Het oordeel van de wetenschap over Intelligent Design

Het standpunt van de wetenschap over Intelligent Design zal men tevergeefs zoeken in de bundel Schitterend ongeluk.
In Science (8 Juli 2005, p.
221) verscheen een editorial waarin werd duidelijk gemaakt waaraan iedere wetenschappelijke theorie moet voldoen en dat ; ;ID can pass none of these tests ; ;.
Nature (28 april 2005) had een editorial en een 4 pagina lang journalistiek overzichtsartikel over Intelligent Design, waarin voor- en tegenstanders aan het woord kwamen.
Het constateerde dat ; ;Even considered on its research merits, scientists mostly agree that intelligent design rests on shaky foundations ; ; (p.
1063).
Naar aanleiding van de positieve uitspraken van president Bush over Intelligent Design schreef Nature (11 Aug 2005) een editorial met de voor zichzelf sprekende titel Keeping religion out of science class en een news item ; ;Scientists attack Bush over intelligent design ; ; (p.
761).
De NewScientist (9 Juli 2005) had een Editorial: Creationism against Darwinism? No contest.
In de Scientific American (April 2005, p4) verscheen een uitzonderlijk sarcastische artikel ( ; ;Okay, We Give Up ; ;) over intelligent design en andere pseudo-wetenschappen.
Het liet aan duidelijkheid niets te wensen over: Intelligent Design wordt verworpen als pseudo-wetenschap.
In 2002 publiceerde Scientific American het geruchtmakende artikel 15 Answers to Creationist Nonsense (July 2002; John Rennie) en andere (9).
De National Geographic (nov 2004) had een coverstory Was Darwin Wrong?
Het antwoord luidde: ; ;NO.
The evidence for evolution is overwhelming.
;
(p.
4).
(Nederlandse editie: Had Darwin Gelijk?).

Cees Dekker wil ID graag in verband brengen met modern wetenschappelijk onderzoek (nanotechnologie, etc).
Echter de moderne wetenschap heeft ID unaniem verworpen.
Een recent bewijs is het Amerikaanse tijdschrift Science van 23 December 2005 met het thema Breakthrough of the year: Evolution in Action.
In Science van 6 jan (en Editorial 13 Jan) 2006 Judge Jones Defines Science - And Why Intelligent Design Isn´t (gratis link) wordt de beslissing van rechter Jones weergegeven, die gebaseerd is o.
A. op getuigenverklaringen, dat ID geen wetenschap is.
Een actueel overzicht van standpunten (pro-evolutie en anti-creationisme) van 71 Amerikaanse wetenschappelijke verenigingen en beroepsgroepen is te vinden op de site van het Amerikaanse National Center for Science Education (NCSE).
Ook individuele Christelijke wetenschappers wijzen ID af.
Voorbeelden zijn: de geneticus Francis Collins en de evolutiebioloog Joan Roughgarden.

De Nederlandse pers over het boek

De Nederlandse pers was niet enthousiast over het boek Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?.
De Volkskrant van 4 juni 2005 was negatief en zelfs het christelijk dagblad Trouw (11 juni 2005) had een negatieve recensie.
Opmerkelijk was de ingezonden brief van 7 evolutiebiologen van de christelijke Vrije Universiteit, Amsterdam, (website), in de Volkskrant van 11 juni, waarin ze schrijven: ; ;Onder VU-biologen is geen sprake van ook maar enig draagvlak voor het ID-gedachtengoeD. ; Dit is verheugend, omdat in juni 1996 het VU-tijdschrift 'Wetenschap Cultuur en Samenleving' een essay 'Scheppen uit het niets' publiceerde van de creationist Dr.
F.
Paesi.
Er kwam toen geen enkele reactie uit de VU gemeenschap en mijn reactie werd niet gepubliceerD. De 7 evolutiebiologen tonen aan dat er wel iets veranderd is bij de VU.

 

Conclusie

Als je het boek goed leest, ontdek je in het boek zelf de reden waarom het Intelligent Ontwerp argument niet werkt.
De overeenkomst tussen Paley's horloge en biologische systemen gaat mank, zegt Ronald Meester.
Verbazingwekkend genoeg was dus William Paley's horloge-analogie al vóór Darwin weerlegd! Daar hadden we Darwin dus niet voor nodig.
Na Darwin was Paley's analogie geheel overbodig geworden om de complexiteit van levende wezens te verklaren.
Dit sluit een ontwerper niet uit, omdat de wetenschap niets over bovennatuurlijke ontwerpers kan zeggen, zoals ook door tenminste twee auteurs wordt vastgestelD. Je kunt dan ook met een bovennatuurlijke ontwerper nooit een wetenschappelijk probleem oplossen.
Het zal daarom altijd een vrijetijdsbesteding blijven om een ontwerper met wetenschappelijke methoden aan te tonen.
Dit zou een onschuldig tijdverdrijf zijn, ware het niet dat ze hardnekkig het publiek blijven vertellen dat ID wetenschap is.
Tenslotte hebben we geen ID-ers nodig om het publiek te vertellen wat de onopgeloste problemen in de wetenschap zijn.
Dat doet de wetenschap zelf (6).

 

Noten

Het document http://www.
arn.
org/behe/mb_response.
htm waarop Dekker zich meermalen beroept bestaat niet (meer) (5 en 7 juni 2005 getest).
Dekker had op z'n minst de titel van het artikel erbij kunnen geven en de datum waarop hij het gedownload had, zoals gebruikelijk is als je internetbronnen citeert.
De file is terug te vinden in het Internet Archive.
Daaruit blijkt dat hij nu onderdeel is van de homepage van Behe op ARN, maar ook dat Behe sinds die tijd niets heeft toegevoegD.

Dit wordt uitgelegd in mijn review van haar boek Acquiring genomes.

Michael Ruse (2005) The Evolution-Creation Struggle, Harvard University Press.

Nick Lane heeft een heel boek geschreven over de nadelen van het gebruik van zuurstof (review).
Andere pseudo-ft voorbeelden zijn: heeft de aarde seizoenen opdat de trekvogels jaarlijks naar het zuidelijk halfrond kunnen vliegen? Is het aardmagnetisme en de sterrenhemel ontworpen om hen daarbij te helpen? De aarde draait om zijn as, zodat mensen weten wanneer ze moeten slapen.
Zie ook David Beerling (2007) The Emerald Planet over zuurstof.

Onderwerpen als Links- en Rechtshandige aminozuren en suikers horen daarin thuis.
Verder: afgrenzen van fine-tuning.
Fine-tuning kan nooit garanderen: een bepaalde DNA-volgorde, de huidige genetische code, een richting in de evolutie, het ontstaan van de mens, etC.

D. Kennedy and C. Norman (2005) What Don't We Know?, Introduction to 125 Questions.
Science, 309, 5731, 78-102, 1 July 2005.

Victor J. Stenger (2004) ; ;Is the Universe Fine-Tuned for Us? ; ; in Why Intelligent Design Fails, Young and Edis, p.
177.

Conway Morris' boek Life's Solution bevat een hoofdstuk ; ;Towards a theology of evolution? ; ;.

Michael Shermer (2005) The Woodstock of Evolution, Scientific American (artikel bevat analyse van ID).
Het tijdschrift had op 06/17/2002 een artikel Bad Science and False Facts van de Editors, wat ook over ID gaat.

Inleiding in de filosofie.
Open Universiteit (1998), p257.

We don't have such a theory right now is een uitspraak van Dr.
Paul Nelson (zelf een bekend ID-er) over intelligent design theorie.

John Alcock (2001) Animal Behavior, p.
348

David Buss (1998) The strategies of human mating in Sherman & Alcock Exploring Animal Behavior, Readings from American Scientist, sec edition.
Sinauer.

Kate Ravilious (2005) ; ;Top 5 cosmic threats to life on Earth ; ;, NewScientist, 16 July 2005, p.
32-37.
Dat het heelal 'afgestemd is op leven' wordt hier sterk gerelativeerd! Supernova bedreigen leven op aarde.
Gigantische waterstofwolken, 'Gamma-ray bursts' en 'Magnetars' kunnen de aardse ozonlaag aantasten en daardoor het voortbestaan van leven op aarde in gevaar brengen.
Een ander aspect van UV-straling is DNA-schade (mutaties), wat de motor van evolutie is.
Is dat 'het nut' van UV-straling? Maar dan zou toevallige DNA-schade juist 'de bedoeling zijn', waardoor Cees Dekker met zijn strijd tegen het toeval in zijn hemd komt te staan.
Volgens een publicatie in de Geophysical Research Letters (juli 2005) heeft een gammaflits waarschijnlijk het grotendeels uitsterven van het leven in de zee 443 miljoen jaar geleden veroorzaakt.
[NRC 13 aug]

In mijn review van Denton noem ik betere redenen om Paley's analogie argument te verwerpen.
Bovendien is er een tweede en zeer interessante versie van Paley's argument die Meester niet noemt.

Lynn Rothschild (2003) ; ;The sun: the impetus of life ; ; in: Evolution on Planet Earth, p.
94.

De aarde is niet echt een veilige plek, zodat fine-tuning van omstandigheden op aarde een vaag, eenzijdig, misleidend begrip is (zie ook 14 ).

Meteoriet inslagen.
Het had niet veel gescheeld of al het leven was 250 miljoen haar geleden uitgestorven door de grootste massasterfte die de aarde ooit heeft meegemaakt: 95% van alle dieren en planten zijn toen uitgestorven (Tony Hallam (2005) Catastrophes and lesser calamities.
The causes of mass extinctions).
Daarbij vergeleken is de meteorite inslag die de dinosauriers deed uitsterven van 65 miljoen jaar geleden maar klein (daarbij stierven ook nog eens 90% van de mariene soorten op aarde uit).

De NASA besteedt 4 miljoen dollar per jaar aan het zoeken van meteorieten die de aarde kunnen treffen.
Volgens David Levy, de ontdekker van de komeet die in 1993 op Jupiter insloeg, kan er ieder moment een nog niet ontdekte komeet op de aarde inslaan.
Voor een actuele lijst van pontentiele impacts zie Near Earth Object Program van de NASA. Gemiddeld zal er eens in de 70.
000 jaar een inslag op aarde plaatvinden van een planetoïde met een doorsnede van tenminste 300 meter.
Groot genoeg om een land als Frankrijk volledig te verwoesten.
De tunguska inslag in Siberië in 1908 had een grondgebied zo groot als de randstad met de grond gelijk gemaakt en was hooguit vijftig meter groot (Govert Schilling, volkskrant 24 juni 2006).

13.
000 jaar geleden explodeerde er een astroïde (met een geschatte diameter van 5 km) boven de Noordelijke ijskap in Noord Amerika wat een regen van puin over het continent veroorzaakte.
Dit had als gevolg dat de temperatuur kelderde gedurende het volgende millenium.
Op hetzelfde moment verdwenen plotseling de mammoet, bison, paard en de hoog ontwikkelde jagers cultuur genaamd 'Clovis'.
De meest dramatische serie inslagen ('Late Heavy Bombardment') vonden plaats 3.
8 miljard jaar geleden.
Berekeningen tonen aan dat er 22.
000 kraters op de aarde zijn gevormd met een diameter van meer dan 20 km (bron).

Vulkaan uitbarstingen, aardbevingen.

De grootste eruptie ooit was de Toba supervulkaaneruptie (Sumatra) 75.
000 jaar geleden die de menselijke bevolking tot 10.
000 of zelfs 1.
000 man-vrouw paren reduceerde (bron) voornamelijk door globaal sterk dalende temperaturen (zie ook: klimaat).

De eerste grote Europese beschaving, de Minoïsche beschaving, werd vernietigd door een enorme vloedgolf (dit kan Atlantis zijn waar Plato over schreef).
De aardbeving op 9 april 1721 in Iran veroorzaakte 250.
000 doden.
In 1755 kwamen 60.
000 - 100.
000 mensen om in de aardbeving, en tsunami, die de hele stad Lissabon verwoestte.
De uitbarsting van de Laki vulkaan in de zomer van 1783 op IJsland produceerde een giftige gaswolk (killer cloud) die over Noord-West-Europa trok en die 10.
000 doden in IJsland, 23.
000 doden in Engeland en indirect door een extreem strenge winter (als indirect gevolg van de uitbarsting) nog eens 8000 doden veroorzaakte.
Dodental in andere Europese landen moet daar nog bij opgeteld worden.
Bovendien veroorzaakte de Laki uitbarsting een verzwakking van de Indiase monsoon en een verminderdering van regenval in de Sahel in AfrikA. De 1815 eruptie van Tambora (Indonesië) doodde 12.
000 mensen direct en indirect nog eens 44.
000 ten gevolge van de vernietiging van de oogst (Rotschild & Lister, 2003, p.
283).
Bij de 1883 Krakatau eruptie (Indonesië) vielen 36.
417 doden en door de tsunami die het gevolg was vielen er nog duizenden gewonden.
De uitbarsting van de vulkaan Pelee in 1902 op het eiland Martiniqu doodde 29.
000 mensen.
De aardbeving op 27 juli 1976 in China (Tangshan) met magnitude 8,0 veroorzaakte naar schatting 250.
000 doden.
In 1998 eiste de orkaan Mitch in totaal 9021 doden in Honduras, Nicaragua, Guatemala, El Salvador en Costa RicA. De 1999 Izmit aardbeving in Turkije doodde meer dan 17.
000 mensen.
Recente aardbevingen: 26 december 2003 in Bam, Iran, 43.
000 doden; 26 december 2004: Indische Oceaan 2004 (Tsunami) meer dan 290.
000 doden; de dodelijkste aardbeving van 2005 was 8 oktober 2005: Kasjmir (Pakistan) met 87.
351 doden en 69.
000 gewonden.
Dit is een korte opsomming van de grootste rampen.
Frequenter zijn de kleinere natuurrampen met minder doden, of alleen gewonden.
Zo zijn er 3000 aardbevingen per jaar met magnitude 5, 100 pj met magnitude 6, 20 pj met magnitude 7, 2 pj met magnitude 8 en 5 sinds 1900 met een magnitude van 9 (zie: Aardbevingen in het verleden).
Aardbevingen zijn niet een verschijnsel van het verleden.
Op woensdag 15 aug 2007 zijn zeker 72 mensen in Peru om het leven gekomen door een zeebeving.
Zeker 680 personen raakten gewonD. De beving met een kracht van 7,9 op de schaal van Richter vond plaats in de Stille Oceaan, vlak voor de kust van Peru.
Het is de zwaarste aardbeving in Peru sinds vijftig jaar.
Opmerkelijk detail: een kerk stortte in, kerkgangers werden bedolven onder het puin (bron).

Ook veroorzaken natuurrampen schade aan de infrastructuur met als gevolg gebrek aan schoon drinkwater zodat besmettelijke ziekten zich kunnen verspreiden.
Veilig is niet alleen fysiek overleven.
Daar komt ook de emotionele ontreddering van de overlevenden bi J. Behalve de doden en gewonden produceren vulkaanuitbarstingen stof, as en zwaveldioxide dat in de stratosfeer terechtkomt, waardoor het zonlicht verstrooid wordt en het klimaat op aarde koeler wordt (bron).

Klimaat, atmosfeer, diepzee:

- bolvorm van de aarde: Om met iets simpels te beginnen: precies op de geografische Noordpool en de geografische Zuidpool gaat de zon een half jaar niet onder (de pooldag) en komt hij een half jaar niet op (de poolnacht).
Op de poolcirkels komt de zon één dag per jaar niet op en gaat de zon één dag per jaar niet onder.
Het aantal dagen per jaar dat de zon niet opkomt of niet ondergaat, wordt groter naarmate men vanaf de poolcirkels in de richting van de polen gaat.
(bron) Is dit een voorbeeld van fine-tuning? Zit hier een bedoeling achter? Een onvermijdelijk gevolg van de bolvorm van de aarde plus het feit dat er maar één zon is? Waarom een bolvormige zon met daaromheen bolvormige planeten in ellipsvormige banen? Waarom niet meerdere sterk reflecterende manen in een baan om de aarde? Het onvoorziene gevolg van fysische wetten plus begincondities? Maar is daar dan niet over nagedacht?

-Snowball Earth: Het had niet veel gescheeld of de aarde was voorgoed een met ijs bedekte planeet geworden ('Snowball Earth' duurde maar liefst 35 miljoen jaar!) en zeer waarschijnlijk zouden meercellige planten of dieren dan nooit ontstaan zijn.

-De aarde zelf is van tijd tot tijd de grootste vijand van het leven op aarde.
Aan het eind van het Permian is er zoveel toxisch H2S uit de oceaan in de atmosfeer terecht gekomen, dat zowel op land als in de zee planten en dieren uitstierven.
Bovendien tast H2S de ozonlaag aan, waardoor schadelijke UV straling vrij spel krijgt.
Het schadelijke effect van H2S wordt nog eens versterkt door stijgende temperaturen die veroorzaakt werden door stijgende CO2 concentraties in de atmosfeer afkomstig uit vulkanen (global warming).
Peter D. Ward (2006) Impact from the Deep, Scientific American, Oct 2006, p.
42-49.

-De mens is niet aangepast om op iedere plek op onze aarde te leven zoals op hoogtes boven 6000 meter (weinig zuurstof).
De commerciële luchtvaart vliegt op een hoogte van 9000 meter.
Zonder technische maatregelen in het vliegtuig overleven mensen dat niet, hetgeen pijnlijk duidelijk is geworden bij de Helios 522 air crash in 2005.
Alle 121 inzittenden inclusief de piloten raakten bewusteloos door hypoxia (zuurstofgebrek).
Beklimmers van de Mount-Everest ondervinden extreme vermoeidheid en geestelijke desorientatie ten gevolge van zuurstofgebrek.
Veel patiënten op de intensive care sterven door gebrek aan zuurstof.
In de oceaan op diepten van meer dan 500 meter is het te koud, te weinig zuurstof, te weinig lucht en te hoge druk voor leven.
De mens is sowieso niet aangepast voor leven in water.
Een groot deel van het aardoppervlak bestaat uit water.
Er is dus maar een beperkte zone van de aarde bewoonbaar voor de mens.

-Doden door bliksem: volgens 'The National Lightning Safety Institute' (USA) zijn er 7,441 mensen gedood door bliksem tussen 1940 and 1981.
Om in de woestijn te overleven moet de mens 20 liter water per dag drinken.
Temperaturen hoger dan 40°C kosten mensenlevens (vooral kwetsbare groepen als bejaarden).

-Moesson regens: de moesson duurt van juni tot september en leidt jaarlijks tot overstromingen in Zuid-Azië.
De overlast tijdens het seizoen 2007 geldt echter als een van de ergste sinds mensenheugenis.
Het aantal doden als gevolg van de moesson van de afgelopen weken in India, Bangladesh en Nepal is tot tweeduizend gestegen (bron).
Zie ook: Wateroverlast en overstromingen.

-cyclonen: Het aantal slachtoffers in Bangladesh door tropische cyclonen was naar schatting in 1971: 300.
000 doden, in 1991: 13.
000 doden, in 1994: 200 doden, in 2007 (15 nov): 3.
000 doden (schatting).
De cycloon van 2007 bereikte windsnelheden van 241 km/uur en viel daarmee in de zwaarste categorie klasse 5 (Hurricanes).

chemische verbindingen: Twee belangrijke voorbeelden van het falen van de fine-tuning hypothese: Koolstofmonoxide en blauwzuur.
Koolstofmonoxide (CO) is een verbinding tussen Koolstof en Zuurstof en een gas dat onder meer ontstaat door onvolledige verbranding van koolstof.
Koolmonoxide is giftig, kleurloos en reukloos.
Het gas is giftig doordat het zich 200-300 maal sterker aan het eiwit hemoglobine bindt dan zuurstof, waardoor het bloed geen zuurstof meer naar de weefsels kan transporteren (bron).
De acute giftigheid van blauwzuur (HCN) komt doordat het door de longen snel in het bloed kan worden opgenomen en naar de weefsels getransporteerD. In de cel bindt het zich onomkeerbaar aan het cytochroom C oxidase in de mitochondriA. Op deze manier wordt de aerobe celademhaling stilgelegd, zelfs als er voldoende zuurstof aanwezig is.
De hersencellen lopen het eerst schade op.
Binnen enkele minuten treedt bewusteloosheid en de dood in.

Als de fysische en chemische wetten gefinetuned waren voor het leven, dan zou de vorming van koolmonoxide en blauwzuur onmogelijk zijn geweest, of ze zouden geen dodelijk effect moeten hebben.
Objectief gezien is koolmonoxide 200-300x beter gefinetuned voor binding met hemoglobine dan zuurstof.
Dat is precies het tegenovergestelde wat finetuning voorspelt.
Natuurlijk kun je je hier uit redden door te zeggen dat gegeven de chemische wetten het niet anders kan, etC., maar daarmee maak je fine-tuning onfalsifieerbaar.
Ook de opmerking dat er jaarlijks maar 11 doden koolmonoxidevergiftiging vallen in Nederland snijdt geen hout.
Wat Darwinisme betreft: deze giftige stoffen bereiken in de vrije natuur nooit hoge concentraties, waardoor natuurlijke selectie op resistentie tegen deze stoffen nooit plaats heeft kunnen vinden en is daarmee afdoende verklaarD. De Intelligente Ontwerper daarentegen had die problemen wel kunnen voorzien en oplossen.

biologische oorzaken: Ook biologisch gezien is de aarde niet een echt veilige plek voor de mens.
Dat de natuurwetten gefinetuned zijn voor het leven, is een zeer algemene en vage claim.
Het zegt niets over gezondheid en levensduur.
De menselijke soort overleeft, maar hoe? Een paar voorbeelden: jaarlijks overlijden bijna een miljoen mensen in sub-Sahara-Afrika aan malaria door beten van de malariamuskiet (Anopheles gambiae).
De Spaanse griep epidemie van 1918 was de dodelijkste epidemie ooit en heeft naar schatting 40 tot 100 miljoen doden gekost.
In 1845 kwamen in Ierland 700.
000 mensen om het leven doordat de aardappeloogst mislukte als gevolg van een schimmelziekte.
Wereldwijd lijden er 1 miljard mensen aan tropische ziekten, dat is een zesde van de wereldbevolking.
In 1916 veroorzaakte had polio virus in Amerika verlamming bij 27.
000 mensen en de dood van 6.
000 mensen.
In 1952 waren er 57.
000 polio gevallen in Amerika, waarvan 3145 mensen overleden en 20.
000 mensen hielden er permanente verlamming aan over.
In datzelfde jaar stierven er 24.
000 aan tuberculosis en 46.
000 aan longontsteking en griep.
In de nasleep van WO-I doodde typhus meer dan 3 miljoen mensen in Europa (26).
In 2007 zullen 179.
000 mensen in Amerika de diagnose borstkanker te horen krijgen en 47.
000 zullen daaraan waarschijnlijk overlijden (bron).
Van de negentien miljoen inwoners van Mozambique zijn er drie miljoen besmet met hiv.

In de VS hebben blanke vrouwen de hoogste levensverwachting: gemiddeld 80 jaar.
Zwarte vrouwen: 4 jaar minder.
Zwarte mannen in de VS: 69 jaar.
Het verschil in levensverwachting tussen blank en zwart was 15 jaar geleden nog 8,5 jaar (JAMA,2007).
Dit alles staat in schril contrast met het hele idee dat het universum en de aarde door een Intelligente Ontwerper ontworpen zou zijn ten behoeve van de mens.

politieke oorzaken (in combinatie met geografische, biologische en medische oorzaken): Ongeveer 800 miljoen mensen per jaar wereldwijd hebben chronisch of gedurende een korte periode honger.
Elke drie seconden sterft een kind door armoede of makkelijk te genezen ziektes.
In 2006 stierven er 9,7 miljoen kinderen onder de vijf jaar.
In 1990 overleden 13 miljoen jonge kinderen.
Elke minuut sterft een vrouw tijdens de zwangerschap of bevalling (bron).
Meer dan een half miljoen vrouwen wereldwijd komen jaarlijks om als gevolg van complicaties tijdens de zwangerschap of in het kraambed (bron).
Volgens betrouwbare bronnen stierven in Roemenië tijdens het communistische bewind (1966-1989) een half miljoen vrouwen als gevolg van illegale abortus.
In de VS hebben, sinds het moratorium op terechtstellingen in 1977 werd opgeheven, in totaal 1.
005 gevangenen de doodstraf gekregen (bron).

oorlog: De twintigste eeuw is een van de dodelijkste eeuwen uit de geschiedenis.
Precieze cijfers over het aantal slachtoffers van politiek geweld zijn niet beschikbaar.
Waarschijnlijk zijn tussen de 180 en 220 miljoen doden zijn gevallen door direct en indirect politiek gewelD. Alleen al in de eerste en tweede wereldoorlog samen verloren rond 60 miljoen mensen het leven (bron).
Het totale dodental van de oorlog in Democratische Republiek Congo in de periode van 1998 tot 2004 wordt geschat op 3,9 miljoen mensen.
Daarmee is deze oorlog de bloedigste sinds de Tweede Wereldoorlog en het dodental lag aanzienlijk hoger dan dat van andere recente oorlogen of crises zoals die in Bosnië (met naar schatting 250.
000 doden), in Rwanda (800.
000 doden), Kosvo (12.
000 doden) en Darfur in Soedan (70.
000 doden) (bron).

menselijke oorzaken: mocht de cosmos gefinetuned zijn voor het leven, het menselijk leven lijkt niet gefinetuned voor gezondheid, veiligheid, geluk.
Zestig tot tachtig (60-80) vrouwen verliezen jaarlijks het leven ten gevolge van huiselijk gewelD. Eén op de vijf vrouwen (20%) ondervindt fysiek gewelD. Veertig kinderen vallen per jaar onder de hand van gewelddadige ouders.
(Kees Schuyt,2003,p.
155).
Jaarlijks overlijden 1600 mensen in Nederland ten gevolge van zelfmoorD. Nog eens 1400 mensen komen in algemene ziekenhuizen terecht met verwondingen als gevolg van een zelfmoordpoging (bron: Trimbos Instituut).

Technische oorzaken: Jaarlijks komen er 1,2 miljoen mensen om door verkeersongevallen.
De meeste doden zijn jongeren en het grootste deel van de dodelijke ongelukken doet zich voor in ontwikkelingslanden (bron: WHO).
Bij brand in eigen huis komen er in Nederland jaarlijks ongeveer 70 mensen om en worden er circa 800 slachtoffers met zeer ernstige brandwonden behandeld in ziekenhuizen.

Zware bombardementen vonden plaats tussen 3,8 en 3,9 miljard jaar geleden, de tijd waarin vermoedelijk het eerste leven ontstonD.

Blanke vrouwen hebben een 12 maal grotere kans om een kwaadaardige vorm van huidkanker te krijgen dan zwarte vrouwen (

Het lijkt er wel op dat in principe iedere toevallige gebeurtenis een bedreiging is voor het geloof in een persoonlijke liefhebbende God, die immers niets aan het toeval overlaat.

Onze zon is niet het enige of het beste type zon dat geschikt is voor leven.
Rode dwergen (red dwarfs) hebben minder dan de helft van de massa van onze zon en schijnen 100x zwakker, maar ze 'leven' langer dan onze zon en gaan niet intenser licht uitstralen op het einde van hun levensduur waardoor ze een stabielere lange termijn omgeving vormen voor leven op een bijbehorende planeet.

De zeven dochters van Eva      Sykes Brian      Evolutie

Van welke oermoeders stammen we af?

Waar kom ik vandaan? Op deze vraag kennen de meesten onder ons het antwoord tot een paar generaties terug.
We weten meestal wie onze directe voorouders zijn, maar dan houdt het spoor vaak op.
Wij dragen echter allemaal in elke cel van ons lichaam een boodschap van onze voorouders, die ligt opgesloten in ons DNA, ons genetisch materiaal.
In het DNA wordt niet alleen onze geschiedenis als individu geschreven, maar de complete geschiedenis van het menselijk ras.
Met behulp van recente ontwikkelingen in de genetische technologie, heeft Sykes hierover zijn licht laten schijnen.

Brian Sykes is als geneticus verbonden aan het beroemde Institute of Molecular Medicine van OxforD. Hij baseert zich voor zijn onderzoek op de wetenschap dat mitochondriaal DNA nagenoeg onveranderd wordt overgeërfd via de vrouwelijke lijn.
Door de kennis en studie over de mutaties in dat DNA, en onderzoek van het mitochondraal DNA van mensen over de gehele wereld, komt hij tot de theorie dat alle Europeanen afstammen van slechts zeven oermoeders.
Deze zeven DNA-varianten zijn te herleiden tot het DNA van volkeren die tussen 40.
000 en 50.
000 jaren geleden Europa binnen trokken.
Op basis van de bevindingen van archeologisch onderzoek beschrijft Sykes deze stammen en waar en in welke tijd zij kunnen geleefd hebben.

Hoe het leven de dingen regelt      Conway Morris Simon      Evolutie

Antropologie

------------------------------------------------------------------------------

Filosofie

--------------------------------------------------------------------------------

Geschiedenis

--------------------------------------------------------------------------------

Gezondheid en welzijn

--------------------------------------------------------------------------------

Godsdienst

--------------------------------------------------------------------------------

Maatschappij

--------------------------------------------------------------------------------

Natuurwetenschappen

--------------------------------------------------------------------------------

Pedagogie

--------------------------------------------------------------------------------

Psychologie

--------------------------------------------------------------------------------

Taal en Communicatie

--------------------------------------------------------------------------------

Nieuw

--------------------------------------------------------------------------------

Gedachten

--------------------------------------------------------------------------------

Gastenboek

--------------------------------------------------------------------------------

Contact

--------------------------------------------------------------------------------

 

In de evolutie draait alles om toeval, beweren de meeste evolutiewetenschappers.
Iedere keer dat je de band terugspoelt en op play drukt zal de wereld er anders uit zien.
Alles is mogelijk, een planeet zonder mensen, zelfs zonder enige vorm van intelligent leven.

In dit boek trekt paleobioloog Conway Morris ten strijde tegen deze visie.
Speel de band nog eens af, zegt hij, en je ziet grofweg dezelfde patronen ontstaan.

Conway Morris wil in zijn boek aantonen dat de wijze waarop de evolutie zich heeft voltrokken, en meer bepaald de menselijke intelligentie, onvermijdelijk is.
Hiervoor hanteert hij 2 uitgangspunten.
In de eerste plaats stelt hij dat de evolutie convergent is.
Dit betekent dat de biologische organisatie een voortdurende tendens vertoont om tot “dezelfde” oplossing te komen voor een bepaalde behoefte.
In de tweede plaats gaat hij ervan uit dat evolutie beperkt is en gebonden aan strikte wetten.

Met behulp van een overvloed aan gegevens onderbouwt hij deze stellingen in het verder verloop van zijn boek.
Van de bouwstenen van het leven, over de oorsprong van het leven en de levensprocessen, naar complexe vormen van organismen en hun organisatie, meent C.M.
enorm veel bewijzen te zien van de convergentie en wetmatigheid van de evolutie.
Convergentie vinden we volgens hem op alle gebieden: de morfologie, de fysiologie en het gedrag van levende wezens.

Hij getuigt daarbij van een enorme belezenheid en kennis over fysico-chemische processen.
Een voorbeeld: het hoofdstuk over convergentie van het gezichtszintuig.
Zijn redeneringen bevatten zowel ondersteuning voor convergentie als de mogelijke falsificatie van zijn stellingen.
Je moet eigenlijk zelf beschikken over een gelijkaardige fenomenale kennis om zijn bewijsvoering echt te kunnen volgen.

Uit die schat aan gegevens concludeert hij dat convergentie alomtegenwoordig is, en dat de beperkingen van het leven het ontstaan van verschillende biologische eigenschappen zeer waarschijnlijk, zoniet onvermijdelijk maken.
Hij stelt bovendien dat evolutionaire convergentie in overeenstemming is met de darwinistische wereld van aanpassing en tendensen.
“Het leven heeft een eigenaardige neiging om als reactie op adaptieve uitdagingen steeds weer naar tamelijk precieze oplossingen te navigeren”, aldus Conway Morris.

Het valt mij enorm mee dat de auteur nergens een uitspraak doet in de richting van een ‘geplande’ evolutie (ID).
Hij blijft strikt wetenschappelijk zowel in zijn beweringen als in zijn evaluaties van de methodes.

Het laatste hoofdstuk valt hierbij vergeleken uit de toon.
De auteur probeert een verband te leggen tussen de evolutieleer en de theologie: een evolutietheologie.
Hij trekt vooral van leer tegen de ultradarwinisten, die de evolutie louter zien in functie van genen en toeval.
Volgens C.M.
is er van toeval geen sprake.
Waarom hij daarvoor een soort theologie moet vernoemen is mij echter duister.
Hij blijft toch zeer vaag over de begrippen theologie en religie, en legt meteen verband met ethiek en moraal die eerbied voor het leven moeten voorstaan.

Maar moet de verwondering over het mysterie van het leven noodzakelijk ‘religieus’ of ‘theologisch’ worden genoemd? En is het echt nodig om John Greene te citeren en te volgen: “Wetenschap wordt zinloos en zelfs destructief tenzij zij betekenis en richting ontleent aan een religieuze bevestiging van de betekenis en richting van het menselijk bestaan.
”?

Ik vind dat een zeer antropocentrische visie.
Er zijn legio levende wezens op aarde, wier natuurlijke intelligentie evenzeer onze ver- en bewondering kunnen wegdragen.
Het mag dan wel zo zijn dat de evolutie van het leven uiteindelijk misschien overal zou resulteren in mensachtige wezens met mensachtige intelligentie, er is geen enkel bewijs voor een teleologische visie op de mens in de evolutie.

Hoe dan ook, het is een magistraal werk, dat zeker niet in een paar lezingen helemaal te doorgronden is.
Toch is het vlot geschreven.
In het boek is een indrukwekkend aantal noten opgenomen.
Er is ook een handig begrippenregister.

 

Onderwerp: Twijfels over evolutie?   

Groep geleerden uit twijfels over evolutietheorie

Meer dan 500 wetenschappers uit verschillende landen hebben in het openbaar hun twijfel uitgesproken over Darwins evolutietheorie.
Zij namen deel aan een handtekeningenactie van het Discovery Institute in het Amerikaanse Seattle.

Daarmee spraken zij hun ; ;scepsis ; ; uit ; ;tegenover de bewering dat het mogelijk is dat toevallige mutaties en natuurlijke selectie verantwoordelijk zijn voor de complexiteit van het leven.
;

De wetenschappers zijn van mening dat er zorgvuldige onderzoeken naar de aanspraken van de evolutietheorie gestart dienen te worden, zo bericht de Duitse protestantse nieuwsdienst IdeA.

De lijst bevat namen van leden van de Amerikaanse Academie der Wetenschappen, van Russische, Poolse en Tsjechische instituten, alsook van wetenschappers die verbonden zijn aan gerenommeerde universiteiten als Yale, Princeton, Stanford, Berkeley en het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in Boston.

Volgens John G.
West, plaatsvervangend directeur van het Discovery Institute, weerlegt de lijst de bewering dat er geen serieuze wetenschapper is die twijfelt aan de evolutietheorie.

De lijst is op internet te vinden op http://www.
discovery.
org/scripts/viewDB/filesDB-downloaD.php?command=download&id=660.
 

Simon Conway Morris FRS is a British paleontologist.
He was born in 1951 and brought up in London, EnglanD.[1] He made his reputation with a very detailed and careful study of the Burgess Shale fossils, an exploit celebrated in Stephen Jay Gould's Wonderful Life, though Conway Morris' own book on the subject, The Crucible of Creation, is somewhat critical of Gould's presentation and interpretation.
Conway Morris is a former student of Harry Blackmore Whittington.
He is Professor of Evolutionary Palaeobiology in the Department of Earth Sciences at the University of Cambridge.
He is renowned for his insights into early evolution, and his studies of paleobiology.
He gave the Royal Institution Christmas Lectures in 1996.
He was elected a Fellow of the Royal Society aged 39, was awarded the Walcott Medal of the National Academy of Sciences in 1987, and the Lyell Medal of the Geological Society of London in 1998.

 

Biography

 

1969-1972 University of Bristol: First Class Honours in Geology (B.SC.).

1975 Elected Fellow (Title A) of St John's College.

1976 University of Cambridge: Ph.
D.

1976 Research Fellowship at St John's College, University of Cambridge

1979 Appointed Lecturer in Department of Earth Sciences, Open University.

1983 Appointed Lecturer in Department of Earth Sciences, University of Cambridge.

1987-1988 Awarded a One-Year Science Research Fellowship by the Nuffield Foundation

1990 Elected Fellow of the Royal Society

1991 Appointed Reader in Evolutionary Palaeobiology

1995 Elected to an ad hominem Chair in Evolutionary Palaeobiology

1997-2002 Natural Environment Research Council

 

 

Work

He is based in the Department of Earth Sciences at the University of Cambridge and is best known for his work on the Cambrian “explosion”, especially in terms of his study of the famous Burgess Shale fossil fauna and similar deposits in China and GreenlanD. In addition to working in these countries he has undertaken research in Australia, Canada, Mongolia and the United States.
His studies on the Burgess Shale-type faunas, as well as the early evolution of skeletons, has encompassed a wide variety of groups, ranging from ctenophores to the earliest vertebrates.
His thinking on the significance of the Burgess Shale has evolved, and his current interest in evolutionary convergence and its wider significance — the topic of his 2007 Gifford Lectures – was in part spurred by Steven Jay Gould’s arguments for the importance of contingency in the history of life.

 

Burgess Shale

His views on the Burgess Shale are reported in numerous technical papers, and more generally in The Crucible of Creation (Oxford University Press, 1998).
In recent years he has been investigating the phenomenon of evolutionary convergence, the main thesis of which is put forward in Life’s Solution: Inevitable Humans in a Lonely Universe (Cambridge University Press, 2003).
He is now involved on a major project to investigate both the scientific ramifications of convergence and also to establish a web-site (Map of Life) that aims to provide an easily accessible introduction to the thousands of known examples of convergence.
This work is funded by the John Templeton Foundation.

 

Evolution, science and religion

 

He is known as an effective communicator in the public understanding of science, and has done extensive radio and television work.
The latter includes the Royal Institution Christmas Lectures, delivered in 1996.
He is also actively involved in various science and religion debates, including arguments against Intelligent Design on the one hand and Materialism on the other.
In 2005 he gave the Second Boyle Lecture.
[2] He is an increasingly active participant in discussions relating to science and religion.
He is active in the Faraday Institute for Science and Religion and has lectured there on ; ;Evolution and fine-tuning in Biology ; ;.
[3].
He gave the University of Edinburgh's prestigious Gifford Lectures for 2007 in a series titled ; ;Darwin's Compass: How Evolution Discovers the Song of Creation ; ;.
In these lectures he suggests that[4]:

 

Evolution shows an eerie predictability, leading to the direct contradiction of the currently accepted wisdom that insists on evolution being governed by the contingencies of circumstance

Eyes are not the only example of repeated evolutionary convergence on the same solution.
There is evidence for fundamental equivalences of sensory perception and the implication that deeper in the nervous system there is only one mentality.
Minds may be not only universal, but also the same.

Evolutionary convergence can give us some very strong hints as to how any aliens will sense their environment, how they will move, how they will evolve agriculture, and intelligence.

Humans have passed a threshold that means we now transcend our animal origins.
But Birds, whales and humans all converge in song, and far from being the pinnacle of Creation we may be mere juveniles.

The regularities of the physical world [5], strongly indicate that there must be universal principles of minD. The evidence from evolutionary convergence, not least in terms of intelligence and music, is that the trajectories towards consciousness are embedded in a universe that in some ways is strangely familiar, where personal knowledge (to use Polanyi’s phrase) is valiD.

Any attempt to explain, entirely in naturalistic terms, the fact that universe can now understand itself seems doomed to failure.
Not only is the Creation open-ended and endlessly fertile, suggesting that in the future science itself faces an infinity of understandings, but so too there is good evidence of realities orthogonal to every-day experiences.
Rather than trudging across the arid landscapes skimpily sketched by the materialists, we need to accept the invitation and accompany the Artist that brought Creation into being.

He is a strong critic of materialism and of reductionism:

 

That satisfactory definitions of life elude us may be one hint that when materialists step forward and declare with a brisk slap of the hands that this is it, we should be deeply skeptical.
Whether the “it” be that of Richard Dawkins’ reductionist gene-centred worldpicture, the “universal acid” of Daniel Dennett’s meaningless Darwinism, or David Sloan Wilson’s faith in group selection (not least to explain the role of human religions), we certainly need to acknowledge each provides insights but as total explanations of what we see around us they are, to put it politely, somewhat incomplete.
[6]

 

and of: ; ;the scientist who boomingly — and they always boom — declares that those who believe in the Deity are unavoidably crazy, “cracked” as my dear father would have said, although I should add that I have every reason to believe he was — and now hope is — on the side of the angels.
; ;

Evolutie      Junker Reinhard      Evolutie

Het vermogen om micro-evolutionair te veranderen is een basiseigenschap van het leven.
Experimenteel biologisch onderzoek heeft dit aangetoonD.

Maar is daarmee ook macro-evolutie bewezen? Macro-evolutie is de hypothese dat complexe structuren en basisbouwplannen van het leven uit simpele voorlopers zijn ontstaan.

Een eerlijke vraag verdient een eerlijk antwoorD. Daarom is dit boek, deze ontdekkingsreis geschreven.
Stap voor stap wordt het terrein verkenD. Welke micro-evolutionaire processen zijn er? Wat kunnen ze? Welke theorieën over macro-evolutie bestaan er? Is er een mechanisme? Gegevens uit alle relevante disciplines van de biologie worden in dit nieuwe studieboek helder, systematisch en zakelijk weergegeven.

Er blijkt: Een antwoord is niet zonder een wereldbeschouwelijke grensoverschrijding mogelijk.
Beoordeling van ontstaansmodellen vraagt daarom om helder onderscheid tussen objectieve gegevens, theoriegeleide interpretaties en wereldbeschouwelijke keuzen.

Duitstalig verscheen dit boek voor het eerst in 1998.
Sindsdien verschenen diverse geheel herziene uitgaven om aan te sluiten bij de actualiteit.
Voor het eerst is dit grandioze werk nu ook in het Nederlands vertaald, vanuit de Duitse 6e druk.
Een gebonden boek op A4-formaat, uitermate rijk en fraai geïllustreerd met veel verhelderende schema's.
De biologen Junker en Scherer staan als bijbelgetrouwe wetenschappers kritisch ten opzichte van het neodarwinisme, maar hun toonzetting is die van de professionele wetenschapper.

 De stijl van hun boek is aangenaam qua toonzetting; de wetenschappelijke beschouwing voert de boventoon.
Hun analyses zijn scherp en educatief van hoog niveau.
Een boek primair geschreven voor VWO-, HBO- en academisch niveau, maar dat is zeker niet de enige doelgroep.
Het boek is ingedeeld in zeven delen: de wetenschapstheoretische basis, basisbegrippen van evolutie- en basistypenbiologie, evolutie op organismeniveau, moleculaire evolutie, vergelijkende biologie en interpretatie van fossielen; in het slotdeel 'grensoverschrijdingen' komen onder meer schepping als vooronderstelling en Intelligent Design aan de orde.

In deel IV wordt ook de oorsprong van het leven, de abiogenese besproken.
Zakelijk, bijna nederig en tegelijk grondig en vlijmscherp schetsen de auteurs daarvan de actuele stand van wetenschap.
De wetenschappelijke resultaten blijken in strijd met alle tot nu toe voorgestelde modellen voor abiogenese.
Ik concludeer dan dat de wetenschap tot op heden feitelijk geen notie heeft van het ontstaan van het leven.
Maar Junker en Scherer formuleren anders: respectvol en met distantie; het siert hen.

Experimenteel biologisch onderzoek heeft aangetoond dat het vermogen om micro-evolutionair te veranderen een basiseigenschap van het leven is.
De vraag is echter of daarmee ook macro-evolutie (de hypothese dat complexe structuren en basisbouwplannen van het leven uit simpele voorlopers ontstaan) een feit is.
Welke micro-evolutionaire processen zijn er? Waar liggen de grenzen? Is er een mechanisme voor macro-evolutie?

Uit alle relevante disciplines worden in dit boek biologische gegevens systematisch, zakelijk en helder weergegeven.
De conclusie is dat een antwoord niet mogelijk is zonder wereldbeschouwelijke grensoverschrijding.
Beoordeling van ontstaansmodellen vereist dus helder onderscheid tussen 'objectieve' gegevens, theoriegeleide interpretaties en wereldbeschouwelijke keuzes.
De auteurs kiezen voor een alternatieve verklaring van biologische gegevens binnen een 'bijbels ontstaansmodel'.
Daarbij beseffen zij (p.
318) dat natuurwetenschappelijk bewijs van ontwerpsignalen van de Schepper aan zijn schepselen nooit geleverd kan worden.
En toch: als natuurwetenschapper zie ik die bewijzen van ontwerp door een Ontwerper toch volop om mij heen!

De subtitel is terecht Het nieuwe studieboek; het is een boek waaruit zeer veel is te leren.
Naast dr.
Junker en prof.
Scherer werkten nog twaalf andere wetenschappers aan de totstandkoming van dit boek mee.
Het bevat boeiende hoofdstukken over o.
A. de vragen rond het ontstaan van complexe moleculaire machines en over de stamboom van de mensheid

De Stichting 'De Oude Wereld'  heeft een boek uitgegeven, geheten ; ;Evolutie - het nieuwe studieboek ; ;.
Dit boek is een vertaling van ; ;Evolution - ein kritisches Lehrbuch ; ;, 6de druk 2006, van Reinhard Junker en Siegfried Scherer (verder J&S).
'De Oude Wereld' prijst haar boek aan als 'het nieuwe studieboek, een internationaal standaardwerk over evolutiebiologie', dat een 'diepgaande analyse geeft van de laatste stand van de evolutiebiologie'.

Dit boek is geen studieboek en geen standaardwerk over evolutiebiologie, en heeft weinig overeenkomst met de laatste  stand van de evolutiebiologie.
Het is een gedetailleerde bestrijding van evolutie door schrijvers die toegang tot de wetenschappelijke literatuur hebben en in een wetenschappelijke stijl schrijven.

J&S doet twee dingen.
Enerzijds is er een poging het scheppingsmodel op filosofisch gelijke voet met evolutie te krijgen: gezien het beroep op openbaring ligt het scheppingsmodel buiten de natuurwetenschap.
Anderzijds is er een poging te ontkennen dat een methodisch naturalistische verklaring van de wereld mogelijk is.
Deze twee redeneringen vormen samen de standaardmanier waarop creationisten evolutie proberen opzij te schuiven als enige wetenschappelijke, en geslaagde wetenschappelijke, verklaring van het ontstaan van de levende wezens.

De moeilijkheden beginnen in het eerste hoofdstuk van Junker & Scherer, ; ;Wetenschapstheoretische basis ; ;.
Daar wordt niet scherp omgegaan met de begrippen 'methodisch naturalisme', 'methodisch atheisme' en 'filosofisch naturalisme'.
Dit ligt deels aan de vertaling, maar vooral aan Junker en Scherer die veel te snel een wereldbeschouwing in plaats van een methode willen zien.

Met methodisch atheisme en methodisch naturalisme wordt hetzelfde bedoelD. Alle wetenschap gaat te werk volgens het methodisch naturalisme.
Zoals J&S ook zegt, op blz 18 in een boxje:

Hier heb ik één bezwaar, en een groot bezwaar, namelijk dat filosofisch naturalisme niet scherp genoeg van methodisch naturalisme (= methodisch atheisme) wordt afgeperkt.
Het filosofisch naturalism heeft namelijk niet het uitgangspunt dat er alleen natuurlijke krachten in de wereld werkzaam zijn/waren, maar dat er alleen natuurlijke krachten bestaan, dus werkzaam kunnen zijn.
Het methodisch naturalisme (=methodisch atheisme ) heeft namelijk als werkhypothese dat in de wereld en haar geschiedenis alleen natuurlijke krachten werkzaam zijn/waren.
Dat is de werkhypothese van alle empirische wetenschap, zowel experimentele wetenschap als wetenschap die met verleden en kosmos te maken heeft.

De bewering in J&S is dat er bij de reconstructie van de geschiedenis van het leven overgeschoven wordt naar filosofisch naturalisme.
Voor deze loze bewering worden geen gronden aangevoerD. Dan zeggen J&S dat zowel evolutie als schepping buitenwetenschappelijke randvoorwaarden vereisen.
Daarmee zijn we aangekomen bij een standaardbewering binnen het creationisme: schepping en evolutie zijn gelijksoortig als verklaringsmodel, want zij gaan uit van alternatieve vooronderstellingen.
Geen evolutiebioloog die de door J&S veronderstelde evolutionaire vooronderstellingen - de vooronderstelling van filosofisch naturalisme of eenvoud aan het begin als vooronderstelling - als basis van evolutiebiologie aanvaardt, maar het is nutteloos dat aan creationisten te vertellen.

Vrij snel na 1859 werd door deskundigen ingezien dat op basis van natuurwetenschappelijke gegevens geen andere keus bestaat dan afstamming onder verandering.
Volgens J&S is dit niet op grond van wetenschap gebeurd, maar op grond van levensbeschouwing.

Dit keer verdraait J&S de wetenschapsgeschiedenis.
Deskundigen wisten ook in de tweede helft van de 19de eeuw dat er ; ;op basis van natuurwetenschappelijke gegevens wel een (macro-) evolutiemodel geformuleerd móest worden ; ;.
  Macro-evolutie is in dit boek het codewoord voor gemeenschappelijke afstamming.
Gemeenschappelijke afstamming is snel na 1859 geaccepteerd door de gehele wetenschappelijke gemeenschap.
Tegen 1900 was de evolutie van de vertebraten in grote lijnen bekenD.

Basistypen

J&S beweren dat zinnige biologie bedreven kan worden op grond van 'basistypen'.
Een basistype wordt gedefinieerd als alle biospecies die direct of indirect door hybridisatie met elkaar verbonden zijn.
Vruchtbare nakomelingen uit soortskruisingen worden daarbij niet vereist.
De definitie van basistype maakt dat het paard en de ezel tot hetzelfde basistype behoren.
De familie Paarden, met zes soorten in één geslacht, bestaat dan ook uit nauw verwante soorten.

 

J&S Afb 3.
18 blz 40

Er zijn bij gebruik van deze definitie omstreeks 20 basistypen bekenD. Zo'n basistype is niet altijd zo goed gedefinieerd als bij de Paarden.
Neem de familie Eendachtigen, de familie van de ganzen, zwanen, eenden en dergelijke vogels, ook opgevoerd als basistype (blz 36-37).
Bij de Eendachtigen zijn er iets meer dan 400 kruisingen bekenD. Er zijn 149 soorten eendachtigen, dus van de 148 x 149 = 22052 mogelijke soortskruisingen leveren 1,8% enig resultaat.
Van de 149 soorten Eendachtigen zijn er 126 direct of indirect door kruisingen verbonden - indirect betekent dat soort A met soort B en met soort C kan kruisen, maar soort B niet met soort C. Dus ook met dat idee van indirecte verbinding door kruisingen kun je niet van elke soort Eendachtige naar elke andere soort Eendachtige komen.
Dan valt J&S terug op de standaardbiologie, en verklaren de familie Eendachtigen tot het basistype eendachtigen.

Wat is er basaal aan het basistype? Niets.
Het is een woord waar veel suggestie vanuit gaat, maar er staat in J&S geen enkele argumentatie dat een basistype iets als een basiseenheid in de biologie is.
De suggestie is dat basistypen onafhankelijk van elkaar zijn.
De suggestie is dat er geen gemeenschappelijke voorouder kan zijn omdat beesten van verschillend basistype niet met elkaar kunnen kruisen.
Bij deze suggestie blijft het.
Dat basistypen geen gemeenschappelijke voorouder hebben is cruciaal bij de beweringen in J&S: basistypenbiologie moet als wetenschappelijk pendant van evolutie optreden.
Dan zou je verwachten dat J&S uitgebreid beargumenteert waarom de basistypen geen gemeenschappelijke voorouder kunnen hebben.
Ik kan daar geen enkel woord over vinden.
Er is geen enkele argumentatie in het hele boek dat basistypen geen gemeenschappelijke voorouder kunnen hebben.
Junker en Scherer laten volledig na een wetenschappelijke basis aan hun basistypenbiologie te geven.

Op blz.
46 staat dan,  in een boxje met het label 'Grensoverschrijding' dat het mogelijk is de basistypen als geschapen eenheden te interpreteren.
Dat is heel schijnheilig uitgedrukt, nadat op blz 19 vermeld is dat het hele idee basistype uit het creationisme komt:

; ;...de basistypenbiologie ( ), die in het kader van het bijbels ontstaansmodel gemotiveerd en uitgewerkt werD. ; [3]

 Basistype heet in andere creationistenboeken dan ook scheppingstype of baramin (van Hebreeuws bara = scheppen, en min = aard).

Eigenlijk is het probleem: moet gemeenschappelijke afstamming aangetoond worden, of moet een onderbreking in afstamming aangetoond worden? Evolutiebiologie gaat uit van de dagelijkse waarneming dat alle bekende individuen tenminste één ouder hebben.
De daaruit volgende hypothese is: alle individuen hebben tenminste één ouder, ook individuen die in het verleden geleefd hebben.
Volledig voor de hand liggend, maar met grote gevolgen, dat wel.
Met andere woorden, het is aan de creationisten om een onderbreking in afstamming aan te tonen.
Dit wordt niet eens geprobeerD.

De poging het scheppingsmodel op filosofisch gelijke voet met evolutie vereist verdraaiing van evolutiebiologie.
De poging te ontkennen dat evolutie de verklaring vormt van wat we zien in de levende natuur begint met een verdraaiing van de biologie.
Dat is het stramien.

http://www.
oude-werelD.nl/; doel: het bestuderen en uitdragen van de openbaring van GoD. 

Of met de stand van de evolutiebiologie in 2006.

Dan kan er een paartje van elk basistype in de ark van Noach.
Junker en Scherer zeggen dit niet, maar andere creationisten wel.

Het leven voor de dinosauriers      Steyer Sebastien      Evolutie

Omschrijving Het leven vóór de Dinosauriërs

Dit boek maakt een eind aan een groot onrecht! Het richt de camera op de grote vergeten groep in de paleontologie: de dieren die lang voor de heerschappij van de dinosauriërs onze aarde bevolkten.
De lezer wordt uitgenodigd voor een reis door de tijd die ongeveer 370 miljoen jaar geleden begint, als de viervoeters hu intrede doen, en bijna 220 miljoen jaar later eindigt.
Op het moment waarop de dinosauriërs hun grootste bloei beleven.

Recensie

De Franse paleontoloog geeft een modern overzicht van de ontwikkeling van viervoetige gewervelde dieren voor het Krijt (146 Ma).
Het artwork van Alain Bénéteau verduidelijkt de paleontologische tekst.
De inleiding verklaart de gebruikte fylogenetische classificatie.
Na de oorsprong van viervoeters wordt met moderne en fossiele voorbeelden getoond hoe poten en vingers ontstaan.
Het leven van viervoeters op Pangea, het voormalige supercontinent, komt aan bod evenals de opkomst van de Amniota: vogels, reptielen, zoogdieren, bij wie voortplanting buiten het water kan.
Ze beleven een explosieve radiatie in het Perm en grote crises omstreeks 251 Ma en 200 MA. Het boek besluit met paleontologische achtergrondinformatie.
Voortreffelijk geïllustreerd, prettige stijl en hoog niveau.
Geschikt voor (amateur)paleontologen.
De beschreven soorten zijn afgebeeld en er zijn kaders met details.
Ruim 120 illustraties in kleur, twee indexen, literatuuropgave.
Kleine druk.

Dr.
R.
Felix

Beoordeling

Een zeer leuke reis door de geschiedenis van onze planeet, en op zoek naar de meest oude sporen van leven op aarde.
Doorheen heel wat knappe restanten en reconstructies op basis van deze sporen, die wel degelijk op een wetenschappelijke wijze werden herschapen en eigenlijk een zeer duidelijk beeld weet te geven van hoe onze planeet er enkele duizenden jaren geleden kan hebben uitgezien.
Het is een boeiend beeld, dat wel degelijk op een levendige wijze en onderbouwd een wereld brengt van bizarre dieren, planten en andere flora die wel degelijk op een heel andere wijze leefden en overleefden dan we vandaag kunnen waarnemen.
Het is een science-fiction, maar tegelijkertijd toch wel steunend op de artefacten die werden gevonden en van waaruit men wel degelijk komt tot een waarschijnlijke reconstructie van deze wereld dat we enkel maar kennen uit de film.
De periode van de dino's heeft wel degelijk nogal wat interesse weten opwekken, maar het is duidelijk dat ook deze wereld van voor de dino's wel degelijk op z'n minst even boeiend is, laat staan nog 'cooler' dan de dino's.
In elk geval is dit rijkelijk geïllustreerd boek een exemplaar dat voor jong en oud een plezier is om ter hand te nemen, en we beleven er wel degelijk een avontuur van de beste… een onbekende, bedreigende wereld, dat wel degelijk de wieg van ons eigen bestaan blijkt te zijn.
Knap om op zo'n leuke wijze kennis te vergaren…

Zo populair als dinosauriërs zullen ze nooit worden, maar ook voordat die reuzenreptielen de wereld beheersten, leefden er allerlei interessante dieren.
Een nieuw boek, ‘Het leven vóór de dinosauriërs’, geeft daar een mooi overzicht van.

 

Eustenopteron, Acanthostega en Ichtyostega, hun namen doen misschien denken aan dinosauriërs, maar deze beesten zijn nog ouder.
Eustenopteron was een visachtige met vinnen die op poten lijken.
Acanthostega is de naam van een iets minder visachtig dier met ruggenwervels en vier poten met ieder vijf tenen.
En Ichtyostega bewoog zich op het land zoals een zeeleeuw dat doet.

 

Het is maar een kleine greep uit de dieren die aan bod komen in Het leven vóór de dinosauriërs een boek waarmee auteur Sébastien Steyer de lezer wil interesseren voor dit relatief onbekende, maar zeker niet minder boeiende deel van de paleontologische geschiedenis van het leven.

 

Poten niet voor land

 Aan de hand van de drie eerder genoemde dieren laat Steyer zien dat het krijgen van poten in eerste instantie niet diende voor de verovering van het lanD. Sterker nog: het duurde na de ontwikkeling van longen en poten nog miljoenen jaren voordat dieren zich daadwerkelijk op het land waagden, en dan ook allemaal op verschillende momenten.

 

Nadat er zich dieren permanent op het land hadden gevestigd, bleven ze nog steeds afhankelijk van het water voor de voortplanting.
Voorbeeld hiervan is Balanerpeton, een salamanderachtig beestje.
Het veranderde pas met het ontstaan van de Amniota, die eieren legden met een waterdichte omhulling, zodat die op het land tot ontwikkeling konden komen.
Dit zijn de voorlopers van de reptielen en uiteindelijk de zoogdieren.

 

Door alle aandacht voor de ‘dino’s’ lijkt het tijdperk voor hun opkomst minder mediageniek te zijn.
Hierdoor kan het volgens de auteur gebeuren dat sommige paleontologen er toe bewogen worden hun vondsten iets te spectaculair te presenteren als “missing links” in de lijn van de evolutie.
Steyer richt zijn pijlen op de ontdekking van ‘Tiktaalik’.
De vis met poten zou dé tussenvorm zijn tussen vissen en viervoeters, en wordt zodoende beschouwd als een belangrijke tak in de evolutie.
Steyer stelt dat het gaat om niet meer dan een interessante maar doodlopende zijtak van de evolutie, en zeker geen missing link.

 

Achterhaalde theorieën

 Het mag duidelijk zijn dat er nog veel onderzoek gaande is, en dat bestaande theorieën het risico lopen morgen achterhaald te zijn.
Zo wordt gesproken over de grote uitsterfcrisis die de overgang van het Perm naar het Trias markeert.
Men is er in de paleontologie nog niet over eens wat deze uitsterfgolf, (die 96 procent van het leven in de zee vernietigde en 70 procent van alle gewervelden op het land) nu precies heeft veroorzaakt.

 

Het boek wordt besloten met uitleg over de technieken achter het in kaart brengen van de onbekende biodiversiteit van het leven voor de dinosauriërs.

 

Aangezien de in dit boek beschreven periode relatief onbekend is, vergt het wat inspanning om de namen van de verschillende levensvormen tot je te nemen.
Toch loont het zeker de moeite om te weten dat er een interessante periode aan de bekende dinosauriërs vooraf is gegaan.
Daarbij word je geholpen door de gedetailleerde en fraaie illustraties van de hand van Alain Bénéteau.
Zonder deze illustraties zou moeilijk zijn een voorstelling te maken van de verscheidenheid aan diersoorten.

 

Geen levend fossiel

 De lezer krijgt een goede indruk van het tijdperk van ongeveer het Devoon (± 416 miljoen jaar geleden) tot het met het Trias (± 200 miljoen jaar geleden).
Ook wordt een link gelegd met de nu nog levende vertegenwoordigers van de besproken dieren zoals salamanders, kikkers, longvissen en de coelacanth, het levende fossiel, dat volgens Steyer geen levend fossiel genoemd mag worden.

Evolutieleer voor dummies      Divers      Evolutie

Evolutieleer voor dummies geeft een verbazingwekkend compleet en modern overzicht van de evolutiebiologie.
En het is zeer begrijpelijk geschreven.
Je kunt delen overslaan die je niet interesseren, maar je hoeft zeker niets over te slaan omdat het onbegrijpelijk zou zijn! Wanneer heeft U dat voor het laatst meegemaakt? Er is eigenlijk niets in het Nederlands wat met dit boek te vergelijken is, behalve het boek Evolutie van Carl Zimmer.
Chris Buskes ‘Evolutionair denken.
De invloed van Darwin op ons wereldbeeld‘ is zoals de titel al suggereert vooral goed in filosofische aspecten.
Het dummiesboek is geschreven door een evolutiebioloog (ik ken hem niet) en een journaliste.
Het is zeker geen Bluff-Your-Way-in-boek.
Qua niveau ligt Evolutieleer voor Dummies in tussen Bas Harings Kaas en de evolutietheorie en een evolutie tekstboek voor het universitair onderwijs.

 

Het is heel to-the-point-geschreven, geen uitwijdingen of bespiegelingen.
  Het is geen luxe uitgave, het bevat een vijftal zwartwit foto’s, en tientallen tekeningen.
Er hadden wel wat meer (zwart-wit) tekeningen in gekund, gezien het populaire en educatieve karakter van het boek.
Maar dat heb ik al gauw, ik ben nogal visueel ingestelD. Van mij hadden de cartoons vervangen mogen worden door verhelderende, behulpzame illustratie’s.
Hoewel namen van onderzoekers worden vermeld, worden er geen enkele literatuurverwijzingen gegeven, zelfs niet aan het einde van het boek.
In vergelijking met de ‘echte’ evolutiehandboeken staan in dit boek geen ‘overbodige’ details.
Daardoor dringt de essentie beter tot je door.
De officiële evolutiehandboeken zijn nogal intimiderend door hun omvang, taalgebruik, geleerdheid en prijs.
Verder zijn wiskundige formules weggelaten (behalve Hardy & Weinberg).
Het boek is leuk en uiterst stimulerend om te lezen, zelfs als je denkt alles over evolutie te weten.
En ik kwam zelfs hier en daar nieuwe dingen  tegen (Thrifty Phenotype hypothesis).
Hoe meer je er door bladert, hoe indrukwekkender het wordt dat er eigenlijk zoveel in staat.
Zogenaamd moeilijke begrippen die je alleen in de officiële handboeken verwacht (sneaky strategie, alternatieve splicing, frameshift mutatie, exon shuffling, handicap hypothese, rode koningin hypothese, sexy zoon hypothese, stichtereffect, etc) kom je tegen en alles wordt begrijpelijk uitgelegD. Je wordt als het ware even snel bijgepraat over wat er te weten is in de moderne evolutiebiologie.
De auteur heeft heel goed naar de opbouw en onderwerpen van een officieel evolutiehandboek gekeken.
Wat dat betreft is het eigenlijk een handboek in het klein.
Alles bij elkaar genomen is dit boek een hele prestatie.

 

Het zou flauw zijn te beweren dat het boek niet compleet is.
Natuurlijk is het niet compleet als je het vergelijkt met de professionele evolutiehandboeken.
Maar dat is niet eerlijk, want die zijn minstens tweemaal zo dik en bedoeld voor biologiestudenten.
En onderwerpen die ik er graag in zou willen zien, zoals de rol van het klimaat in de evolutie van het leven, of de vergelijkende evolutie van de hersenen, komen in de handboeken ook niet goed uit de verf.
Speciaal aanbevolen zijn hoofdstuk 12 over evolutie en sex, en hoofdstuk 10 over evolutie en levensloop (waarin het fantastische en leerzame experiment over het evolutionaire effect van het wegvangen van grote vissen (p.
166-167)) en het uit politiek en dierenwelzijns oogpunt nuttige experiment van het kweken van stressloze kippen (p.
179).

 

De vertaling is niet slecht.
Hier en daar kom je vreemde dingen tegen.
De titel van het boek ‘Evolutieleer‘ is een misser.
‘Leer’ heeft nogal ouderwetse en dogmatische associatie’s.
De originele Engelse uitgave heet: Evolution for Dummies.
Dat kun je letterlijk vertalen.
Soms zijn Engelstalige begrippen ten onrechte vertaald: ‘Red Queen hypothesis’ als ‘Rode Koningin’.
Laat dat onvertaald of geef de Engelse term erbij, net zoals ‘springende genen’ gegeven wordt met ‘jumping genes’ erachter.
Soms krijg je vreemde vertalingen zoals ‘getranscribeerd’ (vertaald).
Of komische vertalingen zoals: fossielenbestand (fossil record), aanvechters (critics) en neezeggers (deniers).

 

Ik ben tot nu toe weinig fouten tegengekomen.
Het in de evolutiebiologie zeer belangrijke begrip ‘gen regulatie’ kwam ik niet tegen, hoewel het idee kort uitgelegd wordt.
Wat betreft junk DNA is het niet helemaal up-to-date.
Het aantal genen in de mens wordt verschillend opgegeven als: 20.
000 (p.
246), 25.
000 (p.
53), en 30.
000 (p.
246).
Overigens, mijn favoriete onderwerp.

 

Als U in het Darwinjaar 2009 maar één boek over evolutie aanschaft, koop dan deze.
Een prettige jaarwisseling en een goed Darwinjaar! ;

Het grootste spektakel ter wereld      Dawkins Richard      Evolutie

Richard Dawkins is niet alleen een befaamd bioloog.
Hij heeft bekendheid verworven als verdediger van de evolutietheorie, het meest recente wetenschappelijk inzicht dat te kampen heeft met tegenkanting uit godsdienstige hoek.
Zijn laatste boek, ; ;The Greatest Show on Earth: The Evidence for Evolution ; ; is een antwoord op deze tegenkanting.
Het toont de evolutietheorie als een onomkeerbaar wetenschappelijk feit.
(de Nederlandse versie, ; ;Het grootste spektakel ter wereld ; ; , wordt verwacht in oktober.
)

Het eerste hoofdstuk is polemisch, en even vreesde ik “The God Delusion II” in handen te hebben Dat hadden we al gehad...Maar Dawkins zegt hier enkel waar hij heen wil, en tot wie hij zich richt.
Zijn doel is niet, zoals in ; ;The God Delusion ; ;, om in de aanval te gaan, maar om te overtuigen met onbetwistbare feiten.
Het is een boek met talrijke kleurenplaten geworden, alsof het rechtstreeks de concurrentie wil aangaan met Harun YahyA.

Dawkins gaat uitgebreid in op de veelgehoorde kreet “evolutie is slechts een theorie”.
Hij toont aan dat hierbij twee verschillende betekenissen van “theorie” verward worden: eenmaal “theorie” als hypothese, en eenmaal “theorie” als aangetoonde zekerheiD. Een aangetoonde zekerheid heeft buiten de wiskunde (waar men van een “theorema” spreekt) geen eigen naam, en Dawkins stelt “theorum” voor (klemtoon als in “decorum”).
Dus evolutie is niet “slechts een theorie” in de zin van hypothese, maar is het zusje van een wiskundig theorema: een boven alle redelijke twijfel aangetoond feit, een theorum.

Vanaf het tweede hoofdstuk is er geen twijfel meer: dit is een boek dat de evolutietheorie overtuigend van naaldje tot draadje uiteenzet.
Zelfs als sommige dingen bekend zijn blijft het een plezier om lezen, omdat het er allemaal zo helder en volledig staat, en ook een beetje uit leedvermaak: hier kan een creationist geen speld tussen krijgen.

In hoofdstuk 3 is onder meer te lezen dat Darwin na de eerste druk van “The Origin of Species” een brief kreeg van Alfred Russell Wallace, die klaagde dat voor het publiek de nieuwe uitdrukking “natural selection” een echte struikelblok was.
Selectie was in hun ogen iets wat door mensen gedaan werd, niet door de natuur.
Wallace meende dat “the survival of the fittest” (naar Herbert Spencer) veel duidelijker zou weergeven waar het om ging.

Dawkins zegt dat hijzelf steeds naar de eerste uitgave van “The Origin of Species” teruggrijpt.
Net als Darwin begint hij zijn verhaal bij de kunstmatige selectie van honden- en duivenrassen, die hij gelijkstelt aan wetenschappelijke experimenten die het bestaan van evolutie door selectie aantonen.
Wie kan immers ontkennen dat honden- en duivenrassen door selectie geevolueerd zijn? Welnu, ook de natuur selecteert.
Insecten selecteren bloemen zodat ze hun dienstig zijn bij de voortplanting, dieren selecteren pronkende sexpartners, en prooidieren selecteren hun predators door hen te voeden.

Dawkins legt ook uit dat er altijd een prijs moet betaald worden voor een aanpassing: ratten zouden bijvoorbeeld sterkere tanden kunnen hebben, maar dan zou van het beetje calcium dat hun voedsel bevat meer aan het gebit “besteed” moeten worden, en dus minder aan bvb de melkklieren, zeg maar nakomelingen.

Hoofdstuk 4 gaat over de geologische tijD. Stap voor stap, haarfijn en helder, legt Dawkins uit hoe we op verschillende manieren de ouderdom van fossielen kunnen vaststellen, en hoe we deze manieren met elkaar kunnen vergelijken om vergissingen uit te sluiten.
Het gebruik van boomringen, van verschillende radioactieve klokken én van de opbouw van aardlagen worden belicht en vergeleken.
Creationisten hebben de gewoonte hier of daar één gevalletje uit te pikken en als onbetrouwbaar voor te stellen, maar hier worden alle mogelijkheden op een rij neergezet, als een onneembare muur.

Nadat hij heeft aangetoond hoe de wetenschap miljarden jaren kan overbruggen, schakelt Dawkins over naar de korte termijn experimenten, van zeven generaties van hagedissen tot tienduizenden generaties van bacteriën (de befaamde Lenski-experimenten,zie PZ Myers blog.
)

Ook wordt een “real life” experiment met guppies beschreven.
Hierbij blijkt dat populaties die minder te lijden hebben van roofdieren, niet alleen schitterender kleuren ontwikkelen (dat was wat het experiment voorspelde) maar ook dat ze groter werden en later, minder en grotere nakomelingen kregen.

Hoofdstuk 6 behandelt de “missing gaps”.
Dat er gaten zijn in de fossiele record is geen ontkrachting van de evolutietheorie, schrijft Dawkins, maar het is wel zo belangrijk dat niet één enkele van de talloze fossielen buiten het schema van de evolutie valt.
Eén “konijn in het Pre-Cambrium” zou de evolutietheorie definitief ontkrachten, maar telkens een nieuw fossiel gevonden wordt, wordt de evolutietheorie bevestigD.

Hoofdstuk 7 behandelt de menselijke evolutie.
Het is opnieuw een heldere uiteenzetting van de huidige stand van de wetenschappelijke kennis.
Dawkins stelt dat er vandaag geen links meer ontbreken.
Er is een overvloed aan overgangsvormen, en die laat hij dan ook de revue passeren: “bijna elk fossiel dat we vinden is een overgang tussen iets en iets anders.

Niet te missen in dit hoofdstuk is een hilarisch fragment van een interview van Dawkins met de oerconservatieve creationist Wendy Wright.

Hoofdstuk 8 richt zich tot mensen die zich moeilijk kunnen inbeelden hoe in de tijdspanne van slechts enkele miljoenen jaren ééncelligen veranderden in complexe wezens met armen, ogen, magen, longen, hart en talrijke andere organen – kortom, het hoofdstuk richt zich tot zowat iedereen.
Dawkins citeert J.B.S.
Haldane die aan een achterdochtige dame antwoordde: “Maar mevrouw, u deed het zelf, in slechts negen maanden!”.

Dawkins' behandeling van de embryologie, die het grootste deel van dit hoofdstuk inneemt, is bijzonder boeiend en grotendeels nieuw voor mi J. Fascinerend is dat de eerste gebeurtenissen worden verklaard vanuit de fysische eigenschappen van cellen, en vergeleken worden met origami en met de dynamiek van dichte vogelzwermen.
Nog vóór genen ter sprake komen is er al een meercellig wezen gevormd waarvan elke cel alle genen in zich draagt.
Of deze genen aktief zullen worden, hangt af van fysische invloeden van buitenaf, en dikwijls worden genen geactiveerd (de zgn controller genes) die dan weer invloed hebben op andere genen.
Het zijn altijd regels in de enkelvoudige delen, “local rules”, die tot de grotere complexiteit leiden: er ís geen plan.

Door over te schakelen van de evolutie naar de ontstaansgeschiedenis van een baby, schuift Dawkins ons een hard bewijs onder de neus, maar verdubbelt hij de uitdaging aan onze verbeeldingskracht.
Dit hoofdstuk zal ik nog eens moeten lezen.

Hoofdstuk 9: na de geologie, nu de geografie.
Hier wordt het ontstaan van nieuwe soorten door afzondering besproken.
Afzondering op eilanden, door bergkloven en bergruggen en door het uit elkaar drijven van continenten.
Dawkins benadrukt dat zelfs als we geen fossielen zouden bezitten, de vandaag levende soorten, verspreid over eilanden en continenten, voldoende zouden zijn om evolutie aan te tonen.

Toen de jonge Darwin op de Galapagos soorten zag die enkel op één eiland voorkwamen, noemde hij hen nog steeds “aboriginal creations”.
Hij was nog niet overtuigd van evolutie.
Maar het bleef hem een raadsel waarom soorten van verschillende eilanden op elkaar leken, en waarom ze allemaal ook nog eens herinnerden aan de soorten van het vastelanD. Plaatselijke schepsels hoefden immers nergens op te lijken.

Hoofdstuk 10 behandelt verrassende en onweerlegbare verwantschappen tussen levende soorten.
Alle zoogdieren, groot of klein, zegt Dawkins, hebben hetzelfde skelet met een ruggegraat, ribben, vier poten, vijf vingers en tenen...waarin de beenderen een aangepaste vorm hebben.
Vleermuizen hebben relatief langere vingers, paarden kortere, maar de opbouw, de samenstelling van het skelet is hetzelfde.
Gelijkaardige overeenkomsten bestaan ook bij andere dierenfamilies, zoals bij krabben en kreeften.
En bij DNA onderzoek vindt men resultaten die nauwelijks verschillen van de experimenten met het kweken van tamme rassen, met de verwantschapsboom afgeleid uit oude fossielen, of met de verwantschapsboom afgeleid uit de vandaag levende vormen.
Dit hoofdstuk bevat dan ook de verwantschapsboom van al het aardse leven die we ook hier in wiki te vinden is.
Een studente aan de Universiteit van Melbourne, Clare D'Alberto, liet een (vereenvoudigde) versie van deze verwantschapsboom op haar rug tattoeeren, en ook de mooie rug van thans Dr Clare D'Alberto is bladvullend en in kleur weergegeven in The Greatest Show on Earth (tegenover P.
406).
Eat your heart out Harun Yahya!

In de laatste sectie van dit hoofdstuk voegt Dawkins de moleculaire klok toe aan de reeks evolutionaire klokken die reeds besproken werden in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 11 gaat over sporen van de evolutionaire omzwervingen die soorten met zich dragen.
Dit gaat van vliegen die nog steeds stompjes (“halters”) hebben waar ooit hun tweede vleugelpaar zat, tot dolfijnen die bij nader onderzoek oppervlakkig omgebouwde landdieren blijken te zijn.
Alles bij mekaar genoeg voorbeelden om elke andere verklaring dan evolutie voorgoed naar het rijk der fabeltjes te verwijzen.
Hier wordt ook Helmholtz geciteerd, die zei dat het oog zowat alle gebreken vertoont die in een optisch instrument mogelijk zijn, maar ook zoveel correcties bevat dat een smetteloos beeld ontstaat.
Het verrassende gezichtsvermogen van bijvoorbeeld een havik, schrijft Dawkins, is niet te danken aan de oorspronkelijke design, maar aan talrijke kleine mutaties die de oorspronkelijke ruwe mutatie hebben “bijgeslepen”.
Menselijke zaadleiders en de strottenhoofdzenuw van een giraffe maken overbodige bochten die een gevolg zijn van een door evolutie gewijzigde lichaamsbouw.
Als we rondkijken in de natuur zijn we verbluft door de sierlijkheid van een albatros of een giraffe, besluit Dawkins, maar als je een dier opensnijdt en het binnenwerk onderzoekt krijg je de tegenovergestelde indruk.
Het zou een leerzame oefening zijn, vervolgt hij, eens aan een ingenieur te vragen een verbeterd ontwerp te maken voor bijvoorbeeld ons systeem van slagaders.

Hoofdstuk 12 behandelt wat Dawkins de “arms race” van de evolutie heeft gedoopt.
Die race is niet tussen een individuele cheetah en een idividuele gazelle: zij speelt zich af in de loop van de evolutie.
Het is ook geen race tussen prooi en roofdier, maar een race tussen (soorten van) prooien én een race tussen (soorten van) roofdieren.
Voor een gazelle is het dikwijls belangrijker sneller te zijn dan de traagste soortgenoot, dan sneller te zijn dan de cheetah.
En ook hier is een evolutievoordeel nooit gratis: snelheid moet betaald worden met een minder sterk beendergestel, met minder zorgmogelijkheid voor nakomelingen etc...

Hier waarschuwt Dawkins tegen een denkfout die somige ecologisten maken, dat de natuur, net zoals de menselijke beheerder, zou tussenkomen om de strijd om het bestaan in goede banen te leiden.
In tegenstelling tot de mens, zegt hij, trekt de evolutie zich er niets van aan dat soorten uitsterven of dat wild overbejaagd wordt.

Hoofdstuk 13 is een bezinning over de onverschilligheid en het lijden waarmee de verbluffende grootsheid van de natuur geschapen is, wij mensen inbegrepen.
Maar het is ook een bezinning over de menselijke waardigheid, die niet door deze afkomst bepaald is.

Afsluiting is een appendix over de aanvaarding van de evolutietheorie door het publiek.
Het blijkt dat bijna de helft van de Amerikanen nog steeds gelooft door God geschapen te zijn.
In Europa zijn de cijfers uiteenlopenD. In noordelijke landen aanvaardt 70% of meer het bestaan van evolutie, in oostelijk Europa ongeveer de helft, en in Turkije een kwart.
Richard Dawkins sluit “The Greatest Show on Earth” dan ook af met de vaststelling dat er nog steeds geen reden voor zelfgenoegzaamheid is.

Ik ben het misschien niet op alle details eens met wat in het boek staat, maar het is ongelooflijk boeiende en plezierige lectuur.
Het presenteert de evolutietheorie volledig, samenhangend en onweerlegbaar.
Het klaart verwarringen op die ontstaan zijn door populaire overzichten of door kwaadwillige tegenstanders.

En vooral, “The Greatest Show on Earth” zet de evolutietheorie voor je neus als een solide bouwwerk dat niet meer uit de weg kan.
De enige manier waarop creationisten na 2009 nog kunnen overleven, is uit de buurt van dit boek te blijven.

Als creationisme en tntelligent design binnen enkele jaren een even vermakelijk curiosum zijn als het geloof in de platte aarde (en christenen en moslims ons zullen vertellen dat de evolutietheorie altijd al in de bijbel en de koran stond), zal dat voor een belangrijk deel aan dit boek te danken zijn.

Na in de internationale millionseller God als misvatting ons godsgeloof op genadeloze wijze ter discussie te hebben gesteld, komt ‘Darwins rottweiler’ met een nieuwe literaire en wetenschappelijke tour de force, waarin hij voor eens en voor altijd, én voor iedereen, duidelijk maakt dat evolutie bewezen is en boven álle twijfel verheven.
Het is de simpele waarheid: wij zijn verwanten van de chimpansees, iets verdere verwanten van andere dieren, nog verdere verwanten van de planten… Dit weten we omdat er een groeiende stroom van bewijzen voor bestaat.
Evolutie is een feit en dit boek zal dat laten zien.
Dawkins’ belangrijkste doel is om díé mensen te bereiken die de evolutie niet ontkennen, maar die in hun omgeving wel zo iemand kennen – in hun familie of kerk misschien, en zich onvoldoende voelen toegerust om hun standpunt te onderbouwen.

Auteur: Richard Dawkins

Over de auteur:

Richard Dawkins (1941) is een Brits etholoog en evolutiebioloog, wereldberoemd als populair-wetenschappelijk schrijver.
Hij is fellow van de Royal Society en heeft een leerstoel voor 'Public Understanding of Science' aan Oxford University.
Prospect Magazine hield een enquête waarbij hij uit de bus kwam als een van de drie belangrijkste intellectuelen ter werelD. Zijn eerste boek, The Selfish Gene (1976; De zelfzuchtige genen, 1986), werd ogenblikkelijk een internationale bestseller en geldt als een klassieker op het gebied van de moderne evolutionaire biologie.

Eerst verschenen: 2009

Uitgegeven door: Nieuw Amsterdam

Bespreking:

De eerste en de laatste show

Deze recensie verscheen eerder in De Standaard der Letteren, 8 januari 2010.

 

Het Darwin-jaar loopt op zijn einde.
Het heeft heel wat boeken over Darwin en zijn theorie opgeleverD. Het nieuwste boek van Richard Dawkins is een waardige en gepaste afsluiter van de festiviteiten.
Het grootste spektakel ter wereld biedt het ideale opstapje om uit en terug te kijken over het (boeken)landschap van de evolutie.

 

Het leven op aarde is een oogverblindend spektakel.
Een onvoorstelbare variatie aan levensvormen bevolkt de planeet, aangepast aan de meest extreme omstandigheden en verbluffend ingenieus in het oplossen van het cruciale probleem van elke organisme: hoe kom ik aan genoeg energie om lang genoeg te overleven om me voort te planten? Dat kaartte Charles Darwin aan toen hij zijn evolutietheorie publiceerde.
Sindsdien heeft de wetenschap veel evidentie verzameld die zijn stellingen verder onderbouwt.
Die evidentie wordt door Dawkins in Het grootste spektakel meeslepend en spijkerhard voorgestelD. Hij presenteert het als CSI: het onderzoek van de scène van een misdaaD. Ooit, ergens is iets gebeurd en aan de hand van de sporen moeten de biologen, met de hulp van archeologen, biochemici, natuurkundigen, genetici en embryologen, uitzoeken wat er precies aan de hand is geweest.
Dat is een kolfje naar de hand van beroepsuitlegger Dawkins.
Het is allemaal al eerder verteld, maar zelden met zoveel gedrevenheid, samenhang en inzicht.
Ook Dawkins zelf deed het al eerder, maar er is heel wat veranderd sinds hij in 1976 zijn baanbekende De zelfzuchtige genen schreef.
De religie heeft zich bij monde van de creationisten in het debat gemengD. Biologen en filosofen moeten nu de evolutietheorie anders uitleggen, beducht voor de argumenten van de creationisten, die veelal pseudo-argumenten zijn (ze willen niet luisteren en kijken naar wat er te horen en te zien is).
De bewijzen zijn echter onontkoombaar en overal.
In de aardlagen die teruggaan tot in de diepe tijd, bezaaid met de resten van de wezens die ons voorgingen.
In de moleculaire structuur van al wat leeft.
In de taal van het DNA dat door het hele dieren- en plantenrijk dezelfde is.
In de mutaties en de 'dode' genen.
In de embryologie waar je kan zien hoe de basisstructuur van alle dieren dezelfde is.
In de verspreiding van soorten over eilanden en continenten.
En in de empirische bewijzen voor de evolutie-in-actie zoals die in beken en laboratoria, in real time, worden opgetekenD.

 

Weerwoord aan de negationisten

 

Overweldigd door de kracht van zijn eigen bewijsvoering heeft Darwin zelf zijn geloof laten schieten, onmachtig als dat was om de zinloosheid van het biologische bestaan te verhullen.
Dawkins volgt in zijn sporen.
Hij is, in tegenstelling tot Darwin, een militant atheïst.
Dat blijft in dit boek een thema dat sterk meespeelt en hij kan het niet laten om stevig uit te halen tegen de irrationaliteit van het geloof.
Hij constateert met droefenis dat hoge percentages mensen nog steeds weigeren aan te nemen dat de mens samen met alle andere dieren en planten van een verre gezamenlijke voorouder afstamt maar geloven dat al het leven ergens in de loop van de laatste tienduizend jaar door God geschapen werD. Het gaat daarbij niet om enkele marginalen: 40% in de Verenigde Staten, meer dan 50% in Turkije en 21% in België.
Minstens twee fenomenen komen hier samen.
Het creationisme dat zich met hand en tand tegen de biologische evolutie verzet, en een ontstellend onbegrip voor de inzichten van de wetenschap.
Bijna 20% van de Britten blijkt niet te weten wat een jaar is en denkt dat de aarde eens per maand rond de zon draait.
Het is niet verwonderlijk dat een pertinent gebrek aan inzicht in de structuur van de wereld gevolgen heeft voor hoe men de eigen biologie begrijpt.

Het kan niet sterk genoeg benadrukt worden dat wie de evolutietheorie afwijst tegelijkertijd ook het hele bouwwerk van de hedendaagse wetenschap afdankt.
De inzichten van de moderne biologie zijn nauw verweven met die van alle andere wetenschappelijke disciplines, van fysica tot genetica, van chemie tot psychologie.
Het geheel is een robuust bouwwerk gegrondvest op veel verschillende soorten evidentie die elkaar versterken en bevestigen.
Het is vreemd dat de creationisten wel de tabel van Mendeljev gebruiken en tegelijk denken dat de aarde maar zesduizend jaar oud is.
Het is alsof je zou geloven dat elke keer als je op de knop van het espressoapparaat drukt God uit het niets water- en koffiemoleculen schept en die in een bekertje tovert dat ter plekke op bovennatuurlijke wijze wordt gematerialiseerD. De vasthoudendheid waarmee Dawkins de evolutietheorie en de rationaliteit verdedigt tegen het onbenul en het fanatisme van gelovigen allerhande is maar al te goed te begrijpen.
Een hallucinant intellectueel dieptepunt in zijn boek is dan ook een woordelijk verslag van een gesprek dat hij voerde met de voorzitster van de Bezorgde Vrouwen van AmerikA. Zij lijkt te hopen dat de evolutie vanzelf weggaat als je ze maar lang genoeg blijft ontkennen.
Het illustreert op tenenkrullende wijze hoe moeilijk het is een gesprek te voeren met mensen die een aberrant soort logica hanteren en elke evidentie ontkennen voor iets waarvan de waarheid niet meer kan ontkend worden.

 

De onontkoombare waarheid

 

Die waarheid wordt door de Amerikaanse evolutiebioloog Jerry Coyne op magistrale manier gepresenteerd in het eerder dit jaar verschenen Why evolution is true.
Dawkins zelf zwaait met de hoogst mogelijke lof voor het boek van zijn jongere collegA. Coyne hanteert niet het paternalistische toontje dat Dawkins’ boek soms ontsiert.
Hij demonstreert de feiten helder en gebald en slaat zo feilloos de ene intellectuele homerun na de andere.
In negen hoofdstukken, compact en leesbaar, presenteert hij de evolutie als het echte verhaal van waarom wij bestaan.
Hij dicht de gaten in de fossiellijnen waarvan de creationisten nog steeds luid staan te roepen dat ze niet te dichten zijn.
Hij maakt duidelijk hoe soorten ontstaan.
De geografische verspreiding van dieren en planten staat haaks op alle godsdienstverhalen.
Zou de Goede God al die soorten doelbewust zo hebben neergepoot zodat wij zouden denken dat ze er dankzij de biologische evolutie zouden gekomen zijn? Creationisten spreken er liever niet over.
Oneerlijkheid door verzwijging, noemt Coyne dat.
Hij beschrijft de wonderlijke kracht van de genen, de dragers van de biologische evolutie.
Zo vertelt hij het verhaal van de parasitaire worm die het uitzicht en het gedrag van de mier verandert in wiens lijf hij te gast is.
Aan de romp van de mier begint op een dun stengeltje een rode zwelling te groeien die sterk gelijkt op een bes.
Die 'bes' zit vol wormeneitjes en, je raadt het al, die wordt opgegeten door een vogel, de finale gastheer van de parasiet.
Hiertoe moet de mier op een grasstengel klauteren waar ze onbeschut zit te wuiven totdat zij door een overvliegende vogel gegeten zal worden.
Al die veranderingen worden in gang gezet door de genen van de worm in een ingenieuze plot om de wormgenen te vermenigvuldigen.

Dawkins en Coyne geven een inspirerend overzicht van de bewijzen voor de theorie van Darwin.
Ondertussen wordt het verhaal verder aangevuld met evidentie geleverd door onderzoekers uit diverse disciplines.
En vooral hoe de evolutie de aard van het menselijke zoogdier vorm heeft gegeven, levert heel wat fascinerende feiten en stof tot nadenken.
Primatoloog Frans De Waal beschrijft de 200 miljoen jaar oude evolutionaire voorgeschiedenis van de empathie.
Competitie is onmiskenbaar in de natuur, maar samenwerking en medeleven net zo goed en die bleven tot nog toe onderbelicht.
Sarah Hrdy betoogt ook dat onze voorouders al 1,5 miljoen jaar emotioneel modern want invoelend en altruïstisch zijn.
Haar originele hypothese is dat taal en ratio pas later kwamen.
Het belang van taal en de mogelijkheid om daarmee verhalen te gaan vertellen, is volgens Brian Boyd nog steeds de drijvende kracht achter de menselijke cultuur.
Richard Wrangham beschrijft de mens als de kokende aap.
De beheersing van het vuur en het ontwikkelen van de kookkunst kunnen volgens hem mede de spectaculaire intellectuele ontwikkeling van de mens verklaren.
En Geoffrey Miller beschrijft aan de hand van veel elegant onderzoek hoe de evolutionaire mechanismen in Homo sapiens diens gedrag als consument mee stuurt.

De evolutie is een spektakel van de eerste orde.
Het leven begon er mee en zal er ook mee eindigen.
Wij zijn tegelijk toeschouwers en acteurs in de eerst en de laatste show op aarde.

De reis van de Beagle      Darwin Charles      Evolutie

‘De reis van de Beagle' is het verslag van de tweede reis van de HMS Beagle, een voor expedities omgebouwde oorlogssloep.
Het hoofddoel van het schip op deze reis rond de wereld was het in kaart brengen van de Zuid-Amerikaanse kust.
Kapitein Fitz-Roy besloot echter dat het ook gunstig zou zijn om een geoloog aan boord te hebben om het landschap adequaat in kaart te brengen.
Bovendien vroeg deze aristocratische kapitein zich af of hij zelf wel in staat zou zijn om de eenzaamheid en de brute aard van de lange reis te doorstaan.
In zijn familiegeschiedenis was zelfmoord immers een veel voorkomende doodsoorzaak.
Hij achtte het hierom opportuun om een zielsverwant, een mede-edelman, te zoeken om gesprekken mee te voeren op de reis.
Hij vond een uitstekende reisgenoot in de jonge natuuronderzoeker en geoloog Charles Darwin.

De jonge Charles Darwin was een ietwat minder succesvolle en ambitieuze pagadder dan we uit de briljante werken in zijn latere leven kunnen afleiden.
Zijn vader, de rigide dr.
Robert Darwin, beklaagde zich erover dat Charles alleen geïnteresseerd was in de jacht op patrijzen en dat hij een sportgekke nietsnut was.
Hij stuurde zijn zoon naar Edinburgh om medicijnen te gaan studeren maar Charles, die om één of andere bizarre reden niet hield van operaties op onverdoofde van de pijn gillende patiënten, keerde na twee jaar zonder diploma naar papa terug.

'Goed,' dacht de eerbiedwaardige arts, 'dan wordt hij maar geestelijke' en hij zond Darwin naar een universiteit in het onooglijke plattelandsdorpje Cambridge.
Charles zag dat wel zitten en bracht drie jaar door met kaarten, drinken en achter de patrijzen lopen.
Hij behaalde ook nog de graad van bachelor, maar niet met grote overtuiging.

Zomer 1831, Darwin is tweeëntwintig en hij weet niet wat hij van zijn leven zal maken.
Hij springt dan ook enthousiast op het voorstel van kapitein Fitz-Roy om mee te vertrekken op reis rond de wereld, ondanks het geknor van zijn ouweman die in hem nog steeds een degelijke maar wat dwaze vicaris ziet.
De Beagle zeilt op 27 december af en zet koers naar de Zuid-Amerikaanse kusten.

Het reisverslag valt thematisch uiteen in twee delen.
Darwin beschrijft naast de natuur en de geologie van de plaatsen en eilanden die hij bezoekt ook de geschiedenis en de gewoonten van de volkeren die er wonen.
Hij ontmoet de proto-Argentijnse caudillo Juan Manuel de Rosas en laat zich geregeld uit over de Indianen.
Hij beschouwt hen als vijandelijke wilden maar op basis van hun medemenselijkheid vindt hij toch dat ze het verdienen om met respect behandeld te worden.
Darwin is politiek ongetwijfeld een Victoriaan maar hij is, meer dan dat, een humanist.
'De tolerantie tegenover vreemde religies, het respect voor onderwijs, de persvrijheid die alle vreemdelingen geboden wordt en vooral .
aan iedereen die ook maar de geringste wetenschappelijke pretenties heeft ...moeten met dankbaarheid herinnerd worden.
'

Het natuurverslag van Darwin is zeer uitgebreid en misschien niet zo interessant voor de doorsnee lezer van non-fictie.
Het belangwekkende zit hem in de geleidelijke bewustwording van natuurlijke selectie, die in deze versie van 1845 doorheen het boek her en der opduikt.
Hier en daar spreekt Darwin nog over ontwerp en één of ander groot plan maar met name in het stuk over de Galapagos-archipel kaart hij enkele ‘merkwaardigheden' aan die voor de contemporaine lezer en goede verstaander maar één verklaring kunnen hebben.
Diep in de hersenen van het wetenschappelijke genie vuren de neuronen een concept aan dat de wereld zal veranderen: natuurlijke selectie.

De oorsprong van de mensheid      Belderis Ina      Evolutie

   

De meest essentiële vragen die we kunnen stellen zijn misschien wel: Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? en Waar ga ik naartoe? Wetenschappers willen ons doen geloven dat we ons uit een celachtige entiteit hebben ontwikkeld door toevallige genetische mutaties en door het telkens overleven van de geschiktste vormen, die uiteindelijk evolueerden tot aapachtige wezens, daarna primitieve mensachtigen, en tenslotte Homo sapiens.
De meesten van ons hebben afbeeldingen gezien van een reeks wezens: van een aapachtig wezen via verschillende minder gebogen lopende individuen tot een volledig rechtopgaande moderne mens.
Tot voor kort werd deze eenvoudige voorstellingswijze door de meeste antropologen als correct gepresenteerd, maar een toenemend aantal ontdekkingen heeft dit beeld volledig door elkaar geschuD.

Ontdekkingen van prehistorische mensen zijn pas de laatste 150 jaar als zodanig vastgelegD. Daarvóór vertrouwde men op de bijbel en het scheppingsverhaal daarvan, zodat overblijfselen van uitgestorven dieren en mensen niet werden herkend of erkenD. Vroeg in de negentiende eeuw beschreef Principles of Geology van Charles Lyell het uniformitarianisme, een beginsel dat Darwin gebruikte in zijn Origin of Species, waarbij hij het idee introduceerde van een geleidelijke evolutie van één soort naar een andere onder invloed van natuurlijke selectie.
In zijn Descent of Man stelde Darwin voor dat de mens afstamde van een aapachtig wezen, waarschijnlijk afkomstig uit een tropisch gebieD.

De eerste erkende prehistorische menselijke overblijfselen werden in 1848 in Gibraltar gevonden en in 1856 in de Neander Vallei.
Aanvankelijk werden hun duidelijke kenmerken opgevat als het gevolg van ziekte, maar toen na 1880 meer volledige overblijfselen werden gevonden, beseften wetenschappers dat de Neanderthalers een uitgestorven soort mensen waren, misschien zelfs een andere mensensoort.
Rond 1900 werden meer Neanderthal-skeletten ontdekt, hoofdzakelijk in Frankrijk, evenals de overblijfselen van een ander wezen, de Cro-Magnon – anatomisch modern – uit ongeveer dezelfde periode.

Onder invloed van de ideeën van Darwin over de oorsprong van de mens in de tropen, ging Eugene Dubois op weg naar Oost-Indië.
Tussen 1891 en 1893 ontdekte hij op Java een schedel en een dijbeen waarvan hij dacht dat ze behoorden aan een reuzenchimpansee, maar later besloot hij dat het een menselijke voorouder was, Pithecanthropus erectus (later Homo erectus genoemd).
Er was veel weerstand om de Neanderthaler en Pithecanthropus als menselijke voorouders te accepteren.
Sommigen geloofden dat de moderne mens anatomisch gezien ouder moest zijn dan zowel de Neanderthaler als de Pithecanthropus, die werden beschouwd als aapachtige evolutionaire ontwikkelingen die zijn uitgestorven.
Anderen accepteerden een evolutielijn die liep van de Pithecanthropus, via de Neanderthaler en Cro-Magnon, naar de moderne mens.
In 1925 vonden Raymond Dart en zijn medewerkers de schedel van een jong kind in Zuid-Afrika dat zowel menselijke als aapachtige kenmerken vertoonde, Australopithecus africanus.
Deze was veel ouder dan alles wat daarvoor was gevonden, en werd uiteindelijk aan het begin geplaatst van de lijn van menselijke voorouders, zodat de theoretische volgorde was Australopithecus, die een paar miljoen jaar geleden leefde; Pithecanthropus, ongeveer een half miljoen jaar oud; Neanderthalers, die tussen 100.
000 en 30.
000 jaar geleden leefden; en de Cro-Magnon, ongeveer 40.
000 jaar geleden.

Louis Leakey geloofde echter dat de moderne mens ouder was dan gewoonlijk werd beweerD. In 1960 ontdekte hij de resten van een wezen met grotere hersenen dan die van de Australopithecus en die er ook menselijker uitzag, en hij noemde het Homo habilis.
In de jaren 60 van de vorige eeuw waren de meningen sterk verdeeld: één groep was ervan overtuigd dat de Neanderthalers behoorden tot de rechtstreekse afstammingslijn, terwijl een andere groep wees op grote verschillen tussen Neanderthalers en anatomisch moderne mensen.
Sommigen beschouwden de Australopithecus als een werkelijke menselijke voorouder, anderen dachten dat de Homo habilis beter in het patroon paste.
Na verloop van tijd werden twijfels geuit of Homo habilis één legitieme soort was of verschillende soorten betrof.
Terwijl Leakey naar meer mensachtige voorouders zocht, ontdekte hij in 1959 een andere soort, die later werd geclassificeerd als een meer robuuste versie van het Australopithecus-type dat door Dart was gevonden.
In 1972 ontdekte Richard Leakey en zijn team bij het Turkanameer het bijna volledige skelet van een jeugdig Homo-erectus-achtig wezen dat ongeveer 1,5 miljoen jaar oud was, veel ouder dan die welke in Azië waren gevonden.
Deze ontdekking maakte Homo erectus een tijdgenoot van de Australopithecus, wat niet in het beeld van één doorlopende lijn paste.
Paleoantropologen stelden voor dat de Australopithecus robustus een doodlopende specialisatie was van een A. africanus, maar deze hypothese begon uiteen te vallen met de ontdekking van een robuust type van 2,5 miljoen jaar ouD.

Een andere belangrijke vondst was de ontdekking van Don Johanson in Ethiopië in 1974 van Australopithecus afarensis, beter bekend als Lucy, geschat tussen 3 en 4 miljoen jaar ouD. Mary Leakey deed ook ontdekkingen van vroege mensachtigen die alle een archaïsch uiterlijk hadden en tussen 3,6 en 3,8 miljoen jaar oud waren.
Even oud zijn de zogenaamde Laetoli voetafdrukken – een spoor van mensachtige afdrukken die in de vulkanische as zijn bewaarD. Meer en meer mensachtige beenderen zijn ook in Azië tevoorschijn gekomen.
Opgravingen tussen 1985 en 1988 in de Lunggupo grot in Sechuan, China, leverden Homo erectus-achtige overblijfselen op die door Chinese wetenschappers werden gedateerd op 1,9 miljoen jaar, maar sommigen denken dat ze beter overeenstemmen met Homo-habilis-achtige wezens.

Na 1990 waren ontdekkingen van nieuwe typen hominiden aanhoudend in het nieuws, zoals Ardipithecus ramidus in Ethiopië, geschat op 4,4 miljoen jaar oud, en Australopithecus anamensis in Kenya, 4,2 miljoen jaar ouD. Extra vondsten van erectus-achtige hominiden vonden plaats op Java, Indonesië, en in Dmanisi in Georgië.
In 2002 vonden Michel Brunet en zijn team een volledige schedel in de Djurab Woestijn van Tsjaad, Sahelanthropus tchadensi, gedateerd op bijna 7 miljoen jaar ouD. Hij beschouwt dit als de vroegste menselijke voorouder, maar experts zijn het niet eens over hoe deze wezens in feite met mensen samenhangen, en sommigen twijfelen eraan of ze eigenlijk wel verwant zijn.
Sommige wetenschappers geloven nog in een éénlijnige evolutie, terwijl anderen veel parallelle lijnen zien.
Dat Homo erectus een tijdgenoot blijkt te zijn van de latere Australopithecus is een harde noot om te kraken voor hen die willen dat de ene soort zich transformeert in de andere.

In de twintigste eeuw werden nog veel andere Neanderthal-overblijfselen gevonden.
Die in West-Europa hebben stevige wenkbrauwranden, een lang hoofd, en een zwaar robuust gestel, terwijl deze vorm in Centraal Europa en in het Nabije Oosten minder extreem is.
In West-Europa waren ze gedurende een korte periode tijdgenoten van de anatomisch moderne mens en daarna schijnen ze snel te zijn verdwenen, terwijl de Neanderthalers uit het Midden-Oosten en de moderne mens ongeveer 50.
000 jaar gelijktijdig bestonden.
Sommige wetenschappers blijven geloven dat Neanderthalers zich tot moderne mensen ontwikkelden; anderen zeggen even onveranderlijk dat de moderne mens zich elders had ontwikkeld en de plaats van de Neanderthalers had ingenomen.
De opgravingen in de Sierra de Atapuerca in Spanje in de jaren negentig brachten twee verschillende vondsten aan het licht: talloze overblijfselen van heel vroege Neanderthal-achtige wezens, die op ongeveer 300.
000 jaar oud werden gedateerd; en overblijfselen van homoniden gedateerd op 800.
000 tot 1 miljoen jaar oud, die enkele Neanderthal-kenmerken hadden maar ook opvallend modern waren.
Wetenschappers hebben niet besloten of de latere een nieuwe soort is of een soort die is te vergelijken met de archaïsche Homo sapiens.

Waar heeft de moderne mens zich dan ontwikkeld? De oudste vondsten van anatomisch moderne mensen komen uit Zuid-Afrika (ongeveer 100.
000 jaar oud), en bijna even oud zijn die uit het Midden-Oosten (92.
000 jaar).
In Europa verschijnt hij ongeveer 40.
000 jaar geleden.
Er zijn twee hoofdtheorieën over de afstamming van de moderne mens, beide met trouwe aanhangers.
Volgens het Multiregionale Model ontwikkelde de mens zich in verschillende gebieden van de wereld min of meer tegelijkertijd uit Homo erectus.
Het model gaat uit van weinig migratie van de bevolking, en overgangsfossielen zouden overal moeten worden gevonden.
De andere theorie zegt dat de moderne mens zich ergens in Afrika ontwikkelde, en zich van daaruit over de hele wereld verspreidde, en de plaats innam van bestaande archaïsche hominide populaties.
Dit Uit-Afrika-Model impliceert dat er op grote schaal migraties hebben plaatsgevonden.

Als het Multiregionale Model juist is, zouden er in de Oude Wereld overal tegelijk vroege voorbeelden van moderne mensen moeten verschijnen wat in de fossielen nog niet wordt gevonden.
Het Uit-Afrika-Model scheen ook te worden gesteund door het mitochondriale DNA-onderzoek van Allan Wilson, Rebecca Cann en Mark Stoneking in de jaren tachtig, dat werd gebruikt om aan te tonen dat alle levende mensen een deel van hun genetische erfenis konden herleiden op één enkele vrouw – een mitochondriale Eva – die in Afrika leefde tussen 150.
000 en 100.
000 jaar geleden.
Deze resultaten zijn echter ernstig bekritiseerd: ze zouden onduidelijk zijn en uitgaan van een te hoge moleculaire kloksnelheiD. De onderzoekers namen aan dat deze 2 tot 4% zou zijn, terwijl anderen denken dat 0,7 dichter bij de waarheid ligt, waardoor de voorouderlijke Eva 800.
000 jaar geleden zou hebben geleefD. Critici die de test hebben herhaald hebben andere stambomen gevonden en beweren dat die wezen op Azië of dat er geen bewijsmateriaal was om het ene geografische gebied boven het andere te prefereren.

Het idee dat de mensapen onze rechtstreekse voorouders zijn wordt door wetenschappers niet langer gesteund – maar de hypothese van een gemeenschappelijke voorouder is erg actueel.
Volgens moleculair onderzoek in de jaren zestig gingen de mensen en de chimpansees 5 tot 7 miljoen jaar geleden uiteen, en gorilla’s en oerang oetans zijn nog eerder afgetakt.
Dit was verbazingwekkend voor de paleoantropologen die hadden verwacht dat dit ongeveer 15 miljoen jaar geleden zou zijn gebeurD. De vroegst bekende hominide overblijfselen zijn ongeveer 5 miljoen jaar ouD. Fossiele apen zijn ook gevonden die respectievelijk 16-18 miljoen en 12 miljoen jaar oud zijn.
Dit betekent dat er een onverklaard gat zit van vele miljoenen jaren in de opeenvolging van fossielen tussen de laatste apen en de vroegste mensachtigen.

Eén belangrijk onderwerp is waarom en hoe Homo, met een groter brein en die werktuigen gebruikte, zich ontwikkelde uit een groep aapachtige wezens zoals de Australopithecus? Eén populaire hypothese is dat de omgeving en het klimaat een invloed hadden.
Tussen 2 en 3 miljoen jaar geleden werden de regenwoudachtige gebieden kleiner door het drogere Afrikaanse klimaat waarin deze vroege wezens, gedeeltelijk op de grond en gedeeltelijk in de bomen, leefden.
Open savanneland werd steeds gevaarlijker voor de relatief weerloze Australopithecus, die daardoor uitstierven.
Maar een kleine groep, onder grote druk die een toename van intelligentie nodig maakte, paste zich aan en overleefde door hun vindingrijkheid, een proces dat wordt weerspiegeld in de toenemende hersenomvang die bij de Homo habilis wordt gevonden.
Dit plotselinge abrupte uiteengaan van wegen acht men aannemelijk omdat er een gebrek aan tussenliggende fossielen is tussen de Australopithecus africanus en Homo habilis, en omdat stenen werktuigen die ouder zijn dan een half miljoen jaar ontbreken.
Christopher Stringer, een verdediger van het Uit-Afrika-Model erkent dat de exacte oorzaak en het moment van de evolutionaire scheiding van die apen die in de bomen besloten te blijven (de voorouders van de moderne gorilla’s en chimpansees) en die welke ervoor kozen om op de vlakten te leven en zich tot moderne hominiden te ontwikkelen een mysterie blijft.
Dat de omgeving en een veranderend klimaat een soort kan dwingen te verhuizen naar een ander gebied of de oorzaak kan zijn van hun uitsterven is één ding.
Dat deze verandering misschien een soort voortbrengt die intelligenter is en dan in een andere soort verandert is misschien een te grote stap.

Hoe betrouwbaar zijn paleoantropologische vondsten en hun interpretaties? Er zijn grenzen aan dit soort onderzoek.
Ontdekkingen zijn tamelijk zeldzaam en zijn vaak onder twijfelachtige omstandigheden verricht, vooral in de begintijD. Zodra iets wordt opgegraven en naar elders wordt overgebracht, worden essentiële elementen – zoals de exacte ligging in de lagen – vernietigd en daarna is men afhankelijk van het getuigenis van de ontdekkers.
Soms waren de vroege onderzoeksmethoden uiterst onwetenschappelijk, maar de eruit voortgekomen ontdekkingen werden serieus genomen.
Moderne scheikundige en radiometrische dateringen zijn ook niet zonder hun beperkingen.
Vervuiling kan de resultaten beïnvloeden, of voorlopig berekende dateringen worden soms verworpen of geaccepteerd op basis van argumenten die niet altijd duidelijk worden verteld of gepubliceerD. Wanneer een bepaalde ontdekking past in de op dat moment heersende theorie of op grond van theoretische overwegingen wordt verwacht, dan zal deze worden geaccepteerd zonder veel nader onderzoek.
Als iets niet past in het patroon, wordt het òf genegeerd òf aangevallen en verworpen, maar niet altijd op basis van steekhoudende argumenten.

De reconstructie van skeletten en schedels heeft vaak tot verkeerde interpretaties geleiD. Hoe kunnen wetenschappers een skelet reconstrueren op basis van fragmenten als niemand weet hoe het origineel eruit heeft gezien? Er bestaan veel vooroordelen en verwachtingspatronen op dit gebied, en de geschiedenis ervan zegt ons meer over de vooropgezette ideeën van de onderzoekers dan over de prehistorische volkeren zelf – getuige het onjuiste beeld van een gebogen lopende, woeste Neanderthaler.
Lewis Binford – maar ook anderen – heeft bij veel van de vooronderstellingen van de paleoantropologie vraagtekens gezet en zijn mede-wetenschappers gedwongen naar hun eigen vooroordelen te kijken.
Op de vindplaats in Zoukoudien, bijvoorbeeld, werden overblijfselen van Homo erectus, beenderen van uitgestorven dieren, en houtskool in de lagen gevonden, en de beenderen vertoonden tekenen dat erop was gekauwD. Conclusie: de hominiden maakten vuur, bedreven de jacht en aten dieren, en misschien een paar van hun lotgenoten.
Binford wijst erop dat het vuur misschien natuurlijk was, en dat de dieren elkaar opaten en misschien ook een paar hominiden.
Men kan niet zomaar de ene of de andere conclusie trekken zonder grondig onderzoek.

Gezien de verwarde staat waarin de antropologie verkeert, vraagt men zich af hoe de theosofie de oorsprong van de mens verklaart? H.
P.
Blavatsky baseerde haar presentatie op de esoterische traditie die ze uiteenzette in haar Geheime Leer.
Zij beschrijft dat deze traditie uitgaat van een spirituele evolutie naast een fysieke evolutie.
De mensheid wordt beschouwd als een niveau van zich ontwikkelend bewustzijn, en ze stamt niet af van aap-voorouders maar vormt de hoofdlijn waarvan alle aardse wezens zijn afgeleiD. Apen, zegt ze, ontstonden na het zich verenigen van vroege verstandeloze mensen en primitieve zoogdieren tientallen miljoenen jaren geleden toen de stof meer plastisch was en de grenzen tussen de soorten nog niet zo uitgesproken waren.
Later, misschien rond 5 miljoen jaar geleden, werd deze daad herhaald door gedegenereerde (maar niet langer verstandeloze) wezens van de menselijke soort met de afstammelingen van de eerdere hybriden.
Het resultaat was een scala van halfmenselijke wezens met min of meer aapachtige trekken.
De esoterische traditie beschrijft deze wezens als ‘apen’ die veel meer op mensen leken dan de mensapen.
Zij vertelt ons ook dat de mensen uiteindelijk de strijd aanbonden met deze halfmensen en de meesten van hen uitroeiden, terwijl ze alleen de meest beestachtige lieten leven.
De tegenwoordige mensapen worden gezien als de afstammelingen van deze beestachtige hybriden.
Sommige resultaten van onderzoek met chimpansees wijzen erop dat chimpansees in het verleden veel meer op hominiden leken, en dat hun huidige beperkte verspreiding en gedrag het gevolg zijn van competitie met de meer succesvolle mensen.
Zo’n soort evolutionaire afstamming zou verklaren waarom de menselijke schedel, neusbeenderen, tong, voeten, handen en andere fysieke kenmerken relatief primitief zijn vergeleken met die van zoogdieren en mensapen die een hogere graad van specialisatie vertonen.
Het blijkt dat Australopithecus, Homo habilis, en de vroege Homo erectus trekken hebben die meer aapachtig zijn, terwijl de patronen in de latere Homo erectus, Neanderthalers, en de Homo sapiens menselijk zijn.

Zouden de vroege hominiden de gemengde vormen kunnen zijn van mensen en aapachtige wezens zoals in de theosofische literatuur wordt beschreven? Als dat zo is, dan is het zoeken naar de eerste aapmens die rechtop stond en zich als een mens gedroeg misschien irrelevant.
Wat als de mens zijn eigen voorouder is? Laten we deze hypothesen vergelijken met de fossiele vondsten.
Volgens theosofische ideeën ontstonden de apen ongeveer 20 tot 25 miljoen jaar geleden.
De fossiele vondsten laten apen zien van 12 en van 16-18 miljoen jaar geleden.
Daarna is er een groot gat.
Mensen en chimpansees zouden zich ongeveer 5 miljoen jaar geleden hebben gesplitst.
Daarna laten de fossiele vondsten aapachtige wezens zien met menselijke trekken – de eerste Australopithecus.
Theosofische ideeën omvatten ook de gedachte dat min of meer moderne mensen, mensen zoals ze er nu uitzien, ongeveer één miljoen jaar geleden ontstonden.
Er zijn verschillende fossiele mensen van na die datum gevonden, zoals de latere Homo erectus, Homo Heidelbergensis, Neanderthal, Cro-Magnon, en ook de volledig moderne mens.

Wetenschappers baseren de theorie van een Afrikaanse oorsprong van de moderne mens op genetisch onderzoek, vooral mitochondrisch DNA. In African Exodus wijst Stringer erop dat Afrikaanse mensen lichtelijk meer mitochondrische DNA-mutaties hebben vergeleken met niet-Afrikanen, wat erop wijst dat hun wortels ouder zijn.
In het algemeen zijn mensen ook biologisch zeer homogeen, en de interpretatie is dat de mensheid maar kort geleden uit een heel kleine groep evolueerde en als zodanig een heel jonge soort is.
Het mitochondrische DNA van een Eskimo en een Australische aboriginal lijken genetisch veel meer op elkaar dan dat van twee niet verwante gorilla’s uit hetzelfde wouD. Stringer merkt ook op dat het onduidelijk blijft of de grotere variatie in de menselijke populaties in Afrika een weerspiegeling is van een grotere ouderdom of van een eerder herstel in aantallen na een bottleneck die voorafging aan het zich verspreiden over de wereld van de moderne mens.
Alan Templeton heeft gewaarschuwd tegen de veronderstelling dat een genenboom hetzelfde is als een stamboom van volkeren.
De eerste weerspiegelt de evolutionaire geschiedenis van een bijzonder stukje DNA, terwijl de laatstgenoemde verwijst naar de bewegingen van individuen en van alle genen die deze groepen in zich dragen.
Er is dus zeker ruimte voor andere hypothesen.

Blavatsky verklaart in De Geheime Leer dat in de loop van de tijd grote continenten zijn verplaatst, omhooggekomen, of onder water zijn verdwenen.
Vóór onze huidige continentale structuur bestond er in het gebied van de Atlantische en Indische Oceaan een continentaal stelsel dat Atlantis werd genoemd; in de Indische en Stille oceaan bestond daarvóór een groot continentaal stelsel dat Lemurië werd genoemD. Toen de Atlantische continenten miljoenen jaren geleden begonnen te verzinken, zijn veel bewoners omgekomen, maar sommigen ontsnapten naar landen die deel uitmaken van de huidige continentale configuratie.
Blavatsky zegt in De Geheime Leer ook dat volkeren uit de laat-Atlantische tijd gedurende bijna 700.
000 jaar geïsoleerd waren in verschillende delen van de wereld, zonder enige nieuwe instroom.
Ze hadden daarom ruim de tijd om zich te vertakken in de meest heterogene en gevarieerde soorten.
Dit schijnt in Afrika te zijn gebeurd: nergens anders bestaat er zo’n grote verscheidenheid van menstypen, en Blavatsky schrijft dit toe aan hun langdurige isolatie.
Gedurende enkele honderdduizenden jaren verlieten Afrikanen hun continent niet.
Zou dit de grotere genetische variatie in Afrika kunnen verklaren?

Toen De Geheime Leer in 1888 werd gepubliceerd, waren de enige bekende prehistorische mensen de Neanderthalers en de Cro-Magnons in EuropA. Blavatsky schrijft dat de paleolithische mensen van het Europa uit het Kwartair het resultaat waren van immigratie – Africo-Atlantische en Atlantische soorten.
De Atlantische connectie wordt gesteund door de ontdekking van fossiele schedels in Europa die rechtstreeks teruggaan op de West-Caraïbische en de oude Peruviaanse soort.
De Cro-Magnon, de Guanches van de Canarische Eilanden, en de Basken zijn ook van hetzelfde type.
Afrikaanse stammen zouden zelf verschillende uitlopers zijn van Atlantiërs die zich aan het klimaat en de omstandigheden hebben aangepast.
Het is interessant dat deze hypothesen op één punt worden bevestigd door Milford Wolpoff, een verdediger van het Multiregionale Model, in zijn handboek Human Evolution (1996).
Hij zegt dat tijdgenoten van de Neanderthalers (zoals de Cro-Magnon) niet op Europeanen lijken – ze missen de kenmerkende Kaukasische trekken.

Bij hun onderzoek naar de oorsprong van de mens richten wetenschappers zich op factoren die zouden aantonen of de overblijfselen menselijk zijn of niet.
Maar het tweevoeter zijn, de hersenomvang, het maken van gereedschap, en de taal geven geen volledige verklaring, en wetenschappers hebben nog niet volledig omschreven wat Homo sapiens is.
Volgens de theosofische ideeën is ieder levend wezen voortgekomen uit de menselijke hoofdlijn – hoe verder van het mensenrijk afstaand des te eerder in de tijd zou dat zijn gebeurd – en al deze wezens zouden aspireren naar het rijk boven hen.
Misschien gaat onze verdeling van de wereld in een mineralen-, planten-, dieren-, en mensenrijk niet ver genoeg.
En kunnen we onszelf wel als volledig menselijk beschouwen? In het algemeen beweren we dat zelfbewustzijn iets exclusief menselijks is, maar hoe zit het als zelfbewustzijn niet onze volledig ontwikkelde toestand is? Stel dat het menszijn een universeel bewustzijn inhoudt dat verder gaat dan zelfbewustzijn: een bewustzijn van onze innige band met al het leven.
Dat is het deel van ons dat zich nu schijnt te ontwikkelen.
Wat als alle natuurrijken tot op zekere hoogte een zich ontwikkelend bewustzijn hebben? De theosofische filosofie wijst erop dat het weefsel van het heelal uit een allesdoordringend bewustzijn bestaat en dat elk levend wezen daarmee is verbonden.
Misschien houdt het feit dat mensen hun onderlinge verbondenheid met het leven kunnen aanvoelen in dat we, in plaats van andere levensvormen te onderdrukken en er misbruik van te maken omdat we het vermogen hebben om dat te doen, als taak hebben om met alle wezens in de natuur samen te werken in hun aspiratie naar hogere vormen van bewustzijn.

Uiteindelijk is het grootste deel van wat ons menselijk maakt onzichtbaar.
Dat deel zullen we in de opgegraven vormen uit het verleden niet aantreffen.
In de ontwikkeling van de paleoantropologie met haar evolutietheorie is er iets essentieels dat de wetenschappers niet in hun beschouwingen betrekken: het bewustzijn van onze fundamentele band met al het leven – een bewustzijn dat volledig menselijk is.
Zonder dat zullen we ons eigen verleden nooit begrijpen en ook niet weten welke kant we in de toekomst op zullen gaan.

Het toppunt van onwaarschijnlijkheid      Dawkins Richard      Evolutie

Volgens veel creationisten is de evolutietheorie onmogelijk juist, omdat ze zou berusten op het principe van toeval.
En toeval kan toch niet, bijvoorbeeld, het ontstaan van het oog verklaren?

Richard Dawkins betoogt in dit boek met veel voorbeelden en een duidelijke voorkeur voor analogieën en vergelijkingen dat de toevalsfactor maar één factor is in de evolutie.
En niet de belangrijkste.
Bovendien trekt hij dat 'toeval' ook in twijfel.

De evolutietheorie baseert zich op 2 belangrijke principes: mutaties (variatie) en erfelijkheiD. Genen zijn erfelijk en worden in het nageslacht identiek gekopieerd, maar af en toe wordt bij dat kopiëren een foutje gemaakt, en dat is dan een mutatie.
Dankzij de resulterende variatie is er een soort concurrentiestrijd tussen de varianten, die resulteert in grotere kansen op overleven voor varianten die beter zijn aangepast aan de omstandigheden.
Die triomferende varianten kunnen hun 'betere' genen dan weer doorgeven aan het nageslacht.

Bij de evolutionisten zijn er die geloven dat mutaties zich 'toevallig' voordoen.
Tegenargument van de creationisten is dan dat complexe en 'geniale' 'constructies' zoals het oog nooit door een opeenvolging van toevallige mutaties tot ontwikkeling kunnen gekomen zijn.
Daarvoor is het leven nog niet oud genoeg; daarvoor is er eenvoudigweg te weinig tijd geweest.

Dawkins toont aan dat mutaties misschien willekeurig zijn, maar dat zo'n evolutie desondanks toch razendsnel kan gaan.

Maar wat is willekeurig? Wij 'zien' er geen structuur of principe achter.
Maar, zegt hij, wanneer we een munt opwerpen, dan is het resultaat (kop of munt) voor ons ook willekeurig, maar in werkelijkheid reageert de vallende munt gewoon op natuurkundige wetten, waarvan voor ons de consequenties eenvoudigweg niet te berekenen zijn, omdat er te veel elementen meespelen.

Bovendien legt hij met behulp van de analogie van het 'onwaarschijnlijkheidsgebergte' uit dat elke stap in de evolutie altijd op dat moment in de evolutie nuttig moet geweest zijn voor de soort.
In evolutie is er geen weg terug.
Ten gevolge van de 'wedloop' van de evolutie, is het niet mogelijk dat soorten 'degenereren' en op hun schreden terugkeren op het pad van de evolutie.
Elke stap die ze zetten, moet op dat moment nuttig zijn geweest.
In die zin is de evolutie niet door toeval gestuurd, maar door een sterke impuls tot verbetering.

Voor al diegenen die (nog) niet in evolutie geloven, heeft de bekende bioloog Richard Dawkins een vervolg op zijn eerdere werk 'The Blind Watchmaker'  geschreven.
Hij ontwikkelt in dit werk het beeld van de berg, die 'onwaarschijnlijk' heet; 'Mount Improbable', en stelt zich voor de vraag hoe men die ooit zou kunnen beklimmen.
Natuurlijke selectie is zijn antwoorD.

Richard Dawkins wierp hoge ogen met zijn werk 'The Blind Watchmaker'.
Hierin stelde hij een breed publiek voor aan een computerprogramma, dat met random mutaties in combinatie met  welwillende selectie een dierentuin aan verschillend ogende animaties tevoorschijn kon toveren.
De conclusie van het werk was, dat er geen God nodig is om de ingenieuze constructies waar de werkelijkheid ons voor stelt, te verklaren.

In 'Climbing Mount Improbable' gaat Dawkins op dezelfde voet verder, maar nu gewapend met een verbeterde versie van zijn computerprogramma, en een uitgewerkte versie van de metafoor van de schijnbaar onbeklimbare berg die macro-evolutie heet.
Immers, voor steeds meer mensen is het ondenkbaar dat macro-evolutie een aannemelijke totaalverklaring zou bieden voor de biologische werkelijkheid zoals we die vinden.
De kans dat die werkelijkheid uit toeval zou ontstaan is volgens de sceptici namelijk onbevattelijk klein.
Het toverwoord in het beklimmen van de schijnbaar onneembare bergtop is echter; 'natuurlijke selectie'.
Hiermee vecht Dawkins de gedachte aan, dat de macro-evolutietheorie een theorie van blinde kans alleen zou zijn.

Volgens Dawkins speelt de factor 'kans' slechts een rol in het ontstaan van mutaties an sich van een organisme.
Natuurlijke selectie bepaalt vervolgens welke mutaties een verbetering zijn in het overleven, en welke een handicap.
De gemuteerde organismen floreren of sterven uit in de 'struggle of life' al naargelang hun mutatie een verbetering of een handicap was.

Dawkins gaat met name in op biologisch-technische hoogstandjes, zoals dieren die allerlei ingewikkelde bouwwerken construeren, waaronder vogels, bijen en spinnen.
Ook gaat hij in op dieren die een verfijnde samenwerking met planten hebben ontwikkeld (en vice versa).
Daarnaast besteed hij afzonderlijk aandacht aan de technische mogelijkheden tot ontwikkeling van vleugels, en hetgeen hij het favoriete bewijsstuk van creatonisten acht: het oog, in al haar complexiteit.

Insekten-techniek

Zo laat Dawkins met een computersimulatie zien hoe bepaalde typen spinnewebben in dichtheid en grootte een optimaal kosten/batenplaatje met zich meebrengen en het meeste overlevingsvoordeel geven, en dat de genen van die spinnen die een dergelijk spinneweb het best benaderen het meeste kans hebben om overgedragen te worden, omdat zulke spinnen nu eenmaal voorspoediger zijn dan spinnen die de genetische neiging hebben een minder voordelig web te spinnen.

Wat Dawkins echter niet behandelt is de vraag hoe spinnen er überhaupt toe zijn gekomen een web te spinnen.
Ontstond er op een gegeven moment een gemuteerd insekt, met zijdeklieren, die tijdens een toevallige creatieve bezigheid met zijde ontdekte dat deze zijde ook best geschikt was om prooien mee te vangen, indien je het op een bepaalde wijze tussen de bladeren zou draperen? Het is begrijpelijk hoe een spinnensoort die een adequaat functionerend web produceert evolueert in een spinnensoort die een optimaal functionerend web produceert.
Daar ligt ook de moeilijkheid niet: De vraag is echter hoe  uit de insektenwereld een dier kon ontstaan dat überhaupt een adequaat functionerend web maakt.
Immers; alle tussenfasen die deze adequaatheid nog niet hadden bereikt, lijken gedoemd tot sterven.

Of wat te denken van de bijensoort, die haar ongeboren nakroost verbergt in zorgvuldig gecamoufleerd metselwerk? Het lijkt nogal onwaarschijnlijk, dat een bij ooit nakomelingen zal hebben, wanneer ze haar nakroost een beetje huisvest, in een constructie die nog slechts het begin markeert van wat na vele generaties van genetische mutaties een ingewikkeld gecamoufleerd bouwwerk zal worden.
Dus hoewel ik volkomen bereid zou zijn te accepteren dat het gedrag van deze bij is geëvolueerd over de tijd heen, stelt dit voorbeeld van Dawkins de lezer eerder voor een nieuw mysterie, dan dat het evolutionistische raadsels verlicht.
Voordat de nakomelingen van deze bijensoort namelijk aan zouden komen waar zij zich nu bevinden,- namelijk bij het maken van een ingewikkeld gecamoufleerd bouwwerk,-  zouden ze vermoedelijk sterven, omdat het bouwwerk zo onvolkomen is dat het niet functioneert.

De vlucht

Een volgend probleem in de klim naar de toppen van de evolutie is de geschiedenis van de vlucht: Dawkins bespreekt een aantal diersoorten die van boom tot boom 'zweefvliegen'.
Sommigen gebruiken daarbij de staart, andere vliezen, om de luchtweerstand te vergroten.
Omdat de mogelijkheden van zweefduiken bijzondere voordelen biedt bij het vluchten, of aanvallen van een prooi, veronderstelt Dawkins dat de van boom tot boom springende dieren die dusdanig gemuteerd waren, dat ze bekwamer dan andere waren in het afleggen van lange afstanden, meer voordeel hadden dan andere, betere overlevingskansen hadden, en hun genen dus vaker doorgaven aan het nageslacht.

Dit voorbeeld, evenals dat van de vliegende vis, dat Dawkins na voren haalt, dient als voorbereiding van de uiteindelijke beweging die hij wil maken: Net zoals sommige diersoorten in boomtoppen via het voordeel om over een steeds langere afstand te kunnen zweven, lichaamsdelen ontwikkeld hebben om dit voordeel te bewerkstelligen, en net zoals de vliegende vis via het voordeel zich steeds verder uit het gezichtsveld van zijn belagers te bewegen zijn vinnen tot 'vleugels' ontwikkeld heeft, zo kunnen ook dieren die hun 'armen' gebruikten om de luchtweerstand tot hun voordeel te gebruiken (zoals hardlopers dat doen in de sport) wellicht steeds hoger van de grond gekomen zijn, en steeds grotere afstanden in de lucht afleggen.
Dit zou een steeds groter voordeel met zich meebrengen, van toenemende onkwetsbaarheid voor roofdieren.
Net zoals sommige vogelsoorten, zoals struisvogels en kippen hun vliegcapaciteit zijn kwijtgeraakt, zouden diersoorten ooit het luchtruim gekozen kunnen hebben.

Problemen die Dawkins echter niet oplost met betrekking tot volgens, zijn de volgende:

1.
Een vleugel alleen al, lijkt een ingewikkeld instrument, dat slechts tot hinder is, zolang het niet functioneert.

2.
Hoe zijn veren ontstaan? Een veer is een wereld op zich, die niet zomaar uit het lichaam van een zoogdier ontstaat.

3.
Dat dieren in bepaalde omstandigheden degenereren en hun vliegcapaciteit kwijtraken (zoals struisvogels en kippen) is één ding.
Mag je hieruit het tegenoverstelde echter ook extrapoleren?

Het oog

Om zelfs de grootste scepticus te overtuigen, gaat Dawkins in op wat misschien wel een van de grootste wonderen in de natuur mag heten, of in Dawkins' metafoor, een van de de hoogste toppen van de onwaarschijnlijkheid; de evolutie van het oog.
Het oog is volgens Dawkins het meest vernunftige hoogstaandje van biologische techniek onder de zon.
Het oog wordt door vele anti-evolutionisten dan ook geciteerd als het bewijs van de onmogelijkheid van macro-evolutie.
Immers: is een half-af oog niet volkomen onbruikbaar? Darwin zelf struikelde in zijn theoretische bezinning over de onvoorstelbaarheid dat het oog door evolutie zou zijn ontstaan.

Dawkins gaat uitvoerig in op de technische principes die noodzakelijk zijn voor het zien, en legt uit waar de verwantschappen en verschillen liggen tussen de gezichtsorganen van eenvoudige diersoorten zoals kokkels, en complexe wezens zoals zoogdieren.
Hij maakt hierbij aannemelijk dat de verschillen tussen deze gradueel zijn en niet categoriaal.
Dawkins toont een theoretisch model waarin de verschillende fasen van eenvoudig gezichtsorgaan tot het complexe oog van een vis, in een gestaag verloop getoond worden.

De vraag is uiteraard in hoeverre dit theoretische model de werkelijkheid weerspiegelD. Dat het oog in zijn verschillende vormen van complexiteit gebaseerd op dezelfde technische principes, ligt voor de hanD. Het zou vreemd zijn als het leven zich niet zou richten naar de wetten van de natuurkunde.
Met het tonen van de technische verwantschap tussen de verschillende gezichtsorganen zoals die in de natuur te vinden zijn, is nog niet de evolutionaire verwantschap bewezen.
Voor de macro-evolutie van het oog zijn sprongen nodig, waarvan noch duidelijk is, waarom ze zich zouden voordoen, noch empirisch is vastgesteld, dat deze ook voorkomen.
Vooral dat is de zwakke schakel in Dawkins betoog.

Anderszijds moet men toegeven: Dawkins heeft de uitdaging van de anti-evolutionist ruimschoots beantwoordt: Hij heeft de evolutie van het oog van een eenvoudig tot een complex orgaan voorstelbaar gemaakt.

Interessant is in deze, dat Dawkins de capaciteiten van het menselijk brein, die nog wonderbaarlijker schijnen dan het oog, volkomen onbesproken laat.
De vraag waarom een mens in staat is het ontologisch Godbewijs te bedenken en een aap niet, blijft daardoor onbeantwoord, terwijl het hier toch een hoogtepunt van de evolutie betreft, dat schijnbaar nog hoger ligt als de ontwikkeling van het oog.
 

Sprongvarianten

Dawkins theoretiseert de verschillende stadia in de evolutionaire klim naar de toppen van het onwaarschijnlijke gebergte aan elkaar met sprongvarianten.
Iedere generatie planten, insekten en dieren vertoont een kleine genetische afwijking van het voorgeslacht.
Degenene met een voordeel hebben een grotere overlevingskans, en daarmee een grotere kans hun genen door te geven.
  Wanneer men enorme sprongen in die genetische afwijkingen veronderstelt, kan men zich voorstellen hoe de rijke diversiteit in het leven ontstaan is via macro-evolutie.

De sprongen die macro-evolutie lijkt te veronderstellen zouden echter zulke monstrueuze mutaties geven, dat verreweg de meeste van de creaties die hieruit ontstaan, een gewisse dood zouden sterven.
Een voorbeeld van zo'n mutatie is een kikker die gevonden werd in een park in New York, met de ogen niet op het hoofd, maar binnen in de bek, op het verhemelte.
Hoewel deze kikker waarschijnlijk niet succesvol zal zijn in het ontwijken van gevaren, zou men zich kunnen voorstellen dat sommige mutaties wel een groot succes zouden zijn.

Met name in crisis-omstandigheden, zo theoretiseert Dawkins, zouden sprongmutaties noodzakelijk kunnen zijn voor het overleven van de soort.
De speculatieve aard van deze mogelijkheid maakt deze hypothese echter niet erg aannemelijk.

Omstandigheden, zo redeneert Dawkins zijn van belang in de wijze waarop dieren zich ontwikkelen.
Zo worden eens in de zoveel tijd zwarte motten geboren uit een witte soort.
Hoewel de zwarte exemplaren bepaalde voordelen hebben zijn ze een gemakkelijke prooi voor vogels en andere insekteneters.
Onder de rook van de steden gedijen de zwarte motten echter uitstekend, onzichtbaar geworden voor hun natuurlijke vijanden.
Hierbij moet echter aangetekend worden, dat wanneer de vervuiling ophoudt, de zwarte motten ook weer radicaal zou uitsterven, terwijl de witte soort gewoon blijft bestaan.
Dawkins laat deze opmerking achterwege.

Het voorbeeld tekent de zwakte in Dawkins wijze van redeneren op dit punt.
Bezwaren zijn al gauw bedacht.
Dawkins verklaring voor grote sprongvarianten is niet alleen vaag, maar ook vrij speculatief.
Daarmee verzwakt hij een belangrijke schakel van zijn argumentatie aanzienlijk.

Conclusies:

Richard Dawkins heeft met zijn Climbing Mount Improbable een bijzonder lezenswaardig boek afgeleverD. Voor wie de achterliggende principes van macro-evolutionisme wil begrijpen is dit boek zeker een aanrader.
Het boek is duidelijk, leesbaar, geschreven met gevoel voor humor, en van literaire kwaliteit.

Toch overtuigt Dawkins niet gans en totaal.
Hoewel hij een waardige poging doet macro-evolutionisme aannemelijk te maken, blijven er een aantal vragen liggen, die hij onbeantwoord laat, zoals naar de oorsprong van insekten-techniek, het exacte verloop van de ontwikkeling van de vlucht, de realiteit van de ontwikkeling van het oog, het ontstaan van het menselijk brein, en de aannemelijkheid van grote mutatie-sprongen.
Dat maakt Climbing Mount Improbable tot een boek dat de discussie duidelijk zoekt, maar deze niet tot het einde brengt.
Een derde deel in de serie over evolutie en computerprogramma's zou dus geen overbodige luxe zijn.

 

Eeuwenlang was de mensheid doordrongen van een creationistisch wereldbeeld: de wereld (inclusief de mens) was door god geschapen, einde verhaal.
Tot Charles Darwin in 1859 met zijn evolutietheorie binnen dat mens- en wereldbeeld een revolutie teweeg bracht.
Ondanks heel wat religieus verzet werd Darwin zijn theorie door de wetenschap snel aanvaard: de evolutietheorie had een sterkere verklaringskracht en vond restloos aansluiting bij andere wetenschappelijke disciplines.
Bovendien werd de evolutietheorie progressief verfijnd en versterkt door een groeiend arsenaal aan feitenmateriaal uit de genetica, de paleontologie, de geologie, en de biologie.

Logische verklaringen en empirische feiten haalden het van bovennatuurlijke ideeën, die bovendien niet verifieerbaar waren.
Het is uiteraard niet toevallig dat het Vaticaan in 1996 verklaarde dat de evolutietheorie ‘meer is dan alleen maar een theorie’.
Vele gelovigen kunnen hun geloofspunten dan ook vrij probleemloos met het darwinisme verzoenen.
In ons land verklaarde Mieke Van Hecke, directeur-generaal van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO), vorig jaar in een interview: ; ;Katholieke wetenschappers hebben de evolutietheorie al lang aanvaard ; ;.
Dat ligt enigszins anders binnen het meer bijbelvaste protestantisme, meer bepaald in Nederland, waar we het aantal creationisten ruimer vertegenwoordigd lijkt dan in de meeste Europese landen.

Over het falen van het creationisme en de intelligent design theorie.

De meeste weerstand tegen de evolutietheorie van Darwin vinden we terug binnen het creationisme.
Creationisten gaan ervan uit dat het universum uit het niets door een creator (een godheid) is geschapen, inclusief de aarde, planten, dieren, en uiteraard ook: de mens.
Het creationisme wordt doorgaans beschouwd als een christelijke stroming.
De term heeft dan betrekking op die segmenten binnen het christendom waar men de bijbel als het onfeilbare Woord Gods beschouwt en waaraan niet te tornen valt.
In feite is deze term evenzeer toepasbaar op de meerderheid van de moslimgemeenschap en het jodendom, waar men, net zoals in het christendom, de overtuiging deelt dat een demiurg, een bouwmeester van het heelal de grondslag vormt van de totale werkelijkheiD.

Binnen het creationisme zijn er een aantal varianten gangbaar.
Sommigen geloven dat de aarde zes- tot tienduizend jaar oud is en dat de schepping in letterlijk zes dagen plaatsvond (Jonge Aarde-creationisme).
Anderen aanvaarden de ouderdom van de aarde die door de wetenschap is bepaald op 4,6 miljard jaar (Oude Aarde-creationisme).
Nog anderen geloven dat god de evolutie stuurt in de ontwikkeling van het leven en het universum (Progressief creationisme).
Al deze strekkingen delen met elkaar de overtuiging dat het bijbelse scheppingsverhaal een alternatief is voor de evolutietheorie.

Breder beschouwd gaat deze waaier van interpretaties terug op een centrale overtuiging die de meeste creationisten met elkaar delen, namelijk dat  heel onze werkelijkheid terug op de scheppingsdaad van één goD.

Een recente variant binnen het creationisme is de theorie van intelligent design.
Intelligent design (ID) beweert dat bepaalde organismen of structuren in de natuur (bijvoorbeeld het oog) te ingenieus zijn om via natuurlijke selectie te kunnen zijn ontstaan.
ID-ers noemen zulke structuren ; ;onherleidbaar complex ; ;.
Daarmee wordt bedoeld dat die niet zijn terug te brengen tot strikt materiële (lees: fysico-chemische) processen.
Intelligent design aanvaardt dat er ontwerp zit in de natuur, en daarin verschillen zij niet met de darwinisten.
Het verschil zit vooral in het volgende: biologische organismen of structuren kunnen volgens ID niet door natuurlijke selectie zijn ontstaan.
Daarom moet er volgens hen sprake zijn van een ; ;Ontwerper ; ;, een schepper.
Volgens de evolutiewetenschap is er ook ontwerp in de natuur, maar is die tot stand gekomen via natuurlijke selectie.
Kortom, intelligent design gelooft in gestuurde evolutie, in evolutie waar een ; ;Hogere Intelligentie ; ; achter zit.

Oude wijn in nieuwe zakken

Creationisme en intelligent design theorie (of neocreationisme) zijn beide geloofssystemen die teruggaan op een ontwerper, een creator.
In essentie is intelligent design dan ook een variant binnen het creationisme, zij het in een meer aangepaste vorm.
Over de jaren heen hebben sommige creationisten immers ingezien dat het klassieke creationisme, waarin de bijbelse scheppingsverhalen als een historisch relaas wordt beschouwd, wetenschappelijk moeilijk kan verdedigd worden.
Alle verwoede pogingen om het creationisme in het Amerikaanse staatsonderwijs onderwezen te krijgen, liepen op weinig of niets uit.
De strijd werd zelfs tevergeefs gevoerd tot in het Amerikaanse hooggerechtshof.
De reeks van juridische mislukkingen, in de hand gewerkt door een evolutiewetenschap die zelf ook niet stilstaat, dwong het creationisme tot het voortdurend aanpassen van hun tactiek.
Intelligent design wordt dan ook door de meeste academici beschouwd als de zoveelste poging om het creationisme in het onderwijs te krijgen.
Om hun doel te bereiken beschikken creationisten overigens over de nodige getrainde retorische technieken.
In discussies en in hun propagandamateriaal verwijt men darwinisten provocatief dat zij het debat niet aandurven.
De evolutiebioloog Richard Dawkins verwoordde het treffend waar dit eigenlijk om draait:

‘Creationisten verwachten niet dat ze achtenswaardige wetenschappers door hun belachelijke argumenten kunnen overtuigen.
Waar ze naar op zoek zijn is om zich in de sfeer van achtenswaardigheid te koesteren...Het kan hun niet schelen dat ze in een debat verslagen worden.
Waar het hen om gaat is dat we ze erkenning geven door de moeite te nemen met hen in het openbaar in discussie te gaan...Je hoeft alleen maar met hen op een podium te verschijnen om hun het respect te verlenen waar ze naar smachten.
Ongeacht de uitkomst van het debat wekt het loutere feit dat het plaatsvindt bij onwetende omstaanders de indruk dat er iets moet zijn dat het waard is om op ongeveer gelijke voet over te debatteren.
’ (Dawkins, Kapelaan van de duivel, p253)

Evolutie-in-actie

Binnen het conglomeraat van wetenschappelijke disciplines zijn er heel wat bewijzen die de evolutietheorie ondersteunen.
Versnelde evolutie en soortvorming vinden we bijvoorbeeld bij insecten.
Bij bacteriën zien we regelmatig mutanten ontstaan met nieuwe eigenschappen, onder meer als reactie op medicatie.
Dit is evolutie-in-actie.
De evolutietheorie wordt ook sterk ondersteund door de moderne geneticA. Bonobo’s en mensen hebben 99,4 procent van hun genoom gemeenschappelijk.
Het belang hiervan is dat de genetische afstand tussen mensen en bonobo’s veel kleiner is dan de afstand tot welke andere diersoort dan ook.
Dit is enkel verklaarbaar met de evolutietheorie.
De mens stamt dus ook niet af van de apen, zoals vaak verkeerdelijk wordt gedacht: mensen en apen hebben een gemeenschappelijke voorouder, wat dan weer feitelijk onderbouwd wordt door de paleo-antropologie.
Sommige creationisten of ID-ers beweren dat er enkel zoiets bestaat als micro-evolutie (variatie binnen de soort) en geen macro-evolutie (nieuwe soortvorming).
Dat is een misvatting.
Niet alleen de genetica sluit volledig aan bij Darwin, maar ook de paleontologie, waar er talrijke overgangsfossielen zijn gevonden.
Daarbij zien we relatief langzame overgangen, zoals deze van Reptielen naar Zoogdieren (de Therapsida in de Synapsida).
Nog andere zijn de amfibieën met resterende viskenmerken (Ichthyostega en Acanthostega).
Er zijn ook verschillende malen restanten van reptiele achterpoten gerapporteerd bij bultruggen en potvissen.
We zien ook steeds meer verfijnde evolutionaire overgangen bij de primaten en de hominiden (mensachtigen) waarbij de schedelinhoud steeds groter wordt en bepaalde anatomische kenmerken bij de moderne mens behouden blijven.
Ook de continentendrift (geologie) bewijst dat de aarde veel ouder is dan de bijbelse 6000 jaar: men heeft met satellieten vastgesteld dat de continenten Europa en Amerika, die ooit tegen elkaar lagen, uiteendrijven met ongeveer 2 cm per jaar.
Draai de klok terug en je komt op honderden miljoenen jaren uit.
Er is weliswaar geen reden om aan te nemen dat de snelheid altijd constant geweest is, maar zelfs met perioden van versneld uiteendrijven moet er nog een enorme tijd nodig geweest zijn om de huidige afstand te kunnen verklaren.
Om dit allemaal uit te leggen, grijpen creationisten naar de bijbel.
Vervolgens maken zij samen met intelligent designers de denksprong naar een “goddelijke ingreep”, of het nu gaat om de reptielachtige vogels, de katachtigen, of de gans-eend-achtigen.
Het meest gangbare bezwaar hiertegen is dat de uitspraak “goddelijke ingreep” geen wetenschappelijke verklaringspoging is maar simpelweg een uitspraak, een onbeargumenteerde geloofsuiting.

Wat dan met de zogenaamde gaten in de evolutietheorie? Meer bepaald gaat het over de beweringen dat het fossiele bestand gaten vertoont door het ontbreken van fossiele schakels tussen soorten of groepen.

Dit klopt niet.
Er is inmiddels onnoemelijk veel gefossiliseerd materiaal dat ondubbelzlnnig op evolutie wijst, waarbij men geleidelijke overgangen ziet tussen grote groepen.
Op vlak van soorten ontbreekt er nog heel wat, maar tussen de groepen zijn deze mengvormen rijkelijk aanwezig.
Daarbij moet opgemerkt worden dat de condities om gefossiliseerd te geraken aan allerlei (klimatologische) wetmatigheden zijn onderworpen.
De kans dat men over 150 jaar uw of mijn schedel terugvindt, is vrij nihil.
Met andere woorden, daarop wijzen is in feite niet meer dan het intrappen van een open deur.

Een andere manier van redeneren, is bijvoorbeeld over de Archaeopteryx (Jura-tijdperk, 150 miljoen jaar geleden), waarvan inmiddels zeven fossiele skeletten zijn gevonden.
De Archaeopteryx is een reptielachtige primitief getande vogel: een mengvorm tussen de Reptielen en de tandloze Vogels.
Wanneer we nu zo’n mengvorm in het fossiele raamwerk kunnen passen, worden we volgens de creationisten geconfronteerd met maar liefst twéé ontbrekende schakels, namelijk een hiaat tussen de Reptielen en de Archaeopteryx, die op zijn beurt een hiaat doet ontstaan met de Vogels.
Heb je één hiaat tussen twee fossielen, drop daartussen dan een nieuw fossiel, je hebt dan ineens twee hiaten (aldus de ‘creationistische logica’).
Met andere woorden, het aantal ‘hiaten’ stijgt voor de creationisten lineair met het aantal fossielen die we vinden, of ze nu geleidelijke overgangen vertonen of niet.

De Australische landslak

Een letterlijke interpretatie van bijbelse verhalen — voor creationisten de historische waarheid — leidt tot hilarische taferelen als men zich dat goed probeert voor te stellen.
Neem de legende van de Ark van Noach.
Volgens sommige creationisten bracht deze Ark dertigduizend diersoorten in veiligheiD. Twee exemplaren van elke diersoort zouden er zijn ondergebracht op een oppervlakte van ongeveer 135 x 22,5 x 13,5 meter: twee olifanten, twee muggen, twee leeuwen, twee vlooien, twee varkens, twee konijnen, en ga zo maar door.
Die moeten, volgens hun verklaringsmodel, allemaal van water en voedsel voorzien worden zonder zelf met uitsterven te worden bedreigD. Problemen stellen zich ook voor de zoetwatervissen.
Hoe konden die de zondvloed overleven, en waar zijn die ondergebracht?

Maar stel u de Australische landslak voor.
Die zou dus helemaal van Australië naar Turkije moeten kruipen om tot bij de Ark te geraken en moet daarvoor de Indische oceaan oversteken (aangenomen dat een landslak kan zwemmen).
Hij doet daar maar liefst twintigduizend jaar over, terwijl hij daarvoor van de creationisten maximum tienduizend jaar de tijd krijgt.
De sukkel dreigt bovendien op te lossen in het zoute water.
Eenmaal op de Maladiven aangekomen, is hij nog maar halfweg.

De lezer zal schrander opmerken dat er vast meerdere routes zijn om tot bij de Ark te geraken.
Jazeker, en een lastige: het Himalaya-gebergte.
Nog een ander probleem stelt zich.
Van deze duizenden diersoorten bij de schepping zijn er tegenwoordig al miljoenen diersoorten op deze aardbol.
Waar komen die plots vandaan, lang na de zogenaamde schepping? Zouden ze misschien geëvolueerd zijn?

Misplaatst religieus triomfalisme

Mensen die om religieuze of ideologische redenen moeite hebben met het aanvaarden van de evolutietheorie, wijzen graag op tekorten bij Darwin zelf.
De huidige evolutiebiologie kijkt daar niet bepaald van op.
Het precizeren, verfijnen, en verbinden van wetenschappelijke theorieën — zoals die van Darwin met o.
A. de genetica — is een proces dat altijd over langere periodes verloopt.
En niet zonder resultaat: inmiddels zijn we 146 jaar verder en is de verklaringskracht van de evolutietheorie er alleen maar sterker op geworden.
De feiten dwongen wetenschappers doorheen de tijd om Darwin te aanvaarden en afstand te doen van eeuwenoude religieuze denkbeelden.
Creationisten houden daarentegen nog steeds alle biologische soorten apart en blijven vasthangen aan een theologisch wereldbeeld waarin gods woord de enige en onwrikbare waarheid bevat.
In discussies voeren zij lang achterhaalde argumenten op als een 19e-eeuwse grammofoon die steeds verspringt in haar uitgeholde groeven.
Uiteraard had Darwin in zijn tijd op alle aspecten van de evolutie het antwoord nog niet.
Alsof wetenschappers in hun eentje plots kant en klare theorieën presenteren over hoe de wereld in elkaar zit.
In 1900 herontdekte Hugo De Vries het werk van Mendel, waardoor de genetica pas in de 20ste eeuw een hoge vlucht nam.
De genetica zou later de evolutietheorie onafhankelijk bevestigen.
Dat in de 21ste eeuw het ideaalbeeld van totaalverklaren, bewust of onbewust, nog steeds in het hoofd van bepaalde mensen sluimert, is niet meer van deze tijD. Zelfs in de wetenschap van de 19de eeuw werd deze droom al lang verlaten.
Een ander misverstand is dat mensen die vanuit hun ideologische of religieuze weerstand kritiek uiten op de wetenschap (hoe terecht hun opmerkingen ook kunnen zijn) vaak vergeten dat hun ideologie of geloofssysteem qua verklaren er nog veel slechter vanaf komt.
Wetenschap kan niet alles verklaren, oppert men.
Troost u, ideologieën en religies kunnen het nog veel minder! Al pretenderen die vaak van wel.

De beperkingen van de wetenschap - de rijkdom van het geloof

Wetenschap heeft haar beperkingen, maar vaak om meer evidente redenen dan men vermoedt.

Er zijn beperkingen die onder meer van praktische aard zijn.
De wetenschap (of wetenschappelijke methode) is niet bij machte om lichtjaren ver te reizen om bepaalde claims te verifiëren.

Wetenschap kent echter ook limieten door de quasi onbeperktheid van het menselijke inbeeldingsvermogen.
Het bestaan van dit vermogen is aangetoond, de invullingen ervan niet.
Geloofsinhouden, die zich afspelen in hoofden van mensen, reiken daarentegen verder dan de wetenschap en haar middelen.
En hierin ligt een heel fundamentele valkuil verscholen die door nogal wat gelovigen over het hoofd wordt gezien, namelijk dat zij menen dat hun associaties of geloofsinhouden op de een of andere manier corresponderen met een bestaande werkelijkheid (lees: hun ; ;werkelijkheid ; ;).
Een menseijk subject kan zich nochtans helder het bestaan van een kabouter voorstellen, maar bestaat een kabouter om die reden? Dit is de redenering die de 17e eeuwse filosoof Descartes reeds naar voren bracht: “Ik kan mij een helder beeld vormen van god, dus god bestaat.
”.
Het is ook de misvatting die zich onbewust nestelt in het hoofd van menig gelovige die de beperktheid van de wetenschap benadrukt, niet vanuit een rationele en wetenschapsfilosofische overwegingen maar redenerend vanuit de vermeende entiteiten waar hij iets bij voelt of voorstelt.
Echter, gevoelens en emoties worden terecht als reëel ervaren maar ze kunnen wel degelijk op illusies berusten.
Wanneer emoties en gevoelens op de een of andere manier verbonden zijn met iets bovennatuurlijks dat men zich inbeeldt, dan ervaart men dat bovennatuurlijke (god, engelen, geesten) ook als iets reëel.
Vandaar dat mensen heel vaak een legitiem argument zien in de kracht van persoonlijke ervaringen.
Nochtans, heel wat kinderen koesteren dezelfde emoties en gevoelens voor sinterklaas.
Op latere leeftijd komt dan de ontnuchtering, waarbij sommige kinderen het niet-bestaan van sinterklaas als een half trauma ervaren.
Hoezeer ook een bepaald idee of ideaalbeeld lijkt samen te vallen met al wat men op persoonlijk vlak emotioneel beleeft, er is geen noodzakelijk verband tussen het denkbare en het voelbare.
We weten bijvoorbeeld dat bijna-doodervaringen (net als hallucinaties) voorkomen en gevoelsmatig als zeer treffend ervaren worden.
Bepaalde mensen beleven dit vaak intentief-spiritueel, toch zijn het illusies.
Hoewel er ook gruwelijke bijna-doodervaringen bestaan, beschouwen vele mensen deze ervaringen als een aanwijzing dat er meer moet zijn tussen hemel en aarde.
Op grond van deze misvatting worden heel wat geloofsinhouden gerechtvaardigd: Voor de christen is een bijna-doodervaring het bewijs voor een hiernamaals in de vorm van een hemel; de boeddhist legitimeert er z'n reïncarnatie-gedachte mee; new agers nestelen zich binnen hun afkooksels van oosterse tradities en koesteren de illusie van een ‘universele levensenergie’; weer anderen zien zich eeuwig rollen in de Elyzeese velden.
Al deze maatschappelijke en/of individuele geloofsconstructies hebben iets gemeenschappelijks: naast het feit dat ze hun oorsprong vinden in oeroude verklaringspogingen van de mens, gaan ze (op cognitief vlak) voorbij aan het fundamentele gegeven dat we spirituele ervaringen kunstmatig kunnen opwekken door de stimulering van de temporaalkwab in de neocortext van ons brein.
Deze ervaringen gaan meestal gepaard met zeer intense emoties, alsof men in contact komt met iets buitennatuurlijks, een godheiD. Nochtans heeft men voor zulke ervaringen helemaal niets bovennatuurlijks nodig, of het nu gaat om goden, duivelen of een universele levensbron.
Steeds weer blijken dit soort ervaringen terug te brengen tot fysico-chemische processen in het brein.

Een andere beperking van de wetenschap ligt eerder in de aard van de problemen in relatie tot de doelstelling van wetenschap.
Er zijn probleemstellingen van politieke of ethische aard die, bij definitie, buiten het domein van de wetenschap vallen.
Wetenschappelijke kennis kan in die gebieden uiteraard wel een nutsfunctie vervullen — men kan een moraal trachten wetenschappelijk te funderen — maar strikt genomen vallen de funderingsproblemen buiten het domein van de wetenschap.

Er is ook nog de categorie zinloze vragen, type ; ;Wat was er voor de Oerknal ; ;.

Waarom is deze vraag zinloos? De tijd is namelijk samen met de Oerknal ontstaan.
De vraag wat er voor de Oerknal was, is van hetzelfde type als de vraagstelling wat er zich ten noorden van de Noordpool bevindt.

Nog een ander type van vragen zijn de metafysische, type ; ;Waarom de natuurconstanten zijn wat ze zijn ; ;.
Hierop kan de wetenschap nog steeds geen zinnig antwoord geven.
Ook atheïsten en materialisten — ; ;alles is tot materie te herleiden ; ; — die op cognitief vlak hun wereldbeeld adequaat wetenschappelijk kunnen onderbouwen, moeten toegeven dat zij daar op een grens voor het kennen stuiten; al impliceert het gebruik van de term “grens” niet noodzakelijk een ; ;ietsisme ; ; (er is meer tussen hemel en aarde'), alsof er een grens bestaat met aan de ene kant de materiële wereld en aan de andere kant het buiten-natuurlijke of een immateriële werelD. Alle denkbeelden daarrond blijken tot menselijke emoties, noden, behoeften en wensdenken terug te brengen.
De idee van een grens of scheidingslijn tussen “natuurlijk” en “buiten-natuurlijk” is zélf naar materiële processen van het menselijk brein te herleiden.
Vele mensen hebben de reflex om bij de “grenzen voor het kennen” een ; ;iets meer daarachter ; ; te veronderstellen, waarin die al z’n beliefs kan projecteren of plaatsen.
Het is die “grens van het kennen”, die op zich evolueert, maar die toch het geloof voor vele mensen legitimeert.
Goden, engelen, duivelen en halfgoden, lossen op als sneeuw voor de zon waar het menselijk vizier reikt en worden daardoor steeds verder in het heelal teruggedrongen.
Al deze entiteiten werden eeuwen geleden nog in het Ondermaanse ondergebracht, heden liggen die ergens verscholen buiten ons zonnestelsel.
Wie (bijvoorbeeld binnen de monotheïstische traditie) daardoor toch nog in de verleiding komt ; ;god” als meest plausibele verklaring voor de oorzaak van alles te geven — god als oerkracht achter de dingen (‘men weet het niet, dus god’) — geeft de indruk dat we een antwoord hebben op iets waar we, principieel, geen antwoord op hebben.
Een van de meest indringende en fundamentele vragen die voor de aanhangers van het (neo)creationisme onbeantwoord blijft, is de vraag: “Als god op zichzelf kan bestaan, waarom het universum dan niet?”.

De functionele complexiteit van het oog: design of evolutie?

De verklaring voor de ontwikkeling van het oog die Darwin gaf, werd door de wetenschap door de jaren heen steeds meer verfijnD. Binnen de huidige wetenschap is deze kwestie dan ook geen discussiepunt meer.
De fout die creationisten maken is dat zij een schijnproblematiek in het leven roepen door te denken dat een “half oog” geen selectief voordeel biedt.
Darwin-specialist prof.
Johan Braeckman noemt het idee van een half oog gewoon onzin ”aangezien visuele perceptie, hoe rudimentair ook (lichtgevoelige cellen), voor een levend wezen het verschil kan uitmaken tussen leven en dood”.
Deze visie sluit ook aan bij recent wetenschappelijk onderzoek.
Onderzoekers van het European Molecular Biology Laboratory in het Duitse Heidelberg zagen dat de lichtgevoelige cellen in de hersenen van de zeeworm Platynereis demerilii uitzonderlijk sterk lijken op de zogenaamde kegeltjes en staafjes, de cellen die beeld en licht opvangen in het menselijk oog.
“Enkele cruciale genetische elementen in de cellen van het oog en van de wormhersenen gelijken zo sterk op elkaar, dat ze wel een gemeenschappelijke oorsprong moeten hebben”, schrijven de wetenschappers in het vakblad Science (Science, 29 October 2004: 869-871).
Voorheen hadden twee Zweedse onderzoekers, Nilsson en Pelger, de ontwikkeling van het oog al in een computer gesimuleerD. Zij gebruikten hun computermodel om een schatting te maken van de tijd die nodig is om uit een vlakke laag van fotocellen een oog te vormen.
Na 1829 mutaties van 1 procent, en uitgaande van één generatie per jaar, was het lichtgevoelige plekje geleidelijk veranderd in een functioneel rond vissenoog, compleet met iris en lens.
Die ene procent is de aangenomen frequentie waarmee voordelige veranderingen optreden.
Nadelige veranderingen voor zichtwaarneming zouden in de evolutie immers worden weggeselecteerD. Maar in de biologische evolutie is tijd een cruciale factor, en dit voor de accumulatie van kleine verschillen over honderduizenden generaties.
Nilsson en Pelger moesten hun bevindingen dan ook omzetten in aantallen generaties in de evolutie, naar de biologische realiteit zeg maar.
Ze vertrokken vanuit een pessimistisch scenario.
Dat betekent dat zij rekening hielden met allerlei voorwaarden (variabelen), maar dan wel in hun nadeel.
Zij gingen bijvoorbeeld uit van een lage variatie en een lage erfelijkheid, en ook van het pessimistische uitgangspunt dat verschillende onderdelen van het oog niet in één generatie konden veranderen.
Het resultaat was verbluffenD. Nilsson en Pelger kwamen uit op slechts 364.
000 generaties voor een goed functionerend vissenoog.
Het leven op aarde is zo'n 4 miljard jaar ouD. Dit is ruim voldoende tijd om tot functionele visuele organen te komen.
Sinds het ontstaan van het leven, zo’n vier miljard jaar geleden, is visuele perceptie minstens veertig keer ontstaan.
De diversiteit is dan ook enorm: van lichtgevoelige plekken, facetogen bij insecten, lichtgeleiders bij schaaldieren, tot uiterst verfijnde kijkers bij katachtigen.
‘Het oog’ bestaat strikt genomen dus niet, wel diversiteit in visuele waarneming.
Met andere woorden, creationisten en aanhangers van Intelligent Design zijn hun stokpaardje inmiddels kwijt.
Het oog is inderdaad geëvolueerd uit een primitief orgaan dat licht kan waarnemen.
Dit voorbeeld illustreert ook hoe voorbarig het oordeel over zogenaamde leemten in de evolutietheorie is.
It’s a theory in progress.
Voor je het goed beseft komt de wetenschap met een verklaring voor iets dat men lang als onverklaarbaar beschouwde.
Die voorbarigheid geldt ook op vlak van het ontstaan van het leven, waar de wetenschap (nog) geen antwoord op weet.
“Buiten de grote lijnen is dit inderdaad nog onverklaard, maar daarom is het nog niet onverklaarbaar.
Het is dus niet omdat we het exacte verloop van de abiogenese niet kennen dat het ontstaan van het leven geen natuurlijk proces geweest is”, schrijft microbioloog Ronny Martens terecht in een recent artikel (Wonder en is gheen wonder, juni 2005).
Er is een wetenschappelijke consensus gevormd rond de idee dat het leven uit het niet-levende is ontstaan via materiële (chemisch-evolutionaire) processen.
De vraag is alleen welke wegen er zijn afgelegd van chemische naar biologische evolutie om tot de eerste reproduceerbare cellen te komen.

Intelligent Design?

De natuur zit helemaal niet zo intelligent in elkaar als menig neocreationist vaak denkt.
Het menselijk oog heeft een blinde vlek en de urineleider bij de man is met z’n vele kronkelingen nodeloos omslachtig.
Een loodgieter zou besluiten dat het gaat om een slecht ontwerp.
Nog iets problematischer is dat er kinderen worden geboren met zware genetische defecten.
Het resultaat: een reeks ongeneeslijke ziekten die onverbiddelijk leiden tot een totale aftakeling van het kind, met de dood tot gevolg (de ziekte van Bernheimer-Seitelberger, de ziekte van Tay Sachs, de ziekte van Sandhoff .
).
Een kind met de ziekte van Tay Sachs ondergaat kort na de geboorte een progressieve aftakeling van het zenuwstelsel waarbij alle zintuiglijke waarneming steeds pijnlijker wordt: horen wordt pijnlijk, zien wordt pijnlijk, voelen wordt pijnlijk.
Het kind komt uiteindelijk terecht in een non-responsief vegetatief stadium en sterft binnen de leeftijd van vijf jaar onverbiddelijk een gruwelijke dooD. Foutje in het intelligent ontwerp? Id-aanhangers repliceren daarop dat intelligent design geen “perfect” ontwerp impliceert.
Hier gaat men voorbij aan de kern van het probleem.
De kernvraag is waarom we in al deze gevallen überhaupt zouden spreken van ; ;intelligent ; ; ontwerp? En ook buiten gevallen van genetische defecten geldt deze vraag.
Is er reden om complexe organismen of structuren te plaatsen onder de noemer intelligent ontwerp? De eerste voorbeelden van organismen of structuren die niet kunnen verklaard worden vanuit een naturalistische benadering moeten we nog voor ogen krijgen.
Bovendien stelt het begrip ; ;intelligent design ; ; allerlei logische problemen wat weer een stap achteruit betekent in het wetenschappelijk verklaren.
Stel dat er wel organismen of structuren bestaan die we onder de noemer ; ;intelligent design ; ; kunnen plaatsen, dan nog blijft de vraag waarom een eventuele ontwerper zo ; ;selectief intelligent ; ; ontwerpt.
Is een intelligente ontwerper dan niet altijd intelligent? Wat de intelligent design-theorie in de eerste plaats zou moeten verklaren is waarom er zoiets bestaat als een on-intelligent ontwerp.
Het bestaan daarvan aantonen is immers vrij eenvoudig, het omgekeerde valt onder de noemer geloof.

Een morele strijd

Een van de kernpunten die ik zal trachten aan te tonen in mijn thesis is dat er is een sterk verband is tussen het anti-darwinisme en het ethisch-conservatisme, dat welig tiert onder creationisten.
Deze gelovigen hebben in de eerste plaats een morele agenda tegen de evolutietheorie, niet zozeer wetenschappelijke bezwaren.
Zij zoeken uiteraard wel twistpunten maar dan vooral om hun bijbelvast geloof te legitimeren.
Creationisten focussen zich daarom op detaildiscussies onder wetenschappers waardoor ze periferale probleempunten uit hun context halen of disproportioneel uitvergroten.
Het tempo van de evolutie is zo een typerend voorbeeld: is evolutie een geleidelijk proces of verloopt dit eerder sprongsgewijs? De meeste wetenschappers nemen aan dat dit geleidelijk gebeurt, maar geen van al deze wetenschappers zal de feitelijkheid van evolutie nog in vraag stellen.
Ook over de kern van de evolutietheorie bestaat geen discussie meer.
Helaas, daar hebben creationisten geen boodschap aan.
Zij stellen detaildiscussies onder specialisten voor alsof alle wetenschappers het over de ganse lijn met elkaar oneens zijn, en dus moet de evolutietheorie wel fout zijn.
Geleerden zoals Stephen J. Gould en Richard Dawkins hebben dit misbruik ook aangeklaagd:

 

; ;Na de introductie van het ,,doorbroken evenwicht'' ( ; ;punctuated equilibrium ; ;) om bepaalde trends te verklaren (tempo van de evolutie, ts), wordt tot onze ergernis keer op keer onze uitspraak geciteerd - misschien opzettelijk, misschien uit domheid - dat het fossiele archief geen overgangsvormen laat zien.
Over het algemeen ontbreken overgangsvormen op het niveau van de soorten, maar tussen grotere groepen zijn ze rijkelijk aanwezig ; ;, aldus Gould (R.
Dawkins, Het toppunt van onwaarschijnlijkheid p.
100 , 1996).

Een andere tactiek die creationisten durven gebruiken om overtuigend bewijsmateriaal verdacht te maken is het invoeren van een complottheorie.
Tegen overtuigend fossiel bewijsmateriaal, zoals de Archaeopteryx, voerde men bijvoorbeeld aan dat die toch wel moest vervalst zijn door moderne veren en beenderen in een plaasterafdruk samen te persen.
Deze bewering is achteraf weerlegd door microscopische analyse van de veren en door het bestaan van honderden fossiele overblijfselen uit de Solnhofen-sedimenten in Duitsland ( ; ;The Book of Life ; ;, S.
J. Gould, p 147).

Het is belangrijk in te zien waar de weerstand tegen de evolutietheorie werkelijk op teruggaat.
Verschillende varianten binnen het creationisten, waaronder jonge Aarde-creationisme, oude Aarde-creationisme, progressief creationisme en intelligent designers delen elkaars basisovertuiging dat wanneer Darwin gelijk heeft er geen moraal meer mogelijk is.

Mensen verliezen zo hun goddelijk statuut en worden dan gelijkgesteld met het zielloze dierlijke, dat in wezen geen vrijheidsnotie heeft.
Er staat bovendien voor hen heel wat op het spel, namelijk het eeuwige hiernamaals.
De drijfveer en weerstand tegen het darwinisme is dan ook onuitputtelijk, wat voortdurend leidt tot de nodige pseudo-wetenschappelijke scheeftrekkingen: hun affectief-emotionele en religieuze overtuiging domineert hun denken, waardoor wetenschappelijke kennis op maat wordt gesneden van hun geloof.
In hun ogen voeren creationisten echter een zinvolle strijd die aansluit bij de notie van de Eindtijd, zoals in de bijbel beschreven staat.
Intelligent design-aanhangers halen god en de bijbel een beetje subtieler via een achterpoortje weer naar binnen.
Meer moderne gelovigen daarentegen zijn door allerlei wetenschappelijk ontwikkelingen tot een wereldbeeld gedwongen dat dichter aansluit bij het  naturalisme van de wetenschap en zien tegelijk in dat op persoonlijk vlak de evolutietheorie moraliteit en zingeving niet uitsluit.
Darwin zelf stond trouwens bekend als iemand met zeer hoge morele maatstaven, waar vele gelovigen misschien wel bij in de leer hadden kunnen gaan.
Het is bekend dat Darwin ooit één keer zeer kwaad werd, namelijk toen hij iemand een paard zag slaan.

http://www.
daaromevolutie.
net/default.
asp?action=show&what=art&ID=2&topic=9&segm=2

Hieronder heb ik weergegeven wat voor mij de 10 belangrijkste argumenten tegen de extreme vormen van het creationisme zijn.
Hiermee bedoel ik in dit geval met name het zgn.
'young earth' creationisme en alle pogingen het creationisme een wetenschappelijke status te geven.
Het is niet bedoeld als een aanval op het Christelijk geloof! Laat me benadrukken dat ik geen grote problemen heb met creationisme als religieus uitgangspunt of filosofie, zolang het maar niet op absurde wijze wetenschappelijke inzichten probeert te ontkennen.
In ieder argument staat een verwijzing naar een uitgebreidere bespreking.
Het wordt aanbevolen deze te volgen.

Hier volgen de 10 belangrijkste argumenten tegen het creationisme.
Voor een uitgebreide uitdieping van elk argument, volg de hyperlinks.

1.
Wetenschappelijk verklaart creationisme niets.
Lees meer...

2.
Wetenschap en geloof zijn twee verschillende mentale velden waartussen communicatie niet mogelijk is.
Lees meer...

3.
Wetenschap is dynamisch en heeft als doel de objectieve waarheid zoveel mogelijk te benaderen, en religie is statisch en heeft als doel het beschermen van een systeem van subjectieve, van te voren vastgestelde waarheden.
Lees meer...

4.
Christen zijn hoeft niet te betekenen creationistisch te zijn.
Lees meer...

5.
Waarom zou, van alle beschikbare scheppingsverhalen, het Joodse het enige ware zijn ? Lees meer...

6.
Creationisme is nauw verbonden met een levensvisie waarin de mens losstaat van de natuur, en het recht heeft zijn omgeving te exploiteren.
Lees

7.
Ondanks wat sommige creationisten beweren, is evolutie wel degelijk een wetenschappelijke theorie die toetsbare voorspellingen produceert welke nog steeds dagelijks worden bevestigd door gegevens uit het fossielenbestand, de vergelijkende morfologie, biogeografie, moleculaire systematiek, en andere vakgebieden.
Lees meer...

8.
Creationisme strookt totaal niet met het fossielenbestanD. Lees meer...

9.
Creationisten lijken zich niet bewust te zijn van, of negeren liever, de nieuwste ontdekkingen op het gebied van Zelf-organisatie en Chaos/complexiteit-theorie die aangeven dat dode materie in staat is zichzelf in complexe vormen te ordenen.
Lees meer...

10.
Is de natuur niet evenzo adembenemend door je voor te stellen dat het allemaal op eigen kracht is ontwikkeld? Lees meer...

Ad 1.
Het kenmerk van een wetenschappelijke theorie of hypothese is dat het geheel gefalsificeerd moet kunnen worden, ofwel verworpen na toetsing.
Kan het uberhaupt niet gefalsificeerd worden, dan is het per definitie niet wetenschappelijk.
Wetenschappelijk gezien verklaart het creationisme niets omdat het uitgaat van een Schepper, ofwel een persoonlijke, bewuste, en intelligente ontwerper.
Een Schepper kan niet gefalsificeerd kan worden, en kan dus geen deel uitmaken van een wetenschappelijke theorie, om de volgende twee redenen:

Als een Schepper al bestaat, bevindt het zich in elk geval niet in het door ons waarneembare deel van de werkelijkheid en kan dus niet getoetst worden.

Aangezien de idee van een Schepper door religie is ingegeven kan deze in elk geval niet verworpen worden, omdat het hier een religieuze waarheid betreft waaraan niet getornd kan (mag) worden.

Een dergelijke belangrijke basisaanname kan dus eigenlijk geen wetenschappelijke verklaring geven voor de oorsprong van het leven.
Hoewel levenbeschouwelijk wellicht wel zinvol kan het in principe geen begin aangeven dat door de wetenschap, direct of indirect, onderzocht kan worden.

Dit kan worden geillustreerd met een verhaal over iemand die ik ken.
Die persoon beweerde dat buitenaardse wezens de moderne mens genetisch moesten hebben gemodificeerd, omdat ze vond dat we zo apart van onze naaste verwanten, apen, en de rest van de natuur staan.
Wat ik vind van onze veronderstelde discontinuiteit met de natuur kan gezien worden onder Ad VI.
Wat betreft het gebruik van een hulptheorie die buitenaardse wezens betrekt: het moge duidelijk zijn dat deze theorie geen verklarende waarde heeft, want nu moet je weer verklaren waar die buitenaardse wezens vandaan komen en hoe zij zijn geevolueerD.

Behalve dat, lijkt het erg waarschijnlijk dat we hier te maken hebben met een manier om fenomenen te verklaren uit een tijd toen kennis nog niet zo ver reikte als nu het geval is (hoewel we nog veel te leren hebben, ja, jA.).
Mensen moesten daarom zaken, die hun begrip voorbij gingen, verklaren met behulp van analogie van, door te verwijzen naar iets wat ze zich konden voorstellen.
De waarneming dat mensen in staat zijn complexe zaken te creeen, werd mogelijk geprojecteerd in een superieur creatief wezen om de complexiteit van de wereld te verklaren.
Ik heb bezwaar tegen een dergelijke antropomorfe, dus voor de hand liggende, manier om naar de werkelijkheid te kijken.

Ad 2.
Wetenschap neemt het mentale veld kennis voor zijn rekening en religie het mentale veld geloof.
Geloof begint waar kennis eindigt.
Als er geen manier is om echt zeker te zijn of iets waar is of niet, zijn mensen in staat om te geloven dat het waar is.
De wetenschap kan niets zinnigs zeggen over onderwerpen als de zin en de waarde van het leven, of het bestaan van God, en dat beweert het ook niet te kunnen.
Aan de andere kant kan de religie geen enkele uitspraken doen over welke wetenschappelijke theorieen nu waar of onwaar zijn, eenvoudigweg omdat wat wetenschappelijk bekend is ondersteund wordt door waarnemingen, en religie heeft niet met waarnemingen te maken, maar met geloof en waarden.

Natuurlijk, wetenschappers zijn ook mensen, en aangezien mensen tussen deze twee mentale velden neigen te werken, zal er altijd een mengeling zijn van wat geloofd wordt en wat feitelijk bekend is in de visie van een wetenschapper.
Je zou deze visie van een wetenschapper natuurlijk een geloof op zichzelf kunnen noemen, maar het verschil met een echte religie is dat eerstgenoemde gebaseerd is op feitelijke kennis en onderzoek, terwijl religie is gebaseerd op wat beweerd wordt in een eeuwenoud boek van wijsheiD. De plicht van een goed wetenschapper is desalniettemin om hetgeen hij gelooft en zijn feitelijke kennis gescheiden van elkaar te houden.

Ad 3.
Natuurlijk kent de wetenschap wel degelijk tijdelijke perioden van stasis, waarbij de wetenschappelijke gemeenschap binnen een zeker raamwerk werkt, paradigma genaamd, waar wetenschappers in geloven.
Een theorie kan dan ook nooit de absolute waarheid zijn, maar is slechts een model of een benadering van de werkelijkheiD. Er is daarom altijd de mogelijkheid dat  een theorie vervangen wordt door een nieuwe, die vaak een andere, en meer genuanceerd gezichtspunt op de feiten geeft.
Met andere woorden, wetenschap corrigeert zichzelf en dit is een open, democratisch proces.

Elke wetenschapper is vrij om elke theorie aan te houden die hij wil, maar tenzij hij gegevens heeft om deze te ondersteunen, hoeft de wetenschappelijke gemeenschap zijn theorieën niet te accepteren.
Net zoals competitie de evolutie in de natuur voortdrijft, drijft het eveneens de evolutie van kennis voort en zal het helpen om onze perceptie van de objectieve waarheid verder te verfijnen.
Wetenschap gedijt goed op concurrerende ideeën.

Religie is daarentegen een meer gesloten systeem, waar een aantal subjectieve waarheden gedicteerd worden met slechts beperkte mogelijkheden voor fundamentele discussie.
Werkelijk diep-fundamentele discussie resulteert dan vaak in de opsplitsing van een geloofsgemeenschap, waarbij de dochter-religies naast elkaar en op zichzelf blijven bestaan.

Ad 4.
Er zijn veel mensen die, ondanks het feit dat ze actief zijn binnen een zekere religie, toch de evolutie-theorie als de enige redelijke verklaring zien voor hoe de huidige natuurlijke diversiteit zich heeft ontwikkelD. Ik ken veel mensen met een Joodse, Christelijke en Islamitische achtergrond die vinden dat er geen echte noodzaak voor discussie is of evolutie werkelijk heeft plaatsgevonden.
In feite accepteert de overgrote meerderheid van de Christenen, met name Rooms-katholieken de evolutie-theorie en distantieren zij zich van de pogingen van creationisten het scheppingsverhaal al te letterlijk te interpreteren.

De filosofische stroming die een volledige acceptatie van wetenschappelijke theorieën omtrent het ontstaan en ontwikkeling van het heelal en het leven op aarde combineert met een christelijk geloof heet theistisch evolutionisme.
Hier zijn een aantal links naar websites van theistische evolutionisten:

Wat is het leven een hoe begon het? John Jacobs argumenteert vanuit een sterk religieuze invalshoek voor evolutie.

Kan God de evolutietheorie overleven? Vrijzinnig Protestant Dr.
Willem Drees legt op verfijnde manier uit waarom.

De website van de stichting Teilhard de Chardin; Een Franse priester en paleontoloog die evolutie onderschreef.

Vanuit theologisch opzicht is er geen enkel bezwaar aan te dragen tegen de evolutie-theorie volgens Ron Reijsbergen.

Zeer christelijk en toch zeer evolutionistisch zijn de Amerikaanse Faith & Reason ministries .
(in Engels)

Ad 5.
Er bestaan vele religies in de wereld, allemaal met hun eigen verklaringen over hoe het leven en het universum ontstonden, waarvan verreweg de meeste volledig afwijken van het Joodse scheppingsverhaal.
Zelfs al zou evolutie definitief worden afgewezen als wetenschappelijke verklaring, dan is het nog maar de vraag of de Bijbelse scheppingsmythe de juiste is.

In feite hebben veel animistische religies van zgn.
'primitieve' jager-verzamelaar volkeren verhalen waarbij mensen afstammen van levende wezens in de natuur (zie onder).
Al deze verschillende verhalen zijn veel waardevoller als ze geïnterpreteerd worden als metaforen.
Zo zou je bijvoorbeeld ook het verhaal over Adam en Eva, etend van de vrucht der kennis van goed en kwaad, kunnen zien als een wonderschone metafoor voor de verwerving van het bewustzijn door de mensheiD.

Ad 6.
Het toeschrijven van een aparte of speciale plaats in de natuur van de mens is geassocieerd met de overgang naar een type cultuur waarin de banden met de natuur losser zijn gemaakt.
Dit houdt verband met het verruilen van een levenswijze als jager-verzamelaar naar het verbouwen van gewassen en/of het houden van vee.

Veel jager-verzamelaar volkeren die vandaag de dag nog bestaan hebben mythen waarin zij hun afstamming onder de dieren plaatsen, die zij als hun gelijken beschouwen.
Bijvoorbeeld, een stam van Australische aboriginals ziet een bepaald soort bij als hun naaste verwant op basis van de organisatie van hun samenleving.
Het Indiaanse volk Nez Percé beschouwt wolven als hun directe voorouders.
De oorsprong van de mensheid door afstamming van dieren is dus helemaal niet zo nieuw en vergezocht.
Het lijkt logisch dat de terugtrekking uit de natuur een hele nieuwe manier met zich meebrengt om zichzelf te zien.

Wat ik hiermee wil zeggen is, dat een acceptatie van een evolutiegedachte blijkbaar afhangt van psycho-culturele factoren verbonden met leefwijze en levensfilosofie.
Personen die de mens als een bezielde, aparte schepping zien van de rest van de verder ondergeschikte natuur (en hiermee hun exploitatie rechtvaardigen) zullen wellicht moeite hebben met het beschouwen van de mens als slechts een ontwikkeld dier.
Deze, door het christendom ingegeven, houding zit zo diep in onze westerse cultuur geworteld, dat zelfs mensen die niet christelijk zijn soms allerhande mythen verzinnen (zoals bv.
genetische manipulatie van vroege mensen door een buitenaards ras) om de door hen ervaren kloof tussen mens en dier te verklaren.

 

Ad 7.
Dit is een lastig punt, omdat veel mensen, zodra ze horen over het testen van een wetenschappelijke theorie, denken aan een of ander experiment in een laboratoriumomgeving.
De evolutie-theorie heeft echter zekere implicaties en kan voorspellingen maken over wat je kan verwachten te vinden in het fossielenbestand en de phylogenetische verwantschappen van zowel levende als fossiele wezens.
Deze kunnen vervolgens wetenschappelijk worden getest door te kijken of ze kunnen worden gefalsificeerd door gegevens uit het fossielenbestand en/of de phylogenetische verwantschappen.

Om een eenvoudig voorbeeld te geven: Walvissen zijn in het water levende zoogdieren.
Aangezien zoogdieren volgens de theorie op het land uit reptielen zijn ontwikkeld, beweerden wetenschappers al lange tijd dat er een tussenvorm moest bestaan tussen walvissen en landzoogdieren.
Er werd ook al voorspeld in welke aardlagen en in welke omgeving deze tussenvormen gevonden zouden moeten worden, namelijk in Eocene afzettingen rond de oude Tethyszee, die ooit tussen Afrika en Eurazië liep.
Kort geleden zijn er inderdaad van dat soort fossielen gevonden in het Eoceen van Pakistan, die ideale tussenvormen vormden.
Zij bezaten duidelijke zowel landzoogdier-, als walvisachtige kenmerken.
Dit vermogen van de evolutietheorie om alleen al in de paleontologie voorspellingen te kunnen doen over de aard en de vindplaats van bepaalde fossiele organismen, geeft aan dat het hier werkelijk gaat om een toetsbare, wetenschappelijke theorie.

Zolang je dus alleen gegevens vindt die overeenkomstig zijn met de voorspellingen van deze theorie dan ben je hem eenvoudigweg aan het ondersteunen, en dat is precies wat er voortdurend gebeurt.

Ad 8.
Het fossielenbestand levert bewijs dat er evolutie heeft plaatsgevonden doordat het een logische en voorspelbare opeenvolging van de verschillende levensvormen laat zien.
Echter, het patroon dat je zou zien als er creatie zou hebben plaatsgevonden is totaal anders.
Dan zou je verwachten dat alle levensvormen, zowel uitgestorvene als huidige, gerepresenteerd zouden zijn in de vroegste periode, waarna ze door uitstervingen langzaam aan uitgewied zouden worden tot de huidige toestanD. Dat patroon wordt dus níet gevonden.

Sommigen beweren dat het fossielenbestand en haar evolutionaire volgorde een artefact is, bewerkstelligd door subjectief werkende wetenschappers.
Ze gaan daarbij voorbij aan ondermeer het feit dat de volgorde van de aardlagen al in de 19e eeuw werd vastgesteld, ruim voor de publicatie van Darwins boek.
Reeds toen inspireerde het verschuivende spectrum van levensvormen gedurende de geschiedenis van een duidelijk zeer oude aarde al verschillende vormen van een evolutiegedachte.
Bovendien zijn er tot de dag van vandaag nog nooit levensvormen uit verschillende tijdsperioden (bijv.
dinosaurussen en mensen) in dezelfde aardlagen gevonden.

 AD.9   Chaos-theorie is een gloednieuwe wetenschappelijke stroming die een breed scala van allerlei disciplines onderling verbindt.
Het verbindende principe is dat uit ogenschijnlijke wanorde complexe patronen en systemen als vanzelf tevoorschijn komen ('emergente eigenschappen').
Eenvoudige voorbeelden hiervan zijn complexe georganiseerde natuurlijke verschijnselen zoals sneeuwkristallen, wolken, duinenrijen, enz.
Ook bepaalde computer-simulaties (het Tierra-project) suggereren dat er voldoende reden is om aan te nemen, dat onder de juiste omstandigheden bepaalde, eenvoudige basiseenheden zich vanzelf kunnen organiseren in complexere vormen zonder aanwijsbare gerichte invloeden van buitenaf.
Creationisten beweren vaak dat evolutie in strijd is met de 2e wet van thermodynamica, omdat iets eenvoudigs tot iets complex wordt, oftewel schijnbaar neemt de wanorde van een systeem af, terwijl je zou verwachten dat het tegenovergestelde zou gebeuren.

In hun boek 'Evolution as Entropy' betogen de schrijvers Brooks and Wiley daarentegen dat, gegeven de thermodynamische wetten, evolutie van simpel naar complex juist axiomatisch is.
Simpel gezegd: het ligt in de aard van de levende materie om complexer te worden.
(Dit was overigens niet bedoeld als repliek op creationisten, maar eerder om verschillende wetenschappelijke disciplines zoals fysica, biologie, en informatiekunde met elkaar te verenigen.
)

Ad 10.
Dit argument wordt door velen verkeerd begrepen.
Het is eigenlijk bedoeld als reactie op de opvatting van vele creationisten dat de gedachte dat de natuur door 'toeval' ontstaan is de schoonheid en wonderlijkheid ervan bederft.
De achterliggende gedachte hierbij is dat 'evolutionisten' of eigenlijk atheisten niet de natuur kunnen bewonderen en waarderen zoals creationisten of Christenen dat doen.
Ik wilde hier tegenover stellen dat ook mensen met een levensbeschouwing zonder God ten volle van de natuur kunnen genieten en haar bewonderen.
Immers, is de natuur niet even adembenemend door je voor te stellen dat het allemaal op eigen kracht is ontwikkeld? Creationisten die 'toeval' een banale gedachte vinden, moeten zich maar voorstellen dat hun visie eigenlijk net zo banaal is.
De gedachte dat het leven en de natuur ontworpen zijn en in elkaar gezet door een superieur opperwezen doet erg veel denken aan hoe mensen zaken ontwerpen en in elkaar zetten.
Veel theistische evolutionisten hebben het ontwerp verplaatst naar de fijnafstellingen van de natuurlijke constanten op zo'n manier dat het vanzelf via een evolutionair proces een wezen zoals de mens op zou leveren Dat wil nog niet zeggen dat het leven, de natuur en het universum niet ontworpen zijn.
Dit lijkt mij een veel zinnigere visie en in elk geval een die in overeenstemming is met de feiten.

De Wetenschap van het leven      De Grief Bert      Evolutie

Het verhaal van het leven begint zo’n 3,8 miljard jaar geleden.
Niets liet vermoeden dat de primitieve oercellen van toen, aanleiding zouden geven tot de gigantische biodiversiteit van vandaag.
Daarbij komen de meest wonderbaarlijke aanpassingen voor.
Zo overtreffen planten - die hele ecosystemen van energie voorzien - de efficiëntie van elk zonnepaneel, hebben runderen complexe magen met micro-organismen die hen toelaten op gras te overleven, en omzeilen bacteriën steeds weer nieuwe antibioticA. De wetenschap die de verwondering over zoveel ‘vernuft’ vertaalt naar concrete wetenschappelijke vragen en experimenten is de biologie, de studie van het leven.

Dit boek, vers van de pers net vóór het jaar van de biodiversiteit, is een aanrader voor iedereen die nog meer wil weten na een bezoek aan onze Evolutiekas.

Evolutiepatronen      Lewin      Evolutie

Evolutietheorieën

De evolutietheorie beschrijft het ontstaan en ontwikkelen van soorten in de loop van de tijD. Door mutaties treden er willekeurig veranderingen op in soorten.
Sommige van deze mutaties kunnen een positieve invloed hebben op het organisme, omdat het hierdoor beter aan zijn omgeving is aangepast.
Jean-Baptiste Lamarck en Charles Darwin hebben beide belangrijke theorieën over evolutie geproduceerD. Het Lamarckisme verklaart evolutie door overerving van (door oefening) verkregen kenmerken.
Darwin introduceerde het begrip evolutie en de term “survival of the fittest” als het mechanisme van natuurlijke selectie.
Hoewel er over ‘overerving’ werd gesproken, was er in deze tijd nog niets bekend over genetica en het mechanisme van overerving.
Zowel Darwin als Lamarck hadden tijdens hun leven niet veel aanhangers.
Men vond het moeilijk om aan te nemen dat soorten veranderlijk zijn.
Bovendien accepteerden veel mensen het idee niet dat ze gemeenschappelijke voorouders hebben met de apen.

Lamarck en Darwin

Vóór de presentatie van de theorie van Lamarck en Darwin waren er ook al theorieën  en opvattingen over de evolutie (onder andere van Buffon, Linnaeus, Cuvier, Lyell en Chambers).
Jean-Baptiste Lamarck  (1744-1829), publiceerde zijn ideeën rond het jaar 1800.
Lamarck  merkte op dat soorten in de loop van de tijd kunnen veranderen en veronderstelde dat dit veroorzaakt werd door de invloed van de omgeving  op een organisme.
Hij dacht ook dat deze door het milieu veroorzaakte individuele veranderingen konden worden doorgegeven aan de volgende generatie.
Charles Darwin  (1809-1882) verzamelde tijdens zijn vele reizen met het schip ‘de Beagle’ gegevens die hem deden veronderstellen dat de huidige soorten uit vroegere soorten zijn ontstaan door natuurlijke selectie.
Hij nam vooral micro-evolutie  waar; dit zijn veranderingen binnen de soort.
Hij trok uit zijn waarnemingen echter de conclusie dat door selectie ook macro-evolutie, dit is het ontstaan van nieuwe soorten, kan plaatsvinden.
Charles Darwin heeft veel boeken  geschreven over zijn reizen en zijn theorieën, waarvan ‘The origin of species’ de meest bekende is.

Voor- en tegenstanders

Vooral in de tijd van Lamarck en Darwin ondervond de evolutietheorie veel tegenstanD. De meestemensen vonden het een onmogelijke gedachte dat zij van een primitieve soort afstamden.
Dit onderwerp blijft echter ook vandaag de dag de gemoederen bezighouden.
Er zijn tegenstanders , die de evolutietheorie verwerpen  en er zijn aanhangers  die van mening zijn dat de evolutietheorie een goede verklaring vormt voor het ontstaan van verschillende soorten.
“Harde” bewijzen zijn echter nog steeds moeilijk te leveren.
De toenemende kennis over DNA  en overeenkomstige genen  bij verschillende organismen kan in de toekomst wellicht meer uitsluitsel geven.

Evolutiepatronen ; de nieuwste moleculaire inzichten

Lewin R.
(1997) Natuur & Techniek, deel 54 van de Wetenschappelijke Bibliotheek ISBN 90 73035 929

De auteur verklaart de reconstructie van stambomen en het ontstaan van soorten met behulp van de moleculaire geneticA. Dit heeft geleid tot allerlei nieuwe inzichten in de ecologie, ethologie en de evolutieleer.

Het ontstaan van nieuwe soorten

Menken, S.
B. J. (1993) Natuur & Techniek, jaargang 61, afl.
10

Een artikel over het Darwinisme.

Overige Bronnen

Herbarium Vadense te Wageningen

De gedroogde planten collectie in het herbarium  bestaat uit zo'n 800.
000 vellen met planten.
Daarvan is het merendeel afkomstig uit AfrikA. Ook zijn er DNA monsters van verschillende planten aanwezig waar verwantschap onderzoek mee kan worden uitgevoerD.

Musea

Naturalis, het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden, is een modern museum met een rijke traditie.
In Naturalis is de natuur van vroeger en nu te zien.
Het museum maakt kennis over de natuur toegankelijk, telkens anders, telkens nieuw.
Naturalis  beheert ook de grootste natuurhistorische collectie van Nederland, met circa tien miljoen dieren, fossielen, gesteenten en mineralen.

In het Natuurhistorisch Museum te Maastricht staat de Mosasaurus  'Bèr' tentoon.

Het verhaal van onze voorouders      Dawkins Richard      Evolutie

Een pelgrimstocht naar de oorsprong van het leven

Het verhaal van onze voorouders is een pelgrimstocht: een reis door vier miljard jaar geschiedenis.
Het boek heeft een majestueuze verhaallijn.
Wij, moderne mensen, zijn de pelgrims.
Wij reizen terug in de tijd op zoek naar onze voorouders.
Met ons beginnen ook alle andere levende wezens – dieren, planten, schimmels en bacteriën – aan hun eigen zoektocht met dezelfde missie.
Tijdens het dalen op de tijdladder komen we andere ‘pelgrimsgezelschappen’ tegen, met wie we een gemeenschappelijke voorouder delen.

Voortgaand op onze tocht, zoeken we voorzichtig onze weg door massa-extincties en ontmoeten we steeds onbekendere voorouders.
Uiteindelijk bereiken we het fundamentele keerpunt voor het leven op aarde: de samensmelting van een eencellige – de aanstaande protozo – met een bacterie, waardoor een cel met een celkern ontstaat.
Vanaf dat moment bewandelen alle levende organismen gezamenlijk het laatste deel van de pelgrimsroute, tot aan de oorsprong van het leven.

Het verhaal van onze voorouders beschrijft de verschillende processen die bij de ontwikkeling van het leven op aarde een rol speelden.
Enorm rijk en divers, omvat het de resultaten van recent onderzoek dat, met behulp van dna-analyses, tot een aantal verassende inzichten in de evolutionaire geschiedenis heeft geleiD. Het fundamentele, unificerende principe van de evolutie ligt ten grondslag aan deze unieke geschiedenis  – onze geschiedenis, en die van alle levende wezens.
Dit meesterwerk van Dawkins toont ons hoe bijzonder we zijn, hoe verbazingwekkend onze geschiedenis is, en hoe nauw onze verwantschap met de rest van het leven op aarde.

In een buitengewoon fascinerend en spannend boek neemt Dawkins ons mee, terug in de tijd, naar de oorsprong van het leven.
Hij laat ons zien dat een antropomorfe benadering van ons universum op geen enkele wijze stand houdt en hij ontzenuwt alle vanuit het creationisme aangedragen argumenten ten faveure van het intelligent ontwerp.
Aan de basis van alle leven staan de chemische processen autosynthese en autokatalyse en op basis van wetenschappelijk onderzoek blijkt het aannemelijk te zijn dat het leven zich niet aan de oppervlakte van onze planeet, onder invloed van

de zon, ontwikkelde maar veel dieper haar oorsprong vonD.

Verleidingen

Dawkins begint met een waarschuwing om bij het duiden van de menselijke soort, haar geschiedenis en toekomst, niet te zwichten voor twee verleidingen: ga niet al te nadrukkelijk op zoek naar patronen, herhalingen of rijm en wees je ervan bewust dat de terugblik maar al te gemakkelijk tot waanwijsheid kan leiden.
De waanwijsheid dat al het voorgaande leven tot doel heeft het huidige leven mogelijk te maken waarbij de ultieme misvatting wel deze is dat de mens het ultieme doel van het leven zou zijn.

Letterlijk schrijft Dawkins: “Het is moeilijk de menselijke verleiding te weerstaan om te vinden dat deze ene soort de evolutionaire ‘hoofdweg’ bewandelt, en dat alle andere als bijrolspelers, meelopers, figuranten aan de zijlijn staan”.

Om aan deze verleidingen te ontkomen kiest Dawkins in zijn standaardwerk voor een terugwaartse chronologische zoektocht onder het motto: Ga je terug, dan breng je hulde aan de eenheid van alle leven en ga je voorwaarts, dan breng je hulde aan de diversiteit van het leven.

Aartsouders

Van groot belang is de constatering van Dawkins dat er daadwerkelijk sprake is van

één gemeenschappelijke aartsouder voor alle hedendaagse levensvormen.
Immers,

alle organismen die ooit zijn onderzocht blijken over dezelfde of nagenoeg dezelfde

genetische code te beschikken.
De oudste bacteriële fossielen die we kennen zijn 3,5

miljard jaar ouD. De oorsprong van het leven moet dus nog ouder zijn.
De mens

heeft in totaal niet meer dan zo’n negenendertig aartsouders vooraleer we bij de

oorsprong van het leven zelf aanlanden.

In zijn kolossale werk toont Dawkins aan dat er een moment in de geschiedenis móét

zijn, waarop er twee individuen van dezelfde soort waren waarvan er een de

voorouder werd van alle mensen en van geen enkel aardvarken, terwijl de ander de

voorouder werd van alle aardvarkens en van geen enkel mens.
Verrassend

konkludeert hij dat onze aartsouder 0 (de laatste vorm waaruit de mens zoals wij die

nu kennen uiteindelijk voortvloeide) waarschijnlijk slechts enkele tienduizenden jaren

geleden leefde en dat het zeer goed mogelijk is dat hij niet in Afrika leefde.

We erkennen, zegt Dawkins, dat individuen enkel als voertuigen van

genenoverleving dienen.
Dat ze kinderen en kleinkinderen en verre nakomelingen

hebben, is enkel een manier om de overleving van genen veilig te stellen.
80 procent

In een buitengewoon fascinerend en spannend boek neemt Dawkins ons mee, terug

in de tijd, naar de oorsprong van het leven.
Hij laat ons zien dat een antropomorfe

benadering van ons universum op geen enkele wijze stand houdt en hij ontzenuwt

alle vanuit het creationisme aangedragen argumenten ten faveure van het intelligent

ontwerp.
Aan de basis van alle leven staan de chemische processen autosynthese en

autokatalyse en op basis van wetenschappelijk onderzoek blijkt het aannemelijk te

zijn dat het leven zich niet aan de oppervlakte van onze planeet, onder invloed van

de zon, ontwikkelde maar veel dieper haar oorsprong vonD.

Verleidingen

Dawkins begint met een waarschuwing om bij het duiden van de menselijke soort,

haar geschiedenis en toekomst, niet te zwichten voor twee verleidingen: ga niet al te

nadrukkelijk op zoek naar patronen, herhalingen of rijm en wees je ervan bewust dat

de terugblik maar al te gemakkelijk tot waanwijsheid kan leiden.
De waanwijsheid

dat al het voorgaande leven tot doel heeft het huidige leven mogelijk te maken

waarbij de ultieme misvatting wel deze is dat de mens het ultieme doel van het leven

zou zijn.

Letterlijk schrijft Dawkins: “Het is moeilijk de menselijke verleiding te weerstaan om te

vinden dat deze ene soort de evolutionaire ‘hoofdweg’ bewandelt, en dat alle andere

als bijrolspelers, meelopers, figuranten aan de zijlijn staan”.

Om aan deze verleidingen te ontkomen kiest Dawkins in zijn standaardwerk voor een

terugwaartse chronologische zoektocht onder het motto: Ga je terug, dan breng je

hulde aan de eenheid van alle leven en ga je voorwaarts, dan breng je hulde aan de

diversiteit van het leven.

Aartsouders

Van groot belang is de constatering van Dawkins dat er daadwerkelijk sprake is van

één gemeenschappelijke aartsouder voor alle hedendaagse levensvormen.
Immers,

alle organismen die ooit zijn onderzocht blijken over dezelfde of nagenoeg dezelfde

genetische code te beschikken.
De oudste bacteriële fossielen die we kennen zijn 3,5

miljard jaar ouD. De oorsprong van het leven moet dus nog ouder zijn.
De mens

heeft in totaal niet meer dan zo’n negenendertig aartsouders vooraleer we bij de

oorsprong van het leven zelf aanlanden.

In zijn kolossale werk toont Dawkins aan dat er een moment in de geschiedenis móét

zijn, waarop er twee individuen van dezelfde soort waren waarvan er een de

voorouder werd van alle mensen en van geen enkel aardvarken, terwijl de ander de

voorouder werd van alle aardvarkens en van geen enkel mens.
Verrassend

konkludeert hij dat onze aartsouder 0 (de laatste vorm waaruit de mens zoals wij die

nu kennen uiteindelijk voortvloeide) waarschijnlijk slechts enkele tienduizenden jaren

geleden leefde en dat het zeer goed mogelijk is dat hij niet in Afrika leefde.

We erkennen, zegt Dawkins, dat individuen enkel als voertuigen van

genenoverleving dienen.
Dat ze kinderen en kleinkinderen en verre nakomelingen

hebben, is enkel een manier om de overleving van genen veilig te stellen.
80 procent

van de reproducerende individuen lijkt het verzadigingspunt te bereiken: ze weten

een maximale fitness te behalen.

Grote rampen

Een cruciaal moment in onze geschiedenis deed zich 65 miljoen jaar geleden voor

toen de zoogdieren plotseling de kans kregen om zich te ontworstelen aan het

gewicht van een hegemonie van reptielen.
In dit Jurassic Park op de zogenoemde

Krijt-Tertiair of K/T grens, waren zoogdieren kleine spitsmuisachtige wezens in een

wereld vol dinosaurussen.
Die kans deed zich voor nadat de dinosaurussen en hun

soortgenoten, uitstierven ten gevolge van een meteorietinslag op het schiereiland

Yucatan in Mexico, waarvan de voetafdruk 180 km in doorsnee en 50 kilometer diep

bedroeg.

Overigens heeft zich 250 miljoen jaar geleden een nog veel grotere ramp

voorgedaan, vermoedelijk eveneens als gevolg van een meteorietinslag, waarbij 95%

van alle soorten uitstierf.

In het algemeen hangt men tegenwoordig het vertraagde explosiemodel aan ter

verklaring van het feit dat de zoogdieren pas na de catastrofe in het Krijt tot

ontplooiing kwamen: toen de dinosaurussen uitstierven bestonden er vele kleine

afstammingslijnen van spitsmuisachtige soorten die allemaal min of meer gelijktijdig

in een grote diversiteit uitbarstten.
De aartsouders van de zoogdieren zijn dan ook

ouder dan de K/T grens, hoewel zij uiterlijk en in hun gedrag pas na de dood van de

dinosaurussen van elkaar gingen verschillen.

75 miljoen jaar geleden komen we de knaagdieren tegen, hét succesverhaal van het

zoogdierdom.
Meer dan 40% van alle zoogdieren zijn knaagdieren, en men zegt dat

er meer individuele knaagdieren op de wereld zijn dan alle andere zoogdieren bij

elkaar.
Wanner een nucleaire oorlog de mensheid en het grootste deel van de rest

van het leven vernietigt, zegt Dawkins, hebben ratten een goede kans om op de

korte termijn te overleven en op de lange termijn de positie van evolutionaire

voorouders te verwerven.

Rechtop en kaal

Ten aanzien van de menselijke evolutie zijn drie vragen cruciaal: waarom verloren we

ons haar, waarom gingen we rechtop lopen en waarom hebben we grotere

hersenen dan andere levende wezens? Dawkins maakt aannemelijk dat naaktheid

het risiko van parasieten in zeer belangrijke mate terugdrong en dat de uitvinding

van vuur en kleding het kwijtraken van beharing enorm vergemakkelijkte; dat het

rechtop lopen enerzijds een gevolg was van het gehurkt zoeken naar eten en

anderzijds van na-aap gedrag; en tot slot dat de vergrote hersenen als een mentale

pauwenstaart kunnen worden bezien: pauwenhennen gaven de voorkeur aan grote

staarten van pauwenhanen en deze staarten werden prompt allengs groter en

groter.

Dawkins beschrijft zijn verhaal als een pelgrimstocht, analoog aan de Canterbury

Tales van Chaucer maar dan, zoals gezegd, in de achterwaartse beweging.
En dat

leidt tot een fantastisch schouwspel waarin we steeds meer aartsouders tegenkomen

naarmate we verder in de tijd terug gaan.
Je realiseert je voortdurend dat de

wetenschap ontzagwekkende prestaties heeft geleverd en zo waanzinnig veel details

heeft blootgelegd dat de mens erin is geslaagd een aanzienlijk deel van haar geheim

te ontrafelen.
Dat is werkelijk een ongekende prestatie en in belangrijke te danken

aan de inzichten van Darwin en al die wetenschappers die monnikenwerk

verrichtten en verrichten op de kleinst denkbare deelterreinen.

Als ergens het motto van Jeroen Brouwers – er is niets dat niet door iets anders

wordt aangeraakt – realiteit is geworden, dan wel in dit fenomenale werk van

Richard Dawkins.

340 miljoen jaar geleden komen we zo de amfibieën tegen.
De verovering van het

land door vissen beschouwt Dawkins als een van de belangrijke ontwikkelingen in

onze evolutionaire geschiedenis.
De meeste amfibieën planten zich, ofschoon ze als

volwassen dier veelal op het land leven, in het water voort, terwijl de Amnioten (de

zoogdieren, reptielen en vogels) zich op het land voortplanten, met uitzondering van

walvissen, zeekoeien en Ichtyosaurusen.

De amfibieën komen weer voort uit de lobvinnige vissen – onze 18de aartsouder –,

waarvan we nu nog alleen de longvissen en de Coelacanten (die zo’n 425 miljoen

jaar geleden ontstonden en ook wel worden aangeduid als levend fossiel omdat ze

in hun huidige verschijningsvorm niet of nauwelijks afwijken van hun oerouders)

kennen.
Wij mensen zijn lobvinnige longvissen die zich aan de omstandigheden op

het land hebben aangepast.

De mierenstad

Verreweg de grootste ontmoeting deed zich vermoedelijk 600 miljoen jaren geleden

voor toen we de protostomen tegenkwamen.
Hieronder vallen onder meer de

weekdieren, de wormen en de geleedpotigen.
Protostoom betekentmond eerst,

deuterostoom betekentmond als tweede en het gaat hier om het moment waarop

mond en anus werden gevormD.

Fascinerend is het verhaal van de parasolmier die een stad bouwt met meer

inwoners dan Groot-Londen en die bladeren aanslepen als compost voor

ondergrondse schimmeltuinen.
Ook termieten zijn erin geslaagd schimmeltuinen te

cultiveren waarbij niet bladeren maar fijngekauwd hout wordt ingezet als compost.

Ook hebben verschillende soorten mieren de vaardigheid ontwikkeld om

gedomesticeerd melkvee in de vorm van bladluizen te houden.

“Sommige mieren zijn bladluizen gaan houden om ze te beschermen en in ruil

daarvoor laten bladluizen toe dat ze ‘gemolken’ worden waarbij de mieren de

achtereinde betasten om ze de bladluizen ertoe aan te zetten honingdauw uit te

scheiden, die de mier vervolgens rechtstreeks uit de anus van de bladluis opeet”.
Het

verhaal van de parasolmier is het verhaal van de uitgestelde bevrediging, het eerste

dier dat dit beginsel toepaste: de schimmel wordt niet gegeten maar wordt gebruikt

om, gevoed door bladercompost, rode knopjes – gongylidia geheten – te doen

groeien, het gangbare voedsel voor de parasolmier.

Opmerkelijk is de fossielenexplosie vanaf 600 miljoen jaar geleden.
Niet duidelijk is

hoe in het pre-cambrische tijdperk plotseling dieren met fossiliseerbare delen

ontstonden.
Verder terug in de tijd treffen we geen fossielen meer aan omdat de

dieren uit de tijden voorafgaand aan het Cambrium vooral uit weke delen

bestonden.
Dawkins maakt aannemelijk dat deze explosie in fossiliseerbaarheid geen

kwestie was van een grote macromutationele sprong.

Hoe het ook zij, elke datering verder terug dan 600 miljoen jaar geleden is uiterst

speculatief met risico’s van grote foutmarges.

In de 34ste ontmoeting worden de dieren vergezeld door de schimmels die veel

verder terug in de tijd voorafgegaan worden door de planten.
Dieren, schimmels en

planten zijn de drie meercellige rijken in ons universum.
Wel ieder met een eigen rol.

Planten brengen energie va de zon in de biosfeer; dieren en schimmels zijn

parasieten op de plantenwerelD. Tot nog toe zijn zo’n 69.
000 schimmels beschreven

op een geschat totaal van 1,5 miljoen!

Dieren jagen op of verzamelen voedsel om dat in hun inwendig systeem te verteren

tot brandstof.
Schimmels en planten hebben als het ware een uitwendig verzamel- en

verteringssysteem, hyfen bij schimmels en haarworteltjes bij planten.

Flora

De planten komen we tegen bij de 36ste ontmoeting.
Bladeren zijn zonnepanelen, zo

plat mogelijk om het aantal onderschepte fotonen per eenheid geïnvesteerde kosten

te optimaliseren.
Dat bossen zo donker zijn is logisch: elk foton dat de bodem bereikt,

is een uitdrukking van de nalatigheid van het zich daarboven bevindende

gebladerte.

Dieren bewegen zich, planten en schimmels blijven op enkele uitzonderingen na

staan.
Een logische verklaring voor dit fenomeen is dat planten en schimmels een

uitwendig verteringssysteem hebben en met wortels in de bodem verankerd zijn om

zodoende hun voedsel te vergaren.
Dieren die planten of bewegende dieren eten,

moeten wel kunnen bewegen om zich va voedsel te kunnen voorzien.
Een andere

reden voor het stilstaan van planten kan gelegen zijn in de omstandigheid dat een

zich voortbewegende plant veel minder efficiënt fotonen kan verzamelen.
Ook zien

we dat planten van dieren gebruik maken om het rondzwerven voor hen te doen,

zoals bij de verspreiding van stuifmeel.

Planten komen, net als dieren, uit de zee.
De planten deden dat eerder dan de

dieren.
Wat hadden de dieren op het land te zoeken als er geen planten waren? De

algemeen aanvaarde theorie is dat planten niet rechtstreeks uit de zee het land op

gingen maar de omweg via zoet water maakten.

En zo komen we, steeds verder terug in de tijd reizend, bij de bacteriën die ooit eens

vrij rondzwierven om tenslotte tot een symbiose te komen met één- of meercellige

levensvormen.
De belangrijkste biochemische processen – zonder welke leven niet

zou kunnen bestaan – die deze bacteriën ten uitvoer brengen zijn de fotosynthese

en het oxidatiemetabolisme.
Dawkins spreekt hier van de Grote Historische

Ontmoeting: het moment waarop de bacteriën hun biochemische processen niet

meer zelfstandig uitvoerden maar vanaf een zeker moment in de voor dat doel

gebouwde fabrieken, de eukaryotische cellen.
Bacteriën worden verondersteld uit

twee soorten te bestaan, de Eubacteriën en de Archaea

Wie vond het wiel uit?

Voor zoölogen is het een gangbare gedachte dat zij bij ieder goed idee van de mens,

in het dierenrijk een voorbode daarvan aantreffen.
Er zijn talrijke voorbeelden van te

geven zoals de echolocatie bij vleermuizen, de electrolocatie bij vogelbekdieren,

dammen bij bevers, de parabolische reflector bij schaalhoorns, de infraroodgevoelige

sensor bij sommige slangen, de injectienaald bij wespen en schorpioenen, de

harpoen bij neteldieren, de straalaandrijving bij pijlinktvissen en zo voorts.
Maar nu

komt het meest verbluffende: de grootste uitvinding van de mens is die van het wiel,

ware het niet dat de Eubacterie het wiel al veel eerder had uitgevonden.
Veel

bacteriën zwemmen met behulp van draadachtige spiraliserende propellers.
Deze

bacteriële flagel is bevestigd aan een as die vrij en onbeperkt ronddraait in een gat

dat door de celwand loopt.
Het is een echte spil, een vrij roterende naaf die wordt

aangedreven door een minieme moleculaire motor, een moleculaire turbine!

Grotere dieren hebben het wiel nooit kunnen ontwikkelen omdat wielen wegen

nodig hebben, die wegen waren er niet en vanuit evolutionair standpunt bezien is

het voor een dier niet slim wegen aan te leggen waar zijn concurrenten ook gebruik

van kunnen maken.
Bovendien zouden bloedvaten en zenuwbanen voor grote

problemen zorgen bij wielen in grotere dieren.
Tot de mens het wiel opnieuw

uitvonD.

Het bestaan van dit flagelwiel bij bacteriën is voor creationisten het ultieme argument

voor hun intelligent design theorie.
Het flagelwiel vertegenwoordigt een

onreduceerbare complexiteit en dús moet het ontworpen zijn.
Onreduceerbare

complexiteit houdt in dat een complex bestaat uit vele delen waarbij het verlies van

één daarvan voor het geheel fataal zou zijn.

Maar het flagelwiel is helemaal geen onreduceerbare complexiteit zoals werd

aangetoond door de overigens zeer religieuze Kenneth Miller van de Brown

University: veel bacteriën gebruiken dezelfde proteïnen als voor het flagelwiel, voor

het maken van een gat in de celwand om zodoende chemische stoffen te kunnen

injecteren in een gastheercel.
Een heel klein deel van de flagel kan dus wel degelijk

een belangrijke functie vervullen en daarmee is de argumentatie voor het intelligent

ontwerp van de flagel definitief onderuit gehaalD.

Intelligent design?

Een verhelderende beeldspraak om intelligent ontwerp te postuleren uit

onreduceerbare complexiteit te weerleggen is de beeldspraak van de steigerbouw.

Een boog dondert in elkaar als een van zijn poten verwijderd wordt; een boog kan

alleen maar met behulp van steigers gebouwd worden; wanneer na het voltooien

van de boog de steigers weggenomen worden, betekent dat nog niet dat de

metselaars over mystieke en bovennatuurlijke krachten beschikten toen zij de boog

bouwden.

Er bestaat geen twijfel dat een overweldigend groot deel van de diversiteit van het

leven op het fundamentele chemische niveau microbisch van aard is, en een

substantiële meerderheid ervan bacterieel.
Thermofiele bacteriën gedijen goed in

omgevingen tussen 70 en 115 ºC En zo komen we langzaam maar zeker, na een lange en fantastische reis bij de kern

van het verhaal.
De rationale van Darwins theorie, schrijft Dawkins, was en is, dat

adaptieve complexiteit langzaam en geleidelijk ontstaat, waarbij geen enkele stap zo

groot is dat er als verklaring blind toeval voor nodig is.
Maar natuurlijke selectie zelf

moet wel ooit een begin gekend hebben en in die zin moet er dus sprake zijn

geweest van een spontane generatie, al was het maar één keer.

De oorsprong van het leven was niet de bijbelse adem of het prehistorische vuur

maar erfelijkheid, preciezer geformuleerd: de oorsprong van het leven was de

oorsprong van echte erfelijkheiD. Het eerste gen, de eerste replicator.
Het ontstaan

van die eerste replicator was geen waarschijnlijke gebeurtenis maar hoefde maar

eenmaal te gebeuren.
Die eerste replicator was vermoedelijk ook geen DNA maar

veeleer een molecuul dat afstammingslijnen vormt die uit kopieën van zichzelf

bestaan.
Fouten in het kopiëren kunnen weer leiden tot variatie in de populatie.
De

eerste replicator, stelt Dawkins, werkte zonder precedent en zonder andere hulp dan

de wetten van de chemie.
Daarbij zal ongetwijfeld een katalysator een rol hebben

gespeelD. “En zo begon erfelijkheid als de gelukkige initiatie van een autokatalytisch

of anderszins zelfgenererend proces.
Zij ging direct met zichzelf aan de haal en

verspreidde zich als een vuurtje, wat uiteindelijk tot natuurlijke selectie leidde – en

alles wat daarop volgde”.

In het vroegste stadium moet de aardatmosfeer vrij geweest zijn van vrije zuurstof

(aangeduid als een reducerende omgeving), elke vorm van leven zou anders direct

verbrand zijn.

Hete soep of hete steen?

Oparin en Haldane hebben in de jaren twintig van de vorige eeuw aangetoond dat

een reducerende atmosfeer een bevorderlijke omgeving is voor de spontane

synthese van eenvoudige organische verbindingen.
Latere experimenten hebben

telkenmale bevestigd dat licht op een mengsel van water, kooldioxide en ammoniak

leiden tot een soep van organische verbindingen, inclusief niet minder dan zeven

aminozuren, de essentiële bouwstenen van proteïnen.
De door ons enzym

genoemde proteïnemoleculen vormen de perfecte katalysator voor chemische

reacties.
Haldane spreekt van een hete soep, Darwin maakte in zijn aantekeningen

melding van een kleine warme poel.
De jongste speculaties spreken evenwel niet

meer van een warme poel maar van heet gesteente.

Vervolgens duikt Dawkins diep de elementaire chemie in om het proces van

autokatalyse uit de doeken te doen als veelbelovend ingrediënt voor de oorsprong

van leven.
En zo komt hij, onder meer via het fascinerende monster van Spiegelman

tot de RNA-wereldtheorie waarin RNA in de eerste dagen van het leven, toen

proteïnen nog niet bestonden als zijn eigen katalysator fungeerde.
De vraag naar de

synthese van RNA is evenwel nog niet beantwoord maar inmiddels heeft zich wel

een heel nieuw en sensationeel perspectief aangediend: wij mogen dan wel op de

zon als bron van alle energie en dus leven gefixeerd zijn maar het is bepaald niet

ondenkbaar dat het leven is ontstaan in het binnenste van de aarde, in het hete

gesteente waar thermofiele bacteriën de basis van het leven vormden.
Gold heeft

aangetoond dat de organische bacteriën luisterend naar de naam hopanoïden, in

gesteenten alomtegenwoordig zijn: naar schatting tussen de 10 en de 100 triljoen

ton.
Vergelijk dit eens met de 1 triljoen ton organische koolstof van aan de

oppervlakte levende organismen en het wordt duidelijk dat de hypothese omtrent de

plaats waar leven ontstond bepaald nog niet vaststaat! ;

Evolutie van de evolutieleer      ?      Evolutie

Kopieer URL in de tabel Korte inhoud

http://webh01.
uA.aC.be/funmorph/raoul/algbio/h4.
doc ;

De gesel van Darwin      Snykers Mathieu      Evolutie

De gesel van Darwin

Of hoe we slachtoffers werden van de biologische evolutie

Wie zich afvraagt waarom de mens de aarde in moeilijkheden heeft gebracht en waarom hij zo moeilijk van koers kan veranderen moet dit polemische essay lezen.
Het is gesteund op een brede waaier van kennis uit de biologische en de menswetenschappen.
Naast de zoektocht naar wat er verkeerd is gelopen en de vraag naar de oorzaak, gaat er in dit werk veel aandacht naar de sociale en psychologische gevolgen voor de mens en worden er strategieën voor een duurzame toekomst geformuleerD.

 

Met ‘de gesel van Darwin’ analyseert Mathieu Snykers op een moedige en volgehouden wijze de vele oorzaken die achtereenvolgens of synchroon leiden naar destabilisatie en onevenwicht in de maatschappijen van vroeger en nu.
De heldere stijl en volgehouden rode draad van het boek, maken het bijzonder leesbaar en instructief.
Dit werk is een aanzet om creatief na te denken over de draagwijdte van de globalisatie en de verantwoordelijkheid van fi losofi e, politiek, wetenschap en van elk van ons, voor de toekomstige evolutie naar een kwalitatieve en meer leefbare samenleving.
--Prof.
Em.
Oscar Vanderborght, editor van Planeet op drift (2008)

 

De gesel van Darwin’ is een grondige analyse van de wijze waarop bepaalde menselijke psychologische eigenschappen, die het resultaat zijn van darwinistische processen, enkel de gepaste omgeving nodig hadden om onze aarde uit balans te brengen.
Ze is gesteund op een brede waaier van menswetenschappelijke kennis.
Beleidsmensen houden er best rekening mee bij het uitstippelen van een toekomstplan.
--Prof.
Johan Braeckman, auteur van Darwins moordbekentenis (2001)

 

Om de transitie naar een sociaal-ecologische samenleving te kunnen maken, is allereerst een goed begrip nodig van de vele barrières.
Deze knelpunten zijn van zowel cultureelpsychologische als objectief-structurele aarD. Dit waardevolle boek verschaft de lezer meer inzicht in de bijdrage van de diepmenselijke, sociaal-psychologische barrières.
--Dr.
Peter Tom Jones, K.
U.
Leuven, co-auteur van Terra Incognita (2006) en Terra Reversa (2009)

Auteur: Mathieu Snykers

Over de auteur:

Mathieu Snykers is doctor in de wetenschappen met specialiteiten materiaalfysica en kernfusie.
Zijn brede interesse in de menswetenschappen groeide nadat hij in 1991 ernstig ziek werD. Hij is auteur van de boeken Overleven met chemotherapie, De verborgen mechanismen van ons bestaan en De zoektocht naar onszelf.
Sinds 1998 werkt hij ook als wetenschapsjournalist.

De klimaatwijziging krijgt veel aandacht.
Dat is niet meer dan normaal, want er gaat een grote potentiële dreiging van uit.
Maar de voorgestelde maatregelen zijn onvoldoende om te komen tot echte duurzaamheiD. Daarvoor moet het psychologische mechanisme worden aangepakt dat mensen aanzet om de aarde overmatig te belasten.
Statuszucht en bezitsdrang liggen aan de basis.
Ze vonden een goede voedingsbodem in onze standensamenlevingen en de verhoogde bevolkingsdruk

 De meeste leiders menen, in lijn met de vooruitgangsgedachte, dat het voldoende is nieuwe technologieën te ontwikkelen om uit de problemen te geraken.
Dat is een erg kortzichtig denken waarmee we enkel wat ruimte scheppen tot de volgende crisis.

Hoe het mechanisme onze aarde in de moeilijkheden kon brengen en waarom we het zo moeilijk hebben van koers te veranderen is het onderwerp van het boek ‘De gesel van Darwin’ van Mathieu Snykers,

Met ‘de gesel van Darwin’ analyseert Mathieu Snykers op een moedige en volgehouden wijze de vele oorzaken die achtereenvolgens of synchroon leiden naar destabilisatie en onevenwicht in de maatschappijen van vroeger en nu.
De heldere stijl en volgehouden rode draad van het boek, maken het bijzonder leesbaar en instructief.
Dit werk is een aanzet om creatief na te denken over de draagwijdte van de globalisatie en de verantwoordelijkheid van filosofie, politiek, wetenschap en van elk van ons, voor de toekomstige evolutie naar een kwalitatieve en meer leefbare samenleving.

[ Prof.
em.
Oscar Vanderborght, editor van Planeet op drift (2008) ]

‘De gesel van Darwin’ is een grondige analyse van de wijze waarop bepaalde menselijke psychologische eigenschappen, die het resultaat zijn van darwinistische processen, enkel de gepaste omgeving nodig hadden om onze aarde uit balans te brengen.
Ze is gesteund op een brede waaier van menswetenschappelijke kennis.
Beleidsmensen houden er best rekening mee bij het uitstippelen van een toekomstplan.

[ Prof.
Johan Braeckman, auteur van Darwins moordbekentenis (2001) ]

Om de transitie naar een sociaal-ecologische samenleving te kunnen maken, is allereerst een goed begrip nodig van de vele barrières.
Deze knelpunten zijn van zowel cultureelpsychologische als objectief-structurele aarD. Dit waardevolle boek verschaft de lezer meer inzicht in de bijdrage van de diepmenselijke, sociaal-psychologische barrières.

Het succes van slechte seks      Draulans Dirk      Evolutie

De beste manier om als man je genen te verspreiden, is vandaag de spermabank.
” In zijn nieuwe boek tracht Dirk Draulans het succes van slechte seks te verklaren.

Dirk Draulans is zoöloog en journalist.
Dirk Draulans is doctor in de zoölogie.
Hij studeerde in Leuven en in OxforD. Aan de universiteit van Oxford was hij enige tijd verbonden als wetenschappelijk medewerker.
Hij werd journalist bij Knack en bracht verslag uit over de gebeurtenissen in het Midden-Oosten.
Hier schreef hij ook enkele reisverhalen over die hij bundelde in De schaduw van Saddam.
Hij schreef ook de thriller Gele modder over het mogelijke misbruik van chemische wapens.
Hij verbleef als verslaggever ook een tijd in het toenmalige ex-Joegoslavië, Somalië, Rwanda, Soedan en andere landen.
Zijn interesse in dieren bleef bestaan en hij had ook enige tijd een rubriek in “De laatste show”: Applaus voor de natuur.
Hij bracht vaak dieren mee naar de studio en gaf dan uitleg over deze diersoort.

Ja, slechte seks is ook succesvol.
Dat is - gelukkig - niet de enige conclusie die we kunnen trekken na het lezen van Het succes van slechte seks van Dirk Draulans.

Boeken over de evolutieleer van Darwin, die zijn er met hopen.
En ook Het succes van slechte seks gaat hierover.
Toch is dit niet het zoveelste boek in het rijtje.
Het is een boek dat op een eigenwijze - soms sluwe - manier duidelijk maakt hoe de evolutietheorie van Darwin op ons van toepassing is.

BV-Vlaanderen

Dirk Draulans is geen onbekende auteur.
Hij is journalist, schrijver én doctor in de wetenschappen, maar vooral bekend als de bioloog die in De Laatste Show aan Mark Uyterhoeven kwam vertellen hoe de dierenwereld in elkaar zat.
Sinds kort is hij ook auteur van Het succes van slechte seks, een boek dat ons in plusminus 500 pagina's probeert duidelijk te maken hoe we dagelijks het ; ;slachtoffer ; ; zijn van de evolutietheorie die Darwin (nu ruim 150 jaar geleden) ontleedde in zijn boek The origin of species.

Op een speelse manier beschrijft Draulans hoe het komt dat sommige mannen verslaafd kunnen zijn aan seks, hoe het komt dat ze zich meer aangetrokken voelen tot Veronique de Cock dan tot koniging Fabiola, etC. Leuke voorbeelden dus die het boek toegankelijker maken voor een gemiddelde lezer.
Let wel: ; ;toegankelijkER ; ;.
Niet alle hoofdstukken zijn even gemakkelijk om te lezen.
Het blijft ontleding van een wetenschappelijke theorie en dat is merk je doordat er soms wat onverklaard jargon in het boek sluipt.

Dit wordt dan weer goedgemaakt door het toevoegen van grote en bekende namen uit BV-Vlaanderen.
Ze geven een ander perspectief aan de evolutie van de mens en dat is wat dit boek nu net leuk maakt.

En nu?

Dit boek mag dan wel een kleine 500 pagina's tellen, het leest als een trein.
Geen sneltrein, maar wel een treintje dat vlot genoeg rijdt om er een gezellige rit van te maken.
Tijdens die rit wordt de mens, zijn seksualiteit, zijn rol in de maatschappij en alle oorsprong van het opgesomde op een originele manier aan de lezer voorgestelD. Het boek nodigt uit tot nadenken en discussie.
En dat uitnodigen wordt mooi in woorden gegoten in het laatste hoofdstuk van het boek, waarin Draulans de lezer nog een laatste keer toespreekt en refereert naar de meester én oorsprong van zijn boek, Charles Darwin.

Over het ontstaan van soorten      Darwin Charles      Evolutie

Charles Robert Darwin was een Britse bioloog.
Hij werd geboren op 12 februari 1809, in EngelanD. Op zestienjarige leeftijd werd hij door zijn vader naar de Uni-versiteit van Edinburgh gestuurd, in de hoop een medische loopbaan te beginnen.
Hij studeerde daar twee jaar en kreeg een groeiende belangstelling voor mestke-vers en enkele andere onderwerpen uit de natuurwetenschappen.
Uiteindelijk vertelde Charles zijn vader dat hij geen arts wilde worden, waarover hij later schreef:

; ;Hij was woedend omdat ik in een ijdele sportieveling veranderd was; volgens hem had ik mezelf daartoe bestemD. ;

Nadat hij gestopt was met zijn studie, besloot hij om geestelijke te worden.
In 1828 ging hij aan de Universiteit van Cambridge studeren.
Tijdens zijn studie theologie las hij ‘De bewijzen van het christendom’.
Dit beroemde boek beschrijft hoe alle organismen, zelfs zeer complexe, zonder twijfel door een buitengewoon intelligente God geschapen zijn.
Deze God zou elk van hen hebben ontworpen om een bepaalde rol in de natuur te vervullen.
Darwin was bijzonder onder de in-druk van de gebruikte indeling en logische gedachtegang.
Hij bestudeerde het boek zo nauwkeurig dat hij het zou uit zijn hoofd had kunnen schrijven.
In 1931 studeerde hij af.

Charles Darwin begon interesse te ontwikkelen voor fossielen, dieren en plan-ten.
Nadat hij een dagboek van een ontdekkingreiziger had gelezen, wilde hij zelf ook graag op expeditie.
Hij reisde de halve wereld rond en zag in de natuur van alles dat hem opviel, bijvoorbeeld dat organismen vaak veel en veel meer nakomelingen produceren dan er in leven blijven.
En ook dat er allerlei planten en dieren bestaan die wel erg op elkaar lijken, terwijl ze toch, vaak op hele be-langrijke onderdelen, ook verschillen.
Andere hadden juist eigenschappen die helemaal nergens goed voor leken.
Uit zijn waarnemingen leidde Darwin af dat in de natuur bepaalde mechanismen aan het werk waren die ervoor zorgden dat soorten veranderen, dat ze soms uitsterven, maar dat er ook steeds nieuwe ont-staan.

Darwins theorie ging uit van twee principes: ‘erfelijke variatie' en ‘natuurlijke selectie'.
Hij zag dat de mens bij het kweken van planten en het fokken van dieren de exemplaren kiest met eigenschappen die daar het meest van pas ko-men.
Zo bedacht hij dat de natuur dat ook doet, met het doel soorten te ontwikkelen die steeds beter zijn in staat zijn om te overleven in specifieke omstan-digheden.
In de struggle for life waren het volgens Darwin altijd de sterkste die de meeste kans maakten te overleven (survival of the fittest), wat weer een ver-sterking van de soort tot gevolg haD. Zijn ideeën waren dat:

a) dieren altijd meer nakomelingen krijgen dan er daadwerkelijk overleven, om te zorgen dat de soort overleeft

b) nakomelingen soms veranderingen laten zien tegenover hun ouders, doordat er mutaties (toevallige veranderingen) hebben plaatsgevonden in de genen

c) deze veranderingen erfelijk zijn;

d) deze veranderingen invloed hebben op het leven van zo’n nakomeling.
Meestal zijn mutaties in het nadeel, maar het kan ook voorkomen dat het in het voordeel werkt voor de nakomeling.
Dan zal deze ook weer nako-melingen krijgen met dezelfde eigenschappen, maar de nakomelingen die dit gen niet hebben zullen dan uitsterven.
(survival of the fittest - natuurlijke selectie).

e) als dit proces zich heel vaak en heel lang herhaalt, de verschillen tussen de gemuteerde individuen en niet-gemuteerde individuen zo groot worden dat ze

1.
niet meer met elkaar kunnen paren of geen (vruchtbaar) nageslacht kunnen krijgen

2.
elkaar niet meer als partners zien of

3.
zich in heel verschillende leefomgevingen hebben gevestigd, waar-door ze elkaar niet meer tegenkomen.

f) het ook zo kan zijn dat de individuen elkaar uitkiezen op uiterlijk.
Als het fenotype van het ene deel van die soort is veranderd, zullen ze elkaar niet meer verkiezen tot partners.
Dit heet seksuele selectie.
Een voorbeeld hiervan is het verkiezen van een partner op basis van kleur.

In 1859 publiceerde Darwin de resultaten van zijn wereldreis en onderzoeken in het boek 'Over het ontstaan der soorten', een werk waar enorm veel over te doen is geweest.
Het boek kreeg veel kritiek vanuit allerlei hoeken.
Veel wetenschappers hadden bezwaar tegen zijn methode om voorspellingen te gebruiken in de wetenschap, maar de meeste kritiek kwam van religieuze kant: als de evolutie echt heeft plaatsgevonden, dan is het scheppingsverhaal uit de Bijbel niet waar, of in elk geval niet letterlijk waar.
In deze tijd was dit natuurlijk erg schokkerend, omdat een groot deel van de bevolking toch wel heilig geloofde in de Bijbel.

Seksuele selectie      Gould James      Evolutie

Het mysterie van de man

 

Mensen doen het, guppies doen het, fruitvliegen doen het.
Regenwormen doen het ook, net als tuinbonen, golden retrievers en champignons.
Het gaat hier over geslachtelijke voortplanting, de voortplantingswijze waarbij nakomelingen ontstaan uit de versmelting van het genetisch materiaal van hun ouders.
Belangrijk detail: één van die ouders is vrouw, de andere is man.

Er bestaan zoveel soorten die zich geslachtelijk voortplanten, dat het nauwelijks is voor te stellen dat het ook anders zou kunnen.
Laat staan dat je je zou afvragen wat het evolutionair nut is van geslachtelijke voortplanting.
Toch is dat een vraag die evolutiebiologen zichzelf hebben gestelD. Met onverwacht resultaat: welk voordeel van geslachtelijke voortplanting de evolutiebiologen ook bedenken, het lijkt niet te kunnen opwegen tegen één overduidelijk nadeel.
Dat nadeel van geslachtelijke voortplanting is de man.

Geslachtelijk versus ongeslachtelijk voortplanten.

Het antwoord op de vraag wat het evolutionair voordeel is van geslachtelijke voortplanting, hangt af van het alternatief waarmee we vergelijken.
Wie in de natuur op zoek gaat naar alternatieve manieren van voortplanting, vindt al snel soorten die zich behalve geslachtelijk ook ongeslachtelijk kunnen voortplanten.
Zo kunnen allerlei planten zich niet alleen geslachtelijk (door middel van bestuiving), maar ook ongeslachtelijk voortplanten.
Met behulp van uitlopers (aardbei) of wortelstokken (gember); door afsplitsing van bollen (ui), of door productie van zaden zonder bestuiving (paardebloem).
Ook dieren zoals poliepen, watervlooien en bladluizen wisselen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplantingsfasen af.

Onder de vissen, reptielen en amfibieën zijn soorten te vinden die zich ongeslachtelijk voortplanten.
Een aantal daarvan heeft het vermogen tot geslachtelijke voortplanting zelfs helemaal verloren.
Ook bacteriën planten zich uitsluitend ongeslachtelijk voort, door zich in tweeën te delen.
Uit het feit dat deze micro-organismen een van de oudste organismen zijn, kunnen we afleiden dat de ongeslachtelijke manier van voortplanten het oudst is.

Geslachtelijke voortplanting moet echter al vroeg in de evolutie zijn ontstaan, want de grote meerderheid van de planten, dieren en schimmels plant zich geslachtelijk voort.
De uitzonderingen hierop laten zien dat ongeslachtelijke voortplanting meerdere keren opnieuw is ontstaan uit geslachtelijk voortplantende soorten.
Het is opvallend dat die overgang van geslachtelijke naar ongeslachtelijke voortplanting zich in verreweg de meeste gevallen recent heeft voltrokken.
Met andere woorden, het is moeilijk hogere organismen te vinden die vroeg in de evolutie zijn ontstaan en zich al die tijd ongeslachtelijk hebben voortgeplant.

De verklaring voor deze waarnemingen is niet eenvoudig.
Het lijkt zo te zijn dat geslachtelijke voortplanting een bepaald voordeel heeft boven ongeslachtelijke.
De eerste is immers ooit ontstaan uit ongeslachtelijke voortplanting.
Bovendien: aangezien ongeslachtelijk voortplanten nu de uitzondering is, en geslachtelijk meer regel, lijkt het erop dat ongeslachtelijk voortplantende soorten op de lange termijn niet overleven.
Daar tegenover staat wel dat ongeslachtelijke voortplanting herhaaldelijk is ontstaan in hogere organismen die zich al geslachtelijk voortplantten.
Dit laatste lijkt meer te wijzen op evolutionair voordeel voor de soort die zich ongeslachtelijke voortplant.

Geslachtelijke voortplanting vreet energie

Wat moeten we doen om een beter beeld krijgen van de voordelen en nadelen van geslachtelijke voortplanting? Eén mogelijkheid is op zoek gaan naar twee planten- of diersoorten die in alle opzichten gelijk zijn, behalve in hun voortplantingswijze.
We kunnen dan onderzoeken welke van de twee soorten het uiteindelijk zal winnen wanneer ze competitie met elkaar moeten aangaan.

Goede kandidaten voor zo’n onderzoek zijn twee soorten renhagedissen uit het geslacht Cnemidophorus.
Deze renhagedissen komen voor in het westelijk deel van Noord-AmerikA. De meeste soorten planten zich geslachtelijk voort.
Enkele Cnemidophorus hagedissen doen het ongeslachtelijk.
Cnemidophorus uniparens is zo’n ongeslachtelijk voortplantende (of a-seksuele) renhagedis: uni-parens betekent één ouder.
Alle individuen van Cnemidophorus uniparens zijn vrouwtjes.
Ze leggen zonder tussenkomst van mannetjes eieren.
Uit die eieren ontwikkelt zich een nieuwe generatie vrouwtjes.

Als we Cnemidophorus uniparens en een andere, geslachtelijk (of seksueel) voortplantende soort Cnemidophoru onder dezelfde omstandigheden laten opgroeien, dan zien we dat vrouwtjes van beide soorten ongeveer evenveel eieren leggen.
Uit de eieren van de aseksuele soort komen alleen vrouwtjes.
De eieren van de andere soort ontwikkelen zich voor de helft tot vrouwtjes en de helft tot mannetjes.
Dat laatste is een belangrijk verschil.
De mannetjes leggen geen eieren en produceren geen nakomelingen.
Dus slechts de helft van de nakomelingen van een seksueel vrouwtje draagt bij aan het produceren van weer een nieuwe generatie.
De andere helft (mannetjes) doet niets behalve vrouwtjes bevruchten.
Als we naar die tweede generatie kijken - de 'kleinkinderen' van de aseksuele en de seksuele vrouwtjeshagedissen uit de proef - dan zien we dus twee keer zoveel aseksuele dan seksuele individuen (zie afbeelding 1).
Kortom, de seksuele soort neemt twee keer langzamer in aantal toe dan de aseksuele soort, omdat de seksuele soort vijftig procent van haar voortplantingsenergie verspilt aan de productie van mannetjes.

De kosten (in energie en bouwstoffen) voor de mannenproductie noemen we ook wel 'het tweevoudig nadeel' van seksuele voortplanting: tweevoudig slaat op twee keer minder individuen in de tweede generatie en omdat het er minder zijn, heet het een (evolutionair) nadeel.

 

AfB. 1: Het tweevoudig nadeel van geslachtelijke voortplanting.
Bij geslachtelijke voortplanting gaat de helft van de energie en bouwstoffen voor voortplanting naar de productie van mannen.
Die mannen dragen vervolgens niet bij aan de creatie van de volgende generatie.
Om zo'n populatie in stand te houden, moet een vrouwtje minstens twee nakomelingen produceren.
Onder diezelfde omstandigheden groeit een populatie op waarvan de individuen zich ongeslachtelijk voortplanten.
Als een aseksueel vrouwtje gemiddeld twee nakomelingen produceert, verdubbelt de populatiegrootte met elke nieuwe generatie.
Dit komt omdat elke nakomeling ook bijdraagt aan de groei van de populatie.

Het tweevoudig nadeel van seksuele voortplanting brengt evolutiebiologen in verlegenheiD. Ze kunnen niet goed verklaren waarom seksuele voortplanting in zoveel soorten voorkomt, terwijl het zo'n overduidelijk nadeel heeft ten opzichte van aseksuele voortplanting.
Afgezien van dit wetenschappelijke aspect is het tweevoudig nadeel van seksuele voortplanting voer voor feministen en een aanslag op het ego van de gemiddelde (lees: mannelijke) evolutiebioloog.

Wat de onderliggende motivatie ook moge zijn, een indrukwekkend grote groep wetenschappers heeft zich gestort op de vraag of seksuele voortplanting misschien voordelen heeft die opwegen tegen het tweevoudig nadeel.
Het resultaat van alle onderzoeken is een aantal aanwijzingen dat laat zien dat het nadeel van geslachtelijke voortplanting soms minder groot is dan tweevoudig.
Daarnaast zijn een groot aantal theorieën ontwikkeld die laten zien dat geslachtelijke voortplanting onder bepaalde omstandigheden wel degelijk voordelen heeft.

Seksuele voortplanting is niet altijd zo nadelig

Diverse biologen hebben erop gewezen dat het tweevoudig nadeel van geslachtelijke voortplanting berust op belangrijke aannames die niet altijd gelden.
Zo wordt verondersteld dat de productie van mannetjes ten koste gaat van de productie van vrouwtjes.
In het geval van de renhagedissen klopt dat: een vrouwtje kan maar een beperkt aantal eieren leggen.
Voor elk ei waaruit een mannetje ontstaat, moet ze een dochter inleveren.
Toch zijn er ook situaties waarin de productie van zoons niet noodzakelijkerwijs ten koste gaat van de productie van dochters.

Kijk bijvoorbeeld naar hermafrodieten.
Dit zijn tweeslachtige organismen zoals een aantal plantsoorten, regenwormen en platwormen.
Hermafrodieten produceren geen zoons of dochters – ze zijn immers tweeslachtig – maar ze moeten hun energie wel verdelen over de productie van mannelijke en de vrouwelijke geslachtscellen en -organen.

Ook voor hermaphrodieten is er een nadeel van geslachtelijke voortplanting.
Vergelijk maar eens twee soorten hermafrodieten die in alle opzichten gelijk zijn behalve in hun manier van voortplanting.
De ene soort plant zich geslachtelijk voort, door middel van bevruchte eieren.
De andere soort produceert aseksuele nakomelingen uit onbevruchte eieren.
Een populatie aseksuele hermafrodieten kan harder groeien dan een seksuele populatie.
Dat komt omdat de aseksuele individuen niets hoeven te investeren in hun mannelijke functie.
Ze kunnen alle energie en bouwstoffen in de productie van eieren stoppen.
Maar, betekent dit ook dat ze twee keer zoveel eieren zullen produceren, en dus ook twee keer zo hard in aantal zullen toenemen, zoals het tweevoudig nadeel van geslachtelijke voortplanting voorspelt? Dat zal alleen zo zijn als de afname van investering in mannelijke functie resulteert in een even grote toename van de investering in vrouwelijke organen en cellen.
Dat is niet altijd zo.

Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat verschillende grondstoffen nodig zijn bij de productie van mannelijke of vrouwelijke geslachtscellen en organen.
Niet alle grondstoffen die nodig zijn voor de ontwikkeling van mannelijke functies, zijn bruikbaar voor de productie van vrouwelijke.
In zo’n geval is de tweede generatie van de aseksuele populatie minder dan twee keer groter dan die van de seksuele populatie.
Met andere woorden: als de investering in de mannelijke functie (zoons) niet direct ten koste gaat van de investering in vrouwelijke functie (dochters), dan geldt het tweevoudig nadeel niet.

Laten we de platworm bekijken (afbeelding 2).
Stel dat eiwitten (oranje rondjes) en vetten (groene rondjes) nodig zijn om de geslachtsorganen aan te leggen.
Voor de testes zijn de bouwstoffen eiwit en vet nodig in de verhouding 2:1.
Voor de ovaria geldt de verhouding 1:2.
De seksuele platworm produceert twee nakomelingen (het eigen ei wordt bevrucht en de worm bevrucht zelf een ander ei - de platworm is immers tweeslachtig!), die elk voor de helft meetellen voor het nakomelingenschap, omdat slechts de helft van het DNA aan elke nakomeling is doorgegeven.

Omdat voor de ovaria eiwitten en vetten in een andere verhouding nodig zijn dan voor de testes, kan een aseksuele platworm niet automatisch twee keer zoveel investeren in ovariA. In het voorbeeld kan de aseksuele platworm slechts anderhalf keer zo grote ovaria aanleggen als een seksuele platworm.
De aseksuele worm produceert daarom gemiddeld slechts anderhalf maal zo veel eieren als een seksuele platworm en geen spermA. Gemiddeld produceert de aseksuele worm dus anderhalve nakomeling uit eigen eieren, met 100% identiek genetisch materiaal.
Een vergelijking van het aantal nakomelingen (gemeten in het aantal keer dat het hele genenpakket is doorgegeven) van de seksuele met de aseksuele platworm laat nu niet een tweevoudig nadeel zien, maar een 'anderhalfvoudig' nadeel voor geslachtelijke voortplanting.
  AfB. 2: Minder dan tweevoudig nadeel bij seksueel voortplantende platwormen.
Oranje rondjes staan voor eiwitten, groene voor vetten.
Beide zijn noodzakelijke grondstoffen om de geslachtsorganen aan te leggen.

Een andere aanname die niet altijd opgaat, is het uitgangspunt dat mannetjes tijdens hun leven geen enkel positief effect hebben op het aantal nakomelingen van een vrouwtje.
Die aanname klopt niet voor soorten waarbij het mannetje meehelpt bij de ouderlijke zorg; denk aan stekelbaarsjes, zeepaardjes en mensen.
Dankzij die hulp kan een seksueel voortplantend vrouwtje meer nakomelingen grootbrengen dan een zelfde ongeslachtelijk vrouwtje.
De laatste moet het immers alleen opknappen.
Een deel van de energie die is 'verspild' aan mannetjes, krijgt zo'n vrouwtje terug in de vorm van ouderlijke zorg.
Daarom is ook bij soorten die mannelijke ouderzorg kennen, het nadeel van geslachtelijke voortplanting minder dan tweevoudig.

Genetische variatie versus klonen

Bij het vergelijken van geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting hebben we tot nu één belangrijk verschil tussen deze twee voortplantingswijzen onbesproken gelaten.
Anders dan bij ongeslachtelijke voortplanting, vindt bij geslachtelijke voortplanting een reductiedeling (meiose) plaats.
Bij de meiose verdeelt de cel zijn chromosomen over twee nieuwe cellen.
Dit is nodig omdat een nakomeling ontstaat uit de versmelting van twee geslachtscellen: één van de man en één van de vrouw.
Zonder meiose zou een nakomeling twee keer zoveel chromosomen bezitten als zijn ouders, en diens nakomelingen nog twee keer zoveel.

Door de meiose dragen beide ouders vijftig procent van hun genetisch materiaal over aan de nakomeling (dit is het tweevoudig nadeel van geslachtelijke voortplanting op genetisch niveau!).
Om de meiose eerlijk te laten verlopen, worden de chromosomen willekeurig verdeeld over twee geslachtscellen, zodat alle chromosomen evenveel kans lopen om in de volgende generatie terecht te komen.
Dit heeft een belangrijk bijeffect.
De willekeur van de meiose zorgt ervoor dat het resultaat van elke reductiedeling anders is.
Niet alleen de chromosomenparen worden onafhankelijk van elkaar over de dochtercellen verdeeld, ook binnen chromosomenparen vindt recombinatie van genen plaats door crossing over.

In afbeelding 3 zijn de gevolgen van meiose uitgewerkt voor een kruising tussen twee vissen.
De ene vis draagt een allel (blauw) dat zorgt voor een blauwe glans op de schubben, en een allel (roze) dat zorgt voor roze vinnen.
De andere vis draagt twee kopieën van een allel (groen) dat zorgt voor groene vinnen.
De genen voor schub- en vinkleur liggen op hetzelfde chromosoom.
De nakomelingen van de kruising tussen beide ouders vertonen variatie voor schub- en vinkleur.
Geen van de nakomelingen ziet er hetzelfde uit als een van de ouders.

 AfB. 3: Meiose zorgt voor variatie.
Het gen voor schubkleur (blauw of ongekleurd) en vinkleur (groen, roze of ongekleurd) liggen op hetzelfde chromosoom.
Als twee vissen met verschillende allelen paren kan recombinatie zorgen voor een groot aantal nieuwe combinaties van eigenschappen in de nakomelingen.

In werkelijkheid wordt het uiterlijk van de nakomelingen bepaald door duizenden eigenschappen, die verdeeld zijn over meerdere chromosomen.
Dit betekent dat het aantal combinaties van eigenschappen die door meiose kunnen ontstaan in de praktijk ver boven het aantal geproduceerde nakomelingen ligt: geen twee nakomelingen zullen genetisch identiek zijn.
Met andere woorden, geslachtelijke voortplanting levert nakomelingen op met genetische variatie; ongeslachtelijke voortplanting levert daarentegen genetisch identieke nakomelingen op, het zijn klonen.

Zit in deze variatie onder nakomelingen misschien een evolutionair voordeel ten opzichte van ongeslachtelijke voortplanting? Zo ja, zou dit het tweevoudig nadeel van geslachtelijke voortplanting kunnen compenseren?

Kosten en baten van recombinatie

Recombinatie zorgt voor het ontstaan van nieuwe gencombinaties binnen een populatie organismen.
Dat kan handig van pas komen wanneer een soort leeft in een veranderend milieu waarvoor steeds nieuwe combinaties van eigenschappen nodig zijn.
Bij aseksuele organismen kan de optimale combinatie van eigenschappen alleen ontstaan door meerdere mutaties, die in elke afstammingslijn afzonderlijk moeten plaatsvinden.
Daardoor kan het erg lang duren voordat een lijn zich heeft aangepast.
In een seksuele populatie daarentegen, kunnen de mutaties van verschillende individuen via geslachtelijke voortplanting snel combineren tot een optimaal genenpakket, dat eigenschappen representeert die het organisme goed aangepast maken voor zijn omgeving.

De keerzijde van de medaille is dat recombinatie ook gunstige gencombinaties verwoest.
Als de milieuomstandigheden constant zijn is recombinatie nadelig.
In een aseksuele populatie zullen alle nakomelingen het genotype van hun ouder erven.
Als de milieuomstandigheden lange tijd onveranderd zijn, mogen we aannemen dat dit genotype ook het optimale genotype is.
In een seksuele populatie ontstaan daarentegen steeds varianten van het meest optimale genotype.
Die varianten hebben per definitie steeds een lagere fitness.

Geslachtelijke voortplanting zorgt via recombinatie niet alleen voor het ontstaan van voordelige mutaties, maar recombineert ook schadelijke mutaties.
Een positief effect daarvan is dat recombinatie nakomelingen kan opleveren die minder schadelijke mutaties hebben dan hun ouders.
Zoiets is in aseksuele populaties onmogelijk.
Sterker nog, aseksuele populaties hopen in de loop van de tijd steeds meer schadelijke mutaties op.
Dat komt omdat schadelijke mutaties zich bij toeval kunnen verspreiden door de gehele populatie totdat er geen individuen overblijven die de mutatie niet bij zich dragen.
De kans hierop is weliswaar klein, maar niet afwezig.
Wanneer een mutatie zich volledig door een aseksuele populatie heeft verspreid, is er geen weg terug.
Dit proces treedt niet op in seksuele populaties, dankzij recombinatie.

Recombinatie van schadelijke mutaties heeft nog een tweede effect, maar of dat positief of negatief uitpakt is afhankelijk van de omstandigheden.
Er ontstaat namelijk variatie in het aantal schadelijke mutaties per individu.
Het kan zijn dat door die variatie de schadelijke mutaties efficiënter door natuurlijke selectie uit de populatie kunnen worden verwijderd, waardoor de fitness van de populatie in het geheel toeneemt.

Een voorwaarde hiervoor is dat de negatieve effecten van een extra mutatie groter worden naarmate een individu al meer schadelijke mutaties bij zich draagt.
Anders gezegd, het gezamenlijke schadelijke effect van alle mutaties die een individu bij zich draagt moet groter zijn dan de optelsom van de schadelijke effecten die elke mutatie afzonderlijk zou veroorzaken.
In dat geval zijn de fitnesskosten per mutatie het hoogst voor individuen met veel mutaties.
Zulke individuen zijn er niet alleen in absolute, maar ook in relatieve zin bijzonder slecht aan toe, en zij zullen met hoge waarschijnlijk weg geselecteerd worden.
Daardoor neemt de hoeveelheid mutaties in de populatie af.
Het tegenovergestelde effect treedt op wanneer de negatieve effecten van een extra mutatie afnemen naarmate een individu al meer schadelijke mutaties bij zich draagt.
In dat geval worden juist de individuen met weinig mutaties relatief sneller weg geselecteerD.

Afbeelding 4 laat voor een extreem voorbeeld zien hoe recombinatie van schadelijke mutaties een voordeel kan opleveren voor een seksuele populatie.
In het voorbeeld nemen we aan dat individuen pas schadelijke effecten van hun mutaties ondervinden als ze tenminste twee mutaties hebben.
Het schadelijke effect van twee mutaties is dus groter dan twee keer het schadelijk effect van één mutatie (een enkele mutatie heeft nog geen schadelijk effect).
De nakomelingen van ouders met één mutatie kunnen nul, een of twee mutaties bezitten.
De nakomelingen met twee mutaties overleven niet.
Na selectie bezit twee van de drie nakomelingen een mutatie.
Dat is gemiddeld minder dan hun ouders.
In een aseksuele populatie produceren individuen met één mutatie ook altijd nakomelingen met één mutatie.
Er is nu geen afname in het aantal mutaties in de volgende generatie.

 AfB. 4: Recombinatie van schadelijke mutaties: Bij de kevers die zich geslachtelijk voortplanten zijn de nakomelingen variabel voor het aantal schadelijke mutaties dat ze dragen (nul, een, of twee), ook al dragen de ouders beide één schadelijke mutatie.

Moeten we nu blij zijn met de man?

Het is al met al niet gemakkelijk te bepalen of nu de kosten, of juist de baten van geslachtelijke voortplanting de weegschaal laten doorslaan.
Afhankelijk van de milieuomstandigheden en de precieze manier waarop schadelijke mutaties elkaar beïnvloeden, heeft geslachtelijke voortplanting voordelen dan wel nadelen ten opzichte van ongeslachtelijke voortplanting.

Zeker is wel dat geslachtelijke voortplanting de beste kansen bieden onder veranderende milieuomstandigheden en wanneer schadelijke mutaties elkaars effecten versterken.
Bestaan dergelijke omstandigheden, of is het milieu waarin populaties leven veel vaker constant? En hebben nadelige mutaties gezamenlijk minder effect dan hun afzonderlijke effecten opgeteld? Het antwoord ligt nog steeds verborgen in de natuur en kunnen we alleen door waarnemingen en slimme experimenten achterhalen.

Experimentele evolutie met behulp van micro-organismen en moderne bio-informatica technieken maken het misschien binnenkort mogelijk uit te vinden hoe mutaties elkaars schadelijke effecten beïnvloeden.
Voor wat betreft de veranderlijkheid van de milieuomstandigheden richt de aandacht zich momenteel vooral op ziekteverwekkers als oorzaak van continue verandering.
Ziekteverwekkers evolueren in hoog tempo nieuwe strategieën waarmee ze de verdedigingsmechanismen van hun gastheer ondermijnen.
Daardoor is voortdurende verandering van die verdedigingsmechanismen noodzakelijk.
Ziekteverwekkers en hun gastheren zijn verwikkeld in een niet ophoudende evolutionaire wapenwedloop, waarin geslachtelijke voortplanting een voorsprong kan opleveren.
Ondersteuning voor dit idee komt bijvoorbeeld uit studies die een verband aantonen tussen de frequentie van geslachtelijke voortplanting en de grootte van het gevaar van ziekteverwekkers.

 

AfB. 5: Ziekteverwekkers en geslachtelijke voortplanting.
Veel slakken kunnen zich geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten.
Vergelijkend onderzoek aan Nieuw-Zeelandse slakken populaties heeft aangetoond dat de frequentie van geslachtelijke voortplanting hoger is naarmate er meer parasieten in het milieu voorkomen.
Geslachtelijke voortplanting zorgt op plaatsen met veel parasieten (locatie 1) voor variatie, en dat maakt snellere aanpassingen in de evolutionaire wapenwedloop met de parasiet mogelijk.
Op plaatsen zonder parasieten (locatie 2) zijn die voortdurende aanpassingen niet noodzakelijk, en is juist ongeslachtelijke voortplanting optimaal.

Ook al zou uiteindelijk blijken dat de omstandigheden optimaal zijn geweest voor de evolutie van geslachtelijke voortplanting, het zal de vraag blijven of de voordelen van geslachtelijke voortplanting opwegen tegen de aanzienlijke reductie in efficiëntie die gepaard gaat met het produceren van mannen.
Het tweevoudig nadeel van geslachtelijke voortplanting lijkt immers een onoverwinnelijke barrière voor elk afzonderlijk voordeel van geslachtelijke voortplanting dat we kunnen bedenken.
Daar komt nog eens bij dat veel voordelen van geslachtelijke voortplanting pas op de lange termijn zichtbaar worden, terwijl het tweevoudig nadeel direct voelbaar is.

De verklaring voor het bestaan van geslachtelijke voortplanting moeten we daarom zoeken in de combinatie van verschillende voordelen.
In de hoop dat die voordelen elkaar versterken.

Bronnen:

Seksuele Selectie – een proces van tegenstrijdige belangen.
James L.
Gould & Carol Grant Gould (1993).
Natuur & Techniek, Maastricht/Brussel.

Fossielen      Simpson      Evolutie

Het evolutionaire soort-concept

De vorige twee soort concepten zijn niet-temporele soortconcepten.
Dat wil zeggen dat bij de aflijning van de soort enkel hedendaagse individuen betrokken worden, en men zich niet gaat bezig houden met de vraag of individuen die 100.
000, 200.
000 of een miljoen jaar geleden leefden tot dezelfde soort behoorden.
Voor paleontologen stelt die vraag zich vaak wel.
Daarom ontwikkelde George Gaylord Simpson in 1961 het evolutionaire soort-begrip.
In een moderne versie luidt de definitie van een soort hier als volgt : één enkele lijn van voorouderlijke en daaruit voortspruitende populaties die zich onderscheidt van andere zulke lijnen en die een eigen evolutionaire rol en tendensen heeft.

Hier wordt de soort niet meer gedefinieerd in termen van seksuele isolatie, maar op basis van haar  evolutionaire isolatie.
In tegenstelling tot het biologische soortbegrip, kan het evolutionaire soortbegrip ook gebruikt worden voor organismen die zich asexueel voortplanten.
  In het evolutionaire soort-concept wordt ecologisch, gedragsmatig, genetisch en morfologisch bewijsmateriaal gecombineerd om de evolutionaire afstand en scheiding tussen groepen organismen in te schatten.
Maar, omdat speciatie een proces is, blijft het moeilijk om te definiëren waar de scheiding groot genoeg is om van soorten te kunnen spreken; er zal steeds een zekere willekeurigheid blijven bestaan

What motivates a person to pursue a career in science? The distinguished American paleontologist, George Gaylord Simpson, claimed nothing learned [in high school] had any bearing at all on the big and real questions.
Who am I? What am I doing here? What is the world? What is my relationship to it? Later, in college, he had come to the conclusion that life is the most important thing about the world, the most important thing about life is evolution.

 

Such motivating questions inspired Simpson's lifelong study of the history and evolution of life on Earth.
By the late 1930s and early 1940s, Simpson, though relatively young, was already a distinguished paleontologist at the American Museum of Natural History in New York City.
His achievements included a Yale doctorate in geology, research position at the British Museum, leadership of two fossil-collecting expeditions to Patagonia, two books, and more than one hundred scientific articles and monographs all topped off by election to the National Academy of Sciences and the American Philosophical Society.

 

Before leaving for military service in 1942, Simpson completed a major text, Tempo and Mode in Evolution, published two years later, that applied the concepts and conclusions of the new discoveries in genetics to the extensive fossil evidence of life's long history.
He claimed that the small-scale microevolution of the geneticist could adequately explain the large-scale macroevolution of the paleontologist, thereby validating the usefulness of fossil evidence for addressing evolutionary questions.

 

Early Life

Simpson was born in Chicago, on 16 June 1902, the only son and third child of his attorney father and missionary-raised mother.
His Scots ancestry and missionary background led to a strict Presbyterian upbringing.
By age nine, Simpson was made a formal member of the church but soon after deconverted” when he decided in a fit of childish peevishness that he did not want to forsake forever being naughty.

 

At about the same time, he talked his parents into purchasing the Encyclopedia Britannica, which he read straight through.
“I think it gave me my first conception of the world of learning as a whole, my first definite feeling for organized facts, and my first inkling of how to go systematically about finding out such facts.

 

University Years

After skipping several years in school, Simpson at age 16 entered the University of Colorado at Boulder in the fall of 1918.
He thought perhaps he wanted to be a creative writer, but in his second year he enrolled in a geology course and was quickly converted, in part because of the enthusiasm and encouragement of his instructor, Arthur Tieje, the first teacher who recognized and challenged his formidable intellectual abilities.
In his senior year, Simpson transferred to Yale, because Tieje advised him that if he wanted to be a geologist and paleontologist, Yale was the best place to study.
Perhaps additional reasons for the transfer were his not getting the editorship of the college humor magazine he helped start and—insult added to injury—the new editor then stealing his girlfrienD.

 

After graduation, Simpson stayed on at Yale for his doctoral studies where, in the basement of the Peabody Museum, he discovered a large collection of primitive mammals from Mesozoic age rocks of the American West that he wanted to study for his doctoral dissertation.
But his advisor, Richard Swann Lull, told him that “those fossils are much too important very delicate and highly significant for a young graduate student.

 

First Field Work

At the end of his first year of graduate work, Simpson obtained a position prospecting for Tertiary mammals in Texas and New Mexico as a field assistant to William Diller Matthew, chairman of the department of paleontology at the American Museum.
Matthew was one of the leading paleomammalogists, particularly known for his research on Cenozoic mammals and for his book Climate and Evolution (1915).
He was also a leading student of horse evolution.
By the end of the summer, Simpson had shown himself to be an energetic and highly successful field man, having made two unique fossil discoveries.
The first was the skull of an important link between ancestral Pliocene and modern horses.
The second was the skull, backbone, and rib cage of a Miocene dog-bear, a heavy, large, doglike carnivore.

 

Lull was suitably impressed by these discoveries and permitted Simpson to study the Mesozoic-age mammals after all.
Matthew, too, was enthusiastic, for he became Simpson's informal off-campus advisor for his dissertation and later an advocate for his subsequent appointment at the American Museum.

 

But, in the beginning, the search for fossils that summer was hardly promising.
As Simpson wrote to his sister Martha, I've been digressing all over the landscape.
Now & then we find a fossilevery third day or so, if small fragments count.
Poor Dr.
Matthew gets madder & madder [:] ‘First formation in which I couldn't find mammals.
’ Part of Matthew's chagrin was no doubt due to Simpson's initial clumsiness.
Matthew had found some important horse teeth and, after treating them with shellac, laid one of them on the ground to dry.
Simpson promptly stepped on the tooth, breaking it into several pieces.
Matthew glowered, telling Simpson, Go stand over there, and didn't talk to him for several hours.
But by the next day the incident was forgotten.

 

Simpson received his Yale Ph.
D. in 1926 and went to the British Museum of Natural History in London to continue his study of the then little-known, primitive mammals by examining British and European counterparts.
The subsequent two publications of his Yale research on American Mesozoic mammals and on the British Museum fossils quickly established his paleontological reputation.

 

American Museum of Natural History

On his return from England in the fall of 1927, Simpson joined the American Museum as assistant curator of fossil vertebrates, assuming a position left vacant when Matthew moved to the University of California at Berkeley.
In the late 1930s and early 1940s, Simpson's work turned more theoretical as he shifted his attention to more general problems of evolution rather than focusing solely on fossil mammals.
Simpson published Quantitative Zoology, co-authored with his second wife Anne Roe, and he completed two book-length manuscripts, Tempo and Mode in Evolution, and Principles of Classification and a Classification of Mammals.
He also managed to publish a picaresque travel narrative of his first paleontologic expedition to Patagonia in the early 1930s where, upon arrival in Buenos Aires, he found himself in the midst of a revolution, barely escaping with his life.

 

In 1942, the new director of the American Museum was contemplating major departmental reorganization by putting the zoologists working with living groups with the paleontologists studying their corresponding fossils.
Simpson resisted this plan and considered leaving the museum altogether.
Instead, he enlisted in the U.
S.
Army in December 1942, and was made a captain in military intelligence.
He surprised his superiors by completing a six-week course in intelligence methods in a single week.
He shipped out to North Africa, later moving on to Sicily and Italy, until 1944, when he was sent home with a severe case of hepatitis.
By then, he held the rank of major and had been awarded two Bronze Stars.

 

When Simpson returned to the museum, the controversial reorganization plan had been scrapped and a more attractive plan was imposed, which included a department of geology and paleontology of which he was named chairman.
He also accepted an appointment as professor of vertebrate paleontology at Columbia University.
In 1949, Simpson published a popular account of modern evolutionary theory from the point of view of the fossil evidence, The Meaning of Evolution, which was subsequently translated into ten languages and sold some half-million copies.
In 1958, he resigned the department chairmanship and soon after left for the Museum of Comparative Zoology and Harvard University.

 

The centennial of Darwin's On the Origin of Species in 1959 not only signaled a fresh start for Simpson at Cambridge, but also brought him further into the limelight as a leading evolutionist.
Conferences and symposia marked the centennial, with Simpson often present either as a contributor as in Chicago where he gave a keynote public lecture at the meeting of the American Association for the Advancement of Science, titled ; ;The World into Which Darwin Led Us or as an honoree ; ; as in London where he received the Darwin-Wallace Commemorative Medal from the Linnaean Society, in whose meeting rooms Charles Darwin and Alfred Russel Wallace first announced their theory of natural selection a century earlier.
Nor was Simpson ignored at home: in February 1966, he received the National Medal of Science from President Lyndon B. Johnson.

 

Final Years

In 1967, Simpson and his wife Anne Roe retired to Tucson, ArizonA. He continued to work for the next decade and a half in a small building next to his house, surrounded by his research files and extensive personal library, walls and surfaces scattered with honorary degrees, photographs from the past, and replicas of the many scholarly gold medals he had been awardeD.

 

In the last years of his life, Simpson had become a memory from the past, as often happens, even to the most distinguished of scientists.
Most thoughtful students of paleontology and evolution were aware of what Simpson had contributed, but now took it for granteD. They looked instead to the writings of younger paleontologists and evolutionary biologists for new ideas.
In a way, Simpson had outlived his fame, and had become a living, mostly ignored monument of what had come before.
A hint of his state of mind is revealed in a posthumously published work of science fiction (The Dechronization of Sam Magruder, St.
Martin's Press, 1996).
Simpson tells the story of Sam Magruder, who was experimenting on the quantum theory of time-motion in 2162 A.D. when he suffers a time-slip that puts him back in the Late Cretaceous of New Mexico.
Helplessly lost in time and with no hope of returning to the present, Magruder ekes out a primitive existence for some years until a fatal accident befalls him.
Before his death, Magruder manages to chisel out his experience and philosophy of life on eight rock slabs that are recovered many millions of years later, and so his story becomes known.

 

Always more comfortable in expressing his views in writing than in speaking, Simpson appears to use this work of science fiction to reveal his own, mostly melancholy, views about life's meaning and purpose, the importance of adapting to the here-and-now, and how historical contingency controls subsequent outcomes.
Was Simpson speaking for himself when Magruder declares My real purpose in engraving these slabs is a search for comprehension I am exploring my own nature?

 

In the summer of 1984, Simpson contracted pneumonia during a South Pacific cruise and was in and out of the hospital several times over the next few months.
He finally succumbed on the evening of Saturday, 6 October 1984, at the age of 82.
His remains were cremated and dispersed in the Arizona desert.

 

 George Gaylord Simpson: Natural Selection and the Fossil Record 

 

As one of the founders of the ; ;modern synthesis ; ; of evolution, paleontologist George Gaylord Simpson argued that the fossil record supports Darwin's theory that natural selection acting on random variation in a population is the driving force behind evolution.
Simpson was among the first to use mathematical methods in paleontology, and he also took into account newly discovered genetic evidence for evolution in his study of paleontology.
In his 1944 book, Tempo and Mode in Evolution, Simpson divided evolutionary change into ; ;tempo, ; ; the rate of change, and ; ;mode, ; ; the manner or pattern of change, with tempo being a basic factor of mode.
Simpson saw paleontology, revealing the long history of life on earth, as a unique field through which to study the history of evolution.

 

Evolution Since Darwin

 

The early part of the twentieth century saw evolutionary theory embattled by disagreements over Darwin's emphasis on natural selection.
The then-newly rediscovered work of Gregor Mendel in the nineteenth century was an uncomfortable fit with evolution, as many scientists saw it.
They weren't at all certain that natural populations contained enough genetic variation for natural selection to create new species.
So they entertained other explanations, including inheritance of acquired characteristics, ; ;directed ; ; variation toward a goal, or sudden large mutations that resulted in new species.

 

In the field of paleontology, the scientist who did most to resolve these questions was George Gaylord Simpson (1902-1984), who was on the staff of the American Museum of Natural History for 30 years.
At a time when other paleontologists were convinced that the fossil record could best be explained by directed variation, Simpson disagreeD. He said that fossil patterns needed no mystical or goal-oriented processes to explain them.
For example, where others saw the modern horse as having arisen in a single advance toward the specialized form, Simpson saw the path as that of an irregular tree that had many side-branches leading off to extinction.

 

Simpson argued that the evolution of mammals, as seen in their fossilized remains, fit perfectly well with the new mechanisms of population genetics being studied at the time.
He used the then-new mathematical methods to clarify how evolution occurred in ; ;gene pools ; ; in populations, not in individual members of the population.

 

Importantly, he showed that gaps in the fossil record reflected periods of substantial change through rapid ; ;quantum evolution ; ; in small populations, leaving little fossil evidence behinD. At other times, he observed, rates of change could be so slow as to seem almost nonexistent.

Darwin of God      Ruse Michael      Evolutie

Aanhangers van de evolutieleer en het creationisme bestrijden elkaar met dezelfde bekeringsdrift.

Maar ook hun denkpatronen lijken verrassend veel op elkaar, stelt filosoof Michael Ruse.

Beide stromingen formuleren volgens Ruse twee tegenovergestelde, maar aan elkaar verwante antwoorden op de teloorgang van het geloof sinds de de Verlichting.

Elke richting pretendeert de waarheid in pacht te hebben rondom filosofische thema's zoals de oorsprong van de mens, onze morele waarden en de aard van de werkelijkheiD.

Tot zover wat er staat te lezen op de achterkant van het boek

(oorspronelijke titel: The Evolution-Creation Struggle).

 

 

Doordat het boek ingaat op de ontwikkeling van het vroege Christendom in Engeland (en later Amerika) via deïsme, evolutionisme, naturalisme en uiteindelijk het creationisme aan de hand van werken van vele bekende schrijvers uit verschillende tijden leest het niet direct makkelijk weg.
Zeker door de terminologie en de benoeming van vele religieuze (sub)stromingen is het wat lastig te volgen.

Ook de chronologie is niet altijd lineair doordat de schrijver teruggrijpt naar eerdere gebeurtenissen om tot een verder punt in deze ontwikkeling te komen.

Het wordt eigenlijk pas echt interessant als de schrijver halverwege het boek het evolutionisme als godsdienstige stroming bestempelt door middel van treffende overeenkomsten en die beweging dus ook in die context plaatst waardoor het niet langer een kwestie is van (pseudo)wetenschap (evolutie, ook wel neodarwinisme, werd volgens dit boek pas echt een volwassen wetenschap in het midden van de 20e eeuw) versus religie maar een kwestie van religie versus religie.

Een ommekeer in (religieuze) denkwijzes als Darwins Origin of Species (ook al is het niet zo'n plotselinge ommekeer als men wel denkt, het wordt beschouwd als het definitieve omslagpunt) kent logische gevolgen.
Deze gevolgen kunnen kort door de bocht beschreven worden als:

1) God werd uit de vergelijking voor de bestiering van de natuurlijke wereld geschrapt.

2) De Christelijke stromingen probeerden zich aan aan de nieuwe situatie (in dit geval evolutie) aan te passen; Zowel protestant Christelijken (en véél later) Katholiek Christenen probeerden het een plaats te geven in hun wereldvisie.
plaatsvonD.God versus Darwin, een gevecht in de familie

De Amerikaanse filosoof Michael Ruse (66) is deze week in Nederland voor zijn boek ’Darwin of God, een broedertwist’.
Wiskundige Ronald Meester, betrokken bij het Nederlandse Intelligent Design-debat, bespreekt met hem de strijd tussen creationisten en darwinisten.

print stuur artikel door

Er zijn al veel boeken over het thema creationisme versus evolutie, of geloof versus wetenschap.
Voor wie is dit boek, en wat is er nieuw aan?

„Ik heb dit boek geschreven voor de intelligente leek, je hoeft eigenlijk niets van het onderwerp af te weten om mijn boek te kunnen begrijpen.
De meerwaarde van het boek heeft te maken met het feit dat ik zowel historicus als filosoof ben.
Ik kijk niet alleen naar de wetenschapsfilosofische thema’s maar probeer me ook af te vragen hoe het allemaal zo heeft kunnen komen.
Ik ben zelf geen gelovig christen, maar ik hoop dat christenen die dit boek lezen zullen beamen dat ik niet uit ben op polemiek, maar dat ik juist probeer te begrijpen hoe het komt dat de strijd zo hevig is geworden.

Waarom is de strijd tussen creationisten en darwinisten zo bitter geworden, vooral in de Verenigde Staten?

„De Nederlandse titel van het boek, ’Darwin of God, een broedertwist’, zegt dit veel beter dan de oorspronkelijke titel ‘The Evolution-Creation struggle’, die ik zelf had bedacht.
De strijd is een broederstrijd, en zoals iedereen weet, zijn gevechten binnen dezelfde familie altijd de meest bittere.
Het boek gaat niet zozeer om de strijd zelf, maar meer over het ‘broeder’-gedeelte.

Dat roept vragen op.
Als creationisten en darwinisten broeders zijn, wie zijn dan de ouders?

„Die vraag raakt het hart van mijn boek.
Voor veel mensen was de reformatie de grote gebeurtenis binnen het westerse christendom, maar ik denk dat de verlichting, 200 jaar later, veel meer invloed heeft gehaD.

Kijk, in de Reformatie werd het christendom zelf niet ter discussie gesteld, sommigen dachten alleen dat de katholieken het bij het verkeerde eind hadden.
Pas door de Verlichting durfde men zich af te vragen of het christendom überhaupt wel waar was, voor het eerst kon daar openlijk aan getwijfeld worden.

Welnu, dit leverde twee mogelijke reacties op: geloof of rede.
Om in de metafoor te blijven: dat zijn de ouders.
De ene groep was ervan overtuigd dat we geheel op het verkeerde spoor aanbeland waren, en wilde daarom terug naar het hart van het geloof voor het te laat zou zijn.
Een andere groep zei: wel, de rede heeft ons veel gebracht nietwaar, let’s go all the way.
Als de rede ons dit allemaal kan brengen dan kunnen we daar beter op gaan vertrouwen.

Bij broers is er vaak ook sprake van enige gelijkenis.
Gaat dat hier ook op?

„Zeker, vaak wordt schamper gedaan over dogmatisch denken bij christenen, maar de diehard darwinisten doen daar op dit punt niet voor onder.

En hoe houdt dit verband met het denken over evolutie?

„Dat denken werd meegezogen in dit debat tussen geloof en rede.
Evolutie wordt hét symbool voor de verschillende posities.
Want laat hier geen onduidelijkheid over bestaan: niemand ligt ’s nachts wakker over gaten in het fossiele archief, niemand ligt ’s nachts wakker over het ontbreken van tussensoorten.
Waar mensen echter wel wakker van liggen is de vraag: waar staat evolutie voor, wat betekent het voor de manier waarop ik de wereld zie of zou moeten zien? De werkelijke botsing vindt plaats op metafysisch niveau.
De verschillende partijen proberen allemaal antwoord te geven op dezelfde vragen: waar komen we vandaan en wie zijn wij?”

Dus geen debat over de vraag of we de bijbel al dan niet letterlijk zouden moeten lezen?

„Dat debat was en is er óók, maar uiteindelijk ging het daar niet om.
In de 18e eeuw was het thema: geloof of rede.
Mensen die in de rede geloofden, meenden ook dat evolutie vooruitgang bracht; de wereld kon op eigen houtje progressie boeken.
In het andere kamp werd juist geloofd dat we dat niet zelf konden.

In het boek zegt u weinig over uw eigen positie, behalve dat u darwinist bent.

„Dat is juist.
Het feit dat ik de wortels van het creationisme serieus neem, betekent niet dat ik mijn vertrouwen in het darwinisme opgeef.
Maar hét onderscheidende kenmerk van de intellectueel is dat hij bereid moet zijn om zijn eigen positie uiterst kritisch te bezien.
Ik moet dus ook nagaan waarom ik darwinist wil zijn.
Het gaat mij dus niet om het uitdragen van een positie, maar om te begrijpen waarom de verschillende posities er zijn.

Waarin verschilt uw positie met die van andere bekende darwinisten, zoals bijvoorbeeld Stephen Jay Goud, Richard Dawkins, Daniel Dennett en Edward Wilson?

„Er zijn natuurlijk technische verschillen wanneer het gaat over de manier waarop we denken over evolutie.
Gould dacht dat het in sprongen ging, ik denk van niet.
Edward Wilson denkt dat het progressief is, ik denk van niet.
De grote verschillen tussen mij enerzijds en Dawkins en Dennett anderzijds liggen echter op het levensbeschouwelijke vlak.
Als je de laatste boeken van deze heren leest, dan huiver je over de bitterheid die er uit spreekt wanneer het over religieus geloof gaat.
Met dergelijke bitterheid is geen zinvol boek over dit onderwerp te schrijven.
Vooral Dennett doet erg zijn best om uit te leggen hoe mensen in de valkuilen van religie kunnen lopen; religie zelf beschouwt hij als een noodzakelijk kwaad, als een parasiet eigenlijk.

Ziet u heil in een evolutionaire verklaring van religieus geloof?

„Ik zie heil in een evolutionaire verklaring van mensen.
Het is echt onzin om, zoals Dennett doet, een bepaald aspect eruit te lichten om dat vervolgens geïsoleerd te gaan bestuderen.

God versus Darwin, een gevecht in de familie

Ronald Meester, Trouw 5 april 2007

De Amerikaanse filosoof Michael Ruse (66) is deze week in Nederland voor zijn boek ’Darwin of God, een broedertwist’.
Wiskundige Ronald Meester, betrokken bij het Nederlandse Intelligent Design-debat, bespreekt met hem de strijd tussen creationisten en darwinisten.

Er zijn al veel boeken over het thema creationisme versus evolutie, of geloof versus wetenschap.
Voor wie is dit boek, en wat is er nieuw aan?

„Ik heb dit boek geschreven voor de intelligente leek, je hoeft eigenlijk niets van het onderwerp af te weten om mijn boek te kunnen begrijpen.
De meerwaarde van het boek heeft te maken met het feit dat ik zowel historicus als filosoof ben.
Ik kijk niet alleen naar de wetenschapsfilosofische thema’s maar probeer me ook af te vragen hoe het allemaal zo heeft kunnen komen.
Ik ben zelf geen gelovig christen, maar ik hoop dat christenen die dit boek lezen zullen beamen dat ik niet uit ben op polemiek, maar dat ik juist probeer te begrijpen hoe het komt dat de strijd zo hevig is geworden.

Waarom is de strijd tussen creationisten en darwinisten zo bitter geworden, vooral in de Verenigde Staten?

„De Nederlandse titel van het boek, ’Darwin of God, een broedertwist’, zegt dit veel beter dan de oorspronkelijke titel ‘The Evolution-Creation struggle’, die ik zelf had bedacht.
De strijd is een broederstrijd, en zoals iedereen weet, zijn gevechten binnen dezelfde familie altijd de meest bittere.
Het boek gaat niet zozeer om de strijd zelf, maar meer over het ‘broeder’-gedeelte.

Dat roept vragen op.
Als creationisten en darwinisten broeders zijn, wie zijn dan de ouders?

„Die vraag raakt het hart van mijn boek.
Voor veel mensen was de reformatie de grote gebeurtenis binnen het westerse christendom, maar ik denk dat de verlichting, 200 jaar later, veel meer invloed heeft gehaD.

Kijk, in de Reformatie werd het christendom zelf niet ter discussie gesteld, sommigen dachten alleen dat de katholieken het bij het verkeerde eind hadden.
Pas door de Verlichting durfde men zich af te vragen of het christendom überhaupt wel waar was, voor het eerst kon daar openlijk aan getwijfeld worden.

Welnu, dit leverde twee mogelijke reacties op: geloof of rede.
Om in de metafoor te blijven: dat zijn de ouders.
De ene groep was ervan overtuigd dat we geheel op het verkeerde spoor aanbeland waren, en wilde daarom terug naar het hart van het geloof voor het te laat zou zijn.
Een andere groep zei: wel, de rede heeft ons veel gebracht nietwaar, let’s go all the way.
Als de rede ons dit allemaal kan brengen dan kunnen we daar beter op gaan vertrouwen.

Bij broers is er vaak ook sprake van enige gelijkenis.
Gaat dat hier ook op?

„Zeker, vaak wordt schamper gedaan over dogmatisch denken bij christenen, maar de diehard darwinisten doen daar op dit punt niet voor onder.

En hoe houdt dit verband met het denken over evolutie?

„Dat denken werd meegezogen in dit debat tussen geloof en rede.
Evolutie wordt hét symbool voor de verschillende posities.
Want laat hier geen onduidelijkheid over bestaan: niemand ligt ’s nachts wakker over gaten in het fossiele archief, niemand ligt ’s nachts wakker over het ontbreken van tussensoorten.
Waar mensen echter wel wakker van liggen is de vraag: waar staat evolutie voor, wat betekent het voor de manier waarop ik de wereld zie of zou moeten zien? De werkelijke botsing vindt plaats op metafysisch niveau.
De verschillende partijen proberen allemaal antwoord te geven op dezelfde vragen: waar komen we vandaan en wie zijn wij?”

Dus geen debat over de vraag of we de bijbel al dan niet letterlijk zouden moeten lezen?

„Dat debat was en is er óók, maar uiteindelijk ging het daar niet om.
In de 18e eeuw was het thema: geloof of rede.
Mensen die in de rede geloofden, meenden ook dat evolutie vooruitgang bracht; de wereld kon op eigen houtje progressie boeken.
In het andere kamp werd juist geloofd dat we dat niet zelf konden.

In het boek zegt u weinig over uw eigen positie, behalve dat u darwinist bent.

„Dat is juist.
Het feit dat ik de wortels van het creationisme serieus neem, betekent niet dat ik mijn vertrouwen in het darwinisme opgeef.
Maar hét onderscheidende kenmerk van de intellectueel is dat hij bereid moet zijn om zijn eigen positie uiterst kritisch te bezien.
Ik moet dus ook nagaan waarom ik darwinist wil zijn.
Het gaat mij dus niet om het uitdragen van een positie, maar om te begrijpen waarom de verschillende posities er zijn.

Waarin verschilt uw positie met die van andere bekende darwinisten, zoals bijvoorbeeld Stephen Jay Goud, Richard Dawkins, Daniel Dennett en Edward Wilson?

„Er zijn natuurlijk technische verschillen wanneer het gaat over de manier waarop we denken over evolutie.
Gould dacht dat het in sprongen ging, ik denk van niet.
Edward Wilson denkt dat het progressief is, ik denk van niet.
De grote verschillen tussen mij enerzijds en Dawkins en Dennett anderzijds liggen echter op het levensbeschouwelijke vlak.
Als je de laatste boeken van deze heren leest, dan huiver je over de bitterheid die er uit spreekt wanneer het over religieus geloof gaat.
Met dergelijke bitterheid is geen zinvol boek over dit onderwerp te schrijven.
Vooral Dennett doet erg zijn best om uit te leggen hoe mensen in de valkuilen van religie kunnen lopen; religie zelf beschouwt hij als een noodzakelijk kwaad, als een parasiet eigenlijk.

Ziet u heil in een evolutionaire verklaring van religieus geloof?

„Ik zie heil in een evolutionaire verklaring van mensen.
Het is echt onzin om, zoals Dennett doet, een bepaald aspect eruit te lichten om dat vervolgens geïsoleerd te gaan bestuderen.
Ik geloof in een visie op de mens waarin ontwikkeling een hoofdrol speelt, maar ontwikkeling hoeft niet noodzakelijk darwinistisch te zijn.
Uw eigen vakgebied, de wiskunde, ontwikkelt zich ook maar niemand zou die ontwikkeling darwinistisch noemen.
Wij zijn allemaal het resultaat van een evolutionair proces, en ook ons sociale gedrag wordt daar tot op zekere hoogte door bepaalD. Ik zeg met nadruk tot op zekere hoogte, want ik denk niet dat darwinisme overal verantwoordelijk voor kan zijn.

U doelt nu op onze moraal?

„JA. Over moraal heb ik eerder al geschreven.
Het is werkelijk te simplistisch om te denken dat onze moraal óf evolutionair, óf cultureel, óf religieus van oorsprong is.
Al die aspecten spelen mee, dat wel, maar de realiteit is gecompliceerder dan een simpele keuze tussen enkele alternatieven.

U spreekt zich nu uit over wetenschappelijke onderwerpen.
Kan een filosoof dat eigenlijk wel?

„U bedoelt dat een filosoof niet genoeg zou weten om met recht te kunnen spreken over specifiek wetenschappelijke onderwerpen? Wel, dat is inderdaad een punt waar je als filosoof voorzichtig mee moet zijn.
Andersom geldt dit overigens ook: een van de redenen dat ik weinig op heb met het werk van Richard Dawkins, is dat hij niet laat blijken ooit ook maar een minuut tijd te hebben besteed aan het bestuderen van filosofie of theologie.
Maar wat mijzelf betreft: ik moet mij uiteraard niet gaan profileren als een bioloog.
Om nu uw vraag met een voorbeeld te beantwoorden: ik heb heel goed begrepen welke overeenkomsten – homologieën – er bestaan in het erfelijk materiaal van fruitvliegjes en mensen.
Genoeg om te weten dat iedereen die beweert dat die overeenkomst er niet is, simpelweg ongelijk heeft.
Ik heb dat niet zelf ontdekt, maar in grote lijnen kan ik goed geïnformeerde uitspraken doen over een breed scala aan wetenschappelijke onderwerpen.

Wat is daarbij de rol van filosofie?

„Een belangrijke vraag.
Filosofen doen zelf geen wetenschappelijk werk; hun taak is de juiste vragen te stellen.
Filosofen stellen vragen over de reikwijdte van wetenschap, over de aard van wetenschap.
Om dat te kunnen doen, moet je natuurlijk wel iets af weten van het vakgebied waar het om gaat, maar misschien ook weer niet te veel.
Juist wanneer je enige afstand betracht, zie je de grote lijnen beter.
Het populaire beeld is dat na Darwin, de evolutiebiologie een wetenschappelijk vak was en dat de traditionele christenen er dus naast zaten.
Een filosofische beschouwing van de geschiedenis laat zien dat dit beeld onjuist is; de werkelijkheid was en is veel gecompliceerder.
Alleen een filosofische beschouwing herkent het verschil tussen evolutie als wetenschap en evolutionisme als levensbeschouwing.
Dat is van levensbelang: aan polemiek hebben we niet veel, aan inzicht in elkaars beweegredenen des te meer.

Ronald Meester is hoogleraar wiskunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

3) Conservatisme/fundamentalisme, de nieuwe beweging werd afgewezen omdat dit werd gezien als iets waardoor afglijding naar atheïsme mogelijk werD.

Aangezien juist de conservatieve stroming in die tijd een grote groei doormaakt in Amerika door o.
A. immigratie en de tweedeling omtrent slavernij krijgt het premillennialisme een binding met morele en politieke bedreigingen waardoor het creationisme daar vaste voet aan de grond krijgt.

Als het boek aangeland is bij het hoofdstuk waarin de hedendaags kijk op evolutie besproken wordt is het grappig om te lezen dat de welbekende Richard Dawkins een veeg uit de pan krijgt vanwege z'n manier van strijden tegen religie.

In de conclusie stelt de schrijver dat wellicht de evolutiewetenschap ( ; ;wij hebben gewonnen en we hebben gewonnen wegens onze superioriteit ; ;) zich niet zo star op moet stellen tegenover het creationisme (en vice versa natuurlijk) zonder een laffe pleidooi voor compromissen te zijn , maar voor een beter onderbouwde en bewustere benadering voor de problematiek.

Evolutie      Zimmer Carl      Evolutie

We worstelen nog steeds met dezelfde vragen als Darwin anderhalve eeuw geleden.
Hoe kunnen we de evolutie van het leven verenigen met een hedendaagse kijk op de wereld? Wat betekent de evolutie voor het leven van alledag? Wat met de praktische, ethische of maatschappelijke vragen die de evolutie oproept? Hoe reageren we op mensen die bij hoog en bij laag beweren dat de mens geschapen is door God als Kroon op Zijn Werk? (Dat is zeker relevant in de VS, waar fundamentalistische gelovigen de evolutieleer uit de schoolprogramma's proberen te weren.
)

Het evolutieverhaal draait om één eenvoudig, maar alles doordringend idee.
Misschien is het wel het briljantste idee dat ooit iemand heeft gehad, omdat het in één beweging een verband legt tussen leven en zingeving, ruimte en tijd, oorzaak en gevolg, processen en natuurwetten.
Zonder de evolutie is de biologie zinloos.
De theorie van Darwin maakt duidelijk hoe het komt dat we hier zijn en misschien wel waar we naartoe gaan.
We zijn niet de top van een piramide, maar een klein zijtakje aan de rand van de gigantische kruin van het leven.

Voor al wie denkt dat alles op deze aarde geschapen is door een opperwezen is dat een bedreigende gedachte.
Het lijkt tegen te spreken dat er een diepere betekenis is in het leven.
(Alleen als God de mens naar Zijn Aanschijn geschapen heeft, is volgens sommigen moraal mogelijk.
) Het is ook een gevaarlijk idee omdat het talloze kortzichtigen op de gedachte heeft gebracht dat ze het menselijke ras konden verbeteren.
En omdat het door kwaadwilligen wordt misbruikt om racisme, armoede en wreedheid te rechtvaardigen.
(Ook Darwin verzette zich al tevergeefs tegen het zogenaamde ,,recht van de sterkste''.
)

Het boek vertrekt van het basiswerk van Darwin.
Daarop wordt de evolutietheorie gebouwd, ondersteund door de modernste wetenschappelijke bevindingen.
We weten nu dat de aarde al lang genoeg bestaat om de evolutie mogelijk te maken (wat Darwin niet wist) en dat eigenschappen van generatie op generatie worden doorgegeven via het DNA.

Mooi is dat Darwin ook in dat hedendaagse verhaal steeds opnieuw opduikt omdat hij heel veel van wat nu bewezen is al suggereerde.
Geschiedenis en hedendaagse wetenschap kruisen voortdurend elkaars paD.

Dankzij de moderne embryologie is het nu duidelijk hoe bijvoorbeeld het oog kon ontstaan.
Een oog is zo complex dat in Darwins tijd de tegenstanders van de evolutietheorie daarin het bewijs zagen dat het wel ontworpen moest zijn door een geniale Creator.
Nu is duidelijk dat het oog een basale constructiefout heeft, waardoor het misschien wel complex, maar zeker niet volmaakt is.
Als er een ontwerper achter zit, dan was dat niet de slimste van de klas.

Dit boek is tegelijk een vlot lezend verhaal en een naslagwerk over de kern van ons wezen en van al het leven op deze aarde.
Darwin beloofde zijn lezers een grootse visie op het leven.
Dit boek is het levende bewijs dat het leven meer grootsheid bevat dan Darwin had durven dromen.

De naakte aap      Morris Desmond      Evolutie

Een boek dat zowel fascinatie, verbijstering als weerstand opriep, is De Naakte Aap van Desmond Morris uit 1966.
 
De Naakte Aap was ‘a zoologist’s study of the human animal’.
Het boek was een eye-opener voor veel mensen, zowel voor wetenschappers als voor het grote publiek.
Critici vonden dat het voorbijging aan wat de mens tot mens maakt: cultuur, zelfbewustzijn, menselijke drijfveren.
Natuurlijk heeft de mens een ongelofelijke eigenheid; wij onderscheiden ons in sommige aspecten fors van onze naaste verwanten.
Maar Morris vroeg aandacht voor die andere, tot dusverre onderbelichte kant van ons wezen.
Hij keek naar menselijk gedrag zoals ethologen uit die tijd, door nauwkeurig de opvallende gedragingen te beschrijven.
Morris ziet allerlei fenomenen en verbanden, maar is vrij oppervlakkig over hoe een evolutionair proces kan zijn verlopen.

Morris schrijft heel analytisch, als een buitenstaander.
In de inleiding stelt hij zich een inwoner van Mars voor die op onze aarde belandt en verslag doet.
Het marsmannetje heeft in de mens een hele rare diersoort ontdekt, die net als termieten zijn eigen leefmilieu vormgeeft en structureert.
Er zijn ook andere dieren, die wel een beetje op hem lijken, maar dit is een hele rare.
Met die naaktheid uit de titel worden allerlei eigenschappen geassocieerD. De mens compenseert zijn naaktheid door holen te bouwen.
Bovendien heeft hij zich een kunstpels aangemeten, maar ook als het niet nodig is draagt hij een vijgenblaD. Wat het meest frappeert, is de manier waarop Morris Darwin volgt in diens vergelijking met dieren.
Hij laat ook voor het seksuele gedrag de patronen en afwijkingen zien, en dat treft mensen des te meer.
Met een afstandelijke blik beschrijft hij het hof maken, de paarbinding en het vrijen.
Liefde relateert hij aan het feit dat de jongen van de naakte aap langer afhankelijk zijn: ze hebben weglegbaby’s in plaats van klembaby’s, zoals de andere apen.

Als je het boek vanuit de huidige stand van wetenschap bekijkt, was Morris in zijn uitspraken over een aantal zaken te stellig.
Af en toe vliegt hij vreselijk uit de bocht.
Zo is hij erg makkelijk in het zoeken van verklaringen voor opvallende fenomenen, zoals seksuele signalen.
Veel diersoorten ontwikkelen een voorkeur voor indicatoren van seksuele fitheiD. Bij één apensoort, de mandril, hebben de mannetjes een blauwe scrotum met een vuurrode penis.
Kijk je hen in het gezicht, dan zie je de neuswortel en de rode neuspunt die precies op een penis lijken, en daaromheen zitten opgezwollen blauwe wangbulten waarvan de kleur zich onder invloed van testosteron ontwikkelt.
De mannetjes dragen als het ware een tweede genitaal in het gezicht.
Dezelfde verklaring suggereert Morris voor de geprononceerde neus van de mens.
Daarin gaat hij nogal snel, vind ik, en hij poneert het met veel stelligheiD. Toch is het boek ongelofelijk invloedrijk geweest, door de minutieuze beschrijving van patronen van menselijk gedrag en het presenteren van een vergelijkend-evolutionaire kijk.

Desmond Morris, een Britse bioloog, maakte in 1967 furore met het boek ; ;De Naakte Aap ; ;, waarin hij de mens bekijkt vanuit zoölogisch standpunt.
Hij beschouwt de mens als een unieke primatensoort, en probeert zijn typische gedrag vanuit de instincten te verklaren, zonder zich te storen aan de maatschappelijke en culturele conventies die wij mensen onszelf opgelegd hebben.
Interessant! Ter gelegenheid van Valentijn overlopen we eens hoe hij het verleidings- en paargedrag van de naakte aap bekijkt.

Evolutie

Je hoort het doorgewinterde playboys wel eens verkondigen aan de toog: ; ;De mens is niet gemaakt om monogaam te wezen.
; Dat is tegelijkertijd waar en niet waar.
Om een antwoord op die vraag te vinden, moeten we teruggaan naar de nacht der tijden.
Zo'n drie miljoen jaar geleden hingen onze voorvaderen vrolijk slingerend in de bomen, genietend van bessen en bladeren, en ondertussen zoveel mogelijk wijfjes dekkenD. Monogamie? Ho maar, hoe meer er in het rond geneukt werd, hoe meer kans op nakomelingen.
Dat waren de tijden! De succesvolle productie van een nageslacht is tenslotte het biologische doel nummer één van seks.

Na verloop van tijd daalden een paar van die primitieve tarzans uit noodzaak uit de bomen neer, en ze gingen op de prairies leven.
Hier was het een stuk minder idyllisch: van gras alleen kan je niet leven.
Die primaten werden omnivoor, en gingen jagen.
Nu is een apenlijf maar een mager jachtwerktuig vergeleken met de atletische machines die luipaarden en leeuwen zijn.
Om succesvol te jagen, moest de primaat dus zijn verstand gebruiken.
De hersenen werden groter om aan die denkbehoefte te voldoen, en daar was een lange ontwikkeling voor nodig: een langere 'jeugd'.
De jongen waren veel langer afhankelijk van de ouders, zeg maar van de wijfjes, want de mannetjes hadden wel andere dingen aan hun hoofD. Dankzij hun nieuw verworven verstand, konden de mannetjes samenwerken.
Ze gingen rechtop lopen en wapens gebruiken.
De primitieve mens - de naakte aap - was geboren.

Paarvorming

Het is precies die evolutie die ons van de zorgeloze polygamie heeft afgebracht.
De jarenlange fase van hulpeloosheid die een pasgeboren naakt aapje moet doorlopen, vraagt een sterk moedergevoel.
Terwijl het mannetje jaagt, wil hij zeker zijn dat zijn nageslacht goed verzorgd wordt.
Daarom zoekt hij een vaste partner, die het exclusief beheer krijgt over de kroost.
En toevallig werkt het ook andersom: in die situatie kan het kind een zodanig lange relatie met de moeder opbouwen, dat het na de puberteit in een soort 'relatielacune' valt.
Die lacune wordt dan opgevuld met het zoeken naar een duurzame relatie met een vrouwtje.
Paarvorming.
Monogamie, met andere woorden.
Die playboy van aan de toog grijpt dus terug naar zijn oerinstincten uit het vroegste stadium van menselijke evolutie, toen we nog krijsend van boomtak naar boomtak slingerden.

Seks wordt sexy

Nu is die hele monogamie voor veel naakte apen en apinnen een hele opdracht.
In ieder van ons schuilt nog wel een stukje boomslingeraar die tussen twee eetpartijen door vlug eens een wippertje placeert.
Om die oeroude tendens te onderdrukken (want promiscuïteit werkt belastend op de paarvorming, wat dan weer de kansen van het nageslacht verkleint, en dat is slecht voor de soort) heeft de evolutie ervoor gezorgd dat seks meer sexy werD. Want goede seks bevordert het paargevoel.

Het lichaam van de naakte aap is een mijnenveld van erogene zones.
Lippen, borsten, tepels, schaamstreek, geslachtsorganen, oorlellen...Neem nu die oorlellen.
Geen enkele andere primatensoort heeft die hangen, die lijken enkel en alleen ontstaan te zijn om aan te sabbelen bij het voorspel.
Voorspel, nog zoiets.
Kijk eens naar de geslachtsdaad bij chimpansees: het vrouwtje steekt haar paradijs omhoog, het mannetje bestijgt haar, ramt in Uzi-stijl een keer of tien, en nog geen minuut later wandelen ze geeuwend elk een andere richting uit.
En dat lukt dan nog enkel en alleen wanneer het vrouwtje loops is.
Het vrouwtje van de naakte aap is daarentegen zo goed als constant beschikbaar, dus eigenlijk heeft het mannetje geen excuus om vreemd te gaan.
En dan is er nog dat volstrekt unieke verschijnsel bij de menselijke soort: het vrouwelijk orgasme.

Klaartje komt klaar

Afgezien van de ejaculatie is het vrouwelijk orgasme fysiologisch gezien vrijwel identiek aan dat van de man.
Je zou het zelfs een biologische imitatie van mannelijk gedrag kunnen noemen, en dat is volstrekt uniek in de dierenwerelD. Vrouwtjes ondergaan gewoonlijk de geslachtsdaad, maar dat is bij de naakte aap wel even anders! Het vrouwelijk orgasme heeft dan ook wel degelijk nut, en dat op twee vlakken.

Om te beginnen is er die noodzaak tot hechte paarvorming waar we het al over hadden.
Seks wordt sexy en bevestigt de paarvorming.
Dat kan natuurlijk alleen maar als beide partijen er plezier aan beleven, en vandaar die nieuwe verworvenheid van het vrouwtje.
Helemaal optimaal is het nog niet, daar heeft de evolutie nog wat werk te verrichten.
Mannen lijken nog sterk op hun collega-primaten: zij kunnen de klus klaren binnen luttele seconden.
Vrouwen hebben daarentegen tussen de 10 en 20 minuten nodig om een orgasme te bereiken.
Precies om dit coördinatieprobleem te omzeilen heeft de naakte aap het voorspel ontdekt, waarbij de erogene zones bewerkt worden.

Maar er is nog een veel prozaïscher nut van het vrouwelijk orgasme.
De naakte aap loopt rechtop.
Stel nu eens dat vrouwen even weinig onder de indruk van de geslachtsdaad zouden zijn als die chimpanseewijfjes van daarnet.
Dan zouden ze na de daad geeuwend rechtstaan, wegwandelen en dan zou al het sperma gewoon weglopen.
Niet gezond voor de voortplanting! Vandaar het uitputtende orgasme: de vrouw blijft liggen (naspel zowaar!) en de spermatozoïden kunnen, ongehinderd door de zwaartekracht, hun epische tocht eicelwaarts aanvatten.

Oersignalen

De mandril is een wonderlijke aap.
Hij heeft een zeer karakteristiek aangezicht, met een lange, rode neus en blauwe wangen.
Dat is mooi voor de liefhebbers van natuurfilms, maar eigenlijk is het een nauwelijks verbloemd sekssignaal.
Als we bij diezelfde mandril eens onder de gordel kijken, zien we - met een schok van herkenning - een lange, rode penis met aan weerszijden blauwe scrotumhuiD. Met andere woorden: het aangezicht van de mandril is een imitatie van zijn geslachtsorgaan, hetgeen de mandrilwijfjes naar het schijnt bijzonder sexy vinden.

Die rare mandrillen, reageren wij dan hoofdschuddenD. Lach niet te vlug, want bij ons is het zo mogelijk nog erger gesteld!

Borsten, billen en lippen

Wijfjesprimaten zijn niet echt subtiel als ze loops zijn.
Ze tonen hun achterste aan de mannetjes, en bij sommige soorten zijn op dat moment de schaamlippen gezwollen tot groteske proporties.
Het mannetje dat dan nog niet doorheeft wat de bedoeling is, is stekeblinD. Bij de naakte aap ligt het anders.
Die loopt rechtop, en ook de coïtushouding gebeurt gewoonlijk niet op z'n hondjes (of op z'n aapjes).
De vrouw moet dus andere lokmiddelen gebruiken.
Goed, we overschouwen eens het vrouwenlichaam, en wat onmiddellijk opvalt zijn uiteraard de grote, ronde borsten.
Weer zo'n unicum voor de mens: geen enkele andere primaat heeft die rondingen.
Apinnenborsten zijn gewoon platte zakken.
Waarvoor dienen die ronde borsten dan? Heel simpel: vergelijk ze met de billen en je hebt het antwoorD. De borsten van een vrouw zijn een imitatie van de billen in de oer-paarhouding, zoals bij de primaten.
En hoewel de meeste vrouwen zich daar helemaal niet van bewust zijn, accentueren ze dit effect maar al te graag, denk maar aan de wonderbrA.

Maar dat is nog niet alles.
Nog zo'n unieke vondst van het menselijk lichaam zijn de lippen.
Als je de mond van de naakte aap vergelijkt met die van de andere primaten, merk je onmiddellijk de dikke, rode, vochtige omgekrulde lippen, die scherp afgelijnd zijn van de rest van het gezicht.
Bij zwarten is dit effect nog duidelijker.
Zo'n lippen hebben geen enkel praktisch nut en zijn zeer kwetsbaar, en de verklaring moet hier dus ook onder de gordel worden gezocht.
Als compensatie voor de seksuele signalen van de primatenwijfjes, zijn de rode lippen niets meer of niets minder dan een imitatie van de schaamlippen (de naam alleen al!) Ook hier zullen vrouwen dit seksuele signaal onbewust versterken, door het gebruik van lippenstift.

Zoutzuur

Op het eerste gezicht banale, doordeweekse feiten kan je zo verklaren wanneer je teruggaat naar die primaire seksuele prikkels.
Kinderen zijn dol op zoetigheid: als je ze hun gang zou laten gaan, zouden ze enkel en alleen snoep eten.
Met de puberteit komt daarin een kentering.
Zoetigheid blijft lekker, maar de smaak verschuift toch enigszins naar meer zoute en kruidige etenswaren.
Precies die zoute en kruidige smaak die met het seksgebeuren gepaard gaat dus: de smaak past zich aan aan de seksuele rijpheiD.

Met geuren is het hetzelfde.
Doe zelf de test: neem twee flesjes parfum: een flesje musk en een flesje met een zoete geur.
Vraag aan een kind welke van de flesjes het lekkerste ruikt, en het zoete geurtje zal veruit het beste scoren.
Vraag hetzelfde aan je zus van 16, en ze kiest vrijwel zeker voor de fles musk.
Onbewust, zonder dat ze daarbij per se visioenen van glimmende blote-mannenlijven voor zich ziet opdoemen.

Cultuur en beschaving

Desmond Morris bekijkt de mens vanuit zoölogisch standpunt.
Alle bovenstaande observaties houden geen enkele rekening met cultuur en beschaving.
Dat is natuurlijk een zeer eenzijdige benadering, maar wél een die ons een inzicht kan geven in ons instinctief gedrag.
Uiteraard heeft de beschaving een invloed op menselijke gedrag die zowat even belangrijk is als onze genetische erfenis uit de evolutie.
Met name het Christendom en de Islam hebben het beeld van de mens op zijn eigen relaties en seksualiteit bijzonder grondig veranderD. Maar geen enkele levensbeschouwing zal ooit iets kunnen veranderen aan het feit dat de mens blijft wat hij is: de naakte aap, de merkwaardigste aller primaten.

Onze onsterfelijke genen      Dawkins Richard      Evolutie

 

De chimpansee en de mens hebben 99,5 procent van hun evolutiegeschiedenis met elkaar gemeen.
Toch beschouwen de meeste mensen de chimpansee als een irrelevante rariteit, terwijl ze zichzelf zien als sport op de ladder naar het Allerhoogste.
Voor een evolutionist bestaat echter geen objectieve basis waarop de ene soort boven de andere kan worden verheven.
Alle mensen, dieren en planten zijn in een periode van meer dan drie miljard jaar geëvolueerd volgens een proces dat bekendstaat als ‘natuurlijke selectie’.
Binnen elke soort produceren sommige individuen een talrijker nageslacht dan de rest, zodat de onsterfelijke eigenschappen (genen) van de exemplaren die zich met succes hebben vermenigvuldigd, in de volgende generatie talrijker worden.
Dit is natuurlijke selectie.
Wij zijn gebouwd via natuurlijke selectie, en dat is een belangrijk gegeven voor een beter begrip van onze eigen identiteit.

Een voor een behandelt Richard Dawkins de voornaamste thema’s van de sociale theorie: altruïstisch en zelfzuchtig gedrag, de verwantschapstheorie, de theorie van de geslachtsverhoudingen, bedrog en de natuurlijke selectie van sekseverschillen.
Richard Dawkins’ uiteenzetting van de evolutie van onze genen is geïllustreerd met tal van voorbeelden.
In De zelfzuchtige genen biedt hij ons een oorspronkelijke kijk op onszelf en onze beschaving.

 

Van Samuel Butler stamt de boutade dat een kip niet meer is dan de manier waarop een ei een ander ei maakt.
Dawkins maakte ze wat puntiger door te beweren dat een organisme niet meer is dan de manier waarop DNA meer DNA maakt.
De boutade zet een alledaagse intuïtie op haar kop: dat DNA de informatie is die een lichaam nodig heeft om een nieuw lichaam te maken.
De omkering leert ons dat het organisme slechts het middel is - het ‘vehicle’ - dat het DNA gebruikt om nieuw DNA te maken.

De uitspraak kadert in de discussie omtrent het niveau van de selectie: soort, groep, organisme of gen.
Kiest men daarbij voor het ‘zelfzuchtige’ individu, dan krijgt men problemen met de verklaring van altruïsme: waarom zou een moeder haar eigen belang opofferen aan dat van haar kinderen – of nog krasser: waarom zou een wijfje er de voorkeur aan geven te zorgen voor de jongen van haar zus (de koningin bij mieren en bijen) in plaats van zelf eieren te leggen? Als niet het individu, maar het gen de eenheid van selectie is, krijgen we een mogelijke verklaring: de moeder zorgt in haar kind voor haar eigen genen, en dat doet ook de zus van de koningin bij mieren en bijen.

Tot zover geen enkel probleem.
Aan de biologen om de waarde van deze hypothese te testen en alle problemen op te lossen die de invoering ervan met zich brengt.
We kijken met spanning toe…

In het enthousiasme over zijn ontdekking holt Dawkins echter zijn eigen schaduw voorbi J. Voor hem zijn genen slechts één voorbeeld van een meer algemeen verschijnsel: replicatoren.
Andere voorbeelden zijn de kwartskristallen van Cairns-Smith, die ouder zijn dan DNA. En in het elfde hoofdstuk van zijn boek introduceert Dawkins de nieuwkomers in de kosmische evolutie - ‘the new replicators’: memen.
Dawkins omschrijft ze als ‘een eenheid van culturele overdracht, een eenheid van nabootsing’.
Dawkins denkt daarbij aan ‘tunes, ideas, catch-phrases, clothes, fashions, ways of making pots or of building arches’.
Net zoals genen zichzelf voortplanten in de genenpool door van lichaam naar lichaam te springen via sperma en eicellen, zo planten memen zich voort in de memenpool door van hersenen naar hersenen te springen via nabootsing.
Zo heeft de biologische evolutie in onze hersenen een nieuwe ‘oersoep’ geschapen, waarin de memen een nieuw soort memetische evolutie zullen ontketenen.

Net zoals organismen dus alleen maar voertuigen van genen zijn, zijn hersenen alleen maar voertuigen van memen.
Om het alweer in een boutade samen te vatten: een schrijver is alleen maar de manier waarop een bibliotheek een andere bibliotheek maakt.
Toegegeven, als ik mezelf hier zo voor mijn bibliotheek en achter mijn computer zie zitten, kan ik een smakelijke lach niet onderdrukken.

Dat belet niet dat de gehele constructie een miskleun is.
Dat blijkt al dadelijk als we ‘ideeën’ vervangen door een andere afscheiding van het organisme: Dawkins geliefde spinnenwebben.
Wat belet ons om te beweren dat een spin niets anders is dan het middel waarmee een spinnenweb een ander spinnenweb maakt? We kunnen de formule nog verder invullen met honingraten en bijen, beverdammen en bevers, slakken en slakkenhuizen… En waarom zouden we ons beperken tot de producten van organismen? Ook de onderdelen ervan komen in aanmerking.
Wat zou er – zolang dat van de bibliotheek en de geleerde klopt - fout zijn aan de bewering dat een organisme alleen maar de manier is waarop een skelet een ander skelet maakt? Dit ‘mem’ zal waarschijnlijk in de geest van menig paleontoloog zijn opgedoken bij de aanschouwing van wat er van miljoenen jaren gecopuleer in de aardlagen overblijft.
Wie zei overigens alweer dat het doel van het leven de dood is? Een stap verder en we zijn via sperma en eicellen weer aanbeland bij de kip en het ei van Samuel Butler – of bij de genen van Dawkins.
Zouden genen dan toch alleen maar de manier zijn waarop een organisme een ander organisme maakt - en het organisme niet langer de manier waarop een gen een ander gen maakt?

En dan merken we plots wat er is misgelopen: door zijn eigen omkering nog eens op zijn kop te zetten, heeft Dawkins meteen de pijl van de causaliteit omgedraaiD. Skeletten zijn, net zoals spinnenwebben en ideeën, middelen die het organisme gebruikt om te overleven en zich voort te planten.
Stellen dat het organisme een middel is om zijn onderdelen of instrumenten te repliceren, komt dus neer op een omkering tussen middel en doel: de wereld op zijn kop.
Dat geldt niet voor de relatie tussen genen en organisme: organismen kunnen inderdaad worden beschreven als middelen om genen te repliceren.
Onder meer de mierennesten van E.
O.
Wilson leveren tot nader order het sluitende bewijs dat hier de alledaagse intuïtie terecht op haar kop moet gezet, niet anders dan de intuïtie van de zon die rond de aarde draait.

Deze gedachtegang zou moeten volstaan om Dawkins memen naar de prullenmand van de ideeëngeschiedenis te verwijzen.
Zeker, we zouden nog een hele boom kunnen opzetten over fouten in de analogie tussen genen en memen, evenals over de problemen die rijzen als cultuur in termen van ‘memen’ wordt begrepen.
Maar vermits de wortels van onze boom al niet pakken, kunnen we ons deze moeite grif besparen.
Ons desbetreffende kruit verschieten we elders op deze website (… ).
Merken we wel op dat er een probleem is met de status van de hersenen: enerzijds beschrijft Dawkins ze als ‘vehicle’, anderzijds als de ‘oersoep’ waarin de nieuwe replicatoren beginnen te gedijen.
Zijn ze ‘vehicle’, dan gebruiken zowel de genen als de memen hetzelfde voertuig.
Zijn ze oersoep, hoe moeten we ons het nog te evolueren voertuig voorstellen dat de ‘memetische evolutie’ weldra zal produceren? We komen daar verder op terug.

Rijst eerst de vraag wat Dawkins wel tot deze omkering van de omkering mag hebben verleid? We hielden ons wat op de vlakte als we beweerden dat hij zichzelf voorbij holde in het enthousiasme over het succes van zijn eerste omkering.
In werkelijkheid wou Dawkins zich eens en voor altijd afzetten tegen de veel gewraakte gewoonte van zijn collega’s biologen om de mens tot dier te reduceren.
Voor de gelegenheid vergetend dat de voorbeelden van leren door nabootsen steeds talrijker op de lagere takken van de boom van de evolutie blijken te groeien, schrijft Dawkins het meteen bij de aanvang van zijn hoofdstuk over memen: ‘Are there any good reasons for supposing our own species to be unique?
I believe the answer is….
yes.
’ (puntjes van ons).
Biologen en menswetenschappers, elk zijn eigen jachtterrein! Maar Dawkins kan het stropen niet laten: er moet op alle jachtterreinen worden gejaagd volgens zijn regels: ‘Cultural transmission is analogous to genetic transmission’ en dat leidt tot ‘a form of evolution’ die weldra de aloude biologische zal overnemen en overvleugelen.

Nu kan ik kan me goed voorstellen dat Dawkins ervoor terugdeinsde om het lot te ondergaan dat Wilson een jaar tevoren was beschoren bij het verschijnen van ‘Sociobiology: The New Synthesis’.
Verscholen achter zwaar geschut, had deze onverlaat het jachtterrein van de menswetenschappers voor biologen opgeëist.
Hij kreeg daarbij zowat de gehele geletterde wereld op zijn dak, om nog maar te zwijgen van oververhitte feministen die hem letterlijk de mond snoerden.
Dawkins pakt het in zijn – te oordelen naar de slordigheid van deze elders glasheldere geest: inderhaast toegevoegde? - hoofdstukje over memen diplomatischer aan: ‘I am an enthusiastic Darwinian, but I think Darwinism is too big a theory to be confined to the narrow context of the gene…
What, after all, is so special about genes? The answer is that they are replicators.
Meteen begrijpen we waarom ‘genen’ zonodig moesten gesubsumeerd onder de meer algemene categorie van ‘replicatoren’.
Het broederlijke samengaan van genetica en ‘memetica’ onder het banier van wat we (voor de gelegenheid) een ‘replicatorica’ zouden kunnen noemen: geef toe, dat is een sierlijker manoeuvre om ‘The New Synthesis’ tot stand te brengen dan het brute kannibalisme van E.
O.
Wilson.
Als we maar wat redelijk zijn en de biologen geven wat hen toekomt, mogen we weer op beide oren slapen: het EI – de biosfeer – is zoals vanouds weer een middel om een nieuwe KIP te maken, de ‘memosfeer’ (sic: in Blackmore!).
De filosoof Dennet herhaalde het manoeuvre door het evolutiemechanisme zelf tot algoritme te veralgemenen en dat vervolgens toe te passen op zowaar de gehele werkelijkheid – van oerknal tot geest.
(Zie ‘Dennet’ elders op deze website).

Maar onze kous is nog niet af.
Lichamen als ‘voertuigen’ van de genen, hersenen als ‘voertuigen’ van memen… Waar doet de term ‘vehicle’, die Dawkins gebruikt om het organisme aan te duiden, ons al de hele tijd aan denken? Juist: aan het stoffelijk lichaam als kerker waarin de eeuwige ideeën van Plato huizen.
En dat is geen toeval.
Lezen we dat merkwaardige hoofdstukje elf eens opnieuw.
Nadat Dawkins ons eerst een aantal onbenullige voorbeelden van memen heeft gegeven, zoals ‘tunes, ideas, catch-phrases, clothes, fashions, ways of making pots or of building arches’, doemt plots het GROTE MEM op uit het niets: ‘the Idea of God’ (hoofdletters van ons).
Wat verder duikt een ‘meme for celibacy’ op – wees gerust: er is geen GEN voor celibaat!
En dit mem voor celibaat wordt door priesters overgebracht op jonge knapen ’who have not yet decided what they want to do with their lives.
En over dat laatste moet wel even worden nagedacht.
Wie dacht zich voor te kunnen planten in den vleze, moet bedenken dat hij in zijn nageslacht alleen maar ondergaat: zijn kinderen hebben slechts de helft van zijn genen, zijn kleinkinderen een kwart, en zo verder tot hij helemaal in het niets verdwijnt.
De ‘memen-complexen’ van Socrates daarentegen! Die ‘are still going strong.
’ Dawkins aarzelt om te schrijven: ‘die zijn onsterfelijk’, zoals hij (ten onrechte) van de genen beweert.
En zo hebben we alles bij elkaar: God, geslachtsloze zielen, duiven en eeuwige ideeën hoog verheven boven copulerende dieren die druk doende zijn de onsterfelijkheid van hun genen te bewerkstelligen.
Is dan niet meteen de vraag beantwoord wat dan wel de ‘voertuigen’ mogen wezen die de memetische evolutie zal voortbrengen? Als de genen zich lichamen als voertuigen scheppen, zouden memen zich dan geen zielen als voertuig wensen? Pas in deze constructie is de analogie van Dawkins doorgedacht.
Ditmaal zoals het zou horen: zonder omkering van de pijl van de causaliteit! Wij die dachten rond te ploeteren in de genenpool, liggen plots tussen jonge knapen aan op ‘Het gastmaal’ van Plato om er te aanhoren hoe Diotima ons leert doorheen de lichamen zielen lief te hebben.
Van genen tot memen.
Of: hoe Darwin Plato baart.
Waarlijk, als dat geen Nieuwe Synthese is! Jammer dat Nietzsche dit niet meer mag meemaken: hij zou er – tussen twee vlagen van koppijn door - gewis een giftig aforisme over hebben gebrouwen.

Alleen jammer dat in de dialectische beweging erheen Darwin werd ‘aufgehoben’ –opgeheven en opgegeven.
In ‘The Descent of Man’ laat Darwin er geen twijfel over bestaan hoe hij de mens in de evolutie wilde inpassen.
Heette het overigens in diens book M niet: ‘Plato says that our ideas arise from the preexistence of the soul….
– read monkeys for preexistence.
’?
Met permissie: dat klinkt beter!

De memen doen het intussen niet slecht.
Dawkins en Dennet doen er niet druk meer over – hebben ze onraad geroken? Maar de kip uit Oxford heeft intussen een ei gelegd in Bristol, alwaar het wordt uitgebroed door Susan Blackmore.
En op een geëigende memenwebsite zijn de nieuwe replicatoren druk doende met het inluiden van het nieuwe tijdperk in de kosmologische evolutie ;

De filosofie twittercanon      Heuts Leon      Filosofie

Het vluchtigste gecombineerd met het diepzinnigste, het nieuwe met het oude.
Dat had Leon Heuts voor ogen toen hij zich voornam, beginnende bij Plato, de kern van het denken van de grootste filosofen te vatten in de 140 tekens van één enkele tweet.
Heuts' filosofisch twitteren werd algauw opgepakt in de mediA. Samen met Herman de Regt deed hij zijn canon ook op de achterpagina van NRC Handelsblad verschijnen.
Hier werd een kleine uitbreiding tot maximaal 200 woorden per tweet toegestaan, vooral om uit te leggen waarom de filosoof nog altijd actueel is.
In samenwerking met Veen Magazines brengt Uitgeverij Boom deze en nieuwe tweets nu samen in een boek.
De filosofie twittercanon biedt een overzicht van het experiment en daagt uit om mee te doen - ook online.
In De filosofie twittercanon worden denkers uitgebeend tot de essentie, zodat dit boek de snelste inleiding tot de filosofie is die ooit is geschreven.
Maar bovenal zoekt het de grenzen op van zowel twitter als filosofie; sommigen zien het daarom als een verkwanseling van de filosofie, hoewel het ook is getypeerd als een vorm van haiku.
Over de auteur(s): Herman de Regt is filosoof aan Tilburg University.
Hij werkte aan de University of Cambridge (UK) en aan Princeton University (VS).
Met Hans Dooremalen schreef hij het populaire Wat een onzin!, over wetenschap en het paranormale, en met Maurice Schouten Stof tot denken over het probleem van bewustzijn.
Leon Heuts is journalist, filosoof en redacteur van Filosofie Magazine.

Twitteraars opgelet: Leon Heuts, wetenschapsredacteur bij het communicatiebureau van Tilburg University, is bezig met een heuse twittercanon van de filosofie.

 

De redacteur, die tevens schrijft voor Filosofie Magazine, besloot het nieuwe medium op te pakken om zijn followers wegwijs te maken in de filosofie.
In 140 tekens legt hij de essentie van de grote filosofen uit.

 

“Ik kwam op het idee omdat ik wilde experimenteren met sociale mediA. Ik was geïnspireerd geraakt door de laatste voordracht van Joris Luyendijk als Leonardo-hoogleraar, die nieuwe journalistiek ziet als ‘het vertellen van een verhaal’ waar je als lezer al dan niet aan kan deelnemen.
Ik bekijk of Twitter daartoe geschikt is.

 

Heuts beklemtoont dat zijn project niet meer dan een gimmick is.
“Want het kan uiteraard helemaal niet, een filosoof in één tweet samenvatten.
Het is per definitie onmogelijk; Twitter is eigenlijk volkomen ongeschikt voor filosofie.
Maar juist daarom is het heel aardig om te kijken hoe ver je kunt gaan, en om te zien of het lukt enig gewicht aan een tweet te geven.
” Het is dus een gimmick met een serieuze ondertoon.

 

Overigens lijkt Heuts inmiddels steeds meer woorden nodig te hebben.
Moesten Plato en Aristoteles het met 1 tweet doen, momenteel krijgt John Locke alweer 8 tweets toebedeelD. Heuts: “Gaandeweg groeide inderdaad de behoefte om soms iets meer over een filosoof te zeggen.
Maar de basis blijft: een filosoof in één tweet.
De eerste tweet is de belangrijkste.
Die plaats ik ook op mijn weblog van Filosofie Magazine.
” ;

De verlichting vandaag      Abicht Ludo      Filosofie

De principes van de Verlichting staan ter discussie.
Dat blijkt niet alleen uit de opmars van zorgwekkende vormen van irrationalisme, religieus fundamentalisme, etnisch nationalisme en wild kapitalisme, maar ook uit de kritiek van een intellectuele stroming die de Verlichting in een kwaad daglicht wil stellen.
Een toonaangevende stem daarin is die van de Britse hoogleraar John Gray die met een beschuldigende vinger wijst naar de Verlichting als oorzaak van de grote tragedies van de vorige eeuw, het communisme en het nationaal-socialisme.
Volgens de Joods-Britse historicus Jonathan Israel, auteur van Radicale Verlichting, is dit te gek voor woorden.
Het autoritarisme van deze beide ideologieën stond immers haaks op alles waar de Verlichtingswaarden voor staan.
De Verlichting verwachtte veel van de wetenschap maar haar essentiële idealen waren de tolerantie, de persoonlijke vrijheid en gelijkheiD. En dat waren nu juist zaken die zowel communisten als nazi’s verachtten.
Weliswaar gebruikten ze ‘moderne’ middelen maar dat heeft niets te maken met de moderniteit als uitvloeisel van de Verlichting.
Wetenschap op zich is niet goed of slecht, belangrijker is wat we er als mensen mee doen.
Over de geschiedenis en het actuele belang van de Verlichting schreef de Vlaamse filosoof en publicist Ludo Abicht het boek De Verlichting vandaag.

Abicht geeft eerst een overzicht van de inspiratoren van de Verlichting.
Hij verwijst naar René Descartes, Spinoza, John Locke en Pierre Bayle.
Die laatste was ervan overtuigd dat geloof en wetenschappelijke kennis onverenigbaar waren.
‘De kritiek op de godsdienst stond centraal in de Verlichting’, schrijft de auteur, en de moraal moest onafhankelijk bestaan van godsdienst.
Maar al snel doken tegengestelde meningen op over hoe dit moest gerealiseerd worden en welke maatschappijvorm daartoe het best geschiktst was.
Abicht verwijst naar Rousseau die met zijn concept van het sociaal contract en de primauteit van de algemene wil op de wil van het individu, duidelijk een andere weg insloeg dan Verlichtingsdenkers die de vrijheid van de mens centraal stelden.
Volgens Bertrand Russell lag de idee van Rousseau’s algemene wil aan de basis van de totalitaire regimes in de twintigste eeuw.
Merkwaardig genoeg besteedt Abicht weinig aandacht aan diegenen die het individu centraal plaatsten, zoals Immanuel Kant die met zijn ‘Sapere Aude’ wees op de unieke rechten en plichten van elk individu.

Kritiek op de Verlichting kwam er volgens Abicht van twee kanten.
In de eerste plaats van conservatieven die vasthielden aan tradities en elke kritiek beschouwden als een ondermijning van het gezag van de godsdienst.
Een eminente vertegenwoordiger was graaf Joseph-Marie de Maistre die de Verlichting verantwoordelijk stelde ‘voor het verval van religieuze en morele waarden’.
In die zin verzette de katholieke overheid zich bijna twee eeuwen lang tegen de moderniteit.
Tot vandaag plaatsen religies hun dogma’s en ‘absolute waarheden’ tegenover de moderniteit met haar intrinsieke twijfel en onzekerheiD. Kritiek op de Verlichting kwam ook van links.
In navolging van Rousseau kreeg het principe van de gelijkheid overhand op de vrijheiD. Marx beschouwde de mens in de eerste plaats als een sociaal wezen en socialisten geloofden in de maakbaarheid van de mens en de samenleving.
Het zou leiden tot gruwelijke vormen van onderdrukking waarin de mens, in weerwil van de categorische imperatief van Kant, niet langer beschouwd werd als een doel, maar als een middel.
‘Mensen zijn als mest op de velden van toekomst’, verklaarde Trotski, waarmee hij het individu degradeerde tot een ding ten bate van een (alsnog utopische) ideale samenleving.

Vandaag zijn de verworvenheden van de Verlichting nog geen gemeengoed, zo stelt Abicht terecht vast.
Niet alleen religieuze fanatici zijn daar de oorzaak van, ook het cultuurrelativisme en het monoculturalisme spelen een nefaste rol.
Het zijn maar enkelingen die opkomen voor een kosmopolitisch humanisme, een universeel seculiere moraal met liberale grondrechten die door eenieder aanvaard zouden moeten worden, zodat mensen met uiteenlopende politieke en religieuze opvattingen harmonieus kunnen samenleven.
De waarden van de Verlichting blijven universeel geldig, en hebben bijgevolg niets te maken met een vorm van eurocentrisme zoals sommigen beweren.
Wie opkomt voor het recht op zelfbeschikking van elk individu laat zich niet opsluiten in een geografische of geestelijke beperking.
De vrijheid van elke mens om zelf zijn of haar levensplan in te vullen, is universeel en strookt met het Verlichtingsideaal.
In die zin moeten we alle vormen van onrecht en ongelijke behandeling van mensen wereldwijd blijven bekampen, ook al zouden die al eeuwen deel uitmaken van culturele of religieuze tradities of gewoontes.
De rechten van het individu belangrijker zijn dan groepsrechten.

De Verlichtingswaarden staan niet ten dienste van groepen, traditie of geloof, maar van de vrijheid en de plicht van elke mens.
Totalitaire regimes gingen daar tegenin.
Abicht verwijst naar invoering van de Sippenhaftung door de nazi’s, een systeem waarbij familieleden werden bestraft (iets wat ook onder Stalin gebeurde met de vrouwen van vermeende ‘volksverraders’).
Die praktijk bestaat ook vandaag nog in orthodoxe gesloten gemeenschappen waar vaders of broers hun dochter of zuster vermoorden omdat ze ‘de eer van de familie’ zouden hebben geschonden.
Of de monsterlijke houding van religieuze fanatici tegenover mensen die uit hun geloof willen stappen, een homoseksuele relatie aangaan of genitaal verminkt worden.
Zo is elke vorm van cultuurrelativisme verwerpelijk en moeten we opkomen tot een vorm van kosmopolitisme, waarbij elke mens het recht heeft om zich te onttrekken aan de bestaande tradities en gewoontes.
Ludo Abicht besluit met een pleidooi voor een actief pluralisme.
Dat is een bizarre conclusie die een al te zwak antwoord biedt op bestaande misstanden die ingaan tegen de Verlichtingswaarden.
Want zo blijven veel mensen die zich willen onttrekken aan onderdrukkende gebruiken en tradities, over aan hun miserabel lot.
Actief pluralisme is een mistig containerbegrip dat voorbijgaat aan de essentie van het probleem.
In feite moet de Verlichting verder de weg op die Kant zo goed had aangegeven maar die door anderen werd genegeerd: de mogelijkheid voor elke mens om zelf iets van zijn of haar leven te maken.

De Verlichting staat onder druk, daarom is het aangewezen om weer de cruciale doelstelling ervan uit te leggen.
Dat doet Abicht onvoldoende.
Het gaat niet zozeer om een strijd tegen een godsdienst als leidraad voor ons leven, maar om de bescherming en bevordering van de unieke rechten en plichten van elk individu.
De ware kern van de Verlichting is het individualisme.
Tegen religieuze dogma’s en tegen collectivistische oplossingen zoals het communisme en het fascisme.
Natuurlijk kunnen collectieve acties ten goede komen van grote groepen mensen, zoals de sociale bescherming en menswaardige arbeidsvoorwaarden die dank zij vakbonden werden afgedwongen.
Maar vaak hebben ze ook geleid tot verdrukking en conformisme.
De mens, en alleen de mens staat centraal.
In die zin is een sociaal en humaan liberalisme de enige optie voor wie gelooft in de waarden van de Verlichting.

Recensie door Dirk Verhofstadt

De Verlichting vandaag

door Walter Lotens

Ludo Abicht, De Verlichting vandaag, Houtekiet Antwerpen/Amsterdam, 2007, 199 blz.

ISBN 978-90-5240-927-6

De Europese Verlichtingsideeën (1650-1800) liggen onder vuur.
Zowel ter linker als ter rechterzijde.
Extreemrechtse kringen mobiliseren op grond van een krampachtig etnisch nationalisme of/en religieus integrisme en fundamentalisme, maar ook vanuit extreem progressieve hoek worden de grote waarden van de Verlichting dan weer aangevallen door de zogenaamde cultuurrelativisten die elke confrontatie met andere culturen als onzinnig beschouwen.
De spanning tussen het universalistische denken van de verlichting en het particularisme van Het Eigen Geloof en Cultuur (Blijf eraf!) is groter dan ooit.

Het is daarom verheugend dat er de laatste tijd, ook in het Nederlands taalgebied, heel wat publicaties verschijnen die zich buigen over de soms wel vergiftigde erfenis van de Verlichting.
Een opmerkelijk boek ter zake is zeker Een veelzijdige verstandhouding – Religie en Verlichting Nederland 1650-1850, samengesteld door Ernestine van der Wall en Leo Wessels (red) dat verscheen naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het Leidse Centrum voor de Studie van Religie en Verlichting.
De Verlichting Vandaag van Ludo Abicht, dat vrijwel gelijktijdig met De strepen van de zebra van Rik Pinxten verschijnt, is er ook één uit die reeks van kritische Verlichtingspublicaties.

Zoals ook Pinxten pleit de filosoof en publicist Abicht voor een kritische voortzetting én vernieuwing van de centrale ideeën van de Verlichting.
Abicht draagt zijn boek op aan ‘de nieuwe generatie’ die voor hem in de privésfeer concreet Edina, Ella, Amaryllis en Lucie heten.
Voor hen is de mei ’68-vraag ; ;Is het persoonlijke politiek of het politieke persoonlijk? ; ; allicht weinigzeggenD. Dit dilemma van ongeveer veertig jaar geleden verwoordt de pre-mei 68’er Abicht (°1936) als volgt: ; ;Moesten we er eerst voor zorgen de mensen individueel te bevrijden en hun kansen op persoonlijke ontplooiing te vergroten, zodat ze vanzelf de behoefte aan meer democratische structuren zouden voelen, of moesten we al onze energie wijden aan de revolutionaire verandering van de maatschappij, waarna de rest zou volgen? ; ; (p.
13) We weten nu, zegt Abicht, dat deze tweedeling een verkeerde voorstelling van zaken is: veel revoluties hebben weinig tot de bevrijding van de meeste mensen bijgedragen en hebben vaak nieuwe vormen van onderdrukking geïntroduceerD. En ook de strategie van de persoonlijke ontplooiing verzandde in een consumptieve welnesscultuur die moeiteloos kan samengaan met onrechtvaardigheid en ongelijkheid in de werelD.

Moeten we dan met de vinger wijzen naar de Verlichting die ook aan de basis lag van een belangrijk stuk van het mei ’68-gedachtegoed? Ja en nee, zegt Abicht.
; ;Het universalisme van de oorspronkelijke Verlichting om samen een nieuwe wereld van Rede, Redelijkheid en Rechtvaardigheid op te bouwen was optimistisch en te weinig genuanceerD. ; (p.
16) Maar toch weigert hij het kind met het badwater weg te gooien.

Radicaal en gematigd

; ;De Verlichting vandaag ; ; bestaat uit drie grote delen.
In ; ;De Verlichting ; ; worden de oorsprong, de ontwikkeling en een aantal wezenlijke aspecten van de Verlichting voorgestelD. In dit deel klinkt vooral de stem door van de docent geschiedenis van de filosofie die met zevenmijlslaarzen door de ongeveer 150 jaar van het Verlichtingsdenken loopt en daarin een onderscheid maakt tussen de zogenaamde radicale aanhangers van de Verlichting (waaronder van Nederlandse huize vooral Baruch Spinoza en in mindere mate Adriaan en Johannes Koerbagh, Hendrik Smeets en Balthasar Bekker) en hun gematigde vaak meer bekende tegenstanders (Hume, Voltaire, Rousseau, Montesquieu, Lessing en Kant), die de meerderheid uitmaakten.
Volgens Abicht die zich voor deze indeling vooral baseert op het werk van de Amerikaanse Princeton specialist op het gebied van de Verlichting Jonathan Israël wilden de verlichtingsdenkers, ook de meest gematigden en gezaggetrouwen onder hen, de wereld niet alleen beschrijven en verklaren, maar ook ten goede veranderen.

Kritiek

In deel twee verlaat Abicht het historische spoor en buigt hij zich over de dubbele kritiek die toen en later op de Verlichting werd gegeven: zowel van conservatieve denkers en machthebbers als van progressieve critici.
Hij verwijst onder meer naar het militante protestantse fundamentalisme, dat vooral in Noord-Amerika de nog steeds actuele strijd tegen de Verlichting domineert.
Deze tegenstanders van het emancipatorisch gedachtegoed zijn volgens Abicht vaak hoog opgeleid en kennen de argumenten van hun vijanden goeD. ; ;Denken we maar aan de bijzondere handige manier waarop de nieuwe voorstanders van het creationisme erin slagen via ogenschijnlijk streng wetenschappelijke discussie over het intelligente plan (ID, Intelligent Design) alle referenties naar God, de godsdienst of zelf de bijbel uit hun betoog te houden.
; (p.
73).
Zoals Ook Rik Pinxten breekt hij een lans voor de twijfelende mens.
; ;Tegenover de twijfel die een wezenlijk kenmerk is van elke authentieke vorm van filosofie stelen zij de zekerheid van hun geloof.
; ; (p.
73) Via Babeuf, Feuerbach, Marx en de Franfurter Schule die een linkse kritiek op de verlichting hebben geformuleerd, belandt hij dan bij Jurgen Habermas.
In tegenstelling tot de vertegenwoordigers van de Frankfurter Schule van de eerste generatie (Adorno, Horkheimer, Marcuse) geeft Habermas het onafgewerkte emancipatieproject van de Verlichting niet op.

En nu?

Het langste en meest interessante deel heet ; ;De Verlichting vandaag ; ; waar Abicht de link met nu maakt.
Het is opgedeeld in vier thema’s: waarheid, kennis en mythe; vrijheid; gelijkheid en solidariteit.
Zijn uitgangsvraag luidt: in hoever kan het actieve pluralisme het maatschappelijke project van de radicale Verlichting voortzetten? Abicht verwijst met instemming naar de Amerikaanse politicoloog Stephen Eric Bronner en naar de Franse cultuurfilosoof Tzvetan Todorov die stellen dat we alleen trouw kunnen blijven aan de ideeën van de Verlichting door haar te bekritiseren.
Zo benadrukt Abicht dat de verworvenheden van de Verlichting veeleer voor een beperkte groep opgaan, met name de blanke, hoogopgeleide, welgestelde en mannelijke minderheiD. Er is dus nog werk aan de winkel om het plaatje breder, en minder Westers, open te trekken.
Een plaatje dat bovendien al te antropocentrisch is ingekleurd: de mens is de maat van alle dingen en de niet-menselijke natuur staat in dienst van de mens.
Dat ideaal is lang achterhaald en in de plaats ervan moet een ecocentrisch bewustzijn groeien, waar onder andere Jaap Kruithof ook al veel eerder op gewezen heeft.
Abicht is voorstander van een Handvest van de Aarde dat de volgende rubrieken bevat: respect en zorg voor alle levensvormen, ecologische integriteit, sociale en economische rechtvaardigheid, democratie, geweldloosheid en vrede.
Abicht weigert ook, in het voetspoor van de radicale denkers, de Verlichting als een exclusieve ‘vondst’ van de westerse beschaving te beschouwen.
In Mo van november 2007 schrijft hij dat de Verlichting van en voor iedereen is.
; ;Niet alleen waren de inderdaad Europese én burgerlijke ideeën van de Verlichting uitdrukkelijk geïnspireerd door niet-westerse culturen, onder meer door de bijdragen van de filosofen en wetenschappers van de middeleeuwse islam en van de grote religieuze vernieuwers en wijzen uit Oost-Azië die tegen de feodale bekrompenheid van het dogmatische christendom en het adellijke absolutisme uitgespeeld werden, maar ze waren in hun streven naar een betere wereld ook universeel georiënteerD.

Solidariteit

Veel aandacht besteedt Abicht aan solidariteit of broederlijkheid, de derde pijler van de Franse revolutie.
Wie het Verlichtingsproject wil voortzetten, kan niet zich niet beperken tot één of meerdere aspecten ervan (vooral gelijkheid of vooral vrijheid) want dat is altijd in het nadeel van de meerderheid van de mensen, van het milieu en meestal van de komende generaties.
Zoals de Franse filosoof Jaques Attali het zegt: ; ;De broederlijkheid maakt de vrijheid verenigbaar met de gelijkheid, de vrijheid maakt de gelijkheid verenigbaar met de broederlijkheiD. De gelijkheid maakt de broederlijkheid verenigbaar met de vrijheiD. ; (p.
156) Zonder gelijkwaardigheid wordt de broederlijkheid immers gereduceerd tot liefdadigheid en kan de vrijheid ontaarden.

Wederzijdsheid

Abicht meent dat ‘broederlijkheid’ een dergelijk hoog gegrepen ideaal blijkt dat het raadzamer is zich op ‘solidariteit’ onder de mensen te focussen.
In dat verband vermeldt hij de gouden regel van de wederzijdsheid ( ; ;Behandel de anderen zoals je zelf door de anderen behandeld wenst te worden ; ;).
In tegenstelling tot de godsdienstige of seculiere liefdadigheid, die in de meeste gevallen van één kant kwam, bijvoorbeeld van de rijke naar de arme of van de gezonde naar de zieke, verwijst solidariteit altijd naar een of andere vorm van wederzijdsheiD. In de geest van de Verlichting is de solidariteit universeel en dus grensoverschrijdenD. Deze wereldwijde solidariteit moet tevens worden aangevuld door de solidariteit met de komende generaties.
En ook met de vorige generaties.
Abicht: ; ;Een band met de vorige generaties leidt als vanzelf naar de verantwoording tegenover onze tijdgenoten en nazaten.
; (p.
183)

Een grensoverschrijdende mentaliteit en samenwerking zijn volgens Abicht aanwezig in het internationalisme en kosmopolitisme.
Dit laatste begrip is al zeer ouD. ; ;Voor de stoïcijnse filosofen was een kosmopoliet een bewoners van de ideale wereldstaat Kosmopolis, waarvan in principe alle redelijke mensen burger moesten worden.
De naam komt terug bij Augustinus voor de burger van de universele Staat Gods, bij Dante en vooral bij Kant, die zijn droom van de eeuwige vrede op dit kosmopolitische bewustzijn bouwde.
; (p.
174) ?

Actief pluralisme

Abicht eindigt zijn boek met een pleidooi voor een actief pluralisme dat voor hem de enige legitieme, want consequente, erfgenaam van de radicale Verlichting is.
Volgens hem is het mogelijk een open samenleving te realiseren waarin mensen niet alleen het recht hebben volgens hun eigen religieuze en culturele overtuiging te leven, maar zich tegelijkertijd intens, dat wil zeggen inter-actief, voor de overtuigingen en motiveringen van hun medeburgers te interesseren.
Dat betekent dat het niet meer voldoende is de verschilpunten tussen de culturen vast te stellen en vriendelijk en vredevol te institutionaliseren.
Hij benadrukt dat we verplicht worden onze eigen overtuigingen in vraag te stellen en eventueel aan te passen.
Voor Abicht is een actief pluralistische maatschappij alleen mogelijk als alle partners bereid zijn hun starre houding op te geven.
; ;In zo’n maatschappij kunnen bijvoorbeeld voor- en tegenstanders van euthanasie slechts samenleven wanneer ze na moeizame maar eerlijke onderhandelingen tot het wederzijdse inzicht gekomen zijn dat ze elkaars standpunt natuurlijk niet kunnen delen, maar dat hun eigen ethisch standpunt niet noodzakelijk het enig juiste is.
; (p.
193) Abicht waarschuwt in zijn slotzinnen dat het actief pluralisme dat hij verdedigt zeker geen vrijbrief is voor een libertijns laisser faire waarin zowat alles toegelaten of vergoelijkt wordt.
; ;Het is een project dat, gebaseerd op de oorspronkelijke inspiratie van alle grote levensbeschouwingen en religies, tendeert naar een samenleving waarvan de breuklijn niet langer loopt tussen gelovigen en vrijzinnigen, of tussen de aanhangers van de verschillende godsdiensten, maar tussen de humanisten en de fundamentalisten van alle levenbeschouwingen.
; (p.
194)

Met ; ;De Verlichting Vandaag ; ; voegt de ijverige publicist Ludo Abicht een zoveelste boek toe aan een stilaan indrukwekkend wordende reeks.
Een aantal ervan heb ik op mijn rekken staan.
Ze bestrijken heel diverse onderwerpen.
Opvallend is dat in vrijwel al de publicaties van Abicht niet alleen een filosoof aan het woord is maar ook iemand die vanuit zijn grote betrokkenheid de maatschappelijke discussie over hete hangijzers niet schuwt.
Ik hoop dat zijn goed onderbouwd pleidooi voor een actief pluralisme de lezers zal krijgen die dit essay zeker verdient.

De oorsprong van de moraal      Ridley Matt      Filosofie

De oorsprong van de moraal

RIDLEY, M, De oorsprong van de moraal.
(Vert.
The origins of virtue)

 

Hobbes stelde dat de mens intrinsiek zelfzuchtig is en uit op eigenbelang.
Hij kan alleen tot moreel handelen worden aangezet door beschaving en een sterk centraal gezag dat hem stuurt en regelt.
Rousseau daarentegen meende dat net de beschaving de mens zelfzuchtig maakt.
De nobele wilde is eigenlijk onze oertoestand, waarin de mens van nature goedwillig is en bereid tot samenwerking.

Deze tegenstelling reveleert meteen de kernvraag naar de oorsprong van de moraliteit: is de mens een zelfzuchtig wezen, gedreven door eigenbelang, dan wel intrinsiek sociaal en betrokken op anderen? Wetenschappelijk onderzoek naar competitie en samenwerking toont aan dat de waarheid in het midden ligt.
Mensen hebben instincten die gericht zijn op het algemeen belang, en andere die gericht zijn op eigenbelang en asociaal gedrag.

Toch leiden beide geen onafhankelijk bestaan.
De menselijke geest is gevormd door zelfzuchtige genen maar hij is gevormd om sociaal, betrouwbaar en coöperatief te zijn.
Mensen hebben sociale instincten.
Ze komen ter wereld toegerust met de aanleg om te leren hoe ze kunnen samenwerken, hoe ze betrouwbaarheid kunnen onderscheiden van bedrog, hoe ze zelf betrouwbaar kunnen zijn, hoe ze een goede reputatie kunnen opbouwen, hoe ze goederen en informatie kunnen uitwisselen en hoe ze tot arbeidsdeling kunnen komen.

Geen enkele andere soort op de evolutionaire weg heeft dit bereikt.
In dat opzicht staan we alleen.

De menselijke moraliteit is niet eenvoudig te vergelijken met of te verklaren door de arbeidsdeling in bijen- of mierenkolonies.
Er is sprake van wederkerigheid, gevoelsmatige betrokkenheid en wederkerig vertrouwen.
Deze stellen de mens in staat om langdurige samenwerkingsengagementen aan te gaan, zoals bij het drijven van handel.
Maar dezelfde sociale gevoelens leiden ook tot tribalisme, racisme en oorlogvoering.

Ridley neemt ons mee op een boeiende ontdekkingsreis van de menselijke moraliteit.
In een levendig betoog vertelt hij een stevig gedocumenteerd verhaal van de (toenmalige) stand van zaken in het onderzoek naar samenwerking bij mensen.
Zijn conclusie is eigenlijk het instampen van een open deur: de sleutel tot moraliteit ligt in betrokkenheid en onderling vertrouwen.
De politieke consequentie is volgens hem het creëren en herwaarderen van kleine en lokale entiteiten met een hoge mate van zelfbestuur.

Kant      Kant      Filosofie

Immanuel Kant

Leven

De copernicaanse wending

De drie kritieken

Kenleer

Ethiek

Esthetica

Teleologie en filosofie van de geschiedenis

Belang van Kants filosofie

Bibliografie en literatuur

Geschiedenis

------------------------------------------------------------------------------

 

   I.
Leven

 

   Immanuel Kant leefde van 1724 tot 1804.
Hij studeerde en doceerde aan de universiteit van Koningsbergen in Oost-Pruisen, welke stad hij nooit heeft verlaten, ondanks zijn liefde voor reisverhalen en eervolle aanbiedingen van andere universiteiten.
De carrière aan de eigen universiteit verliep nogal stroef, hoewel hij al vroeg een bekend auteur was.
Na een tijd als privaatdocent afhankelijk te zijn geweest van betalende studenten werd hij in 1770 professor in de logica en metafysicA. Tot 1781 publiceert hij dan nauwelijks meer.
In dat jaar verschijnt zijn beroemde Kritik der reinen Vernunft, eerste van een reeks van uiterst belangwekkende publicaties.
In 1796 nam hij ontslag wegens gezondheidsredenen - beginnende dementie.
Kant bleef ongehuwd, naar eigen zeggen voornamelijk uit tijd- en geldgebrek, maakte iedere dag stipt op tijd een wandelingetje met zijn huisknecht - die hij op hoge leeftijd ontsloeg wegens verdenking van fraude - en at graag samen met een welbespraakt gezelschap.
Voor de verlichte koning Frederik de Grote van Pruisen had hij grote bewondering, maar in 1794 raakte hij door zijn godsdienstfilosofie in conflict met diens opvolger.
Met verve verdedigt hij het recht van geleerden om in vrijheid te mogen denken en publiceren voor vakbroeders.

 

  II.
De copernicaanse wending

 

--------------------------------------------------------------------------------

Het denken legt zijn wetten op aan de ervaring

--------------------------------------------------------------------------------

 De filosofie van Kant gaat uit van de grondgedachte dat de mens niet alleen een natuurlijk wezen is, bewogen door wetten van oorzaak en gevolg, maar tevens een redelijk wezen.
Als redelijk wezen is de mens in staat om vanuit algemene beginselen te kennen en te handelen en de werkelijkheid als een zinvol geheel te verstaan.
In Kants tijd boekt de op Newton voortbouwende natuurwetenschap grote vooruitgang qua kennis en methode.
De metafysica wordt echter gekenmerkt door aannamen waarvan de geldigheid vaak uiterst dubieus is, en een wirwar van incoherente speculaties.
Kant noemt dat een schandaal van het redelijke denken, en zoekt naar vaste uitgangspunten om er een systeem van geldige kennis op te funderen.
Hij duidt dat aan als zijn 'architectonische project', voortkomend uit het verlangen van de rede naar een sluitend geheel van kennen, waarin de eindeloze reeks van mogelijke vragen vanuit laatste principes kan worden beantwoord en tot rust kan komen.

Kant vraagt zich af waarin het succes bestaat van de natuurwetenschap, en of de metafysica met dezelfde fundamenten en bouwstenen kan worden opgebouwD. Gezien de mislukkingen van de traditionele metafysische systemen moet aan de uitwerking van een nieuw systeem een kritiek van het kenvermogen voorafgaan.
Voordat de vraag hoe metafysica mogelijk is beantwoord kan worden moet bezien worden hoe kennis van de natuur tot wetenschappelijke kennis kan worden.
Wat Kant in deze vergelijking van natuurwetenschappelijke kennis en metafysica ontdekt vergelijkt hij met de ontdekking van Copernicus.
Toen deze van de hypothese uitging dat de sterrenhemel niet ronddraait om de toeschouwer, maar dat de zon het middelpunt is van het planetenstelsel, werd het systeem van het heelal in principe eenvoudig en doorzichtig, en kon zich de moderne natuurwetenschap ontwikkelen.
Analoog ontdekte Kant dat we het systeem van onze kennis beter kunnen begrijpen wanneer we kennis niet opvatten als iets passiefs, vanuit het kenobject genormeerd, maar het kenvermogen als een actieve, wetgevende instantie leren zien.
Het denken legt zijn wetten op aan de ervaring, en niet andersom.
Door de mogelijkheden en grenzen van ons kenvermogen te begrijpen zullen we dan ook de aard van onze kennis beter kunnen bepalen en begrenzen.
Men noemt dit inzicht de 'copernicaanse wending' in Kants filosofie.
Zijn filosofie van na die wending heet kritische filosofie, omdat ze voortbouwt op fundamenten en elementen die de toets van een kritiek van het kenvermogen hebben doorstaan.

 

  III.
De drie kritieken

 

   Het menselijk kenvermogen heeft volgens Kant een zintuiglijk deel dat passief of louter ontvankelijk is, en een actief deel dat door denken en oordelen gekenmerkt is.
Zonder waarneming zijn begrippen leeg, maar zonder begrippen blijven zintuiglijke indrukken blinD. Oordelen die kennis van de werkelijkheid opleveren zijn een synthese van zinnelijke waarneming en denken (begrippen en ideeën).
De inhoud van ons kennen wordt aangeleverd vanuit het lagere, zinnelijke kenvermogen, maar inzicht, structuur en wetmatigheid worden tot stand gebracht door het hogere, het denkvermogen.
Kant onderscheidt dat hogere kenvermogen in rede (Vernunft: het vermogen tot redeneren, dat vanuit principes eenheid in onze kennis aanbrengt en op grond daarvan transcendente ideeën vormt), verstand (Verstand: het vermogen dat begrippen en regels met betrekking tot ervaringskennis vormt) en oordeelskracht (Urteilskraft: het vermogen dat de begrippen toepast).

De kritiek van de kenvermogens levert Kant in de Kritik der reinen Vernunft, waarin de constitutieve rol van het verstand voor de ervaring en het problematische karakter van de ideeën van de rede worden uiteengezet.
Het menselijk bewustzijn is behalve door kenvermogens ook gekenmerkt door een begeervermogen (de wil) en door gevoelens van lust en onlust, die allen met voorstellingen gepaard gaan.
In de Kritik der praktischen Vernunft tracht Kant aan te tonen dat uit ons morele plichtsbesef blijkt dat de rede in staat is geheel vanuit zichzelf, los van alle gevoelens van lust en onlust, aan de wil principes op te leggen die moeten worden nagekomen bij het nastreven van welke doeleinden dan ook.
De rede blijkt aldus op het gebied van het handelen wetgevend te zijn.
De idee van vrijheid, die in theoretisch opzicht slechts problematische kennis inhoudt, krijgt daardoor in de sfeer van het menselijk handelen een volstrekt zeker fundament, ook al begrijpen we niet hoe vrijheid werkt.
Op basis van het vrijheidsbegrip moeten we de mens denken als een bewoner van twee werelden: de wereld van de natuur waarin de wetten van causaliteit heersen en de wereld van de vrijheid, waarin aan het handelen morele wetten kunnen worden gestelD.

Het verstand is constitutief voor het theoretische kennen en heeft aldus een eigen gebied waarin het wetgevend is: theoretisch begrip van de ervaringswerelD. De rede is wetgevend voor het begeervermogen en heeft als eigen gebied de zedelijke werkelijkheid van recht en moraal.
Vanuit architectonisch gezichtspunt is het zinvol te vragen of ook de oordeelskracht in zijn verhouding tot het gevoel zo'n eigen gebied heeft.
Daarmee zou er een brug geslagen worden tussen de twee gebieden van natuur en vrijheiD. In de Kritik der Urteilskraft laat Kant zien dat er niet in strikte zin zo'n derde gebied is.
Gevoel en oordeelskracht bewegen zich in een veel vrijere verhouding tot elkaar.
Er is hier geen vaste bodem die het heersen van objectieve wetten mogelijk maakt, maar er gelden wel subjectieve principes en regelmatigheden die een zinvolle ordening van onze voorstellingen bewerkstelligen.
De derde kritiek heeft een zeer complexe inhouD. Vereenvoudigd uitgedrukt heeft ze tot taak vast te stellen binnen welke grenzen het redelijkerwijs zinvol is om in een objectieve zin met betrekking tot onze gevoelens en de natuur over schoonheid en doelmatigheid te spreken.
Hier worden ook de fundamenten gelegd voor een reflectie over het doel van de geschiedenis als het veld waarin natuur en vrijheid met elkaar in wisselwerking staan.

 

  IV.
Kenleer

 

--------------------------------------------------------------------------------

Absolute kennis van de natuur bereiken we nooit

--------------------------------------------------------------------------------

 De natuurwetenschappen doen uitspraken van een algemeen geldige aard op grond waarvan voorspellingen mogelijk zijn en nieuwe ontdekkingen worden gedaan.
In die uitspraken worden ervaringsgegevens volgens algemeen geldige en noodzakelijke structuren met elkaar verbonden.
Ze hebben het karakter van wetten, en zijn méér dan generaliseringen van ervaringsgegevens.
Kant noemt dergelijke uitspraken synthetische oordelen a priori.
In de kritiek van het kenvermogen is de centrale vraag op grond van welke voorwaarden synthetische a priori kennis van de natuur mogelijk is en of die voorwaarden ook kennis van het bovenzinnelijke mogelijk maken.
Het onderzoek naar die voorwaarden noemt hij transcendentaal.

De transcendentale analyse van het zinnelijke kenvermogen toont aan dat tijd en ruimte geen eigenschappen zijn van de zinnelijke indrukken die we ontvangen, maar a priori structuren of aanschouwingsvormen van het bewustzijn.
Alles wat in tijd en ruimte aan ons verschijnt wordt door het verstand spontaan gesynthetiseerd in begrippelijke structuren, die categorieën of zuivere verstandsbegrippen worden genoemD. Kant ontwerpt een tabel van categorieën op grond van de verschillende wijzen waarop in oordelen voorstellingen met elkaar verbonden kunnen worden.
Zo zijn er de categorieën van kwantiteit (eenheid, veelheid, totaliteit), kwaliteit (negatie, bevestiging, uitsluiting), relatie (substantie-accident, oorzaak-gevolg, wisselwerking) en modaliteit (mogelijk-onmogelijk, werkelijk-onwerkelijk, noodzakelijk).
Middels het oordeelsvermogen worden ervaringsgegevens onder deze categorieën gebracht.
Het denken bedient zich daarbij van transcendentale schema's, die het a priori kan vormen door de categorieën op de aanschouwingsvormen van tijd en ruimte toe te passen.
Zo krijgen we bijvoorbeeld een voorstelling van causaliteit door de voorstelling van een werkelijk iets, waarop regelmatig iets anders volgt in de tijD. Zonder zo'n schema kunnen we ons geen voorstelling maken van oorzaak en gevolg, hetgeen betekent dat we met ons verstand alleen kennis kunnen verwerven met betrekking tot wat zich in tijd of ruimte aan ons voordoet.
De zuivere voorstellingen van causaliteit, substantie en dergelijke hebben daarom alleen een transcendentale betekenis, leveren als zodanig geen kennis van een objectieve werkelijkheiD.

Het verstand kan algemene regels voor de ervaring geven, zoals 'alles wat geschiedt heeft een oorzaak'.
De rede denkt met behulp van die zuivere voorstellingen en regels.
Zij zet het verstand aan om telkens wanneer dit een oorzaak heeft gevonden, naar een eerdere oorzaak te zoeken en de reeks als nooit voltooid te beschouwen.
Zelf vormt de rede daardoor noodzakelijkerwijs een voorstelling van een allereerste oorzaak, die niet zelf veroorzaakt is en dus geen deel kan uitmaken van die reeks.
Dat is de voorstelling van een vrije oorzaak.
Die voorstelling is een louter idee, omdat we ons geen bestaande oorzaak kunnen voorstellen buiten de reeks van oorzaken in de tijD. De ideeën verwijzen naar een transcendente werkelijkheid, die we alleen als bestaand kunnen denken, maar niet als werkelijkheid kunnen kennen.
Datzelfde geldt ook voor ideeën als de ziel (het ik als een substantie en uiteindelijke drager van alle voorstellingen) en van God als de totaliteit van alle werkelijkheiD. Het denken over die ideeën leidt onvermijdelijk tot paradoxen en tegenspraken.
De verklaring en verheldering daarvan noemt Kant de transcendentale dialectiek.
De kritiek van het theoretische kenvermogen leert ons dat we met ons verstand geen inzicht kunnen verkrijgen in een bovenzinnelijke werkelijkheid en dat onze oordelen met betrekking tot de ideeën theoretisch gezien een problematisch karakter hebben: we kunnen van hen niet zeggen of ze waar of onwaar zijn.
De mogelijkheid om die oordelen te bevestigen kan niet vanuit het theoretisch kennen voortkomen.
Kant wil echter geenszins het belang van die ideeën loochenen.
Hij zegt dat zijn kritiek het verstand op zijn grenzen wijst om ruimte te maken voor het geloof.
Bovendien hebben de ideeën ook voor het kennen een regulatieve functie: zij sporen het verstand aan om steeds verder te vragen en nooit tevreden te zijn met een verklaring.
Het absolute wordt in de sfeer van het kennen van de natuur dus nooit bereikt.

 

  V.
Ethiek

 

   Kants in de Kritik der praktischen Vernunft ontwikkelde ethiek staat bekend als plichtsethiek of deontologische ethiek, omdat hij moraliteit definieert als handelen uit plicht.
Dit staat met name tegenover de idee dat moraliteit gericht zou zijn op de bevordering van het geluk.
Geluk is voor Kant een te subjectieve voorstelling om er objectief geldende plichten uit te kunnen afleiden.
Aan alles wat we als goed kunnen nastreven zitten wel negatieve kanten, en we weten helemaal niet hoe we een ideale wereld zouden kunnen realiseren.
De gewetensvolle mens erkent dat hij geneigd is tot het kwade en zich daarom niet moet laat leiden door zijn natuurlijke aandrang, gevoelens en neigingen.
Het enige onvoorwaardelijk goede in de wereld is de goede wil, die gekenmerkt wordt door zich te onderwerpen aan de categorische imperatief: het onvoorwaardelijk gebod je plicht te doen.
De categorische imperatief schrijft geen bepaalde doelen en handelingen voor, maar gebiedt, dat je de principes die je in je handelen volgt (de maximen van je handelen) toetst op de vraag of ze als een algemene wet gedacht kunnen worden.
De mens kan en moet handelen volgens algemene wetten die hun oorsprong vinden in zijn eigen rede.
Handelen uit plicht, of in overeenstemming met de categorische imperatief, is daarom een vorm van autonomie of zelfwetgeving.

Morele autonomie is voor Kant het ware begrip van vrijheiD. De moreel handelende mens gehoorzaamt aan de wetten van de rede en niet aan die van de natuur.
De morele persoon heeft een dubbele voorstelling van zichzelf: als redelijk wezen (homo noumenon) gebiedt hij zichzelf als psychofysisch wezen (homo phaenomenon, de mens gezien als element van een natuurlijke wereld), en oordeelt hij over zichzelf.
De onderwerping van de natuurlijke mens aan de morele wetten kan op tweeërlei wijzen geschieden, door uitwendige dwang en door innerlijke disciplinering, dat wil zeggen zijn eigen wil.
De eerste vorm is kenmerkend voor het recht, dat daarom ook alleen maar op de uitwendige handelingen van mensen betrekking kan hebben.
Het recht moet zich laten leiden door de idee van uitwendige vrijheid: de gelijke vrijheid tussen mensen onderling met betrekking tot hun handelen.
Het ideaal van het recht is 'de zuivere republiek', de voorstelling van een rechtsorde waarin allen zich in vrijheid scharen onder een wet die zij gezamenlijk hebben vastgesteld, een samenleving waarin geen persoonlijke belangen, maar de wet heerst.
Juridische wetgeving moet echter geen pogingen doen om de mens bepaalde doelen voor te schrijven of hem moreel te verbeteren.
Dat soort moraliserende wetgeving leidt tot despotisme.
Zich een doel stellen kan de mens alleen voor zichzelf.
Hoe hij zich met betrekking tot zijn doeleinden (zijn eigen bestemming en het geluk van anderen) als morele persoon moet verhouden is het object van de deugdenleer.

 

  VI.
Esthetica

 

   In het eerste deel van de derde kritiek, de Kritik der Urteilskraft, geeft Kant een analyse van menselijke gevoelens en oordelen betreffende schoonheid ('smaak') en het verhevene (het sublieme).
Het smaakoordeel typeert hij als belangeloos en schoonheid als een doelmatigheid zonder doel.
In dit veld werken onze gevoelens en kenvermogens als het ware in een vrij spel van krachten op elkaar in dat zich door een soort inwendige, subjectieve harmonie laat leiden.
Die harmonie kan niet van buiten af bepaald worden, want iedere inbreuk op het vrije spel door opgelegde regels maakt er een einde aan.
Die harmonie heeft het karakter van een 'gemeenschapszin' (sensus communis), die alle mensen ook op een esthetische wijze (gevoelsmatig) met elkaar verbindt.
Mensen hebben eenzelfde min of meer formele voorstelling van schoonheid, ook al ervaren ze haar met betrekking tot heel verschillende objecten.

In het gevoel van verhevenheid wordt het vrije spel van de verbeelding verbonden met voorstellingen van iets oneindig groots, of kleins of waardevols.
Het gaat hier niet in de eerste plaats om de schoonheid van de kunst, maar die van de natuur.
Het grootse van een berglandschap, maar vooral van het heelal, boezemt ontzag in.
Ook de wereld die we aanschouwen in de microscoop is ontzagwekkenD. We worden in die gevoelens geconfronteerd met de relativiteit van onze eigen natuurlijke maat, ervaren onze nietigheid maar verbinden die ook met een besef van de bovenzinnelijke waarde van onze eigen bestemming.
Zo is het gevoel van het sublieme nauw verweven met het gevoel van moreel ontzag of respect, dat zowel kan worden opgewekt, schrijft Kant, door de sterrenhemel boven mij als door de morele wet in mijzelf.
Dit gevoel van schoonheid is niet meer belangeloos, maar verbonden met een interesse van de rede zelf.
Het schone wordt hier symbool voor het morele en wekt in het licht van dat belang behalve gevoelens van ontzag ook gevoelens van lust.
De kunst kan vervolgens ook in deze complexere structuur een rol spelen door goed en kwaad te symboliseren.

 

  VII.
Teleologie en filosofie van de geschiedenis

 

--------------------------------------------------------------------------------

Er is nog hoop voor de mensheid

--------------------------------------------------------------------------------

 Het tweede deel van de derde Kritik is gewijd aan de teleologie, de kennis van doelmatigheiD. Wil en rede kunnen doeleinden stellen en kennen, en die nastreven, maar kunnen we het begrip van doelmatigheid ook buiten de sfeer van het menselijk handelen toepassen? In de natuur lijken heel veel zaken nuttig voor elkaar.
Dat is een vorm van relatieve of uitwendige doelmatigheiD. Onze kennis van de natuur geeft ons echter geen grond om te oordelen dat die zaken er zijn omwille van elkaar of om de behoeften van de mens.
Levende organismen vertonen echter een innerlijke doelmatigheiD. Wij kunnen die niet anders begrijpen dan alsof er een plan aan dat geheel ten grondslag ligt.
Naar analogie kunnen we ook de natuur in zijn geheel als een groot organisme denken.
De mens neemt als natuurlijk wezen binnen de natuur geen geprivilegieerde plaats in.
Slechts vanuit moreel opzicht kan hij als eindoel van de natuur worden beschouwD. Het is daarom redelijk dat we ons voorstellingen maken over de wijze waarop natuur en vrijheid in de geschiedenis op elkaar inwerken en hoe dit proces tot cultuur en zedelijke ontwikkeling kan leiden.

In de geschiedenis staan natuur en vrijheid in een soort dialectische spanning tot elkaar.
De individuele mens zoekt op een gemakkelijke manier zijn bevrediging, maar de natuur 'wil' als het ware iets anders en dwingt hem tot de ontwikkeling van zijn rationele vermogens.
De mens gebruikt zijn vrijheid daarbij van nature op een zelfzuchtige wijze die hem op steeds heftiger wijze in conflict brengt met zijn medemensen.
Meer beschaving leidt eerder tot heviger oorlogen dan tot morele verbetering.
Maar door die negatieve ervaring kan de mens tot het inzicht komen dat hij middels een rechtssysteem zijn eigen natuur kan leren beheersen en daarmee de weg kan vrijmaken voor een morele verbetering van de samenleving.
Kant ziet met name in de gebeurtenissen van de Franse Revolutie een teken dat de mensheid als geheel in staat is om tot besef van deze mogelijkheid tot vooruitgang via politieke regeling te komen.

 

  VIII.
Belang van Kants filosofie

 

   Kants invloed is enorm, zowel op het Duits idealisme als op de analytische filosofie, maar tevens riep zijn nogal rigide systematiek verzet op.
Hegel bijvoorbeeld beschouwt het als onmogelijk om een kritiek van het denken aan het kennen zelf vooraf te doen gaan en het denken aan nauw omschreven gebieden te binden.
Kantianen trachten in de 19de eeuw op hun beurt weer een halt toe te roepen aan 'onkritische' speculatie.
Verschillende vormen van neo-kantianisme ontwikkelden zich, sommige primair aansluitend sluiten bij de kenleer, andere (verwant met de 'waardefilosofie') bij de ethiek.
In de hedendaagse postmoderne stroming in de filosofie is er vooral veel interesse voor Kants estheticA. In brede kring vindt men dat een grondige confrontatie met Kant wezenlijk is voor iedere moderne filosofie.

De hemelpoort van cyberspace      Wertheim Margaret      Filosofie

EEN OPMERKELIJKE EN FASCINERENDE TOCHT DOOR DE GESCHIEDENIS VAN DE GEDIGITALISEERDE RUIMTE

Internet is voor iedereen toegankelijk geworden; velen surfen regelmatig door de dimensies van het Net op zoek naar iets wat zij in de werkelijke wereld niet kunnen vinden.
Cyberspace lijkt misschien een onwaarschijnlijke toegangspoort voor de ziel, maar volgens Margaret Wertheim is dit een idee dat door een groeiend aantal mensen serieus wordt genomen.
Cyberspace is steeds meer een schatkamer geworden waarin de geest zich onmetelijk kan verrijken.
Maar waar komt dat geestelijk verlangen naar gedigitaliseerde ruimte vandaan? Wertheim laat zien dat de computer een ontsnappingsluik is geworden voor het materialisme, dat veel mensen steeds onbevredigender vinden.
Cyberspace opent een gemeenschappelijj ruimte buiten de wetten van de fysica; een ruimte waar eerder geest dan stof regeert.
En dit vreemde toevluchtsoord brengt ons terug naar een bijna middeleeuwse opvatting van het dualisme.

Beginnend bij de kosmologie van Dante laat Wertheim zien hoe men

fysieke ruimte.
Met de opkomst van de moderne wetenschap werd het wereldbeeld steeds materialistischer.
Het is tegen de achtergrond van dit laatste wereldbeeld dat Wertheim, met een feilloze blik op de wetenschap, ons overtuigt van de aantrekkingskracht en het uiteindelijke falen van Cyberspace bij het bevredigen van onze geestelijke behoeften.

Margaret Wertheim, wetenschapsjournalist en commentator, publiceerde eerder De broek van Pythagoras, een overtuigende verhandeling over het verband tussen de rol van de vrouw in de natuurkunde en in de religie.

'Het is gedurfd, daagt uit, dwingt tot nadenken en is met veel verve geschreven.
' ;

De botten van Descartes      Shorto Russell      Filosofie

De botten van Descartes - Russell Shorto     

23-12-2008 

Als bewoner van de Amsterdamse Kalverstraat was René Descartes in 1635 op zijn plek.
Hij kocht verse kadavers van kalveren en ossen die daar werden geslacht voor zijn anatomisch onderzoek.

Want Descartes was niet alleen een denker, maar ook onderzoeker.
Hij hield zich bezig met optica, medische vraagstukken, wiskunde en meteoren.
Filosofie en meer praktische wetenschap gingen toen nog hand in hanD.

Zijn grootste ambitie was om het klassieke wereldbeeld, gevestigd op de ideeën van Aristoteles, om ver te werpen.
Hij introduceerde de twijfel.
Alleen de rede zou kunnen bepalen of iets waar of onwaar is.

Dat was destijds een zeer controversieel idee.
De verspreiding van zijn opvattingen in de Republiek in de zeventiende eeuw leidde tot opstootjes op de universiteiten van Utrecht en Leiden.
De leer van Descartes werd in de ban gedaan.
In Utrecht werd die formeel pas een paar jaar geleden tijdens een officiële plechtigheid werd opgeheven.

Descartes was geen atheïst.
Hij wilde juist het bestaan van God aantonen.
Maar zijn opvattingen konden wel tot atheïsme leiden, stelden zijn tegenstanders.
Het cartesisme zou niet alleen de theorie over de juiste manier van kennis verzamelen omver kegelen, maar ook de hele religieuze en maatschappelijke orde.

Teleurgesteld door de negatieve reacties in Nederland vertrok Descartes naar Zweden op uitnodiging van koningin ChristinA. Het klimaat daar werd hem al snel fataal.
Descartes werd op een klein kerkhof begraven, maar zo’n vijftien jaar na zijn dood werden zijn stoffelijke resten opgegraven.
Hij zou in Frankrijk als een van de grote zonen van het land op plechtige wijze worden bijgezet.

Daarmee begon een enorm gesol met de botten van Descartes.
Deze werden net zo behandeld als de relikwieën van middeleeuwse heiligen.
In de negentiende eeuw werd zijn opvallend kleine schedel object van wetenschappelijke strijd rond het schedelmeten.
Want hoe konden daaruit zulke grote gedachten zijn voortgekomen?

De verwikkelingen rond die botten en de schedel van Descartes vormen een van de hoofdlijnen in het boek van Russel Shorto, directeur van het John Adams Institute.
Daarnaast is het deels biografie, deels ideeën- en wetenschapsgeschiedenis.
Maar het meest is het een stellingname in de weer actuele strijd tussen geloof en rede.
Die actualiteit onderstreept hij door niet alleen in de archieven te speuren, maar ook met allerlei mensen te spreken over de huidige betekenis van Descartes.
In de Amerikaanse staat Maryland ontmoet hij een christen die de Franse filosoof nog altijd als de bron van alle ellende ziet.
De geest kan misleid worden, is zijn stelling.
Daarom is God nodig.

Daartegenover staat Ayaan Hirsi Ali, die juist een lofzang op de rede zingt.
Zij vertegenwoordigt het kamp van de ‘radicale Verlichting’.

Shorto wil tussen deze twee uitersten een verstandige middenpositie innemen.
Hij wil de rede niet ontkennen, maar wel een plekje voor de religie of andere irrationele systemen overlaten.
De rede alleen kan niet alles oplossen, houdt hij Hirsi Ali en de haren voor.
Terecht schrijft hij dat er een grens is aan de ‘redelijkheid’ van mensen.
En het compleet verwerpen van ieder ander denksysteem zoals religie is intolerant en onredelijk.
Daarmee krijgt het, zou je kunnen zeggen, de trekjes van de systemen die het verwerpt.

Maar Shorto heeft ook een meer persoonlijke opvatting over de rede, die soms doorklinkt.
De ‘rede’ is een leeg vat, die weinig zin geeft aan het leven.
Godsdienst of kunst kunnen dat wel.
Shorto lijkt meer te voelen voor de manier waarop de Amerikanen Verlichting en godsdienst combineren dan voor de hard-line seculiere houding die in Europa overheerst.

Shorto mengt in dit boek met gemak anekdote en analyse, heden en verleden, geschiedenis en journalistiek.
Hier en daar is de dosering wat onevenwichtig.
De wederwaardigheden van de botten wordt erg uitgebreid weergegeven en de filosofische uiteenzettingen zijn soms wat kort door de bocht.
Maar hij heeft een aantrekkelijk boek geschreven over een ingewikkeld en nog steeds controversieel onderwerp.

 

 

Portret van (vermoedelijk) René Descartes, omstreeks 1649, schilderij door Frans Hals.
Afbeelding Louvre, ParijsDe ultieme historische sensatie schijnt toch wel de directe confrontatie met het gezicht of liever nog de hele gestalte van een historische held te zijn.
Madame Tussaud is niet alleen een permanent succes omdat we er George Clooney, Ronaldino en Mandela kunnen ontmoeten, maar ook Vincent van Gogh, Einstein en koningin WilhelminA. Een goed gelijkend portret is ook mooi en de opgedoken schedel van een vereerde held is altijd nieuws: die van Egyptische farao’s, Philippus van Macedonië, het meisje van Yde, Rembrandt, Bach, Goethe en Schiller hebben de afgelopen jaren de voorpagina’s gehaalD. Zeker als een knappe forensisch specialist er een levensechte kop van heeft weten te boetseren.

Ook het hoofd van een van de grootste denkers van de vroegmoderne tijd René Descartes (1596-1650) is gereconstrueerD. Zelfs tweemaal: in 1913 en in 1999 en wel op basis van zijn veronderstelde schedel en enkele portretten.
De resultaten zijn opvallend overeenkomstig.
Dit en nog veel meer valt te lezen in het nieuwe boek van Russell Shorto waarvan deze week de Nederlandse vertaling is verschenen.
De Amerikaan Shorto studeerde filosofie en is tegenwoordig directeur van het John Adams Institute in Amsterdam.
Hij schreef eerder The Island at the Center of the World, een bestseller over de ontstaansgeschiedenis van New York, toen dat nog Nieuw Amsterdam heette.
Hij ontpopte zich daar als een vaardig schrijvende historicus en dat is hij in dit boek ook, al komt hier veel meer zijn filosofische achtergrondkennis naar voren.

De botten van Descartes is een boek met twee hoofdthema’s: de lotgevallen van de beenderen van de filosoof Descartes en diens invloed op het westerse denken.
De titel verwijst naar de speurtocht langs begraafplaatsen, kerken, wetenschappelijke instituten en archieven, een onderwerp dat al in 2000 opdook in Malcolm Bradbury’s komische ideeënroman To the Hermitage.
Maar eigenlijk gaat het boek eerder over het thema van de ondertitel: het westerse denken na Descartes.
Shorto heeft geprobeerd die twee lijnen – je zou kunnen zeggen lichaam en geest van Descartes – te verbinden.
Dat doet hij met enthousiasme en met een kennis van zaken die nergens te veel van het goede wordt.

Descartes stierf in 1650 in Stockholm waar hij enkele jaren  Christina van Zweden had gediend als hoffilosoof.
Daarvoor had hij twintig jaar in Nederland gewoonD. Na zijn dood werd hij op een kerkhof buiten de stad begraven, waarbij een bewonderaar een vingerkootje ontvreemdde, het begin van een langzame desintegratie.
Zestien jaar later besloot een comité van Franse geleerden de stoffelijke resten naar Parijs over te brengen.
Descartes werd opgegraven, verpakt in een kistje en via Kopenhagen per diplomatieke post naar Parijs gesmokkelD. Daar kreeg hij met veel eerbetoon een plaats in de Sainte Geneviève.
Die rust duurde ruim een eeuw.
Tijdens de Franse Revolutie werd alles wat in die kerk lag en hing aan het Ancien Régime herinnerde kort en klein geslagen.
Gelukkig had de oudheidkundige Alexandre Lenoir toestemming gekregen om de mooiste kunstschatten uit de Franse kerken te conserveren.
Zo lukte hem ook de beenderen van Descartes te redden.
Hij bracht ze over naar een opslagplaats, waarna ze een plaats kregen in het door Lenoir opgerichte Museum van Franse Monumenten.
In 1819 was het revolutionaire tij gekeerd en werd het zaakje overgebracht naar de kerk van  St-Germain- des-Prés.
Daar rusten ze sindsdien.

Tijdens al dat gesol was wel duidelijk geworden dat het skelet bij lange na niet compleet was; in ieder geval ontbrak de schedel.
Min of meer toevallig dook die in het midden van de 19de eeuw in Zweden op.
Voor een luttel bedrag werd hij opgekocht en tegenwoordig bevindt hij zich in het Parijse Musée de l’Homme.

Zo beschouwd is dit een aardig verhaal, een macabere speurtocht naar een seculier relikwie.
Maar in Shorto’s boek is deze speurtocht slechts de kern, de ruggegraat, zoals hij zelf aan het eind van het boek schrijft.
Om deze speurtocht weeft hij de ontwikkeling van het westerse denken, althans voor zover die over de spanning tussen rede en geloof gaat.
De stoffelijke resten zijn een metafoor.

Voor Shorto is Descartes een held, de grondlegger van het modernisme.
Hij vindt hem niet onverdeeld sympathiek, maar bewondert zijn denkkracht, zijn radicale twijfel, zijn programma om bij het denken bij niets te beginnen en alleen door logisch te redeneren verder te gaan, zijn aanval op het aristotelische denken en zijn theorie dat lichaam en geest twee gescheiden werelden vertegenwoordigen.

Hij voert de lezer door de empirische revolutie van de 17de eeuw, door de Verlichting, naar het positivisme en uiteindelijk naar de liberale, democratische verworvenheden van het Westen waarmee wij leven.
We lezen over artsen en wiskundigen, over anatomen en astronomen en over kunsthistorici en filosofen.
Hij maakt duidelijk hoe Descartes’ denkbeelden na de publicatie van zijn Discours de la méthode in 1637 in Leiden veld won, en ook waarom dit zo’n sterke weerstand opriep bij de kerk en bij de wereldlijke overheiD. De idee van de scheiding tussen lichaam en ziel, bijvoorbeeld, zette het hele idee van de transsubstantiatie op losse schroeven.

De beste stukken van het boek zijn die waar Shorto de stand van de wetenschap direct weet te verbinden aan de queeste naar die botten.
Dat lukt vooral voor de 17de en de 19de eeuw.
Het onderzoek richt zich in die laatste eeuw vooral op de opgedoken schedel, of liever gezegd op de verschillende schedels, waarvan het exemplaar in het Musée de l’Homme – beschreven met teksten – de echte zou zijn.
Zo komen we terecht in de fascinerende wereld van fysiognomen, frenologen en cranologen.
Zij waren geobsedeerd door de vraag of de herseninhoud of het hersengewicht een indicatie is voor intelligentie.
Dit liep weer uit op de reconstructie van Descartes’ hoofd in 1913.
Een Japanner kwam in 1999 tot een verwant gezicht.

Opvallend genoeg wordt de vraag of botten en schedel van dezelfde persoon afkomstig zijn niet beantwoorD. Door middel van DNA-onderzoek moet dat toch kunnen worden vastgestelD. Uit een voetnoot blijkt dat er in 2005 wel pogingen zijn ondernomen maar dat de autoriteiten er te veel praktische problemen in zagen.
Nu blijven we twijfelen: we weten niet helemaal zeker of Frans Hals’ portret in het Louvre Descartes voorstelt en bovendien niet of beenderen en schedel van dezelfde persoon zijn.
Maar Shorto maakt van de nood een deugd door te poneren dat we eigenlijk nooit absolute zekerheid kunnen krijgen en dat wat overblijft een gezonde twijfel is.
En dat doet niets af aan het belang van de rede.

Shorto heeft de speurtocht naar Descartes’ stoffelijke resten als een kapstok gebruikt en dat heeft een mooi boek opgeleverD. Enkele ondergeschikte foutjes hadden vermeden kunnen worden.
Newton is niet een generatie ouder, maar jonger, in de Kalverstraat wemelde het niet van de slagerijen en de woonplaats van Immanuel Kant, Koningsbergen, was geen dorpje maar een staD. Als er een hoofdbezwaar kan worden aangevoerd dan is het een compositorische weeffout.
Dat komt doordat de botten in het boek bladzijdenlang  uit zicht verdwijnen.
En dát komt weer doordat er lange periodes niets met Descartes’ gebeente is gebeurd, met name tussen 1666 en 1792.
Shorto moest die periode toch opvullen met de wetenschappelijke ontwikkelingen.
Daardoor lijdt het boek aan een zekere onevenwichtigheiD.

Er lopen nog twee thema’s door het boek: Shorto’s eigen speurtocht en zijn ideeën over de actualiteit van Descartes.
Die speurtochtelementen zijn niet het sterkste.
Shorto is beter in het uitleggen van de onderscheiden filosofische stromingen dan in het beschrijven van concrete plaatsen en van personen die hij tijdens zijn zoektocht heeft ontmoet.

De actualiteit van Descartes komt aan het eind nog eens pregnant naar voren in een persoonlijk getinte epiloog, waarin Shorto het conflict tussen gelovigen en Verlichtingsfundamentalisten opvoert: Shorto is voor een gematigde middenweg en relativeert het absolute oppergezag van de rede en het universele vermogen van de mens om daar gebruik van te maken.
Bovendien vindt hij dat het radicale secularisme getuigt van ‘een te beperkte interpretatie van de werkelijkheid’.

Per slot van rekening is Descartes zelf ook altijd katholiek gebleven.

Het plezier van het zoeken      Pinxten Rik      Filosofie

We leven in een wereld van tegenstellingen: religie tegenover secularisme, milieu tegenover economie, gelijkheid tegenover verschillen, democratie tegenover expertise en efficiëntie, massa tegenover individu, wereldburgerschap tegenover lokale identiteit, nihilisme tegenover basisvertrouwen.

 

Deze tegenstellingen zijn valse tegenstellingen, een keurslijf dat het Westen al eeuwen gevangen houdt.
Vanuit dat grote gelijk nemen we enorme risico’s en veroorzaken rampen.
Er worden oorlogen gevoerd om grondstoffen en voorrechten, er worden terreuraanslagen gepleegd vanuit religieuze en ideologische tunnelvisies en we zien de ander uit wantrouwen vaak niet als mens, maar als vijand of concurrent.
We zijn bang voor elkaar.
Niet voor niets worden de eerste tien jaren van deze eeuw het ‘decennium van de angst’ genoemD. Die mentaliteit weerhoudt ons ervan uit te breken en de creativiteit, die zo typisch menselijk is, te gebruiken om problemen op te lossen in plaats van ze in stand te houden of te verscherpen.

 

Het plezier van het zoeken is een positief boek.
Het richt zich tot de talloze actieve burgers die willen samenwerken om de aarde en de mensheid leefbaar en kwaliteitsvol te houden.

Na een inleiding door uitgever Leo de Haes en een tussenkomst van ‘tegenspreekster’ Ivana Ivkovic, politiek filosofe, lichtte de auteur uitgebreid zijn nieuwste werk toe.
In een wereld die zich aan het herschikken is, is het noodzakelijk dat de mens zich bewust wordt van de zingevende kracht van interdependentie, aldus antropoloog Rik Pinxten.
Aan die menselijke verbondenheid is onafhankelijkheid van individu, cultuur, religie ondergeschikt.
Het superioriteitsgevoel van de westerse mens tegenover de rest van de wereld is een schijntegenstelling en staat het leven van de actieve burger in de weg: ze demoniseert de ander en mondt uit in fundamenteel wantrouwen.
Om het basisvertrouwen te scheppen dat voor iedereen het bestaan leefbaar maakt, moeten we allen veranderen.
Beter vroeger dan later.

Alle vormen van rabiaat uniformisme of onverdraagzaam omgaan met wie anders is, passen niet in een open en pluralistische visie op vrijzinnig humanisme”, schreef Pinxten in 2009 in De strepen van de ZebrA. Daarin nam de toenmalige voorzitter van het Humanistisch Verbond uitgesproken stelling voor tolerantie, openheid ten aanzien van andersdenkenden en een actief pluralisme.
Binnen de humanistisch-vrijzinnige gemeenschap in Vlaanderen kwam in de loop van de voorbije jaren evenwel een roep naar een meer strijdvaardige opstelling van de vrijzinnigheid en dan vooral van het atheïsme, en dit als reactie op de toenemende impact van orthodoxe geloofsvormen waarin het individu opnieuw ondergeschikt wordt gemaakt aan de groep.
Tal van humanistische vrijzinnigen en atheïsten vinden dat het actief pluralisme door mensen wel met de mond beleden wordt, maar dat dit geen antwoord biedt op de hedendaagse maatschappelijke spanningen tussen kerk (of geloof) en staat.
De roep naar een universele seculiere moraal klinkt luider dan ooit.
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de Gentse moraalfilosoof Etienne Vermeersch de tweejaarlijkse Prijs voor het Vrijzinnig Humanisme 2011 won.
Het tekent de koerswijziging binnen de humanistisch-vrijzinnige beweging van een eerder berustende naar een meer strijdbare houding, waarbij de opeising van de grondwaarden van de Verlichting en de strijd tegen intolerantie centraal staan.

 

In Het plezier van het zoeken.
Filosofie tegen angst wijst Rik Pinxten ook op deze omslag en stelt ‘dat er nu een golf van “radicaal atheïsme” door de Angelsaksische wereld stroomt’ en dat die niet nieuw is.
Het ‘radicaal atheïsme’ stroomt evenwel ook buiten de VS en het VK, niet in het minst in Frankrijk, België en NederlanD. Dat die radicale variant niet nieuw is, is historisch wel juist.
In zijn boek Het verdorven genootschap wijst Philipp Blom op het verschil tussen allerlei voorstanders van bepaalde Verlichtingsidealen, zoals Rousseau, Voltaire en d’Alembert (die als het er echt op aankwam toch in de luwte bleven staan om het gezag niet te tornen) en mensen als Denis Diderot en Baron d’Holbach die op gevaar voor eigen leven hun principes trouw bleven en daarvoor ook heel wat risico’s namen.
Eenzelfde trend zien we vandaag.
Binnen vrijzinnige middens heb je mensen die de dialoog en het compromis met de vertegenwoordigers van de geloofsgemeenschappen verkiezen boven de radicale strijd tegen het obscurantisme en de patriarchale tradities die binnen geloofsgroepen nu eenmaal dominant zijn.
Waardoor onvermijdelijk de vraag komt: hoever en hoelang kunnen we als voorstanders van de tolerantie de intoleranten verdragen?

 

Persoonlijk volg ik al langer de stelling van Karl Popper dat we onze tolerantie niet mogen te grabbel gooien ten bate van de intoleranten.
‘Indien we onbeperkte verdraagzaamheid zelfs uitstrekken tot diegenen die onverdraagzaam zijn, als we niet bereid zijn een verdraagzame samenleving te verdedigen tegen de woedende aanvallen der onverdraagzamen, dan zullen de verdraagzamen vernietigd worden, en verdraagzaamheid met hen.
’ Vandaar mijn probleem met diegenen die omwille van de ‘goede vrede’ zwijgen en laten betijen.
Pinxten blijft evenwel met een hardnekkige zendingsdrang het actief pluralisme verdedigen.
Om zijn positie helemaal duidelijk te maken, keert hij zich dan ook vooral tegen de zogenaamde ‘nieuwe atheïsten’, genre Dawkins, Dennett, Cliteur en Vermeersch, van wie hij niet alleen de strategie in twijfel trekt maar ook hun kennis ‘over religie buiten de mediterrane vijsvijver’.
Nu kan het zijn dat Pinxten als culturele antropoloog en kenner van de Navajo-indianen een stap voor heeft op zijn vermeende tegenstanders, maar echt overtuigend is dat niet.
In die zin is zijn verwerping van de gedachte dat de hedendaagse westerse maatschappij superieur is ten aanzien van culturen die bijvoorbeeld religieuze regels naleven, met alle vreselijke gevolgen voor de betrokken gelovigen, vooral voor vrouwen, gewoon verkeerD. Culturen waarin de gelijkwaardigheid van man en vrouw wordt aanvaard en verdedigd, zijn superieur ten aanzien van culturen waarin mannen zich het recht toekennen om vrouwen te onderdrukken.

 

Maar Pinxten wijst ook op een ander aspect van het atheïsme.
Hij betreurt dat het vaak een soort antibeweging is en daarin heeft hij gelijk.
Zo kunnen ongelovigen heel goed de fouten en malversaties van religies benoemen, maar gaan ze zelden uitleggen waarom het niet geloven in een God een ethisch waardevolle houding kan zijn.
Die vaststelling werd eerder al gemaakt door Anne Provoost in haar pamflet Atheïstisch sermoen waarin ze oproept om de waarden die het christendom en andere religies claimen, een eigen humanistische invulling te geven.
En op dit vlak overtuigt Pinxten wel.
Zo wijst hij op de ecologische grenzen van onze welvaartstaat, op de noodzaak van een milieubewust humanisme, op de gevaren van de reductie van de mens tot een louter economisch goed, en de platte commerciële belangen die elke andere vorm van medemenselijkheid verpletteren.
Volgens Pinxten kunnen mensen maar actief als burger fungeren als ze beschikken over een basisinkomen en als de samenleving het belang van onze ecologische voetafdruk inziet.
En hij besluit dat ‘mensen nood (blijken) te hebben aan ritueel en gemeenschappelijkheid’.
Dit alles kan niet langer gerealiseerd worden binnen traditionele natiestaten maar enkel in een postnationale wereld waarbij rekening wordt gehouden met de belangen ‘van alle mensen en van de komende generaties’.

 

Pinxten maakt komaf met de pretentie van het Westen dat ze het steeds beter wisten.
Wie de geschiedenis van het kolonialisme bekijkt, weet dat hij op dat vlak gelijk heeft.
Hij verwijst dan ook naar de filosofe Martha Nussbaum en haar pleidooi voor de ‘capability approach’ waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de belangen van de ‘eigen’ mensen maar ook met die van de anderen: de armen in de wereld, de gehandicapten en zelfs de dieren.
In die zin valt hij het neoliberalisme aan dat zich weinig aantrekt van het lot van de medemens, maar hij maakt de fout dit te vereenzelvigen met het individualisme.
Pinxten wijst op het belang van ‘wijkinitiatieven, rommelmarkten, solidariteitsacties voor zieken en behoeftigen’, en dat is ook zo, maar daar heeft het individualisme geen enkele nefaste impact op.
Hij verwart het individualisme met egoïsme.
Individualisme betekent het recht van elke mens om zelf te beslissen over de meest belangrijke stappen in zijn of haar leven.
Of men gaat trouwen of niet, en zo ja met wie.
Of men kinderen wilt of niet.
Over welk beroep men gaat studeren en uitoefenen.
Over de plaats waar men gaat wonen.
Over de vriendschappen die men vrijelijk aangaat.
Of men gelooft of niet gelooft, of er gewoon uitstapt.
In die letterlijke betekenis van het begrip individualisme zit geen enkel negatief aspect, integendeel, het is pas als men echt beschikt over zelfbeschikkingsrecht, dat men ook echt solidair kan zijn met anderen.

 

De auteur verwijst ook naar de voorstellen van de econoom Amartya Sen en de politieke filosoof Avishai Margalit ‘om de maatschappij kwalitatief hoogwaardiger te maken’.
En hij beklemtoont dat we minderheidsgroepen zoals holibi’s, migranten en vluchtelingen niet mogen laten vernederen door wat hij de meerderheidmaatschappij noemt.
Want, zo zegt hij Margalit na, ‘als de rechten en ontplooiingsmogelijkheden van een bepaalde groep langdurig gefrustreerd worden, of individuen of groepen structureel vernederd worden op basis van bepaalde eigenschappen, dan ligt het probleem niet bij die individuen of groepen, maar aan de dominante maatschappi J.’ Dat is grote mate juist, vandaar de reden om verder te strijden tegen elke vorm van discriminatie en uitsluiting op basis van afkomst of overtuiging.
Maar deze visie mag voor die minderheidsgroepen geen vrijgeleide zijn om regels toe te passen die tegen het individu ingaan.
Hoezeer er nog discriminatie en racisme ten aanzien van bijvoorbeeld moslims bestaat, dit kan en mag geen vergoelijking zijn van bijvoorbeeld onderdrukking van vrouwen binnen die gemeenschap.
Hiermee komen we op een essentieel verschilpunt tussen de ‘actief pluralisten’ en de ‘nieuwe atheïsten’.
Voor die laatsten staat niet de groep maar het individu centraal en kan er geen sprake zijn van toe te geven op de cruciale uitgangspunten van de universele mensenrechten.

 

Het klopt natuurlijk dat een democratie betekent dat we moeten leren samenleven met mensen met uiteenlopende overtuigingen.
Maar dat betekent niet dat we elke mening of handeling die de democratie wil inperken, moeten aanvaarden.
In die zin zijn noch het cultuurrelativisme, noch het monoculturalisme geschikt om te komen tot een harmonisch samenleven.
De beste weg daartoe is wat Cliteur, een universele seculiere moraal noemt waarbij iedereen een reeks liberale basiswaarden aanvaardt zoals de vrijheid van meningsuiting, de gelijkwaardigheid van elke mens, de scheiding van kerk en geloof, en het recht op zelfbeschikking.
En voeg daar de kritisch wetenschappelijke methode in het onderwijs aan toe.
Zolang men die basiswaarden aanvaardt en respecteert, is alle diversiteit verder mogelijk.
Hier lijkt Pinxten nog niet aan toe.
Hij blijft er bij dat we al te vaak Europese categorieën gebruiken ‘om de waarde (of het gebrek eraan) van culturen en religies te beoordelen’.
Daarmee keert hij zich tegen het universalisme van de waarden van de Verlichting die nochtans hun uitdrukking vonden in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Hij gaat zelfs zover om de aanhangers van het Verlichtingsdenken, type Cliteur, gelijk te schakelen met rechtse militaristische ideologen, type Huntington, en daartegenover de andersglobalisten als alternatief te plaatsen.
Nu zijn heel wat eisen van andersglobalisten terecht, maar de ideologieën die velen onder hen volg(d)en heeft in het verleden zeker niet geleid tot voorspoed en rechtvaardigheiD.

 

‘God is de grote comeback kid van vandaag’, schrijft Pinxten, en dat is ook zo.
Nochtans lopen kerken en zelfs moskeeën leeg.
Hij hekelt daarbij de negatieve instelling van atheïsten en humanisten die onvoldoende invulling geven in wat we gemeengoed de ‘zingeving’ noemen.
Daar heeft hij, zoals gezegd, een punt.
Daarvoor hoeven we echter geen oecumenes te organiseren waar ongelovigen dan mogen bij aanschuiven, maar moeten we een reeks begrippen die door religies geclaimd worden, opnieuw een niet-religieuze invulling geven.
Denk aan de zogenaamde kardinale deugden rechtvaardigheid, wijsheid, zelfbeheersing en moeD. Ook de vermeende goddelijke deugden zoals geloof, hoop en liefde kunnen vanuit een rationeel standpunt verklaard worden.
Zelfs het idee van de schepping is des mensen (kijk naar de vele prachtige kunstwerken).
Om die deugden te stimuleren en flagrante overtredingen ervan te vermijden, moeten we de ‘heilige teksten’ als middel opzijschuiven en ze vervangen door universele wetten die de mensheid zelf in stenen tafelen beitelt.

Recensie door Dirk Verhofstadt ;

Door en door verwend      Dalrymple Theodore      Filosofie

Even genadeloze als geestige analyse

In dit scherpzinnige en geestige boek ontmaskert Theodore Dalrymple de verhulde sentimentaliteit die het publieke leven verstikt.
We doen net of we onze kinderen goed opvoeden, zorgen voor de minder bedeelden, de kansarmen helpen en geweldige dingen presteren, maar intussen doen we precies het omgekeerde ' alleen maar omdat we een goed gevoel over onszelf willen hebben.
Dalrymple neemt de lezer mee op een onderhoudende, maar bijwijlen ook schokkende reis langs allerhande maatschappelijke, politieke, populaire en literaire thema's, die uiteenlopen van driftbuien bij kinderen, agressie, onderwijshervorming en eerwraak tot seksueel misbruik, Che Guevara, Eric Segal, Romeo en Julia, de verdwijning van Madeleine, publieke uitingen van emoties en de rol van het lijden, en hij laat zien wat de perverse gevolgen zijn wanneer we de rede opofferen aan de cultus van het gevoel.
Steunend op zijn jarenlange ervaring als arts en psychiater, toont Dalrymple aan dat we alleen maar op verandering kunnen hopen  als we op de juiste manier gaan denken.

Goedkope tranen

Emoties hebben is niet voldoende, ze moeten voor iedereen zichtbaar zijn.
Theodore Dalrymple, bekend van Leven aan de onderkant, maakt korte metten met de sentimentalisering van onze samenleving.

In de Hollywood-komedie Wedding Crashers gebruikt Owen Wilson oogdruppels om tijdens huwelijksvoltrekkingen de tranen over zijn wangen te kunnen laten rollen.
De meisjes op de bruiloften die de tranen zien, laten zich onmiddellijk versieren.
's Avonds in bed zeggen ze: je huilde zo mooi.
Wilson: heb je dat gezien, nee toch? Maar-niet-heus: die tranen moeten wel worden gezien, want ze zijn zijn afrodisiacum en smeermiddel.

Het is spijtig voor de Britse monarchie dat die film van na de dood van prinses Diana dateert.
Oogdruppels hadden de koude koningin Elisabeth kunnen helpen op een van de rottigste momenten uit haar loopbaan.
Toon je verdriet!, riepen media en publiek terwijl de bloemen en de teddyberen zich opstapelden voor Diana's portret.
Maar hoe moest deze koningin emoties tonen die ze niet had of die ze op zeer robuuste wijze had leren onderdrukken? Zonder oogdruppels lukte het niet.
De reden waarom The Queen en plein public emoties moest tonen, vat Theodore Dalrymple in Spoilt Rotten samen in een voor deze auteur typerende zin: 'Veertig miljoen teddyberen vergissen zich niet.
'

Een soort Nederlandse Diana was Pim Fortuyn.
Een soort Queen was Ad Melkert.
Na de moordaanslag werd deze koele dossiertijger gemaand zijn verdriet te tonen om electoraal te redden wat er nog te redden viel.
Melkert, onbekwaam in persoonlijke ontboezemingen, haperde met bekentenissen over zichzelf en - over haar had hij het nog nooit gehad - zijn Chileense echtgenote.
Het was pijnlijk om te zien en leverde geen zetels op.
Wél de vraag hoe het tot deze vertoning had kunnen komen.

We leven in een tijdperk, zegt Dalrymple, dat het gesundes Volksempfinden, 'wat het volk voelt' , bijna gelijk is komen te staan aan de vox dei, de stem van goD. In die cultuur moeten 'emoties niet alleen worden gevoeld, je moet ook kunnen zien dat ze worden gevoeld'.

Seeing is believing.
Maar wie zoals Dalrymple, pseudoniem van Anthony A. Daniels (1949), oud-gevangenisarts en psychiater in Londen, behept is met een fors wantrouwen jegens de mensheid, weet dat getoonde emoties niet noodzakelijk waarheden ontsluiten.
In zijn loopbaan waren er cliënten die zo overtuigend met snikken en tranen hun onschuld betuigden dat iedereen ze geloofde, tot het moment dat hard bewijs boven tafel kwam en hun spel in een keer ophielD.

Het omgekeerde, niet geloofd worden omdat er geen tranen zijn, overkwam de ouders van Madeleine McCann, het 3-jarige Britse meisje dat in 2007 in Portugal verdween.
Omdat de McCanns in het openbaar hun emoties beheersten, achtte de Britse tabloid The Sun het gepast de ouders te beschuldigen van de moord op hun eigen kinD. Waar was immers hun gesnik? Ooit hoog aangeschreven eigenschappen als zelfbeheersing en waardigheid werden door de Sun-vuilniswagen naar de stort gereden.

Helaas hadden de McCanns met hun enorme op sentimenten inspelende publiceitscampagne - inclusief een merchandising met polsbandjes en posters van Madeleine met de woorden 'Vergeet me niet, jij' - de ratten van deze wereld wel wakker geschuD. In de wet van Dalrymple: sentimentaliteit is de peetvader van onbeschoftheid en wreedheiD.

Door en door verwend - Kritiek op de sentimentele samenleving heet Dalrymple's aanval op de emo-cultuur.
Nuance en subtiliteit zijn geen specialiteiten van deze oud-psychiater, die naam maakte als cultuurpessimistisch criticaster en vaak al te hard drukte op zere plekken van de contemporaine westerse samenleving.
Spoilt Rotten - The Toxic Cult of Sentimentality is niettemin ook positief besproken door een aantal recensenten van de 'linksige' Britse kwaliteitspers die zelden gecharmeerd van hem is.
Dat zou te maken kunnen met de feit dat Dalrymple hier grotendeels terecht de vinger legt op een erg rotte plek: op een cultuur waarin gecapituleerd wordt voor kitsch.

Milan Kundera schreef dat 'kitsch twee tranen na elkaar doet vloeien'.
De eerste traan is er voor de opgestapelde teddyberen voor het portret van DianA. De tweede traan vloeit om de eerste: kijk ons hier eens met zijn allen huilen voor de teddyberen of de bloemen voor de foto van Pim.

Een gevolg van de emo-cultuur is het exploiteren van slachtofferschap voor commerciële doeleinden.
Zet de tv aan of loop een boekhandel binnen: emotionele, heftige, hartverscheurende, traumatische ontboezemingen domineren.
Intieme dingen zijn zomaar openbaar.
Een typisch recent Nederlands voorbeeld was zangeres Anouk die haar nieuwe cd promootte met leed waar ze zogenaamd niet over wilde praten.
Een ex, rapper van beroep, had haar bedrogen met nannies, vriendinnen en nog een lange rij anderen.
Als Anouk hulp had gezocht bij psychiater Dalrymple, had ze waarschijnlijk te horen gekregen dat ze er zelf bij was toen ze de man binnenhaalde.
Maar misschien maakte de zangeres de ontrouw louter wereldkundig onder druk van de jongens die haar als product 'in de markt moeten zetten'.
Het exploiteren van slachtofferschap is voor de John de Mol- en de Joop van den Ende-achtigen van deze wereld zo aantrekkelijk omdat het grote groepen kennelijk snel en gemakkelijk een lekker gevoel geeft.

Anouks ontrouwe partner was, mag je aannemen, niet verzonnen, Dalrymple wijdt tientallen pagina's aan lucratief slachtofferschap dat fictief bleek.
Het bekendst is het verhaal van de jonge Amerikaan James Frey die zich na een zware drank- en drugsverslaving en een hard leven in de misdaad een weg terug vocht.
Hij mocht zijn 'schitterend openhartige' autobiografie A Million Little Pieces promoten bij Oprah Winfrey, 'Amerika's televisiekoningin van de emotionele incontinentie', in het vocabulaire van Dalrymple.
Frey snikte, Oprah snikte.
Er waren al vier miljoen boeken verkocht toen het verhaal verzonnen bleek.
Oprah was in alle staten.
Maar ze was medeplichtig, stelt Dalrymple, daarbij niemand minder citerend dan wijlen dictator Mobutu van Zaïre: voor corruptie heb je twee partijen nodig.

Sentimentaliteit, stelt T.
Dalrymple, kan onechte, goedkope, gemakzuchtige, oppervlakkige emoties in de hand werken, of overdreven heftige.
Narcisme ligt op de loer: kijk mij eens geraakt zijn.
Last but not least: heftige sentimenten kunnen onze waarnemingen vertekenen.

Ook daarvan vind je in het Nederland van het laatste decennium voorbeelden.
Toen de emoties hoog opliepen na de moord op Theo van Gogh woonde ik in het buitenland en volgde het nieuws via het internet, de vrijstaat van de heftig reagerende mens.
In de loop van de dag werden de duidingen steeds extremer en probeerden mensen elkaar in heftigheid te overtroeven, tot en met de conclusie: 'Nederland is in oorlog!' Nu heeft iedereen recht op zijn eigen vocabulaire om dingen te verwerken.
Maar wie zich inspant een beeld te vormen van een echte oorlogssituatie, kan niet anders dan stellen dat het hier een vertekening betrof.

Dalrymple haalt er nog een dictator bij, Stalin, die verkondigde: 'Eén dood is een tragedie, een miljoen is statistiek.
' Heel erg veel is vaak gelijk aan niets.
Het leidt naar een van Dalrymple's sterkere conclusies: sentimenten kunnen Zimbabwaanse bankbiljetten worden.
Als ze in steeds grotere hoeveelheden in steeds heftigere mate worden geuit, zijn ze op een gegeven moment niets meer waarD.

In een cultuur waarin heel veel mensen de aandacht op zich vestigen met heel veel openbaar leed, gaan de gradaties van slachtofferschap verloren - en daarmee de verschillen tussen verwende en minder verwende mensen.
De minder verwende verliezen.

Dalrymple is gecategoriseerd als conservatief houwdegen.
Ook in dit werk stuit je regelmatig op passages waarvan je denkt: met meer nuance, focus en spaarzaamheid was het betoog sterker geweest.
Daar staan stukken tegenover die ook van een lucide progressiever auteur hadden kunnen zijn.
Door en door verwend is een pleidooi voor discretie en zelfbeheersing, sceptisch, anti-populistisch en, het scheldwoord van deze tijd, elitair.
Discretie - bij welke partij hoort dat tegenwoordig? Er is veel in het oeuvre van deze auteur waar ik het mee oneens ben, maar hier heeft hij een sterk punt.

Aardse machten      Burleigh      Filosofie

Earthly Powers” van de Engelse historicus Michael Burleigh is eind november in het Nederlands beschikbaar onder titel “Aardse machten”.
Daarin maakt hij een gedetailleerde studie over de verhouding tussen politiek en religie in het Westen.
Interessant voor wie de politieke structuur van de afgelopen 200 jaar in het Westen en de rol van religie daarin wil begrijpen.

Ook interessant is het interview van de auteur in het Belgische tijdschrift Knack (15 november 2006).
Hierin vertelt hij ook wat hij vindt van de huidige situatie waarin Moslims in het Westen verkeren.
Een visie van iemand die de gebeurtenissen van een afstand bekijkt.
Het volgende is het laatste deel van het interview:

De scheiding van Kerk en Staat hebben we volgens u ook aan het christendom te danken, en niet aan de Franse Revolutie.

BURLEIGH: Conceptueel waren Kerk d en Staat in onze westerse maatschappij al d eeuwen gescheiden.
Mede dankzij het christendom.
Die scheiding is zelfs de oor sprong geweest van wat we de burgerlijke maatschappij zouden kunnen noemen.
Doordat Kerk en Staat gescheiden werden, ontstond namelijk het idee dat de staat niet alles in handen heeft.
Met de Franse Revolutie werd de scheiding tussen Kerk en Staat verankerd in wetten.
Men wilde het christendom in feite op een bijzonder agressieve manier uitroeien, men beschouwde het als een soort akelige erfenis uit het verleden.
Ook al omdat de Kerk een ideologische rechtvaardiging bood voor de monarchie.
Er moest een burgerlijke religie in de plaats komen.

Misschien hebben mensen zó veel nood aan religie dat een politiek systeem dat religie wil uitroeien zelf de kenmerken van een religie moet aannemen.

BURLElGH: Dat is mogelijk.
De Franse filosoof Marcel Gauchet gelooft dat mensen een religieus instinct hebben dat constant moet worden gemetaboliseerd, zoals we dat met voedsel doen.
Dat vind ik een mooie manier om het te formuleren.
De mens is een religieus wezen, en dat religieuze instinct zoekt altijd een uitweg.
Kunst kan een surrogaat zijn voor religie.
Helaas kan ook politiek dat worden.
En dan krijg je mensen zoals de jakobijnen, de nazi 's, de communisten - die van hun politiek een alomvattend systeem van verlossing willen maken.
Vergeet ook niet dat alle socialistische bewegingen in Europa hun wortels hebben in het christendom - al heeft het marxisme geprobeerd om dat te doen vergeten.
Het idee van een eenvoudig egalitarisme van eenvoudige mensen is in oorsprong christelijk.

In de politieke religies uit de twintigste eeuw krijgt het nazisme onevenredig veel aandacht.
Té veel in vergelijking met bijvoorbeeld het communisme, vindt u.

BURLEIGH: O ja, ik heb zelf weliswaar een boek over het nazisme geschreven, maar belangstelling ervoor is duidelijk overdreven.
Je ziet niet elke avond documentaires over het communisme, of over het Italiaanse fascisme, toch? Maar wel over de nazi's.

Hoe zou dat komen?

BURLEIGH: (fijntjes) Ik denk dat links het fascisme nodig heeft om het eigen voortbestaan te rechtvaardigen.
Als je elke avond horror van de nazi's toont op televisie, dan kun je in één adem zeggen dat links altijd nodig zal zijn als de enige kracht die in staat om te voorkomen dat het ooit nog eens ver komt.

Nu doet u alsof het een samenzwering is.

BURLEIGH: Nee nee, het is geen samenzwering, dat bedoel ik niet.
Het is meer een luie gewoonte, zoiets.
En als je heel cynisch wilt zijn, dan zijn al die documentaires een goede manier om prijzen te winnen.
Al is het ook heel duidelijk ideologisch gemotiveerD. Weet u dat men voor Franse “Livre noir du communisme” (zwart boek over het communisme) in Engeland niet eens een uitgever vond? Zo'n belangrijk boek, zo'n bestseller ook...Uiteindelijk heeft Harvard University Press het vertaald en gepubliceerD. Maar als het over het Derde Rijk gaat, wordt alles uitgegeveven.
Ik vraag me af wat men daarmee wil bereiken, met die voortdurende aandacht voor het nazisme.

Zoals u al aangaf: voorkomen dat het ooit zover komt.

BURLEIGH: Dat gelooft u toch zelf niet? Ik geloof het alleszins nog geen vijf minuten! Dat maakt volgens mij niet het minste verschil.
Hoe veel documentaires je ook laat zien, hoe veel boeken je er ook over schrijft, dat maakt niets uit.
Mensen hebben een erg kort geheugen, weet u.

Wat vindt u ervan dat president Bush het tegenwoordig over “islamitisch fascisme” heeft?

BURLEIGH: Wel, dat sluit aan bij wat ik net zeg.
Bush gebruikt die term in de hoop steun te krijgen van de linkerzijde.
Zelfs kiezers die het niet eens zijn met de oorlog in Ieak, hoopt hij zo aan zijn kant te krijgen.
Maar de term 'islamitische fascisten' deugt natuurlijk niet.
Ik noem die mensen liever fanatieke jihadi's.
(laatdunkend) Die overigens nog nooit gehoord hebben van een scheiding tussen religie en politiek.
Ze zouden al die zielige natiestaten in het Midden Oosten nog het liefst zien opgaan in één kalifaat onder leiding van een emir, bij voorkeur Osama Bin Laden.
Vanuit die positie zouden ze dan de jihad willen voeren tot wij hier in het Westen allemaal aan hen onderworpen zijn.
Mensen denken soms dat 'jihad' een veredelde vorm van yoga is, terwijl het om een bijzonder agressieve en militante doctrine gaat.

Laat mij raden: u gelooft niet dat de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten mee aan de basis ligt van het ongenoegen in de Arabische werelD.

BURLEIGH: (lacht) Goed geraden, dat geloof ik helemaal niet.
Bij mijn weten gebeurden de aanslagen van 11 september vóór de invasie in Irak, nee? En de bommen in Tanzania en Kenia, waar honderden mensen bij om het leven kwamen - nog langer geleden, als u het mij vraagt.
Luister, het gaat hier om mensen met een missie die gebaseerd is op dingen die meer dan duizend jaar geleden gebeurd zijn, en hun ongenoegen daarover.
En die missie is de creatie van een wereld die gedomineerd wordt door de islam.
(zucht) Ik weet ook wel dat de overgrote meerderheid van de moslims géén fundamentalisten zijn, laat staan terroristen.
Het is maar een kleine groep die bereid is om geweld te gebruiken.

Leidt de huidige politiek er niet toe dat steeds meer moslims zich vernederd en machteloos en boos voelen? En dat de groep potentiële terroristen alsmaar groeit?

BURLEIGH: Maar nee, in godsnaam! Met die analyse komen we niet vooruit, hoor.
Wat u nu zegt, lijkt mij het uitgangspunt van de BBC. Bij elke aanslag, of verijdelde aanslag, laat men op televisie meteen een aantal moslims aan het woord, die dan verklaren dat ze zich geviseerd voelen.
Er was ook meteen groot protest toen de politiediensten verklaarden in de luchthavens vooral moslims te zullen controleren.
(sarcastisch) Maar wat moeten ze dan doen? Oude, Grieks-orthodoxe dametjes controleren? Boeddhistische monniken? Ik wil maar zeggen: het is overduidelijk wie die aanslagen pleegt, niet? Het zou belachelijk zijn om te doen alsof dat niet zo is.
En dat zoveel moslims zo boos zijn? Luister, dan is mijn advies simpel: ga een “anger management course” volgen, een cursus om je woede te leren beheersen.

Dat klinkt wel erg cynisch.

BURLEIGH: Ik ben het ook erg beu om altijd maar te horen hoe boos sommige moslims wel zijn.
Er zijn genoeg psychiaters die je daarbij kunnen helpen.
Ik ben ook boos over heel veel dingen, maar daarom ga ik nog geen mensen opblazen.
En als je écht zo boos bent over wat er bijvoorbeeld met de Palestijnen gebeurt, wel, ga dan in een weeshuis in Gaza werken.
Wat bereik je voor het Palestijnse volk door in een Londense metro mensen op te blazen? Niets.
Of denkt iemand misschien dat wij onze buitenlandse politiek na zo' n aanslag zullen veranderen?

Hoe moet het eigenlijk verder met die terreur en de strijd ertegen?

BURLEIGH: Het zal u misschien verbazen, maar ik ben nogal optimistisch.
Ik denk dat de coalitietroepen er ondertussen in geslaagd zijn om het grootste deel van de commandostructuur van AI-Qaeda uit te schakelen.
Zowel de Amerikaanse als de Britse politiediensten worden steeds beter in hun strijd tegen deze mensen.
Ook de veiligheidsdiensten worden steeds alerter en beter geïnformeerD. Dat gaat allemaal de goede kant op.
Laten we bovendien ook niet vergeten dat de huidige situatie niets voorstelt in vergelijking met de dreiging die tijdens de Koude Oorlog boven onze hoofden hing.
De Russen hadden destijds meer dan 20.
000 waterstofbommen op het Westen gericht, waarvan een paar tientallen alleen nog maar op Londen.
In vergelijking daarmee zijn terroristen tot niet veel in staat.

Blijft de vraag of de huidige politiek de radicalisering niet in de hand werkt?

BURLEIGH: Niet noodzakelijk.
Misschien worden steeds meer gematigde moslims, die soms misschien wat te apathisch hebben gereageerd op de aanwezigheid van radicale elementen in hun midden, langzaam maar zeker gedwongen om zich daartegen te verzetten.
Lief zijn hebben we al zo vaak geprobeerd, misschien was het wel tijd voor een andere tactiek.
Net zoals we stilaan ook eens moeten nadenken over een minder polariserende vorm van multiculturalisme.

Hoe bedoelt u dat?

BURLElGH: Het huidige multiculturalisme is voornamelijk gebaseerd op de grieven van verschillende groepen in de samenleving.
Op slachtofferschap.
Wie het grootste slachtoffer is, krijgt de meeste macht.
En dus probeert iedereen zijn slachtofferschap te benadrukken.
En als de Joden dan zeggen dat zij de grootste slachtoffers zijn geweest, wat misschien wel het geval is, dan krijg je een tegenreactie van lui die zeggen dat de Holocaust een verzinsel is.
En dan is het einde zoek.
Op den duur wordt dat een deprimerende competitie tussen slachtoffers.
We moeten uit die cultuur van het slachtofferschap, die ondertussen helaas volledig geïnstitutionaliseerd is.
Maar ook wat dat betreft, ben ik optimistisch, hoor.
Tot voor kort was het bijna onmogelijk om te praten over thema's als immigratie en multiculturalisme.
Vandaag is het debat in bijna elk Europees land volop aan de gang.
Dat is een gunstige evolutie.

Ontstaat er geen nieuwe vorm van politieke correctheid, maar dan ter rechterzijde en onder conservatieven?

BURLEIGH: Nee, dat gevaar lijkt mij onbestaande.
Ik ken behoorlijk wat mensen die ook conservatief denken.
Maar, in tegenstelling tot de linkerzijde, opereren wij niet als een georganiseerde falanx.
Het conservatisme is bijna per definitie hyperindividualistisch.

Dus een samenzwering van conservatieven...

BURLEIGH:...is uitgesloten.

De ondergang van Napoleon      Zamoyski Adam      Franse geschiedenis

[bewerken] Toelichting bij het boek

De auteur schetst in 34 hoofdstukken vol beklemmende maar soms frivole details de voorbereiding, de eigenlijke conferentiewerkzaamheden en de gevolgen van het Weens Congres na de mislukte veldtocht van Napoleon naar Moskou in 1812.
Door het wegvallen van de Franse greep op het continentale Europa lagen plots alle mogelijkheden voor een restauratie van het vroegere regime terug open.
Zamoyski deed dank zij zijn grote talenkennis, een beroep op recent geschiedkundig onderzoek om alzo een realistisch beeld te schetsen van dit voor het vervolg van de 19e eeuw in Europa belangrijke congres.
Daarbij citeert hij niet alleen officiële documenten, brieven, dagboeken en ooggetuigenverslagen maar ook rapporten van spionnen en informanten van de betrokken partijen.
De auteur tekent gedetailleerd en met aandacht van de persoonlijke onhebbelijke trekjes van de belangrijkste actoren zoals tsaar Alexander I, de Oostenrijkse kanselier Klemens von Metternich, de Hertog van Wellington, de Franse diplomaat Talleyrand en Napoleon, het verloop van dit congres met aandacht zowel voor beslissingen genomen in de marge ervan als voor parallel verlopende krijgsverrichtingen, Von Clausewitz indachtig, dat oorlogvoeren gelijk staat met politiek bedrijven, maar met andere middelen.
Het congres etaleerde zonder schroom het schaamteloos gegraai om territorium door de destijds machtigste staten.
De uitkomst van het toen ontworpen Nieuwe Europa, met achteloos getrokken nieuwe staatsgrenzen, zonder rekening te houden met geografie en etniciteit, bepaalt nu nog altijd het politieke en maatschappelijke discours.
Dit congres beïnvloedde indirect alles wat zich sindsdien in Europa afspeelde, waaronder het militant nationalisme, bolsjewisme, fascisme, de grote militaire conflicten van de XXe eeuw tot het ontstaan van de Europese Unie.
Het boek is uitvoerig voorzien van kaarten en fotomateriaal in kleur van de belangrijkste figuren die een rol speelden bij het Congres van Wenen.
Het boek bevat een uitgebreid notenregister en een uitvoerige verwijzing naar bronnenmateriaal.

Na zijn rampzalige Russische veldtocht van 1812 verzwakte Napoleons keizerlijke greep op EuropA. Wat volgde was een schaamteloos gegraai om territorium door de machtigste staten.
De uitkomst, vastgelegd op het Congres van Wenen in 1815, bepaalde de grenzen van het nieuwe Europa en ligt aan de wortel van veel van de problemen van vandaag.

De belangrijkste beslissingen werden genomen door tsaar Alexander I van Rusland, de Oostenrijkse kanselier Metternich, de Duke van Wellington, de Franse diplomaat Talleyrand en Napoleon zelf, maar de algemene voorstelling van hoffelijke staatslieden in elegante Weense salons klopt niet.
Veel cruciale kwesties werden besloten op het slagveld of gewoon langs de kant van de weg.

Op basis van uitvoerig bronnenonderzoek in zes talen, waaronder de rapporten van spionnen en informanten, wordt duidelijk dat het nieuwe Europa werd gesmeed door mannen in de greep van angst, hebzucht en lust, in een verdorven atmosfeer waarin seksuele gunsten net zo gemakkelijk werden verhandeld als provincies en de 'zielen' die ze bewoonden.

 Op achttien december 1813 keert Napoleon in Frankrijk terug.
Hij heeft zijn Grand Armée in Rusland in de steek gelaten en komt met enkele van zijn trouwste medewerkers aan in Parijs.
Hiermee is de veldtocht naar Rusland ten einde gekomen.
Deze barre veldtocht heeft het onherroepelijke einde van Napoleon ingeluiD. 

Toen Napoleon in Frankrijk aankwam, kwam hij er achter dat het zeer slecht ging met Frankrijk.
In militair opzicht stond Frankrijk er zeer slecht voor.
De onbekwame legerleiders aan wie Napoleon de verdediging van Frankrijk had overgelaten hadden enorm gefaalD. De Fransen hadden bijna al het grondgebied buiten het eigenlijke Frankrijk verloren.
En ter zee had Frankrijk helemaal niets meer te zeggen sinds de bekende nederlaag van admiraal Villeneuve tegen admiraal Nelson bij Trafalgar.
Ook met de beschikbare financiën was het slecht gestelD. De handel was gestagneerd en er werd ook steeds minder geproduceerd doordat hele generaties mannen door Napoleon in zijn oorlogen de dood in waren gejaagD. Ook was er heel veel corruptie.
Napoleon had namelijk nagelaten een goede regering aan te stellen, die tijdens zijn afwezigheid moest regeren.
Dit alles heeft ervoor gezorgd dat de schatkist bijna leeg was toen Napoleon uit Rusland terug kwam en het vertrouwen in hem een dieptepunt had bereikt.
 

Als Napoleon in Frankrijk aankomt, heeft hij nauwelijks tijd om orde op zaken te stellen.
Pruisen, Rusland en Engeland hebben namelijk een verbond tegen Napoleon gevormd, de zogenaamde Zesde Coalitie.
Pruisen besluit echter niet te wachten op de hulp van Rusland en valt Frankrijk aan.
Napoleon trekt de Pruisen tegemoet en verslaat hen twee keer.
Zijn overwinningen worden echter teniet gedaan door de enorme hoeveelheid soldaten die hij verliest.
Op 4 juni 1813 sluit Napoleon vrede met Pruisen en Rusland en aanvaard hij de bemiddeling van Oostenrijk.
 

Dit is echter een van de grootste fouten die Napoleon ooit gemaakt heeft en het zou uiteindelijk leiden tot zijn ondergang.
Napoleon had namelijk geen idee van de grootte van zijn leger en hij besefte ook niet hoe belangrijk de hersteltijd voor zijn verslagen vijanden was.
De vrede was namelijk alleen maar schijn en was bedoeld om Pruisen en Rusland tijd te geven te herstellen.
Tot overmaat van ramp sloot ook Oostenrijk zich aan bij de Zesde Coalitie.
Napoleon had nu drie legers tegenover zich en dit leidde tot de slag der naties.
Napoleon werd door een groot gedeelte van zijn leger in de steek gelaten en zag zich genoodzaakt terug te trekken naar Frankrijk.
 

Frankrijk was nu een grote belegerde vesting.
Aan alle kanten werd het belegerd door vijandige legers van de Coalitie.
De situatie was eigenlijk hetzelfde als in 1793 met als enige verschil dat de vijand nu bekend was met de Franse tactieken en dat de Franse soldaten niet meer zo bereid waren te vechten.
Ook de gewone burgers begonnen genoeg te krijgen van Napoleon.
Eerder hadden ze het verlies van vele jongemannen geaccepteerd omdat ze dachten dat de soldaten gestorven waren voor de overwinning.
Nu Frankrijk de oorlog dreigde te verliezen deden ze dit echter niet meer.
Hier kwam noch bij dat Napoleon heel Frankrijk leeg moest roven om aan genoeg middelen te komen om een leger op te bouwen.

 Napoleon zei dat hij alles wat hij deed voor Frankrijk deeD. Steeds meer mensen begonnen hier aan te twijfelen toen Napoleon weigerde vrede te sluiten onder de voorwaarden van de Coalitie en af te treden.
Door af te treden had Napoleon namelijk het leven van duizenden mensen kunnen redden.
Napoleon besloot echter door te vechten met zijn legertje bijeengeraapte boeren tegen de legers van de Coalitie die Frankrijk inmiddels binnen waren gevallen.
Hij boekte een paar kleine succesje’s, maar dit richtte niet veel uit.
En zo stond voor het eerst sinds vier eeuwen de vijand binnen de muren van Parijs.

De senaat die onder Napoleon jaren een machteloze instantie was geweest zag haar kans schoon en greep de macht.
Ze boden Napoleon Elba en een jaargeld aan.
Ook zou de tweede vrouw van Napoleon, Marie-Louise, hertogin van Parma worden met als haar erfgenaam de zoon van Napoleon en Marie-Louise.
Napoleon zag in dat er geen andere uitweg was en nam het aanbod van de senaat aan.

Hij vertrok dan wel naar Elba, maar was al niet van plan daar de rest van zijn leven braaf te blijven.
Om de schijn op te houden maakte hij plannen de rest van zijn leven op Elba te slijten.
Hij maakte plannen om een nieuw paleis te bouwen en hij stelde een klein legertje samen.
Dit werd toegestaan zolang het legertje maar geen bedreiging vormde voor de Coalitie.
De Engelse bewaker van Napoleon vertrouwde hem echter niet en besloot naar het vasteland te gaan om zijn vermoedens aan de Engelse regering te melden.
Hij kreeg echter te horen dat hij zich nergens druk om hoefde te maken en werd teruggestuurD. Toen hij aankwam op Elba was Napoleon al twee dagen weg 

Het was hem gelukt om in een klein snel zeilschip langs de Engelse vloot te glippen en op 1 maart 1815 stond hij weer in Frankrijk.
Koning Lodewijk XVIII, die na het vertrek van Napoleon koning van Frankrijk was geworden, kreeg het advies Napoleon tegemoet te rijden en hem terug te sturen naar ElbA. Lodewijk was echter bang voor Napoleon en vluchtte naar Gent.
Napoleon kon nu eigenlijk verder ongehinderd naar Parijs doorstoten.
Hij kwam onderweg wel troepen van de koning tegen, maar zodra die Napoleon zagen lieten ze hun wapens zakken en sloten zich bij Napoleon aan.
En dus stond Napoleon op 20 maart weer in Parijs.
 

Al snel pakte Napoleon zijn oude regime weer op, maar nu wel zonder de steun van het volk.
Dit blijkt vooral uit de zeer lage opkomst uit de volkstelling betreffende de herbenoeming van Napoleon tot keizer.
Napoleon raakt door hierdoor zijn zelfvertrouwen kwijt en ziet de bui al hangen.
Van alle kanten naderen de vijanden namelijk Frankrijk en zonder de steun van de Franse bevolking kan Napoleon de vijand nooit verslaan.
Toch weet hij het voor elkaar te krijgen binnen een aantal weken een leger van 250.
000 man op de been te krijgen.
Napoleon ziet maar een manier om het Franse volk weer voor zich te winnen en dat is de overwinning.
En dus trok hij op 12 juni 1815 naar België.
 

Daar vindt de overbekende slag van Waterloo plaats.
Op 16 juni komt het voor het eerst tot een treffen met de Pruisen.
Bij het plaatsje Ligny verslaat Napoleon met zijn leger de Pruisen.
Het is echter geen definitieve overwinning en de overgebleven Pruisische troepen trekken zich terug in de richting van de Engelsen om daar hulp te vragen.
Op de zeventiende vindt er weer een veldslag plaats tussen Napoleon en de Pruissen, maar weer is deze slag niet beslissenD. En dus geeft hij veldmaarschalk Grouchy de opdracht de Pruisen op te jagen en te verslaan voor ze zich aansluiten bij de Engelsen.
Dit mislukt echter en zo staat Napoleon op 18 juni 1815 tegenover een samengesteld leger van Engeland en van Pruisen onder leiding van de hertog van Wellington.

 Het werd een vreselijke strijd tussen 250.
000 geallieerde soldaten – waaronder 22.
600 Nederlandse – enerzijds en 115.
000 Franse soldaten anderzijds.
Zoals de cijfers al aangeven was het niet een gelijke strijd, maar toch wisten de Fransen in het begin een aantal voordelen te behalen en het de geallieerden behoorlijk moeilijk te maken.

 Op 17 juni was Napoleon’s opmars zeer vertraagd door grote slagregens en daardoor hadden de Nederlanders kans gezien om op een heuvel een defensieve stelling in te nemen.
Ook de Engelsen die iets later aankwamen maakten hier gebruik van en sloten zich bij de Nederlanders aan.
De Fransen moesten dus het initiatief nemen en waren ernstig in het nadeel.
Toch kon de Engelse bevelhebber Wellington maar nauwelijks stand houden op de heuvel tegen de Franse aanvallen.
Napoleon kon deze aanval echter niet doorzetten omdat hij onder druk werd gezet door de Pruisen en hij daar al zijn troepen nodig haD.

Deze troepen werden echter afgeslacht door ruim 600 kanonnen en Napoleon zag zich genoodzaakt zijn laatste reserve, de Oude Garde, in te zetten.
Ook deze troepen werden verslagen en het Franse moreel werd gebroken.
Dit resulteerde in een ongeorganiseerde terugtrek van de Franse troepen.
De troepen worden echter achterna gezeten door Engelse cavalerie die meedogenloos inhakt op de vluchtende troepen.
Napoleon laat voor de zoveelste keer zijn troepen in de steek en vlucht naar Parijs.

 Eenmaal in Parijs aangekomen wacht hem een onaangename verrassing.
Het volk had genoeg van Napoleon en had Koning Lodewijk XVIII weer terug gehaalD. Napoleon verliet Parijs terwijl hij overal uitgejouwd werd en hij verbleef nog enkele weken op Malmaison.
Toen hij echter hoorde dat de Pruisen in aantocht waren om de mensheid een plezier te doen en Napoleon dood te schieten vluchtte hij weg.
Vervolgens vluchtte hij tot hij niet meer vluchten kon en toen gaf hij zichzelf over.

 Hij gaf zich vervolgens over aan de Engelsen en deed voor de tweede keer onder druk afstand van de troon.
Hij werd verbannen naar het eiland St.
-HelenA. Daar werd hij zeer streng bewaakt door een groot aantal Engelse troepen om te voorkomen dat hij ooit weer zou ontsnappen.
Dit zou dan ook nooit meer gebeuren.

In december 1820 krijgt Napoleon steeds meer last van maagproblemen.
En op 16 maart 1821 blijkt Napoleon zeer ziek te zijn, hij heeft namelijk maagkanker.
In die tijd was er geen enkele remedie tegen kanker en daardoor verslechterde de situatie van Napoleon steeds meer.
Hij stierf dan ook op 5 mei 1821.
Dit was het einde van het leven van een van de meest invloedrijke personen in de wereldgeschiedenis.

Lasers      Harbison      Fysica

Lasers en gestimuleerde emissie Robijn.
De allereerste laser met zijn uitvinder, Theodore Maiman.
De glazen spiraal is een flitslamp die de laser voedt, de staaf in het midden, een robijnkristal, is de laser zelf.
Een atoom dat zich in een toestand van hogere energie bevindt (eenzogeheten aangeslagen toestand), valt spontaan terug naar de laagste-energietoestand (de grondtoestand) doDe diodelaserEen tweede kwantummechanisch device dat essentieel is voor de moderne communicatiemaatschappij, is de halfgeleiderdiode-laser.
De eerste lasers waren grote apparaten waarin het lichtversterkende medium een gas of een kristal is.
De huidige minuscule lasers in de micro-elektronica zijn, net als de transistor, gemaakt van halfgeleiders.
Een laser is gebaseerd op gestimuleerde emissie, een puur kwantummechanisch verschijnsel dat zich voordoet bij atomen en dat geen tegenhanger heeft in de klassieke theorieën over atomen en straling.
Daaromis de laser een echt kwantummechanisch apparaat, dat op de kwantummechanica moest wachten alvorens het kon worden uitgevonden.
In 1917, toen Albert Einstein de gestimuleerde emissie theoretisch voorspelde, waren in feite alle puzzelstukjes aanwezig om de laser uit te vinden.
De gasontladingsbuis, het andere ingrediënt, bestond toen al.
Toch duurde hetnog tot 1960 tot Theodore Maiman de eerste laser bouwde.
Al in 1962 volgde de eerste halfgeleider-diodelaser.
Het laserend medium is hier geen gas maar een halfgeleiderkristal (bijvoorbeeld galliumarseen).
Het zijn miniatuurlasers, die de elektrische stroom op efficiënte wijze direct inlaserlicht omzetten.
De compactdiscspeler en meer recent de DVD-speler werken met dergelijke lasers.
De optische telecommunicatienetwerken bestaan uit glasvezelkabels waardoor pulsen van laserlicht flitsen, afkomstig uit diodelasers.
Zonder die technieken was er nu geen internet geweest.

Verborgen vruchten van een eeuw kwantummechanica

Bij de laser speelt de kwantummechanica een wat minder verborgen rol dan bij de transistor.
Toch geldt ook hierbij dat je niet veel verstand van kwantummechanica hoeft te hebben om een goede laserfysicus te zijn.
Andere disciplines, zoals kristalgroei of het beheersen van de thermische huishouding door het ontwerpen van geschikte laserbehuizingen, zijn minstens zo belangrijk.
En op het niveau van de apparaten en netwerken in de telecommunicatie speelt de kwantummechanica al helemaal geen rol, terwijl de communicatieprotocollen puur op software zijn gebaseerD. De vruchten van een eeuw kwantummechanica hebben de wereld ingrijpend veranderd, zoveel is zeker, maar het zijn verborgen vruchten.
De rol van de kwantummechanica is intussen zeker niet uitgespeelD.

BronnenM Eckert en H Schubert.
Crystals, Electrons, Transistors  From Scholar’sStudy to Industrial Research.
American Institute of Physics, New York: 1990A Yariv.
Theory and Applications of Quantum Mechanics.
Wiley, New York: 1982JP Harbison en RE Nahory.
Lasers: Licht van atomen in het gareel.
Natuur &Techniek.

De grote vragen      Brooks Michael      Fysica

Toegankelijk, informatief en verrijkend: hier zijn de twintig grootste vragen

 

van de quantum-fysica, relativiteitstheorie en onze pogingen om de realiteit

 

te bevatten.

 

Wat is tijd? Wat gebeurde er met Schrödingers kat? Waarom vallen appels?

 

Zijn vaste lichamen echt niet vloeibaar? Is uiteindelijk alles toeval? Wat is het

 

Goddeeltje? Ben ik uniek in het universum? Kunnen we door de tijd reizen?

 

Waarom is E gelijk aan MC2? Kan ik het universum in een oogwenk

 

veranderen? Is er iets mis met het magnetisch veld van de aarde? Betekent

 

chaostheorie dat ons rampen wachten? Wat is licht? Gaat de snaartheorie

 

echt over snaren? Kunnen we leven in een computersimulatie? Wat is de

 

sterkste kracht in de natuur? Hoe ziet de werkelijkheid er nou werkelijk uit? ;

Newton      Guicciardini Niccolo      Fysica

Newton - bijzonder, briljant en bescheiden

 Sir Isaac Newton is zonder twijfel één van de belangrijkste wetenschappers uit de geschiedenis.
Zijn fundamentele bijdrage aan de wis- en natuurkunde wordt al eeuwen toegepast in vrijwel alle wetenschappelijke disciplines.
Isaac Newton wordt geboren op 4 januari 1643 in het Britse Woolsthorpe.
Zijn vader is dan al overleden, waardoor hij moet worden opgevoed door zijn moeder, oom en grootmoeder.
Zijn moeder hoopt dat Isaac het boerenbedrijf wil overnemen, maar Newton heeft andere interesses.
Al op jonge leeftijd maakt hij mechanische modellen als karren, windmolens en vliegers.
Zijn interesse in natuurkunde en wetenschap leidt hem naar de universiteit van Cambridge.
Hij verdiept zich in de theorieën van Galilei en meesterwerken als de Elementen van Euclides.

Munt

In 1669 wordt Newton professor in de wiskunde.
Hij voegt zich ook bij het wetenschappelijk genootschap de Royal Society, waar hij in 1703 voorzitter van wordt en dat blijft tot zijn overlijden in 1727.
Daarnaast werkt hij vanaf 1696 voor de Munt waar hij geldfraude bestrijdt.
Voor dit werk wordt hij geridderd tot Sir Isaac Newton.
In 1717 zorgt hij voor een goede overgang van de Pound Sterling van de zilveren naar de gouden standaard, een manier om wisselkoersen tussen valuta vast te leggen.
Dit systeem zorgt voor rust in de handel en een verdere bloei van de Britse economie.

Wereldbeeld

Newton heeft een ongelooflijk brede bijdrage geleverd aan de wetenschap in het algemeen en de wis- en natuurkunde in het bijzonder.
Zijn betekenis is zo groot dat onder andere Newton een nieuw wetenschappelijk wereldbeeld introduceert, waarbij de combinatie van theorie en praktijk, redeneren en zien centraal staat.
Dit is de periode waarin klassiek-religieuze ideeën plaatsmaken voor modern-wetenschappelijke ideeën.
In de biologie betekent dat een nieuwe kijk op het menselijk lichaam en in de Oceaan

Ik weet niet wat de wereld van mij denkt.
Maar mijzelf lijk ik een knaap, die aan het strand speelt, en zich verheugt over een gladde kei of een bijzonder mooie schelp die hij af en toe vindt, terwijl de grote oceaan der waarheid onverkend vóór hem ligt.

 

sterrenkunde het besef dat de zon het middelpunt is en niet de aarde.
Newton is daarbij in staat verder te kijken en te denken dan veel collega-wetenschappers en lastige problemen eenvoudig te verklaren.
Toch heeft Newton altijd een bijzonder geloof in God gehaD. In alles wat hij ziet en beredeneert, laat hij ruimte voor de hand van GoD.

Wetten en wiskunde

We zien Newtons naam nog altijd terug in de eenheid van kracht in de natuurkunde, de Newton (N).
Ook de wetten van de dynamica, ook wel bekend als de bewegingswetten van Newton, worden nog altijd gedoceerd op scholen en universiteiten.
Daarnaast zijn verschillende wiskundige theorieën en rekenmethodes naar hem vernoemd, zoals het Binomium van Newton.
Isaac Newton is al op jonge leeftijd productief; voor zijn vijfentwintigste heeft hij de universele zwaartekracht en de kleurschifting (dispersie) beschreven en de spiegeltelescoop geïntroduceerD. Newton wordt beschouwd als de grondlegger van de klassieke mechanica, vooral door de zwaartekrachtwet die stelt dat de aantrekkingskracht tussen twee massa's omgekeerd evenredig is met het kwadraat van de onderlinge afstanD. Hiermee worden de Keplerwetten voor de bewegingen van zon en planeten aangetoonD.

De drie hoofdwetten van de thermodynamica hebben Newton verder op de kaart gezet.
Het zijn achtereenvolgens de traagheidswet (een voorwerp waar gelijke krachten op werken is altijd in rust of beweegt met constante snelheid), de hoofdwet van de mechanica (F = m×a, dus de kracht is gelijk aan de massa maal de versnelling) en de actie-reactie-wet (actie = reactie, met gelijke kracht maar in tegengestelde richting).

Op het gebied van de wiskunde is vooral zijn bijdrage aan de differentiaal- en integraalrekening belangrijk.
Maar Gottfried Wilhelm Leibniz is tegelijkertijd ook met dit onderwerp bezig.
Het loopt zelfs uit op een ruzie wie dit als eerste heeft ontdekt.
Zie voor de afloop van dit conflict het levensverhaal van Leibniz .

Eigenaardigheden

Sir Isaac Newton is in meerdere opzichten een bijzondere man geweest.
Tijdens zijn leven heeft hij altijd speciale aandacht en interesse gehad in de Bijbel en de theologie.
Hij noemt het zelfs zijn eigenlijke grote liefde.
Daarnaast schijnt hij ook met alchemie en astrologie bezig te zijn geweest, iets dat in onze tijd als niet-wetenschappelijk wordt beschouwD. Er bestaat ook een verhaal dat hij zich realiseert hoe de zwaartekrachtwetten in elkaar steken doordat hij een appel uit een boom ziet vallen.
Op dat moment ziet Newton in dat op hemel, maan en aarde dezelfde wetten moeten gelden, een revolutionair inzicht in zijn tijD.

Feiten en mysteries in de deeltjesfysica      Veltman      Fysica

Dit boek geeft een volledig overzicht van de moderne deeltjesfysicA. Het is toegankelijk voor iedereen die wil weten hoe de wereld in elkaar zit.
We maken kennis met alle bekende deeltjes van de wereld waarin we leven.
Een elegante uitleg van de kwantummechanica en de relativiteitstheorie geeft inzicht in de wetten die de deeltjesfysica beheersen.
Werkelijkheid en theorie ontmoeten elkaar in versnellers, colliders en detectors - de wereld van onder meer CERN en FermilaB.

(extSCBK1)

Nobelprijswinnaar Martinus Veltman legt in toegankelijke bewoordingen uit wat elementaire deeltjes zijn.
Aan bod komen de beweging en de eigenschappen van de deeltjes, daarnaast bevat dit boek korte biografieën van tientallen wetenschappers die hun sporen hebben verdiend in de elementaire deeltjesfysicA. Veltman heeft een vlotte, humoristische pen en is er in geslaagd een boek te schrijven dat zowel voor wetenschappers als leken uitdagend en toegankelijk is.

Veltmans belangstelling lag zowel in de theoretische als in de experimentele natuurkunde.
Vooral zijn theoretische werk aan de vereniging van de elektromagnetische kracht en de zwakke kernkracht is baanbrekend geweest.
Voor dit werk aan de Universiteit Utrecht ontving hij in 1999 samen met Gerard 't Hooft de Nobelprijs voor de Natuurkunde.
De prijs werd gegeven ; ;voor het ophelderen van de kwantumstructuur van de electrozwakke interacties in de natuurkunde ; ;.

Het werk van Veltman was onmisbaar voor de ontdekking in 1995 van de top quark in het Fermilab, Chicago, Illinois.

Veltman heeft door het schrijven van Schoonschip, een computerprogramma voor symbolische wiskunde in 1964 belangrijk bijgedragen aan de computerwiskunde.
Bekende programma's zoals Mathematica en Maple zijn gebaseerd op Veltmans pionierswerk.

Veltman geeft regelmatig lezingen en schreef voor het geïnteresseerde publiek het boek Feiten en mysteries in de deeltjesfysica (Veen Magazines, 2004).

Elementair deeltje

Een elementair deeltje is een deeltje dat niet te splitsen valt in andere deeltjes.
Volgens de huidige modellen zijn elektronen, neutrino's en quarks elementaire deeltjes, evenals de zwaardere versies van het elektron en het neutrino, de krachtvoerende deeltjes, en hun antideeltjes.

In de natuurkunde wordt een elementair deeltje geacht geen inwendige structuur te hebben, aangezien het niet is samengesteld uit nog kleinere deeltjes.
Het is een van de basisdeeltjes van het heelal, waar alle grotere deeltjes van zijn gemaakt.
In de moderne theorie van deeltjesfysica, het standaardmodel, zijn quarks, leptonen en 'ijkbosonen' elementaire deeltjes.

In het verleden werden hadronen (mesonen en baryonen zoals het proton en het neutron) en zelfs gehele atomen op zeker moment beschouwd als elementaire deeltjes.
Een centraal thema in de elementairedeeltjestheorie is het vroeg-20e-eeuwse idee van quanta, dat het begrip van elektromagnetische straling hervormde en de kwantummechanica voortbracht.

Inhoud [verbergen]

1 Overzicht

2 Het standaardmodel

3 Fundamentele fermionen

3.
1 Antideeltjes

3.
2 Quarks

4 Fundamentele bosonen

4.
1 Gluonen

4.
2 Elektrozwakke bosonen

4.
3 Higgs-boson

5 Voorbij het standaardmodel

6 Referenties

7 Zie ook

8 Externe links

9 Trivia

 

[bewerk] Overzicht

Alle elementaire deeltjes zijn bosonen of fermionen.
Deeltjes met halftallige spin zijn fermionen, en deeltjes met heeltallige spin zijn bosonen.
De twaalf fermionen worden in het algemeen met materie geassocieerd en de bosonen met de fundamentele krachten.
[1]

De elementaire deeltjes uit het standaardmodel zijn:

Fermionen:

Quarks — up, down, strange, charm, bottom, top

Leptonen — elektron, muon, tauon, elektron-neutrino, muon-neutrino, tauon-neutrino

Bosonen:

IJkbosonen – gluon, W- en Z-bosonen, foton

Andere bosonen — Higgs-boson, graviton

[bewerk] Het standaardmodel

Het standaardmodel van de deeltjesfysica beschrijft 12 fermionen, plus hun bijbehorende antideeltjes, en daarnaast de bosonen die gepaard gaan met de krachten tussen de fermionen, en het nog onontdekte Higgs-boson.
In het algemeen wordt het standaardmodel als een voorlopige theorie beschouwd, en niet als echt fundamenteel.
Eén probleem is dat het fundamenteel onverenigbaar is met de algemene relativiteitstheorie van Einstein.
Het vermoeden is dat er andere elementaire deeltjes zijn die door het standaardmodel niet worden beschreven zoals het graviton of 'sparticles', de supersymmetrische partners van de bekende deeltjes.

[bewerk] Fundamentele fermionen

De 12 fermionen zijn verdeeld in drie 'generaties' van vier deeltjes.
Zes van de deeltjes zijn quarks.
De resterende zes zijn leptonen, waarvan drie neutrino's zijn en de andere drie een elektrische lading van -1 hebben: het elektron en zijn twee neven, het muon en het tau-lepton of tauon.

Generaties van deeltjes Eerste generatie

elektron: e-

elektron-neutrino: ?e

up quark: u

down quark: d

 Tweede generatie

muon: µ-

muon-neutrino: ?µ

charm quark: c

strange quark: s

 Derde generatie

tauon: t-

tauon-neutrino: ?t

top quark: t

bottom quark: b

 

 

 

[bewerk] Antideeltjes

Voor elk van deze 12 fermionen zijn er ook corresponderende antideeltjes.
Het positron e+ komt in de meeste eigenschappen overeen met het elektron, maar heeft een elektrische lading van +1, enz.
:

Antideeltjes Eerste generatie

positron: e+

elektron-antineutrino: 

up antiquark: 

down antiquark: 

 Tweede generatie

antimuon: µ+

muon-antineutrino: 

charm antiquark: 

strange antiquark: 

 Derde generatie

antitauon: t+

tauon-antineutrino: 

top antiquark: 

bottom antiquark: 

 

[bewerk] Quarks

Quarks en antiquarks zijn nooit individueel aangetoond, een feit dat door de 'kleurbeperking' van de kwantumchromodynamica wordt verklaarD. Elk quark draagt één van drie kleurenladingen van de sterke interactie; antiquarks dragen zo ook antikleur.

Kleurgeladen deeltjes hebben met elkaar een wisselwerking via het uitwisselen van gluonen, op dezelfde manier als elektrisch geladen deeltjes fotonen kunnen uitwisselen.
Een verschil is dat gluonen zelf die kleurlading bezitten, wat een versterking van de sterke kernkracht met zich meebrengt zodra deeltjes met een kleurlading gescheiden worden.
In tegenstelling tot de elektromagnetische kracht, die snel kleiner wordt als geladen deeltjes uit elkaar bewegen, wordt de sterke kernkracht juist groter.
Het komt er op neer dat kleurgeladen deeltjes nooit van elkaar kunnen scheiden.

De kleurgeladen deeltjes kunnen zich wel combineren om kleur-neutrale samengestelde deeltjes te vormen: de hadronen.
Zo kan een quark zich combineren met een antiquark.
De quark heeft een kleur en de antiquark heeft de corresponderende antikleur.
De kleur en antikleur compenseren elkaar en er vormt zich een kleur-neutraal meson.
Of drie quarks kunnen naast elkaar bestaan: één quark is 'rood', een ander 'blauw', een ander 'groen'.
Deze drie gekleurde quarks vormen samen een kleur-neutraal baryon.
Of drie antiquarks kunnen samen bestaan: één antiquark is 'antirood' een andere 'antiblauw' en een 'antigroen'.
Deze drie anti-gekleurde antiquarks vormen een kleur-neutraal antibaryon.

Quarks hebben ook niet-gehele kleine elektrische ladingen, maar aangezien zij binnen hadronen voorkomen waarvan ladingen altijd gehele getallen zijn, zijn die niet-gehele ladingen nooit geïsoleerd of gemeten.
Zo hebben quarks elektrische ladingen van of + 2/3 of -1/3, terwijl antiquarks overeenkomstige elektrische ladingen van of -2/3 of + 1/3 hebben.

Bewijs voor het bestaan van quarks komt voort uit proeven waarbij elektronen afgevuurd worden op atoomkernen.
Hieruit kan de ladingsverdeling binnen nucleonen (die baryonen zijn) bepaald worden.
Als de lading gelijkmatig verdeeld zou zijn, zou het elektrische veld rond het proton gelijkmatig moeten zijn en zou het elektron zich na een botsing elastisch moeten laten terugkaatsen.
Laag-energetische elektronen verspreiden zich op deze wijze, maar boven een bepaalde energie worden sommige elektronen door protonen onder grote hoeken teruggekaatst.
Het terugkaatsende elektron heeft veel minder energie en een 'jet' van deeltjes wordt uitgezonden.
Dit niet-elastische terugkaatsen kan alleen verklaard worden als de lading in het proton niet gelijkmatig is verdeeld maar onderverdeeld in kleinere geladen deeltjes: de quarks.

[bewerk] Fundamentele bosonen

In het Standaardmodel zijn het deeltjes met een spinvector (-1) , zoals gluonen, fotonen, en W- en Z-bosonen die zorgen voor het uitwisselen van krachten, terwijl het Higgs-boson (spin-0) de grondslag is van deeltjes die intrinsieke massa hebben.

[bewerk] Gluonen

Gluonen zijn de dragers van de “sterke interactie” en bezitten zowel kleur als antikleur.
Hoewel gluonen zonder massa zijn, worden zij nooit waargenomen in detectoren vanwege de kleurenbeperking.
Ze kunnen wel “jets” van hadronen produceren net zoals enkele quarks.
Het eerste bewijsmateriaal voor gluonen kwam uit vernietiging van elektronen en positronen bij hoge energieën die soms drie producten gaven: een quark, een antiquark, en een gluon.

[bewerk] Elektrozwakke bosonen

Er zijn drie zwakke ijkbosonen: W+, W-, en Z0; deze zorgen voor de zwakke interactie.
Het foton zonder massa zorgt voor de elektromagnetische interactie.

[bewerk] Higgs-boson

Hoewel de zwakke kernkracht en de elektromagnetische krachten voor ons vrij verschillend lijken bij lage energieën, kunnen de twee krachten theoretisch als één 'elektrozwakke' kracht samengebracht worden bij hoge energieën.
Deze voorspelling is duidelijk bevestigd door metingen aan elektron-proton-botsingen in de HERA-versneller van DESY.
De verschillen bij lage energieën zijn het gevolg van de hoge massa's van W- en Z-bosonen, die weer een gevolg zijn van het Higgs-mechanisme.
Hoewel het Higgs-mechanisme een geaccepteerd deel van het standaardmodel is geworden, is het Higgs-boson zelf nog niet waargenomen in detectoren.
Het indirecte bewijsmateriaal voor het Higgs-boson stelt dat de massa onder de 200-250 GeV ligt.
[2] Als dit het geval is zullen de experimenten van de Large Hadron Collider dit laatste ontbrekende stuk van het standaardmodel moeten kunnen aantonen.

[bewerk] Voorbij het standaardmodel

Hoewel veel experimenteel bewijsmateriaal de voorspellingen van het Standaard model bevestigen, vinden veel fysici dit model onbevredigend vanwege de vele onbepaalde parameters, het grote aantal fundamentele deeltjes, het nog niet waargenomen Higgs- boson en andere theoretische overwegingen.
Er is een aantal speculatieve theorieën voorbij het Standaardmodel die proberen om deze deficiënties te rectificeren.

Bouwstenen van de schepping      t Hooft Gerard      Fysica

Gerardus (Gerard) 't Hooft (Den Helder, 5 juli 1946) is een Nederlandse natuurkundige.
Hij wordt beschouwd als toonaangevend in de theoretische natuurkunde en won in 1999 de Nobelprijs.
't Hooft is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht.

Inhoud [verbergen]

1 Biografie

2 Werk

2.
1 Huidige onderzoeksrichting

3 Filosofische visie

4 Publicaties

5 Referenties

6 Externe links

 

Biografie

Gerard 't Hooft werd in Den Helder geboren als tweede van drie kinderen en bracht zijn jeugd door in Den Haag.
Zijn vader was maritiem ingenieur, zijn moeder kwam uit een geslacht van natuurkundigen.
Zo was zijn oudoom Nobelprijswinnaar Frits Zernike, de uitvinder van de fasecontrastmicroscoop.
Zijn oom Nico van Kampen, hoogleraar in Utrecht, zette hem op het pad van de natuurkunde en begeleidde hem in het begin van zijn carrière.
Na het gymnasium studeerde 't Hooft wis- en natuurkunde aan de Universiteit Utrecht en promoveerde daar in 1972.
Al voor de promotie publiceerde hij met zijn promotor Martin Veltman baanbrekende artikelen over deeltjesfysica, waardoor hij in één klap beroemd werd binnen het vakgebieD.

Ondanks verlokkelijke aanbiedingen is 't Hooft niet naar een Amerikaanse universiteit vertrokken.
Zijn binding met Nederland heeft hem in Utrecht gehouden, alwaar hij tevens roeide bij de USR Triton.
Sinds 1977 is hij er hoogleraar theoretische natuurkunde, verbonden aan het Spinoza-instituut sinds de oprichting in 1998.
Hij heeft er op zijn beurt een aantal talenten opgeleiD. Zo promoveerden Herman Verlinde, Erik Verlinde en Robbert Dijkgraaf bij hem.

In 1999 kreeg hij met Veltman de Nobelprijs Natuurkunde ; ;voor het ophelderen van de kwantumstructuur van elektro-zwakke interacties in de natuurkunde ; ;.
Veltman was in 1981 uit Utrecht vertrokken met onenigheid over de eer van hun ontdekkingen, maar na de toekenning van de prijs is het conflict bijgelegD.

Sinds 1999 besteedt 't Hooft veel tijd aan lezingen in binnen- en buitenlanD. Eerder ontving hij ook al velerlei eerbewijzen, zoals de Wolf Prize van de staat Israël, de Franklin Medal uit de VS, de Spinozapremie en een aantal eredoctoraten.
De planetoïde 9491 Thooft is naar hem genoemD. Sinds 1982 is hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Tevens is hij (buiten)lid van de wetenschapsacademies van België, Frankrijk en de Verenigde Staten.
't Hooft is Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Officier de la Légion d'Honneur.

Gerard is getrouwd met Albertha Anje Schik (Betteke) en heeft twee dochters, Saskia en Ellen.
Gerards Nederlandse boek ; ;Planetenbiljart ; ; wordt op dit moment door zijn dochter Saskia in het Engels vertaald en gaat ; ;Playing with Planets ; ; heten.

[bewerk] Werk

Binnen de theoretische natuurkunde beschouwen velen Gerard 't Hooft als een van de grootsten van het moment en de belangrijkste Nederlander sinds H.
A. Lorentz (1853-1928).
Hier volgt een lijst van zijn belangrijkste wapenfeiten.

Dimensionele renormalisatie (1972)

Zijn promotie-onderzoek was de laatste stap die nodig was voor het toepassen van een bepaald soort wiskundig model, Yang-Mills-theorie, bij het beschrijven van het gedrag van de natuur op kleine schaal.
De elektromagnetische en de zwakke kracht werden hiermee verenigd in één beschrijving.
Dat model gaf aanvankelijk vaak 'oneindig' als uitkomst, maar door de renormalisatie-methode van 't Hooft en zijn promotor, Martin Veltman, werd het bruikbaar.
Zo voorspelde het model de massa van het top-quark en de eigenschappen van de W-bosonen en het Z-boson, die later bleken te kloppen.
Het voorspelde Higgs-boson is overigens nog niet waargenomen.
Voor dit werk kregen 't Hooft en Veltman de Nobelprijs.

Quark confinement (1972)

De hadronen (deeltjes die onderhevig zijn aan de sterke kernkracht), zoals pionen, protonen en neutronen, bestaan uit twee of meer quarks.
Opmerkelijk genoeg worden zulke quarks nooit los aangetroffen.
't Hooft gaf een verklaring voor die confinement (opsluiting), namelijk dat de aantrekking tussen de quarks sterker wordt naarmate ze meer uit elkaar worden getrokken, zodat je ze nooit los krijgt.
Dit werd een ingrediënt van de kwantumchromodynamica (QCD) waarvoor in 2004 nog een Nobelprijs werd toegekend (maar 't Hooft werd deze keer overgeslagen).

Large-Nc limit in de kwantumchromodynamica (1974)

Voorspellingen (oplossingen) van de QCD, de theorie van de sterke kernkracht, zijn in de meeste gevallen niet exact te berekenen.
't Hooft bedacht een originele methode om de oplossingen te benaderen.
De quarks uit de theorie komen voor in drie varianten, 'kleuren'.
't Hooft vatte die 3 op als een parameter Nc (het aantal kleuren), bekeek QCD met zeer grote Nc, en schatte het verschil tussen deze 'Large-Nc limit' en de werkelijkheiD. Zo bereikte hij een redelijke benadering.

Holografisch principe (1993)

De hoeveelheid informatie die in een bepaalde ruimte past, is evenredig met het volume (de hoeveelheid ruimte).
Althans, dat zou je denken.
In werkelijkheid is ze evenredig met de oppervlakte (het grensvlak) van die ruimte.
De informatie in de ruimte is op een bepaalde manier af te lezen aan de buitengrens – de inhoud is in zekere zin afgebeeld op de oppervlakte, zoals bij een hologram.
Dit opmerkelijke idee, dat het holografisch principe wordt genoemd, is afkomstig van 't Hooft.

Verscheidene andere bijdragen aan de natuurkunde

De bijdragen van 't Hooft liggen vooral in de deeltjesfysica en zijn soms vrij technisch van aarD. Zo loste hij in 1986 het U(1)-probleem op, een mysterie uit de deeltjesfysicA. Eerder toonde hij aan dat in bepaalde modellen bijzondere oplossingen mogelijk zijn, de zogeheten 't Hooft-Polyakov-monopolen.
Nog zo'n bijzondere situatie is het instanton, een andere vinding van 't Hooft.

[bewerk] Huidige onderzoeksrichting

Tegenwoordig houdt 't Hooft zich bezig met de zoektocht naar een theorie van quantumgravitatie, die de vier fundamentele natuurkrachten (elektromagnetische kracht, sterke kernkracht, zwakke kernkracht en zwaartekracht) in één model samenvat, oftewel de kwantummechanica verenigd met de algemene relativiteitstheorie.
Een van de wegen waarlangs men dit probeert is de snaartheorie.

Over de snaartheorie had 't Hooft aanvankelijk bedenkingen.
Hij vond dat de aanhangers van deze modieuze theorie te rooskleurige verhalen verspreidden over hun resultaten.
; ;Loaded with overstatements ; ; (vol overdrijvingen), zo beschreef hij de berichten uit het snaren-kamp in 1996 tegenover Scientific American, ; ;in werkelijkheid begrijpen ze het instorten van sterren niet beter dan anderen ; ; [1].
In latere jaren is hij zich toch met de snaartheorie bezig gaan houden.
Zo geeft hij er college in en heeft hij er een aantal wetenschappelijke artikelen over geschreven.

[bewerk] Filosofische visie

't Hooft heeft in 1997 in een televisieprogramma [2] verklaard, dat hij in zijn hart determinist is: aan al het toeval in de kwantummechanica moet een helemaal door oorzaak en gevolg bepaalde detailwereld ten grondslag liggen.
Daarmee schaart hij zich achter Albert Einstein, die dezelfde mening had ( ; ;God dobbelt niet ; ;).
Binnen het deterministische wereldbeeld is weinig ruimte voor een vrije wil of een persoonlijke goD.

In het verlengde van dat determinisme ligt de positie die 't Hooft innam in het debat over de informatieparadox bij zwarte gaten.
Terwijl Stephen Hawking en anderen zeiden dat informatie verloren kan gaan in een zwart gat, hield 't Hooft C.s.
vol dat de informatie er op de een of ander manier weer uitkomt.
In 2004 gaf Hawking zijn ongelijk toe [3].

Over de vraag of de natuurkunde ooit de ; ;theorie van alles ; ; zal weten te vinden, is hij iets minder optimistisch dan veel van zijn collega's.
; ;Hopelijk zal de tijd het uitwijzen ; ; en ; ;Wie zal het zeggen? ; ; schreef hij over diepgaande onopgeloste kwesties.
In januari 2005 betoogde hij in Nature dat het aanlokkelijke idee van een natuur die maar op één manier in elkaar kan zitten en beschreven wordt door een eenvoudig wiskundig basisprincipe, niet strookt met de waarnemingen.
Daarmee zet hij een nuchtere kanttekening bij het enthousiasme waarmee veel fysici op zoek zijn naar de ultieme theorie.

Lieven Scheire in zijn element      Woussen Wouter      Fysica

Lachen, gieren en brullen met deze edele wetenschap

Lieven Scheire is een ridder met een nobele strijd: fysica als een smakelijk toetje aan het gewone volk opdienen.
De wetenschapsredactie van dit blad kan dergelijke initiatieven alleen maar aanmoedigen, aangezien we voor dezelfde zaak vechten.
Al jaren proberen wij de gewone stervelingen uit naastenliefde mee te laten genieten van de wondere wereld van de wetenschap, terwijl we tegelijkertijd de aandacht van de echte scientists (of ‘saaientists’ voor tegenstanders) proberen te bewaren.
Wat onze adoratie voor Scheire nog versterkt, is het feit dat hij uit eigen stal komt: enkele jaren geleden voltooide hij zijn Bachelor in de Fysica en Sterrenkunde op de Ugent.

Komiek Lieven Scheire heeft de wetenschap nooit definitief vaarwel gezegD. Vandaag komt hij op de proppen met ‘Lieven Scheire in zijn element’, een brok vulgariserende literatuur voor dummy’s, maar daarom niet minder aangenaam om lezen.
Indien u een gemis voelt aan kwantummechanica en relativiteitstheorie in uw trieste, menswetenschappelijke bestaan: snel naar de boekhandel en kopen maar! Voor de wetenschappers onder u: uw cursus is een beter naslagwerk, maar als u de natuurkunde tussendoor iets zoeter en sappiger gepresenteerd wil krijgen, dan is Scheire’s nieuwste worp zeker een aanrader! ;

Quantumtheorie voor beginners      ?      Fysica

 

Max Planck 

De quantumtheorie is een van de belangrijkste en meest revolutionaire natuurkundige theorieën ooit.
Deze theorie werd aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkeld door verscheidene geleerden.
De theorie gooide de klassieke natuurkunde volledig ondersteboven.

Volgens de klassieke natuurkunde, ontwikkeld door Newton, konden onder andere alle natuurkundige verschijnselen tot op oneindige precisie worden benaderd, was licht een golf en bestond materie uit deeltjes.
Geen enkel van de grondslagen van de klassieke natuurkunde hield stand, toen uiteindelijk de quantumtheorie erkend was.

De geschiedenis van de quantummechanica begon bij Max Planck.
Hij was op zoek naar een goede stralingswet.
De stralingswet moet verklaren waarom voorwerpen van een bepaalde temperatuur een bepaalde kleur uitstralen (ieder voorwerp van 900°C is bijvoorbeeld oranje).
Hierbij deed hij onderzoek naar de straling die zwarte lichamen uitstraalden (zogenaamde 'zwarte straling').
Hij ontwikkelde een formule die precies voorspelde, welke frequenties bij welke temperatuur horen.
Hij stuitte echter op een probleem.
Tijdens het maken van de formule, had hij de energie van het licht moeten verdelen in energiepakketjes.
Volgens de berekening was de energie gelijk aan de frequentie (trillingen per seconde) van de lichtgolf maal een constante die hij h noemde.
In formulevorm ziet dat er als volgt uit: E = h .
f .
De f is de frequentie van de lichtgolf, h is de constante en E is de energie.
Deze h stoorde Planck, omdat deze voorkwam, dat iedere waarde van energie kon worden aangenomen.
De energie was verdeeld in pakketjes ten grootte van hf.
Deze pakketjes noemde Planck energiequanta (quanta is het meervoud van quantum, Latijn voor hoeveelheid).
h heeft een grootte van 6.
626 x 10^34.
Heel klein, maar er werd ook gewerkt op een klein vlak.

Het opdelen van energie in pakketjes was in tegenspraak met wat de klassieke natuurkunde voorschreef.
Volgens de klassieke natuurkunde zou energie iedere gewenste waarde aan kunnen nemen.
Toch waren de voorspellingen zo precies, dat van toeval geen sprake kon zijn.

Dit idee was nogal revolutionair.
Niemand twijfelde nog aan de klassieke natuurkunde en plotseling kwam er iemand, die beweerde dat de theorie niet deugde.
Geen wonder dat de quantumtheorie niet werd aanvaarD. Zelfs Planck geloofde niet in wat hij zelf had bedacht.

In 1902 kwam nieuw bewijs voor de geldigheid van de quantumtheorie.
Het bedroeg hier een proef over het foto-elektrisch effect.
In de proef werd licht (foton is Grieks voor licht) op een metalen oppervlakte geschenen.
Hierbij kwamen elektronen vrij, die men mat met gevoelige apparatuur.
De klassieke natuurkunde voorspelt in dit geval: hoe intenser de lichtstraal, hoe energierijker de elektronen.
Maar uit proeven bleek dat de intensiteit van de straal geen verband houdt met de energie van de elektronen.

In 1905 kwam Einstein op 26 jarige leeftijd in het spel.
Hij bepaalde het volgende: bij hoge frequenties gedraagt straling zich alsof het uit deeltjes bestaat.
Door enkele formules te gebruiken, die in de klassieke natuurkunde enkel voor deeltjes golden, kwam Einstein tot een grootte voor de energie van licht, namelijk E = hf, de hoeveelheid die Planck een paar jaar eerder ook al had berekenD.

Nu kon Einstein het foto-elektrisch licht verklaren.
De lichtdeeltjes, die hij fotonen noemde, droegen al hun energie over aan één elektron.
Als er meer fotonen op een plaat worden geschoten, wordt de hoeveelheid energie per elektron niet groter.

Hoewel alweer de uitkomst precies overeen kwam met de werkelijkheid, werd de quantumtheorie nog steeds genegeerD.

Een derde proef aan het begin van de twintigste eeuw viel ook niet door de klassieke natuurkunde te verklaren.
Deze proef was die van de lijnenspectrA.

Als men een vast voorwerp verwarmt zal deze een witte lichtstraal uitstralen.
In deze lichtstraal zitten al de frequenties en dus kleuren van licht.
We zetten nu een schermpje met een spleet in de lichtstraal, zodat we alleen nog een streep hebben.
Als men in deze lichtstraal een prisma zet en het uitgestraalde licht opvangt op een scherm, zal men een regenboog zien.
Dit heet een spectrum (meervoud is spectra).
Dit was prima te verklaren met de klassieke natuurkunde.

Maar als het hete voorwerp vervangen wordt door een heet gas, zal op het scherm een lijnenspectrum ontstaan.
Dit wil zeggen dat er een aantal lijnen verschijnt in plaats van een vloeiend overlopend vlak.
De lijnen hebben ieder de kleur van het licht dat normaal op die plaats zou moeten vallen en hebben de breedte van de spleet.
Uit proeven bleek, dat ieder element zijn eigen lijnenspectrum haD.

En als we wit licht door een (koud) gas laten lopen, krijgen we een spectrum waarin de kleuren missen, die het gas zou uitstralen als het verhit wordt.

De conclusie was duidelijk.
Een element kan een aantal kleuren licht opnemen en uitstralen en die kleuren verschillen per element.
Hierover bestond geen twijfel.
Alleen kon de klassieke natuurkunde het niet verklaren.
Wel werd er een formule bedacht, waarmee berekend kon worden welke frequenties bij welk element horen: de formule van Balmer, genoemd naar de ontdekker van de formule.

^Quantumtheorie      Polkinghorne John      Fysica

Dit boekje  is geschreven door een hoogleraar in de mathematische fysicA. Hij bouwt dan ook prachtige volzinnen met vaak al even indrukwekkende woorden die het de gemiddelde leek eigenlijk alleen maar overbodig moeilijk maken.
Natuurlijk hebben we het hier niet zo maar over een luchtig onderwerpje en is het vrijwel onmogelijk dit uit de doeken te doen zonder haar moedertaal, de wiskunde, te gebruiken.
Toch kunnen veel van de grondbegrippen toegankelijker gemaakt worden voor een breed publiek.
De ontdekking van de quantumtheorie in de twintiger jaren van de twintigste eeuw bracht een ommekeer teweeg in ons denken over de fysische werkelijkheiD. We lezen eerst hoe dit aanvankelijk tot stand is gekomen.
  Het eerste teken van de quantumrevolutie kwam in 1885 toen een Zwitserse schoolmeester zich verdiepte in het spectrum van waterstof.
We krijgen stukje bij beetje geschiedenis.
We maken kennis met de matrixmechanica, golfmechanica en de uiteindelijke quantummechanica welke een groot waarschijnlijkheids karakter heeft.
We maken kennis met het optellen van vectoren, al dan niet met elkaar communicerende rotaties, het onzekerheidsprincipe, waarschijnlijkheidsamplituden, decoherentie, meetproblemen en nog veel meer leuks.
Achterin het boek vinden we een begrippenlijst en een beknopte wiskundige bijlage waar we verschillende formules in terug kunnen vinden.

Einstein...en daarna      Schwinger Julian      Fysica

Deel 1 : De Speciale relativiteitstheorie

Hoofdstuk 1 : De aanleiding tot de speciale relativiteitstheorie

Wat wilde Einstein bereiken met zijn relativiteitstheorie? Heel eenvoudig, hij wilde zich een duidelijk beeld vormen van het heelal.
Verscheidene fysische proeven hadden tot een paradox geleidt en deze heeft Einstein proberen op te heffen.
Dit lukte hem met succes.
Rond 1900 was er een fundamenteel fysisch probleem dat te maken had met de voortplanting van het licht.
Nauwkeurige experimenten hadden aangetoond dat de lichtsnelheid onafhankelijk was van de bewegingstoestand van de waarnemer.
Steunend op het feit dat de aarde rond de zon draait tegen een constante snelheid van 30m/s en dat de aarde zich in de “ether” bevindt, stuurde men 2 lichtstralen de ether in.
Een met de zin van de bewegingsrichting van de aarde en een andere in tegengestelt aan deze richting, om zo de het snelheidsverschil van de twee lichtstralen te meten.
De eerste zou, zoals verwacht, sneller moeten zijn gegaan door het gunstig effect van de snelheid van de aarde en de tweede trager om dezelfde reden.
De waarnemers vonden exact dezelfde snelheden voor beide lichtstralen.
Dit leide tot een contradictie.
Hieruit kon men besluiten dat de lichtsnelheid constant is, onafhankelijk van de snelheid van de waarnemer tegenover dit licht.
Ook kon men besluiten dat de ether niet bestond (anders zou het licht een weerstand ondergaan hebben).
Men kon echter nog niet verklaren dat een elektromagnetische golf, hier het licht, zich in een vacuüm kon voortplanten.
Het feit dat het licht een constante snelheid heeft in het luchtledige was in feite een gevolg van een veel vroegere theorie, namelijk die van Maxwell.
Hij bracht de elektriciteit en het magnetisme in één theorie samen, het elektromagnetisme.
Maxwell liet zien dat het licht een elektromagnetische golf is, waarbij afwisselend het magnetische veld verandert, daarbij door inductie een veranderend electrisch veld veroorzaakt, dat op zijn beurt weer een veranderend magnetisch veld genereert, enz.
Uit de theorie van Maxwell volgde al dat de voortplantingssnelheid van het licht niet afhangt van de bewegingstoestand van de waarnemer, noch van de bewegingstoestand van de bron.
Het zat er echter zo ingehamerd bij de natuurkundigen van de negentiende eeuw, dat golven zich door een medium voortplanten, en dat de beweging van de waarnemer ten opzichte van het medium opgeteld moet worden bij die van de golf in het medium, dat het lang geduurd heeft voordat het als zodanig werd aanvaarD. Daar was Einstein voor nodig.

De paradox algemener uitgedrukt: Uit Maxwell's algemene theorie van het electromagnetisme en de experimenten van Michelson en Morley volgt dat licht een electromagnetisch golfverschijnsel is dat zich in een inertiaalstelsel met een constante snelheid voortplant.
In vacuum is dat ongeveer 300.
000 km/s, om iets preciezer te zijn 299.
793 km/s.
Dit is een natuurconstante die men c noemt.
Op basis van de Newtonse mechanica zou men dit resultaat verwachten: Als een lichtgolf zich in inertiaalstelsel S met snelheid beweegt, met een eenheidsvector, dan zou die zelfde golf in een tweede stelsel S’, dat zich t.
o.
v.
S met een snelheid beweegt, de snelheid , dus met grootte , moeten hebben.
Deze paradox is door Einstein opgelost met behulp van zijn speciale relativiteitstheorie.
De grondgedachte daarbij is een nieuwe en nu algemeen aanvaarde interpretatie van het relativiteitsprincipe, met andere transformatieformules voor de relatie tussen twee inertiaalstelsels(zie hoofdstuk 3).

De relatie tussen oude en nieuwe theorieën: In de natuurkunde kan het gebeuren dat men tengevolge van veranderde inzichten en van de resultaten van bepaalde experimenten een nieuwe theorie invoert die in de plaats komt van een bestaande en tot dusver algemeen aanvaarde theorie.
Dit betekent maar zelden dat de oude theorie ; ;fout ; ; is.
Zo is bijvoorbeeld de klassieke mechanica van Newton niet  ; ;fout ; ; omdat we nu de Einsteinse relativiteitstheorie hebben.
De meeste mechanische verschijnselen om ons heen worden nog steeds op zeer nauwkeurige manier door de traditionele Newtonse mechanica beschreven.
De relativiteitstheorie mag er wel op toegepast worden, want deze theorie geldt voor alle verschijnselen , maar het zou geen voordeel opleveren; het zou alleen maar nodeloos ingewikkeld zijn.
Pas bij verschijnselen die optreden in een deeltjesversneller, waar immers zeer hoge snelheden optreden, zou de Newtonse mechanica verkeerde resultaten geven en relativistische principes gebruikt worden.
De nieuwe theorie heeft dus een groter toepassingsgebied, maar de oude theorie behoudt haar waarde voor een kleiner gebied van verschijnselen, waar ze gebruikt kan worden als een zeer goede benadering van de nieuwe algemenere theorie.

Hoofdstuk 2 : Het relativiteitsprincipe

Er is in de natuurkunde een belangrijk algemeen principe dat betrekking heeft op het verband tussen waarnemingen van dezelfde fysische verschijnselen in verschillende coördinaatsystemen.
Het zegt ruwweg dat er op een bepaalde manier geen absoluut onderscheid gemaakt kan worden tussen rust en beweging die rechtlijnig is en constante snelheid heeft.
Dit noemt men het principe van de relativiteit.
Galileï was de eerste die dit principe waarnam.
Hij beschrijft het als volgt :

Denk aan de situatie in een rijdende trein: Stel dat we ons in een trein bevinden die met een constante snelheid over een rechte spoorbaan rijdt.
De rails is een ideale rails; we voelen geen schokken.
Zolang we niet naar buiten kijken merken we niets van de snelheid van de trein .
We kunnen in onze trein allerlei mechanische proeven doen.
De resultaten beschrijven we in termen van een ruimtelijk assenstelsel.
Het natuurlijke assenstelsel in onze situatie is vanzelfsprekend een rechthoekig stelsel dat met de trein meebeweegt.
We vinden dan dat alles precies gaat zo als we het gewend zijn; de mechanische wetten geschreven in de coördinaten van dit stelsel hebben de gebruikelijke vorm.

Later is men dit principe gaan beschouwen als iets dat geldig zou moeten zijn voor alle fysische verschijnselen: Men veronderstelt dan algemeen dat de natuurwetten het zelfde zijn in coördinaatstelsels die zich met eenparige rechtlijnige snelheden ten opzichte van elkaar bewegen.
Dit principe wordt het principe van de relativiteit van beweging of kortweg het relativiteitsprincipe genoemD. In deze zin kan de Newtonse mechanica als relativistisch beschouwd worden.
Dit principe is echter niet meer geldig bij hogere snelheden.
(ook al reis je met een constante snelheid van 150000m/s, het licht zal t.
o.
v jou tegen 300000m/s bewegen, en tegenover een derde waarnemer zal dit tegen dezelfde snelheid tegenover hem bewegen)

Hoofdstuk 3 : Innertiaalstelsels

Bewegingen van hemellichamen kunnen alleen ten opzichte van elkaar beschreven worden.
Er is in de ruimte geen voorkeursrichting.
De voortdurende bewegingen van de lichamen in ruimte en tijd maken een statische voorstelling totaal onmogelijk.
De ruimte kan volgens Einstein alleen een dynamisch tijd-ruimte-continuüm voorgestelt.
(zie verder)

Verondersel dat een iemand in een trein zit die eenparig rechtlijnig beweegt tegen constante snelheid v (¹ 0).
Hij laat uit het raam een steen vallen.
Deze steen beschrijft tegenover hem een rechte naar beneden.
Nu deze steen zal tegenover een derde persoon die naast de spoorweg een parabool beschrijven.
Het is dus belangerijk aan te duiden wie de beweging waarneemt (= het referentielichaam).
In plaats van het begrip referentielichaam te gebruiken is het dan ook beter het begrip coördinatensysteem te gebruiken.
Dit is vooral nuttig voor de wiskundige beschrijving.
De steen beschrijft ten opzichte van een vast met de wagon verbonden coördinatensysteem een rechte lijn, maar ten opzichte van een met de grond verbonden coördinatensysteem een parabool.

Hier kan men zich ook afvragen wat er in werkelijkheid gebeurD. Rechte of parabool? Wat betekent hier beweging in de ‘ruimte’? Dit voorbeeld toont duidelijk aan dat er geen baan op zich bestaat om de die het lichaam beschrijft, maar alleen een baan ten opzichte van een referentielichaam.

Om het rekenen en voorstellen te vereenvoudigen, kan ten slotte de waarnemer als ‘vast’ of in rust beschouwd worden.
Nu moet de waarnemer nog willekeurig zijn ‘referentiesysteem’ of coördinatenstelsel kiezen zodat hij aan de hand van dit stelsel elk punt in de ruimte kan vastleggen.
Nu, op een voorwerp in rust werken geen krachten.
Hieruit volgt de definitie van een inertiaalstelsel:

Een Euclidisch ruimtelijk coördinaatstelsel waarin een aan zich zelf overgelaten voorwerp in rust blijft of eenparig rechtlijnig beweegt noemt men een inertiaalsysteem.

Opmerking: Het begrip inertiaalsysteem is natuurlijk een idealisatie, net zoals begrippen als puntmassa, wrijvingsloze beweging, etC. Daarbij moet men allerlei storende omstandigheden wegdenken.
Hieruit volgt dan het 1e postulaat van Einstein (een postulaat is een eigenschap die zonder bewijs wordt aanvaarrd):

Iedere natuurwet die geldt ten opzichte van een coördinatensysteem Kgeldt ook voor een willekeurig cördinatensysteem K1,mits K en K1 eenparig rechtlijnig ten opzichte van elkaar bewegen.
Dit betekent dat alle inertiaalsystemen onderling equivalent zijn.
Het betekent ook dat beweging relatiis in de zin dat er geen absoluut onderscheid gemaakt kan worden tussen rust en eenparig rechtlijnige beweging.

Meteen ook het 2e postulaat van Einstein:

De lichtsnelheid heeft in ieder (lokaal) inertiaalstelsel dezelfde waarde.

Door de toevoeging van het woord lokaal geldt dit postulaat ook in de aanwezigheid van gravitatie!

Einstein zal een logische overeenstemming tussen deze twee twee principes tot stand brengen door een invoering van een verandering in de kenematica, dat wil zeggen een verandering in fysiche wetten in ruimte en tijd(lorentz-transformaties).

Hoofdstuk 4 : Galileotransformaties

Om een volledige beschrijving van de beweging van een lichaam te krijgen is het dan ook belangerijk nauwkeurig aan te duiden hoe het lichaam met de tijd evolueert.
Bij dit alles moet dan ook een zodanige definitie van de tijd gegeven worden zodat tijdcoördinaten op grond van de definitie als waarneembare grootheden kunnen worden beschouwd, m.
A.w.
als resultaat van meetingen.

De nieuwe interpretatie van Einstein van het relativiteitsprincipe, waarbij Lorentz transformaties zijn ingevoerd om overgangen tussen inertiaalsystemen te beschrijven, heeft er voor gezorgd dat het probleem van de constante lichtsnelheid is opgelost.
Algemener blijkt te gelden dat de Maxwell theorie als geheel covariant is onder Lorentz transformaties.
De Newtonse mechanica daarentegen is niet Lorentz covariant.

Lorentz transformaties verbinden, net als Galilei transformaties, inertiaalsystemen op een manier die in overeenstemming is met het relativiteitsprincipe en het lichtpostulaat.
In tegenstelling tot Galilei transformaties laten ze de lichtsnelheid invariant.
Hiermee zijn ze in overeenstemming met de Maxwell theorie van het electromagnetisme.

Omdat de Newtonse mechanica niet Lorentz-covariant is moet ze vervangen worden door een nieuw te formuleren mechanicA. Ook dit is door Einstein gedaan.
Het is experimenteel gebleken dat deze nieuwe mechanica de fysische realiteit nauwkeuriger beschrijft dan de mechanica van Newton, ook al blijft de laatste voor een groot gebied van fysiche verschijnselen een zeer goede benadering.

Hier volgt nu de grafiek van de verplaatsing in functie van de tijd van een puntdeeltje dat verder besproken wordt.
Dit om tot de Galileitransformatieformules te komen.
Dit is een rechte met willekeurige richtingscoëfficient voorgesteld in 2 dimensies om het eenvoudiger te houden.
Deze rechte stelt de levenslijn voor van het deeltje.
De snelheid van het deeltje is gelijk aan tg(a).
Hoe groter de hoek, hoe sneller het deeltje zal gaan.
Een vertikale rechte kan niet want dit zou een oneindige snelheid betekenen.

Beschouwt men een inertiaalsysteem S met ruimtelijke coördinaten x, y, z, met daarin een puntdeeltje waarop geen krachten werken (met de verondersteling dat er geen zwaartekracht is), dan wordt de beweging van het deeltje, volgens de wet van de traagheid, beschreven door de formule:

of uitgeschreven

Hierin is een constante snelheid (ERB), die eventueel nul mag zijn waardoor de situatie met het deeltje in rust als speciaal geval is ingesloten.
Galileï transformaties zijn van de vorm.
Stel dat een tweede inertiaalsysteem S’, met ruimtelijke coördinaten x', y', z', zich eenparig rechtlijnig beweegt ten opzichte van het stelsel S’, met een snelheid .

Op het tijdstip t=0 kan men de coördinaten x', y', z' uitdrukken in de x, y, z volgens:

Hierbij neemt men aan dat de twee oorsprongen op het tijdstip t=0 samenvallen.
Dit er enkel voor zorgen dat de transformatieformules een constante term meer bevat.

Als we de beweging van het puntdeeltje vertalen naar het nieuwe stelsl S’, wordt dit:

Dus weer een ERB, met constante snelheid gelijk aan:

In de Galileï transformatieformules is als vanzelfsprekend aangenomen dat de tijd in S en S’ het zelfde is.
De nieuwe coördinaten x', y' en z' zijn lineaire functies van de oude coördinaten x, y en z.
Voor de nieuwe tijd t' neemt men gewoon t'=t.
Merk op dat dit een lineaire transformatie van vier variabelen naar vier nieuwe variabelen is.

Er bestaat geen absolute tijD. Dit komt omdat de lichtsnelheid begrensd is.

Als we algemeen zouden zoeken naar een lineaire transformatie , met de eigenschap dat eenparige rechtlijnige bewegingen weer in eenparige rechtlijnige bewegingen overgaan, dan zou de voorwaarde t'=t ervoor zorgen dat we op de Galilei transformaties zouden uitkomen.
Als we de eis t'=t laten vallen en toelaten dat de nieuwe tijd t' niet alleen van de oude tijd t maar ook van de oude ruimte coördinaten x, y en z afhangt zijn er ook andere mogelijkheden.
Het betekent dat we tijd en ruimte niet langer als afzonderlijke begrippen opvatten, maar dat we denken aan een 4-dimensionale ; ;ruimte-tijd ; ;.
Dit is de essentie van de gedachtengang van Einstein.

Het beroemde gedachtenexperiment van Einstein met de rijdende trein laat zien dat gelijktijdigheid, in de Newtonse theorie nog zo vanzelfsprekend, met een waarnemer-onafhankelijke lichtsnelheid plots geheel onjuist is.
Laat hiertoe een lichtflits vanuit het midden van de trein naar beide kanten zich uitspreiden.
Voor een waarnemer in de trein bereikt het licht de voor- en achterkant van de trein precies gelijktijdig, maar voor een waarnemer op het perron wordt de achterkant eerder bereikt dan de voorkant.
Dit kan men eenvoudig nagaan als gebruik maakt van het feit dat ook voor de waarnemer op het perron het licht zich met de snelheid c voortbeweegt!

Hoofdstuk 5 : De tijdsdilatatie

Wanneer twee objecten eenparig rechtlijnig bewegen ten opzichte van een waarnemer neemt deze een gebeurtenis op hetzelfde moment(voor de twee objecten) niet op hetzelfde ogenblik waar.
Het licht moet immers van de gebeurtenissen tot de waarnemer flitsen.
Wanneer de gebeurtenissen niet ; ;evenver ; ; van de waarnemers verwijderd zijn, zal er een tijdsdilatatie opduiken (een verschil in tijdstip voor dezelfde waarneming).
Om deze tijdsdilatatie wiskundig te bepalen maak men gebruik van volgende tekening en gedachtengang:

Hierboven zijn twee lichtklokken afgebeelD.Bij deze klok kaatst licht heen en weer tussen twee spiegels.
Dat licht wordt uitgezonden met een zeer korte pulsduur, zodat men daarvan het begin nauwkeurig kan bepalen en hiermee het tijdsverschil tussen twee opeenvolgende tikken van de klok kan aflezen.
Men kiest voor deze tijdsduur tussen twee tikken één nanoseconde(dit om practische redenen) waarin het licht heen en weer gaat.
In die tijd legt het licht 30 centimeter af, dus staan de spiegels op een afstand van L=15 centimeter.
De relatie tussen de tijdsduur en de afstand geldt uiteraard alleen als de klok stilstaat ten opzichte van ons, als waarnemer.
Hou de klok nu rechtop, dus de spiegels evenwijdig aan de grond, maar laat de gehele klok bewegen met een snelheid v.
Denk daarbij aan een klok in een rijdende trein die we van het perron waarnemen.
Als we mee zouden reizen met de klok in de trein verandert er natuurlijk niets, maar als men op het perron staat en het licht volgt van onder naar boven en weer terug verandert er wel iets.
Omdat de spiegels en de trein met een snelheid v bewegen, hebben deze tussen de tijd van het vertrek van het licht en de aankomst bij de bovenste spiegel een afstand vT/2 afgelegd, en nog eens dezelfde afstand op de terugweg, zie de figuur.
Hierbij is T uiteraard de tijdsduur voor het op en neer gaan van het licht, maar gezien vanuit onze waarnemingspositie.
Om deze tijd T te bepalen, rekent men uit wat de afstand is die het licht heeft afgelegD. Hierbij gebruikt men de stelling van Pythagoras, want deze afstand is twee maal de lengte van de schuine zijde van de rechthoekige driehoek die in de figuur is aangegeven.
De verticale rechte zijde heeft een lengte L, en de horizontale rechte zijde een lengte vT/2.
Dus de weg die het licht heeft afgelegd is gelijk aan:

Deze afstand is volgens het lichtpostulaat afgelegd met een snelheid c (onafhankelijk van de beweging van de klok) over een tijdsinterval T.
Len schrijft:

Anderzijds geldt voor de waarnemer die meereist met de klok dat het licht vertikaal op en neer gaat, dus een afstand 2L aflegt.
De tijd die het daarvoor gebruikt is de nanoseconde (t=10-9 s); zo is nu eenmaal de klok geijkt.
Ook voor de meereizende waarnemer is de snelheid van het licht gelijk aan c, zodat ct=2L.
De hoogte van de klok L is voor beide waarnemers hetzelfde.
Dus we kunnen L=ct/2 invullen in de andere vergelijking en dit geeft:

De verkantswortel wegwerken door te kwadrateren geeft dan: (cT)² = (ct)² + (vT)²

Men kan nu (vT)² naar het ander lid overbrengen en delen door c²: [1 – (v²/c²)]T² = t²

En dit geeft uiteindelijk :

Dit is de beroemde formule van Einstein voor de tijdsdilatatie: men ziet een bewegende klok langzamer lopen dan een stilstaande klok.
Hoeveel langzamer hangt van de snelheid van de klok af.
Als de snelheid gelijk aan nul is, dan is natuurlijk T=t, zoals het hoort.
Als v nu groter en groter wordt, dan wordt ook T groter en groter.
Totdat v dichter en dichter bij c komt, en T onbeperkt groot wordt.
Bij v=c is dan de tijdsduur tussen twee tikken op de klok oneindig groot, de tijd van de bewegende klok komt voor de waarnemer stil te staan.

Men merkt meteen dat het waarnemingsaspect zeer belangerijk is.
Waarnemen gaat nu eenmaal meestal via licht.
Het was ook de eigenschap van het licht die aanleiding gaf tot dit, op het eerste gezicht, bizarre resultaat.
Waarom is dit de meeste mensen nooit opgevallen(krijgen mensen niet het “gevoel” dat de tijd langer duurt als ze stilstaan(wachten)).
Dat komt omdat in de dagelijkse praktijk de snelheden zo klein zijn ten opzichte van de snelheid van het licht.
Laten we de omloopsnelheid van de aarde om de zon als voorbeeld nemen.
Daarvoor is dus v/c=1/10000.
Bij het berekenen van de tijdsdilatatie moeten we hiervan het kwadraat nemen.
De afwijking in de gang van de klok is bij deze snelheid slechts 1 op 200 miljard seconden, of 1 seconde in 6 jaar, 4 maanden en 2 dagen.
Dat kan men met atoomklokken wel meten, maar maakt echter wel duidelijk dat we er in het dagelijkse leven niets van merken.
Toch zul je ongetwijfeld denken dat het komt door de manier waarop we de tijd hebben gemeten.
Echter, laten we eens een heel andere klok nemen.
Denk aan een koekoeksklok, een digitale klok, of wat mij betreft een tennisklok, waar een tennisbal op en neer stuitert (dan moeten we wel aannemen dat er geen energie verloren gaat bij het stuiteren, of door de wrijving met de lucht, maar het idee is duidelijk).
Als we deze klokken in rust met elkaar vergelijken kunnen we bepalen hoeveel tikken de lichtklok heeft, binnen één tik van de koekoeks-, tennis- of digitale klok (dat zullen veel tikken zijn, maar dat maakt niet uit).
Als nu al die klokken ten opzicht van ons bewegen, dan staan ze nog steeds stil ten opzicht van elkaar, en lopen dus nog steeds gelijk, ook voor ons, omdat het eenduidig is wanneer op dezelfde plaats en dezelfde tijd twee tikken samenvallen.
Hoe raar het op het eerste gezicht ook lijkt, de tijdsdilatie is een universeel verschijnsel, en wordt daarbij van een eigenschap die bewegende klokken hebben, verheven tot een eigenschap van de tijD.

Samenvatting :

Het resultaat van een tijdmeting is afhankelijk van het inertiaalsysteem waarin we ons bevinden: Een tijdsinterval in een inertiaalsysteem S wordt in een systeem S' dat zich met een snelheid v ten opzichte van S beweegt een interval .
Dit verschijnsel noemt men tijdsdilatatie.

Hoofdstuk 6 : De lengtecontractie

Met een tijd die langer wordt voor bewegende klokken, maar een snelheid die onafhankelijk van de beweging is, ligt het voor de hand dat de waargenomen lengte van een meetlat korter wordt.
Dit is de beroemde Lorentzcontractie.
We geven de bewegende klok een lampje mee dat gedurende de tijd T aan is.
We nemen nu een meetlat met een lengte L0, waarlangs de klok beweegt, precies zo dat het lampje alleen aan is zolang de klok zich ter hoogte van de meetlat bevindt.
Dus L0=vT.
Hoe ziet dit eruit voor iemand die met de klok meebeweegt, en ten opzichte waarvan de meetlat dus beweegt met een snelheid v? Voor die waarnemer is het lampje aan gedurende een tijd:

en deze waarnemer concludeert dus dat de meetlat een lengte heeft gelijk aan

Conclusie:

Een balk die zich in zijn lengte richting met een constante snelheid u beweegt blijkt tengevolge van die beweging met een factor korter te zijn geworden.
Dit verschijnsel noemt men lengte contractie of ook wel Lorentz-FitzGerald contractie.

Voor kleine snelheden (tegenover deze van het licht) zal men dit fenomeen echter niet waarnemen want de lengtecontractie- en de tijdsdistilatiefactoren zullen zeer dicht bij 1 liggen en zijn dus verwaarloosbaar.
In het dagdagelijkse leven zal men hiervan dus niets merken.
Einstein had over deze twee fenomenen geen bewijs gevonden.
Hij ze volledig theoretisch voorspelt.
Men heeft ze nu echter al bewezen met de gigantisch grote deeltjesversnellers (voorbeeld: het CERN in Zwitserland) die in zeer ijle buizen elementaire deeltjes laten bewegen met zeer grote snelheiD. Dit gebeurd in cirkelvorm met behulp van een magneet.
Men heeft trouwens niet allen bewezen dat deze twee factoren bestaan, maar ook dat wanneer men er geen rekening mee houdt een deeltjesverneller gewoon niet (meer) werkt.

Hoofdstuk 7: Lorenztransformaties

Voor Lorenztransformaties zal men niet zomaar aannemen dat er een absolute tijd bestaat.
Men zal rekening houden met de tijdsdilatie en de lengtecontractie.
Hier een voorstelling van de formules voor standaard Lorentztransformaties in de x-richting (links) en hun inverse formules (rechts):

Men kan deze ook vertalen naar y- en z-richting, maar dit verandert alleen de lengtecontactie voor die bepaalde richting.
De lengte voor de twee andere richtingen blijven automatisch bewaart.
Tenslotte zijn er ook standaard Lorentz transformaties in een willekeurige richting.
De formules hiervoor zijn natuurlijk wat ingewikkelder.
Ik zal ze niet afleiden, maar ik geef ze gewoon hier.
Als het nieuwe systeem S' zich ten opzichte van S beweegt met een snelheid wordt de transformatie van ruimte-tijd coördinaten gegeven door:

Hierin is u2=ux2+uy2+uz2 en .

Lorentz transformaties verbinden, net als Galilei transformaties, inertiaalsystemen op een manier die in overeenstemming is met het relativiteitsprincipe en het lichtpostulaat.
In tegenstelling tot Galilei transformaties laten ze de lichtsnelheid invariant.
Hiermee zijn ze in overeenstemming met de Maxwell theorie van het electromagnetisme.

Deel 2 : De algemene relativiteitstheorie

Hoofdstuk 1: Inleiding

De algemene relativiteitstheorie is de theorie van de zwaartekracht en de effecten daarvan op andere fysische verschijnselen.
De theorie werd ontwikkeld door Einstein, die haar in 1916 publiceerde.
Einstein suggereerde drie tests van de algemene relativiteitstheorie, te weten:

A. de gravitationele roodverschuiving van spectraallijnen,

B. de afbuiging van licht door de zon,

C. de precessie van het perihelium van de banen van de dichtst bij de zon

staande planeten.

De eerste test, de gravitationele roodverschuiving, test het principe waar de algemene relativiteitstheorie op is gebouwd: het zogenaamde ‘equivalentieprincipe’.
De tweede en de derde test, de afbuiging van licht en de precessie van het perihelium, zijn beide tests van de juistheid van het equivalentieprincipe gecombineerd met de Einstein-vergelijkingen.
In deze syllabus worden de `drie klassieke tests' in detail behandelD. De algemene relativiteitstheorie is om de speciale relativiteitstheorie heen gebouwd, de algemene relativiteitstheorie omvat dus bij constructie de speciale.
Dit gebeurt op het moment dat het equivalentieprincipe wordt geformuleerd, en dat is waarmee deze syllabus van start gaat.
Een belangrijk begrip dat voorkomt in de formulering van het equivalentieprincipe is het begrip ‘locaal inertiaal-systeem’.
Hiermee wordt een systeem van coöordinaten bedoeld, dat zich uitstrekt over een beperkt gebied, en dat zich zodanig beweegt, dat een deeltje waarop geen kracht wordt uitgeoefend, ten opzichte van dit systeem langs een rechte lijn beweegt.
(Met kracht wordt hier bedoeld, een kracht die niet de zwaartekracht is.
Een satelliet die zich in vrije val om de aarde beweegt (en niet om een of andere as roteert) is een goed voorbeeld van een locaal inertiaal-systeem.
Een ander voorbeeld van een locaal inertiaal-systeem is een lift in een hoog kantoorgebouw, kort nadat de kabel op de bovenste verdieping is geknapt.
Binnen een in vrije val om de aarde cirkelende satelliet zal een in een willekeurige richting weggeschoten balletje zich langs een rechte lijn bewegen.
Het systeem moet wel klein zijn ten opzichte van de verandering van het zwaarteveld, anders houdt de rechte lijn waarlangs het balletje zich beweegt op recht te zijn.
Het aan de satelliet vastgedachte systeem van coördinaten mag zich dus bijvoorbeeld niet over de hele ruimte uitstrekken.
Het klein zijn van een locaal inertiaalsysteem wordt in de naam ervan aangegeven door de toevoeging ‘locaal’.
In een locaal inertiaalsysteem is de zwaartekracht niet voelbaar, anders bewoog het balletje zich immers niet langs een rechte lijn.
In de speciale relativiteitstheorie wordt afgezien van de effecten van de zwaartekracht: het begrip zwaartekracht komt er zelfs niet in voor.
In een ruimte zonder zwaartekracht kan een inertiaalsysteem de hele ruimte omvatten.
De speciale relativiteitstheorie is een theorie die alleen geldig is ten opzichte van al dan niet locale inertiaalsystemen, en alleen wanneer er geen zwaartekracht is.
Het ‘equivalentieprincipe’, het principe dat de grondslag vormt van de algemene relativiteitstheorie, is niets anders dan de veronderstelling dat de wetten van de speciale relativiteitstheorie alleen geldig zijn in een locaal inertiaalsysteem, dus in een vrijvallende, niet-roterende, sateliet of lift.
Deze veronderstelling is voor de hand liggend, omdat in een locaal inertiaalsysteem de zwaartekracht niet waarneembaar is.
Wanneer in een locaal inertiaalsysteem Cartesische coördinaten worden gekozen, spreekt men van een locaal Lorentz-systeem.

Hoofdstuk 2: Het equivalentieprincipe

De hypothese die `het equivalentieprincipe' genoemd wordt luidt:

In elk ruimte-tijd punt xm = (ct; x1; x2; x3) van een willekeurig zwaartekrachtsveld is het mogelijk een locaal inertiaal-systeem te kiezen, zodanig dat, in een voldoend kleine omgeving van dat punt x, de vergelijkingen die het systeem beschrijven dezelfde vorm hebben als in de speciale relativiteitstheorie.

Met andere woorden, het is onmogelijk een om, met welk fysisch mechanisme dan ook, een onderscheid te maken tussen een uniform gravitatieveld en een eenparige versnelling.
Bijvoorbeeld, binnen een ruimteschip in baan rond de aarde hebben gravitatie en versnelling elkaar opgeheven en geen van de twee kan afzonderlijk worden waargenomen.
Om dit even te illustreren volgt hieronder een voorbeeld:

Stel dat Menheer “X” zich in een ruimteschip bevindt.
Dit ruimteschip beweegt zich in een interplanetaire ruimte zonder versnelling.
Menheer X zou graag weten wanneer hij met zijn ruimteschip in een gravitaiteveld treedt.
Even opmerken dat wanneer het ruimteschip in een gravitatieveld treedt dit automatisch een cirkelvormige, gravitationele baan zal beschrijven rond de puntmassa dewelke de oorzaak is van het gravitatievelD. Menheer X zal een smalle, horizontale lichtbundel opsellen (een lazerstraal) en deze richten op een zeer kleine detector.
Immers, een niet-versnelde waarnemer zal de lichtbundel de laser niet verlaten, bewegend in een rechte lijn naar de detector.
Maar terwijl de bundel onderweg is, valt het schip in het gravitatievelD. En dus raakt de bundel de wand boven de detector en toont daarmee aan dat Menheer X zich in een gravitatieveld bevindt.
Hier is echter iets over het hoofd gezien!! Gravitationele massa’s en inertiële massa’s zijn gelijk en zoals we weten zijn inertiële massa’s en energie evenredig: E = m * c²; Hieruit kunnen we afleiden dat alle soorten energie, die inertiële massa produceren, eveneens gravitationele massa moeten produceren.
Dit geld ook voor electromagnetische energie.

Energie, in welke vorm dan ook, leidt tot zwaartekracht.

Meheer X’s laserbundel moet eveneens vallen, op dezelfde manier als het schip.
De De bundel zal de detector raken en alles zal binnen het schip verlopen alsof het nog steeds zweeft in een interplanetaire ruimte, zonder enig teken van gravitatie of versnelling.

Hoofdstuk 3: Invloed van zwaartekracht op licht

Welk experiment zou kunnen aantonen dat licht in een gravitatieveld ‘naar beneden’ valt, zoals hierboven vermeldt staat in een eerder experiment? Hierbij helpt het zeker om uit te gaan van het feit dat het gravitaite veld van de zon veel groter zal zijn dan het gravitatieveld van de aarde.
De massa van de zon is 333000 maal die van de aarde.
De straal van de zon is 109 maal groter dan de straal van de aarde.
Het kadraat van deze verhouding (109²) is 11900.
Wanneer men de massaverhouding (3,33*105) deelt door het kwadraat van de straalverhouding (11,9*10³) bekomt men dat de zwaartekracht op het oppervlak van de zon ongeveer 28 maal sterker is dan g, de zwaartekracht op het aardoppervlak.
Als een lichtbundel horizontaalover het oppervlak van de zon zou worden gestuurd over een afstand van 300 meter, hoe ‘diep’ zou het licht vallen? De tijd die het licht nodig heeft om deze afstand te overbruggen is ongeveer één miljoenste seconde.
Met een versnelling van ongeveer 30g, of 300 meter per seconde, valt het over een afstand die vergelijkbaar is met de diameter dan een atoom [= gravitatieversnelling * (verstreken tijd)²].
Nog afgezien van de moeilijke omstandigheden waarin dit experimt dient uitgevoerd te worden, zal het zeer moeilijk zijn om zo’n kleine verplaatsing te meten.
(Ht is meteen duidelijk dat Menheer X’s experiment tamelijk onpractisch was.
)

Het is duidelijk geworden dat er veel grotere afstanden nodig zijn (op astronomische schaal) om deftige metingen te kunnen uitvoeren.
Dit maakt het dan ook niet meer nodig om op het oppervalk van de zon te metingen uit te voeren.
Men kan evengoed op aarde blijven.
Men zal een lichtbundel afkomstig van ster waarnemen die toevallig langs het oppervlak van de zon flitst.
Als het licht de aanraaking met de zon voelt, zal de ster schijnbaar in een iets andere richting staan, dit door de afbuiging van het licht.

In 1911 stelde Einstein dit experiment al voor (zie inleiding, puntje B.).
Hij voorspelde ook de grootte van het effect en legde uit hoe men dit fenomeen moest observeren.
Men moet deze consequentie van de theorie vergelijken met waarnemingen op het moment dat van een volledige zonsverduistering.
Op dit moment zijn de sterren zichtbaar vlak naast de zon.
Met de consequentie bedoelt men:

Licht valt op dezelfde manier als om het even welk ander voorwerp.

Het enige dat het licht onderscheidt van andere voorwerpen is zijn hoge snelheid C. Denkt men aan een voorwerp dat in rechte lijn met snelheid c naar de rand van de zon beweegt, dan zal de kracht loodrecht op zijn oorspronkelijke richting, terwijl het de zon passeert, eerst toenemen, een maximum bereiken in het raakpunt en daarna weer afnemen.
Hierdoor ontstaat een gesommeerde overdracht van impuls in die loodrechte richting.
Door deze loodrechte impuls te vergelijken met de impuls van het naderende voormwerp, vindt men de hoek waarover het voorwerp bij deze raakelingse ontmoeting zal worden afgebogen.
Om dit even te vereenvoudigen, kan men opmerken dat de kracht loodrecht op de oorspronkelijke beweging niet veel zal afwijken van zijn maximale waarde, zolang het voorwerp zich niet verder dan één zonsstraal van het raakpunt bevindt.
Het effect van de kracht op grotere afstonden is verwaarloosbaar.
Na eenvoudige berekeningen bekomt voor de afbuighoek 0,875 boogseconden.
(een booggraad telt 60 * 60 = 3600 boogseconden).

Einstein had hier zijn Equivalentieprincipe gebruikt om de afbuiging van licht te bepalen.
De voorspelde afbuighoek was dezelfde als de Newtoniaanse voorspelling voor een voorwerp dat toevallig snelheid c bezat.
Maar men ziet dat er een additioneel bewegingseffect moet zijn.
Dit zal later besproken worden.
Voor een beweging met snelheid c kan dat vergelijkbaar zijn met het Newtoniaanse effect.
Om dit verder te begrijpen en te beschrijven, moet men terugkeren naar de tien grootheden van T, zoals bepaald door de dichtheid en de stroom van energie en impuls.

Niet alleen energie (massa) leidt tot zwaartekracht,ook impuls wekt deze op.

Voor een lichtbundel zijn energie en impuls gelijk (c = 1), hetgeen (correct) suggereert dat de voorspelling van de algemene relativiteitstheorie tweemaal zo groot zal zijn als de Newtoniaanse waarde.
0,875 * 2 = 1,75 boogseconde.
Deze verschuiving stelt op de afstand van de zon iets meer dan duizend kilometer (de straal van de zon is 700.
000 kilometer).

Hoofdstuk 4: Gravitationele roodverschuiving van spectraallijnen

Menheer X is een koppig man en nadat hij vernomen had dat zijn experiment gefaald was, probeerde hij een nieuw experiment.
Dit keer kiest hij geen horizontale lichtbundel, maar een vertikalen lichtbundel(ten opzicht van zijn ruimteschip natuurlijk).

Hierbij zal hij rekening moeten houden met het Doppler-effect.
Als een detector met een snelheid v in de richting van een lichtbron beweegt, wordt elke ander golf dichter bij de bron ontvangen, zodat de tijd tussen de opeenvolgende toppen van een electromagnetische golf kleiner wordt.
De golven arriveren sneller na elkaar; de frequentie wordt verhoogD. En de maat van die toename, de fractionele verandering infrequentie, is de verhouding tussen de snelheid van de detector en de lichtsnelheid: v/C. Veronderstel dat de detector op een hoogt h is gemonteerd boven de lichtbron.
De tijd die het licht nodig heeft om van de bron naar de detector te komen is dan t = h/C. Als het ruimteschip de gravitatieversnelling g’ heeft, dan zal de detector, in de tijd t die het licht nodig heeft, in de richting van de bron in snelheid toenemen met v = g’*t.
Daarom is de fractionele toename van de waargenomen frequentie: v/c = [g’(h/c)]/c = (g’*h)/c²

Opnieuw vereist Einstein’s Equivalentieprincipe dat, binnen het vrijvallende ruimteschip, waar de versnelling exact het uniforme gravitatieveld compenseert, geen teken van hetzij versnelling, hetzij gravitatie kan worden gevonden, met welke fysische methode dan ook.
Wat heeft Menheer X weer eens over het hoofd gezien? Jawel, het licht ondergaat eveneens de zwaartekracht en hij weer eens niets merken wanneer hij in een gravitatieveld binnentreedt.
Er moet een exact compenserende afname van frequentie plaatsvinden voor licht dat omhoog beweegt in een gravitatievelD. Omdat rood licht de laagste zichtbare frequentie heeft, wordt elke afname van frequentie een roodverschuiving genoemD.

Een afname van frequentie wordt een roodverschuiving genoemD.

Een toename van frequentie wordt dan blauwverschuiving genoemd, omdat het blauwe licht de hoogste frequentie heeft van zichtbaar licht.

Is een roodverschuiven meetbaar op aarde of in de ruimte.
Het antwoord is ja, want een experiment is in de jaren ’60 al uitgevoerd geweest te Harvard om roodverschuiving te bepalen.
Hiervoor moest men uiterstnauwkeurig te werk gaan.
Er hebben zich een aantal problemen voor gedaan (vooral in de ruimte).
Een ervan was dat de wet van behoud van energie (en dus ook impuls) moes blijven kloppen.
Op het oppervlak van de zon bevoorbeeld wordt een zekere hoeveelheid warmte afgegeven, de lichtfonon die langsheen het zonsoppervlak raast zal heervan een beetje energie of warmte opnemen, met voorspelbare consequeties waarmee men dan rekening moet houden.
Hier ga ik verder niet op ingaan.

Hoofdstuk 5: Conclusie en slot

Einstein heeft zeer nauwkeurig de principes van de speciale relativiteit uitgedacht en uitgeschreven.
Deze gingen voornamelijk over het begrensd zijn van de lichtsnelheiD. Hij neemt aan dat deze de natuurkundige maximum snelheid is en formuleert correct wetten om het heelal te beschrijven.
Lorenz zal hieraan een meetkundige betekenis geven.

Iets later breidt Einstein zijn theorie uit zodat gravitatie en versnelling als gelijke fenomenen mogen beschouwd worden.
Dit doet hij aan de hand van het Equivalentieprincipe.
Hij verjaagd de betekenis van een lineair heelal en brengt zijn iedeeën aan het licht.
Voor hem is het heelal krom.
Deze kromming is het logische gevolg van deze aanpassing (van speciaal naar algemeen), aangezien aangetoont geweest is dat het licht evenals elk ander object onderheven is aan om het even welke gravitatie of versnelling.
De oorzaak van gravitatie kent hij niet meer toe aan de massa, maar aan energie, door middel van zijn meest bekende formule E = m*c².
Hiermee gepaard gaan natuurlijk impuls en andere soorten energie.
Hij zal een nieuw begrip invoeren voor de beschrijving van licht, het foton, en nog zo veel meer.

Einstein had alles theoretisch voorspelD. Pas later zullen zijn geniale gedachten kunnen worden bewezen.

Moleculen      ?      Fysica

Hoe kan het dat dezelfde stof in drie verschillende aggregatietoestanden kan voorkomen die er zo verschillend uit zien: B.v.
ijs, water en waterdamp.
Dit verschijnsel is niet te verklaren met de kennis die je tot nu toe hebt.
Laten we nu eens aannemen dat stoffen uit deeltjes bestaan en kijken of het dan wel lukt.

Deelbaarheid van de stof

Stoffen kunnen op verschillende manieren verdeeld worden in kleinere deeltjes.
Dit kan onder meer door: - breken, malen (B.v.
krijt tot krijtstof) - oplossen (B.v.
suiker in koffie, zout in water) - verdampen (B.v.
benzine: door verdamping verspreiden deze stoffen zich in heel de ruimte).

De verdeling kan zo ver gaan dat we de deeltjes niet meer kunnen zien, zelfs niet met een microscoop.
Toch is de stof niet verdwenen: we proeven de suiker in de koffie, we ruiken de verdampte benzine in een garage!

Dit blijkt wanneer we een kristal van een kleurstof (B.v.
het paarse kaliumpermanganaat) in een beker water brengen.
Het korreltje lost geleidelijk op en na een tijdje is de hele vloeistof paars gekleurD. De kleine deeltjes, die niet meer zichtbaar zijn, hebben zich door de hele vloeistof verspreiD.

Moleculen

Toch komt er een einde aan het verdelen van de stof in kleinere deeltjes.
Van iedere stof bestaat er een allerkleinste deeltje.
Dit allerkleinste bouwsteentje van een stof noemen we een molecule.
Zo bestaan er watermoleculen, ijzermoleculen, goudmoleculen enz.
Tegenwoordig kunnen we alleen met de allersterkste microscopen moleculen zichtbaar maken.

Een molecule is het allerkleinste bouwsteentje van een stof.

Het woord molecule is afkomstig van het Latijnse woord ‘molecula’, verkleinwoord van ‘moles’ (Latijn voor massa) en betekent dus letterlijk ‘kleine massa’.

Dat betekent niet dat moleculen de allerkleinste deeltjes zijn.
Moleculen zijn weer opgebouwd uit atomen en die op hun beurt weer uit protonen, neutronen en elektronen.
Wanneer je een molecule deelt in atomen verliest het zijn specifieke eigenschappen.
Tegenwoordig kunnen wetenschappers zelf moleculen bouwen van atomen.
Zo heeft men B.v.
een Eifeltorentje van atomen gebouwd en een nanobuis; een buisje met een diameter van een miljardste meter.

Moleculen zijn ontzettend klein: ongeveer een miljardste meter.
In jouw lichaam zitten ongeveer 10 27 moleculen; dat is een één met zevenentwintig nullen.

Mengsels

Er zijn ook stoffen die in feite mengsels van stoffen zijn.
Zo is B.v.
lucht een mengsel van 78 stikstof, 21 zuurstof en 1 % andere gassen.
Dat betekent dat lucht bestaat uit meerdere soorten moleculen.

Diffusie

Het verschijnsel waarbij twee stoffen zich geleidelijk en spontaan met elkaar mengen noemen we diffusie.
Dit komt doordat in gassen en vloeistoffen de moleculen van de twee stoffen tussen elkaar door bewegen.
Wanneer iemand een scheet laat komen er na enige tijd geurmoleculen in je neus en ruik je het.

Bij het oplossen van een vaste stof in water botsen de watermoleculen tegen de moleculen van de opgeloste stof, waardoor deze uiteenvalt en de moleculen ervan verspreid worden.

Wanneer we een gekleurd kristal (B.v.
kaliumpermanganaat) oplossen in water van 50 °C i.
p.
v.
20°C, dan stellen we vast dat de paarse kleur zich veel vlugger verspreidt over de hele vloeistof.
Dit kunnen we verklaren doordat bij hogere temperatuur de waterdeeltjes sneller bewegen.
Doordat de moleculen voortdurend botsen verandert hun snelheid steeds.
Moleculen bewegen.
Bij een hogere temperatuur is de gemiddelde snelheid van de moleculen groter.

Het absolute nulpunt

Hoe langzamer de moleculen bewegen des te lager is de temperatuur van een stof.
De moleculen kunnen echter niet langzamer dan stilstaan.
Dat betekent dat er een allerlaagste temperatuur is.
Die temperatuur is -273°C en noemt men het absolute nulpunt.
Lager bestaat dus niet en is ook nog nooit waargenomen.

In de wetenschap gebruikt men een temperatuurschaal die bij die allerlaagste temperatuur begint; de Kelvin schaal.
0 Kelvin = -273°C.

Onthoud: Bij -273°C staan de moleculen stil.
Langzamer kunnen ze niet bewegen.
Daarom is –273°C de laagst mogelijke temperatuur; het absolute nulpunt.
Lagere temperaturen zijn onmogelijk.

De intermoleculaire ruimte

Mengt men 50 ml alcohol en 50 ml water dan is het totale volume niet 100 ml, maar ongeveer 97 ml.
(plaatje zie verderop) We kunnen deze verrassende vaststelling begrijpen, wanneer we grote en kleine bolletjes mengen.
Door kleine bolletjes goed te mengen met grotere, zullen de kleine bolletjes de ruimtes tussen de grote opvullen, waardoor het volume van het mengsel kleiner is dan van de afzonderlijke volumes samen.
Hieruit kunnen we de conclusie trekken dat de water en de alcoholmoleculen blijkbaar niet even groot zijn en dat er ruimte tussen de moleculen zit die absoluut leeg is.
De ruimte tussen de moleculen noemen we de intermoleculaire ruimte.

Tussen de moleculen zit niets.
Echt niets.
Dus geen lucht, alleen maar ruimte.

Aantrekking

Een druppel hangt aan een kraan.
Toch valt de druppel niet naar beneden.
Blijkbaar trekken de watermoleculen en de ijzeratomen elkaar aan.
Ook de druppel water valt niet uit elkaar.
Blijkbaar trekken ook de watermoleculen elkaar aan.

Alle moleculen trekken elkaar aan.

Stevigheid

Een krijtje valt niet uit elkaar omdat de kalkmoleculen elkaar aantrekken.
Breek je het krijtje echter doormidden en probeer je daarna de twee helften weer tegen elkaar te zetten dan zal je merken dat het niet vast blijft zitten.
Dit komt omdat er kalkmoleculen tussenuit zijn gevallen waardoor de twee helften niet meer goed op elkaar passen.
De afstand tussen de moleculen van de twee helften wordt daardoor groter.
Op iets grotere afstanden zijn de aantrekkingskrachten tussen de moleculen veel kleiner.

De krachten tussen moleculen of atomen zijn alleen sterk op hele korte afstanden.

De drie aggregatietoestanden

De voornaamste kenmerken van de drie aggregatietoestanden zijn ook te verklaren met het moleculenmodel.

Vast

In een vaste stof bevinden de moleculen zich dicht bij elkaar, meestal regelmatig geordenD. De moleculen bewegen (trillen) maar blijven onderling op dezelfde plaats.
De vaste stof heeft daardoor een eigen vorm en volume en is niet samendrukbaar.
Het breken van een vaste stof vereist energie, B.v.
een ijsbreker om een dichtgevroren rivier bevaarbaar te maken.
Doordat de moleculen dicht bij elkaar zitten zijn er sterke aantrekkingskrachten.
Bij verwarming neemt de beweeglijkheid van de moleculen toe.

Vloeibaar

In vloeibare toestand hebben de moleculen een grotere beweeglijkheid: ze blijven nog dicht bij elkaar, maar kunnen t.
o.
v.
elkaar verschuiven.
De regelmatige rangschikking gaat verloren.
Vloeistoffen hebben daardoor geen eigen vorm; ze nemen de vorm aan van het vat waarin ze zich bevinden.
Ze zijn net als vaste stoffen moeilijk samendrukbaar.
Hierdoor hebben ze dus wel een eigen volume.
Doordat de moleculen verder uit elkaar zitten zijn de aantrekkingskrachten tussen de moleculen zwakker dan bij vaste stoffen; een schip vaart veel gemakkelijker door water dan door ijs!

Gasvormig

In de gasvormige toestand bevinden de moleculen zich verder van elkaar in totale wanorde.
Ze bewegen vrij in de beschikbare ruimte.
Doordat ze ver uit elkaar zitten is de onderlinge aantrekkingskracht verwaarloosbaar klein.
Gassen hebben daardoor geen eigen vorm en geen eigen volume.
Ze zijn samendrukbaar.
Bij verhoogde druk worden de moleculen dichter bij elkaar gedrongen en zal een gas uiteindelijk condenseren.

In een vaste stof trillen de moleculen op hun plaats en botsen tegen de buren.

In een vloeistof wriemelen de moleculen kriskras door elkaar en botsen.

In een gas vliegen de moleculen met grote snelheid kriskras door de ruimte.

Faseovergangen

Smelten wil zeggen dat de moleculen elkaar zover wegbotsen dat ze niet meer terugkomen maar door elkaar gaan bewegen.

Verdampen wil zeggen dat de snelste moleculen uit de vloeistof springen.

Uitzetten van een stof

Bij een hogere temperatuur trillen de moleculen sneller en botsen de buurmoleculen verder weg.
Er komt meer lege ruimte tussen de moleculen.

Luchtdruk

Luchtdruk ontstaat door dat de moleculen (stikstof en zuurstof) overal tegenaan botsen en daarbij druk op de wanden uitoefenen.
Hoe vaker en harder moleculen tegen de wand botsen des te groter is de druk.

Veerkrachtig

Moleculen botsen volkomen veerkrachtig.
Dat wil zeggen dat ze met dezelfde snelheid van een muur terugkomen als dat ze er tegenaan gaan.

Kristalrooster

In de vaste toestand zitten de moleculen meestal in een kristalrooster.
Dat betekent dat ze geordend zijn volgens een bepaald patroon.
Je kunt dezelfde moleculen op verschillende manieren ordenen.
Dat betekent dat je van dezelfde moleculen verschillende stoffen kunt maken.
Grafiet en diamant bestaan B.v.
allebei uit koolstofmoleculen.

Adhesie en cohesie

De vloeistofspiegel van kwik staat bol.
Dit komt omdat de krachten tussen de kwikmoleculen onderling (cohesiekrachten) sterker zijn dan de krachten tussen kwikmoleculen en glasmoleculen.
Bij water en glas is dat precies andersom.

Krachten tussen moleculen of atomen van dezelfde soort noemen we cohesiekrachten.
(cohesie = stevigheid).

Krachten tussen moleculen of atomen van verschillende soort noemen we adhesiekrachten.

Capillaire werking

In dunne buisjes stijgt water op.
Dit noemt men capillaire werking.
Dit verschijnsel wordt gebruikt door planten en bomen om water omhoog te krijgen.
In de planten en de bomen lopen dus dunne buisjes.
Als het regent en waait kan er soms water onder het raam langs naar boven kruipen waardoor het toch nat wordt.
Een andere toepassing is het opnemen van vocht met een keukenrol.

Capillaire werking is het verschijnsel dat water opstijgt in dunne buisjes.

Oppervlaktespanning

Ook het drijven van een punaise op water kun je verklaren met krachten tussen moleculen.
Het verhaal is hier echter iets ingewikkelder.
In een bak water worden watermoleculen naar alle kanten aangetrokken door de buurwatermoleculen.
De bovenste water moleculen worden echter alleen naar beneden en opzij getrokken.
Daardoor zitten ze wat dichter bij elkaar.
Hierdoor zijn de aantrekkingskrachten groter en is het bovenste laagje water wat steviger dan de rest van het water.
Er zit dus een soort vliesje op het water.
Hierop blijft de punaise drijven.
Dit verschijnsel heet oppervlaktespanning.
De oppervlaktespanning verdwijnt als er zeep in het water komt want dan kruipen de zeepmoleculen tussen de watermoleculen waardoor de afstand tussen de watermoleculen groter wordt en de aantrekkingskrachten dus zwakker.

Oppervlaktespanning van water wil zeggen dat er een soort vliesje op het water zit.

Metalen

Zilver (Ag), Goud (Au), Cadmium (Cd), Koper (Cu), IJzer (Fe), Kwik (Hg), Natrium (Na) en Lood (Pb).

Niet metalen

Koolstof (C), Fosfor (P) en Zwavel (S).

Gassen

Chloor (Cl), Fluor (F), Waterstof (H), Helium (He), Stikstof (N) en Zuurstof (O).

Chaos geordend      Cohen Jack      Fysica

 

Beschouwing over de vraag hoe in onze wereld eenvoud en complexiteit uit elkaar ontstaan en over de nieuwe wetenschapsvisie die voor het bestuderen van deze samenhang vereist is.

FROM its title, you might expect ; ;The Collapse of Chaos ; ; to make this argument: There's really no such thing as chaos; chaos is only complexity in disguise; thus, chaos has ; ;collapseD. ; But that's not what Jack Cohen and Ian Stewart say.
Instead, they argue that ; ;asking where complexity comes from is really the wrong question.
A more important question is, Why is there any simplicity? ; ;

 

Simplicity, they say, is all around you.
It's what you'll see if you merely open your eyes and look: you'll see sky, clouds, horizon or maybe just four walls.
What you won't see is complexity, much less chaos.
So where does all this simplicity come from?

 

The authors try to answer the question via the newborn science of ; ;emergent phenomena, ; ; the study of how a series of events can give rise to a global result that is surprisingly different from the behavior of the causal elements that produce it -- as for example when the repeated division of a single cell produces a human being, or when the repeated application of a simple mathematical formula generates the Mandelbrot set, a strangely complex mathematical structure.
But these are examples of emergent complexity, which for Jack Cohen, a reproductive biologist, and Ian Stewart, a mathematician at the University of Warwick, in England, is the wrong thing to be pondering.
Unfortunately, the authors are much better at answering the wrong question than the right one, and by the end of their book, simplicity and its origins are more mysterious than ever.

 

This is odd, because the paradigmatic cases of emergent simplicity are easy enough to explain.
Take Brownian motion, for example, where each molecule in a liquid undergoes some 10 <1> <5> collisions per second with surrounding molecules.
The path of even one molecule is hopelessly complicated, but a test tube full of water presents an utterly placid and simple appearance, the reason being that the underlying molecular collisions average out to a uniform whole.

 

The authors, however, are bent on making simplicity extremely complicated and puzzling, so that they can go on to solve the problem they have createD. ; ;We want to alert you to another, much more mysterious, worlD. We want to explain something that hasn't yet been formalized, so in place of formal definitions and descriptions we will offer illustrations, images, metaphors, examples.
;

 

Indeed, nothing in this book is called by its rightful name if the authors can think of a more bonkers one, a cute little label to slap on it.
Thus ; ;chemistry is Lego, ; ; molecules are ; ;place settings, ; ; explanations are ; ;funnels, ; ; laws of nature are ; ;brain puns, ; ; science is a ; ;a glass menagerie, ; ; its fundamental concepts are ; ;glass animals ; ; and the structure of science as a whole is ; ;a fractal, repeating its organization on every level.
;

 

There are endless offbeat comparisons, verbal tricks and neologisms.
And when all these word games fail to clarify matters (which is often enough), the authors resort to a collection of presumably charming dialogues imitative of those in Douglas Hofstadter's ; ;Godel, Escher, Bach.
; But where Mr.
Hofstadter's set pieces are truly clever and achieve a clear purpose, those of Mr.
Cohen and Mr.
Stewart are sophomoric to the point of embarrassment.
( ; ;NEEPLPHUT: That kind of approach requires a huge amount of information, but none of it is informative to anyone other than a Weezly.
The second proposal, from the Blakboxians of Boolywood-HolovarD. .
.
.
;)

 

On account of all their diddling and punning, the authors' supposed solution to the problem of emergent simplicity is so gimmicky and obscure that it becomes ineffable.
It involves ; ;external constraints, which collapse chaos, ; ; the coinage of terms such as ; ;simplexity ; ; and ; ;complicity ; ; (the latter of which, they admit, ; ;already exists in common parlance ; ;), diagrams of what look like smoke patterns produced by the burning of controlled substances, and occult pronouncements like this: ; ;Beyond complicity comes .
.
.
what? Not the interaction of even more spaces of the possible -- that's just a sort of complicit reductionism.
No, the next layer has to transcend complicity, in the same qualitatively different manner that complicity transcends simplexity and simplexity transcends reductionism.
;

 

Well, include me out when it comes to complicity transcending simplexity.

 

THIS pseudo-mysticism is unfortunate given that ; ;The Collapse of Chaos ; ; represents a lot of solid science.
The point of the science is often lost, however, amid the book's helter-skelter organization, its overly adorable, no-brainer transitions ( ; ;Back to the snails, ; ; ; ;What other curiosities are there in the grab bag of dynamical systems? ; ; ; ;Over to you ; ;) and a fundamental confusion about the basic point and purpose of the book.

 

At one stage the authors announce that ; ;the central question of the whole book ; ; is, ; ;What is a 'law of nature'? ; ; In the olden days, science and the laws it discovered were regarded as truths about the way the world works.
Such a philosophical perspective, the authors assert, is now obsolete: ; ;Our prized laws of nature are not ultimate truths, just rather well-constructed Sherlock Holmes stories.
;

 

But the authors have it backwarD. It's the philosophies of science, not the laws of science, that are the stories.
Whereas natural laws are products of nature, as permanent as the phenomena they describe, philosophies of science are tales told by people, inventions considerably more flimsy and fleeting than the laws of nature whose privileged status those philosophies aim to demote.
When the unbearably hip science-as-storytelling viewpoint of Mr.
Cohen and Mr.
Stewart is replaced by the next great fashion wave in philosophy, the same laws of nature will still be around, like it or not.

De levens van een atoom      Krauss Lawrence      Fysica

Van as tot as, van stof tot stof; het leven is een cyclische aangelegenheiD. De eeuwige kringloop van stof op aarde betekent dat we allemaal bestaan uit deeltjes, moleculen en atomen, die eerder elders een functie hadden.
We kunnen atomen met ons meedragen die ooit deel uitmaakten van een beroemheid uit de geschiedenis, een vlo of een druppel uit de oceaan.

Natuurkundige Lawrence Krauss neemt ons in 'De levens van een atoom' mee naar de verste uithoeken van de natuur- en sterrenkunde.
Op zoek naar antwoord op de vraag wat dat stof nu is waaruit we bestaan, en waar het vandaan komt.
Terug in de tijd, naar het begin van het heelal: de oerknal en de momenten vlak daarnA. Terug naar de dunne scheiding tussen materie en energie.
Want alle deeltjes ook die waaruit wij en alles om ons heen zijn opgebouwd - zijn geboren uit een supernova, een explosie van de kern van een ster aan het eind van zijn leven.
Wij zijn dus in feite allemaal sterrenkinderen.

Lawrence volgt de geschiedenis van een zuurstofatoom en verschaft daarmee inzicht in het ontstaan van het zuurstofatoom en het ontstaan van het leven op aarde.
Hij besluit met een speculatieve beschouwing over de toekomst en een mogelijk einde van het leven en het heelal.

'De levens van een atoom' is geschreven voor een breed publiek, maar enige voorkennis verhoogt de leesvreugde wel.
Afgezien daarvan is Lawrence er zeker in geslaagd deze boeiende materie op een vindingrijke en vooral heldere manier te presenteren.
Humor en een knipoog naar het dagelijks leven ontbreken ook niet.
Volgens Lawrence leidt een atoom bij kamertemperatuur een turbulenter leven dan een boerenschuur in een tornado.

Het ontstaan van het ; ;Levendmechanisme ; ; .
Het ontstaan van het Leven op Aarde, wordt door vele op verschillende wijze geinterpreteerden omschreven, waardoor het moeilijk wordt om een duidelijk overzicht te verkrijgen over dit  gebeuren.
In Alles wat ik daar over gelezen heb, kan ik me het beste vinden in het boek van denatuurkundige Lawrence M.
Krauss ; ;De Levens van een atoom ; ;.
Lawrence M.
Krauss is eenvan de meest gerenommeerde auteurs die voor een breed publiek over wetenschap schrijven.
Tevens is hij hoofd van de vakgroep natuurkunde van de Casee Western reserve Universityvan ClevelanD.In het boven vermelde boek omschrijft hij oa de geschiedenis en het ontstaan van de 1ezuurstof atoom en mede daardoor het ontstaan van het Leven op Aarde.
Hieronder een kleine uittreksel van het hierboven vermelde boek, waar ik alleen hetbelangrijkste in vermelD. Niet om belerend te zijn, maar neem de tijd om het te lezen, print hetdesnoods uit.
Zelf heb ik zo'n 2 a 3jaar nodig gehad om het tot me door te laten dringen enhet te aanvaarden, mede gezien tot betrekking van mijn geloof in de Omnipotent ( de Almachtige) .
Kort gezegd komt het hier op neer, dat datgene waar ik in opgegroeid ben zoals o.
A. het geloof - neD.hervormd, ik mijn hele denken hieromtrent op de schop moest doen en stapje voor stapje de nieuwe gegevens een plaats kon geven en nu dus heel anders naar deze haast ongelooflijke materie kijk.
Het nieuwe gegeven is nu voor mij een stukje rijkdom geworden waarin ik de Natuurwetenschap samen kan voegen met het Geloof en het als een geheel kan zien.
We beginnen met wat nu het gehele waarneembare heelal vormt, met meer dan 400 miljard melkwegstelsels, elk met meer dan 400 miljard sterren, elk pakweg een miljoen maal zo zwaar als de aarde, bevat was in een hoeveelheid ruimte ter grootte van een honkbal.
Het hierboven genoemde is onmogelijk voor ons mensen, om daar enige voorstelling van te hebben, wel kunnen we het in kleine stapjes detineren.
Vanaf het moment dat de denkbeeldige honkbal uit elkaar spatte, Na de Oerknal, ontstond er een oersoep die hoofdzakelijk uit waterstof en helium bestond, die het Heelal vulde.
In een picoseconde, dat is een miljoenste van een een miljoenste seconde, na de oerknal kregen elementaire deeltjes zoals Quarks plotseling Massa en door dat materie Massa had konden ze de vorm aannemen van Atomen, Sterren en Melkwegstelsels, waaruit ons waarneembare Heelal bestaat.
Maar voordat de Atomen zich konden vormen, ging er nog een miljoenjaar aan vooraf, dat kwam doordat het Heelal van een seconde na de oerknal zo'n 10miljard graden heet was en eerst moest afkoelen, voordat het oa zuurstofkernen kon vormen(Zuurstofatoom, bevat 16 heel speciale deeltjes-8 protonen en 8 neutronen, deze vormensamen de kern van het zuurstof atoom).

Elk deeltje is speciaal omdat het werd gekozen uit de circa 10+(78 nullen) protonen en neutronen in het waarneembare heelal om uiteindelijk een zuurstof atoom te worden die na zo'n 5 miljard jaar zich zou bevinden aan het oppervlak van een groenblauwe planeet aan de buitenrand van een melkwegstelsel.
Je moet het je zo voorstellen dat de zuurstof atoom van hot naar her gereisd heeft in een totaal tijdsbestek van 12 miljard jaar, voordat het dus daaraan kwam waar we nu zijn.
De 8 waterstofatomen+ 1 zuurstof atoom kwamen samen terecht in een brok gas met een doorsnee van 500 lichtjaar.
De samentrekking van deze pregalactische wolk, duurde zo'n 10 miljoen jaar en kromp in tot een tiende van zijn oorspronkelijke omvang en heeft nu een doorsnee van 30 lichtjaar.
Na nog meer afkoeling en door niet onderhevig te zijn aan de zwaartekaracht, kan onze wolk wel zo'n 10 miljoen jaar blijven bestaan.
De atomen in de wolk staan op het punt om een deel te worden van een ster.
Na een bewogen Leven van de atomen in de compacte gaswolk van de ster, in een omgeving van meer dan 1 miljoen graden, gaat het met uitdijen en inkrimpen zo'n 10 miljoen jaar door.
Gedurende deze tijd verplaatst elk van onze atomen zich misschien maar een paar KM doorde ster.
Diep binnen in de ster wordt het geleiderlijk interessanter.
Na 10 miljoen jaar stralen met het licht van 10000 zonnen heeft deze hongerige reus bijna al zijn Helium in zijn binnenste opgebranD. In die tijd neemt de druk in de kern af door de overgang van waterstofkernen in Heliumkernen.
Het zwaardere Helium beweegt bij gegeven temperatuur namelijk langzamer en produceert dus minder druk.
Daardoor trekt de kern van de ster langzaam samen en wordt het heter.
De extra warmte doet de buitenkant van de ster weer zwellen en naar mate meer Helium wordt geproduceert gaat de samentrekking en verhitting van de sterkern door.
Dit proces gaat zo nog 100.
000 jaar met volle kracht door, maar na verloop van nog eens een half miljoen jaar en verdere samentrekking en verhitting van de kern van de ster en toename van de straal van de ster, kan de waterstofverbrandende schil niet meer voldoende energie opbrengen om het oppervlak op temperatuur te houden.
De ster begint roder te worden.
In die periode van een half miljoen jaar zien de 4 waterstofatomen eindelijk actie.
2 Waterstof atomen fuseren tot een deuterium, door een botsing met een van de andere twee waterstof atomen eindigt de deuteriumkern en vormen ze samen een kern vanHelium-3.
Ondertussen heeft op korte afstand ons vierde waterstof atoom in net zo'n reeks fusiereacties deelgenomen en zit nu ook in een Heliumkern.
Deze 2 kernen van helium-3 maken na hun ontstaan van een paar honderdduizend jaar eerder, een kern van Helium-4.
Wat begonnen was als 5 kernen- 4 waterstof en I-helium zijn er nu 2.
Als 2 heliumkernen elkaar treffen en aan elkaar blijven plakken, kunnen ze een instabiele kern van beryllium-8 maken.
In een femtoseconde hadden andere heliumatomen ruimschoots de tijd om tegen andere instabiele berylliumkernen te botsen voor ze vervallen waren en ermee versmelten tot een stabiele koolstofkern

De bouwsteen van al het organisch Leven.

De ster kan een nieuw leven beginnen.
De verbranding van helium tot koolstof opent een nieuwe fase in het heelal.
Als koolstof eenmaal is gevormd, dan staat de deur open voor de vervaardiging van alle zware elementen die ons bestaan op aarde beheersen.
Nadat de helium op is in de ster, trekt die zich steeds verder samen, om weer nieuwe energie te produceren gaat nu de koolstof met koolstof reageren.
Omdat de elektrische afstotingskrachten nu nog groter zijn, kan dit pas in een redelijk tempo gebeuren als de temperatuur tot ongeveer 600 miljoengraden is opgelopen.
Door deze botsingen wordt dan een groot scala van kernen gevormd, vanzuurstof tot en met natrium en magnesium.
Maar koolstof- 'verbranding' produceert nog minder energie dan helium-'verbranding'en de reaktiesnelheid moet dus nog hoger liggen om de onstuitbare opmars van de zwaartekracht te weerstaan.
De koolstof verbranding duurt maar100.
000 jaar, tien keer zo kort als de fase van hliumverbranding in de kern, die op haar beurt tienmaal zo kort was als de waterstoffusiefase.

De zaken beginnen nu snel uit de hand te lopen.
Zuurstof is de volgende brandstof: zuurstof-'verbranding'produceert silicium, alweer een element van vitaal belang voor de aardachtige planeten en vervolgens wordt zwavel bij nog hogere temperaturen gevormD. Maar de zuurstofverbranding duurt maar 10.
000 jaar, weer tienmaal zo kort als de voorgaande fase.
De temperatuur nadert inmiddels de miljard graden en de straling zelf is nu sterk genoeg om eerdere gevormde kernen af te breken.
Neon kan bv gevormd worden als een zuurstofkern een heliumkern invangt maar de neonkernen kunnen nu weer uiteengeslagen worden tot zuurstofen helium.
Het heliUIJ1kan dan ingevangen worden door andere neonkernen, wat magnesium oplevert.
Op die manier neemt de hoeveelheid zuurstof toe in de gebieden rond het heetste deel van de kern.
Zuurstof is de op 2 na meest voorkomende kern die in de natuur voorkomt.
Als de verbranding van silicium een aanvang neemt, heeft de sterkern enorm veel energienodig.
Elke fusiereactie na helium brengt minder op per massa-eenheiD. Dan kost fotodestructie van atoomkernen ook het een en ander, hoewel het vrijmaken van een proton of heliumkern ook weer energie oplevert als die weer ingevangen worden door andere kernen.
Je kunt je afvragen hoe lang fusie voor de energieproductie zal blijven zorgen? Op den duur zal toch de grote positieve lading van de kern het winnen van de kernkrachten? Zoals met veel dingen in het Heelal hangt de uiteindelijke samenstelling van de materie van een heel eenvoudige schaalwet af.
Als je van helium naar koolstof gaat, en naar zuurstof en silicium,dan neemt de stevigheid toe waarmee elk proton en neutron in de kern is gebonden.
Dit gaat door tot aan ijzer.
Ijzer-56 is de stevigst gebonden atoomkern in de natuur.
Voorbij ijzer zijn alle zwaardere kernen minder stevig gebonden.
Gebonden objecten hebben minder massa dan ongebonden objecten, je hebt immers energie nodig om de bindingen te verbreken.
Dit eenvoudig resultaat vertelt ons dat je altijd energie kunt winnen door fusie totdat je bij ijzer bent aangekomen.
Daarna zal verdere toevoeging van deeltjes aan een kern nieuwe kernen creéren die zwaarder zijn dan de samenstellende delen.
Dat proces zal dus energie kosten inplaats van energie op te brengen.
Dit is er de oorzaak van dat alle sterren uiteindelijk door hun nucleaire brandstof heen raken.
En begint onze ster eenmaal silicium te verbranden, dan heeft haar laatste uur geslagen.
In principe kan silicium met silicium reageren tot ijzer, maar in de praktijk is het veel te heet voor deze reactie.
In plaats daarvan worden silicium en de andere elementen in de uiterst dichte sterkern kapot geslagen door de straling en de brokstukken produceren dan nieuwe elementen.
Als de nieuw gevormde kernen zwaarder zijn dan degene die werden kapotgeslagen, krijg je een netto energiewinst , totdat je ijzer krijgt.
Dan is het over.
Het is ongelooflijk, maar de  nucleaire verbranding van silicium tot ijzer in de kern van onze ster duurt maar1enkele dag.
Tien miljoen jaar lang waren alle kernreacties die de ster beschermden tegen gravitationele ineenstorting, eigenlijk alleen maar de voorbereiding op deze doodsnik.
Bijna 10 miljoen jaar van waterstoffusie, gevolgd door 1 miljoen jaar helium-verbranding, 100.
000 jaar voor koolstof, 10.
000 jaar voor zuurstof, en dan een enkele dag voor de hele rest.
En als die voorbij is, is alle hoop vervlogen.
In feite staat de compacte sterkern, nu als een ui omhuld door schillen van zuurstof, koolstof, helium en waterstof, op het punt om een de meest traumatische gebeurtenissen in het waarneembare Heelal te ondergaan.
Onze 2 atomen zijn ver verwijderd van dit binnengebeuren, maar zullen er niettemin toch de gevolgen van moeten dragen.
De 2 heliumatomen bevinden zich in een dicht gas van waterstofatomen, en de temperatuur in dit gebied van de ster, is hoger dan 10 miljoen graden.
De fusie reacties vinden nog steeds plaats en de vrijkomende energie vloeit af naar de oppervlakte van de ster.
Maar op dit laatste uur van de laatste dag van het leven van deze ster zijn siliciumkernen diep in de sternkern als een razende aan het versmelten tot ijzer.
Het grootste deel van de sterkern-een massa groter dan die van onze zon, met een straal groterdan die van onze aarde-is al in ijzer omgezet en kan nergens meer naar toe.
Over een seconde zal het allemaal voorbij zijn.
Als het slicium is opgebrand, daalt de druk in de sterkern en dezebegint samen te trekken.
De temperatuur vliegt omhoog tot 5 miljard graden en de stralingsenergie is zo intens dat al het werk van de afgelopen 10 miljoen jaar ongedaan worden gemaakt De fotonen zijn zo energiek dat ze de ijzerkernen weer afbreken tot helium.
Maar dit slorpt de thermische energie op, die de druk van de sterkern handhaafde.
Nu beginnen de zaken uit de hand te lopen.
De kern begint sneller en sneller ineen te storten.
De dichtheid loopt op.
Als de dichtheid ongeveer 10.
000 ton per kubieke cm is, krijgen de elektronen genoeg energie om protonen weer in neutronen te veranderen, wat weer energie aan de ineenstortende kern ontrekt.
En erger nog, bij deze conversie worden neutrino' s uitgezonden en die hebben zo'n zwakke interactie dat ze de ster uitvliegen met de lichtsnelheiD. Doordat deze energie verdwijnt, stort de kern nog sneller ineen, wordt nog dichter, doet nog meer elektronen met protonen botsen om er neutronen van te maken, enz.
De kern van de ster implodeert met een kracht die ons voorstellings vermogen te boven gaat.
Door de inmens grootte van deze processen gaat de schokgolf die eerst naar binnen ging nu naar buiten, eerst langzaam en dan sneller naarmate vallend materiaal diffuser wordt en ook langzamer valt.
Binnen een paar minuten bereikt de schokgolf onze 2 heliumatomen en draagt ze, als surfers op een golf, naar de oppervlakte en verder.
De ster explodeert ( Super Nova) en zijn doodskreet verlicht de nachthemel met het licht van een miljard zonnen.
Onze atomen zijn nu ten slotte vrij, maar ze zijn niet alleen.
Terwijl het oppervlaktemateriaal van de ster naar buiten schiet met een snelheid van tienduizenden km per seconde, zendt de ster evenveel energie uit in een paar weken als onze zon in de afgelopen 4,5 miljard jaar.
Bovendien heeft de schokgolf materiaal uit de ster losgewoelD. Na helium is zuurstof het overvloedigste fusieprodukt van de sterren, gevolgd door koolstof, dan stikstof, neon,silicium, magnesium, zwavel en ijzer.
Al dit materiaal van de schillen rond de binnenste sterkern wordt samen met waterstof en helium uitgestoten.
In het hete, uitdijende neutronen-rijke gebied achter de schokgolf produceert neutronenvangst in ijl tempo alle elementen tot aan uranium, waarvan de kern in totaal 238 protonen en neutronen bezit.
Als het interstellairestof rond de super nova geen al te grote dichtheid heeft, kan de uitgeworpen materie grote afstanden afleggen voor ze afkoelt.
In het geval dat dit stof een grotere dichtheid bezit, zal het materiaal na compressie zijn energie wegstralen en sneller afkoelen.
Afgezien van botsingen met heel dichte gaswolken zal de bel van uitgestoten materiaal doorgaan met uitdijen met een snelheid van duizenden km per seconde, en dat eeuwen of millennia lang.
Uiteindelijk daalt de snelheid tot een paar honderd km per seconde, en pas na 100.
000 jaar zijn de overblijfselen volledig opgegaan in de achtergrónd van het interstellaire stof.
In de bovenvermelde gaswolk gaat verder met zijn procesvorming door fusies in hitte en afkoeling en is bezig om een protoster te worden.
De koolstof speelt hierin een cruciale rol in de voorbereiding van de stervorming.
Belangrijk in de procesvorming is mede het aantal draaiingen van de wolk, het impuls moment, naar buiten gebracht kan worden door objecten met een zekere massa zoals samengeklonterde korrels die uiteindelijk echte stenen en kleine planeetjes, planetesimalen, vormen die een baan blijven beschrijven in de buitenste delen van deze stervormende nevel.
Materiaal dat naar het centrum van de wolk valt en dat een hoeveelheid impulsmoment heeft, zal tegen elkaar botsen, en uiteindelijk in een centrale schijf terecht komen die om de samentrekkende gasbel draait.
Het ruwe materiaal waaruit rotsachtige planeten zich om de samentrekkende ster kunnen vormen is nu aanwezig De protoster die zich nu vormt, zal uiteindelijk een ster vormen zoals onze zon.
Er vormen zich 4 planeten omheen, 3 reuzen zoals jupiter, en een rotsachtige planeet net ver genoeg vande ster om vloeibaar water te laten bestaan op haar opervlak.
Op het ogenblik is de omgeving bijzonder onherbergzaam.
Krachtige straling uit.
de samentrekkende kern van de wolk bombardeert elk object in de schijf er om heen, de korrels vormen steeds grotere objecten die vervolgens weer botsen en nog grotere objecten vormen.
Vijf miljard jaar later is elk spoor van dit vroege chaotische gekrioel uitgewist.
Het systeem baadt zich in een constante warme gloed van een stabiele ster, kleine meteoroiden zijn uit het systeem gegooid door de zwaartekracht van de grote planeten of zijn er miljarden jaren eerder op te pletter geslagen.
Na nog een super Nova van een nieuw ontstane ster, zoals hier boven beschreven, zijn er na ongeveer 500 miljoen jaar na de oerknal van onze oorspronkelijke protonen en een heliumkern met elkaar versmolten om koolstof te vormen, de bouwsteen van alle organischestoffen.
Door zijn bijzondere chemische structuur kan koolstof meervoudige bindingenvormen, hetzij met andere koolstof atomen - waarbij lange, stabiele ketens worden gevormd -hetzij met gulzige zuurstofatomen die elektronen naar zich toe trekken en zich daartoe verbinden met èèn zo' n molecule - waardoor geoxideert wordt - of met waterstof atomen die graag hun ene negatieve elektron afstaan aan de nieuwe structuren en op die manier positieve ladingen daarin reduceren.
De moleculen die koolstof kan vormen, zijn eindeloos gevarieerd,en in een omgeving waar voldoende materiaal aanwezig is, kan koolstof worden gereduceerd of geoxideerd om ze allemaal te vormen.
Uiteindelijk kunnen deze moleculen tezamen met de meest overvloedige voorkomende elementen - waterstof, zuurstof en stikstof - in het brouwsel dat door supernovae wordt uitgeworpen zelfreproducerende structuren vormen.
Op een dag kunnen die de manier waarop het heelal zich ontwikkelt, misschien wel gaan veranderen.
ln de uitdijende stofbel verbindt ons koolstof atoom zich met een van in iets ruimere mate voorhanden zuurstofatomen die in de ontploftmg zijn gevormD. Er ontstaat koolmonoxide.
Op elk miljoen waterstof atomen zijn er ongeveer 10 moleculen koolmonoxide.
Niettemin zijn water en koolmonoxide na waterstof de dominante componenten in het gas.
Terwijl het nieuwe molecuul uit de gasbel stroomt, zijn er 2 concurerende processen die zijn toekomst bepalen.
Kleine stofdeeltjes van ijzer of silicaten houden moleculen op hun oppervlak vast, zodat ze worden bedekt met een ijsachtige mantel waarin zich ijs, koolmonoxide, stikstof en andere moleculen bevinden.
Terzelfde tijd baadt de intense straling van de stervende ster - en later van protosterren - het oppervlak van deze stofdeeltjes in energie, waardoor materiaal van het oppervlak kan worden afgeslagen en ook reacties tussen de verschillende moleculen op gang worden gebracht.
Dit voortdurende proces van verdamping en condensatie op stofdeeltjes, gevolgd door fotoreacties, creeert een nieuwe chemie.
Ons koolstof atoom, al gebonden in koolmonoxide (CO), fungeert dan als bouwsteen van kooldioxide(C02);dan methanol(CH30H);dan ethanol(CH3CH20H)enz.
Terwijl de gaswolk met het omringende medium in wisselwerking is en afkoelt, treedt er een ander proces op.
Het stofdeeltje dat ons koolstof atoom bevat, wordt deel van een moleculaire wolk waarvan de buitenzijde straling van de omringende sterren en novae absorbeert en weeruitzendt, zodat het inwendige van de wolk kan afkoelen.
En weer begint een ster zich te ontwikkelen.
Naarmate de moleculaire wolk afkoelt en zich samentrekt, begint de nieuwe energiebron in zijn centrum een nieuw type reactie op gang te brengen.
De stofwolk die de ster in wording omringt, absorbeert zowel straling van binnen als van buiten.
Terwijl de lichtsterkte van de nieuwe ster toeneemt, eerst langzaam en dan snel in zijn al bekende T-Tauri-stadium, gaat het meeste stof in dampvorm over, en ons atoom, dat zich eerst in een complexe koolstofverbinding bevond, komt nu weer vrij en bevindt zich weer in een moleculekoolmonoxide.
De gasatomen botsen en verliezen energie door straling en verzamelen zich op een aangroeiende schijf rond de protoster: De temperatuur het dichts bij de ster in deze schijf kan wel stijgen tot boven de 1000 graden terwijl aan de uiterste buitenrand de temperatuur zakt tot zo'n 30 K (-243 graden Celcius).
Ons molecule koolstofmonoxide bevindt zich in het buitengebied, wordt aan het oppervlak van een stofdeeltje gebonden en gaat weer meedoen aan chemische reacties, deze keer van energie voorzien door de nieuwe gastheerster.
In dit geval gaat het eerst over in formaldehyde(CH20),dat dan met ammoniak en andere stikstofverbindingen op het stofoppervlak reageert totdat het deel uitmaakt van de verbinding NH2CH2COOH.
Als je naar de formule kijkt zie je daar niet zoveel aan, maar de naam die het draagt, glycine, doet misschien een belletje luiden.
Dit is het eenvoudigste aminozuur dat geassocieerd is met het Leven, met zichzelf reproducerende organische structuren!Normaal gesproken overleeft zo'n molecule de turbulente toekomst niet die voor hem in petto is.
Ons stofdeeltje zal echter in de loop van de volgend miljoen jaar tegen andere deeltjes botsen, daaraan vastplakken, en klonters vormen in het buitengebied van dit nieuwe schijfvormige systeem, en zo worden grotere en grotere brokken gevormD. Afgeschermd van de onherbergzame omgeving door het omringende materiaal, blijft ons koolstofatoom veilig op zijn plek vastgevroren, terwijl zich overal eromheen langzaam een zonnestelsel vormt.
[ Meteorieten die op Antarctica zijn gevonden, onthullen opwindende nieuwe aspecten van de geschiedenis van het zonnestelsel en aardachtige planeten.
De koolstofchondritische meteorieten behoren tot de primitiefste objecten in ons zonnestelsel.
Ze zijn afkomstig uit de planetoidengordel halverwege de aarde en jupiter.
De hoeveelheden waarin de niet vluchtige elementen, die dus niet allang verdampt zijn, in deze meteorieten voorkomen, komen goed overeen met de concentraties ervan op de zon.
Dit sterkt het vermoeden dat deze objecten geen deel hebben gehad aan enige belangrijke schei-natuurkundige veranderingen sinds het zonnestelsel zich vormde.
Tussen de minerale kristallen in deze meteorieten zijn wel 50 verschillende aminozuren ontdekt.
Op de aarde zijn alle aminozuren die bij biologische processen betrokken zijn, links- of rechtsdraaienD.' Dat wil zeggen, stoffen die op papier dezelfde chemische formule hebben, kunnen in verschillende ruimtelijke configuraties voorkomen.
Kleinere objecten zoals de meteorietjes die in Antarctica gevonden worden; en zelfs kleine interstellaire stofdeeltjes van 1 tot 100 micrometer (duizendste millimeter) kunnen de reis overleven en veilig op het aardoppervlak afleveren doordat ze klein zijn en al hoog in de atmosfeer afremmen en zo zonder een krachtige inslag, als ze met een groot gewicht inslaan- dan verbranden ze weer, belanden op het aardoppervlak.
Dieper in de schijf van het zonnestelsel in wording dan ons met ijs bedekte stofje, treffen brokken steen elkaar en vormen planetesimalen, en die botsen weer met elkaar en vormen planeten.
Wanneer planetesimalen botsen om planeten te vormen, worden de deelnemers door de botsingen volledig gesmolten, en zo worden de oppervlakten van de planeten voortdurend opnieuw gevormD. En zelfs als dé ergste botsingen ophouden, zal de straling van de jonge ster de planeten geselen met sterrewinden en ultraviolet licht.
In dit beginnende zonnestelsel vormt zich een planeet waar water kan bestaan.
Terwijl de planeet zich vormt, wordt waterdamp in het omringende gas, naar men veronderstelt, geadsorbeerd op de korrels die tot stenen groeien die uiteindelijk op het planeetoppervlak terechtkomen.
Een atmosfeer die door de planeet vastgehouden wordt, vervluchtigt echter snel.
In 10 miljoen jaar bouwt het gedurige bombardement van grote rotsblokken en planetesimalen een planetair embryo op.
Dit is net de tijd waarin de gastheerster door zijn hete, convectieve T-Tauri-fase gaat.
Delichtsterkte neemt toe, en de resulterende woeste zonnewind blaast al het gas uit het binnenste deel van het zonnestelsel, inclusief wat zich al rond de wordende planeten had verzameld .
Waar komt het gas dan vandaan dat uiteindelijk de atmosfeer van de nieuwe planeet vormt? Verder weg in dit stelsel in statu nascendi zijn er al heel lang ijskorrels aan het groeien geweest.
Wel 5 keer zo ver weg als de nieuwe aardachtige planeet zich vormt, op een afstand waar water tot ijs kan condenseren, botsen korrels met elkaar en bouwen ook in 10miljoen jaar een reuzenplaneet die ijs en gas verzamelt.
Deze planeet veegt al het gas en stof op in dit gebied van de nevel die de ster omringt.
Net zo belangrijk is het effect van zijn zwaartekracht op de omgeving.
De banen van ijskorrels die zich veel verder weg bevinden, worden door deze reus verstoord en daardoor komen ze zowel terecht in de verre buitengebieden van het zonnestelsel als diep naar binnen.
Het zijn kometen die een schitterend pad langs de hemel beschrijven wanneer ze de gastheerster naderen.
In de loop van 100 miljoen jaar bombarderen miljarden van deze objecten uit de bevroren buitengewesten van het zonnestelsel de binnen planeet, en ze voeren water, kooldioxide, stikstof en organische stoffen aan.
Ons koolstofatoom zit op een van die kometen.
Terwijl deze door de jonge atmosfeer van de nieuwe planeet raast, wordt een geweldige hoeveelheid warmte opgewekt.
Veel gas is hij al kwijtgeraakt voordat hij het oppervlak treft.
Ons atoom haalt de oppervlakte echter, waar een gigantische explosie het hoog in de hemel blaast, terwijl het tere complexe organische molecule waarin het zich bevond, teloor gaat.
Het wordt door de hitte uiteengerukt, en er blijven slechts atomen van over: koolstof, zuurstof en de rest.
Ons koolstofatoom komt te voorschijn in de vorm van kooldioxidegas, dat langzaam een dikke laag om de nieuwe planeet vormt.
De hitte van de inslag maakt het water vrij in de vorm van stoom.
De planeet is nu bedekt met waterdamp en kooldioxide, en koelt langzaam af na 100 miljoen jaren van inslagen waarvan vele het rotsachtige oppervlak van de planeet zelfs hadden gesmolten.
Naarmate de planeet langzaam afkoelt, condenseert het water, dat zowel van komeetinslagen afkomstig is als van stoom uit het telkens opnieuw verhitte rotsoppervlak, en een blauwe oceaan begint een groot deel van deze nieuwe wereld te bedekken.
Nu na zo'n 100 miljoen jaar, is de gastheerster begonnen aan haar lange, trage kemfusiestadium.
De wilde vlegeljaren en puberteit van samentrekking, turbulente convectie en uitzinnige warmteproductie zijn afgelopen.
De ster heeft nog maar 70% van de helderheid van onze zon.
Door deze afname in helderheid kan de planeet makkelijk afkoelen tot een ijzige en onherbergzame woestijn.
Maar de rijke mantel van kooldioxide die haar nu omhult,beschermt haar tegen dit lot.
De planeet vangt de zonnestraling op , zendt deze weer uit als infrarode straling die vervolgens weer gevangen blijft in de atmosfeer, waardoor deze warmer wordt.
In plaats van een koude ijswoestijn wordt de nieuwe wereld warm en vochtig.
En zo zou het blijven als er niet sprake was van een ander scheikundig mirakel.
Kooldioxide met een druk tot wel 10.
000 keer de druk van het tegenwoordige kooldioxide in onze atmosfeer is gemakkelijk oplosbaar in regenwater.
Het vormt daarin koolzuur, H2C03, dat gesteente aantast en carbonaten zoals kalksteen vormt.
Dit materiaal wordt afgevoerd en komt op de zeebodem terecht, zodat de kooldioxide aan de circulatie wordt onttrokken.
Op deze manier wordt het kooldioxide in de prille atmosfeer daar geleidelijk uit verwijderD. Er zou uiteindelijk zoveel in de nieuwe óceaanbodem kunnen worden begraven dat er niets meer bij kon, als er niet een ander gelukkig toeval te hulp schoot.
De oceaanbodems van deze hete, jonge planeet drijven op een zee van gesmolten gesteente.
Convectie brengt materiaal omhoog, net als in havermoutpap, en dit zorgt ervoor dat gesteente aan het oppervlak tegen elkaar aangeduwd wordt en een gedeelte naar beneden gaat, terwijl elders nieuw materiaal omhoog komt.
De koolstof die op de oceaanbodem ligt ondergaat subductie, zoals geologen het noemen, en verdwijnt naar het inwendige van de planeet.
Op deze manier wordt de koolstof langzaam uit de atmosfeer verwijderD. Onze planeet is goed op weg om een blauwe oceaanwereld te worden, maar ons koolstofatoom is onder de grond verdwenen.
In de periodevan 300 miljoen jaar van afkoeling is ons koolstofatoom vastgebonden in kalksteen en door subductie in de binnenste van de planeet terechtgekomen.
Gedurende een periode van 50 miljoen jaar gaat het langzaam verder naar binnen, het gesteente waar het in zit wordt heter,en ons atoom komt vrij in de vorm van kooldioxide.
De druk van kooldioxide en water neemt toe totdat ergens aan de oppervlakte een spleet zich opent en een enorme uitbarsting van een onderzeese vulkaan het gevolg is.
Gesmolten lava wordt omhooggestuwd, een nieuwe eilandketen ontstaat en hete gassen, waaronder kooldioxine met ons koolstofatoom erin, worden de evoluerende atmosfeer ingeslingerD. Er zijn nu misschien wel een miljard jaar verlopen sinds de oerknal de protonen en neutronen schiep waar ons koolstof atoom uit bestaat.
Het heeft deelgenomen aan de geboorte van 4 verschillende sterren en is deel geweest van 2 ervan.
Het is als begonnen als losse protonen en neutronen, was daarna helium en nu is het dan koolstof.
Het heeft gezeten op een menigte van stofdeeltjes en was deel van een magnifieke komeet.
Het is te pletter geslagen op een nieuwe planeet met de kracht van een miljoen waterstofbommen.
Langer dan de mensen op aarde hebben rondgelopen heeft het diep onder de grond gezeten in zijn nieuwe thuis.
Het is weer naar buiten gekomen en maakt nu deel uit van de veranderende atmosfeer van een planeet waar het had kunnen blijven tot op de dag van heden.
Alle grondstoffen zijn aanwezig om een paradijs te bouwen.
Maar dit zal niet gebeuren- niet nu in elk geval.
Het melkwegstelsel zal ingrijpen.
Het atoom is nog niet gereed voor het leven.
Het melkwegstelsel waar onze ster zich in bevindt wordt samen gesmolten met een nieuwe melkwegstelsel.
Als de botsing is afgelopen, is het sterrenstelsel dat we ons melkwegstelsel noemen, vrijwel helemaal gevormd en onze ster heeft een nieuw tehuis.
In de loop van de volgende paar miljard jaar zal ons melkwegstelsel nog meer kleinere satelietstelsels opslokken totdat het tot de huidige afmeting is gegroeid, met meer dan 100 miljard sterren.
Wat naar alle waarschijnlijkheid maar 1 x in de miljard jaar kan gebeuren, is een botsing van 2 planeten en dat is onze ster overkomen, waardoor het uit zijn baan werd gegooiD. Binnen 10 jaar nadat zij uit het zonnestelsel is gegooid, is de planeet een bevroren ijswoestijn.
Door de grote hitte die zij doorstond tijdens de laatste komeetachtige baan voor de uitworp zo groot dat de atmosfeer in haar geheel van de planeet is afgeblazen.
Onze koolstof atoom was weer zonder thuis en werd door de zonnewind weggeblazen naar de onmetelijke duisternis van de ruimte.
In de volgende 3 miljard jaar zijn onze koolstof atoom en het nieuwe heliumatoom opdrift in de evoluerende galactische sterrenzee en vinden ze elkaar op de een en of andere manier.
Ze komen samen terecht in de ontwikkeling van een nieuwe ster, waarin ze botsen en fuseren vlak voordat de supernova komt.
Het resultaat is een zuurstofkern en een beetjeenergie, die na de supernova de ruimte in wordt geblazen, direct op weg tussen de sterren naar de aarde, of wat de aarde gaat worden.
Ons atoom verbindt zich met de meest voorkomende atoomsoort van allemaal, namelijk waterstof.
Het neemt 2 partners en vormt H20,water.
En water stuwt de geschiedenis voort van wat volgt, minstens zozeer als elke andere vorm van materie.
Binnen 17 miljoen jaar zal ons zuurstof atoom in zijn watermolecule deelnemen aan de meest opmerkelijk verzamelin,g transformaties die ooit in de kosmos hebben plaatsgegrepen, voor zover we weten.
De natuurkunde van het zuurstof atoom en zijn supernovapartner koolstof, maakt een opmerkelijke chemie mogelijk.
Koolstof kan als energiebron fungeren of energie opnemen.
Zuurstof zal echter een heel speciale rol spelen in de begeleiding van dit proces.
Want voor zover wij weten, kunnen alleen met zuurstofatomen moleculen gevormd worden die in staat zijn een beschaving te doen ontstaan en in stand te houden.
Binnen 100 miljoen jaar na het ogenblik dat dit nieuwe atoom geschapen was, zal geologie mogelijk worden gemaakt door chemie, en tezamen zullen die resulteren in een volslagen nieuwe '-ologie': biologie.
We weten niet of er ooit eerder in het heelal biologie heeft bestaan.
Binnen 5 miljard jaar zullen zelfbewuste en zichzelf reproducerende entiteiten,bestaan uit atomen zuurstof, waterstof en koolstof die uit die fatale supernova-explosie stroomden, zich inschepen voor een intellectuele reis van nog niet eerder vertoonde omvang.
Zij zullen het spoor van hun eigen bestaan terug kunnen volgen tot juist dat ogenblik, en nog verder terug door de eonen van kosmische geschiedenis tot de vroegste ogenblikken van de oerknal.

Laat duidelijk zijn, dat na hierboven genoemde periode een periode van vuur en ijs kwam,maar tot op heden nog niet met zekerheid gezegd kan worden, dat de oceanen hierdoor gevormd zijn.
Wel hebben onderzoekingen van meteorieten uit boven genoemde periode aangetoont dat dit wel mede gezorgd heeft voor de watervoorziening op aarde.
Maar het schijnt ook deels het een en ander tegen te spreken, daar er bewijzen zijn gevonden dat er al water was op onze planeet.
Ondanks dat er nog steeds onzekerheden bestaan over de details van de vorming van het jonge zonnestelsel, is het algemene raamwerk van de chronologie van de vorming van de aarde nu toch wel redelijk goed in kaart gebracht.
Er is weinig twijfel dat tenminste een deel van de huidige aardkost, de oceanen, de atmosfeer, het organisch materialen misschien wel een aantal ingredienten van het leven per luchtpost werden afgeleverd gedurende de bombardementen in de vroege geschiedenis van de aarde.
Door de luchtpost kwam een deel van een komeet waar onze zuurstof atoom inzit met een waterstof molecuul in de nieuwe oceaan.
Ons atoom heeft nu een ingewikkelde omzwerving van 5 miljard jaar naar de aarde voltooid en bevind zich op de oceaanbodem, ingekapseld in de kalklaag.
Nadat detectonische platen in beweging kwamen en de schepping van tectonische schollen begon,kwam ons koolstofatoom weer vri J. De mantel was nog erg heet en de convectie ging duchtig te keer.
De iets verdikte korst kromde zich door de hitte en de convectie stromen eronder, ons atoom werd naar beneden gedreven terwijI het gesteente waar het in vast zat, gesubduceert werd naar de mantel en onder hoge druk verhit werD. Hier begon, in het klein, de eerste koolstofkringloop.
De hitte en de druk hadden gas vrijgemaakt uit het carbonaatgesteente en uiteindelijk was er genoeg druk opgebouwd om gas en gesteente naar boven te persen en een vulkaan te vormen, waarbij nieuw land ontstonD. Ons atoom, nu deel van een molecule kooldioxide, werd naar buiten geschoten, de atmosfeer in.
Door deze aardse kringloop die in de volgende miljard jaar de continentale korst opbouwde en stevige schollen creeerden, kon ons zuurstof atoom onbeperkt vaak worden uitgewisseld tussen kooldioxide, water en carbonaatgesteente.
Deze cyclus van 150 miljoen jaar, van sedimentatie, subductie en uitstoot door vulkanen had het leven op aarde van ons zuurstof atoom miljarden jaren volledig kunnen beschrijven als er geen nieuwe processen ingang waren gezet.
Er was een andere kortere cyclus in gang gezet waar onze zuurstof atoom aan mee kon doen nadat de schollentektoniek was begonnen.
Atomen zoals het onze kunnen op een bepaald punt weer aan de oppervlakte komen als deel van oceaanwater nabij wat de midoceanische ruggen zou worden.
Daar komt materiaal van de diepe mantel omhoog, het duwt de korst weg en smelt die gédeeltelijk en schept zo gloednieuw materiaal als onderdeel van het schollenspel.
Dit materiaal komt uit de mantel die ontdaan is van vluchtige stoffen, en komt dan ook niet naar buiten met overdadig gas geproest, maar vloeit nogal langzaam en beheerst uit de spleten midden in de oceaan naar buiten.
Terzelfder tijd circuleert er water door deze spleten, het siepelt naar beneden en wordt daarbij verhit tot temperaturen boven de 400 graden celcius.
Het spuit daarna weer de oceaan in, beladen met een rijke voorraad aan opgeloste mineralen.
Als dit hete water afkoelt door contact met het oceaanwater, slaan de mineralen in diverse chemische combinaties neer.
Al het oceaanwater in de wereld circuleert eens in per 10 miljoen jaar door zo'n spleet.
Deze hydrothermale schachten zijn daarom rijke bronnen van warm water en oplossingen van mineralen waarin bijzondere interessante chemische processen kunnen plaatsvinden, daarbij inbegrepen de vorming van complexe organische stoffen.
In vroeger tijden was de korst dunner, en kwam het materiaal ongetwijfeld op meer plaatsen naar boven, zodat de oceaan vol zat met hydrothermale schachten.
De cyclustijd van het water zou toen veel korter zijn geweest.
Op deze manier zou ons zuurstofatoom een druk, zij het voorspelbaar bestaan hebben geleid,voortdurend heen en weer gaand tussen cyclussen van 10 miljoen jaar binnen in de oceanen en 150 miljoen jaar tussen atmosfeer, oceaan, korst en mantel.

Merk op dat het nog op geen enkel ogenblik bestond in de.
vorm van het zuurstof gas02,het gas waarvan ons leven nu zo afhankelijk is.
Dat zou nog komen.
Maar een mens moet bedenken dat de zuurstof die bij elke ademhaling zijn longen vult, deel isgeweest van de aarde, de zee en de hemel.
Die zuurstof is al miljarden jaren geleden door een vulkaan uitgespuwt, en neergeregend op een stomend hete aarde.
Het kan onder de grond hebben gezeten tijdens perioden langer dan het bestaan van de tegenwoordige oceaanbodem.
Maar nadat ons zuurstofatoom voor het eerst uit zijn gevangenis in de ondergrondse rotsen ontsnapte, begon het wonder van de chemie zijn werk te doen, en zou een veel rijkere toekomst garanderen dan de bovenstaande schets zou vermoeden.
Zelfs toen de sedimenten bij Isua werden afgezet, begon de wereld al te veranderen op een veel grondiger manier dan zelfs de meest energierijke kometen en geologische krachten hadden kunnen bewerkstelligen.
Nieuwe chemische fabrieken zouden snel op de planeet verrijzen en het landschap en de atmosfeer volledig veranderen.
Deze zullen uiteindelijk ons atoom wel een miljoen keer zo snel en zo vaak recyclen als zonder hen het geval zou zijn.
Deze fabrieken zullen werkzaam zijn gedurende bijna de hele resterende verblijfsduur van ons atoom op deze planeet.
Het leven kan alleen maar bestaan als het energie vanuit zijn omgeving kan opnemen.
Als energie de motor is die het leven aandrijft, dan is het elektron de bron van deze energie.
Op het allerlaagste niveau bestaat het leven uit een zelfreplicerend mechanisme om elektronen over te dragen, door moleculen op te splitsen en samen te voegen om zo bruikbare energie te produceren.
Elektronen worden afgepeld van energierijke moleculen en ze passeren dan door biologische systemen tot ze niets meer te geven hebben.
Dan worden ze het milieu ingeloosd,en worden er nieuwe elektronen gevonden.
Alle levende systemen gehoorzamen aan deze eenvoudige regel.
Ze kunnen verschillen in de plek waar ze hun energie vandaan halen, hoe ze deze gebruiken en hoe ze hun elektronenafval lozen,maar deze verschillen zijn onbelangrijk in het totale plaatje.
Elk levend (mechanisme) ding op aarde in de laatste 3 miljard jaar heeft voor zover wij weten precies hetzelfde mechanisme gebruikt om energie te bewaren en te transporteren, nadat deze op verschillende manieren uit de omgeving is verkregen.
Men dacht vroeger dat het leven was begonnen in de Cambrium periode ( 500 miljoen jaar terug).
Maar de zegetocht van het leven was daar niet begonnen.
Hoewel meercellige dieren net voor het Cambrium waren verschenen, zijn er meercellige algen die gedateerd zijn 1,5 miljard jaar geleden.
Een primitieve vorm van kennelijk meercellig organisch materiaal dat in China werd ontdekt, is bijna 2 miljard jaar ouD. Alle afzettingen van minder dan 3,5 miljard jaar oud - nl .
materiaal dat geen aanzienlijke bewerkingen binnen in de aarde heeft ondergaan - dragen veel duidelijker tekenen van het feit dat organisch leven begonnen was zich te ontplooien.
Hier is geen sprake van vermenging van materialen en het waargenomen tekort aan koolstof 13 komt precies overeen met wat er is waargenomen in bekende organische, dat wil zeggen levende systemen.
Er is echter een nogal zwakke aanwijzing dat leven zelfs nog eerder dan dit tijdstip is ontstaan, al in de tijd dat de microcontinenten ontstonden.
De complexheid en het hieromtrent beschrevene van het ontstaan van het eerste leven in de hydrothermale schachten,die geen zuurstof nodig hadden tot en met het leven die zuurstof begonnen te gebruiken,wordt op de volgende pagina ; ;De opbouw van het Levend mechanisme ; ; beschreven.
In deze genoemde complexe wereld had maar een taak nl om energie te produceren, en die wordt maar voor een doel gebruikt, namelijk om kooldioxide af te breken, zodat de koolstofatomen in grotere organische structuren kunnen worden opgenomen en het organisme kan groeien,zich ontwikkelen en zich vermenigvuldigen.
En hier komt ons zuurstofatoom voor het eerst in contact met het leven.

Het ongrijpbare neutrino      Solomey      Fysica

Jetting through your eyeballs at this instant are 60 million particles traveling near the speed of light.
Most are beamed directly out of the center of the sun, but some are debris from black holes, pieces of long-gone supernovae, or ghosts of the Big Bang.
They pass through you, your computer, the earth, and just about everything else as if none of it existeD. They are neutrinos — elusive apparitions of the particle world — and, until recently, they cast enormous doubt on how well we understand our own Sun.

 

The neutrino is an energetic little particle with no charge and almost no mass, which allows it to travel at the very edge of the speed of light.
Tentatively proposed in 1930 by Wolfgang Pauli, the idea of the neutrino did not gain acceptance until 1934, when Enrico Fermi illustrated its role in beta decay.
According to Fermi's theory, when a neutron decays, it produces a proton, an electron, and a neutrino.
This process happens hundreds of billions of times every second in the core of the sun as hydrogen is converted into heavier elements.
Neutrinos from these reactions tear out of the sun by the billions, as side effects of fusion.

 

Detecting the Neutrino

 

Most neutrinos that reach Earth are produced in the deepest parts of the sun, so they provide solar physicists with information about how the sun’s core operates.
This makes solar neutrinos extremely valuable to scientists and provides plenty of incentive for studying the elusive particles.

 

Unfortunately, neutrinos are notoriously difficult to observe.
A neutrino has no electric charge and is so small and fast that it could travel through hundreds of thousands of light years of solid lead without touching a single atom.
Nevertheless, with enough material and enough time, physicists are able to detect them.
Today, about a half a dozen countries host neutrino observatories, which consist of enormous tanks of liquid, usually buried deep within the Earth.
If enough neutrinos flow through a large enough fluid-filled tank, an occasional one will strike an atom in that fluid, prompting a decay process that can be detected by physicists.

 

Homestake, the first of the neutrino observatories, was constructed in 1967, and consisted of a 100,000-gallon tank of chlorine-37 under South DakotA. Homestake was built under the assumption that a neutrino would collide with one of the chlorine atoms in the underground tank about once a day, causing the atom to decay into the isotope argon-37, which a detector would report.
This assumption was based on sound theory: In the early 1960s, the physicist John Bahcall had calculated that, based on our understanding of solar physics, 30 million neutrinos should pass through every cubic inch of earth every seconD. If solar physicists had the correct models for the interior of the sun, and if Homestake worked as it was designed to, then one neutrino encounter should be recorded every day in the chlorine tank beneath South DakotA.

 

To the shock of theorists and experimentalists alike, Homestake detected one neutrino encounter every three days.
Somehow, two-thirds of the solar neutrinos were missing.

 

Searching for the Neutrino

 

A 33-year battle ensued over the missing neutrinos.
Stellar physicists insisted that their models of the sun’s interior were accurate and that the experimentalists had constructed a poor observatory.
Experimentalists insisted that the reason they were not finding the “missing neutrinos” was because there were no missing neutrinos — the theorists had simply miscalculateD. As data from

helioseismology (a technique for studying the interior of the sun) came in and our understanding of the inner workings of the sun continued to improve, it became increasingly clear that the problem of the missing neutrinos did not lie in the theory.
The neutrinos should be there.

 

Larger neutrino observatories were constructed, using different methods to detect the elusive particles.
Over the course of three decades, governments funded and physicists built five new observatories, including the Super Kamiokande (Super-K) in Japan and the Sudbury Neutrino Observatory (SNO) in Ontario.
The results were always disappointing — still two-thirds short.

 

In 2001, scientists at SNO decided that perhaps they were looking for the wrong type of neutrino.
Since the mid-1970s, researchers have known that the neutrino comes in three “flavors,” depending on how it forms.
Electron-neutrinos are produced during beta decay; the muon-neutrino is emitted when a pion decays into a muon and a neutrino (all three of which are subatomic particles); and a tau-neutrino is formed when a neutron decays into a tau and a neutrino.
Muon- and tau-neutrinos usually require extremely high-energy events in order to form: matter falling into a black hole, for example, or a supernova explosion.
The sun produces only electron-neutrinos, so the observatories built to solve the missing neutrino problem were designed to look for only electron-neutrinos.
The SNO Collaboration, which consists of more than 150 scientists looking for neutrinos, decided to look for the other two types as well.

 

Since the SNO can only detect electron-neutrinos, SNO researchers combined their data with those from the Super-K in Japan.
SNO’s tank is filled with heavy water, which is water that has had its hydrogen atoms replaced by deuterium, a hydrogen atom with an extra neutron.
At the SNO, an electron-neutrino collides with a deuterium atom in the heavy water about 10 times a day, and the atom will be ripped into a proton and neutrons, which are then detected by the observatory.
Muon- and tau-neutrinos are unable to break up a deuterium atom, so they pass right through.
The Super-K observatory, however, uses regular water, and detects electron-neutrinos by their collisions with electrons.
Occasionally, muon- and tau-neutrinos will also bounce off electrons, giving the observatory a false detection.
If Super-K had been detecting muon-, tau-, and electron-neutrinos, SNO scientists reasoned, then the number of neutrinos detected by Super-K should be just slightly larger than the number detected by SNO.

 

They were right—Super-K was recording more neutrino encounters than SNO.

 

Old Problem Solved — Bring on the New Ones!

 

On June 18, 2001, the SNO Collaboration announced that it had found the “missing neutrinos” — physicists had just been looking for electron-neutrinos, and had overlooked the other two flavors.
Vindicated theorists were pleased to see that the number of neutrinos now detected were 35 million per cubic inch per second — just as they had predicteD. As a result of their leadership in the discovery, physicists Raymond Davis and Masatoshi Koshiba were awarded the Nobel Prize in Physics in 2002.

 

But the problem still remains: why the muon and tau flavors? The sun produces only electron-neutrinos; however, fully two-thirds of the neutrinos from the sun that encounter Earth are of the muon and tau varieties.
Researchers concluded that something is turning electron-neutrinos into muon- and tau-neutrinos during their flights to Earth.

 

Fortunately for theorists, transforming an electron-neutrino into another flavor is possible.
Two decades ago, researchers discovered that neutrinos can undergo oscillations, changing their flavors to and from electron, tau, or muon types.

 

However, in order to be able to dance among the different flavors, a neutrino must have some tiny amount of mass, and each flavor of neutrino must have a slightly different mass.
Figuring out how an electron-neutrino at the center of the sun changes into a muon- or tau-neutrino in a tank under Canada is now the challenge facing solar and particle physicists.

 

Theories abound on how this transformation occurs.
Some of the neutrinos produced in the sun’s core could possibly encounter material in the sun's outer layers that could convert them to muon- or tau-neutrinos; however, this mechanism would produce only a small percentage of the required muon- and tau-neutrinos.
Others have suggested that perhaps a fourth neutrino is causing the confusion, or our understanding of the standard model in particle physics is flaweD.

 

The problem is further complicated by news from Stanford University and NASA's Ames Research Center researchers, who, in 2002, found that the flux of solar neutrinos varies as the sun rotates.
This has led some scientists to think that perhaps the rotation of the solar magnetic field is responsible for the neutrino oscillations.
The team of NASA and Stanford scientists hypothesized that the neutrino has a tiny bit of magnetic moment, which, when encountering a monumentally large magnetic field, could change its flavor.
Another theory suggests that the neutrino flux and oscillation problems might be related in some way to the sun's 11-year cycle, made famous by sunspots.

 

Theories attempting to solve the problem are now just as abundant as theories attempting to explain the “missing neutrino” problem that had troubled physicists for three decades.
Seventy years from their discovery, questions on the nature of neutrinos continue to plague researchers.
Once thought to be too elusive for accurate measurements, the neutrino has proven to be a more complex particle, switching personalities with ease.
The invisible ghost particle, the most abundant elementary particle in the universe, still has mysteries to reveal.

 

One of the main points in his book, The Elusive Neutrino, and in general, is that while we would like to believe that scientists approach their work and their studies with an open mind, this is really not that typical.
  Dr.
Solomey began by reviewing the different characteristics of alpha, beta and gamma radiation in the early days.
  Beta decay showed an anomaly regarding conservation of energy in that their seemed to be a broad spectrum of “missing energy”.
  Pauley conjectured that “there must be another particle” being emitted at the same time, that was taking away some of the missing energy.
  Scientists went through an elaborate method to try to detect “every particle” that escaped, and were not able to see it.
  Now we know that with every Beta-minus or Beta-plus emission, either a neutrino or an antineutrino is also emitteD.  This particle is very difficult to detect.
  Yet just before Pauley’s death, the particle was in finally detecteD.

 

Dr.
Solomey then turned our attention to the Doppler shifts observed with rapidly rotating galaxies.
  This shift shows that there is matter “outside the range” of the visible matter in the galaxy in the form of dark matter, as we now interpret it.
  If the neutrino has a small amount of mass, it could account for 10% or more of the “mass” of the universe.

 

Another mystery is the number of neutrinos produced in the nuclear fusion process in the sun.
   Dr.
Solomey indicated that the light we see at the surface of the sun really is the result after 200,000 years or so of “previous” nuclear fusion.
  He discussed the indirect means by which we must study the neutrino emissions from the core of the sun.
  This is done by conversion of Chlorine 37 to Argon 37 (by neutrino capture) in deep mines below the earth’s surface.
  Water and gallium are also used in an attempt to detect and count neutrinos.
  The problem is that we are counting only about one-fourth of the numbers of neutrinos predicted from the nuclear fusion process occurring in the sun.
 

 

The argument to get funding for studying the sun is that, since all of life on earth depends on the sun, “it would be a good idea for us to understand what’s going on there.
  We have been studying the sun by using all of the wavelengths of the electromagnetic spectrum.
  Although this has yielded a lot of information, more knowledge about the sun and other stars can be revealed by studying neutrino emissions.
  

 

The discovery in 1987 of a supernova explosion, which produced neutrinos, reaffirmed our current understanding of old massive stars.
  This type of star eventually develops a core of nickel & iron, and eventually collapses on itself, becoming a neutron star.
  There is a pulse of neutrinos produced at this time which “blows off” the outer layers of the star.
  In the Morton salt mine in Lake Erie, there are subterranean water tanks with neutrino detectors.
  This detector along with a few others around the globe observed the neutrinos from the 1987 supernova explosion.
  This was the first time in history that we were able to pinpoint the time of a supernova explosion to within a two-minute interval.
  This was the first neutrino telescope.
  Dr.
Solomey pointed out that this detection of neutrinos from the supernova was not really intended, since the original purpose of the detection system was to watch for the instability of the proton.

 

Neutrinos are now considered a part of the fundamental process of matter.
We know that there are three different types of neutrinos – the electron neutrino, the muon neutrino, and the tau neutrino.
  These three types of neutrinos have been discovered in particle collider experiments conducted by physicists.
  

 

He concluded by summarizing the various ways in which people view “science”.
Some people feel that science is exact, tested by theory and well understood verses the idea that science can be puzzling even to scientists themselves.
Another view is that there is nothing new to do except to make better measurements and this is opposite to the view that every turn that science takes finds new challenges and the unexpecteD.  Some believe that technology does not make use of the most advanced understanding of science, while others believe that our every day lives depends upon technology that uses advanced science.
  Dr.
Solomey gave an example of radiography detectors beneath temples in a major foreign power that measures radiation but also measures neutrino emissions as a way in which advanced technology still continues to impact our everyday lives, and perhaps our survival! ;

^Bouwstenen van het atoom      Weinberg Steven      Fysica

Isaac Newton      Gleick James      Fysica

 

Alles wat in de (exacte) wetenschap gebeurt, stoelt eerst en vooral op Isaac Newton (1643-1727).
Met als mogelijke uitzondering Einstein, is er na hem niemand wiens invloed op hoe we de wereld beschouwen zo kolossaal geweest.
Hij is de eerste die ervan uitging dat de wereld fundamenteel te begrijpen is.
Vóór Newton ervoer de mensheid het leven als een aaneenschakeling van onbegrijpelijke, onsamenhangende en wonderbaarlijke voorvallen.
Newton leerde dat wonderen niet bestaan, dat elk gevolg een oorzaak heeft.
Met Newton begint de wetenschap.

Gek genoeg is de algemene kennis over de figuur van Isaac Newton beperkt.
Natuurlijk, er zijn over hem bibliotheken volgeschreven, maar een handzaam verhaal over wie deze man was, kan niet iedereen oplepelen.
We kennen hooguit zijn: 'als ik verder heb gezien, komt dat doordat ik op de schouders van reuzen sta'.
De Amerikaanse wetenschapsjournalist James Gleick, beroemd geworden door zijn boek 'Chaos', heeft in die leemte voorzien met een biografie die door de moderne lezer te pruimen is.
De Bezige Bij heeft er nu een vertaling van uitgebracht, zodat ook de Nederlandse lezer zich niet meer hoeft te begraven in stoffige bibliotheken om iets meer te weten te komen over de grootste geleerde aller tijden.

Dat over zijn persoon niet veel bekend is, past wel bij Newton.
Kun je van meer grote geesten zeggen dat ze als eenling in het leven staan, voor hem gold dat in het kwadraat.
Gedurende zijn hele leven meed hij contact met anderen.
Hij was uitzonderlijk wantrouwend en humeurig, en maakte veel ruzie over onbenulligheden.
Familie had hij niet, vrienden kende hij nauwelijks.
Hij zorgde ervoor zijn hele 84-jarige leven zelfs niet in de buurt van een vrouw te komen.
Een zeer onaangename man, eigenlijk.

Ook over zijn wetenschappelijke inzichten liet Newton niet graag iets los.
Hoewel hij zijn drie wetten (waaronder 'actie is min reactie') en zijn zwaartekrachttheorie al concipieerde toen hij 23 was, kwam hij pas een kwart eeuw later tot publicatie van zijn befaamde 'Philosophiae naturalis principia mathematica'.
Het was vrijwel het enige dat hij in zijn leven zou publiceren.
De toch niet kinderachtige uitvinding (tegelijkertijd met Leibniz) van wat tegenwoordig differentiaal- en integraalrekening heet, hield hij zijn hele leven voor zich.

Anders dan veel andere grote denkers was Newton ook experimentator.
Zijn kleurentheorie, die drieënhalve eeuw na dato nog aardig meedraait, baseerde hij op vernuftige proeven met alleen twee goedkope speelgoedprisma's.
Om de wetenschap verder te helpen schrok hij er niet voor terug om een rijgpen in zijn eigen oogkas te steken teneinde de gekleurde bollen te bestuderen die hij toen te zien kreeg.
Als puber construeerde hij het eerste exemplaar van wat nu nog de Newton-telescoop heet.

Maar het meest merkwaardige was wat Newton uitspookte vanaf zijn dertigste, toen hij al zijn geniale invallen al had gehaD. Hij was hoogleraar in Cambridge, vrijwel zonder studenten overigens, en hield zich daar voornamelijk bezig met alchemistische proeven.
Inderdaad, alsof hij in zijn jeugd niet zelf de laatste overblijfselen van de irrationele Middeleeuwen om zeep had geholpen, probeerde hij goud te maken uit lood en kwik en brouwde hij vreemde drankjes tegen ziekten.
Daarnaast stak hij zijn reusachtige denkkracht in theologische vraagstukken.
Hij bestudeerde bijbels in het Latijn, Grieks, Hebreeuws en Frans om de wederkomst van Christus te berekenen.
Omdat hij de Drie-eenheid verwierp (en dat aan het Trinity College, waar hij hoogleraar was) balanceerde hij voortdurend op de rand van de ketteri J. Vanwege al deze middeleeuwse restanten in zijn denken is Newton zelf eerder de 'laatste pre-newtoniaan' dan de 'eerste newtoniaan', vindt James Gleick.

Het is haast niet voor te stellen hoe alles waarmee Isaac Newton zich bezighield allemaal in één hoofd paste.
En dan was hij ook nog lid van het Hogerhuis en de muntmeester van het Britse koninkrijk.

Omdat de auteur een bijzonder levendige stijl hanteert, en bijvoorbeeld ook oude citaten ietwat losjes omzet naar moderne taal, laat dit alles zich in de biografie van James Gleick lekker lezen.
Hij voegt het nodige inlevingsvermogen en een snufje ironie toe en weet zodoende te bereiken dat je waarachtig wat van sympathie begint te voelen voor het onaangename schepsel dat Isaac Newton geweest moet zijn.

Einstein      Einstein      Fysica

Albert Einstein, over de speciale en algemene relativiteitstheorie, geschreven door de meester zelf, vrij diepgaand, 136 blz, paperback.

Sinds 1916, toen dit werk in het Duits verscheen, is het ontelbare malen vertaald en herdrukt, en ondanks het feit dat Einstein in 1955 is overleden en de natuurkunde sindsdien een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt, is dit boek ook nu nog een onovertroffen inleiding tot dit moeilijke, maar zeer interessante onderwerp.
Hier is de meester zelf aan het woord! De natuurkundige grondslagen van de speciale en algemene relativiteitstheorie worden duidelijk en begrijpelijk behandelD. De nadruk ligt dan ook niet op de wiskundige precisie van de presentatie, maar op de algemene wetenschappelijke en filosofische aspecten van de theorie.

.
een klassiek boekwerkje in relatief bevattelijke taal over een natuurkundig onderwerp dat in de laatste zeventig jaar wel het meest tot de publieke verbeelding heeft gesproken.
Wel dient het met aandacht gelezen te worden, omdat het onderwerp gaat over basisbegrippen van de mens, namelijk ruimte en tijd, en de vraag of de natuurwetten steeds geldig zijn ongeacht de snelheid van het koördinatenstelsel of de invloed van zwaartekrachtvelden.
Het boek behandelt de natuurkundige grondslagen helder en duidelijk, voor mensen met een VWO-opleiding, zonder daarbij al te zeer in wiskundige uiteenzettingen uit te weiden.
De nadruk ligt op de algemene natuurwetenschappelijke en filosofische aspekten ;

Heel geestig Mr.Feynman      ?      Fysica

Richard Feynman wordt gezien als een van de meest briljante en inspirerende fysici van de twintigste eeuw.

Hij groeide op in een buitenwijk van New York en was de slimheid zelve.
Studeerde aan het Massachussets Institute of Technology (MIT) en promoveerde onder Wheeler aan Princeton University.
Feynman trouwde in het geniep met een jeugdvriendin die ongeneeslijk ziek was.
Bij wijze van alternatieve dienstplicht – om zich te onttrekken aan het oorlogsfront in Europa – raakte hij al op jonge leeftijd betrokken bij het beruchte ‘Manhattan Project’ in Los Alamos, waaruit de eerste atoombom voortkwam.

Na de oorlog was hij als docent achtereenvolgens verbonden aan Cornell University en Caltech.
Hij kreeg een Nobelprijs voor de ontwikkeling van de quantumtheorie van de elektromagnetische verschijnselen (de Quantum electrodynamica: QED).
Hij verwierf grote faam als docent: vele generaties fysici zijn grootgebracht met de Feynman Lectures, waarin het natuurkundige basiscurriculum op een zeer originele en inspirerende wijze vorm is gegeven.
Zijn zeer ongedwongen stijl van schrijven en uitleggen was een eye-opener voor leken, studenten, maar ook voor collega’s.
Aan formaliteiten, gewichtigdoenerij en bureaucratie had hij maling.
Ook in zijn werk schuwde hij nodeloos formalisme.
Fysische, vaak heuristische argumenten genoten de voorkeur.
Een echte performer en science communicator: Science is great fun.
Imagine you are this poor electron surfing along on this wave with almost the velocity of light.
...The all american whizzkiD. Let’s figure this out, let’s just do it.

 

MANHATTAN PROJECT

Iemand deelde donkere lasbrillen uit.
Edward Teller smeerde zich in met zonnebrandolie en deed handschoenen aan.
De makers van de bom moesten met hun gezicht naar de grond gaan liggen, met hun voeten in de richting van ground zero, twintig mijl verderop, waar het geval op een dertig meter hoge toren lag.
Onderweg hadden drie bussen vol wetenschappers moeten stoppen, omdat één van hen zo misselijk geworden was dat hij in de bosjes moest braken.
Een onweersbui hing dreigend boven de woestijn van Nieuw-Mexico.

In de verte tasten zoeklichten de lucht af, heen en weer zwaaiend tussen de wolken en de plaats waar de toren zich volgens Feynman moest bevinden.
De glazen van zijn lasbril waren zo donker dat hij niet eens z’n zaklantaarn kon zien.
‘Weg met dat ding’, besloot hi J. De groep die daar verspreid over Campania Hill stond, deed hem denken aan mensen in een bioscoop met van die stereoscopische brillen op.
Hij liep naar een jeep en ging op de voorbank zitten, de voorruit zou genoeg bescherming bieden tegen de gevaarlijke ultraviolette straling .

Op 16 juli 1945, ’ s morgens om 5:29:45 uur, vlak voor de dageraad zijn grijze licht over de Jornada de Muerto (Reis van de dood) zou werpen, was er plotseling de verblindende lichtflits van de eerste atoombom.
Een fractie van een seconde later lag Feynman op de bodem van de jeep en zag een paarse vlek voor zijn ogen.
Maar de wetenschapper in hem dwong hem weer op te kijken.
De aarde was wit als een vel papier: een vormloze tweedimensionale werelD. De lucht verkleurde van zilver naar oranje, het licht weerkaatste in de wolken die ontstonden achter de schokgolf.
‘Iets moet die wolken maken!’, dacht hi J. Hier was een fantastisch experiment gaande.
Hij zag het onverwachte schijnsel van de geïoniseerde lucht, waar moleculen door de enorme hitte van hun elektronen waren ontdaan.
Hier lag de kiem van een herinnering die de getuigen een leven lang zou bijblijven.
En toen scheen plotseling de zon, althans zo leek het.
Otto Frisch beschreef het later als ‘een soort licht dat je niet met menselijke zintuigen of wetenschappelijke instrumenten kon bevatten’.
En I.
I.
Rabi dacht ook niet aan ‘kaarslicht’ toen hij schreef: ‘It blasted , it pounced, it bored its way into you.
It was a vision, which was seen with more then the eye’.
Het licht steeg op en viel in stilte over de woestijnkom, en het bleef doodstil totdat de schokgolf zo’n honderd seconden na de ontsteking arriveerde.
Een oorverdovende klap, alsof iemand vlakbij een schot loste.
‘Wat is dat?’, riep een geschrokken journalist van de NY Times die links van Feynman stonD. ‘Dat is de bom!’ riep Feynman terug.
Hij was 27 jaar, maar zag eruit als een jonge knul.

Zware donderslagen weerklonken door de heuvels.
Ze werden gehoord, maar meer nog gevoeld, zo leek het.
Het kabaal gaf aan de explosie weer iets werkelijks.
Enrico Fermi, die dichterbij de explosie stond, luisterde er amper naar, hij verscheurde een vel papier om de druk te bepalen die de explosie veroorzaakte, dit door de snippers één voor één door de plotseling opgestoken wind te laten meevoeren.

Aan het slot barstte de feestvreugde los, kreten werden geslaakt en men danste als bij een grote overwinning.
Op de terugweg leek het alsof Feynman door het dak van de bus zweefde.
De bommakers stortten zich in een onstuimig feest en bedronken zich.
Alles ter ere van ‘het ding’, ‘het toestel’, ‘het speeltje’.
Waren ze niet superslim, deze jongens die dit alles voor elkaar konden brengen? Na twee jaar ploeteren in een bruine woestijn waren ze erin geslaagd om als eersten massa direct in energie om te zetten! Met name de theoretici hadden hun abstracte schoolbord-wijsheden als nimmer tevoren aan de ultieme werkelijkheid getoetst.
Ontstaan als een zuivere gedachte was het nu geworden tot een dodelijke vlam.
Dit was omgekeerde alchemie, een alchemie waarbij elementen zeldzamer dan goud veranderden in alledaagse elementen, zoals looD.

Tot zover een vrije vertaling van een passage uit Gleicks Feynman-biografie getiteld: Genius.

Het duurde niet lang of vele van de betrokkenen werden door een naijlende maar onontkoombare mentale schokgolf getroffen.
Bob Wilson zei tegen Feynman; ‘It’s a terrible thing we made’.
Waarop deze reageerde met: ‘And you got me in to this!’.
Oppenheimer, de leider van het Manhattan Project, die tien jaar later ten prooi zou vallen aan de anticommunistische heksensenjacht van Mc Carthy, citeerde uit de Bhagavad Gita: ‘Now I am become Death, the destroyer of worlds’.
Het hoofd van de testdivisie, Kenneth Bainbridge zei: ‘We are all sons of a bitch now’.

De kwajongen Feynman kwam in een brief aan zijn moeder niet verder dan: ‘It’s a wonderful sight from the air to see the green area with the crater at the center in the brown desert’.

De relatie tussen samenleving en wetenschap was ingrijpend veranderD. Nadat de bommen op Hiroshima en Nagasaki meer dan honderdduizend doden tot gevolg had gehad, rustte er een collectieve last op de schouders van deze wetenschappers ondanks het feit dat met hun ‘ding’ de oorlog in een klap kon worden beëindigD. Het credo ‘Kennis is Macht’ leek meer dan ooit van toepassing, ook al ging het hier om de macabere macht van de ‘zelfvernietiging’.
Zoals Oppenheimer zei: ‘The only mildly godfearing people now have something real to fear .

De tijd dat wetenschap alleen uit nieuwsgierigheid en honger naar inzicht bedreven werd, leek voorgoed voorbi J. De romantiek van de zuiver intellectuele uitdaging had plaatsgemaakt voor een militair wetenschappelijk complex.
Een moderne versie van Fausts verbond met de duivel, dat in de ideologie van de koude oorlog een ideale voedingsbodem vond waarop het nog lange tijd zou voortwoekeren.

Anderzijds deed zich – paradoxaal genoeg – ook het tegenovergestelde effect voor, dat meer deed denken aan de Griekse mythe van Prometheus, die het vuur uit de hemel stal en het aan de mensen gaf.
Prometheus stond daarom in hoog aanzien, als weldoener van de mensheid en als beschermheilige van onderwijs en wetenschap.

De bom vormde echter ook de verpletterende bevestiging van de nieuwe natuurkunde, de relativiteitstheorie en de quantummechanicA. Gebaseerd op beginselen die zoals Oppenheimer zei: ‘forced the recognition that human language has its limits, that people had to accept concepts that correspond only faintly to things in the real world, like the shadow of ghosts’.

 

 

 

 

(AUTO)BIOGRAFIEËN

Ik zal hier niet uitvoerig stilstaan bij Feynmans joodse jeugd in Far Rockaway nabij New York.
Zijn vader – een handelaar in legeruniformen – was wel de man die hem de motivatie voor, en de eerste beginselen van de natuurwetenschap bijbracht, alsook een gezonde argwaan jegens opgelegde autoriteit.
Zijn vader zou ook voor zijn geboorte hebben gezegd: ‘If it’s a boy, he’ll be a scientist.
’ Evenmin wil ik ingaan op zijn rijkgeschakeerde liefdesleven, dat behalve ruimte voor drie uiteenlopende huwelijken ook nog ruimte bood voor legio vrijblijvende relaties, met alle saillante verwikkelingen van dien.
Wel wil ik in het kort wil ik iets zeggen over de opzienbarende rol die hij aan het eind van zijn leven speelde – hij leed toen al lang aan een ongeneeslijke vorm van kanker – in het onderzoek van de catastrofe met het ruimteveer de Challenger.
Bij die gelegenheid maakte hij furore door voor de televisie, voor het aangezicht van de hele wereld, de oorzaak van het ongeluk genadeloos aan de kaak te stellen.
Met een eenvoudig proefje met een rubberen afsluitring en een bakje ijswater dwong hij het hele NASA-establishment op de knieën.

Naast zijn wetenschappelijke oeuvre schreef hij enige vermakelijke boeken met anekdotes ‘Very funny, Mr Feynman’ en ‘What do you care what they say’.
Het is interessant om dit eenzijdige autobiografische materiaal te vergelijken met het evenwichtigere beeld dat in de biografie Genius van James Gleick wordt neergezet.
Het probleem van het genre ‘wetenschappelijke biografie’ is dat het dikwijls tot spanning leidt: de historicus of literator is geen fysicus en de fysicus geen historicus.
Er zijn uitzonderingen gelukkig.
Men kan denken aan de Einstein-biografie Subtle is the Lord van Abraham Pais.
Gleicks boek over Feynman behoort niet tot deze categorie, hoewel het uitstekend en levendig geschreven is.
Het probleem is gewoon dat hij de wetenschappelijke kant niet voldoende begrijpt en dus veroordeeld is tot een eindeloos ‘van horen zeggen’.
Beter in dat opzicht is het boek The Beat of a Different Drum van Jogdash Mehra, die zelfs niet schroomt om zijn betoog te verlevendigen met de nodige formules.
Het probleem is dat wie een biografie van een belangrijk wetenschapper schrijft ook een biografie van de wetenschap moet kunnen schrijven.

Verder heb ik voor deze bijdrage over Feynman flankerend materiaal gevist uit boeken van Schweber, Dyson, Davies en andere tijdgenoten.

Ik wil me hier beperken tot vier onderwerpen: de bom, waarover ik al uitweidde, Feynmans wetenschappelijke erfenis, zijn rol als leermeester en ‘science communicator’ en zijn visie op wetenschap als sublieme menselijke activiteit.

CALTECH

Na de oorlog werd Feynman hoogleraar in de theoretische natuurkunde aan Cornell University in Ithaca, in de staat New York, en keerde hij terug naar de fundamentele problemen waar de fysica toen mee kampte.
In 1951 vertrok hij naar Caltech in Pasadena nabij Los Angeles, waaraan hij tot zijn dood verbonden bleef.
Ik volsta met een samenvatting van de meest belangwekkende inhoudelijke bijdragen die hij aan de natuurkunde heeft geleverD.

Bij zijn terugkeer in de academische wereld werd de natuurkunde nog steeds in beslag genomen door de ontwikkelingen die aan het begin van de eeuw het hele vakgebied op hun kop hadden gezet: de relativiteitstheorie en de quantummechanicA. Deze stonden een radicale breuk voor met de klassieke natuurkunde van Newton ( waarbij we denken aan de mechanica en diens gravitatietheorie) en Maxwell (de theorie van de elektromagnetische verschijnselen).

De relativiteitstheorie betekende een belangwekkende generalisatie van Newtons theorieën die als een schier onverwoestbaar monument reeds tweeënhalve eeuw hadden getrotseerd, onaangetast door de tand des tijds.
Ze was van toepassing in situaties waarbij deeltjes snelheden hebben die in de buurt van de lichtsnelheid (300.
000 km/seC.) komen.
Niet alleen legde de relativiteitstheorie het bekende verband tussen massa en energie middels de beroemde formule E = mc2, die het ook op T-shirts en in advertenties voor intelligente adviesbureaus zo aardig doet, nee, de theorie dwong ons ook het gangbare concept van ruimte en tijd te herzien.
In de algemene theorie van Einstein, zijn ruimte en tijd niet langer het absolute, rigide kader dat nodig is om fysische verschijnselen wiskundig te beschrijven, maar was ruimte-tijd een dynamisch fysisch vierdimensionaal continuüm dat voortdurend verandert in wisselwerking met de processen die zich erin afspelen.

De quantummechanica was het radicale antwoord op het falen van de eerder genoemde klassieke fysische theorieën op het submicroscopische niveau van atomen en moleculen.
Het verschafte ons een totaal andere kijk op de fundamentele aspecten van alle materie, met alle technologische maar ook filosofische consequenties van dien.
Zo vindt de beschrijving van fysische toestanden en processen in dit kader plaats in termen van een zogenaamde ‘golffunctie’, een tamelijk abstracte entiteit die zelf niet direct meetbaar is, hetgeen met zich meebrengt dat er wezenlijke onzekerheden bestaan in de uitkomst van bepaalde meetprocessen.
Deze onzekerheid, die tot uitdrukking komt in Heisenbergs onzekerheidsrelaties, is niet het gevolg van een gebrek aan nauwkeurigheid in de metingen zelf, maar van een niet te elimineren, fundamenteel aspect van de quantum-werkelijkheiD.

Deze theorieën toonden op dramatische wijze aan dat onze intuïtie, gebaseerd op onze alledaagse zintuiglijke waarnemingen, ernstig tekortschoot, in gebieden van de werkelijkheid die gemarkeerd werden door de universele constanten c (de lichtsnelheid) en h (de constante van Planck).
Het was dan ook dankzij de steeds verbluffendere ‘nieuwe zintuigen’ die de experimentele natuurkunde ons verschafte (van verrekijker tot infrarood telescoop, van microscoop tot deeltjesversneller) dat we steeds nauwkeurigere maar ook abstractere theorieën konden opstellen en toetsen.

QUANTUMELEKTRODYNAMICA

Feynman leverde hieraan twee fantastische bijdragen, die elk verregaande consequenties hadden.
De eerste betreft zijn werk waarbij hij de speciale relativiteitstheorie en de quantummechanica met elkaar in overeenstemming bracht.
Dit was een probleem dat vele grote fysici die aan de wieg van de quantummechanica hadden gestaan had beziggehouden.
De primitieve notie van een ‘deeltje’ moest hiertoe steeds verder worden uitgekleed, en herleid tot de manifestatie van een quantumvelD. Het probleem was vervolgens om een consistente beschrijving van de wisselwerking tussen deze quantumvelden te geven.
De eis is dat je met zo’n theorie de eventuele veranderingen in de deeltjeseigenschappen, zoals bijvoorbeeld zijn massa of lading, kunt berekenen.
Het bleek echter dat in de naïeve formulering van de theorie dat deze ‘correcties’ oneindig groot zouden worden.
Om aan deze onzinnige situatie te ontkomen was het nodig de parameters en velden in de theorie volgens een welgedefinieerde procedure te ‘renormaliseren’.
Dit concept van renormalisatie heeft zich sindsdien enorm ontwikkeld en is op tal van gebieden in de natuurkunde een eigen leven gaan leiden.
Hoewel de fysische betekenis van renormalisatie duidelijk is, vereiste de wiskundige uitvoering ervan een tamelijk subtiel gegoochel met oneindigheden.
‘Oneindig’ is een weerbarstig object om mee te manipuleren.
Wat te denken van de volgende beweringen: het is natuurlijk zo dat ‘Oneindig’ + ‘Oneindig’ = ‘Oneindig’; trekken we echter aan beide kanten ‘Oneindig’ af, dan verkrijgen we de uitspraak dat ‘Oneindig’ = 0.
Hoe dan ook, het bleek mogelijk om een sluitende quantumtheorie te formuleren van de elektromagnetische wisselwerking; de quantumelektrodynamica of QED. Feynman zelf noemde deze theorie bij latere gelegenheden de ‘the jewel of physics - our proudest possession’.
Hij maakte de onovertroffen relatieve nauwkeurigheid waarmee deze theorie door het experiment bevestigd is aanschouwelijk door deze te vergelijken met de dikte van een haar op de afstand Los Angeles – New York!

Voor het zojuist beschreven werk ontving Feynman de Nobelprijs in 1965 samen met Schwinger en Tomonaga, die onafhankelijk dit probleem hadden opgelost.
Er kwam een vierde geniale fysicus, Freeman Dyson, aan te pas om de equivalentie van beide oplossingen aan te tonen.
De Japanner Tomonaga had de klus in zijn eentje in grote afzondering geklaarD. Schwingers en Feynmans wegen hadden elkaar al vele malen gekruist en er bestond een levenslange rivaliteit tussen hen beiden.
Ze groeiden beiden op in het joodse milieu rond New York, ze waren beide absolute uitblinkers.
Waar Feynman hoogleraar werd aan Cornell, ging Schwinger naar HarvarD. Waar Feynman naar Caltech ging, vertrok Schwinger uiteindelijk naar UCLA. Qua persoon en stijl van werken kon het verschil tussen beiden echter niet groter zijn.
Schwinger was een perfectionist in vele opzichten, zijn geschriften maar ook zijn voordrachten getuigden van absolute controle en beheersing.
Hij zette zijn fysische ideeën om in gaaf geformuleerde complexe wiskundige structuren.
Hierdoor werd zijn werk door vele tijdgenoten als moeilijk en ontoegankelijk ervaren.
Feynman was intellectueel gezien zijn tegenpool; hij schuwde mathematisch formalisme en gewichtigdoeneri J. Fysische intuïtie stond ten alle tijde voorop, waarna zijn wiskundige virtuositeit en vaardigheden (Calculus for the Practical Man was als jongeling reeds zijn favoriete leerboek) hem in staat stelden problemen in een eenvoudige, aanschouwelijke vorm te gieten.

DIAGRAMMEN EN PADINTEGRALEN

Een beroemd voorbeeld zijn de naar hem genoemde diagrammen, een machtig instrument voor de praktiserende fysicus dat de ingewikkelde berekeningen in de relativistische quantumtheorie van een simpele systematiek voorziet.

Typisch voor Feynman is de manier waarop hij in de appendices van een artikel uit 1951 een aantal nieuwe wiskundige vindingen beschrijft die betrekking hebben op het verband tussen operatormethoden en functionele integralen in de veldentheorie:

‘Almost certainly many of the equations will be incorrect in their general form.
This is especially true of those involving the Fourier transform in function space.
However, it is expected that they are correct in special cases in which the formulas have been applied in the main part of the paper.
Therefore, at least at first, when new results using these methods are derived, care should be taken to check the final result in some independent way.
It is analogous to using power series expansions, or Fourier transforms in a calculation in a situation in which the conditions for the validity of the power expansions or of the transform have not been checked, or are not known to be satisfieD. The physicist is very familiar with such a situation and usually satisfied with it, especially since he is confident that he can tell if the answer is physically reasonable.
But mathematicians may be completely repelled by the liberties taken here.
The liberties are not taken because the mathematical problems are considered unimportant.
On the contrary, this appendix is written to encourage the study of these forms from a mathematical standpoint.
In the meantime, just as a poet has license from the rules of grammar and pronunciation, we should like to ask ‘physicists license’ from the rules of mathematics in orden to express what we wish to say in as simple a manner as possible.

 

Ook bij wetenschappers bestaat een natuurlijke neiging van mensen om helden te creëren: het geheugen wordt overwoekerd door onze behoefte aan bewondering, waardoor ons beeld van het verleden maar al te vaak in simplistische extremen ontaardt.
Met betrekking tot Feynmans vermogens als theoreticus is het daarom interessant te horen wat Dyson op het moment van de doorbraak in het werk aan QED daarover opmerkte in een in die tijd geschreven brief aan zijn ouders.

‘The next day we spent in conclave discussing physics.
Feynman gave a masterly account of his theory, which kept Cecile [Morette] in fits of laughter and made my talk at Princeton a pale shadow by comparison…’

‘I know that he is the one person in the world who has nothing to learn from what I have written: and he doesn’t mind telling me so.
That afternoon, Feynman produced more brilliant ideas per square minute than I have ever seen anywhere before…’

‘In the evening I mentioned that there were just two problems for which the finiteness remained to be established: both problems are well-known and feared by physicists, since many long and difficult papers running to 50 pages and more have been written about them, trying unsuccessfully to make the older theories give sensible answers to them.
Amongst others, Kemmer and the great Heisenberg had been baffled by these problems.

When I mentioned this fact.
Feynman said: “We’ll see about this”, and proceeded to sit down and in two hours, before our eyes, abtain finite and sensible answers to both problems.
It was the most amazing piece of lightning calculation i have ever witnessed, and the results prove, prove, apart from some unforseen complication, the consistency of the whole theory.

Een andere monumentale bijdrage aan de theoretische fysica van Feynmans hand is zijn alternatieve formulering van de quantummmechanica, de zogenaamde ‘padintegraal’ of ‘functionele integraal’ formulering.
Deze methode is conceptueel maar ook praktisch gezien complementair aan de oorspronkelijke op operatormethoden gebaseerde formulering van Schrödinger, Heisenberg en DiraC. In deze voorstelling van de quantummechanica staat het lineaire superpositiebeginsel voor waarschijnlijkheidsamplituden centraal.
Feynman gaf de precieze uitdrukking voor de waarschijnlijkheidsamplitude om van een toestand a naar een toestand b te gaan als een som over alle mogelijke paden van a naar b waarbij de bijdrage van elk afzondelijk pad bepaald wordt door de klassieke actie van het gegeven systeem voor dat paD. Het voordeel van een geheel andere voorstelling van zoiets ongrijpbaars als de quantummechanica is natuurlijk, dat wat er in de ene formulering onappetijtelijk en ondoorgrondelijk uitziet in de andere soms elegant is en voor de hand lijkt te liggen.
De ‘padintegraal’ methode is de laatste dertig jaar uitgegroeid tot een van de machtigste instrumenten van de theoretische fysica als geheel.
Vanuit de wiskunde is het gebruik van de padintegraal niet geheel onterecht als een tamelijk verdachte en ongefundeerde bezigheid beschouwt.
Er bestaat nu echter een groeiende belangstelling om een passend wiskundig kader te scheppen waarbinnen de padintegraal een respectabele plaats inneemt.
De motivatie hiervoor is niet in de laatste plaats ontstaan omdat met de vooralsnog als heuristisch bestempelde methode wel degelijk belangrijke nieuwe resultaten in de zuivere wiskunde zijn verkregen.

FYSISCHE INTUÏTIE

Ik noem nog enkele andere belangwekkende bijdragen van Feynman aan de fysicA. De eerste is zijn theorie van de superfluïditeit, de spectaculaire toestand waarbij bepaalde vloeistoffen zich vlakbij het absolute nulpunt zonder wrijving en dissipatie kunnen bewegen.
Belangrijk in de elementaire deeltjesfysica is zijn zogenaamd ‘parton model’, een methode om verstrooiingsprocessen van kerndeeltjes die zelf weer opgebouwd zijn uit een aantal ‘onderdeeltjes’(partonen) te beschrijven, waarbij we kunnen denken aan botsingsprocessen van ‘protonen’ of ‘neutronen’ die zelf weer een gebonden toestand zijn van drie elementaire ‘quarks’.

Een speciale plaats in zijn wetenschappelijke oeuvre wordt ingenomen door zijn bijdrage aan de theorie van de zwakke wisselwerking, waarbij hij noch de enige, noch de eerste was.
Zelf zegt hij er echter het volgende over:

 

‘As I thought about it, as I beheld it in my mind’s eye, the goddamn thing was sparkling, it was shining brightly! As I looked at it, I felt that it was the first time, and the only time , in my scientific career that I knew of a law of nature that no one else knew.
Now, it wasn’t as beautiful a law as Dirac’s [relativistic equation for the electron] or Maxwell’s [equations for the electromagnetic field], but my equation for beta decay was a bit like that.
It was the first time that I discovered a new law, rather than a more efficient method of calculating from someone else’s theory (as I had done with the path integral method for Schrödinger’s equation and the diagram technique in quantum electrodynamics) or a little solution to a problem (as in the case of the polaron or even the superfluid helium)…’

 

‘I was happy to sign it.
I thought, now I have completed myself.

Feynmans bijdragen aan de wetenschap schitteren door zijn ongekende vermogen om problemen direct conceptueel uit te kleden dankzij zijn hoog ontwikkelde fysische intuïtie.

LECTURES

Feynman verwierf grote faam als docent.
Vele generaties fysici zijn grootgebracht met de Feynman Lectures, de drie rode banden waarin het hele natuurkundige basiscurriculum op een zeer oorspronkelijke en inspirerende wijze uit de doeken wordt gedaan.
Ook hier bleek zijn liefde voor simpele fysische argumenten en een minimum aan wiskundig formalisme.
Zijn ongedwongen stijl van schrijven en uitleggen was een eye-opener voor studenten, maar zeker ook voor zijn collega’s.
In de loop van zijn carrière heeft hij ook een aantal klassiek geworden populariserende voordrachten gegeven, over ‘zijn’ QED, maar ook over The charactar of physical law en de Astronomie in de Maya cultuur.
Later kom ik nog terug op zijn lezing getiteld Room at the bottom.

Een ‘performer’ en ‘science communicator’ bij uitstek, die de boodschap ‘science is great fun’ altijd weer met veel overtuigingskracht over het voetlicht bracht.
Hij vergeleek het doen van onderzoek met de opgave aan iemand die niets van schaken weet, om op de é é n of andere manier achter de spelregels te komen, en daarbij alleen mag kijken naar hoe het spel door anderen gespeeld wordt.
Als deze persoon dan eindelijk denkt de regels van het spel te doorgronden, komt de frustrerende confrontatie met de mogelijkheid te rokeren, en passant te slaan of het promoveren van een pion tot koningin!

Bij een andere gelegenheid vergeleek hij het doen van elementaire deeltjesfysica in versnellers op sprekende wijze met het gooien van een horloges tegen een muur om erachter te komen hoe een uurwerk in elkaar steekt.

In 1959 gaf Feynman de beroemde lezing getiteld Room at the bottom op Caltech.
Hij maakte de kleinheid van de atomaire afmetingen aanschouwelijk door deze te vertalen naar de enorme hoeveelheid informatie die je – in principe – in materie zou kunnen opslaan.
‘De wetten van de fysica staan geenszins in de weg, dat computerelementen veel kleiner kunnen worden gemaakt dan ze nu zijn’, zo betoogde hi J. Vooral met ruimtelijke opslag zijn de mogelijkheden duizelingwekkenD. Hij ging er vanuit dat een letter is te coderen met een rijtje van zes enen of nullen, en dat deze enen en nullen op hun beurt gerealiseerd kunnen worden als kleine kubusjes met een hoogte van vijf atomen van twee verschillende metalen.
Vervolgens vroeg hij zich af hoeveel van die blokjes je nodig zou hebben als je alle informatie zou willen opslaan die tot het jaar 1959 op schrift gesteld was.
Hij schatte het totaal aan door de mensheid gewrochte tekst op zo’n 24 miljoen Encyclopaedia’s BritannicA. Stapelen we de daarvoor benodigde atomaire legoblokjes keurig op elkaar, dan krijgen we een kubus van maar liefst een halve millimeter (!) hoog.
Inderdaad: ‘There is Plenty of Room at the Bottom’.
Vandaag de dag weet natuurlijk iedereen dat de natuur zelf zijn eigen erfelijke geheimen op een vergelijkbare manier wegschrijft in het DNA. Maar de elektronica-industrie is nog niet klaar: het huidige paradepaardje van de voorlopers is de gigabit-chip, dat wil zeggen: de tekst van zo’n 160 boeken op een chip die de grootte heeft van een vingernagel.

Feynman loofde bij die gelegenheid twee beloningen van $1000,- uit.
Eén voor de eerste die hem een in beide richtingen 25.
000 maal verkleinde bladzijde tekst zou leveren (natuurlijk alleen leesbaar door een microscoop).
En één voor een werkende elektromotor die in een vierkant doosje van een halve millimeter hoog zou passen.

Verrassend genoeg moest Feynman zijn eerste cheque al datzelfde jaar uitschrijven.
Een ingenieur uit de omgeving was er met horlogemakersgereedschap in geslaagd een machientje in elkaar te priegelen met een vermogen van één miljoenste paardenkracht! De tweede beloning werd in 1985 uitbetaald aan een graduate student van Stanford University, die zes maanden doende was geweest met het ‘overschrijven’ van de eerste bladzijde van A Tale of Two Cities op een plakje silicium.

In 1976 volgde ik colleges van Feynman over ijktheorieen in het zomerinstituut in Les Houches in de Franse Alpen.
Na anderhalf uur liepen de colleges altijd uit op een vragenuurtje, waarbij de participanten de kans grepen om hem over van alles en nog wat in de fysica uit te horen.
Hij strooide dan kwistig met aardige onopgeloste problemen waar je het een en ander van zou kunnen leren en met uitdagende gezichtspunten die discussiestof voor de rest van de dag zorgden.

Het was in diezelfde zomer dat hij flauwviel in de téléférique die hem en zijn (derde) vrouw Gweneth naar de top van de Aiguille du Midi zou voeren.
Artsen kwamen dat jaar niet verder dan de diagnose ‘koorts, oorzaak onbekend’.
Het zou tot oktober van het jaar daarna duren voordat duidelijk werd dat hij aan een zeldzame maar fatale vorm van kanker leeD. Hij dook zelf de bibliotheek in om erachter te komen wat het onderzoek naar de ziekte had opgeleverd en wat zijn levenskansen zouden zijn.
De indicatie was een kans variërend van 0 tot 11 procent om nog langer te leven dan 5 jaar, Feynman was uiteindelijk nog 10 jaar gegunD.

PSEUDOWETENSCHAP

De omslag die na de oorlog plaatsvond in de stijl van natuurkunde bedrijven had te maken met het succes van de wetenschap in zijn technologische toepassingen.
De pragmatische attitude, waar Feynman de personificatie van was, begon te prevaleren boven de wat formele en filosofisch getinte Germaanse traditie.
Een radicale ontmythologisering zowel van het wereldbeeld als van het wetenschapsbedrijf zelf.
Een naïef positivisme waarin de waardevrijheid van de zuivere wetenschap eigenlijk amper ter discussie stond omdat het om fundamentele problemen ging waarvan de toepassingen, zo zij al bestonden, zeer ver weg zouden liggen.
Het doel is gewoon om beter te begrijpen hoe de wereld in elkaar steekt, hoe het precies werkt, en daarmee bastA. Zorgen dat je je niet verliest in allerlei vage waarom-vragen.
Foute beweringen kunnen nuttig zijn, maar vage beweringen zijn desastreus; ze blokkeren de vooruitgang omdat zij niet te weerleggen zijn.

Bij een verplichte werkgroep over het boek Process and Reality van Whitehead gebruikte Feynman als student al een zeer effectief wapen tegen de vaagheiD. Hij probeerde bij elke abstracte voorstelling van zaken vast te houden aan een enkel concreet voorbeeld en stelde dan op het goede moment een naïeve vraag, zoals: ‘Is een steen een wezenlijk object?’ Een lawine van kretologie en spraakverwarring brak los, en dat was weer dat.

Fysici stelden menigmaal met enige zelfgenoegzaamheid vast, dat waar de invloed van de filosofie op de natuurkunde minimaal was, de conceptuele ontwikkelingen van de twintigste-eeuwse natuurkunde op de filosofie enorm waren.
Relativiteit en quantummechanica betekenden een keerpunt in ons wereldbeeld (de micro- en macrokosmos), maar ook in ons denken over kennis en kennisverwerving op zichzelf (de onscheidbaarheid van object en subject in het meetproces).

Er zijn legio gelegenheden waarbij Feynman, met zijn afkeer van religie en ander dogmatisme, zijn aan minachting grenzende opvattingen over zachte en pseudowetenschappen ten beste gaf.
Toch verschanste hij zich bij deze gelegenheden allerminst achter zijn status.
Hij gaf iedereen een kans.
Zo was hij een tijd lang een regelmatige gast op het centrum ‘Esalen’ in Big Sur aan de Californische kust, de bakermat van vele alternatieve geestesstromingen, variërend van ‘Gestalt’ tot ‘New Age’.
Hij was uitermate geïnteresseerd in de werking van ons geheugen en bewustzijn.
Zo experimenteerde hij samen met niet-fysische vrienden met psychische verschijnselen (buitenzintuiglijke waarneming en uittreding door lange tijd in een ‘isoleertank’ te verblijven.
In een van zijn boeken vertelt hij ook hoe hij er hoogst persoonlijk getuige van was hoe het Uri Geller niet lukte om met bovennatuurlijke krachten een lepel om te buigen).

Feynman onderstreepte het vitale belang van integriteit (volledige openheid van zaken) en kritische toetsing (onafhankelijkheid).
Successen en impact van pseudowetenschap waren zijns inziens vaak gebaseerd op misleiding door onvolledigheid van informatie:

‘Mijn bedoeling kan ik het beste illustreren met een contrast.
Neem reclame.
Gisteravond hoorde ik dat Wesson-slaolie het voedsel niet doordrenkt.
Nou dat klopt.
Het is niet onwaar.
Maar het is niet alleen een kwestie van onwaarheiD. Bij wetenschappelijke integriteit gaat het ook nog om iets anders.
Wat eigenlijk bij de advertentie vermeld had moeten worden is dat geen enkele slaolie voedsel doordrenkt, tenminste tot een bepaalde temperatuur.
Boven die temperatuur doen ze het allemaal wel, Wesson-olie incluis.
In dit geval was dus niet het feit, maar de suggestie de boodschap van de reclame.

En hij vervolgt met:

‘In de wetenschap weten we uit ervaring dat de waarheid uiteindelijk aan het licht komt.
Andere experimentatoren zullen jouw experiment overdoen of ontdekken dat je goed of fout zat.
Natuurverschijnselen zullen wel of niet kloppen met jouw theorie.
Ook al kun je tijdelijk roem vergaren, je krijgt een slechte reputatie als je als wetenschapper niet zorgvuldig te werk gaat.
Integriteit, nodig om jezelf niet voor de gek te houden, ontbreekt bij ‘cargo-cult’ wetenschap in hoge mate.

Zo was Feynman deelnemer aan een conferentie over ‘de ethiek van de gelijkheid’, een poging om ‘op eigen kracht aan te tonen dat het mogelijk is een dialoog te voeren tussen mensen uit verschillende vakgebieden’.
Vele jaren later sprak hij er nog met afgrijzen over:

‘Er waren heel wat gekken op die conferentie, blufferige gekken wel te verstaan en daar word ik razend van.
Gewone gekken zijn OK, je praat met hen en probeert hen te helpen.
Maar van die lui die èn gek zijn èn met gewichtigdoenerij en fantasierijke hocus-pocus indruk proberen te maken, die kan ik niet uitstaan! Een gewone gek is geen blaaskaak, dat gaat nog wel.
Maar een ingebeelde gek is afschuwelijk! En dat soort bevolkte die conferentie...Die conferentie was erger dan een Rohrschach-test’.

DIDACTIEK

Feynman was van mening dat er massaal in talloze absurditeiten wordt geloofD.

‘Neem nu die didactische methoden.
We hebben uitgebreide theorieën over methoden om te leren lezen en schrijven en rekenen.
Maar toch zie je de resultaten niet bepaald beter worden.
Typisch een voorbeeld van een “medicijnmannenpraktijk”.
Waarom wordt dit niet aangepakt.

Een lerares die op een prima manier haar kinderen leert lezen wordt door de scholleiding gedwongen om een of andere ‘methode’ te gebruiken; of ze praten haar aan dat haar eigen methode eigenlijk niet deugt.
De moeder van een lastig kind voelt zich voor de rest van haar leven schuldig omdat ze volgens deskundigen haar kind niet op de “juiste manier” heeft aangepakt.
Volgens mij is het belangrijk dit soort “theorieën en wetenschappen” aan de tand te voelen!’

Hier legt hij reeds een vinger op de zere plek, zoals dat later op grondiger wijze zou gebeuren in het rapport A nation at Risk, over de ernstige tekortkomingen van het Amerikaanse onderwijs.
Wij mogen ons afvragen of wij in Nederland met de invoering van de basisschool (door sommigen als kleutermoord getypeerd) en basisvorming in het voortgezet onderwijs (waar de bestudering van het bedieningspaneel van een wasmachine tot de verplichte leerstof van het vak ‘Verzorging’ behoort) ook niet bezig zijn met een even fatale uitholling van ons onderwijssysteem.

Feynman troostte zich met de gedachte dat het mensdom nog maar net op gang gekomen was, dat we nog in een ‘voorwetenschappelijk’ tijdperk leven.
Als é é n van de belangrijkste positieve verworvenheden van de wetenschap beschouwde hij het recht op en de ervaring met onwetendheid, twijfel en onzekerheiD. Zo besloot hij zijn voordracht De betekenis van de wetenschap voor de National Academy of Sciences in 1955 met de volgende woorden, waaruit blijkt dat hij duidelijk bekomen was van de depressie die de nucleaire dreiging bij hem als direct betrokkenen had teweeggebracht.
Het zijn trouwens woorden die mijns inziens weinig aan actualiteit hebben ingeboet.

‘We staan aan het begin van het menselijk ras.
Het is niet onredelijk dat we met problemen worstelen.
Maar er liggen tienduizenden jaren in het verschiet.
Onze verantwoordelijkheid is te doen wat we kunnen, te leren wat we kunnen, de oplossingen te verbeteren en deze door te geven.
het is onze verantwoordelijkheid de mens van de toekomst de vrije hand te laten.
In de onstuimige jeugd van het mensdom kunnen we ernstige fouten maken, die onze groei voor lange tijd kunnen belemmeren.
Dit zal gebeuren wanneer we beweren de wijsheid in pacht te hebben, zo jong en onwetend als we zijn.
Als we alle discussie en kritiek onderdrukken en roepen: `Dit is het antwoord, vrienden; de mens is gered!’, dan zullen we het mensdom voor een lange periode veroordelen tot de ketens van de autoriteit, ingeperkt worden binnen de grenzen van ons huidige voorstellingsvermogen.
En dat is al zo vaak gebeurd in het verleden.
Omdat wij van de grote vooruitgang hebben mogen proeven, die gebaseerd is op een bevredigende filosofie van onwetendheid, is het de verantwoordelijkheid van een wetenschapper die grote vooruitgang, vrucht van de vrijheid van denken, te verkondigen en te onderwijzen op welke wijze twijfel niet wordt gevreesd, maar verwelkomd en bediscussieerd, en deze vrijheid op te eisen als onze verplichting aan alle komende generaties.

Voorzover ik kan nagaan zijn dit de gewichtigste woorden die Feynman ooit gesproken heeft, een oprecht pleidooi voor de kans die de rede aan de mensheid biedt, waaruit een diep wantrouwen jegens alle vormen van dogmatisme doorklinkt.

BOEKEN

Wie meer over of van Feynman wil lezen heeft volop keus.
Van de min of meer autobiografische R.Feynman, Very funny, Mr Feynman en What do you care what they say

zijn Nederlandse vertalingen verschenen (resp.
Heel geestig, Meneer Feynman en Laat ze maar praten, beide bij Uitgeverij Aramith, 1990).
Omvangrijker zijn de genoemde biografieën van de hand van James Gleick, Genius.
The Life and Science of Richard Feynman (Vintage Books, reprint 1993, 531 blz.
) en Jagdish Mehra, The Beat of a Different Drum (Oxford UP, 1994, 630 blz.
).
De Feynman Lectures on Physics vormen zoals gezegd de kern van zijn didactische oeuvre, drie delen, samen meer dan 1500 pagina’s.
Wie een eerste indruk wil krijgen van Feynmans wetenschappelijke werk kan beter bij de meer afzonderlijke publicaties te rade gaan, bijvoorbeeld The Character of Physical Law of QED, een boekje over de quantumelektrodynamica, de theorie waarvoor hij samen met Schwinger en Tomonaga de Nobelprijs heeft gekregen (ook op video verkrijgbaar en in een Nederlandse vertaling.
) Goed toegankelijk is ook het Six Easy Pieces.
Zes inleidende lezingen van ongeveer een uur over de fysica – eveneens op cassette of cd verkrijgbaar.
Wie de smaak dan te pakken heeft, kan doorgaan met het net iets moeilijker Six Not So Easy Pieces, een verzameling van zes hoofdstukken over relativiteitstheorie en symmetrie in de natuurkunde.
De meest recente uitgave hiervan, met een voorwoord van Roger Penrose, is van Penguin Books (1999, 150 blz).
Aanbevelenswaardig zijn ook de, na enig juridisch geharrewar over de rechten, in 1995 verschenen Feynman Lectures on Computation en voor de meer gevorderde lezer de Feynman Lectures on Gravity (1996).
Ook van deze laatste twee boeken zijn door Penguin Books in 1999 nieuwe edities (resp.
303 en 230 blz.
) op de markt gebracht.
Al deze publicaties zijn gebaseerd op bewerkingen van delen van zijn befaamde Caltech Lectures.
Wie echt meer over de man wil weten, kan verder op internet zijn gang.
De zoekopdracht ‘Feynman’ in een redelijke zoekmachine levert (in november 1999) al snel veel meer dan 20.
000 links op, uiteraard ook naar de lezing Room at the bottom.

 

--------------------------------------------------------------------------------

F.
A. Bais ;

De theorie van alles      Hawking Stephen      Fysica

Stephen Hawking, één van 's werelds meest gerenommeerde natuurkundigen, is naarstig op zoek naar de heilige graal in de theoretische natuurkunde: de Theorie van Alles.
In 'Het Universum', dat onlangs verscheen, zet hij zijn zoektocht voort.

Al sinds de relativiteits- en kwantumtheorie van Albert Einstein, uit het begin van de vorige eeuw, zoekt de natuurkunde naar een allesomvattende natuurkundetheorie.

De supersymmetrische snaartheorieën, die halverwege de jaren tachtig hun intrede deden, leken de eerste serieuze kandidaten voor deze Theorie van Alles.
Maar al snel werd duidelijk dat deze groep 'supersnaartheorieën', samen met de alternatieve theorie van de elfdimensionale superzwaartekracht, opgevat konden worden als manifestaties van één hogere theorie: de zogeheten M-theorie.
Juist deze theorie lijkt momenteel de grootste kanshebber voor de Theorie-van-Alles-titel.
De omlijsting ervan is inmiddels bekend, maar omtrent de relaties tussen de gedaantes van de M-theorie tast men voorlopig nog in het duister.

In 'Het Universum' erkent Stephen Hawking dat de mogelijkheid bestaat dat een allesomvattende natuurkundetheorie nog verder weg is dan we denken.
Misschien ontdekken we toch weer nieuwe structuren, op een nog kleinere schaal.
Dit gebeurde immers ook aan het eind van de negentiende eeuw, toen men eveneens dacht dat de natuurkunde bijna 'af' was.

Maar, stelt de wetenschapper, ook in de natuurkunde bestaat er zoiets als het kleinste Russische poppetje: de natuurwetten bij afstanden van 10-32 millimeter, ook wel de fundamentele Planckschaal genoemD. Metingen bij nog kortere afstanden vereisen energieniveaus die voorlopig nog alleen aan deeltjes in zwarte gaten voorbehouden zijn.
En het bouwen van de deeltjesversneller die hiervoor nodig zou zijn, ter grootte van ons zonnestelsel, is binnen afzienbare tijd niet te verwachten.

Hawkings tocht naar de natuurkundige heilige graal voert langs vele onderwerpen.
Hij behandelt het ontstaan, de toekomst en de vorm van het heelal volgens verschillende theorieën en de mogelijkheid tot tijdreizen via verstoringen in de vlakke ruimtetijD.

Soms wordt de lezer overspoeld door de complexiteit van de onderwerpen en worden reeds eerder in het boek behandelde onderwerpen te snel als vertrouwd veronderstelD. Maar al met al slaagt Hawking er wederom in om met de uitermate interessante, maar ook complexe en abstracte wereld van de theoretische natuurkunde zijn publiek het merendeel van de 209 pagina's te boeien.
Dat is niet in de laatste plaats te danken aan de vele fraaie illustraties.
In zijn in 1993 uitgegeven boek 'Einsteins Droom' doet Hawking de uitspraak dat hij zelf eigenlijk ook niet veel op heeft met wiskundige vergelijkingen, liever denkt hij in beelden en analogieën.
En dat is wat deze uitgave bewerkstelligt: de visualisering van voor de meeste mensen onalledaagse concepten als imaginaire tijd, opgerolde dimensies, zwarte gaten en heelallen met meerdere geschiedenissen, vormt een goede aanvulling op de tekst.
Een specialistische wiskundige achtergrond is dan ook geen vereiste om de rode draad te blijven volgen.
Enige vaardigheid in het interpreteren van grafieken komt echter af en toe wel van pas.
Een aanrader voor diegenen die niet vervaard zijn af en toe de grijze massa flink aan het werk te zetten.

Relativiteitstheorie

Professor Greene verzorgde de eerste, inleidende lezing.
Om te kunnen begrijpen wat stringtheorie inhoudt is het, stelt Greene, noodzakelijk om eerst naar eerdere ontwikkelingen in de natuurkunde te kijken.
Al in de vorige eeuw had men ontdekt dat alle krachten die in de natuur optreden, eigenlijk bestaan uit een klein aantal fundamentele krachten.
Met deze krachten, namelijk zwaartekracht, elektromag-netische kracht en twee krachten die in atoomkernen belangrijk zijn, kunnen alle verschijnselen in de natuur in principe begrepen worden.
Daarmee stond nog niet vast hoe deze krachten precies werkten.

Om de zwaartekracht, vooral merkbaar op grote afstanden, te beschrijven en verklaren, stelde Einstein begin deze eeuw zijn beroemde relativiteitstheorie op, die een verrassende beschrijving van de werkelijkheid geeft.
Het centrale idee is dat de waargenomen snelheid van het licht hetzelfde blijft, ongeacht hoe snel een waarnemer zelf beweegt.
Dat is een vreemd idee, want als je zelf harder gaat, zou alles wat dezelfde kant op beweegt langzamer moeten gaan.
Voor licht gaat dit niet op.
Einstein vond uit dat als consequentie hiervan een zeer snel bewegend object andere afmetingen, een andere massa en zelfs een andere tijdverloop heeft, dan eenzelfde object dat stilstaat.
Ruimte en tijd zijn niet langer onafhankelijk, maar vormen een soort abstracte ruimte-tijD. Tevens bleek dat niets sneller kan bewegen dan het licht.

Zwaartekracht

Dat vormde een groot probleem voor de oude zwaartekracht-theorie van Newton; alle massa trekt alle andere massa aan.
Die gaat ervan uit dat een massa onmiddellijk een verschil in zwaartekracht ‘merkt’ als een andere massa op enige afstand van plaats verandert.
Deze informatie zou dus oneindig snel naar die andere massa moeten zijn gegaan, en ook informatie kan niet sneller dan het licht.
Newton zelf vermoedde al dat er iets niet klopte.
Einstein stelde in zijn algemene relativiteitstheorie dat we de zwaartekracht van bijvoorbeeld de aarde ervaren omdat de massa van de aarde de ruimte (-tijd) zelf vervormt, waarin wij bewegen.
Dit alles klinkt misschien absurd, aldus Greene, maar talloze experimenten hebben uitgewezen dat de relativiteitstheorie correcte voorspellingen doet.

Voor de andere krachten, die vooral werken op microscopische schaal, werd in de jaren ’20 en ’30 door onder andere Bohr de quantummechanica ontwikkelD. De microscopische wereld blijkt te gehoorzamen aan wetten die ook niet erg aansluiten bij onze intuïtie.
Zo blijkt er een fundamentele onzekerheid te bestaan: als je van een deeltje bijvoorbeeld de plaats precies weet, kun je niets zeggen over de snelheid en andersom.
Een deeltje kan alleen maar beschreven worden door te zeggen waar het zich waarschijnlijk bevindt, het lijkt alsof het constant in beweging is.
Het blijkt zelfs niet onmogelijk dat materie zomaar door een ander vast object heengaat.
Deze ideeën sluiten ook allerminst aan bij wat we dagelijks waarnemen, maar de quantummechanica werkt niettemin uitstekend, vertelde Greene.

Superstrings

Veel natuurkundigen vermoeden dat er echter nog een theorie moet bestaan die alle vier de krachten beschrijft.
Een aanwijzing hiervoor vormen de relativiteitstheorie en de quantummechanica zelf.
Deze theorieën geven een beschrijving van de werkelijkheid die niet overeenstemt.
Nu hoeft dat geen probleem te zijn omdat de zwaartekracht op microscopische schaal volledig te verwaarlozen is.
Voor extreem kleine afmetingen, de zogenaamde Planck-lengte van een honderd miljoen miljard miljard miljardste deel van een meter (10-35 m), is de zwaartekracht echter ongeveer even sterk als de andere krachten.
Bij die afstanden botsen quantummechanica en relativiteitstheorie echt.
En al is het maar op een punt, de theorie kan dus niet goed zijn, beargumenteerde Greene.

De theorie van superstrings is de eerste en tot nu toe enige theorie die dit probleem kan oplossen.
De stringtheorie, uitgevonden in de jaren ’80, gaat ervan uit dat alle elementaire deeltjes, zoals elektronen, quarks en fotonen, niet echt elementair zijn, maar zelf weer bestaan uit minieme in zichzelf gekrulde lijntjes, ringetjes, van iets meer dan 10-35 m.
Met deze aanname blijkt het mogelijk een theorie te creëren waarin alle elementaire deeltjes op een natuurlijke manier voorkomen, en waarbij de quantummechanica niet alleen overeenstemt maar zelfs noodzakelijk is voor de zwaartekracht.

Edward Witten, de meest toonaangevende figuur in stringtheorie, voorspelde in Amsterdam dat in de nabije toekomst grote ontdekkingen bekend gemaakt zullen worden.
Foto: Bart van Overbeeke

Zwarte gaten

Er duiken echter toch enkele problemen op.
Zo heeft men niet één, maar wel zes verschillende stringtheorieën, die allemaal lijken te kloppen maar die niet hetzelfde zijn.
Daarbij is al het werk wiskundig zeer complex.
Het grootste probleem vormt echter het aantal dimensies.
De stringtheorieën kloppen namelijk alleen maar als men uitgaat van tien of zelfs elf dimensies.
Zoals iedereen weet nemen we maar drie dimensies waar, of vier met de tijd erbi J. Als iemand echter van veraf naar een dunne balk kijkt, neemt die persoon maar een dimensie waar: lengte.
Van dichtbij kan hij echter zien dat de balk ook nog hoogte en diepte heeft, dus nog twee dimensies extrA. Men denkt nu dat de extra dimensies in de stringtheorie op zo’n zelfde manier ‘opgerold’ kunnen zijn.

Zwarte gaten, opgebrande sterren die onder hun eigen zwaartekracht zodanig ineenstorten dat ze een zwaartekrachtsveld genereren waaruit zelfs het licht niet meer kan ontsnappen, konden tot nu toe niet echt begrepen worden.
Met stringtheorieën kan men echter zelfs over zo’n exotisch object iets berekenen, vertelde professor SusskinD. Het blijkt zich te gedragen als een soort ‘membraan’ met een bepaalde temperatuur, dat naar de ontdekking van Hawking straling uitzendt en dat nog andere eigenschappen heeft als bijvoorbeeld entropie.
Doordat een zwart gat, hoe paradoxaal ook, toch straling uitzendt, ‘verdampt’ het uiteindelijk en verdwijnt het.
Hawking stelt ook dat verder onderzoek naar zwarte gaten duidelijker kan maken in hoeverre de wereld voorspelbaar is.
Als er namelijk informatie in zwarte gaten terecht komt en samen met het zwarte gat voor altijd verdwijnt, is het heelal fundamenteel minder voorspelbaar.
Volgens ‘t Hooft komt uit de studie van zwarte gaten met superstrings zelfs een fundamentele grens voor informatie per oppervlak naar voren: een bit informatie neemt minimaal ongeveer 10-69 m2 aan oppervlakte in.
De computerindus-trie kan nog even vooruit.

M-theorie

De laatste lezing verzorgde professor Witten, die als de meest toonaangevende figuur in stringtheorie bekend staat.
Hij legde uit dat de magnetische monopool, waarvan het bestaan al lang wordt vermoed, ook verklaard kan worden met de stringtheorie.
Ook het fenomeen dat quarks, de bouwstenen van protonen en neutronen, niet los waargenomen kunnen worden, verschijnt in de stringtheorie.
De zwaartekracht, de zogenoemde ijktheorieën en supersymmetrie worden voorspeld in stringtheorie.
De ruimte-tijd van Einstein blijkt slechts een benadering en de stringtheorie kan zelfs een antwoord geven op de vraag waarom de zo vreemd aandoende quantummechanica werkt.

De zes verschillende stringtheorieën, betoogde Witten, vormen geen probleem.
Zij zijn namelijk limietgevallen van één en dezelfde veelomvattender theorie, die Witten M-theorie noemt.
Deze M-theorie is een goede kandidaat voor de uiteindelijke unificatietheorie, zo ging hij verder.
Deze unificatietheorie, ook wel Theorie van Alles genoemd, zou in principe alle processen in het heelal kunnen berekenen en verklaren.
In principe, want in de praktijk zou de ingangsinformatie incompleet zijn en de rekencapaciteit verre van toereikenD. Desalniettemin zou ons begrip van het universum hierdoor voorgoed veranderen.
Met een glimlach voorspelde de geniale Witten nog grote ontdekkingen voor in de nabije toekomst.

Energie en entropie      Atkins Peter      Fysica

Tweede Wet van de Thermodynamica - De Wet vande  Hittekracht

De Tweede Wet van de Thermodynamica is één van de drie wetten van de ThermodynamicA. De term ; ;thermodynamica ; ; vindt zijn oorsprong in twee woorden: ; ;thermo ; ;, wat hitte betekent, en ; ;dynamica ; ;, wat kracht (dynamiek) betekent.
De Wetten van de Thermodynamica zijn dus de Wetten van de ; ;Hittekracht ; ;.
Voor zover we dit kunnen vaststellen, zijn deze Wetten absoluut.
Alle dingen in het waarneembare universum worden erdoor beïnvloed en gehoorzamen de Wetten van de ThermodynamicA.

De Eerste Wet van de Thermodynamica, algemeen bekend als de Wet van Conservering van Materie, stelt dat materie/energie niet geschapen kan worden en ook niet vernietigd kan worden.
De hoeveelheid materie/energie blijft hetzelfde.
Het kan veranderen van vast naar vloeibaar naar gasvormig naar plasma en terug, maar de totale hoeveelheid materie/energie in het universum blijft constant.

De Tweede Wet van de Thermodynamica - Toenemende Entropie

De Tweede Wet van de Thermodynamica is algemeen bekend als de Wet van Toenemende Entropie.
Hoewel de kwantiteit hetzelfde blijft (Eerste Wet), verslechtert de kwaliteit van materie/energie geleidelijk met het verstrijken van de tijD. Hoe komt dit? Het is onvermijdelijk dat bruikbare energie daadwerkelijk wordt gebruikt voor productiviteit, groei en reparatie.
In dit proces wordt bruikbare energie omgezet in onbruikbare energie.
Bruikbare energie gaat dus onherstelbaar verloren in de vorm van onbruikbare energie.

; ;Entropie ; ; wordt gedefiniëerd als de maat voor onbruikbare energie in een gesloten of geïsoleerd systeem (het universum bijvoorbeeld).
Wanneer de bruikbare energie afneemt en de onbruikbare energie toeneemt, neemt de ; ;entropie ; ; toe.
Entropie is tevens een peilstok voor willekeurigheid of chaos in een gesloten systeem.
Wanneer bruikbare energie onherstelbaar verloren gaat, nemen wanorde, willekeurigheid en chaos toe.

De Tweede Wet van de Thermodynamica - In het Begin .

De implicaties van de Tweede Wet van de Thermodynamica zijn aanzienlijk.
Het universum verliest constant bruikbare energie en deze wordt nooit toegevoegD. We kunnen hier logisch uit concluderen dat het universum niet eeuwig is.
Het universum had een eindig begin -- het moment waarop deze ; ;nul entropie ; ; had (zijn meest geordende mogelijke toestand).
Net als een opwindbare klok loopt het universum langzaam ten einde, alsof het op het een bepaald moment volledig opgedraaid was en sindsdien naar een niet-opgedraaide toestand loopt.
De vraag is: wie heeft de klok opgedraaid?

Het Thermodynamische begrip Entropie (S) beschrijft een warmte huishouding, welke bij het optreden van een chemische of natuurkundige reactie of fase verandering sprongsgewijs kan veranderen.
In formule vorm wordt deze beschreven als S=?H/T.

Als voorbeeld binnen dit kader zal ik de Entropie verandering tonen bij de toestandswijziging van water naar stoom bij één atmosfeer.

Bij de kooktemperatuur hier van ± 373 K (100 oC) , is de verdampingswarmte (?H) ± 2257 kJ/kg ; de Entropie verandering ?S is hier dus 2257 / 373 = + 6,05 kJ/kg.
K

De voornoemde sprongsgewijze warmte- inhoudstoename wordt in deze formule gedeeld door de temperatuur in Kelvin; men maakt hiervan als het ware een gemiddelde specifieke warmtetoename van, zonder dat deze tot een temperatuursverhoging hoeft te leiden.

Het begrip Entropie is dan ook ontwikkeld in relatie tot de wamte effecten (?H), die ontstaan of benodigd zijn bij chemische of natuurkundige reacties en te voorspellen of deze eventuëel 'spontaan' kunnen verlopen.

Het voornoemde voorbeeld van een entropiesprong bij verdamping, toont een gelijkwaardigheid -of verwaarloosbaar verschil- van toegevoerde warmte aan t.
o.
v.
de entropieverhoging x T; de systeemverandering naar gas is hier in evenwicht met het water en (thermisch) omkeerbaar.

Bij veel chemische processen ontbreekt deze gelijkwaardigheid van ?H aan ?S.
T en kunnen hiervanuit diverse conclusies getrokken worden, waarbij de T.
S.
visie op het (wiskundige) begrip Entropie afwijkt van de thermokinetische, namelijk:

Vanuit het gegeven dat de entropie toeneemt bij temperatuursverhoging wordt de entropische energietoename toegeschreven aan de toename van moleculaire beweging en hier omschreven als de mate van wanorde waarin het systeem zich bevindt.

Het verloop van spontane chemische en/ of natuurkundige processen zou hierbij bestuurd worden door een natuurlijke drang naar wanorde- toename.

De T.
S.
beschouwt de aan temperatuur gerelateerde warmte echter als één van de vele separate energievormen en in principe onafhankelijk van de aan (moleculaire) massa te koppelen kinetische energie.

De T.
S.
zou het (thermodynamische) basis- begrip Entropie daarom liever beschrijven als een fase in de warmtehuishouding ten gevolge van variaties in thermosferische verschijningsvormen naar -bij een compleet molecuul- een uiteindelijke enkelvoudige, circelvormige en afgevlakte sfeerbaan, zoals deze geschetst is bij de (ideale) gasmoleculaire structuur.

Dat er bij temperatuursverhoging eveneens een deel van de Entropietoename aangewend of omgezet kan worden naar kinetische energie, werd in ; ;Views on Browns movements ; ; reeds omschreven.

De oorzaak van de natuurlijke 'drive' tot spontane reakties is volgens de T.
S.
een fundementele drang naar een homogene massa- en/of energieverdeling(!), waarbij de diverse vormen van energie echter wèl hun geëigende specifieke energie- dragers hebben; de omstandigheden zullen daarbij bepalend zijn of, hoe, en met behulp van welke energievorm(en) verspreiding tot stand kan komen.

Het kringproces van *Carnot (1796- 1832) bijvoorbeeld, beschrijft vanuit de drang tot warmteënergie- spreiding de 'exploitatie' hiervan in een warmtemachine.

De energie- verspreidings'drive' tot de eerder beschreven lucht- en zoutgasvorming (vanuit vloeistof = gecomprimeerd gas) bij de tot standkoming van osmotische druk bijvoorbeeld, wordt veroorzaakt door de veranderende moleculaire energiehuishouding bij gasvorming.

Door de 'verschraling' van de omschermende thermosfeer bij verdamping ontsluit zich een deel van de inwendige stralingsenergie (zie views on radiation heat) en zal er hierbij dus een verhoogde mogelijkheid tot energieverspreiding vrijkomen.

-Water is hierbij dan de katalysator, waarbij opgeloste lucht- en zoutmoleculen elkaar interactief vergassen; wellicht dat hierbij alleen vrije gecomprimeerde luchtmoleculen door de membraanporiën worden binnengetrokken.
-

Bij het ontstaan van een gas- of colloidaal mengsel zal de min of meer vrij uitwisselbare stralingsenergie primair tot temperuursverschillen leiden waarna -eventueel tijdelijk- kinetische energie (Brownse beweging) aangewend wordt totdat afhankelijk van de omstandigheden -bijvoorbeeld zwaartekracht- een min of meer stabiel energie- hèrverdelings evenwicht zal ontstaan.

De klassieke 'vanzelfsprekendheid' van de opwaartste kracht door *Archimedes en de 'lift' of draagkracht van een vliegtuigvleugel* kunnen vervolgens eveneens toegeschreven worden aan de 'drive' van een -min of meer gebonden- energieoverschot naar een gunstigere positie waar deze homogener aansluit op een hoger energieniveau.

*Hoewel de draagkracht van een vleugel traditioneel toegeschreven wordt aan een asymmetrisch profiel met een bolle bovenkant, worden min of meer symmetrische vleugelprofielen echter toegepast bij zg.
'stunt' vliegtuigen; hierbij behouden de vleugels eveneens hun 'lift' bij het 'op zijn kop' vliegen.

Het mysterie van de entropie

De thermodynamica, of warmteleer, is een van de grote triomfen van de negentiende eeuwse fysica en is typisch negentiende eeuws van karakter: een klein aantal vaste basiswetten (de ‘hoofdwetten van de thermodynamica’) leidt via strikte logische deductie tot een wijd scala aan, in principe, exact meetbare voorspellingen.
Met de thermodynamica kan niet alleen worden uitgerekend hoe efficient bijvoorbeeld een stoommachine kan zijn, maar ook worden voorspeld hoeveel warmer het water geworden is beneden aan een waterval.
De oorsprong van de natuurkundige theorie

en die in dit proefschrift zijn gebruikt, zijn bijna allemaal te herleiden tot de thermodynamica en haar ontwikkeling in de negentiende eeuw.

De thermodynamica is oorspronkelijk een stoommachine-theorie; de ontwikkeling ervan begon met de publicatie uit 1824 van Sadi Carnot (1796-1832): ; ;Reflexions sur la puissance motrice du feu et sur les machines propres à developper cette puissance ; ; (Gedachten over het voortstuwende vermogen van vuur en over de machines die ertoe ge¨eigend zijn om dit vermogen te ontwikkelen).
Carnot, die de zoon van een minister van oorlog onder Napoleon was, was geirriteerd over de technologische achterstand van Frankrijk na de val van Napoleon, vooral wat de stoommachine betrof.
Hij besloot om grondig uit te zoeken wat de maximale efficientie was van een stoommachine en welke concepten daarvoor belangrijk waren.
Hoewel

hij een theorie over warmte aanhing die later fout bleek te zijn (de warmtestoftheorie: de gedachte dat warmte een in hoeveelheid behouden vloeistof is) waren zijn concepten over stoommachine-cycli van groot belang voor de ontwikkeling van de thermodynamica door Clausius, Joule and Thomson, zo’n twintig jaar later.

De tweede hoofdwet

Van een aantal begrippen, zoals warmte, temperatuur, energie, had men voordat de thermodynamica werd ontwikkeld geen vastomlijnd idee.
De thermodynamica gaat over deze begrippen, zij het dat er iets wordt aangenomen over het bestaan van moleculen.
Er zijn twee belangrijke hoofdwetten.
De eerste hoofdwet is de bekende wet van behoud van energie, die vastlegt dat de totale energie van het heelal altijd behouden blijft, in welke vorm dan ook.
De tweede hoofdwet lijkt concreet: er kan geen machine gebouwd worden die warmte uit de omgeving absorbeert en daaruit kracht genereert.
Deze hoofdwet impliceert echter wel het bestaan van een ander begrip, dat lijkt op energie: de entropie.

De entropie is, in deze zin, een maat voor de energie die niet kan  omgezet in arbeid (bruikbare kracht) en dus verloren gaat aan de omgeving: de

tweede hoofdwet legt dus vast dat de entropie bij elke handeling gelijk blijft, of toeneemt.

De thermodynamica had warmte aan mechanische energie gekoppeld via temperatuur en entropie; iets wat erg handig is voor het maken van een stoommachine.
Bovendien was de thermodynamica een prachtige allesomvattende theorie, hoewel er een schoonheidsfout aan te merken was: niemand wist wat entropie eigenlijk was.

Is natuurkunde exact?

De kwestie van het wezen van de entropie werd opgelost door de ontdekkingen van de Oostenrijkse fysicus Ludwig Boltzmann (1844-1906) die in de jaren zeventig en tachting van de negentiende eeuw zijn statistische mechanica introduceerde.
Hij benaderde natuurkunde op een totaal andere manier.
Boltzmann kwam met een theorie waarin hij voorspelde dat een grote hoeveelheid moleculen samen het beste met statistiek kunnen worden beschreven.
Deze statistische beschrijving voorspelde dat er ‘een grote kans’ is dat de tweede hoofdwet van de thermodynamica gevolgd werD. Bijvoorbeeld, de kans dat een gram water iets ronduit tegen de tweede hoofdwet in doet gedurende de leeftijd van het heelal is te verwaarlozen.

Hij introduceerde deze theorie in een tijd waarin het bestaan van moleculen nog steeds betwist werD. Belangrijker nog is dat voor Boltzmann’s theorie de fysica benaderd vanuit het idee dat haar wetten absoluut geldig waren en dat de voorspellingen van deze wetten in principe perfect waren.
Het statistische karakter van deze theorie stuitte op heftig verzet van de fysici uit die tijd, die niet gewend waren aan natuurwetten die niet absoluut geldig waren.
Karakteristiek voor de twintigsteeeuwse fysica werd echter, dat het toeval niet uitgesloten werD. Toeval een centraal element geworden in veel moderne theorieën.

Bewegingsruimte en wanorde

In de statistische mechanica van Boltzmann staat het begrip entropie voor de totale ‘bewegingsruimte’ van de moleculen.
Omdat er zo ontzettend veel moleculen zijn, zullen de moleculen overal zitten waar ze kunnen zitten.
De maat voor waar ze kunnen zitten is de bewegingsruimte, die Boltzmann definieerde als de entropie.
    Nu wordt het begrip entropie, de bewegingsruimte, vaak geassocieerd met wanorde.
     Dit is niet geheel onterecht; vaak houdt het volledig benutten van de bewegingsruimte namelijk in, dat het systeem ernaar streeft om de deeltjes langs elkaar heen te laten bewegen.
In onze belevingswereld komt dit bijvoorbeeld overeen met het feit dat een woning altijd ‘vanzelf’ stoffiger wordt en nooit andersom: het wordt nooit spontaan schoner.
Men moet arbeid verrichten om het schoon te maken.

Het smelten van ijs is een andere illustratie van wanorde door entropie: in ijs zitten de watermoleculen aan elkaar ‘vast’ doordat ze elkaar in specifieke richtingen sterk aantrekken.
Als de temperatuur hoger dan 0°Celsius wordt, krijgen de deeltjes genoeg energie om los te komen uit deze aantrekkingskracht en gaat de entropie domineren: de deeltjes gaan langs elkaar heen bewegen (omdat ze dan de meeste bewegingsruimte hebben) en ijs wordt vloeibaar.

Omdat het niet mogelijk is uit de wanordelijke bewegingen van moleculen arbeid terug te winnen, komt dit idee van entropie overeen met dat van de tweede hoofdwet van de thermodynamicA. Men hoeft nu alleen nog uit te rekenen hoeveel manouvreerruimte er tot elk molecuul ter beschikking staat om alles te weten te komen over de gedragingen van een materiaal.
Helaas is dat niet zo eenvouding.

Virtuele experimenten

De statistische mechanica is zeer succesvol gebleken.
Met behulp van deze theorie zijn in de loop van de twintigste eeuw praktisch alle evenwichtsfenomenen die te maken hebben met wisselwerkingen tussen grote aantallen deeltjes bestudeerD.

Verklaringen voor het bestaan van allerlei fases (toestanden van stoffen) en faseovergangen (toestandswisselingen van stoffen zoals het smelten van ijs) zijn goed te begrijpen door het inzicht en het theoretische kader dat de statistische mechanica biedt.

Het is over het algemeen echter onmogelijk gebleken om ‘exacte’ oplossingen van de statistische mechanica te krijgen met puur theoretische overwegingen.
De manier om deze exacte oplossingen te berekenen bestaat wel, maar is vaak wiskundig te moeilijk om uit te voeren.
In plaats van naar deze exacte oplossingen te streven is het handiger gebleken om slimme aannames te maken en daarop gebaseerde vereenvoudigingen toe te passen om wiskundige problemen te omzeilen.

In de jaren vijftig kwam er een nieuw hulpmiddel ter beschikking van fysici.
Computers werden gebruikt om virtuele experimenten uit te voeren die de werkelijkheid simuleren.
Deze simulaties waren gebaseerd op de theorie van de statistische mechanica en rekenden gewoonweg uit wat voorheen onmogelijk was op te lossen met pen en papier.
Ze maakten het voor het eerst mogelijk experimenten te doen op modellen in plaats van op echte gassen, vloeistoffen en vaste stoffen.

Een beperking van simulaties is dat ze, in vergelijking met de natuur, langzaam zijn.
Daarom is het extreem tijdrovend om echte moleculen te simuleren en vaak moeten we het doen met vereenvoudigde versies.
Van deze model-moleculen kan men dan nagaan of ze een gas- en een vloeistoffase hebben, wanneer ze een kristal vormen, enzovoort.
Het nadeel van de eenvoud van de model-moleculen kan dan ook een voordeel worden: als je het eenvoudigste model-molecuul dat een bepaalde eigenschap geeft aan het systeem als geheel (het kristalliseert bijvoorbeeld), kan je

er achter komen wat voor die eigenschap belangrijk is en waardoor het veroorzaakt wordt.

Harde bollen

Het systeem van harde bollen is een van de meest eenvoudige modelsystemen.
Moleculen worden hier voorgesteld als harde bollen die elastisch met elkaar botsen in een ‘vat’.
Omdat de bollen elkaar alleen voelen als ze botsen, hangt de bewegingsruimte niet af van de temperatuur (de bewegingssnelheid van de bollen), maar alleen van het totale volume van het ‘vat’ waar de bollen in zitten, en het aantal bollen.
Omdat de fase (toestand, zoals vloeibaar of vast) alleen afhangt van waar de moleculen zich ten opzichte van elkaar bevinden, worden de fases van een

harde-bollen systeem alleen bepaald door de dichtheid (het volume van het vat per deeltje).

Toen in de jaren vijftig in Californi¨e de eerste computersimulaties van hardebollen systemen werden gedaan door Bernie Alder en TomWainwright, zag men tot ieders verbazing dat een systeem van harde bollen bij hogere dichtheden spontaan een geordend kristal; het bevriest.
Blijkbaar is de bewegingsruimte van de deeltjes bij hogere dichtheden groter als ze netjes geordend in een kristal zitten dan wanneer ze (elkaar hinderend) langs elkaar heen kunnen bewegen.

Men was zeer verbaasd over het feit dat kristallen niet per se vanwege de onderliggende aantrekkingskrachten van de moleculen ontstaan (wat overigens in natuurkundeboeken voor de middelbare school nog steeds beweerd wordt) maar vanwege de extra bewegingsruimte die verkregen wordt door ordening.
Zo verbaasd zelfs, dat op de conferentie waar de resultaten werden gepresenteerd het door de nieuwe methode van computersimulaties bereikte resultaat door een groot gedeelte van deelnemers simpelweg niet geloofd werD. Uiteindelijk werd de kwestie zelfs

in stemming gebracht — wat in de natuurwetenschappen hoogst ongebruikelijk is.

Tegenwoordig is het idee dat stoffen bevriezen vanwege de onderlinge afstoting die de moleculen erin voelen als ze dicht bij elkaar komen (ze hebben een ‘vorm’), net zoals harde bollen, echter algemeen geaccepteerD.

Vijfhoeken

Wat er gebeurt bij het samendrukken van een systeem waarin deeltjes niet passen bij de vorm van het kristal, is in een deel van dit proefschrift onderzocht.
Het systeem, dat onderzocht is door middel van simulaties, is dat van harde vijfhoeken (pentagons) op een vlak.
Op een vlak willen deeltjes zich namelijk over het algemeen in een driehoekig rooster ordenen, dat niet past bij de vijfhoekigheid van vijfhoeken.

Bij lage dichtheden bewegen de vijfhoeken vrijelijk langs elkaar heen, zoals te zien is aan de linkerzijde van afbeelding 8.
6 op pagina 82.
Ze wijzen alle kanten op; de ‘richting’ van de vijfhoek is weergegeven als een tint: hoe donkerder, hoe groter de hoek van het linkerpunt met een horizontale lijn.
In het middelste plaatje staat een uitkomst van een simulatie bij een meer samengedrukt systeem waarbij de vijfhoeken zich ordenen op een driehoekig rooster, maar ze alle kanten blijven opwijzen.
Pas bij de hoogste dichtheden gaan ze zich ook in de ‘wijsrichting’ ordenen en ontstaat de volledig geordende struktuur van het laatste plaatje.

Stapelingen

Bij de harde-bollen-kristallen is er iets speciaals; er zijn meerdere varianten mogelijk.

Dit heeft te maken met de beste manier waarop bollen gestapeld kunnen worden.
In 1611 merkte Johannes Keppler (de ontdekker van de wetten van de planeetbanen) al een overeenkomst op tussen stapels van kanonskogels en de symmetrie ¨en van sommige kristallen.
De beste manier om harde bollen te stapelen is namelijk om ze in lagen neer te leggen die driehoekjes vormen (zie bijvoorbeeld afbeelding 1.
1 op pagina 2).
Deze lagen worden dan op elkaar gestapeld op zo’n manier dat de volgende laag in de ’gaten’ van de laag eronder komen te zitten.
Overigens is dit pas in 1999 wiskundig bewezen.

Bizar is het, dat een verzameling kris-kras langs elkaar heen bewegende harde bollen uiteindelijk spontaan een geordende pakking gaat aannemen.
De  bollen moeten hier dan wel een keuze maken: er zijn in het in het stapelen van de lagen twee keuzes.
Dat maakt bij twee lagen niet uit, maar bij de derde laag kan men dan kiezen voor ´e´en van de twee stapelingen; de derde laag komt ´of precies boven de eerste laag te liggen (dit heet hexagonal close packing of hcp; zie weer de afbeelding op pagina 2), ´of de derde laag komt in de gaten van de tweede laag te zitten die niet precies boven de eerste laag zitten (dit heet face centered cubic of fcc), zodat er een regelmatige pakking ontstaat uit bouwstenen van telkens twee (hcp) of drie (fcc) lagen.
Zie figuur 8.
8 voor plaatjes van de zo gevormde kristallen.

Hoewel deze twee kristalvormen erg op elkaar lijken (de deeltjes hebben in beide soorten pakking bijvoorbeeld hetzelfde aantal ‘buren’), is een paar jaar geleden gebleken dat het kristal iets meer bewegingsruimte heeft in de fcc pakking: ongeveer een tiende van een procent meer dan in hcp.
Voor dit proefschrift is berekend dat, als de kristallen klein zijn, de bewegingsruimte van het kiezen van de lagen belangrijk wordt, en de kristallen een wanordelijke stapeling gaan vormen: sommige lagen worden fcc en sommige hcp.
Bij grotere kristallen verandert de stapeling langzaam in fcc, omdat dan de winst van het kiezen van de lagen verdwijnt ten opzichte van de winst van het meer stabiele fcc: je kan immers maar ´e´en keer per laag een stapeling kiezen.
Het bewegingsruimte-voordeel van de stabielere fcc pakking groeit ondertussen met het aantal deeltjes in het hele kristal.

Een andere, verrassende uitkomst van simulaties voor dit proefschrift is dat het verschil in elastische eigenschappen van de twee kristallen erg groot is.
De elastische eigenschappen van een kristal zijn de ‘vervormbaardheden’ in bepaalde richtingen als het kristal op bepaalde manieren wordt vervormD. Het blijkt dat  sommige vervormingen ‘samendrukbaarheid’ met meer dan 20% verschillen tussen fcc en hcp.

Nu zijn er echte stoffen die bestaan uit bouwstenen die lijken op harde bollen: collo¨iden.
Stoffen als melk, verf en bloed bestaan uit oplossingen van dit soort deeltjes.
Omdat ze zo klein zijn, bewegen ze langs elkaar op de manier waarop Boltzmann dat beschreven heeft in de statistische mechanica, net als de veel kleinere moleculen.

Deze collo¨idale deeltjes kunnen, net als de model-harde bollen, kristalliseren; een natuurlijk voorbeeld daarvan zijn opalen.
Omdat de deeltjes ongeveer net zo groot zijn als de golflengte van zichtbaar licht, zijn er mogelijk toepassingen voor dit soort kristallen in het bouwen van materialen met speciale optische eigenschappen; de precieze stapeling van deze kristallen moet dan wel bekend zijn.

Roosterfouten

Voor dit proefschrift zijn simulaties gedaan om uit te rekenen hoeveel roosterfouten er te verwachten zijn.
Dit is van belang voor praktische toepassingen: fouten, zoals het afwezig zijn van een deeltje (een zogeheten vacature), of het aanwezig zijn van een extra deeltje tussen de roosterplaatsen van het kristal (een interstiti¨eel).
Roosterfouten ontstaan spontaan, omdat de winst in bewegingsruimte voor een roosterfout

(deze kan dan door het hele vat gaan) groter kan zijn dan het verlies in bewegingsruimte voor de kristaldeeltjes om de fout heen door de vervorming van het kristal.

Als elke harde bol even groot is, zijn deze aantallen klein (een op de 4000 roosterplekken heeft geen deeltje, en ´e´en op de 100 miljoen deeltjes is dan een interstitieel).
In een collo¨idale suspensie zijn echter niet alle deeltjes even groot.
Het blijkt, dat als daarmee rekening wordt gehouden het aantal interstiti¨elen dramatisch toeneemt als het verschil tussen het grootste en het kleinste deeltje groter wordt: met een factor van 1 miljoen; ´e´en op de vijftig deeltjes.
Dit gebeurt omdat  een aantal deeltjes is dat klein genoeg is om makkelijker tussen de roosterplekken in te gaan zitten.
Wil men dus goede collo¨idale kristallen maken voor optische toepassingen, zal moet de spreiding van de deeltjesgroottes goed onder controle moeten houden.

De interstitielen bewegen verrassend snel door het kristal.
Wanneer een interstiti¨eel de plaats inneemt van een deeltje in het kristal, schuift de feitelijke interstitieel een stuk op.
In figuur 5.
3 op pagina 50 is de (op een vlak geprojecteerde) positie van de interstiti¨eel in een kristal gevolgd over langere tijD. Het onderliggende rooster is duidelijk te zien, samen met de sprongen.
Vaak wordt er honderden keren heen en weer gesprongen.
Het uiteindelijke effect is een soort ‘moleculaire stoelendans’.

Dit proefschrift illustreert dat er veel onverwachte rijkdom te vinden is in het gedrag van verzamelingen eenvoudige deeltjes.
Het collectieve gedrag van simpele deeltjes als harde bollen biedt niet alleen verklaringen voor het gedrag van de ingewikkeldere echte moleculen, maar heeft zijn eigen, unieke eigenschappen waaraan de drang naar bewegingsruimte ten grondslag ligt.

De wetenschap van het vuur      Boyer      Fysica

Al meer dan twee eeuwen wordt er onderzoek gedaan naar het verschijnsel vuur en men kan dan ook terecht spreken van een wetenschapsgebieD. Het eerste hoofdstuk behandelt de totstandkoming hiervan, waarbij de Franse auteur wel erg nadrukkelijk de bijdragen hieraan uit eigen land etaleert.
Daarna beschrijft hij de fysische en chemische processen die zich in een eenvoudige vlam afspelen, stromingsverschijnselen, warmte- en lichteffecten, branden en explosies en de werking van verbrandingsmotoren, ieder in een afzonderlijk hoofdstuk.
Dit onderwerp leent zich uiteraard bij uitstek voor mooie, spectaculaire foto's en op dat punt scoort deze publicatie dan ook zeker zeer hoog.
In aparte kaders wordt dieper ingegaan op bepaalde aspecten en proefjes die men zelf uit kan voeren.
Maar ook buiten deze kaders schuwt Boyer het gebruik van formules voor gasdiffusie, warmteoverdracht en stroming niet.
Hoewel ze vergezeld gaan van duidelijke, schematische tekeningen is een natuurwetenschappelijke opleiding aan hogeschool of universiteit beslist vereist om ze te kunnen doorgronden.

50 Inzichten natuurkunde      Baker Joanne      Fysica

As well as outlining and explaining such historic breakthroughs in human understanding of the physical world as Kepler's law of planetary motion and Newton's law of gravitation, Joanne Baker unravels the sometimes baffling complexities of modern scientific theory - from Planck's law to Pauli's exclusion principle and from Schrondinger's cat to string theory.
The essays are accompanied by a range of useful editorial features, including biographies of iconic physicists, timelines of related ideas, explanatory diagrams and display quotations.
In het boek 50 inzichten natuurkunde vindt u de perfecte introductie tot de moderne fysicA. De cruciale begrippen, ontdekkingen en principes worden in vijftig essays op een toegankelijke wijze uitgelegd, zoals Pauli’s uitsluitingsprincipe, Plancks wet en de snaartheorie.
Naast de natuurwetten behandelt het boek de natuurconstanten en de belangrijkste fysische theorieën.
Ook wordt stil gestaan bij historische doorbraken, zoals Newtons zwaartekrachtwet en Keplers wet over de beweging van de planeten.
Ieder hoofdstuk bevat een biografie van de natuurwetenschappers, tijdlijnen en gerelateerde ideeën, overzichtelijke tabellen en citaten.
Kortom, een onmisbaar boek! Joanne Baker is natuurkundige en werkt als wetenschapsredacteur bij Science.

Hoe werkt de aarde      de Meijer Rob  & Van Westrenen Wim      Geologie

Hoe werkt de Aarde

 Een nieuwe kijk op het binnenste van onze planeet

 

Iedereen kent Jules Verne’s Naar het middelpunt van de aarde.
Deze roman was gebaseerd op de laatste inzichten uit de geologie, maar sloeg de plank toch behoorlijk mis.
De diepste boring in de aardkost is circa 12 kilometer diep, slechts 0.
1% van de diameter van de Aarde.
Anderhalve eeuw na het verschijnen van ‘Naar het middelpunt van de aarde’ weten we weliswaar al veel meer over de aardkorst, maar zijn de aardmantel en aardkern nog steeds een terra incognitA.

 Op grond van onze huidige kennis en inzichten, nemen Rob de Meijer en Wim van Westrenen u als terranauten après la lettre mee naar het middelpunt van de Aarde.
In het boek beschrijven zij de verschijnselen en eigenschappen van diverse delen van het binnenste van onze planeet: de bewegende delen van de korst, de stroming van gesteenten in de mantel, en de vloeibare en vaste delen van de ijzer-nikkelkern.
Op de grens van mantel en kern stuiten ze op een grote verrassing: een gigantische, natuurlijke kerncentrale.
Zo’n reactor zou volgens de auteurs ook het ontstaan van de Maan kunnen verklaren.
Miljarden jaren geleden is een natuurlijke kernreactor ‘kritisch’ geworden, bij de hitte die daarbij ontstond, is een stuk van onze planeet weggeslagen: onze Maan.

 Vervolgens komen de onderliggende processen en de manier waarop informatie over de wereld onder onze voeten wordt verkregen aan de orde.
Ten slotte wordt de Aarde vergeleken met andere planeten in ons zonnestelsel.

 Een baanbrekende nieuwe visie op de Aarde en de Maan.

De kaart die de wereld veranderde      Winchester Simon      Geologie

William Smith werkte begin achttiende eeuw als ingenieur in een Engelse mijn.
Wanneer hij in deze mijn afdaalt, vallen hem de verschillende aardlagen op.
Smith raakt gefascineerd en komt erachter dat deze lagen zich overal in dezelfde volgorde afwisselen.
Aan de hand van fossielen zijn de aardlagen te dateren.

Hij reist de daaropvolgende twintig jaar door Engeland en Wales, werkend aan wat zijn levenswerk zal worden: een geologische kaart van de aardlagen in Engeland en Wales.
Als hij dit monumentale werk in 1815 voltooit, hoopt hij op erkenning door de elitaire Geological Society.
Klasseverschillen en snobisme van dit genootschap staan deze erkenning in de weg en een aantal leden probeert zelf met de eer te gaan strijken.
De berooide William Smith belandt zelfs in de gevangenis wegens niet-betaalde schulden.

Simon Winchester beschrijft in De kaart die de wereld veranderde het even tragische als inspirerende verhaal van een eenzame wetenschapper die, ondanks de tegenwerking van zijn tijdgenoten, een van de belangrijkste grondleggers was voor de moderne geologie.

William Smith (geoloog)

William Smith (Churchill (Oxfordshire), 23 maart 1769 - Northampton, 28 augustus 1839) was een Engelse ingenieur en geoloog, die als eerste stelde dat fossielen in een bepaalde volgorde voorkomen in gesteentelagen.
Hij wordt dan ook de 'vader van de stratigrafie' genoemD. Ook maakte hij de eerste geologische kaart.
Tijdens zijn leven werd op zijn werk veel plagiaat gepleegd, waardoor hij financieel werd geruïneerd en in de gevangenis belandde.
Pas later in zijn leven kreeg men waardering voor zijn werk.

 

Gidsfossielen

 

Smith werkte vanaf 1787 als landmeter, onder andere voor het bedrijf dat het Somerset Coal Canal aanlegde.
Door zijn werk voor de kolenmijnen raakte hij geïnteresseerd door de opeenvolging van lagen in het gesteente, waarin de steenkool werd aangetroffen.
Hij merkte dat de volgorde van de lagen niet willekeurig was en zichzelf vaak herhaalde.
Ook constateerde hij dat de fossielen in elke laag anders waren.
Op verschillende plekken was een laag te herkennen aan de daarin voorkomende fossielen.
Hij deelde strata (lagen) daarom in op basis van de daarin voorkomende fossielen.
Zijn hypothese was dat er een bepaalde opeenvolging in het voorkomen van fossielen zat.
Later zou de Duitse geoloog Leopold von Buch een fossiel dat typisch is voor een bepaalde laag of formatie een gidsfossiel noemen.

 

 Geologische kaarten en profielen

 

Ook zag Smith dat de helling van lagen aan het oppervlak soms klein was, maar in lagen ouder dan het Trias vaak veel groter kon zijn (in feite ontdekte hij hiermee de discordantie die is veroorzaakt door de Hercynische orogenese).
Smith begon nu te onderzoeken of zijn hypothese over de volgorde van het voorkomen van fossielen klopte, en op welke schaal gesteentelagen in de ondergrond van Engeland doorliepen.
Om dit te onderzoeken tekende hij geologische profielen, hij kreeg de bijnaam Strata Smith vanwege zijn belangstelling voor gesteentelagen.
In 1799 werd hij ontslagen als landmeter.
In datzelfde jaar maakte hij de eerste geologische kaart op grote schaal, van de regio rond Bath.
In 1815 publiceerde hij de eerste geologische kaart van Groot-Brittannië.
Hij had ontdekt dat door gebruik te maken van verschillende kleuren geologische lagen op een kaart kunnen worden aangegeven.
Nu had hij behalve profielen ook een bovenaanzicht, waarmee lagen te volgen waren.
In 1817 publiceerde hij een geologisch oost-west profiel door Engeland en Wales, van Londen tot de Snowdon.

 

Bankroet en latere erkenning

 

Omdat zijn kaarten al snel gekopieerd werden en tegen lagere tarieven aangeboden, kwam Smith in financiële problemen en moest hij zich uiteindelijk bankroet verklaren.
Van 1817 tot 1819 zat hij in de gevangenis omdat hij niet in staat was zijn schuldeisers te betalen.
Daarna ging hij weer als landmeter werken.
Wetenschappelijke erkenning kwam pas laat, ook omdat Smith niet van adel was, zoals gebruikelijk was in kringen van natuurwetenschappers in die tijD. In 1831 werd hij onderscheiden met de Wollaston medaille door de Geological Society, waarbij de president van de society, Adam Sedgwick, hem ; ;vader der Engelse geologie ; ; noemde.
In 1835 ontving hij een eredoctoraat van de Universiteit van Dublin.
Hij hielp mee met het selecteren van geschikte gesteenten voor de bouw van het Palace of Westminster.

 

Naar Smith zijn vernoemd:

 een krater op Mars

 een jaarlijkse lezing van de Geological Society ;

Dat kan ik me niet voorstellen      Icke Vincent      Geschiedenis wetenschap

Na het bevlogen boekje over Christiaan Huygens is er nu wederom een boek van Vincent Icke op de markt verschenen.
Ditmaal betreft het een bundel van columns en verhalen die hij tussen mei 1997 en augustus 2009 geschreven heeft.
Wederom met veel bezieling, maar helaas beduidend minder onderhoudend dan zijn betoog over Huygens.

Er zijn weinig wetenschappers die helder en gedreven kunnen schrijven over hun vak, met uitzondering van Vincent Icke.
De passie en overtuiging die van zijn geschriften afdruipt, is een lust voor het oog en het gemoeD. Daarnaast weet hij vaak hele lastige natuurkundige en kosmografische verschijnselen op een overzichtelijke en begrijpelijke wijze te verwoorden.
Eigenschappen waarvoor de lezende leek hem dankbaar is.

Passie

In de bundel Dat kan ik me niet voorstellen zien we van Icke's werkwijze weer talrijke voorbeelden voorbij komen.
De manier waarop Icke het ontstaan van het universum uitlegt, is zeer toegankelijk en daardoor ook erg begrijpelijk.
Tijd–ruimtekrommingen zijn na het doornemen van dit boek gesneden koek voor de lezer.
Atomen, fotonen en bosonen zijn deeltjes geworden die bij de alledaagse werkelijkheid horen.
De natuur geeft via Vincent Icke haar geheimen prijs.
Voor zover de natuur dat toestaat uiteraarD.

Icke geeft ook een deel van zichzelf prijs.
Al snel wordt het de lezer duidelijk hoe Icke tegenover ons huidige onderwijssysteem staat, wat hij van de opstelling jegens de wetenschap vindt en hoe hij het geloof benadert.
Ook hier zien we de gedrevenheid en overgave die we van hem gewend zijn.
Voor deze meer persoonlijke opvattingen weet de schrijver zijn standpunten helder en overwogen over te brengen.
We zien geen meningen, maar afwegingen.
Of het nu de natuur, de cultuur of de maatschappij betreft: Icke onderbouwt zijn stukken met veelvuldige voorbeelden en vergelijkingen.

Herhaling

Tot zover is er met Dat kan ik me niet voorstellen geen vuiltje aan de lucht.
De bundel heeft echter een grote tekortkoming.
En die tekortkoming zit hem paradoxaal in de overvloeD. Te veel is in dit geval beduidend minder.
Dit laatste klinkt niet bepaald wetenschappelijk.
Maar is wel veelvuldig te onderbouwen met voorbeelden.
Wat dat betreft zal Icke niet teleurgesteld zijn in dit betoog.

De bundel bestaat uit zevenennegentig columns en verhalen die Vincent Icke elders al gepubliceerd heeft.
Ieder op zich zijn dat, zoals al aangegeven, duidelijke heldere verhalen.
Bij het samenstellen van dit boek was een strengere selectie echter op zijn plaats geweest.
De onderwerpen onderwijs, wetenschap en het ontstaan van het universum komen namelijk herhaaldelijk terug in de diverse stukken.
Op zich ook nog geen probleem, ware het niet dat de afzonderlijke verhalen vaak grotendeels letterlijke kopieën van elkaar zijn.
Vele zinnen, maar ook hele alinea's worden telkenmale herhaalD. De vele voorbeelden en beeldspraken die Icke hanteert zijn afzonderlijk dan wel verhelderend, maar als je ze in tien verschillende verhalen evenzo vaak letterlijk terugleest, gaat het vervelen.

Als over de samenstelling van de bundel Dat kan ik me niet voorstellen beter was nagedacht, dan was dit boek waarschijnlijk een stuk dunner geweest.
Dat was de leesbaarheid zeker ten goede gekomen.
In de huidige vorm gaan de uiteenzettingen van Icke je tegenstaan.
Je weet het ondertussen allemaal wel als je iets voor de zesde keer op precies dezelfde wijze verwoord ziet worden.
Het is gewoonweg driehonderd pagina's te veel, te veel, te veel, te veel, te veel van het goede.

Een regenboog ontrafelen      Dawkins Richard      Geschiedenis wetenschap

Het hoofddoel is aantonen dat wetenschap voortvloeit uit dezelfde poëtische verwondering die ook dichters inspireert.
Paranormaliteit en pseudo-wetenschap maken misbruik van het verlangen van de mens naar poëzie en mysterie, door miskenning van het wonder van de werkelijkheiD. Volgens Richard Dawkins is een ordelijk universum, dat onverschillig staat tegenover menselijke beslommeringen en waarin alles een verklaring heeft, ook al is die nog niet gevonden, veel mooier en verrukkelijker dan een universum met verraderlijke, grillige gelegenheidsmagie.

In de eerste hoofdstukken betoogt D. hoe de wetenschappelijke verklaring van de regenboog, in tegenstelling tot de klacht van sommige beroemde dichters, geen afbreuk heeft gedaan aan de wonderlijke schoonheid ervan.
Integendeel, ze heeft aanleiding gegeven tot de spectrometrie, waarmee wij het heelal geheimen hebben kunnen ontfutselen, die we anders wellicht nooit hadden leren kennen.

Als de werkelijkheid op zich zo wonderlijk is, waarom blijven zoveel mensen dan toch bijgelovig en laten ze zich liever in met pseudo-wetenschap dan met echte wetenschap? Dawkins vindt een verklaring in de – deels nuttige - neiging van mensen om personen met gezag blindelings te vertrouwen, en in onze intuïtieve statistiek (zie ook Palmarini).

Maar ook de wetenschap zelf geeft naar zijn mening aanleiding tot nepromantiek.
Vaak worden slechte metaforen gebruikt om natuurlijke processen begrijpelijk te maken.
Mensen laten zich dan leiden door deze vergelijkingen en houden er een foutief begrip aan over van de werkelijkheiD. Dit is o.
A. het geval bij  de evolutietheorie en de ecologie (de Gaia-hypothese).
Deze geven voeding aan pseudo-wetenschap, die de mensen misleidt.

In de laatste hoofdstukken biedt hij middels 4 interessante thema’s uit zijn eigen vakgebied weerwerk aan het gebruik van deze slechte metaforen in de wetenschap zelf.
Hij doet dit enerzijds door de ontkrachting van slechte metaforen, anderzijds door de presentatie van volgens hem goede metaforen.
Deze hoofdstukken zijn echt pareltjes van wetenschappelijk redeneren.

Toch merk ik een zekere vooringenomenheid: de metaforen van andere onderzoekers (S.
J. Gould en L.
Margulis) worden daarbij als slecht afgedaan, de eigen vondsten o.a. zelfzuchtige genen) dan weer als voorbeelden van een correct gebruik van metaforen.
Wie bijvoorbeeld het boek van Margulis leest, merkt echter dat zij daar uitdrukkelijk vermeldt hoe de Gaia-hypothese al dan niet geïnterpreteerd dient te worden.

De conclusie dient volgens mij te zijn dat wetenschappers heel goed moeten opletten met de presentatie van hun theorieën, en zich altijd moeten afvragen waarom zij bepaalde metaforen willen gebruiken.
Metaforen zijn vaak noodzakelijk om een wetenschappelijke theorie verteerbaar en inzichtelijk te maken, maar men moet wel zeer alert zijn voor het 'politiek' gebruik ervan.
Niet alle wetenschappers zijn in staat om weerstand te bieden aan de al te menselijke hang naar populariteit, en laten hun in oorsprong goede metaforen al dan niet opzettelijk misbruiken door belangengroepen.
Tegelijk refereert dit aan het probleem van de plaats en rol van de wetenschap in de samenleving.

Het is jammer dat Dawkins het daar niet over heeft, want wat een goede of slechte metaforen gevonden wordt is toch vaak van subjectieve maatstaven afhankelijk.

Ondanks voorgaande kritiek vind ik het een interessant boek, met veel herkenningspunten enerzijds en veel leerrijke informatie anderzijds.
Het boek heeft ook een degelijke bronnenlijst en een handig register.

Soms, en zeker in de laatste hoofdstukken, stelde ik mij de vraag wat het betrokken onderwerp nog met het doel van het werk te maken heeft.
De inhoud boeide mij echter zo sterk dat ik dit zeker geen bezwaar vonD. Maar ik ben natuurlijk ‘bevooroordeeld’, mij hoeft Dawkins niet meer te overtuigen.
De vraag is of hij erin zou slagen zijn doelpubliek te overhalen om anders naar wetenschap te kijken.

De komende vijftig jaar      Brockman John      Geschiedenis wetenschap

Vijfentwintig essays over de voortgang van wetenschap en technologie in de nabije toekomst, door de meest visionaire wetenschappers ter werelD.

Bohr      Peruzzi Giulio      Geschiedenis wetenschap

Niels Bohr was een van de grondleggers van de atoomfysicA. Hij stond bovendien aan de basis van de meest spraakmakende tak van de 20e eeuwse natuurkunde: de kwantummechanicA.

In 1941 had Bohr een ontmoeting met zijn voormalige pupil Werner Heisenberg.
Gespreksonderwerp: de Duitse atoombom.
Over wat er is besproken wordt al jaren gespeculeerd, niet alleen door wetenschapshistorici, maar ook door schrijvers en filmmakers.

Een toegankelijke biografie die niet alleen ingaat op Bohrs wetenschappelijke verdiensten, maar ook op zijn persoonlijk leven (wist u bijvoorbeeld dat Bohr een begenadigde doelman was?).

Niels Henrik David Bohr (Kopenhagen, 7 oktober 1885 – aldaar, 18 november 1962) was een Deense theoretisch natuur- en scheikundige.
In 1922 ontving hij de Nobelprijs voor de Natuurkunde.

Inhoud

1 Biografie

2 Atoomfysica

3 Trivia

4 Zie ook

5 Externe links

 

Biografie

Niels Bohr was een zoon van Christiaan Bohr, hoogleraar fysiologie aan de Universiteit van Kopenhagen en Ellen Adler.
Zij hadden drie kinderen: Jenny, Niels en HaralD. Jenny studeerde geschiedenis en pedagogiek en werkte in het onderwijs.
Harald Bohr was een internationaal bekend wiskundige.

Het hechte gezin waarin Bohr opgroeide was niet godsdienstig, maar beschaafd en intellectueel.
In 1903 ging de atheïst Bohr (die religieus denken schadelijk en misleidend vond) studeren aan de universiteit van Kopenhagen, waar hij in 1911 (het jaar waarin zijn vader stierf) promoveerde.
Hij trouwde datzelfde jaar met Margrethe NorlunD. Hij kreeg zes zonen waarvan de oudste later op zij zeiljacht verongelukte.

Niels Bohr wordt algemeen gezien als één van de grondleggers van de atoomfysicA. Waar Ernest Rutherford als groot experimentator veel over de interne opbouw van het atoom ontdekte, was het de grote verdienste van Bohr om een theoretische grondslag voor dit nieuwe atoommodel te formuleren, waarmee hij tevens een grote bijdrage leverde aan de meest spraakmakende tak van fysica in de 20e eeuw: de kwantummechanicA.

Hij bevorderde de formulering van een nieuwe filosofische en wiskundige benadering en beschrijving van de structuur van het atoom en de atoomkern en andere gerelateerde gebieden van de kwantum fysicA. Dit noemt men de zgn Kopenhaagse interpretatie (CHI) van de kwantummechanicA. Kort samengevat: de waarnemer van een experiment vormt samen met dit experiment een enkel systeem.
De waarnemer oefent een non-lokale invloed uit op de kwantumwereld, die volgens tot dan toe gangbare opvattingen volstrekt ongerijmd was.
Elementaire deeltjes kunnen spontaan verschijnen en verdwijnen, sneller dan de lichtsnelheid informatie uitwisselen en nog meer vreemd gedrag vertonen.
Samen met o.
A. de jonge Werner Heisenberg, die bij hem studeerde, stelde hij in de jaren 20 deze theorie op.
Bohrs collega Albert Einstein had ernstige bezwaren tegen deze 'zweverige' theorie en met Bohr voerde hij de rest van zijn leven verhitte debatten over deze kwestie.
Deze controverse bereikte in 1935 een hoogtepunt in de formulering van de Einstein-Podolsky-Rosen-paradox.
Tegenwoordig wordt de CHI echter als bewezen beschouwd en heeft Bohr volgens de meeste natuurkundigen het gelijk aan zijn kant.
In 1923 ontving hij de Matteucci Medal, in 1938 de Copley Medal.

Bohr had in september 1941 in het door Duitsland bezette Kopenhagen een ontmoeting met zijn voormalige student en tevens persoonlijke vriend Werner Heisenberg.
Over de inhoud van die ontmoeting bestaan twee lezingen.
De ene is die van Bohr, die geschokt was dat Heisenberg geen morele bezwaren had tegen diens meewerken aan een Duitse atoombom.
Heisenberg deed er naar zijn zeggen juist alles aan om dat project te vertragen.

In 1943 lekte uit dat alle joden in Kopenhagen opgepakt zouden worden.
Bohr, die van joodse origine was, wist net als de meeste joden in Denemarken, naar Zweden te ontsnappen, waarna hij zich in de Verenigde Staten aansloot bij het Manhattanproject waar hij de rest van de oorlog meewerkte aan de Amerikaanse atoombom.

In de jaren '50 engageerde hij zich in politiek opzicht en sprak hij zich uit voor meer openheid tussen 'Oost' en 'West', gezien de nucleaire Wapenwedloop die in zijn tijd op gang kwam, zowel op aarde als, vanaf 1957, in de ruimte.
Op 24 oktober 1957 ontving hij hiervoor de allereerste 'Atoms for Peace Award'.

Bohr stond tevens aan de wieg van de nucleaire geneeskunde.

Atoommodel van Bohr

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Ga naar: navigatie, zoeken

 

Atoommodel van Bohr van een waterstofatoomHet atoommodel van Bohr is een door Niels Bohr ontwikkelde theorie die de opbouw van atomen beschrijft.

Inhoud [verbergen]

1 Het atoommodel

1.
1 Schillen

1.
2 Energieniveaus

2 Experimentele basis

2.
1 Lichtuitstraling

2.
2 Emissiespectrum

3 Verdere verfijningen

 

[bewerk] Het atoommodel

[bewerk] Schillen

Volgens het atoommodel van Bohr houden de elektronen van een atoom zich op in een aantal schillen rondom de kern, die een verschillend energieniveau hebben.
Elke schil kan een beperkt aantal elektronen bevatten.
De elektronen van een stabiel atoom zitten in de schillen met de laagst mogelijke energie.

Schillen worden volgens toenemende afstand tot de kern voorgesteld door: K, L, M, N, O, P en Q.
Het rangnummer wordt het schilnummer 'n' genoemD. Een schil met rangnummer n kan maximaal 2n2 elektronen bevatten, zoals aangegeven in de volgende tabel (deze regel is geldig van n=1 tot en met n=4; n=5,6,7 heeft maximaal 32 elektronen):

Schil K L M N O P Q

Nummer (n) 1 2 3 4 5 6 7

Max.
bezetting (2n2) 2 8 18 32 32 32 32

Opgelet: 8 elektronen op de buitenste schil is het maximum!

Bijvoorbeeld, een natriumatoom heeft elf elektronen.
In de stabiele toestand zitten er dus 2 elektronen in de K-schil, 8 in de L-schil en het laatste elektron zit in de M-schil.

[bewerk] Energieniveaus

Als er energie aan een atoom wordt toegevoegd, bijvoorbeeld doordat de stof verhit wordt, kunnen er elektronen naar een hogere energietoestand gaan.
Dit heet een aangeslagen toestanD. Het overgaan naar een hogere energietoestand heet excitatie.
Het atoom is dan niet meer in de stabiele toestanD.

Als er een elektron terugvalt naar een lager energieniveau, zendt het atoom energie uit in de vorm van elektromagnetische straling, bijvoorbeeld in de vorm van licht.
Dat heet emissie van stralingsenergie.

De stralingsenergie die vrijkomt bij een bepaalde elektronensprong komt overeen met het energieverschil tussen deze energieniveaus.
De waarden van de sprongen zijn typisch voor elk element.
De stralingsenergie bepaalt de golflengte van de straling, en dus de kleur van het uitgestraalde licht.

[bewerk] Experimentele basis

[bewerk] Lichtuitstraling

Niels Bohr stelde vast dat metalen bij verhitting in een vlam of bij toevoer van energie een typische lichtkleur voor dat element vertonen.
Bij natrium is dit geel, bij calcium baksteenrood en bij koper is dit groen.
In het dagelijkse leven zien we deze kleuren vaak terug.
Langs veel autowegen (opvallend in België) staat autowegverlichting die inderdaad geel-oranje-achtig is omdat het om natriumdamp-lampen gaat.

[bewerk] Emissiespectrum

De straling die door enkelvoudige stoffen wordt uitgezonden, kan verder ontleed worden als je de straling door een prisma heen stuurt.
Als het licht van een gloeiend hete zuivere stof via een prisma op een wit vlak valt, vertonen zich lijntjes met verschillende kleuren.
Dat heet het emissiespectrum.
Elk lijntje komt overeen met een bepaalde energie, en dus met een bepaalde overgang tussen twee elektronenschillen.
Zo zal een elektron uit een natriumatoom, dat terugvalt van de N-schil naar de M-schil de bekende gele kleur van natriumlampen uitstralen.

Door de uitgestraalde energieën van een groot aantal elementen te analyseren, kon Bohr afleiden welke energieniveaus in een element voor konden komen.

Nadat de emissiespectra van een groot aantal elementen was bepaald, konden deze ook worden gebruikt om de samenstelling van stoffen te bepalen met behulp van atomaire-emissiespectrometrie.

[bewerk] Verdere verfijningen

Het atoommodel van Sommerfeld (1916)

De magnetische niveaus

De spin van een elektron (1922)

Het golfmechanisch atoommodel (De Broglie, Schrödinger en Heisenberg, 1927)

Bohr stichtte het Instituut voor Theoretische Fysica in Kopenhagen.

Op 7 oktober 1985 werd officieel het Niels Bohr Instituut in Kopenhagen geopend, dat onder meer het Niels Bohr Archief beheert.

Niels Bohr vroeg eens aan Pauli, toen deze een nieuwe theorie presenteerde: ; ;We zijn het er allemaal over eens dat uw theorie gek is.
Maar is ze gek genoeg om waar te kunnen zijn? ; ;

De bohrstraal a0 is een atomaire lengteschaal vernoemd naar deze wetenschapper, die ongeveer overeen komt met 5,292 × 10-11 meter.

Bohrs zoon Aage is eveneens natuurkundige en ontving in 1975 de Nobelprijs voor de Natuurkunde.

Het element Bohrium is naar Niels Bohr vernoemd als eerbetoon.

Niels Bohr werd door de Deense Koning onderscheiden met de exclusieve Orde van de Olifant en koos als wapenschild, de wapenborden van de ridders worden in de kapel van de orde opgehangen, een Aziatisch thema: Yin en Yang.
Men ziet hierin wel een verwijzing naar de kwantummechanicA.

De tijd van verwondering      Holmes Richard      Geschiedenis wetenschap

Onze wereld is onttoverD. Snotapen zeilen in hun eentje over de grote oceanen, ook in Patagonië verkopen ze tegenwoordig T-shirts en sleutelhangers, en de maan is allang passé als reisbestemming.
In tweehonderdvijftig jaar hebben wetenschap en techniek de aarde van de meeste van haar geheimen beroofD.

In 'De tijd van verwondering' (Contact) roept Richard Holmes de sfeer op die net voor die grote doorbraken heerste.
Holmes kent die spannende periode, de scharnier tussen de achttiende en de negentiende eeuw, heel goed als biograaf van de romantische dichters Shelley en Coleridge, en die twee duiken ook in dit verhaal op: wetenschap en poëzie vertoefden toen nog graag in mekaars gezelschap.

Holmes toont de wereld van de ontluikende wetenschap in een groepsportret van een tiental, hoofdzakelijk Britse, personages.
De centrale figuur is Joseph Banks, die als jongeman in 1769 met James Cook naar het paradijselijke Tahiti reisde en terugkeerde met een scheepslading planten en dieren.
De steenrijke Banks kwam daarna nauwelijks nog aan reizen toe, maar als voorzitter van de Royal Society werd hij de peetvader van al wie in het Verenigd Koninkrijk aan wetenschap deeD. De meest aandoenlijke van zijn protegees waren Wilhelm Herschel en zijn zus Caroline.
Wilhelm was een joodse immigrant uit Hannover die aan de kost kwam als muzikant.
In zijn vrije tijd bouwde hij eigenhandig telescopen die de peilloze diepten van het heelal zichtbaar maakten.
Vanuit zijn tuin in Bath ontdekte hij eerst Uranus en later talrijke dubbelsterren en verafgelegen nevels.
Caroline voegde daar een reeks kometen aan toe.
De Herschels zagen een kosmos die vele, vele malen groter was dan iemand ooit had vermoed: hun kennis móést het judeo-christelijke wereldbeeld wel ondermijnen.
Shelley las hun artikels met rode oren en putte er de grondstof uit voor zijn atheïstische opstellen.

Van een heel ander kaliber was de flamboyante Humphrey Davey, het wonderkind van de scheikunde.
Na een reeks jeugdige experimenten met lachgas exploreerde hij met groot succes het gebruik van elektriciteit in de scheikunde.
Davey bereikte de status van een soort popster nadat hij zijn theoretische kennis had gebruikt om een veilige mijnlamp te ontwerpen.
Heel Europa kende hem als de man die het dodelijke mijngas had gekooiD.

Echte wetenschapsgeschiedenis is deze 'Tijd van de verwondering' niet - Holmes gebruikt niet één formule.
Maar de personages die hij opvoert zijn zo fascinerend dat ze als vanzelf de weg wijzen naar de vreugde van de bètavakken.

Er schuilt ten slotte een vreselijke paradox in dit verhaal: wanneer verwondering omslaat in kennis, is het resultaat vaak botte macht.
Vijfenzestig jaar na Joseph Banks bezocht ook Charles Darwin Tahiti en noemde het eiland ondubbelzinnig een 'verloren paradijs'.
Wetenschappers zijn het mooist wanneer ze zoeken, niet wanneer ze vinden.

De ontdekking van het weten      Kwa Chunglin      Geschiedenis wetenschap

In de jaren vijftig van de twintigste eeuw ontvingen ruim tweehonderd Amerikaanse universiteiten geld voor wetenschappelijk onderzoek van het Pentagon.
In 1960 werd bijvoorbeeld zeventig procent van het elektronica-onderzoek, dat onder meer de radar en de laser mogelijk maakte, door de federale overheid bekostigD. Dit schrijft Chunglin Kwa in zijn boek De ontdekking van het weten.
Een andere geschiedenis van de wetenschap waarin hij een geschiedenis van de westerse wetenschap construeert aan de hand van verschillende wetenschappelijke stijlen.

Elke stijl, die zijn oorsprong heeft in een specifieke periode van de geschiedenis, kent zijn eigen verzameling van criteria van wat goede wetenschap is en een specifieke wijze om 'waarheid' te produceren.
Zo ontstond in de middeleeuwen de deductieve stijl van wetenschapsbeoefening en kennen we sinds de negentiende eeuw de evolutionaire wetenschappelijke stijl.
De twintigste eeuw wordt gekenmerkt door een mozaïek van verschillende stijlen en een alliantie tussen waarheid en macht; de wetenschapper was ontdekker en kenner van de waarheid en de staat kon deze wetenschappelijke waarheid gebruiken, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van de atoombom.

Chungli Kwa koos in zijn De ontdekking van het weten voor een onderscheid in zes - min of meer opeenvolgende - stijlen van wetenschapsbeoefening: van de deductieve stijl van de oude Grieken via de experimentele, hypothetische, taxonomische en statistische tot de evolutionaire stijl van tegenwoordig.

Stijlen van wetenschappelijk denken

Kwa is docent wetenschapsdynamica (wetenschapsgeschiedenis en wetenschapsfilosofie) aan de UvA. Hij onderscheidt zes stijlen: (1) deductieve, (2) experimentele, (3) analogische-hypothetische, (4) taxonomische (5) statistische en de (6) evolutionaire stijl.
De claim is dat deze stijlen niet tot elkaar te herleiden zijn.
Ze zijn historisch in een bepaalde volgorde ontstaan, maar ze volgen elkaar niet op.
Ze vervangen elkaar niet.
Ze blijven onafhankelijk van elkaar bestaan.
Hoewel ze wel in combinaties kunnen voorkomen.
Uit zijn boek De ontdekking van het weten blijkt dat de 6 stijlen afkomstig zijn van de historicus Alistair Crombie (1994) die er zijn levenswerk van heeft gemaakt.
Kwa's hoofdstuk over de evolutionaire stijl in de wetenschap geeft een boeiend overzicht met vele voor mij onbekende feiten hoe met vallen en opstaan de evolutionaire stijl zich in verschillende wetenschappelijke disciplines en subdisciplines ontwikkelde.
Het geeft een onverwachte rijkdom aan literatuurverwijzingen.
Met name voor de ontwikkeling van het Mendelisme (Hoe zag Mendel zelf zijn resultaten en wat hebben genetici er later van gemaakt?) staan er een paar voor mij interessante nieuwe bronnen in.
Wat ik mis is een logische, conceptuele analyse van de onherleidbaarheid van de denkstijlen in het slothoofdstuk.

Het is het meest intrigerende van het hele idee wat het voor de evolutiebiologie betekent .
Het zou betekenen dat alle 6 denkstijlen in de evolutiebiologie voorkomen!

(1) Deductieve methode: een voorbeeld is een manier van weergeven van de evolutietheorie met behulp van een serie premissen en conclusies, die nog te zien is in museum Naturalis, Leiden.
Het gaat ongeveer aldus: Feit: Populaties groeien exponentieel, Feit: voedselvoorziening groeit niet met hetzelfde tempo, Conclusie: er is strijd om het bestaan.
Feit: er is genetische variatie met fitness verschillen, Conclusie: survival of the fittest, etC. In de (oudere) literatuur is dit hier en daar terug te vinden.
Ook zijn er een paar filosofen/theoretisch-biologen die dit zeer gedetailleerd uitgewerkt hebben in een axiomatisch systeem.

(2) experimentele methode: het meest duidelijke is de experimentele denkwijze te vinden:

Met andere woorden: de experimentele methode in de evolutiebiologie is niet weg te denken.
Ik heb zelf begin jaren 80 aan experimentele evolutie (kunstmatige selectie) bij Drosophila gewerkt.
Denk ook aan de voorbeelden die Darwin in de Origin of Species gaf van kunstmatige selectie: duiven, honden, katten, cultuurrassen van granen, etC. Ook onderzocht Darwin het effect van langdurig verblijf in zeewater van plantenzaden op hun kiemvermogen.
Zelfs in de paleontologie worden tegenwoordig experimentele methodes toegepast (microscopisch en chemisch onderzoek van fossielen).

(3) Analogisch-hypothetisch: dit moet ik nog verder onderzoeken.
De term 'natuurlijke selectie' is een metafoor.
De boom van het leven ('tree of life') is een metafoor.

(4) taxonomische methode ('systematiek') is nauw verweven met de evolutietheorie.
Darwin's hoofdwerk gaat over het ontstaan van soorten, wat een taxonomisch begrip is.
Je hoeft maar een willekeurig boek 'Philosophy of Biology' open te slaan en je ziet hoofdstukken over het 'Species problem'.
De Evolutietheorie ('Tree of Life') verklaart de taxonomie zoals die aan de bioloog verschijnt (hierarchisch systeem).

(5) Statistishe methode: voorbeeld : ; ;Statistical Methods in Molecular Evolution ; ;.
De populatiegenetica is een wiskundig model van het gedrag van genen in populatie's en statistiek is daarbij een onvermijdelijk onderdeel.
Vele voorbeelden kunnen gegeven worden.
Denk ook aan Bioinformatica, Computational Molecular Evolution, etC. Computational Evolution heeft ook een element van de Deductieve methode in zich: rekenen vanuit first principles.

6.
Evolutionaire methode: de historische dimensie is uiteraard belangrijk in de evolutietheorie.
Vóór Darwin bestond deze al in de geologie en kosmologie (Kant had al beschouwingen over de ontwikkeling van ons zonnestelsel).
Contingentie is belangrijk, maar niet overheersenD.

Causale denken (wat ik mis in het 6-delig systeem) is zeer belangrijk in de evolutiebiologie.
Een tweedeling op hoger niveau zou kunnen zijn: theoretische-wiskundige methode (1,5) tegenover de empirische (observatie) methode (2,3,4,6).

Het lijkt mij dus duidelijk dat in de evolutiebiologie alle 6 denkstijlen voorkomen.
Misschien is biologie daarom wel de meest gecompliceerde wetenschap.
Ik heb er echter nooit vanuit deze optiek tegenaan gekeken.
Kwa is er in zijn boek niet al te diep op in gegaan, maar het lijkt mij zeer de moeite waard dit verder uit te diepen.
Als iedere stijl zijn eigen waarheidscriterium heeft, hoe werken die 6 stijlen dan samen in de evolutiebiologie? Hoe kan er een synthese ontstaan? Misschien staan er hints in de andere hoofdstukken.

De natuurwetten      Pickover clifford      Geschiedenis wetenschap

Heeft u ooit op school geleerd dat Isaac Newton in de eerste plaats muntmeester van beroep was, dat hij zelfs in zijn vrije tijd achter valsemunters aanging en dat die in die tijd gevierendeeld werden? Vast niet, maar dergelijke hiaten kunt u nu invullen met dit prachtig overzicht van de natuurwetten, hun betekenis en ontdekkers.
Meer dan vijfhonderd bladzijden telt deze turf, met telkens een vrij begrijpelijke verklaring van een wet en daarna interessante wetenswaardigheden over de bedenker.
Overbekende namen als Einstein, Gay-Lussac en het echtpaar Curie passeren de revue in verhelderende biografietjes.
Een mooie kans om (eindelijk?) voeling te krijgen met de krachten die onze natuur regeren!  

 

Worden natuurwetten uitgevonden of ontdekt? Uitvinder en wetenschapsjournalist Clifford A. Pickover denkt het laatste.
„Ze bestaan onafhankelijk van ons.
De bewering 3+1=8 is onwaar, was dat ook al voor de hele getallen ontdekt werden”, zo schrijft hij in zijn boek ”Natuurwetten”.

In zijn boek bespreekt Pickover zo’n tachtig natuurwetten en hun maker in chronologische volgorde.
„We moeten de wettenmakers de eer van hun vaak aanzienlijke hoeveelheid werk gunnen.

En aanzienlijk is die hoeveelheid werk in veel gevallen zeker geweest.
Zo vergde het vijf jaar onderzoek voordat Buys Ballot –de oprichter van het KNMI– kon publiceren dat „de windrichting dwars op de gradiënt van de atmosferische druk staat.

Een andere Nederlander die aan bod komt is Snellius.
Hij ontdekte dat „de hoek waaronder licht breekt dat van het ene medium naar het andere gaat, afhangt van de brekingsindex van beide mediA.”

Uiteraard geeft Pickover met zijn boek geen volledig overzicht van alle wetenschappers naar wie iets is vernoemD. Het overzicht van mensen die een natuurwet hebben ontdekt, is vrijwel compleet.
Daarmee bevindt ”Natuurwetten” zich tussen de standaardwerken.

Interessant is verder wanneer de laatste wet wordt ontdekt.
In tegenstelling tot de Britse kosmoloog Hawking, verwacht Pickover dat er altijd wetten zullen overblijven om ontdekt te worden.
Met de woorden van Asimov: „Hoeveel we ook leren, wat er overblijft is net zo oneindig complex als het geheel was toen we begonnen.
” ;

Canon van de natuurkunde      De Lang Herman      Geschiedenis wetenschap

Dit boek tijdens de zomervakantie gelezen.
Leest als een trein en geeft een mooi overzicht van Aristoteles tot en met Buckyballs en verder.
Naast een stoet van overbekende namen ook nieuwe namen (voor mij dan) zoals van Musschenbroek, Perrin, Reines en meer.

Hoogtepunt is wat mij betreft venster 97 over de quantum-eraser, maar ik zal de plot hier niet verklappen.

Ook de vertellingen rond Paul Ehrenfest zijn prachtig geschreven, en de invloed van WOII.

Enige kanttekeningen waarom de beoordeling niet ; ;Zeer goed ; ; maar ; ;Goed ; ; is geworden:

1-Sommige vensters lijken meer gekozen vanuit hun NL-gehalte dan op relevantie voor de natuurkunde: Einthoven, Zernike, van Leeuwenhoek.
Deze artikelen zouden eerder in een canon van Nederlandse beta-wetenschappers moeten worden opgenomen.
Ook de vensters over Hertzsprung, Hodgkin en Huxley doen vreemd aan in dit boek.

2-De vensters van Icke vind ik er negatief uitspringen.
De tekst wordt gebruikt om zijn standpunten te ventileren t.
A.v.
moderne onderzoekers (blz.
86) en kosmologen (blz.
256), zijn in een schoolkrantachtige stijl (venster 42, 82/83) geschreven en maken (als enige, E=mc2 daargelaten) gebruik van nutteloze formules terwijl een kernachtige conclusie in venster 24 (Michelson en Morley) juist achterwege wordt gelaten.

Zonder enige twijfel een aanrader, het nodigt uit tot het lezen van meer boeken en artikelen over (fundamentele) natuurkunde (ik heb Feynman inmiddels al besteld, en vele van de in de canon aangehaalde artikelen zijn zo van internet te downloaden) en toont maar weer eens wat voor spannende discipline dit eigenlijk is.

Beschrijving

 De grootste ontdekkingen en theorieën van de belangrijkste natuurkundigen aller tijden worden in dit rijk geïllustreerde boek besproken.
Aan bod komen onder meer Newtons werk over zwaartekracht,Albert Einsteins publicaties over de relativiteitstheorie uit 1905 en 1916 en de artikelen waarvoor Martinus Veltman en Gerard 't Hooft in 1999 de Nobelprijs kregen.
Het boek is samengesteld en voor het grootste deel geschreven door de redactie van het Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde, door Herman de Lang, Vincent Icke, Lo Bour, Rob van den Berg,Machiel Kleemans, Helko van den Brom en anderen.
De rijk geïllustreerde Canon van de natuurkunde is chronologisch geordend, met een algemene inleiding per tijdvak.
Bij elk van de beschreven artikelen vindt u een foto van de beroemde wetenschapper, een citaat, het verhaal van de doorbraak en een beschrijving van de vooruitgang die destijds en sindsdien is geboekt.

Toen duidelijk werd dat de verschijning van het honderdste deel van de Wetenschappelijke Bibliotheek van het tijdschrift 'Natuurwetenschap en Techniek' zou samenvallen met de 75ste verjaardag van het 'Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde' ontstond het idee voor dit boek.
Het resultaat behoort zonder enige twijfel tot het beste wat er in de laatste jaren op dit gebied is verschenen.
In honderd artikelen, waarvan de meeste geschreven zijn door Herman de Lang en Vincent Icke, worden de grootste ontdekkingen en theorieen van honderd belangrijke natuurkundigen beschreven, waarbij tweederde betrekking heeft op de voor leken vaak zo lastige theorieen uit de afgelopen eeuw.
Deskundig, boeiend, en qua didactiek en vormgeving van hoog niveau.
Uitvoerig in kleur en zwart-wit geillustreerd, en voorzien van index, bronvermelding en gegevens over de auteurs.

Tijd, getal, bewustzijn      Oosthout Henri      Geschiedenis wetenschap

Met een originele afwisseling van stijlvormen - zakelijke betogen, dialogen, mythen en citaten - slaat de auteur een brug tussen een natuurkundige, exacte, en abstracte behandeling van de opgeworpen problemen en een meer aanschouwelijke, en filosofische benadering.
Het boek verbindt op ingenieuze en soms geestige wijze de gedachten van de klassieke filosofen met de moderne wetenschap en gaat in tegen de ook in de filosofie voorstschrijdende specialisatie en versnippering.

Liefde ,seks en tragedie      Goldhill Simon      Griekse geschiedenis

n Liefde, seks en tragedie laat classicus Simon Goldhill een breed publiek zien dat de Griekse en Romeinse Oudheid nuttig en aantrekkelijk is.
Niet alleen door je wijzer en enthousiaster te maken met feiten over de Oudheid, maar ook door je je eigen eruditie voor te houden.
Je herinnert je bij het lezen van zijn boek vast een enthousiasteling die er ook zó in opging dat hij vreemd, maar toch vooral indrukwekkend en bijzonder op je overkwam.
Die rijkdom om zoveel te weten over zoveel moois en interessants keert terug in dit boek.
Door jacob zwaan.

Griekse tragedies, homoseksualiteit en christenen

 

Goldhills verhaal komt vlot op gang.
Al in de eerste pagina's van het boek geeft hij blijk van een karakteristieke stijl door te springen tussen de moderne politiek en de Griekse cultuur, te refereren aan films en zijn betoog met illustraties te ondersteunen.
De eerste hoofdstukken van het boek bespreken vooral hoe in de Oudheid seks, liefde en het lichaam werden beleefd, en hoezeer dat verschilt van de moderne westerse beleving.
Andere hoofdstukken zijn onder andere gewijd aan de Atheense democratie, Romeinse gladiatorenspelen, Griekse tragedies en aan de opkomst van het Christendom in het Romeinse Keizerrijk.

 

Deze onderwerpen raken wel aan elkaar, maar Goldhill heeft vooral gekozen voor wat interessant en aansprekend is, zonder te streven naar een heel nauw samenhangend geheel.
Dat is niet hinderlijk, omdat de afzonderlijke onderwerpen op eigen kracht voldoende nieuwsgierigheid wekken.
Vaak kiest Goldhill een onderwerp dat de meeste mensen wel zullen kennen, maar wat hij erover vertelt is geen gemeengoeD. Zo heeft menigeen wel een idee van seksuele verhoudingen tussen mannen in het klassieke Athene, maar realiseren weinigen zich op wat voor manier mannen het toen met elkaar deden.
Namelijk, zo betoogt Goldhill met behulp van een vaasschildering, door de penis tussen de dijen van een ander te klemmen.

 

Liefde, Seks en Tragedie is een echt geesteswetenschappelijk boek; het gaat voor de helft over wat de Grieken en Romeinen dachten en wie zij waren, maar voor de andere helft over wat wij denken en wie wij zijn.
Goldhill stelt ons in staat om iets over onszelf te leren en kritisch naar onszelf te kijken.
Zo hoor je bijvoorbeeld weleens dat onze maatschappij geobsedeerd is met hoe het lichaam eruit ziet en dat dat ‘iets nieuws’ is.
Maar zo nieuw is dat niet, weet Goldhill ons te verzekeren.
Ook in het Athene van de vijfde eeuw voor Christus waren met name mannen continu met hun voorkomen in de weer.
De christelijke traditie heeft zich heftig tegen deze houding gekeerd en zo lijkt de preoccupatie met het lichaam in de twintigste eeuw ‘iets nieuws’.
Hier zien we meteen hoe verhelderend het is dat Goldhill in zijn boek ook aandacht schenkt aan het Christendom.

 

De oudheid doet ertoe, maar hoe?

 

Wel is het een moeilijke vraag wat we moeten met die kennis van ons verleden.
Hierover heeft Goldhill een minder uitgewerkt standpunt.
Hoewel hij met grote regelmaat herhaalt dat het heel belangrijk is dat we ons antieke verleden kennen, is het lang niet altijd duidelijk waarom.
Je krijgt de indruk dat er volgens Goldhill méér te verliezen is dan het plezier dat je kan beleven aan oude culturen.
Op een gegeven moment suggereert Goldhill dat we zonder deze kennis niet echt meer in onze cultuur leven.
Die opmerking maakt een conservatieve indruk.

 

Maar in veel andere passages dringt hij er vooral op aan dat we, door te erkennen hoe anders de Grieken waren, onze eigen gedachten en gewoonten kritisch gaan bekijken.
Dat maakt weer een radicale, progressieve indruk.
Wat we van de Oudheid kunnen leren voor ons eigen leven is een moeilijke vraag die een genuanceerder antwoord verlangt dan onversneden conservatisme of niet aflatende radicale kritiek.
Al met al heb ik de indruk dat Goldhill deze kwestie vooral steeds noemt om te betogen dat de Oudheid ertoe doet en dat mensen die zich er niet voor interesseren dat wel zouden moeten.
Maar het is de vraag of dat ergens goed voor zou zijn en zelfs al was dat zo, dan zal Goldhills betoog deze doelgroep van ongeïnteresseerden niet bereiken.
Veel meer interesse voor de Oudheid wekt Goldhill door te vertellen wat hij er allemaal over weet.

 

De Nederlandse vertaling van het boek van uitgeverij Nieuw Amsterdam bevat slecht lopende zinnen, rare uitdrukkingen en onnauwkeurigheden.
Zo kiest de vertaler voor het werkwoord ‘to desire’ vaak de archaïsche Nederlandse uitdrukking ‘haken naar’ en steeds wanneer mensen van beide geslachten worden genoemd heeft hij het over mensen ‘van beiderlei kunne’, wat nodeloos plechtig aandoet.
Op p.
279 vertelt Goldhill ons het niet oninteressante weetje dat de keizer zijn duim omhoog stak wanneer hij een gladiator wilde laten doden, maar ook hier hindert de vertaler ons begrip door de uitdrukking ‘thumbs up’weer te geven als ‘duimen op’.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden.
Wie redelijk Engels leest, kan beter bij het origineel terecht.
Toch is dit boek, zelfs in de Nederlandse versie, ontzettend fascinerend en bijzonder de moeite waarD.

Welke invloed hebben de Grieken en Romeinen op onze huidige samenleving? In vijf thema- hoofdstukken legt hoogleraar Griekse literatuur en cultuur Goldhill onze schatplicht uit.

Covermodellen van Men's Health of dure aftershaves zijn als de standbeelden van afgetrainde jonge mannen die in het oude Griekenland het straatbeeld sierden.

Romeinse keizers lieten hun beeltenis verspreiden zoals heden ten dage verkiezingsposters opgeld doen, en ook het dieet stamt uit de Griekse bloeiperiode met hun intensieve lichaamscultus.

 

Dit zijn de meer ludieke voorbeelden uit Simon Goldhills studie over de aanwezigheid van de Griekse en Romeinse cultuur in onze huidige samenleving.
Ook neemt hij de overeenkomsten in onze huidige opvattingen over het huwelijk en homoseksualiteit onder de loep.

Maar de hoofdstukken over de oorsprong van het christendom in de klassieke oudheid reiken dieper dan voorgaande onderwerpen - en daar wordt het boek nóg intrigerender.

 

Vasten en celibaat

 

Het christendom, dat in het hart van de klassieke oudheid is ontstaan, botste tijdens zijn ontwikkeling enerzijds met de indertijd geldende mores, anderzijds adapteerde het (een aantal van) de waarden.

Waar de Grieken pronkten met hun afgetrainde lichamen en de Eros bewierookten, onderwierpen de asceten zich aan vastenperioden en het celibaat.
Soms met gruwelijke excessen, zoals een paalzitter die jarenlang zo ongeveer verkwijnde en wegrotte op een hoge pilaar.

Vanaf die eerste christelijke asceetpunkers onthaalt Goldhill de lezer op een boeiende reis langs de verspreiding van het christendom, via de baanbrekende Desiderius Erasmus (dankzij zijn kennis van het Grieks) die de Bijbelbeleving op zijn kop zette, tot aan het heden.

 

Het volk

 

Gezien de geopolitieke ontwikkelingen is het hoofdstuk over het ontstaan van de democratische staatsvorm in de klassieke oudheid erg actueel.
In tegenstelling tot de platitudes die in het populaire politieke discours overvloedig worden gedebiteerd, gaat Goldhill secuur en uitvoerig in op het ontstaan, de ontwikkeling, kernwaarden, veranderingen en opgang naar de moderne democratie.

Het is de enerverende wisselwerking tussen wat het volk wil en hoe we Socrates en Plato nodig hebben om de essentie van democratie te achterhalen.

 

Modern drama

 

Democratie en religie zijn vreemd genoeg niet in de titel vervat (het zijn de boeiendste hoofdstukken), maar tragedie wel, en ook dat onderwerp krijgt een eigen hoofdstuk.
Modern drama zoekt zijn oudste, diepste wortels in het antieke Griekenland, en de westerse culturele traditie is geënt op de geest van de klassieke tragedie.

Ook legt Goldhill in dit hoofdstuk ondermeer het verband tussen de keizerlijke uitspattingen van een arena vol gladiatoren en onze - tijdloze - fascinatie met gewelD.

Goldhill biedt niet uitsluitend nieuwe inzichten, maar zijn stellingen en ideeën in dit boek zijn vaak verfrissend, niet zonder humor en onveranderlijk prikkelenD. Door de eeuwen heen zijn er de nodige slijptollen tegenaan gehouden, maar de fundamenten van onze samenlevingsvorm zijn oud en ze zijn herkenbaar.
En vooral zinvol om te leren kennen.
Zoals Cicero al zei: ; ;Wie niet weet waar hij vandaan komt, zal altijd een kind blijven.
;

Wat betekent het om burger te zijn in een democratie? Hoe moeten we de rol van religie in de samenleving begrijpen, in het bijzonder waar het gaat om huwelijk en gezin? Zijn onze seksuele verlangens en onze opvattingen over ons lichaam het product van cultureel bepaalde verwachtingen, of alleen maar een uiting van onze geaardheid? Wat zegt onze vrijetijdsbesteding over onszelf en over de samenleving?

Politiek en democratie, religie en huwelijk, seks en het lichaam, amusement en media: het zijn de bouwstenen van de moderne mens en zijn werelD. In Liefde, seks en tragedie laat Simon Goldhill het belang zien van een goed begrip van de antieke wereld om die bouwstenen te kunnen doorgronden.

Van de klassieke pilaren van een bankgebouw tot het gezweet in een sportschool, op heldere en onderhoudende wijze weet Goldhill de lezer mee te voeren door de psychologische, sociale, intellectuele, artistieke en politieke erfenis van de klassieke werelD. Met dit boek brengt hij de Oudheid echt dichterbi J.

Simon Goldhill is hoogleraar Griekse literatuur en cultuur aan de University of Cambridge en fellow aan King’s College (Cambridge).
Hij is wereldberoemd door zijn boeken over de Griekse tragedie.
In 2009 werd hij fellow aan de American Academy of Arts and Sciences.

De oudheid is nog niet voorbij      Meijer Fik      Griekse geschiedenis

Fik Meijer mag dan al emeritus zijn, zijn pen is nog altijd erg actief.
Dit nieuwste boekje is een verzameling van artikelen, korte verhalen en essays over zeer uiteenlopende onderwerpen, met telkens de Grieks-Romeinse Oudheid als rode draaD.

 Sommige verschenen vroeger al in de NRC (2004), Spiegel Historiael (2003) of in “De Oudheid van opzij” (1997).
Andere zijn gelukkig wel nieuw.

 De voornaamste onderwerpen zijn: de Olympische Spelen, verschenen naar aanleiding van de O.
S.
in Athene 2004; Asclepius en de antieke geneeskunde; opkomst van de democratie en kritiek op deze regeringsvorm door Grieken zelf; de zeeslag bij Salamis, in de vorm van een lang nepinterview van Meijer met Themistocles; het kanaal van Corinthe; de weinig bekende slavenleider Drimacus (3e eeuw v.
Chr.
); Herodotus en Pausanias; de christenvervolgingen; supporters in het Colosseum; de ballingschap van Ovidius (in het huidige Roemenië); prostitutie; de oude dag; rijkdom bij de Romeinen; WC’s en het imperium Americanum.

 De meeste artikelen lezen ontspannend en zijn voor elke leek toegankelijk.
Er staan weinig nieuwe dingen in, behalve bij Drimacus.

 Het verband met de titel is soms heel los en ver te zoeken.
Ze gaan over de oudheid, maar vaker over de voorbije oudheid dan over de nog levende.

 De titel en de kaft vooraan (“Caesars Palace”) zijn misleidend; ze doen vermoeden dat het gehele boek handelt over het voortleven van de oudheid in het hedendaagse straatbeeld, in de huidige maatschappij, kunst, literatuur etC. Zo moet je ook enige fantasie hebben om de christenvervolgingen bij de Romeinen te vergelijken met onze houding tegenover de islam.

 En Bush verwijten dat hij eerst “De oorlog tegen Jugurtha” van Sallustius had moeten lezen, zou geloofwaardiger overkomen als het vóór of tijdens de inval in Irak was geschreven.

 De literatuurlijst is niet meteen up-to-date: ik mis de werken van Christian Laes, Robert Nouwen, Tony Perottet en Tom Holland: ze handelen alle vier over één of meer van de besproken thema’s.

 Ik eindig positief: dank zij Fik Meijer komen elk jaar enkele tienduizenden lezers in contact met de Grieks-Romeinse OudheiD.

Haast met de regelmaat van een klok publiceert F.
Meijer telkenjare een boek waarin hij een breder publiek wil informeren over de klassieke OudheiD. Aanvankelijk ging het om werken waarin korte opstellen werden gebundeld waarvan er een aantal voordien reeds in een tijdschrift of op de cultuurbladzijden van een Nederlandse kwaliteitskrant waren gepubliceerD. Vervolgens was het de beurt aan monografieën over onderwerpen die een ruimer publiek konden interesseren zoals de wagenmenners of gladiatoren.
De laatste jaren legde Meijer de lat wat hoger met minder populaire onderwerpen als het Romeinse imperialisme of de houding van Grieken en Romeinen tegenover 'Vreemd volk'.
Met het zopas verschenen boek keert hij terug naar de eerste formule.
Tweeëntwintig opstellen over erg uiteenlopende aspecten van de klassieke Oudheid zijn hier verzamelD. Van een tiental daarvan verscheen een eerste versie in Spiegel Historiael, het NRC-Handelsblad of in een vorige bundel.
Doorgaans gaat het om artikelen van een tiental bladzijden.
Uitzondering hierop vormen de bijdrage over de antieke Olympische Spelen (32 blz.
) en over het democratische gehalte van de Atheense democratie (21 blz.
).
In de andere bijdragen komen o.
m.
aan bod: de genezingscultus van Asclepius, moderne pogingen om de trireme (hét oorlogsschip van de Atheners) te reconstrueren, de plannen van Nero om het kanaal van Corinthe te graven, slavenopstanden, supporters bij de wagenrennen, de oorlog tegen Jugurtha, Ovidius' leven in ballingschap, Plinius' lofrede op Trajanus, prostitutie te Rome en in Pompeji, de voorstellingen in het Colosseum, antieke opvattingen over de ouderdom, rijkdom bij de Romeinen, sanitaire voorzieningen en openbare toiletten bij de Romeinen, duikers, de schepen van Nemi die nog geen vijftien jaar na hun moderne blootlegging in 1930 door terugtrekkende Duitse troepen werden in brand gestoken en zo definitief verdwenen.
Zoals uit deze opsomming blijkt is er voor elk wat wils in deze ruime waaier aan antieke realia met een hoog concreet gehalte en juist daarom zo boeiend voor de hedendaagse lezer.

 Zoals we dat van Meijer gewoon zijn, zijn de opstellend onderhoudend geschreven en prettig omlezen.
Eenmaal kruipt Meijer zelfs in de huid van een imaginaire Atheense journalist uit ca 460 v.
C. die Themistocles gaat interviewen te Sardes waar de Atheense overwinnaar van Salamis een toevlucht heeft gezocht nadat hij bij de Atheners in ongenade was gevallen.
Af en toe verlaat Meijer dit meer concrete niveau.
Dit is het geval in het laatste artikel waarin hij nagaat in hoeverre de huidige Amerikaanse machtspolitiek te vergelijken is met deze van de Romeinen en zich afvraagt of uit de Romeinse geschiedenis conclusies kunnen worden getrokken m.
B.t.
de toekomst van de V.
S.
.
Het is eveneens het geval in de twee bijdragen waarin hij een religieuze problematiek aansnijdt en hier kan ik de auteur moeilijker volgen.
In mijn bespreking van Vreemd Volk merkte ik al op dat de A. de beweegredenen van de Romeinse overheid om de Christenen te vervolgen verkeerd inschatte omdat hij uitgaat van een onjuiste interpretatie van de essentie van de Romeinse godsdienst.
Dit is ook hier weer het geval in de bijdrage waarin hij diezelfde problematiek aan de orde stelt.
In diezelfde bijdrage forceert hij bovendien de teksten waar hij schrijft (blz.
135-136) dat Paulus in zijn befaamde toespraak op de Atheense areopaag frontaal in de aanval gaat tegen de Romeinse godsdienst en die religie als een superstitie bestempelt.
Voorzover ik de bewuste passage in de Handelingen van de Apostelen goed begrijp is er in die toespraak nergens expliciet sprake van de Romeinse godsdienst (waarom zou hij dat trouwens doen in een toespraak tot de Atheners?).
In zijn opstel over de Christelijke martelaren bakt Meijer het wel erg bruin wanneer hij in dit verband –voor een beter begrip dan nog wel! – de hedendaagse Islamitische terroristen ter sprake brengt.
Dit getuigt van een totaal gebrek aan historisch inzicht.
Afgezien van het feit dat deze massamoordenaars zichzelf als martelaren bestempelen is iedere overeenkomst ver zoek tussen enerzijds deze mannen en vrouwen die erop uit zijn zoveel mogelijk onschuldigen – waarvan de meesten overigens heel vaak ook Moslims zijn – te vermoorden en met het oog op succes in bijkomende orde ook bereid zijn daarvoor zelf ter sterven en anderzijds de vroegchristelijke martelaren die stierven voor hun geloof en leden zonder zelf anderen te hebben laten lijden.

 Maar afgezien van deze uitschuivers vormt dit boek andermaal interessante en prettige lectuur voor wie in de klassieke Oudheid is geïnteresseerD. Leerkrachten geschiedenis zullen er bovendien heel wat in aantreffen dat ze kunnen gebruiken om hun lessen te verlevendigen.

De Peloponnesische oorlog      Kagan Donald      Griekse geschiedenis

De Peloponnesische oorlog

Epos van de moordende strijd tussen Athene en Sparta, 431 - 404 voor Chr.

De groeiende macht van Athene dat onder Pericles een tijd van grote culturele en democratische bloei doormaakte, was aanleiding voor de drie decennia durende grote Peloponnesische oorlog tegen Sparte en haar bondgenoten.

Een oorlog die ook wel ; ;de echte eerste wereldoorlog ; ; wordt genoemd waarbij alle geloof in instituties, tradities, morele en culturele waarden omver werden geworpen en iedereen met elkaar streeD. Een brute oorlog, zonder precendenten, die een terugval veroorzaakte van een hoogstaande naar een barbaarse cultuur, van een zojuist ontloken democratie naar een tirannieke oligarchie, met ongekende wreedheden en ontelbare slachtoffers.

Alle elementen in deze grote strijd zijn relevant voor de huidige tijd, op het gebied van politieke en militaire strategieën en kansberekeningen, van leiderschap, van heldendom, menselijke verhoudingen en cultuurverschillen.

DE PELOPONNESISCHE OORLOG is het meeslepende meesterwerk van de Amerikaanse historicus Donald Kagan die hiermee zijn vierdelige cyclus over dit onderwerp in één boek heeft herschreven voor het algemene publiek.

Griekenland (600 - 500 v.
Chr.
)

In 499 v.
Chr.
kwamen de Ionische steden die zich in 513 v.
Chr.
bij de Perzische invasie in Griekenland aan de Perzen hadden moeten onderwerpen tegen hun overheersers in opstanD. Ze kregen daarbij steun van Athene en EritreA. Deze Ionische opstand was het begin van de Grieks-Perzische Oorlogen.
( Perzische rijk (499 - 482); Slag bij Marathon (490 v.
Chr.
); Slag bij Themopylae (480 v.
Chr.
)

In 431 brak de Peloponnesische oorlog (431 - 404 v.
Chr.
) uit tussen Sparta en Athene en met hun wederzijdse bondgenoten.
Het gehele verloop van de oorlog en de achtergronden staan goed beschreven in ; ;De Peloponnesische Oorlog ; ; van de Atheense legeraanvoerder en geschiedschrijver Thucydides (460 - 400).
Vrijwel geheel Griekenland was in twee kampen verdeelD. Veelal waren er in de afzonderlijke staten elkaar met bitterheid bestrijdende partijen.
Moreel verval was aan de orde van de dag.
Het was een lange en afmattende oorlog (met onderbrekingen af en toe) tussen beide Griekse grootmachten, de aristocratische landmacht Sparta (met zijn bondgenoten) en de democratische zeemogendheid Athene (ook met zijn bondgenoten).
Omdat geen enkele Griekse stadsstaat in deze oorlog neutraal en afzijdig kon blijven, kan men dit conflict gerust een kleine ; ;(Griekse) wereldoorlog ; ; noemen.
Na afloop van de oorlog kwamen beide partijen zo verzwakt uit de strijd, dat zij geen van beide ooit nog hun vroegere grootheid konden terugwinnen.

   

De directe aanleiding van de oorlog was het conflict van Kerkyra (Corfu), een kolonie van Korinthe met zijn moederstad dat uitbrak in 433 v.
Chr.
Kerkyra vroeg en kreeg de hulp van Athene.
Korinthe werd op zijn beurt bijgestaan door de Peloponnesische Bond onder de leiding van Sparta, dat Athene de oorlog verklaarde.
Potidaea, een Korinthische kolonie, maar die tot de Delische Bond behoorde zegde eenzijdig het bondgenootschap op, waarop de Atheners de stad belegerden en in 429 v.
Chr.
; ;heroverden ; ;, tot ergernis van Korinthe en Sparta

Er waren echter ook dieper liggende oorzaken van het conflict.
Allereerst de naijver en frustratie van Sparta en zijn bondgenoten om het groeiende imperialisme van Athene.
Na de Perzische Oorlogen, waarin Sparta nochtans de grootse militaire rol had gespeeld, voerde Athene steeds meer een imperialistische politiek en slaagde de stadsstaat erin om de Delische Bond tot een Atheens Rijk uit te bouwen.
Daarbij streefden beide grootmachten naar het militaire en economische overwicht in de Griekse werelD. Een tweede diepere liggende oorzaak was de politieke en militaire tegenstellingen tussen de interne staatsregelingen van Athene (democratisch, progressief en zeemacht) en van Sparta (aristocratisch, conservatief en een landmacht), die ieder bij zijn respectieve bondgenoten en aanhangers propageerde.

  

Verloop van de strijd

Het eerste deel van de Peloponnesische oorlog (431 - 404) wordt ook wel de Archidamische oorlog genoemd, naar de Spartaanse koning  Archidamos ll (469 - 427 of 426)

Vanaf 431 v.
Chr.
hield het Spartaanse leger (onder bevel van koning Archidamos) tien jaar lang verwoestende tochten door Attika, waarbij de Spartanen dorpen platbrandden en de oogst vernielden.
Periklès liet Attica over aan de verwoesting en trok de burgerbevolking terug binnen de Lange Muren.
Intussen plunderde de Atheense vloot de kusten van de Peloponnesus en bemoeilijkte daardoor de Spartaanse bevoorrading.
Zelf ondervond het geen bevoorradingsproblemen door de Piraeus-haven.
In 430 v.
C. bracht een schip uit Egypte de pest mee, zodat deze ziekte zich snel verspreidde onder de opeengedrongen Atheense bevolking.
Athene wilde vrede sluiten, maar Sparta weigerde.
De volkswoede keerde zich tegen Perikles, die werd afgezet.
Na enkele maanden bleek hij onvervangbaar en werd hij gerehabiliteerd als strategos, maar in 429 v.
C. bezweek hij samen met een vierde van de bevolking aan de pest.
Periklès werd opgevolgd door Cleon, een voorstander van de harde lijn.

Na Perikles kwam er een nieuw soort democraten, die in de literaire bronnen enigszins laatdunkend werden voorgesteld als demagogoi, 'volksleiders' of demagogen.
Zij bleven in grote lijnen trouw aan de politiek van Periklès, maar waren wel pragmatischer ingestelD. Ze waren van lagere afkomst en kwamen uit een ander milieu: Cleon (cA. 431-422 v.
C.) had een leerlooierij; Hyperbolos (cA. 425 - 418/417 was een lampenfabrikant; Kleophon (cA. 410-404 v.
C.) fabriceerde lieren.
Het ging dus vaak om leden van de industriële bourgeoisie, die zelf niet moesten werken en hun fortuin haalden uit één of meerdere ateliers.
Ze werden vaak gehekeld door de komedieschrijver Aristophanes.
Tegenwoordig worden ze geherwaardeerd als politici die steunden op een veel bredere massa en op een direct contact met het volk.
Daarnaast vormden zich ook anti-democratische groepen, namelijk conservatieve aristocraten en kleine boeren die geruïneerd waren door de verwoesting van hun landerijen en een eervolle vrede verlangden.
Hun leider Nikias was wijs en eerlijk, maar trad niet doortastend genoeg op.
De radicale democraten onder leiding van Kleon anderzijds bevonden zich vooral onder de stadsbevolking, die deels van de buitenlandse handel leefde en imperialistisch was ingesteld, zodat ze tot iedere prijs de oorlog wilden verder zetten.

In 428 onderdrukte Athene een opstand van Mytilene op Lesbos, een lid van Delisch-Attische zeebond, en vestigde er een klerouchia (militaire burgerkolonie).
Het ondernam in 427 v.
C. een expeditie naar Akarnania en in 427-424 v.
C. naar Sicilië.
In 425 v.
C. landden de Atheners in Pylos in Messene, waar de Spartanen zich terugtrokken op het eilandje SphakteriA. Ze werden geblokkeerd door de Atheners en moesten ten slotte capituleren.
Om de 292 gevangenen te redden deed Sparta een aantal zeer gunstige vredesvoorstellen, maar Cleon overtuigde de Atheners om ze af te wijzen.
Dit was een belangrijke fout, want in 424 v.
C. behaalden de Spartanen een overwinning in Delion in BoiotiA.

 

 De belangrijkste Spartaanse veldheer tijdens de eerste fase van de Peloponneische oorlog was Brasidas.
Toch werd Brasidas aanvankelijk belast met minder belangrijke opdrachten.
In 424 v.
Chr.
werd hij uitgezonden naar Thracië om daar aan het hoofd van een Spartaans expeditieleger de Atheense steunpunten aan te vallen.
Hij slaagde erin Amphipolis te veroveren, alsook enkele steden in de Chersonesus.
Energiek en succesvol als hij was, weigerde hij zich neer te leggen bij de vredesvoorwaarden van Nicias, de Atheens politicus en legerleider, die een eervolle vrede met Sparta nastreefde.
Brasidas steunde de opstand van een aantal steden tegen Athene en versloeg in 422 de tegen hem uitgestuurde Cleon in een verrassingsaanval tegen Amphipolis, maar raakte tijdens de vijandelijkheden dodelijk gewond en overleeD. Ook zijn tegenstander Cleon kwam hierbij om het leven.
  

Periode van de Niciasvrede (421 - 413).

Zowel in Athene als in Sparta kregen nu de gematigde groepen de bovenhanD. In 421 v.
Chr.
wist Nicias een wapenstilstand te bewerkstelligen, die echter voor een groot stuk dode letter bleef.
Lokaal bleef het tot schermutselingen en wreedheden leiden.
De Atheense tocht naar Sicilië (415-413 v.
Chr.
), met als doel het westelijke bekken van de Middellandse Zee te beheersen, bracht opnieuw een grote ramp over Athene.
De wispelturige staatsman Alkibiadès wilde op Sicilië enkele Griekse steden helpen tegen Syracuse, hopend daardoor zelf grote roem te verwerven.
Maar de tocht mislukte, Alkibiadès liep over naar Sparta - werd later wéér Atheens vlootvoogd en wéér afgezet - en de Atheense vloot werd vernietigD.

 

Dekeleïsche oorlog (413 - 404)

Er volgden moeilijke jaren voor Athene, dat zich nooit meer volledig heeft kunnen herstellen.
In 413 v.
Chr.
bezette een Spartaans leger de Attische grensgemeente DekéleiA. Om de strijd met succes voort te kunnen zetten was moest de Spartaanse vloot flink worden uitgebreiD. De Perzische koning dacht met goud te bereiken wat zijn voorgangers  Darius en  Xerxes met wapens niet had was gelukt en bood Sparta financiële hulp aan.
Sparta aanvaardde die ook al was Darius ll erfvijand nr.
1!!.
Het begon er nu slecht uit te zien voor Athene.
Een mislukte poging tot een staatsgreep in 411 v.
Chr.
verzwakte de democratie.
Tenslotte werd in 405 v.
Chr.
de Atheense vloot door de Spartaanse admiraal Lysandros bij de Hellespont verslagen.
Athene moest zich overgeven, de Delische Zeebond moest worden ontbonden en Athenes vestingwerken en de Lange Muren moesten worden afgebroken.
Athene was gekortwiekt; Sparta nam de hegemonie over.

Iran      Majd Hooman     Iran

De volgende oorlog      De Wit Daan      Iran

De volgende oorlog.
Deze titel lijkt uit te gaan van de onvermijdelijkheid van een oorlog tegen Iran.
Onvermijdelijk is hij niet en belangrijker misschien nog dan de vraag of de oorlog al dan niet zal losbarsten, is de mate waarin de feiten aantonen hoever de Verenigde Staten en zijn bondgenoten, met name Israël, al gevorderd zijn in het voorbereiden van deze volgende oorlog.
Na Afghanistan en Irak wordt opnieuw een oorlog opgebouwd waar wij - als Nederlanders, Europeanen, wereldburgers - straks in kunnen worden meegesleurD. Aan de hand van rapporten, artikelen en uitspraken van vooraanstaande analisten en direct betrokkenen wordt in dit boek de opbouw naar de volgende oorlog beschreven.
De volgende oorlog is een onmisbaar naslagwerk voor eenieder die de actuele verslaggeving rond de kwestie Iran in de juiste context wil plaatsen Daan de Wit over de volgende oorlog Een van ‘s Neerlands beste onderzoeksjournalisten Daan de Wit (1969) besteedde bijna een jaar aan het schrijven van De volgende oorlog, een boek dat handelt over een naderende oorlog met Iran.
De kans dat die uitbreekt, mogelijk nog voor 20 januari 2009, aldus De Wit, is groter dan dat er een diplomatieke oplossing wordt gevonden voor het conflict.
Is de kans op een oorlog met Iran groter dan vijftig procent? ‘Ik druk me niet uit in percentages, maar de kans dat de oorlog uitbreekt, is groter dan dat die niet uitbreekt.
Zeker gezien het feit dat de Bush-regering nu nog de hand aan de knop heeft.
Daarom zegt journalist Seymour Hersh dat hij er rekening mee houdt tot aan de inauguratie van de volgende president, tot 20 januari 2009?.
In mijn boek schets ik zeven scenario’s die uiteindelijk kunnen leiden tot een oorlog.
’ Waarom zouden mensen dit boek moeten lezen? ‘Meer dan een voorspelling, is het boek een waarschuwing.
Die is het gevolg van wat ik aantoon in het boek, namelijk dat de oorlog is en wordt voorbereiD. Achteraf is het altijd makkelijk praten.
Dat was ook zo frustrerend aan de aanloop naar de oorlog met Irak.
Toen zei ik voorafgaand aan de oorlog: “het gaat gebeuren.
De weapons of mass destruction worden niet gevonden”.
Achteraf heb ik ook nog geschreven over de witwasoperaties, de cover-up zou je kunnen zeggen.
Toen is mij ook duidelijk geworden: voor deze mensen heiligt het doel de middelen: “Na ons de zondvloed”.
’ De oorlog is dus deel van een geheel? De feitelijke, fysieke oorlogsvoering is stap vijf.
Daarom zeg ik ook dat die oorlog al is begonnen.
Dat proces beslaat een zestal fases waarvan we de eerste bombardementen nu al zien: het informatiebombardement.
Dat is een belangrijk onderdeel van de oorlog.
De feitelijke oorlog, het vechten, is het makkelijkste deel.
Dat zag je ook bij Irak.
Amerika is zo groot, zo sterk, dat Iran geen partij zal kunnen bieden.
’ Maar Amerika heeft toch eigenlijk geen aanleiding nodig? ‘Dat is een mooie verbazing, die heb ik ook wel eens.
Maar toch is het zo dat wij, de wereldbevolking, dat afdwingen.
Kennelijk werkt het zo.
Na 9/11 was de publieke opinie voor negentig procent op handen van Bush.
Begin oktober is die met een waarderingscijfer van minder dan dertig procent historisch laag.
Daarom heeft Amerika een casus belli nodig, een reden om een oorlog te beginnen Die kun je creëren en volgens mij zijn er al enkele pogingen geweest.
Een incident in de Straat van Hormuz in januari was een poging.
En een vlucht boven Amerika van een B-52 bommenwerper met nucleaire kruisraketten, is verdacht.
Dat laatste zeg ik niet, dat zou nog discutabel kunnen zijn, maar een B-52-piloot, een vriend van een bekende CIA-agent die ik in mijn boek aanhaal.
’ Je schreef het boek op basis van open source intelligence, en je vermeldt de meer dan 1.
500 bronnen op je website.
‘Daarin ben ik altijd heel transparant geweest.
Elk citaat staat tussen aanhalingstekens en ik lever de bron erbi J. Ik houd mij dus aan de journalistieke regels, wat begint bij het gebruiken van de best-mogelijke bronnen en die vervolgens overleggen.
’ Amerika heeft een casus belli nodig Terug naar Iran.
Dat land vaardigt een fatwa uit tegen kernwapens, maar verrijkt tegelijkertijd uranium.
Hoe valt dat te verklaren? ‘Wat duidelijk uit mijn research blijkt, is dat Iran serieus wil worden genomen in de regio.
Dat men daar een belangrijke speler wil zijn.
Iran snapt inmiddels ook dat je met Amerika geen schaak moet spelen.
Je moet niet subtiel zijn, dat hebben ze kunnen afkijken van Noord-KoreA. Iran spreekt dus inmiddels de taal van AmerikA. Straffe taal.
’ Ja, want met Noord-Korea wil Amerika direct weer om de tafel als men lonkt naar kernwapens.
Hoe zit dat? ‘Dat vond ik zo frappant aan de brieven die Mahmoud Ahmadinejad, de president van Iran, aan Amerika stuurde.
Sommige werden niet eens beantwoorD. Ze kwamen nauwelijks in de pers.
Andersom stuurt Bush Kim Yong Il wel beleefde brieven, terwijl hij hem privé een achterlijk pygmee noemt.
De Iraniërs willen ook zo’n brief of op z’n minst dat hun brieven beantwoord worden.
’ Niemand hoeft toch bang te zijn voor Iraanse kernwapens.
Ayatollah Ali Khamenei, de hoogste autoriteit van het land is daar toch op tegen? ‘Het zou ook een truc kunnen zijn, maar ik denk het niet.
Volgens mij willen ze respect afdwingen, Amerika’s taal spreken.
En dat kun je ook doen zonder kernwapens, bijvoorbeeld met lange-afstandsraketten en het verrijken van uranium.
Dan is een plus een twee.
Zeer zeker volgens iemand als Mike McConnell, de directeur van National Intelligence en hoogste baas van alle Amerikaanse geheime diensten.
Deze zestien diensten rapporteerden in de National Intelligence Estimate van 2007: Irak heeft geen kernwapenprogrammA. McConnell overrulede die conclusie door de raketten aan het opwerkingsprogramma te koppelen en te stellen dat ondanks het inmiddels beruchte rapport Iran nog steeds gevaarlijk is.
’ Uiteindelijk draait het allemaal om olie, toch? ‘Ik denk dat die conclusie te simpel is.
Het draait om het overleven van Amerika met behulp van de verzekerde toegang tot goedkope olie en het draait om de overleving van Israël, dat met een nucleair Iran zijn dominante positie kwijt is.
Energie is dus een belangrijke achterliggende reden voor een oorlog tegen Iran.
Dan kom je automatisch uit bij de Energy Task Force (ETF) van vice-president Dick Cheney.
Die groep onderstreepte met hun geheime rapport het belang van de energiekwestie en liet Cheney in 2001 zien wat we nu meemaken.
Een ander element is dus de machtspositie van Israël.
Ook Saoedi-Arabië en Turkije knijpen hem voor een sterk Iran met kernwapens.
Amerika is verloren als het geen goedkope olie meer tot zijn beschikking heeft.
Paul Wolfowitz, voormalig president van de Wereldbank, heeft evenals Alan Greenspan, oud- voorzitter van Amerika’s centrale bank, gezegd dat Irak is aangevallen vanwege de olie.
’ Amerika en Israël zijn al geïnfiltreerd in Iran.
Stel, dat wordt breed bekend en loopt uit de hanD. Alleen Israël al heeft iets van tweehonderd kernwapens.
‘Het hebben van kernwapens hoeft niet te betekenen dat ze worden gebruikt.
In Amerika is het voor het eerst wettelijk mogelijk gemaakt om preëmptief nucleair aan te vallen.
Het gebruik van zogenoemde bunker busters bij mogelijke aanvallen, klinkt onschuldig, maar wetenschappers tonen aan dat je ook van deze wapens een enorme fall-out krijgt.
’ Een rationeel mens zal ze nooit gebruiken.
‘Maar hoe rationeel wordt er gedacht in de regeringen van Amerika en Israël? Ik denk dat Amerika, en dat is alleen maar erger geworden door de olie- en kredietcrisis, met de rug tegen de muur staat.
Volgens mij heeft Cheney deze ontwikkelingen voorzien in zijn ETF.
De plannen voor Iran zijn daaruit mogelijk voortgevloeiD.’ Wolfowitz en Greenspan: ‘Irak is aangevallen vanwege de olie’ Dick Cheney als de redder des vaderlands, als redder van the American way of life? ‘Door de kredietcrisis is de bubbel alleen maar groter geworden.
Volgens mij staan we op de rand en is het de bedoeling dat we allemaal vertrouwen blijven houden.
Cheney is wat dat betreft de realist.
Je zou kunnen zeggen: als realist voer je geen oorlog met Iran.
Maar als je met de rug tegen de muur staat, en je hebt het idee dat jij je volk moet redden…’ Iran staat op de rol.
Het script is al geschreven en moet alleen nog worden uitgespeelD. ‘Het betekent niet dat het toneelstuk er per se komt.
Maar de voorbereidingen zijn veelomvattenD. Daar is inmiddels zoveel energie in gestoken, en nog steeds as we speak.
Kijk je daar realistisch naar, dan moet je dat wel serieus nemen.
Iran is daardoor een ontzettend belangrijke kwestie geworden, ondanks andere belangrijke kwesties.
Daarom heb ik er zoveel tijd in gestoken en heb ik dit boek geschreven.
’ Had je nòg iets mee willen nemen in het boek, wat er nu niet in staat? ‘JA. Sommige zaken zijn er niet ingekomen vanwege de deadline.
Na het incident in de Straat van Hormuz belegde Cheney een vergadering.
Seymour Hersh beschrijft een van Cheney’s ideeën: Amerikanen in Iraanse uniformen hijsen en die te laten schieten op nietsvermoedende militairen in de Golf aldaar.
Dat idee is afgeschoten, maar het is wel bedacht, hoe krankzinnig het ook klinkt.
Vergelijkbare incidenten zijn overigens bekend, zoals de overgeschilderde Israëlische vliegtuigen die in ’67 de USS Liberty beschoten.
De reden dat dit soort plannen wordt bedacht en uitgevoerd, is omdat niemand het in zijn hoofd haalt een oorlog tegen de Amerikanen te beginnen.
Dus moet je iets doen om de aangevallen partij te spelen en een casus belli te creëren.
’ De inner circle van Cheney zal hem wel schouderklopjes geven om zijn visionaire blik.
‘Als je, als leider van een groot land, net iets groter kan denken dan de man-in-de-straat dan zeg je misschien dat het acceptabel is om drie, driehonderd of drieduizend mensen te slachtofferen, als je daarmee driehonderd miljoen mensen kunt redden.
Ik weet niet wat ik zou doen.
Van Cheney kan ik mij voorstellen dat hij zo denkt.
Dat er op die manier gedacht wordt.
Wat ik hoop is dat ondanks alle voorbereidingen de plannen worden afgeblazen.
Want een oorlog tegen Iran is wel het laatste waar de wereld op zit te wachten.
’ De Volgende Oorlog De volgende oorlog – De aanval op Iran: een voorbeschouwing geschreven door Daan de Wit, uitgeverij Lemniscaat – ISBN 978 90 477 0034 0 Zeven mogelijke scenario’s voor een oorlog met Iran 1.
Voordat George Bush op 19 januari 2009 het Witte Huis verlaat voor zijn opvolger McCain of Obama geeft hij opdracht tot een aanval op Iran.
2.
Israël slaat als eerste toe, op eigen initiatief.
3.
Oorlog tegen Iran als gevolg van een spontaan conflict.
4.
Oorlog tegen Iran ten gevolge van een uitgelokt conflict.
5.
Een false flag-operatie als casus belli tegen Iran.
6.
De volgende president van de Verenigde Staten valt Iran aan.
7.
Er vindt een tweede 9/11 plaats dat aan Iran wordt gekoppelD. Zes fases in de strijd om een land? Over oorlog wordt vaak ééndimensionaal gedacht: Oorlog betekent vechten en daarvoor en daarna is het vrede.
Omdat dit niet reëel is, is het goed om kennis te nemen van de genuanceerde Gardiners visie.
Bij nader inzien is het mogelijk wat meer detail aan te brengen bij zijn kijk op de zaak.
Dit kan de verheldering bieden bij het inschatten van actuele ontwikkelingen rondom de situatie met Iran.
In de strijd om een land, is de feitelijke de oorlogsvoering slechts een van de fases.
In totaal zijn er zes fases te onderscheiden.
Fase 1.
Het ontwikkelen van een visie, die vaak is gebaseerd op een ideologie, bijvoorbeeld het idee van Amerika als onoverwinnelijke, leidende natie.
De Nationale Veiligheidsstrategie van Amerika zegt dat de Verenigde Staten moeten zijn voorbereid ‘om de schurkenstaten en hun terroristische cliënten te stoppen voor ze in staat zijn om te dreigen met massavernietigingswapens of ze te gebruiken tegen de Verenigde Staten en onze geallieerden en vrienden’.
Als het nodig is zal daarvoor preëmptief en nucleair worden aangevallen.
?? Fase 2.
Het concreet identificeren van de vijand en het bepalen van de (militaire) strategie.
In deze fase worden militaire plannen gemaakt.
De oorlogsplannen voor Iran zijn geconcentreerd op chirurgische aanvallen vanuit de lucht.
Maar er wordt rekening gehouden met tal van scenario’s, dus ook dat er moet worden gevochten op Iraanse bodem.
Fase 3.
In de derde fase wordt bewijsmateriaal geproduceerd: feitelijk materiaal, maar ook gemanipuleerde informatie.
Net als bij fysieke oorlogshandelingen heiligt het doel hierbij de middelen.
Twee termen die dit deel van de oorlog omschrijven zijn ‘psychologische oorlogsvoering’ en ‘informatieoorlog’.
Doel van deze ‘bombardementen’ is bijvoorbeeld een select publiek van invloedrijke diplomaten.
In deze fase ook worden voorbereidende gesprekken gehouden met leiders van bevriende landen en worden allianties gesmeed van gelijkgestemden die hun netwerken inzetten om het idee bovenaan de agenda te forceren.
?? Fase 4.
Wat in fase drie werd gezaaid, wordt in deze fase gevoeD. Nu neemt de druk toe en wordt het publiek voorbereid op de onvermijdelijkheid van het conflict.
Er wordt rook gecreëerD. Rectificaties, ontkenningen en bekentenissen van mensen die in de eerste drie fases hebben meegewerkt, kunnen worden verwacht.
Daarop kan worden geanticipeerd, maar is voornamelijk van later zorg.
In deze fase moet het ijzer worden verhit, zodat het straks kan worden gesmeeD. ?? Fase 5.
De vijfde fase is de oorlogsfase waaraan eventueel een incident of een ander cruciale gebeurtenis voorafgaat die de aanwijsbare aanleiding vormt.
In feite is de aanleiding een voorwendsel om een voorbereide operatie te effectueren.
Het publiek is voorbereid en verwacht vroeger of later een conflict.
?? Fase 6.
In de zesde fase vindt de damage control plaats voor de halve waarheden en hele leugens die dan bekend worden.
In deze fase gaat de meeste aandacht uit naar de naoorlogse handelingen en de opbouw van het land door de aanvallende partij en het bedrijfsleven.
.

Wie zijn wij?      Huntington Samuel      Amerikaanse politiek

Met zijn bestseller The Clash of Civilizations werd professor Samuel Huntington van de Harvard University in 1996 op slag wereldberoemD. In tegenstelling tot de toenmalige visie van een toenemende wereldwijde aanvaarding van westerse ideeën inzake individualisme, markteconomie en politieke democratie, zoals verwoord in The End of History and the Last Man door Francis Fukuyama, voorspelde Huntington een quasi apocalyptische botsing tussen de diverse culturele en religieuze groepen in de werelD. De liberaal democratische en kosmopolitische cultuur, die Huntington de ‘Davoscultuur’ noemt, zou amper gedeeld worden door één procent van de wereldbevolking, en kon men dus amper een wereldcultuur noemen.
Zelfs de massale verspreiding van westerse consumptiegoederen, het feit dat mediagroepen in westerse handen zijn, en het algemeen gebruik van de Engelse taal zouden daar niet kunnen aan verhelpen.
Steeds meer landen moderniseren zich wel, maar dit was volgens Huntington niet hetzelfde als een toenemende verwestering.
De religieuze opstoot die we sinds het ineenstorten van de oude ideologieën meemaken wordt gedragen door brede volksmassa's die in de ideeën van hun leiders meer zekerheid voelen dan in de ‘moderne waarden’.
Sinds 11 september 2001 delen steeds meer intellectuelen Huntingtons visie en beschouwen hem als de belangrijkste neoconservatieve ideoloog van dit ogenblik.
In zijn nieuw boek Wie zijn wij? gaat Samuel Huntington in op de fundamenten van de Amerikaanse identiteit en de krachten die ze bedreigen en ondermijnen.
De anglo-protestantse kern en het geloof in individuele vrijheid en democratie staan onder druk.
Dat komt volgens de auteur door de ondergang van het communisme waardoor er geen externe vijand meer bestaat, de opmars van het multiculturalisme waardoor groepsrechten en etnische entiteiten aan belang wonnen, de enorme immigratiegolf vanuit Latijns-Amerika en de daardoor toenemende druk om naast het Engels ook het Spaans als voertaal te gebruiken.
Huntington ziet de toekomst van Amerika dan ook niet rooskleurig in.
Meer nog, hij waarschuwt voor het verdwijnen van de VS als natie.
‘Geen enkele samenleving is onsterfelijk’, zo schrijft hij en hij verwijst naar de ondergang van Sparta en Rome.
Alleen een versterking van de nationale identiteit zou de desintegrerende processen een halt kunnen toeroepen en zo de traditionele gemeenschappelijke waarden nieuw leven inblazen.
Het lijkt wel alsof de auteur niet zo ontevreden is met de aanslagen van 11 september 2001 want diverse keren vermeld hij dat juist daardoor de Amerikanen hun nationale eenheid tijdelijk weervonden en hen opnieuw tot bezinning brachten over waar de VS voor staan.
Naties hebben vijanden nodig willen ze overleven, is zowat de kern van zijn betoog.
Heel wat intellectuelen miskennen het bestaan van een sterke Amerikaanse identiteit en verwijzen naar het feit dat het land vooral werd opgebouwd door immigranten, maar daar is Huntington het niet mee eens.
Amerika was oorspronkelijk een samenleving van kolonisten die bezield waren met gemeenschappelijke waarden als het protestantisme, de arbeidsethos, de Engelse taal, de Britse rechtstradities en de Europese cultuur.
Die principes werden al vroeg vastgelegd in handvesten en grondwetten – de eerste geschreven grondwet van een moderne democratie verscheen al in 1638 in Connecticut.
Door de grote vruchtbaarheid groeide de bevolking snel zodat in 1990 zowat de helft van de Amerikaanse bevolking kan herleid worden tot de kolonisten- en slavenbevolking.
De immigranten die vanaf de achttiende eeuw naar Amerika trokken schakelden zich vlot in die bestaande identiteit en gingen er zelf al snel deel van uitmaken.
Religie was daarbij een essentiële factor.
‘In God we trust’ staat niet alleen op elk dollarbriefje, het is ook de vaste geloofsovertuiging van de overgrote meerderheid van de Amerikanen.
Het vormt de reden voor de enorme samenhorigheid die merkbaar was na 11 september 2001.
Vooral nieuwkomers uit Engeland, Ierland en Duitsland pasten zich vlot aan en namen al snel de Amerikaanse identiteit over.
Huntington wijst op de vermenging van religie en patriottisme als de basis van een sterke niet-kerkelijke religie van Amerika, waarvan de essentie dagelijks wordt opgedreund door miljoenen schoolkinderen.
‘… Ik ben er daarom van overtuigd dat het mijn plicht is mijn land lief te hebben; om zijn Grondwet te steunen; zijn wetten te gehoorzamen; zijn vlag te eerbiedigen en het te verdedigen tegen alle vijanden.
’ Ondanks de recente opflakkering van religie en patriottisme na 11 september is Huntington bijzonder pessimistisch.
Daarvoor wijst hij op de impact van de deconstructionisten die sinds de jaren zestig van de voorbije eeuw het idee van assimilatie of amerikanisering verwerpen en voorrang eisen voor de rechten van subnationale, etnische en culturele groepen tegenover individuele rechten.
Ze eisten en bekwamen maatregelen voor ‘positieve discriminatie’.
Ze moedigden zwarten en andere minderheden aan om de loyauteit van hun ras of groep boven de loyauteit aan Amerika te plaatsen.
Ze stimuleerden het gebruik van hun eigen taal.
Ze verwijderden patriottistische onderwerpen uit de schoolboeken.
Ze verdedigden de aanname van het dubbele staatsburgerschap.
In plaats van assimilatie propageerden ze behoud van eigen cultuur.
Huntington gruwelt ervan en noemt het multiculturalisme gewoon een antiwesterse ideologie die gekant is tegen de Europese beschaving.
Het gevolg is volgens de auteur dat nieuwe immigranten, en zo komen er jaarlijks nog één miljoen bij, niet langer de behoefte voelen om zich te identificeren met de Amerikaanse waarden en niet langer loyaal zijn aan dit lanD. Zoals verwacht wijst hij hierbij naar de Arabische moslims die zowel inzake religie, cultuur als waarden langzamer assimileren dan vorige groepen.
Maar enigszins verrassend noemt Huntington vooral de ‘hispanisering’ het grootste gevaar voor AmerikA. Jaarlijks komen honderdduizenden Latino’s, vooral Mexicanen en Cubanen, zowel legaal als illegaal het land binnen.
In 2000 vormden ze al 12 procent van de totale bevolking, een cijfer dat zal oplopen tot 25 procent in 2040.
Van assimilatie is hier geen sprake mee, aldus Huntington.
Ze wonen geconcentreerd in Zuid-Californië en Miami, behouden hun hispanic identiteit, spreken Spaans, hebben eigen winkels, richten politieke drukkingsgroepen op en blijven trouw aan hun thuislanD. De Mexicaanse president Fox stimuleert dat zelfs en rekent, aldus de auteur, op de enorme geldtransferten die ook effectief gebeuren.
De auteur heeft het blijkbaar moeilijk met het feit dat al die middelen niet geïnvesteerd worden in de VS zelf.
Nergens vermeldt hij evenwel het feit dat de VS door hun protectionisme de welvaartscreatie in arme landen verhinderen.
En dat de stijgende koopkracht in Mexico en andere Latijns Amerikaanse landen ook ten goede komt van de VS zelf.
Een belangrijke oorzaak voor immigratie bestaat niet langer louter omwille van fysieke bedreigingen in het thuisland maar wel om economische redenen.
De culturele en taalkundige tweedeling tussen hispanics en anglo’s is het grote schrikbeeld van Huntington.
Samen met de militante islam en het Chinese nationalisme vormen ze de grootste bedreiging voor de VS en haar specifieke waarden.
Het enige lichtpunt volgens de auteur is de opkomst van het conservatieve christendom zoals de Moral Majority, de Christian Coalition, de Focus on the Family, de American Family Association en de beruchte Promise Keepers.
De voorbije jaren groeide hun politieke invloed gevoelig - de auteur vergelijkt dit zelfs met de burgerrechten- en vrouwenbeweging van de jaren zestig en zeventig.
Volgens Huntington is dit een positieve evolutie die gekoppeld aan nationalisme kan leiden tot een heropstanding van de Amerikaanse waarden.
Daarbij voelt hij zich gesterkt door de publieke opinie die via referenda duidelijk maken dat ze blijven vasthouden aan de traditionele waarden en zich verzetten tegen elk initiatief dat ruimte geeft aan andere opinies, waarden en religies.
Het boek van Huntington markeert de duidelijke afwijzing door plaatselijke inwoners van ‘vreemde’ ideeën, waarden en gewoontes.
Het markeert het wereldwijde conservatief en religieus réveil.
Met het gebruik van de titel Wie zijn wij? geeft hij ook aan dat we terecht gekomen zijn in een strijd tegen ‘zij’.
Juist die veralgemening tussen ‘wij’ en ‘zij’ betekent een zwakte in het discours van Huntington.
Mensen laten zich niet langer vangen in een dergelijk zwart-wit denken.
Tussen het ongebreidelde multiculturalisme en het gedreven, ja zelfs fanatieke eenheidsdenken, bestaat immers een derde weg.
Die van de aanvaarding van liberale grondwaarden als de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van Kerk en Staat en vooral de gelijkwaardigheid van alle mensen, en van man en vrouw in het bijzonder, en daarnaast de aanvaarding van culturele, religieuze en taalkundige diversiteit.
De vreedzame uitbreiding van de Europese Unie is het bewijs dat de door Huntington zo verfoeide diversiteit succesvol kan verlopen.
Willen de VS blijven voortbestaan als een lichtend voorbeeld van vrijheid, rechtvaardigheid en tolerantie dan zullen ze moeten leren omgaan met deze diversiteit.
Dan zullen ze zich moeten openstellen voor andere culturen en religies en zich niet langer opsluiten in hun uit eigenbelang zelf opgelegde homogeniteit.
De VS zijn de grootste voorstanders van de globalisering, ze zullen er ook alle onvermijdbare consequenties moeten bijnemen.
Recensie door Dirk Verhofstadt

Japan      ?      Japan

Het begon allemaal enkele jaren geleden met een bezoek aan een paar fabrieken van ToyotA. Rien T. Segers is per slot van rekening hoogleraar bedrijfscultuur en directeur van het Center for Japanese Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Hij stelde bij Toyota vast dat wat hij zag niet overeenstemde met wat hij in het Westen over de situatie van het bedrijf las.

Hij bezocht de bloeiende, hoogtechnologische fabrieken van de grootste autobouwer ter wereld, waarvan een doorgaans toch goed geïnformeerd tijdschrift zoals The Economist op dat moment schreef dat hij zich grote zorgen moest maken.
Maar dat beeld klopte duidelijk niet met de werkelijkheiD.

Het idee dat Azië de 21e eeuw zal domineren, is niet nieuw.
Iemand zoals Kishore Mahbubani uit Singapore schopt met die stelling zelfs regelmatig een relletje op colloquia in Europa of AmerikA. Segers trekt dezelfde conclusie.
Maar in tegenstelling tot veel andere waarnemers kijkt hij niet in de eerste plaats naar de nieuwe grootmacht ChinA. Hij verwacht dat Japan een hoofdrol speelt in dat proces.
Japan blijft de tweede grootste economie van de werelD.

Het heeft ook ervaring met het beheren van economische crisissen.
Segers gelooft niet in de stelling van de onlangs overleden Samuel Huntington, die een botsing van beschavingen voorspelde.
Hij vermoedt dat samenlevingen de bovenhand nemen die erin slagen om westerse en Aziatische waarden met elkaar te verzoenen.
Precies wat Japan al decennia doet.

Rien T.Segers heeft oog voor meer dan alleen bedrijven en balansen.
Hij beschrijft Japan zoals het nu is, niet zoals het geweest is of zou willen zijn.
Hij doet dat met de altijd nuchtere blik van een Hollandse koopman.
Hij zoekt geen verklaringen bij regeringen of instellingen, maar bij de mensen en de manier waarop ze denken en leven.

Hij heeft dus ook oog voor het Japanse onderwijssysteem, voor de plaats van vrouwen in de samenleving, voor de moderne Japanse kunst.
Hij schreef een interessant en zeer leesbaar boek voor wie verder wil kijken dan het cliché.

De 21e eeuw wordt de eeuw van Azië.
Landen als China, India, Singapore, Taiwan en Zuid-Korea zijn onstuimig gegroeiD. Maakt de opkomst van Azië een einde aan de Amerikaanse dominantie? Is Nederland straks een economisch B-land? En wat betekent de Aziatische groei voor de ambities van de Europese Unie?

De antwoorden op dit soort vragen zijn te vinden in Japan, de bakermat van de Aziatische opmars.
Terwijl alle ogen de afgelopen jaren op China waren gericht, is Japan ongemerkt uitgegroeid tot een toonaangevend land van de nieuwe eeuw.
De grote groeiers van Azië worden nu pas geconfronteerd met de problemen die de Japanners al hebben overwonnen.

Rien T.Segers neemt de lezer mee naar het echte Japan van de 21e eeuw, voorbij de clichés over Toyota, tempels en tatami.
Zijn boek bereidt de lezer grondig voor op de culturele en economische clash die met de opkomst van Azië en de kredietcrisis onvermijdelijk is geworden.

Inhoudsopgave

Woord vooraf

Deel een

De aziatisering van de wereld in de eenentwintigste eeuw

1.
De onontkoombare aziatisering van de wereld

2.
Naar een nieuwe wereldorde: de amerikanisering voorbij

3.
De onstuitbare opmars van Azië: twee aziatiseringsgolven in de wereld

Deel twee

Het Japanse model: verandering, veerkracht en duurzaamheid

De identiteit van het eenentwintigste-eeuwse Japan

4.
Primaire bouwstenen van identiteit: geschiedenis, taal en religiositeit

5.
Onderwijs: een hoge prioriteit

6.
Een sterke en stabiele nationale identiteit

Veranderingen in politiek, economie en technologie in Japan

7.
Het politieke systeem: sclerose en vernieuwing

8.
Het economisch succes in de eerste aziatiseringsgolf (1973-1997)

9.
Japan aan het begin van de tweede aziatiseringsgolf (vanaf 1998)

Het Japanse maatschappelijk systeem in beweging

10.
Werk, werkgelegenheid en deïndustrialisatie

11.
Een ongekend reservoir aan talent: Japanse vrouwen

12.
Representatie van identiteit: moderne literatuur en strips

De aziatisering van Japan

13.
Perceptie van militarisme: een struikelblok

14.
Japan en China: de belangrijkste partners ter wereld

15.
De aziatisering van Japan tussen Oost en West

Deel drie

Naar een nieuwe aziatische wereldorde

16.
De kracht van Oost-Azië de nieuwe hegemoon

17.
Aziatisering en de toekomst van Nederland: op weg naar de B-land-status?

18.
Implicaties van een nieuwe wereldorde in de eenentwintigste eeuw

De Japanse economie staat er belabberd voor.
De export stort in, met grote werkloosheid tot gevolg.
Onder deze omstandigheden is het moeilijk te geloven dat Japan zijn rol als economische wereldmacht nieuw leven in zal blazen.
Toch betoogt auteur Rien Segers in zijn boek Japan en de onontkoombare Aziatisering van de wereld , dat Japan een essentiële rol gaat spelen in wat hij noemt de nieuwe Aziatiseringsgolf.
?

De hoogleraar Bedrijfscultuur en directeur van het Center for Japanese Studies in Groningen, kan zich goed vinden in de theorie van zijn Singaporese collega Kishore Mahbubani.
De hoogleraar is ervan overtuigd dat de tijd van de Amerikaanse economische overheersing voorbij is.
De kredietcrisis toont aan dat het Amerikaanse kapitalistische model failliet is, zegt Segers.

Het bijzondere van de benadering van Segers is dat hij bij deze Aziatisering een belangrijke rol ziet weggelegd voor Japan.
Veel economen zien China als sterke groeimotor van deze regio.
Segers is ervan overtuigd dat ook Japan zal domineren in de nieuwe economische wereldorde.
De auteur voert in zijn boek een breed scala aan argumenten aan waarom Japan nog steeds een land is om rekening mee te houden.

De auteur noemt onder meer de enorme kracht die Japan heeft laten zien tijdens de economische bloeiperiode van 1973 tot 1997 – door Segers aangeduid als de eerste Aziatiseringsgolf.
In die tijd ontwikkelde het eilandenrijk een ijzersterke autoindustrie en drukte het concurrerende westerse elektronicabedrijven uit de markt.

Segers noemt verder het sterke adaptatievermogen van de Japanners als het gaat om economische ontwikkeling.
Verder draagt de auteur aan dat het einde van het Amerikaanse systeem heeft aangetoond dat het West-Europese Rijnlandse model veel duurzamer is.
De Japanse bedrijfscultuur heeft juist veel kenmerken van dat West-Europese model.
Een ander groot voordeel is dat Japan de afgelopen decennia een sleutelrol heeft vervuld tussen het Westen en Oost-Azië.
De ervaring met beide regio’s komt Japan goed van pas bij de nieuwe economische machtsverhoudingen.

Toch lukt het de auteur niet goed om de lezer van het toekomstige succes van Japan te overtuigen.
Hoewel het land nog steeds de op een na grootste economie ter wereld is, heeft het zijn sterke positie van de jaren tachtig niet meer terug kunnen winnen.
De Japanse economie zit al jaren in het slop.
Bovendien hangt Japan een sterke vergrijzing boven het hoofD. De huidige kredietcrisis maakt pijnlijk duidelijk hoezeer de Japanse economie afhankelijk is van de westerse consumptiedrift.
Zolang het zwaartepunt van de export op het Westen ligt, is de heropleving van Japan nog ver weg.
?

Rien Segers heeft een voorliefde voor Japan en dat is duidelijk te lezen.
Hij neemt weinig afstand waardoor het boek niet altijd overtuigend is.
Voor de leek geeft het een interessante inkijk in de Japanse zakelijke cultuur.

De joden, de wereld en het geld      Attali Jacques      Joodse geschiedenis

De joden, de wereld en het geld - Jacques Attali

Voor de enen zijn ze het uitverkoren volk, voor de anderen zijn ze de moordenaars van GoD. De joden hebben in de loop van de geschiedenis niemand onverschillig gelaten.
Reeds vanaf het prille begin waren ze het voorwerp van vooroordelen, minachting, jaloezie en xenofobie.
Daarin speelde geld een bijzondere rol.
In tegenstelling tot andere godsdiensten die hun gelovigen niet toestonden rente uit geldleningen te winnen was dat voor de joden wel toegestaan.
Voor joden was het immers wenselijk rijk te zijn terwijl christenen werd aanbevolen arm te blijven.
Voor de eersten was het een middel om God beter te dienen en de armen te helpen, voor de anderen was munt slaan uit geld immoreel en moest men zoveel mogelijk aan de kerk geven waardoor het genade opbracht voor de schenker.
Over de relatie tussen het joodse volk en de wereld van het geld schreef de Franse auteur Jacques Attali een monumentaal werk onder de titel De joden, de wereld en het gelD. Attali is zelf een jood, bankier en voormalig raadgever van de Franse president MitteranD. Zijn boek geeft een gedetailleerd beeld van de ontwikkeling van het joodse volk, de tegenslagen, de successen, de moeilijke verhouding met andere volkeren en vooral met de andere geopenbaarde godsdiensten, tot de oprichting van Israël.

Het boek verhaalt de onderdrukking van het joodse volk van in de Oudheid tot de Holocaust.
Het vormt één grote aanklacht tegen intolerantie en de daaruit voortvloeiende misdaden die begaan zijn.
Doorgaans door fanatieke christenen en moslims, maar ook door extreme joden zelf zoals bij de moord op Itzhak Rabin in 1995 nadat hij tot een basisakkoord met de Palestijnen was gekomen.
Attali tracht de reden voor zoveel haat en geweld te doorgronden en zoekt die in de economische functie die heel wat joden in de loop van de geschiedenis uitoefenden.
Vanuit de mogelijkheid die hun religie toestond om geld tegen rente te lenen aan anderen, hadden ze al snel het monopolie over het bankieren.
Het bezorgde hen een interessante positie om handel te drijven, nieuwe initiatieven op gang te brengen en welvaart te creëren.
Vaak werden ze tot geldlenen en belasting ontvangen gedwongen door de wereldlijke leiders die er hun huurlegers mee financierden.
Het maakte hen echter ook impopulair en kwetsbaar voor afgunst en verdachtmaking.
Joden werden gelijkgesteld met woekeraars, profiteurs en parasieten die rijk werden op de rug van anderen.
En juist omdat de joden, waar ze ook woonden, een eigen culturele en religieuze traditie en een sterk gemeenschapsgevoel in stand hielden, werden ze niet individueel beschuldigd, maar als groep, volk en ras.

Hiermee verlegt Jacques Attali de basisoorzaak voor het antisemitisme van het louter religieuze naar het economische.
Het is een betwistbare stelling, maar de monetaire relatie tussen dingen en mensen is alvast een belangrijke reden voor heel wat ongenoegen en misbruiken geweest.
Binnen de joodse leer werd geld gebruikt als middel om schade te compenseren.
Hiermee stond het moreel verder dan het klassieke principe van oog om oog, tand om tand dat in de Bijbel werd uitgesproken.
Een slachtoffer vergoeden voor zijn lijden was een middel om een kettingreactie van represailles te vermijden.
Het was een houding die regelrecht inging tegen de andere godsdiensten.
Ondermeer tegen de islam die in de zevende eeuw tot bloei kwam.
Om de joden beter te kunnen identificeren ging men in het Oosten over tot de verplichting voor joden om speciale kledij te dragen.
Het was de eerste stap naar de stigmatisering van een bevolkingsgroep.
In het midden van de donkere middeleeuwen waren de joden nog bijna de enigen die van Oost naar West trokken en niet alleen zorgden voor een zekere vorm van handel maar ook voor uitwisseling van ideeën zoals de invoering van het numerieke systeem vanuit de Arabische werelD.

In het eerste millennium verdwenen diverse volkeren in de nevelen van de geschiedenis.
Het joodse volk niet.
Door hun aanhankelijkheid aan specifieke leefregels, taal, cultuur en voedingsvoorschriften behielden ze hun eigenheiD. Met hun koopmansgeest stonden ze aan de wieg van de cheque, de wisselbrief, het papieren geld, de dubbele boekhouding en van de ethiek van het kapitalisme.
De joden zorgden weliswaar voor meer handel en welvaart maar ook voor een groeiende afgunst en afkeer vanwege hun schuldeisers.
Bij de eerste kruistocht ontsloeg de kerk alle deelnemers van terugbetaling van vroegere leningen.
Daarop volgden plunderingen door de kruisvaarders van joodse eigendommen.
Toen Godfried van Bouillon Jeruzalem innam dreef hij de duizenden overlevende joden bijeen in een synagoog en stak die dan in branD. Paus Innocentius III verplichtte de joden een merkteken te dragen: een kegelvormig hoofddeksel in de Germaanse landen en een stuk gele stof in de Latijnse landen.

In de 14de eeuw werden in Spanje tienduizenden joden vermoorD. Na de herovering van Granada op de moslims in 1492 werden ongelovigen en joden voor de keuze geplaatst: zich bekeren of vertrekken.
Het gevolg was een exodus die er toe leidde dat Spanje intellectueel terugviel.
Het is opvallend hoe landen die andersdenkenden uitroeiden of uitwezen nadien een economische terugslag kenden.
Alleen die landen die een open immigratiepolitiek toepasten en zorgden voor een vreedzame samenleving tussen diverse geloofsovertuigingen slaagden erin te bloeien en meer welvaart te genereren.
De onderdrukking van de joden was geen zaak van de West-Europese landen alleen.
Ook in Oost-Europa werden de joden vervolgd, opgesloten en vermoorD. In 1648 werden 200.
000 joden vermoord in Odessa en rond de Krim.
In het Westen kregen ze het bevel om in getto’s te wonen, zoals in la Giudecca in Venetië in 1516 en later op bevel van de paus ook in Rome, Ancona en BolognA.

Pas vanaf de 17de eeuw kwamen er tegenstemmen.
In zijn Epistola de Tolerantia schrijft John Locke dat religie een privé-aangelegenheid is.
Spinoza stelde dat de bijbelse wetten niet van God kwamen maar menselijke teksten zijn die ieder aan zijn eigen geweten moet toetsen.
Een eeuw later spoorde Lessing de joden aan om niet langer in getto’s te wonen.
Met de Onafhankelijkheidsverklaring in 1776 werden de Verenigde Staten het eerste land waar joden een volledige politieke gelijkheid genieten.
Hetzelfde gebeurde na de Franse Revolutie en overal waar Napoleon zegevierde kregen joden dezelfde rechten als anderen.
De getto’s werden opengegooid, de merktekens verdwenen en de joden mochten eindelijk alle beroepen uitoefenen.
Merkwaardig genoeg ontstond hiermee ook de eerste breuk tussen het orthodoxe judaïsme en de joden die zich assimileren.
Ze voelden zich Duitser of Fransman en stonden in de frontlinie van de industriële revolutie.
Conform hun ethiek namen de joden initiatieven en stonden aan de basis van grote ondernemingen als ICI, AEG, De Beers, Havas, Reuter, Citroën, Rotschild en tal van andere banken.
Ze leenden geld aan staten en werden aldus het doelwit van dezelfde kritieken die hun voorgangers al 2000 jaar lang hadden aanhoorD.

Het keerpunt kwam er in de loop van de negentiende eeuw.
In zijn kritiek op het kapitalisme en de wereld van het geld haalde Karl Marx, nochtans zelf van joodse afkomst, fel uit tegen de joden.
De haat tegen de joden was ditmaal niet louter religieus geïnspireerd maar ook theoretisch, profaan en economisch.
In Frankrijk werd de joodse kapitein Dreyfus veroordeeld wegens verraad alhoewel hij onschuldig was.
In Wenen werd Karl Lüger de leider van de antisemitische sociaal-christelijke parti J. In Rusland verschenen de Protocollen van de Wijzen van Zion, een vervalste tekst die opgesteld zou zijn door wijze joden met de bedoeling ‘over de wereld te heersen en de christenheid te vernietigen’.
Er volgden talloze pogroms en het vormde de start van massale emigratie van joden naar AmerikA. De golf van antisemitisme, en meerbepaald de Dreyfusaffaire, zette Theodore Herzl aan om de tweeduizendjarige droom van een eigen joodse natie opnieuw leven in te blazen.
Joodse pioniers begonnen stukken grond te kopen in PalestinA.

En dan volgde die verschrikkelijke 20ste eeuw waarin de joden het opnieuw moesten ontgelden.
Ze werden eerst afgemaakt door de vluchtende Witte troepen in Rusland en nadien vervolgd in de Sovjet-Unie onder Stalin.
Ze werden verantwoordelijk gesteld voor de economische recessie die volgde op de beurscrash van 1929.
De Verenigde Staten begonnen daarop hun deuren te sluiten voor de vluchtende Europese joden.
Intellectuelen als Einstein, Arendt, Marcuse en Oppenheimer kwamen er wel nog in maar het drama van de Saint Louis en de schande van de conferentie van Evian blijven in het boek van Attali merkwaardig genoeg onbesproken.
Ze probeerden naar Palestina te vluchten maar ook dat werd bemoeilijkt onder Arabische druk.
Intussen werden de wetten van Neurenberg afgekondigd, de eerste stap naar de uiteindelijke uitroeiing van 6 miljoen joden in de vernietigingskampen van de nazi’s.
Tussendoor namen de nazi’s de Europese joden alles af.
Ze moesten betalen om het land te kunnen ontvluchten, later voor de bouw van de muur rond het getto van Warschau en tenslotte voor hun enkele treinreis naar de dood (4 pfennig per kilometer spoor, kinderen aan halve prijs).
Sommigen werden nog ingezet als productieve slaven in afdelingen van private bedrijven die zich daarvoor speciaal vestigden in de buurt van de concentratiekampen zoals de IG-Farben en Krupp.
Finaal verdwenen ze in de gaskamers van Auschwitz, terwijl de paus in Rome, ondanks zijn kennis over wat gebeurde, zweeg.

De Holocaust sterkte de roep naar een eigen joodse natie en in 1948 kondigde Ben Goerion de wedergeboorte van de staat Israël af met 700.
000 inwoners.
Hierna volgde een ware uitputtingsslag met de Arabieren die de joden op hun beurt wilden uitroeien.
Een strijd die duurt tot vandaag.
Het joodse volk telt nu ongeveer 12,5 miljoen personen of 0,2% van de wereldbevolking tegenover 3% tweeduizend jaar geleden.
Attali wijst er ook op dat ze 0,5% van de wereldrijkdom bezitten wat meteen elke verdachtmaking over de reusachtige fortuinen in joodse handen ontkracht.
Desondanks blijft het antisemitisme bestaan.
In Frankrijk en Duitsland worden nog steeds joodse begraafplaatsen vernield en rabbijnen lastig gevallen.
In Zwitserland en Japan zijn enkele antisemitische boeken bestsellers.
In moslimlanden wordt de haat tegen de joden zelfs met de paplepel meegegeven.

Attali eindigt zijn boek met de problematiek in het Midden-Oosten.
Hij wijst erop dat, ondermeer ingevolge de hoge vruchtbaarheidsgraad van de Palestijnen, de Hebreeuwse staat alleen kan overleven door het bestaansrecht van Palestina te erkennen en door Jeruzalem een bijzondere status toe te kennen.
Op langere termijn zou het kunnen opgaan in een soort ‘Verenigde Midden-Oosten’ met een eigen parlement en munteenheid en een uitvoerende macht waarin mensen uit verschillende culturen en diverse religies vreedzaam samenleven.
Het lijkt een verre en onrealistische droom, maar was dat ook niet zo voor Europa dat gedurende 2000 jaar gebukt ging onder geweld en vandaag een toonbeeld is van samenwerking? “Behalve als het zich in een getto opsluit, zal geen enkel volk iets anders kunnen zijn dan een smeltkroes van rassenvermenging”, zo schrijft Attali.
De geschiedenis van het joodse volk toont immers aan tot wat een gruwel xenofobie, intolerantie en het streven naar het ‘zuivere’ kan leiden.

De terroristische aanslagen van Al Quaeda op de WTC-torens, die symbool stonden voor de economische en financiële macht van het Westen, en de Amerikaanse aanval op Afghanistan en Irak dreigen de wereld in een nieuwe mondiale godsdienstoorlog te dompelen.
De enen pleiten voor een jihad, de anderen voor een kruistocht.
Dit boek komt dan ook op tijd want het laat zien dat oorlog, vervolging en onderdrukking in naam van God geen vrede brengt.
We zijn gedoemd om samen te leven of zoals Attali zegt: om te worden gered, heeft ieder mens de ander nodig.

De Israel-lobby      Mearsheimer      Joodse geschiedenis

De Israëllobby is wellicht één van de mest besproken boeken op het raakvlak van politicologie en de internationale betrekkingen.
In dit controversiële maar uiterst boeiende boek, proberen de twee wereldberoemde politicologen John J. Mearsheimer en Stephen M.
Walt de rol van de Israël lobby op het buitenlands beleid van de Verenigde Staten vast te stellen.
Daarnaast onderzoeken de auteurs de gevolgen van de Amerikaanse steun voor Israël op de politieke stabiliteit van de regio .

 Steun voor Israël wordt vaak verdedigd als een morele zaak of als in strategisch belang voor de VS.
Mearsheimer en Walt tonen in dit boek aan dat onconditionele steun voor Israël, vaak contraproductief is voor zowel de Amerikaanse belangen in eigen land als ook de Amerikaanse (en daarmee ‘Westerse’) belangen in het Midden-Oosten.

 Mearsheimer en Walt richten zich voornamelijk op de invloed van de Lobby op Amerikaans buitenlands beleid en de negatieve gevolgen voor Amerikaanse belangen.
Hoewel niet duidelijk wordt hoe groot de invloed van de Lobby precies is, wordt wel duidelijk dat de Israëllobby in alle lagen van de samenleving aanwezig is en haar invloed uitoefent.
De auteurs beargumenteren dat de Israëllobby niet alleen schadelijk is voor de Verenigde Staten maar ook voor Israël zelf, maar op de lange termijn zelfs het voorbestaan van Israël zelf in gevaar zou kunnen brengen.
Volgens hen zou de positie van Israël

 

‘(…) een stuk florissanter zijn geweest als de Verenigde Staten hun financiële en diplomatieke macht hadden aangewend om Israël ervan te overtuigen te stoppen met het bouwen van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, en in plaats daarvan Israël hadden geholpen bij het creëren van een levensvatbare Palestijnse staat in die gebieden.

 

Hoewel Mearsheimer en Walt zich teveel op de invloed van de Lobby focussen en daarmee de invloed van andere belangrijke actoren tekort doen, is dit boek een echte eye-opener.
De Amerikaanse onvoorwaardelijke steun voor Israël gaat elke maat te boven en is haast onbegrijpelijk, juist ook omdat Israël zo slordig met internationale regelgeving en de Amerikaanse belangen in de regio omspringt.

_______________________

In de afgelopen decennia vormde de verhouding met Israël de spil van de Amerikaanse Midden-Oostenpolitiek.
Maar de onvoorwaardelijke steun voor Israël heeft de spanningen in die regio onnodig verhoogd en de veiligheid van zowel de Verenigde Staten als haar bondgenoten in gevaar gebracht.
Waarom handelt de VS almaar tegen het eigen nationale belang in als het om Israël gaat? Alleen al het stellen van deze vraag gold jarenlang als een politiek en wetenschappelijk taboe, niet alleen in de Verenigde Staten maar ook in EuropA.

In maart 2006 verscheen in de London Review of Books een artikel dat voor het eerst een duidelijke, serieuze analyse durfde te geven van deze kwestie.
‘The Israel Lobby’ ontketende een ongekende storm van kritiek en aantijgingen.
De auteurs, de ‘realisten’ John Mearsheimer en Stephen Walt, werden aan de schandpaal genageld om hun centrale stelling: dat de haast blinde steun voor Israël in de Amerikaanse politiek de vrucht is van de doelgerichte inspanningen van de ‘Israëllobby’, een netwerk van Joods-Amerikaanse organisaties, christelijke fundamentalisten en neoconservatieve ideologen.

De storm is nog niet gaan liggen, het debat woedt voort.
Om hun critici van repliek te dienen hebben de auteurs de centrale argumenten uit het artikel uitgebreid en talloze voorbeelden uit de geschiedenis aangehaald om deze kracht bij te zetten.
De Israëllobby legt alle onuitgesproken waarheden op tafel, helder onderbouwd en onweerlegbaar.
Het zal spoedig tot de canon in de politicologie behoren.

 

Nationale veiligheid

Mearsheimer, geboren in New York, gaat op zijn achttiende bij het Amerikaanse leger, waar hij tot 1970 in dienst blijft.
Daarna studeert hij Internationale Betrekkingen en ontwikkelt hij zich tot een gerespecteerd politicoloog in de VS.
Zijn specialisatie is nationale veiligheiD. Daarnaast schrijft hij veel over het neorealisme, een theorie die volgens hem het vergaren van relatieve macht van een staat inhoudt om uiteindelijk een hegemonie te worden op het wereldtoneel.
Mearsheimer gelooft echter niet in het principe van wereldhegemonie: een staat zoekt volgens hem macht op regionaal niveau.
Hij is ook fel gekant tegen de Amerikaans-Chinese betrekkingen die volgens de politicoloog alleen China ten goede komen.

Concentratie

Voor wat betreft de politiek in het Midden-Oosten spreekt Mearsheimer zich openlijk uit tegen de oorlog in Irak.
Hij meent dat de VS alle aandacht op Al-Qaida zouden moeten vestigen, in plaats van de aandacht te verdelen tussen Al-Qaida en Saddam Hoessein.
De laatste is volgens Mearsheimer een minder grote bedreiging.

Essay over joodse invloed in USA

In het voorjaar van 2006 publiceert Mearsheimer samen met Stephen Walt een essay over de invloed van de Israëlische lobby.
Hierin concludeert het duo dat deze lobby ongekende macht heeft achter de schermen van de Amerikaanse politiek en in grote mate verantwoordelijk gesteld kan worden voor de pro-Israëlische houding van de VS.
De kern van het betoog is dat Amerika beter af zou zijn zonder de steun aan Israël.
Het essay doet veel stof opwaaien.
Er zijn zowel positieve als negatieve reacties.
De wetenschapper Alan Dershowitz (Harvard) is groot tegenstander van de conclusies van Mearsheimer en Walt.
Als tegenreactie schrijft hij een essay onder de titel Debunking Jewish Conspiracy.
  Ook van anderen komen felle tegenreacties.

Wat Israël ook doet, in de ogen van de VS is het altijd wèl gedaan.
Vragen hierover stellen is not done.
; De toon voor de NOVA reportage over het boek van Mearsheimer en Walt over de macht van de Israël lobby, is gezet.
Mearsheimer en Walt vertellen in de luttele tien minuten die aan dit item worden besteed, minstens drie keer dat ze van antisemitisme worden beschuldigd, en dat kritiek op het pro-Israël beleid van de VS je niet in dank wordt afgenomen.
Arme Mearsheimer en Walt, en arme Carter.
Arme Chomsky, Finkelstein, Cole, Judt, Mohamed Mosad en Nadia El Haj, en al die anderen die zich meer dan kritisch over Israël uitlaten, en die de meest wilde beweringen doen, vaak in het kader van zogenaamd wetenschappelijk onderzoek.
Wat vreemd, dat we zo vaak artikelen van deze mensen tegenkomen in de krant, dat zij zo vaak op universiteiten en in TV programma's optreden, dat hun boeken zo goed lopen.
Toch beklagen Mearsheimer en Walt zich over een gebrek aan steun.

Het wordt welhaast hilarisch wanneer Mearsheimer en Walt zich erover beklagen dat ze voor anti-Israël worden uitgemaakt.
Volgens hun bepaalt de Israël lobby het Midden-Oosten beleid van de VS, en is Israël een blok aan het been geworden van de VS.
De Israël lobby zou Bush in 2002 publiekelijk hebben vernederd, omdat men hem dwong om Sharon een 'vredelievend mens' te noemen.
Condoleezza Rice zou in 2002 na de Israëlische herbezetting van Palestijnse steden op de Westoever, onmiddellijke terugtrekking van het Israëlische leger hebben geëist, waarna de Lobby in actie zou zijn gekomen.
Deze herbezetting, ter herinnering, volgde op een recordaantal zelfmoordaanslagen in maart met 120 burgerdoden.
Bovendien had Israël kort tevoren de Karine A, een schip uit Iran met illegale wapens bestemd voor de Palestijnen, onderschept.
De aanslagen op de Twin Towers lagen nog zeer vers in het geheugen en de VS was bezig een adequaat antwoord te vinden in de 'global war on terror'.
Dit leidde logischerwijze tot meer begrip voor Israëlische maatregelen tegen terrorisme.

Mearsheimer en Walt leggen ook het falende Irak beleid van de VS op het bordje van de Israël lobby.
De lobby zou een belangrijke rol op de achtergrond hebben gespeeld in de aanloop naar de Irak oorlog, en voor de invasie hebben 'gepusht'.
En nu zit men achter de campagne tegen Iran, en wil dat de VS Iran 'onschadelijk' maakt.
Zonder hun rol is het onwaarschijnlijk dat de VS Iran zullen aanvallen, aldus Mearsheimer en Walt.
Met andere woorden, de VS zet zijn eigen belangen en veiligheid op het spel vanwege dat       "$ landje dat nooit wil luisteren en de Palestijnen het leven zuur maakt.

Van al die critici die het welhaast onmogelijk zouden maken om Israël te bekritiseren, krijgen we in NOVA alleen de hysterische dominee Hagee te horen.
Hij wordt graag getoond in programma’s over de macht van de Israël lobby.
Zo was hij ook prominent in beeld in de aflevering van Tegenlicht over dit zelfde onderwerp dit voorjaar.
Zijn er zo weinig geschikte voorbeelden te vinden? In feite is er van allerlei mensen en vanuit verschillende politieke achtergronden kritiek geuit op Mearsheimer en Walts onderzoek.
Zo zijn zij er op aangesproken dat ze de macht en werkwijze van andere lobbies geheel buiten beschouwing lieten, van talloze feitelijke onjuistheden in hun onderzoek, alsook van slecht wetenschappelijk onderzoek waarin de conclusies van tevoren vaststonden en alles wat daar niet in paste werd genegeerD. Deze kritiek kwam niet alleen van overtuigde Zionisten.

De manier waarop het antisemitisme argument werd weggezet als een manier om iedere kritiek op het beleid van de VS ten aanzien van Israël de kop in te drukken is goedkoop.
De notie dat de Joden onevenredig veel macht hebben en achter de schermen aan de touwtjes trekken is een klassiek kernmerk van antisemitisme.
De Joden zijn er veelvuldig van beschuldigd om andere landen tegen elkaar op te zetten en oorlogen te hebben geïnstigeerd in hun belang.
Waarom zou men daar in een vrij debat, en vrije uitwisseling van ideeën en visies niet op mogen wijzen? De hele notie dat de Lobby achter de oorlog in Irak zou zitten is niet alleen onjuist, maar heeft zeker een vieze bijsmaak.
Israël waarschuwde Bush om Irak niet binnen te vallen.
De invasie in Irak had te maken met oliebelangen, en met foutieve informatie van de CIA over massavernietigingswapens, en met het feit dat Saddam Hoessein een van de wreedste dictators was.
(Maar wacht, de CIA wordt natuurlijk door de Lobby gecontroleerd, evenals de belangrijkste media en financiële instellingen .
)

De focus op de Israël lobby laat buiten beschouwing dat de VS tal van invloedrijke lobbygroepen kennen, waaronder een machtige olielobby.
Arabische staten krijgen van de VS eveneens vele miljarden steun in geld en wapens, en de regering - en familie - Bush onderhoudt nauwe banden met het Saoedische koningshuis.

In tegenstelling tot wat Mearsheimer en Walt en vele anderen beweren en de media grif overnemen, staat de VS niet altijd kritiekloos achter Israël.
Men weerhield Israël aanvankelijk van een harde militaire reactie op de tweede intifada, en bleef ook na 9/11 - ondanks het veranderde klimaat - manen tot terughoudendheiD. Men heeft begin jaren '90 hulp opgeschort vanwege de bouw van nederzettingen, men heeft de PLO erkend vóór haar erkenning van Israël in 1993 en er bij Israël op aangedrongen dit ook te doen.
Pas in 1991 is de ; ;Zionisme=racisme ; ; resolutie onder Amerikaanse druk herroepen (in ruil voor Israëls deelname aan de vredesconferentie in Madrid dat jaar), en ondanks meerdere resoluties van het congres staat de ambassade van de VS nog steeds in Tel Aviv, en niet Jeruzalem, Israëls hoofdstaD. De Palestijnen krijgen veel financiële steun, deels via de UNRWA, ondanks hun anti-Israël beleiD. Waarom eist de VS geen permanente herhuisvesting van de vluchtelingen in ruil voor deze steun? Waarom heeft men niet geprotesteerd toen de UNRWA pogingen van Israël vetode om de vluchtelingen permanente huisvesting te bieden? De onderhandelingen in Camp David waren gericht op het bereiken van een twee-statenoplossing, en een onafhankelijke Palestijnse staat.
Vanaf de Zesdaagse Oorlog is het beleid van de VS gericht op teruggave van bezette gebieden in ruil voor erkenning van Israël.

De verbondenheid van de VS met Israël, waar Mearsheimer en Walt zo over vallen, heeft te maken met een aantal gemeenschappelijke kernmerken, waarden zo je wilt, met sympathie voor een klein land en een vervolgd volk, en de christelijke wortels in dit land en volk.
Overigens geloven lang niet alle christelijke Zionisten dat de Joden de bezette gebieden moeten houden omdat God het hun gegeven had, en dat het Bijbelse Israël in handen van de Joden moet zijn voordat Jezus terugkeert op aarde.

Het debat over Israël en de Palestijnse kwestie wordt in de VS, net als in Nederland, fel gevoerD. Critici van Israël worden voor antisemieten uitgemaakt, en voorstanders van Israël worden weggezet als fanatieke (christen) Zionisten en kolonisten vriendjes, of als fascistische oorlogzuchtige islamofoben.
Pro-Israël sprekers zijn veelvuldig geweerd van universiteiten, zoals onlangs professor Alan Dershowitz, en een aantal denktanks en Midden-Oosten departementen van universiteiten worden hoofdzakelijk bevolkt door mensen met Arabische sympathieën, en soms zelfs door Saoedi-Arabië gefinancierD.

Dat je het op deze manier voor Israel opneemt, ga eens kijken op de site van de Aipac, dan leer je misschien nog eens iets, lid worden kan je maar beter niet worden denk, daar ben je veel te links voor.
Je spreekt jezelf tegen.
Je ontkent dingen die de joden juist voor elkaar krijgen in de VS, op bijna alle universiteiten, tot harvard aan toe is de Aipac zeer machtig, Het getuigt niet van steun aan het Israelische beleid, zoals je dit brengt.
Als je het israelische beleid zou steunen, zou je met trots vertellen dat de Aipac zo goed vertegenwoordigd wordt op de universiteiten in de VS, dus niet alleen maar zeggen dat pro-Israelische sprekers geweerd worden.
Een beetje vreemd de manier zoals je het voor Israel opneemt.
Bezoek de site van de Aipac maar eens.

Een bijzondere relatie      Talens Egbert      Joodse geschiedenis

Egbert Talens gaf van 1964 tot 1966 les als Nederlandse vrijwilliger voor de UNRWA (United Nations Relief and Works Agency) op scholen voor kinderen van Palestijnse vluchtelingen in de Arabische gastlanden Syrië en Jordanië.
De geschiedenis van de Palestijnen liet hem blijkbaar nooit meer los.
In zijn uiterst erudiet boek Een bijzondere relatie legt hij uit hoe de Balfour declaratie waarin de Britten in 1917 een Joods thuisland voor de Joden beloven te steunen tot stand kwam.
Het is een bijna geheel politiek-zionistisch document, dat al vanaf 1914 werd voorbereid en gesteund door enkele Britse kabinetsleden.
Persmanipulatie was alomtegenwoordig, bijvoorbeeld in de beruchte correspondentie tussen zionistenleider Weizmann en de Arabische leider Feisal.
Talens suggereert handtekeningonderzoek om de hypothese dat niet Feisal maar Jacob de Haas de tekst schreef uit te klaren.
De wat merkwaardige interpunctie van het boek is bedoeld: elke komma en de plaats waar hij staat telt!

Vervolgens werd de Wilsoniaanse bries van antikolonialisme een storm, schrijft de auteur die deze taaie materie soms poëtisch kan laten klinken.

Het tweede grote manipulatieve moment is wanneer op 24 november 1947 eenentwintig VN-lidstaten kennelijk van mening waren, dat de VN bevoegdheid bezat tot het doen van een aanbeveling, inzake het verdelen van het grondgebied van Palestina in twee delen.
Twintig landen bestreden deze VN-competentie, terwijl dertien landen zich onthielden bij het stemmen over het voorstel hierover een uitspraak van het Internationale Gerechtshof in Den Haag te vragen.

Een volgende stemming toonde aan dat op 26 november in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tot stemming kon worden overgegaan.
Vijfentwintig landen stemden vóór, dertien tégen en zeventien onthielden zich van stemming.
Maar waarom werd er op 26 november dan niet over de verdeling van het Mandaatgebied Palestina gestemd?

Van politiek-zionistische zijde vreesde men dat de benodigde tweederde meerderheid niet gehaald zou worden.
Het plotselinge besluit - op 26 november - de stemming te verdagen naar 28 november, berustte op twijfelachtige, zelfs aanvechtbare gronden.
En waarom werd er op die dag, 28 november, dan niet gestemd? Ook op deze dag werd nogmaals tot een dag uitstel besloten.
Zo kwam op 29 november 1947 de stemming over een aanbeveling tot het verdelen van Palestina in de Algemene Vergadering van de VN.
Een tweederde meerderheid maakte VN-Resolutie 181-II tot een feit.
  Hoe die tweederde meerderheid, nota bene binnen drie dagen, bereikt werd, is een verhaal apart, en eigenlijk interessant genoeg om wereldkundig te worden gemaakt.
België, Nederland en Luxemburg speelden een belangrijke rol: eerst onthielden zij zich zoals de Britten om daarna voor te stemmen zoals Russen en Amerikanen.
De politieke zionisten aanvaardden deze hoogst bedenkelijke aanbeveling onmiddellijk, zij hadden er immers hard voor gevochten.
Voor de Arabische bevolking van Palestina was deze gang van zaken eenvoudig absurD.

In mei '48 riep Ben Gurion de joodse Staat Israël uit, binnen het gebied van de door de VN aanbevolen Joodse Staat.
Een oorlog tussen Israël en de omringende Arabische landen was het gevolg.
Tijdens die oorlog breidde Israël zijn door de VN gelegitimeerde grondgebied uit met kilometersbrede stroken grond van de door de VN-gelegitimeerde Arabisch-Palestijnse staat.
De oorspronkelijke 56,47% van het Mandaatgebied Palestina die de VN tot Joodse staat had bestempeld, was hiermee uitgegroeid tot circa 78%.

In 1949 tekenden Egypte, Jordanië, Libanon en Syrië respectievelijk en apart van elkaar, bestandsakkoorden met Israël, waarbij de stroken grond die onder de Arabische staat vielen, bezet bleven.
Het resterende grondgebied van de Westelijke Jordaanoever en de strook van Gaza kwamen respectievelijk onder Jordaans en Egyptisch bestuur, zonder dat deze landen er de jure aanspraak op konden maken.
De annexatie door Jordanië van de Westelijke Jordaanoever in 1950 heeft juridisch zwakke papieren, en met het weer opgeven van deze annexatie in 1988, is aan die kortstondige anomalie in elk geval een eind gekomen.
Volkenrechtelijk behoort de soevereiniteit over deze gebieden toe aan de (grotendeels Arabische) inwoners van de door de VN aanbevolen Arabische staat, zoals de soevereiniteit van de aanbevolen Joodse staat toevalt aan de (overwegend Joodse) inwoners.

Van Israëlische kant wordt ijverig getracht de indruk te wekken dat het Israëlisch-Palestijnse conflict een bilaterale aangelegenheid is, ofwel louter een kwestie tussen Israël en de Palestijnen.
Dit zou het geval zijn als de politiek-zionistische aspiraties op eigen initiatief, zonder steun van of bemiddeling door andere landen, tot de stichting van de Joodse staat Israël in Palestina hadden gevoerD. Maar reeds in 1917 wisten de politiek gemotiveerde Joodse pioniers de Balfour declaratie uitgebracht te krijgen, welke in 1922 door de Volkenbond in het Britse Mandaat voor Palestina werd opgenomen.
Zoals beschreven waren 33 landen in 1947 van mening met een ja-stem de aanbeveling tot het verdelen van Palestina te mogen en kunnen sanctioneren en het was op grond van die aanbeveling door de Algemene Vergadering van de VN, dat in de schriftelijke Onafhankelijkheidsverklaring van Israël sprake is van ‘’deze erkenning door de Verenigde Naties van het recht van het Joodse volk hun staat te vestigen’’, een erkenning die onherroepbaar wordt genoemD.

Gegeven de aanvaarding in 1947 door de politieke zionisten van Resolutie 181-II en de erkenning van Israël door de PLO in 1988, staat de internationale politiek feitelijk niets in de weg Israël eindelijk onder stevige druk te zetten om zich uit (de) bezette Palestijnse gebieden terug te trekken, conform de op 22 november 1967 unaniem aangenomen Veiligheidsraadresolutie 242, en tevens om de overige relevante VN-resoluties naar letter en geest uit te voeren, in uiterste instantie op straffe van boycot-maatregelen tegen en /of uitsluiting van Israël uit de internationale gemeenschap, de VN, waarvan Israël immers onder voorwaarden het lidmaatschap verwierf, besluit Talens.

De Israel lobby      Catherine Lucas      Joodse geschiedenis

In 1978 zette Lucas Catherine een punt achter zijn korte carrière als filmende guerrillero en begon aan een veel langer en succesvoller carrière als schrijver.
Zijn eerste vrucht was een beschrijving van de zionistische lobby in België, de 'zonen van Godfried van Bouillon'.
33 jaar later herwerkt en actualiseert de auteur zijn eerste boek.
Lastig om precies Israël als mikpunt te nemen, legt hij uit in het voorwoorD. Je wordt immers meteen als antisemiet aangevallen.
 

Lucas Catherine is een te fijne en grondige kenner van Joodse geschiedenis om als antisemiet te worden gecatalogeerD. Alleen zijn Joden, zoals Claude Lanzmann het onlangs formuleerde,  ondertussen gewoon terug te schieten, of met kogels of met woorden.
  Lucas schiet met woorden en krijgt dan ook wederwoorden.
  Maar hij schrijft ook terecht 'België is een land met een lange anti-joodse traditie' en een nog veel oudere Arabische lobby (p.
31-35 en 74).
  Dat laatste slaat vooral op een aantal investeerders.

Enkele boemannen uit zijn eerste boek zijn als oudstrijders uit het verhaal verdwenen, we denken aan onze eigen gewezen promotor Luc Dequeker.
Verrassende nieuwe namen duiken op, wie zou Rik Coolsaet of Monica De Coninck in dit boek verwachten? De pro-joodse electorale strategie van de SPA in Antwerpen, tegenover de pro-Palestijns/Marokkaanse van de PS in Brussel is een ijzersterk hoofdstuk.
  De censuur van de brochure van de verenigingen van Vlaamse leraren,   door Lucas zelf en Ludo Abicht samengesteld en gesteund door de organisaties van leerkrachten aardrijkskunde en voordien van geschiedenis, is een gekend verhaal dat breed in de Vlaamse kranten aan bod kwam.
Het grootste belang ligt dan ook in de hoofdstukken over Dexia, de sociale media (waar ISPA-baas Rudi Roth als kwelgeest van Catherine fungeert) of het 'talibanonderwijs' in sommige joodse scholen.
  Het best is Lucas waar hij in het hart wordt geraakt: zijn uithalen naar de oerdomme uitspraken van de familie Van Rooy over Arabische cultuur of gebrek daaraan bijvoorbeelD.  Jansen & Janssen noemt hij dit hoofdstuk.

Feitelijke fouten tegen de geschiedenis zijn nu beperkt tot één zin: Chaim Weizmann was geen 'Britse Jood die chemische wapens maakte voor het leger' (p.
27).
Hij werkte wel als chemicus aan het munitietekort van het Britse leger in '15, maar niet aan chemische wapens.
Toen hij de bekende socialistische Webbs en eerste minister Ramsey MacDonald in 1929 aansprak over de doden na rellen in Palestina, antwoordde Beatrice Webb: 'Darling, er sterven meer Joden in het verkeer in Londen!' (citaat uit N.
Rose, Weizmann, p.
276).
Charles De Gaulle mag gelijk hebben toen hij de Joden een 'dominant karakter' toemat, maar om op dat vlak de Britten te overtreffen moet je héél vroeg opstaan…

… we mogen niet bang zijn voor de conclusies die we uit onze kritiek moeten trekken en ook geen schrik hebben voor de reactie erop door de heersende machten.
” Dit citaat van Karl Marx opent “De Israëllobby”, het nieuwe boek van Lucas Catherine.

 

In de inleiding van het boek zet de schrijver meteen de puntjes op de 'i'.
De mythe van Israël als 'enige democratie in het Midden-Oosten' wordt meteen onderuit gehaald en de lobby-inspanningen voor en door Israël in België worden in de rest van het vlot geschreven boek uit de doeken gedaan.

 

Usual and unusual suspects

 

Het zijn niet altijd de meest verwachte namen die je in het boek tegenkomt.
Natuurlijk worden de banden tussen Joods Actueel, Brabosh, Savasorda, Benno Barnard en aanverwanten in detail blootgelegD. Het zijn echter de voorbeelden van de verschillende politieke partijen en hun steun aan het Israël van de kolonisering en de bezetting, de operatie Gegoten Lood en de aanval tegen de Mavi Marmara, die verhelderend zijn.

 

Socialistisch, Liberaal, Christen-Democratisch of extreem rechts, alle Belgische partijen hebben hun pro-zionistische fracties of stromannen.
En hoewel de Joodse Staat pas in 1948 werd opgericht gaat het boek terug tot het begin van de 20-ste eeuw.
Toen bestond er in België een belangrijke pro-Arabische lobby.
Deze was vooral gebaseerd op de economische belangen van het Koningshuis en rijke families zoals Empain in Egypte en PalestinA. De evolutie naar een pro-zionistische lobby binnen het Belgisch politiek establishment is interessant om volgen.
Ze is nog steeds economisch - de olie, je weet wel - maar de laatste decennia steeds meer ideologisch en opportunistisch.

 

Georkestreerde propaganda

 

Dat er in België, en elders, een aantal ‘locals’ het opnemen voor Israël is geen toeval blijkt uit het boek.
Sinds het begin van de 21-ste eeuw is de Israëlische overheid, vooral via zijn ambassades, zich steeds meer gaan bezighouden met het lobby-werk.
Eén van de belangrijkste tips uit de propaganda-handboeken die het publiceerde is ‘Let the locals guide’.
Om de visie en argumenten van Israël te promoten worden er hele netwerken van ‘locals’ opgezet.

 

Deze 'locals' worden gestimuleerd om vooral via de nieuwe media ‘dissidente stemmen’ (mensen die het opnemen voor het respect van het internationaal recht bijvoorbeeld), te bestoken met mails, lezersbrieven, facebook-groepen, … .
De talrijke voorbeelden uit het uitgebreide archief van Lucas Catherine leggen verschillende van deze campagnes bloot.

 

Conclusie

 

Het boek “De Israëllobby” heeft de grote verdiensten dat het verder kijkt dan het pro-zionistische discours van een aantal Belgische politici en intellectuelen.
Wie zijn ze? Wat zijn de banden tussen hen? En zeker zo belangrijk: welke argumenten schuiven ze naar voor om op een misleidende manier Israël vrij te pleiten van elke verantwoordelijkheid die met de bezetting en kolonisering van Palestina samenhangt.

 

De focus van het boek is beperkt en je moet dan ook op zoek in andere boeken van Lucas Catherine als je meer wil weten over de verschillende redenen die aan de basis liggen van het ontstaan van Israël.
'De Israëllobby' is dan ook eerder een uitbreiding bij onder andere “Palestina, de laatste kolonie” uit 2002.

 

Lucas Catherine neemt in 'De Israëllobby' geen blad voor de monD. Het citaat in het begin van het boek dekt dan ook de lading.
Vraag is of er een reactie van de heersende machten zal komen.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de schrijver hier eerder naar uitkijkt, dan deze te vrezen.

De schrijvende Israëlbasher Lucas Catherine heeft weer een nieuw gedrocht uitgebraakt: De Israël Lobby [in België].
Over de inhoud van het boek zelf zal ik het later nog wel hebben, want ik moet het eerst nog ten gronde lezen.
Maar laat ik het al wel hebben over de passage waarin Brabosh.
com wordt genoemd [blz.
157-158] en een rechtzetting plaatsen die misschien voor sommigen interessant kan zijn.
En om maar meteen met de deur in huis te vallen: in België bestaat geen Israël Lobby, dat is een mythe.
Lucas Catherine is andersom begonnen, een beetje zoals de Palestijnen dat ook doen.
Vóór 1967 bestond er nog niet zoiets als een ‘Palestijns volk‘ dat uit ‘Palestina‘ zou zijn verdreven door de Joden.
Dat is daarna allemaal in elkaar geknutselD. Vóór 1948 noemde men trouwens elke inwoner van het Britse Mandaat Palestina een ‘Palestijn’, de Joden inbegrepen.

 

Je fantaseert iets bij elkaar en daarna ga je dat proberen te bewijzen.
Dat is precies wat er met dit boek is gebeurD. En het bewijst meteen ook de onbetrouwbaarheid van het hele boek, alleen maar al uit die ene enkele bladzijde waarin getracht wordt Brabosh.
com te demoniseren en medeplichtig te maken aan een of ander Zionistisch complot.
Moest ik een website of blog runnen over Georgië (die ik eind jaren 1990 inderdaad op het web heb gehad nl.
www.
amarcorD.be, mijn echtgenote is namelijk Georgische) of over bv Australië waar mijn oudste zus woont, was er geen vuiltje aan de lucht geweest.
Maar ik verkoos vóór en over Israël te schrijven, en dat mag niet volgens Lucas Catherine.
Overigens is Catherine niet aan zijn proefstuk toe.
Hij deed dat al eerder in 1980 met zijn boek De zonen van Godfried van Bouillon.
De zionistische lobby in België, dat al even boosaardig van opzet was als het huidige.

 

Catherine schrijft daarin dat Brabosh.
com [Vlaamse Vrienden van Israël] een mantelwebsite zou zijn van Joods Actueel.
Brabosh zou ook achter de website Philosemitisme zitten.
Catherine draait de zaken om.
Het is niet omdat een aantal artikelen van Brabosh in het verleden ooit werden overgenomen door Joods Actueel, dat dit magazine achter Brabosh.
com zou zitten.
Mijn artikelen verschijnen ook op andere blogs en die zijn ook niet mijn eigendom en/of worden ook niet door mezelf gerunD.

 

Snel verder lezen KLIKKEN op –>

 

Het zit helemaal anders in elkaar en het is ook helemaal niet iets dat geen daglicht kan verdragen, integendeel.
Aanvankelijk heb ik in december 2008 ten tijde van de Gazaoorlog mee de blog van Joods Actueel leven ingeblazen.
Na het einde van de vijandelijkheden, besloot Michael Freilich eind januari 2009 dat het welletjes was geweest.
Freilich wilde dat we ophielden met over het Gazaconflict te schrijven en terug de gewone Joodse huis- en tuinperikelen behandelen en af en toe iets over Israël.
Bovendien mochten we ook niet meer publiceren op de Joodse sabbat.
‘We’, dat zijn dus freelancers zoals ik, die onbezoldigd ‘voor het goede doel‘ schrijven.
Van hetzelfde handvol namen – HANDVOL dus – kom je altijd wel ergens iemand tegen.
Zonder macht, zonder invloed en zonder lid te zijn van één of ander netwerk of zelfs maar van iets dat daar op zou lijken.

 

Ik was het met de beslissing van Freilich helemaal oneens en bijzonder ontgoochelD. Ik besloot de blog van Joods Actueel laten voor wat het was en een eigen blog op te starten op de Amerikaanse server WordPress.
com, die zoals iedereen weet gratis is [tenzij je wat extra's wilt natuurlijk.
] Die blog wordt sinds haar oprichting [31 januari 2009] volkomen autonoom, zonder middelen en zonder hulp van eender wie, door mezelf gevuld met artikelen, plaatjes, video’s, artikelen die ik eigenhandig verzamel op het internet, boeken en tijdschriften, vooral veel vertaalwerk dat ik helemaal zelf doe, en vooral veel materiaal dat afkomstig is van online Amerikaanse en Israëlische kranten en uit de blogosfeer.

 

De keuze voor dat materiaal bepaal ik volkomen autonoom.
Zelfs de dingen die lezers of andere organisaties mij toezenden daarover beslis ik zelf of ze op de blog komen of niet.
Catherine spreekt over 4 Engelstalige hasbara boeken, maar daar heb ik nog nooit van gehoorD. Ik ga ze nu wel opzoeken, nu ik dankzij zijn boek de titels ken.
Misschien kan ik er wel uit leren.
Kortom: wat ik doe, kan iedereen op eender welk ogenblik, zonder geld of materiaal, beginnen op het internet.
Maar je moet wel bereid zijn hard labeur te verrichten en stank voor dank te krijgen.

 

Het klopt dat ik in april 2009 een artikel publiceerde ‘Gezocht: een Vlaams Leger van bloggers’ dat er nog altijd op staat: http://brabosh.
com/2009/04/02/hasbara/ [hasbara is gewoon het hebreeuws voor propaganda, PR dus.
] Op de blog staat zelfs een rubriek ‘Hasbara‘ met een lijst van 27 artikels.
Dit artikel komt daar eveneens onder te staan.
Wie zich wil inzetten voor Israël [hasbara dus] en zich geroepen voelt, mag mij altijd aanschrijven.
Met hasbara is niks mis mee, iedereen doet het, voor zijn club, vereniging, product, dienst, land of natie.
Maar opletten: aan hasbara voor Israël hou je geen euro aan over.
Zelfs Freilich van Joods Actueel heeft nooit 1 euro betaald aan Brabosh.
com voor het lenen van zijn materiaal.

 

Maar wat Catherine echter bewust vergeet te vermelden is dat 2 jaar en bijna 3 maanden later nà de publicatie van die bewuste hasbara oproep, zich tot op heden nog altijd niemand heeft aangemelD. Behoudens de blog van Joods Actueel, het niemendalletje van het FJO (Forum der Joodse Organisaties) en last but not least het wrakhout van de Israëlische Ambassade te Brussel op het internet, is Brabosh.
com zoveel later nog altijd de enige blog of website in heel Vlaanderen die op het internet over en pro-Israël schrijft.
Er is niemand anders in Vlaanderen die doet wat Brabosh.
com doet.
Als ik er morgen mee stop blijft alleen Joods Actueel nog over die maandelijks amper een handvol artikel over Israël brengt terwijl Brabosh.
com een gemiddelde van 120 per maand aanhoudt, bovendien een ‘hobby’ vóór en na een voltijdse kantoorbaan.

 

Bovendien ligt Brabosh.
com in voortdurend conflict met Joods Actueel en het FJO precies omwille van de verschillende standpunten ten aanzien van Israël.
Zowal hoofdreacteur Michael Freilich van Joods Actueel als Hans Knoop, woordvoerder van het FJO en zelfbenoemd Israëlspecialist, vertegenwoordigen de progressieve sien, zijn verdedigers van Jcall, een Franse progressieve organisatie die bijzonder kritisch staat tegenover Israël en ongeveer al de standpunten van Barack Obama verdedigt tav Israël inzake de nederzettingenpolitiek, pro de 2 statenoplossing, verdedigen de terugtrekking achter de 1967 Lijnen enz.

 

Dat zijn stuk voor stuk allemaal dingen en meningen waar Brabosh.
com zich keihard tegen verzet.
Brabosh.
com volgt de harde lijn in Israël, maw de huidige politiek van Netanjahoe/Lieberman, terwijl Joods Actueel en het FJO de lijn Tzipi Livni van Kadima volgt die in de oppositie zit.
Zij steunen de oppositie, Brabosh.
com het voltallige huidige regeringskabinet.
Tot slot: Brabosh.
com verdedigt elke regering die in Israël aan de macht komt.
Wat mij betreft mag die hele winkel worden geleid door een kip, een koe of een dromedaris, in feite kan het me allemaal geen barst schelen wie Israël leidt.
Mijn missie, hasbara voeren voor Israël, stopt aan de grenzen van Israël.
En wel om de volgende reden.

 

Persoonlijk, als Vlaming en niet-Jood, draag ik de 2000 jaar oude schuld mee van mijn voorouders die in wisselende tijden, landen en werelddelen, deelnamen aan Jodenvervolgingen, ze organiseerden of geen poot uitstaken om hun Joodse medeburgers te beschermen.
Mijn recht om kritiek uit te oefenen hoe het beleid van de Joodse staat moet worden bepaald, is reeds lang geleden verbeurd verklaarD. Ik hoop dat dit laatste een doordenkertje kan zijn waar ook Lucas Catherine wat aan heeft.
De Joodse staat is niet ontstaan uit de holocaust, maar uit de 2000 voorgaande vervolgingsjaren die geleid hebben tót die holocaust.
De schrijvende Israëlbasher Lucas Catherine heeft weer een nieuw gedrocht uitgebraakt: De Israël Lobby [in België].
Over de inhoud van het boek zelf zal ik het later nog wel hebben, want ik moet het eerst nog ten gronde lezen.
Maar laat ik het al wel hebben over de passage waarin Brabosh.
com wordt genoemd [blz.
157-158] en een rechtzetting plaatsen die misschien voor sommigen interessant kan zijn.
En om maar meteen met de deur in huis te vallen: in België bestaat geen Israël Lobby, dat is een mythe.
Lucas Catherine is andersom begonnen, een beetje zoals de Palestijnen dat ook doen.
Vóór 1967 bestond er nog niet zoiets als een ‘Palestijns volk‘ dat uit ‘Palestina‘ zou zijn verdreven door de Joden.
Dat is daarna allemaal in elkaar geknutselD. Vóór 1948 noemde men trouwens elke inwoner van het Britse Mandaat Palestina een ‘Palestijn’, de Joden inbegrepen.

 

Je fantaseert iets bij elkaar en daarna ga je dat proberen te bewijzen.
Dat is precies wat er met dit boek is gebeurD. En het bewijst meteen ook de onbetrouwbaarheid van het hele boek, alleen maar al uit die ene enkele bladzijde waarin getracht wordt Brabosh.
com te demoniseren en medeplichtig te maken aan een of ander Zionistisch complot.
Moest ik een website of blog runnen over Georgië (die ik eind jaren 1990 inderdaad op het web heb gehad nl.
www.
amarcorD.be, mijn echtgenote is namelijk Georgische) of over bv Australië waar mijn oudste zus woont, was er geen vuiltje aan de lucht geweest.
Maar ik verkoos vóór en over Israël te schrijven, en dat mag niet volgens Lucas Catherine.
Overigens is Catherine niet aan zijn proefstuk toe.
Hij deed dat al eerder in 1980 met zijn boek De zonen van Godfried van Bouillon.
De zionistische lobby in België, dat al even boosaardig van opzet was als het huidige.

 

Catherine schrijft daarin dat Brabosh.
com [Vlaamse Vrienden van Israël] een mantelwebsite zou zijn van Joods Actueel.
Brabosh zou ook achter de website Philosemitisme zitten.
Catherine draait de zaken om.
Het is niet omdat een aantal artikelen van Brabosh in het verleden ooit werden overgenomen door Joods Actueel, dat dit magazine achter Brabosh.
com zou zitten.
Mijn artikelen verschijnen ook op andere blogs en die zijn ook niet mijn eigendom en/of worden ook niet door mezelf gerunD.

 

Snel verder lezen KLIKKEN op –>

 

Het zit helemaal anders in elkaar en het is ook helemaal niet iets dat geen daglicht kan verdragen, integendeel.
Aanvankelijk heb ik in december 2008 ten tijde van de Gazaoorlog mee de blog van Joods Actueel leven ingeblazen.
Na het einde van de vijandelijkheden, besloot Michael Freilich eind januari 2009 dat het welletjes was geweest.
Freilich wilde dat we ophielden met over het Gazaconflict te schrijven en terug de gewone Joodse huis- en tuinperikelen behandelen en af en toe iets over Israël.
Bovendien mochten we ook niet meer publiceren op de Joodse sabbat.
‘We’, dat zijn dus freelancers zoals ik, die onbezoldigd ‘voor het goede doel‘ schrijven.
Van hetzelfde handvol namen – HANDVOL dus – kom je altijd wel ergens iemand tegen.
Zonder macht, zonder invloed en zonder lid te zijn van één of ander netwerk of zelfs maar van iets dat daar op zou lijken.

 

Ik was het met de beslissing van Freilich helemaal oneens en bijzonder ontgoochelD. Ik besloot de blog van Joods Actueel laten voor wat het was en een eigen blog op te starten op de Amerikaanse server WordPress.
com, die zoals iedereen weet gratis is [tenzij je wat extra's wilt natuurlijk.
] Die blog wordt sinds haar oprichting [31 januari 2009] volkomen autonoom, zonder middelen en zonder hulp van eender wie, door mezelf gevuld met artikelen, plaatjes, video’s, artikelen die ik eigenhandig verzamel op het internet, boeken en tijdschriften, vooral veel vertaalwerk dat ik helemaal zelf doe, en vooral veel materiaal dat afkomstig is van online Amerikaanse en Israëlische kranten en uit de blogosfeer.

 

De keuze voor dat materiaal bepaal ik volkomen autonoom.
Zelfs de dingen die lezers of andere organisaties mij toezenden daarover beslis ik zelf of ze op de blog komen of niet.
Catherine spreekt over 4 Engelstalige hasbara boeken, maar daar heb ik nog nooit van gehoorD. Ik ga ze nu wel opzoeken, nu ik dankzij zijn boek de titels ken.
Misschien kan ik er wel uit leren.
Kortom: wat ik doe, kan iedereen op eender welk ogenblik, zonder geld of materiaal, beginnen op het internet.
Maar je moet wel bereid zijn hard labeur te verrichten en stank voor dank te krijgen.

 

Het klopt dat ik in april 2009 een artikel publiceerde ‘Gezocht: een Vlaams Leger van bloggers’ dat er nog altijd op staat: http://brabosh.
com/2009/04/02/hasbara/ [hasbara is gewoon het hebreeuws voor propaganda, PR dus.
] Op de blog staat zelfs een rubriek ‘Hasbara‘ met een lijst van 27 artikels.
Dit artikel komt daar eveneens onder te staan.
Wie zich wil inzetten voor Israël [hasbara dus] en zich geroepen voelt, mag mij altijd aanschrijven.
Met hasbara is niks mis mee, iedereen doet het, voor zijn club, vereniging, product, dienst, land of natie.
Maar opletten: aan hasbara voor Israël hou je geen euro aan over.
Zelfs Freilich van Joods Actueel heeft nooit 1 euro betaald aan Brabosh.
com voor het lenen van zijn materiaal.

 

Maar wat Catherine echter bewust vergeet te vermelden is dat 2 jaar en bijna 3 maanden later nà de publicatie van die bewuste hasbara oproep, zich tot op heden nog altijd niemand heeft aangemelD. Behoudens de blog van Joods Actueel, het niemendalletje van het FJO (Forum der Joodse Organisaties) en last but not least het wrakhout van de Israëlische Ambassade te Brussel op het internet, is Brabosh.
com zoveel later nog altijd de enige blog of website in heel Vlaanderen die op het internet over en pro-Israël schrijft.
Er is niemand anders in Vlaanderen die doet wat Brabosh.
com doet.
Als ik er morgen mee stop blijft alleen Joods Actueel nog over die maandelijks amper een handvol artikel over Israël brengt terwijl Brabosh.
com een gemiddelde van 120 per maand aanhoudt, bovendien een ‘hobby’ vóór en na een voltijdse kantoorbaan.

 

Bovendien ligt Brabosh.
com in voortdurend conflict met Joods Actueel en het FJO precies omwille van de verschillende standpunten ten aanzien van Israël.
Zowal hoofdreacteur Michael Freilich van Joods Actueel als Hans Knoop, woordvoerder van het FJO en zelfbenoemd Israëlspecialist, vertegenwoordigen de progressieve sien, zijn verdedigers van Jcall, een Franse progressieve organisatie die bijzonder kritisch staat tegenover Israël en ongeveer al de standpunten van Barack Obama verdedigt tav Israël inzake de nederzettingenpolitiek, pro de 2 statenoplossing, verdedigen de terugtrekking achter de 1967 Lijnen enz.

 

Dat zijn stuk voor stuk allemaal dingen en meningen waar Brabosh.
com zich keihard tegen verzet.
Brabosh.
com volgt de harde lijn in Israël, maw de huidige politiek van Netanjahoe/Lieberman, terwijl Joods Actueel en het FJO de lijn Tzipi Livni van Kadima volgt die in de oppositie zit.
Zij steunen de oppositie, Brabosh.
com het voltallige huidige regeringskabinet.
Tot slot: Brabosh.
com verdedigt elke regering die in Israël aan de macht komt.
Wat mij betreft mag die hele winkel worden geleid door een kip, een koe of een dromedaris, in feite kan het me allemaal geen barst schelen wie Israël leidt.
Mijn missie, hasbara voeren voor Israël, stopt aan de grenzen van Israël.
En wel om de volgende reden.

 

Persoonlijk, als Vlaming en niet-Jood, draag ik de 2000 jaar oude schuld mee van mijn voorouders die in wisselende tijden, landen en werelddelen, deelnamen aan Jodenvervolgingen, ze organiseerden of geen poot uitstaken om hun Joodse medeburgers te beschermen.
Mijn recht om kritiek uit te oefenen hoe het beleid van de Joodse staat moet worden bepaald, is reeds lang geleden verbeurd verklaarD. Ik hoop dat dit laatste een doordenkertje kan zijn waar ook Lucas Catherine wat aan heeft.
De Joodse staat is niet ontstaan uit de holocaust, maar uit de 2000 voorgaande vervolgingsjaren die geleid hebben tót die holocaust.
De schrijvende Israëlbasher Lucas Catherine heeft weer een nieuw gedrocht uitgebraakt: De Israël Lobby [in België].
Over de inhoud van het boek zelf zal ik het later nog wel hebben, want ik moet het eerst nog ten gronde lezen.
Maar laat ik het al wel hebben over de passage waarin Brabosh.
com wordt genoemd [blz.
157-158] en een rechtzetting plaatsen die misschien voor sommigen interessant kan zijn.
En om maar meteen met de deur in huis te vallen: in België bestaat geen Israël Lobby, dat is een mythe.
Lucas Catherine is andersom begonnen, een beetje zoals de Palestijnen dat ook doen.
Vóór 1967 bestond er nog niet zoiets als een ‘Palestijns volk‘ dat uit ‘Palestina‘ zou zijn verdreven door de Joden.
Dat is daarna allemaal in elkaar geknutselD. Vóór 1948 noemde men trouwens elke inwoner van het Britse Mandaat Palestina een ‘Palestijn’, de Joden inbegrepen.

 

Je fantaseert iets bij elkaar en daarna ga je dat proberen te bewijzen.
Dat is precies wat er met dit boek is gebeurD. En het bewijst meteen ook de onbetrouwbaarheid van het hele boek, alleen maar al uit die ene enkele bladzijde waarin getracht wordt Brabosh.
com te demoniseren en medeplichtig te maken aan een of ander Zionistisch complot.
Moest ik een website of blog runnen over Georgië (die ik eind jaren 1990 inderdaad op het web heb gehad nl.
www.
amarcorD.be, mijn echtgenote is namelijk Georgische) of over bv Australië waar mijn oudste zus woont, was er geen vuiltje aan de lucht geweest.
Maar ik verkoos vóór en over Israël te schrijven, en dat mag niet volgens Lucas Catherine.
Overigens is Catherine niet aan zijn proefstuk toe.
Hij deed dat al eerder in 1980 met zijn boek De zonen van Godfried van Bouillon.
De zionistische lobby in België, dat al even boosaardig van opzet was als het huidige.

 

Catherine schrijft daarin dat Brabosh.
com [Vlaamse Vrienden van Israël] een mantelwebsite zou zijn van Joods Actueel.
Brabosh zou ook achter de website Philosemitisme zitten.
Catherine draait de zaken om.
Het is niet omdat een aantal artikelen van Brabosh in het verleden ooit werden overgenomen door Joods Actueel, dat dit magazine achter Brabosh.
com zou zitten.
Mijn artikelen verschijnen ook op andere blogs en die zijn ook niet mijn eigendom en/of worden ook niet door mezelf gerunD.

 

Snel verder lezen KLIKKEN op –>

 

Het zit helemaal anders in elkaar en het is ook helemaal niet iets dat geen daglicht kan verdragen, integendeel.
Aanvankelijk heb ik in december 2008 ten tijde van de Gazaoorlog mee de blog van Joods Actueel leven ingeblazen.
Na het einde van de vijandelijkheden, besloot Michael Freilich eind januari 2009 dat het welletjes was geweest.
Freilich wilde dat we ophielden met over het Gazaconflict te schrijven en terug de gewone Joodse huis- en tuinperikelen behandelen en af en toe iets over Israël.
Bovendien mochten we ook niet meer publiceren op de Joodse sabbat.
‘We’, dat zijn dus freelancers zoals ik, die onbezoldigd ‘voor het goede doel‘ schrijven.
Van hetzelfde handvol namen – HANDVOL dus – kom je altijd wel ergens iemand tegen.
Zonder macht, zonder invloed en zonder lid te zijn van één of ander netwerk of zelfs maar van iets dat daar op zou lijken.

 

Ik was het met de beslissing van Freilich helemaal oneens en bijzonder ontgoochelD. Ik besloot de blog van Joods Actueel laten voor wat het was en een eigen blog op te starten op de Amerikaanse server WordPress.
com, die zoals iedereen weet gratis is [tenzij je wat extra's wilt natuurlijk.
] Die blog wordt sinds haar oprichting [31 januari 2009] volkomen autonoom, zonder middelen en zonder hulp van eender wie, door mezelf gevuld met artikelen, plaatjes, video’s, artikelen die ik eigenhandig verzamel op het internet, boeken en tijdschriften, vooral veel vertaalwerk dat ik helemaal zelf doe, en vooral veel materiaal dat afkomstig is van online Amerikaanse en Israëlische kranten en uit de blogosfeer.

 

De keuze voor dat materiaal bepaal ik volkomen autonoom.
Zelfs de dingen die lezers of andere organisaties mij toezenden daarover beslis ik zelf of ze op de blog komen of niet.
Catherine spreekt over 4 Engelstalige hasbara boeken, maar daar heb ik nog nooit van gehoorD. Ik ga ze nu wel opzoeken, nu ik dankzij zijn boek de titels ken.
Misschien kan ik er wel uit leren.
Kortom: wat ik doe, kan iedereen op eender welk ogenblik, zonder geld of materiaal, beginnen op het internet.
Maar je moet wel bereid zijn hard labeur te verrichten en stank voor dank te krijgen.

 

Het klopt dat ik in april 2009 een artikel publiceerde ‘Gezocht: een Vlaams Leger van bloggers’ dat er nog altijd op staat: http://brabosh.
com/2009/04/02/hasbara/ [hasbara is gewoon het hebreeuws voor propaganda, PR dus.
] Op de blog staat zelfs een rubriek ‘Hasbara‘ met een lijst van 27 artikels.
Dit artikel komt daar eveneens onder te staan.
Wie zich wil inzetten voor Israël [hasbara dus] en zich geroepen voelt, mag mij altijd aanschrijven.
Met hasbara is niks mis mee, iedereen doet het, voor zijn club, vereniging, product, dienst, land of natie.
Maar opletten: aan hasbara voor Israël hou je geen euro aan over.
Zelfs Freilich van Joods Actueel heeft nooit 1 euro betaald aan Brabosh.
com voor het lenen van zijn materiaal.

 

Maar wat Catherine echter bewust vergeet te vermelden is dat 2 jaar en bijna 3 maanden later nà de publicatie van die bewuste hasbara oproep, zich tot op heden nog altijd niemand heeft aangemelD. Behoudens de blog van Joods Actueel, het niemendalletje van het FJO (Forum der Joodse Organisaties) en last but not least het wrakhout van de Israëlische Ambassade te Brussel op het internet, is Brabosh.
com zoveel later nog altijd de enige blog of website in heel Vlaanderen die op het internet over en pro-Israël schrijft.
Er is niemand anders in Vlaanderen die doet wat Brabosh.
com doet.
Als ik er morgen mee stop blijft alleen Joods Actueel nog over die maandelijks amper een handvol artikel over Israël brengt terwijl Brabosh.
com een gemiddelde van 120 per maand aanhoudt, bovendien een ‘hobby’ vóór en na een voltijdse kantoorbaan.

 

Bovendien ligt Brabosh.
com in voortdurend conflict met Joods Actueel en het FJO precies omwille van de verschillende standpunten ten aanzien van Israël.
Zowal hoofdreacteur Michael Freilich van Joods Actueel als Hans Knoop, woordvoerder van het FJO en zelfbenoemd Israëlspecialist, vertegenwoordigen de progressieve sien, zijn verdedigers van Jcall, een Franse progressieve organisatie die bijzonder kritisch staat tegenover Israël en ongeveer al de standpunten van Barack Obama verdedigt tav Israël inzake de nederzettingenpolitiek, pro de 2 statenoplossing, verdedigen de terugtrekking achter de 1967 Lijnen enz.

 

Dat zijn stuk voor stuk allemaal dingen en meningen waar Brabosh.
com zich keihard tegen verzet.
Brabosh.
com volgt de harde lijn in Israël, maw de huidige politiek van Netanjahoe/Lieberman, terwijl Joods Actueel en het FJO de lijn Tzipi Livni van Kadima volgt die in de oppositie zit.
Zij steunen de oppositie, Brabosh.
com het voltallige huidige regeringskabinet.
Tot slot: Brabosh.
com verdedigt elke regering die in Israël aan de macht komt.
Wat mij betreft mag die hele winkel worden geleid door een kip, een koe of een dromedaris, in feite kan het me allemaal geen barst schelen wie Israël leidt.
Mijn missie, hasbara voeren voor Israël, stopt aan de grenzen van Israël.
En wel om de volgende reden.

 

Persoonlijk, als Vlaming en niet-Jood, draag ik de 2000 jaar oude schuld mee van mijn voorouders die in wisselende tijden, landen en werelddelen, deelnamen aan Jodenvervolgingen, ze organiseerden of geen poot uitstaken om hun Joodse medeburgers te beschermen.
Mijn recht om kritiek uit te oefenen hoe het beleid van de Joodse staat moet worden bepaald, is reeds lang geleden verbeurd verklaarD. Ik hoop dat dit laatste een doordenkertje kan zijn waar ook Lucas Catherine wat aan heeft.
De Joodse staat is niet ontstaan uit de holocaust, maar uit de 2000 voorgaande vervolgingsjaren die geleid hebben tót die holocaust.
Lucas Catherine ontmaskerd door de Israel Lobby

jul 8

Geplaatst door brabosh

.

 

Het boek de Israël Lobby [in België] van Lucas Catherine blijft stof doen opwaaien en niet in het minst onder de Joodse gemeenschap van België.
In het julinummer 54 van Joods Actueel magazine wordt er door de redactie dieper ingegaan op het hatelijk essay van Catherine.
In het artikel ‘Lucas Catherine ontmaskerd’ zet Michael Freilich nog eens de puntjes op de ‘i’ en weerlegt enkele nu al beruchte missers in het boek.

In het eerste deel van dit artikel slaat Freilich zichzelf op de borst dat hij als zgn Lobbyman voor Israël beide zijden van het [Israël]verhaal laat zien.
Hijzelf ziet dat als een teken van kracht dat Joden zichzelf èn hun eigen staat bekritiseren.
Ik heb dat altijd als een teken van zwakte beschouwd en verraad jegens Israël.

Want geef toe: in je eigen voet schieten, wie doet zoiets nou? En om wie te behagen? De vijanden van Israël en van de Joden? Om wat te bereiken? Begrip op te wekken voor de Joodse zaak? Ik denk niet dat je daarmee het respect en het vertrouwen wint van je potentiële vervolgers en moordenaars.
Freilich meent van wel.
De ervaring van zulk dhimmitudegedrag leert dat Jodenhaters en Israëlbashers gewoon nog wat harder op je hoofd gaan slaan.
Lees hier meer over de ‘AlsJoden’ [AsaJews]

Maar goed, los van dat, inhoudelijk toch weer stevig weerwerk van Freilich en zijn puike redactie.

 

Lucas Catherine ontmaskerd

 

door Michael Freilich

 hoofdredacteur Joods Actueel

 www.
joodsactueel.
be

 

Dat Lucas Catherine gefrustreerd is omdat de N-VA haar standpunten over het conflict Israël-Palestina herziet, daar kan ik inkomen.
Dat hij Joods Actueel de woordvoerder van Israël in Vlaanderen noemt, is misschien een mooi compliment, maar het strookt niet met de waarheiD. Want welke ‘woordvoerder’ kan zijn ‘werkgever’ zomaar een veeg uit de pan geven? Hans Knoop was allesbehalve mals voor premier Netanyahu na diens bezoek aan de v.
s.
en schreef in Joods Actueel over het applaus dat de Israëlische premier in Washington ten deel viel: “Applaus krijg je als Israëlische premier daar overigens ook als je besluit om in plaats van je voorgenomen speech de telefoongids van Ramat Gan voor te lezen”.
Of wat te denken van een opiniestuk in Joods Actueel, dat trouwens werd overgenomen door Knack, waarin stond: “Wat het land [Israël] nu nodig heeft is een pragmatische leider die vrienden en bondgenoten kan aantrekken, niet enkel afstoten.
En voorlopig is Netanyahu enkel in dat laatste geslaagd”.
Dat artikel was van de hand van ondergetekende, jawel van Mister Pro-Israël-Lobby himself, Michael Freilich.

 

Ons voorstellen als blindelings pro-Israël past natuurlijk in het kraampje om ons ongeloofwaardig te doen lijken.
Of zoals Catherine ooit (ook in De Morgen) schreef over Michael Freilich: “Wie gelooft die man nog?’,  zonder ook maar één argument te geven om deze zin te staven.
Geef mij dan liever Wouter De Vriendt van Groen! Die onlangs zei: “Ik apprecieer dat Joods Actueel beide kanten van het verhaal brengt”.

 

31 mei 2010 op de m/s Mavi MarmarA. De Jemenitische Sjeik Muhammad Al-Hazmi dreigt met de jambiya, de traditionele gekromde dolk uit Jemen

 

Om terug te komen op Catherine: zijn frustraties zijn te begrijpen, maar dat geeft hem nog geen vrijgeleide om manifeste leugens te verspreiden.
Catherine heeft het in zijn opiniestuk over journalistiek onderzoek na de vorige flottielje en schrijft over één van de deelnemers: “Het resultaat was ontluisterenD. [ ] De man met het kromzwaard bleek na enig onderzoek een Jemenitisch parlementslid en de foto was genomen tijdens een persconferentie in Jemen’.
Dit is een regelrechte leugen.
Het klopt dat ‘Kromzwaard’ een Jemenitisch parlementslid is, met name Muhammad Al-Hazmi, maar hij was wel degelijk aan boord en deze foto werd ook aan boord getrokken.
Dat wordt bevestigd door videobeelden, door de cameraman die de foto maakte en door de heer Al-Hazmi zelf.

 

Meer nog: Al-Hazmi was te gast in Gaza, waar hij op 22 oktober 2010 eenzelfde zwaard overhandigde aan Hamasleider Ismail Haniyeh: “Ik was met mijn broeders op het vrijheidsflottielje en droeg de jambiya bij me om te kunnen overhandigen aan Haniyeh, maar de zionistische vijand heeft mijn kromzwaard afgepakt, vandaar dat ik nu een nieuw exemplaar bij heb om te overhandigen aan Ismail Haniyeh”.
De videoclip van dit treffen kan u hier op Memri-TV terugvinden (met ondertiteling).
Ik citeer nogmaals Catherine: “Ontluisterend, kromzwaard bleek een Jemenitisch parlementslid, de foto was genomen in Jemen’: Dit is dus pertinent onjuist!

 

Huwaida Arraf

 

Catherine vervolgt door te zeggen dat de stem die te horen was op de ~ radio van het schip – “Ga terug naar Auschwitz en vergeet 11 september niet!”- een vervalsing is.
Catherine: “De fameuze stem zou volgens het leger die van Huwaida Arraf zijn, een Amerikaanse Palestijn, maar uit alle getuigenissen bleek dat de man nooit op de boot was geweest’.

 

Ook hier fabuleert Catherine, want Huwaida Arraf (afB. rechts) is géén man maar een vrouw (één Google search volstaat om dit te achterhalen) en was wel degelijk aan boorD. Ze ontkent dat ook niet en gaf verscheidene interviews over haar wedervaren aan boord zoals bijvoorbeeld aan Newsnight op 2 juni 2010 op de BBC zie hier.

 

Verder verzwijgt Catherine de veelvuldig bewezen banden tussen de flottielje en de Turkse terreurorganisatie IHH, én hij verzwijgt het overdonderende feit dat er aan boord van het bewuste schip (de Mavi Marmara) géén hulpgoederen werden aangetroffen, enkel messen, staven en andere wapens.

 

Leugenmachine

 

We kunnen niet anders dan concluderen dat we hier met een pathologische leugenaar te maken hebben.
Catherine noemt zichzelf graag een ‘feitenmachine’ en zegt dat die term hem door Wim van Rooy werd toegemeten (Van Rooy ontkende dit ten stelligste in een reactie aan Joods Actueel).
De enige titel die Catherine eer aan zou doen is hem een leugenmachine te noemen.
De gevaarlijkste soort leugenaars zijn dat soort pathologische serieleugenaars, die er niet voor terugdeinzen om de grootste leugens uit hun duim te zuigen.
Hierdoor zou je als buitenstaander er nooit bij kunnen stilstaan dat alles eigenlijk verzonnen is.

 

Kortom, het tart de verbeelding.
Wie dacht dat het monteren van geweergeluid bij een beeldverslag van het VRT-journaal al erg was, moet nu wel echt van zijn stoel vallen.
Indien Catherine een journalist was, dan was hij stante pede ontslagen, had hij een klacht aan zijn been bij de Raad van Journalistiek en mocht hij nooit meer een artikel schrijven.

 

Michel Le Penseur, Président du Jcall Anversoise

 

Ik denk dat alle journalisten die deze man nog een forum geven eens de hand in eigen boezem moeten steken en zich moeten afvragen of ze Catherine niet ‘blindelings’ in zijn discours zijn gevolgD. Heeft er nog nooit iemand bij De Morgen, Humo of Radio 7 (allemaal media waar Catherine onlangs dezelfde en nog andere leugens vertelde) de moeite genomen om de spectaculaire beweringen van die kerel na te trekken? Wat is er gebeurd met de eerste les tijdens de opleiding journalistiek, die ons leert om “steeds twee verschillende bronnen te zoeken als er een nieuw en merkwaardig ‘feit’ opduikt”?!

 

Excuses of een rechtzetting verwacht ik niet van Catherine, die zullen et ook nooit komen.
Maar ik denk toch wel dat de redactie van deze kran1 zijn lezers excuses moet aanbieden omdat ze Catherine blindelings eer forum boden, omdat dit allicht in de politieke lijn van de krant past.
I~ heb geen probleem met kritiek, ook niet met harde kritiek aan het adres van Israël, maar het doel heiligt nooit de middelen en zeker en vast niet als je daarvoor de waarheid overboord gooit.

 

Ik richt derhalve in de eerste plaats een oproep aan de eind-  en hoofdredacteuren van deze krant om dringend enige introspectie te verrichten.

Naar aanleiding van zijn publicatie ‘de Israël Lobby’, haalt auteur Lucas Catherine een aantal oude clichés en leugens uit de doos.
Eén ervan kan je hier lezen, op de webstite van deredactie.
be waar Catherine schrijft …zelfs de Palestijnse staatsburgers van Israël (een vijfde van de bevolking) worden op velerlei manieren structureel gediscrimineerD. Zo hebben zij geen toegang tot 93% van de grond dat uitsluitend toebehoord aan héél het Joodse Volk.

Dit is een manifeste onwaarheid! Joods Actueel is niet geïnteresseerd in debatten over de motivatie van de Israël-bashers, wel in het correct weergeven van de feiten.
Onwaarheden moeten dan ook fel worden weerlegd aan de hand van de ware feiten.
Daarom brengen wij hier een artikel dat eerder verscheen in Joods Actueel magazine in 2009 en het fabeltje hierboven hopelijk voorgoed op de vuilnisbelt doet belanden.

 

Grondeigendom in Israël

 

Onder de loep: door Savasorda

 

Grond en het vluchtelingenprobleem vormen samen de kern van het conflict tussen Israël en de Palestijnen.
Tegenstanders van Israël slaan ons in de media voortdurend om de oren met cijfers over het land in Israël.
“In Israël is 93,5% van het land voor de Joden gereserveerd, dus is het land erger dan Zuid-Afrika onder het Apartheidsregime, waar ‘slechts’ 87% van het territorium voor de blanken gereserveerd was”…  Deze stelling leest men in heel wat artikels van extreemlinkse activisten zoals de drie Ludo’s (De Brabander, Abicht en De Witte), en hoort men keer op keer tijdens de “Palestina debatten”.
Hoog tijd voor Savasorda om op zoek te gaan hoe het landbezit in Israël nu echt in mekaar zit.

 

Verzamelbusje voor KKL

Geschiedenis: de deelnemers aan het vijfde Zionistisch Congres (1901) wilden het ontstaan van een thuisland voor de Joden concreet vorm geven.
Daarom werd een stichting opgericht, het Joods Nationaal Fonds.
Doel ervan was wereldwijd geld in te zamelen om systematisch gronden te kopen in PalestinA. Palestina was op dat ogenblik een gebied in de uithoek van het Turkse (Ottomaanse) rijk.
Zo werd een lange termijn project op het getouw gezet, waarbij stap na stap kibboetsen en andere Joodse nederzettingen opgericht werden.
Het project kreeg in 1948 zijn bekroning met de stichting van de onafhankelijke staat Israël.
De gronden werden aan de nieuwe staat overgedragen met in acht name van de principes van het internationaal recht terzake.
Na de mislukte invasie door de Arabische buurlanden, nam de Israëlische overheid daarop ook de gronden, die achtergelaten waren door Arabische vluchtelingen, in bezit.

 

Ter vergelijking: na de nederlaag van Nazi-Duitsland in 1945 werden in een aantal Oost-Europese landen miljoenen “etnische Duitsers” verdreven, hoewel sommigen daar al honderden jaren woonden.
De overheden van onder meer Polen, Tsjecho-Slowakije en de Sovjet-Unie namen daarop hun bezittingen in beslag, zonder noemenswaardig protest ooit.
De verdreven vluchtelingen integreerden geruisloos in de nieuwe Duitse samenleving, die zich na de oorlog in sneltreinvaart ontwikkelde.
Hetzelfde geschiedde in Polen waar de Poolse burgers die door de Sovjets verjaagd werden zich gedeeltelijk in de huizen en op de terreinen van de verjaagde Duitsers konden vestigen.

 

De ‘Israel Land Adminstration’ (ILA)

 In 1960 werd een “basiswet over het landbezit in Israël” aangenomen waardoor land niet verkocht zou worden maar verpacht (geleased) voor een periode van 99 jaar.
Het Joods Nationaal Fonds bleef eigenaar van zijn gronden maar gaf het beheer ervan uit handen aan een nieuwe organisatie, de Israël Land Administratie (ILA).

 Op dit moment is 79,5% van het totale landoppervlak eigendom van de overheid, 14% is eigendom van het Joods Nationaal Fonds, de overige 6,5% is in handen van privé eigenaars (zowel Joden als Arabieren).
Het ILA beheert en verpacht bijgevolg 93,5% van het grondbezit.

 

Israëlische Arabieren in Taibe.
Ze genieten dezelfde rechten als Joodse Israëli’s.

In “Het zionisme: een racistische en kolonialistische ideologie met machtige Westerse beschermheren”, Uitpers nr.
99, juni 2008, schreef (de onlangs overleden) Wim de Neuter om zijn stelling te bewijzen het volgende: “In Israël is 92% van de grond in handen van de zionistische staat, de Zionistische Wereldorganisatie of individuele Joden.
(…) De Israëlische wetgeving beschouwt Joodse grondeigendom als onvervreemdbare eigendom van het Joodse volk waar niet meer aan getornd kan worden.
Palestijnen in Israël en in de bezette gebieden is het verboden om grond te kopen”.

 

Zijn uitspraak is bijzonder misleidend omdat de grond evenmin aan Joodse Israëli’s verkocht kan worden! Want sinds 1960 gaat het niet meer om verkoop maar om verpachting.
Het foute cijfer (92% i.p.v.93,5%) wijst op slordigheiD. De verkeerde conclusie getuigt echter ofwel van kwade wil ofwel van een gebrek aan kennis: houdingen die beiden niet thuishoren in een goede journalistieke praktijk.

 

Dat er niet aan de wetgeving getornd kan worden klopt evenmin.
In 1997 werden een aantal hervormingen gestemd om een gedeelte van de grond te privatiseren, vooral in het noorden en het zuiden van Israël.
Likoed, de partij van Benjamin Netanyahou heeft trouwens als belangrijk programmapunt het privatiseren van grond voor huisvesting en een hervorming van de ILA.

 (zie kader)

 

Uit het verkiezingsprogramma van de Likoedpartij

 Likoed wil een verregaande hervorming van de ILA en de planningscommissies.
Een doorgedreven privatisering van de huisvestingssector zal volgens Likoed een economische groei van 2% op jaarbasis veroorzaken, voldoende om de gevolgen van de financiële crisis weg te werken.
Dit zou moeten samengaan met grootschalige infrastructuurwerken zoals snelwegen en spoorlijnen om de mobiliteit te verbeteren.
Dat zou op korte tijd de druk op de woningmarkt in de grote centrumsteden aanzienlijk moeten verlichten.

Voor wie is het land beschikbaar?

 Het staatsland is via de ILA beschikbaar voor alle Israëlische staatsburgers.
Dat ook de Arabische Israëli’s hierop aanspraak kunnen maken is niet alleen in theorie juist, maar wordt ook door de feiten bevestigD. Een voorbeeld: in Opper-Nazareth leeft een gemengd Joods-Arabische bevolking, alle gronden, zowel van Joden als Arabieren worden er verpacht door de ILA.

 

In sommige gevallen verkrijgen Arabische Israëli’s zelfs gunstiger voorwaarden dan Joodse staatsburgers.
In een nieuwe Joodse gemeente in de nabijheid van Bersheva werd bouwgrond voor $24.
000 geleasD. Bedouinenfamilies uit het naburige Rahat konden bouwgrond met een gelijkaardige oppervlakte voor $150 leasen.
In een ander geval wilde een Joodse burger land pachten in een nieuw opgerichte Bedouinengemeente tegen dezelfde gunsttarieven.
De ILA weigerde hierop in te gaan.
De zaak werd beslecht voor de rechtbank: de zaak Avitan vs Israel Land Administration (HC 528/88).
Het Hooggerechtshof oordeelde dat het gelijkheidsprincipe niet geschonden werd omdat er sprake was van positieve discriminatie ten voordele van de (kansarme) Bedouinen.

 

Bovendien zijn er geen beperkingen bij het verwerven van de 6,5 % privé gronD. Die kan niet alleen aan Joodse en Arabische Israëli’s verkocht worden, maar ook aan wie geen Israëlisch staatsburger is of aan buitenlanders, zelfs uit Arabische landen.
Voormalig Israëlisch minister van Huisvesting, Meir Porush verklaarde hierover: “De Palestijnse Autoriteit moedigt welstellende Palestijnen aan om grond te kopen op het grondgebied van Israël.
Het betreft Palestijnen die vertrouwd zijn met de immobiliën sector en die vanuit hun kantoren in Londen jacht maken op grond en vastgoed in Jeruzalem, via agenten en makelaars uit Ramallah”.
(Yediot Ahranot, 03/01/1997).

 

Voor de 14 % grond die eigendom is van het JNF gelden wel beperkingen.
Deze grond is volgens de statuten van het JNF bedoeld voor de vestiging van Joden.
Want laten we niet vergeten, het gaat hier om geld ingezameld van Joodse mensen over de hele wereld, specifiek om grond in Israël op te kopen om andere Joden te helpen huisvesten.
M.
A.w.
het JNF is een privé-initiatief waarvan de beheerders zelf kunnen beslissen wat er met het land gebeurt.
De beperkingen op JNF grond zegt dat land niet verpacht wordt aan Arabieren voor de gebruikelijke 99 jaar maar dat de leasetermijn elk jaar wordt herzien.
Maar ook dit kan perfect zonder problemen; grond van het JNF in de Besorvallei (Wadi Shallaleh) nabij kibboets Re’em wordt op jaarbasis aan Bedouinen verpacht als weiland voor hun kuddes, en dat al vele jaren lang.

 

Toch is niet iedereen in Israël blij met deze situatie.
Het Israëlische Oppergerechtshof heeft de Staat verboden om nog overeenkomsten te sluiten met het Joods Nationaal Fonds die zouden kunnen uitmonden in discriminatie ten nadele van niet-Joodse staatsburgers.
Want een officieel orgaan als het ILA, moet zich zo neutraal mogelijk opstellen, ook al beheert het grond van de JNF.

 

Maar in de praktijk zijn er ook vaak creatieve oplossingen.
Zo zijn er veel gevallen bekend waarbij grond voor huisvesting van eigenaar verandert om aan Arabische Israëli’s te kunnen leasen.
Daarbij draagt het JNF de grond over aan de overheid in ruil voor andere gronD.

 

Besluit

 De kwestie van het grondbezit in Israël is geen eenvoudige zaak en wordt in het maatschappelijk debat heel vaak verkeerd voorgesteld om Israël te beschuldigen.
Dit stuk heeft aangetoond hoe de zaken wel zitten en de conclusie is de volgende, 86% van de grond in Israël (D.i.
privé grondbezit en land van de staat) is voor alle Israëli’s beschikbaar, ongeacht hun religie.
Voor 14% van het grondgebied (dat bezit is van een privé organisatie) gelden aparte regels die in de praktijk vaak worden omzeilD. Belangrijkste element bij dit alles is dat Arabische Israëli’s niet bij wet gediscrimineerd worden en dezelfde rechten genieten als Joodse inwoners.
Tot grote spijt van Wim de Neuter en co.
Die anders beweren…

 

Om af te sluiten nog dit.
Terwijl in het Westen grondbezit gezien wordt als een individueel recht, los van enige godsdienstige of filosofische overtuiging, beschouwt de islam grondbezit als een collectief recht dat uit de godsdienst voortvloeit.
Eens een gebied geïslamiseerd werd dan moet dit zo blijven.
Deze opvatting komt duidelijk tot uiting in het handvest van Hamas, maar heeft een veel bredere draagkracht.
Ook binnen de “gematigde” Fatah dat de controle heeft over de Westbank leeft die opvatting.
In 1997 voerde de Palestijnse Autoriteit een vroegere Jordaanse wet (1973) in, om de verkoop van gronden op de Westbank aan de “bezetters” te verbieden.
Verkoop van land aan de “bezetter” wordt beschouwd als hoogverraad, waarop de maximumstraf staat (D.i.
de doodstraf).
Op zijn minst vier Palestijnen werden hiervoor ter dood gebracht, een andere Palestijn kon ontsnappen met de hulp van de Israëli’s.
Dergelijke wetten druisen in tegen de bepalingen van de Oslo-akkoorden en de internationale verklaring van de mensenrechten en tonen aan dat wat de Israëli’s verweten wordt (niet klopt) maar wel aan Palestijnse kant gebeurt.
De wereld op zijn kop… maar dat plaatje kennen we al langer.

 

Getekend, Savasorda

 Savasorda is het pseudoniem van een kleine groep medewerkers van Joods Actueel.
Savasorda (“Hoofd van de wacht”) was een Joods-Spaanse geleerde, volledige naam Abraham bar Hiyya Ha-Nasi, leefde in Barcelona en was DE persoon die voor het eerst de volledige oplossingen van de tweede-graadsvergelijkingen naar Europa bracht.
Hij vervolledigde daardoor de werken van de griek Diophantes en vooral van de Oezbeek al-Chwarizmi die de negatieve wortels, reeds bekend door de Hindoes, zelf niet ontdekt haD.

De Vlaming Lucas Catherine (1) een misdadige intellectueel noemen, zou te veel eer zijn.
Een intellectuele misdadiger is beter.
Hij heeft grote invloed op de manier waarop kinderen op Vlaamse scholen les krijgen over Joden en Israël.
En hij is een antisemiet.
Dat is iemand die de Joden overal de schuld van geeft, dat ook bewust wil en daartoe alle pro-Joodse (en pro-Israëlische) feiten en argumenten negeert.

 

Catherine heeft een bondgenoot in het Kwaad: de edele humanist professor Ludo Abicht.
In 1998 schreef deze Abicht samen met Catherine een pamflet, bedoeld om leraren van middelbare scholen “voor te lichten”.
Het pamflet was getiteld “Kanttekeningen bij de Israëlisch-Palestijnse kwestie”.
Maar het zijn geen kanttekeningen, maar een rabiaat anti-Joods voD. En Catherine is er nog steeds trots op natuurlijk, want hij schrijft in zijn nieuwste uitbarsting van Jodenhaat, “De Israël Lobby”:

 

“Een comité van achttien deskundigen, leerkrachten en professoren had de tekst nagevlooiD. Vijfduizend exemplaren werden op erg korte tijd verkocht aan de leerkrachten aardrijkskunde en geschiedenis van alle netten.
” (mijn cursief)

 

Nou, dat comité van achttien deskundigen moet een fraai stelletje marginale prutsers zijn geweest.
Ik zal om dat te bewijzen de lange bijdrage van de weledelzeergeleerde Abicht in genoemd vod grondig de modder instampen waar het thuis hoort.
Die analyse lever ik nog voor het einde van het jaar.
Het zal een historiografische onderdeel worden van een boek dat ik in voorbereiding heb over de geschiedenis van Israël.
Ik zal zorgen dat Ludo Abicht niet vergeten wordt, maar zal voortleven als de laffe kwast die hopelijk alleen uit louter narcisme meedeed aan het modieuze verraad aan de Joden.

 

Joods Actueel wijdde aan Lucas Catherine een degelijk stuk in het februari-nummer van 2007 (ook hier).
Daarin werd de in 2002 overleden Martin van Amerongen – God hebbe zijn ziel – geciteerD. Van Amerongen zei in 1988 over Catherine:

 

“Dat deze Lucas Catherine niet deugt weten wij sinds 1981, toen hij een boek publiceerde onder de titel ‘De Zonen van Godfried van Bouillon – De Zionistische Lobby in België’ .
.
.
Alleen de titel al was een beginselverklaring.
De joodse lobby in België, zo verzekert Lucas Catherine ons, speelt een vooraanstaande rol.
Overal, in

 

Vlaanderen, als in Wallonië, hebben de joden zich genesteld, in de media, het bankwezen, de politiek en niet in de laatste plaats in de Antwerpse diamantindustrie.

 

En van Amerongen besloot zijn tekst met:

 

“Hou deze Lucas Catherine in de gaten.
Hij is een van de moordenaars van morgen.

 

Ja, Catherine is een moordenaar van morgen, minimaal een medeplichtige aan moord, want hij is een aanhitser van vandaag.
Catherine heeft immers alwéér een tekst gepubliceerd over hoe de duivelse Joden stiekem de macht hebben in België.
Het heet “De Israël Lobby”.
Zijn eigen Jodenhaat weerhoudt Catherine niet om juist de Holocaust en de geschiedenis van het christelijk antisemitisme te gebruiken om het schuldgevoel van de Westerse mens te bespelen.
Zo probeert hij het zelfvertrouwen van de Westerse cultuur te ondermijnen.
Hetzelfde doel dient zijn voordurend hameren op het Westerse imperialisme, kolonialisme en kapitalisme.
Dat Westen is in het verhaal van Catherine altijd alléén maar slecht geweest.
En Israël is de voorpost van al die slechtigheiD. De “Palestijnen” en de wereld van de islam in het algemeen, zijn alleen maar nobel slachtoffer.
Catherines motto is “Let’s blame the Jews”.

 

Catherine heeft een bepaalde werkwijze om Israël en de Joden zwart te maken en de “Palestijnen” en de islam wit te verven.
Dat gaat als volgt: hij maakt zinnen vol Leugens, Laster & Verzwijgingen en die knutselt hij aan elkaar tot alinea’s die Gordiaanse Knopen van Dom Bedrog zijn.
Als criticus ben je dan een tijdje bezig met alleen al één zo’n alinea te ontwarren.
En dan moet je nog beginnen aan je tegenbetoog.
Stelt u zich vervolgens voor dat deze werkwijze 180 pagina’s wordt volgehouden, zoals dat inderdaad gebeurt in “De Israël Lobby” en in alle teksten van Catherine.
Dan sta je, om een andere beeldspraak te gebruiken, voor een muur van leugens, een Palestinian Wall of Lies.
En ga die maar eens slechten om er dan een poging tot waarheid voor in de plaats zetten Dan heb je voor 180 pagina’s minsten het driedubbele nodig.
(2)

 

Ik heb daarom besloten uit de door Catherine opgetrokken Gordiaanse Muur van Leugens, Laster & Verzwijgingen – (ik ben een meester van de beeldspraak) – een paar kleinere stenen te halen en die aan een nader onderzoek te onderwerpen.
Wat ik zal vinden kan model staan voor het hele boek “De Israël Lobby” en eigenlijk al wat Catherine schrijft.

 

Ten eerste zal ik gewoon maar eens de allereerste pagina van zijn inleiding analyseren.
Het maakt tóch niet uit, elke pagina is dezelfde rotzooi, dezelfde brei van Leugens, Laster & Verzwijgingen.

 

Ten tweede zal ik een stuk tekst analyseren op de pagina’s 155 tot 157 van “De Israel Lobby” waar Catherine een aantal insinuaties achter elkaar heeft gezet contra een briljant verdediger van Israël, Alan Dershowitz.

 

Ik begin dus met pagina 1 van de Inleiding van “De Israël Lobby” en ik citeer alinea voor alinea:

 

“Je moet al een dikke huid hebben om over Israël te schrijven, toch als je grondige kritiek hebt op het staatsbestel in dat lanD. Dan krijg je snel het verwijt antisemiet te zijn, want waarom anders zo focussen op dat land? Er zijn zoveel andere problemen in de werelD.”

 

Ja, inderdaad moet je een olifantshuid hebben om zo onbeschaamd de staat Israël, de enige humane en democratische rechtsstaat in het Midden Oosten te belasteren als Catherine al een leven lang doet.
En als je tegelijk de doodsvijand van Israël en de Joden ophemelt en verdedigt, namelijk de “religie” die zich islam noemt, een “godsdienst” die steeds openlijker zijn genetische verwantschap met het nazisme beseft en belijdt , dan ben je niet alleen een antisemiet, maar dus ook een nazi.
Die verwantschap tussen nazisme en islam, de favoriete cultuur van Catherine, heb ik in twee opstellen onderbouwd, maar ik zal hier de voornaamste kenmerken die beide systemen delen nog maar eens opsommen: Jodenhaat, expansieve oorlogszucht mét Blut-und-Boden-Prinzip (gebied dat eenmaal islamitisch is geweest, kan nooit meer aan andersgelovigen toebehoren, Uebermensch-gedachte, vrouwverdierlijking, irrationalisme, paranoïde conspirisme, xenofobie en vooral natuurlijk het Führer-Prinzip, de navolging van Mohammed die qua prettige karaktereigenschappen inderdaad niet voor Hitler onder deed: massamoordenaar, sluipmoordenaar, roofovervaller, slavendrijver, polygamist,  kinderverkrachter en verdragsbreker.

 

Catherine “focust” inderdaad niet alleen op de kleine smetjes die aan Israël kleven, maar hemelt de cultuur op die voor de meeste moslims en zeker voor het vrouwelijke deel al 1400 jaar een hel op aarde creëert.
De gekte van Catherine is dezelfde als van de schrijvers van het “Arab Human Development Report” van 2002, uitgegeven door de Verenigde Nazi’s (neen, geen typefout).
Bij het volgend citaat uit dat rapport moet men voor ogen houden dat het grondgebied van Israël 15 duizendste is van het omringende Arabische lanD. Oftewel: de Arabieren hebben 640 keer meer land dan de Joden.

 

“Israëls illegale bezetting van Arabische gebieden is een van de belangrijkste obstakels voor veiligheid en vooruitgang in de regio; in geografisch opzicht (omdat het de hele regio treft; in tijdsduur (de bezetting is al decennia aan de gang); en op het gebied van de ontwikkeling (de bezetting beïnvloedt vrijwel alle aspecten van menselijke ontwikkeling en menselijke veiligheiD.” (3)

 

Dit gaat dus over een microscopisch gebied in vergelijking met de Arabische landen en het illustreert het kosmisch-huichelachtige, totaal irrationele rancunisme in de wereld van de islam .
.
.
.
En in de geest van Catherine.
De in België als linkse Gutmensch bekend staande Rudi Rotthier zei in 2004 na een tocht door de Arabische wereld:

 

‘Het gigantische vermogen om de schuld niet bij zichzelf te zoeken, het gebrek aan zelfkritiek.
( .
.
.
) Ik heb er zeker geen dag rondgelopen zonder te horen dat Hitler gelijk had, dat Israël moet verdwijnen, dat Joden verantwoordelijk waren voor 11 september.
Ik begrijp nu beter hoe de Israëliërs zich bedreigd voelen in die haatdragende mensenzee.
( .
.
.
) Wat ik niet voor mogelijk hield is gebeurd: zeven maanden in moslimgebied hebben mijn sympathie voor Israël herstelD.’

 

Neen, de schuld bij zichzelf zoeken is in de islam en de Arabische wereld niet gebruikelijk, want daar maken ze noch morele noch wetenschappelijke fouten.
Dus dan hoeft dat ook niet.
In Israël doen ze dat wel: fouten maken, ze toegeven en ze herstellen.
Ik citeer uit het Nederlandse “Israël-Aktueel” van juni 2011:

 

“Israëls ombudsman en controleur van de overheid, Micha Lindenstrauss, overhandigde eind mei het dikste rapport ooit aan de Knesset.
In 61 hoofdstukken zette hij de tekortkomingen van het beleid uiteen met bijbehorende adviezen voor verbetering.
Bij het overhandigen noemde Lindenstrauss het feit dat dit systeem van kritiek in Israël mogelijk was een ‘democratisch feestje’.

 

Kortom, je moet inderdaad een olifantshuid én een gifslangen-mentaliteit hebben om een humaan ministaatje dat voortdurend bedreigd wordt door een oceaan nazislamitische dictaturen te kiezen voor de constante demonisering van dat ministaatje.
Als je dat doet bén je een antisemiet en ook een goddeloze schoft en moet je echt niet spreken van “het verwijt antisemiet te zijn”.

 

We zijn al bij de tweede alinea van pagina 1 van Catherines “boek”.
Wat gaat dat toch gemakkelijk, kwaadaardige nonsens analyseren! Fluitje van een cent.
Je bent met een paar woorden klaar.
Wie sprak ook alweer de beroemde woorden: één idioot kan in een minuut meer onzin bij elkaar zwatelen dan zeven geleerden in een uur kunnen ontzenuwen? Of was het nou één dwaas, drie minuten, tien geleerden en zeven dagen? Ik weet het niet meer.
Maar ik hoop dat het punt duidelijk is.

 “Maar Israël is een product van Europa, een staat ontstaan door kolonisatie van Palestina door Europese Joden, afkomstig uit zowat alle Europese landen.
Christelijk West-Europa heeft deze kolonisatie altijd gesteunD. Eerst uit imperiale belangen, daarna gechanteerd door het schuldgevoel over het eeuwenlange Europese antisemitisme dat uitmondde in de genocide van de Europese Joden door de nazi’s.

 

We begrijpen hieruit dat Catherine eigenlijk het geweten van Christelijk Europa is.
Die focus op Israël is geen antisemitisme, dat is alleen maar omdat hij zich nou eenmaal verantwoordelijk voelt voor wat Europa voor gruwelijks heeft aangericht in dat arme PalestinA. En dus, om de schuld te helpen delgen, helpt hij de haat van de islam tegen Israël te legitimeren, in voorbereiding op de nieuwe Holocaust, die Hamas en Hezbollah en Amedien Jihad en verder de halve bevolking van het hele Midden Oosten zo snel mogelijk naderbij wensen.

Catherine spreekt van “kolonisatie”, maar hij vergeet te vermelden dat de Joden al duizenden (!) jaren in Palestina leefden, toen in 638 na Christus de geïslamiseerde Arabieren voor het eerst ueberhaupt Palestina binnenkwamen.
En hoe! Zoals de islamitische hordes overal binnen kwamen, van Zuid-Frankrijk tot India, namelijk massamoordend, brandschattend, verkrachtend, in slavernij brengend, rovend en vernielenD. En vervolgens heeft de islam13 eeuwen lang, tijdens de Arabische en Turkse Kalifaten, dat land onder de koloniale knoet gehouden.
Als er wrede kolonialen aangewezen moeten worden in Palestina, zijn dat de Arabieren.
De kolonisatie door de Arabieren van Palestina duurde dus uitzonderlijk lang en was uitzonderlijk wreed en kende geen ; ;ethische fase ; ; en geen progressieve kanten (materieel noch geestelijk) zoals de Westerse kolonisaties van Afrika en Azië.
Toen de Joden vanaf 1880 begonnen om welvaart en dynamiek te brengen in het desolate Palestina, was dat niet alleen een daad van positieve en ; ;ethische ; ; kolonisatie, maar tegelijk een van dé-kolonisatie: er werd een einde gemaakt aan de 13 eeuwen oude onderdrukking en bloedbevlekte kolonisatie door de islam.

 Ja, er waren “imperiale belangen” in het Midden Oosten van Frankrijk en Engeland met name.
Maar wat Catherine suggereert, namelijk dat de Joden als een voorpost voor de Westerse kolonisatoren bedoeld waren is verschrikkelijk onzin.
Prioriteit voor de Britten was om de Arabische koninklijke families tevreden te stellen die (een klein beetje) hadden meegevochten tegen de Ottomanen.
Al die Arabische clans wilden een stuk van de Ottomaanse koek.
De Joden waren, en werden steeds sterker, voor de Britten alleen maar een complicerende factor.
Daarom ook raakten de Joden al meteen 70 procent van hun vestigingsgebied kwijt.
Dat omvatte aanvankelijk namelijk het huidige Israël, plus Samaria-Judea (“de Westbank”) plus wat nu Jordanië is.
De Britten zagen het al in 1922 als opportuun, een paar maanden na het toekennen van het mandaat, om het hele gebied dat nu Jordanië is aan een koninklijke familie van Husseini’s te geven.
Dat mag men vooral in herinnering houden – 70 % gebiedsverlies voor de Joden meteen al – als Catherine en soortgenoten hun leugens opdissen over de landverdeling tussen Israël en “Palestijnen”.
De Britten hebben, toen vanaf 1920 het door de moefti van Jeruzalem aangestichte geweld tegen de geïmmigreerde Joden steeds sterker om zich heen greep, geprobeerd de toevloed van Joden naar Palestina steeds meer in te dammen.
De prioriteit van Engeland was vriendschap met de Arabieren, niet met de Joden.
In het boek van Wim Kortenoeven (De Kern van de Zaak”, pp.
149 – 232) staat de rol van de Britten niet voor niks beschreven onder de titel “Verraad met een Mandaat”.

Brandpunt  Aarde      Walker  Gabriel  David King      Klimaat

Is het nog moreel verantwoord om het vliegtuig te pakken? Heeft het zin om een boom te planten na elke vakantie? Is kernenergie eigenlijk een milieuvriendelijke optie? Hoe ziet onze toekomst eruit?

We kunnen er niet meer onderuit: de opwarming van de aarde wordt veroorzaakt dor mensen.
Maar hoe gaan we verder als we de lessen van Al Gore in de praktijk willen brengen?

Gabrielle Walker en David King geven in Brandpunt aarde een realistisch en wetenschappelijk verantwoord overzicht van het broeikaseffect.
Zonder politieke agenda maar met oog voor zowel de politieke als de praktische consequenties, presenteren  ze niet alleen de problemen, maar reiken ook oplossingen aan.
In deze editie wordt speciaal aandacht besteed aan de situatie in Nederland en EuropA.

Hoe we de wereld kunnen redden zonder het licht uit te doen … 

  

  Auteur

Michael Kurek

Geplaatst op

maandag 7 juli 2008 8:40 

 

  

… is de ondertitel van het pas verschenen boek ‘Brandpunt Aarde’ van Gabrielle Walker en David King.
De Noordpool is aan een razend tempo aan het smelten en het verdwijnt onder de poten van de ijsberen, die ondertussen op de lijst staan van beschermde dier- en plantensoorten.
Antartica is een met ijs bedekt continent omgeven door water en het landijs kan wel drie kilometer dik zijn.
Het noordpoolgebied daarentegen is een oceaan, omgeven door een ring van lanD. Het ijs op de Noordpool is niets anders dan bevroren zeewater en is maar een paar meter dik.
Om die reden smelt het ijs daar veel gemakkelijker.
Als de uitstoot van broeikasgassen op dezelfde voet als nu blijft voortgaan, zal onze planeet die zich ooit mocht beroemen op twee polaire ijskappen, aan het einde van de eeuw er nog maar één over hebben.
En, we zullen pas beseffen wat we hebben van zodra we het kwijt zijn…

Klimaatveranderingen zijn niets nieuws en de meeste mensen zijn er inmiddels van doordrongen.
Onze planeet is rusteloos en zijn toestand blijft zelden lang stabiel.
In het verre verleden zijn er tijden geweest waarin de hoeveelheid koolstofdioxide veel groter was dan tegenwoordig en Antarctica een tropisch paradijs was.
Er zijn ook tijden geweest waarin het koolstofdioxidegehalte veel lager lag en zelfs de eveneens met ijs was bedekt.
De laatste 100.
000 jaar, even lang als de menselijke beschaving oud is, is het klimaat op aarde echter ongebruikelijk evenwichtig.
Wij mensen zijn gewend aan een wereld waarin de dingen zijn zoals ze min of meer zullen blijven, althans wat temperatuur betreft.
Met andere woorden, we hebben geluk gehaD. Nu is ons gelijkmatige, betrouwbare klimaat aan het veranderen en dit keer ligt de schuld niet bij de natuur.
Maar hoe weten we zo zeker dat de wereld warmer wordt en hoe kunnen we vaststellen wie of wat de ware boosdoener is?

Ieder jaar groeit er rond de gemiddelde boom één nieuwe houtring.
In een goed jaar is die ring dikker, in een slecht jaar dunner.
Onderzoekers boren een klein gat in de flank van de boom met een diameter ongeveer ter grootte van de kurk van een wijnfles; daar verwijderen ze het hout, en dan gaan ze tellen en meten.
Door monsters te nemen van bomen van verschillende leeftijden, en zelfs van bomen die al lang dood zijn, maar bewaard zijn gebleven in veenpoelen, hebben ze een temperatuuroverzicht geconstrueerd over meer dan duizend jaar van gebieden in het noorden van Europa, Rusland en Noord-AmerikA. Voor meer tropische gebieden is een vergelijkbare rol weggelegd voor koralen, omdat die net als bomen elk jaar een nieuwe ring ontwikkelen.
En ook in het ijs in het bevroren noorden en zuiden, is een overzicht opgeslagen van het klimaat uit het verleden.

Met andere woorden: onderzoekers hebben inmiddels een grote verscheidenheid aan methoden ontwikkeld om al deze verschillende metingen te analyseren en samen te voegen, en allemaal komen ze tot opmerkelijk gelijkluidende conclusies.
Het laatste rapport van het IPCC, uit 2007, noemt de opwarming van de afgelopen decennia ‘onmiskenbaar’.
Er is niet langer ruimte voor twijfel.
De wereld wordt inderdaad warmer.
Wat we nu te weten moeten komen is waarom.

En daar gaat dus het boek over… Eerst schrijven de auteurs over de hoofdverdachte, namelijk het beruchte ‘broeikaseffect’, maar verrassend genoeg is het op zichzelf een uiterst positief fenomeen.
Als het niet bestond zou de aarde totaal bevroren en levenloos zijn.
En, wat de auteurs daar verder over schrijven, is meer dan interessant omdat het onze graad onwetendheid sterk verkleinD. Toch zijn koolstofdioxide en de andere broeikasgassen overduidelijk de meest waarschijnlijke boosdoeners, maar zijn ze er ook echt verantwoordelijk voor? De temperatuur op aarde wordt bepaald door het evenwicht tussen de hoeveelheid binnenkomend zonlicht en de warme infrarode gloed die weer terugstraalt naar de ruimte.
In principe zijn er derhalve vier mogelijke manieren om de verwarming op te draaien:

1) Een stijging van de hoeveelheid zonlicht;

2) Er wordt minder zonlicht direct naar de ruimte weerkaatst;

3) Het zonlicht verspreidt zich op een andere manier dan vroeger;

4) Er wordt meer infrarode straling vastgehouden.

Tot op heden hebben we slechts een relatief lichte mondiale opwarming ervaren van ongeveer 0,75° Celsius.
Toch is dat genoeg gebleken om de natuur een flinke spaak in het wiel te steken.
Weet, dat dieren en planten hun leven zorgvuldig afstemmen op een klimaat dat niet langer bestaat… En als de timing niet meer klopt, wordt alles een zootje.
Overal ter wereld zet de lente steeds vroeger in en begint de herfst steeds later.
Het IPCC-rapport voorspelt dat tussen een vijfde en een derde van alle diersoorten tegen het einde van deze eeuw weleens uitgestorven zou kunnen zijn.
Andere onderzoekers hebben het dan weer over meer dan 50 procent.
Dat betekent een massale sterfte, vergelijkbaar met die van de dinosaurussen, aangevuld met drastische veranderingen in onze ecosystemen.

Er bestaan vele uitstekende, goed gedocumenteerde boeken die een blik werpen in onze verontrustende glazen bol.
Laten we dus aannemen dat de huidige mensheid verstandig genoeg is om het niet zover te laten komen.
Onze generatie is de laatste die de kans heeft de meest desastreuze scenario’s te voorkomen.
Maar laten we nog niet wanhopen.
Het klimaatprobleem is lastig, maar niet onomkeerbaar.
Het enige wat we nodig hebben is de juiste combinatie van nieuwe technologieën, en economische, politieke en sociale bereidheiD. De volgende delen van het boek nemen deze factoren om de beurt onder de loep.
Een aanrader dus!

Ondanks het zogenaamde ‘happy end’ blijf ik me toch nog die éne dubbelvraag stellen, en die is: ‘Zal de mensheid ooit in staat zijn de klimaatverandering waarvan sprake is ‘op te lossen’, net zoals we oorlogen en geweld in onze wereld ‘ooit zullen kunnen oplossen?’ Of, gebeurt alles, gewoonweg omdat alles ‘gebeurt? En wel op een manier dat het niets anders kan… Het is alsof het ganse universum naar ons knipoogt, en ons de vraag stelt: “En wat nu, kleine man?” ;

De Ijstijd      Palmer Katherine      Klimaat

GROTE IJSTIJDEN EN MILUTIN MILANKOVITCH

De Servische wetenschapper Milutin Milankovitch (1879 ? 1958) ontwikkelde een theorie, die nu gekend is als de ?Theorie van Milankovitch?, die stelt dat wanneer de aarde gedurende zeer lange tijd in zijn baan om de zon wentelt, dat de cyclische variaties van de parameters van haar beweging, zijnde de excentriciteit, de hellingshoek en de precessie, invloed hebben op de hoeveelheid zonne-energie die ons bereikt, en daarom is er een invloed op het klimaat.
Extreme waarden van deze parameters, of een combinatie ervan, kunnen op bepaalde momenten aanleiding geven tot grote klimaatveranderingen.

Eerst wat meer uitleg over deze drie parameters :

i) De excentriciteit van de baan van de aarde om de zon verandert langzaam met de tijD. Met een periode van ongeveer 96.
000 jaar varieert de excentriciteit van deze baan tussen nul (t.
t.
z.
, de baan beschrijft een volmaakte cirkel) en 0.
07 (ellipsvormige baan).
Momenteel bedraagt de excentriciteit 0.
017, en is dus laag.
De baan van de Aarde om de Zon benadert dus deze van een cirkel, maar het is geen cirkel.
De afstand tussen de aarde en de zon verandert dus, en is momenteel minimaal omstreeks 3 januari (perihelion ), en maximaal omstreeks 4 juli (aphelion).
Alhoewel de baan van de aarde momenteel bijna cirkelvormig is, bedraagt het verschil in afstand bij perihelion en bij aphelion ongeveer 5 miljoen kilometer.
Bij het perihelion, momenteel dus omstreeks 3 januari, staat de aarde het dichtst bij de zon, en ontvangt daardoor 6 procent méér zonnestraling dan bij het aphelion (omstreeks 4 juli).
Als het bij ons, in het noordelijk halfrond winter is, dan ontvangt de aarde méér energie van de zon, maar wij voelen dat niet, omdat wij op dat moment van de zon weggedraaid zijn (zie hellingshoek), en de zonnestralen moeten op dat moment, en bij ons in het noordelijk halfrond, een grotere weg afleggen.
In het zuidelijk halfrond is het op dat moment zomer, omdat zij dan, in tegenstelling met ons, naar de zon toegekeerd zijn.
Dit is de huidige situatie.

Maar als de excentriciteit van de baan maximaal is, dus als ze gelijk is aan 0.
07, dan is het verschil in binnenkomende straling, tussen perihelion en aphelion, gelijk aan 20 tot 30 percent, en dat is niet niks.
We zouden, bij gelijke hellingshoek van de aardas, in het noordelijk halfrond geen winter meer hebben.
Want op het moment dat bij ons de winter zou moeten beginnen komen we te dicht bij de zon en wordt, ondanks de breking, de straling te fel.
In het zuidelijk halfrond daarentegen zouden ze dan een heel hete zomer hebben, en een zeer koude winter.
Het is duidelijk dat in dat geval het klimaat totaal anders zou zijn in vergelijking met nu.
Ongeveer 100.
000 jaar geleden was de excentriciteit gelijk aan 0.
04, en dus veel groter dan nu, en ongeveer 200.
000 jaar geleden bedroeg ze 0.
05.
Nog langer geleden was ze gelijk aan 0.
07 (het maximum).

ii) De hellingshoek tussen de aardas (draaiingsas) en de as die loodrecht staat op het eclipticavlak (dat is het baanvlak waarin de aarde beweegt om de zon).
Deze hellingshoek varieert tussen 22.
1° en 24.
5° over een periode van ongeveer 41.
000 jaar.
Wanneer deze hellingshoek groter wordt, dan vergroot de magnitude van de seizoenen, de seizoenen worden meer extreem, de winters worden relatief kouder en de zomers warmer.
Dit geldt voor beide hemisferen, dus zowel voor het noordelijk als voor het zuidelijk halfronD. Als deze hellingshoek verkleint, dan wordt het klimaat milder, de seizoensveranderingen zijn kleiner.
Momenteel is de hellingshoek gelijk aan 23.
5 graden.
Deze hellingshoek daalt langzaam en zal, volgens de berekeningen, ongeveer na 10.
000 jaar, een minimum bereiken van 22.
5 graden (nog steeds groter dan het ?absolute? minimum van 22.
1 graden), om daarna terug te stijgen.
Het is bij de lage waarden van de hellingshoek, dat de seizoenen dus minder veranderen, en dat men dus koelere zomers heeft, waardoor in de hoger gelegen gebieden het ijs niet meer zou wegsmelten, en hierdoor zouden de ijskappen kunnen groeien.
Bemerk ook de positieve feedback van het klimaatsysteem, want als het ijs aangroeit, dan vergroot de reflectie van zonne-energie, waardoor er het nog koeler wordt.
(Een analoge redenering kan men maken bij het smelten van ijs, want als het ijs massaal begint te smelten, dan verhoogt de absorptie en vermindert de reflectie, waardoor er meer warmte geabsorbeerd wordt, en er dus nog meer ijs kan smelten.
Dus opnieuw een positieve feedback of een versterking van het proces.
Verder heeft waterdamp, tijdens het smelten, ook een versterkend effect op dat smelten, want waterdamp is ook een broeikasgas)

iii) En dan is er nog de precessie van de draaiingsas rond de as die loodrecht staat op het baanvlak (eclipticavlak).
De aarde draait niet alleen om haar as, maar ze maakt ook nog eens een draaiende beweging, zoals een tol, om de as van het baanvlak.
Dat doet ze met een periode van ongeveer 23.
000 jaar.
Door deze beweging verandert het lentepunt, en dus ook de data van het perihelion en het aphelion.
(Op deze cyclus zijn ook de grote astrologische perioden gebaseerd, zo gaat men ongeveer elke 2000 jaar over naar een ander teken, we zouden nu van het vissenteken overgaan naar de waterman, en de sfinxen zouden gebouwd zijn in de periode van het leeuwteken, maar dit, enkel en alleen terzijde J)

Door deze beweging worden de seizoenen in het ene halfrond extremer (grotere verschillen) en in het andere halfrond milder (minder verschillen).
Momenteel valt de noordelijke zomer ongeveer samen met het aphelion, en de winter met het perihelion, wat, theoretisch gesproken, de seizoenen in het noordelijk halfrond zachter zou moeten maken dan in het zuidelijke.
Maar het effect is momenteel klein, omdat de excentriciteit momenteel ook kleiner is.
Dit effect hangt dus vooral ook af van de excentriciteit, omdat bij grote excentriciteit de verschillen nog meer uitgesproken zijn.

En nu keren we terug, zoals in het begin van mijn tekst, naar Milutin Milankovitch :

Hij zocht een verklaring voor de ijstijden en de interglaciale periodes, en dacht dat ze veroorzaakt konden worden door veranderingen en combinaties van veranderingen van deze drie parameters van de beweging van de aarde om de zon.

Uit de hogergegeven link over Milankovitch, leen ik onderstaande figuur :

In deze figuur worden de drie parameters van de beweging van de aarde om de zon uitgezet in functie van de tijd (horizontaal uitgedrukt in duizenden jaren).
Zoals je onderaan kan zien loopt de periode, van rechts naar links, van -200.
000 jaar geleden over 0 (nu) tot +100.
OOO jaar.
Je moet dus de figuur lezen van rechts naar links, rechts is het verleden, de verticale lijn door '0' is het heden en links van deze lijn staat de toekomst.
Je ziet, boven elkaar, drie grafieken, de bovenste is deze van de precessie (met een periode of cyclus van ongeveer 23.
000 jaar), de middenste grafiek is deze voor de hellingshoek ('obliquity' in het engels, en met een periode van ongeveer 41.
000 jaar), en de onderste grafiek is deze van de excentriciteit ('eccentricity' in't engels, met een periode van ongeveer 96.
000 jaar).

En wat zien we nu : Toen de laatste grote ijstijd begon, zo'n 28.
000 jaar geleden, was de hellingshoek (zie middenste grafiek) minimaal, en gelijk aan 22 graden 11 minuten.
De seizoenen waren toen meer gelijk, en de zomers waren dus koeler, zodat het ijs in de zomer niet verder wegsmolt en in de winter kon blijven groeien.
Bovendien is dat een proces dat zichzelf versterkt.
(meer ijsoppervlakte betkent meer reflectie van zonnelicht en -warmte, dus verder koelen).

En waarom begon dat ijs te smelten, zo'n 10.
000 tot 11.
OOO jaar geleden, net toen, zie grafiek, de hellingshoek (zie middenste grafiek) door een maximum ging (ongeveer 24.
3°).
Op dat moment waren er terug meer verschillen tussen de seizoenen, en kon het ijs in de zomer terug beginnen te smelten, een proces dat zichzelf ook versterkt (minder ijsoppervlakte wil zeggen minder reflectie en meer absorptie van zonnewarmte, dus versterkend en warmer).
De excentriciteit was toen ook hoger (zie onderste grafiek), en ging toen door een maximum (met een waarde van 0.
02, wat natuurlijk niet het absolute maximum is).
Op hetzelfde moment lag het perihelion, zie bovenste grafiek, in de zomer, zodat de zomers effectief krachtig genoeg waren om het ijs weg te kunnen smelten.

Is dit toevallig ? Blijkbaar niet, want ik citeer uit de hoger gegeven link :

But, for about 50 years, Milankovitch's theory was largely ignoreD. Then, in 1976, a study published in the journal Science examined deep-sea sediment cores and found that Milankovitch's theory did in fact correspond to periods of climate change (Hays et al.
1976).
Specifically, the authors were able to extract the record of temperature change going back 450,000 years and found that major variations in climate were closely associated with changes in the geometry (eccentricity, obliquity, and precession) of Earth's orbit.
Indeed, ice ages had occurred when the Earth was going through different stages of orbital variation.

 

en

 

Since this study, the National Research Council of the U.
S.
National Academy of Sciences has embraced the Milankovitch Cycle model .

 

.
orbital variations remain the most thoroughly examined mechanism of climatic change on time scales of tens of thousands of years and are by far the clearest case of a direct effect of changing insolation (=incoming solar radiation) on the lower atmosphere of Earth (National Research Council, 1982).

 

En om af te sluiten : iets meer informatie kan je ook vinden via deze link : Alaska Science Forum

Voor een algemene bespreking van de klimaatverandering, zie: Algemene bespreking van de klimaatverandering

 

Unregistered(d) Klimaatvoorspelling op basis van Milankovitch "1  [-]

 

Posts: 0

(26/11/2002 23:40:38)

MoreMy Recent Posts Message Me Connection Blocking Invite Ignore User's Posts  KLIMAATVOORSPELLING OP BASIS VAN MILANKOVITCH

 

Op basis van Milankovitch?s theorie, zou ik me zelfs durven wagen aan een klimaatvoorspelling, voor de volgende 100.
000 jaar ! ;-))

Zie figuur :

Zoals we op de onderste grafiek in bovenstaande figuur kunnen zien, blijft de excentriciteit van de baan van de aarde, gedurende de volgende 100.
000 jaar laag, ze blijft gedurende die periode onder de huidige waarde van 0.
017.
Dit is gunstig, want bij een lage excentriciteit is er minder verschil tussen het perihelion en het aphelion, zodat de inkomende zonnestraling, tussen perihelion en aphelion, niet veel verschilt.
Deze bijna cirkelvormige baan is beter dan een elliptische, want dan vermijden we extreme toestanden zoals extreme koude, als we ver van de zon af staan, of extreme warmte, als we dicht bij de zon staan.
Binnen ongeveer 28.
000 jaar, bereikt het verloop van de excentriciteit een minimum van ongeveer 0.
0035, maar dat is dus geen probleem, integendeel, het is gunstig.
Het verloop van de excentriciteit geeft dus een gunstig vooruitzicht.

De hellingshoek, zie de grafiek in het midden, toont een ander beeld : er zijn, gedurende de volgende 100.
000 jaar, 3 kritische punten : één na ongeveer 10.
000 jaar, één na ongeveer 50.
000 jaar en de ergste, na ongeveer 90.
000 jaar.

Het eerstvolgende kritische punt is dus ongeveer na 10.
000 jaar.
Het verloop van de hellingshoek gaat dan door een minimum.
De hellingshoek bedraagt dan ongeveer 22.
6 graden, wat gelukkig nog een stuk hoger is dan het absolute minimum, dat ongeveer bij 22.
1 graden ligt.
Nadelig op dat moment is ook dat het verloop van de processie (zie bovenste grafiek), op dat moment ook door een minimum gaat.
De winter in het noordelijk halfrond valt dan samen met de verste afstand van de zon, zodat we dan ook nog eens minder zonne-energie binnen krijgen, maar gelukkig is op dat moment de excentriciteit laag (0.
012), zodat het effect daarvan eventueel niet groot is.

De vorige ijstijd begon bij een hellingshoek van ongeveer 22.
2 graden, wat toch nog een stuk lager is dan 22.
6.
Indien die 22.
6 graden laag genoeg is om een ijstijd te kunnen aansturen, dan zou men, gebaseerd op de theorie van Milankovitch, dus kunnen stellen dat er, na ongeveer 10.
000 jaar (rond het jaar 12.
000 dus), een ijstijd zou kunnen beginnen, maar, ik herhaal, dat is alleen zo indien die 22.
6 graden laag genoeg is.
Immers, de vorige ijstijd begon bij een hellingshoek van 22.
2 graden.
Er is dus een kans dat we op dat moment ontsnappen aan de ijstijd omdat die 22.
6 graden eventueel niet laag genoeg is om een ijstijd aan te sturen.
Meer zekerheid hierover zou men eventueel kunnen bekomen door alle vorige minima van de hellingshoek, te vergelijken met het al of niet beginnen van vroegere ijstijden, en, rekening houdend met de andere parameters, te kijken vanaf welke hellingshoek een ijstijd kan aangestuurd worden.

Het volgende kritische punt volgt ongeveer na 50.
000 jaar.
Hier geldt nagenoeg dezelfde redenering, alleen is de hellingshoek dan iets lager en bedraagt dan ongeveer 22.
5 graden.
(De precessie is op dat moment niet extreem en kan hier buiten beschouwing gelaten worden.
)

Dus ook hier hangt alles ervan af of een hellingshoek van 22.
5 graden wel voldoende laag is om een ijstijd aan te sturen.
(Zie hoger).

Maar het laatste kritische punt voor de hellingshoek, gelukkig voor ons pas na ongeveer 90.
000 jaar, is wel extreem en vergelijkbaar met de situatie bij het begin van de vorige ijstijd !!! Op dat moment bedraagt de hellingshoek ongeveer 22.
2 graden, wat gelijk is aan deze bij het begin van de vorige ijstijd, en de excentriciteit is ondertussen weer iets gestegen en bedraagt dan ongeveer 0.
014, wat ruwweg vergelijkbaar, maar wel iets lager is dan de 0.
019 bij het begin van de vorige ijstijd, maar in het noordelijk halfrond zal de winter dan wel samenvallen met het aphelion, ideaal om vriezen te bevorderen?

Op basis van de theorie van Milankovitch, en op basis van het begin van de vorige ijstijd, maar voorlopig zonder andere ijstijden geverifieerd te hebben, zouden we dus, met wat geluk, twee keer kunnen ontsnappen aan een ijstijd, de eerste keer na ongeveer 10.
000 jaar, en de tweede keer na ongeveer 50.
000 jaar, maar na ongeveer 90.
000 jaar zijn de baanparameters van de aarde ?ideaal? om een nieuwe (grote) ijstijd aan te sturen.
Als dan ook, net zoals in de kleine ijstijd, de zon ook nog eens een lage magnetische activiteit zou hebben, dan hebben we ?zeker prijs? ! J

P.
S.
1.
De hierboven beschreven processen werken over zeer grote tijdsperioden en slechts zeer langzaam.
Hun effect is nagenoeg niet merkbaar.
De klimaatveranderingen die we nu registreren hebben daar niets mee te maken.
De huidige klimaatveranderingen werken veel sneller, en in verband met de baanparameters van de aarde, bevinden we ons momenteel, en gelukkig, nog ver van de hoger besproken kritische punten.

P.
S.
2 Uiteraard hou ik hierbij geen rekening met een eventuele vernietigende opwarming, tussen dit en een paar honderd jaar, en dit tengevolge van kortzichtige menselijke activiteiten.
En ik hou ook geen rekening met een mogelijke vergiftiging van al het leven, tengevolge van dezelfde kortzichtige menselijke activiteiten.
-))

In deze link wordt er over die periode geschreven :

Another trend scientists have picked up on appears to span several centuries.
Late 17th century astronomers observed that no sunspots existed on the Sun?s surface during the time period from 1650 to 1715 AD. This lack of solar activity, which some scientists attribute to a low point in a multiple-century-long cycle, may have been partly responsible for the Little Ice Age in Europe.
During this period, winters in Europe were much longer and colder than they are today.
Modern scientists believe that since this minimum in solar energy output, there has been a slow increase in the overall sunspots and solar energy throughout each subsequent 11-year cycle.

 

En op een figuurtje :

 

 

 

The number of sunspots on the Sun?s surface is roughly proportional to total solar irradiance.
Historical sunspot records give scientists an idea of the amount of energy emitted by the Sun in the past.
The above graph shows sunspot data from 1650 to the present.
The Maunder Minimum occured from 1650?1700 and may have influenced Europe?s little ice age.
(The data from this period are not as reliable as the data beginning in 1700, but it is clear that sunspot numbers were higher both before and after the Maunder Minimum.
) Since then, sunspot number have risen and fallen in a regular 11-year cycle.
An 11-year running average shows only the long-term variation, which shows a rise in total sunspot numbers from 1700 until today.
[Graph by Robert Simmon, based on data compiled by John Eddy (1650-1700) and the Solar Influences Data analysis Center (SIDC)]

 

 

Momenteel is er geen afname van het aantal zonnevlekken, noch van de magnetische activiteit, noch van de intensiteit van de zon.
Een kleine ijstijd, zoals we die in die periode beleefd hebben, is dus niet direct in het vooruitzicht.
Er zijn dus momenteel geen tekenen die wijzen op de komst van een dergelijke nieuwe kleine ijstijD.

Zoals ik hoger al vermeld heb, zou een dergelijke kleine ijstijd eventueel ook een grote kunnen veroorzaken, als tegelijkertijd ook de baanparameters van de aarde 'ideaal' zijn voor een ijstijD. Grote ijstijden kunnen dus nog steeds een gevolg zijn van verschillende, samenwerkende oorzaken.
Maar de theorie van Milankovitch is op dit moment wel erg populair als verklaring voor de grote ijstijden.

 Mijn voorlopige conclusie is de volgende :

I.
Er is een opwarming, het systeem aarde-atmosfeer warmt op, want dat blijkt uit een aantal feiten : Overal begint de lente vroeger en de winter later.
De winters zijn bovendien ook warmer.
De zeeën zijn warmer geworden.
Overal, zowel te land als ter zee, zowel in het noordelijk als in het zuidelijk halfrond, zowel in Groenland als op Antarctica, smelt er in de zomer méér ijs weg dan er in de winter terug bijkomt.

II.
Verantwoordelijk voor deze opwarming zijn :

1.
Het versterkte broeikaseffect, want tengevolge van de verhoogde concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer, blijft er meer warmte in het systeem aarde-atmosfeer.
Deze verhoogde concentratie van broeikasgassen wordt vooral veroorzaakt door de menselijke activiteiten.
Dit is gedetailleerd beschreven in de IPCC verslagen, die door iedereen te lezen en te verifiëren zijn.
Persoonlijk twijfel ik niet aan deze gegevens.

2.
De zon, want die had in het begin van deze eeuw een directe invloed, omdat ze feller is gaan schijnen (zie mijn vorige berichten en links).
Deze directe invloed van de zon, die ongeveer gelijk was aan 0.
3 Watt per vierkante meter, was wel een stuk kleiner dan het effect van de broeikasgassen (2.
5 Watt per vierkante meter, waarvan 1.
5 Watt per vierkante meter door CO2 alleen).

En als de Scandinavische wetenschappers Paal Brekke en Henrik Svensmark later gelijk zouden krijgen, dan is er, volgens hun, ook nog eens een indirecte invloed van de zon, tengevolge van de toegenomen magnetische activiteit, en de bijkomende afscherming van de aarde voor kosmische straling, die de wolkenvorming zou bevorderen.
Volgens Paal Brekke was deze invloed ongeveer gelijk aan 1.
5 Watt per vierkante meter, wat in dat geval gelijk is aan het effect van CO2 alleen, maar nog steeds kleiner dan het globaal effect van de broeikasgassen samen.

Beide oorzaken, het versterkte broeikaseffect én de zon, kunnen perfect gelijktijdig werkzaam zijn.
Broeikasgassen blijven, met de huidige kennis van de wetenschap, vooralsnog de belangrijkste oorzaak.

3.
ijstijden ? Zie mijn andere berichten.
Voorlopig is er geen enkele aanwijzing voor, noch voor een kleine, noch voor een grote ijstijD. Wat de kleine ijstijd betreft : als we ons baseren op wat we weten over de kleine ijstijd, en op het feit dat er toen géén zonnevlekken gemeten werden (daarvoor en erna terug wel !), wat dus wijst op een lage magnetische activiteit van de zon, in die periode, dan moeten we besluiten dat er voorlopig geen aanwijzingen zijn voor een nieuwe kleine ijstijD. En op basis van de theorie van Milankovitch kunnen we ook besluiten dat er voorlopig geen grote ijstijd in het vooruitzicht is.
Gedurende de volgende 100.
000 jaar zijn er drie kritische punten : het eerste na ongeveer 10.
000 jaar, het tweede na ongeveer 50.
000 jaar en het derde na ongeveer 90.
000 jaar.
Bij de eerste twee tijdstippen zouden we mogelijk aan een ijstijd kunnen ontsnappen, omdat de hellingshoek van de aarde weliswaar laag, maar niet minimaal is.
Maar bij het derde tijdstip, na ongeveer 90.
000 jaar dus, zijn de omstandigheden terug vergelijkbaar met deze van de laatste ijstijD. (Bemerk ook dat we uit het verleden weten dat er ongeveer elke 100.
000 jaar een ijstijd was).

4.
Aërosolen (natuurlijke sulfaten, stofdeeltjes, uitstoot van vulkaanuitbarstingen, vervuiling,?enz) en wolken zorgen voor ruis op het signaal.
Globaal en gemiddeld werken ze afkoelend, omdat ze de zonnestraling reflecteren.
De uitstoot van vulkaanuitbarstingen kan gedurende zekere tijd een belangrijke en globale afkoelende invloed hebben.
Maar dat doet niets af van het effect van de broeikasgassen, want van zodra deze deeltjes bezonken zijn, gaat de opwarming gewoon verder.
Natuurlijke aërosolen en wolken zijn voor een deel het zelfregelend afweermechanisme van de natuur, tegen de opwarming.
Ze zorgen ervoor dat er een nieuw evenwicht optreedt, bij een iets hogere temperatuur.
Ze remmen de opwarming wel af.
Meer wolken betekent meer neerslag, zeker in regio?s, zoals het onze, met een maritiem klimaat.

Over de juiste waarde van deze invloeden kan nog gediscussieerd worden, want er gebeurt nog verder onderzoek op.
Wat mij betreft beperkt de klimaatdiscussie zich dus vooral rond de vraag wat de juiste grootte en verhouding is van deze invloeden.
De waarden die nu gegeven worden voor CO2 en de Zon zijn al een goede benadering, maar over de invloed van de aërosolen en de wolken moet nog meer onderzoek gebeuren.
Daarom zijn de toekomstvoorspellingen moeilijk en voorlopig weinig nauwkeurig, men is dus verplicht om grote marges, of verschillende scenario?s op te geven.
Toch gebeurt er verder onderzoek op, en dat zal zeer zeker resulteren in betere klimaatmodellen en voorspellingen voor de toekomst.

Terra Incognita      Tom Jones  Peter   Roger Jacobs      Klimaat

Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid     Peter Tom Jones & Roger Jacobs

Ondanks alle goedbedoelde initiatieven om ‘duurzame ontwikkeling’ na te streven, gaat het bergaf met de gezondheid van het Ecosysteem Aarde.
Het Noorden heeft de wereld meegezogen in een uiterst verleidelijk maar helaas onduurzaam ontwikkelingsmodel.
In een eindige wereld is het milieubeslag van de mondiale consumptieklasse onmogelijk te veralgemenen naar alle mensen op aarde: de ecologische crisis en het mondiale rechtvaardigheidsvraagstuk zijn als een Siamese tweeling met elkaar verbonden.

Deel I van Terra Incognita biedt een diepgaande milieuwetenschappelijke en economische analyse van het ecologische vraagstuk.
Vertrekkende van het analysekader van de ecologische economie, ontwikkelen de auteurs vervolgens een begrippenkader dat ecologie en mondiale rechtvaardigheid in één visie verenigt.
Concepten als ‘duurzame economische welvaart’, ‘sterke  duurzaamheid’ en ‘ecologisch ongelijke ruil’ staan daarbij centraal.

Deel II

Om de complexe wortels van de hedendaagse impasse te ontwarren, synthetiseren de auteurs in Deel II de historiek van de interactie tussen mens en natuur.
Vanuit een interdisciplinair perspectief behandelen zij de drie levenswijzen die elkaar onomkeerbaar zijn opgevolgd: die van de jager-verzamelaars, de agrarische samenleving en de marktgeoriënteerde industriële samenleving.
Gewapend met deze inzichten gaan zij in Deel III op zoek naar uitwegen.
Zij pleiten voor een ‘biofysisch stationaire economie’ en ‘foutvriendelijke technologie’.
Hoe onontbeerlijk beide ook zijn, toch zullen zij niet worden gerealiseerd als er geen verschuivingen optreden in de hoofden en harten van de mensen.
In het afsluitende hoofdstuk houden de auteurs daarom een pleidooi voor een nieuwe relatie tussen mens en natuur.

Dit boek wordt gedragen door de stimulerende overtuiging dat de menselijke toekomst principieel open blijft en door ieder van ons mee te beïnvloeden is.

Want,laat mij het duidelijk stellen van in het begin, 'Terra Incognita' kan dienen als een referentiekader in de debatten rond menselijke invloeden, klimaatsverandering, duurzaamheid, groene wereldgeschiedenis, ecologische economie en nog veel meer nieuwe tendensen.
Moesten deze en andere, aanverwante termen u nu vreemd in de oren klinken dan kan ik u dit boek al ten zeerste aanbevelen.
De vele termen en begrippen die naar voren worden gebracht en welke noodzakelijk zijn voor de verdere analyse worden duidelijk uit de doeken gedaan.

Het boek is onderverdeeld in drie delen.
Het eerste deel start met een uiteenzetting over de verandering die zich de afgelopen decennia heeft voorgedaan in de wetenschappen en die resulteerde in een paradigma-verschuiving.
Hier wordt een wetenschappelijke basis gelegd die het boek door zal blijven terugkeren en welke een eerste aanzet vormt om een pleidooi te houden voor een nieuw milieurealisme.
En dat is al een van de mooie eigenschappen van dit boek.
Het doet niet aan doemdenken.
Nee, problemen worden gepostuleerd, maar er worden ook oplossingen aangedragen.
En zo krijgen we in dit eerste deel met als focus de huidige klimaatswijziging, biofysische grenzen en duurzaamheid, reeds een voorsmaakje van de richting in de welke oplossingen moeten worden gezocht.

Peter Tom Jones en Roger Jacobs proberen hard te maken in hun recent ver-schenen boek Terra incognitA.

Jones en Jacobs openen met volgende vaststelling: ‘Ondanks alle goedbedoelde initiatieven om “duurzame ontwikkeling” na te streven, gaat het gestaag bergaf met de gezondheid van de planeet Aarde.
Het Noorden heeft de wereld meegezogen in een uiterst verleidelijk maar onduurzaam ontwikkelingsmodel.
In een eindige wereld is het milieubeslag van de mon-diale consumptieklasse onmogelijk te veralgemenen naar alle mensen op aarde: de ecologische crisis en het mondiale rechtvaardigheidsvraagstuk zijn als een Siamese tweeling met elkaar verbonden’ (blz.
15).
Daarmee hernemen ze de stelling van Vermeersch, en de daaraan verbonden onontkoombare maatschappelijke keuzes worden doorheen het hele boek stevig onderbouwD. Voor een dergelijke onderbouwing zijn de meeste mensen aangewezen op tweedehandse of fragmentarische lectuur.
Aan beide euvels proberen de au-teurs wat te doen via een breed opgezette, maar tezelfdertijd conceptueel samenhangende uiteenzetting, waarvoor onder andere rechtstreeks geput wordt uit de milieuwetenschappelijke en de economische vakliteratuur.
De analyse van het ecologische vraagstuk beslaat de vijf hoofdstukken van deel I.
De basisprincipes van de wetenschap van complexe systemen worden uit-eengezet en dienen als kader voor de bespreking van ecologische problemen zoals het klimaatvraagstuk.
De onzekerheid over de toekomst is daarbij zeer groot; we kennen geen historisch vergelijkbare situatie en begeven ons dus op onbekend terrein: terra incognitA. ‘Milieurealisme’ vraagt dan ook om voorzichtigheid, en de auteurs zijn daarom uiterst kritisch voor een gangbaar discours dat het klimaatvraagstuk tracht te minimaliseren.
Om het ecologisch vraagstuk te verbinden met maatschappelijke vraagstukken, zoals dat van mondiale rechtvaardigheid, doen zij vervolgens een beroep op het begrippen-kader van de ecologische economie die vertrekt bij de erkenning dat er aan economische groei biofysische grenzen gesteld zijn.
Daarbij komen dan kwesties aan de orde als de problematische verhouding tussen doorgaande economische groei en duurzame welvaart, de (niet-)substitueerbaarheid van natuurlijk kapitaal en bijgevolg de keuze voor ‘sterke’ duurzaamheid en de indicatoren om die uit te drukken zoals de gekende ‘ecologische voetafdruk’, ecologische ongelijke ruil en ecologische schulD. In onze samenleving wordt ontwikkeling meestal nog geassocieerd met economische groei, waardoor het concept ‘duurzame ontwikkeling’ volgens de auteurs uitgehold wordt1.
Be-grippen als ‘duurzame groei’ houden onvoldoende rekening met de principië-le biofysische begrensdheid van economische productie.
Bovendien gaat men er volgens de auteurs aan voorbij dat de wereldwijde onrechtvaardige verde-ling van de economische welvaart net door die groei-economie geproduceerd wordt.
De maatschappelijke keuze waarvoor we geplaatst zijn komt volgens de auteurs beter tot uiting in het concept ‘rechtvaardige duurzaamheid’, zoals ook de ondertitel van hun boek aangeeft.

Om die keuze beter te onderbouwen en scherper te stellen wordt de huidige ecologische crisis in een breed historisch kader geplaatst.
Deel II van

Streven – februari 2007 2

het boek gaat op zoek naar de wortels van die crisis doorheen de menselijke evolutie.
In drie hoofdstukken wordt er een ecologische wereldgeschiedenis geschetst: beginnend bij de jagers-verzamelaars, over de agrarische maat-schappij tot de industriële en kapitalistische maatschappij en de huidige crisis ervan.
Telkens wordt aangegeven hoe de menselijke economie bepaald en begrensd wordt door haar energetische basis.
Bijzondere aandacht gaat naar de wijzigingen die de mens veroorzaakte in de ecosystemen, en de problemen met duurzaamheid waarmee elk van de samenlevingstypes dan geconfron-teerd wordt.
Daarbij wordt ook het verband onderzocht met sociale verhou-dingen, demografische ontwikkelingen, het natuurbeeld en de culturele eco-logie.
Heel wat gekende gegevens worden hier in een nieuw verband samen gebracht, wat interessante inzichten oplevert over de ecologische context van de menselijke geschiedenis.
In het bijzonder willen de auteurs daarmee hun stelling ondersteunen dat de huidige ecologische crisis een nieuw keerpunt vormt in de menselijke geschiedenis, dat om gepaste antwoorden vraagt in-dien we een catastrofaal verloop ervan willen vermijden.

In deel III gaan zij dan op zoek naar uitwegen uit die ecologische crisis.
Daarbij worden drie pistes besproken in evenveel hoofdstukken.
Aller-eerst wordt de ecologische economie naar voren geschoven als een nieuw theoretisch kader om over economie, de productie van welvaart binnen eco-logische grenzen, en de rechtvaardige verdeling ervan na te denken.
De voor-naamste kritiek op de neoklassieke milieueconomie is dat zij heel het econo-misch gebeuren probeert te benaderen vanuit marktwerking.
Volgens de ecologische economie is de markt echter alleen goed in de verdeling van goederen.
Daartegenover zijn er twee grote economische taken die door markt slecht tot niet vervuld worden.
Het vastleggen van een globale ‘duur-zame’ productieschaal vraagt om een mondiaal politiek onderhandelingspro-ces, waarmee in de Kyoto-onderhandelingen slechts een begin gemaakt wordt.
Vervolgens is ook de rechtvaardige verdeling van welvaart een poli-tieke opdracht van eerste orde.
Optimale verspreiding komt dan pas op de derde plaats.
Met deze ruwe schets van de uitgangspunten van de ecologische economie wil ik in ieder geval aanduiden dat in een landschap dat gedomi-neerd wordt door de neoklassieke economie de aandacht voor deze recente academische discipline zeer welgekomen is.
De auteurs besteden verder ook aandacht aan ‘andersglobalistische’ voorstellen voor een alternatieve global governance, en aan manieren om het winstprincipe in de economie terug te dringen.

Vanuit de basisidee dat technologie niet neutraal is verkent het vol-gende hoofdstuk enkele ideeën rond een ‘andere’ technologie, een technolo-gie die breekt met de logica van het industrieel kapitalisme.
Vanwege het winstprincipe wordt de huidige industriële technologie immers gekenmerkt door talloze vormen van kostenafwenteling, zowel op het natuurlijke milieu als op de mens en zijn sociale structuren.
Dat wordt onder meer geïllustreerd aan de hand van de ontwikkelingen in de biotechnologie en de kernenergie.
Daartegenover staan principes van duurzame landbouw en het zoeken naar

schone energiebronnen.
Om de ecologische crisis én de rechtvaardigheidscri-sis tegelijkertijd aan te pakken is technologische vernieuwing zeker nodig, maar onvoldoende.
Zij moet gepaard gaan met een alternatieve visie op ener-gie- en grondstoffenconsumptie, met andere woorden, een minder materialis-tische levensstijl.
Het zoeken naar eco-efficiënte technologie kan daarvan niet losgekoppeld worden.
De auteurs sluiten hier aan bij het al langer door Wolfgang Sachs (Wuppertal Institut) gelanceerde begrippenpaar efficiency en sufficiency, dat we echter in zijn intrinsieke verbondenheid in het openbare discours nauwelijks terugvinden.
Met de vraag om een andere levensstijl zijn we bij het laatste hoofdstuk beland, een ‘pleidooi voor een ethiek van ver-bondenheid’.
Naast ecologische vernietiging en wereldwijde onrechtvaardig-heid wordt het tijdperk van de rusteloze homo economicus ook gekenmerkt door spirituele verarming.
Voor een leefbare toekomst zal het feitelijk heer-sende cynisme van après nous le déluge plaats moeten maken voor ‘actieve hoop’.
Daarbij moet maatschappelijke onthaasting ruimte geven aan het zoe-ken naar nieuwe vormen van verbondenheiD. De auteurs pleiten daarbij sterk voor maatschappelijke ontwikkelingen van onderop, voor ‘een archipel van alternatieve experimenten die de kiemen in zich dragen van een maatschap-pijverandering waarbij een aantal nieuwe (of soms oude) waarden naar voren geschoven worden: intelligente traagheid, sufficiëntie, respect, grenzen, ver-bondenheid etC.’ (blz.
588).

Deze bondige schets doet noodzakelijkerwijze afbreuk aan de veel-zijdigheid en de inhoudelijke rijkdom van dit omvangrijke boek.
Daarom geef ik nog enkele redenen waarom ik de lectuur ervan ten zeerste wil aan-bevelen.
Al jaren stoor ik mij aan de conceptuele armoede waarmee het debat over duurzaamheid in Vlaanderen gevoerd wordt, en aan de sfeer van mini-malisering tot zelfs ontkenning van de ecologische crisis die daarmee gepaard gaat.
Dit boek geeft een stevig venster op de internationale literatuur hierom-trent, het brengt verspreide inzichten samen tot een samenhangend geheel, maakt daardoor de maatschappelijke keuzen waar we voor staan op een radi-calere manier helder, en reikt zo de lezer een basis aan van waaruit die zelf verder kan denken en zijn positie bepalen.
‘Rechtvaardige duurzaamheid’ stelt daarbij in het licht dat duurzame ontwikkeling zich moet oriënteren op duidelijke criteriA. En dat staat in schril contrast met het vrij algemeen gang-bare discours dat duurzame ontwikkeling beschrijft als ‘een evenwicht en/of integratie tussen het sociale, het ecologische en het economische’ (de beken-de 3 p’s: people, planet, profit), zonder duidelijke doelstellingen.
In die con-text is Terra Incognita een statement van betekenis.
En wanneer hopelijk heel wat mensen wakker geschud worden door An inconvenient truth, de film van Al Gore, dan kan de lectuur ervan als verdieping ten zeerste aanbevolen wor-den.
Tot slot mag nog vermeld worden dat ook de uitgeverij een kwaliteitsla-bel aan het boek heeft meegegeven via een wetenschappelijk peer review.
En ook al is het een ‘serieuze’ brok literatuur, het blijft zeer leesbaar voor de geïnteresseerde leek.

Jef Peeters

Streven – februari 2007 4 ;

De laatste generatie      Pearce Fred      Klimaat

De aarde glijdt de braadpan in, maar wij kunnen het nog niet echt geloven.
Een uitleg die leest als een detective.

Dertien duizend jaar lang had de mensheid plezier van een stabiel en betrouwbaar klimaat.
Onze generatie is de laatste die dat voorrecht geniet.
In het verleden veranderde ons klimaat in één ruk van polair naar tropisch.
En dat gebeurt zo weer.
Vergeet het beeld van een zielig milieu dat het slachtoffer is van onze vervuiling.
Het is precies omgekeerD. De natuur is een vindingrijk wild beest dat gemakkelijk driftig wordt.
We zijn over de schreef gegaan met het te tarten.
Nu begint het van zich af te bijten.

Fred Pearce is medewerker van de New Scientist en grote Engelse kranten (Independent, Guardian, Times HES).
Hij schreef dertien boeken en was Engelse milieujournalist van het jaar in 2001.

; ;We zijn in oorlog met Gaia en er is geen enkele kans op de overwinning.
Het doorwrochte en doordachte boek van Fred Pearce analyseert het slagveld en zal ons in een verstandige aftocht leiden naar een positie waar we over vrede kunnen onderhandelen.
; – James Lovelock

Ongemakkelijker dan Al Gore: de boodschap van Fred Pearce

De laatste tijd steekt het zogenaamde Gore-bashing steeds vaker de kop op.
Al Gore wordt beticht van stemmingmakerij; mensen maken hem niet alleen uit voor populist, maar zelfs voor leugenaar.
Tijd voor een weerwoorD.

Dat weerwoord komt onder andere van Fred Pearce in zijn boek De Laatste Generatie.
Pearce, veelbekroond journalist van o.
A. New Scientist, The Guardian en The Independent, beschrijft op een heel pakkende manier de huidige stand van zaken op klimaatwetenschappelijk gebieD. Áls de feiten uit An Inconvenient Truth al niet kloppen, komt dat doordat de wetenschappelijke inzichten een nog minder rooskleurig beeld voorspiegelen dan Al Gore in zijn film deeD. Elk jaar weer worden de verwachtingen ingehaald door de feiten.

Pearce schetst in zijn boek verschillende scenario’s voor de komende eeuw.
Wij zouden wel eens de laatste generatie mensen kunnen zijn die nog in relatieve rust en comfort kan leven, betoogt hi J. Want als de temperatuur blijft stijgen heeft dit een verwoestend effect op het milieu en hebben wij het niet meer in de hanD. Pearce volgt de klimaatwetenschappers al decennia lang op de voet en weet exact wie de spelers zijn en hoe de theorie, maar vooral ook de praktijk, zich ontwikkelt.

MILIEUDEFENSIE MAGAZINE MAART 2008

“Klimaatonderzoekers zijn te voorzichtig”

Nieuw onderzoek toont aan dat klimaatverandering abrupt en dramatisch kan zijn.

Milieujournalist Fred Pearce schreef een boek over de omslagpunten in het klimaat.
“Ik zou

mijn kinderen adviseren weg te gaan uit NederlanD.”

Han van de Wiel

Ze liggen klaar en kunnen onverwacht toeslaan: ‘klimaatmonsters’ die door de mens uit hun slaap

zijn gehaalD. Poolkappen die zomaar uit elkaar vallen; erupties van ‘methaanscheten’ uit de

zeebodem; hydroxyl, het schoonmaakmiddel van de atmosfeer, dat er de brui aan geeft; el Niño die

blijft steken in de aan- of uitstand; het water van de Golfstroom dat op een dag niet meer door de

fameuze ‘schoorsteen’ bij Groenland naar de bodem van de oceaan zakt.
Elk van deze mogelijke

gebeurtenissen is op zichzelf genoeg om het klimaat een behoorlijke optater te geven.

De Laatste Generatie, van Fred Pearce, is geen opgewekt boek, laat dat duidelijk zijn.
Pearce laat

toponderzoekers aan het woord over hun recente klimaatonderzoek.
Ze beweren – en maken

aannemelijk – dat het klimaat abrupt kan omslaan en dat wij met twee handen de trekker aan het

overhalen zijn.
Pearce heeft het over tipping points, omslagpunten, waarna er geen houden meer aan

is.
Pearce schrijft: “Het klimaatsysteem werkt in het algemeen niet met geleidelijke overgangen,

maar met perioden van stabiliteit onderbroken door plotseling dronkemansgezwalk.
” Als dat

gebeurt, praten we niet meer over een zeespiegelstijging van zestig centimeter, zoals de

klimaatdeskundigen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in hun recentste

rapporten, dan is zelfs de als overdreven bestempelde zes meter zeespiegelstijging die Al Gore

voorziet aan de voorzichtige kant.

Pearce is een gerenommeerde Britse milieujournalist, die al ruim twintig jaar schrijft voor het blad

New Scientist en kranten als The Guardian en The Independent.
Pearce: “Soms is het zo dat hoe

beter je kijkt naar een paniekverhaal, hoe onschuldiger het wordt.
Maar klimaatverandering is een

ander verhaal.
Hoe meer ik te weten kom, hoe meer ik zelf op onderzoek uit ga en hoe sceptischer

ik sta tegenover de wetenschappers, hoe banger ik worD. Want dit verhaal klopt wel.

Beangstigend materiaal

In De Laatste Generatie – “ik geloof niet dat de mens zal uitsterven, wel dat dit waarschijnlijk de

laatste generatie is die in een redelijk stabiel klimaat leeft” – vertelt Pearce dat hij voor het eerst

over de omslagpunten in het klimaatsysteem hoorde tijdens een conferentie over ‘gevaarlijke

klimaatverandering’ in 2005, in het Britse Exeter.
Hij was er getuige van hoe de neutrale

wetenschappelijke toon van de onderzoekers gedurende de conferentie steeds alarmistischer werD.

“Ik heb de wetenschappers daarna opgezocht en geïnterviewd, hun werk gelezen, hun cijfers gezien

en dan moet je constateren dat het inderdaad beangstigend materiaal is.
Dit boek gaat over de

angsten waarover zij me hebben vertelD. Ik ben de sceptische journalist die het opschrijft.
Ik heb

ook sympathie voor wat meestal de klimaatsceptici worden genoemd, de ontkenners van het

probleem.
Ze zeggen dat klimaatverandering niet zo simpel is als het IPCC zegt.
Ik denk dat ze

gelijk hebben.
Waar ze de fout in gaan, is dat ze de onlogische conclusie trekken dat het dan

allemaal wel mee zal vallen.

Paniekverhalen komen meestal niet uit of kloppen niet, schrijft u zelf.
Hoe zeker bent u dat

deze verhalen waar zijn?

“Ik denk niet dat ze allemaal uitkomen.
Maar ze zijn allemaal plausibel en waarschijnlijk, al weet ik

niet hoe waarschijnlijk ze ieder apart zijn.
Dat is ook de reden waarom ze nog niet in de IPCCrapporten

staan.
Maar het lijkt me erg waarschijnlijk dat de Groenland-ijskap smelt, hij verkeert nu

al in een slechte staat.
Wetenschappers dachten altijd dat de ijskap één blok ijs is van een paar

kilometer dik, die alleen bovenop smelt.
De nieuwe visie is dat de ijskap niet langzaam zal

afsmelten, maar in stukken zal breken, zoals ijs op rivieren.
Op veel plaatsen is de ijskap namelijk

gescheurd, waardoor er diep binnenin water stroomt - er lopen smeltrivieren op de bodem.
Dat zijn

glijbanen richting zee.
Dat proces duurt geen duizenden jaren, maar misschien slechts honderD. Dit

inzicht is niet verwerkt in de modellen van het IPCC, maar glaciologen zijn er tegenwoordig wel

van overtuigD. James Hansen, directeur van het NASA Goddard Institute for Space Studies, zegt dat

de zeespiegelstijging in deze eeuw niet in centimeters zal worden gemeten maar in één of twee

meter.
Ook de ijskap van West-Antartica blijkt om dezelfde redenen heel onstabiel, al weten we

daar minder van.
We weten ook dat er op grote schaal methaan uit de smeltende permafrost

vrijkomt.
Hoe snel het gas vrijkomt en hoe kritiek dat is voor klimaatverandering, is niet zeker.
Als

die drie dingen tegelijkertijd gebeuren, stijgt het zeeniveau met 14 meter.
Ik vermoed dat het water

tegen die tijd hier (op de eerste verdieping van het Eden Barbizon hotel in Den Haag, HvdW) tegen

de ramen klotst.

De zeespiegel kan dus veel meer stijgen dan in de IPCC-rapporten staat.
De wetenschappers die de

IPCC-rapporten schrijven zeggen hetzelfde, maar ze kunnen die ontwikkelingen nog niet

modelleren.
Ik denk dat ze te voorzichtig zijn.
Door de op consensus gerichte werkwijze laat het

IPCC de extremen, waarover nog niet iedereen het eens is, buiten het proces.
Door ons niet te

informeren over het hele scala van mogelijke ontwikkelingen, bewijzen de IPCC-rapporten ons een

slechte dienst.

Het IPCC is inderdaad voorzichtig.
Het rapport van 2002 voorspelde een zeespiegelstijging van

bijna 90 centimeter, dat van 2007 heeft de voorspelling afgezwakt tot minder dan 60.

“Dat is inderdaad opvallenD. Ik heb daar uitgebreid over gesproken met Richard Alley, die in het

IPCC-comité zit.
Met die voorzichtigheid probeert het IPCC te voorkomen dat sceptici hun

graantjes uit de rapporten pikken.
Maar ik garandeer je dat het volgende IPCC-rapport heel andere

dingen zal zeggen.
Ik zou erg verbaasd zijn als dat niet zo is.

Is dit niet het einde van de IPPC-klimaatwetenschap, die is gebaseerd op consensus?

“Het belangrijkste werk door het IPCC is nu gedaan, de Nobelprijs is gewonnen.
We weten genoeg.

Een veel gehoord commentaar op mijn boek is dat de wetenschappers er nog niet voor 100 procent

uit zijn, dus waarom zouden we ons zorgen maken.
Mijn antwoord is: zou je in een vliegtuig

stappen als de kans 1 op 100 is dat het neerstort? Met de planeet zeggen we: ‘och, er is maar 1

procent kans dat het fout gaat’.

De meeste wetenschappers zijn terughoudend om dingen te publiceren waarvan ze niet 100 procent

zeker zijn.
De IPCC-rapporten verschijnen eens in de vijf jaar en zijn gebaseerd op gepubliceerd

wetenschappelijk onderzoek.
Voor onderzoekers die over omslagpunten willen publiceren, is dit

proces te langzaam.
Tegen mij praten ze onbekommerd over hun grote zorgen.
Het zijn toplui met

grote reputaties die in de meest dramatische woorden over klimaatverandering praten.
Ik ben nog

nooit wetenschappers tegen gekomen die in dramatischer woorden spreken over een

milieuonderwerp dan milieuactivisten, maar bij klimaatverandering is dat het geval.
Dat zegt me

iets over de ernst van het onderwerp.

Klimaatverandering is een voortdurend proces en gaat vaak schoksgewijs.
Ook zonder homo

sapiens.
Waarom zouden we ons dan druk maken over door de mens veroorzaakte

klimaatverandering?

“Inderdaad, het klimaat verandert sowieso.
Maar wíj kunnen ook klimaatverandering veroorzaken.

De laatste 10 duizend jaar was het klimaat opvallend stabiel, zeker in vergelijking met de tijd

daarvoor.
Onze samenleving is gebaseerd op die stabiliteit.
Deze periode van stabiliteit zal ooit

eindigen, of het nu door de mens is of vanwege een natuurlijk proces.
Laten we die verandering niet

zelf veroorzaken, dan kunnen we misschien nog duizenden jaren van stabiliteit hebben.
Maar het is

altijd mogelijk dat het klimaat volgende week al omslaat, bijvoorbeeld na een grote vulkanische

eruptie.
De laatste vulkaaneruptie die een langdurig wereldwijd effect had, was 70 duizend jaar

geleden, toen explodeerde Toba op SumatrA. Die eruptie veroorzaakte een sterke daling van de

temperatuur.
Homo sapiens stierf er bijna door uit.

Dat onderstreept mijn punt: waarom zo veel geld en kennis stoppen in het voorkomen van

door de mens veroorzaakte klimaatverandering als het toch gebeurt?

“Omdat we klimaatverandering niet moedwillig op onze hals moeten halen.
Midden in de Koude

Oorlog zei niemand: ‘de Russen kunnen zo een bom op ons gooien, wat maakt het uit als een van

onze eigen raketten explodeert in een silo en honderden mensen doodt.
’ We moeten er alles aan

doen het klimaat te handhaven zoals het goed voor ons is.
Dat is ook een van de verdiensten van het

rapport van de Britse econoom Stern, over de economische effecten van klimaatverandering: we

kunnen het probleem vermijden tegen lage kosten.
En er zijn goede economische reden om nu iets

te doen.

De Nederlandse geoloog Salomon Kroonenberg relativeert dit soort denken: als we wisten dat

een ijstijd aanstaande is, zouden we toch ook niet extra fossiele brandstoffen verstoken om de

aarde op te warmen?

“De tijdschaal van geologen is totaal verschillend met die van klimatologen.
Geologen kijken naar

honderdduizenden, miljoenen jaren.

Dat is precies Kroonenbergs ‘verwijt’ aan het adres van het IPCC: dat kijkt naar een termijn

van 30 jaar.

“Homo sapiens heeft het ongeveer 160 duizend jaar goed gehaD. Als we daar nog eens 160 duizend

jaar aan vast kunnen knopen, ben ik dik tevreden.
We zijn verplicht aan onze soort en onze

beschaving te denken en hoe we die in stand kunnen houden, hoe onze kinderen zullen leven.
Dat is

een politiek en moreel oordeel.
Er zijn mensen die zeggen dat ze niks om de mens geven.
Nou, ik

wel.
Als geoloog denk je daar wellicht anders over.

Als u uw geld moet zetten op maatregelen om mensen aan te passen aan klimaatverandering

(adaptatie) of aan maatregelen die de oorzaak wegnemen (mitigatie), wat zou u kiezen?

“Als je niet aan mitigatie doet, werkt adaptatie ook niet.

U moet kiezen.

“Adaptatie mislukt, tenzij je het onderliggende proces kunt stoppen.
En we kúnnen het proces

stoppen.
Daarom zet ik mijn geld op mitigatie.

Denkt u dat ook na de jongste klimaatconferentie op Bali?

“Zeker, Bali was geen ramp.
Het was geen geweldige triomf, maar de landen zijn uit elkaar gegaan

met de boodschap dat ze verder onderhandelen.
Het helpt als president Bush straks weg is.
Alles

wat we kunnen doen om klimaatverandering te stoppen helpt.
Hoe meer we doen hoe beter.
Hoe

meer je de industrie kunt aanmoedigen om groener te produceren hoe beter.
Grote bedrijven hebben

laten weten dat ze het kunnen en willen.
Wat ze niet willen is uit de markt geprijsd worden, dus

hebben ze een verdrag nodig dat de concurrentieverhoudingen voor iedereen gelijk maakt.
Ik zal

niet zeggen dat het gebeurt, ik zeg alleen dat we een groot aantal problemen heel snel kunnen

oplossen.
Alle benodigde technologie is beschikbaar.
We kunnen alles zonder fossiele brandstoffen.

En die technologie is niet eens zo duur, zeker niet met de huidige hoge olieprijs.
Ik zou kernenergie

niet willen uitsluiten.
Als we niet die kant op willen gaan: primA.”

De klimatoloog James Hansen zegt dat de komende tien jaar beslissend zijn.

“Ik denk dat hij gelijk heeft.
Als we binnen nu en tien jaar beginnen de uitstoot van koolstofdioxide

te verminderen naar een niveau van bijna nul, dan hebben we een goede kans om tenminste een paar

van de ergste omslagpunten te voorkomen en de opwarming van de aarde te stabiliseren.
Maar

zekerheden zijn er niet.
Sommigen zeggen dat we het omslagpunt voor zee-ijs bij de polen al

voorbij zijn.

Zou u op uw gemak in de delta Nederland wonen, met al die klimaatmonsters die op de loer liggen?

“Op mijn leeftijd zou ik hier blijven, maar mijn kinderen zou ik adviseren weg te gaan.

Schaterlachend: “Ze zouden hun huis niet meer kunnen verkopen.
De verzekeringspremie zal

onbetaalbaar worden.
We leven de grote verhalen vaak middels de kleine: wat gebeurt er met de

prijs van je huis?”

Fred Pearce, De laatste generatie.
Hoe de natuur wraak neemt voor het broeikaseffect.
Paperback,

360 Pagina’s.
ISBN 978-90-6224-474-4.
Prijs €5,-, Uitgeverij Jan van Arkel i.
s.
m.
Maurits Groen

Milieu & Communicatie BV, 2007.

De klimaatoorlogen      Segers R.
T.
Harald Welzer      Klimaat

 

De conflicten van de 21ste eeuw gaan niet meer over ideologieën

of politieke systemen, maar voor alles over de toegang tot natuurlijke hulpbronnen als water, olie, gas en vruchtbaar lanD.

In De klimaatoorlogen schetst Harald Welzer de verontrustende gevolgen van ecologische veranderingen voor het samenleven van mensen, de balans van de macht en de verdeling van welvaart in de werelD.

De strijd om drinkwater, etnische zuiveringen, burgeroorlogen in de armste landen en massale vluchtelingenstromen bepalen ons beeld van de toekomst.
Welzers analyse laat zien dat in een wereldeconomie die gebaseerd is op het ongebreideld exploiteren van de natuur de armste gebieden de grootste klappen te verduren krijgen – zoals de burgeroorlog in Soedan en de orkaan Katrina al hebben bewezen.
Ook laat hij zien hoe rijke westerse samenlevingen zich nu al voorbereiden op mogelijk gewelddadige strategieën om ‘klimaatvluchtelingen’ buiten de deur te houden.

 

Oorlog, geweld en miljoenen klimaatvluchtelingen: dat is de 21ste eeuw volgens de Duitse socioloog Harald Welzer.
In zijn onheilspellende boek De klimaatoorlogen beschrijft hij de opwarming van de aarde als bron van dood en verderf.

Bij sommige boeken wil je als lezer de auteur het liefst zo snel mogelijk ongelijk geven.
Maar Welzer is niet zomaar de eerste de beste.
De Duitse professor leidt het onderzoekscentrum van het Instituut voor Cultuurwetenschappen in Essen en publiceerde al verschillende boeken over gewelD. In De klimaatoorlogen voorspelt hij dat het geweld uit de geschiedenisboeken niets is in vergelijking met wat nog moet komen.
De klimaatsverandering zorgt voor chaos en gewelddadige conflicten die we ons zelfs in onze ergste nachtmerries niet kunnen voorstellen, voorspelt hi J.

De klimaatoorlogen is een erg pessimistisch boek.
Waarom leidt de klimaatsverandering onvermijdelijk tot oorlog?

Harald Welzer : 'Grote delen van Afrika, Azië, Oost-Europa, Zuid-Amerika en de eilanden in de Stille Oceaan zullen door de opwarming van de aarde onbewoonbaar worden.
Woestijnen rukken op en steeds minder mensen zullen toegang hebben tot drinkbaar water.
Ook de energieproblematiek hangt nauw samen met gewelD. Denk maar aan het bombarderen van de pijpleidingen in Georgië.
'

'De opwarming van de aarde zal de bestaande knelpunten verdiepen op een manier die we ons maar amper kunnen voorstellen.
Als een stad met 17 miljoen inwoners als Lagos overstroomt door de stijgende zeespiegel, raakt heel West-Afrika gedestabiliseerD. Eén blik op Congo doet vermoeden wat zich in de toekomst ook buiten Afrika kan afspelen: oorlog.
En de conflicten zullen zich niet alleen afspelen binnen Darfour, Irak en Afghanistan.
Nu al tracht de EU zijn buitengrenzen te sluiten.
Maar op de duur zal de oorlog ook naar onze rijke regionen overdrijven.
'

Darfour en Rwanda blijven voor veel mensen een ver-van-mijn-bed-show.
U beschrijft hoe zoiets in de toekomst ook in Europa kan gebeuren.

'Ik voorspel niet dat in 2012 de Derde Wereldoorlog uitbreekt; mijn boek wil op geen enkele manier alarmistisch zijn.
Maar de mogelijkheid bestaat dat het schrikbeeld van Darfour wijdverspreid wordt.
In het westen heeft men een racistische kijk op dat probleem: alsof het alleen gaat om zwartjes die elkaar de kop inslaan.
Het is natuurlijk gemakkelijk om te doen alsof het niets met ons te maken heeft.
Terwijl Darfour in wezen geen etnisch conflict is, maar een van de eerste klimaatoorlogen.
In een normaal conflict zijn er twee partijen die vechten in de hoop dat het niet lang zal duren.
In Darfour is oorlog een permanente staat van zijn geworden.
Het klimaat maakt overleven in Sudan een concurrentiestrijD.'

Zo'n vaart loopt het in Europa toch nog niet?

'Momenteel zijn er nog geen directe overlevingsproblemen voor ons.
Niemand verhongert in ons rijke paradijs dat we op de rug van anderen hebben vergaarD. Maar onze stabiele situatie is een illusie, één grote luchtbel.
Denk maar aan de orkaan Katrina die in één klap een hele streek verwoestte en in mindere mate de hittegolf in 2003 die in Europa aan 30.
000 mensen het leven kostte.
Mensen blijven maar vertrouwen stellen in hun luchtbel en blijven geloven dat er niets zal veranderen.
Terwijl we nu al midden in een verandering zitten: de economische crisis, maar tegelijkertijd ook de diepe angst voor vluchtelingen.
Kijk maar hoe Europa en de Verenigde Staten met alle geweld hun buitengrenzen trachten te beschermen.
En op het eiland van gelukzaligheid horen geen vluchtelingen.
'

Volgens u zal de opwarming van de aarde voor een toenemende stroom van klimaatvluchtelingen zorgen?

'Vandaag worden vluchtelingen als politiek of economische vluchtelingen aanzien.
Dat is de gemakkelijkste oplossing om de luchtbel te behouden: dan moeten we weer geen verband leggen met de globale klimaatsverandering.
Maar in de toekomst zal er geen onderscheid meer zijn tussen klimaatvluchtelingen en andere vluchtelingen.
Alleen zal hun aantal alleen maar toenemen.
Zeker als de economische crisis dieper wordt, met massale werkloosheid en regeringen die op hun tandvlees zitten en geen geld meer kunnen uitgeven.
Net op dat moment zullen klimaatvluchtelingen naar ons toe komen.
Wie zegt dat overheden niet hun toevlucht zullen nemen tot meer radicale oplossingen als we geen middelen meer hebben om humanitaire hulp te bieden? Maar ook daar heerst er weer vertrouwen in het prachtige economische systeem, dat de boel wel zal oplossen.
'

De optimist in mij denkt dan: is de economische crisis geen ideale aanleiding om het systeem te herdenken?

'Dat zou mooi zijn en ik juich die gedachte toe.
Jammer genoeg gebeurt het niet.
Eigenlijk is zelfs het tegendeel het geval: aan EU-zijde zien we dat het klimaatprobleem helemaal van de agenda verdwijnt.
De bankenredding is het centrale engagement van de politiekers.
Dat is een totale catastrofe.
Als de financiële crisis zich zo dramatisch ontwikkelt als sommigen voorspellen, is er binnenkort zelfs een heel andere uitdaging.
Wat betekent dat voor de sociale ontwikkelingsprocessen als mensen hun spaargeld verliezen? Wat zijn de gevolgen van de economische crisis de komende jaren? Zelfs als het systeem niet in elkaar valt, zullen de huishoudens de komende jaren extreem spaarzaam moeten zijn omdat de banken en industrie amper nog belastingen betalen.
De staatsschuld is door de crisis enorm toegenomen.
Voor wetenschap, scholen, kinderdagverblijven, stratenbouw blijft er geen geld meer over.
'De oplossing' kan nooit gelinkt zijn aan een economie dat enkel groei als adagium kent.
'

Het is niet deze generatie die de klimaatsverandering veroorzaakt heeft.
Zal zij dan wel bereid zijn voor een ommekeer te zorgen?

'Er is enerzijds een westerse verantwoordelijkheid en anderzijds een generationele verantwoordelijkheiD.

Als ik van mijn generatie spreek, moet ik toegeven dat we voor een deel verantwoordelijk zijn voor de klimaatsverandering.
Ik profiteer met elke vezel van mijn lichaam van de rijkdom die de klimaatverandering heeft meegebracht.
We wonen in de rijkst mogelijke deel van de wereld en we gebruiken de rest van de wereld nog steeds om onze eigen welstand verder te zetten.
Het probleem treedt vooral op bij de generatie die nu ongeveer twintig jaar is.
Zij zullen de gevolgen moeten dragen.
Ik heb als vijftigjarige nog een dertigtal jaar te gaan en die tijd zal het nog wel meevallen.
Mijn kinderen hebben nog tachtig jaar voor zich.
In dat opzicht geloof ik dat er nog heel wat te gebeuren staat in termen van protestbewegingen.
'

Wat doet u eigenlijk zelf om de klimaatsverandering tegen te gaan?

'Het schrijven van dit boek heeft me geconfronteerd met mijn eigen manier van leven.
Ik heb besloten het vliegtuig niet meer te nemen en daarnaast drink ik geen Chileense of Australische wijnen meer.
Maar wat veel belangrijker is: ik meng me in een politieke discussie, waar ik me als academicus altijd ver vanaf heb gehouden.
Dit boek lijkt erg pessimistisch, maar laat ik besluiten met te zeggen dat ik van nature een optimist ben.
Het klimaat gaat dan wel naar de haaien, maar een eerste goede stap zou zijn om dat op een realistische manier in te schatten.
' ;

Gaia      Lovelock James      Klimaat

Samenvatting van de Gaia theorie:

De Gaia theorie van James Lovelock houdt in dat het leven niet moet worden gezien op het niveau van moleculen, cellen, organismen of zelfs ecosystemen, maar dat alle organismen op aarde samen met hun niet-levende omgeving, een groot leven wezen vormen.
Dit wezen noemt hij Gaia, naar de Griekse godin GaiA. Volgends de Gaia theorie zijn alle organismen, gesteenten, oceanen, zeeën en de atmosfeer met elkaar verbonden door stromen van energie, water en voedingsstoffen in en rondom de aarde.
Alle individuele organismen danken hun bestaan aan Gaia, en andersom kunnen alle organismen samen het wereldklimaat manipuleren.
Zo wordt de kringloop van belangrijke elementen voor het leven in stand gehouden.

Hoe is de Gaia theorie ontstaan?:

Dr.
James Lovelock is een Engelse chemicus.
Hij verdiepte zich in de jaren zestig op verzoek van NASA in de moegelijkheid van leven op andere planeten.
Hij merkte op dat de atmosfeer van Mars en Venus bijna helemaal uit CO2 bestond, terwijl de atmosfeer van de aarde bijna helemaal uit stikstof en zuurstof bestaat.
En op die planeten was helemaal geen leven, op de aarde wel.
Hij dacht dat het misschien iets met elkaar te maken zou kunnen hebben.

Daarom is hij de Aarde gaan onderzoeken en dat was het begin van zijn theorie dat de aarde werkt als één groot levend wezen, de Gaia theorie.
Veel mensen zijn het niet eens met zijn theorie, maar deze is inmiddels toch benoemd toch ‘wetenschappelijke theorie’.

Wat is nieuw aan deze theorie?:

De Gaia theorie is relatief splinternieuw.
Hij is pas ontwikkeld is de jaren zestig en daar komt bij dat de suggestie dat de aarde functioneert als één wezen iets is waar nooit eerder aan is gedacht.
Een oudere en zeer bekende Theorie is de Big-Bang theorie die zegt dat de aarde met een grote knal is ontstaan, en dat later door evolutie alle huidige organismen zijn ontstaan.
Een tweede theorie die heel oud en bekend is, is de theorie dat God de aarde met alle mensen, dieren en planten geschapen heeft.
Deze theorie heeft veel aanhangers maar is niet wetenschappelijk te bewijzen.

Maar deze en andere theorieën hebben allemaal één ding gemeen: Ze zien de aarde als een levenloze blok steen met daarop water en daaromheen een laag van o.
A. zuurstof en stikstof.
Verder zou het puur toeval zijn dat de temperatuur op onze planeet nooit te warm of te koud is geweest, dat er voldoende water is, dat de atmosfeer precies goed is voor leven.
De Gaia theorie vind dat dit onzin is en dat zoiets nooit toeval kan zijn.
Er zijn relatief veel en strenge eisen voor leven om te kunnen bestaan, en de aarde voldoet hieraan doordat zij werkt als een groot, samenhangend systeem.

Heeft Lovelock bewijzen voor zijn theorie?:

Lovelocks heeft voor zijn theorie ook wetenschappelijk bewijs.
In zijn theorie staat ook dat er binnen Gaia verschillende stromingen zijn van bijvoorbeeld energie en water.
Deze stromingen zijn vergelijkbaar met bijvoorbeeld de bloedcirculatie en de hormonenregeling van mensen en dieren.
Lovelock heeft aangetoond dat deze stromingen binnen Gaia meetbaar zijn.
Hiervoor zijn bijvoorbeeld wichelroeden en andere specifiekere apparatuur bruikbaar.
Ook zou je het als een bewijs kunnen zien dat Lovelock een antwoord heeft op alle soorten kritiek die aangevoerd worden door gelovige mensen en natuurwetenschappers.

Wie heeft kritiek op de Gaia theorie en waarom?:

Er zijn verschillende groepen mensen die kritiek hebben op de Gaia theorie.
In de eerste plaats gelovige mensen die beweren dat de aarde een levenloze omgeving is die geschapen is door GoD. Het feit dat de omstandigheden op aarde precies goed zijn voor het bestaan van leven komt doordat God daarvoor heeft gezorgD.

Voor deze mensen is het tegen hun geloof wat Dr.
James Lovelock beweert, omdat hij zegt dat het niet Gods werkt is dat er leven op aarde is, maar dat het Gaia is die zorgt voor de juiste omstandigheden.

In de tweede plaats zijn er de natuurwetenschappers die geloven in de Big-Bang theorie.
De eerste organismen waren eencellig en hier zijn later door natuurlijke selectie en mutatie alle huidige organismen ontstaan.
Alle levende wezen hebben een aantal dingen gemeen, de zogemaande levenskenmerken: Beweging, gaswisseling, waarneming, voeding, uitscheiding en voortplanting.
Gaia voldoet niet aan al deze voorwaarden.
Om maar wat voorbeelden te noemen: Gaia plant zich niet voort en Gaia houdt geen competitie met andere planeten om voedsel.

Welk antwoord geeft Lovelock op de kritiek?:

Op de kritiek van de gelovige mensen geeft Lovelock als antwoord dat hij hun God helemaal niet beledigt.
Het feit dat Gaia functioneert als een groot leven wezen heeft niks te maken met of het nou wel of niet oorspronkelijk geschapen is door GoD. Als zij graag willen geloven dat de aarde door God geschapen is moeten ze dat vooral doen en zijn theorie staat hierbij niet in de weg.

Op de kritiek van de natuurwetenschappers heeft hij ook allemaal een antwoorD. Je moet Gaia niet zo sterk vergelijken met bijvoorbeeld een dier.
Een dier heeft een leefomgeving (Gaia), Gaia heeft geen leefomgeving waaruit zij voedsel e.
D. haalt.
Gaia haalt haar voedsel uit zichzelf, haar gaswisseling vindt ook plaats in haarzelf en ga zo maar door.
Was voortplanting betreft moet je het ongeveer hetzelfde zien als met voeding.
Gaia heeft geen partner van dezelfde soort waar zij zich mee voort zou kunnen planten.
Daarentegen vind er in Gaia wel voortplanting plaats (door o.
A. mensen en dieren).
Je zou daarom o.
A. de mens kunnen zien als de voortplantingsorganen van GaiA.

De Gaia-theorie van de Britse chemicus James Lovelock beschouwt de aarde als een groot zelfregulerend systeem.
Er is de afgelopen twintig jaar flinke kritiek geuit op zijn onwetenschappelijke theorie.
Alle organismen op aarde zouden bijdragen aan een stabiele atmosfeer en temperatuur met optimale omstandigheden voor de leefgemeenschap.
Lovelock deed onderzoek aan de atmosfeer van Mars.
Deze atmosfeer bleek voor het grootste deel uit CO2 (95%) en N2 (4%) te bestaan en chemisch zeer stabiel.
De atmosfeer van de aarde heeft, zoals bekend, een afwijkende samenstelling.
Volgens Lovelock zorgt de invloed van alle levende wezens voor een stabiele atmosfeer.

Bio- en geo-chemici hebben inmiddels opnieuw aandacht voor de oude ; ;thermostaat ; ; theorie.
Nieuw onderzoek toont aan dat een bepaalde zwavelverbinding, dimethylsulfide (DMS) een centrale rol speelt in de stabilisering van de temperatuur en het klimaat op aarde.
Algen in de oceanen groeien bij hogere temperaturen voorspoedig, zij produceren dan veel DMS.
Deze stof verdampt gemakkelijk en komt dan in de atmosfeer terecht.
Daar wordt de verbinding via een aantal chemische reacties omgezet in deeltjes die het condenseren van waterdamp tot grote wolkenformaties bevorderen.
Deze wolken reflecteren veel meer licht dan ; ;normale ; ; wolkentypen.
Als gevolg hiervan neemt de temperatuur af en daarmee uiteindelijk ook de algengroei.

Groene filosofie      Scruton Roger      Klimaat

Verstandig nadenken over onze planeet

 

Roger Scruton laat de lezer in zijn nieuwste boek Groene filosofie op een nieuwe manier kijken naar milieuproblemen.
Scruton geeft geen gedetailleerde oplossingen voor specifieke milieuproblemen, maar plaatst de problemen in een zodanig perspectief dat ze onze problemen worden, die wij zullen moeten oplossen, gebruikmakend van onze morele uitrusting en in onze alledaagse omstandigheden.

 

De milieuproblemen moeten niet worden geconfisqueerd door de staat.
De taak van de overheid is het creëren van de omstandigheden waarin het juiste motief voor oplossingen door ons gevonden en uitgevoerd kan worden.

 

Scruton verdedigt lokale initiatieven boven wereldwijde milieuregelingen, burgerlijke vereniging tegen politiek activisme en kleinschalige instellingen van vriendschap tegen grootschalige en doelgerichte campagnes.
Hij ziet het verkeerde gebruik van milieuwetgeving en de fragmentatie van onze samenleving ontstaan, wanneer de bureaucraten verantwoordelijkheid nemen voor het milieu.
Dit alles wordt door Scruton onderbouwd door verwijzingen naar filosofie, psychologie en economie, alsook naar geschriften van ecologen en historici.

Het boek is een pleidooi voor een serieuze gedachtevorming over onze planeet.

Persrecensies

'Groene filosofie is een gedreven boek, geschreven met grote kennis van zaken, een mijlpaal in de milieufilosofie, een terrein waar nog niet zoveel filosofen van dit kaliber zich over hebben gebogen.
Het is ook een heel toegankelijk boek, dat links en rechts veel stof tot nadenken biedt.
' Trouw

'Als het boek van Scruton iets doet, dan is het zowel de sterke punten als de zwakheden van milieuconservatisme etaleren.
' NRC Handelsblad

'Scruton combineert journalistieke helderheid met diepgang en geleerdheid op een verbluffend aantal terreinen.
' Katholiek nieuwsblad

'Dit gedocumenteerde boek laat […] zien hoe een filosofische benadering een vastgelopen actueel debat nieuw leven kan inblazen en verrijken.
Dat is misschien nog wel zijn grootste verdienste.
' Katholiek nieuwsblad

'Scrutons boek bevat veel behartenswaardige observaties' Down to Earth (Mileudefensie)

'Scruton geeft geen gedetailleerde oplossingen voor specifieke mileuproblemen, maar plaatst de problemen in een zodanig perspectief dat ze onze problemen worden die wij zullen moeten oplossen, gebruikmakend van onze morele uitrusting en in onze alledaagse omstandigheden.
' Europoort Kringen

2012

 

Het is lastig te beoordelen, Roger Scrutons boek over milieubescherming.
Bij wijlen een genuanceerd en veelzijdig betoog, maar anderzijds vervalt het soms ook in kortzichtigheid en wensdenken.
Wel is het een rechts pleidooi voor milieubescherming, en alleen daarom al lovenswaardig.

Misschien herinner je dit nog: eind 2008 dacht Mark Rutte – tegenwoordig premier van een kabinet dat enkel weet heeft van asfalt, bezuinigingsregels en de manier om Rutger Castricum weg te lachen – met Pamflet van een optimist het startsein van een 'Groen Rechtse agenda' te geven.
Tussen droom en daad zat een crisis (en de PVV) in de weg, en sindsdien is het stil op het rechtse milieufront.
Tot aan het verschijnen van Scrutons Groene filosofie.

Thuiselijkheid

Scruton benadert de milieuproblematiek vanuit het stokpaardje van zijn eigen conservatieve variant, namelijk vanuit het 'verlies of gebrek aan thuis'.
Dat doet hij zeer prettig schrijvend, alsof hij wordt geïnterviewd; de lezer krijgt zijn betoog toegediend in afgemeten hapjes.
Tegenover 'het vrijblijvende nergens van de consumptiemaatschapij' plaatst hij de 'oikofilie', het gevoel en de liefde voor het eigen thuis: 'De mens is een thuiselijk (Heimatliches) wezen.
' Deze oikofilie wortelt in de lokale gemeenschap, en brengt – instinctief, zo veronderstelt Scruton – een bestendige verantwoordelijkheidszin met zich mee voor de directe omgeving, voor mens, natuur en architectuur.

Scrutons plausibele gedachte is dat mensen in het lokale het milieuprobleem nog als dat van zichzelf kunnen ervaren.
In deze 'sferen van traditionele affectie' zullen mensen zich associëren in burgerverenigingen, de 'kleine pelotons' van conservatismevader Edmund Burke.
Ook Burkes intergenerationale contract – 'tussen de levenden, de doden en de ongeborenen' – roept Scruton in herinnering wanneer hij pleit voor rentmeesterschap, voor een engagement van de lange termijn.

Tussen verzoening en polemiek

Voor ons, allen in meer of mindere mate kinderen van de jaren zestig, voelt het idee van een zaak die het individu overstijgt en plichten met zich meebrengt altijd wat ongemakkelijk.
Toch lijkt Scruton/Burke het gelijk aan zijn zijde te hebben.
Wanneer we genoeg verbonden zijn met de omgeving, of zelfs met de natiestaat – bij de grenzen waarvan de loyaliteit halt houdt, aldus Scruton –, zijn we inderdaad bereid tot offers.
Samengevat betekent dit groene conservatisme:

 

Een benadering van milieuproblemen waarin de liefde voor het lokale een centrale plaats krijgt in het beleid, en waarin homeostase en herstelvermogen, in plaats van herordening van de maatschappij en centrale controle, de voornaamste uitkomsten zijn.

 

Dit zet hij af tegen de door 'thuislozen' bevolkte 'radicale milieubeweging' en tegen de niet ter verantwoording te roepen ngo's.
Ja, dit zijn extreme, en dus valse tegenstellingen.
Nu maken conservatieven zich hier vaker schuldig aan, maar Scrutons vaak sympathieke conservatisme heeft dergelijke retorische trucs niet nodig.

Tegelijkertijd houdt hij wel een midden tussen kritiek op de staat en kritiek op de markt.
Bovenstaande steken wisselt hij af door kritiek te leveren op marktfundamentalistisch rechts.
Dat erkent in zijn bijziendheid enkel economisch nut – wat overigens ook Ruttes groene agenda kenmerkte.
Evenzo geeft Scruton aan dat de linkse milieubeweging en het conservatisme eigenlijk 'natuurlijke bondgenoten' zijn.
Strategisch wel weer slim.

Eilanden van waarde

Scruton doorspekt zijn pleidooi met culturele verwijzingen, wat doet ademen.
Waar vind je nog iemand die zonder met zijn ogen te knipperen durft te beweren dat we, om te bewijzen hoe belangrijk het 'thuis' is voor mensen, geen sociologische enquêtes nodig hebben? Daarvoor kunnen we ook terecht bij de Die Walküre of de Odyssee.
Daarnaast pleit Scruton – eveneens esthetisch filosoof – voor de bestempeling van de schoonheid van het landschap als 'heilig' en dus oncompenseerbaar; om zo 'eilanden van waarde' te waarborgen in een 'zee van prijzen'.
 

Vervelend genoeg is zijn pleidooi wat onrealistisch: mensen keren niet terug naar een 'Heimatlichkeit' en ook zal de consumptiemaatschappij niet 'opeens' verdwijnen.
En het begint altijd wat te wringen als conservatisme, met zijn geloofsartikel van geleidelijke verandering, wil conserveren wat eerst nog geconstrueerd moet worden.
Hanteert Scruton bovendien niet een overoptimistisch mensbeeld (en dat voor de 'philosophy of imperfection')?

En o ja, het milieu.
Hoe de wereld, en dus niet alleen het beekje achter het huis, te redden? Volgens Scruton gaat China het niet doen, het komt op Amerika aan, dat via 'geo-engineering' het initiatief moet nemen.
Voor het gemak negerend dat Amerika het land der klimaatsceptici is, en niet het Kyoto-protocol heeft ondertekenD. Toch kan Scrutons boek bijdragen: als rechts hiervan een deel overneemt om in eendrachtige samenwerking met links de wereld te redden.

Natuur en milieu beschermen is conservatief.
Het mag niet gezegd worden in Nederland, maar het is uiteraard wel zo: bescherming van landschappen, bedreigde planten en dieren, leefgebieden, klimaat, biodiversiteit: zo behoudzuchtig als wat.
Doet het er toe? Misschien: door expliciet van een conservatieve boodschap uit te gaan, zou de milieubeweging wel eens beter aansluiting kunnen vinden bij de leefwereld van veel mensen.
Hoe dan ook, volgens de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton, uiteraard met geruite tweedjas, levend te midden van de paarden en de kippen in de idyllische countryside, heeft milieubehoud alleen zin als het op een conservatieve leest is geschoeiD. Het is de centrale boodschap in zijn onlangs verschenen boek ‘Groene Filosofie – verstandig nadenken over onze planeet’.

Milieubescherming vindt zijn fundament in ‘oikofilie’: de volgens Scruton universele liefde en het gevoel voor ons eigen thuis.
Hij verwijst naar zijn grote conservatieve voorloper, de achttiende-eeuwse Edmund Burke, die de samenleving zag als een associatie van de doden, de levenden en de ongeborenen.
Door respect te tonen voor de doden en onze toekomstige nakomelingen leren we volgens Scruton ‘Onze eigen plaats in de wereld te zien als deel van een doorlopende keten van geven en ontvangen, en te begrijpen dat wij de goede dingen die we erven niet zomaar mogen vermorsen, maar verstandig moeten gebruiken en doorgeven.

De oikofilie is geworteld in een lokale gemeenschap van betrokken burgers.
Actief, maar niet activistisch zoals Greenpeace en Friends of the Earth, want die zijn onvoldoende democratisch gelegitimeerd, vindt Scruton.
Veel meer sympathie heeft hij voor bewegingen als Slow Food, Transition Towns, Permacultuur en de biologisch(-dynamische) landbouw, die wél lokaal geworteld zijn.
De vrije markt is een onmisbaar regelmechanisme, al moet die worden ingekaderd door zinnige regels, moraal en – heel belangrijk: schoonheiD. ‘De esthetische houding is een van de toevluchtsoorden tegen het consumentisme.
...Ze werkt preventief tegen het verlangen om te plunderen en is de grootste vriend van het milieu’.

Scrutons boek bevat veel behartenswaardige observaties, niet altijd even toegankelijk geformuleerd en soms berijdt hij rechts-conservatieve stokpaardjes: zo blijkt hij in een bijzin voorstander van kernenergie.
Als er nou één energiebron is, die onmogelijk lokaal geworteld kan zijn: vanuit een ‘oikofiele’ houding – niemand wil kankerverwekkend kernafval in zijn eigen achtertuin – waren alle kerncentrales al lang gesloten.
Dat zegt wat over het belang van zijn filosofie, maar levert een openstaande vraag op over de precieze praktische invulling daarvan.

^MIRA      VMM      Klimaat

zie www.
vmm.
be

Het nieuwe noorden      Smith Laurence      Klimaat

Professor Laurence Smith ziet er op foto's uit als een kwieke, onverwoestbaar opgewekte buitenmens.
In de winter werkt hij aan de universiteit van Los Angeles, maar zijn zomers brengt hij door in gebieden waar de meesten van ons met geen stokken naartoe te drijven zijn: de Siberische toendra, Groenland, de noordelijke rand van Canada of, als het weer een beetje mee wil, de Noordelijke Ijszee.

In 'Het nieuwe noorden' (Het Spectrum) probeert hij zich voor te stellen hoe dat stuk van de planeet er in 2050 zal uitzien.

De effecten van het broeikaseffect zijn er nu al goed merkbaar.
In 2006 schoot een jager in het hoge noorden van Canada een dier dat een prizzly bleek te zijn, een kruising van een grizzly en een ijsbeer, twee soorten die mekaar 'normaal' niet kunnen tegenkomen.
In de zomer van 2007 smolt veertig procent van het ijs van de Noordelijke Ijszee weg.

In Siberië stortten gebouwen in doordat de 'eeuwig' bevroren bodem waarop ze rustten ontdooide.
Toch ziet Smith in de grote dooi geen eenduidige ramp.
Voor hij zijn blik op het noorden richt, maakt hij eerst een scherpe radiografie van de rest van de hijgende planeet.
Vier massieve 'wereldkrachten' zullen de nabije toekomst bepalen: het broeikaseffect, de adembenemende groei van de wereldbevolking, de al evenmin te stoppen consumptie van fossiele brandstoffen, en de globalisering.

Een 'opgewarmd' noorden kan helpen om de wereldkwalen op te lossen.
Onder de Noordelijke Ijszee ligt de laatste grote schatkamer van olie en gas.
Het warmere noorden zal ook aantrekkelijker worden als woongebieD.

Alsof hij in de gaten krijgt dat zijn toon wat te optimistisch wordt, sluit Smith zijn boek af met een paar griezelscenario's.
Daarbij gebruikt hij alleen 'voorspelbare' en 'bewezen' elementen, maar hij geeft toe dat het aardklimaat als een wild beest is, dat ineens op een rampzalige manier zou kunnen uithalen.

De permafrost (wij citeren Van Dale: 'De altijd bevroren grond die zich op cA. 1/5de van het gehele aardoppervlak onder de oppervlaktelaag bevindt') blijkt bijvoorbeeld vol koolstof te zitten.
Door de dooi kan dieomgezet worden in reusachtige wolken methaan en koolstofdioxide, die al onze zonnepanelen en windmolens op slag belachelijk zullen maken.
Leonard Cohen zou zeggen: 'You've seen the future, brother: it is murder.
'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vorige

1 van 2

Volgende

 Hoe ziet de wereld eruit in 2050? Overbevolkt, heet en droog? Waarschijnlijk.
Eén ding is zeker: de toekomst ligt in het noordelijkste deel van onze planeet.

Doe eens een gok.
In welk van de volgende zes landen groeit de bevolking tot 2050 het snelst: China, Brazilië, Canada, IJsland, Mexico of Noorwegen?

Laurence Smith, geograaf aan de universiteit van Californië in Los Angeles, werpt het quizvraagje op in zijn boek Het Nieuwe Noorden.
Onze wereld in 2050.
De titel van het boek indachtig denkt u beter tweemaal nA. De verleiding om China, Brazilië of Mexico te zeggen, is groot.
Maar dat antwoord is fout.
Canada, IJsland en Noorwegen groeien procentueel – en dus niet in absolute cijfers – veel sneller.
Deze drie noordelijke landen kennen tegen 2050 een bevolkingsgroei van meer dan 20 procent.
Daarmee zitten ze in de topvijf van snelste groeiers.
Alleen tegen groeikampioen India kunnen ze niet op – in 2050 zijn de Indiërs (1,6 miljard) met 200 miljoen meer dan Chinezen.

Voor Jan Modaal is die vaststelling misschien verrassend, maar niet voor Smith.
Hij reisde de voorbije jaren kriskras door het noordelijke deel van de wereld en stelde daar heel veel bedrijvigheid vast.
‘Natuurlijk is men er ook bezorgd over de klimaatverandering en hoe die hun leven kan veranderen.
Maar dat verhaal hadden ze al drie of vier keer verteld aan boekenschrijvers en cameraploegen die allemaal een in de problemen verkerende jager wilden interviewen of een smeltende klomp ijs filmen.
'

Hij treft er vooral optimisme en enthousiasme aan.
Het is een opwindende tijd voor de noordelijke inheemse volkeren, vertelt Elisapee Sheutiapik hem.
Sheutiapik is de burgemeester van Iqaluit, een stadje in het hoge noorden van Canada dat sinds 1999 de hoofdstad vormt van het nieuw gevormde territorium Nunavut.
‘Er zijn meer banen en nieuwe kansen.
De hele wereld kijkt toe.
' In Ford McMurray, de nieuwe explosief groeiende oliehoofdstad van Canada, stelt hij vast dat de gemiddelde huizenprijs gestegen is tot 442.
000 dollar.
‘Dat is ruim 100.
000 dollar meer dan in mijn woonplaats Los Angeles.
'

Club van Rome

Hoe zal de wereld er in 2050 uitzien? Hoe zal de natuur eruitzien? Welke landen zullen de lakens uitdelen en welke zullen lijden? Met deze vragen als uitgangspunt trok Smith op pad en kwam tot de vaststelling dat het noordelijke deel van onze planeet de komende periode reusachtige veranderingen zal ondergaan, waardoor het een gebied wordt met een veel grotere strategische en economische betekenis dan nu.
‘Ik definieer dit nieuwe Noorden in grote lijnen als al het land en alle water op 45 graden noorderbreedte of hoger, die op dit moment deel uitmaken van de Verenigde Staten, Canada, IJsland, Groenland, Noorwegen, Zweden, Finland en RuslanD. Ik noem ze de Norc-landen.
'

Nu is het altijd uitkijken met toekomstvoorspellingen.
Denk maar aan de roemruchte voorspelling van de Club Van Rome die in 1972 poneerde dat tegen het jaar 2000 bijna alle essentiële grondstoffen uitgeput zouden zijn.
Gelukkig voor ons waren de computermodellen in die tijd primitief, waardoor de berekeningen ruw en de voorspellingen vaak onjuist bleken te zijn.

Maar Smith trapt niet in de val van de pure voorspelling.
In feite beschrijft Het Nieuwe Noorden in de eerste plaats de wereld van vandaag en de grote uitdagingen waar we voor staan.
Smith ziet vier mondiale factoren die cruciaal zijn voor het uitzicht van de wereld over veertig jaar.
In de eerste plaats is er de demografie.
Dat is niet alleen het aantal aardbewoners, maar ook de leeftijdspiramide, de etniciteit en de migratiestromen.
De tweede factor is ‘kracht', waarmee hij de groeiende druk bedoelt die de menselijke verlangens uitoefenen op de natuurlijke hulpbronnen.
De derde factor is de globalisering en de vierde is – hoe kan het anders – de klimaatverandering.

Op zich zijn dat geen wereldschokkende inzichten, maar Smith verstaat de kunst op een bijzonder intelligente en boeiende manier inzicht te verschaffen in wat op dit moment op onze aardbol aan de hand is en welke gevolgen dat kan hebben voor de nabije toekomst.
De uitgangspunten voor zijn ‘gedachte-experiment' – hij heeft het dus niet over een voorspelling – legt hij ook vast.
Hij gaat ervan uit dat er geen Derde Wereldoorlog komt, dat de wereld niet wordt getroffen door een dodelijke pandemie of een crisis die tientallen jaren duurt, en dat de technologie ons vooruithelpt, maar dat er geen technologische omwenteling komt die als een deus ex machina alle problemen oplost.

Onleefbare plek?

Smith hoedt zich ook voor grote voorspellingen.
Wordt de wereld in 2050 een onleefbare plek? Je zal het Smith nergens horen zeggen.
De mens zal alles overleven, is zijn overtuiging, al geldt dat waarschijnlijk niet voor de ijsbeer of de ijskabeljauw.
‘Misschien kunnen we wel 900 miljard mensen voeden als we kiezen voor een wereld zonder grote dieren, genetisch gemanipuleerde algen om te eten en ontzilt toiletwater om te drinken.
' Maar willen we dat wel?

Een doemdenker is Smith niet, maar hij legt wel beangstigend concreet uit hoe watertekorten – als gevolg van de klimaatverandering – een staat als Californië zo goed als onleefbaar dreigen te maken.
Niet het stijgende zeeniveau, maar wel watertekorten in grote delen van de wereld maken volgens Smith de opwarming van de aarde zo gevaarlijk.
‘Voor meer industrie en voor miljarden nieuwe woningen voldoende zoet water te vinden en ervoor te zorgen dat het ook nog schoon blijft, is waarschijnlijk de grootste uitdaging van deze eeuw.
'

Smith slaagt er als geen ander in uit te leggen hoe ingrijpend de klimaatverandering is.
In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, schuift de lente elk decennium vier dagen op.
So what?, denkt u.
Tot Smith een vergelijking maakt die het fenomeen bevattelijk maakt.
‘Wat zou u zeggen als uw verjaardag elk jaar tien uur vroeger komt?'

Behalve waterschaarste vormt de langzame uitputting van de fossiele energiebronnen de grootste bedreiging waarvoor de wereld staat.
En wat blijkt – en dan zijn we terug bij Smiths uitgangspunt – precies in de Norc-landen zal watertekort absoluut geen probleem vormen.
Bovendien liggen de laatste grote reserves aan fossiele brandstoffen in de gebieden boven de 45ste breedtegraaD. Geen wonder dat de Amerikaanse president Barack Obama pas groen licht gaf voor nieuwe olieboringen in AlaskA. Niet dat dat Noorden plots het paradijs wordt.
Het blijft er donker, nat en deprimerenD. ‘Het gebied wordt van nauwelijks leefbaar een gebied waar met moeite te leven valt.
Ik stel mij voor dat het hoge Noorden op Nevada zal lijken, een vrijwel leeg landschap met enkele snelgroeiende steden die hun welvaart danken aan een klein aantal industrieën.
'

En dus luidt Smiths boodschap: Ga noord, jongeman.

DE AUTEUR: een Amerikaanse geograaf, hoogleraar aan de universiteit van Californië.

HET BOEK: een vooruitblik op de impact van de klimaatverandering op de toekomstige werelD.

ONS OORDEEL: bijzonder intelligent en boeienD.

De wetenschap van de aarde      Sintubin Manuel      Klimaat

Is Planeet Aarde een uniek kosmisch experiment? Samen gaan we in dit boek op zoek naar het antwoord op deze vraag.
Al is elk atoom, elke molecule, elk stofdeeltje op aarde onderhevig aan de universele natuurwetten van het heelal, toch heeft een bijzondere samenloop van kosmische omstandigheden ertoe geleid dat een complex en wezenlijk onvoorspelbaar systeem is ontstaan dat bovendien zichzelf in stand weet te houden.
De metafoor van een ‘levende planeet’ is dan ook op zijn plaats.
In dit boek ontdekken we vooreerst hoe Planeet Aarde werkt.
Twee essentiële aspecten komen hierbij naar voren.
Als zelfregulerend systeem dat zich in een steeds veranderende kosmische omgeving in stand tracht te houden, is onze planeet permanent in een staat van globale verandering.
Daarnaast is er het aspect tijD. De wereld rondom ons is er pas gekomen na 4,5 miljard jaar turbulente aardse geschiedenis.
Weten hoe Planeet Aarde werkt, laat ons ook toe de impact van de mens op zijn natuurlijke omgeving in een meer globaal kader te plaatsen.
Pas dan vinden we mogelijk een antwoord op de vraag wat de toekomst brengen zal.
Voor Planeet Aarde? Maar vooral, voor ons?

MANUEL SINTUBIN is hoogleraar in de geodynamica aan het departement  Aard- & Omgevingswetenschappen van de K.
U.
Leuven.
Zijn onderzoeksdomeinen zijn tektoniek en aardbevingsgeologie en -archeologie.
Hij legt zich bovendien toe op wetenschapspopularisering ;

Blauwe planeet      Vaclav Klaus      Klimaat

Alweer een stuk over het klimaat? Ja, het boekje van Václav Klaus, Blauwe planeet (niet groen) – de visie van een klimaatdissident, heeft me gegrepen.
Tot nog toe had ik de discussie over de mogelijke temperatuurstijging ten gevolge van het vermeende broeikaseffect slechts oppervlakkig gevolgD. Mijn instinct vertelde me dat de apocalyptische visioenen die de klimaatalarmisten schetsen overdreven waren.

Bovendien viel me op dat linkse mensen er wel erg gretig mee aan de haal gingen.
Artikelen van klimaatsceptici als Hans Labohm (die trouwens het voorwoord in het boek schreef), Simon Rozendaal en onze eigen Percolator vond ik overtuigender.
De Tsjechische president/econoom/liberaal Václav Klaus tilt het onderwerp nog naar een hoger plan.
Al is het maar om voor mezelf de zaken op een rijtje te zetten, presenteer ik hier 13 conclusies die ik trek uit wat ik gelezen heb over het klimaat (en algemener: het milieu).
Wie weet heeft u er ook wat aan.

1 - Als de temperatuur al op aarde stijgt – het is maar vanaf welk tijdstip je op welke plek gaat meten – dan is deze stijging zeer gering.
We spreken over bijvoorbeeld een stijging van niet meer dan 0,6 graad Celsius in de vorige eeuw.
Verwaarloosbaar klein vergeleken met de klimaatschommelingen die we hebben gekend in het verleden.

2 - Dat deze – dus zeer geringe – temperatuurstijging wordt veroorzaakt door de uitstoot van broeikasgassen (CO2) is waarschijnlijk onzin.
Argumenten die de ‘menselijke broeikashypothese’ weerleggen zijn er legio.
Terwijl de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer nog steeds stijgt, is de temperatuur de laatste elf jaar nagenoeg stabiel gebleven.
Voor wie dat nog niet overtuigend genoeg vindt, is er nog het ‘regionale’ argument.
In de Verenigde Staten, toch grootverbruikers van fossiele brandstoffen, was de afkoeling na 1930 veel sterker dan op de rest van de aardbol; de opwarming vond maar tot 1930 plaats.

3 - Veel waarschijnlijker is dat de temperatuurschommelingen het gevolg zijn van zonneactiviteit die een cyclus vertoont.
We bevinden ons in een interglaciaal.
Gelukkig maar! IJsberen zijn leuk, maar je wilt ze liever niet in je voortuin aantreffen.

4 - Ecologisten negeren economische principes.
Zo houden zij geen enkele rekening met de stand van de techniek die alleen maar toeneemt.
Dat zij denken de toekomst te kunnen voorspellen over de toestand van de aarde over 50, 100 of 500 jaar is absurd; zoals een middeleeuwse monnik geen rekening kon houden met satellieten, atoomenergie of internet.

5 - De klimaatalarmisten gaan uit van een overdreven ‘voorzorgsbeginsel’.
Voor een piepkleine stijging van de temperatuur in de toekomst, willen zij nu dramatische maatregelen treffen die miljoenen mensen aangaan en miljarden kosten.
Vergelijk het met een verzekering: als het risico klein is en de premie hoog, sluit je die toch ook niet af?

6 - Als het klimaat al warmer wordt, is het maar de vraag hoe erg dat is.
Er zal ergens woestijn bijkomen en wellicht een overstroming meer plaatsvinden, maar elders in de wereld – denk aan Siberië – zullen grote delen van het land juist bewoonbaar worden voor mensen.
Er zal misschien vegetatie verdwijnen, maar er zal andere voor in de plaats komen.
Mens, dier en natuur weten zich al honderdduizenden jaren voortreffelijk aan te passen aan nieuwe klimatologische omstandigheden.

7 - Politici die meelopen in de klimaathysterie verzuimen een gedegen kosten-baten-analyse te maken.
Elke euro die je nu uitgeeft voor dit (hoogst onzekere) klimaatproject kun je niet besteden aan andere belangrijke zaken.
En let wel: een euro nu is veel meer waard dan een euro in de toekomst (economen spreken van het disconto).

8 - De effecten van een geldverslindend en ambitieus programma als het Kyoto-protocol zijn verwaarloosbaar.
Het enige dat wordt bereikt is een ‘uitstel van de verhoging van het niveau van de broeikasgassen met ongeveer zes jaar’ (bron: S.
F.
Singer)

9 - Het ecologisme is niet anders dan een ‘anti-menselijke ideologie’, aldus Klaus, ‘die als fundamentele oorzaak voor de problemen van de wereld alleen de verbreiding van het species homo sapiens ziet’.

10 - De onheilspellende feiten die de klimaatlobby ons voorschotelt, zijn al sinds begin jaren negentig onnauwkeurig of zelfs gemanipuleerD. De manipulatie gaat tot op de dag van vandaag door (Climategate).

11 - Wetenschappers die niet in de pas van het klimaatevangelie lopen, worden genegeerd of zelfs academisch gesproken kalltgestellt.

12 - Alle voorspellingen van de ideologische voorgangers van de huidige klimaatalarmisten (Malthus, Club van Rome, Robert Ehrlich) zijn niet uitgekomen en kunnen zelfs als ronduit lachwekkend worden bestempelD. De doemdenkers hebben dus al eerder ongelijk gekregen.

13 - Linkse politici, beleidsambtenaren, wetenschappers en media – met hun afkeer van het kapitalisme met haar economische basisprincipes als de vrije markt, een goed functionerend prijsmechanisme en duidelijke eigendomsrechten – grijpen ‘het klimaat’ aan om hun agenda door te voeren.
Die agenda betekent meer staatsbemoeienis en minder menselijke vrijheden.
Socialisme in een modieus groen jasje gestoken.

Ik sluit af met een citaat van Václav Klaus: ‘De mensheid heeft al eens eerder tragische ervaringen opgedaan met een andere, bijzonder eigengereide intellectuele stroming die meende de maatschappij beter te kunnen leiden dan spontane marktkrachten.
Die beweging was het communisme, en ze bleek een mislukking waarvan miljoenen mensen het slachtoffer werden.
Nu heeft een nieuw -isme de kop opgestoken, dat beweert zelfs de natuur de baas te kunnen en daarmee ook de mens.
Dit soort buitensporige hoogmoed is (…) gedoemd te mislukken.
De wereld is een complex en gecompliceerd systeem dat zich niet laat vangen in een louter milieutechnisch menselijk kader.
Iedere poging daartoe zal wederom leiden tot een tragische verspilling van middelen, onderdrukking van de vrijheid en vernietiging van de welvaart van de hele menselijke samenleving.
’ ;

Onbreekbare eenheid      Andy MacNab      Krijgswetenschap

In 1983wordt Andy McNab ingedeeld bij B Squadron, een van de vier Sabre Squadrons van de SAS.
Als groentje voegt hij zich in de Maleisische jungle bij een bijzondere groep mannen, waar hij tien jaar lang lief en leed mee zal delen.
Hij vertelt over nooit onthulde geheime operaties en hartverscheurend menselijk dramA. Door de dingen die ze zagen en deden kwamen ze dicht bij hun breekpunt – en gingen er soms doorheen.
Maar er ontstond ook een band tussen de mannen, die alleen door de dood verbroken kan worden.
Wie waagt wint niet altijd…

Andy McNab is een voormalig Brits soldaat.
Hij werd wereldberoemd toen hij in 1993 zijn verslag publiceerde van de mislukte SAS-missie, Bravo Two Zero.
Voor deze missie ontving hij de Distinguished Conduct Medal.
Naast boeken over zijn eigen ervaringen in het Britse leger, heeft hij een aantal thrillers geschreven over ex- SAS-soldaat Nick Stone.

Verslag van de carriere van de schrijver als lid van de SAS, de Britse tegenhanger van het Amerikaanse Delta Force.
Hij nam dienst in 1983 en diende tien jaar lang, te beginnen in de jungle van Maleisie.
Wat vooral benadrukt wordt, is de sterke band die er ontstaat tussen de leden van zijn peloton, een band die ook blijft bestaan als zij de dienst al lang verlaten hebben.
Sommigen worstelen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en doen de gekste dingen, zoals een lid dat in een park zijn ex-vriendin neerschiet met een automatisch geweer.
De schrijver vertelt boeiend over trainingen en over geheime operaties en stelt de andere leden van het team even centraal als zichzelf.
Allen vragen ze zich af of de PTSS een tijdbom is die binnen hen allen tikt.
Met soms fascinerende anekdotes en onthullende details over het werk in Noord-Ierland is dit een verslag dat het toch niet van sensatie moet hebben.
Het is op een toegankelijke manier geschreven en toont een duidelijk inzicht in moderne oorlogsvoering, ook als er officieel geen oorlog is.
Vervolg op 'Bravo two zero'*, maar het speelt zich eerder in de tijd af.

Bravo two zero      McNab Andy      Krijgswetenschap

 

Bravo Two Zero (B20) was de naam gegeven aan de Britse Special Air Service patrouille dat op zoek moest naar Iraakse Scud raketinstallaties ten tijde van de Eerste Golfoorlog, B20 was hun roepletter.
Deze missie was vanaf het begin een groot fiasco en is beschreven in verschillende boeken en films.

De patrouille

In de nacht van 22 januari 1991 werd het acht man tellende team door een Chinook helikopter in Irak gedropt.

Het team legde twintig km af in de Iraakse woestijn en vond een Wadi waar ze zich overdag konden verbergen.
Al snel ontdekte het team dat ze over de verkeerde radio frequenties beschikten, waardoor hun radio nutteloos was.
Een Iraakse geitenherder kwam de patrouille tegen en gaf hen aan bij de Iraakse autoriteiten.
Het gevolg was een gevecht tussen de patrouille en Iraakse pantservoertuigen en soldaten.
Het lukte het team om een afgesproken ontsnappingspunt voor noodgevallen te bereiken, maar ze werden niet opgepikt.

Vervolgens probeerde het team om richting het noordwesten de Syrische grens te bereiken, maar de teamleden raakten elkaar kwijt tijdens een zandstorm.
Naast zandstormen was er sprake van vrieskou en sneeuwstormen.

Uiteindelijk stierven drie leden, zijn er vier, waaronder teamleider Andy McNab, leden gevangen genomen en wist alleen Chris Ryan te ontsnappen.
Na acht dagen wist hij Syrië te bereiken.
Een afstand van meer dan 320 km, met slechts een minimum aan voedsel en water.

De gevangen genomen soldaten werden gevangen gehouden in de Abu Ghraib-gevangenis, alwaar ze gemarteld werden en uiteindelijk vrijgelaten.

1.
Vertrek naar Saudi-Arabië vanuit Hereford - Engeland

2.
Verhaal over trainingsperiode SAS

3.
Briefing, maken afspraken, wapens verzamelen

4.
Oproep tot vertrek: afgelast

5.
Dropping in Irak, inrichten van LUP (Lying Up Point)

6.
Onvermijdelijke aanval op 2 APC (Armored Personal Carrier)

7.
Opnieuw aanval op APC, mislukte poging tot contact zoeken met geallieerden, groep valt uiteen

8.
ontdekt door Irakezen, weggevoerd naar gevangenis, ; ;ontmoet ; ; daar Dinger, martelingen, wordt verplaatst door de hele stad

9.
bombardement, steeds zwaardere martelingen, komt terecht inzelfde cel als Dinger

10.
niks dan martelingen en martelingen, wordt opnieuw verenigd met Dinger, die zijn verhaal vertelt, weer zeer zware martelingen: Stan waarschijnlijk ook gevangen

11.
vertelt leugen: zegt dat hij bij een één of ander onschuldig peleton hoort: Irakezen geloven hem: wordt met rust gelaten.

12.
wordt getransporteerd naar een ; ;betere ; ; gevangenis: zitten in één cel: Stan vertelt verhaal, contact met andere geallieerde krijgsgevangenen, na enkele dagen is de oorlog voorbij, Stan en Dinger mogen naar huis, gaat naar Rode Kruis, gaat vliegtuig in samen met Mark (ook overleefd)

13.
landing in Ar Riaad: mag pas als laatste vliegtuig uit i.
v.
m.
geheime missie

14.
Terug op thuisbasis in Engeland,ook Chris heeft het overleefd: vertelt verhaal: is naar Syrië gelopen (300 km door woestijn!), debriefing met officieren ;

Strategie & Tactiek      De Vos Luc      Krijgswetenschap

Synopsis

Strategisch denken.
Het is eigen aan de mens, al eeuwenlang.
Het doorspekt onze geschiedenis, want oorlogen en veldslagen zijn de tragische uitblinkers van deze vorm van menselijke creativiteit.

Toch werd de geschiedenis van de krijgskunst lange tijd uit de geschiedenis geweerD. De impact van de histoire bataille op de recente oorlogsvoering, de internationale relaties en de gehele maatschappij valt echter niet te ontkennen.

Strategie en tactiek geeft u een helder inzicht in de westerse oorlogsgeschiedenis, van de prehistorie tot vandaag.
Luc de Vos, de expert bij uitstek, brengt de huidige terminologie, de principes en de regels van de krijgskunst in kaart; te land, ter zee of in de lucht.
U dringt door tot de gedachten van de belangrijkste militaire theoretici uit de Chinese, Romeinse en Europese geschiedenis.
U doorgrondt zes cruciale veldslagen uit verschillende historische periodes.
De overheersende rol van de media, de subtiele psychologische strategieën en de verwoestende technologische oorlogvoering slaan de brug naar de actualiteit.

Luc De Vos bespreekt en licht bijzonder helder toe, hoe veldslagen van de middeleeuwen tot de nieuwste tijd plaatsvonden.
Telkens met een inleiding, de politieke en/of militaire context, tactiek en bewapening, de strijd en slotbeschouwing.
Zo worden verschillende veldslagen besproken:

  De Slag der Gulden Sporen (1302)

  Het beleg van Oostende (1601-1604)

  De slag bij Ramillies (23 mei 1706)

  De slag bij Waterloo (18 juni 1815)

  De slag aan de IJzer (oktober 1914)

  De doorbraak aan de Maas (Dinant, 13 mei 1940)

  Bastogne (16 december 1944-4 januari 1915)

--------------------------------------------------------------------------------

 Professor Luc De Vos doceert krijgsgeschiedenis aan de Koninklijke Militaire School en Belgisch Buitenlands Beleid aan de KU Leuven.
Hij is reserve Luitenant-Kolonel bij het Belgisch Leger.
Deed de Cadettenschool, de Militaire School, het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie, en behaalde een licentie Geschiedenis en een doctoraat in de Letteren en Wijsbegeerte.

; ;De Vos mag dan een minder vlotte pen hebben dan bijvoorbeeld Sophie De Schaepdrijver, maar hij klopt bijna iedereen in precisie, accuraatheid, helderheid, overzichtelijke structuur, kennis van elke veld- of zeeslag in en buiten EuropA. ; (Jef Abbeel)

Oorlog is de vader van alles ; ; stelde de Griekse filosoof Herakleitos.
Iedereen krijgt zijn plaats toebedeeld door oorlog.
Het is een verloren gegaan inzicht waar men in tijden van vrede liever niet aan herinnerd wordt.
De utopische opvatting dat oorlog volledig kan uitgebannen worden en er een soort 'eeuwige vrede' zou losbreken gaat voorbij aan de geschiedenis.
Die laat een ander beeld zien.
Oorlog is eerder de regel dan uitzondering.
De stiefmoederlijke behandeling van militaire geschiedenis spreekt in dat verband boekdelen.
Daarom is het nieuwe boek van Luc De Vos, gewoon hoogleraar geschiedenis aan de Koninklijke Militaire School in Brussel en buitengewoon hoogleraar aan de K.
U.
Leuven, in meerdere opzichten verdienstelijk.
Dit overzichtswerk over de voorbereiding en uitvoering van oorlog vult alvast een leemte in.

De Vos definieert vooreerst de gebruikte terminologie en zet de principes en regels van de krijgskunst uiteen.
In vogelvlucht wordt een overzicht gegeven van militaire denkers en hun invloed door de eeuwen heen: van de Chinese generaal Sun-Tzu in de 4de eeuw voor onze tijdrekening over de Pruisische generaal Clausewitz tot de nucleaire strategie tijdens de Koude Oorlog.
Aan de hand van historische voorbeelden verheldert De Vos tevens alle mogelijke manoeuvres op het slagvelD. De hoofdlijnen in de evolutie van het Westerse krijgsgebeuren worden in een apart hoofdstuk geschetst.
In het boeiendste deel van dit boek analyseert De Vos enkele veldslagen van de middeleeuwen tot de nieuwste tijd, onder meer de Guldensporenslag, de Slag bij Waterloo en de Slag bij Bastogne waarbij kaarten en tabellen de gewapende inzet duiden.
Het boek wordt afgesloten met enkele bedenkingen over de rol van de media en propaganda in tijden van oorlog en een bibliografie.

De geschiedenis is een proces dat zich continu herhaalt.
“Voor wie geen geschiedenis kent, is alles nieuw,” placht mijn professor Helmut Gaus te zeggen.
In Krijgspolitiek betoogt Robert Kaplan dat de wereld van vandaag niet wezenlijk anders is dan de antieke werelD. De grote denkers uit het verleden zouden de ingewikkelde en gevaarlijke geglobaliseerde wereld perfect begrepen hebben.
In elf beknopte hoofdstukjes analyseert Kaplan het werk van klassieke schrijvers als Sun Tzu, Thucydides, Machiavelli, Churchill en vele anderen.
Daarbij probeert hij het westerse idee van een aantal universele morele principes te doorprikken.

Het boek biedt een aantal leuke controversiële inzichten en is ook zeer vlot geschreven.
Ik vind de conclusies echter vaak iets te snel genomen, vooral gezien de aangehaalde literatuur voor uiteenlopende interpretaties vatbaar is.
Robert Kaplan gelooft dat de wereld op zich amoreel is.
Hij gelooft in een realpolitik waarbij deugdzame leiders krachtdadig en pragmatisch moeten optreden om het best mogelijke te realiseren voor hun volk.
Barbarijen kunnen nooit helemaal uitgeroeid worden, maar afhankelijk van de omstandigheden wel in zekere mate beteugeld worden.

Het probleem met een moraal zoals deze is dat ze enkel het totale eindresultaat in overweging neemt en geen rekening houden met individuele rechten.
Intuïtief zijn we misschien wel geneigd toe te geven dat het doel in veel gevallen de middelen kan heiligen, maar een minder selectief overzicht van de geschiedenis en klassieke denkers kan best wel eens meer argumenten leveren tegen een te uitgebreide macht voor een ‘deugdzaam’ leider waaraan individuele rechten ondergeschikt zijn.

Als de huidige wereldleiders Confucius, Homerus, Livius of Macchiavelli zouden hebben gelezen, zouden zij waarschijnlijk een heel ander beleid voeren.
Volgens de bekende Amerikaanse journalist en wereldreiziger Robert Kaplan zouden zij dan afscheid nemen van het idee dat democratie en vrijhandel overal op de wereld vrede en harmonie brengen.

In zijn pas verschenen boek 'Krijgspolitiek.
Lessen voor de toekomst van klassieke denkers' pleit de veelzijdige Amerikaan voor 'realpolitik'.
Bush, Blair en Chirac moeten hun energie steken in het voorkomen van rampen en het idee vaarwel zeggen dat de westerse wereld de bewaker is van universele morele principes.

Robert Kaplan beklemtoont dat we sinds 11 september leven in een andere, gevaarlijker tijd, die om nieuw leiderschap vraagt.
De sterke bevolkingsgroei, toenemende ongelijkheid en armoede versterken volgens hem het religieus, etnisch en nationalistisch extremisme.
Willen de wereldleiders daartegen weerstand kunnen bieden, dan moeten zij afscheid nemen van hun hoogstaand moralisme.

Hij verwijst hierbij naar klassieke denkers als de Chinees Confucius, de Griek Thucydides en de Brit Thomas Hobbes die allen vonden dat de wereld een amoreel oorlogsgebied is en dat barbarisme wel beteugeld maar niet uitgeroeid kan worden.
Voor de bestrijding van terreur en handhaving van vrede op onze planeet moeten de leiders van de westerse wereld volgens Kaplan hun scrupules laten varen.

De journalist verwijst naar Winston Churchill die in de strijd tegen Adolf Hitler samenwerkte met Sovjetleider Josef Stalin, terwijl hij een overtuigd anticommunist was.
Een recenter voorbeeld is de Pakistaanse generaal Pervez Musharraf die in 1999 door een staatsgreep de democratisch gekozen premier Nawaz Sharif ten val had gebracht.
Volgens Kaplan heeft Musharraf gezorgd voor meer stabiliteit en respect voor de mensenrechten dan er was onder Sharif.

Musharraf, die de Amerikanen met een citaat van Macchiavelli inlichtte over zijn coup, is voor Kaplan een voorbeeld van iemand die zijn klassieken kent.
Volgens hem hebben veel westerse staatslieden van nu een oppervlakkig historisch besef, dat tot de overtuiging leidt dat er voor de meeste internationale problemen oplossingen bestaan.
Vaak zijn die oplossingen er volgens hem niet ; ;maar alleen verwarring en onbevredigende keuzes.
;

Kaplan wijst erop dat conflicten inherent zijn aan de menselijke natuur.
Het postindustriële Westen moet volgens hem niet proberen de hardnekkigheid daarvan te ontkennen.

Beroepsrisico's      Stewart Rory      Krijgswetenschap

 Beroepsrisico's - Rory Stewart 

 

Irak, september 2003.
Het is een halfjaar na de invasie onder leiding van de Verenigde Staten en in het land heerst anarchie: de infrastructuur is ingestort, er zijn terroristische aanslagen en de coalitie heeft besloten rechtstreeks te regeren via de Coalition Provisional Authority.

 

Rory Stewart, een jonge Britse oud-diplomaat en avonturier, reist op de bonnefooi naar Bagdad en wordt terstond benoemd tot plaatsvervangend gouverneur van een provincie van 850.
000 inwoners in de zuidelijke moerassen.
Daar krijgen hij en zijn collega’s te maken met gangsters, Iraansgezinde politici, stammenstrijd en een grootschalige fundamentalistische opstand, waarbij Stewart onder aanhoudend vuur in zijn kantoor wordt belegerd en hij moet vechten om zijn staf in leven te houden.

 

Dit insiderverslag, dat net als Stewarts wereldwijde bestseller Tussenstations is geschreven in een vlijmscherpe, directe stijl, onthult op nietsontziende wijze een deel van Irak dat totdusverre verborgen bleef voor journalisten en soldaten.
Beroepsrisico’s geeft een uniek beeld van de ambities, de fouten, de komedie, het incidentele heldendom en het morele risico van een buitenlandse bezetting.

 In September 2003, kort na de Amerikaanse invasie in Irak, kwam Rory Stewart aan in Irak met het doel daar een baan te vinden.
Door zijn ervaring als Brits diplomaat en een meerjarige wandeltocht door Afghanistan en omliggende landen en door zijn nauwe verbindingen met vooraanstaande Britse personen, werd hij benoemd tot plaatsvervangend coördinator voor de gouverneurspost in de provincie Maisan.
Bij gebrek aan een coördinator en een gouverneur, was hij feitelijk maandenlang de hoogste autoriteit van de Coalition Provisional Authority (CPA) in deze provincie die bewoond wordt door velerlei clans waaronder veel moeras-Arabieren die een belangrijke oppositie tegen Saddam Hoessein waren.
Met een gering budget, een kleine staf en uiterst primitieve infrastructuur had hij de opdracht om in een zeer onveilige situatie voor sociale en economische ontwikkeling te zorgen.

In het boek “Beroepsrisico” beschrijft Stewart zijn leven en vooral zijn werk in Irak.
Hij beschrijft de eindeloze en vaak nutteloze gesprekken met vooraanstaande clan chefs, religieuze leiders en met vele huichelaars, profiteurs en onbetrouwbare figuren.
In vele voorbeelden wordt duidelijk hoe corruptie en geweld iedere poging tot ontwikkeling teniet doen en hoe de wat eigenzinnige Stewart tot een Sisyphus wordt.
Hoe verder het verhaal vordert in de tijd, hoe groter de spanningen in de provincie worden, hoe absurder de eisen van de diverse groeperingen en hoe gevaarlijker de gehele situatie voor Stewart.
Zowel vanuit Bagdad, London als Washington blijft echte ondersteuning uit terwijl vanuit deze hoofdsteden wel het ene na het andere onrealistische plan gepresenteerd wordt.
Nadat Stewart na vele maanden overgeplaatst wordt naar Nasaria bereikt het verhaal een hoogtepunt, wat echter een dieptepunt in de opbouwwerkzaamheden van Stewart in Irak was: Met behulp van een paar huurlingen, moet hij zijn kantoor verdedigen tegen opstandelingen in een vuurgevecht.
En dat terwijl de Italiaanse troepen, die voor de veiligheid in het gebied verantwoordelijk waren, zich uit politieke overwegingen in hun kazerne teruggetrokken hadden.

Stewart rept geen woord over de rechtmatigheid van de invasie en bezetting van Irak, geen woord over de zogenaamde massavernietigingswapens van Saddam en hij laat vergaand de geopolitieke situatie buiten beschouwing.
Juist deze geconcentreerde blik op zijn “eigen” provincie en de focus op zijn eigen belevenissen maakt echter duidelijk, hoe slecht voorbereid de bezetting van Irak is, hoe absurd de ideologieën van zowel de regering Bush als ook die van de uiteenlopende islamitische groeperingen zijn als het op concrete omzetting aankomt en bovenal, hoe miserabel de Iraakse regering en de westerse coalitie opereren en hoe gering het geschiedenisbewustzijn van alle partijen is.

Tot zover de avonturen van Rory Stewart in Irak.
Als bij boeken uitsluitend de inhoud en niet de vorm zou tellen, dan zou hier nu de plaats zijn om het boek zeer aan te raden.
Het verhaal van Stewarts avonturen heeft het potentieel om een moderne aanvulling op Rudyard Kipling’s, T.
E.
Lawrence’s en Richard Francis Burton’s verhalen te worden.
Nu kan een dusdanig sterke inhoud een wat minder sterke vorm compenseren.
Maar helaas is “Beroepsrisico’s” dusdanig rommelig in structuur en onzorgvuldig tot slordig in stijl en taal, dat Stewart de potentie die zijn verhaal heeft niet kan realiseren.
Stewart is zeker een begaafde manager en bemiddelaar geweest in het chaotische Irak, maar is helaas ook een matige schrijver.

Ieder hoofdstuk wordt vooraf gegaan door een citaat.
Tot ruim over de helft van het boek domineren vrij lange citaten van Machiavelli en later vooral Soemerische spreekwoorden en citaten van T.
E.
Lawrence.
Er is wel wat voor te zeggen om met Machiavelli een diepere betekenis aan de gebeurtenissen in het betreffende hoofdstuk toe te voegen en om met Soemerische spreekwoorden en T.H.Lawrence citaten een historisch perspectief te openen.
Er is wat voor te zeggen zolang de citaten goed passen bij de hoofdstukken.
Op een enkele uitzondering na, waar met veel goede wil wel een relatie tussen citaat en het bijbehorende hoofdstuk te ontdekken valt, zijn de citaten misplaatst.
Als Stewart hiermee zijn weinig intellectuele en slordig nonchalante schrijfstijl en woordkeuze heeft willen compenseren is dat helaas niet gelukt.

Waarom zoveel ophef over een paar niet goed gekozen citaten? Omdat het symptomatisch is voor het rommelige karakter van boek.
Naast zijn wat nonchalante en weinig literaire schrijfstijl weet Stewart hoofd- en bijzaak niet te onderscheiden.
Bijkomstigheden worden uitvoerig verteld terwijl voor de lezer belangrijke informatie en de cruciale gebeurtenissen niet of nauwelijks, laat staan duidelijk, beschreven worden.
Zelfs de voetnoten zijn zonder uitzondering overbodig en hadden zonder meer in de hoofdtekst opgenomen kunnen worden – rommeliger was het daardoor niet geworden.
De onzorgvuldigheid zet zich door tot en met het nawoorD. Het is Stewart hier niet gelukt om terug te blikken op zijn avonturen of om conclusies te trekken.
Bij de Nederlandse vertaling begint de slordigheid al in de titel.
De Engelse, originele titel is misschien wat lang, maar zeer passend: “The Prince of the Marshes.
And Other Occupational Hazards of a Year in Iraq”.
De Nederlandse vertaling in “Beroepsrisico’s” is noch een vertaling noch een alternatief dat de inhoud van het boek beter dekt.

Het is moeilijk te geloven dat Stewart dit boek grotendeels als gast van de zeer gerenommeerde Kennedy School of Government van de Harvard University heeft geschreven.
Heeft niemand hem daar kunnen adviseren? Heeft zijn lector hem niet kunnen corrigeren? Is hij gewoon eigenwijs? Dat laatste met zekerheid, wat hem tot voordeel was als plaatsvervangend coördinator, maar tot nadeel als schrijver.

Kortom, Stewart heeft een spannend, belangrijk en veelbelovend verhaal maar slaagt er niet in om dit verhaal te vertellen.

Erger dan oorlog      Goldhagen Daniel Jonah      Krijgswetenschap

Daniel Goldhagen maakte in de jaren negentig furore met zijn Hitlers Gewillige beulen (Manteau, 1996) waarin hij argumenteerde dat alle Duitsers medeverantwoordelijk waren voor wat er onder Hitlers regime gebeurde.
Nu heeft de Amerikaanse politicoloog een pil geschreven over volkerenmoord, met de opmerkelijke titel: Erger dan oorlog.
De feiten liegen er inderdaad niet om: “Sinds het begin van de 20ste eeuw is er geen moment geweest waarop er niet ergens ter wereld sprake was van massavernietiging.
” Het aantal mensen dat daarbij omkwam wordt voorzichtig geschat op 83 miljoen, of 127 miljoen als doelbewuste hongersnoden worden meegerekenD. De meeste slachtoffers vielen daarbij in Europa (o.
m.
door het nationaalsocialisme, Sovjet-communisme, het titoïsme en de Balkanoorlogen van de jaren negentig).

Had Samantha Power al eerder een boek geschreven over “the age of genocide” (Een probleem uit de hel, Contact, 2003), dan gaat Goldhagen nog een stap verder in zijn analyse van het fenomeen “eliminationisme”, een algemenere term dan “volkerenmoord”.
Eliminationisme omhelst ook transformatie (de verwoesting van de identiteit van een groep), onderdrukking (dwangarbeid of slavernij), verdrijving (deportatie, etnische zuivering), het voorkomen van voortplanting (sterilisatie, verkrachting) en tenslotte uitroeiing.
Goldhagen onderzoekt zijn onderwerp heel zorgvuldig en geeft talloze voorbeelden.
“Massamoord is een politieke daad die met dezelfde instrumenten en nuchterheid bestudeerd kan en moet worden als het onderzoek naar andere politieke daden en programma’s.
” Het betreft namelijk een complex verschijnsel dat niet mag worden gesimplificeerD. Zo biedt het boek antwoord op vragen als: waarom komt het in sommige situaties wel en in andere niet tot massamoord? Daarbij legt hij de verantwoordelijk (zoals in zijn vorige boek) bij elk individu om “ja” of “nee” te zeggen.
Waarom treden daders in actie? Hoe worden eliminatieaanvallen uitgevoerd? Wanneer en waarom houden ze op? Al deze vragen worden uitgebreid beantwoorD.

Goldhagen hamert voortdurend op een noodzakelijke haarfijne analyse van het fenomeen, zodat men de mechanismen, de oorzaken en de gevolgen van het eliminationisme kan begrijpen en bijgevolg in de toekomst kan voorkomen.
Daarbij betoogt hij dat er tot op de dag van vandaag al te veel straffeloosheid bestaat, dat de misdaden eindelijk eens als dusdanig moeten worden benoemd en dat de daders moeten worden genoemd (in zijn openingszin noemt Goldhagen president Truman, die de atoombommen op Japan liet uitwerpen, een massamoordenaar).
De Verenigde Naties, die nu zelfs moordenaars vertegenwoordigen, zouden volgens Goldhagen moeten worden vervangen door een organisatie van democratieën.

Erger dan oorlog is een taaie brok; de eindeloze reeks voorbeelden put de lezer uit.
Dit is geen lectuur voor gevoelige lezers, zeker niet als Goldhagen in detail treedt wanneer hij ooggetuigen van deze gruwelijke misdaden tegen de menselijkheid aan het woord laat.

De Amerikaanse politoloog Daniel Goldhagen is niet vies van enige provocatie.
Met Hitlers gewillige beulen haalde hij zich de woede van zowat elke Duitser op de hals, en zijn nieuwe boek Erger dan oorlog, over het fenomeen van genocide, begint zowaar met de stelling dat de Amerikaanse president Harry Truman niet meer of minder dan een massamoordenaar was.
“De geschiedenis wordt altijd door de winnaars geschreven, maar Truman, die bewust besliste om atoombommen te gooien en zo 300.
000 Japanners doodde, pleegde toch gewoon genocide?” Daniel Goldhagen pleit in zijn jongste boek voor een totaal andere manier om tegen het fenomeen van genocide aan te kijken.

Waarom is genocide erger dan oorlog?

Daniel Goldhagen: In de twintigste eeuw zijn meer mensen gestorven door genocides dan door oorlogen.
Dat weet haast niemand, maar het verandert je wereldbeelD. Want je moet je toch afvragen waarom de internationale gemeenschap dit niet als hét belangrijkste probleem van onze tijd beschouwt.
Er bestaan nog veel foute ideeën over genocide, die ik met dit boek de wereld uit wil helpen.

Welke misvattingen bestaan er zoal?

Daniel Goldhagen: Het is jammer genoeg een zeer lange lijst.
Zo denkt men dat de daders een soort abstracte wezens zijn, zoals robots.
Dat is echt fout, want de meesten weten zeer goed waar ze mee bezig zijn.
Iemand doden is een zeer ingrijpende actie: als je beslist om iemand neer te houwen met een machete, weet je wat je aan het doen bent.
Vergeet dus ook die onzin over groepsdruk maar.

Wat moet de internationale gemeenschap dan doen?

Daniel Goldhagen: Er zijn drie dingen nodig: preventie, interventie en justitie.
Dat laatste hebben we weliswaar, met het Internationaal Strafhof in Den Haag.
Maar dat zit nog in een embryonale fase.
Het is te traag, te laat en het heeft te weinig middelen.
En uiteraard moeten alle landen, de Verenigde Staten op kop, het erkennen.
Het Strafhof heeft veel te weinig macht, kijk maar naar de zaak rond Omar al-Bashir (president van Soedan, die een arrestatiebevel van het Strafhof tegen hem heeft lopen, sv).
Het heeft vijf jaar geduurd voor het arrestatiebevel er was en nu gebeurt er niks meer.
Barack Obama heeft wel beloofd dat de VS niet meer rechtstreeks met hem zullen praten.
(sarcastisch) Proficiat! We hebben het hier wel over een van de ergste massamoordenaars van de eeuw.
Onder zijn beleid zijn meer mensen geëlimineerd dan dat er Joden zijn vermoord onder Hitler.
Genocide is een misdaad tegen de mensheid, en al-Bashir moet behandeld worden als een vijand van de mensheiD.

Wat houdt dat concreet in?

Daniel Goldhagen: Alle middelen zijn goed om dergelijke vijanden tegen te houden.
Er moet dus een prijs op zijn hoofd gezet worden, hij mag gedood worden als hij zich niet overgeeft.
Dat klinkt radicaal, maar als zo’n maatregel ingevoerd wordt, kunnen honderdduizenden levens gered worden.
Hier in Europa staan mensen nogal afkerig tegenover het gebruik van geweld, maar uiteindelijk zijn het toch de bombardementen van de Navo die ervoor gezorgd hebben dat Milosevic wilde onderhandelen.
Hadden we dat een paar jaar eerder gedaan, dan hadden we de doden van Srebrenica kunnen voorkomen.

Die actie van de Navo werd later door experts in internationaal recht wel als illegaal bevonden.

Daniel Goldhagen: Daarom moet het internationaal recht dringend veranderen.
Wat we nodig hebben, is een orgaan dat volgens duidelijke criteria werkt en als waakhond fungeert.
Dat is hoegenaamd niet ingewikkeld, dankzij moderne technologieën zoals satellietbeelden.
Het feit alleen al dat zo’n orgaan bestaat, zal al afschrikkend werken.
Onze hele samenleving is daar toch op gebaseerd? Een hele hoop mensen piekert er zelfs nog maar niet over om een misdaad te plegen, omdat ze weten dat ze gestraft kunnen worden en de cel in zullen vliegen.
Wie een genocide pleegt, weet daarentegen dat hij zo goed als straffeloos is.
We moeten er dus voor zorgen dat ze weten dat het hen duur te staan kan komen.

Onder meer via interventies van internationale troepen?

Daniel Goldhagen: Jazeker.
In Rwanda zijn 800.
000 mensen, onder wie heel wat kinderen, op de meest vreselijke wijze afgeslacht.
Wie van ons kan dan zeggen dat een interventie daar niet gerechtvaardigd zou zijn?

Als er dan al interventies zijn, primeert vaak nog het nationaal belang.
Toen in Rwanda tien Belgische militairen omkwamen, werden de troepen snel naar huis gehaalD. Is dat geen logische reactie?

Daniel Goldhagen: Absoluut niet! Vraag maar eens aan jullie premier hoeveel Tutsi-levens gelijk zijn aan dat van één Belg.
Ik zou het antwoord graag horen.
Waarom is het leven van een Westerse soldaat meer waard dan dat van een Afrikaans jongetje? Moeten er minstens honderd mensen gered worden vooraleer we het leven van onze eigen soldaten in gevaar brengen? Of duizend? Er is meer empathie nodig voor de slachtoffers van genocide.
Ik heb gepraat met mensen die hun kinderen letterlijk in stukken gehakt zagen worden.
Ik daag elke Westerse politieke leider uit om hetzelfde te doen.

In België hadden we een tijdje een genocidewet.
Die moest echter fors ingeperkt worden, door de internationale druk.
Is het wel mogelijk om iets te doen?

Daniel Goldhagen: Jullie daagden natuurlijk ook de president van de VS, George Bush, meteen voor de rechter.
Niet echt verstandig (lacht).
Nee, het moet van de EU of de VS komen.
Barack Obama zou het kunnen.
Dan zou hij tenminste zijn Nobelprijs voor de Vrede verdienen.

In uw boek schrijft u dat ook verkrachting een vorm van genocide is.

Daniel Goldhagen: Eigenlijk is genocide een vorm van ‘eliminationisme’: een politiek programma om bevolkingsgroepen te elimineren.
Dat hoeft niet altijd door ze te doden.
Je kan ze onderdrukken, je kan ze met geweld verdrijven.
Of je kan de vrouwen verkrachten.
Nu wordt daar vaak nogal vergoelijkend over gedaan: boys will be boys, mannen doen zoiets nu eenmaal in oorlogen.
Massale verkrachtingen worden op het hoogste niveau beslist, hoor.
Zo verzwak je immers een hele bevolkingsgroep: de vrouwen worden uitgestoten, of ze baren het kind van een andere bevolkingsgroep.
Massale verkrachtingen zouden berecht moeten worden als genocide.

U bent ook bijzonder hard voor de radicale, politieke islam.
Is die in staat tot genocide?

Daniel Goldhagen: Ze willen hun vijanden toch elimineren, ze praten de taal van genocide.
Zo begint het vaak.
Als de Iraanse president Ahmadinejad zegt dat hij Israël van de kaart wil vegen, moet je dat zeer ernstig nemen.
Taal is de voedingsbodem van geweld, zo zaai je haat.
Ik zeg niet dat je dat land moet aanvallen, maar je mag je toch afvragen of ze het recht hebben kernwapens te maken.
Ik ken geen enkele beweging die zo onverholen de taal van genocide spreekt als de politieke islam, zelfs nazi-Duitsland niet.
Ze verheerlijken het doden van mensen, ze verheerlijken het martelaarschap.
Zelfmoordenaars moeten gezien worden als genocidairen.
De politieke islam is een machtige, religieus geïnspireerde ideologie van de dooD. In Soedan was de politieke islam aan de macht tijdens de genocide.
Andere groepen, zoals Hamas en Hezbollah hopen hetzelfde te realiseren.
Laten we er alles aan doen om dat te voorkomen.

Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog      Koch Koen      Krijgswetenschap

Grote geschiedschrijving komt tot stand als zowel de morele betrokkenheid van de auteur bij zijn onderwerp als de afstandelijkheid van de historicus in hem hun deel krijgen in het geheel.
Koen Koch smeedt deze elementen ineen als een goudsmid van de geschiedenis.
Toch noemt hij zijn boek over de Grote Oorlog ‘een kleine geschiedenis’.
Hiermee doet hij zichzelf tekort.

Zijn kleine geschiedenis blijft aan de ribben plakken.
Hij trekt niet enkel de zwachtels van de wonden (15 miljoen doden, waarvan 4 miljoen burgers) maar ontkracht tegelijk een paar gratuite mythes.
Koen Koch heeft bovendien een goede pen.
Daarmee zoekt hij antwoorden op de vragen: was deze oorlog onvermijdelijk? Waarom moest hij zo lang duren? En dan, jawel, de schuldvraag: wie was verantwoordelijk voor deze waanzin? Een absolute aanrader voor wie zonder zwoegen kennis wil verwerven over de Waanzin van de Grote Oorlog van ’14-18’.

Er zaten in de zomer van 1914 meer scherpslijpers en ijzervreters klaar in Europa dan die ene Gavrilo Princip die in Sarajevo Franz Ferdinand, de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije, neerknalde.
Zowel politici als militairen, die al in 1914 wisten dat de oorlog lang en bloederig zou worden maar in hun fatalisme toch doorgingen.
  Zoals de stafchef van het Duitse leger Erich von Falkenhayn schreef: “Zelfs als we ten onder gaan, mooi was het toch”.

Hopeloze strijd

Van redelijkheid was geen sprake meer, zeker niet bij grote oorlogsstokers als de Oostenrijkse stafchef Conrad von Hötzendorf : “Het wordt een hopeloze strijd; maar hij moet gestreden worden omdat een oude monarchie en een glorieus leger ten gronde moeten gaan”.
De wil om een oorlog te vermijden was verdampt, schrijft Koen Koch.
De leiders deden geen inspanningen meer om een oorlog te vermijden.

De tenoren uit de Europese politiek speelden eveneens met vuur.
De Duitse kanselier Bethmann Hollweg koterde de Russen en de Fransen voortdurend in de tanden om de economische glansprestaties van Duitsland ook in nationale trots te verzilveren.
Uiteindelijk faalde zijn tactiek van ‘gecalculeerde risico’s’ en moest hij zich bij de militaire logica aansluiten.
In Frankrijk was ondertussen in de loop van de jaren voor het uitbreken van de oorlog een grote wapenindustrie uitgebouwD.

Servië

Toen Oostenrijk-Hongarije Servië na de aanslag op haar aartshertog een ultimatum bezorgde – ‘ we komen eigenhandig de daders van de aanslag op uw grondgebied arresteren’ – was het hek zo goed als van de dam.
Servië zou zeer zwaar lijden onder de oorlog, de wonden bleven tot ver in de 20ste eeuw voortetteren.
Duitsland en Oostenrijk-Hongarije staan tegenover Rusland en Frankrijk.
Nadat Duitsland brutaal België overrompelt, gooit ook Engeland – dat er lang geen zin had – zich in de strijD. In augustus 1914 lopen er twee frontlijnen door het oude continent, een in Oost- en een in West-EuropA.

Koen Koch maakt brandhout van de mythe dat de publieke opinie in beide kampen stond te trappelen om aan de strijd te beginnen en zodoende de politici bijna zou verplicht hebben om de oorlog te starten.
Een lepe constructie die diende om achteraf de politici vrij te pleiten van schulD.

Morbide propaganda

Verrassend om lezen is wel dat schrijvers en wetenschappers langs beide kanten zich leenden tot morbide propagandA. Schrijvers als Ezra Pound (geboren in VS, naar Engeland uitgeweken) en Thomas Mann (Duits) zagen in de oorlog een kans op morele zuivering, waaruit een nieuwe mens kon ontstaan.
Zelfs Albert Einstein ondertekent een manifest waarin staat dat ‘de toekomst van de Europese beschaving afhangt van een overwinning van het Duitse leger’.

Massale mobilisatie en een gigantische oorlogsindustrie waren nodig om slag na slag te leveren, de ene nog bloediger dan de andere.
Steeds meer soldaten, meer en zwaarder geschut en granaten deden landschap na landschap in ware slachthuizen veranderen.
De generaals gedragen zich als gokverslaafden, met andere woorden: verlies verplicht om door te gaan.
Terwijl zij veilig ver weg zitten, stikken de piotten in het slijk van de tranchées of baden ze in het bloed van hun makkers.
De oorlog die niet gewonnen kon worden zou vier jaar duren.
Het militaire verloop kan je in het boek van Koen Koch volgen aan de hand van kaarten, data en cijfers.

Absurditeit

Op 11 november 1918 om 11 uur zwijgen de kanonnen.
Om 2 minuten voor 11 wordt de Canadese soldaat George Price door een Duits sluipschutter doodgeschoten.
Alsof de oorlog zelf nog even zijn handtekening wil zetten onder zoveel absurditeit.

In het Verdrag van Versailles staat het figuurlijke buskruit opgestapeld dat WOII van munitie zal voorzien.
Nieuwe staten verschijnen uit het niets op de kaart van Europa, uitgetekend op basis van homogene etniciteit, die in vele gevallen ver te zoeken is.
Later zal blijken dat dit principe de kiem vormde voor nieuwe grote dwaasheden.
In Duitsland zetten de zware herstelbetalingen kwaad bloed, dat amper een paar decennia later zal overkoken.

Zilveren medaille

Als er een soort zilveren medaille bestond in de Libris geschiedenisprijs mag Koen Koch die van mij direct krijgen.
Zijn boek staat naast Congo, een geschiedenis van David van Reybrouck.

Louis Mariën

Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog 1914-1918, Koen Koch, uitg.
bij Ambo/Manteau, 472 blz.

Koen Koch is hoogleraar in Groningen en Leiden.
Hij is adviseur van het In Flanders Fields Museum in Ieper en het Ijzerbedevaartmuseum in Diksmuide.

De twintig foute conclusies van Koen Koch

In het recente boek van Prof.
dr.
Koen Koch worden een aantal opmerkelijke feiten geponeerd die naar onze mening weersproken dienen te worden.
Ook nu weer wordt de Angelsaksische visie op de Eerste Wereldoorlog gevolgD. Die Angelsaksische visie is er de oorzaak van dat zo’n kleine eeuw na het uitbreken van die oorlog nog steeds de mythe geldt van het dappere kleine België dat onverhoeds en bruut werd aangevallen door een roofzuchtig en  machtswellustig Duitsland waarna Gr.
Brittannië als edelmoedig redder op het toneel kon verschijnen.
Door deze mythe is Engeland er tot op heden in geslaagd om haar eigen (kwalijke) rol bij het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog op meesterlijke wijze te verbergen.
Het is jammer dat Koch, die zich overigens over een aantal zaken toch zeer genuanceerd uitspreekt, toch niet wat dieper is ingegaan op de kwestie ‘oorzaak en schuld’

Nu, bijna 100 jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, zou het toe te juichen zijn als met name Nederlandse academici zich nog eens  zouden richten op de ‘schuldvraag’ omdat het inmiddels toch wel duidelijk moet zijn  dat deze  kwestie nog steeds niet adequaat is beantwoord,

Koch, die zich al lange tijd intensief heeft bezig gehouden met de Eerste Wereldoorlog en daar ook een aantal boeken over heeft geschreven, zou daarin een voortrekkersrol kunnen spelen.
Het is dan ook jammer dat hij in zijn laatste boek “Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog”, zo slordig met de feiten is omgesprongen.

 

Het gaat hierbij om de volgende stellingen:

 

1) P.
9: Toen Oostenrijk-Hongarije en Duitsland de oorlog eenmaal waren begonnen met hun agressie…….

Koch volgt met deze stelling de al bijna 100 jaar bestaande, door geallieerde propaganda ontstane, mythe dat het Duitsland was dat de oorlog is begonnen.
Zo simpel was het toch echt niet en Koch had dan toch wat meer moeten ingaan op de oorzaken en het ontstaan van de oorlog en vooral ook op de rol van de andere aan die oorlog deelnemende landen.
Hij heeft zich helaas beperkt tot de Angelsaksische visie die nog steeds onder historici hoog tij viert.

Met een beetje eigen onderzoek zou hij B.g zinnen waarschijnlijk niet op papier hebben gezet.
 

 

2) p.
9: de andere landen en hun bondgenoten hadden geen andere keuze dan zich tegen deze agressie te verzetten en te vechten voor de bevrijding van de door de agressor veroverde gebieden.

Dat is natuurlijk onzin en in strijd met de realiteit.
Het was niet Duitsland dat de beslissing nam om de oorlog te beginnen maar werd hier door de Algemene Russische mobilisatie toe gedwongen.
Voor een grootmacht gold destijds dat de algemene mobilisatie gelijk stond aan een oorlogsverklaring en Rusland verklaarde die oorlog door over te gaan tot die Algemene mobilisatie en- zoals gezegd-  dat betekende oorlog.
Die stelling is ook geheel in overeenstemming met de order van de Tsaar van 11 april 1912 luidende:

“Zodra de troepen in de Europese districten het telegrafisch mobilisatiebevel zullen ontvangen wegens politieke verwikkelingen aan de westgrenzen,dan moet dit bevel tegelijkertijd worden beschouwd als een bevel tot het openen van de vijandelijkheden tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije”.

Ook de Russische generaal Dobrorolski bevestigde deze opvatting toen hij schreef:

“Der Krieg war bereits beschlossene Sache und die ganze Flut von Telegrammen zwischen der Regierungen Russlands und Deutschlands stellte nur eine mis en scene eines historischen Dramas vor.
(Dobrorolski.
S.
, Die Mobilmachung der Russischen Armee 1914, p.
20,21)

Koch gaat toch wel heel gemakkelijk voorbij aan het bestaande systeem van allianties waardoor de Russische algemene mobilisatie het gehele systeem in werking zette en een lokaal conflict onvermijdelijk tot een wereldoorlog uitgroeide.

.

3) p.
10: De aantallen slachtoffers die deze landen in de eerste wereldoorlog te betreuren hadden waren vele malen groter dan in de Tweede.

Een onjuiste bewering.
In de tweede wereldoorlog vielen er veel meer slachtoffers zoals duidelijk is gebleken uit de officiële statistieken.

 

4) p.
15: De oorlog was gevoerd om een einde aan de oorlog te maken- en om de wereld veilig voor democratie te maken.

Iemand die zich intensief met de Eerste Wereldoorlog bezig houdt weet dat dit onzin is.
De oorlog werd gevoerd uit economische motieven, powerplay, gebiedsuitbreiding, nationalisme en andere drogredenen.
Edele motieven hadden met de oorlog, voor wat de heren politici betreft, niets maar dan ook helemaal niets te maken.

 

5) p.
36; Op 3 augustus 1914 had Sir Edward Grey het Lagerhuis toegesproken.

Zijn pogingen om door bemiddeling de oorlog te voorkomen waren mislukt.

De bemiddelingspogingen van Grey waren in werkelijkheid schijnpogingen die of steeds te laat kwamen of slechts herhalingen waren van eerder door anderen reeds afgewezen voorstellen.
Op 20 juli i914, na de moord op de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand,  deed Grey zijn eerste voorstel tot het houden van directe besprekingen tussen Rusland en Oostenrijk-Hongarije.
Dit overigens logische voorstel werd echter met kracht van de hand gewezen door de Franse president die telegrafeerde dat hij er tegen was en een gesprek tussen beide landen zeer gevaarlijk achtte.
Tussen 24 en 25 juli zond Grey zijn tweede bemiddelingsvoorstel, ditmaal aan St.
Petersburg.
(BD 132, telegram Grey aan Buchanan 25-7-14 te 14.
15 p.
m) Hij stelde daarin voor dat Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië samen  een bemiddelingspoging zouden ondernemen.
Duitsland reageerde positief (BD 145  26 juli 1914))

Tegelijkertijd ontving Grey echter een memorandum van zijn ambtenaren luidend:

“The moment has passed when it might have been possible to enlist French support in an effort to hold back RussiA. It is clear that France and Russia are decided to accept the challenge thrown out to them.
Whatever we may think of the merits of the Austrian charges against Serbia, France and Russia consider that these are the pretexts and that the bigger cause of Triple Alliance versus Triple Entente is definitively engageD. I think it would be impolite, not to say dangerous for England to attempt to controvert this opinion and to endeavour to obscure the plain issue by any representation at St.
Petersburg and Paris.
Our interests are tide up with those of France and Russia in this struggle which is not for the possession of Serbia, but one between Germany aming at a political dictatorship in Europe, and the Powers who desire to retain individual freedom (minutes bij BD nr 101 p.
81)”

 

 

Als men zo over de situatie dacht, vanwaar dan nog allerlei bemiddelings pogingen, ook na de 25e.
?

Moest Grey voor het oog van de wereld de Britse vredeswil demonstreren of wilde hij, evenals Frankrijk en Rusland tijdwinst realiseren?

Op 25 juli had Grey ook reeds van zijn ambassadeur vernomen dat de Tsaar inmiddels de mobilisatie had goedgekeurd (BD 125 Buchanan to Grey 25 july 1914) en hij wist eveneens dat algemene mobilisatie gelijk stond met de meest definitieve oorlogsdaaD.

Derhalve dienen de bemiddelingspogingen van Grey met de grootste omzichtigheid te worden beoordeeld en in dat verband is het dan ook opvallend dat deze in zijn memoires steeds, geheel bezijden de waarheid,

beweert dat al zijn bemiddelingsvoorstellen door Duitsland zouden zijn  afgewezen.

Op 26 juli stelde Grey voor om een ambassadeursconferentie te beleggen.
Hij kon verwachten dat dit voorstel door Duitsland zou worden afgewezen immers het kwam neer op een tribunaal van Engeland, Frankrijk en Italië, drie landen die nu niet direct als vriend van Duitsland konden worden beschouwd, gericht tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en het is duidelijk hoe zo’n conferentie zou zijn  afgelopen.
Het is niet verwonderlijk dat Duitsland dit voostel inderdaad weigerde maar de weigering wordt vaak aangegrepen om Duitslands “kwade trouw”aan te tonen.
Men ziet dan gemakshalve wel over het hoofd dat de Fransen pas na veel aarzelen op de 27e juli een van veel voorwaarden voorziene bevestiging zonden en dat Rusland haar antwoord uitstelde omdat, zoals Sazonov aan Iswolski telegrafeerde: “als een en ander tot doel had om een matigende invloed op Rusland uit te oefenen,hij dat al bij voorbaat afwees omdat men vanaf het begin nu eenmaal reeds een standpunt had ingenomen dat niet meer kon worden gewijzigd”.
(Sazonov telegram aan Iswolski nr 1521 dd 27 juli 1914)

Op 28 juli liet Grey weten dat hij het eerder door Duitsland gepresenteerde plan tot het houden van rechtstreekse besprekingen tussen Oostenrijk en Rusland eigenlijk wel beter vond dan zijn eigen voorstel maar hij was toen al op de hoogte van het feit dat dit voorstel door de Franse president was getorpedeerD.

Op 29 juli adviseerde hij dat Oostenrijk dan Belgrado maar zou moeten bezetten maar haar militaire actie dan te staken teneinde de grootmachten de gelegenheid te geven tussen beide landen te bemiddelen.

Dit voorstel was de dag er voor echter ook al door Duitsland gedaan.

Dat voor wat betreft de zo geroemde bemiddelingsvoorstellen van Grey die overigens ook  steeds door een der partijen werd afgewezen en vanaf het begin dan ook geen kans maakten.

 

6) p.
36: Het was een morele en volkenrechtelijke verplichting om het kleine België tegen de Duitse agressor te verdedigen (zo betoogde Grey)

Van een volkenrechtelijke verplichting was geen sprake, het verdrag verplichtte België voor eeuwig neutraal te blijven en die neutraliteit werd door de verdragspartners gegarandeerd maar er was geen verplichting die neutraliteit ook gewapenderhand te verdedigen.
Tijdens de Frans-Pruisische oorlog van 1870 had Engeland nog aparte verdragen met beide landen gesloten waarin ze vastlegde dat als een van de landen België zou binnenvallen, Engeland aan de zijde van het andere land zich daar tegen zou verzetten.
In 1914 werd een dergelijk verdrag niet gesloten Grey gebruikte het argument van de zg verplichting om het Britse volk de kans te geven zich vol verontwaardiging achter hem op te stellen toen hij aankondigde dat Engeland nu moreel en wettelijk verplicht was om België te gaan redden.
 

 

7) p.
36: Toch waren het Moltke en Conrad die misschien het meest tot het uitbreken van de oorlog hebben bijgedragen

Een onjuiste stelling die zo maar wordt geponeerd maar die niet door bewijzen worden onderbouwD.

 

8) p.
40: In mei schreef Arthur Nicolson, de hoogste ambtenaar op het Britse min.
van BtZ dat de waarschijnlijkheid van een open conflict tussen Rusland en Duitsland eigenlijk nihil was.

Ook dit is onjuist.
Hier is wat Nicolson wel schreef, niet in mei maar in maart;

“Germany does fear the possibility, even the probability, that before long she will find herself isolated and in a critical position and Buchanan related German expectations of a worsening of German political power in Europe directly to the irresistible growth of Russian military strength”.

 

 

 

9) p.
40: Op die ene onbesliste zeeslag in Jutland in 1916 na zou de Duitse vloot dan ook tijdens de oorlog in de haven blijven.
De Hochseeflotte, dat kostbare prestige object van het imperiale Duitsland bleek een nutteloos instrument.

Dit komt in het geheel niet overeen met de werkelijke situatie.
Koch vergeet dat door de Duitse vloot in de haven te houden ze voor de Britten een blijvend gevaar en dreiging bleef.
Ze had, ook binnen liggend dus wel degelijk een nuttige functie.
Overigens is het onjuist dat de Hochseeflotte na Jutland alleen nog maar in de havens bleef, Men voer wel degelijk verschillende keren na Jutland weer uit, bombardeerde de Britse kust.
Voorts was een ander onderdeel van de Duitse Marine juist uitermate actief.
De Duitse onderzeeboten, werden een grote en belangrijke factor in de strijd ter zee en veroorzaakten een crisis in de Britse toevoer van voedsel en brandstof.

Tenslotte onderbouwt Koch zijn bewering dat de Hochseeflotte een kostbaar prestige object van het imperiale Duitsland is geweest in het geheel niet.
De Duitse Hochseeflotte werd toentertijd noodzakelijk geacht om te voorkomen dat Duitsland economisch geheel afhankelijk zou worden van Gr.
Brittannië.
Die afhankelijk had zich reeds ingezet en de economische ontwikkeling in Duitsland had Engeland in veel gevallen al ingehaald waarbij Duitsland meer exporteerde naar voorheen puur Britse exportgebieden dan Engeland zelf.
Die ontwikkeling kon door Engeland op elk door haar gewenst moment met behulp van de machtige Britse oorlogsvloot worden gesaboteerd en onderbroken.
  Derhalve achtte men het in Duitsland noodzakelijk om een eigen koopvaardijvloot te bouwen en een oorlogsvloot om de buitenlandse aanvoerlijnen te kunnen beschermen en dat was volkomen legaal en ook logisch voor een land dat zich zo snel ontwikkelde.

 

10) p.
44: De Eerste Wereldoorlog zou niet zijn uitgebroken als Princip niet bij toeval in zijn opzet geslaagd was.

Princips daad vormde de aanleiding maar was niet de oorzaak van de Eerste Wereldoorlog.
Als Princip niet had geschoten was de oorlog op dat moment mogelijk nog niet uitgebroken maar dan toch zeker wel op een later tijdstip.

 

11) p.
56: Pasic probeerde de aanslag te verhinderen.
De Servische ambassadeur waarschuwde de Oostenrijk-Hongaarse regering in algemene termen dat er een aanslag op Fr.
Ferdinand gepleegd zou worden.
Half juni oefende Pasic nog druk uit op Dimitryevic om de aanslag af te blazen.

Opm; Als Pasic als min.
president wist dat Dimitryevic, hoofd militaire inlichtingendienst van Servië en dus zijn ondergeschikte, bezig was met de aanslag en als hij dacht dat die de aanslag nog kon afblazen, hoe kan hij dan stellen dat a; de Servische regering van niets wist, b:waarom gaf hij dan niet gewoon bevel aan Dimitryevic) Overigens, later is gebleken dat de zg waarschuwing van de Servische ambassadeur in Oostenrijk nooit is ontvangen en tenslotte, Pasic had een infiltrant in Dimitryevic’s geheime organisatie “de zwarte hand” en was dus volledig op de hoogte van wat er speelde.
Dat wordt ook bewezen door het feit dat later is gebleken dat hij enkele andere ministers, waaronder de minister van educatie Javanovic over de komende aanslag had ingelicht.
Pasic en enkele ministers waren dus wel degelijk op de hoogte van de komende aanslag (Krv.
SlovenstvA.p.
64)

 

12) p.
61: Duitsland, het machtigste land op het Europese vasteland liet het lot van zijn land en dat van de rest van Europa door een handjevol Oostenrijkse politici bepalen.
Dat is een even merkwaardige als verwijtbare verzaking van de eigen verantwoordelijkheiD.

Ook hier vergeet Koch gemakshalve dat Oostenrijk nog de enige bondgenoot was van Duitsland, dat Duitsland zich bedreigd voelde, omcirkeld werd door haar vijandig gezinde staten en ze zich niet meer kon veroorloven haar laatste bondgenoot te verliezen.
Voor Duitsland was het gezien de bestaande allianties een absolute must om Oostenrijk als bondgenoot te handhaven.
Het is weer zo’n gemakkelijke conclusie die de ernst van de situatie als een bagatel afdoet maar die historisch gezien niet door de beugel kan.
Het is een even merkwaardige als verwijtbare ontkenning van de harde werkelijkheiD.

 

13) p.
68.
Voor Bethmann Hollweg was het dreigen met oorlog echter nog wel een diplomatiek middel.

Koch verzuimt te melden wanneer en hoe Bethmann dan wel met oorlog zou hebben gedreigD. De documenten wijzen heel anders uit en dat zou Koch toch moeten weten!.

 

14) p.
75.
Tegen de wens van de Franse opperbevelhebber Joffre, gaf de Franse regering opdracht de Franse troepen tot 10 km van de Frans-Duitse grens terug te trekken om zo geen aanleiding tot gevaarlijke incidenten te geven.

De echte reden voor de 10 km terugtrekking was dat Frankrijk bang was dat als er een door de Fransen veroorzaakt incident aan de grens zou ontstaan, de Britse regering het Britse volk niet meer zou meekrijgen om aan de oorlog te gaan mee doen.
Derhalve was alles er op gericht om Duitsland de eerste stap te laten nemen.
Dit plan werd echter doorkruist door de beslissing in Rusland om over te gaan tot de algemene mobilisatie.

 

15) p.
76.
Daarom had Grey de geheime militaire besprekingen die sinds 1911 tussen de Britse en Franse staven gevoerd werden, gesanctioneerD.

Grey sanctioneerde die besprekingen omdat hij al vanaf het begin een mogelijkheid zag door militaire samenwerking met Frankrijk, Duitsland op de knieën te kunnen krijgen en op die manier van een gevaarlijke handels concurrent af te komen.
Overigens werden de geheime militaire besprekingen niet sinds 1911 maar reeds sinds 1905 gevoerD.

 

16) p.
78: De gedeeltelijke mobilisatie was nog steeds bedoeld om Oostenrijk-Hongarije van verdere agressie af te houden, niet om Duitsland te provoceren.

Dat was wel de gedachte van de Tsaar maar die werd,zoals we weten, overruled door Sazonov en de militaire top omdat het Russische leger geen gedeeltelijke mobilisatieplannen gemaakt haD. Men kende slechts één plan en dat was de algemene mobilisatie tegen zowel Oostenrijk als Duitsland tegelijkertijD.

 

17) p.
79.
Liever dan onvoorbereid te zijn koos Sazonov er voor dan maar als eerste te mobiliseren, ook als dat zou lijken op het uitlokken van oorlog.

Koch acht dat nu ineens een geldige reden? Maar voor Duitsland gold natuurlijk het zelfde? Dat land koos er ook voor, liever dan onvoorbereid te zijn, om te mobiliseren echter met dat essentiële verschil dat ze dat niet als eerste deed maar pas na de Russische en Franse algemene mobilisaties.
Toen kwam de opmerking  van de Franse generaal Boisdeffre tegen de Tsaar tot vervulling.
Die stelde dat:

“als men de vijand zou toestaan ’n miljoen man langs de grenzen op te stellen zonder zelf ook te mobiliseren, men zichzelf daarmede elke kans op succes ontzegde”(Doc,Diplomatique Francais (1871-1900) nr 461, p.
672-682, suppl.
report  Boisdeffre to Freycinet 18-8-1892)

 

En kennelijk dacht Duitsland daar net zo over en handelde overeenkomstig.

Ze werd dus dé facto tot mobilisatie gedwongen en zoals we weten, mobilisatie betekende de meest definitieve oorlogsdaaD.

 

18) p.
91; Maar het was juist Frankrijk dat zich in de julicrisis het meest terughoudend opstelde door zijn troepen 10 km van de grens terug te trekken en zijn Russische bondgenoten tot voorzichtigheid te manen.

De reden van de 10 km maatregel is reeds toegelicht.
Het manen van voorzichtigheid lag toch echt wat anders.
Iswolski, de Russische ambassadeur in Parijs stuurde Sazonov een telegram waarin hij er bij hem op aandrong, uit naam van de Franse regering, voorzichtig te zijn en de Algemene Mobilisatie niet al te openlijk te tonen maar dat Rusland gewoon door moest gaan en de mobilisatie mogelijk zelfs kon versnellen.
(telegram nr 210 dd 30 juli 1914, Iswolski aan Sazonov)

Iswolski maande tot voorzichtigheid omdat het plan om Duitsland als eerste te laten optreden en zo de schuld voor het uitbreken van de oorlog kon worden toegeschoven, in gevaar kwam door de Russische openlijke algemene mobilisatie.
Dat- en dat alleen was de reden van de zg.
Franse terughoudendheiD.

 

19) p.
92; In Engeland had nog geen 10% van de mannen van de dienstplichtigen leeftijd een militaire training ondergaan.
Engeland had zich niet voorbereid op een grote continentale oorlog omdat het niet van plan was die ook daadwerkelijk te voeren.

Engeland kende in 1914 helemaal geen dienstplicht en het is dan ook onjuist om dit zo te stellen.
Wat  Koch waarschijnlijk bedoelt is dat nog geen 10% van de Britse mannen militair getraind was.
Dat kan juist zijn want Engeland had slechts een klein landleger maar een enorme vloot.
Overigens,toch een vreemde bewering want Koch zegt zelf dat Engeland al vanaf 1911 (moet zijn 1905) al militaire besprekingen met Frankrijk voerde, Engeland was ook al vanaf 1906 bezig met een blokkadeplan tegen Duitsland en sloot voorts een geheim marineverdrag met Frankrijk en in 1914 ook met RuslanD. Engeland was dus al vanaf het aantreden van Grey intensief bezig zich voor te bereiden op een continentale oorlog en rekende er op dat die ook, door samenwerking met Frankrijk en Rusland,zonder probleem zou worden gewonnen.

 

20) p.
67: De mislukking van de Duitse weltpolitik  had geleid tot gevoelens van vernedering,omsingeling en fatalisme.

Het wordt eentonig.
Ook dit is weer zo’n uit de lucht gegrepen bewering die niet door de feiten wordt ondersteunD. Allereerst was de Duitse weltpolitik in het geheel niet mislukt.
Ze was zelfs zo succesvol dat Duitsland Engeland economisch dreigde voorbij te streven.
Zo succesvol ook dat dit voor Engeland aanleiding was om haar ‘splendid isolation policy’ op te geven en aansluiting te gaan zoeken bij Frankrijk en Rusland om zich dmv een alliantie van een gevaarlijke economische concurrent te kunnen ontdoen.
Bij de Brits-Russische besprekingen te Reval in 1906 werd dit dan ook uitgesproken.
Grey schreef aan zijn ambassadeur Spring Rice dat:

 

”I am impatient to see Russia re-established as a factor in European Politics, an entente between Russia,France and ourselves would be absolutely secure.
If it is necessary to check Germany, it could be done”(Trevelyan.
G.
M.
p.
182).

Het mag dan ook geen verwondering wekken dat, mede gezien de enorme Russische militaire inspanningen en de met Franse financiële hulp begonnen aanleg van het Russische strategische spoorwegnet, de openlijke aankondiging dat Rusland in 1917 “gereed zou zijn voor de oorlog tegen Duitsland”, de beslissing van Frankrijk om de dienstplicht to 3 jaar te verlengen, het marineverdrag tussen Frankrijk en Engeland waarbij de Britten hun vloot uit de Middellandse Zee terugtrokken om die in de Noordzee te stationeren en de bescherming van de Franse kust tegen een eventuele Duitse aanval op zich namen, de Fransen hun vloot in de Middellandse Zee brachten zodat de Franse en Britse vloten zo strategische mogelijk werden opgesteld, de bouw door Engeland van ‘s werelds sterkste oorlogsboden, de dreadnought,, de Brits-Russische militaire en marine-samenwerking enz.
enz, dat alles was de werkelijke reden voor het Duitse opperbevel om te pleiten voor een preventieve oorlog vóór het te laat zou zijn en Duitsland gedwongen zou worden te vechten op 3 fronten tegelijk tegen Rusland, Frankrijk en Engeland, een oorlog die Duitsland dan, daar was zowel vriend als vijand van overtuigd, absoluut verliezen zou.

 

Dat en dat alleen was de werkelijke reden en maakte het gevoel van omsingeling realistisch genoeg.
Dat had niets te maken met een beweerd mislukken van Duitslands ‘weltpolitik’ maar alles met de kwalijke en agressieve bedoelingen van met name Engeland, Frankrijk en Rusland en dat zou Koch toch echt ook moeten weten.
Het is jammer dat dit soort onjuiste interpretaties in Koch’s, verder toch lezenswaardig boek, voorkomen waardoor de historische juistheid onder de maat is gebleven.

 

J.H.
J.Andriessen ;

Legendarische veldheren      Roberts Andrew      Krijgswetenschap

Topauteurs van historische non-fictie schrijven over legendarische veldheren als ondermeer Willem de Veroveraar, Djenghis Khan, Maurits van Nassau, Frederik Hendrik en Frederick de Grote.

Hoe kreeg Willem de Veroveraar het voor elkaar Groot-BrittanniÙ te knechten, de Tower te bouwen en de Slag bij Hastings te winnen in 1066? Is Djenhis Kahn niet de grootste van allemaal, want veroverde hij niet vanuit het niets een rijk dat vier keer groter was dan dat van Alexander de Grote? Was Jeanne d'Arc niet ook een buitengewoon militair talent, gezien haar briljante tactiek in de verovering van OrlÚans? Was het niet Maurits van Nassau die als stadhouder de Republiek opstuwde tot de beste krijgsmacht in West-Europa?

Op al deze vragen geven gelouterde internationale auteurs en historici als o.
A. Anne Curry, John Childs, Niccol? Capponi, Felipe Fernandez-Armesto, Martin van Crefeld, Tom Holland, Adrian Goldsworthy, John Julius Norwich, Richard Overy en Andrew Roberts een deskundig antwoorD. Over 32 krijgsheren, generaals en commandanten tussen het jaar 1000 en 1800 lezen we een korte biografie, hun beroemdste slag en waarom ze voortleven in de krijgsgeschiedenis.
Met veel beeldmateriaal, kaarten en referenties.

Hoe kreeg Willem de Veroveraar het voor elkaar Groot-Brittannië te knechten, de Tower te bouwen en de Slag bij Hastings te winnen in 1066? Is Dzjengis Khan niet de grootste van allemaal, want veroverde hij niet vanuit het niets een rijk dat vier keer groter was dan dat van Alexander de Grote? Was Jeanne d’Arc niet ook een buitengewoon militair talent, gezien haar briljante tactiek in de verovering van Orléans? Was het niet Maurits van Nassau die als stadhouder de Republiek opstuwde tot de beste krijgsmacht in West-Europa? Gelouterde auteurs geven antwoord op deze vragen in Legendarische veldheren II.

Een uitstekend overzicht van legendarische veldheren in de wereldgeschiedenis wordt gepresenteerd in dit tweede deel van een serie van drie boeken.
De auteurs zijn stuk voor stuk expert betreffende het onderwerp.
Door de veelheid aan onderwerpen is de beschrijving per veldslag beknopt, maar in essentie uitstekenD. Het is voor de lezer interessant om zelf te ontdekken welke persoonlijke eigenschappen, krijgstechnieken en tactiek de doorslag geven en leiden tot de overwinning.
Het boek vangt aan met de Normandische hertog Willem de Veroveraar die bij Hastings koning Harold verslaat, optrekt naar Londen en op eerste kerstdag 1066 gekroond wordt in Westminster Abbey.
Het eindigt bij de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) waarin de Amerikaanse generaal-majoor Nathanael Green laat zien dat de vijand prima kan worden afgemat door pesterij zonder een echte confrontatie die het risico van een nederlaag met zich meebrengt.
De selectie is zorgvuldig en geeft ook een goed beeld van minder bekende veldheren zoals Timoer Lenk die met zijn Tartaarse leger in 1398 Delhi plundert.

In dit boek zijn, o.
l.
v.
A. Roberts, 32 biografieën van vooraanstaande veldheren samengebracht.
De oudste is de Egyptenaar Thoetmoses III uit de 15e eeuw v.
C. en de chronologisch laatste de Viking Hastein ( 9e eeuw n.
C.).
Een tweede deel, gewijd aan veldheren uit het tweede millennium na C., is voorzien.
De lijst van de hier opgenomen veldheren omvat zowel bekende namen uit de Egyptische (Thoetmoses III, Ramses II), Perzische (Cyrus de Grote), Joodse (Jozua, David), Griekse (Leonidas, Themistocles, Thucydides, Alcibiades, Xenofon, Filips II van Macedonië, Alexander de Grote), Carthaagse (Hannibal), en Romeinse (Scipio Aemilianus, Pompeius, Caesar, Trajanus, Aëtius) geschiedenis als minder bekende personages (o.
m.
uit de Chinese geschiedenis).

 De biografieën zijn geschreven door auteurs die hun sporen al hebben verdiend op het gebied van de wetenschappelijk verantwoorde historische vulgarisatie zoals o.
m.
Tom Holland, Robin Lane Fox, Adrian Godsworthy en J. J. Norwich van wie hier vroeger reeds enkele werken werden besproken en aangeprezen.
Ze staan hier andermaal in voor een vlot leesbare tekst die ook historisch verantwoord is.
De nadruk ligt uiteraard op de militaire aspecten maar de uiteenzettingen blijven daar niet toe beperkt omdat de veldtochten, veldslagen en militaire conflicten waarin de politici en veldheren een prominente rol hebben gespeeld, gesitueerd worden in een bredere historische context.
Kaarten en grondplannen stellen de lezer in staat de verhaalde gebeurtenissen geografisch te situeren en het concreet verloop van veld- en zeeslagen te volgen.
Omdat in de huidige leer- en studieboeken geschiedenis de militaire aspecten nogal eens verwaarloosd worden, biedt dit boek een degelijke aanvulling waarmee leerkrachten geschiedenis hun voordeel kunnen doen.

33 Wetten van de oorlog      Greene Robert      Krijgswetenschap

Si vis pacem, para bellum, is een oude wijsheid van de Romeinen.
Als je vrede wil, bereid je voor op oorlog.
Het is een principe dat een ruimer toepassingsgebied heeft dan het slagvelD. Het verschil met andere maatschappelijke domeinen is dat oorlog het meest competitieve domein denkbaar is.
Maar zowel op het slagveld als in de samenleving is het noodzakelijk om met een hoge mate aan realisme problemen tegemoet te treden teneinde succesvol te zijn.

Dit is het derde boek in een reeks.
Eerder verschenen 'De 48 wetten van de macht' en 'De 24 wetten van de verleiding'.
Het concept van de reeks is een succesformule: uit talloze politieke, filosofische en religieuze teksten uit verscheidene beschavingen leidt Robert Greene de meest effectieve principes en strategieën af.
Deze 'wetten' worden beschreven aan de hand van historische voorbeelden.
Elke wet wordt ondersteund door citaten van grote denkers en schrijvers over oorlog zoals Clausewitz, Thomas Hobbes, Niccolo Machiavelli, Thucydides, Xenofon enz.
Ook hedendaagse figuren zoals de Israëlische militair historicus Martin van Creveld of de Amerikaanse diplomaat Henry Kissinger worden geciteerd om inzicht te verschaffen.
De klassieker van Sun-Tzu over de kunst van het oorlogvoeren kon uiteraard niet ontbreken.
Inspiratie vond Greene ook bij de oude Chinese tekst I Tjing, het boek der Veranderingen, en de Hagakure, een praktische en spirituele gids die een visie geeft op de ethische code van de Samoerai, de Bushido.

De 33 wetten worden onderverdeeld in vijf categorieën: mentale voorbereiding op de strijd, georganiseerde oorlogvoering in teamverband, defensieve, offensieve en onconventionele (met name guerrilla & terrorisme) oorlogvoering.
Uiteraard heeft niet alles betrekking op oorlog maar ook op politiek, cultuur, sport en het zakenleven.
Oude oorlogswijsheden worden toegepast in strategieën voor het dagelijks leven.
De les van dit boek is het voortdurend toetsen van de theorie aan de praktijk gekoppeld aan een denken op lange termijn.
De 33 wetten van de oorlog is ongetwijfeld een nuttig boek voor wie aan politiek doet.
Politiek is oorlog en het komt er doodeenvoudig op aan sterker én intelligenter te zijn dan de tegenstrever

33 strategieën om te overleven in de jungle van het dagelijkse bestaan De wereld waarin we leven stelt ons voortdurend op de proef: onzekere banen, politieke spelletjes die onze reputatie in een oogwenk verwoesten, collega’s die zich gedragen als guerrillastrijders, een totaal onverschillige samenleving.
Om ons te helpen ons hierin staande te houden, schreef Robert Greene De 33 wetten van de oorlog, waarin hij oude oorlogswijsheden omzet in strategieën voor het dagelijks leven.

De 33 wetten van de oorlog is een allesomvattende gids die je door het subtiele sociale spel van de hedendaagse samenleving leidt.
Greene bracht hiervoor de slimste en effectiefste militaire principes bijeen uit tientallen beschavingen, honderden politieke, filosofische en religieuze teksten en duizenden jaren van gewelddadige conflicten.

Elk van de drieëndertig hoofdstukken zet een strategie uiteen voor onze dagelijkse strijD. Naast de offensieve strategieën waarin je het initiatief behoudt en vanuit een sterke positie onderhandelt, zijn er de defensieve, waarin je reageert op gevaarlijke situaties en leert hoe je oorlogen die je niet kunt winnen moet vermijden.
Greene laat zien dat zolang je maar evenwichtig, kalm en vindingrijk bent en rationeel blijft denken, je altijd degenen de baas zult blijven die in paniek raken, niet creatief en niet alert zijn.

Vom Kriege   van Clausewitz      Strachan Hew      Krijgswetenschap

Hew Strachan behandelt de werkelijkheid van de Napoleontische en voorgaande oorlogen, de ontstaansgeschiedenis van 'Clausewitz 'boek, en het wezen en de theorie van de oorlog.
In dit toegankelijke boek vecht hij wijdverbreide misconcepties aan die het beroemde boek van Clausewitz omgeven.
Meer dan een voortzetting van politiek met andere middelen is oorlog, aldus Strachan, een toestand die onherroepelijk zijn eigen dynamiek schept, vaak met gewijzigde politiek als gevolg.
Strachan graaft diep in Clausewitz werk en legt de redeneringen en argumentaties daarin bloot, ook waar zij elkaar tegenspreken.
En passant moet menig heilig huisje eraan geloven.

Carl Philipp Gottlieb von Clausewitz, geboren als Carl Philipp Gottlieb Claußwitz (Burg, 1 juni 1780 - Breslau, 16 november 1831) was een Pruisische generaal en militaire theoreticus.

 

Op twaalfjarige leeftijd begon hij zijn militaire loopbaan als Fahnenjunker (kadet).
In 1793 en 1794 diende hij als vaandrig in een Pruisisch regiment tijdens de Eerste Coalitieoorlog.
In 1801 ging hij naar de Kriegsschule in Berlijn, waar hij tot 1803 bleef.
Hij trok daar de aandacht van de directeur Gerhard von Scharnhorst, die hem gedurende zijn carrière welwillend ondersteunde.

 

In 1806 werd hij Aide de Camp van August von Preußen.
Hij raakte gewond tijdens de campagne en werd als krijgsgevangene naar Frankrijk gevoerD. In 1807 kwam hij weer vrij en in 1809 werd hij opgenomen in de staf van generaal Scharnhorst, die op dat moment verantwoordelijk was voor de hervorming van het Pruisische leger.
In 1810 werd Clausewitz bevorderd tot majoor, tevens huisleraar van de Pruisische prinsen onder wie de latere keizer Wilhelm I.
In 1812 ging hij met andere Pruisische officieren in Russische dienst, waarbij hij onder andere verantwoordelijk werd voor de coõrdinatie van activiteiten met Blücher.
Hij trad toe tot het keizerlijk Russisch-Duits Legioen.

 

In 1815 werd het legioen ingelijfd bij het Pruisische leger en trad dus weer in Pruisische dienst.
Hij werd chef staf van generaal Johann von Thielman en bevocht Grouchy bij Waver op 18 juni 1815.
In 1818 werd hij als generaal-majoor directeur van de Kriegsschule.
In 1827 werd hij in de adelstand verheven.
In 1830 werd hij benoemd tot inspecteur van de artillerie in Breslau.
Bij de opstand in Congres-Polen werd hij als chefstaf van het Observationskorps onder maarschalk Gneisenau naar Posen gestuurD. Na de ontmanteling van het Observationskorps in 1831 keerde hij terug naar Breslau, waar hij overleed aan cholerA.

 

Zijn bekendste boek Vom Kriege werd postuum gepubliceerd door zijn weduwe.
In het boek onderzoekt hij hoe politiek en oorlog — die hij als gescheiden zag — met elkaar in verband staan.
Tegenwoordig wordt zijn boek nog steeds gebruikt voor strategisch management.

Geheime oorlogen      Gordon Thoma      Krijgswetenschap

Gordon Thomas is een toonaangevende specialist op het gebied van de geheime diensten.
Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de Britse geheime dienst verschijnt nu van zijn hand het definitieve standaardwerk over de MI5 en MI6.

Geheime oorlogen beslaat een eeuw van triomfen en mislukkingen van een van de oudste en machtigste geheime diensten ter werelD. Thomas vertelt over de Britse geheime dienst tijdens de nadagen van het Britse wereldrijk; over hun rol in de overwinning van de geallieerden tijdens de Tweede Wereldoorlog; het naoorlogse verraad van sommige agenten; het overlopen van Sovjetagenten en het ingewikkelde proces om ze 'in te pakken'; de vaak slechte relatie van de Britse geheime dienst met de CIA, Europese geheime diensten en de Mossad; de samenwerking tussen de Britten en de Amerikanen tijdens de zoektocht naar Osama bin Laden; en de manier waarop MI5 en MI6 omgaan met spionage tijdens biologische oorlogsvoering en ruimtespionage.

Zoals gezegd, het boek is het verhaal van een dienst, die geleid wordt door mannen – en vrouwen – die geheimzinnig zijn, excentriek en controversieel, en die genadeloos over hun spionnen heersen.
Gebaseerd op indrukwekkend onderzoek en interviews met belangrijke spelers, leest het als een spannende James Bond, vol met intriges en informatie die alleen deze auteur bij elkaar heeft weten te krijgen.

Gordon Thomas is de bestsellerauteur van meer dan 50 boeken waarvan er meer dan 45 miljoen exemplaren zijn verkocht.
Een van zijn bekendste boeken, Operatie Mossad (1999), verschijnt in september 2009 in een geactualiseerde editie.

De beroemde Britse inlichtingen- en veiligheidsdiensten MI5 en MI6 bestaan honderd jaar.
Dat was voor Thomas, auteur van talrijke publicaties over (buitenlandse) veiligheidsdiensten, aanleiding om de geschiedenis van deze diensten te schrijven.
Het betreft geen officiele geschiedschrijving - Britse autoriteiten hebben aanvankelijk zelfs getracht publicatie te voorkomen -, maar het boek geeft wel een intrigerend beeld van de werkwijze van de geheime dienst.
Op basis van tal van interviews met (gewezen) medewerkers, collega's van buitenlandse diensten (in het bijzonder de CIA en de Mossad) en veel literatuur, schetst Thomas de activiteiten door de jaren heen zowel successen als tegenslagen.
De nadruk ligt daarbij op de jaren na 1945: eerst de bestrijding van het communisme en de Sovjetinvloed, later meer gericht op China en terrorisme.
Thomas combineert gedegen onderzoek (hoewel noten en een index ontbreken), met een vlotte pen waardoor het boek, met zijn vele anekdotes en details uit de rijke geschiedenis van de Britse geheime dienst, leest als een spannende 'real life'-thriller.

Onder vuur      Curtis Mike      Krijgswetenschap

Geboren en getogen in Wales, volgt Mike Curtis (1957) op zestienjarige leeftijd zijn vrienden in de kolenmijnen.
In 1979 besluit hij zich echter te ontworstelen aan een duistere toekomst in de mijnschachten en meldt zich aan bij het Regiment Parachutisten.

Hij wordt in Noord-Ierland gestationeerd en later naar de Falkland-eilanden gestuurD.

In 1986 treedt hij in dienst bij de SAS.

In dramatische bewoordingen beschrijft Mike Curtis zijn huiveringwekkende ervaringen als Para op de Falkand-eilanden en als SAS-commando in Irak en Bosnië.

Tijdens de Falkland-oorlog wordt Curtis' eenheid bij Goose Green door een Argentijnse overmacht meedogenloos onder vuur wordt genomen.

Als daarbij hun commandant wordt gedood, dreigt het gevecht een rampzalige wending te nemen.

In Irak vecht zijn eenheid tweeënveertig dagen lang, ver achter de vijandelijke linies.
Vierentwintig uur per dag zijn zij op jacht naar SCUD-installaties.

Hun slagkracht is zo groot dat de Irakezen menen met een veel grotere troepenmacht van doen te hebben.

Hoewel getraind als commando en gehard door zijn jarenlange ervaring, vertelt Mike Curtis zijn verhaal niet zonder mededogen.

Dit maakt zijn boek tot het meest diepgaande en aangrijpende relaas over het leven in één van 's werelds beste elitekorpsen.

Standaardprocedure gevolgd      Gourevitch   Philip & Errol Morris      Krijgswetenschap

Verhaal van Amerikaanse militairen in de Abu Ghraib-gevangenis .

Bovendien een haarscherpe analyse van de bezetting van Irak.

De jacht op het meesterwerk      Van Stirpriaan René      Kunstgeschiedenis

Rubens die naast schilderen nog drie andere dingen tegelijk kan, Bernini die aan het Franse hof vernederd wordt, Picasso die in het café de basis legt voor zijn carrière, Degas die zelf danspasjes uitprobeert, een aap die kan schilderen, Bacon die uitlegt wat het toeval voor hem doet, en kunstenaars die voor de rechter moeten verschijnen, zoals Veronese en Whistler, en ook Serra en Hirst, en die meestal, maar niet altijd, goed wegkomen.

 René van Stipriaan verzamelde voor De jacht op het meesterwerk meer dan honderd verslagen, heet van de naald, over beslissende maar ook minder bekende momenten uit de kunstgeschiedenis.
We zien een rijke Romein die twijfelt over zijn kunstaankopen, Leonardo da Vinci die werk zoekt, Michelangelo die het beste marmer wil, Dürer die de Azteekse kunst ontdekt, Vermeer die diep in de schulden belandt, impressionisten die elkaar dwarszitten, kunsthandelaren die de markt aanvoelen en manipuleren.
En we zitten er dicht op als meesterwerken ontstaan, en maken mee hoe ze soms op de meest brute wijze uit de wereld verdwijnen.

Deze kwalificatie lijkt me misplaatst: de 117 bijeengebrachte (overigens prachtige) ooggetuigenverslagen gaan vrijwel uitsluitend over westerse kunst die bovendien worden beschreven vanuit westerse ogen – met slechts één uitzondering: een ooggetuigeverslag uit Jeruzalem.

Waar zijn de vermaarde kunstenaarsbiografieën van Xie He, en waar de beschrijvingen van de beroemde Indiase Ajanta-fresco’s door Vatsyayana, of de aangrijpende ontdekking van Egyptische monumenten door Al-Baghdadi? Van Stipriaan stelt dat zijn werk “niet de pretentie heeft een overzicht van de kunstgeschiedenis te zijn”, maar hij slaat de plank mis wanneer hij daar aan toevoegt dat “vóór 1500 verslagen over het kunstleven erg schaars zijn”.
Alleen al in China zijn uit die periode meer dan tweeduizend verslagen over het kunstleven overgeleverd waarvan er vele zijn vertaald -- niet bepaald schaars.

Geen enkel boek kan alle “ooggetuigen van twintig eeuwen kunstgeschiedenis” bevatten, maar voorbij gaan aan het feit dat er buiten het westen in sommige perioden een rijkere kunstbeschouwing bestond, is niet van deze tijD.

De wereldburger bestaat niet      Cuperus René      Maatschappij

Straatvechter René Cuperus gaat in een lang uitgevallen, swingende column tekeer tegen politieke elites die onzekerheid en onveiligheid verkopen en geen leiderschap bieden.

Als medewerker van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, reist René Cuperus de wereld ronD. Cuperus (1960) is oprichter van een Europees netwerk van centrum-linkse denktanks, het ‘Forum Scholars for European Social Democracy’.
Bij zijn laatste bezoek aan Zweden troffen hem op de luchthaven van Stockholm de manshoge portretten van ‘alles wat Zweden heeft voortgebracht’.
Het koninklijk paar en Björn Borg, Volvo en Ikea, Anita Ekberg en Greta Garbo, Alfred Nobel en August Strindberg, langlaufkampioenen en ijshockeymiljonairs.
Allemaal heten ze de reiziger met gepaste trots welkom in hún Zweden.

Het combineren van openheid naar de wereld en nationale trots is een kunst die de Zweden, de Noren en de Finnen nog altijd goed verstaan, observeert Cuperus.
Ook Nederland werd door buitenlanders van oudsher tot deze categorie van ‘kosmopolitische nationalisten’ gerekend: handelsnaties die hun zelfvertrouwen ontlenen aan een fundament van nationale eigenheiD. Die balans, constateert Cuperus in zijn grote essay over de explosieve maatschappelijke verhoudingen van onze tijd, is in Nederland zoekgeraakt.

Volgens velen is dat de schuld van Pim Fortuyn en consorten, die met hun vulgaire populisme van Nederland een bange, gesloten samenleving zouden hebben gemaakt.
Cuperus probeerde de afgelopen zeven jaar zijn bezorgde gesprekspartners in het buitenland duidelijk te maken dat het anders lag.

De balans tussen kosmopolitisme en nationale eigenheid is niet in 2002 verstoord geraakt, maar op zijn laatst in 1989, na de val van de Berlijnse Muur.
De balans is uit het lood geslagen door de opstand van de elites.
Cuperus verwijt de elites een ‘rigide, kritiekloze omhelzing van neoliberale globalisering, Europese uitbreiding en verdieping, massamigratie en de kenniseconomie’.
Die elites zijn verantwoordelijk voor onzeker makende hervormingen van de publieke sector, voor het ‘politiek correcte wegkijken van multiculturele integratieproblemen’ en voor de ‘zelfontkenning van de natiestaat Nederland’.

In plaats van leiderschap te bieden in een wereld op drift, verkopen politici en experts onzekerheid en onveiligheiD. Ze promoten een nieuwe, globale wereld, zonder inbreng of betrokkenheid van de rest van de bevolking.
Maar, schrijft Cuperus, ‘wie denkt dat de globalisering als vanzelf globale mensen voortbrengt – globale politiek, globale democratie, globale saamhorigheid – die speelt met historisch en maatschappelijk vuur’.

Dat verwijt maakt Cuperus vooral het progressieve establishment: het ‘weldenkend Nederland van de well-to-do D66- en GroenLinks-achtigen’.
Zij zijn de kop van Jut in De wereldburger bestaat niet, het eerste politieke traktaat waarin de kredietcrisis is verdisconteerD. Cuperus duidt die niet alleen als ontsporing van het financiële kapitalisme, maar als veel verder strekkende ‘globaliseringscrisis’.
De magie van de naoorlogse idealen van wereldburgerschap en Europese eenwording is voorgoed voorbi J.

Het populisme omschrijft Cuperus als een ‘rooksignaal van kortsluiting tussen politiek systeem en burgers, tussen elites en achterban’.
Die kortsluiting heeft niet alleen betrekking op gebrekkige communicatie.
Er is ook sprake van een crisis van de representatie: naar de ‘toekomstpessimisten’, de meerderheid van de bevolking die zich zorgen maakt over bestaanszekerheid en leefbaarheid als gevolg van globalisering, individualisering, migratie en klimaatcrisis, wordt niet geluisterD.

Cuperus waarschuwt voor de anti-democratische tendenties van het populisme: de definitie van het volk als één en ondeelbaar (tegen het pluralisme) en de dictatuur van de meerderheid (uitsluiting van minderheden).
Hij waarschuwt ook tegen de klassieke opvatting van populisme als een intermezzo, een grote schoonmaak van de democratische instituties die na het instorten van de beweging van de uitdagers verkwikt een nieuw leven beginnen.
Daarvoor zit het ressentiment van de massa ten opzichte van de elites te diep.
De splijting van de ‘middenklassensamenleving’ in winnaars en verliezers van de globalisering acht Cuperus bewezen door breuklijnen in de klassieke middenpartijen: de PvdA en de SP, respectievelijk de Duitse SPD en Die Linke als gescheiden optrekkende takken van de sociaal-democratie.

Pendant daarvan is het uiteenvallen van de liberale partijen in kosmopolieten, nationalisten en conservatieven.
Behalve met het Misverstand Globalisering en het Misverstand Populisme, illustreert Cuperus deze kortsluiting ook aan de hand van het Misverstand Europa en het Misverstand Multiculturele Samenleving.

Cuperus is schatplichtig aan één van de belangrijkste conservatieve denkers van de twintigste eeuw: de Amerikaanse historicus Christopher Lasch (1932-1994).
Een jaar na zijn dood verscheen The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy.
Deze titel is een verwijzing naar het klassieke La rebelión de las masas (De opstand der horden) van de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset uit 1930.
Volgens Ortega is de elite van oudsher de draagster van de normen en waarden van de beschaving: noblesse oblige.
De massamens daarentegen, heeft geen oog voor morele verplichtingen, alleen voor platvloers eigenbelang.
Hij is, schreef Ortega, ‘het verwende kind van de menselijke geschiedenis’.

De stelling van Lasch is nu dat de realiteit vandaag de dag precies tegenovergesteld is.
Niet de elite, maar de gewone mensen vormen het hart van de westerse beschaving.
Ze houden vast aan het gezin als bron van stabiliteit in een turbulente wereld, staan gereserveerd ten opzichte van alternatieve levensstijlen en koesteren een diep wantrouwen tegen maatschappijhervormende projecten.
Scherper dan de elite zijn gewone mensen zich bewust van de tragiek van het bestaan en van de onmogelijkheid de maatschappelijke ontwikkeling, de natuur, het lichaam en het menselijk geluk onder controle te krijgen.

Cuperus volgt Lasch niet in zijn uiterste consequenties.
Hij blijft halverwege steken: toch liever links dan conservatief.
Hij bekent zich tot de school van tegendraadse sociaal-democratische denkers als Herman Vuijsje (een geactualiseerde editie van zijn klassieke studie Correct – Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig verscheen enkele maanden geleden), H.
J Schoo en Paul Scheffer.
De invloed van Vuijsje en Schoo op progressief Nederland was marginaal, omdat ze tegen de tijdgeest in schreven.
Aan Scheffers lijvige Land van aankomst wordt vooral veel lippendienst bewezen.

Cuperus’ boek is minder origineel, maar ook minder pretentieus.
Het verschijnt op het juiste moment.
Bovendien is Cuperus, nummer vijf op de kandidatenlijst van de PvdA voor het Europees parlement, meer dan zijn leermeesters het type van de politieke straatvechter.
Tegenstanders in allerlei soorten en maten, van de Duitse socioloog Ulrich Beck, via Máxima tot Sophie in ’t Veld van D66, krijgen er stevig van langs.
Aan sweeping statements en hyperbolen geen gebrek.
Een lang uitgevallen column, dat is nog de beste typering voor deze swingend geschreven verhandeling over de tijdgeest.

René Cuperus (Haarlem, 1960) studeerde politieke en culturele geschiedenis en antropologie in Groningen en Lissabon.
Hij is momenteel senior wetenschappelijk medewerker van de Wiardi Beckman Stichting, de denktank die een haat/liefde-verhouding met de Partij van de Arbeid onderhoudt.

Na de verkiezingen van 2006 werd zijn bijnaam Mr.
Spagaat, naar de analyse van de PvdA-nederlaag in zijn, samen met Frans Becker, samengestelde boek Verloren Slag.
Lange tijd was hij hoofdredacteur van het politieke essay-tijdschrift Socialisme & Democratie en mede-oprichter van het ‘Forum Scholars for European Social Democracy’, een Europees netwerk van centrum-linkse denktanks.

Hij was verder onder meer inhoudelijk secretaris van de PvdA-Commissie De Boer van het roemruchte rapport De kaasstolp aan diggelen (2002) en lid van de  beginselprogramcommissie van de PvdA (2004).
Hij acteerde als mimespeler in de film De Wouter Tapes.

Hij schreef en redigeerde tal van internationale publicaties over ‘de derde weg’, de multiculturele verwarring van links en de achtergronden van de Europese opmars van het populisme.
Bij Uitgeverij Bert Bakker verschijnt in 2008 zijn boek De wereldburger bestaat niet.
Cuperus is tevens gids in Kamp Amersfoort.

Tentakels      Palagonia Gianni      Maatschappij

Dit is het verhaal van een Siciliaanse politieman, destijds veertig jaar.
Hij heeft jarenlang in Catania als 'good cop' gevochten tegen de Italiaanse georganiseerde misdaad, soms met meer, soms met minder succes.
Uiteindelijk moest hij een hoge prijs betalen voor zijn morele moeD. Met zijn gezin is hij noodgedwongen een nieuw leven begonnen in Noord-ltalië.
Een eerlijk, onthutsend, emotioneel en dapper verhaal.

'Er vinden geen moorden plaats in Sicilië.
Dat is een sterke aanwijzing dat het goed gaat met de maffiA. Want zelfs de kinderen hier weten: als het erg stil is, komt dat doordat de business bloeit.
'

Gianni Palagonia (pseudoniem) heeft 28 jaar lang deel uitgemaakt van diverse rechercheafdelingen en heeft zo bijzondere ervaring opgedaan met de strijd tegen de maffia, de georganiseerde misdaad en de binnenlandse terreur.
Zijn stem is rauw en lijkt totaal niet op die van de politiemensen in televisieseries.
Het is de stem van een man die geslagen maar niet verslagen is, een man die zwaar heeft moeten betalen voor zijn koppigheiD.

De maffia is in Nederland dichterbij dan de doorsnee burger denkt.
Dat bleek afgelopen vrijdag de 13e maar weer eens toen in een portiekwoning in Diemen de 30-jarige maffiabaas Giovanni Strangio werd opgepakt.

Volgens de Italiaanse justitie was hij de opdrachtgever van de zesvoudige maffiamoord in Duisburg in augustus 2007.
Hij geldt als één van de kopstukken van de ‘NdrangethA. Dat is de gewelddadige tak van de maffia in Calabrië, de punt van de Italiaanse laars.

Arrestatie

Bij zijn arrestatie was de Italiaanse toprechercheur Renato Cortese aanwezig.
In 2006 hield hij op Sicilië de ‘baas der bazen’ aan: Bernardo Provenzano.
Over die jacht schreef de Britse journaliste Clare Longrigg vorig jaar het imposante boek Capo di Capi.
Cortese was naar Nederland gestuurd om Strangio te vinden.
En ook dit keer had hij succes.

Het zal duidelijk zijn dat Cortese zijn leven niet zeker is.
Om in het jargon te blijven: de meeste maffiosi kunnen hem wel schieten.
Een dag na de succesvolle aanhouding van Strangio stond in De Telegraaf een bericht onder de kop ‘Juristen mijden maffieus Sicilië’.
Je kunt je daar iets bij voorstellen na alle bomaanslagen op rechters en officieren van justitie.

Memoires

Ook de politie heeft geen gemakkelijke taak bij de bestrijding van de maffiA. Onder het pseudoniem Gianni Palagonia publiceerde een Siciliaanse politieman onlangs zijn memoires in Tentakels.
Mijn strijd tegen de maffiA.

Het is een meeslepend en ontroerend verhaal over een gedreven man die al jong weet dat hij agent wil worden.
Een jeugdvriend weet zich op te werken tot een belangrijke maffiabaas en wordt tegen wil en dank zijn informant.

Palagonia en zijn maten werken dag en nacht en riskeren voortdurend hun leven.
Ze plegen roofbouw op zichzelf en hun gezinnen.
Na een jarenlange strijd tegen de misdaad op Sicilië kiest Palagonia voor zijn gezin en verhuist naar Noord-Italië om aan de tentakels van de maffia te ontsnappen.
Zijn boek geeft een uiterst realistische inkijk in de gevaarlijke wereld van de strijd tegen de maffiA. Ik las het gefascineerd en vol bewondering en kan niet wachten op de memoires van Renato Cortese.
Zulke helden verdienen een monument.

De infantiele consument      Barber Benjamin      Maatschappij

'De tijden veranderen, en daarmee de dreigingen waarmee democratieën worden geconfronteerd,' schrijft politicoloog Benjamin R.
Barber in'De infantiele consument.
Hoe de markt kinderen bederft, volwassenen klein houdt en burgers vertrapt' (Ambo/Manteau), een vuistdikke maar helaas nogal chaotische analyse van het kapitalisme aan het begin van de eenentwintigste eeuw.

't Begint nochtans veelbelovenD. De schrijver van het (vooral na de aanslagen van 11 september 2001) vaak geciteerde 'Jihad vs.
McWorld' beschrijft de Amerikaanse burger als een dreinerige kleuter die, omdat hij overal en altijd zijn zin wil krijgen, de complexiteit van de samenleving negeert en daarmee de democratie ondergraaft: 'Vergeten is de precieze betekenis van het sociaal contract, een convenant waarbij individuen overeenkomen om hun niet-gewaarborgde persoonlijke vrijheid op te geven in ruil voor de zegeningen van een publieke vrijheid en een gewaarborgde veiligheid voor allen.
' En van de staat hoeft de burger geen heil te verwachten: die is zozeer doordrongen van het extreme marktdenken dat hij zelfs zijn ultieme taak - het bewaren van de veiligheid, desnoods met geweld - schaamteloos privatiseert.
Wat onvermijdelijk tot excessen leidt: zie de dubieuze rol van de beveiligingsfirma Blackwater in de oorlog in Irak.

Barber is goed op dreef als hij de boomende industrie voor kidults beschrijft, de onbeschaamd perverse uitspraken van gevierde marketeers onder de loep neemt of de ontspoorde relatie tussen producten en marketing beschrijft: diende reclame vroeger om een product aan de man of vrouw te brengen, tegenwoordig proberen diezelfde marketeers het koopvee alleen nog te lijmen aan een sterk merk waar - minor detail - een fysiek product aan vasthangt.
Zoals Naomi Klein al schreef in 'No Logo' verkoopt Nike geen schoenen maar sportief succes en urban cool, Starbucks geen koffie maar een levenshouding, IBM geen computers maar business solutions.

Maar dan ontpopt Barber zich als een dreinende onheilsprofeet die zich zelfs laat verleiden tot een samenzweringstheorie: 'Ik beweer dat veel van onze belangrijkste zakelijke, educatieve en bestuurlijke instellingen zich doelbewust bezighouden met infantilisering en dat we bijgevolg kwetsbaar zijn voor daarmee samenhangende praktijken als privatisering en merkmarketing.
' Al heeft hij uiteraard een punt: de staat - of de markt, 't zijn twee handen op één vetgemeste buik - heeft er alle belang bij dat burgers verslaafd blijven aan consumeren, want dat houdt die markt in stanD. Volgens Barber moet het kapitalisme weer goederen gaan produceren en diensten aanbieden die tegemoetkomen aan de échte behoeften van burgers, in plaats van de verslaving van dolgedraaide consumenten te voeden.
En die consumenten moeten massaal uit hun shoproes ontwaken en burgers worden die de staat ter verantwoording roepen: alleen zo kan de democratie overleven.

't Is enigszins riskant om een boek dat pleit voor meer volwassenheid bij het oplossen van uiterst complexe vragen af te doen als te ingewikkeld, maar so what: Barber had zijn punt ook op 150 vlot geschreven pagina's kunnen maken.
Hadden u en wij meer tijd om te, euh, shoppen.

Wat de auteur omschrijft als de “consumptiesamenleving” houdt hij verantwoordelijk voor het vernietigen van de “traditionele fasen van de levenscyclus, de kindertijd wordt ingekort (…) de adolescentie begint voor de pubertijd en blijft, voor sommigen, maar duren (…) het ontkennen van leeftijd is omnipresent.

 

Volgens de auteur is het “protestantse arbeidsethos” vervangen door een “infantiel ethos”.
Het protestantse arbeidsethos was volgens bepaalde filosofen, zoals Max Weber, kenmerkend voor het kapitalisme en in het bijzonder het Anglo-Amerikaans kapitalisme.
Nu domineert volgens Barber een “Peter Pan syndroom”.

 

De auteur stelt dat het consumptiekapitalisme erop gericht is om de ontwikkeling van volwassenen tegen te gaan in de hoop om de gewoonten en smaken van kinderen te versterken onder volwassenen.
Met allerhande spelletjes, gadgets en overbodige consumptiegoederen worden zaken geproduceerd die nutteloos zijn en enkel maar bestaan omdat het kapitalisme nu eenmaal wil verkopen.
Er wordt ook gewezen op de pogingen van bedrijven om steeds agressiever in te spelen op “jonge consumenten”.

 

Zelfs het zakenblad The Economist moest enkele jaren geleden toegeven: “Vroeger moest je als volwassene je speelgoed opbergen.
Nu trekt een 35-jarige Wall Street analist naar zijn werk op een scooter, terwijl hij naar Moby luistert via zijn koptelefoon met jaarverslagen in zijn rugzak.
Deze 35-jarige heeft meer gemeen met een 20-jarige dan wat een generatie geleden het geval was.

 

Tegelijk leven 4 miljoen “niet-zo-jonge volwassenen” van 25 tot 34 jaar in de VS nog steeds bij hun ouders.
We zien overigens een zelfde trend in Europa: jongeren blijven langer thuis wonen omdat ze weinig keuze hebben.
De lonen zijn te laag om een eigen huis te kopen of te huren.
Bovendien is er een chronisch tekort aan betaalbare huisvesting.

 

De auteur vergelijkt de huidige periode met vroegere periodes van het kapitalisme die hij omschrijft als “productivistisch” waarbij volgens hem de “reële behoeften van reële mensen” centraal stonden: basisgoederen, voedsel, huisvesting, gereedschap,… Daartegenover staat dat het kapitalisme vandaag enkel nog zou vooruitgaan op basis van “consumptie” omdat de “essentiële behoeften al ingevuld zijn”.

 

Dat klopt natuurlijk niet voor de meerderheid van de wereldbevolking, in het bijzonder in de neokoloniale wereld, die in armoede leeft.
Er is bovendien ook een toenemende armoede in de zogenaamd ontwikkelde landen.

 

Karl Marx

 Karl Marx stelde reeds dat het kapitalisme steeds probeert nieuwe “interne” markten te ontwikkelen, waarbij soms wordt ingespeeld op wat ooit “denkbeeldige behoeften” waren (denk maar aan GSM’s of iPods) maar intussen “essentiële” behoeften zijn geworden.
Anderzijds heeft Barber wel een aantal correcte punten in zijn kritieken op het “moderne kapitalisme”, zeker als hij het heeft over het winkelen om te winkelen.

 

De “consumptie ethos” heeft effectief een impact in de VS.
Dat werd duidelijk gemaakt door Bush na de aanslagen van 11 september 2001.
In een poging om de Amerikanen na de aanslagen terug op het pad van het normale leven te brengen, stelde Bush dat het belangrijk zou zijn om tegenover al-Qaeda en co de patriottische sterkte van het land te tonen door allemaal naar winkelcentra te trekken en verder te gaan met de consumptie.

 

Winkelen tot je erbij neervalt

 Het blad “Vancouver Sun” publiceerde een editoriaal met de titel: “Winkel tot je erbij neervalt: het is een morele plicht”.
William Greider stelde in zijn boek over het moderne neoliberalisme (“One World, Ready or Not”) dat “teveel producten op zoek moeten naar te weinig consumenten, die te vaak sterk worden gestimuleerd om toch maar tot consumptie over te gaan”.

 

De drang naar consumptie wordt opgedreven door het moderne kapitalisme, maar maakt de bevolking daarom niet gelukkiger.
Bovendien zitten we dan nog in een periode voor een ernstige economische crisis.
Het doet wat denken aan de jaren 1960 voor de sociale uitbarstingen in 1968-69.
De nieuwe generatie van arbeiders en studenten verwierp ook toen het brutale en egoïstische materialisme van de kapitalistische samenleving.
De jongerenrevolte toen was een voorloper van een breder arbeidersverzet dat er zat aan te komen.

 

De auteur haalt terecht een aantal citaten van Marx aan, zoals: “De uitbreiding van de productie en van de behoeften wordt bijzonder ingewikkeld en steeds meer onderworpen aan onmenselijke, verdorven en denkbeeldige noden.
” Marx beschreef in algemene termen wat de auteur van dit boek gedetailleerd naar voor brengt: de vervreemding van de producent – de arbeiders in de kapitalistische samenleving – van zowel zijn productiemiddelen als van het geproduceerde product, waardoor de arbeider een radertje van de moderne industriële machine wordt.

 

De commentaren van Barber over de zogenaamde filantropie (vrijgevigheid) van de miljonairs en miljardairs voor WO1, worden tegenover het kapitalisme vandaag geplaatst.
De zogenaamde vrijgevigheid van kapitalisten in het verleden was beperkt tot het uitdelen van zakgeld op basis van de winsten die werden gemaakt op de kap van de uitbuiting van de arbeiders.
Het was bovendien niet gericht op de creatie van een meer gelijke samenleving.
Er werden kleine ‘cadeaus’ uitgedeeld om een groter verzet te vermijden en om de arbeiders het kapitalisme te laten aanvaarden.

 

In 2001 besteedde de VS meer dan 230 miljard dollar aan reclame, met 40 miljard daarvan gericht op kinderen (tegenover 2,2 miljard in 1968 en 4,2 miljard in 1984).
In Europa is de reclamesector intussen goed voor zo’n 100 miljard dollar per jaar.
De auteur verwijst ook naar Hollywood en de zogenaamde “droommachine” die wordt gebruikt om de bevolking dom te houden.
Barber plaatst dat tegenover kritische en radicale films in de jaren 1960.

 

Alles moet vandaag sneller gaan: fast food, snelle muziek, snel regisseren van films, snelle computers, enkel sporten waarin snelheid telt,… Barber spreekt zich daar tegen uit en stelt dat snelheid de dominante trend is in de jongerencultuur en de wereldwijde handel.
In India noemt men de nieuwe generatie van snelle consumenten de “zippies”.

 

In Zuidelijk Europa is er steeds meer een aanval op de lange siesta’s en de tijd die wordt genomen voor maaltijden.
In Madrid werd zelfs een campagne opgezet om in te gaan tegen de lange middagpauzes: “Twee tot drie uur zijn zeker plezant, maar niet productief”.
Met andere woorden: alles moet buigen voor de productie van winst, wat ook de gevolgen zijn op het vlak van stress en de bijhorende gevoelens van ziekte en ongemak.

 

De auteur komt tot deze conclusie: “De cultuur van het moderne consumptiekapitalisme heeft alle Freudiaanse (en protestantse) bagage overboord gegooiD. Voor het eerst in de geschiedenis voelt een samenleving aan dat haar economisch overleven een vorm van gecontroleerde regressie vereist waarin onvolmaaktheid sterker wordt gepromoot dan rijping.

 

Barber spreekt zich terecht uit tegen de pogingen om de 35-urenweek in Frankrijk af te schaffen.
Terwijl de arbeiders in Europa uitkijken naar mogelijkheden om minder lang te werken, probeert de burgerij in de verschillende landen om ons steeds langer en harder te laten werken: zowel de arbeidsduur per week als het aantal jaren dat gewerkt wordt, zou omhoog moeten als het van de burgerij afhangt.

 

In tegenstelling tot veel andere schrijvers die het hebben over de horror van het modern neoliberalisme, is Barber wel duidelijk over wat dit systeem betekent voor de meerderheid van de bevolking: “De ongelijkheid zit in het marktsysteem ingebakken, waardoor dit systeem een race naar de top wordt voor wie al rijk is en een race naar beneden voor al de rest.
Ongelijkheid staat niet los van privatiseringen, het is er het fundament van.
” Bovendien: “Politici zijn handelaars en worden als producten verkocht aan een publiek dat niet gezien wordt als een groep van burgers, maar als potentiële klanten.

 

Barber verwerpt de stelling van Thomas Friedman in diens boek “The World is Flat” dat de normen en voorwaarden in de VS binnenkort internationaal zullen gelden.
In werkelijkheid is er een groeiende kloof tussen noord en zuid, tussen rijk en arm, tussen kleine rijke eilandjes in landen en de arme meerderheiD. De tegenstellingen zijn nog nooit zo groot geweest.
In plaats van een zogenaamde “platte wereld”, zien we dat de nachtmerrie van de filosoof Hobbes (“iedereen tegen allen”) steeds meer realiteit wordt met armoede, corruptie, misdaad en onveiligheid die voor een groter deel van de wereldbevolking dagelijkse kost geworden zijn.

 

De analyses van Barber zijn niet zozeer foutief als hij het kapitalisme beschrijft.
Het probleem bevindt zich op het vlak van remedies en antwoorden.
Op dat vlak komt hij niet verder dan een reformistisch programma dat de scherpste kantjes van het kapitalisme moet afveilen.
Zo heeft hij het over het democratiseren van de globalisering.
Het IMF en de Wereldhandelsorganisatie, net zoals de Verenigde Naties, ziet hij terecht als instrumenten van de VS, maar zijn alternatief is “transnationale instellingen gecontroleerd door de globale burgersamenleving”.
Dat is utopisch en het zal geen einde maken aan de onmenselijke tendensen van het neoliberale kapitalisme.

 

Remedies voor een ziek system

Socialisten en marxisten stellen niet alleen dat het kapitalisme economisch niet efficiënt is, maar vooral dat het geen gebruik kan maken van het enorme potentieel van de productiekrachten die worden opgebouwd door de arbeid van de werkenden.
Het kapitalisme wordt vandaag steeds onmenselijker en dat heeft gevolgen, ook op het vlak van cultuur, waarbij de vervreemding toeneemt en de mens steeds meer wordt omgevormd tot eendimensionale wezens.

 

Democratisch socialisme is de basis om daar een einde aan te maken door de menselijke solidariteit centraal te stellen.
Dat zal nieuwe mogelijkheden met zich mee brengen op heel wat vlakken, van kunst over wetenschap tot de samenleving in het algemeen en elk individu.
Enkel een georganiseerde arbeidersklasse op wereldvlak die de strijd tegen het kapitalisme aangaat en die opkomt voor een nieuwe socialistische samenleving op nationaal vlak, maar met internationale banden, kan een weg vooruit aanbieden uit het economische en culturele moeras dat Barber goed beschrijft in zijn boek.

De heksenjacht op consumenten

door Elvan Bayraktaroglu

 18 december 2007

Het consumentenkapitalisme maakt van kinderen onbaatzuchtige monsters en van volwassenen drammende kinderen.
Het sloopt het kapitalisme zoals het volgens Barber hoort te zijn, namelijk doorspekt met protestants ethos.
Benjamin Barber, ex-adviseur van Bill Clinton en bekend van de bestseller Jihad vs McWorld, laat in zijn nieuwste boek De infantiele consument geen spaan heel van het huidige consumentenkapitalisme.
; ;Onenightstands zijn immoreel, net zoals computerspelletjes, ; ; aldus Barber, die na het lezen van het boek meer weg heeft van een conservatieve boer Koekoek die met een streng christelijk vingertje wijst naar de ondeugden van het leven, dan van de liberale ex-adviseur van de voormalige democratische president Bill Clinton.

In zijn nieuwe boek De infantiele consument omschrijft Barber, hoogleraar politicologie aan de universiteit van Maryland, hoe het huidige kapitalisme zichzelf ten gronde richt door meer nutteloze goederen en diensten te produceren dan voor een mens goed kunnen zijn.
Als uitgangspunt hiervoor neemt Barber de protestantse arbeidsmoraal, die aan het kapitalisme van de Verenigde Staten ten grondslag ligt.
Naarmate het boek vordert, trekt de schrijver eigen conclusies uit verschillende constateringen.
Zo zou de opkomst van animatiefilms als Shrek en van filmmakers als George Lucas en Steven Spielberg aan volwassenen een vorm van kinderlijkheid opdringen.
Barber begrijpt heel goed dat consumenten vrij zijn om eigen keuzes te maken, maar veroordeelt desondanks de keuze wanneer deze zonder maat en reden gemaakt wordt.
In dit boek is het Barber die de regels opstelt en de mate en de redenen bepaalt.
Computerspelletjes zijn dan ook uit den boze, net zoals communitywebsites (Orkut) en iPods - overbodige producten die volgens Barber geen enkel maatschappelijk doel dienen.

De activistische burger

Bekende Amerikaanse merken zouden zich in alle Europese gelederen genesteld hebben om vervolgens hun producten door de strot van de consument te rammen.
Een nadeel van globalisatie, zegt Barber, die zich hiermee mengt in de discussie over vervlakking en massacultuur, waar ook de Canadese journaliste Naomi Klein over schrijft in No Logo.
Maar daar waar Klein scherp uithaalt naar de bedrijven zelf, sabelt Barber de consument neer omdat deze zich laat leiden door diezelfde bedrijven.
De observaties in het boek van Barber zijn niet nieuw.
Het consumentengedrag is inderdaad doorgeschoten en bedrijven schuwen geen enkel middel om zoveel mogelijk zinnige en onzinnige producten te slijten aan iedereen die maar in staat is een product te kopen.

Als alternatief biedt Barber de lezer het kritische consumentisme en het bedrijfsburgerschap, waarbij hij de activistische consument een warm hart toedraagt.
Het boycotten van producten en merken werpt volgens Barber zijn vruchten af.
Hij haalt hiervoor voorbeelden aan, zoals het geval van de Deense producten die door moslims werden geboycot nadat een Deens dagblad spotprenten van de profeet Mohammed had geplaatst.
Consumenten die een politiek punt wensen te maken moeten hun hand op de knip houden.
Niet alleen zal dit volgens Barber het buitensporige van consumentisme tegengaan, het zal ook de democratie hervormen.
Burgers moeten zich als consument uitspreken, ; ;Produceer wat wij willen, anders kopen we het niet! ; ;

Permanente onvolwassenheid

Ook de overheid komt in het boek niet ongeschonden uit de strijD. Deze zou immers gebruik maken van dezelfde marketinginstrumenten als de grote bedrijven.
Door zoveel mogelijke publieke goederen te privatiseren, verzaakt de overheid zijn taak: het waarborgen van de democratie.
Verschillende (politieke) keuzes in het leven van de consument worden vandaag de dag bepaald door bedrijven met de meeste overtuigingskracht.
De prijs die de consument vervolgens betaalt is een vorm van permanente onvolwassenheid, waarbij bijvoorbeeld het stemmen op een presidentskandidaat niet meer weloverwogen is, maar wordt bepaald door de meest overtuigende acteur, de kandidaat met de grootste campagnekas of degene met de meeste steun van bekende Amerikanen.

Barber maakt in zijn eerste hoofdstuk zijn punt duidelijk: Het consumentenkapitalisme is een feit en de gevolgen kunnen ernstig zijn.
Maar het is vooralsnog niet aan Barber om te bepalen wat consumenten wel of niet mogen kopen en wat een goede of slechte aankoop is.
Ook begeeft de schrijver zich op het terrein van de sociologie door bepaald gedrag te typeren als 'infantiel'.
Om zijn beweringen en conclusies met betrekking tot het consumentenkapitalisme te staven, haalt Barber verschillende sociologen en filosofen aan, waaronder Max Weber, die tot vervelends toe de revue passeert.
Benjamin Barber slaat met dit boek de spijker op zijn kop.
Het consumentengedrag heeft buitensporige vormen aangenomen en tal van aankopen zijn onnodig, waaronder dit boek van Benjamin Barber.
De infantiele consument komt uiteindelijk neer op een commerciële kopie van Max Webers boek De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme.

Vroeger was de toekomst beter      Visser Carolijn      Maatschappij

'Gelukkig zijn er altijd een paar journalisten die zich niets aantrekken van wat de meute bericht en zelf gaan kijken.
En ze ontdekken hoe het echt toegaat in de werelD. Meteen zie je dan het verschil tussen het leven zelf en wat de intellectuele smaak daarover voorschrijft.
Wie zoals Carolijn Visser blind is voor de mode, krijgt des te meer vat op de tijdgeest,' aldus journalist Maarten Huygen in de inleiding bij dit boek.

Carolijn Visser groeide op in de schaduw van de hippie-generatie, toen het er niet zoveel toe deed hoe de wereld was, alswel hoe die zou moeten zijn.
Visser probeerde deze merkwaardige jaren vast te leggen.
Ze schreef over sociaalwerkers die beroepsmatig de wapens opnemen tegen de ME, over vrouwen die strandden in hun huwelijk met een moslim en door hulpverleners werden heropgevoeD. Het waren decennia waarin met groot idealisme nieuwe steden en wijken werden ontworpen, maar de bewoners voelden zich er ontheemd, de oude wijken verpauperden, jongeren raakten op drift.
Ondertussen werd de heilstaat elders verondersteld, in Oost-Europa, maar in werkelijkheid werd achter het IJzeren Gordijn van hervorming gedroomD. of Nederlandse intellectuelen bezwoeren dat communistisch China het aards paradijs as.
Terwijl ook daar ongeduldig werd gewacht op het kapitalistische wonder.

In Vroeger was de toekomst beter geeft Carolijn Visser een scherpzinnig commentaar op de heersende modes in de wereld van toen en tekent zij een toekomst waarin we nu leven ;

The origin of totalitarisme      Arendt Hannah      Maatschappij

Geboren in Duitsland, Hannover, in 1906 als enig kind van joodse ouders en gestorven in 1975, zou Hannah Arendt uitgroeien tot een van de meest invloedrijke politieke theoretici van de twintigste eeuw.

Arendt studeerde theologie en filosofie in achtereenvolgens Berlijn en Marburg, waar ze een romance kreeg met Martin Heidegger.
In Heidelberg volgde ze college bij haar levenslange vriend, Karl Jaspers.
Ze vluchtte in 1933 naar Parijs - ontmoette daar onder meer Camus en Sartre - en in 1941 naar de VS, waar ze The origins of Totalitarianism schreef.
Arendt onderhield contacten met de groten der aarde, vooral existentie-filosofen omdat zij de mens en de persoonlijke verantwoordelijkheid boven alles stelden.

The Origins of Totalitarianism

The Origins of Totalitarianism gaat over nazi-Duitsland en bolsjewistisch-Rusland, beiden totalitarisische regimes.
De lezer vindt in dit werk in principe al Arendts basis-ideeën weerspiegelD. Na de twee inleidende hoofdstukken over het ontstaan van het antisemitisme en het imperialisme met sterke nadruk op natie,ras en bureaucratie komt Arendt in het derde deel tot de kern van de zaak: hoe kan totalitarisme ontstaan en functioneren?

In een totalitair regime heersen terreur en geweld, puur als intimidatiemiddel.
Angst is het belangrijkste mechanisme.
Totalitaire bewegingen willen massas mobiliseren en bevorderen onderling wantrouwen tussen burgers.
Het gaat om miljoenen waarbij elk individu geïsoleerd is en zich alleen nog verhoudt tot het regime.
De leider vraagt totale loyaliteit op straffe van de dooD. Totalitaire bewegingen hadden/hebben een volstrekt nieuwe regeringsvorm zonder historisch precedent.
Het zijn geordende systemen die mensen een duidelijke, eenvoudige wereld beloven en daarmee de 'echte' wereld van pluriformiteit laat verdwijnen.
Het totalitarisme werd mogelijk omdat het politieke systeem niet langer goed werkte en individuen niet langer vanuit autonomie een gemeenschap vormen, maar vanuit isolatie een massA.

De banaliteit van het kwaad

Eichmann tijdens proces in 1961

Wat Arendt primair interesseerde was de vraag hoe iemand die tijdens het middageten vol overgave luisterde naar het 21e concert voor orkest en piano van Mozart, vervolgens aan zijn bureau een decreet tekende voor het transport van duizend joden naar Theresienstadt.
Langzamerhand kwam ze tot het inzicht dat elke deporteur als een normale ambtenaar een radertje vormde in het hele proces van vernietiging.
Het kwaad was daardoor opgesplitst en ontdaan van zijn gruwelijkheid; het kwaad is in wezen banaal.
Eichmann was daarvan een treffend voorbeelD. Eichmann bleek niet zozeer gedreven door een ideologie maar voerde eenvoudigweg zijn taken uit als saaie manager.
Niet zozeer was in hem het kwade actief aanwezig, alswel het vermogen zelfstandig te oordelen afwezig.

Totalitarisme kon zich alleen ontwikkelen in grote landen met een grote bevolking, met voldoende mankracht om bijvoorbeeld de concentratiekampen te bemannen, aldus Arendt.
Het bracht nieuwe methoden van propaganda met zich mee.
' methods which ended in death rather than persuasion, which spelled terror rather than conviction' (p.
312).
Totalitarisme heeft volgens Arendt een einde gemaakt aan de afstand tussen overheerser (Führer/Leider) en overheerste.
Hitler verwoordde het aldus:'All that you are, you are through me; all that I am, I am through you alone.
'
(p.
325).

Omdat minderheidsgroepen noch onafhankelijke personen bestaansrecht hadden was massa-propaganda het medium bij uitstek, via massabijeen-komsten, radio, kranten en films.
Een totalitaire organisatie (SDAP, SS, Gestapo) vormde daarvoor de infrastructuur zowel in Duitsland als Rusland (Communistische partij, Komsomol en Cheka).

Sommige elementen in het betoog van Hannah Arendt zijn misschien enigszins gedateerd maar de analyse als geheel staat stevig gewortelD. De verbazing over hoe het kwaad zo ongeremd kon heersen bleef maar ook de wil om een antwoord te vinden ook al kostte dat een heel leven.

Een van de meest geciteerde filosofen van deze tijd is Hannah Arendt.
Tijdens de voorbije jaren verscheen een groot deel van haar oeuvre in het Nederlands.
Enkele maanden terug kwam de vertaling van haar meesterwerk Totalitarisme op de markt waarin de Joods-Duitse filosofe zich verdiept in de vragen die samenhangen met totalitaire politieke systemen.
Dit werk dat voor het eerst verscheen in 1951 was baanbrekend omdat het voor de eerste keer de overeenkomsten tussen fascisme en het communisme blootlegde.
Het boek veroorzaakte een schok, vooral bij Westerse intellectuelen die zich sterk afkeerden tegen het fascisme en sympathiseerden met het communisme als een fundamenteel tegenovergestelde beweging.
Sprekend daarvoor was de houding van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre die in het begin van de jaren vijftig de Sovjet-Unie bezocht en dit het enige land noemde waarin burgers ‘volledige vrijheid van kritiek’ hadden.
Hannah Arendt wist beter.
Ze groeide op in Duitsland als kind van geassimileerde joden.
Ze studeerde wijsbegeerte bij Martin Heidegger, Edmund Husserl en Karl Jaspers en later ook theologie en klassieke filologie.
In 1933 werd ze door de Gestapo gearresteerd omdat ze politiek vervolgde mensen in Duitsland geholpen haD. Het lukte haar om naar Parijs te vluchten en te emigreren naar de Verenigde Staten.

In haar boek Totalitarisme maakte ze duidelijk dat zowel het nazisme als het sovjetstalinisme manifestaties waren van het politieke kwaaD. Een scherpe visie waarin ze gedetailleerd de onderdrukking van het individu ten bate van een collectief ideaal analyseerde.
The Origins of Totalitarianism vormde de eerste grote studie na de Tweede Wereldoorlog waarin de oorsprong en dynamiek van totalitaire systemen centraal staan.
Daarmee toonde ze aan dat deze systemen iets anders zijn dan loutere dictaturen.
Terreur is hier het doel op zich geworden en ideologische fictie overheerst.
Meer nog, de terreur wordt in de twintigste-eeuwse totalitaire regimes tot iets alledaags en dient niet langer een welomschreven politiek doel.
De voornaamste strategie van het totalitarisme is het zaaien van angst.
Arendt legt de gruwelijke effecten van de combinatie tussen angst en willekeur bloot aan de hand van de terreurpolitiek van Stalin.
Hij introduceerde het principe van ‘schuld door associatie’.
Het doel was de beschuldigde te isoleren van zijn of haar vrienden en familieleden.
Bij elke arrestatie dreigde de geheime politie immers de omgeving van de beklaagde mee te sleuren en te vernietigen.
De psychologische impact was zo groot dat zodra iemand aangeklaagd werd, zijn of haar vrienden onmiddellijk zijn of haar ergste vijanden werden en om hun eigen vel te redden overgingen tot de meest waanzinnige beschuldigingen aan het adres van de beklaagde.
Op die manier probeerden ze hun betrouwbaarheid en loyauteit aan het regime te bewijzen.

Deze strategie zorgde ervoor dat mensen nog uitsluitend handelden in functie van hun eigen lijfsbehoud en zich overgaven aan de willekeur van de totalitaire beweging.
Het totalitarisme ging dus verder dan de loutere dictatuur waarin een mensenleven van geen tel was.
Hier stond het leven van een ganse familie en vriendenkring op het spel waarbij de machthebbers – vaak lokale potentaten of commissarissen in naam van een hoger gezag – beslisten over leven en dooD. Het totalitarisme ontmantelde de rechtstaat en verving de wet die burgers tegen anderen moest beschermen door wazige richtlijnen die plaatselijke machthebbers naar goeddunken konden interpreteren.
Onder het nazisme gold het principe van ‘de wil van de Führer is de hoogste wet’ en onder het communisme trad men op tegen de ‘vijanden van het volk’.
Het gevolg was regelrechte willekeur waarbij mensen werden opgepakt en vermoord omdat ze in de ogen van de lokale machthebbers ageerden in strijd met wat zij als ‘wettelijk’ zagen.
Die interpretaties gebeurden niet alleen door rechters en officieren, maar tijdens de oorlog ook door SS-leden, zoals de beruchte Einzatsgrüppen die in het zog van de oprukkende Duitse troepen tienduizenden joden, weerstanders en communisten afmaakten in naam van de Führer.

Hoe gemakkelijk de daders hun geweten uitschakelden om te moorden in naam van een regime werd in de loop van de geschiedenis meermaals duidelijk.
Zowel de communistische volkscommissarissen als de fascistische Unterführers – maar ook de latere rode gardisten in China – geloofden echt dat ze hun ‘werk’ deden, zelfs als ze daarvoor meest stompzinnige en afschuwelijke bevelen uitvoerden.
Denk aan Eichmann die zich totaal niet schuldig voelde voor zijn actieve rol in de Endlösung.
‘Es wurde befohlen und infolgedessen ist es durchgeführt worden.
Bekomme ich einen Befehl, so habe ich ihn nicht zu deuten, und wenn ich einen Befehl erteile, so ist es verboten, diesen Befehl zu begründen’, aldus Eichmann.
In zijn boek De samenzwering beschrijft Imre Kèrtesz de houding van een lid van de geheime politie in een denkbeeldig Zuid-Amerikaans lanD. Hij wordt na de instorting van de dictatuur beschuldigd van marteling en moord, maar zelf vindt hij dat hij niets verkeerd gedaan heeft.
De protagonist had aanvankelijk nog twijfels – een hoogst menselijke trek – maar al snel verdwenen die.
Op een dag vraagt hij aan zijn overste of ze dan niet ‘de wet moesten handhaven’ waarop die antwoordt ‘niet de wet maar het gezag’.
Eerst het gezag en dan de wet, dat is de absurde maar dodelijke logica van het totalitaire systeem waarin angst en schuld regeren, en geen plaats is voor onschulD. Het is op die manier dat gewone mensen beslisten om mee te werken aan het martelen en vermoorden van onschuldige burgers.

De grootste slachtoffers van deze blinde terreur en willekeur waren de joden.
Hannah Arendt toont met een eenvoudig voorbeeld aan hoe dodelijk efficiënt en perfide het totalitaire nazisysteem funtioneerde, niet alleen om de joden te treffen maar tegelijk om angst te zaaien tegenover de eigen bevolking.
‘In plaats van Joden gewoon uit te sluiten van het lidmaatschap, eisten ze van hun leden het bewijs van niet-Joodse afstamming en zetten ze een gecompliceerde machine op om licht te werpen op de duistere afstamming van zowat tachtig miljoen Duitsers’.
Door die maatregel ontstond een massale psychose waarbij tachtig miljoen Duitsers koortsachtig begonnen te zoeken of ze geen Joodse voorvaders hadden.
En toen bleek dat ze geen ‘joods bloed’ hadden waren ze opgelucht en voelden ze zich onderdeel van een uitverkoren volk, van de Übermenschen die niets te maken hadden met de ‘lagere’ mensenrassen.
De psychologische impact van een dergelijk zelfonderzoek kan niet voldoende beklemtoond worden.
Het was alsof elke Duitser zonder joodse afstammelingen zich bijzonder voelde.
Hoe moet het op familiebijeenkomsten in die jaren 1933 en later geweest zijn toen men het over afstamming en relaties had? En wat een drama als vaststond dat men ergens via voorouderlijke verwantschappen ‘joods bloed’ had?

Het totalitaire systeem zorgde voor zelfonderzoek en zuivering die de Ander uitsloot.
Die attitude werd nog versterkt door het opleggen van specifieke voorwaarden aan Duitsers om te kunnen toetreden tot de elite.
Alleen jongens van arische afkomst met blauwe ogen en blond haar die tot het jaar 1750 konden aantonen dat ze geen joods bloed hadden, konden toetreden tot de SS.
Dit versterkte het ‘wij’ en ‘zij’ gevoel en droeg bij tot het geloof te behoren tot een uitverkoren ras.
Even typerend voor het totalitarisme was het feit dat politiediensten er niet zozeer waren om misdaden op te sporen maar om bepaalde categorieën van de bevolking te arresteren.
Niet de misdaad maar het behoren tot een bepaalde groep werd als verderfelijk aanzien.
Vooral dan van groepen die in de ogen van de leiders de gezondheid en wilskracht van het ‘eigen volk’ ondermijnden.
In die zin evolueerde de politie van een beschermende kracht voor de burgers tot een louter repressief apparaat dat niet zozeer de openbare orde en de wederzijdse rechten tussen burgers moest respecteren, maar optrad als een dodelijk wapen in handen van de machtshebbers, zonder enige notie voor de menselijke waardigheiD.

Hannah Arendt is niet mals voor de betrokken bevolking en kant zich tegen het naoorlogse excuus van ‘Wir haben es nicht gewusst’.
In feite wist iedereen in meer of mindere mate wat gebeurde.
‘De verwijdering van de Joden had eenzelfde demoraliserend effect op de Duitse beroepswereld: iedere werknemer wordt, als begunstigde, bewust medeplichtig aan de misdaden van de regering – of hij het nu graag heeft of niet.
’ Het perfide gevolg was dat de eigen inwoners, omwille van hun betrokkenheid, hun leiders nog meer dan voorheen gaan verdedigen.
Nog erger was hun besef dat medeburgers – joden in Duitsland of vijanden van het volk onder Stalin – fysiek werden ‘verwijderd’ uit de samenleving.
Hannah Arendt beschrijft hoe ‘onaangepaste’ mensen stapsgewijs uit de maatschappij werden verbannen.
Eerst werden hun rechten vernietigd waardoor ze niet langer juridische personen waren.
Daarna vermoorde men hun morele persoon, een daad die verder ging dan de eigenlijke dooD. Arendt wijst op het feit dat in Rusland heel wat vrouwen wier echtgenoot gearresteerd waren een echtscheiding aanvroegen om het leven van henzelf en hun kinderen te redden.
Het totalitaire systeem verzeeg ook of de gevangene nog in leven of dood was waardoor men elke betekenis van het einde van een vervuld leven ontnam.
Tenslotte volgde in het kamp de vernietiging van het individu zelf, met het tatoeëren van een kampnummer op het lichaam en het systematische vermoorden van mensen.

Volgens Hannah Arendt schuilt de essentie van het totalitarisme in de wetteloosheid en de complete terreur.
Tegelijk stelde ze dat totalitarisme niets te maken had met nationalisme, een hoogst betwistbare stelling.
Arendt verdedigt haar stelling door te wijzen op het feit dat Hitler en Stalin er niet voor terugschrokken om de eigen bevolking te decimeren.
Dat klopt wel, maar tegelijk verantwoordden ze hun agressieve oorlogspolitiek in naam van de bevrijding van hun onderdrukte volksgenoten in andere landen.
Juist in naam van het nationalisme en de ‘volksverbondenheid’ voerden de twee dictators de meest gruwelijke oorlogen.
En de uitschakeling van ‘eigen’ mensen gebeurde net omdat de leiders hen niet als volwaardige ‘volksgenoten’ beschouwden.
Erger is dat de totalitaire leiders handelden vanuit een soort religieuze gedrevenheiD. ‘Goed is wat goed is voor het Duitse volk’, zo stelde Hitler.
Ook vandaag klinkt die visie door in extreemrechtse slogans zoals ‘Eigen volk eerst’.
Maar hoe konden miljoenen mensen in deze logica stappen? Volgens Arendt bestond de kracht van totalitaire systemen in het feit dat ze hun ideologieën konden presenteren als onfeilbare wetenschappelijke voorspellingen, waardoor totalitaire leiders handig inspeelden op de hunker van de massa naar voorspellingen en consistentie.

In haar woord vooraf bij de eerste uitgave van haar boek schreef Hannah Arendt dat indien het totalitarisme getriomfeerd zou hebben, dit de vernietiging van de mensheid zou betekend hebben.
Dat klopt.
Misschien bestond de wereld dan nog en leefden de mensen volgens richtlijnen van een Partij of een nieuwe Führer, maar de ‘mensheid’ zou niet meer bestaan.
De mens kan immers alleen leven in vrijheid, bewust van zijn of haar mogelijkheden, en finaal gericht op zijn of haar streven naar geluk.
Hoeveel mensen er ook werden opgesloten in kampen, steeds stonden er anderen recht om hun vrijheid op te eisen.
De grote verdienste van Hannah Arendt is dat ze de mechanismen heeft blootgelegd waarin mensen hun vrijheid niet langer kunnen of durven te gebruiken.
Meestal uit angst, maar ook vaak uit opportunisme en conformisme.
Zeggen dat het totalitarisme definitief is verslagen zou getuigen van een grote naïviteit.
Ook vandaag leven nog steeds miljoenen mensen onder angst en conformeren ze zich naar de dictaten van hun doorgaans religieuze leiders.
Het bekampen van elke vorm van totalitarisme blijft dan ook een opdracht, meer nog het is onze menselijke plicht.

Recensie door Dirk Verhofstadt ;

Over  Revolutie      Arendt Hannah      Maatschappij

In Over revolutie, voor het eerst verschenen in 1963, bekritiseert Hannah Arendt de twee belangrijkste ideeën over moderne revoluties: de opvatting dat ze tot individuele vrijheid en inperking van de staatsmacht leiden, en de notie dat ze ontstaan door sociale misstanden en een ongelijke verdeling van eigendommen.
Volgens Arendt zijn moderne revoluties een uitdrukking van de fundamentele mogelijkheid tot samenwerking tussen individuen die zich voor dezelfde idealen inzetten.
Een revolutie is in haar ogen daarom de ultieme vorm van politieke actie.
Toch beschouwt Arendt de meeste moderne revoluties als mislukt, omdat na zowel de Franse als de Amerikaanse revolutie de nieuwe machthebbers de gemiddelde burger buiten de politiek sloten, waardoor die van elke mogelijkheid tot politieke actie verstoken bleven.

Hannah Arendt was in elk geval een echte 20ste-eeuwer, gevormd en getekend door de dramatische gebeurtenissen van die eeuw, met een grote alertheid voor de politieke actualiteit en een niet door ideologische vooringenomenheid vertekende blik.
Geboren als kind van joodse ouders in de nabijheid van de destijds Oost-Duitse stad Königsbergen raakte ze al vroeg in de ban van de filosofie.
Ze studeerde bij beroemdheden als Martin Heidegger, Edmund Husserl en Karl Jaspers.
Nadat in Duitsland Adolf Hitler aan de macht was gekomen, week Arendt uit naar Parijs.
Van daar slaagde ze er in 1941 nog in om naar de Verenigde Staten te vluchten, het land waar ze de tweede helft van haar leven zou doorbrengen en haar belangrijkste, befaamd geworden boeken zou schrijven.
Desondanks bleef haar blik steeds sterk Europees gekleurD.

Wat haar manier van analyseren betreft - sterk associatief, altijd teruggrijpend op historische bronnen en paralellen en niet bang voor het vellen van normatieve oordelen - is ze het meest verwant met prominenten van de Frankfurter Schule als Benjamin, Adorno en Habermas.
De onverschrokkenheid waarmee zij zich op grote thema's wierp - nooit bang om zich te vertillen - en waarmee ze poogde haar inzichten een systematische vorm te geven, doet ook denken aan de werken van Karl Marx en Sigmund FreuD.

Als gevolg van Arendts gerichtheid op eigentijdse politieke ontwikkelingen is het onvermijdelijk dat sommige van haar inzichten een enigszins gedateerde indruk maken.
Zo heeft ze veel geschreven over de Koude Oorlog en over de psychologische en politieke effecten van het nucleaire afschrikkingsevenwicht tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.
Nog steeds interessant, maar sinds het einde van de Koude Oorlog toch behoorlijk achterhaalD.

Over revolutie, voor het eerst verschenen in 1963/1965, en Over geweld (1969/1970) geldt dat nogal wat van de actuele voorbeelden waarmee Hannah Arendt haar analyse illustreert en kruidt, onderhevig zijn aan de slijtage van de tand des tijds.
De keuze om nu juist deze twee boeken in het Nederlands uit te brengen doet enigszins willekeurig aan.
Het zou in elk geval zeker aanbeveling verdienen om voor lezers die in persoon en werk van Arendt geïnteresseerd zijn, ook de schitterende biografie die Elisabeth Young-Bruehl over haar heeft geschreven, For the Love of the World, in het Nederlands te vertalen.
En dan liefst wat minder houterig dan de vertaling die Rob van Essen heeft gemaakt van On Revolution en On Violence.

Dit gezegd zijnde blijft er voor de liefhebbers genoeg over om te genieten van Over revolutie en Over gewelD. Beide boeken zijn voorzien van een informatieve en uiterst toegankelijke inleiding van de Amsterdamse politicoloog Ido de Haan, een goede en betrouwbare gids in Hannah Arendts berglandschap.
Het aantrekkelijke van dat landschap is dat je soms een vergezicht bereikt waar je alleen maar 'aaahhh' kunt roepen, betoverd door de haast profetische kracht van sommige van haar uitspraken.
Zoals: 'De geschiedenis van de oorlogvoering in onze eeuw zou (.
.
.
) gezien kunnen worden als een verslag van de groeiende onmacht van het leger (.
.
.
), tot op het punt waarop (.
.
.
) de rol van het leger openlijk (.
.
.
) (is) veranderd van die van beschermer tot die van een verlate, en in wezen machteloze wreker.
'

Arendt doelde met deze woorden op de consequenties van de nucleaire afschrikking.
Maar bij het lezen zie je voor je geestesoog de beelden van Fallujah of het Jabalya-kamp in de Gazastrook oprijzen.
En wat te denken van het volgende citaat: 'In Irak hebben we gezien hoe een enorme overmacht aan geweldsmiddelen volkomen nutteloos is als ze geconfronteerd wordt met een slecht uitgeruste, maar goed georganiseerde tegenstander (.
.
.
)' Precies.
Alleen schreef Arendt: 'In Vietnam hebben we gezien (.
.
.
)'

In Over revolutie beschrijft Arendt wat haars insziens het doel van iedere revolutie is (of behoort te zijn; tussen zijn en behoren maakt ze nauwelijks onderscheid).
Dat doel is: vrijheiD. Publieke vrijheid en publiek geluk, dat wil zeggen: het geluk dat een burger kan ervaren als hij of zij rechtstreeks deelneemt aan het besturen van de samenleving.
Om na te gaan waarom revoluties dit doel wel of niet bereiken, vergelijkt ze de Amerikaanse Revolutie (uitmondend in de Onafhankelijkheidsverklaring en de grondwet) met de Franse.
De Russische Revolutie van 1917, die Arendt beschouwt als een minder geslaagde imitatie van de Franse, wordt daarbij zijdelings besproken.

Ze komt tot de conclusie dat de Franse Revolutie haar doel niet heeft bereikt omdat de omverwerping van het Ancien Régime de in bittere armoede levende massa's het politieke toneel op dreef.
Zij werden niet gedreven door verlangen naar vrijheid, maar door de dringende behoefte een eind aan de armoede te maken, en oefenden daardoor zo'n grote permanente druk uit op de achtereenvolgende revolutionaire leiders, dat die er niet in konden slagen om een nieuwe revolutionaire orde, gegrondvest in de macht van het volk en in de wet, tot stand te brengen.

Ook verwijt ze Robespierre en de Jacobijnen dat zij de tijdens de revolutionaire woelingen spontaan opkomende burgercomités ontbonden of onder controle van hun eigen kliek brachten.
Een kleine anderhalve eeuw later deed Lenin precies hetzelfde met de eveneens spontaan ontstane sovjets (raden).
En dat terwijl volgens Arend dit soort spontane, partijloze raden van betrokken citoyens het vehikel bij uitstek zouden zijn om vorm te geven aan de directe democratie waarin burgers hun publiek geluk kunnen beleven.

Gezien haar voorkeur voor een directe (raden-)democratie laat het zich raden dat Arendt met veel belangstelling en ook sympathie de verrichtingen van de New Left en de studentenbewegingen gadesloeg, die zich in Amerika, West- en Oost-Europa (Praag '68) eind jaren zestig manifesteerden.
Toch was haar waardering zeker niet onkritisch.
Ze verweet de linkse studenten dat ze zich lieten leiden door een achterhaalde ideologie, die bestond uit een 'hutspot van allerhande marxistische kliekjes'.
Maar bovenal maakte ze zich zorgen over de tendens om geweld te verheerlijken als een noodzakelijk ingrediënt van de nagestreefde revolutionaire vernieuwing.

In Over geweld maakt ze een begripsmatig onderscheid tussen macht en geweld, waarbij ze en passant ook 'gezag' en 'terreur' bespreekt, en dit levert een buitengewoon boeiende beschouwing op.

Volgens Arendt is 'macht' nooit een eigenschap van een persoon, maar uitsluitend van een groep en vloeit ze voort uit het eensgezinde handelen van die groep.
Daarom noemt zij het geweldloze verzet van Gandhi tegen de Britse kolonisatoren en de Amerikaanse beweging voor (zwarte) burgerrechten als voorbeeld van een 'bijzonder machtige en succesvolle strategie'.
Geweld daarentegen is instrumenteel, het berust op de middelen die een overheid of een opstandige groepering heeft om geweld mee uit te oefenen.

Arendt bestrijdt de opvatting van Mao Zedong (destijds populair onder een deel van de revolterende studenten) dat macht uit de loop van een geweer komt.
Geweld komt uit de loop van een geweer, niet macht.
Macht stort ineen, wordt vernietigd wanneer ze niet langer berust op instemming, op legitimiteit.
Dat is het moment waarop hetzij een overheid haar toevlucht neemt tot teugelloos geweld, hetzij revolutionaire bewegingen (al of niet met geweld) een kans krijgen.
Alweer is dit het moment voor een Aha-Erlebnis.
Want Arendt ontwikkelt deze beschouwing aan de hand van gebeurtenissen uit de jaren zestig, maar haar theorie over het ontstaan van revolutionaire mogelijkheden als de macht het bij gebrek aan legitimiteit begeeft, kan zonder meer worden toegepast op de 'fluwelen revoluties' die in de late jaren tachtig in Oost-Europa een einde aan het communisme maakten.

Op tal van Hannah Arendts inzichten kunnen we, met onze wijsheid achteraf, het nodige afdingen.
Maar haar redeneringen blijven altijd de moeite waard en zijn soms gewoon verrukkelijk opwindend ;

De verweesde samenleving      Fortuyn Pim      Maatschappij

Pim Fortuyn was niet alleen een wat excentrieke politicus met een scherpe tong maar ook en vooral een opvallende essayist met een scherpe pen.
Naast zijn bestseller De puinhopen van acht jaar paars dat hij schreef als een soort programma voor de parlementsverkiezingen van mei 2002, is hij ook auteur van het boek De verweesde samenleving waarin hij zijn visie op de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in zijn land uiteenzette.
Het boek is minder polemisch dan De puinhopen van acht jaar paars maar geeft aan dat Fortuyn's ideeën het resultaat waren van jarenlang observeren en ontleden waardoor zijn stellingen ook aan kracht winnen.
Die ideeën zijn een wat merkwaardige mix van libertaire en conservatieve standpunten.
Een pleidooi voor openheid op het vlak van drugs tegenover een oproep voor een nieuw normbesef.
Doorheen het boek laat Fortuyn ook duidelijk zijn christelijke achtergrond klinken met een herhaald pleidooi voor een nieuw waardenstelsel waarbinnen de inwoners van Nederland, autochtonen en allochtonen zich moeten schikken.
Hij maakt ook komaf met de leiders van de grote politieke richtingen die volgens hem nog enkel bezig zijn met het verdelen van de macht.

; ;Wij leven in een tijd zonder richting, zonder ideologieën, zonder aansprekende ideeën, zonder vaders en moeders, kortom in een samenleving van wezen.
Wij zijn echter de erfgenamen van veel: alles wat een rol van betekenis speelt of heeft gespeeld in de moderne wereld is begonnen op ons continent, EuropA. En die veelheid van ideeën, systemen, opvattingen en handelingen heeft geresulteerd in een groot gevoel van onbehagen, van 'verweesd' zijn.
; Dit is de centrale stelling van Fortuyn.
Zijn boek is dan ook een pleidooi voor meer aandacht, liefde en respect voor de kernnormen en -waarden van onze eigen cultuur.
Aan de basis van onze westerse wereld liggen het jodendom, het christendom en het humanisme - cultuurbronnen die hebben geresulteerd in een geëmancipeerd en modernistisch gedachtegoed waar we zuinig op moeten zijn.
Dit uitgangspunt gebruikt hij bij de bespreking van de problematiek van de vreemdelingen, en dan vooral de islamieten.
Zo stelt hij onomwonden dat de fundamentalistische variant van de islam levensbedreigend is voor onze eigen cultuur die 'gevaarlijke relativistische trekken' vertoont.
Het eerste artikel van de Nederlandse grondwet zegt wel dat het verboden is om te discrimineren op basis van ras, leeftijd en geslacht, maar daar storen islamieten zich niet aan als het hun relatie met vrouwen betreft.
; ;De rechtstaat staat of vaslt met handhaving van het beginsel gelijke monnikken, gelijke kappen.
Ik begin daar op dit punt pas in te geloven, indien justitie ook de discriminatie in bepaalde islamitische kringen gaat onderzoeken ; ;, aldus Pim Fortuyn.

Nog belangrijker acht hij de maatschappelijke 'schade' die een grote toestroom van vreemdelingen met zich meebrengt.
Het is op dit punt dat Fortuyn zijn beruchte uitspraak deed dat 'Nederland vol is'.
Het probleem situeert zich vooral in de steden waar ze als vanzelf terechtkomen in buitenwijken die in snel tempo afbladderen.
; ;De integratie en opvang van vreemdelingen is geen probleem van dé Nederlandse samenleving, maar een probleem van de achterstandswijken in steden van enige omvang in NederlanD. De beleidmakers en politici wonen daar over het algemeen niet, net zomin als de openbare mening bepalende cultuurrelativisten daar wonen.
; Daarbij schiet Fortuyn vooral op de linkse intellectuele elite die wel zegt dat Nederland vol is als het gaat om auto's en wegen maar anderzijds elke asielzoeker wil toelaten en hun gezinshereniging geen strobreed in de weg wil leggen.
; ;Elke stad van enige omvang in Nederland is inmiddels in het bezit van een of meer van dergelijke woonwijken, waar de bewoners behoren tot de kansarmen en over het algemeen leven van een verzorgingsarrangement.
Kinderen die opgroeien in een dergelijke omgeving zijn voor het merendeel gestempeld tot de kansarmen van morgen.
In hoog tempo wordt hier de voedingsbodem gecreëerd van een maatschappelijke ontwrichting die ons de komende decennia nog veel kopzorgen zal geven.
Bezien vanuit de achterstandswijken is Nederland zeker vol.
; Wat verder stelt hij nog duidelijker dat Nederland in hoog tempo segregeert, niet alleen sociaal-economisch maar ook ruimtelijk.
; ;Armoede en slechte kansen huizen bij elkaar in heuse getto's.
;

Voor die uitspraken kreeg Fortuyn heel weldenkend Nederland over zich.
Bij zijn beruchte interview in De Volkskrant waarin hij zijn 'Nederland is vol' uitspraak deed leek dit ook ongenuanceerd en ongemeen harD. In eerste instantie verhardde hij dit standpunt nog met de suggestie om het Schengen-akkoord op te zeggen en via electronische apparatuur elke vrachtwagen die de grens wou oversteken te laten 'doorlichten' op vluchtelingen.
Het leverde hem forse winst op bij de gemeenteraads-verkiezingen in Rotterdam en het vooruitzicht op een eclatante overwinning bij de parlementsverkiezingen.
Toch stelde hij in de laatste weken van zijn leven dat beeld wat bij met de stelling dat Nederland 'bijna vol' was maar vooral door te focussen op de stedelijke problematiek.
Een week voor de moord liep hij met een cameraploeg rond in een Rotterdamse wijk en toonde hoe de middenklasse daar wegtrok.
In de plaats vestigden zich steeds vreemdelingen met eigen zaken en winkels.
Hij heeft zich ook steeds gedistancieerd van uiterst rechts en verfoeide elke vergelijking met Haïder en Filip Dewinter.
Voor hem was het Vlaamse Blok 'een stelletje fascisten' waar hij niets mee te maken wou hebben.

Zijn uitspraken hadden ook niets te maken met 'rassen' of 'volksgemeenschappen'.
Hij bekeek de 'verslonsing' van de steden vanuit de maatschappelijke realiteit.
Daarbij had hij het vaak over de gebrekkige kansen voor jongeren, zowel Nederlanders als vreemdelingen.
; ;Jonge mensen kunnen niet zonder prespectief.
Daar waar een verzorgings-arrangement voor hen geen perspectief biedt, zullen zij zelf op zoek gaan.
Dat perspectief ligt soms in drugsgebruik en kleine en zware criminaliteit, dan wel het zich min of meer vermaken in de eigen buurt.
Een zelfde ontwikkeling kan overigens worden waargenomen onder jongeren van oorspronkelijke Nederlandse afkomst wier ouders ook al gedurende een aantal decennia een plaatsje hebben moeten zoeken in het genoemde verzorgingstehuis.
Zij het dat het voor hen nog altijd gemakkelijker is om een dergelijke 'loopbaan' te mijden dan voor jongeren wier ouders hier niet vandaan komen, hetgeen ook uit de cijfers blijkt.
; Waarschijnlijk lag hierin de grote aantrekkingskracht van Pim Fortuyn bij alle mensen aan de onderkant van de maatschappij, Nederlanders zowel als vreemdelingen.
Blijkbaar voelden ze zich bij de beruchte televisiedebatten tussen hem en de socialistische lijsttrekker Ad Melkert meer aangesproken door de no-nonsense taal van Fortuyn, dan het hooghartige discours van de Haagse politicus die Kok als een soort vanzelfsprekende kroonprins naar voor werd geschoven (ook dit soort van betutteling stond de Nederlandse kiezer niet aan).

Dit verschil zette Fortuyn in zijn geschriften en boeken trouwens extra in de verf.
Hij verweet de 'ont-ideologisering' van de politiek die in feite op een technocratische manier aan beleid deed, met regels en oplossingen die alleen voor technocraten inzichtelijk zijn.
Evengoed haalde hij uit naar het maatschappelijk middenveld en de professionalisering en bureaucratisering van de verzorgingsarrangementen.
; ;Dat midden veld heeft zich bovendien zozeer vervlochten met de staats-, provincie- en gemeentebureaucratie, dat een symbiotische relatie is ontstaan die verantwoordelijk-heden diffuus maakt, bijdraagt aan een vrijwel ongebreidelde macht van ambtenaren en beambten en de politiek gebruikt als window dressing en zaakwaarnemer.
; Daarom pleitte Fortuyn voor een radicale democratisering van dat middenveld als een noodzakelijke voorwaarde voor een herstel van gemeenschapszin.

Het boek is eigenlijk een aaneenschakeling van essays.
Een sterk stuk handelt over de verzorgingsstaat die volgens Fortuyn maar voor een deel geleid heeft tot de nodige emancipatie van de mens zodat die zijn lot in eigen handen zou kunnen nemen.
; ;Integendeel, veer verzorgingsarrangementen leiden naar een overmaat van afhankelijkheid en tasten het gevoel van eigenwaarde van de betrokkenen aan.
; Verder toont hij op overtuigende wijze aan dat dit socialistisch stokpaardje in feite behoorlijk behoudsgezind is.
De mens die in handen van het 'verzorgingssysteem' valt verzekert zich niet alleen van een inkomen maar verkoopt ook zijn ziel aan de duivel.
; ;Vanaf dan is hij zijn zelfstandigheid, zijn recht op zelfbepaling kwijt, worden zijn vitale potenties onbenut gelaten of zelfs ronduit tegengewerkt en is niet hij maar de staat verantwoordelijk voor zijn levensperspectief.
; Hij fulmineert tegen het feit dat de PVDA, maar ook de vakbonden en wergevers dit niet willen inzien en pleit ervoor mensen meer zuurstof te geven.

Wat zijn Pim Fortuyns alternatieven? Wat plaatst hij tegenover de 'verweesde samenleving'? Het is een pleidooi voor een terugkeer naar de eigen identiteit, de versterking van de joods-christelijke waarden waarop de samenleving gebouwd is.
; ;Onze samenleving is in snel tempo haar samenhang aan het verliezen.
Het patroon van normen en waarden dat deze samenhang moet realiseren, bewaken, bestendigen en vernieuwen, is zwaar geërodeerD. ; Daarbij verwijst hij voortdurend letterlijk naar christelijke waarden.
Zijn boek staat bol van citaten uit de Bijbel (als ondertitel van zijn boek staat dan ook 'een religieus-sociologisch' traktaat).
Hij schopt daarbij vooral naar de politieke elite die alles maar laat waaien en zich in hun mooie woningen, ver van de probleemsteden gedragen als wereldburgers maar geen voeling meer hebben met de mensen in de buurten en wijken.
Vanuit een soort messiaanse roeping stelt hij dat de leiders geen aandacht meer hebben voor de 'achterblijvers'.
; ;Als de elite blijvend weigert zich dit aan te trekken en dit probleem serieus te nemen, dan zullen de achterblijvers hun eigen wereld scheppen.
Een eng nationalistische wereld, waarin het eigen volk eerst komt.
Dat valt niet hun te verwijten, maar de elite die hen aan hun lot heeft overgelaten.
; Fortuyn wil (eist) dat de leidinggevende elites opnieuw streven naar het beeld van de goede herder.
Die willen proberen vader en moeder te zijn.
Die leiding willen geven in dienstbaarheid en in het besef dat het een uitverkiezing is, een roeping en niet een baan of een functie.
We zullen nooit weten in hoeverre Fortuyn dit had kunnen realiseren in de dagdagelijkse politiek.
Maar de schokgolf die hij door Nederland en de rest van Europa veroorzaakte doet vermoeden dat hij een gevoelige snaar had aangeraakt bij een groot deel van de kiezers.

De geschiedenis van de wereld van morgen      Coolsaet Rik      Maatschappij

De wereld is altijd in verandering.
Maar soms is onze wereld meer dan gebruikelijk in beweging.
Als velen het gevoel hebben dat te veel te snel beweegt, voelt het aan alsof we met z’n allen in een stroomversnelling beland zijn.
Dat is ook in de afgelopen dertig jaar het geval geweest, zowel in de grote omgeving van de wereldpolitiek als in de kleine omgeving om ons heen.

Tussen beide bestaat immers geen waterdicht schot.
Onzekerheid over de toekomst was het meest voorkomende kenmerk, op alle continenten.

Vastklampen aan identiteit was daarom zo’n veel voorkomend verschijnsel maar  vaak niet in positieve zin.
Misschien is het allemaal nog niet helemaal duidelijk, maar de wereld van morgen wordt langzamerhand opnieuw ‘leesbaar’.
Het schuim van de stroomversnelling van de geschiedenis begint immers stilaan op te lossen.

Langzamerhand ontwaren we de contouren van de wereld die ons de komende jaren ( of decennia ) tegemoet zal treden.

Het beloven woelige tijden te zullen worden.
Angst is een slechte gids in woelige tijden.

Helder denken is een betere leidsman, want de krachten die nu aan het werk zijn, zijn dezelfde als die van weleer.

De ‘moeder van alle politiek’ zal meer present zijn dan ooit: ongelijkheid ( in macht, inkomen of kansen ) zal weer de motor worden van de politiek.
En onbehagen zal zich omzetten in ongenoegen.

Is de maakbare samenleving terug van weggeweest ?

De geschiedenis is een lange, trage rivier.
Soms duikt een plotselinge stroomversnelling op.
Zowat dertig jaar geleden hebben golfslagen de geschiedenis in een maalstroom gebracht, eerst langzaam, maar vervolgens steeds sneller.
De wereld drong opeens onze huiskamer binnen.
De wereld werd een dorp en de mens een wereldburger.
Maar velen voelden zich veeleer een schipbreukeling, onzeker dobberend op de stroom van de tijd door de nieuwe vragen waarop geen duidelijk antwoord voor handen is.
Kunnen beschavingen echt botsen? Vanwaar komt die plotse religieuze revival? Moeten we de terrorismedreiging ernstig nemen? Overleeft de wereld de mensheid? Waar zitten de echte machthebbers? Waarom denken we dat de wereld onveilig is? Welke toekomst gaan we tegemoet? De woelige tijden zijn nog niet voorbi J. Daarom hebben wij de neiging om ons vast te klampen aan allerlei reddingsboeien.
Het is dan ook geen toeval dat het begrip 'identiteit' de afgelopen decennia zo'n belangrijke plaats inneemt in de politiek.
Angst is alleszins een slechte gids in woelige tijden.
Helder denken een betere leidsman, want de krachten die nu aan het werk zijn, zijn dezelfde als die van weleer.
Het verleden zal meer present zijn dan ooit.
De geschiedenis van de wereld van morgen wil vandaag met gisteren verbinden en zo de landkaart waarmee we onze weg in de wereld van morgen zoeken, wat meer diepgang geven.
|

De Klassenmaatschappij is dood! Leve de klassenmaatschappij!

Opponent: Luc Cortebeeck (Voorzitter ACV)

Coolsaet: Ongeveer 160 jaar terug schreef Karl Marx zijn ‘Kommunistisch Manifest’ in een tijd waarin onze wereld verdeeld was tussen de ‘haves’ en de ‘have-nots’.
De eerste groep monopoliseerde alle macht, luxe en rijkdom, de tweede groep trachtte in leven te blijven door hun arbeid te verkopen aan de eerste groep.
Het was in deze onrechtvaardigheidsspanning dat de klassenmaatschappij ontstonD. Nu, 160 jaar later, is de democratie een heilig goed geworden en de meerderheid van de bevolking heeft het goed en is rijker dan ooit.
Het was Jacques Delors, Europees Commissievoorzitter, die in 1993 tijdens een toespraak de retorische vraag stelde of een samenleving een situatie waarin 10% rijk is, 70% tot de middenklassen behoort en 20% uitgestoten is, kan aanvaarden.
Sinds 2005 publiceerden een hoop sociale groeperingen en instellingen dat er vanuit de publieke opinie een grote aversie onder de bevolking bestaat tegenover de huidige ‘graaicultuur’ van de managers.
In België is deze ‘graaicultuur’ gemonopoliseerd geworden door de politici in de communautaire kwestie.
The Economist titelde een tijd terug dat dit de beste tijd is voor de kapitalistische ondernemer.
Hoewel vooral de ‘onderklasse’ achteruit gaat is het de ‘middenklasse’ die meer dan ooit onder druk komt door de stijgende jobcompetitiviteit, toenemende inflatie en onzekerheid over het pensioen.
Het is dan ook deze klasse die angstig staat tegenover de globalisering en vatbaar is voor het racistische, egoïstische en vooral populistische discours van een groot aantal hedendaagse politici.
Het is vooral de onderklasse die het mag ontgelden, voor wie ook ‘de staat’ en ‘de volksvertegenwoordiging’ een andere wereld is.
Het zijn zij die in de schaduwen leven.

Luc Cortebeeck: De klassenstrijd bestaat nog steeds.
Multinationals staan naast natiestaten en vragen zeer veel van hen.
De gevolgen zijn aanzienbaar: 17% van de Belgen is arm.
Maar ook de middenklasse, en bovenal de arbeiders zijn verdeeld: er is een groep die nog een zekere voorspoed kent, maar een andere (groeiende) groep blijft achter met steeds minder.
Waar de vakbonden, binnen een onderneming, nog kunnen druk uitoefenen ten behoeve van de vaste werknemer kan er voor de tijdelijke contacten weinig bedongen worden.
Dat verschil tussen kern- en schilarbeiders maakt het moeilijk.
Het Europa dat Jacques Delors heeft helpen organiseren is er ergens wel voor medeverantwoordelijk, maar toch zijn de vakbewegingen pro-EuropA. Maar Europa moet socialer worden, en we moeten het debat met de EU en het IMF proberen te intensiveren.
Het is zeker dat het voor kapitalisten nog nooit zo goed geweest is, maar de arbeider wil zijn deel van de koek!

Coolsaet: Het wordt er niet beter op als de analyse niet gemaakt wordt en die moet niet meer gemaakt worden door de Europese politiek maar de door Belgische.
Onze politici moeten voorbij de eigen kieskring durven kijken en verantwoordelijkheid nemen.

Reynebeau: Ik meen dat het verkeerd is om de Belgische politici te beschuldigen van de analyse niet te maken.
Ze maken ze wel, maar ze willen omwille van de stemmen vooral de middenklasse (70%) temperen.
Daarom hakken ze verder in op de middenklasse en vervallen ze in populisme.
Tegenwoordig stuurt de politiek in het beste geval een ‘flik’ of een arbeidsinspecteur naar de onderklasse.
Tekenend hiervoor is het feit dat de eerste vraag van Leterme op het einde van zijn tweede formatieronde was of de gewesten een eigen belastingsvermindering voor bedrijven mochten toekennen, niet voor de onderklasse.

Dehaene: Klassen bestaan volgend mij niet meer, het is een verouderde terminologie.
Ik zie tegenwoordig een atomisering van de maatschappi J. Mensen maken deel uit van steeds kleinere sociaal-economische klasjes.
De enige ‘klassen’ die je nog kan waarnemen dat zijn zij die wel mee zijn met de huidige wereld en zij die niet meer zijn.
Macrologisch gezien gaat het goed met de samenleving, micrologisch gezien gaan een aantal personen verloren.
De graaicultuur is negatief maar het is geen Belgische creatie.
Toch moeten we niet proberen om de ontwikkelingen een halt toe te roepen.
Ik wil verwijzen naar de film ; ;Daens ; ;: de negatieve gevolgen van een ontwikkelingen worden steeds bijgestuurd door regulering waardoor er een positieve situatie voor iedereen ontstaat.
Toen konden we die regulatie doorvoeren op het niveau van de natiestaat, nu moeten we dit Europees doen.

Coolsaet: ; ;Toch ontwaar ik in de huidige samenleving nog steeds evenveel klassen: de rijken, de middenklasse en de onderklasse.
In de 19e eeuw was de middenklasse veel kleiner en bestond de onderklasse uit de arbeiders.
Nu hebben we een grote middenklasse en een kleinere groep uitgestotenen.
Het is nu aan politici met verantwoordelijkheidsgevoel om de middenklasse en onderklasse te verenigen.
;

Migratie is een koppelteken

Opponent: Fatma Pehlivan (SP.
a, schepen van Gent)

Coolsaet: In de tweede helft van de 19e eeuw migreerden Vlamingen bij duizenden naar de steenkoolbekkens van het bloeiende Wallonnië om er in de mijnen te gaan werken.
De toenmalige Franstalige opinie keerde zich tegen hen en zei dat ze zich opsloten in kleine groepen, te katholiek waren, keet schopten en geen Frans wilden leren.
Nu, 150 jaar later, bekleden personen met Vlaamsklinkende namen de hoogste posities in de Waalse politiek.
Het opgaan van migranten in de reeds bestaande samenleving is de oerwet van de migratie.
De oerwet is:

1)Overheid en bedrijven trekken migranten aan om te dienen als goedkope arbeidskrachten, maar willen ze nadien niet aanvaarden als burgers.

2)Wantrouwen van de ‘autochtone’ bevolking baseert zich vooral op culturele zaken.

3)De kinderen en kleinkinderen van de oorspronkelijke nieuwkomers kennen beter de taal en zijn beter opgeleiD. Toch moeten ze zich aanpassen aan hun koppelteken-cultuur en blijven ze het mikpunt van de discriminatie die hun (groot)ouders ook ondergingen.

4)Populistische partijen en politici profiteren van het wantrouwen bij de autochtonen.

5)Na een periode van succes neemt het succes van populistische/racistische partijen af.
Het huidige hoofddoekendebat is eigenlijk een achterhoede gevecht.

Alleen dode culturen evolueren niet meer.

Pehlivan: Ik behoor tot de witte raven van de derde generatie.
Maar het grootste deel van de tweede en derde generatie migranten hebben het slechter dan ooit.
Daarom wil ik, in tegenstelling tot wat professor Coolsaet in zijn boek schrijft, dat er meer generaties nodig zijn.
Hierop is geen vast aantal te plaatsen want dat hangt af van de etnische groep, de tijdsgeest, de aantallen, de economische situatie, de technologie (voor communicatie van het thuisland),  Hiervoor zijn beide kanten, allochtonen en autochtonen, verantwoordelijk.
Daarenboven is ook het woord ‘allochtoon’ een etiket die op iemand geplakt wordt en waar een connotatie aan vasthangt.
Na drie generaties kan je toch al spreken over medeburgers? En zelfs al integreert men grotendeels, dan nog gaat men focussen op wat scheidt, niet op wat bindt.
Omdat we steeds met de vinger gewezen worden, omdat we geen tijd krijgen, verliezen we generaties.

Dehaene: De Wet van Coolsaet klopt altijd, maar misschien moeten we inderdaad een generatie of twee toevoegen.
En her is ook zo dat er bij sommige groepen een langere periode nodig is om zich aan te passen dan bij andere groepen.
Een Oost-Europeaan zal minder moeite hebben, en minder tijd nodig hebben, dan een Indiër.
En inderdaad zijn migranten van de tweede en derde generatie medeburgers, maar we hebben het woord ‘allochtoon’ nodig in het beleiD. Ik ben bijvoorbeeld voorstander om sociale woningen niet automatisch te verdelen maar dit intelligent en gepland te gaan doen zodat we niet tot een verdere gettovorming komen.

Reynebeau: De Wet van Coolsaet is zowel gevaarlijk omwille van zijn willekeur, maar getuigd ook van durf door het vormen van een stelling.
In Wallonië van de 19e eeuw kwam men uiteindelijk tot een oplossing in harmonie.
En ook de VS heeft vrijwel alle (blanke) migranten probleemloos opgenomen tot na WOII.
Waarom lukt het dan niet bij ons? Hiervoor moeten we de oorzaak inderdaad zoeken in de (communicatie-)technologie, de godsdienst en  we moeten er ons geen illusies over maken ook het ras.
Het is vooral het ras waarop het wij-zij-denken zich baseert.

Coolsaet: “Mijn Wet klopt inderdaad altijd, maar het is een vuistregel.
En net als in de fysica kunnen de ideale resultaten slechts onder de ideale omstandigheden bereikt worden”.
De remmende factor voor integratie in onze huidige context is volgens mij de arbeidsmarkt.
Ik wil hier trouwens nog aan toevoegen dat wat Lier betreft het hoofddoekenverbod een echte schande is.
Die ene vrouw die met haar hoofddoek naar het werk ging heeft meer gedaan om de integratie te bevorderen dan alle politici van Lier samen.

De samenleving is maakbaar – of wel?

Opponent: Fons Van Dyck (directeur onderzoeksbureau Think//BBDO)

Coolsaet: “Na de Koude Oorlog hadden vele mensen het idee dat alle zekerheden verdwenen waren en ging men op zoek naar ‘reddingsboeien’ zoals religie en materialisme.
Het individu kwam ook meer dan ooit op het voorplan.
Toch zagen we in de jaren’ 90 opnieuw demonen verschijnen waarvan we dachten dat ze voor eeuwig uit de geschiedenis verdreven werden: religieusfundamentalisme, politiekextremisme en extreemnationalisme.
Deze demonen wijzen erop dat mensen opnieuw zekerheden en dogma’s zochten.
In 2006 merkten Nederlandse enquêteurs op dat meer en meer Nederlanders terug een grotere rol wilden toebedelen aan de staat en in de staat een positieve factor zagen.
De TINA-mentaliteit (‘There is no alternative’), de staat als noodzakelijk kwaad, uit de jaren ’80 bleek weg te ebben.
Met denkt terug aan de glorietijd van de jaren ’50.
Men gelooft opnieuw dat de samenleving maakbaar is.

Van Dyck:“Het is lang geleden dat ik nog gehoord heb van het maakbaarheids-idee.
Ik geloof dat het Joop den Uyl was die in de jaren ’70 de laatste socialistische regering van Nederland leidde en waarschijnlijk het meest progressieve ooit.
Daarna kwamen er figuren als Reagen en Thatcher op het voorplan van de politiek.
De geschiedenis is zo verlopen dat we nu kunnen spreken van een ‘platte wereld’.
Te plat naar onze zin waardoor Europa nu streeft naar inhouD. Alleen heersen wij niet meer over de wereld en zijn er nu in China mensen die nu verlangen naar hun eerste auto.
Zij hebben nog niet van het materialisme geproefd en kennen de (soms) bittere nasmaak niet.
Het is daar zelfs zover gekomen dat een hele hoop steden en dorpen er beursgenoteerd zijn.
En wie zijn wij om het ze te verbieden? In tegenstelling tot Coolsaet ben ik er daarom van overtuigd de periode van de maakbaarheid nu voor eens en altijd voorbij is: de 20e-eeuwse welvaartsstaat is niet meer haalbaar in de 21e eeuw.
En daarmee stopt het niet, ook de natiestaat en het ‘big government’ zullen voorgoed verdwijnen.
We gaan naar een ‘Corporate Rule’, een wereld waarin de multinationals zullen heersen en met hen de ‘civil society’ onder de vorm van NGO’s en burgerorganisaties.
Onderschat vooral de macht van de laatste niet, denk maar aan de macht die Test Aankoop heeft over bedrijven.
Naast de ‘civil society’ heeft ook de media een onmiskenbare macht; Al Gore had in het afgelopen jaar meer invloed dan tijdens zijn jarenlange ambt als vicepresident van de VS.
De samenleving is tegenwoordig individualistischer dan ooit, maar dit wil niet zeggen dat dit negatief is.
Het sociale leven van de meeste mensen is boeiender dan ooit.
En de jeugdbewegingen die op het eind van de jaren ’90 in het slop zaten trekken meer leden aan dan ooit tevoren.
Dit ondanks de steeds verdergaande ontzuiling.
Dit is wat ik noem ‘Sociaal Individualisme’.
Het mooiste voorbeeld hiervan is ‘Music For Life’ van Studio Brussel waarbij een radiozender enorme bedragen voor het goede doel inzamelt vanuit de jongere generaties van de bevolking.
Een enquête bij jongeren over heel de Europese Unie heeft uitgewezen dat 80% zich zou inzetten voor een goede zaak.
Politici en vakbonden nemen vandaag de dag zelf niet meer het voortouw in nieuwe trends, maar volgen wat uit het volk naar voor gebracht wordt.

Dehaene: “We keren terug naar een beleid, maar niet een beleid zoals vroeger.
Het is nu eenmaal zo dat de economie en de technologie veel sneller gaat dan het wettelijke land .
Dit was zo in de 19e eeuw, en dit is nu des te meer het geval.
In het begin lijkt het de slechte kant op te gaan, en dan is het aan de politiek om het misnoegen van het volk te kanaliseren en tot regularisering te komen.
Het verschil is dat we dit niet meer kunnen doen op het Belgisch niveau maar dit moeten doen op Europees niveau, m.
A.w.
global governance.
Dit is geen maakbaarheid, maar kanalisatie van zowel de vooruitgang als de wil van het publiek.
Vrijlaten van de economie en de technologie is positief: Internet was er nooit gekomen als we het bij wet hadden moeten bepalen.

Reynebeau: “De term ‘maakbaarheid’ heeft een heel negatieve connotatie doordat ze in verband wordt gebracht met het marxisme, en een socio-economisch systeem waarmee het niet al te best is afgelopen.
Maar de term is ouder: we vinden ze al terug bij John Locke.
Maar buiten de etymologie om wil ik Coolsaet gelijk geven.
Ik wil dit niet doen omdat hij gelijk zou hebben, of omdat het goed is, maar omdat ik me er goed bij voel! Neemt de Europese Unie of een ‘global governance’ het over van de natiestaat.
Ik heb zelf lang gedacht dat de natiestaat een reliek was uit de 19e eeuw – daarom ook dat ik nooit iets gevoeld heb voor een Vlaamse staat – maar toch blijven staten belangrijk.
Ik weet niet waar het nu heen gaat.
In ieder geval is één iets belangrijk om te beseffen: Wij moeten het doen! Wij maken de werelD.”

Dehaene: “De politiek werkt nog steeds op een 20e-eeuwse leest, we hebben nog even tijd nodig om te zoeken op welke manier we het in de 21e eeuw moeten aanpakken.

Coolsaet: “Toch blijf ik erbij dat de staat terug is.
Hiermee bedoel ik inderdaad niet de welvaartsstaat uit de jaren ’60.
Ik wil er zelfs niet naar terug.
Maar het is wel zo dat de wil van de mensen terug is net als de mondigheid van het middenvelD. De slinger keert terug.

Dehaene: “Ik wil er – om dit dossier af te sluiten – nog even op wijzen dat de politiek niet alles kan oplossen.
Men mag zich daar geen illusies in maken.

Europa in de Wereldpolitiek

Opponent: Annemie Neyts (VLD, Voorzitter Europese Liberale Parij (ELDR))

Coolsaet: “De wereld is opnieuw in haar plooi gevallen.
Ze is opnieuw een gevaarlijke plek: de macht is terug, de staat terug, nieuwe en oude mogendheden kibbelen weer om de kleinste zaken.
Opnieuw is de oude 19e-eeuwse stelling van Lord Palmerston – “We have no eternal allies, and we have no perpetual enemies.
Our interests are eternal and perpetual, and those interests it is our duty to follow.
” – de internationale wet geworden.
Maar in tegenstelling tot de tijd waarin Lord Palmerston leefde is er nu een vreemde entiteit die mee aan het roer van de wereld staat: de Europese Unie.
Economisch is de EU sterker den de VS, maar tegenstelling tot de andere mogendheden wordt in de Europese Unie de macht gedeeld door velen.
De Unie heeft slechts één probleem: ze speelt de internationale rol niet die ze zou kunnen – en zou moeten – spelen.
Waarom: de Unie mist de politieke wil.
Toch is de Europese Unie de enige macht die het multilateralisme kan uitdragen en consolideren: als de Unie het niet doet doet niemand het.

Neyts: “De Europese Unie is dé economische macht van het moment, ondanks wat eurosceptici zeggen.
Zelfs militair zou Europa sterker moeten zijn dan de Verenigde Staten, we hebben meer soldaten.
Alleen zijn de Europese legers voornamelijk op het defensieve getrainD. Maar de Unie ontbreekt inderdaad vaak één politieke wil.
Het is dan ook geen sinecure om uit de standpunten van 27 soevereine naties één monolithisch standpunt te extraheren.
Vergeet niet dat het buitenlandbeleid van de EU erg jong is: de eerste stappen werden pas in 1992 gezet met het Verdrag van Maastricht.
Toch moeten we opletten dat de Europese Unie niet de Amerikaanse weg op gaat en met gaat militariseren.
Dit lijkt nu aan de gang te zijn, maar het Europees parlement probeert zoveel mogelijk de controle erover te behouden.
Van professor Coolsaet moet de Europese Unie meer een morele rol spelen in de wereld, en dat is misschien wel zo, maar mag een gemeenschap van landen die zoveel misdaden begaan heeft over de hele wereld nu het ‘schoolmeestertje’ spelen?”

Reynebeau: “Europa mag nu en dan al eens het geweten van de wereld zijn, soms gaat het nog eens met zijn lompe, oud-koloniale voeten erdoor.
Kijk maar naar de EPAs.
En is de Europese Unie eigenlijk wel uitzonderlijk: in de 19e eeuw probeerden de Congressen van Wenen en Londen toch ook het gezicht van de wereld en Europa te bepalen?”

Dehaene: “Je kan Europa zien als een glas dat halfleeg is.
Maar je kan het ook zien als een die halfvol is.
Alles is perceptie.
In de jaren ’90 toonden we onze onmacht nog in Bosnië en nu zijn wij het die er – bij wijze van spreken – het mooie weer maken.
Landen die 15 jaar geleden nog op voet van oorlog leefden verenigen wij nu opnieuw.
Europa gaat meer en meer vooruit, en het is dankzij de EU dat wij nog steeds aan zet zijn in de werelD. Wanneer er conflicten zijn op wereldvlak gaan landen eerder een compromis van de EU-landen aanvaarden dan een dictaat van de VS.
Bovenal is Europa een ‘global, moral actor’ en meer en meer mensen beginnen dat te beseffen.
Het Euro-enthousiasme begint het weer te halen op het Euroscepticisme.

Coolsaet: “Ondanks de scepsis is de gemiddelde Belg gewonnen voor een sterker EuropA. Voor ons als klein land is deel uitmaken van een grote entiteit van levensbelang.
Bovendien sluiten de sterke instellingen en één wet voor iedereen de brute machtsstrijd die eeuwenlang over Europa gewoed heeft uit.

Na deze woorden werd het debat door Siegfried Bracke beëindigd met een positief woordje over het boek (ondanks het feit dat hij het zelf nog niet gelezen had), waarna de deelnemers aan het debat door prof.
Coolsaet bedankt werden met een tweetal van zijn boeken.

De val van Prometheus      Lemaire Ton      Maatschappij

Onzemaatschappij is verslaafd aan economische groei, geobsedeerd door consumentisme en verstrikt in een behoeftenspiraal.
Ze blijkt in het licht van de naderende schaarste aan fossiele brandstoffen een kolos op lemen voeten te zijn, verblind door de illusie dat moderne technologie voor alles een oplossing heeft en de aarde onuitputtelijk is.

 

In 'De val van Prometheus' stelt Ton Lemaire deze overmoed aan de kaak.
Hij pleit voor een leven in eenvoud, met een herwaardering voor het kleinschalige, en geïnspireerd door een ecologische spiritualiteit.
Hij toont de fatale samenhang aan tussen vooruitgang en vernietiging en de dringende noodzaak om ons los te maken van een denk- en productiewijze die niet alleen de planeet maar ook mensen opoffert aan haar onmatige groei en megalomane projecten.

 

Door de verscheidenheid aan thema's - van de hapsnap-cultuur, de ideologie van de sport, de vergiftiging van het voedsel tot het monotheïsme en de globalisering - en de persoonlijke stellingname is 'De val van Prometheus' een betrokken en oorspronkelijk boek.

Homo sapiens is een hooligan

Filosoof Ton Lemaire over de teloorgang van de wereld in ecologische, culturele en morele zin

De ‘Val van Prometheus’, het nieuwe boek van cultuurfilosoof Ton Lemaire, laat zich lezen als de Goldbergvariaties op het thema ondergang.
Jammer van de morele repeteerwekker die daarmee gepaard gaat.

Groei staat haaks op de eindige ruimte van onze planeet.
Niets ingewikkelds aan, een kind kan het bedenken.
Voedsel- energie- en financiële crisis lijken erop te wijzen dat de systemen waaruit wij onze wereld hebben gebouwd in hun voegen kraken, maar middenin een recessie eens even uitgebreid het principe van economische groei ter discussie stellen is zoiets als ketteri J.

Heeft milieufilosoof Ton Lemaire dus gelijk, als hij stelt dat de vernauwing van de vooruitgangsgedachte tot economische groei alles weg heeft van een ‘surrogaatreligie met eigen idolen, dogma’s en taboes’? Dat kan heel goed, maar het vervelende is dat het een beperkt en vrijblijvend gelijk is.
Misschien heeft dat met de opzet van dit boek te maken.
De ondertitel, ‘over de keerzijden van de vooruitgang’, dekt de lading uitstekenD. De val van Prometheus is een breed opgezette ontmaskering van de vooruitgangsgedachte en de fatale consumptiecultuur waarin die resulteerde, maar helaas tevens een uitputtende klaagzang over alles wat er niet deugt aan het moderne leven.
Lemaire houdt ervan een zaak van alle kanten te bekijken en hij ontvouwt voor de lezer een Panorama Mesdag van cultuurpessimisme, verschrikkingen, stenen des aanstoots en ergernissen.
Van reclame tot de voedingsindustrie, van topsport tot de auto.

De 74 korte hoofdstukken laten zich lezen als de Goldbergvariaties op het thema ondergang, in ecologische, culturele en morele zin.
Toch zitten er wel degelijk fijnzinnige beschouwingen (zoals over oude dingen) en een zinnige cultuurkritiek in verborgen.
De geschiedenis van de moderniteit volgens Lemaire is een proces van reductie, uitmondend in een tunnelvisie: blinde groei als hoogste goeD. Polytheïsme versmalde tot monotheïsme, waarin één god de mens het rentmeesterschap over de aarde toekende.
De onttovering van de wereld door de wetenschap stelde de ‘reducerende ratio’ boven meer intuïtieve vormen van inzicht, wijsheid en ervaring.
Het neoliberale dogma vermagerde de mens tot homo economicus.

Opwaarts en voorwaarts

De Verlichting vestigde tevens de aandacht op het heden en de toekomst, ten koste van de gedachte dat de mens maar een schakeltje is in een groter geheel.
Ook dit ‘actualisme’ zorgt voor de hubris, de overmoed, die de moderne mens kenmerkt.

De aanname dat de wereld onze speeltuin is, dat de geschiedenis steeds opwaarts en voorwaarts gaat, maakt ons blind voor onze verblinding: het feit dat iedere progressie tevens een regressie inhoudt, elke verbetering ook een verslechtering.
Homo sapiens destruens, noemt Lemaire onze soort met een mooi oxymoron, de wetende vernietiger.
Juist deze tragische dimensie van de geschiedenis, die tot voorzichtigheid maant en de aandacht vestigt op onbedoelde gevolgen, heeft de mens uit het oog verloren, met als resultaat klimaatverandering, vervuiling, ontbossing, overbevissing en verlies van biodiversiteit.
Om het in Lemaires woorden samen te vatten: we zijn bezig collectief zelfmoord te plegen.

Zeker, er was sprake van een enorme welvaartsstijging en een emancipatie van het individu.
Maar de gedachte dat de westerse mens nu in vrijheid leeft is volgens Lemaire een vergissing.
De consumptiecultuur schept voortdurend nieuwe behoeftes waaraan alleen de sterksten weerstand kunnen bieden.
‘Een behoefte (wordt) door haar te bevredigen niet opgeheven, maar juist als behoefte bevéstigd,’ schrijft Lemaire.
Een goed motto om bij het winkelen in gedachten te houden.

Al staat het op het omslag, door deze fixatie op de negatieve kanten van vooruitgang treedt in het boek een vertekening op.
Bij Lemaires nadruk op de kracht en schoonheid van de natuur, waaraan de mens zich ondergeschikt moet maken om te kunnen overleven, zou je bijna vergeten dat de huidige wereld mede het resultaat is van het menselijk streven zich tegen de wreedheid van diezelfde natuur te beschermen.
Pas de laatste decennia blijkt steeds duidelijker hoezeer we het slachtoffer zijn van ons eigen succes, en hoezeer we het kind met het badwater dreigen weg te gooien.

Lemaire pleit daarom voor krimp, of in elk geval voor maat houden, ‘het rigoureus kiezen voor minder productie en consumptie, het loslaten van de economische groei, een sterke vermindering van de energiebehoefte, een afname van mobiliteit’.
Hij ziet voor zich hoe ‘de aarde als ecosysteem grens en norm zou zijn van een menselijke economie’.
‘Vrijwillige eenvoud zou in de plaats zijn gekomen van ongebreideld consumentisme.
’ Dit alles ‘gefundeerd en bekroond door een gematigd humanisme, waarin de mens zijn of haar arrogantie tegenover dieren en de andere natuur heeft overwonnen, in een aardse spiritualiteit die duidelijk boeddhistische trekken zou vertonen.

Lemaire geeft gelukkig wel meteen toe dat hij hier de ene utopie voor de andere verruilt.
Maar ‘een zeker utopisch bewustzijn’ zegt hij, is noodzakelijk om het bestaande model ter discussie te stellen.

Misschien.
Toch lijkt ook hij het kind met het badwater weg te gooien door alleen vermindering of onthouding van groei, en niet verfijning of transformatie ervan, te accepteren als uitweg uit de impasse.
Tekenend is dat hij verduurzaming afwijst, omdat dit het principe van groei onvoldoende ter discussie zou stellen.
Als legitieme ‘dissidenties’ ziet hij wel de milieubeweging, de beweging van kleine boeren, oervolkeren en de ngo’s die hen vertegenwoordigen en aanhangers van New-Age en andere spirituelen.
Transitiedenkers, die bijvoorbeeld bestuderen hoe productieketens CO2-neutrale cirkels kunnen worden (zie inzet), komen niet ter sprake, wellicht omdat zij in Lemaires ogen deel uitmaken van het WTK-complex.
Dit is het ‘wetenschappelijk-technologisch-kapitalistisch’ complex dat de huidige wereld op zijn geweten heeft.
In zijn categorische afwijzing hiervan schiet Lemaire veel te ver door.
Behalve veel te veel auto’s en chemicaliën komen hier toch ook zonnepanelen en windmolens uit voort, om van penicilline en de pil nog maar te zwijgen.
Daarnaast is de huidige wereld niet het gevolg van een complot, maar van een combinatie van historische factoren, hoogstens gekweld door een uit het lood geslagen machtsbalans.

Soberheid

De val van Prometheus is typisch een boek van nu.
Met zijn anti-utopisme raakt het aan het werk van John Gray, in ecologie aan dat van James Lovelock.
Het verbreden van het welvaartsbegrip en het afwijzen van het principe van reductie is helemaal de tijdgeest; in allerlei debatten – voedsel, economie, energie – liggen de monoculturen van de afgelopen decennia onder vuur en doemen multidisciplinaire, meer diverse en lokale benaderingen op.
Lemaires filosofie van de soberheid zal niet iedereen aanspreken, maar is in tijden van hedonisme een weldadig aandoende mengeling van calvinisme, boeddhisme, bezonkenheid en intellectualisme.

Wat stoort aan De val van Prometheus is de morele repeteerwekker die daarmee gepaard gaat.
Teleurstellend is het ontbreken van een andere strategie dan die van terugtrekking.
Vrijwillige soberheid, en leven met de natuur als de logische begrenzing zullen veel mensen als een negatieve prikkel ervaren, terwijl juist positieve prikkels leiden tot gedragsverandering.
Het is bovendien eenvoudiger als schrijver op het vruchtbare Franse platteland dan als, zeg, accountmanager met kleine kinderen die dagelijks van Hoofddorp naar Eindhoven forenst.

Dat de wereld aan beteugeling of tenminste verfijning van het logge, in wezen primitieve groeimechanisme op termijn niet zal ontkomen, staat buiten kijf.
Jammer daarom dat iemand als Lemaire zijn eigen levenshouding naar voren schuift in plaats van verder te zoeken naar een nieuwe ethiek van begrenzing.
Meer is allang niet meer beter, want zelfs genoeg is al te veel.
Hoe ‘minder’ voor te stellen als het grootste goed? Hoe begrenzing te rijmen met vrijheid? Hier ligt een terrein braak waarop Lemaire slechts enige aarzelende passen zet.

McMaffia      Glenny Misha      Maatschappij

De georganiseerde misdaad tiert welig door de globalisering.
De schaduweconomie is gegroeid tot eenvijfde van het bruto wereld- product.
Misha Glenny legt het uit in zijn boek McMaffiA.

Loedmila Balbinova uit Tiraspol, in Trans-Dnjestrië, ging voor het eerst naar het buitenlanD. Haar vriendin Victoria, die als serveerster in Israël werkte, had de reis en de papieren geregeld en nog een baan ook.
‘Je zult het hier hartstikke fijn vinden’, zei Victoria door de telefoon.
Loedmila wist niet dat op dat moment een pis­tool tegen haar vriendins hoofd werd gehouden.

De Britse journalist en historicus Misha Glenny beschrijft in zijn boek McMaffia uitvoerig wat er dan gebeurt met Loedmila, en vele andere vrouwen uit Moldavië en Trans-Dnjestrië, een regio in Moldavië die zich in 1991 eenzijdig onafhankelijk verklaarde.
Ze reist naar Moskou waar ze in een flat met andere goedgelovige slachtoffers wordt gestopt.
Ze worden naar Caïro gevlogen.
Daarvandaan gaat het per jeep naar de woestijn waar bedoeïnen het overnemen.

Tijdens een gruwelijke tocht door de Sinaï worden de vrouwen herhaaldelijk verkracht en gebrutaliseerD. Bij de grens met Israël moeten ze onder een hek doorkruipen.
Nadat ze op een vrouwenmarkt is ‘gekeurd’, eindigt Loedmila in een van de bordelen in Tel Aviv, net zoals eerder haar vriendin VictoriA.

‘Een bedroevend verval van hun tradities’, noemt Glenny de hedendaagse handel en wandel van de bedoeïnen.
De vrouwensmokkel via de Egyptische woestijn is een van de vele voorbeelden waarmee hij grensoverschrijdende verbanden aantoont binnen de internationaal georganiseerde misdaad die jaarlijks miljarden schimmige euro’s oplevert.

‘De val van het communisme en de liberalisering van de internationale geld- en goederenmarkten begin jaren negentig hebben de exponentiële groei van de schaduweconomie in gang gezet’, zegt Misha Glenny tijdens een bliksembezoek aan Amsterdam.
‘Die schaduweconomie wordt inmiddels op 20 procent van het bruto wereldproduct geschat.

In McMaffia gaat de 50-jarige in Oxford geschoolde Engelsman gedetailleerd en op thrillerachtig wijze in op de lucratieve misdaden waarmee de crimi-bazen en hun marionetten in de onder- en dikwijls ook bovenwereld zich afpersend, moordend en omkopend bezighouden.

Goud, auto’s, diamanten, drugs, kaviaar, wapens, sigaretten, vrouwen, goedkope arbeidskrachten, olie en gas vinden hun weg langs nieuwe routes die zijn ontstaan door het wegvallen van de grenzen na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.

Lieden als de capo di tutti capi van de Russische georganiseerde misdaad Semjon Mogilevitsj (gezocht), de grote man in Oekraïne Viktor Koelivar ‘Karabas’ (geliquideerd) of de koning van de onderwereld van Bombay en Dubai, Dawood Ibrahim Kaskar (gezocht) sloegen en slaan hun slag in een brede zone van instabiliteit tussen de Balkan tot aan het westen van ChinA. En overal ter wereld nestelden Russen zich met hun netwerken en kapitaal.

‘Ik betreur het geen minuut dat het communisme is gevallen, hoor’, zegt de schrijver van eerdere boeken over de Balkan, Oost-Europa en Joegoslavië met nadruk.
Hij was erbij toen de Tsjechoslowaakse dissidenten Václav Havel en Alexander Dubcek in november 1989 vanaf het balkon boven het Praagse Wenceslasplein het uitzinnige volk toespraken.
‘Maar de overgang naar het kapitalisme had wat rustiger kunnen gaan.

De sympathieke Brit wil met zijn jongste boek vooral transparant maken hoe de consument wereldwijd wordt voorzien in zijn behoefte aan seks, drugs of luxeartikelen.

‘Maar ik hoop stilletjes dat het ook aanzet tot een debat.
Het huidige beleid om de georganiseerde misdaad aan te pakken, faalt.
Er moeten geografische oplossingen komen.
Er zijn geen wereldleiders met een lange termijnvisie.
Alleen bondskanselier Angela Merkel misschien.
Zij durft het bankgeheim in Liechtenstein aan te pakken.
Er is dringend een internationaal kader nodig voor het bankwezen tegen het witwassen van geld in landen als Monaco en ZwitserlanD.’

Misha Glenny is ook voorstander van het harmoniseren van belastingen op goederen en diensten en het legaliseren van softdrugs.
‘Ik denk niet dat de wereld dan vergaat.
' ;

Big Brother in Europa      Jespers Raf      Maatschappij

Hebt u geheimen? Dat dacht u maar.
Big brother, grote broer, houdt u in de gaten.
Overheid, bedrijven, reclamejongens: ze weten uw vermeende privéleven te vinden.
Met surveillance, bewaking, controle.
Waar en wanneer u naar wie belt, sms’t of mailt, welke websites u in het holst van de nacht bezoekt: het blijft allemaal in databanken bewaarD. RFID-chips, observatiecamera’s, afluistersatellieten, websnuffelaars, scanners, DNA-kits, spyware, databanken,… het dagelijkse leven is ervan vergeven.
Mensen raken niet alleen hun vertrouwelijkheid maar ook hun zelf kwijt.
Glazen overheid en glazen ondernemingen zijn veraf, maar de glazen burger is een hete realiteit.

 

De Europese Unie pusht deze realiteit: ze bouwt bijna ongemerkt een complexe en ongecontroleerde veiligheidsarchitectuur uit met Europol en Eurojust, de grenswachters van Frontex, duur veiligheidsonderzoek, een politieacademie… De Unie ziet burgers als potentiële veiligheidsrisico’s.
Mensenrechten duwt ze daarbij in een keurslijf.
Na 9/11 kwam de uitbouw van de controlestaat in een stroomversnelling.

 

Raf Jespers zet alles op een ri J. Het resultaat is hoogst explosief.
Burgerrechten en vrijheden beschermt men niet door ze af te schaffen.
Het Charter in dit boek formuleert een juridisch en politiek perspectief van verzet tegen die nefaste ontwikkelingen.

Toch schuilt er een zekere waarheid in al die Hollywoodfilms.
Raf Jespers klaagt in zijn boek aan hoe de privacy van de burgers de voorbije tien jaar zwaar onder druk is komen te staan.
Chiraz Laffet had voor Kif Kif een gesprek met Raf Jespers.

Kunt u mij een korte samenvatting geven van uw boek?

Raf Jespers: ; ;De bedoeling van het boek is om aan de mensen uit te leggen dat er in Europa stilaan een 'Big Brother-staat' wordt opgericht, namelijk een staat die probeert om alle burgers onder controle te houden.
De zogenaamde 'controlestaat' of 'toezichtstaat'.
;

U wilt eigenlijk de mensen bewust maken van wat er gaande is in Europa en hen erop wijzen dat dit niet alleen mogelijke Hollywoodscenario's zijn?

Raf Jespers: ; ;InderdaaD. Mijn boek is geen science fiction, maar non fictie.
Het is de realiteit.
Het is volgens mij voor het eerst in de geschiedenis technisch mogelijk om bijna iedereen permanent onder controle te plaatsen.
;

; ;Vroeger wilden sommige regimes dat ook wel en was het in mindere mate aanwezig (zoals een controleur met een deukhoed die op een hoek van de straat stiekem mensen stond te controleren).
;

; ;Tegenwoordig kan je dankzij de technologische revolutie mensen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat permanent controleren.
Ik zeg niet dat de overheid het doet, maar wel dat het mogelijk is.
Via de gsm je opgespoord worden, wat je op een computer doet, laat sporen achter en kan worden getraceerd, enz...Met slimme programma's kan je databanken doorploegen om een profiel van mensen te maken.
;

U schrijft in uw boek dat supermarkten via klantenkaarten een profiel kunnen aanmaken over bepaalde voorkeuren van klanten?

Raf Jespers: ; ;Colruyt maakt nu al op basis van de klantenkaarten op maat van de klant gesneden reclame.
Klantenkaarten houden bij wat je koopt.
Jouw voorkeuren zeggen veel over je persoonlijk leven.
'Wat eet je graag?' ; ;

; ;Bepaalde migrantengroepen kopen voedingsmiddelen die autochtonen niet altijd kopen.
Zo kan een supermarkt zelfs etnische profielen maken.
Deze week verscheen er nog een wetenschappelijke studie die aantoont dat op basis van hersenscans het koopgedrag van mensen kan worden gedetecteerD. ;

Zelfs bij een sollicitatieprocedure zou een dergelijke scan kunnen aantonen of iemand neigingen vertoont voor psychoses.
Is dat niet wat vergezocht?

Raf Jespers: ; ;Ja, dat is allemaal nog een beetje science fiction, maar het gaat wel in die richting.
Tussen dit en vijf jaar, misschien onderschat ik het nog, want ze zijn nog volop met projecten bezig, zou het mogelijk kunnen zijn.
;

; ;Dat is het ultieme wapen, want als iemand weet wat en hoe je denkt dan weet die alles.
Als dat systeem uiteindelijk op poten staat, zullen we in een hallucinante samenleving terecht komen.
;

Heeft u tips voor de burgers om hun privacy beter te beschermen?

Raf Jespers: ; ;De burger heeft zeker een verantwoordelijkheiD. Veel mensen zeggen dat privacy van de vorige eeuw is.
Neen.
Het principe van privacy is ongeveer drie eeuwen geleden ingevoerd als reactie op het Ancien Regime.
Toen dacht de overheid dat ze met de burgers kon doen wat ze wilde.
;

; ;Het is een persoonlijk recht om in je woning te doen wat je wilt en om te telefoneren zonder dat iemand meeluistert.
Die privacy is belangrijk.
Ook op straat.
Het is niet de bedoeling dat als je op straat komt, je overal gevolgd kunt worden.
Een mens moet vrij zijn.
;

; ;Al die burgerlijke vrijheden, zoals privacy, zijn in de grondwet vastgelegD. Dat werd nog eens bevestigd door de grote mensenrechtenverdragen van de VN.
Die kwamen er als reactie op het fascisme van Hitler.
Dat privacyrecht werd ook ingeschreven in het Europese verdrag voor de rechten van de mens.
;

; ;Het is niet omdat we de laatste zestig jaar in dit deel van Europa geen dictaturen meer gekend hebben dat het allemaal niet zou kunnen terugkomen.
Het eerste wat dictaturen doen, is het privéleven van de mensen controleren en binnendringen.
Privacy, bewaar het als een heilig goed! Het is een heilig recht! ; ;

Wat kan de burger er zelf aan doen?

Raf Jespers: ; ;De burger moet weten dat de overheid kan meekijken.
Dat de bedrijven, de handel, ook meer en meer willen weten wat je graag koopt.
Wat kunnen zij stimuleren om meer winst te genereren? De burger moet zelf een beetje opletten wat hij of zij bijvoorbeeld op pagina's zoals Facebook de wereld instuurt.
;

Er kijkt altijd wel iemand mee?

Raf Jespers: ; ;Inderdaad, dat is zo.
Via de computer kunnen zaken die je op het internet plaatst voor de rest van je leven opgeslagen worden.
Vroeg of laat kan dat tegen jou gebruikt worden.
;

Creëert het niet een beetje een onderdrukkingsgevoel bij de burgers? De meesten hebben dan schrik om bepaalde zaken te doen uit vrees om betrapt te worden.
Dat geeft een gevoel van onmacht.

Raf Jespers: ; ;Dat onderdrukkingsgevoel, het gevoel dat je gevolgd wordt, mag er volgens mij niet zijn.
Ik zeg wel dat de burger moet opletten, maar de hoofdverantwoordelijkheid ligt vooral, en dat is wat ik aanklaag in mijn boek, bij de overheid en de bedrijven.
Die denken dat ze zomaar iedereen mogen en kunnen controleren, terwijl dit niet het geval is.
;

; ;Het artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens bepaalt dat de privacy gerespecteerd moet worden en er slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals misdadigheid en criminaliteit, inbreuken kunnen worden gepleegd op de privacy.
;

; ;Er zijn databanken die gegevens bijhouden van criminelen en dat is logisch.
Maar die uitzondering mag  niet de regel worden.
Als je op straat loopt en je wordt gefilmd met een camera dan is dat een inbreuk tegen je privacy.
;

; ;Die vraag naar de impact op je privacy wordt zelfs niet meer gesteld, camera's worden gewoon geplaatst.
Een camera mag alleen gehangen worden in kwesties van openbare orde en op uitzonderlijke plaatsen zoals drukke stations en winkelstraten, maar niet overal.
;

Overheden proberen camera's plaatsen legaal te maken door wetten te creëren die eigenlijk grondwettelijk niet kunnen.

Raf Jespers: ; ;Ik heb het in mijn boek over de camerawet.
Het probleem met die wet is dat die de indruk wekt dat zomaar overal camera's mogen.
Die wet had duidelijk moeten maken dat camera's alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen en dat de privacycommissie die gevallen moet onderzoeken naar wettelijkheiD. ;

De zogenaamde cameraplaag.
Recent was er nog sprake van camera's plaatsen in kleedkamers voor beveiliging tegen diefstal.
Kan dat?

Raf Jespers: ; ;Dat is een regelrechte schending van de privacy.
De wet zegt duidelijk dat niemands intimiteit niet worden geschonden.
Jezelf uitkleden is een uiterst intieme handeling die niet geregistreerd mag worden.
Beveiliging tegen diefstal rechtvaardigt een dergelijke inbreuk niet.
;

Zijn overheden te ver aan het gaan?

Raf Jespers: ; ;Het feit dat we nu evolueren naar een soort van controlestaat is het resultaat van drie ontwikkelingen.
Het is nu mogelijk door de technologische en digitale revolutie.
Ten tweede is er een klimaat gecreëerd door de aanslagen van 11 september.
Mensen zien er geen graten meer in dat hun privacy wordt aangetast vanwege de veiligheid, vooral in de strijd tegen het terrorisme.
;

; ;Ten derde is deze beperking van de grondrechten in een wet gegoten door de ondemocratische constructie van de Europese Unie waar de meeste nieuwe wetten vandaan komen.
De samenloop van die drie evoluties maakt dat we in zulke gevaarlijke toestanden terecht zijn gekomen.
;

; ;Het klimaat werd vooral gecreëerd door de aanslagen van elf september.
Het is ook wel begrijpelijk en noodzakelijk dat er maatregelen getroffen worden, want die aanslagen waren verschrikkelijk.
;

; ;Terrorisme jaagt de mensen angst aan, want dat is iets dat altijd kan toeslaan zonder dat je het verwacht.
Tegen criminaliteit kan je je nog beschermen door op te passen voor dieven en een extra slot te plaatsen op je voordeur.
Met terrorisme ligt dat anders, het is onvatbaar en het kan iedereen treffen.
Dat is tenminste het gevoel.
;

; ;Het is het ideale vehikel om een permanente angst in stand te houden.
Voor een deel is het terecht dat de overheid maatregelen treft, ze moet het terrorisme hard aanpakken.
Maar aan de andere kant mag de overheid daar geen misbruik van maken.
;

; ;Maatregelen die verder gaan dan noodzakelijk, dat is niet de juiste manier van handelen.
Dat misbruik breng ik in kaart in mijn boek.
Bepaalde bevolkingsgroepen worden geviseerd, terwijl het maar een minimaal percentage van de bevolking is dat effectief onder controle geplaatst moet worden.
;

Uiteindelijk hebben ze dankzij die wetten niet veel aanslagen kunnen vermijden?

Raf Jespers: ; ;Neen, maar je kunt wel bepaalde zaken doen om zo’n aanslagen te voorkomen.
De overheid moet een goed veiligheidsbeleid voeren en bepaalde maatregelen treffen.
Dat is het probleem niet.
Het probleem is dat ze er veel te ver in aan het gaan is en de terechte angst van de mensen soms ook misbruikt.
;

; ;Bijvoorbeeld de dataretentierichtlijn, dit is een richtlijn van de Europese Unie die bepaalt dat de telefoon- en internetgegevens van iedereen zes maanden tot twee jaar moeten worden bijgehouden.
Het is totaal overbodig om van iedereen die gegevens bij te houden.
Dit is een permanente inbreuk op de privacy van de bevolking.
Elke burger wordt zo een verdachte burger en dat gaat te ver! ; ;

Wordt terrorisme als een excuus gebruikt om toch wetten goedgekeurd te krijgen die de overheid in normale tijden niet zou kunnen doorvoeren?

Raf Jespers: ; ;Voor een deel wel.
Ik herhaal, de overheid moet het terrorisme aanpakken, maar mag het niet als een alibi gebruiken om mensen die in de oppositie zitten, die tegen het heersende systeem ingaan, maar geen terroristisch programma hebben, ook allemaal te controleren.
Dat is wat er nu aan het gebeuren is.
;

Voor de aanslagen was er ook een zekere mate van controle.
Het is pas na 11 september helemaal losgebarsten.

Raf Jespers: ; ;Er is altijd controle geweest.
Elke staat moderniseert altijd zijn controle op de burgers.
'Nine Eleven' heeft al die zaken in een stroomversnelling gebracht.
Dingen die de overheid heeft doorgevoerd, zoals de antiterrorismewet of de dataretentierichtlijn, waren zaken die in de jaren 1970-1990 niet zouden gepasseerd zijn zonder enorme protesten van de bevolking.
;

; ;11 september heeft geen verandering van beleid veroorzaakt, maar veeleer een versnelling van het proces.
De terrorismewet werd al goedgekeurd nauwelijks tien dagen na de aanslagen.
Zo zie je maar dat de overheid er wel mee bezig was, want zo’n ingewikkelde wet schrijf je niet op enkele dagen.
Na de aanslagen was het klimaat rijp voor die wet.
;

Een succesvolle manier om mensen tegenwoordig te controleren is via het internet.

Raf Jespers: ; ;Dat klopt.
Tien jaar geleden hing er amper een camera in België, en buiten België.
Het internet en de gsm begonnen net op te komen.
RFID-chips zijn ook van recente datum.
Slimme computerprogramma's en hersensscans zijn recente uitvindingen.
Er is een enorme evolutie gaande.
Ik stond zelf soms verbaasd te kijken, toen ik onderzoek deed voor mijn boek, hoe alles zo geavanceerd is op zo'n korte tijD. Het digitale tijdperk heeft een grote impact op het dagelijks leven van de mensen.
;

U spreekt ook over de mediA. De media spelen een grote rol bij de inbreuk van de privacy.

Raf Jespers: ; ;Ik noem dat de verovering van het privédomein.
Niet alleen door de overheid, maar ook door de mediA. Als het opbrengt om een topvoetballer te tonen met zijn vrouw en kinderen, zal dat gebeuren.
Die bladen worden veel verkocht, en de media stimuleren dat.
;

; ;Het privéleven is niet meer zo privé als vroeger.
De mensen lenen zich daar een stuk voor, maar aan de andere kant hebben de media zelf hierin ook een grote verantwoordelijkheiD. Bepaalde media willen zelfs de burgers volgen tot in hun badkamer.
;

; ;De drijfveer is dat het geld moet opbrengen.
Moderne media overleven op de winstcijfers van reclame die ze binnenhalen en alles wat voor dit doel wordt opgevoerD. ;

Hoe is het gesteld met de bescherming van privacy in België?

Raf Jespers: ; ;Je hebt in België een privacycommissie.
Dat is een commissie die moet toezien op de bescherming van de persoonsgegevens.
Op Europees niveau heb je iets gelijkaardigs.
Maar volgens mij zijn deze instellingen ontoereikenD. ;

; ;In de Europese Commissie werken ongeveer vijftig mensen die alles zouden moeten controleren wat door de Europese Unie op poten wordt gezet, van databanken tot camera's, van internet tot gsm's enz... ; ;

; ;Dat apparaat is ontoereikend om de 'tsunami' van aantastingen van de privacy te controleren.
De controle is ondermaats en moet beter worden aangepakt.
;

Dus praktisch gezien wordt er niet veel gedaan?

Raf Jespers: ; ;Er wordt wel iets gedaan, maar de middelen zijn beperkt.
;

Zoals mensen die ten onrechte op criminele lijsten staan en zichzelf eruit willen schrappen, die krijgen dit amper voor elkaar.

Raf Jespers: ; ;Je hebt de algemene nationale gegevensbank van de Belgische politie, waar ongeveer 1,6 miljoen mensen in staan.
Zelfs als je een proces verbaal hebt voor een burenruzie kom je in die gegevensbank terecht.
Onschuldig of niet, alle gegevens staan geregistreerD. Er schuilen gevaren in die databanken, zeker als je er ten onrechte in staat.
;

Weinig mensen beseffen dat zij hun gegevens in de politiedatabanken kunnen laten controleren door de privacycommissie.

Raf Jespers: ; ;Weinig mensen weten dat.
Je kunt de privacycommissie aanschrijven als je vermoedt dat je in de databank zit.
De privacycommissie kijkt dat na en meldt het.
Ze zeggen er wel niet bij of ze iets hebben gewijzigd of wat er in stonD. ;

; ;Meer mogen zij ook niet zeggen.
Het is natuurlijk absurD. Die toegang is veel te beperkt.
De burger moet weten wat er over hem in zo'n databank staat.
Hier op kunnen natuurlijk uitzonderingen gemaakt worden voor gevaarlijke criminelen.
;

Bodyscans, brainscans...in wat voor een wereld leven we? Is het iets voor de nabije toekomst of moeten wij ons er nu al zorgen over maken?

Raf Jespers: ; ;We moeten niet paranoïde worden.
Ik zeg niet dat het allemaal al gebeurt, maar de mogelijkheden zijn er.
Die kunnen gebruikt of misbruikt worden door bepaalde diensten en regimes.
;

; ;We moeten nu niet onze gsm of computer gaan weggooien, wees gewoon bewuster.
  Ze hebben me eens gevraagd wat volgens mij de gevaarlijkste techniek is.
Voor mij is dat Humabio (Human Monitoring and Authentification using Biodynamic Indicators and Behavioural Analysis), maar eigenlijk is het grootste probleem het geheel.
;

; ;Als je alles samen neemt.
De combinatie van al die zaken (camera's, gsm, computer, databanken .
).
Laat u niet vangen door het gezegde 'Wie niets te verbergen heeft, heeft niets te vrezen!'  Enkel heiligen hebben niets te verbergen, en zo lopen er niet veel ronD. ;

Hoe komt u erop om over dit onderwerp te schrijven?

Raf Jespers: ; ;Ik loop al langer rond met dit idee, vooral ook omdat ik vanuit mijn praktijk als advocaat af en toe toch wel ongerust ben.
Ik maak me zorgen, en ik niet alleen, over al die evoluties van de laatste tien jaren.
;

; ;Als je de geschiedenis bekijkt, moet je evoluties in de maatschappij in het oog houden.
Het is niet omdat vandaag onze fundamentele rechten nog enigszins overeind staan, dat dit binnen tien of vijftien jaar nog zo zal zijn.
Ik vind dat alles heel gevaarlijk aan het evolueren is, vooral na elf september.
;

; ;De antiterrorismewet heeft een algemeen politiek misdrijf ingevoerd in de Belgische strafwet.
Dat heeft nog nooit eerder bestaan in de Belgische strafwetgeving.
Iedereen die radicaal protesteert tegen het huidige beleid kan nu bestempeld worden als terrorist.
;

; ;Opinies kunnen ook aangepakt worden als ze niet overeenkomen met wat de overheid aanstaat.
Dat is gevaarlijk! Met dit boek hoop ik dat mensen bewuster worden en dat dit een opstap wordt naar een echte burgerbeweging in België en in de rest van EuropA. ; ;

Clicking      Popcorn Faith      Maatschappij

Consumentisme                                                                    

Faith Popcorn, oprichter van het succesvolle marktonderzoekbureau BrainReserve, dat honderden topbedrijven, waaronder giganten als American Express, AT&T, Eastman Kodak en IBM, als klant heeft, is van mening dat de groeiende macht van het individu vooral aan de vraagzijde van de economie grote veranderingen brengen.
Deze macht zal zich daar manifesteren als consumentisme, een toenemende kritische en kwaliteitsbewuste attitude van de consument.

Te verwachten is dat deze trend onder meer zal leiden tot een omwenteling op het gebied van reclame.
Veel meer dan thans zullen de reële producteigenschappen een rol gaan spelen.
Reclamemensen zullen moeten leren de werkelijke pluspunten en voordelen van het product, en de positieve hoedanigheden van de leverancier, onder de aandacht te brengen.
De consument van morgen eist eerlijke en juiste productinformatie in plaats van nietszeggende of misleidende reclame.

Het consumentisme in Amerika is reeds sterk genoeg om als draagvlak te fungeren voor populaire Tv-programma's waarin oneerlijke reclame en schadelijke producteigenschappen genadeloos aan de kaak worden gestelD. ; ;Deze nieuwe golf van consumentisme hebben we vanaf eind jaren zeventig - begin jaren tachtig geleidelijk zien aanzwellen tot een sterke, agressieve beweging, ; ; schrijft Popcorn.

Ten gevolge van het kritischer en kwaliteitsbewuster worden van de consument kunnen zelfs zeer sterke merken snel naar beneden tuimelen, als ze niet de bij hun imago behorende kwaliteit bieden.
Popcorn: ; ;De waarde komt in de plaats van het imago.
Kwaliteit in plaats van naam ; ;.

De consument van morgen zal bij merkkeuze en aankoopbeslissingen ook zijn of haar maatschappelijke verantwoordelijkheid laten meespelen.
Bedrijven moeten het belang van deze vorm van consumentisme naar waarde weet te schatten en er met hun productontwikkeling en algemene bedrijfsbeleid aan tegemoetkomen.

Popcorn verwacht in de wat verdere toekomst de opkomst van de ; ;virtuele supermarkt ; ;, de mogelijkheid om op afstand ; ;rond te wandelen ; ; in een virtuele omgeving die er bijvoorbeeld uitziet als een gezellige boerenmarkt.
In deze door de telecommunicatie in de huiskamer gebrachte virtuele realiteit zal een groot assortiment producten bekeken en mogelijk zelfs ; ;betast ; ; kunnen worden.
Elektronisch bestelde artikelen zullen vlot worden thuisbezorgD.

Mondialisering, informatisering en consumentisme vormen de richtinggevende basistrends van de huidige tijd en het begin van het nieuwe millennium.

Hoe komen we van religie af?      Van Den Berg Floris      Maatschappij

Een geneesmiddel tegen aids zorgt voor een betere wereld, omdat het veel mensen behoedt voor lijden en vroegtijdig sterven.
Ook een geneesmiddel tegen religie zou voor een betere wereld zorgen, want het zou veel mensen voor leed en onwetendheid behoeden.
Het is dus tijd de mensheid te bevrijden van religie.
Het is tijd religie niet meer met respect te behandelen alsof het iets waardevols is.
Patiënten zijn waardevol, niet hun ziektes.

De laatste jaren is er een stortvloed aan boeken over en tegen religie verschenen die als Nieuw Atheïsme aangeduid worden.
Al deze boeken tonen aan dat de kern van religie onwaar is en een obstakel voor het goede leven.
Ze diagnosticeren religie als een ziekte.
Het is nu tijd om daar een genezing voor te vinden.
Dit pamflet beschrijft zeventien liberale strategieën om van religie af te komen.
Echter, zoals een arts geen voet moet amputeren om iemand van voetschimmel te genezen, zo moet worden voorkomen dat het middel erger is dan de kwaal.
Dit pamflet behandelt religie vanuit een liberaal-democratisch perspectief waarin de vrijheid van het individu de belangrijkste waarde is.
Dit zorgt voor een ongemakkelijke, maar niet onoplosbare, paradox.

Hoe komen we van religie af? is een praktische handleiding voor de bevrijding van de mens uit de ketenen van religie.

We worden de laatste tijd overspoeld door boeken van auteurs die voor het moreel houvast in de samenleving willen teruggrijpen naar religies.
Ik denk aan Strohonden van John Gray, Tijd van onbehagen van Ad Verbrugge, De teloorgang van de westerse cultuur van John Carroll, en De ondergang van het atheïsme van Alister McGrath.
Ze lijken wel de moderne volgelingen van Oswald Spengler die in zijn beruchte Der Untergang des Abendlandes het verval van godsdienst en traditie voorspelde en daarmee het einde van de beschaving.
Het zijn de hedendaagse cultuurpessimisten die zich net zoals hun voorgangers manifesteren in tijden van verandering en onzekerheiD. Ze verwerpen de verbeelding, de onttovering en het menselijk streven naar genot en ze menen dat de grenzen van het menselijk denken en kunnen al lang bereikt zijn, of zelfs overschreden.
Daarom prediken ze voor bezinning, contemplatie, resignatie en devotie.
Ze verkiezen de traditie, het geloof en derhalve de zelfverloochening boven het recht op zelfbeschikking, de rede, de moderniteit, het vooruitgangsgeloof en de vrijheiD. Ze hebben een fundamenteel wantrouwen tegenover de mens en het leven.
En vooral tegenover alle vormen van ongeloof.

Dit alles leidde tot een tegenreactie vanuit atheïstische hoek met ondermeer The God Delusion van Richard Dawkins, The End of Faith van Sam Harris,  God is not Great.
The Case Against Religion van Christopher Hitchens en in Nederland het Atheïstisch Manifest van Herman Philipse.
Daarin wordt gewezen op de schadelijke impact van religies in de hedendaagse samenlevingen zowel in onze contreien als in de rest van de werelD. In zijn boek Hoe komen we van religie af? gaat de Nederlandse filosoof Floris van den Berg nog een stap verder.
Hij onderzoekt de ongemakkelijke liberale paradox tussen de vrijheid van expressie die gebaseerd is op het individu en de vrijheid van godsdienst die doorgaans beleefd wordt binnen een al dan niet gesloten groep.
Daarnaast biedt hij ook een reeks ‘liberale strategieën om de mensheid van religie te bevrijden’.
De auteur omschrijft zichzelf daarbij als een ‘moreel atheïst’ omdat religie in zijn ogen niet alleen onwaar en betekenisloos is, maar vooral omdat het een rem betekent voor de individuele vrijheid en het recht op zelfbeschikking.
Hij beseft wel dat religie niet de oorzaak is van alle kwaad, maar toch is het verantwoordelijk voor heel wat geweld, onderdrukking en onvrijheiD.

We worden de laatste tijd overspoeld door boeken van auteurs die voor het moreel houvast in de samenleving willen teruggrijpen naar religies.
Ik denk aan Strohonden van John Gray, Tijd van onbehagen van Ad Verbrugge, De teloorgang van de westerse cultuur van John Carroll, en De ondergang van het atheïsme van Alister McGrath.
Ze lijken wel de moderne volgelingen van Oswald Spengler die in zijn beruchte Der Untergang des Abendlandes het verval van godsdienst en traditie voorspelde en daarmee het einde van de beschaving.
Het zijn de hedendaagse cultuurpessimisten die zich net zoals hun voorgangers manifesteren in tijden van verandering en onzekerheiD. Ze verwerpen de verbeelding, de onttovering en het menselijk streven naar genot en ze menen dat de grenzen van het menselijk denken en kunnen al lang bereikt zijn, of zelfs overschreden.
Daarom prediken ze voor bezinning, contemplatie, resignatie en devotie.
Ze verkiezen de traditie, het geloof en derhalve de zelfverloochening boven het recht op zelfbeschikking, de rede, de moderniteit, het vooruitgangsgeloof en de vrijheiD. Ze hebben een fundamenteel wantrouwen tegenover de mens en het leven.
En vooral tegenover alle vormen van ongeloof.

Dit alles leidde tot een tegenreactie vanuit atheïstische hoek met ondermeer The God Delusion van Richard Dawkins, The End of Faith van Sam Harris, God is not Great.
The Case Against Religion van Christopher Hitchens en in Nederland het Atheïstisch Manifest van Herman Philipse.
Daarin wordt gewezen op de schadelijke impact van religies in de hedendaagse samenlevingen zowel in onze contreien als in de rest van de werelD. In zijn boek Hoe komen we van religie af? gaat de Nederlandse filosoof Floris van den Berg nog een stap verder.
Hij onderzoekt de ongemakkelijke liberale paradox tussen de vrijheid van expressie die gebaseerd is op het individu en de vrijheid van godsdienst die doorgaans beleefd wordt binnen een al dan niet gesloten groep.
Daarnaast biedt hij ook een reeks ‘liberale strategieën om de mensheid van religie te bevrijden’.
De auteur omschrijft zichzelf daarbij als een ‘moreel atheïst’ omdat religie in zijn ogen niet alleen onwaar en betekenisloos is, maar vooral omdat het een rem betekent voor de individuele vrijheid en het recht op zelfbeschikking.
Hij beseft wel dat religie niet de oorzaak is van alle kwaad, maar toch is het verantwoordelijk voor heel wat geweld, onderdrukking en onvrijheiD.

‘Het zou overheidsbeleid moeten zijn’, aldus Floris van den Berg, ‘om democratische en liberale manieren te vinden om religie, net als roken, te ontmoedigen’.
Met dit standpunt keert de auteur zich de cultuurrelativisten en vermeende progressieve politici als Job Cohen en Steve Stevaert die menen dat religie bijdraagt tot de emancipatie van de mens.
Religies mogen geen privilegies krijgen zoals vandaag nog steeds het geval is.
De auteur sluit hiermee aan bij seculiere stroming die voor het eerst duidelijk omschreven werd in The Age of Reason van Thomas Paine waarin die afrekende met de geïnstitutionaliseerde religie, de vermeende waarheid en het morele baken van de Bijbel, waar tal van absurde, onlogische en immorele passages in staan.
‘In een multiculturele samenleving, zoals tegenwoordig in de meeste westerse maatschappijen het geval is, hebben alle mensen baat bij een seculiere staat en overheid’, schrijft de auteur en hij pleit dan ook resoluut voor het secularisme en laïcisme, zoals in Frankrijk het geval is, omdat die de meeste kansen biedt voor een open samenleving.
Net als de Nederlandse filosoof Paul Cliteur pleit hij dan ook voor een moreel esperanto als communicatiemiddel tussen gelovigen en niet gelovigen, maar ook tussen mensen met andere of zelfs tegengestelde geloofsovertuigingen.
De secularisatie van het publieke domein stond cruciaal in het Verlichtingsdenken en moet volgens de auteur worden doorgetrokken.

Een van de discussiepunten betreft natuurlijk de hoofddoek die steeds meer in het (westerse) straatbeeld opduikt.
Gaat het hier om een vrije keuze of om een vorm van sociale druk? Hier botst Floris van den Berg op de liberale paradox dat ‘het onmogelijk is vrijheid aan anderen op te leggen’ en dat het iedereen vrij staat om onvrij te zijn.
De auteur beseft dat ook.
Als een goed geïnformeerde moslima zich vrijwillig wil sluieren dan is dat haar goed recht.
Maar wat betekent ‘vrijwillig’ als we zien dat meisjes door hun ouders en omgeving op steeds jongere leeftijd verplicht worden die te dragen? Die hoofddoekjes zijn minder onschuldig dan we denken zoals ook verwoord in Bas les voiles! van de Iraanse schrijfster Chahdortt Djavann die naar Frankrijk moest uitwijken.
‘Ik heb tien jaar lang een sluier gedragen.
Het was de sluier of de dooD. Ik weet waarover ik spreek’, schrijft Djavann.
Zij en vele andere vrouwen die in opstand komen tegen de hoofddoek en de onderdrukking van de vrouwen worden echter weggehoond door vermeend progressieve multiculti’s die de auteur omschrijft als ‘een cordon van welwillendheid rondom een totalitaire kern van fundamentalisten’.
In die zin staat de auteur dan ook achter het Franse verbod op het dragen van opvallende religieuze symbolen in scholen want het is daar dat jongeren zich ‘in vrijheid van hun ouders’ moeten kunnen ontwikkelen teneinde later weloverwogen keuzes te maken.

Cruciaal voor Floris van den Berg is immers de opvoeding van de kinderen.
Een op geloof gestoelde opvoeding is in zijn ogen ‘een vorm van kindermishandeling’.
Hiermee spoort hij met de ideeën van de Spaanse liberale filosoof Fernando Savater die in zijn boek De waarde van opvoeden duidelijk maakt waar opvoeding en onderwijs echt om gaan: ‘Vrij zijn is zich bevrijden: van onze onwetendheid, van onze gedetermineerdheid - geboetseerd door onze genen en onze sociale omgeving -, van de instinctieve lusten en driften die wij leren te beheersen in het praktijk van het samen leven ( .
) Vrijheid is de verovering van de autonomie door middel van onderwijs en opvoeding die ons wennen aan het maken van keuzes en het zoeken naar vernieuwingen die alleen mogelijk zijn in de gemeenschap.
’ Juist daarom is religieus onderwijs zo nefast.
‘Misschien is het aan te bevelen op scholen een vak te geven waarin de geschiedenis van godsdiensten, symbolen en mythologieën wordt behandeld, zo men wil met bijzondere aandacht voor de Grieks-Romeins-Joods-Christelijke traditie die zo belangrijk is om onze Europese cultuur te begrijpen.
Maar dit vak moet niet voorschrijven maar beschrijven: het dient geen gelovigen te vormen maar leerlingen te informeren’, aldus Savater.
Ook Floris van den Berg komt op voor een strikt seculier onderwijs.
Hij gaat nog een stap verder en verwijst naar het tweede lid van artikel 20 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: ‘Niemand mag worden gedwongen om tot een vereniging te behoren.
’ Het komt er volgens de auteur op neer dat kinderen ‘niet gedwongen kunnen worden tot de vereniging van hun ouders te behoren’.

Het sterkste deel in het boek is de verdediging van het ‘universeel subjectivisme als seculiere humanistische ethiek en politieke filosofie’ waarvoor Floris van den Berg te rade ging bij de liberale filosofen Martha Nussbaum en John Rawls.
Zo maakt hij gebruik van Rawls ‘sluier van onwetenheid’, een gedachten experiment waarbij de mens zou terugkeren naar een soort oorspronkelijke toestand waarbij je niet weet wat je huidige positie is.
Neem dat je niet weet wie en wat je vandaag bent, man of vrouw, blank of zwart, rijk of arm, gezond of ziek, oud of jong, hetero of homo.
Hoe zou je dan willen behandeld worden? De kans dat je een vrouw bent is ongeveer de helft, dat je ouder bent is groter en dat je arm bent nog veel groter.
Vanuit die positie zal iedereen vinden dat elke mens gelijke rechten en vrijheden moet kennen, en dat misogyne regels bijvoorbeeld onaanvaardbaar zijn.
‘Elk cultureel gebruik hoort moreel getoetst te worden op een paar criteria’, aldus de auteur, onder meer aan de vraag of je van plaats zou willen ruilen met de onderdrukten.
Dit is een sterk Kantiaans argument tegen het cultuurrelativisme en vóór een universele seculiere moraal.
Tegelijk betekent het ook dat we af moeten van de ‘blinde gehoorzaamheid’ en de ‘morele struisvogelpolitiek’ die samengaan met een op religie gebaseerde ethiek.
Want als men de ‘heilige teksten’ en het woord van God of Allah als absoluut referentiepunt neemt dan kan men zijn persoonlijk geweten uitschakelen en overgaan tot de meest barbaarse daden.
Denk aan de moordenaar Mohammed B. die zijn doodslag op Theo Van Gogh verantwoordde als een bevel van GoD.

Wie religie omarmt als een middel tot emancipatie moet beseffen dat dit als een paard van Troje ook alle negatieve aspecten ervan mee binnenbrengt.
‘Flirten met religie is een dans macabre’, schrijft Floris van den Berg.
Hij is ook actief binnen de vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte en directeur is van het Center for Inquiry Low Countries.
In die hoedanigheid lanceerde hij in Nederland een campagne om het atheïsme meer bekendheid te geven en mensen aan te zetten om na te denken over de waarheidsclaims en privileges van religies.
In navolging van een buscampagne in het Verenigd Koninkrijk startte hij met een publiciteitsstunt die veel weerklank kreeg in de mediA. Langs de snelweg A4 bij Schiphol verscheen een enorm billboard met de tekst: ‘Er is waarschijnlijk geen goD. Durf zelf te denken.
En geniet van dit leven!’ Het schoot tal van gelovigen in het verkeerde keelgat.
Nochtans zegt de tekst alleen maar wat steeds meer mensen de voorbije decennia ook daadwerkelijk doen, namelijk zélf denken.
Het is de verdienste van Floris van den Berg dat hij op deze manier méér aandacht voor het vrijdenken genereerde dan de vele congressen en studiedagen waar doorgaans alleen maar overtuigden op afkomen.
Hoe komen we van religies af? is een kritisch rationalistische visie op religie.
Het boek is vlot geschreven en intellectueel goed onderbouwD. Soms laat de auteur zich wat gaan en lees je zijn verontwaardiging over zoveel onwetendheiD. Beschouw hem dan ook als de Christopher Hitchens van de Lage Landen.

Recensie door Dirk Verhofstadt ;

De mens voorbij      van den berghe Gie      Maatschappij

Vooruitgang en maakbaarheiD. 1650-2050

Zonder God schepping noch voorzienigheiD. Geen door God gegeven wetten, macht of moraal.
Wij mensen staan er alleen voor, moeten zelf een betere staatsvorm en moraal ontwerpen, wereld en mens maken, moeten onze eigen schepper worden.
Dat is het inzicht dat verlichting heet.
Goddelijk licht, openbaring, ingeruild voor dat van rede en wetenschap.

 

 Een gapende afgrond voor wie zich verlaten voelt door God; leeg de wereld, hol de toekomst.
Maar voor verlichte geesten het einde van absolutisme en intolerantie, het begin van vrijheid, gelijkheid, verantwoordelijkheiD. Wereld en mens zijn niet langer de best mogelijke, ze veranderen, evolueren.
Ze zijn veranderbaar, maakbaar.
Van tuin tot plant, van maatschappij tot mens.
Verandering als verbetering.
Elke volgende generatie zal het beter krijgen.
Dat is de bakermat van het vooruitgangsgeloof en de maakbaarheidsideologie die ons meer dan ooit in hun greep hebben.

 

 Het grenzeloze optimisme werd bekrachtigd door politieke en industriële revoluties; triomfen van wetenschap en technologie, geneeskunde en biologie; ideologieën die hemelen op aarde beloofden.
De negentiende eeuw werkte de verlichtingsideeën uit, reikte instrumenten aan voor hun realisatie.
Daar stonden we dan, leerling-tovenaars met een achterophinkende moraal.

 

 Als vanzelf ging darwinisme over in sociaal-darwinisme en eugeneticA. Niet onredelijk, tuinieren is onkruid wieden, kweken is selecteren.
Grote geesten waren er voor, al rekenden ze zonder dictatuur.
Na de ontsporing die Auschwitz heet, werd alles op conto van de nazi’s geschreven.
Breuk in de geschiedenis.
Dit nooit meer.
Terwijl we meer dan ooit sleutelen aan wereld, plant, dier en mens.

Auteur: Gie van den Berghe

Over de auteur:

Gie van den Berghe (Gent, 1945) is historicus, ethicus en publicist.
Hij promoveerde aan de Universiteit Gent als licentiaat en doctor in de moraalwetenschap met een proefschrift over de nazi-kampen (onderling gedrag, overlevingsschuldgevoel) dat hij herwerkte tot Met de dood voor ogen (1987).
Het werk van Gie van den Berghe werd bekroond met geschiedkundige en andere prijzen, onder meer de Arkprijs van het Vrije Woord en in 1996 met ; ;De Zesde Vijs ; ; van SKEPP, voor zijn genuanceerde kritische kijk en voor zijn verdiensten in het verspreiden van objectieve kennis inzake pseudowetenschap.
Momenteel is hij gastprofessor aan de Universiteit Gent.

Gie Van den Berghe

‘Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren.
Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen’, zo klinkt het eerste artikel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Deze uitspraak kwam er na de gruwel van de Tweede Wereldoorlog toen miljoenen mensen omwille van hun ras of afkomst werden gedegradeerd tot ‘Lebensunwertes Leben’, en die volgens het nazi-regime het niet waard waren om verder te leven.
Zij werden dan ook massaal gestigmatiseerd, opgepakt en vermoorD. Daarbij ging het niet enkel om Joden, zigeuners, homoseksuelen, Getuigen van Jehova, communisten en andere tegenstanders van het regime, maar ook om grote aantallen mentaal en fysiek gehandicapten die volgens de nazi’s de ‘gezondheid’ van de natie ondermijnden en daarom fysiek moesten worden uitgeschakelD. Om de genetische zuiverheid van het Germaanse volk te garanderen moesten mensen met dergelijke handicaps zo snel mogelijk worden gesteriliseerd of gedooD. Tussen 1 september 1939 en 24 augustus 1941 werden meer dan 70.
000 mensen in het geheim geliquideerd door verhongering, dodelijke injecties, vergiftiging of vergassing.
Deze praktijk zorgde ervoor dat de eugenetica, het wetenschappelijk onderzoek naar de verbetering van het mensenras, sindsdien wordt beschouwd als immoreel en onaanvaardbaar.

 

Nochtans werd de eugenetica op het einde van de 19de en de eerste decennia van de 20ste eeuw gezien als een vooruitstrevende wetenschap die rechtstreeks voortvloeide uit de aanname dat de mens maakbaar en verbeterbaar is.
En ook vandaag worden onderzoeken en ingrepen gedaan om menselijke imperfecties te voorkomen of te herstellen.
Over dit thema schreef de ethicus en historicus Gie van den Berghe het intrigerende boek De mens voorbij waarin hij op zoek gaat naar de denkkaders die tot de nachtmerrie van de nazi’s geleid hebben.
Aan de hand van talloze voorbeelden toont hij aan hoezeer wetenschappers sinds de Verlichting geloofden dat we via de rede in staat zouden zijn om zowat alle problemen op te lossen of bij te sturen, ook de attitudes van mensen.
Deze gedachte kreeg door Darwins evolutietheorie een bijkomende grondslag door de toepassing van elementen uit de biologie op andere wetenschapsdomeinen zoals de sociologie, omschreven als het sociaaldarwinisme.
Het sterkte de overtuiging dat mensen, net als planten en dieren, onderhevig zijn aan selectieprocessen, en dat niet enkel individueel maar ook als groep, volk of ras.
Veel sociaaldarwinisten zagen de samenleving als een boom waaruit men de zieke of dode (menselijke) takken moest verwijderen om hem in leven te houden.
Politici beschouwden het als een reden om zwakkere volkeren te onderdrukken of zelfs uit te roeien.

 

Gie van den Berghe wijst ook op de opkomst van de geneeskunde en de toenemende obsessie voor gezondheid en hygiëne.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw begonnen massale campagnes om kinderen in te enten tegen ziektes die in het verleden talloze slachtoffers hadden gemaakt.
‘Elk nieuw biologisch feit leek een vooroordeel te weerleggen; de vooruitgang leek niet meer af te stoppen (…) een medisch utopia leek binnen bereik’, aldus de auteur.
Er volgden inderdaad heel wat positieve ontwikkelingen die de levenskwaliteit en de volksgezondheid ten goede kwamen, maar ook heel wat ontsporingen.
Hoe sterker het geloof in de maakbaarheid van de mens en de samenleving, hoe meer de staat ingreep (of liet ingrijpen) om de ‘ideale samenleving’ gestalte te geven.
De maatschappij werd aanzien als een levend organisme waarbij men de zieke elementen moest verwijderen en de goede en gezonde elementen aanmoedigen.
Die inzichten gekoppeld aan een toenemend nationalisme vormden de voedingsbodem voor een actieve eugenetica waarin het individu ondergeschikt werd gemaakt aan natie, volk en ras, en waarbij de klemtoon geleidelijk verschoof naar de ‘abnormaliteit, waardeloosheid, kostprijs en gevaar voor de maatschappij’ van (groepen) mensen.
Vanaf toen kwamen armen, gehandicapten, zwakzinnigen, criminelen, dronkaards, zwervers en al wie zich niet of nauwelijks conformeerde in het vizier.

 

Met zijn gedetailleerde historische uitwijding maakt Gie van den Berghe duidelijk dat de eugenetica geen specifiek nazi-Duitse aberratie was, maar een praktijk die algemeen aanvaard en toegepast werD. Een belangrijke rol speelde de Britse antropoloog Francis Galton, een halve neef van Charles Darwin, die het onderscheid maakte tussen ‘positieve’ eugenetica, waarbij men de meest geschikte mensen aanmoedigde tot meer voortplanting, en ‘negatieve’ eugenetica, waarbij men minder geschikte mensen ontmoedigt of verhindert om zich voort te planten – bijvoorbeeld door sterilisatie.
De eerste sterilisatiewetten werden aangenomen in de Verenigde Staten (van 1907 tot 1963 werden er meer dan 60.
000 mensen gedwongen gesteriliseerd).
In Zweden hebben sociaal-democratische regeringen van 1935 tot 1971 duizenden vrouwen gedwongen gesteriliseerd omdat zij voor 'inferieur' of van 'slecht of gemend ras' doorgingen.
Soortgelijke praktijken gebeurden met geestelijk gehandicapt verklaarde mensen in Japan, Canada, Australië, Noorwegen, Finland, Estland, Zwitserland en IJslanD. De nadruk kwam ook steeds meer te liggen op de overtuiging dat men via de eugenetica de criminaliteit zou kunnen voorkomen of inperken.
Misdadigers zouden bepaalde uiterlijke kenmerken of afwijkingen vertonen, wat leidde tot pseudo-wetenschappelijke stromingen zoals de frenologie en de fysionomie (gelaatkunde).
De auteur wijst er ook op dat de eugenetica niet alleen omarmd werd door conservatieve en nationalistische, maar ook door socialistische en progressieve denkers.
Het eerste internationaal congres over eugenetica in Londen in 1912 dat werd voorgezeten door Leonard Darwin, zoon van Charles, sprak zich zelfs uit voor ‘de noodzaak van menselijke selectie’ om degeneratie tegen te gaan.

 

De eugenetica bestond dus reeds voor Hitler en het nazi-regime, maar de combinatie van het geloof in de maakbaarheid van de mens en de samenleving, het extreme nationalisme, het virulente antisemitisme en de populaire rassenkunde vormden samen een explosieve cocktail waarin de beschaving niet zozeer onderbroken werd, maar faliekant ontspoorde.
Op 14 juli 1933 (enkele dagen voor het Vaticaan een concordaat sloot met nazi-Duitsland) werd de Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses goedgekeurd die het mogelijk maakte om mensen die erfelijke ziektes hadden dwangmatig te steriliseren.
In de praktijk werden ook talloze geestelijk gehandicapten, asocialen en de zogenaamde ‘Rijnlandbastaarden’ hierdoor getroffen.
Van 1934 tot 1945 werden op die manier tussen 320.
000 en 350.
000 mannen en vrouwen gesteriliseerD. Intussen werd de bevolking via propaganda bewerkt om andere vormen van euthanasie te aanvaarden.
Via cartoons in kranten en pseudo-documentaire films als Das Erbe (1935), Erbkrank (1936) en Opfer der Vergangenheit (Slachtoffer van het verleden) (1937) werden vreselijke beelden van geesteszieken getoond die de kijkers moesten overtuigen van het nut van de ‘genadedood’.
In de herfst van 1939 ging het nazi-regime dan van start met de T4-campagne om mensen die misvormd, geestelijk gehandicapt of psychiatrisch ziek waren, radicaal te elimineren.
Zij werden immers beschouwd als Ballastexistenz, Lebensunwertes Leben of Volksbelastender Kranken.
Later zou het T4-personeel ingezet worden in de massale vergassingen van Joden en zigeuners.
Sindsdien is eugenetica een absoluut taboe.

 

Niet dat er nadien geen eugenetica meer werden toegepast (in de VS en Zweden bijvoorbeeld bleef men tot in de jaren ’60 en ’70 doorgaan met gedwongen sterilisaties) maar er was wel iets fundamenteels veranderD. In het meest interessante deel van zijn boek gaat Gie van den Berghe in op de omschakeling van de eugenetica naar nieuwe ingrepen en therapieën onder nieuwe benamingen zoals de biotechnologie en de gentherapie.
Toch zijn dit meer dan louter semantische wijzigingen.
Waar voordien ingrepen gebeurden in naam van een groep, natie, volk of ras, staat nu het belang van het individu centraal.
De auteur trekt hier de parallel met de opmars van de mensenrechten en de individualisering van de samenleving.
Cruciaal verschil is dat (overheids)dwang niet langer aanvaard wordt en dat men vanuit de wetenschap, filosofie en politiek de uniciteit van elke mens erkent.
De diepzwarte boosaardigheid die bijvoorbeeld de nazi’s dreef, maakte plaats voor een ethisch besef om onmenselijk leed te vermijden of (mits toestemming van een patiënt) zo goed mogelijk tegen te gaan.
Zo gebeuren vandaag bijvoorbeeld ingrepen die erop gericht zijn geboortes van kinderen met zware aandoeningen te vermijden, zoals het syndroom van Down.
Het gevaar voor ontsporingen blijft evenwel bestaan.
Naarmate de kennis over de genetica en de technologie toeneemt, groeit bijvoorbeeld de druk om mensen ‘beter’ te maken, niet alleen door erge ziektes te voorkomen maar ook door het ‘programmeren’ van toekomstige kinderen.
Hier wijst de auteur terecht op een reeks bio-ethische vragen zoals het gevaar van ‘sociale stigmatisering van mensen met een genetisch risico’ en ‘genetische manipulatie’ van asociale menselijke instincten.

 

Volgens Gie van den Berghe treden we thans ‘een tijdperk van zelfeugenetica binnen, met als primair doel de opwaardering van lichaam en geest’.
Binnen een absolute vrije markt kan dit snel leiden tot een tweedeling in de samenleving ten voordele van de rijken.
Door de overheid opgelegde regels zijn dan ook noodzakelijk.
Dat neemt niet weg dat er voldoende ruimte moet gelaten worden om verder onderzoek te doen naar middelen om het lot van individuen te verbeteren.
De Franse filosoof en hedonist Michel Onfray (die hier niet aan bod komt) heeft het in zijn boek Het lichaam, het leven en het lijden over het recht van de mens om het lijden met alle beschikbare middelen te bestrijden.
‘Het vermijden van pijn – basisprincipe van het hedonisme – is beter dan de behandeling ervan’, zo schrijft Onfray.
Het enige gevaar dat hij in de transgene revolutie ziet, is de commerciële exploitatie zoals het toekennen van ideale maten of van een bepaald geslacht.
Daar is hij dan ook (net als Gie van den Berghe) radicaal tegen.
Het gaat hem om het voorkomen van zware handicaps zoals dwerggroei, acromegalie en hermafroditisme.
In diezelfde zin verdedigt Onfray ook het klonen als middel tot het reproduceren van weefsels of organen die opnieuw in het lichaam van een zieke mens kunnen worden ingeplant.

 

Gie van den Berghe spreekt zich niet echt uit over de grenzen van dit belangrijke ethische debat.
Dat is ook bijzonder moeilijk gezien de enorme evoluties die op bio-technologisch vlak bezig zijn.
Soms maakt hij wel erg storende fouten.
Zo verwijst hij naar een website ‘GenoChoice.
Create your own genetically healthy baby online!’ in de VS waar je zou kunnen kiezen hoe je kind er moet uitzien.
Van den Berghe neemt dit voor waarheid aan maar in feite betreft het een 'performance' van de kunstenaar Virgil Wong.
Het boek bevat ook geen referenties en voetnoten wat gezien het onderwerp (en de ambitie tot het schrijven van een werk met wetenschappelijke ambities) nochtans absoluut nodig is.
Toch is De mens voorbij een belangrijk werk dat doet inzien dat we zullen moeten leren leven met bepaalde van onze imperfecties en dat we steeds argwanend moeten staan tegenover diegenen die ons een wereld zonder kwalen voorspiegelen.
Soms doen ze dat met goede bedoelingen, maar zoals Popper stelde, moeten we steeds oog hebben voor de ongewilde gevolgen van ons ingrijpen waardoor de balans van onze verbeteringen maar al te vaak doorslaat naar de negatieve kant.

Recensie door Dirk Verhofstadt ;

Islam voor varkens      Jansen Prof.
Dr.
Hans      Islam

Islam voor varkens, apen, ezels en andere beesten is een vrijmoedige inleiding op de islam in de vorm van 250 antwoorden op deels prangende vragen.

De Koran, geloven moslims, is het letterlijke woord van GoD. Zo’n geloofspunt is moeilijk te controleren.
Erger nog, het is zelfs helemaal niet te controleren.
In ieder geval neemt de koran, woord van God of niet, geen blad voor de mond wanneer het gaat over de ongelovigen.
Niet-moslims worden in de Koran zonder pardon als geesten aangeduiD. Als varkens, apen, ezels of ‘de slechtste viervoeters’.

Dit boekje geeft antwoorden op de met de dag urgentere vragen die zulke islamitische geloofspunten oproepen.
Het islamitische gedachtegoed met bijbehorend jargon (halal en haram, fitna en jihad) wordt uitgelegd, niet met de bedoeling moslims te kwetsen, maar met de bedoeling andersdenkenden het te laten begrijpen.

Hans Jansen (1942) is arabist.
Sinds 2003 is hij hoogleraar voor het ‘hedendaags islamitisch denken’ aan de Universiteit van Utrecht.
Van 1979 tot 1982 leidde hij het Nederlands Instituut in Caïro.
Hij schreef onder andere een spraakmakende biografie van Mohammed en een standaardwerk over de ideologie van de terroristen achter de moord op de Egyptische president Sadat.
Hij publiceerde artikelen in onder andere de Volkskrant, Trouw, HP/De Tijd en Opinio.
In 1992 verscheen een mede door Hans Jansen bewerkte editie van de gezaghebbende Koranvertaling van prof. dr.J.H.Kramers.Jansen is een veelgevraagd gastcommentator bij programma’s als Nova en RTL Nieuws.

Een liberale nachtmerrie

‘Doodt de ongelovigen waar ge ze maar vindt.
’ Soera 9:5.

In de discussie over of Islam al dan niet een tolerante, vredelievende, vrouwvriendelijke, open en wetenschappelijk progressieve godsdienst is, wordt er door tegenstanders van kritiek op de Islam met regelmaat beweerd dat er onvoldoende kennis is over die prachtige religie die Islam (letterlijk ‘onderwerping’) heet.
Arabist en Islamspecialist Hans Jansen, thans hoogleraar ‘hedendaags islamitisch denken’ aan de Universiteit Utrecht, beantwoordt 267 vragen die bedacht zijn door de redactie van uitgeverij Van Praag over de islam.
Het lezen van de heldere en bondige antwoorden van Hans Jansen bevestigt echter veel van de kritiek op de islam door liberalen en andere critici.
Veel zogenaamde vooroordelen over de islam worden door Arabist Jansen onderbouwd en bevestigD. ‘De titel van dit boekje is afgeleid van benamingen die de Koran gebruikt voor ongelovigen en joden.

Moslims en hun niet-moslimse apologeten, door Jansen aangeduid als ‘multi-cultis’, zullen wellicht opmerken dat Hans Jansen ‘een vooringenomen conservatieve zeloot’ is die derhalve een gekleurd beeld van de Islam geeft.
Het is een immumisatie-strategie om te beweren dat buitenstaanders nooit een goed begrip kunnen hebben, zelfs niet als zij, zoals Hans Jansen, de bronnen bestudeerd hebben.
Als het zo is dat buitenstaanders nooit een goed begrip kunnen hebben van de islam, dan is dit boekje geen bijdrage aan een dialoog, want die kan er dan niet zijn.
Het beeld dat Hans Jansen schetst van de islam dat de Koran ziet als het letterlijke woord van god en Mohammed als zijn profeet, wier leven als voorbeeld dient, is totaal niet in overeenstemming te brengen met de rechten van de mens zoals in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens uit 1948.

Een groot probleem met de islam is dat er geen erkenning is van de scheiding tussen kerk en staat.
Volgens de Islam hoeft de overheid ook geen wetgevende macht te zijn: er zijn immers al de Islamitische wetten van de shariA. ‘De theorie van geen enkele godsdienst is democratisch.
Ook het rooms-katholicisme is niet democratisch.
Desalniettemin kunnen katholieken, mormonen of moslims heel goed besluiten dat hun leven en hun maatschappij het meest gebaat is bij een democratische staatsordening.
Het probleem bij de islam blijft dan dat in de wetgeving al voorzien is door de shariA. […] Gelukkig zijn er wel moslims die daar anders over denken, en die wel willen deelnemen aan de democratische processen waarmee een maatschappij zichzelf bestuurt en haar eigen wetten stelt.
Maar zulke moslims dienen rekening te houden met heftige afkeuring (of erger) van hun handelwijze door de radicalen.
’ En wat verder schrijft Jansen.
‘In landen waar de sharia geheel of gedeeltelijk geldt, is er in westerse ogen een probleem met de vrijheid van meningsuiting (geen vrije pers), de vrijheid van godsdienst, en de positie van de vrouw.
Hoe meer sharia er van kracht is, hoe groter die problemen zijn.

De opsomming van Jansen kan nog wel langer: onder de sharia is er een probleem voor homoseksuelen, travestieten, transseksuelen; er is een taboe op seksuele ontplooiing, en seksuele voorlichting, er is een probleem met wetenschap, zoals het islamitisch creationisme, en het onderwijs is niet gericht op individuele ontplooiing, wetenschappelijke kennisoverdracht en het stimuleren van democratisch burgerschap.
Lijfstraffen en doodstraf die de sharia aanbeveelt, zijn in flagrante tegenspraak met mensenrechten.
‘Het is in de islamitische wereld zelf niet gebruikelijk om in het openbaar vrij en kritisch over de islam te discussiëren.
Moslimse religieuze leiders zijn daar dan ook volstrekt niet aan gewenD. Anders dan rabbijnen, dominees en pastoors, die dagelijks voor rotte vis worden uitgemaakt, bekleden imams en ayatollahs een positie waarin zij zelden of nooit in het openbaar worden tegengesproken.
In de islamitische wereld neemt de overheid het voor hen op.
In het Westen is het (nog) niet zover.

Het fundament van een open, vrije samenleving is het recht op de vrijheid van meningsuiting: het uiten van kritiek is van fundamenteel belang.
Karl Popper schreef gedurende de Tweede Wereldoorlog zijn beroemde boek The Open Society and Its Enemies.
Popper beschrijft utopische totalitaire ideeën zoals die voorkomen bij Plato, Hegel en Marx.
Maar alle religies zijn, wanneer zij politieke macht zouden hebben, vijanden van een open samenleving, omdat tolerantie voor andersdenkenden dan meestal niet wordt getolereerD. Christendom en jodendom hebben in westerse samenlevingen geaccepteerd dat zij tweede viool moeten spelen en hebben daar vrede mee.
Volgens Jansen is de islam veel moeilijker in te passen in een democratische seculiere samenleving waarin er een scheiding is tussen politiek en religie.
Volgens de islam is de koran het letterlijke woord van goD. En alle wetten liggen al vast in de shariA. Alle problemen die er zijn, zijn volgens radicale moslims, dan ook te wijten aan het niet of niet genoeg navolgen van de shariA. ‘Islamitische activisten zijn antiwesters en antidemocratisch, en zien in grote delen van de tekst van de Koran hun opvattingen bevestigD. Zo goed als alle Koranpassages waarin niet-moslims bedreigd worden (en dat zijn er veel), kunnen door wie dat wil ook als antiwesters worden opgevat.
Zo is elke oproep tot toepassing van de sharia een openlijke aanmoediging tot het plegen van acties die in strijd zijn met de Nederlandse wet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
[…] De sharia roept op tot lijfstraffen en de doodstraf, ook voor religieuze vergrijpen – de meeste Nederlanders weten niet eens meer wat dat zijn.
De sharia beperkt de godsdienstvrijheid, ondermijnt de positie van vrouwen, en vernedert wie geen moslim is.

Is het geruststellend om te lezen: ‘De eerwraak is géén onderdeel van de sharia, maar wordt door veel moslims wel beleefd al was het de kern van wat de islam over het familieleven te zeggen heeft.
’ En: ‘Uithuwelijken is het principe.
’ Of: ‘Iedereen in Nederland die iets over de islam heeft mee te delen, weet sindsdien [sinds de moord op Theo van Gogh] dat hij risico’s loopt.
’ De sharia en de bevelen, aanmoedigingen en commando’s in de Koran zijn onverenigbaar met individuele vrijheid en mensenrechten.
Als moslims zich laten leiden door de islam, dan is er wel degelijk een clash of civilizations tussen ‘the open society and its enemy’: de islam.

De revival van Hannah Arendt      Venmans Peter      Maatschappij

De revival van Hannah Arendt

interview vrijdag 09 decmeber 2005   Peter Venmans

 

Het oeuvre van de Amerikaanse filosofe van Duitse afkomst Hannah Arendt krijgt steeds meer aandacht.
Ook in België en Nederland groeit de belangstelling voor haar filosofie.
De voorbije jaren werden haar belangrijkste werken in het Nederlands vertaald en uitgegeven, waaronder Totalitarisme, Vita Activa, Over Revolutie, Over Geweld, Verantwoordelijkheid en oordeel, Het zionisme bij nader inzien en Eichmann in Jeruzalem.
Onlangs verscheen ook de Nederlandse vertaling van Hannah Arendt,de monumentale biografie van Elisabeth Young-Bruehl, een turf van ruim zeshonderd bladzijden.
Even interessant is het nieuwe boek De ontdekking van de wereld waarin auteur Peter Venmans ingaat op het leven, het werk en de impact van Hannah Arendt op het hedendaagse denken en dit aan de hand van belangrijke gebeurtenissen, ontmoetingen en ervaringen in haar leven.
Die ervaringen lopen opvallend gelijk met de meest dramatische gebeurtenissen van de vorige eeuw zoals de machtsovername door de nazi’s, de Endlösung, de Koude Oorlog en de burgerrechtenbeweging in de VS.
Dirk Verhofstadt had een interview met de auteur.

Hannah Arendt was het kind van een volkomen geassimileerde joodse familie in DuitslanD. Je schrijft dat ze opgroeide als een gewoon Duits meisje en zich aanvankelijk nauwelijks bewust was van haar ‘joods’ zijn.
Dat blijkt ook het geval te zijn bij tal van joodse intellectuelen in die tijD. Hoe was dat mogelijk?

Peter Venmans: Eigenlijk was de assimilatie van de Duitse joden in de jaren twintig nog een echt succesverhaal.
Joden vormden steeds minder een aparte bevolkingsgroep en namen gewoon deel aan het maatschappelijke leven in Duitsland, vaak met succes.
Volgens de historicus Amos Elon zag het er zelfs tijdens de Weimar-republiek nog goed uit voor de joden.
Hitler zorgde er echter voor dat een probleem dat al relatief marginaal geworden was, weer op de politieke agenda kwam te staan.
Door de antisemitische gruwelpropaganda ontdekten veel joden begin jaren dertig ineens dat zij door vele landgenoten nog steeds niet beschouwd werden als gewone medeburgers.
Het succes van de assimilatie bleek bedrieglijk te zijn.
Als kind ging Hannah Arendt naar een gewone Duitse school, waar ze de traditionele Bildung doorliep.
Het Duits was haar moedertaal, volgens haar het enige wat blijft als al het andere verloren is gegaan.
Hebreeuws zou ze nooit spreken en ook haar kennis van het Jiddisch was erg beperkt.
De Arendts waren van huis uit ook niet religieus.
Op school kreeg de jonge Hannah wel regelmatig antisemitische opmerkingen te horen, maar ze had geleerd daar geen acht op te slaan.
Onaangename of domme mensen zijn er nu eenmaal altijD. Eind jaren twintig begon het echter bij haar te dagen dat het nazisme van een andere orde was dan het alledaagse, banale antisemitisme en dat het niet zomaar zou verdwijnen, zoals veel van haar vrienden nog dachten en hoopten.

Ze studeerde wijsbegeerte bij Martin Heidegger, Edmund Husserl en Karl Jaspers en later ook theologie en klassieke filologie.
Met Heidegger had ze ook een liefdesrelatie.
Wat trok haar naast het amoureuze zo aan bij hem?

Peter Venmans: Heideggers stijl van denken maakte op haar een verpletterende indruk.
Ze wist al langer dat ze filosofie wilde studeren, maar toen ze de lessen van Heidegger bijwoonde, wist ze ook ineens waarom.
Heidegger bedreef geen schoolfilosofie, geen scholastiek, maar stelde de vragen die er altijd zullen toe doen.
Zijn onderwerp was in die tijd nog niet het raadselachtige ‘Zijn’ van zijn latere werken, maar het Dasein, de concrete existentie zoals die door ieder van ons geleefd wordt.
Tijdens zijn lessen las Heidegger de grote teksten uit de filosofische traditie op zo’n manier dat die gingen leven.
Heidegger verkondigde geen theorie, maar las en dacht nA. Dat klinkt weinig sensationeel, maar Arendt – en met haar zovele anderen – had toch het sterke gevoel dat er in zijn lessen iets gebeurde (wat van zo weinig colleges en lessen gezegd kan worden).
Het was dus mogelijk om te ‘denken’ en als filosoof door het leven te gaan.
Na Heidegger was dat voor Arendt ineens zonneklaar.

Heidegger verklaarde de wil van de Führer tot wet, bepleitte de afschaffing van de academische vrijheid en ontzette joodse professoren uit hun ambt.
Hij heeft nooit spijt betuigd voor zijn nazi-sympathieën.
Eigenaardig genoeg zette Arendt zich na de oorlog in voor zijn rehabilitatie.
Hoe valt dit te rijmen?

Peter Venmans: Arendt is nooit een apostel geweest van Heidegger.
Ze is bijvoorbeeld nooit de boer opgegaan om zijn leer te verkondigen.
Maar ze had wel een groot gevoel voor loyauteit.
Als ze iets kon doen om hem te helpen, dan deed ze dat, gewoon uit vriendschap of om wat er ooit tussen hen geweest was.
Ondanks het verraad bleef de compliciteit.
Arendt zag toe op de vertalingen van Heideggers werk naar het Engels.
Daar is absoluut niets mis mee.
Privé had ze haar mening over ‘1933’ – dat valt na te lezen in haar briefwisseling – maar in het openbaar onthield ze zich van elke commentaar.
Slechts één keer heeft ze voor een publiek over hem gesproken.
Bij zijn tachtigste verjaardag hield ze een radio-toespraak waarin ze een hommage bracht aan een van de grootste filosofen van de twintigste eeuw.
Wat hij ook was.
Voor de goede verstaander is duidelijk dat het eerbetoon niet ondubbelzinnig is.
Arendt vermeldt kort Heideggers misstap en wijst ook op de risico’s van een gevaarlijk denken als dat van Heidegger.
Arendt was niet blind voor wat er gebeurd was, maar verkoos te zwijgen.
Haar houding lijkt in die zin sterk op die van Heidegger zelf.
Dat is inderdaad teleurstellend, ze had bij Heidegger sterker kunnen aandringen op een zelfkritiek, maar waarschijnlijk dacht ze dat het allemaal geen zin haD. Daarvoor kende ze Heidegger ook te goeD. En eigenlijk wilde ze alleen dat zijn werk ook in de toekomst nog gelezen kon worden, omdat dit van het beste was wat er in de twintigste eeuw geschreven was.
Hoezeer hij als mens en als burger van Duitsland ook gefaald had, als filosoof bleef hij voor haar overeinD.

In haar meesterwerk The Origins of Totalitarianism verwierp Arendt de gangbare opvatting dat het anti-semitisme voortvloeit uit de eeuwige jodenhaat en de zondeboktheorie.
Hoe zag zij de mechanismen achter het antisemitisme?

Peter Venmans: Er heeft altijd antisemitisme bestaan in de geschiedenis, maar aan het eind van de negentiende eeuw is er volgens Arendt een nieuw fenomeen ontstaan, een ander soort antisemitisme, dat niet meer op religieuze maar op nationale motieven gebaseerd is.
Arendt koppelt het moderne antisemitisme aan het ontstaan en de ontwikkeling van de natiestaat in de loop van de negentiende eeuw.
Een natiestaat is alleen werkbaar na een systematisch proces van centralisatie, uitsluiting en zuivering.
Joden pasten blijkbaar niet in het nationalistische plaatje, al hadden ze nog zo hun best gedaan om zich te ‘assimileren’.
Arendt heeft geen antropologische verklaring voor het antisemitisme, maar onderzoekt historische factoren die maakten dat de eeuwige jodenhaat op een gegeven ogenblik kristalliseerde in een specifieke vorm van modern antisemitisme.
Heel belangrijk daarbij was de positie van de Rothschilds, die de natiestaat financierden, daardoor een grote invloed hadden, maar zonder dat die invloed vertaald werd in zichtbare politieke macht.
In Frankrijk kwam het tot een openlijk conflict naar aanleiding van de Dreyfus-zaak.
Wat er in Duitsland gebeurde in de jaren dertig (de vorming van een totalitaire staat) is weer een ander historisch verhaal.

Theodor Herzl zag de assimilatie van de joden in Europa reeds na de Dreyfus-affaire als een mislukking en begon te pleiten voor een eigen joodse natie.
Hoe stond Hannah Arendt daar tegenover?

Peter Venmans: In 1933 werd Arendt door de Gestapo gearresteerd en onverwacht na een week weer vrijgelaten.
Ze kon op dat moment niet anders dan naar Frankrijk vluchten.
Er was in de jaren dertig op de eerste plaats nood aan een veilige vluchthaven voor de Duitse joden.
Frankrijk was een mogelijkheid, later zou Amerika voor Arendt altijd de plaats blijven waar ze zich als joodse veilig kon wanen.
Ze sloot een terugkeer naar Duitsland na de oorlog niet uit, niet op principiële gronden, maar in Amerika voelde ze zich nu eenmaal meer op haar gemak.
Palestina was natuurlijk ook een mogelijkheid, al lieten de Britten in de jaren dertig weinig vluchtelingen toe in hun MandaatgebieD. Arendt bezocht de streek toen ze in Frankrijk voor een zionistische organisatie werkte.
Wat haar in Palestina aantrok, was niet zozeer de kolonisatie van een grondgebied, maar het samenlevingsmodel.
Ze interesseerde zich bijvoorbeeld erg voor de kibboetsen.
Ze had absoluut niets tegen een eigen joodse staat, maar die moest dan wel van meet af aan open en pluralistisch zijn.
Men kon de Arabische meerderheid niet behandelen als was het een lastige minderheiD. Nog voor Israël in 1948 officieel erkend werd, had Arendt al zoveel kritiek geuit op de Herzliaanse zionisten dat zij door hen beschouwd werd als anti-Israëlisch.
Dat was ze echter niet.
Ze was alleen bang dat Israël zou verworden tot een militaire, strak geleide staat, een soort Sparta van de twintigste eeuw, en dat zou dan de laatste catastrofe betekenen voor het joodse volk.
Arendt wilde voor de joden een plaats waar wetten hen vrijheid gaven om politiek te handelen.
De kwestie van het grondgebied was daarbij secundair.

Heel wat intellectuelen zagen het nazisme en het communisme als twee tegenstrijdige ideologieën.
Wat was de positie van Arendt hierin?

Peter Venmans: Hoewel Arendt veel beter het nazisme kende dan het Russische sovjetcommunisme, zag ze natuurlijk de duidelijke doctrinaire verschillen.
Het nazisme beriep zich op een regressief, mythisch wereldbeeld, terwijl het communisme een uitwas was van het progressieve en rationalistische denken (en in die zin paste het beter in de grote traditie van de westerse filosofie: Lenin was in tegenstelling tot Hitler een filosofisch geschoolde geest).
In The Origins of Totalitarianism zoekt Arendt echter vooral naar de gelijkenissen.
En volgens haar waren die samen te vatten in de term ‘radicaal kwaad’.
De kern van zowel het nazisme als het communisme was het concentratiekamp waarin op systematische wijze gepoogd werd om mensen te herleiden tot overbodige wezens.
Het totalitarisme is het politieke regime dat op grote schaal onmenselijkheid creëert.
Het is een machine met als doel de morele onttakeling van de mens.
Dat is volgens Arendt het nieuwe feit in de geschiedenis waar zowel nazisme als communisme voorbeelden van zijn.

Hannah Arendt kreeg vooral bekendheid met haar boek over het proces van Adolf Eichmann in Jeruzalem.
Vooral de ondertitel De banaliteit van het kwaad deed heel wat stof opwaaien, vooral in joodse middens.
Wat verweet men haar juist?

Peter Venmans: Arendts stelling luidde dat het ergste kwaad – de holocaust, al was de term in 1961 nog niet in zwang - niet het werk was van een duivels, kwaadwillend brein, maar een gevolg van pure gedachteloosheiD. Eichmann had eigenlijk geen idee van waar hij mee bezig was.
Dat hij joden uitroeide, was alleen zijn joB. Voor de nabestaanden van de slachtoffers van de holocaust is Arendts stelling natuurlijk uitermate tergend: het is alsof Arendt die zes miljoen postuum een heroïsche dood ontzegt.
Wat men Arendt vooral verweten heeft, is dat zij zich onvoldoende identificeerde met de slachtoffers en dat zij te weinig Herzenstakt aan de dag legde.
Voorts zou ze te veel de nadruk gelegd hebben op de medeplichtigheid van de joden aan hun eigen uitroeiing (via de ‘joodse raden’).
Ze zou ook de omvang van de holocaust geminimaliseerd hebben.
Dat laatste is niet juist.
Wel valt er in retrospect veel aan te merken op Eichmann in Jeruzalem, maar in het begin van de jaren zestig stonden de holocaust-studies dan ook nog in hun kinderschoenen.
Ook de provocerende grondstelling, namelijk dat Eichmann de banaliteit van het kwaad vertegenwoordigt, is inmiddels achterhaalD. Men leze daarvoor de zeer verhelderende, pas vertaalde Eichmann-biografie door David Cesarani.
Ten tijde van het proces had Arendts analyse echter een enorme cathartische uitwerking.
We moeten bij onze beoordeling ook rekening houden met de context van het proces, dat soms toch ook wel een showproces leek.

In zijn verdediging stelde Adolf Eichmann dat hij gewoon de wet had gevolgD. Meer nog, hij baseerde zich zelfs op de categorische imperatief van Kant.
Wat was de reactie van Arendt hierop?

Peter Venmans: Naar eigen zeggen had Eichmann Kant gelezen, maar het is duidelijk dat hij er absoluut niets van begrepen heeft.
Eichmann reduceert de ethiek van Kant tot blinde gehoorzaamheid aan de wet of puur plichtsbesef, terwijl Kant als Verlichtingsdenker juist de autonomie van het moreel denkende individu beklemtoonde.
Arendt vond dat zo evident dat ze niet echt probeerde Eichmanns verkeerde lezing te corrigeren.
Op het eind van haar leven is ze echter opnieuw Kant gaan lezen, maar dan met de focus op het boek over de Urteilskraft.
Om goed te oordelen is er verbeeldingskracht nodig en moet je in staat zijn om je in de plaats van ieder ander te verplaatsen, zonder daarbij echter in pure empathie te vervallen.
Eichmanns gedachteloosheid bestond eruit dat hij niet tot moreel oordelen in staat was.
Eichmann was dus geen leerling van Kant, maar de anti-Kant.

In 1951 verkreeg de statenloze Hannah Arendt het Amerikaans staatsburgerschap.
Hoe stond ze tegenover haar nieuwe vaderland?

Peter Venmans: Toen ze in 1941 de oversteek maakte, was ze een typisch Europese, klassiek geschoolde intellectuele.
Ze las zonder moeite Latijn en Grieks, maar kende geen Engels! Ze stond dan ook huiverig tegenover Amerika, dat voor haar synoniem was van de doorgeslagen moderniteit, de massamaatschappij, het rücksichtslose kapitalisme.
We moeten er ook rekening mee houden dat Europa toen nog veel minder veramerikaanst was dan nu, de schok van de transatlantische reiziger was dus veel groter.
Eenmaal in Amerika ondervond ze echter aan den lijve wat het betekende om in een vitale, democratische republiek te leven.
Ze ervaarde voor het eerst wat burgervrijheid werkelijk inhield en werd heel enthousiast over de politieke traditie in AmerikA. Haar enthousiasme kreeg zelfs patriottische trekjes – wat andere Europese immigranten dan weer overdreven vonden.
Arendt was bijzonder trots op haar Amerikaanse staatsburgerschap.
Ze bestudeerde ook de geschiedenis van de Amerikaanse Revolutie en had alle lof voor de politieke wijsheid van de Founding Fathers.
Natuurlijk had ze ook kritiek op haar nieuwe lanD. Om dat te zien volstaat het om haar stukken te lezen over McCarthy, de rassenrellen, Vietnam, Watergate.
Naar het schijnt overwoog ze op het eind van haar leven om definitief terug te keren naar Europa, naar het federale, rustige ZwitserlanD.

Arendt wenste geen filosofe genoemd te worden, maar wel een politiek denkster.
Zelf schrijf je dat van dit denken de amor mundi, de liefde tot de wereld, de kern vormde.
Kan je dit uitleggen? En is dat de reden waarom je als titel De ontdekking van de wereld hebt gebruikt?

Peter Venmans: Het is Young-Bruehl geweest die in haar inmiddels klassieke Arendt-biografie het thema van de amor mundi naar voren haalde.
Arendt heeft de term ontleend aan de kerkvader Augustinus, over wie ze in 1928 haar proefschrift maakte, maar heeft het begrip ontdaan van alle christelijke bijbetekenissen.
Onder ‘wereld’ verstond ze niet de Goddelijke Schepping (Arendt was een door en door seculier denkster), maar de door het menselijke handelen geschapen wereld waar wij bij onze geboorte in terecht komen.
Het is een wereld die we niet zelf gemaakt hebben en waar we desondanks respect voor moeten hebben – een conservatieve gedachte.
Maar liefde betekent niet alleen dankbaarheid en vreugde om het gegevene, liefde betekent ook activiteit, communicatie, geluk vinden in het gezamenlijke handelen.
Arendt heeft niet de wereld ontdekt zoals Columbus op 12 oktober 1492.
Haar ontdekking van de wereld is geen eenmalige gebeurtenis, maar een mentale attitude: de bereidheid om steeds opnieuw de menselijke wereld te verkennen, het samenleven in kaart te brengen, waardoor het mogelijk wordt initiatieven te nemen.

Op het einde van je boek onderzoek je of Arendt nu links of rechts was, liberaal of conservatief.
Tegenover haar vriend Hans Morgenthau zei ze dat conservatieven haar links noemden en linksen haar conservatief.
En ook dat het haar niets kon schelen.
Wat is jouw conclusie?

Peter Venmans: Arendt schreef in een linkse, progressieve tijD. In de jaren zestig en zeventig waren alle belangrijke intellectuelen liberal of zelfs revolutionair.
Arendt stond echter steeds zeer huiverig tegenover elk streven om met geweld de maatschappijorde te veranderen.
Ze meende dat de vrijheid bijna nooit de bevrijdingsstrijd overleeft.
Haar kritiek op de linkse emancipatiegedachte (ook met betrekking tot het feminisme) maakt haar echter nog niet tot een rechtse denkster.
Ze verzette zich even sterk tegen het conservatisme in Amerika (McCarthy) en tegen rechtse tendensen in de Israëlische politiek.
Eigenlijk wilde ze helemaal geen etiket.
Haar ging het om het onbevooroordeelde oordelen.
Als je een historische situatie wil beoordelen, zitten ideologische schema’s alleen maar in de weg.
Je moet integendeel proberen zoveel mogelijk standpunten in je oordeel te betrekken.
Nu moet ik toegeven dat de verleiding groot is om haar ‘conservatief’ te noemen, vanwege haar verzet tegen alle vormen van progressiviteit.
Veel van haar favoriete thema’s klinken ook erg conservatief.
Toch is het opvallend dat haar werk nauwelijks toegeëigend wordt door de neo-conservatieve golf die over de intellectuele westerse wereld trekt.
Daarvoor is haar denken toch te weerbarstig.
Als rechts zou proberen Arendt binnen te halen, zou dat wel eens averechts kunnen werken.
Links was ze nooit, maar behoudsgezind ook niet.

Hannah Arendt overleed al in 1975.
Pas de laatste jaren wordt ze door tal van denkers geciteerD. Vanwaar die plotselinge belangstelling voor haar werk?

Peter Venmans: Eigenlijk is die belangstelling niet zo plotseling gekomen.
In de progressieve jaren zeventig was ze niet populair, maar na haar dood begon de interesse gestaag toe te nemen.
Er was blijkbaar altijd wel iets dat de aandacht trok en dat Arendt actueel maakte.
Er waren een paar hypes: de Young-Bruehl-biografie van 1982, het bekend worden van de relatie met Heidegger en de postume publicatie van essays en collegeteksten.
Maar dat zijn slechts de oppervlakteverschijnselen.
De ontvangst van Arendts werk is heel divers.
In de jaren tachtig bleek zij een inspiratiebron voor de dissidenten rond Charta 77, iets later kwamen de feministen en de Habermassianen.
Hans Achterhuis heeft Arendt ‘toegepast’ op Kosovo (Politiek van goede bedoelingen), Alain Finkielkraut gebruikt haar in bijna elk nieuw boek, maar het lijstje van intellectuelen die haar citeren is heel lang.
Sinds 9/11 en de war on terror worden vooral haar teksten over geweld en over Amerika opnieuw gelezen.
Wat opvalt, is dat de verwerking van Arendts gedachtegoed fragmentarisch verloopt.
Men neemt niet haar ‘systeem’ over – dat is er eigenlijk niet – maar wel een denkstijl, of losse argumenten.
Haar invloed is dan ook vele malen groter dan op het eerste gezicht lijkt.
Als elke hype voorbij is, zal ze nog steeds gelezen worden.
Niet omdat ze de waarheid in pacht heeft, maar juist vanwege haar weerbarstigheiD. Ze is voor geen gat te vangen.

 

In 1933 ziet Hannah Arendt hoe Martin Heidegger, de geniale professor en haar vroegere geliefde, valt voor de verleidingen van het nazisme.
Deze gebeurtenis schokt Arendt en de spanning tussen filosofie en politiek wordt een centraal thema in haar leven en werk.
Hannah Arendt is dan ook de geschikte kandidaat om ons te begeleiden bij de vraag wat filosofie voor de politiek kan betekenen.
Zij heeft hierover niet enkel uitvoerig gedacht en geschreven, maar zij heeft ons haar antwoord ook voorgeleefD. 

 

Politiek en filosofie als handelen en denken

Wat Arendts aanpak van de vraag naar de rol van de filsofie voor de politiek zo origineel maakt, is haar eigenzinnige formulering van de spanning tussen filosofie en politiek.
Zij herformuleert beide terreinen als activiteiten.
In de Vita Activa  bespreekt ze de menselijke activiteiten van het actieve leven van de mens.
Ze deelt dit deel van het menselijke leven in in drie activiteiten: arbeiden, werken en handelen.
Later in haar leven bespreekt Arendt ook het geestesleven van de mens: The Life of the MinD. Ook het geestesleven van de mens deelt ze in in drie activiteiten: denken, willen en oordelen.
Het actieve leven van de mens verschilt van het geestesleven van de mens in zicht- en hoorbaarheiD. Arbeiden, werken en handelen zijn activiteiten die we kunnen zien en horen.
Bij handelen maakt dit zelfs een essentieel deel uit van de activiteit.
Indien handelen niet zichtbaar is, dan is het in de Arendtiaanse betekenis van het woord niet handelen.
Deze activiteiten vinden plaats in de wereld van de menselijke aangelegenheden.
Denken, willen en oordelen daarentegen zijn essentieel onzichtbaar en onhoorbaar.
Ze vinden plaats in de innerlijke werelD. Om te kunnen denken, willen of oordelen moeten we ons terugtrekken uit de wereld van de verschijnselen.

Centraal bij dit alles voor de spanning tussen filosofie en politiek, staan handelen en denken.
Wat deze begrippen betekenen, is echter minder duidelijk dan op het eerste zicht lijkt.
Handelen is voor Arendt essentieel ‘iets nieuws beginnen’.
Bij handelen kunnen we één fenomenologische en drie fragmentarische betekenissen onderscheiden.
Voor ons probleem zijn vooral de fragmentarische betekenissen belangrijk.
Daarbij wordt handelen onmiddellijk gekoppeld aan ‘politieke organisatie’.
Handelen en spreken zijn ‘politieke activiteiten’ bij uitstek.
Voor Arendt bestaat politiek wezenlijk in het handelen en spreken van vrije mensen.
We kunnen politiek samenvatten als ‘vrij handelen en spreken in een geïnstitutionaliseerde ruimte’.

Wat Arendt onder denken verstaat, is gelukkig iets duidelijker.
Denken is ‘de geluidloze dialoog van ik met mezelf’.
Bij denken ben ik ‘gericht op mezelf’.
De twee-in-één van het denken heeft als ‘bijverschijnsel’ het geweten volgens Arendt.
De Ik met wie ik een dialoog voer, staat mij op te wachten met vragen wanneer ik in de innerlijke wereld van het denken kom.
Mensen kunnen dit geweten uitschakelen door niet meer de innerlijke wereld van het denken op te zoeken.
Meestal wisselen we voortdurend af tussen de wereld van de menselijke aangelegenheden en de innerlijke wereld van gedachten.
Filosofen vertoeven echter voor langere tijd in de innerlijke wereld van gedachten.
 

Uit het voorafgaande blijkt dat handelen en denken niet samen kunnen gebeuren aangezien zij plaatsvinden in een andere ruimte.
De meeste mensen kunnen snel overgaan tussen beide ruimtes, maar de filosoof maakt van de innerlijke wereld van het denken zijn woonplaats zoals ook de politicus van de geïnstitutionaliseerde, vrije handelingsruimte zijn woonplaats maakt.
Beide lopen daarbij gevaar.
De professionele denker die zich voor lange tijd uit de wereld van de menselijke aangelegenheden terugtrekt, kan daardoor zijn voeling met de wereld verliezen.
Hij verliest dan zijn ‘sensus communis’.
De politicus riskeert daarentegen de voeling met zichzelf en zijn geweten te verliezen.

 

Hoe kunnen beide ruimtes nu overbrugd worden? Heel wat Arendt-interpretatoren hebben in de activiteit van het oordelen de oplossing voor dit probleem gezien.
Oordelen lijkt de perfecte middenpositie aan te nemen tussen denken en handelen.

Oordelen is enerzijds verwant met denken doordat de activiteit van het oordelen ook plaatsvindt in de innerlijke ruimte.
Oordelen is ‘denken met een verruimde geest’.
Daarbij verlaat ik mijn eigen positie en ga ik geestelijk op bezoek bij anderen.
Op grond van wat ik geleerd heb op deze geestelijke reizen, kan ik een oordeel vellen dat mijn eigen en andere particuliere visies overstijgt.
Ons vermogen om geestelijk te reizen steunt op de ‘sensus communis’, een begrip dat Arendt van Kant overneemt.
Het is een soort extra zintuig dat ons in staat stelt anderen en de gemeenschap in zijn geheel aan te voelen.
Mensen zijn volgens Arendt niet louter sociaal omwille van hun natuurlijke behoeften.
Wij zijn wezenlijk sociaal aangezien wij een zintuig hebben om anderen en de gemeenschap aan te voelen.

Oordelen is anderzijds verwant met handelen omdat we de wereld van de menselijke aangelegenheden niet volledig verlaten wanneer we oordelen.
We trekken ons gewoon terug uit een actieve betrokkenheid in een gepriviligeerde positie om het geheel te aanschouwen.

De activiteit van het oordelen kan echter niet gezien worden als het dichten van de kloof tussen denken en handelen.
Het bevestigt de kloof juist.
Tussen denken, oordelen en handelen bestaat een hiërarchisch evenwicht.
Wie juist wil handelen, moet eerst de situatie juist beoordelen en dat kan pas volgens Arendt wanneer we ons van onze vooroordelen ontdaan hebben door te denken.
 

Oordelen van de filosoof

Het oordeelsbegrip van Arendt maakt het tenslotte ook mogelijk de vraag te beantwoorden wat filosofie voor politiek kan betekenen.
Wanneer filosofen oordelen over de wereld van de menselijke aangelegenheden, dan stellen zij eigenlijk kritische vragen aan de politieke gemeenschap.
Door deze kritische vragen doen zij ons ‘verruimd denken’.
Zij leren ons ‘geestelijk te reizen’ en creëren zo weer ruimte voor nieuwe opvattingen en ideeën, en nieuwe bezoekers.
Filosofen moeten dus de juiste vragen stellen en kritische oordelen vellen om de burgers aan te zetten te denken en om hen hun verantwoordelijkheden te doen opnemen.

Dit is ook wat Hannah Arendt zelf steeds is blijven doen.
Socrates was daarbij haar voorbeelD. Met zijn kritische vragen wou hij vermijden dat de burgers in slaap zouden dommelen.
Hannah Arendt is in zijn voetsporen getreden.
 

In 1933 wordt Heidegger lid van de nazistische partij en als rector van de universiteit van Freiburg steunt hij de nazistische doelstelling.
In datzelfde jaar vertrekt Arendt naar Parijs op de vlucht voor deze doelstelling.
Vanaf 1941 verblijft ze –voorgoed- in de Verenigde Staten.

Hannah Arendt, Vita ActivA. De mens: bestaan en bestemming.
Amsterdam, Boom, 1994, 400.
Dit is de Nederlandse vertaling van The Human Condition: Hannah Arendt, The Human Condition.
Chicago, The University of Chicago Press, 1958, 333.

 

De vraag rijst of politieke filosofie dan überhaupt nog mogelijk is.

De weg uit de crisis      Verhofstadt Guy      Maatschappij

Het geeft de lezer een goed inzicht over het waarom en hoe van de financiële en economische crisis.
Een beetje zwaar op de hand, dat wel.
Soms heeft het wat weg van een cursus, wat allicht komt doordat professor Paul De Grauwe (KU Leuven) aan het boek meewerkte.
Verhofstadt en de academicus verzoenden zich met elkaar.

De verklarende woorden- en begrippenlijst op het einde van het boek, mag er zeker ook wezen.
Tussenin staat de visie van de toppoliticus dat de crisis op Europees niveau moet worden aangepakt.
De stijl is er zwieriger en gepassioneerder.
Verhofstadt ten voeten uit dus.

Hij schuift er onder meer naar voren: een sociaaleconomische regering voor de Unie, een Europese 'bad bank' en euro-obligaties, die geld in de lade moeten brengen voor Europese investeringen - het Europlan.

De markten zijn geglobaliseerD. De politiek niet.
Daar wringt voor de liberale voorman het schoentje.
De oplossing? ; ;Het nationale kader achter ons laten en economie en democratie opnieuw dezelfde taal laten spreken of binnen dezelfde ruimte laten opereren ( .
) ; ;

Verhofstadt komt zelden uit zijn pijp voor 'een klein beetje'.
Bij hem is het altijd all the way .
Zal hij aarden in de Europese politiek, die stapje voor stapje aan het Europa van de toekomst bouwt? Het wordt interessant om volgen.

De huidige economische en financiële wereldcrisis kan enkel worden aangepakt door een Europese crisisaanpak, onder meer door de uitgifte van Euro-obligaties door de Europese Investeringsbank.
Dat stelt Guy Verhofstadt, de Europese lijsttrekker voor Open Vld in zijn nieuw boek 'De uitweg uit de crisis.
Hoe Europa de wereld kan redden', dat vandaag in de Aula Pieter de Somer van de Leuvense universiteit werd voorgestelD.

In zijn boek analyseert de voormalige premier het ontstaan van de crisis en reikt hij een aantal pistes aan om uit de crisis te geraken.
Volgens Verhofstadt is Europa het enige blok dat de wereld uit de crisis kan halen.
Die oplossing kan enkel liggen in meer Europa en minder protectionisme.

Vandaag stelde Verhofstadt zijn boek ; ;De weg uit de crisis ; ; voor.
Irina was aanwezig tijdens zijn, 'zoals altijd', zeer begeesterende speech in de Aula Pieter De Somer in Leuven.

 

Een vlijmscherpe analyse, aangevuld met een aantal zeer concrete (weliswaar zeer ambitieuse) voorstellen voor een economisch herstel op lange termijn.
InspirerenD.

; ;Irina: volgens Verhofstadt kan de huidige economische en financiële crisis enkel op Europees niveau worden aangepakt, onder meer door de uitgifte van Euro-obligaties door de Europese Investeringsbank.
Dat moet Europa de nodige financiële input geven om te investeren in een economisch relanceplan.
Inderdaad, iedereen begrijpt dat de versnipperde aanpak in de Europese landen weinig effect kan en zal ressorteren op wereldvlak.

Het verheugde me zeer te horen dat hij het geld om te investeren in onze economie niet bij de belastingbetaler wil gaan zoeken.
De basis van zijn voorstellen berust op een duurzaam herstel van de financiële sector: daarbij wil hij onder meer de banken verplichten om te investeren in de 'sanering' van de sector.
Het is de taak van de Europese overheid om de sector te reguleren.
In ruil moet de Europese overheid grondig investeren in het herstel van de sector.
<!-- /"intro --> ; ;

In zijn boek analyseert de voormalige premier eerst het ontstaan van de crisis en reikt hij een aantal pistes aan om uit de crisis te geraken.
De oplossing kan enkel liggen in meer Europa en minder protectionisme.

De volgende stap die Verhofstadt ziet is het uitwerken van een Europlan dat de Europese economie radicaal dient te hervormen naar een niet-fossiele economie, een oplossing moet uitwerken voor het mobiliteitsinfarct en de vergrijzing, en IT- en ICT-netwerken dient uit te bouwen met onder meer één ultrasnel netwerk in EuropA.

Irina: ; ;Kortom, een Verhofstadt met een visie om U tegen te zeggen.
Het zal er inderdaad op aan komen om de andere regeringsleiders in Europa te overtuigen van de 'sense of urgency'.
  ; ;

Diepe crisis

Verhofstadt omschrijft de huidige recessie als geen gewone recessie, maar één die zeer diep snijdt in de economie, samenleving en industrie.
Hij verwees naar de wereldwijde implosie van de straalproductie, die op haar beurt voor een daling van de grondstofprijzen zorgde, wat dan weer de terugbetalingen in het gedrang bracht.
Hetzelfde geldt voor de banken en beurzen, waar alles begon.
Dit alles zorgt voor een stijging van de begrotingstekorten en de werkgelegenheiD.

De derde wereld, die volgens Verhofstadt onterecht vergeten wordt, wordt daardoor geconfronteerd met de grootste ramp.
50 miljoen mensen meer moeten met minder dan twee euro per dag rondkomen terwijl de kindersterfte verdubbelt tot 400.
000.
De Open Vld'er ziet grote parallellen met de recente geschiedenis van Japan, die eveneens te kampen had met een vastgoedbubbel, een sterk verouderde bevolking, en een groot probleem met de banken.

Geen protectionisme

Ondanks 12 herstelplannen in evenveel jaren bleef de Japanse economie in een winterslaap.
In Europa kennen we een inflatie aan nationale plannen om de banken en de economie er opnieuw bovenop te stellen.
Bovendien steekt het spook van het protectionisme opnieuw de kop op.
; ;De weg uit de crisis ligt in meer Europa en minder protectionisme ; ;, aldus Guy Verhofstadt.

Hij ziet Europa in tegenstelling tot de VS en de Bric-landen als enige blok dat de wereld uit de crisis kan halen.
Het beschikt immers over een voldoende ruime middenklasse met voldoende spaarvermogen.
De euro moet voor Verhofstadt de hefboom worden om de wereldeconomie uit het moeras te trekken.
Tegelijk wijst hij op een groot probleem: de Europese banken slepen een immense schuldenberg met zich mee, onder meer veroorzaakt door de toxische producten, die hoewel uit de VS afkomstig vooral in Europa geplaatst werden.
Daarom pleit hij voor een drievoudige aanpak.

Eerst financiële markt herstellen

Voor een duurzaam herstel is het eerst nodig om orde op zaken te stellen in de financiële markt.
Er is in Europa nood aan één financiële regulator, die de markt moet controleren en nieuwe regels opleggen.
Dan moet het Europese bankwezen geherkapitaliseerd worden en moet een Europese bad bank worden opgericht met alle toxische producten van alle Europese banken.

De volgende stap die Verhofstadt ziet is het uitwerken van een Europlan dat de Europese economie radicaal dient te hervormen naar een niet-fossiele economie, een oplossing moet uitwerken voor het mobiliteitsinfarct en de vergrijzing, en IT- en ICT-netwerken dient uit te brouwen met onder meer één ultrasnel netwerk in EuropA. Het huidige Europees herstelplan - voornamelijk niet meer dan een verzameling van nationale plannen - is voor hem evenwel onvoldoende: 200 miljard euro in totaal tegenover de 600 miljard euro die de VS veil heeft.
Daarom moet de Europese inspanning met 400 miljard opgetrokken worden.

Obligaties

Om dit te financieren pleit Guy Verhofstadt ervoor om met Euro-obligaties 1.
000 miljard euro op te halen.
Vandaag vertrekt immers het gros van het Europees spaargeld naar de VS bij gebrek aan dergelijke obligaties.
De gewezen premier, die naar eigen zeggen het etiket 'voluntarist' als eretitel draagt, vreest dat de Europese commissie noch de Europese Raad die stap niet zal zetten bij gebrek aan moed en aan besef van de noodzaak om snel in te grijpen.

Guy Verhofstadt doet daarom een oproep aan alle kandidaten die meer Europa willen om een coalitie voor een Europese crisisaanpak te vormen.
Ze zijn dat verplicht aan de Europese burger en het is de enige uitweg uit de crisis, besloot hij zijn wervelend betoog.
(belga/adv) ;

^Een wereld zonder stuurman      Kruythof Jaap      Maatschappij

Capital Budgeting & Company Finance      Merret A.J.& Allen Sykes      Management

This book covers the basic techniques of investment appraisal and the related issues in both company finance and corporate taxation.
In particular it gives a full exploration of the three main discounting methods, concentrating on the well-proved DCF Return methoD. A feature of the book is the inclusion of many shortcut methods, all of which take full account of the new corporation tax system.
In particular, a very simple graphical procedure (the optimal replacement method) is provided for analysing the most commonly encountered in-vestment decisions, those relating to replacements.

The book gives a comprehensive account of the rates of return companies should seek under corporation tax conditions on different categories of investment.

Particular attention is given to analysing capital projects under conditions of risk and uncertainty, and many case studies are given, drawn from the authors' wide experience.

Finally, the conventional methods of investment appraisal, in particular the payback method, are carefully examined and their inadequacy is clearly demonstrateD.

Technology Management & Society      Drucker Peter F.
      Management

 

In this volume Peter Drucker has collected twelve essays on technology and management and their relationship to, and interaction with, human society.
These essays exhibit, as do all Peter Drucker's writings, crisp and pungent reasoning, projection and analysis of short-term realities, and examination of long-range goals and possibilities.

He discusses such important subjects as: management's new role; under-standing the information explosion and the Communications gap; changes in the corporate environment and in managerial techniques; technological change in historical perspective; work and tools; management science—does it exist ?; technological trends in this century and their influence on society; long-range planning; the computer— boon or bogey; and many other topics of basic concern and interest.

In these essays the reader is able to grasp and savour some of the essential ideas and philosophy that have been expanded into Peter Drucker's various books.
Here are the kernels r-f his thought; the initial approaches to his broad and acute interpretation of business, management, technology, and society in the dynamic and changing world of today.

De windmakers      Lernout & Hauspie      Management

Pol zei altijd: ; ;Die Brusselse dikkenekken, daar ga ik niet voor op mijn buik.
; Wij hadden al heel ons leven moeten vechten, zo kweek je geen diplomaten.
Keikoppen ja, en doorzetters ook.
We vulden mekaar perfect aan.
Mijn rol was die van spreekbuis en speurneus voor zinvolle acquisities.
Pol zorgde ervoor dat het bedrijf kon voortbestaan.
Hij was de overlever, de strateeg, de man die beter kon onderhandelen dan ik.
Pol was een idealist en daardoor waarschijnlijk ook harder.
Ik zweeg liever dan op tafel te kloppen, maar als het belang van het bedrijf in het gedrang kwam, luisterde ik naar Pol en gaf ook geen duimbreed toe.
Zelfs niet als ik met 'dikkenekken uit Brussel' te doen haD. En dat hebben ze ons waarschijnlijk nooit vergeven.

Ons Sofiaproject was in januari 2000 ons nieuwe pronkstuk.
We hadden een prototype toestel gemaakt dat door Gaston Bastiaens getoond werd op een beurs in de VS.
Een toestel waaraan je mondeling een vraag kon stellen, dat draadloos op internet ging zoeken in verschillende talen en terugkwam met de juiste informatie in de taal van de vrager.
Een toestel met semantisch begrip dat zo vernieuwend was, dat het aandeel van Lernout & Hauspie in waarde verdubbelde in de weken na de voorstelling.
We trokken ermee naar de minister van Telecommunicatie Rik Daems.
Een heel vlotte man die ons 's ochtends op zijn kabinet ontving met lekkere koffie en croissants.
We legden hem de werking van het toestel uit.

; ;We laten onze Sofia door Samsung in Korea vervaardigen voor 200 dollar en we schenken elke Belg zo'n toestel waarmee iedereen draadloos op het net kan, ; ; zei ik.
De vaste reclame voor banken, homeshopping en verzekeringen waarvoor de akkoorden in de maak waren met onder meer KBC en Delhaize zouden gigantische inkomsten betekenen voor Belgacom.
Minister Daems antwoordde: ; ;Dat is verschrikkelijk interessant, maar laten we ook De Post inschakelen, die ik volop aan het moderniseren ben.
; Op een zaterdagmiddag kwamen we samen in Antwerpen.
Rik Daems, zijn kabinetschef en Frans Rombouts, toen hoofd van De Post.
; ;Schitterend, ; ; zei Rombouts.
We kwamen overeen een joint venture te maken.

Een maand later ontving ik Rombouts en de kabinetschef bij mij thuis in Zillebeke.
Rik Daems was op het laatste moment belet, we zaten met een man of vijf aan de tafel met kaas en rode wijn.
Frans Rombouts verzekerde geheimhouding en stuurde 's anderdaags een letter of intent die hij ondertekende: ; ;Met warme Vlaamse Groet, Frans Rombouts.
; Sympathiek, dacht ik.

Paniek, een artikel in Trends

In juni 2000 organiseerden België en Nederland samen het Europees Kampioenschap Voetbal.
Frans Rombouts liep er rond en ook Steve Ballmer van Microsoft.
En wat deed Frans? Niet alleen verklapte hij ons geheime project aan Ballmer, hij stelde het ook voor als ; ;een project van De Post.
; En op dat EK liepen ook veel journalisten rond die net zoals de valse oma van Roodkapje, héél grote oren hebben.
Ik had misschien kunnen weten dat het mis zou lopen, maar ik zat ondertussen voor een conferentie in Cannes.
Op een zonnige zaterdagnamiddag lag ik met Ingrid op het strand, toen mijn gsm rinkelde.
Pol.
; ;Jo, paniek! Rombouts heeft ons een mes in de rug gestoken.
Hij heeft ons akkoord geschonden en ons gezamenlijk project aan Ballmer verklapt.
Er volgt een artikel in Trends, waarin Rombouts aankondigt dat hij ons project met Microsoft zal uitvoeren.
We moeten absoluut naar Rik Daems, zodat hij dat artikel tegenhoudt.
;

Op zondag, een dag later, zaten Pol en ik bij Rik Daems thuis op het puntje van onze stoel.

Zijn mama liet ons van hun Hagelandse wijn proeven, we kregen biefstuk met frietjes en Daems zei: ; ;Morgen bel ik naar Rombouts.
Hij moet dat artikel intrekken.
; Maar die maandag was het te laat, het artikel was al gedrukt.
Rázend waren we.
Remi Vermeiren van KBC had net een intentiebrief met L&H getekend, hij stopte 100 miljoen euro in die joint venture.
50 miljoen onmiddellijk, 50 miljoen in een later stadium.
We hadden nog twee dagen, want Trends verscheen op donderdag.
We organiseerden in allerijl zelf een persconferentie voor de lancering van SofiA. We waren nog net op de radio en in de kranten voor het bewuste artikel verscheen.

Dezelfde week vertrok ik op zaterdag met Rik Daems, Frans Rombouts, een heleboel zakenmensen en zelfs prins Filip op een handelsmissie naar Singapore.

Leuk vooruitzicht in die omstandigheden.
Die vrijdagavond zei ik tegen Pol: ; ;Wat gaan we doen? We moeten De Post in gebreke stellen, want Rombouts heeft flagrant het contract verbroken.
; Ik belde naar vice-premier Johan Vande Lanotte, want als er een lid van het koninklijk huis meegaat op zo'n missie en er is onenigheid tussen partijen onderling, moet dat vooraf aan het hof gemeld worden.
Johan antwoordde: ; ;Kom, laten we samen iets gaan eten.
; In de Saint Nicolas in Ieper legden we de situatie uit, waarop Johan in het restaurant de premier belde, terwijl ik de gemarineerde zalm met dille op mijn vork prikte.
; ;Morgenvroeg afspraak bij mij in Oostakker, ; ; gebood Guy Verhofstadt.

De vraag van prins Filip

Mijn koffers voor Singapore stonden in de auto toen ik de premier de brief van Rombouts toonde met onze overeenkomst.
; ;Twee minuten.
; De premier verdween in zijn bureautje vooraan in zijn huis en we hoorden hem tieren en roepen dat het geen naam haD. ; ;Mijnheer de premier, ; ; zei Pol.
; ;Wij kunnen niet anders dan De Post in gebreke stellen, want wij zijn een beursgenoteerd bedrijf.
; ; ;Kijk, ; ; sprak Verhofstadt.
; ;Zondagavond in Singapore tekenen jullie een niet-concurrentiebeding, elk gaat zijn eigen weg, maar De Post mag dat project niet uitvoeren binnen het eerste jaar.
; We gingen daarmee akkoord en besloten over dat niet-concurrentiebeding een perscommuniqué uit te sturen.

In Singapore deed ik alsof mijn neus bloedde, maar er waren er wel die de koude oorlog hadden opgemerkt.

Ook prins Filip.
Woensdagochtend vlak voor ik een demo van ons Sofiatoestel gaf, trof ik de prins alleen bij de lift.
; ;Is er iets mis met De Post? ; ; vroeg hi J. ; ;Op het ogenblik is alles onder controle, monseigneur.
; Ik sprak Rik Daems aan: ; ;Is er nu al voortgang gemaakt want, sorry, vanavond verstrijkt ons ultimatum.
We zijn goeie vrienden, maar ik sta onder druk.
;

's Avonds waren we uitgenodigd op de Belgische ambassade in Singapore, een villa een beetje buiten de staD.

Een tuinfeest, lekkere hapjes, prins Filip kwam naast mij staan en begon met mij te praten.
Mijn vrouw Ingrid, die oren en ogen op haar rug heeft, zag dat Rik Daems ongerust werd omdat ik zo lang bij de prins stonD. Ingrid merkte dat Daems tegen Rombouts siste: ; ;Ga dat papier nu verdomme tekenen, Frans.
; Maar de man van De Post weigerde koppig.
Rik werd vreselijk nerveus, kwam dichterbij en probeerde tevergeefs te horen wat ik tegen prins Filip zei.
Een half uur later kneep Daems in mijn arm en vroeg: ; ;Jo, kan ik je even spreken? ; ; Hij dampte van het zweet.
; ;Hier, ; ; zei hi J. ; ;Je hebt je brief.
; Het niet-concurrentiebeding was eindelijk door Rombouts getekend!

Onhandig geweest met de premier.

Achteraf bekeken heb ik er wat spijt van.
We hadden 'die van Brussel' het mes op de keel gezet, we hadden in plaats van diplomatisch te werk te gaan het spel heel onhandig gespeelD. Je zet een premier niet ongestraft onder druk, al was het dan in het belang van het bedrijf.
Rik Daems heeft ons dat zeker niet in dank afgenomen.
Ik heb hem later nog op een receptie in Ieper ontmoet en hij was toen de vriendelijkheid zelve.
Maar Rik Daems is in de meeste omstandigheden de vriendelijkheid zelve, dus dat wil niets zeggen.
Ik vermoed dat het incident in Singapore zwaar op een aantal magen is blijven liggen en dat kan de reden zijn waarom we vanuit de paarse regering totaal geen steun hebben gekregen toen ons kaartenhuis ineenstortte.

De verzuring was dermate, dat na het losbarsten van de L&H-bom, zelfs gedane beloften werden ingetrokken.

In een radio-interview had toenmalig Vlaams minister van Wetenschap Dirk Van Mechelen beloofd om L&H te steunen met 50 miljoen euro op voorwaarde dat de handelsrechter in Ieper het concordaat zou toestaan.
Het concordaat werd toegestaan, maar van de 50 miljoen euro waarmee Van Mechelen 'het bedrijf zou redden' hebben we nooit iets gezien.
Van Mechelen zou een verontwaardigd telefoontje van 'hogerhand' hebben gekregen.

Aan de haal met de kroonjuwelen.

Onze wagen reed ondertussen zo snel, dat hij dreigde onbestuurbaar te worden.
Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht op de rem te staan.
De aankoop van Dragon, bijvoorbeeld, ik heb pas later goed beseft wat voor een firma we in huis hadden gehaalD. We betaalden het bedrijf dat financiële moeilijkheden had met aandelen in L&H.
Met hoeveel weet ik niet meer precies, want zodra de partijen bij elkaar waren gebracht, was mijn rol zowat uitgespeelD.

Die bollebozen hadden naast zeer goede spraakherkenning voor commercieel gebruik ook echt goede dicteersystemen en spraaktechnologie voor de Amerikaanse spionagediensten en het leger ontwikkelD.

Voor Amerika was het niet alleen een blamage dat twee Belgen dat nu in handen hadden, het was ook ondenkbaar dat defensiegeheimen zomaar naar Ieper doorlekten.
Wat konden Uncle Sam en zijn CIA daartegen beginnen? Officieel niets, officieus veel.
L&H onderuit halen en die slokop door een Amerikaans bedrijf laten opkopen, bijvoorbeelD. Eén rotte appel in de mand en de steun van het wereldwijde spionagenetwerk Echelon met een weelde aan satellieten en de modernste afluisterapparatuur.
Meer moest dat niet zijn.
De rotte appel was niet de aankoop van Dragon, maar wel die van Dictaphone.
Een bedrijf dat op sterven lag en zonder dat we het beseften terminaal veel schulden haD. Wij, de voltallige raad van bestuur incluis, zijn als onnozelaars blind in de val gelopen.
Vier jaar geleden stonden de kelders van het Pentagon vol met die grote, digitale bandopnemers van Dictaphone.
40.
000 man werkte daar om de 5 miljoen telefoongesprekken te beluisteren die Echelon overal ter wereld aftapte.
De digitale apparatuur vergemakkelijkte het werk aanzienlijk.
De professionele luistervinken konden zo snel vooruit en achteruit scrollen op zoek naar relevante gesprekken.
Dictaphone verwerkte niet alleen staatsgevaarlijke informatie, maar bezat ook alle medische dossiers van bijna heel AmerikA. We waren er zo trots op.
Dictaphone was een van de Amerikaanse kroonjuwelen, nog opgericht door monument Graham Bell.
Wij, twee rare Belgen, kochten die nationale trots op.
We gingen onbezonnen en veel te snel te werk.

Dictaphone, het paard van Troje.

Analisten, bankiers, topzakenlui zeiden eenstemmig: ; ;Doén, jongens.
; Ook Microsoft, dat in onze raad van bestuur zat, was enthousiast, zowel over de overname van Dictaphone als over die van Dragon.
Tijdens de acquisitieonderhandelingen werden we begeleid door de Amerikaanse investmentbanker S.
G.
Cowen en een bedrijfsrevisor.
Consultant KPMG ging achteraf de fusie begeleiden.
De chefs van Dictaphone bleken bijzonder handig in het verzwijgen van een aantal zaken.
Na een grondige audit vielen er lijken uit de kast en bleken er meer schulden te zijn dan de 450 miljoen waarvan we op de hoogte waren.

Dictaphone was ons paard van Troje.

We hebben het binnengehaald, en het heeft ons ten val gebracht.
Voor een beursgenoteerd bedrijf is schulden in huis nemen een zwakke plek creëren.
Door Dictaphone te kopen, hadden we onszelf een Achillespees aangenaaiD. De aanvallen op L&H zijn, niet toevallig, vlak na de acquisitie gestart.
Wij zijn te laat ont-Vlaamst.
We zijn anachronistisch bezig geweest om te proberen onze 10% aandelen te behouden, zodat we de macht niet uit handen moesten geven.
We zegden tegen 90% van de aandeelhouders, onder wie toen al een pak Amerikanen: ; ;Jongens, dank u wel dat jullie aandeelhouder zijn, maar je hebt hier niks in de pap te brokken.
Wij, West-Vlamingen en niemand anders delen hier de lakens uit.
;

De morele verantwoordelijkheiD.

Stom, stom.
Daarvoor draag ik de morele verantwoordelijkheiD. Geen juridische verantwoordelijkheid, want ik deed het met de beste intenties.
Pol, Louis Verbeke en ik waren overmoedige boyscouts.
We liepen nog rond in korte broek en waren niet geschikt om met de grote jongens in maatpak aan tafel te zitten.

We hadden moeten terugtreden.

Uitcashen, het bedrijf in Amerikaanse handen geven en met ons geld Flanders Language Valley versterken.
Ik was achteraf bekeken niét de geschikte man om zoveel verantwoordelijkheid te hebben bij L&H.
Ik had me moeten beperken tot dat waar ik goed in ben: een opinie uitdrukken, een paar grote lijnen uitzetten, het evangelie verkondigen en met mijn visie mensen bij mekaar brengen.
Ik ben niet de juiste man om documenten te ondertekenen en ik kan moeilijk 'neen' zeggen, een woord dat je in een leidinggevende functie dikwijls nodig hebt.
Ik ben een veel te soft cookie om een gedisciplineerd bestuurder te zijn.

Dictaphone is na het faillissement uit het concordaat gegaan en mocht herbeginnen.

De nieuwe eigenaars zijn onder andere een consortium van banken, waaronder drie Belgische banken.
Dat consortium dat de 450 miljoen schulden had overgenomen en ons de lening heeft verstrekt, bezit nu 65% van de aandelen van het nieuwe Dictaphone zonder schulden.
Ze kunnen die aandelen voor nul euro inboeken, de verliezen van de lening boeken ze af.
Ze moeten minder belasting betalen, maar als die aandelen binnenkort veel waard zijn, kunnen ze dat geld liquide maken.
Ze moeten er niet eens belasting op betalen, want het is meerwaarde op aandelen en dat wordt in België niet belast.
Gewoon een truc als een ander: 350 miljoen dollar omzet en geen schulden! ìn op de koop toe de technologie van L&H voor een prikje, ik denk dat ze er maar 20 miljoen dollar voor betaald hebben.
Al bij al, de ultieme Belgenmop.

Een georchestreerd faillissement?

Boze tongen zeggen dat alles vooraf gepland was.
Anderen beweren dat het plan om ons onderuit te halen stilaan groeide toen er geruchten de ronde deden over problemen met de boekhouding.
Een derde piste is dat Dictaphone het geluk heeft gehad dat The Wall Street Journal ons afgeschoten heeft en dat we failliet zijn gegaan.
Het bedrijf is kunnen herstarten na de onderhandelingen van onze 'redder' Bodson met de Amerikaanse rechtbank van koophandel en de vroegere eigenaars.
Drie mogelijke pistes waarvan de laatste de meest waarschijnlijke is, maar de andere zijn niet uit te sluiten.

Wat moet ik nu doen met die wetenschap waarvan ik diep in mijn hart overtuigd ben dat het een georchestreerd faillissement is?

Hoe bewijs ik dat? Ik kan alleen de feiten geven, hoe bizar ze soms ook zijn.
Feit: de allerlaatste maanden voor het uiteindelijke faillissement, de lente en zomer van 2001 dus, zijn er een 70-tal ingenieurs samen met Roger Van Praet en Tony Gram opgedoken om het bedrijf te redden.
Dat plan is toen vakkundig door Bodson genegeerd en Gram verloor zijn interesse.
Die 70 ingenieurs zijn er echter mee doorgegaan.
Ze hadden 25 miljoen dollar op zak, maar werden op de laatste dag van de uitverkoopveiling in november 2001 noch in New York, noch in Boston binnengelaten.
; ;Een procedurefoutje.
; Die mensen boden verdorie meer dan het Amerikaanse Scansoft.
( .
) Feit: we zijn in vele opzichten een zeer gemakkelijk slachtoffer geweest.

Economie & organisatie voor de manager      Van de Woestijne Prof.J.      Management

Twintig jaar praktijk als bedrijfsadviseur gaven inzicht in de vraag welke delen van de economische theorie in de praktijk vruchtbaar kunnen worden aangewenD. Het bleek dat vooral voor de commerciële praktijk, de theorie van de prijsvorming grote hiaten vertoonde, die noodzakelijk opgevuld moesten worden.
Door beide operaties nl.
eliminatie en uitbreiding, werd de tegenstelling tussen theorie en prak-tijk grotendeels overbrugD. Werkelijk, er is niets praktischer dan theorie, mits dit goede en operationele theorie is.
Tien jaren praktijk als hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft leerden hoe het mogelijk is in de korte tijd die bij de technische studie voor economie beschikbaar is, de essentie van de economische theorie over te dragen.
Hierbij moest enerzijds zorg gedragen worden voor een consistent geheel en anderzijds mocht het contact met de praktijk niet verloren gaan.
Dit hield tevens in dat bij de theoretische verklaring van de praktijk zo veel mogelijk gebruik gemaakt moest worden van algemeen verstaanbare taal met vermijding van vakjargon.
Het praktisch gerichte college 'commerciële economie' vond zijn noodzakelijke theoretische basis in de theorie van de prijsvorming, waarbij het consumenten en producentengedrag als uitgangspunten centraal stonden.

Zo kon dit boek ontstaan, niet als een samenvoegen van hoofdstukken uit de algemene economie de bedrijfseconomie en de leer van de organisatie, maar als een synthese.
Aan praktisch handelen moet probleemstelling en waarneming vooraf gaan.
Waarneming eist dat men weten moet waarnaar men moet kijken, welke waarnemingsmiddelen men daarbij kan gebruiken.
Aan beide voorwaarden is in dit boek dan ook veel aandacht gegeven.
Zo vindt men bijvoorbeeld in het hoofdstuk over de interne organisatie van het bedrijf belangrijke stukken uit de leer van de boekhouding.
Maar dit wordt niet behandeld zoals nodig is om boekhouder te worden, maar wel zodanig dat de manager ziet hoe hij dit tooi of management kan hanteren, wat het hem 'leren' kan.
Het boek werd dus primair geschreven met het oog op de behoeften van de praktijk.

De theorie die noodzakelijk is voor consistent handelen moet enerzijds volledig operationeel zijn en anderzijds in een vorm gebracht worden die verstaanbaar is voor ieder die 'alleen maar' over een ge-zond verstand beschikt en 'lezen' heeft geleerD. Maar dit wil niet zeggen dat de pur sang theoreticus, hij moge bedrijfseconoom of sociaal econoom zijn, er geen voor hem nieuwe gedachten en theorieën in zal vinden.
Zo wordt bijvoorbeeld het consumentengedrag in eerste instantie niet vanuit de reacties op prijsveranderingen, maar vanuit verschillen in inkomen benaderD. Dit is in overeenstemming met de ontwikkeling sinds Keynes, die ook aan inkomensvorming en inkomensbesteding meer betekenis voor het ontstaan en verstoren van evenwichten toekent dan aan prijzen en prijsniveau.
Naast de bekende problematiek van de gemeenschappelijke kosten werd het spiegelbeeld, nl.
de gemeenschappelijke opbrengst behandelD. In aansluiting daarop werden de verschillen tussen het fabricageassortiment en het handelsassortiment in het licht gestelD. De theorie van de marktvormen werd uitgebreid tot een veelzijdige analyse van de marktstructuren.
Zo leidde de confrontatie van de gangbare theorie met de veelzijdige ervaring én voor de praktijk én voor de theorie tot ruimer en dieper inzicht in het economisch gebeuren.
Praktijk en theorie wonnen daarbi J.

Topmensen in de moderne onderneming      Jay Antony      Management

De stafmens in de moderne onderneming is een jager die er elke dag op uit trekt om de gevaren van de jacht te trotseren.
Hij volgt zijn prooi, doodt het wild en brengt het mee terug naar zijn leger.
Maar er is meer - om dit te bereiken vormt hij 'tien-groepen', groepen die merkwaardig veel overeen-omst vertonen met de oude jagersbent, zowel in omvang als in doelstelling.

Het schokkende is, zegt Antony Jay in dit spirituele, uitdagende boek, dat primitieve jachtinstincten in feite het moderne zakenleven beheersen.

Topmensen is een briljant mengsel van de nieuwe evolutieleer zoals die in boeken van Robert Ardrey (African Gene-sis) en Desmond Morris (De naakte aap) is verwerkt en de vlijmscherpe analyses die The Money Game en De Kop van het Bedrijf (Robert Townsend) tot zulke notoire sellers maakten.

Toch is Jay's boek vooral belangrijk om zijn visie op de 'tien-groep', die een  explosie  heeft teweeggebracht die vrijwel elke theorie over de essentie van de moderne be-drijfsorganisatie van de tafel heeft geveegD. Een paar van Jay's ontdekkingen: - De meeste organisatieschema's zijn volstrekt waardeloos omdat de mensen die ze opstellen geen notie hebben van de wijze waarop mannen zich van nature organiseren;- Statussymbolen, vaak denigrerend als nutteloze franje beschouwd, zijn in werkelijkheid zeer waardevol;- Groepen stafleden kiezen op heel natuurlijke wijze hun

eigen leiders en directies die proberen de verkeerde leider van buitenaf de groep op te leggen zijn gedoemd te falen;

Niet alle stafleden van een onderneming zijn jagers: er zijn er die tot de thuisblijvers behoren.

Zij werden door de 'tien-groep' beschouwd als de vrouwen en kinderen van de onderneming.
(Het is moeilijk de jager van de thuisblijver te onderscheiden, behalve als je zelf tot de jagers behoort; dan weet je het.

Het ongelijk van de klagende klant      De Vos Evert      Management

In de bedrijfsvoering is de behandeling van klachten vaak een achtergebleven gebieD. Met name in de detailhandel - maar daar niet alléén - heeft men meer belangstelling voor de kopende dan voor de klagende klant.
Toch is een goede klachtenbehandeling bijzonder belangrijk.
Zeker nu het produktaanbod ondoorzichtiger en het dienstbetoon oppervlakkiger en haastiger wordt.
Daarom heeft Evert de Vos dit boekje geschreven.
Voor iedereen die met klachten te maken heeft: indieners, behandelaars en bemiddelaars.
Voor detaillisten, fabrikanten, marketing-deskundigen, consumenten-organisaties, rechtswinkels en individuele klagers.
Zij allen zullen dit boekje met een g(r/l)imlach lezen.

Evert de Vos is sinds enige tijd zelfstandig gevestigd als management- consultant, onder meer voor .

Zijn rijke ervaring deed hij op in diverse functies binnen het grootwinkelbedrijf.

Het functioneren van managers in de toekomst      Wissema ir.J.G.      Management

Deze studie gaat de invloed van toekomstige maarschappelijke ontwikkelingen op het functioneren van managers nA. Daarbij wordt niet van één verwachting uitgegaan, doch van drie mogelijke toekomstbeelden , die in scenario's zijn beschreven.
Maatschappelijke, financieel-economische en technologische aspecten van deze toekomsten die het functioneren van managers raken, zijn achtereenvolgens uitgewerkt.
De conclusies hiervan leiden samen met een opsomming van van het functioneren van managers tot een beeld van dit functioneren in elk der drie toekomsten.
Tenslotte worden enkele algemene conclusies getrokken en worden aanbevelingen  ten behoeve van individuele managers, management-developping-afdelingen, de professionalisering van managers en de verdere ontwikkeling van strategische beleidsvorming gegeven ;

The Rational Manager      Kepner & Trogoe      Management

 

Introduction, by Perrin Stryker

Problem Solvers at Work

Problem Solving Under Pressure

The Concepts and the Methods

Where to Start?

How to Specify a Problem

How to Analyze for Distinctions and Changes .

Finiding the Cause

Testing the Cause You Have Found 

Applications on the Job

Decision Analysis

Potential Problem Analysis ;

De dynamiek van het ondernemen      Peters Thomas J.      Management

De internationale managementbestseller Excellente ondernemingen, geschreven door Torn Peters en Bob Waterman, bevatte geen toverformules.

De boodschap van het boek was: blijf bij de klant, kom van je stoel af en geef je ogen de kost.

De aansporing om 'gewoon je gezonde verstand' te gebruiken bleek zowel het sterkste punt van het boek als de grootste bron van frustratie te zijn, want er werden geen duidelijke aanwijzingen gegeven voor 'produktief van je stoel komen' en hoe je kon leren succesvol te beginnen én...te blijven.
De dynamiek van het ondernemen geeft die aanwijzingen wél.

Het boek is geen handleiding en evenmin een theoretische verhandeling, het is meer een overzicht van het streven naar excellent ondernemerschap dat tot de verbeelding van beide auteurs sprak.

Dit boek geeft een goed inzicht in wat innovatief leiderschap inhoudt en hoe het in de praktijk wordt gebracht.

Managerial Psychology      Leavitt Harold J.      Management

 

; ;Things have changed .
Relevant knowledge has changeD. And times have changed, ; ; writes Harold J. Leavitt.

Reflecting these changes, he has written an enlarged and revised edition of Managerial Psychology, his eminently practical and readable guide to the problems that the manager is likely to encounter in his relations with his fellow executives and employees.

The opening section of the book, ; ;People One at a Time, ; ; an examination of individual behavior, includes two new chapters, one on cognitive styles as an important dimension of individual differences, and another on attitudes and values.
The second section, ; ;People Two at a Time, ; ; concerning influence in face to face situations, contains a new chapter on power tactics and an expanded chapter on money incentives.
The third section, ; ;People in Threes to Twenties, ; ; covering committees and small groups, gives increased space to sensitivity groups, and includes a new subunit on leadership.
The final section, ; ;People in Hundreds and Thousands, ; ; concerns the problems of large business organizatio ;

Leiderschap      Giuliani Rudolph W.
      Management

De auteur was burgemeester van New-York ten tijde van de WTC-aanslag op 11/9/2001

Hij was zeer succesvol als burgemeester bij het bestrijden van de criminaliteit en de nasleep van de ramp.

In 2008 dingt hij mee als presidentskandidaat in de de republikeinse partij

Kenmerken van leiderschap:

Doe eerst wat belangrijk is

      Zet de toon

      Begin met kleine successen

      Eer al het kleine

Blijf je voortdurend voorbereiden

       Kijk zelf wat er aan de hand is

       Zorg ervoor dat anderen voorbereid zijn

Iedereen moet voortdurend rekenschap afleggen

       Een goed statisch systeem opbouwen als basis

       Rekenschap over de hele linie

       Doe wat kan, probeer wat niet kan

Omring jezelf met geweldige mensen

       Analyseer sterke en zwakke punten (ook van jezelf)

       Leer van goede teams

       Een curriculum vitae is niet alles, kijk ook naar de vroegere realisaties

       Motiveer

Denk eerst na, neem dan een besluit

       Wees er klaar voor als er weinig tijd is

       Gebruik creatieve spanning

       Laat mensen hun zegje doen maar houd vast aan uw besluit eenmaal dit genomen is

             

Beloof weinig, geef veel

       Beloof alleen iets als je er zeker van bent

       Maak van een overwinning geen nederlaag

      

Ontwikkel sterke overtuigingen

       Heroverweeg overtuigingen

       Breng sterke overtuigingen over

       Wees direct en laat niet anderen het beeld bepalen

       Taal is belangrijk , communiceer helder en wik je woorden

       Laat iedereen het horen

       Pas de boodschap aan je gehoor aan

Ga op je eigen oordeel af

       Geef het goede voorbeeld

       Doe niet wat je sponsors van je verwachten

       Laat je agenda niet bepalen door je critici

 

Loyaliteit is de belangrijkste deugd

       Steun de mensen die onder vuur liggen

       Laat je niet uitschelden

           

Huwelijken mogen, begrafenissen moeten

Ga niet opzij voor bullebakken

       Ga geen gevecht aan zonder een plan

       Wees niet te hebberig

       Niet overvragen

 

Studeer.
Lees.
Leer op eigen kracht

       Maak het je eerst zelf eigen

       Laat het niet aan de deskundigen over

      

Organiseer rondom het doel

       Breng het in kaart en het wordt duidelijk

       Als je delegeert, delegeer dan ook

       Voeg afdelingen samen of splits ze indien nodig

            

Koop alleen betrouwbare mensen om

       Komt iemand zijn afspraken na? ;

Peter 's Panacee      Peter      Management

Met de publikatie van dit boek doet Laurence Peter een stap verder in zijn campagne ter bescherming van de wereld tegen de gevaren van het Peterprincipe.
Zijn wetenschappelijk leven is nog steeds gewijd aan een vormingsprogramma voor het onderwijs.
Uit zijn systematische analyse van de competentie in het onderwijs zijn veel van Peters panaceeën ontstaan, die in dit boek beschreven zijn.
Hij behaalde een doctorstitel in de opvoedkunde aan de Washington State University, kreeg de Phi Delta Kappa-prijs voor wetenschappelijk werk, en geniet grote bekendheid door zijn gedegen opvoedkundige artikelen.

Laurence Peter gebruikt zijn bekwaamheid voor het ontwikkelen van systemen ter verbetering van het onderwijs en het uitdenken van manieren om de valstrikken der incompetentie te vermijden.
Zijn bescheiden doel is de redding van de mensheiD.

In Het Peterprincipe heeft Laurence Peter ons onthuld waarom alles altijd verkeerd gaat.
Met dezelfde spitsvondige humor en wijsheid beschrijft hij in dit nieuwe boek een aantal aan de praktijk ontleende technieken waarmee men kan zorgen dat het goed gaat.

De wereld is er beter van geworden toen drie jaar geleden ; ; Het Peterprincipe ; ; gepubliceerd werD. Het was geschreven door Laurence Peter en Raymond Huil, en heeft miljoenen lezers gevonden in meer dan vijftien talen.
Het was in de trant van de klassieke satire: lichtvoetig maar serieus.
Dat het boek zo opvallend goed is ontvangen bewijst wel dat het psychologisch en sociologisch verantwoord was.
Zakenmensen en opvoeders hebben het principe ter harte genomen en het idee met succes gebruikt in hun eigen leven en in hun omgang met anderen.

Dit nieuwe boek is veel ernstiger; het gaat verder, maar ook dieper dan ; ;Het Peterprincipe ; ;.
Toch geeft het zoveel humor als men maar wensen kan, en een praktisch programma voor ieder die incompetentie wil vermijden, het geluk wil vinden en naar een betere wereld toe wil werken.

Hordenloop naar de top      Blotnick Dr.
      Management

ledere carrière kent zijn voorspelbare crises, aldus Dr.
Blotnick.
Als iemand weet wat hèm te wachten staat, is hij of zij in staat zich optimaal voor te bereiden.

Welbewuste carrièreplanning is een vrij nieuw gegeven in de Nederlandse zakenwerelD. Steeds meer mensen raken ervan overtuigd dat het zorgvuldig uitstippelen van een loopbaan van onschatbare waarde kan zijn.
Hoe dat het beste aangepakt kan worden, is voor velen nog een onduidelijke zaak en er verschijnt dan ook steeds meer vakliteratuur over carrièreplanning.

Hordenloop naar de top is binnen dit aanbod echter een uitblinker.
Waar andere auteurs vertellen wat de jonge ambitieuze zakenman of -vrouw wél moet doen, geeft Dr.
Srully Blotnick heel concreet aan wat u vooral ni'et moet doen.
Fouten kunnen veel schade aanrichten in een (goed geplande) carrière, maar wie zich verdiept in Hordenloop naar de top is gewaarschuwd en telt dus minstens voor twee!

DEEL I -    De twintigers: de dramatische leeftijd

2-Het zoeken naar de juiste houding   

3.
De eerste loopbaancrisis: geen loopbaan   

4.
Het systeem te pakken nemen  

DEEL II     De dertigers: zich onderscheiden van de massa   

5.
Is het zelfstandigheid of alleen maar insubordinatie?   

6.
De overstap van een individuele naar een gezamenlijke inspanning  

 

DEEL III - Van baan veranderen   

7.
Waarop moet men letten als men van baan verandert   

8.
Een heleboel vakbekwaamheid die nergens op aansluit   

9.
Het vergemakkelijken van de overgang   

 

DEEL IV - De veertigers: de angst om achterop te raken

10.
Onmisbaar voor het bedrijf   

11.
Druk van boven en van beneden  

12.
Erbij blijven  

 

DEEL V- De vijftigers: gebrek aan opvolging

13.
De baas naar zijn hand zetten   

14.
Het kiezen van de juiste opvolger   

 

DEEL VI - High achievers: zij die het ver schoppen   

15.
Welke gevaren hangen een eigen baas boven het hoofd

16.
Mensen die wel geslaagd zijn en dat niet weten ;

Planeet Google      Stross Randall      Management

Elk tijdperk heeft een grondstof (steenkool, staal, olie) die dat tijdperk karakteriseert.
De grondstof van onze tijd is informatie, en Google is de informatiebeheerder bij uitstek.

In dit boek doet Randall Stross verslag van zijn onderzoek naar internetbedrijf Google.
Hij gaat in op Googles ambitieuze missie en de verregaande gevolgen daarvan voor onze cultuur.
Google wil beheerder en leverancier worden van alle informatie ter wereld: van nieuws, financiële gegevens, historische feiten, boeken, films en tv-programma’s.
Maar dat niet alleen: Google is ook geïnteresseerd in alle mogelijke persoonlijke informatie, zoals informatie over de websites die we bezoeken, wat we lezen, schrijven, kopen, met wie we contact hebben en waar onze aandacht naar uitgaat.
Planeet Google is een opmerkelijk verslag van een diepgaand onderzoek naar een van de meest invloedrijke bedrijven ter werelD.

Er wordt wel eens gezegd dat Google de doodgraver van het boek is, omdat de zoekmachine ons brein afleert om nog echt uitgebreid te zitten lezen.
De boekensector lijkt het bedrijf dat voorlopig toch niet echt kwalijk te nemen - dat leiden we althans af uit het feit dat er op een week tijd niet één, maar twee boeken over Google op de markt komen: Wat Zou Google Doen? van de Amerikaanse blogger en professor nieuwe media Jeff Jarvis en Planeet Google van Randall Stross, een man die lesgeeft in Silicon Valley en eerder al werken over Microsoft en Steve Jobs bij elkaar pende.

 Als het onderwerp u interesseert, maar u wat krap bij kas zit, hebben we slecht nieuws: de twee boeken vullen elkaar immers zo goed als naadloos aan.
Voor Jarvis is Google maar een startpunt: hij besteedt weinig aandacht aan het bedrijf zelf (hij heeft ook met niemand van Google gesproken), maar legt op een erg bevlogen manier uit hoe de onderneming voor andere bedrijven de weg naar het succes kan wijzen.
En hij laat zien hoe de wereld zal veranderen zodra iedereen het genie van Google gevolgd heeft.

Stross toont daarentegen waar de onderneming vandaan komt en hoe ze in het snelst groeiende bedrijf uit de wereldgeschiedenis is veranderd - al is Google nog altijd verrassend klein: er werken maar 17.
000 mensen in het bedrijf en de gebouwen van Googleplex zijn 'niet veel groter dan die van één enkele middelbare school'.
Wat Zou Google Doen? is kortom een managementboek, inclusief peptalk en slogans - we hebben de leuze 'Klein is het nieuwe groot' wel twaalf keer geteld in zijn boek.
Planeet Google is daarentegen veeleer een historische studie, voor zover je dat woord kunt gebruiken voor een bedrijf dat nauwelijks een decennium bestaat.

De twee auteurs vullen elkaar nog op een andere manier aan.
In zijn enthousiasme stapt Jarvis namelijk nogal makkelijk over de minder visionaire kanten en de hypocriete trekjes van Google heen, terwijl Stross evenveel aandacht besteedt aan de zwaktes als aan de krachten van het bedrijf.
Hij lijkt er soms zelf plezier in te scheppen om erop te wijzen dat het bedrijf niet altijd doet wat het zelf predikt.
Zo vertelt hij over een journalist van technologiewebsite CNET News die drie jaar geleden bij wijze van experiment onderzocht hoeveel persoonlijke informatie ze via Google over een van de bonzen van Silicon Valley te pakken kon krijgen.
Toen die gegevens op de website gezet werden, bleek de man in kwestie daar niet mee opgezet: hij besliste zelfs om een jaar lang niet meer met CNET News te spreken.
Drie jaar later is Eric Schmidt, het toenmalige slachtoffer, CEO van...
Google.

In search of excellence      Peters Thomas J.      Management

 

1.
A Bias for Action : This is about getting things done.
There must be a free flow of information and open communication.
The open and informal organization is more flexible and is able to take quicker action to institute changes needed to keep up in today's business worlD.

 

Management needs to get out of the office and out and about to communicate with the people of the organization.
Small groups, or action oriented task forces can tackle projects or problems quickly and not get bogged down in bureaucracy.

 

Don't be afraid to experiment.
Successful companies who want to get things done are not afraid to try things, to experiment.
Again, the flexible and informal organization is the context in which ; ;trying something new ; ; will work.

 

2.
Close to the Customer : It's obvious that businesses need customers, but many forget about their customers.
Successful companies have an obsession about the customer, usually pertaining to quality, reliability, or service.
Excellent product quality and reliability will make a satisfied customer.
Great service will keep the customer coming back.

 

3.
Autonomy and Entrepreneurship : Sometimes it takes a Champion to take an idea or process and keep at it through numerous failures until success is reacheD. The organization that is flexible and supportive of the creative process will be successful in the long run.
The excellent company must foster in?house competition, with intense communication and be able to tolerate failure.

 

4.
Productivity through People : People need to be treated as adults.
If workers are treated as partners, with dignity and respect this will create the primary source of productivity gains.

 

Companies that develop a philosophy and live the philosophy that involves everyone within the organization with the overall success of the company will become better for it.

 

Management by wandering around and an apparent lack of rigid command chains will foster better communication and exchange of ideas.
This will eventually increase productivity.

 

 

5.
Hands?On, Value?Driven : Excellent companies make a serious effort to shape values.
The right values, clearly expressed, will help define the organization.
It is difficult to teach values through written policy statements.
Stories, myths, and legends will go a long way to transmit the organizations value system.
The values of an organization compare to the vision of today's modern companies.

 

 

6.
Stick to the Knitting: Do not champion mindlessly holding on to yesterday, diversification is a good thing.
But organizations that branch out remaining somewhat close to their primary skill will be more successful.

 

Many acquisitions take up important time of top executives as they try to learn and control the new company and the synergy that was thought to exist does not pan out.
Excellent companies acquire in an experimental way, buying small or starting new, willing to get out if it fails.

 

7.
Simple Form, Lean Staff : The size of a company can make it complex, but you need to work at making things understandable for the tens, hundreds or thousands who are the people who are making things happen, few administrative layers and few people at the upper levels.

 

Excellent companies are flexible when dealing with fast changing conditions.
A company needs to be efficient in the basics, innovative on a regular basis and responsive to threats.

 

8.
Simultaneous loose-tight properties : This is the coexistence of the firm's central direction and individual's autonomy.
Companies that are loose- tight may be rigidly controlled, but they still foster entrepreneurship and innovation within the ranks.
The climate will foster dedication to the core values of the company, while tolerating and empowering those same employees

 

Zelfs excellerende bedrijven kunnen falen

In 1982 was één managementboek de absolute bestseller: ; ;In search of excellence van Thomas Peters en Robert Waterman.
Ze bestudeerden 43 bedrijven die in hun ogen tot de beste bedrijven ter wereld behoorden.
Vijf jaar later bleek twintig procent van deze bedrijven in grote moeilijkheden te verkeren.
Dit leerde ons dat simpelweg kijken naar het verleden en het heden niets hoeft te zeggen over wat excellente bedrijven zijn en wat niet.
Wat nu een goed bedrijf is, kan in de toekomst in moeilijkheden zijn.

Is het mogelijk om excellente bedrijven te identificeren? Jazeker.
Dat is niet zo moeilijk als we naar het verleden en het heden van het bedrijf kijken.
We kunnen kijken naar hoe het wordt geleid, wat de financiële winst en omzet zijn, etceterA. Maar we kunnen de vraag niet positief beantwoorden of datzelfde bedrijf in de toekomst nog steeds excellent zal zijn.
Natuurlijk kunnen we aannemen dat er een grote kans bestaat dat de topbedrijven van nu ook in de toekomst zullen excelleren.
Maar dat hoeft zeker niet het geval te zijn.
Daarvan kunnen vele voorbeelden worden gevonden.
Maar waarom kan een bedrijf zo snel in moeilijk vaarwater komen?

Hiervoor is één kernbegrip: Innovatie.
De organisaties die het vandaag de dag goed doen, lopen de kans om in slaap te worden gewiegD. Ze doen hun werk goed en voelen zich daar comfortabel mee.
Op de korte termijn zijn de winsten goed en de omzetten groeien.
Maar enkele jaren later kunnen klanten iets heel anders vragen van het bedrijf.
Of een concurrent kan iets hebben uitgevonden dat verreweg superieur is en dit bedrijf uit de markt kan stoten.
Als een bedrijf zich niet aan kan passen aan de markt, dan zal het failliet gaan.
Innovatie is het proces van steeds nieuwe dingen uitvinden.
In de tussentijd is het uiteraard nodig om de klantenwensen continu te meten.
De ontwikkeling van nieuwe produkten zal op de korte termijn geld kosten (kan soms zelfs verliezen opleveren), maar als die doorbreken zal dat een stevig fundament betekenen voor het bedrijf in de toekomst.
Dat is de reden waarom bedrijven grote winsten kunnen laten zien op korte termijn, maar op de lange termijn in grote financiële moeilijkheden kunnen komen.

Versta me niet verkeerd      Anthonissen Peter Frans      Management

Al wie een leidinggevende positie bekleedt, weet dat alles staat of valt met de reputatie van de organisatie of het bedrijf.
Onder leiding van Peter Frans Anthonissen buigen 11 experten zich over reputatiemanagement in evenveel sectoren: van de voetbalwereld over de politiek tot de monarchie.
Met bijdragen van Carl Bevernage over justitie, Roger Blanpain over de vakbonden, Axel Buyse over Europa, Francois Colin over het voetbal, Frans Crols over milieuactivisme, Carl Devos over politiek, Derk-Jan Eppink over de media, Filip Feyten over BV's, Stefaan Michielsen over de beurs, Rik Torfs over de Kerk en Jan van den Berghe over de monarchie ;

Tijd      Klein Stefan      Menswetenschappen

De mens ervaart drie soorten tijd:

De externe tijd aangegeven door de klok.

De biologische tijd die allerlei lichamelijke functies regelt en synchroon verloopt met de conventionele tijd van de mechanische klok;

de biologische klok regelt automatisch en onafhankelijk van het bewustzijn de honderduizenden biochemische processen in het lichaam

De innerlijke tijd die door het bewustzijn ervaren wordt en niet afhankelijk is van de mechanische of biologische klokken- regelt het tijdsgevoel;

de innerlijke tijdsklok hangt af van datgene waarmee het bewustzijn zich op dat moment mee bezig houdt;

ze loopt niet samen met  de conventionele en de biologische tijd;

voor de innerlijke tijd heeft men het geheugen en criteria nodig; als dat wegvalt verliezen we het gevoel voor innerlijke tijD.

Beweging en herinneringen zijn de maatstaven van de innerlijke tijD.

Elk van de 100 biljoen menselijke cellen evenals de eencellige euglena bezit zijn eigen biologische klok maar ze worden centraal in de hersenen gereguleerd ook onder invloed van de zon.

Herinneringen worden bewaard in de hippocampus dat een vlechtwerk van neuronen is.
Er bestaat een impliciet en een expliciet geheugen in de hersenen.
Met het impliciet leren we bepaalde vaardigheden.
Voor het tijdsgevoel heeft men het expliciet geheugen nodig met het korte en het lange termijngeheugen.

Herinnering vormt de persoonlijkheiD.

Voor oudere mensen lijkt de tijd sneller te verstrijken doordat ze enerzijds de verstreken tijd vergelijken met de lengte van hun hele leven maar vooral omdat op oudere leeftijd de indrukken minder in het geheugen ingeprent worden en omdat er meestal ook minder gebeurtenissen zijn.
Om hieraan te verhelpen dient men het geheugen te ondersteunen door het bewust aan te spreken .
Dagboeken en foto's helpen.
Bovendien dient men de hersenen uit te dagen door training, cursussen, geestelijke activiteiten.
De oude dag verstrijkt langzamer voor mensen met een goed geheugen bovendien ervaren ze hun voorbije leven als rijker.
Het komt er dus op aan regelmatig nieuwe ervaringen op te doen en nieuwe gewoonten aan te kweken.
TV en computerspelletjes verdrijven de tijd maar de hersenen nemen er niets van op zodat het veeleer verloren tijd is.

Hoe kunnen wij onze tijd het beste kunnen gebruiken.
Opvallend is dat naarmate mensen meer vrije tijd hebben gekregen omdat ze minder uren en dagen hoeven te werken, ze steeds meer het idee hebben tijd tekort te komen.
Eén van Kleins belangrijkste tips is het oefenen van je concentratie.
Het is een mythe dat multitasking tijdswinst oplevert - uit onderzoek is gebleken dat hoe meer mensen tegelijk doen hoe minder productief ze zijn.
Probeer eens tien minuten geconcentreerd met dezelfde taak bezig te zijn en merk hoe moeilijk het is.
Als er iets in je hoofd opkomt, schrijf het dan even op en ga meteen terug naar de taak waar je mee bezig was.

Goede concentratie is wel alleen mogelijk als de taak die je uitvoert niet te eenvoudig maar ook niet te moeilijk voor je is.

De andere tips van Klein blijk ik voor een groot deel al na te leven.
Zo is het erg belangrijk om voldoende daglicht te krijgen - op die manier kan je biologische klok (die bij iedereen net verschillend is) zich dagelijks aanpassen aan de lengte van de dagen.
Mensen die meteen van huis uit de metro in duiken en de hele dag op kantoor zitten, leven volgens Klein biologisch gezien in het donker.
Dat kan (zeker in de donkere winter) tot allerlei lichamelijke en psychische klachten leiden.

Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt      Draaisma Douwe      Menswetenschappen

In het autobiografische geheugen tekenen we onze persoonlijke lotgevallen op.
Het is het register dat we raadplegen als iemand ons vraagt wat onze vroegste herinnering is, hoe het huis eruit zag waar we als kind hebben gewoond of wat het laatste boek is dat we hebben gelezen.
Het autobiografische geheugen groeit samen met ons op.
Het is onze intiemste metgezel, maar stelt ons ook voor vragen.

Waarom trekt het zich zo weinig van onze opdrachten aan, maakt het zoek wat we hadden willen bewaren, of komt het kwispelstaartend aandragen wat we juist hadden weggegooid om het kwijt te raken? Waarom zijn we vrijwel alles vergeten wat voor ons derde of vierde gebeurde? Hoe komt het dat geuren zulke vroege herinneringen losmaken? Waarom hebben we zo'n feilloos geheugen voor krenkingen? Waarom lijkt het leven sneller te gaan als je ouder wordt?

En dit zijn nog maar de alledaagse vragen.
Het psychologische onderzoek naar het autobiografische geheugen probeert ook op te helderen waarom iedereen nog precies weet waar hij was toen hij hoorde dat prinses Diana was verongelukt, hoe déjà vu's ontstaan, waarom onze herinnering altijd voorwaarts en nooit achterwaarts verloopt, of hoe een damgrootmeester blind tientallen partijen tegelijk weet te spelen.
Hoe kan het dat stervenden soms hun hele leven 'als een film' aan zich voorbij zien trekken? De antwoorden komen soms van de zolders of uit de kelders van de psychologie, en kunnen niet altijd tot in decimalen worden gegeven, maar ze hebben hun oorsprong in de nieuwsgierigheid naar dat deel van het geheugen dat tegelijk ons verleden en onze identiteit uitmaakt.

'Een briljant boek over vragen die we ons allemaal wel eens hebben gesteld, geschreven met de elegantie van een wetenschapper die zich voor iedereen begrijpelijk kan maken omdat hij zijn vak tot in de toppen van zijn vingers beheerst.
'

Op een doordeweekse zondag op café.
Saaie gesprekken over mogelijke doctoraten overgoten met een sausje valse bescheidenheid en gesluierde eerzucht.
Over zuipen, drugs en seks.
De zot van het café geeft het gesprek een andere wending.
“Wat is uw lievelingsfruit?” Kersen en aardbeien.
Geef mij maar een sappige, ietwat bittere, roze pompelmoes.
Met zijn halfdichte ogen speelt de gek de Socrates van het gezelschap.
Alhoewel, hij speelt het niet.
Er komt geen socratische ironie aan te pas, hij is eerlijk en geeft zichzelf bloot.
Met wat fratskes hier en daar probeert hij ons onze levensfilosofie te ontfutselen.
Ietwat nerveus wimpelt de filosoof hem af.
De dorpsgek die denkt te weten wat filosofie is, ach ach...Wie denkt hij wel dat hij is? De filosoof, die weet pas wat filosofie is! Niet soms? De wetenschapper in zijn ivoren toren...Wat is het eenzaam aan de top! Of nog: “hoge bomen vangen veel winD.” Alsof de filosoof-wetenschapper zich niet meer mag bezighouden met het leven zelf, alsof hij zich niet keer op keer weer mag laten verleiden door zijn op hol geslagen zinnen! Ook de grootste systeemdenkers hadden een levensfilosofie, al werd die veelal bekleed met moeilijke woorden.
Termen als ‘transcendentale apperceptie’.
Vanaf dat de filosoof meent iets te weten is hij zijn filosofische schwung verloren, hij is zijn verwondering kwijtgeraakt in de academische kartonnen dozen.
Een filosoof is in eerste plaats iemand die zijn oren spitst, zijn ogen wijd open spert, met zijn vingertoppen zachtjes alles betast; hij proeft en degusteert.
De filosoof is een zin-tuigmachine.
Ratelend, sputterend en gorgelend stoot de allesverslindende machine bij tijd en wijle zijn afval uit.
De machine slingert vragen, woorden van kritiek, ach en wees en och en aaaaaaah’s naar alle uithoeken, van overal.
En daartussen, binnenin dat dampende vocht verstopt zich telkens weer een levensfilosofie.
Nu, voor allen die ermee overweg kunnen dat mensen een levensfilosofie hebben: een levensfilosofie.
Douwe Draaisma -filsoof en psycholoog- schreef een beroemd boek waarin hij antwoord probeert te geven op de vraag waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt.
Enigszins vanzelfsprekend luidt het antwoord dat wanneer je ouder wordt je reeds ‘gewoon’ bent geworden aan het leven, aan allerhande gebeurtenissen.
Als kind daarentegen, maak je de meeste dingen voor de allereerste keer mee.
Dat geeft de indruk dat de tijd -gek genoeg- trager lijkt te gaan.
Wil je een tijd die minder snel gaat, wil jij de tijd bij je houden, zoals je een jonge, onstuimige hond aan de leiband houdt (Want de tijd blijft eeuwig jong, hij is in zijn eeuwigheid als een ‘gezwinde grijsaard’.
)? Prop dan elke dag vol met spannende activiteiten - elastiekspringen aan kop- maak van elke dag ontelbare uren, van elk uur duizenden minuten, van elke minuut miljoenen seconden, ad infinitum.
Het eeuwige leven zit niet in je lichaam, het zit in je hoofD. Graag, met gretige en graaiende handen neem je ’t leven.
Doe elke dag iets dat je nog nooit hebt gedaan.
Of beeld het je in.
Daarom dat filosofen dikwijls vergeleken worden met kinderen.
Het is dogmatisch voor een filosoof om gewoontes aan te kweken.
Een filosoof leeft het leven telkens opnieuw alsof het de eerste keer is.
Om die reden zijn filosofen steeds kinderen, kinderen die het langst leven -want de tijd eeuwig weten te rekken.
Het zijn progeriapatiëntjes, grijze, gerimpelde kinderen.
“Ce qui compte dans une vie, c’est pas la durée d’une vie mais l’intensité d’une vie.
”, dixit Jacques Brel.
Ergens iets gelijkaardigs gelezen: het is niet belangrijk hoe lang je leeft, wel hoe veel je leeft.
Voortaan geldt het excuus ‘je bent maar één keer jong’ niet meer.
Je bent het zo vaak je wilt.
Opnieuw en opnieuw, en opnieuw, in gedachten, in je verbeelding.
Daarom dat filosofen vaak gekken zijn.

Ons feilbare denken      Kahneman Daniel      Menswetenschappen

Wij denken en we denken dat we daar goed in zijn.
Dat is een illusie, waaraan zelfs experts in de economische crisis lijden.
Daniel Kahneman laat in zijn intelligente boek Ons feilbare denken zien hoe we onszelf in de luren leggen en hoe we daar iets aan kunnen doen.

In alles wat we doen of laten, speelt ons verleden mee.
Of althans, wat wij ons van dat verleden herinneren.
Die herinneringen blijken bijzonder onbetrouwbaar te zijn.
De Israëlisch-Amerikaanse psycholoog Daniel Kahneman bestudeerde de ervaringen van mensen die een pijnlijke inspectie van de dikke darm ondergingen.
Tot zijn verrassing werd de goede of slechte herinnering eraan bepaald door het moment van de meeste pijn en door de hoeveelheid pijn aan het eind van de ingreep, en helemaal niet door de duur ervan.
We ondergaan dus liever een lange pijnlijkere periode die goed afloopt dan een korte periode met veel afzien.
Hoe een gebeurtenis afloopt, weegt zwaar door in onze beleving van een gebeurtenis, en of die voor herhaling vatbaar zou zijn.

We zien onze eigen levens, net als die van anderen, als verhalen.
En verhalen met een gelukkig einde hebben we het liefst, ongeacht hoe lang dat duurt of hoe ellendig het ondertussen was.
Hoe wij ons leven nu ervaren wordt gekleurd door een verwrongen terugblik, bepaald door willekeurige momentopnames.
Ons levensverhaal tekenen we op met een scheve pen en dat bepaalt ondertussen wat we bij onze volgende cruciale beslissing zullen kiezen.

Schatkamer

Kahnemans boek Ons feilbare denken is een schatkamer vol van dit soort empirisch getoetste inkijkjes in de hardnekkige gebrekkigheid van ons denken.
Het is dan ook de neerslag van een levenslange fascinatie voor de kronkelige paden van ons denken.

Daniel Kahneman legde samen met zijn in 1996 overleden collega en vriend Amos Tversky de basis van de gedragseconomie, een prestatie waar hij in 2002 de Nobelprijs voor economie voor kreeg.
Zij ondermijnden de hegemonie van de mathematische economen die in hun modellen uitgingen van de homo economicus als rationeel beslissend en kiezend wezen.
Door veertig jaar wetenschappelijk onderzoek naar de meanders van de geest brachten Kahneman en Tversky (die ook regelmatig in Ons feilbare denken opduikt, waardoor het soms zelfs een vertederend document wordt) in kaart hoe diverse illusies onze kijk op de wereld vertekenen.
Met eenvoudige psychologische experimenten toonden ze aan dat we wel degelijk zicht kunnen krijgen op de menselijke geest, ook als die grotendeels niet-transparant is en heel veel van wat we denken en voelen zich achter de schermen afspeelt.

Systeem Een en Twee

Kahneman onderscheidt in onze psyche twee programma's of systemen.
Ze organiseren onze kennis en sturen onze beslissingen.
Systeem Een werkt op basis van intuïtie en emotionele impulsen, waardoor het snel werkt en vaak efficiënt is.
Het is ‘een machine om snel naar conclusies te springen'.
Het lokaliseert de bron van een geluid, ziet dat het ene object verder weg is dan het andere, vult ‘oorlog en…' meteen aan met ‘vrede', detecteert de vijandigheid in iemands stem, laat je de auto besturen op een lege weg, maakt dat je eenvoudige zinnen begrijpt of laat je weten dat men het net over jou had als je je bij een groep voegt.
Het maakt gebruik van je (vertekenende) geheugen als basis van bliksemsnelle beoordelingen.

Systeem Twee werkt rationeel, trekt eerst de verschillende mogelijke antwoorden van Systeem Een na en tracht de wereld beter te doorgronden dan onze intuïtie alleen kan.
Daarmee kan je je aandacht op iemand richten in een rumoerige ruimte, tellen hoeveel keer de letter a voorkomt in een tekst, de prijs-kwaliteitverhouding van twee wasmachines beoordelen of een vreemd geluid identificeren.
Het vergt dus aandacht.
Daarom is het ook traag, want aandacht vreet energie.
Het is bovendien lui en heeft de neiging om te volgen wat Systeem Een ingeeft.
Daardoor vertonen we vaak vooringenomen gedrag of nemen we vooringenomen standpunten in.
We vergeten daarbij vaak de statistische logicA.

Systeem 1:

•genereert indrukken, gevoelens en neigingen- deze veranderen, mits goedgekeurd door Systeem 2, in overtuigingen, attitudes en intenties;

•werkt automatisch en snel, zonder al te veel moeite, en zonder welbewuste controle;

•kan geprogrammeerd worden door Systeem 2 om zich extra te concentreren wanneer er een patroon wordt waargenomen (zoeken);

•genereert na voldoende training relevante reacties en accurate ingevingen;

•creëert een samenhangend patroon van geactiveerde ideeën in het associatieve geheugen;

•koppelt een gevoel van cognitief gemak aan illusies van waarheid, aangename gevoelens en   een mindere oplettendheid;

         

•onderscheidt het verrassende van het gebruikelijke;

•leidt oorzaken en intenties af en verzint ze;

•negeert dubbelzinnigheid en onderdrukt twijfel;

•is geneigd om te geloven en te bevestigen;

•overdrijft emotionele consistentie (halo-effect);

•is gericht op bestaande aanwijzingen en negeert niet-aanwezige aanwijzingen (WYSIATI);

•genereert een beperkte set elementaire inschattingen;

•vertegenwoordigt sets aan de hand van normen en prototypen en integreert niet

•past intensiteitsschalen op elkaar af (bijvoorbeeld grootte aan volume);

•berekent meer dan bedoeld (mentaal hagelschot);

•vervangt soms een lastige vraag door een gemakkelijkere (heuristiek);

•is gevoeliger voor verandering dan voor statussen (prospecttheorie);

•geeft te veel gewicht aan kleine kansen;

•vertoont afnemende gevoeligheid voor kwantiteit (psychofysica);

•reageert sterker op verlies dan op winst (verliesaversie);

•genereert strakke en losstaande kaders voor vraagstukken.

Onze gedachten en handelingen worden doorgaans geleid door Systeem 1 en zijn over het algemeen doeltreffenD.

 

Systeem 2 :

         omvat bewuste aandacht voor de mentale inspanningen die worden verricht, waaronder ingewikkelde berekeningen.

         vormt zich oordelen en maakt keuzen, maar ondersteunt of rationaliseert ook vaak ideeën en gevoelens die zijn opgewekt door Systeem 1;

         is niet alleen een verdediger van Systeem 1: het voorkomt ook dat veel dwaze gedachten en ongepaste impulsen openlijk tot uitdrukking komen.
Het stuurt de zelfbeheersing;

         investeert aandacht en verbetert bij talrijke activiteiten de prestaties;

         is ook van doorslaggevend belang bij sommige taken zoals vergelijken, kiezen en ordelijk redeneren;

         programmeert Systeem 1 om het extra te concentreren wanneer er een patroon wordt waargenomen (zoeken);

         is echter geen toonbeeld van rationaliteit.
De vermogens van dit systeem en de kennis waartoe het toegang heeft zijn beperkt.

Ons denken verloopt niet altijd foutloos wanneer we redeneren en de fouten zijn niet altijd te wijten aan onjuiste intuïties die zich binnendringen van buitenaf.
Vaak maakt het fouten omdat het niet beter weet;

Hoe kunnen we tot betere beoordelingen en beslissingen komen, zowel die van onszelf als die van instellingen die we dienen en die ons dienen? Het korte antwoord is dat we zonder aanzienlijke inspanning weinig kunnen bereiken.

Kapitalisme

Kahneman serveert in Ons feilbare denken vijfhonderd bladzijden lang oogopeners en doordenkers op een erudiete manier, zonder moeilijke woorden te gebruiken.
De reikwijdte van dit boek overstijgt de psychologie.
Kahnemans eenvoudige experimentele inzichten leveren de basis voor zijn kritiek op de klassieke uitgangspunten van economische deskundigen en politieke beleidsmakers.
Het is daarom wellicht het indringendste boek over de economische crisis terwijl het woord ‘crisis' er niet in voorkomt.
Kahneman biedt een instrument om de machinerie van het kapitalisme te analyseren en te laten zien waar en hoe op grote schaal verkeerde beslissingen genomen worden, terwijl de experts ondertussen overtuigd blijven van hun expertise en gelijk.
In rechtspraak, geneeskunde, management of samenlevingsopbouw.

Kahneman geeft grif toe dat ook zijn intuïties na veertig jaar nog steeds niet beter zijn dan ze waren.
Hij is alleen beter geworden in het herkennen van de situaties waarin hij, of iemand anders, grote kans heeft een vergissing te maken en zich door illusies in de luren te laten leggen.
Na het lezen van dit boek komen die inzichten ook binnen het bereik van ieder van ons.

DE AUTEUR: emeritus hoogleraar psychologie die de Nobelprijs voor economie kreeg.

HET BOEK: hoe illusies en vooringenomenheid onze kijk op de wereld vertekenen.

ONS OORDEEL: een boek vol oogopeners en doordenkers.

Met Kahneman kun je de eurocrisis verklaren

Mensen zijn bar slechte beslissers.
Het individu dat nuchter in zijn eigen belang handelt, bestaat niet.
We lijden aan chronische zelfoverschatting en pikken alleen op wat in ons straatje past.

Dat de recensent al na een bladzijde of tien gelezen te hebben in Daniel Kahnemans Thinking, Fast and Slow 'vijf sterren!' wil uitroepen, ligt natuurlijk aan de kronkelige psychologische processen die zich afspelen in haar hoofd: processen die gedrag en denken sturen in onverwachte en bizarre richtingen, waar Kahneman ruim 500 pagina's lang fascinerende verhalen over vertelt.

Hier speelt het halo-effect ons natuurlijk parten (doordat dit woord vet is gedrukt, hecht u eerder belang en geloof aan deze term.
Volgens Kahneman geloven we zelfs leugens eerder als ze vet zijn gedrukt).
Het halo-effect is het fenomeen dat we denken dat iemand die één ding heel goed kan, overal goed in is.
Kahneman won negen jaar geleden een Nobelprijs voor baanbrekend werk in de gedragseconomie.
Welnu, dan kan hij vast ook een meeslepend boek schrijven.

Nog zo'n valkuil bij het recenseren: priming.
Dat betekent dat we ons door recente ervaringen of waarnemingen onbewust laten leiden in ons gedrag of oordeel.
De meeste reacties op Thinking, Fast and Slow variëren van laaiend enthousiast tot lyrisch: het figureert op diverse 'beste boeken van het jaar'-lijstjes van bekende wetenschappers, de Financial Times noemde het een 'meesterwerk'.
Zie dan nog neutraal zo'n boek open te slaan, probeer dan nog achter te blijven bij beroemde bewonderaars.

Mogelijk hebben we hier ook een gevalletje confirmation bias.
Het boek sluit aan bij opvattingen van de recensent dat mensen doorgaans bar slechte beslissers zijn, dat rationeel handelen niet bestaat.
Net als Diederik Stapel zijn wij dol op informatie die strookt met onze opvattingen.
Een boek dat daarin voorziet, moet wel een tien waard zijn.

Ook cognitive ease - cognitief gemak - plaagt de recensent.
Wat bekend is, voelt goeD. Het werk van Kahneman is bekende kost voor wie de gedragswetenschap enigszins volgt.
Het feest van herkenning is dan ook groot bij het lezen.
En dat kleurt het oordeel.

Al gelooft de recensent zelf natuurlijk dat zij zich heus niet heeft laten inpakken door een handvol beroemde fans, een onderscheiding en een berg bekende stof met een strik eromheen.

Daarnaast zijn er nog tientallen effecten, vooringenomenheden, drogredeneringen, illusies en zaken die we negeren of niet zien, die ertoe leiden dat mensen niet in staat zijn tot het nemen van optimale beslissingen.
De Israëlische psycholoog Kahneman (77) veegt de vruchten van een leven lang baanbrekend onderzoek bij elkaar en neemt de lezer mee op ontdekkingstocht door de krochten van ons brein in dit zeer toegankelijke boek, dat leest als een trein.

Hij presenteert theorieën, lepelt verrukkelijke anekdotes op, onderwerpt de lezer aan testjes en maakt aannemelijk waarom de boven ons gestelden ons in hun continue zelfoverschatting telkens weer meeslepen in riskante ondernemingen - van megalomane fusies tot een gemeenschappelijke Europese munt en oorlogen-zonder-enD. In hun grenzeloze optimisme denken ze het beter te weten dan de feiten, de bewijzen en de statistieken.
'Deze keer wordt alles anders.
'

Kahneman haalde de notie van de homo economicus, de altijd rationeel handelende mens die nooit een reken- of inschattingsfout maakt, onderuit en daarmee de premisse onder diverse economische theorieën over perfect werkende markten en nutsmaximaliserende individuen.
Hij verrijkte de economische wetenschap met verklaringen voor steeds terugkerende 'domme' handelwijzen.
In 2002 kreeg hij er de Nobelprijs voor de economie voor, als niet-econoom.
Zijn inzichten keren terug in de geneeskunde, in het recht, in de leer van het onderhandelen en in het dagelijks leven.

Kahneman wijst naar het vanzelfsprekende dat zó vanzelfsprekend is dat je het niet meer ziet en zegt: 'Kijk wat ze doen! Gek he? Wil je weten waarom?'

Kahneman presenteert ons denkproces als twee denkbeeldige systemen.
Systeem 1 (het snelle denken uit de titel van zijn boek) is intuïtief, snel, gemakzuchtig en dominant.
Het loodst ons door de dag en door het leven.
Als het moeilijk wordt (op de snelweg een rij vrachtwagens inhalen, 17 maal 89 oplossen) treedt systeem 2 (het langzame denken) in werking.
Dit deel doet het zware werk, maar het is lui, heeft vaak een schop ('Stop! Denk!') nodig om wakker te worden en laat ons geregeld in de steek.

Door de dominantie van systeem 1 doen we dingen die je 'irrationeel' zou kunnen noemen en raken we veelal de weg kwijt als we op basis van kansen en waarschijnlijkheden moeten handelen.
We overschatten kleine risico's en onderschatten grote risico's (verzekeraars verdienen hier een dikbelegde boterham mee), we laten ons misleiden, varen op incomplete informatie en denken niettemin dat we alles weten wat er te weten valt.
En we kunnen totaal niet plannen.

Met Kahneman in de hand kun je de eurocrisis verklaren.
Waarom zagen we haar niet aankomen? Omdat het vrijwel onmogelijk is je een voorstelling te maken van iets wat je niet eerder hebt meegemaakt.

Waarom duiken er steeds meer gruwelijk irritante achteraf-voorspellers op die 'altijd al hebben gezegd dat zo'n muntunie onhoudbaar zou zijn'? Omdat wanneer mensen ooit eens voorzichtig hebben gedacht 'wie weet zou dit wel een keer kunnen gebeuren, of dat', en het gebeurt, ze achteraf de waarschijnlijkheid die ze aan hun 'voorspelling' gaven schromelijk overdrijven.
Net zoals ze, wanneer een voorspelling niet uitkomt (wat buitengewoon vaak gebeurt) zeggen: 'Ik vond het altijd al buitengewoon onwaarschijnlijk, hoor.
'

Waarom zijn de Griekse schulden niet van meet af aan afgeschreven - een beheersbaar verlies waarmee veel ellende was voorkomen? Omdat verlies nemen een van de moeilijkste dingen is die er zijn.
Blijven vastklampen aan het glimpje hoop dat je uit een netelige toestand kunt geraken zonder iets te hoeven verliezen (het onderschatten van een groot risico) is een diep menselijke eigenschap die ook Angela Merkel en Nicolas Sarkozy niet vreemd is.

Met Kahneman in de hand valt te begrijpen waarom ons pensioenfonds in nood verkeert.
Professionele beleggers zijn geen haar beter dan de grillige, manipuleerbare, modegevoelige kleine beleggers.
De beleggingsindustrie, stelt Kahneman, is gebouwd op 'een illusie van vakmanschap'.
Het pensioenvermogen wordt beheerd door hooggeschoolde mensen.
Ze analyseren economische data, ze bestuderen balansen van bedrijven, ze wegen de kwaliteit van het management.
Serieus, moeilijk werk.
Maar al die competenties blijken geen enkele voorspellende waarde te hebben voor de beleggingsresultaten.
Die zijn gemiddeld genomen niet beter dan die van de beroemde pijltjesgooiende gorillA.

Met Kahneman in de hand valt te begrijpen waarom we niet in staat zijn een metrolijn aan te leggen, een museum te verbouwen of een spoortunnel te graven zonder gruwelijke overschrijdingen in tijd en gelD. We zijn namelijk onverbeterlijke optimisten die ons eigen kunnen schromelijk overschatten.
Om diezelfde reden richten we ondernemingen op, beginnen we oorlogen en spannen we rechtszaken aan.

Wie het geluk heeft te slagen, komt bovendrijven als leider.
Hij wordt niet gestraft voor het nemen van een buitensporig risico.
Nee, we hijsen hem op het schild, geloven dat hij over flair en visie beschikt.
Wie eerder aan hem twijfelde, zetten we weg als middelmatig en zwak.
Kahneman: 'A few lucky gambles can crown a reckless leader with a halo of prescience and boldness.
'

 

Tot het op een dag fout gaat.

Zou het helpen als we deze thrill seeker Kahneman laten lezen? Nee, want een echte optimist met vertrouwen in zijn eigen kunnen leest het en denkt: 'Ah, dat gaat gelukkig niet over mi J.' ;

Sociale intelligentie      Coleman Daniel      Sociologie

'Emotionele intelligentie' was niet alleen een enorme bestseller, maar bovenal een revolutionair boek waarin Daniel Goleman herdefinieerde wat het betekent om intelligent te zijn.
Nu komt hij opnieuw met een baanbrekend boek: 'Sociale intelligentie'.

Het sleutelidee: het heeft geen zin om in uw eentje slim te zijn.
De manier waarop de mens in zijn omgeving staat, is bepalend voor succes en de ervaring van geluk.
Goleman illustreert aan de hand van talrijke concrete voorbeelden hoe sociale intelligentie werkt en wat het betekent.
Maar hij beschrijft ook hoe flirtgedrag in een café werkt en hij legt uit hoe het komt dat het werkelijk verschil maakt of u uw antwoordapparaat op een zakelijke of een vriendelijke toon inspreekt.
Deze anekdotes worden verklaard aan de hand van onderzoek en theorie over het menselijk brein: zowel op psychologisch als neurologisch niveau en met oog voor cultuurverschillen.

'Sociale intelligentie' leert ons niet alleen hoe mensen in groepen functioneren maar kan ons ook duidelijk maken hoe we beter kunnen functioneren.
Want uiteindelijk komt het volgens Goleman neer op een eenvoudige maar radicale keuze: we moeten van elkaar houden, anders gaan we ten onder.

Sociale Inlichtingen-en de biologie van Leiderschap  door Daniel Goleman en Richard Boyatzis

Nieuwe studies van de hersenen laten zien dat de leiders groep prestaties kunnen verbeteren door inzicht in de biologie van empathie.
   In 1998 heeft een van ons, Daniel Goleman, gepubliceerd op deze pagina's zijn eerste artikel over emotionele intelligentie en leiderschap.
  De reactie op ; ;Wat maakt een leider? ; ; Was enthousiast.
.
Mensen binnen en buiten het bedrijfsleven begonnen te praten over de vitale rol die empathie en zelf-kennis spelen in het effectief leiderschap.
The concept of emotional intelligence continues to occupy a prominent space in the leadership literature and in everyday coaching practices.
Het concept van emotionele intelligentie blijft bezetten een prominente plaats in de leiding van de literatuur en in de dagelijkse coaching praktijken.
But in the past five years, research in the emerging field of social neuroscience—the study of what happens in the brain while people interact—is beginning to reveal subtle new truths about what makes a good leader.
Maar in de afgelopen vijf jaar onderzoek in de opkomende gebied van de sociale neurowetenschap-de studie van wat er gebeurt in de hersenen terwijl mensen-is het begin tot het onthullen subtiele nieuwe waarheden over wat maakt een goede leider.

De manier waarop de mens in zijn omgeving staat, is voor een heel groot deel bepalend voor zijn of haar succes in de wereld en de ervaring van geluk.
Goleman illustreert aan de hand van talrijke concrete voorbeelden hoe sociale intelligentie werkt en wat het betekent.
Met die beslissing redt hij vrijwel zeker mensenlevens.
Maar Goleman beschrijft ook hoe flirtgedrag in een café werkt, en hij legt uit hoe het komt dat het werkelijk verschil maakt of je je antwoordapparaat op een zakelijke of een vriendelijke toon inspreekt.
Deze anekdotes worden verklaard aan de hand van onderzoek en theorie over het menselijk brein: zowel op psychologisch als neurologisch niveau en met oog voor cultuurverschillen.

Sociale intelligentie leert ons niet alleen hoe mensen in groepen functioneren, maar kan ons ook duidelijk maken hoe we beter kunnen functioneren.
Want uiteindelijk komt het volgens Goleman neer op een eenvoudige maar radicale keuze: we moeten van elkaar houden of we gaan ten onder.

In zijn bestseller 'Emotionele intelligentie' (1996)* herdefinieerde de Amerikaanse psycholoog Goleman de betekenis van intelligentie door deze uit te breiden van cognitieve naar emotionele vaardigheden, een zienswijze die inmiddels gemeengoed is geworden.
In zijn nieuwe boek geeft hij opnieuw een herdefinitie van het intelligentiebegrip, ditmaal van het individuele naar het sociale gebieD. De mens is een sociaal wezen en onze hersenen zijn dan ook vanaf het begin ingesteld op contact met anderen.
De manier waarop iemand op dit gebied functioneert, is zelfs in sterke mate bepalend voor succes en gevoel van geluk.
In het psychologisch en neurologisch onderzoek naar het 'sociale brein' dat hier wordt beschreven, worden concepten onderzocht als empathie, zorgzaamheid en genegenheiD. Een boek vol voorbeelden, anekdotes en wetenschappelijk onderzoek, dat op plezierig leesbare en tegelijk diepgaande en uitvoerig gedocumenteerde manier een nieuwe visie op het intelligentiebegrip weergeeft.
Door de toegankelijke opzet interessant voor zowel professionals als voor een breder lezerspubliek.

Kunnen samenwerken is cruciaal voor stedelijke ontwikkeling: met andere sectoren integraal werken, met andere partners samen investeren.
Sociale intelligentie is voor stedelijke ontwikkelaars daardoor minstens even cruciaal.
Niet alleen inhoudelijk deskundig zijn, maar ook enthousiamse kunnen overbrengen.

Kunnen samenwerken is cruciaal voor stedelijke ontwikkeling: met andere sectoren integraal werken, met andere partners samen investeren.
Sociale intelligentie is voor stedelijke ontwikkelaars daardoor minstens even cruciaal.
Ben je niet alleen inhoudelijk deskundig, maar ook in staat om enthousiasme bij de ander op te wekken, en resultaten uit een gesprek te halen?

 

Stuur twee mensen naar een gesprek en ze komen met totaal andere resultaten terug.
Dat heeft veel te maken met hun sociale vaardigheden.
En die vaardigheden kun je actief verbeteren.
Om deze reden besteedt Stipo hier in de Stipo-aanpak en in trainingen aandacht aan.

 

Dit artikel gaat in op de twee fundamenten van sociale interactie en sociale intelligentie: het sociaal bewustzijn en de sociale vaardigheden.

De sociale motor

We doen het iedere dag, bewust en onbewust, of we het willen of juist niet.
Dagelijks verkeren we in de sociale werelD. Face to face met collega's op het werk, via de telefoon met klanten, thuis bij je partner en je kinderen, bij de vereniging of bij vrienden in de kroeg.
Vrijwel ieder moment van de dag zijn we omringd door sociale partners en is er sprake van sociale interactie.

 

Deze interactie gaat meestal vanzelf.
We doen hier vaak geen moeite voor en we zijn ons er niet van bewust.
Veel automatische processen, en sommige bewuste processen, sturen onze gedachten en gedrag in sociale situaties.
Hoewel dit vaak onbewust gaat zijn er veel processen die het sociale gedrag stroomlijnen.
Dit wordt sociale intelligentie genoemD.

 

Stipo heeft een trainingsmodule over sociale intelligentie ontwikkelD. Het doel hiervan is bewust worden van het eigen sociale gedrag en leren over sociale vaardigheden, de twee belangrijkste domeinen van sociale intelligentie.
Dit artikel gaat op deze twee onderwerpen uitgebreider in.
Voor een verder begrip van sociale intelligentie is het echter belangrijk eerst te weten wat ‘spiegelen' is.

Spiegelen

; ;Emoties zijn besmettelijk ; ; schrijft Daniel Goleman in zijn boek over Sociale intelligentie.
Zoek maar eens een filmpje op van een lachende baby.
Binnen een paar seconden zullen de meeste mensen zelf een glimlach op hun gezicht hebben en voelen ze zich bli J. Dit 'spiegelen' gaat voor alle emoties op.
Ook emoties zoals boosheid en verdriet zijn besmettelijk.
Hoe werkt dit eigenlijk?

 

In de hersenen van ieder mens zijn spiegelneuronen aanwezig die de emoties van anderen om ons heen spiegelen.
Op die manier kunnen we binnen een mum van tijd, denk hierbij aan milliseconden, de gemoedstoestand van een ander ervaren.
Werkelijk ervaren, want we voelen ons vrijwel direct hetzelfde als de ander.
Spiegelen geeft de mens een unieke gave, namelijk de mogelijkheid tot empathie.
En empathie is uiteindelijk de basis voor iedere sociale interactie.

Het niet níét communiceren

Stel je voor dat je op straat loopt.
Na een paar minuten zie je in de verte een man tegen een huis geleund staan.
Met gebogen hoofd, de handen in de broekzak en onder zijn capuchon vandaan gluurt hij de straat over.
Als hij je opmerkt kijkt hij snel weg.
Het aanzicht van deze persoon roept waarschijnlijk een onbestemd gevoel op, wat u misschien niet direct kunt plaatsen.

 

Dit is sociaal bewustzijn.
Nog voordat je de mogelijkheid krijgt rationeel een inschatting te maken vel je al een oordeel over de persoon en de situatie.
Je weet op basis van je gevoel direct wat je moet doen: doorlopen of omkeren.
Het is niet mogelijk voor mensen om niet te communiceren.
Hoe hard we ook proberen emoties niet te tonen, door het masker dat we dragen lekt altijd wel iets aan emoties dat mensen om ons heen opvangen.

Sociaal bewustzijn stelt ons in staat razendsnel afwegingen te maken van personen en situaties.
Maar het is meer.
Door sociaal bewust te zijn kunnen we ons afstemmen op de mensen om ons heen, kunnen we empathie en verbondenheid tonen en weten we hoe we ons moeten gedragen als we naar een feestje gaan of een restaurant.

 

Zelf proberen? Om te onderzoeken hoe het sociaal bewustzijn werkt wordt een test gebruikt: de Reading the Mind in the Eye Test.
Bij deze test zie je alleen een uitsnede van het gezicht.
De uitsnede laat alleen de ogen van de persoon zien.
Vervolgens wordt gevraagd aan te geven welke van de vier, aangegeven, uit de ogen af te leiden is.
De test wordt vaak gebruikt om te onderzoeken of iemand mogelijk een autistische stoornis heeft, een stoornis in het sociaal functioneren.

Door de test zelf te proberen kun je ervaren hoe sociaal bewust je nu eigenlijk bent.
Klik hier om de test online en anoniem in te vullen.
Zie ook direct welke vragen je fout had en wat het antwoord wel moest zijn.
Een score tussen de 22 en 30 getuigt van een goed sociaal bewustzijn.
Boven de 30 ben je er goed in de emoties van de gezichten van anderen te lezen.
Bij een score lager dan 22, heb je hier juist veel moeite mee.

De ingewikkelde dans van sociale interactie

Neem eens de tijd om een gesprek tussen twee (of meer) mensen van afstand te volgen.
Wat zie je? Pratende mensen zul je zeggen, en dat is natuurlijk ook zo.
Maar sociale interactie vereist meer.

 Kijk nog een keer goed, en let deze keer op de bewegingen die de gesprekspartners maken.
Je zult zien dat ze hun bewegingen op elkaar aanpassen.
Gezichtsuitdrukkingen, handgebaren en lichaamshouding.
Als één van de gesprekspartners bijvoorbeeld naar voren buigt, zal de ander geneigd zijn dit ook te doen.
Of als één van hen zijn hand door zijn haar strijkt, zal de ander dat wellicht ook doen.
Van afstand zal het lijken alsof er een dans van non-verbale interactie plaatsvindt.
Er is dan sprake van synchronie.

Synchronie draagt bij aan een ‘goed gesprek'.
Doordat we synchroniseren voelen we ons beter gehoord en begrepen door de ander en ervaren we het gesprek als aangenaam.
Synchronie gebeurt vaak onbewust en dat is maar goed ook.
Want onderzoek wijst uit dat wanneer we de bewegingen van een ander bewust nadoen we dit gelijk aanvoelen.

Natuurlijk zijn er meer vaardigheden om de dans van sociale interactie te dansen.
Bijvoorbeeld de manier waarop je jezelf presenteert.
Ben je charismatisch en laat je de indruk achter die je wilt of laat je juist altijd een indruk achter die je niet wilt? Ben je een persoon die invloed uit kan oefenen, die met tact en zelfbeheersing de sociale interactie een positieve wending kan geven? En ben je, als laatste, in staat betrokkenheid te tonen? Kun je oprecht compassie tonen naar anderen door wensen en noden van anderen juist te interpreteren? Dit zijn sociale vaardigheden die onmisbaar zijn in de sociale interactie, maar die vaak niet als vanzelfsprekend voorkomen in het contact.

The salient discovery is that certain things leaders do—specifically, exhibit empathy and become attuned to others' moods—literally affect both their own brain chemistry and that of their followers.
De meest opvallende ontdekking is dat bepaalde dingen leiders doe-specifiek, empathie vertonen en worden afgestemd op andere gemoedstoestanden-letterlijk invloed op zowel hun eigen hersenen chemie en dat van hun volgelingen.
Indeed, researchers have found that the leader-follower dynamic is not a case of two (or more) independent brains reacting consciously or unconsciously to each other.
Immers, de onderzoekers hebben vastgesteld dat de leider-volger dynamisch is niet een geval van twee (of meer) onafhankelijk hersenen reageren bewust of onbewust met elkaar.
Rather, the individual minds become, in a sense, fused into a single system.
Integendeel, de individuele geesten geworden, in een zin, gesmolten in een enkel systeem.
We believe that great leaders are those whose behavior powerfully leverages the system of brain interconnectedness.
Wij geloven dat veel leiders zijn degenen wier gedrag krachtig stimuleert het systeem van de hersenen interconnectiviteit.
We place them on the opposite end of the neural continuum from people with serious social disorders, such as autism or Asperger's syndrome, that are characterized by underdevelopment in the areas of the brain associated with social interactions.
Wij plaatsen ze op het andere uiteinde van de neurale continuüm van mensen met ernstige sociale stoornissen, zoals autisme of Asperger's syndroom, dat wordt gekenmerkt door onderontwikkeling in de gebieden van de hersenen die verband houden met sociale interacties.
If we are correct, it follows that a potent way of becoming a better leader is to find authentic contexts in which to learn the kinds of social behavior that reinforce the brain's social circuitry.
Als we juist zijn, volgt dat een krachtige manier om een betere leider is het vinden van authentieke contexten waarin het aanleren van de vormen van sociaal gedrag, dat versterking van de hersenen het sociale circuit.
Leading effectively is, in other words, less about mastering situations—or even mastering social skill sets—than about developing a genuine interest in and talent for fostering positive feelings in the people whose cooperation and support you neeD. Leading effectief is, met andere woorden, minder over het beheersen van situaties of zelfs het beheersen van sociale vaardigheden dan over de ontwikkeling van een werkelijke belangstelling en talent voor het bevorderen van positieve gevoelens bij de mensen wier samenwerking en ondersteuning die u nodig heeft.

The notion that effective leadership is about having powerful social circuits in the brain has prompted us to extend our concept of emotional intelligence, which we had grounded in theories of individual psychology.
Het idee dat effectief leiderschap is over het hebben van sterke sociale circuits in de hersenen heeft gevraagd ons te breiden ons concept van emotionele intelligentie, die we hadden geworteld in de theorie van de individuele psychologie.
A more relationship-based construct for assessing leadership is social intelligence , which we define as a set of interpersonal competencies built on specific neural circuits (and related endocrine systems) that inspire others to be effective.
Een relatie op basis bouwen voor de beoordeling van leiderschap is de sociale intelligentie, die we definiëren als een geheel van interpersoonlijke vaardigheden gebouwd op specifieke neurale circuits (en gerelateerde endocriene systemen) die anderen inspireren om doeltreffend te zijn.

The idea that leaders need social skills is not new, of course.
In 1920, Columbia University psychologist Edward Thorndike pointed out that “the best mechanic in a factory may fail as a foreman for lack of social intelligence.
” More recently, our colleague Claudio Fernández-Aráoz found in an analysis of new C-level executives that those who had been hired for their self-discipline, drive, and intellect were sometimes later fired for lacking basic social skills.
Het idee dat leiders moeten sociale vaardigheden is niet nieuw, natuurlijk.
In 1920, Columbia University psycholoog Edward Thorndike wees erop dat ; ;de beste monteur in een fabriek kan mislukken als voorman voor een gebrek aan sociale intelligentie.
; Meer onlangs, onze collega Claudio Fernández-Aráoz gevonden in een analyse van de nieuwe C-level executives dat degenen die was ingehuurd voor hun zelf-discipline, station en intellect waren soms later ontslagen ontbreken van elementaire sociale vaardigheden.
In other words, the people Fernández-Aráoz studied had smarts in spades, but their inability to get along socially on the job was professionally self-defeating.
Met andere woorden, de mensen Fernández-Aráoz bestudeerd had smarts in schoppen, maar hun onvermogen om langs sociaal op de baan was professioneel zelfstandige verslaan.

 Do Women Have Stronger Social Circuits? Doen vrouwen hebben een sterkere sociale circuits?

What's new about our definition of social intelligence is its biological underpinning, which we will explore in the following pages.
Drawing on the work of neuroscientists, our own research and consulting endeavors, and the findings of researchers affiliated with the Consortium for Research on Emotional Intelligence in Organizations, we will show you how to translate newly acquired knowledge about mirror neurons, spindle cells, and oscillators into practical, socially intelligent behaviors that can reinforce the neural links between you and your followers.
Wat is er nieuw aan onze definitie van sociale intelligentie is de biologische onderbouwing, die we zullen op de volgende pagina's.
Steunend op het werk van neuroscientists, ons eigen onderzoek en raadpleging van doelen, en de bevindingen van de onderzoekers, verbonden aan het Consortium for Research on Emotional Intelligence in organisaties, zullen we laten zien hoe je vertalen nieuw verworven kennis over spiegel neuronen, spillenmarkt cellen en oscillatoren in praktische, sociaal intelligent gedrag dat kan versterking van de neurale verbindingen tussen u en uw volgelingen.

Followers Mirror Their Leaders—Literally Mirror volgelingen hun leiders-Letterlijk

Perhaps the most stunning recent discovery in behavioral neuroscience is the identification of mirror neurons in widely dispersed areas of the brain.
Misschien wel de meest prachtige recente ontdekking in gedragssturing neurowetenschappen is de identificatie van de spiegel neuronen in sterk versnipperde gebieden van de hersenen.
Italian neuroscientists found them by accident while monitoring a particular cell in a monkey's brain that fired only when the monkey raised its arm.
Italiaanse neuroscientists vinden ze per ongeluk tijdens het toezicht houden op een bepaalde cel in een aap van de hersenen die ontslagen alleen wanneer de aap gerezen zijn arm.
One day a lab assistant lifted an ice cream cone to his own mouth and triggered a reaction in the monkey's cell.
Een dag een lab assistent opgeheven een ijsje kegel aan zijn eigen mond en de aanleiding tot een reactie in de aap de cel.
It was the first evidence that the brain is peppered with neurons that mimic, or mirror, what another being does.
Het was het eerste bewijs dat de hersenen is peppered met neuronen dat nabootsen, of spiegel, wat een ander dat doet.
This previously unknown class of brain cells operates as neural Wi-Fi, allowing us to navigate our social worlD. Deze eerder onbekende klasse van hersencellen actief als neurale Wi-Fi, zodat wij kunnen navigeren onze sociale werelD. When we consciously or unconsciously detect someone else's emotions through their actions, our mirror neurons reproduce those emotions.
Wanneer we bewust of onbewust detecteren iemand anders emoties door middel van hun acties, onze spiegel neuronen reproduceren die emoties.
Collectively, these neurons create an instant sense of shared experience.
Tezamen zijn deze neuronen een instant gevoel van gedeelde ervaringen.

Mirror neurons have particular importance in organizations, because leaders' emotions and actions prompt followers to mirror those feelings and deeds.
Spiegel neuronen bijzonder belangrijk zijn in organisaties, omdat leiders emoties en acties prompt volgelingen naar spiegel die gevoelens en daden.
The effects of activating neural circuitry in followers' brains can be very powerful.
De effecten van de activering van neurale circuits in volgelingen hersenen kan zeer krachtig.
In a recent study, our colleague Marie Dasborough observed two groups: One received negative performance feedback accompanied by positive emotional signals—namely, nods and smiles; the other was given positive feedback that was delivered critically, with frowns and narrowed eyes.
In een recente studie, onze collega Marie Dasborough waargenomen twee groepen: Een ontvangen negatieve performance feedback vergezeld door positieve emotionele signalen-namelijk, knikt en glimlacht, de andere kreeg positieve feedback die werd uitgebracht kritisch, met frowns en vernauwde ogen.
In subsequent interviews conducted to compare the emotional states of the two groups, the people who had received positive feedback accompanied by negative emotional signals reported feeling worse about their performance than did the participants who had received good-natured negative feedback.
In de daaropvolgende gesprekken gevoerd om de emotionele toestand van de twee groepen, de mensen die positieve feedback hebben ontvangen, vergezeld van negatieve emotionele signalen gemeld slechter gevoel over hun prestaties dan de deelnemers die had ontvangen welwillend negatieve feedback.
In effect, the delivery was more important than the message itself.
In feite, de levering was belangrijker dan de boodschap zelf.
And everybody knows that when people feel better, they perform better.
En iedereen weet dat wanneer mensen zich beter voelt, ze beter presteren.
So, if leaders hope to get the best out of their people, they should continue to be demanding but in ways that foster a positive mood in their teams.
Dus, als leiders hopen dat u het beste uit hun mensen, ze moeten blijven worden veeleisende maar op een manier die zich inzetten voor een positieve stemming in hun teams.
The old carrot-and-stick approach alone doesn't make neural sense; traditional incentive systems are simply not enough to get the best performance from followers.
De oude wortel-en-stok aanpak alleen niet neurale zin; traditionele stimulans zijn gewoon niet genoeg om de beste prestaties uit volgelingen.

Here's an example of what does work.
Hier is een voorbeeld van wat wel werkt.
It turns out that there's a subset of mirror neurons whose only job is to detect other people's smiles and laughter, prompting smiles and laughter in return.
Het blijkt dat er een subset van spiegel neuronen wiens enige taak is het opsporen van andere mensen glimlachen en lachen, waarschuwing glimlacht en gelach in ruil.
A boss who is self-controlled and humorless will rarely engage those neurons in his team members, but a boss who laughs and sets an easygoing tone puts those neurons to work, triggering spontaneous laughter and knitting his team together in the process.
Een baas die zichzelf beheerst en humorless zal zelden gaan die neuronen in zijn team, maar een baas die lacht en stelt een makkelijk toon zet deze neuronen om te werken, waardoor spontane lach en breien zijn team samen in het proces.
A bonded group is one that performs well, as our colleague Fabio Sala has shown in his research.
Een gebonden groep is er een die goed presteert, zoals onze collega Fabio Sala heeft aangetoond in zijn onderzoek.
He found that top-performing leaders elicited laughter from their subordinates three times as often, on average, as did midperforming leaders.
Hij vond dat best presterende leiders lokten gelach van hun ondergeschikten drie keer zo vaak, gemiddeld, net als midperforming leiders.
Being in a good mood, other research finds, helps people take in information effectively and respond nimbly and creatively.
Die in een goed humeur, andere onderzoek vindt, helpt mensen in de informatie effectief en reageren nimbly en creatief.
In other words, laughter is serious business.
Met andere woorden, de lach is een serieuze zaak.

Van oor tot oor      Tallis Raymond      Menswetenschappen

In dit hoogst originele onderzoek legt filosoof Raymond Tallis stukje bij beetje het lichaamsdeel bloot waar we ons het meest mee identificeren: ons hoofd, en hij gaat op zoek naar de zetel van onze ziel en onze identiteit.
Tallis diept de sociale geschiedenis van het blozen uit, denkt na over de vreemde gewoonte van het kussen, laat ons zien waarom giechelbuien aanstekelijk werken en vraagt zich af of tranen van het lachen dezelfde zijn als tranen van verdriet.
Met zijn beschrijving van slapen en waken, de transformatie van ademen naar spreken en de ontwikkeling van het abstracte denken laat Tallis zien dat het hoofd een plaats is waar voortdurend vitale activiteiten plaatsvinden.

Zijn onderzoek is een fascinerende analyse naar alledaagse zaken die zich in het hoofd afspelen.
Als je Van oor tot oor uit hebt, zul je als je voor de spiegel staat je eigen gezicht met andere ogen bekijken.

; ;Al wat je ooit wou weten over de werking van al wat zich in en rond het hoofd van een mens bevindt.
Het uitgangspunt van deze auteur was om eens een boek te schrijven over de werking van de verschillende organen van ons lichaam...maar al snel bleek dit een ondoenbare opgave, en het idee kwam al snel om enkel de werking van het hoofd in kaart te brengen, wat uitmondde in dit knappe werk, toegankelijk geschreven en leesbaar als een boeiende roman, over alle mogelijk zaken die zich afspelen in het hoofd van de mens.
Natuurlijk gaan we ons kunnen verdiepen in de evidente zaken, de eerste elementen waar men aan denkt wanneer men aan de werking van een hoofd denkt.
Maar ook de minder evidente en conventionele items komen aan bod… We hebben eigenlijk heel wat functies die verbonden zijn aan het hoofd, of men dit nu wil of niet… Denk maar aan de zintuigen die ons toestaan om te proeven, te zien, te horen… maar de zetel van ons brein heeft ook heel wat andere functies en uitingen, waaronder het denken, het blozen, het lachen, het wenen, het spreken, en zovele andere zaken die wel degelijk zo belangrijk zijn, en waar weinigen onder ons iets van af weten.
Kleine en grote verhalen, maar dan wel op een zeer luchtige manier gebracht, zonder dat je een halve arts moet zijn om dit allemaal te snappen.
Het is een aanstekelijk boek, want eens je er aan begint kan je niet meer stoppen, en het geeft je tevens een gans ander beeld van het hoofd en zijn diverse functies.
.
 

 

Van oor tot oor Een wonderbaarlijke reis door het hoofd In dit hoogst originele onderzoek legt filosoof Raymond Tallis stukje bij beetje het lichaamsdeel bloot waar we ons het meest mee identificeren: ons hoofd, en hij gaat op zoek naar de zetel van onze ziel en onze identiteit.
Tallis diept de sociale geschiedenis van het blozen uit, denkt na over de vreemde gewoonte van het kussen, laat ons zien waarom giechelbuien aanstekelijk werken en vraagt zich af of tranen van het lachen dezelfde zijn als tranen van verdriet.
Met zijn beschrijving van slapen en waken, de transformatie van ademen naar spreken en de ontwikkeling van het abstracte denken laat Tallis zien dat het hoofd een plaats is waar voortdurend vitale activiteiten plaatsvinden.
In dit hoogst originele boek legt Raymond Tallis stukje bij beetje en vrij associërend het lichaamsdeel bloot waar we ons het meest mee identificeren: ons hoofd ¿ de zetel van onze ziel en identiteit.
Tallis diept onder meer de sociale geschiedenis van het blozen uit, denkt na over de vreemde gewoonte van het kussen, laat ons zien waarom giechelbuien aanstekelijk werken en vraagt zich af hoe het hoofd in hemelsnaam over zichzelf kan nadenken.
Van oor tot oor is een fascinerende analyse van alledaagse zaken die zich in het hoofd afspelen.

De geschiedenis van de lelijkheid      Eco Umberto      Menswetenschappen

Lelijkheid is iets dat, net als schoonheid, onderhevig is aan een veranderlijke cultuur onder invloed van periode en maatschappi J. Wat in het oude Griekenland werd gezien als lelijk, kwam niet overeen met de denkbeelden die op dat moment in de Arabische Wereld heersten.
Wat in de Middeleeuwen werd gezien als afstotelijk, werd in andere periodes van onze cultuur gezien als verleidelijk.

Umberto Eco toont in De Geschiedenis van de lelijkheid de verschillende esthetische categorieën van de lelijkheid in al zijn vormen: monsterlijk, slecht, verontrustend, ziek en pervers.

De Geschiedenis van de lelijkheid is niet alleen een geschiedenis van esthetiek.
In dit volledig in kleur geïllustreerde standaardwerk laat Umberto Eco kunst en esthetiek op verbluffende wijze samenkomen om tot een definitie te komen van lelijkheid, geldend van de klassieke oudheid tot nu.
De Geschiedenis van de lelijkheid is geschreven voor een breed publiek.
Het gaat in op literatuur en poëzie, filosofie en iconografie en geeft een nieuw beeld van de angsten van iedere beschaving.

Umberto Eco (1932) is hoogleraar aan de universiteit van Bologna en een van de grootste schrijvers en denkers van deze tijD. Hij is beroemd geworden door zijn grote romans De naam van de roos, De slinger van Foucault, Het eiland van de vorige dag, Baudolinoen De Mysterieuze vlam van koningin LoanA.

Er is veel lelijks in de werelD. Gelukkig, want het zou anders maar een saaie boel worden.
De geschiedenis van de lelijkheid van Umberto Eco toont het mismaakte zusje van de schoonheid in een lange reeks bonte verschijningsvormen.
Benodigd: een sterke maag en een groot hart.

Je zou kunnen zeggen dat lelijkheid, niet schoonheid, het leven draaglijk maakt.
Lelijkheid maakt de dingen écht, vond Dorian Gray.
Dit narcistische romanpersonage van Oscar Wilde wist hoe het voelde om nooit lelijk te worden – en het beviel hem uiteindelijk slecht.
Het is eenvoudig voor te stellen dat een wereld zonder lelijkheid, kwaad, pijn en dood een even ondraaglijke als oneindige saaiheid oplevert.
Je zou haast sterven van verveling.
Hoezeer schoonheid ook de zinnen prikkelt, ze doet dat toch vooral door de gunstige vergelijking met het banale, het misvormde en het walgelijke.

Slappe tiet

De geschiedenis van de lelijkheid, onder redactie van de duizelingwekkend erudiete Italiaanse schrijver en wetenschapper Umberto Eco, belooft dan ook een spannender leeservaring te bieden dan diens eerder verschenen De geschiedenis van de schoonheiD. Dat is het ook, afgezien van de onhebbelijke gewoonte van mensen om lelijkheid van vroeger nu plots mooi te vinden, waardoor er nog aanzienlijk veel schoonheid in Eco's boek geslopen is.

De lezers van De geschiedenis van de lelijkheid worden onthaald op een stoet abjecte monsters, heksen, demonen, lijken, misgeboortes, saters, pestlijders, harpijen, faunen en simpelweg minder begeerlijke lieden.
Maar ook mistige stadsgezichten en industriële bouwwerken worden opgevoerd, om de troosteloosheid van de vooruitgang te illustreren.
De talrijke illustraties maken het vooral tot een bladerboek dat de salontafel mag ontsieren.
Tussen de beelden door geeft Umberto Eco in beknopte hoofdstukjes een overzicht van het (westerse) denken over lelijkheiD. Natuurlijk laat een moderne uomo universale als Eco zich niet vangen in één discipline.
Naast de vele schilderijen en foto's staan evenzoveel oorspronkelijke teksten, van Augustinus tot Warhol, die soms even smerig en hilarisch zijn als de beelden eromheen.
Zo worden we getrakteerd op een vijftiende-eeuws 'Loflied op de lelijke tiet', in het hoofdstuk over de lelijkheid van de vrouw.
('Tiet van niet, allenig vel / slappe tiet, als een bretel.
')

De lelijkheid ontsnapt

Het bezingen van een lelijke tiet mag dan ironisch zijn, het is onderdeel van een eeuwenoude traditie om lelijkheid te prijzen.
Vaak in dezelfde stijl als waarmee schoonheid geroemd wordt.
Opvallend veel teksten in het boek bespreken lelijkheid in zo niet jubelende dan toch milde bewoordingen.
Daaruit blijkt dat er manieren zijn waarop lelijkheid in een gunstig daglicht kan komen.
Noem het vluchtwegen of ontsnappingsclausules.

Zo kan lelijkheid 'verlost' worden door de artistieke weergave ervan.
Want behalve lelijkheid bevat het nagebootste nu ook de schoonheid van het meesterschap.
Dat geldt voor bijna alle illustraties in Eco's boek; ze zijn mooi in hun afbeelding van het lelijke.
Een andere mogelijke ontsnapping ontstaat wanneer het lelijke gebruikt wordt als uitdagend wapen in de strijd tegen de smaak van de meerderheiD. De kunstzinnige voorhoede in het begin van de twintigste eeuw verketterde vol overgave de gangbare schoonheid van de troostrijke kunst door vervorming, walging, nachtmerrie en ontregeling te verheerlijken.
Ze trad daarmee in de voetsporen van decadente schrijvers als Baudelaire die al een halve eeuw eerder de lelijkheid hun liefde verklaarden.
De ironische voetnoot hierbij is dat die radicale en ontregelende kunst van begin vorige eeuw intussen mooi en prachtig gevonden wordt.
Ziedaar een dúbbele ontsnapping van de lelijkheiD.

Ten slotte is er voor een lelijk object altijd nog een dubieuze vluchtroute via camp.
Dat maakt het lelijke van gisteren vandaag tot mooi – juist omdat het lelijk is.
Denk aan het onuitstaanbare schilderij van een huilend zigeunerjongetje.
Dubieus is deze route vooral omdat het etiket camp definitief de lelijkheid van het object vaststelt.
En dat terwijl het ooit, zoals alle échte camp, toch heel oprecht als iets moois bedoeld was.

Barmhartig

Lelijkheid is relatief.
Eco kan het nauwelijks voldoende benadrukken.
Esthetische normen verschuiven, het begeerlijke wordt afstotelijk, het onooglijke fraai.
Desondanks blijft er veel lelijkheid over die nooit aan haar lot ontsnappen kan.
Eco schrijft daarover: ; ;Geen enkel bewustzijn van de betrekkelijkheid van esthetische waarden kan voorkomen dat wij in dat soort gevallen zonder aarzelen het lelijke herkennen en dat we er niet in slagen het in iets aangenaams te transformeren.
; Voor die vormen van lelijkheid sluit De geschiedenis van de lelijkheid af met een oproep tot mededogen.

Meer nog dan de lach of de koude rilling kan mededogen een reden zijn om nu en dan eens naar het boek van Eco te grijpen.
Om het mismaakte met een glimlach vol barmhartigheid te aanschouwen – en te hopen dat anderen de lelijkheid in onszelf met evenveel mededogen bezien.

.

Je weet pas wat lelijk is als je ook een idee hebt van wat mooi is.
Daarom heeft Umberto

Eco na zijn Geschiedenis van de lelijkheid ook een Geschiedenis van de schoonheid

samengestelD.

De boeken bestaan uit een lopende tekst, met toevoegingen van tekstfragmenten uit de

literatuur en selecties uit de beeldende kunst.
In zijn tekst speurt de samensteller naar

allerlei vormen van lelijkheid en schoonheid in de loop van de westerse

beschavingsgeschiedenis, vanaf de klassieke oudheid tot heden.
Deze gemakkelijke

manier om een boek samen te stellen wordt weer goedgemaakt door de treffende

tekstfragmenten en de prachtige kleurenplaten die in de beide boeken zijn opgenomen.

Er worden geen scherpe definities gegeven van wat mooi en lelijk is, maar vooral

benadrukt, dat het relatieve begrippen zijn die per cultuur kunnen verschillen.
Maar

zeker binnen een cultuur is er wel een zekere overeenstemming over wat met de

begrippen schoonheid en lelijkheid bedoeld wordt, omdat schoonheid samenhangt met

wat aangenaam, positief en aantrekkelijk wordt gevonden, en lelijkheid met het

negatieve als het tegenovergestelde daarvan.
Wel is er een verschil tussen wat an sich

lelijk gevonden wordt en wat formeel lelijk is.
Het laatste wil alleen maar zeggen, dat het

afwijkt van de normen, bijvoorbeeld in verhoudingen of kleur, maar toch een positieve

indruk kan maken.
Weer iets anders is de artistieke weergave, die bijvoorbeeld als mooi

beoordeeld kan worden in zijn trefzekere weergave van lelijkheiD. Dit kan ook precies

andersom liggen.
De vraag naar wat mooi en lelijk is wordt nog gecompliceerder doordat

het om subjectieve, en dus per definitie meerduidige begrippen gaat.
Wat de een mooi

vindt, vindt de ander lelijk.

Zowel de onderscheiding van historische perioden als de meningen over wat daarin mooi

en lelijk gevonden wordt (en wat daarvan goede voorbeelden zijn in kunst en literatuur),

worden in de beide boeken nogal uit de losse pols gemaakt.
In feite worden die

historische perioden niet scherp afgebakend, maar worden de grote cultuurstromingen

getypeerd door de heersende opvattingen over wat mooi en lelijk is.
De

hoofdstukindeling van de boeken is naast de opeenvolging van cultuurperioden ook

gemaakt aan de hand van de grote thema's van respectievelijk lelijkheid en schoonheiD.

In de geschiedenis van de lelijkheid zijn dat thema's zoals het lijden, de dood,

martelingen, de duivel, monsters en gedrochten, het obscene, hekserij, satanisme,

sadisme en fysieke afwijkingen.
Maar naast deze klassieke thema's worden ook de meer

eigentijdse besproken, zoals het verontrustende, industriële lelijkheid, de avant garde,

kits, freaks en het walgelijke.
In de volgorde van deze onderwerpen en in de tekst komt

tot uiting, dat in de verschillende perioden van de geschiedenis verschillende thema's

populair waren en er in de verschillende historische perioden anders naar gekeken werD.

Voor wat het boek over de lelijkheid betreft laat de schrijver voor de periode van de

klassieke oudheid zich vooral leiden door wat grote filosofen uit die tijd zoals Plato,

Aristotels en de klassieken over de lelijkheid gezegd hebben en wat daarover in teksten

en de kunst van die tijd is terug te vinden.
Ook in de volgende hoofdstukken zorgt hij

voor een wetenschappelijk en literair kader om telkens in woord en beeld een proeve van

de aangeduide lelijkheid neer te zetten.
De selectie van deze voorbeelden lijkt uiterst

willekeurig, zodat het boek ook iets krijgt van het onverwachte van wat op ons als

afstotelijk overkomt, maar daar dan wel een prachtige etalage van vormt.
Iets van dit

paradoxale kan je al overvallen als je merkt, dat je voor het pakket lelijkheid dat

Umberto Eco ons voorschotelt ook nog een fix bedrag neer moet leggen.

Het boek over de geschiedenis van de Schoonheid begint met een aantal pagina's

interessante tijdbalken, waarop af te lezen is hoe bepaalde onderwerpen uit de kunst en

andere bestaansexpressies in de verschillende tijdsperioden anders worden voorgestelD.

De inhoud van het boek loopt, zij het in zeer grote lijnen, parallel aan de beschrijving van

de geschiedenis van de lelijkheiD. Een eerste hoofdstuk is gewijd aan het esthetisch

schoonheidsideaal in het oude GriekenlanD. Op zijn weg door de geschiedenis staat de

auteur verder stil bij de goden van Delphi, het voor de schoonheid belangrijke principe

van proportie en harmonie, licht en kleur in de Middeleeuwen, de schoonheid van

monsters, de magische schoonheid die typerend is voor de vijftiende en zestiende eeuw,

en als echte Italiaan komt de samensteller ook terecht bij herderinnetjes, edelvrouwen,

helden en heldinnen.
Maar ook de sierlijke en onrustige schoonheid worden besproken,

evenals de combinatie van rede en schoonheiD. Veder is er aandacht voor het sublieme,

voor romantische schoonheid en schoonheid als religie.
De samensteller van het boek

staat ook stil bij meer eigentijdse onderwerpen zoals de schoonheid van voorwerpen en

machines.
In de laatste hoofdstukken gaat hij in op abstracte vormen van kunst, de

materie en schoonheid in de mediA.

Op de binnenkant van de achterflap van beide boeken is een portret geplaatst van de

auteur, waarop hij staat afgebeeld zoals ik hem ook op congressen heb meegemaakt, als

iemand die niet alleen bijzonder ingenomen is met zichzelf, maar ook met iedereen die

hoe dan ook iets voor hem kan betekenen.
Maar met zijn Italiaans voorkomen, zijn

intussen grijze baard en de breedgerande donkere hoed heeft hij ook iets van een

maffiabaas.
Daardoor geeft dat portret feilloos de kernboodschap van het tweeluik over

de geschiedenis van de schoonheid en de lelijkheid weer, namelijk dat het twee kanten

zijn van dezelfde zaak.

Incognito      Eagleman David      Menswetenschappen

Neurowetenschapper David Eagleman ontsluiert in ; ;Incognito ; ; de verborgen agenda van ons brein en ontrafelt vreemde fenomenen zoals het effect van drugs, gezichtsbedrog, synesthesie, de gevolgen van hersenbeschadiging en kunstmatige intelligentie, maar evengoed de complexe processen die nodig zijn om alledaagse fenomenen zoals autorijden tot een goed einde te brengen.

 

Waarom kunnen sommige mensen geuren horen?

 

Waarom remmen we nog voor we een plotse tegenligger echt hebben gezien?

 

Waarom is het zo moeilijk om iets geheim te houden?

 

En moeten we onze visie op de vrije wil helemaal herzien?

 

Lange tijd moesten wetenschappers zich beroepen op inventieve manieren om een inkijk te krijgen in de 'black box' van onze hersenen.
Maar dankzij de vooruitgang van allerlei beeldvormingstechnieken is ook de kennis over onze hersenen exponentieel toegenomen.

 

Neurowetenschapper David Eagleman ontsluiert in ; ;Incognito ; ; de 'verborgen agenda' van ons brein en ontrafelt vreemde fenomenen zoals het effect van drugs, gezichtsbedrog, synesthesie, de gevolgen van hersenbeschadiging en kunstmatige intelligentie, maar evengoed de complexe processen die nodig zijn om alledaagse fenomenen zoals autorijden tot een goed einde te brengen.

 

In deze New York Times-bestseller slaagt Eagleman erin om de moeilijkste concepten in mensentaal uit te leggen.
Verhelderend, amusant en perfect onderbouwd: Incognito is niet toevallig door diverse media verkozen als een van dé boeken van het jaar!

De bron van onze hoop, dromen, angsten, herinneringen, ideeën en handelingen, ons gevoel voor humor, verdriet en boosheid, onze waarneming van schoonheid, kunst en muziek, ligt opgesloten in ons orgaan, dat wij hersenen noemen.
In dit orgaan is de besturing van ons lichaam en doen en laten opgesloten.
Hoe onze hersenen dat doen is voor velen nog een raadsel.
Veel handelingen, gedachten en gevoelens worden automatisch opgewekt en onbewust gestuurd door ons brein.
Ons bewustzijn, ons eigen ‘ik’, dat als motor werkt voor ons doen en laten als we wakker worden, maakt slechts een klein deel uit van onze hersenen.
De rest van de hersenen werkt alleen in intern zonder dat wij daar enige invloed op kunnen uitoefenen.

 De auteur van de oorspronkelijke Engelse uitgave “The Secret Lives of the Brain” bespreekt de geheimen van onze hersenen op basis van historische gebeurtenissen, eigen experimenten met observaties, resultaten en ervaringen van deelnemers.
Bedrijven en instituten maken dankbaar gebruik van zijn opgebouwde kennis door een studie neurowetenschap en praktijk ervaringen.
Op het gebied van zintuiglijke illusies is er veel beschikbaar en geeft de auteur een geheel eigen interpretatie en benadering.
Hij beschrijft bijvoorbeeld hoe Ernst Mach tot zijn beroemde vinding kwam, hoe wij ‘blind’ zijn voor veranderingen en hoe de filosoof Edmund Mariotte in 1668 de zogenoemde blinde vlek vaststelde.
Een geweldig boek voor liefhebbers van het zien.

De wijsheid paradox      Goldberg Elkhonon      Menswetenschappen

Wat is wijsheid?

Tot op heden beschouwen we orde en rationaliteit als tekens van wijsheid , en chaos en buitensporigheden als het resultaat van gebrek daaraan.
Gedurende de hele geschiedenis werd wijsheid opgevat als de fusie van intellectuele en morele, spirituele en praktische dimensies.
 

 

We kunnen wijsheid definieren als het vermogen het nieuwe met het oude in verband te brengen, om eerdere ervaringen toe te passen op de oplossing van een nieuw probleem.
Maar we definieren genialiteit als het vermogen het volkomen onbekende in zijn zuiverste vorm te onthullen en te begrijpen ...Zo waren de technische ideeën van Leonardo da Vinci zo zonderling en hun tijd zo ver vooruit dat de kans dat ze indruk hadden gemaakt op zijn tijdgenoten uiterst gering was.
 

 

Zijn degenen aan wie wijsheid en genialiteit zijn geschonken fundamenteel en inherent anders dan wij? 

 

Stel dat genialiteit een extreme vorm van talent is en wijsheid een extreme vorm van deskundigheid of bekwaamheid .
Beschouw genialiteit als talent in de n-de graaD. Of keer het om: talent is genialiteit op menselijke schaal en bekwaamheid is wijsheid op menselijke schaal.
Genialiteit en talent zijn twee punten op dezelfde curve van een cognitieve eigenschap.
Beschouw wijsheid als bekwaamheid in de n-de graaD. Wijsheid en bekwaamheid zijn twee punten op dezelfde curve van een andere cognitieve eigenschap.

Eenheid en tegenstelling

Talent en zijn hoogste manifestatie, genialiteit , en bekwaamheid en haar hoogste manifestatie, wijsheid , vormen zowel een eenheid als een tegenstelling.
Ze vormen twee fasen van dezelfde levenscyclus.
 

 

Talent is een belofte.
Bekwaamheid is een verwerkelijking.
Genialiteit (en talent ) worden gewoonlijk in verband gebracht met jeugD. Wijsheid en bekwaamheid zijn de vruchten van rijpheiD. 

 

Als wijsheid en bekwaamheid (of deskundigheid ) met het klimmen der jaren in al hun aspecten toenemen, hoe kunnen we dit dan in overeenstemming brengen met de algemene veronderstelling dat onze mentale vermogens bij veroudering afnemen? Of omgekeerd, als ons geheugen en onze concentratie bij veroudering afnemen, hoe is het dan mogelijk dat onze wijsheid en bekwaamheid toenemen? Wat zondert wijsheid en bekwaamheid af van andere manifestaties van de geest en staat hun toe de vernietigende uitwerking van de ouderdom te weerstaan?

Collectieve wijsheid?

Het woord ; ; wijsheid ; ; wordt gewoonlijk niet gebruikt om een groep mensen te kenschetsen, laat staan een hele soort.
Maar soms toch wel .
 

 

In tegenstelling tot andere soorten worden ons mensen de problemen bespaard van het begin af aan te ontdekken van onze werelD. In plaats daarvan profiteren we van het toenemende effect van kennis die in de loop van duizenden jaren geleidelijk door de menselijke samenleving is opgebouwD. Deze kennis wordt in symbolische vorm opgeslagen, overgedragen door middel van diverse culturele instrumenten en wordt van generatie op generatie doorgegeven.
Toegang tot deze kennis versterkt automatisch de cognitie van ieder individueel lid van de menselijke samenleving door hem of haar in te wijden in de cumulatieve, collectieve wijsheid van die samenleving.
Als wijsheid wordt omschreven als de beschikbaarheid van een overvloedig reportoire van patronen die ons in staat stellen nieuwe situaties en nieuwe problemen als vertrouwd te herkennen, zijn we werkelijk een wijze soort.
 

 

Een groot deel van wat de menselijke cultuur omvat, is een methode om deze collectieve wijsheid op te slaan en van generatie op generatie door te geven.
Zo krijgen we allemaal gelegeheid wijsheid te verwerven waarvan de ontdekking de capaciteit van één enkel brein verre te boven gaat.
Dit is de unieke kwaliteit van de menselijke samenleving en een krachtig instrument dat van cruciaal belang is geweest voor het stimuleren van het succes van de menselijke soort...Symbolische systemen, talen en pseudo-talen zijn krachtige middelen om specifieke informatie door tijd en ruimte heen over te dragen.

Symbolische modellen

Het vermogen symbolische modellen te scheppen, niet van de wereld zoals ze is, maar van de wereld zoals we ons zouden wensen (reD.: architectuur ?, god?, .
), staat in wisselwerking met de zogenoemde leidende functies van de frontale hersenkwabben om werkelijk doelgericht gedrag te creeeren.
Het ontstaan van het menselijke vermogen mentale modellen van de toekomst te scheppen, van de wereld die we willen en niet louter van de wereld zoals ze is, geeft waarschijnlijk het gecombineerde resultaat weer van de leidende functies in de frontale kwabben en van de taal.
 

 

Toch heeft de taal bepaalde ingebouwde ; ;waarheidsfilters ; ; in ruime zin, en bepaalde taalregels volgen de natuurwetten die onze materiele wereld besturen.
We verwerpen vaak bepaalde uitspraken omdat ze de taalregels schenden, niet omdat ze onbegrijpelijk zijn, maar omdat de inhoud ervan enkele fundamentele natuurwetten overtreedt.
De uitspraak ; ;ik ga gisteren naar de bioscoop ; ; is bijvoorbeeld niet onbegrijpelijk; ze zou in een wereld waarin de tijd in twee richtingen verliep volkomen legitiem zijn, zoals ook de uitspraak ; ;ik struikelde en viel omhoog ; ; volkomen zinvol zou zijn in een wereld met een omgekeerde of willekeurige richting van de zwaartekracht.
 

 

Dit is jammer! Zonder deze filters zou de wereld om ons heen welliswaar een overweldigende caleidiscoop zijn van ongelijksoortige impressie.
Maar (zo vult deze website op dit punt aan) die filters beperken ons -- de voorbeelden hiervoor geven het aan -- in het denken en creeeren van een wereld die we ons zouden kunnen wensen.
We blokkeren met deze filters een echt vrije vorm van scenarioanalyse.
 

 

De klassieke vraag die aan een wijze wordt gesteld, luidt (daarom?) vaker ; ;Wat moeten we doen? ; ; dan ; ;Hoe zit het in elkaar? ; ;.

Buelens verwijst naar het boek 'The Wisdom Paradox' van de naar de Verenigde Staten gevluchte Russische hersenspecialist Elkhonon Goldberg.
Zijn bevinding: hoe ouder we worden, hoe moeizamer sommige cognitieve taken verlopen (zoals het leren van een nieuwe programmeertaal of de gebruiksaanwijzing van een nieuw apparaat onder de knie krijgen), maar hoe meer genialiteit en talent iemand vertoont in zijn jongere jaren, hoe competenter diegene is op latere leeftijD.

Wijze mensen, betere managers

Het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor opslaan en herkennen van patronen, voor het zien van samenhangen, voor de essentie uit de dingen te halen, wordt namelijk alleen maar beter met ouder worden.
Met dat hersendeel herkennen we zaken als iets wat we vroeger al eens hebben meegemaakt.
Dat maakt ons superefficiënt, geeft ons betrouwbare intuïtie en helpt ons beter te beslissen.
Dit leidt niet alleen tot wijzere mensen, maar ook tot betere managers.
Buelens maakt wel een kanttekening bij deze bevindingen: Goldberg spreekt alleen over het cognitieve en niet over het emotionele.
Maar ook op dat gebied is ouder worden vaak positief: hoe ouder we worden, hoe meer we immers onszelf worden.

Termen:

specifiek geheugen: het zich herinneren van een feit of een gebeurtenis

generiek geheugen :  het herkennen van bredere patronen

descriptieve kennis : houdt zich bezig met ; ; Wat is het? ; ;

prescriptieve kennis : houdt zich bezig met de vraag: ; ;Wat moet ik doen? ; ; ;

De nieuwe mens      Fukuyama Francis      Menswetenschappen

In zijn vorige boek kondigde Fukuyama het einde van de geschiedenis aan, met de opkomst en implementatie van de liberale democratie.
Het einde van de geschiedenis is (volgens hem) echter niet in zicht met betrekking tot de biotechnologische ontwikkelingen: wetenschap en technologie gaan steeds vooruit.

Fukuyama vreest dat de hedendaagse biotechnologie het mogelijk zal maken om de menselijke natuur te veranderen en ons daardoor zal overbrengen naar een “posthumane” fase in de geschiedenis.
Deze vormt een bedreiging voor de liberale democratie, het politieke model dat hij het meest in overeenstemming ziet met de menselijke natuur.
“A brave new world” is volgens Fukuyama  nog geen achterhaald toekomstperspectief.

Een grotere politieke controle op de toepassingen van wetenschap en technologie is volgens hem de oplossing tegen deze bedreiging.
“We moeten de staatsmacht gebruiken om de biotechnologie aan regels te binden.
” Deze uitspraak staat in schril contrast met zijn voorkeur voor economisch liberalisme, waar deregulering volgens hem de beste keuze is.
Hij gaat ook niet in op de economische consequenties van de toepassing van agrarische biotechnologie voor grote groepen mensen in de werelD.

De auteur onderbouwt zijn stelling door middel van 3 benaderingswijzen.

In een eerste deel werkt hij aannemelijke toekomstscenario’s uit van 4 verschillende biotechnologische ontwikkelingen, en belicht enkele primaire consequenties hiervan.
Hij concludeert dat in de (nabije) toekomst de biotechnologie in staat zal zijn de menselijke natuur te manipuleren.
Bezwaren hiertegen worden aangebracht vanuit verschillende hoeken.

De mogelijke manipulatie van de menselijke natuur roept uiteraard de vraag op wat wij onder de menselijke natuur kunnen/moeten verstaan.

Dit komt in het tweede deel aan de orde.
Hij bespreekt een aantal filosofische vragen die worden opgeroepen door de mogelijkheid om de menselijke natuur te manipuleren, en daarbij verdiept hij zich vooral in de kwestie van de definitie van menszijn.
Volgens F.
heeft de menselijke natuur direct te maken met menselijke rechten en menselijke waardigheid, die vertaald worden in politieke rechten.
Voor het antwoord op deze vragen baseert hij zich op de inzichten van de klassieke Griekse filosofie, en bij de modernere denkers, vooral op de gedachten van Nietzsche.
Zijn betoog is een knap staaltje van integratie van inzichten uit zeer verschillende invalshoeken.
Maar hij komt niet tot een sluitend antwoord op de vraag wat nu eigenlijk een mens tot mens maakt.
Dit is niet mogelijk, het blijft een mysterie.
Toch willen we volgens F.
“de volle breedte van onze complexe geëvolueerde natuur beschermen tegen pogingen tot zelfmodificatie”.

In een derde deel houdt F.
een pleidooi voor een stelsel van regels aan de hand waarvan we onderscheid kunnen maken tussen geoorloofde en ongeoorloofde toepassingen van de biotechnologie.
Regulering is in het algemeen ondoelmatig, stelt hij, en hier zien we de liberale econoom aan het woord, maar er zijn teveel commerciële belangen in het spel, waardoor een systeem van zelfregulering veel kans loopt te mislukken.
Alleen een meer of minder rigide vorm van regulering door de politieke verantwoordelijken kan ons voldoende garanties bieden.
Hij geeft geen concrete aanwijzingen, maar weegt de voor- en nadelen af van zelfregulering door de wetenschappers en een externe regulering door de staat.
Dit kan niet in algemene regels gegoten worden.
Blijkbaar heeft de auteur zelf geen antwoord op zijn vraagstelling.
Dit zou niet erg zijn, het gaat over een moeilijk te doorgronden thema, als hij dat maar duidelijk wou toegeven.

Het is, ondanks de toch complexe inhoud, een zeer leesbaar boek.
Ook al ligt de centrale stelling op het eerste zicht niet in de lijn van de liberale ideologie van de auteur, bij nader inzien past die daar helemaal in.
Mijn belangrijkste bedenking betreft het feit dat de auteur de menselijke waardigheid exclusief verbindt aan het respect en het behoud van de menselijke natuur (al kan hij niet zeggen wat deze inhoudt), en deze (of de schending hiervan) niet verbindt aan sociaal-economische leefomstandigheden van mensen.
Deze rechtvaardigen volgens hem geen overheidsregulering.
Mijn mening is, dat de laatste in even belangrijke mate bijdragen tot of afbreuk doen aan de menselijke waardigheiD. De conservatieve invalshoek van de auteur komt duidelijk naar voor in de beschuldigingen van kortzichtigheid en ongenuanceerdheid gericht aan politiek links (veel vaker dan aan rechts).

^Toe Ter Wel Toe      Tanghe Paul      Menswetenschappen

In zijn boek Toeternitoe.
Zin, onzin en waanzin van de hedendaagse beeldende kunst beschreef Paul Tanghe het spelkarakter van de kunstervaring.
Wanneer het over religie gaat, begeven we ons echter op het vlak van zijn of niet-zijn, het terrein van leven en dood, en dan wordt het bittere ernst.
Op dat moment raken we aan vragen die er echt wél toe doen.
Vandaag wordt religie steeds vaker geassocieerd met extremistische uitingen van een verkeerd begrepen geloof.
Deze godsdienstwaanzin kan gewelddadig worden en zelfs leiden tot het offeren van mensenlevens voor de heilige zaak.
Dit boek gaat op zoek naar een antwoord op de vraag waarom religie en geloof desondanks voor zoveel mensen van vitaal belang blijven.
Het complexe verschijnsel dat de religie is, raakt duidelijk aan het heilige en het meest intieme van de mens.
Via cirkelbewegingen probeert Paul Tanghe door te stoten naar het wezen van de religie.
In het eerste deel gaat hij op zoek naar de achtergronden van het actuele, westerse religieuze probleem.
Hij zoekt naar een antwoord op vragen als: ´Wie zijn we?´, ´Wat is onze verhouding tot de ander, de wereld en een mogelijke God?´ In het tweede deel wordt nagedacht over het wezen van religie in het algemeen: religie als gemeenschapsverschijnsel en als individuele ervaring.
Het derde deel handelt over God, die de grondvraag vormt van de huidige, westerse, religieuze problematiek.
Het is het persoonlijkste deel.
Vanuit de getuigenis van hoe hijzelf God en het katholicisme beleeft, probeert de auteur te peilen naar mogelijke toekomstperspectieven voor religie, godsdienst en kerk.
Na zijn studies rechten en economie in Leuven en in Duitsland, doorliep Paul Tanghe een loopbaan in de financiële sector (CERA Bank, Cera en KBC-groep).
In 2001 behaalde hij een licentie in de filosofie.
Zijn hele leven lang al is hij geïntrigeerd door kunst en spiritualiteit.

Het brein in beweging      Van Gelder Roelof      Menswetenschappen

Wat doen de hersenen, als we goed/slecht presteren? Wat doen wij, als de hersenen goed/slecht presteren ? : bij sporten, bewegen, denken, spreken, voelen en nog veel meer.
 

Bundeling van bijdragen die in een andere vorm verschenen zijn in tijdschriften zoals Psychologie, Psychologie Magazine, Fysioscoop en Johan.
De auteur is bewegingswetenschapper en wetenschapsredacteur.
De lezer wordt op de hoogte gebracht van allerlei wetenswaardigheden van de hersenen, bij sporten, bewegen, spreken, zwijgen, denken en vele andere functies.
Ook ziekteprocessen komen aan de orde.

De hersenen spelen een hoofdrol bij alles wat we doen.
Doen ze het goed, dan presteren ze primA. Mankeren ze iets dan verslechteren onze prestaties.
Zonder oefening verliezen we vaardigheden en de stimulans om scherp te blijven voor intellectuele, sportieve of andere prestaties.
Met behulp van dit boek kunnen we begrijpen hoe het brein werkt als we sporten, bewegen, spreken, zwijgen, denken.

Het verschijnsel mens      Brossé André      Menswetenschappen

Met ‘Het verschijnsel mens’ heeft André Brossé een onmogelijke taak op zich genomen, namelijk een antropologisch beeld schetsen van de mens, vanuit een multidisciplinaire, wetenschappelijke benadering.
  Dat is op zich al een prestatie.

Zoals hij zelf omschrijft blijkt dat ‘uit de studie van de essentie van de ‘homo sapiens sapiens’ (…) het hier om een uniek kosmisch fenomeen gaat dat een emanatie is van het ‘biologisch gebeuren’ op de planeet Aarde.
’ (p.
490)  Het wetenschappelijke uitgangspunt impliceert dat mythologische verklaringen van de verschijnselen naar de prullenmand verwezen worden en zelfs expliciet en in niet mis te verstane bewoordingen worden gekelderD.

Het werk leest als een vlotte babbel, doorspekt met kleurrijke ontboezemingen, zodat het vertoog een vloeiend verloop kent.
  De ingekaderde satirische sketches verspreid over het boek dragen nog aan de leesbaarheid bij door hun relativerende werking.

Een steeds terugkerend thema en tevens de hoofdpremisse van de logische ontwikkeling van zijn gedachten wordt gevormd door de fysische grondslag van het leven.
  Uit het oneindig priemgetal vloeit de oervibratie, ook energie genoemd, voort, dat op haar beurt het experiment van een reproductief chemokatalytisch systeem genereerde dat uitmondde in de mens, behept met intelligente vermogens.
  De strakke scheiding tussen mens en dier valt weg.
  De mens is enkel een bijzonder zoogdier met bijzondere kwaliteiten.

Naarmate de lectuur vordert, wordt duidelijk dat de auteur op levensbeschouwelijke overpeinzingen gefocust is.
  De opbouw van het werk is klassiek te noemen, namelijk vertrekkende van de fysica, over de biologie, naar de psychologie en de sociologie.
  Maar, tegengesteld aan de meeste van dergelijke uiteenzettingen geeft dit geen aanleiding tot het introduceren van ‘New Age’-achtige verklaringen die de verschillende niveaus met elkaar moeten verbinden, maar blijft de fysiologische basisgedachte centraal staan.
  Eindelijk dus eens een boek dat zich aan de realiteit houdt zoals door de wetenschappen naar voor gebracht.

Het boek kan gezien worden als een merkwaardige opeenvolging van geclusterde gedachtereeksen van iemand die zeer veel nagedacht heeft en bovendien in staat is om al deze kennis, ervaring en levenswijsheid op een geordende wijze samen te bundelen in 510 pagina’s.

Zoals gezegd, is de taak evenwel onmogelijk.
  Zonder aan de verdienste van de auteur afbreuk te doen – het werk blijft zeer waardevol – dringen zich toch een aantal bedenkingen op vanuit de hoek van onder andere de wetenschapsfilosofie.
  De wetenschappelijke en wiskundige aspecten moet de lezer maar vanuit zijn eigen kennis kritisch beoordelen.

Een eerste kritiek is toegespitst op de problematiek van de reductie van biologische, psychologische en sociologische fenomenen tot de fysiologische.
  Het spreekt voor zich dat van biologie, psychologie of sociologie geen sprake zou zijn indien de fysiologische condities zouden ontbreken.
  Dat is niet het punt.
  Maar, zonder Brossé te willen beschuldigen van reductionisme, kan wel de opmerking geopperd worden dat hij de indruk wekt dat het principieel mogelijk is om met de fysiologische theorieën alle verschijnselen in de andere disciplines te verklaren.
  Fysiologische verschijnselen geven echter aanleiding tot biologische structuren die niet langer met de begrippen uit de fysiologie kunnen verklaard worden en dat geldt evenzeer voor de psychologische en sociologische disciplines.
  Dat betekent geenszins dat, om het verschil tussen fysiologie en psychologie te verklaren, er een beroep moet gedaan worden op vitalistische ideeën of dat om van de biologie naar de psychologie te gaan het religieuze zielsbegrip vereist is.
  Wat de verhouding psychologie – sociologie betreft zijn de wetenschappers verdeeld tussen een holistische en individualistische opvatting.

Het laten afhangen van de psychologische veranderingen van elektromagnetische dynamiek en oervibratie (p.
207-208) is niet incorrect, maar verklaart de psychologische verschijnselen onvoldoende.
  In zekere zin is de benadering van Brossé dus niet zo interdisciplinair als hij beweert.
  Zo is het begrip van goed en kwaad vanzelfsprekend een fysiologisch gebeuren (p.
209), maar om werkelijk een verklaring van het ethisch gedrag te leveren is de opbouw via persoonlijke levenservaring en intermenselijke communicatie vereist.
  Dat laatste laat Brossé niet onbelicht, maar toch geeft hij het onvoldoende aandacht in relatie tot het fysiologische.

Een tweede kritiek sluit daarbij aan.
  Over de culturele dimensie wordt wel gewag gemaakt, deze wordt maar onvoldoende geïntegreerd in de uiteenzettingen.
  Zo stelt hij de rationaliteit, met vooraan de wiskunde, voor als inherent menselijk (p.
226), terwijl de etnografie leert dat ook de denkpatronen culturele verschillen vertonen.

Hier kan ook even gewag gemaakt worden van het gebruik van het woord sjamaan.
  Bij           Van Dale is er maar één betekenis terug te vinden, namelijk ‘toverpriester bij Siberische volksstammen’.
  Brossé gebruikt te term voor alle priesters en aanverwanten in eender welke godsdienst.
  Dat kan eventueel wel aanvaardt worden als dichterlijke vrijheiD. 

Verder ontbreekt het contingente van de historische ontwikkelingen.

Vanuit de morele - politieke hoek bezien, blijkt Brossé eerder een rechts-populistisch standpunt in te nemen, vooral in de bewoordingen van zijn kritiek op de overheiD.

De oplossingen voor diverse maatschappelijke en ecologische problemen zijn eerder simplistisch en soms overstijgen ze niet eens het niveau van cafépraat.
  Het is immers moeilijk, zo niet onmogelijk om op ieder gebied expert te zijn.

Zijn kritiek op de loges is in hetzelfde bedje ziek.
  Hij vernoemt ze in één adem samen met godsdienstfanaten, extreme nationalisten, racisten en andere obscure verenigingen (p.
214); duister bendes en kliekjes met als enig doel bepaalde personen te begunstigen of af te schermen (p.
290), de misdaadwereld en godsdienstige sekten (p.
460).
  ‘Zo krijgen de betrokken rechters dan te pas en te onpas last van allerlei ‘goede kennissen’, lobbyisten, en logebroeders (…)’, heet het (p.
427).
  Dat zijn clichématige aantijgingen die van flagrante onkunde getuigen.

Door de grootse opzet en de klaarblijkelijke wil om te nuanceren is het in die 510 bladzijden niet mogelijk om de vereiste verfijningen en alternatieve visies tot hun recht te laten komen.
Bovendien is het zo goed als ‘gevaarlijk’ om zich als enkeling op multidisciplinair niveau te bewegen.
  Het gevaar voor de overname van foutief gemeengoed is namelijk permanent aanwezig.
  De auteur mag dan al de voorlopigheid van de wetenschappelijke kennis in zijn vertoog opnemen, epistemologisch gaat hij voorbij aan het feit dat ook de kennis slechts een mentale constructie is, zij het een succesvolle.
  Globaal genomen plaatst de auteur de immanente zekerheid van de wetenschap in de plaats van de transcendente zekerheiD.  Het blijft een omgaan met zekerheden.

Deze kritieken, die overigens het basisidee van het boek onaangeroerd laten, mogen alleszins geen aanleiding geven om het werk links te laten liggen.
  Integendeel, leraars

niet-confessionele zedenleer kunnen er hun voordeel mee doen, mits, zoals altijd, de nodige omkadering.
  Hopelijk vindt ook een ruimer publiek toegang tot het boek, omdat het recht heeft op een bevoorrechte plaats, naast alle New Age gewauwel.
  Alleen spijtig van een aantal onvolkomenheden.

Op het lijf geschreven      ?      Menswetenschappen

De ondertitel geeft wat meer duidelijkheid: 'Het Lichaam als Private Obsessie'.
Een cultuurfilosofisch boek over de vele manieren waarop wij ons lichaam benaderen, verdeeld in thematische hoofdstukken, die het uitvoerig maar op een persoonlijke manier hebben over onsterfelijkheid, eeuwigheid, schoonheid en zonde.
De klassieke thema's van de literatuur dus.

Ons lichaam is ons meest eigen bezit.
Wij hebben het echter niet zelf geschapen.
Evenmin kunnen wij er in volle vrijheid over beschikken.
Onze sociale omgeving, de cultuur waarin wij leven, de stand van wetenschap en techniek beperken (of vergroten) de mogelijkheden om met ons lichaam te doen wat wij willen.

Het lichaam is ons enig middel om de wereld buiten ons om te leren kennen.
Het is ook het enige object dat van binnenuit wordt ervaren.
Het doet zich echter uitsluitend stoffelijk aan ons voor.
De geest die er in huist lijkt voorbestemd om samen met dat lichaam te sterven.
We verlangen evenwel naar onsterfelijkheiD. We kunnen ons immers geen wereld voorstellen waarin wij zelf niet voorkomen, en leven dus met de illusie dat de wereld ophoudt te bestaan wanneer wij er niet meer zijn.

God is niet groot      Hitchens Christopher      Menswetenschappen

Religie vergiftigt álles, we moeten ervan afkomen, vindt Christopher Hitchens en als hij het zegt wordt er wat beter opgelet: deze Britse journalist, die vanuit Washington opereert, is in de Angelsaksische wereld een topintellectueel - nummer 5 in een recente ranking van het blad Prospect.

'God is niet groot' (Meulenhoff) heet zijn boek en het maakt een gedetailleerd schadebestek op van wat religies aanrichten.
Hitchens is geen schipperaar; zijn conclusies, gestaafd met historische en actuele voorbeelden, willen er duidelijk over zijn dat het geloof 'een door mensen verzonnen leugen is, dat het vijandig tegenover de wetenschap en het vrije onderzoek heeft gestaan, dat het voor een groot deel op angst en bedrog is gebaseerd en dat het medeverantwoordelijk is geweest voor zowel onwetendheid en schuldgevoelens als voor slavernij, genocide, racisme en despotisme'.

Meer dan menig ander godsdienstverdelgend werk beklemtoont Hitchens hoezeer religie de rede beledigt - zelfrespect zou moeten volstaan om al die doorzichtige fabeltjes uit de heilige boeken weg te lachen.
Hij brandt ook de redenering af dat de moraal uit godsdienst voortkomt, timmert integendeel een stevige stelling op als zou godsdienst ronduit immoreel zijn.

Hitchens schrijft vanuit een woede, heeft geduldig geslepen aan forse formuleringen, maar toch is 'God is niet groot' veel meer dan een pamflet; het is ook een erudiete weerlegging van de argumenten die gelovigen zoal aandragen voor hun zaak en een bekwame selectieve tekstanalyse van de overgeleverde geschriften.
Een onderkoelde geestigheid is voortdurend aanwezig en her en der is een paragraaf tot provocatie opgespannen.
De islam? 'Voor de hand liggend, slecht geordend plagiaat.
' De joodse besnijdenis? 'De mutilatie van een machteloos kind met de bedoeling zijn toekomstige seksleven te ruïneren.
'

Hitchens, een vriend van Salman Rushdie, wijst op de directe bedreiging die de islam vandaag vormt, maar focust daar niet nadrukkelijk op: hij wil graven tot de wortel van het kwaad die in elke religie schuilt.
'We offeren ons intellect aan God,' verkondigde stichtend jezuïet Ignatius LoyalA. Hitchens stelt voor daarmee op te houden.
Als de mens z'n gezond verstand zelf gebruikt en voortbouwt op de reusachtige kennis die we inmiddels hebben, lijkt hij het voor mogelijk te houden dat we de religie, een relict uit de kindertijd van onze soort, achter ons laten.

'Tegenover onvoorstelbare inzichten van onze hersenschors in de ondenkbare uitgestrektheid van het ons bekende heelal en in de eiwitten en zuren waaruit onze natuur is opgebouwd, stelt het geloof niets anders dan de vernietiging in naam van god, en doet het ons de valse belofte dat we, als we maar een mes in onze voorhuid zetten, in de juiste richting bidden of hosties eten, gered zullen worden.
Het is alsof iemand van een heerlijk stuk welriekend exotisch fruit, dat met veel moeite en toewijding in een kas is gekweekt, het vruchtvlees weggooit om chagrijnig op de pit te gaan zitten kauwen.
' Goeie pen, die Hitchens, maar of het volstaat om de gelovigen te bekeren? 't Zijn mensen van één boek.

Hij heeft een pittige pen.
In zijn nieuwe boek, God is niet groot, legt de Brits-Ame­rikaanse journalist en schrijver Christopher Hit­chens uit waar­om godsdienst al­leen nog maar onheil heeft gesticht, en waarom zo­veel Eu­ro­pea­nen zich ver­gis­sen in de Amerikaanse president.

OVER GODSDIENST EN WETENSCHAP: 'Het religieuze en het wetenschappelijke wereldbeeld zijn onmogelijk met elkaar te verzoenen.
En ik zal u uitleggen waarom.
De menselijke soort bestaat al minstens honderddui­zend jaar.
Tot voor kort hadden wij een gemiddelde levensverwachting van pak­weg twintig jaar.
We werden massaal gedood door micro-organismen waarvan we niet eens wisten dat ze be­stonden.
Als er iets uit de lucht viel, wisten we niet wat het was.
Orkanen, vulkanen - had­den we allemaal geen verstand van.
Goed, en dat slaat men in de hemel allemaal gade, zonder eni­ge interesse te vertonen in wat ons allemaal overkomt.
Tot ineens, drieduizend jaar geleden, God plotseling zegt: ; ;Oké, tijd om in te grijpen! ; ; (lacht) En dan openbaarde hij zich nog al­­leen maar in een klein deeltje van Palestina...En dát wilt u geloven? U doet maar.
'

OVER ROWAN WILLIAMS EN DE SHARIA: 'Godsdienst is een vijand van de mens­heiD. En dus moeten we er blijven te­gen vechten.
Tegen álle godsdiensten.
Want vaak spannen ze sa­men.
Dat hebben we onlangs nog gezien toen Rowan Williams, de aartsbisschop van Can­ter­bury, ervoor pleitte om de sharia in te voeren in het Verenigd Koninkrijk.
Waarom wil hij dat? Omdat wetten die op het geloof ge­baseerd zijn in zijn ogen sowieso beter zijn dan wetten die niet op het geloof gebaseerd zijn.
Zijn kerken lopen leeg - en terecht - en dus is hij bang dat zijn land uiteindelijk helemaal se­cu­lier zal worden.
Zijn enige vrienden zijn de moslims.
'

OVER GEORGE W.
BUSH: 'Ik ben ervan overtuigd dat Bush helemaal niet zo gelovig is.
Hij zal het wel gedeeltelijk menen.
Het is bijvoorbeeld mogelijk dat hij echt ge­looft dat hij door veel te bidden zijn drankverslaving heeft kunnen overwinnen.
Er zijn heel wat mensen die dat ge­loven.
(grijnst) Ik denk dat het niet Jezus, maar vooral zijn vrouw was die hem daartoe heeft aan­­gezet.
Bush is gestopt met drinken omdat zij er anders met de kinderen vandoor zou zijn gegaan.
( .
) Ik las on­­langs nog een boek waarin een jonge evangelische christen verslag doet van een stage in het Wit­te Huis.
Die man vertelt dat hij zelfs geschokt was door de manier waarop men in het Wit­te Huis al die christelijke kiezers gewoon uitlacht.
Mij verbaast dat niets.
Dat het Wit­te Huis momenteel wordt gerund door godsdienstwaanzinnigen, is een mythe van de Europese lin­­kerzijde.
Ik heb heel wat mensen uit de entourage van de president ontmoet, een aantal on­der hen ken ik erg goed, en het is mijn overtuiging dat zij even seculier zijn als u en ik.
Misschien niet even atheïstisch, maar wel even seculier.
Zij geloven helemaal ;

^Het gelijk aan mijn kant      De Bono Edward      Menswetenschappen

Allah houdt niet van vrouwen      Selim Nahed      Islam

Allah houdt niet van vrouwen

De eerste keer dat ik van Nahed Selim hoorde was begin 2004, op radio 1.
De interviewster kondigde haar aan als een moslimvrouw¹ - gelovig dus - die een boek had geschreven met de titel De vrouwen van de profeet².
'Oh nee, dacht ik, niet weer een interview met een moslimvrouw die de zegeningen van de islam mag komen verkondigen' en bijna had ik de radio uitgezet.
Gelukkig deed ik dat niet want wat Nahed Selim te vertellen had (en heeft), is andere koek: een kritisch en verstandig geluid over de cultuur waaruit zij komt en de religie waarmee ze is opgegroeiD. Wat ben ik toch gezegend, dat ik, die uit een christelijk milieu kom, me nooit druk heb hoeven maken over oprukkende gedachtepolitie en ander religieus fanatisme.
Dat hebben anderen immers al voor mij gedaan.
 

Nahed Selim is niet in Nederland geboren maar in Egypte, pas op 27-jarige leeftijd verhuisde ze naar Nederland waar ze aan de filmacademie ging studeren.
Inmiddels is ze schrijfster/tolk-vertaler Arabisch.
In het radio-interview vertelt ze met zachte doch stellige, af en toe nog naar woorden zoekende stem, over haar boek De vrouwen van de profeet (haar tweede, want in 2000 verscheen reeds de roman Brieven uit Egypte) waarin ze aantoont dat de religie dikwijls gebruikt wordt om de vrouw af te schrikken en te intimideren, en dat het beroep dat door mannen op de koran gedaan wordt, vaak misplaatst is.
Nahed Selim heeft de koran grondig bestudeerd en in het bijzonder gelet op de positie van de vrouw in dit heilige boek: wat heeft de koran over de vrouw te vertellen? Niks geen goedpraterij van deze moslimfeministe maar een eerlijke analyse waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de profeet nooit bedoeld kan hebben dat vrouwen of kinderen zich tegenwoordig moeten bedekken.
En al helemaal niet in het Westen voor wiens inwoners het een grove belediging is.
De hoofddoek is kortom een anachronisme die helemaal niet genuanceerd getoleerd moet worden maar juist ontmoedigd want als grote groepen meisjes (kinderen!) en vrouwen ermee lopen, zal dat uiteindelijk voor alle meisjes en vrouwen, moslim of niet, nadelig uitpakken.
Zoveel is zeker.

Deze moslimvrouwen presenteerden zich op het Opzij-forum als waren zij de nieuwe feministen: fundamentalistische feministen welteverstaan.
(Gelovigen die de koran letterlijk nemen.
) Een contradictio in terminis natuurlijk maar beter gebekt of gehaaider zul je ze niet snel vinden, maar wat ik toen nog niet wist maar nu wel en ook bevestigd zie in Nahed Selims jongste boek Allah houdt niet van vrouwen, is dat deze zogenaamde fundamentalistische moslimfeministen het allerergste zijn.
Met verve, wat zeg ik, alsof hun leven ervan af hangt, verdedigen ze de islam en daarmee het groepsdenken boven dat van het individu.
Ze vormen een perfekt geöliede propagandamachine voor deze godsdienst/ideologie.
Jehova's getuigen zouden nog veel van deze dames kunnen leren.
Ze houden voet bij stuk dat de vrouw binnen de islam gelijkwaardig is aan de man en dat zie je ook in een oogopslag.
Hun mannen/broers zijn hip en westers gekleed en zijzelf zijn trots op hun bedekking(en), en weer anderen zeggen er nu eenmaal aan gewend te zijn; zonder voelt zo kaal...Zoals de ex-feministe Anja Meulenbelt in een Afrikaans land waar alle vrouwen met blote borsten lopen, ook niet zomaar haar bloesje uit zou trekken.

Het zijn deze vrouwen die weglopen met Tariq Ramadan, de moslimtheoloog die bijna hoogleraar burgerschap en identiteit aan de Erasmus Universiteit is geworden.
Ze luisteren ademloos naar deze man van wie iedereen inmiddels wel kan weten waar hij voor staat.
Helaas voor de Amsterdamse wethouder Achmed Marcouch die Nederland maar liefst een paar dozijn Taraq Ramadan klonen toewenst: Ramadan komt Nederland toch niet uitleggen dat vrouwen niet mogen sporten als hun kuiten voor mannen zichtbaar zijn en dat gemengd zwemmen helemaal uit den boze is, en ga zo maar door.
Moslims moeten die rechten, die regels, die verdomd veel op die van de sharia (de islamitische wetgeving) lijken, hier opeisen.
Daar kunnen de losgeslagen Nederlandse vrouwen nog veel van leren, is tevens zijn boodschap.

Ik ben het er daarom volstrekt niet mee eens dat ik als autochtone vrouw mijn mening hierover voor me moet houden, al - en dat wist weer een andere fundamentalistische moslimvrouw (die inmiddels werkzaam is bij de denktank van de PvdA, de Wiardi Beckmanstichting) mij te vertellen – zal er in de media nauwelijks naar mijn geluid geluisterd worden, terwijl zij die ruimte wel krijgt.
Nee, een 'verkracht-maar-iemand-anders-doek' op je hoofd wil niet zeggen dat je geen hersenen hebt, maar bij deze dames kreeg ik toch sterk de indruk dat ze niet in mijn vrijheid en die van mijn dochters geïnteresseerd zijn.

Veel weldenkende islamkritische geesten – ik heb ze hoog zitten -, vaak mannen, zien dat (de man/vrouw-relatie in de islam) weleens over het hoofd, heb ik gemerkt.
Of ze zwijgen er over.
Terwijl juist hier de kern van het (integratie)probleem ligt.
Zij zijn meer geïnteresseerd in het voorkomen van terroristische aanslagen die voortvloeien uit het voeren van de heilige oorlog van de moslims, de jihad, en het voorkomen dat meer jonge, westerse moslims in die jihad geïnteresseerd raken.
Dat is ook allemaal heel belangrijk en dat moet zeker plaatsvinden, maar dat mag niet gebeuren door het toegeven aan en toestaan van intolerantie binnen de islam, aan discriminatie binnen de eigen groep, zeg maar.
(In het Westen valt er nog genoeg te verbeteren maar dat staat in geen verhouding tot het vrouwonvriendelijke karakter binnen de islam.
Dat is moedwillig appels met peren vergelijken.
En al wordt er bijvoorbeeld in de bijbel vaker gestenigd dan in de koran, waar het om gaat is dat dit stenigen in sommige islamitische landen vandaag de dag nog steeds gebeurt (wel of niet volgens de regels van de sharia) maar al honderden jaren niet meer in de christelijke/westerse landen.
En dáár gaat het om.
) Het eindeloze gezeur over de 'toon' is daar ook een voorbeeld van.
En eerlijk gezegd, zie ik dat wel gebeuren, overal worden knievallen gemaakt voor deze intolerantie, de voorbeelden liggen voor het oprapen, althans voor wie zich niet voor het lapje laat houden.
Kijk maar eens op de website Nieuw Religieus Peil, een website die sinds een jaar (relilgieuze) onvrijheid en onverdraagzaamheid peilt.
Geen opwekkende site maar wel een realistische.
Voor deze berichten kun je je ogen niet sluiten.
Onder het mom van tolerantie vindt pure islamisering plaats, zonder geweld weliswaar, maar onacceptabel voor wie zich bewust is van de westerse verworvenheden en deze wil handhaven.

Wie deze zeer kwalijke ontwikkeling wel feilloos ziet en analyseert en er in al haar geschriften voor waarschuwt is de gelovige Nahed Selim.
Wat een geluk dat Nederland zo'n vrouw in haar midden heeft! (Ik vraag me wel eens af waarom zij niet meer naar voren wordt geschoven als men Geert Wilders al te 'stoutmoedig' vindt.
) Helaas dachten de fundamentalistische moslimfeministen op het Opzij-forum anders over haar, in plaats van de handreiking van Selim te grijpen om een einde te maken aan de ongelijkwaardigheid tussen man en vrouw binnen de islam – de allereerste stap naar een liberale islam - noemden zij Nahed Selim 'kinderachtig'.
Kinderachtig omdat zij vragen stelt bij het vrouwonvriendelijke karakter van de islam! Het is kinderachtig van Selim dat zij geen hoofddoek wil dragen want ze weet donders goed dat dat wel moet volgens de koran.
Selim is eigenlijk geen echte moslim...

 Gelukkig trekt Nahed Selim, die in 2006 de Harriët Freezerring ontving, zich niets aan van die kritiek, ze blijft die steevast en op een rustige, uiterst beschaafde en integere manier weerleggen, ze blijft de positie van de vrouw in de islam kritisch analyseren.
De islam kan nu eenmaal niet van kritiek gevrijwaard blijven, al heeft Selim sterk de indruk dat veel moslims (en islamologen) dat laatste liever wel zien gebeuren.
De broodnodige vernieuwingen zullen er dan nooit komen.

Ook in haar jongste boek Allah houdt niet van vrouwen doet Nahed Selim recht aan vrouwen.
Dit keer belicht zij het onderwerp, vrouwen en de koran, vanuit het perspectief van de liefde.
In haar boek voert Selim een dialoog met gesprekspartner (vriendin) Salma die zij in een vakantieoord aan de Rode Zee tegenkomt.
Terwijl Selim naar Nederland emigreerde, koos Salma voor EngelanD. Salma is een fictief karakter dat de standpunten, de ideeën en argumenten vertegenwoordigt die men de laatste jaren in het islamdebat heeft kunnen horen.

Salma raadt Selim ten stelligste af haar boek de titel Allah houdt niet van vrouwen te geven, ze wil er niet aan dat de koran vrouwonvriendelijk is.
Als het waar is - zoals Selim in de loop van het boek laat zien - dat er zo veel vrouwonvriendelijke verzen in de koran staan, dan sla je die toch over, en anders heffen de positieve verzen de negatieve wel op, vergeet de negatieve, redeneert Salma gemakshalve.

De heilige teksten vliegen heen en weer (via email) tussen beide vriendinnen, maar de standvastige Nahed Selim heeft steeds de beste argumenten en de overtuigendste bewijzen.
Helaas voor ons allemaal: Allah houdt niet van vrouwen.
Er zijn gewoon te veel verzen waaruit blijkt dat de vrouw tevreden moet zijn met en over de superieure positie van de man.
En er zijn te weinig bevredigende teksten over de liefde.
Moeten de vrouwen God dankbaar zijn dat ze aan de mannen zijn gegeven?, schrijft Selim.

Diep in haar hart weet Salma wel dat er iets mis is, want de confrontatie met haar vriendin  komt hard aan.
Plotseling weet de Egyptische Salma weer precies dat ze vroeger zo'n hekel had aan al die gemene teksten in heilige boeken, “aan de agressieve imams met hun geschreeuw tijdens de vrijdagtoespraak, die tot aan het einde van de straat schalde, aan de gebedsoproep (Azan) via de luidsprekers die je brutaal uit je slaap haalde om vijf uur in de ochtenD.” “Waarom hebben we het er nu weer over?”, zegt ze tegen NaheD. “Onze generatie slaagde er toen in de godsdienst  behoorlijk naar de privésfeer te verbannen.
In vele steden werd er een verbod gelegd op het gebruik van luidsprekers door de moskeeën, behalve voor het vrijdaggebed wanneer iedereen vrij haD. Door de week horen mensen te werken om hun brood te verdienen of naar school te gaan.
Bovendien zijn niet alle inwoners van de stad moslim.
Ook is niet iedereen praktiserenD. Mensen hebben recht op hun nachtrust.
We hadden het bijna gewonnen van de godsdienst, dertig jaar geleden!”

“Bijna maar niet helemaal.
En nu komt het weer allemaal dubbel sterk terug.
Zelfs in Nederland is er een moskee in Soest die de gebedsoproep via een luidspreker verspreidt.

Salma weet het maar ondanks deze wetenschap is ze ondertussen wel lid van de Moslim Raad in EngelanD. De leden van deze Raad zien het als hun taak om de islam te verdedigen tegen alle kritiek en aanvallen van buitenaf.
“Wij proberen alles positief te belichten.
” Salma is dus een islamapologeet geworden.
Dit zijn beroepsmoslims (of westerlingen) die zich in alle bochten wringen om de islam vrij te pleiten van elke kritiek, gerechtvaardigd of niet.
Ze houden de moslims daardoor in hun slachtofferrol en ze buiten tegelijkertijd de schuldgevoelens van het Westen uit.
Verderop in het boek blijkt dat Salma lid is geworden vanwege haar man die wil dat ze zich meer op de islam oriënteert en dat doet Salma want ze is bang hem te verliezen.
Met zulke vriendinnen heb je eigenlijk geen vijanden meer nodig

Een voorbeeld van dat in alle bochten wringen.
Selim heeft uitgezocht dat het woord 'liefde' zeer weinig in de koran voorkomt, 77 keer, terwijl in de bijbel het begrip liefde 409 keer wordt gebruikt.
Nu zegt dat niet alles, maar Salma verklaart deze nadelige uitslag voor de islam  door te stellen dat het begrip liefde in het Arabisch bij de Arabieren vóór de islam onbekend zou zijn geweest.
Wat kolder is want de romantische liefde vierde in de klassieke Arabische poëzie juist hoogtij!

In haar boek De vrouwen van de profeet ging Nahed Selim al diep maar in Allah houdt niet van vrouwen gaat Selim verder en raakt ze de kern.
Via de veelzeggende hoofdstuktitels 'Geen vrouw draagt Gods naam', 'Is Allah geïnteresseerd in de mens?', 'Jaloers op de bijbel', 'Allah verkiest mannen boven vrouwen', 'Zelfs Allah heeft een hekel aan meisjes' en 'De aantasting van het zelfbeeld' verloopt de zoektocht naar de positie van de vrouw binnen de islam.
Een boeiende doch ontluisterende reis, want, stelt Selim uiteindelijk: “De mate van discriminatie van vrouwen kan per land verschillen, maar in al haar diversiteit kenmerkt de islamitische cultuur zich in het algemeen niet door liefde voor het vrouwelijke geslacht.
Mannen en vrouwen groeien niet op in een traditie waarin vrouwen gewaardeerd worden.
Ze worden gezien als wezens die levenslang onder de voogdij van mannelijke familieden moeten staan.
Daarentegen is er sprake van een overdreven verering van het mannelijke.
Men bekommert zich vaak meer om de naam, reputatie en de eer van de familie dan om het geluk van de vrouwelijke familieleden.
” [10 eerwraken per maand in Denemarken]

En: “Een religie die de helft van de mensheid op die manier discrimineert is een religie die niet van vrouwen houdt.
De vrouwen hoeven dat niet langer te pikken.
We moeten ons niet verliezen in een technische discussie over hoe en wanneer een tekst betrouwbaar is.
Het gaat namelijk om duizenden hadith die dezelfde haat tegen vrouwen aanmoedigen.
Zowel vrouwen als mannen zouden zich van deze houding categorisch moeten afkeren.

 In plaats van ons als dhimmi's te gedragen, is het dat wat moet gebeuren! Maar het diepgewortelde cultuurrelativisme dat zegt dat we respect moeten hebben voor andere culturen/religies is het grote obstakel dat eerst nog overwonnen moet worden.
Ik blijf me erover verbazen dat op deze manier het discriminatoire karakter van de islam onbenoemd blijft en dat we ons daar zelfs aan aanpassen.
Wat blijft er dan nog van onze beschaving over? Moet Nahed Selim nu in het Westen mee gaan maken wat ze eerst in Egypte heeft zien voltrekken? Om nog maar te zwijgen over 'mijn dochters'.
Veel valt er straks niet meer te emigreren! IJsland?!

We hebben dus geen tijd te verliezen, we kunnen niet veertig of vijftig jaar wachten en de integratie beet je bij beetje zien overgaan in islamisering.
De westerse verworvenheden, ook de minder geslaagde, moeten verdedigd worden.
Paal en perk stellen! De discussie moet nu eindelijk eens over de inhoud gaan, over de echte problemen (zie NRP) en niet over de toon, want degenen die niet verder komen dan dat, discrimineren het hardst.

Nahed Selim is er klaar voor, al heel lang, zij heeft met haar boek Allah houdt niet van vrouwen een waardevolle en moedige bijdrage geleverd aan het debat en voor iedereen die wil weten wat er op het spel staat.

^De mens      Cook Michael      Menswetenschappen

Puur toeval      Klein Stefan      Menswetenschappen

Toeval dat er niet eerder ieman op het idee is gekomen om hier een toegankelijk, maar wetenschappelijk boek over te schrijven.
Iedereen heeft er nu en dan mee te maken: toeval, het noodlot, de voorzienigheid – of hoe wil je het noemen? Je bedrijf gaat failliet, precies drie jaar nadat je het opstartte, of om mistige redenen besluit je een trein niet te nemen en even later hoor je op de radio dat deze trein is verongelukt.
En steeds opnieuw die vraag: toeval, of niet?

In Puur Toeval gaat Stefan Klein diep in op deze thematiek.
Hij legt uit wat toeval nu precies is en waarom het begrip zoveel mensen fascineert.
Toeval blijkt een raar ding.
Aan de ene kant is het mooi: een positieve verrassing is natuurlijk altijd welkom.
Anderzijds zorgt toeval voor onzekerheiD. We weten immers niet wat de toekomst ons zal brengen.

Gelukkig houdt Klein het in dit boek niet bij een gortdroge behandeling van de theorie.
Nee, later behandelt hij ook de praktische mogelijkheden die het toeval ons biedt.
Toeval lijkt voor mensen dikwijls een onzekerheidsfactor.
Onze samenleving is hoog ontwikkeld en uiterst complex.
We zijn van alle gemakken voorzien: telefoon, tandarts een centrale verwarming.
Dit zorgt voor angst.
We hebben het lot niet in eigen hand en kunnen slechts hopen op een goed verloop van de gebeurtenissen.
Het is de prijs die we moeten betalen voor het gemak en de vrijheiD.

Leven is ingewikkeld geworden, constateert Klein.
Niet dat er vroeger geen onzekerheid was, maar de vijand was bekend: ziekten waardoor mensen overleden, misoogsten die zorgden voor honger, vrouwen die stierven in het kraambeD. De wereld was overzichtelijk, want de mogelijkheden waren beperkt.
Er is wat dat betreft veel veranderD. We reizen de wereld over, worden tijdens onze reizen verliefd en technische vernieuwingen als internet zorgen voor contact over de hele werelD. Al die mogelijkheden brengen veel chaos en onzekerheid met zich mee.
Maar we kunnen het toeval echter ook in ons voordeel laten werken.

Volgens Klein onderschatten we de kansen die het toeval ons biedt.
We zijn voortdurend bezig om de chaos om ons heen te ordenen en dat lukt slechts gedeeltelijk.
De onzekerheid blijft.
Maar juist die onzekerheid hebben we nodig om nieuwe wegen in te slaan.
De onzekerheid blijkt onze voornaamste leverancier van frisse ideeën en invalshoeken.

‘Wie inzicht wil verwerven, moet eerst onzekerheid verdragen’, schrijft Klein.
‘Hoe nodig snelle verklaringen in het dagelijks leven ook zijn, als we naar nieuwe oplossingen voor een probleem zoeken, kunnen ze remmend werken.
De hersenen maken zich maar moeilijk los van de vertrouwde antwoorden.

Ingewikkelde materie die de schrijver op een boeiende manier weet te presenteren.

‘Niets is gemakkelijker dan zo te schrijven dat geen mens het begrijpt’, wist de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer al.
‘En niets is moeilijker dan belangrijke gedachten zo uit te drukken dat ieder mens ze begrijpt.

U kent de rekensommetjes: 11 september is de 11e dag van de 9e maand (1+1+9=11), het is de 254e dag van het jaar (2+5+4=11), het eerste vliegtuig dat zich op 11 september 2001 in de WTC-torens boorde, was vlucht 11 van American Airlines.
Die vlucht had 92 passagiers aan boord (9+2=11).
Het tweede toestel dat insloeg had 65 passagiers aan boord (6+5=11), de termen New York City, Afghanistan en George W.
Bush hebben allemaal 11 letters.
Hoe zou dat komen? Wat zou dat betekenen? Wat bewijst dat? Niets.

Dat betekent of bewijst helemaal niets.
Dat is: toeval.
'Het bewijst hoogstens dat we genoeg gegevens hebben om ermee te kunnen jongleren', schrijft de Duitse wetenschapsjournalist Stefan Klein .
Klein legt helder uit wat toeval is, hoe het ons leven beheerst en waarom we het er vaak zo moeilijk mee hebben: ' We willen een reden voor datgene wat ons overkomt', schrijft hi J. 'Als we die niet ontdekken, houden velen van ons vast aan het geloof dat de onbegrijpelijke gebeurtenissen van het leven in werkelijkheid voortkomen uit een weloverwogen noodlot.
Het idee van een geordendheid  - een hogere bedoeling - kalmeert, zelfs als we daaraan zijn overgeleverD.'

De neiging om verbanden te zoeken, is evolutionair diep verankerd in ons brein.
Dat is logisch: het ontdekken van verbanden heeft een grote overlevingswaarde.
Het nadeel is dat we vaak verbanden zien waar die niet zijn.
Onze intuïtie is niet erg geschikt om aan statistiek te doen.
Toch is statistiek het enige echt betrouwbare hulpmiddel bij het inschatten van risico's in onze steeds complexer wordende werelD.

Klein geeft talloze voorbeelden van hoe die intuïtie ons vaak bedriegt.
Is kanker verdrongen verdriet? Nee, zegt Klein, dat cliché is onhoudbaar met de huidige kennis, maar het biedt een houvast voor mensen die niet kunnen leven met het idee dat er voor hun ziekte misschien wel helemaal géén reden is, behalve dan: genetisch toeval, en dus pech.
Is bij roulette de kans op rood groter als het net drie keer na elkaar zwart is geweest? Natuurlijk niet, want een rouletterad heeft geen geheugen - na heel veel pogingen zal zwart ongeveer even vaak voorkomen als rood, maar dat zegt niets over elke afzonderlijke speelbeurt.
Als een chirurg zegt dat veertig procent van de patiënten de operatie overleeft, voelt u zich dan beter dan wanneer hij zou zeggen dat zestig procent van de patiënten de operatie niet overleeft? Vreemd, want de betekenis van beide uitspraken is exáct dezelfde.

Puur toeval is een boek dat je in één adem uitleest.
Alles komt aan bod: evolutieleer, beurs, verzekeringen, Nostradamus, speltheorie...Elk hoofdstuk bevat inzichten waar je dagenlang van kunt nagenieten.
Zo breekt Klein verrassend genoeg, maar niet zonder ironie, een lans voor het ouderwetse orakel.
Sommige beslissingen in het leven nemen we geheel willekeurig.
Omdat we niet over genoeg informatie beschikken om de juiste beslissing te nemen, of omdat de juiste beslissing niet bestaat - bijvoorbeeld in domeinen waar grote onzekerheid heerst.
Wel of niet de job? Wel of niet die partner? Wel of niet dat huis? Soms kunnen we het net zo goed aan de waarzegster vragen, aldus Klein.
Niet omdat zij het goede antwoord kent, maar omdat niemand het goede antwoord kent - en je de keuze toch érgens op wilt baseren.
Een muntstuk opgooien is ook mogelijk, maar die waarzegster geeft ons tenminste de illusie dat we de situatie onder controle hebben.
Wat ons rust geeft.
Zo bekeken zijn kristallen bollen en horoscopen een soort kalmeringsmiddelen.

Als de schaduwen langer worden      Marcoen Alfons      Menswetenschappen

Als de schaduwen langer worden

Psychologische perspectieven op ouder worden en oud zijn

Redactie: A. Marcoen, R.
Grommen & N.
Van Ranst

Met medewerking van: N.
Stevens, N.
Van Den Noortgate, L.
Van de Ven, P.
Verhaeghen en D.

Verstraeten

Situering van het boek

Dit boek wil een grondig overzicht geven van de belangrijkste actuele inzichten uit de

wetenschappelijke psychologie van de ouder wordende mens.
Het is op de eerste plaats bedoeld

voor docenten en studenten in het hoger onderwijs en opleiders in de ouderenzorg.
Maar het is zo

geschreven dat ook de geïnteresseerde lezer er zich makkelijk in kan herkennen.
Rode draad in het

boek is de individuele oudere in zijn context, de verschillen tussen ouderen, het belang van de kijk

op zichzelf en het leven.
Er is bijzondere aandacht voor het ‘mooi’ oud kunnen worden.

Inhoudstafel

INLEIDING

DEEL 1: Achtergronden: Onderzoek en visies

1.
Gerontologische disciplines

2.
De psychologische studie van het ouder worden

3.
Visies op ouder worden

4.
De ouderwordende mens

DEEL 2: Veranderingen bij het ouder worden

5.
Cognitieve veroudering

6.
Verschuivingen in het tijdsbeleven

7.
Lichamelijke veranderingen bij het ouder worden

8.
Leven met een ouder wordend lichaam

9.
Persoonlijkheidsveranderingen in de tweede levenshelft

10.
Het zelf en de identiteit

DEEL 3: De ouderen in hun nabije relatiekring

11.
Partnerrelatie, intimiteit, seksualiteit

12.
Ouderen en hun kinderen, kleinkinderen, broers en zussen

13.
Vriendschap op latere leeftijd

14.
Eenzaamheid en verveling

DEEL 4: Optimaal ouder worden

15.
Succesvol en constructief ouder worden

16.
Ontwikkelingstaken

17.
Subjectief welbevinden

DEEL 5: Tussen pijn en vervulling

18.
Psychische problemen en psychische stoornissen

19.
Zingeving en levensvervulling

EPILOOG

De ouderen van nu en straks worden gemiddeld ouder en zijn gemiddeld langer vitaal dan voorheen.
Ze worden ook anders oud: hun zelfredzaamheid en hun mogelijkheden om deel te nemen aan de samenleving nemen toe.
Dit beïnvloedt het ouderenbeeld: de oudere wordt in plaats van als object van zorg (een ‘grijze plaag’) steeds meer beschouwd als subject van zijn of haar levensloop (een ‘zilveren motor’).

Door de verlenging van de levensduur lijken er twee soorten ouderen te ontstaan: mondige jonge ouderen, die de kroon op hun leven kunnen zetten, en oudere ouderen, die steeds meer van zorg afhankelijk worden.

Het ouder-worden leidt mensen binnen in nieuwe levensfasen, met nieuwe mogelijkheden en uitdagingen.
Wie ouder wordt, doorloopt een leerproces met specifieke ontwikkelingstaken waarvoor geen blauwdruk klaarligt.

Door processen van ontkerkelijking en individualisering moeten en willen mensen steeds meer zelfstandig hun weg zoeken in fundamentele levensvragen met betrekking tot hun ouder-worden.
De verzuiling is voorbij, de zekerheden van vroeger wankelen, maar het verlangen naar zin blijft.

Het Nieuwe Ouder Worden is niet alleen een succesverhaal.
Winst en verlies, het leren leven met kwetsbaarheid en eindigheid èn het streven naar zelfvoltooiing, verval en vervulling verdienen beide de aandacht.

VERTREKPUNTEN:

In de omgang met ouderen worden mensen geconfronteerd met hun eigen ouder worden.
Acceptatie van en inzicht in het eigen ouder worden is essentieel voor een goede begeleidingspraktijk.

Geloof, zingeving en spiritualiteit zijn essentiële dimensies in het menselijk leven en van grote waarde bij het leren omgaan met levensvragen.
Ouder worden plaatst mensen voor indringende vragen over eindigheid, autonomie en afhankelijkheid, arbeid en zingeving, verbondenheid en eenzaamheid, verval en zelfvoltooiing.
De christelijke geloofstraditie is daarbij voor ouderen binnen en buiten de kerk in onze samenleving een blijvende, belangrijke voedingsbron.

Trefwoorden voor de leergang: Informatie (bewustwording), Introspectie (bezinning), Inzicht (in de praktijk) en Inspiratie opdoen door het leren aan en met elkaar.

Een schitterend brein      Nasar Sylvia      Menswetenschappen

In deze dramatische en aangrijpende biografie schetst Sylvia Nasar het leven van een wiskundig genie wiens briljante carrière afgebroken werd door schizofrenie en die, na drie decennia van een verwoestende geestesziekte, een wonderbaarlijke genezing doormaakte en de Nobelprijs kreeg.

'Een schitterend brein' volgt de snelle opmars van John Nash Jr.
, van zijn eenzame jeugd in West Virginia tot zijn studentenjaren in Princeton, waar hij' Albert Einstein, John von Neumann en tal van andere mathematische genieën ontmoette.
Op zijn eenentwintigste bedacht deze knappe, ambitieuze, excentrieke student een theorie van rationeel menselijk gedrag die buitengewoon invloedrijk zou worden in de moderne sociale wetenschap.
Nash' bijdrage aan de speltheorie betekende een omwenteling in de economische wetenschap.

Toen Nash op zijn dertigste hard op weg was een plaats in te nemen in het pantheon van de grootste wiskundige genieën uit de geschiedenis, stortte hij geestelijk in elkaar.
Op huiveringwekkende wijze beschrijft Sylvt'a Nasar zijn trieste afdaling in het rijk van de waanzin.
Tientallen jaren verbleef Nash in klinieken en leidde hij, beschermd door zijn vrouw en een kleine groep vrienden uit de gemeenschap van de wiskundigen, vervolgens een droomachtig en vergeten bestaan in Princeton.

En toen, op zijn drieënzestigste, was er het wonderbaarlijke herstel van Nash en de plotselinge toekenning, na langdurige twisten binnen het Comité over of een 'gek' wel een Nobelprijs kan krijgen, van de allerhoogste wetenschappelijke bekroning voor zijn bijdrage aan de speltheorie.

De tien bladzijden die een schizofrene ex-geleerde op zijn tweeëntwintigste publiceerde in een wiskundig tijdschrift, blijken jaren later van doorslaggevend belang voor de theorie van de wiskundige economie.
De Nobelprijs die hij daarmee verdient, veroorzaakt vanzelfsprekend een sensatie.
Toen John von Neumann in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de basis legde van de speltheorie, zette hij zich volledig in voor zijn eigen coöperatief oplossingsconcept.
Voor de concurrerende niet-coöperatieve theorie zag hij geen toekomst.
Toch is de afgelopen kwarteeuw de niet-coöperatieve speltheorie het belangrijkste onderzoeksgereedschap van de economische theorie geworden.
Deze ontwikkeling werd bekroond met de toekenning van de Nobelprijs aan Nash,Harsanyi en Selten in 1994, een keuze die met algemene publieke instemming werd ontvangen.
De naam van John Nash tussen de drie laureaten heeft evenwel in verschillende professionele kringen een zekere verbazing teweeggebracht.
De verdiensten van John Harsanyi en Reinhard Selten, die in de jaren zestig en zeventig fundamentele resultaten op het gebied van de niet-coöperatieve theorie geboekt hebben, waren algemeen bekenD. De naam van John Nash wordt weliswaar aan het belangrijkste niet-coöperatieve oplossingsconcept verbonden, maar zijn baanbrekend speltheoretisch werk stamt uit 1950, is wiskundig uitermate eenvoudig, en is zeer beperkt in omvang.
Bovendien heeft Nash al snel de speltheorie verlaten en zich met volle overgave op moeilijke meetkundige problemen gestort.
In een paar jaar tijd heeft hij een reputatie van een briljante jonge wiskundige opgebouwD. In 1958, amper 30 jaaroud, viel hij ten prooi aan een schizofrenie die het einde maakte aan zijn veelbelovende wetenschappelijke carrière.
In 1994 meenden de meeste economen te weten dat Nash al lang dood was.
De speltheoretici die op de hoogte waren van zijn tragedie,wisten niet dat zijn toestand dermate verbeterd was, dat hij in staat werd geacht de Nobelprijs in ontvangst te nemen.
Men had bovendien de prijs liever aan Robert Aumann, de onbetwiste leider van de wereldwijde gemeenschap van de speltheoretici, gegunD. Wiskundigen die Nash zelf nog hebben gekend en zijn werk zich konden herinneren,toonden zich ook verbaasD. Het zou zelfs voor een geniale geest als die van Nash niet mogelijk moeten zijn om een Nobelprijs te verdienen voor een artikel van nauwelijks 10 bladzijden lang omvattende één stelling met een bewijs van tien regels.
  De auteur Sylvia Nasar heeft veel tijd uitgetrokken voor bezoeken aan het Institute of Advanced Studies, het MIT en RAND inSanta Monica en heeft iedereen gesproken die enige rol in de leven van Nash gespeeld heeft.
We krijgen dan ook een zeer gedetailleerde beschrijving van de werkwijze, van de persoonlijkheid en het sociale leven vanJohnNash.
Ze heeft zich ook verdiept in de wetenschappelijke resultaten van Nash en heeft de moeite genomen om deze in gewone taal weer te geven.
Het is voor mij moeilijk te beoordelen in welke mate ze daarin geslaagd is.
Een enigzins wiskundig geschoolde lezer zou de voorkeur hebben gegeven aan een technische samenvatting in een appendix.
In het artikel A Nobel Prize for John Nash uit The Mathematical Intelligence vol.
17, no.
3 van de hand van John Milnor, een jeugdvriend van Nash, vindt u een volledig overzicht van de zuiver wiskundige resultaten van Nash, een evaluatie van hun belang en een indicatie van enkele moderne ontwikkelingen geïnspireerd door ideeën van Nash.
Voor de Nederlandse lezer zal het interessant zijn te vernemen dat de onvergetelijke Nico Kuiper een grote bewondering voor John Nash koesterde en zijn stelling over C1-inbeddingen vervolmaakte.
De Nobelprijs voor een schizofrene ex-geleerde die op zijn tweeëntwintigste tien bladzijden in een wiskundig tijdschrift heeft gepubliceerd die jaren later van doorslaggevend belang bleken te zijn voor de hele economische theorie, heeft vanzelfsprekend een sensatie veroorzaakt en heeft van Nash een ‘celebrity’ gemaakt.
In Amerika is het gebruike-lijk om direct in de kleinste details van het persoonlijke leven van het‘feestvarken’ te duiken, alle feiten en geruchten zo smeuïg mogelijk en zo nodig aangedikt wereldwijd bekend te maken.
Het alleszins degelijk te noemen onderzoek van een ervaren journaliste van The New York Times levert een onhutsend beeld van een zeer getalenteerde maar sociaal volstrekt onaangepaste jonge man die jaren lang met zware psychische problemen worstelde.
Het is niet mals wat mevrouw Nasar gevonden heeft.
Nash was hoogmoedig, hooghartig, afgunstig, ondankbaar, achterdochtig en gierig.
Hij durfde niet aan  zijn ouders te vertellen dat hij een onwettig kind had met een vrouw die hij niet wilde trouwen.
Hij vond zichzelf de knapste jonge wiskundige van de hele wereld en hij kon het niet hebben dat de Fields Medal in1958 of desnoods in 1962 niet hem toegekend werD. We krijgen gedetailleerde verslagen voorgeschoteld van zijn puberale woedeaanvallen,mislukte homoseksuele avonturen en verwaarlozing van zijn twee zo-nen.
Niets wordt de lezer bespaarD. En waar is dit allemaal voor nodig?Het lijkt alsof dat mevrouw Nasar de lezer voor een psychiatrisch onderzoek uitnodigt: laat ons proberen achter de ware oorzaak te komen van Nash’ ineenstorting in 1958, van de sporadische perioden van helderheid in jaren daarna en van zijn definitieve teloorgang in 1967.
Daar lust de publiek wel pap van, dat verkoopt goed en levert geld op.
De voorwaarde is natuurlijk dat de protagonist de moeite waard moetzijn.
En juist op dit cruciaal punt begaat onze schrijfster-onderzoekster een grote fout.
Ze liet zich wijs maken dat Nash op zijn dertigste hardop weg was een plaats in te nemen in het pantheon van de grootste wiskunde genieën uit de geschiedenis, zoals we op de flap kunnen lezen.
Dat dacht Nash zelf ook.
De waarheid is dat Nash over een fabelachtige meetkundige intuïtie beschikte en vier schitterende wiskundige artikelen heeft geproduceerD. Ze mogen heel origineel en vernieuwend zijn, maar geen enkele heeft een wezenlijke doorbraak bewerkstelligD. In feite heeft Nashde grote contemporaine ontwikkelingen in de algebraïsche topologie,differentiaalmeetkunde en aanverwante gebieden bewust aan zichzelf voorbij laten gaan.
Als student al sloeg hij colleges over om zich niet te veel door de docenten te laten beïnvloeden en was zijn wiskundige kennis en inzicht eigenlijk alleen goed ontwikkeld op het gebied van de klassieke differentiaalmeetkunde.
Hij durfde wel de moeilijkste problemen van meest uiteenlopende aard aan te pakken.
Na een paar weken in Princeton maakte hij al een afspraak met Einstein om met hem zijn idee over ‘zwaartekracht, frictie en straling’ te bespreken.
Op zijn dertigste was hij bezig met de grondslagen van de kwantum-mechanica enprobeerde hij de Riemann-hypothese te bewijzen zonder last van veel van de relevante literatuurkennis.
Nasar meent dat zijn dwangmatige ambitie om deze uiterst steile en gevaarlijke berg te bedwingen een wezenlijke rol [zou] spelen in zijn ondergang.
Vande Riemann-hypothese wist Nash zich later niets te herinneren, maar hij zei tijdens een lezing in 1996 voor een groep psychiaters dat zijnpoging om de tegenstrijdigheden in de kwantumtheorie op te lossen wellicht te veel gevraagd was en in psychologisch opzicht destabiliserend [werkte].
De andere verklaring voor zijn crisis in 1958 zou de afwijzing van zijn avances door Paul Cohen zijn.
Eerlijk gezegd vind ik dergelijke wetenswaardigheden en speculaties niet bijster interessant en vaak ook niet relevant.
Het feit dat zijn tweede zoon John Charles ook een schizofrenie ontwikkeld heeft,bevestigt het vermoeden dat zijn ziekte voornamelijk aan erfelijke factoren toegeschreven moet worden.
Nash had overduidelijk een schizofrene persoonlijkheid en leed jaren lang aan paranoïdale angsten en woedeaanvallen.
Hoe goed je ook bent, je moet al zeer verwardzijn om je zonder enige kennis van zaken op de Riemann-hypothese testorten.
Het moest een keer definitief misgaan.
De biografie van Nash illustreert ten overvloede het inherente gevaar waar dit literaire genreaan lijdt.
De geportretteerde wordt onze helD. Alles wat hij doet enlaat moet ergens toe doen, moet ergens verband mee houden, moetergens toe leiden.
Ik houd ook van leuke roddel op zijn tijd en af entoe van wilde speculaties.
Maar heeft een man als Nash geen recht op wat privacy? Moeten alle pijnlijke details van zijn privéleven en deg eschiedenis van zijn ziekte over honderden bladzijden uitgesmeerd en zeer suggestief voor algemeen gebruik geïnterpreteerd worden?Het langste hoofdstuk van het boek beschrijft de toekenning van de Nobelprijs aan de speltheoretici.
Dit is ook het meest interessante hoofdstuk.
Gebaseerd op gedeeltelijk vertrouwelijke informatie geeft het een zeer geloofwaardig beeld van de geheimzinnige procedure die tot de uiteindelijke keuze van laureaten heeft geleiD. Naast algemene wetenswaardigheden krijgen we ook te lezen dat de prijs voor Nash inderdaad zeer omstreden was.
Meestal wordt het voordracht van de commissie door de Zweedse academie unaniem overgenomen.
In het geval van Nash ontstond er een onverwacht lange discussie en werd de voordracht uiteindelijk met een krappe meerderheid geaccepteerD.Ondanks zijn half mislukte wetenschappelijke carrière en een treurig leven moet Nash een van de gelukkigste mensen op de aardbol zijn.
Hij heeft op een oude dag een Nobelprijs (en een miljoen aan contanten erbij) mogen incasseren voor een onbenullig jeugdwerkje waarvan hij zelf het belang niet heeft begrepen.
Gedurende een tamelijk korte wiskundige periode is Nash veelvuldig, langdurig en belangeloos geadviseerd door Harold Kuhn, Alfred Tucker, Lloyd Shapley,John Milnor, Donald Spencer, Norman Levinson, Jürgen Moser, Louis Nirenberg, Peter Lax and Lars Hörmander.
Zonder hun hulp zou hij nooit iets hebben gepubliceerD. Na zijn ineenstorting is hij jaren lang gesteund door de bovengenoemden en ook door mensen als Oskar Morgenstern, Armand Borel, Robert Oppenheimer, Atle Selberg, William Ted Martin, Felix Browder, Norman Steenrod, Richard Palais en vele anderen.
Kan je meer vragen?Wie heeft meer mogen ontvangen zonder ooit iets terug te hebben gegeven? Nog meer heeft hij te danken aan zijn geweldige vrouw Alicia Larde.
Ze heeft veertig jaar lang voor een menselijk voortbestaan voor John Nash gezorgD. Ze is ook de enige echte held van het boek.
U moet hierbij niet vergeten dat slechts deel I met de Nobelprijs bekroond is.
Het Nash-evenwicht valt samen met de bekende economische evenwichtsbegrippen uit de 19-eeuwse mededingingstheorie met het Cournot-evenwicht als de variabelen sent(zie kader) geïnterpreteerd worden als de geproduceerde hoeveelheden en met het Bertrand-evenwicht als sent de prijzen van twee concurrerende bedrijven voorstellen.
Beide evenwichten werden zwaar bekritiseerd door Edgworth in 1896 en werden daarna niet als echt geloofwaardig, laat staan empirisch relevant gevonden.
Von Neumann en Morgenstern besteedden in hun Theory of Games and Econo-mic  Behavior uit 1944 geen enkele aandacht aan deze begrippen en meenden dat er geen zinvol niet-coöperatief oplossingsconcept voor de niet-nul-som spellen kan bestaan.
Het is zeker dat Nash zelf zich niet realiseerde dat zijn evenwichts-concept al lang in de economische theorie bekend was.
Hij verwijst wel naar de mededinginstheorie in zijn artikel over de coöperatieveNash-oplossing, in het artikel (met Mayberry en Shubik) uit 1953over het klassieke duopolie-probleem, maar valt hem nog steeds nietop dat het Cournot-evenwicht door hemzelf herondekt is.
Het Nash-evenwicht geeft inderdaad geen natuurlijke interpretatie van vage algemene ideeën over wat een strategische interactie eigenlijk is.
Het wordt nog steeds vaak verkeerd gebruikt en geïnterpreteerD. De re-den dat het Nash-evenwicht uiteindelijk door economen omarmd isen als een basis voor de moderne economische theorie dient, moet gezocht worden in de sterke overeenkomsten met het niet-strategisch algemeen competitief evenwicht bedacht door Walras in 1874.
Er werdook wel beweerd dat Nash de Nobelprijs al in 1983 had moeten delenmet Debreu, die het bestaan van een algemeen evenwicht aangetoondheeft.
Vele speltheoretici denken dat aan Robert Aumann een groot onrecht werd aangedaan.
De naam John Nash wordt voldoende geëerd door het evenwicht dat naar hem vernoemd is.
Achteraf gunt men hem de prijs natuurlijk wel, maar voor de meesten hoefde het niet.
Nog afgezien van een niet onaanzienlijk geldbedrag, heeft de prijs op Nash een gunstige therapeutische uitwerking gehaD. Hij wordt overal ter wereld uitgenodigd,met grote egards ontvangen en vermaakt zich opperbest met het geven van volstrekt onbegrijpelijke lezingen ;

God en het gesteente      Bodifée Gerard      Menswetenschappen

Gerard Bodifée over grensgebied tussen wetenschap en geloof

Stenen spreken niet

Jart Voortman

Met het boek God en het gesteente verkent Gerard Bodifée het grensgebied tussen geloof en wetenschap.
Volgens de Vlaamse astrofysicus laat ons bestaan zich niet reduceren tot kale natuur- en scheikunde.

Vooraleer zijn jongste boek God en het gesteente op de markt verscheen, schreef Bodifée al een opmerkelijke bijdrage over geloof en wetenschap in de bundel Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp (Ten Have, 2005).
Die leverde een stroom aan publicaties op waarin wetenschappers, filosofen en theologen hun zegje doen over de verhouding tussen geloof en wetenschappelijke kennis.
Waarom die discussie pas nu losbarst en niet twintig jaar geleden, is mij niet duidelijk.
In elk geval kunnen we er blij mee zijn, want de vraag of de vruchten van tweehonderd jaar wetenschapsbeoefening verenigbaar zijn met het christelijk geloof gaat ieder van ons aan.

Bodifée is gekwalificeerd om zich in die discussie te mengen.
Als sterrenkundige is hij goed ingewijd in fundamentele natuurwetenschappelijke onderwerpen.
Beroepshalve was Bodifée een aantal jaren wetenschapsjournalist bij De StandaarD. Maar al snel verbreedde hij zijn horizon door ook te schrijven over meer filosofische onderwerpen.
Hij schreef zowel over het unieke karakter van de aarde als ‘de wieg’ van het leven als over de vrijheid van de mens en over de verbeterbaarheid van de werelD. Dat hij in zijn geschriften opkomt voor de waarde van het geloof, is opmerkelijk voor iemand met zijn ontwikkeling en achtergronD.

De ondertitel van het boek luidt: Waarover religie en wetenschap spreken en zwijgen.
Bodifée wil in een helder betoog de grenzen van wetenschap en geloof markeren.
In de wetenschap, en vooral in de natuurkunde, is eenvoud volgens hem het kenmerk van de waarheiD. Het besef van fundamentele eenvoud heeft geleid tot wetenschappelijke doorbraken.
Vanuit de aarde gezien maken de planeten lusvormige bewegingen in het hemelruim.
De klassieke verklaring daarvoor was dat de planeten zich op draaiende cirkels voortbewegen.
Copernicus kwam in de zestiende eeuw met een eenvoudigere verklaring: de aarde draait om de zon.

In de negentiende eeuw verenigde Maxwell elektrische, magnetische en optische verschijnselen in één theorie.

In dezelfde eeuw werd vastgesteld dat in alle omstandigheden de lichtsnelheid dezelfde is – ook als voorwerpen zich met grote snelheden van ons af of naar ons toe bewegen.
Dat onlogische gegeven leidde tot ingewikkelde ethertheorieën.
Totdat Einstein met zijn eenvoudigere – maar moeilijk voorstelbare – relativiteitstheorie kwam: ruimte en tijd zijn aan elkaar verbonden grootheden.
Een voorwerp heeft geen absolute lengte en een gebeurtenis geen absolute duur.

Bodifée schrijft daarover: ,,In het aannemen van een wezenlijke eenvoud van de wereld schuilt een geloof in de diepe verbondenheid van alles wat bestaat.
Hoe veelvormig en gefragmenteerd de wereld zich ook toont aan de waarnemer, diep in de geest, die hunkert naar begrip, is een onverklaard besef aanwezig van een wezenlijke verbondenheid binnen heel deze diversiteit, alsof een diepe wezenseenheid alles wat bestaat verenigt.
Het is een gevoel, maar ook meer dan een gevoel.
Het is een besef dat gevoed wordt door de ervaring dat kennis van de wereld scheidingen binnen de wereld doet verdwijnen.
Hemel en aarde zijn tot één werkelijkheid geworden door de astronomie.
Levende en niet-levende systemen bestaan uit dezelfde chemische elementen, leert de organische scheikunde.
Hoe verwant mens en dier zijn, brengt de evolutietheorie aan het licht.
Alle organismen, van de simpelste bacterie tot het hoogst ontwikkelde dier, gebruiken dezelfde genetische code, leert de moleculaire biologie.
Kennis verenigt wat in onwetendheid gescheiden blijft.
’’

De grote vorderingen van de wetenschap veranderde evenwel ook de tijdgeest.
In de negentiende eeuw staan in de Europese cultuur de eerste atheïstische denkers op.
August Comte werd vlak na de Franse Revolutie geboren.
Hij deelde de geschiedenis van de mensheid in in een theologische, een metafysische en een positieve periode.
We kunnen volgens Comte de absolute waarheid over ons leven en de zin daarvan niet kennen.
We moeten ons beperken tot wat kan worden gecontroleerd, het verifieerbare.
In het voetspoor van de kerk schreef hij een positieve catechismus die de religie van de menselijkheid vastlegde.
Die filosofie van de overgave aan het Grote Wezen kende ook rituelen.
Theoretisch had Comte afgerekend met het geloof, maar in de praktijk nog niet.

Ludwig Feuerbach kreeg een theologische opleiding, maar kwam almaar meer in de ban van de filosofie van Hegel.
Hij brak evenwel met het fundamentele idealistische uitgangspunt van die filosofie.
Niet meer God moet het onderwerp zijn van de filosofie, maar de mens, de natuurlijke mens.
,,Het bewustzijn van God is het zelfbewustzijn van de mens, de kennis van God is de zelfkennis van de mens.
’’ De mens spreekt over zichzelf als hij over God spreekt.
Hij projecteert zichzelf naar buiten als een zelfstandig wezen en noemt het GoD. Het materialisme van Feuerbach wordt samengevat met de beroemde zin: ,,De mens is wat hij eet.
’’

,,Wat blijft, is natuurlijk het merkwaardige feit dat dit getransformeerde voedsel gedachten voortbrengt waarmee het zichzelf tot in de hemel projecteert,’’ merkt Bodifée in zijn boek op.

De vader van de psychoanalyse, Sigmund Freund, probeerde de menselijke ziel te verklaren vanuit hetzelfde materialistische uitgangspunt.
Samengevat komt het hier op neer.
Een neurose is een aandoening die altijd het resultaat is van een kwetsende beleving in de vroege jeugd, een traumA. Aan het trauma kleeft een affect dat naar boven komt in dromen en dergelijke.
Dat maakt volgens Bodifée allemaal een erg mechanische indruk: ,,De menselijke geest lijkt op een hydraulische machine.
Als het defect is verholpen, dan loopt alles weer naar behoren.
’’

Op overtuigende wijze laat Bodifée zien dat het materialistische wereldbeeld van deze filosofen de wereld waarin wij leven, ernstig onderschat.
De wetenschap heeft enorme verworvenheden, maar de methodologische beperking heeft ook invloed op het resultaat: ,,Mensen maken onderscheid tussen mooi en lelijk, zinvol en zinloos, goed en kwaad, in betekenissen die in de dierenwereld even onbekend zijn als de dierlijke driften onbekend zijn in de minerale materie.
Mensen streven en leven in verwachting, in hoop of in wanhoop.
Maar de wetenschap spreekt over moleculen en kristallen.
Zij meet en registreert, maar voelt niet.
Zij observeert, maar neemt niet deel.
Haar blik is afstandelijk.
Zij noteert feiten, geen verlangens.

Zij zoekt oorzaken, geen doelen.
Zij ziet de processen van het leven, maar kent de belevingen van het leven niet.
Zo vormt zij zich een voorstelling van een mechanisch heelal, dat zich blind en onverschillig ontwikkelt.
[…] Gedachten, gewaarwordingen, streefdoelen, vreugde, twijfel en teleurstelling: niets daarvan is aanwezig in het wetenschappelijke beeld van de werelD. […] Volkomen evident is daarom wat de Amerikaanse kosmoloog Steven Weinberg opmerkte aan het eind van zijn boek over het ontstaan van het heelal: naarmate het heelal beter te begrijpen lijkt, lijkt het ook zinlozer te worden.
’’

Stenen kunnen ons nooit iets over God vertellen.
Stenen zijn dooD. Stenen spreken niet.
Stenen zijn onverschillig.
,,Het voorwerp van het wetenschappelijk onderzoek is de onverschillige materie,’’ schrijft Bodifée.
,,Het voorwerp van de religieuze beschouwing is God, de totale verschilligheiD. In het inerte gesteente ligt de diepe oorsprong van de mens en van alles wat leeft.
In God ligt de ultieme bestemming.
Wetenschap spreekt over de oorsprong van het bestaan, religie over de bestemming.
De blik is verschillend georiënteerD. De ene wendt zich naar het verleden, de andere naar de toekomst.
De ene komt terecht in het gestolde gesteente, de andere in de allesomvattende aandacht.
’’

We zien hier een wat te ver doorgevoerde systematiek.
Godsdienst houdt zich namelijk ook bezig met de oorsprong, de schepping.
En in de biologie bijvoorbeeld is een vakgebied dat zich bezighoudt met het gedrag van dieren.
Wetenschap is niet alleen maar bezig met onverschillige materie.
Maar het punt dat Bodifée wil maken, is duidelijk: ons bestaan laat zich niet reduceren tot kale natuur- en scheikunde.

Moet de wetenschap meer rekening houden met God? Nee, al meteen in het begin van zijn boek zegt Bodifée dat God geen verklaring kan zijn in de wetenschap.
Wetenschappelijk en theologisch is het project Intelligent Design volgens hem ondeugdelijk: ,,Het is een miskenning van de wetenschappelijke methoden en een versmalling van het religieuze bewustzijn God te gebruiken als oplossing voor wetenschappelijke vraagstukken.
’’

Ook wetenschappers moeten hun grenzen kennen, vindt Bodifée.
Ze worden geconfronteerd met vele vragen.
Hoe kan iets tegelijk deeltje zijn en golf? Hoe kunnen deeltjes die ooit aan elkaar waren gekoppeld, elkaar over grote afstand beïnvloeden? Daarover besluit de astrofysicus: ,,De vragen blijven opkomen en elk antwoord levert altijd meer vragen op.
’’ ;

Rampjaar 1672      Panhuysen Luc      Nederlandse geschiedenis

Het jaar 1672 staat in de Nederlandse geschiedenis bekend als het Rampjaar.
In dit jaar begon de Hollandse Oorlog en werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen, resp.
onder het gezag van Bernard von Galen en Maximiliaan Hendrik van Beieren.

 

De Franse legers konden niet de kortste route door de Spaanse Nederlanden nemen omdat Frankrijk keizer Leopold I, aartshertog van Oostenrijk, buiten de strijd wilde houden.
Daarom waren de bisdommen door de Fransen om logistieke redenen tot bondgenoot gemaakt.
[1] De binnenvallende legers trokken op 12 juli 1672 over de Rijn bij Lobith en versloegen het zwakke leger van de Republiek en bezetten snel veel grondgebied in het landschap Twente en het graafschap Zutphen.

 

Door deze tegenslagen brak paniek uit in de niet bezette delen van de Republiek.
Veel bestuurders die aan de kant van de tot dat moment leidende partij van de staatsgezinden stonden, werden gedwongen hun posities af te staan aan prinsgezinden.
Dit jaar vormde zo ook het eind van het Eerste Stadhouderloze Tijdperk.

 

De belangrijkste staatsgezinde regent was Johan de Witt.
Samen met zijn broer Cornelis verloor hij in dit jaar niet alleen zijn ambt maar ook zijn leven, toen ze door een woedende, door orangistische partijgangers opgezweepte menigte werden vermoorD.[2]

 

Het rampjaar duurde ongeveer 17 maanden volgens Margaretha Turnor.
[3] Banken, scholen, winkels, rechtbanken en schouwburgen werden gesloten.
Kunsthandelaren en -schilders gingen failliet aan de gevolgen van een heftige crisis.
Volgens een beroemd Nederlands gezegde was het volk destijds redeloos, het land reddeloos en de regering radeloos.

 1 Bestaande situatie in de Republiek

 2 Aanloop tot oorlog 2.
1 Verhouding met Engeland

 2.
2 Verhouding met Frankrijk

 2.
3 Wisseling van Bondgenootschappen

 

3 De Oorlog 3.
1 Moord op gebroeders De Witt

 3.
2 De Waterlinie en het vervolg van de oorlog

 3.
3 Oorlog met Münster

 4 Gevolgen

 5 Literatuur

 

Bestaande situatie in de Republiek

 

Al tijdens de Tachtigjarige Oorlog hadden er spanningen bestaan tussen aanhangers van een bestuur door de regenten, de staatsgezinden, en aanhangers van een bestuur door de prins van Oranje, de prinsgezinden.
Deze spanningen waren in 1650 geëscaleerd in de poging van Willem II Amsterdam in te nemen en zo de machtsstrijd in zijn voordeel te beslechten.

 

Na zijn plotse dood kwamen de staatsgezinden weer aan de macht.
Volgens hun overtuiging was een stadhouder of koning schadelijk voor de 'Ware Vrijheid'.
De postuum geboren zoon van Willem II, nog een zuigeling, werd niet benoemd tot stadhouder en ook het ambt van kapitein-generaal (opperbevelhebber van het leger) bleef onbezet.
De Staten van Holland benoemden Johan de Witt, zoon van een regent die door Willem II gevangen was gezet, tot raadpensionaris, het belangrijkste ambt binnen de Republiek.

 

Hoewel lang niet alle bestuurders en provincies staatsgezind waren, hadden de staatsen zolang er geen grote economische problemen of oorlogen dreigden de macht stevig in handen.
Daarom, en vanwege hun eigen zakelijke belangen, probeerden de regenten oorlogen binnen Europa te vermijden.

 

 Aanloop tot oorlog

 

Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tegen Spanje had de Republiek een verbond gesloten met Frankrijk.
In 1648 hadden Spanje en de Oostenrijkse landen de Republiek erkend en was er vrede gesloten.
Frankrijk daarentegen had wel vrede gesloten met Oostenrijk, maar had met Spanje doorgevochten tot 1659.
Volgens de Vrede van de Pyreneeën zou de Franse koning Lodewijk XIV trouwen met een dochter van Filips IV: Maria Theresia zou afzien van haar erfrechten in ruil voor een bruidsschat.
Deze bruidsschat werd door de Spanjaarden nooit betaalD.

 

Verhouding met Engeland

 

De verhouding tussen de Republiek en Engeland was tijdens deze periode problematisch.
De landen waren concurrenten op het gebied van handel en koloniën.
In 1651 had dit al tot de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog geleiD. In een geheime paragraaf bij de vrede was bepaald dat het gewest Holland het ambt van stadhouder geheel zou afschaffen en nooit meer een lid van het Huis van Oranje zou laten benoemen tot kapitein-generaal.
Oliver Cromwell had deze bepaling, de Akte van Seclusie, geëist als reactie op de hulp van Willem II aan diens schoonvader Karel I van Engeland tijdens de Engelse burgeroorlog en wegens de nauwe banden tussen de door hem ten val gebrachte Stuarts en de Oranjes.
Al was een vermindering van de invloed van de Oranjes de staatsgezinden zeker niet onwelkom, met deze bepaling mengden de Engelsen zich in hun binnenlandse politiek.
De prinsgezinden waren uiteraard ook woedend toen de bepaling bekend werD.

 

Na de dood van Cromwell kwam met Karel II van Engeland het Huis Stuart weer op de troon.
De geheime clausule uit het verdrag werd geschrapt, maar de bepalingen van de vrede die nadelig waren voor de Nederlandse handel niet, zoals het respecteren van de Acte van Navigatie.
De onenigheden tussen de beide Noordzeelanden laaiden opnieuw op en de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog volgde.
Na de vorige oorlog had Johan de Witt de vloot behoorlijk versterkt ten koste van het landleger van de Republiek.
Met deze vloot en met hulp van de Fransen, met wie opnieuw een bondgenootschap was aangegaan, wist de Republiek Engeland en zijn bondgenoot Münster te verslaan.

 

De hulp van Frankrijk bestond echter voornamelijk uit diplomatieke druk.
Frankrijks leger en vloot waren nauwelijks in actie geweest.

 

 Verhouding met Frankrijk

 

Na de dood van Filips IV in 1665 claimde Lodewijk XIV een deel van de erfenis voor zijn vrouw.
Volgens plaatselijk recht in delen van de Spaanse Nederlanden gaat het erfdeel van dochters uit een eerder huwelijk vóór het erfdeel van zonen uit latere huwelijken.
Lodewijk XIV legde dit zo uit dat zijn vrouw de Spaanse Nederlanden zou erven, omdat zij uit het eerste huwelijk van Filips voortgekomen was en zijn opvolger Karel II van Spanje een zoon was uit Filips' tweede huwelijk.
Om de argumenten kracht bij te zetten viel Frankrijk de Spaanse Nederlanden binnen, wat leidde tot de Devolutieoorlog, waarin Frankrijk opnieuw een aanzienlijk deel van Vlaanderen veroverde.

 

Deze ontwikkelingen bedreigden de belangen van de Republiek.
Een militair sterk land als Frankrijk aan de zuidgrens zou een veel groter gevaar zijn voor de Republiek dan de min of meer zelfstandige Zuidelijke Nederlanden in een personele unie met Spanje.
Om Frankrijk te stoppen sloot Johan de Witt de Triple Alliantie met Engeland en Zweden.
Officieel was dit een bondgenootschap dat zou bemiddelen in de oorlog tussen Spanje en Frankrijk, maar in geheime onderdelen verbonden de partners zich om geweld te gebruiken als een van beide landen (lees: Frankrijk) geen vrede zou willen.

 

 Wisseling van Bondgenootschappen

 

Prins Willem III als kind, door Cornelis Janssens van Ceulen

Frankrijk en Spanje sloten op 2 mei 1668 de Vrede van Aken, maar doordat de geheime clausules van de Triple Alliantie bekend raakte, voelde Lodewijk XIV zich beledigd door de Republiek.
Onmiddellijk nam hij stappen om de Republiek te isoleren.
Zweden en Münster werden snel omgekocht.
De Engelse publieke opinie was wantrouwig tegenover Lodewijk XIV, maar voor de Engelse koning Karel II kon een oorlog tegen de Republiek in zijn voordeel uitwerken.
Een oorlog zou vermoedelijk leiden tot de val van de staatsgezinde regering, waardoor zijn neef Willem III de macht zou krijgen.
Het bood ook mogelijkheden om het Nederlandse handelsmonopolie te vernietigen.

 

Na bemiddeling van Henriëtte Anne, Karels zuster die de echtgenote was van Filips van Orléans, sloten Engeland en Frankrijk het Traktaat van Dover, een geheime offensieve alliantie.
Frankrijk zou de Generaliteitslanden krijgen plus nog enkele delen in het zuiden; Münster en Keulen zouden delen in het oosten krijgen.
Engeland zou enkele kuststeden krijgen en Willem III zou benoemd worden als soeverein prins onder de protectie van Karel II.
Lodewijk beloofde Karel te voorzien van subsidies waarmee deze zou kunnen regeren zonder het parlement te hoeven raadplegen.

 

Johan en Cornelis de Witt

De Nederlanders waren op de hoogte van de onderhandelingen tussen Fransen en Engelsen, maar details waren niet bekenD. Johan de Witt rekende erop dat de publieke opinie in Engeland tegen een oorlog met een protestantse natie zou zijn en bovendien Lodewijk XIV niet zou vertrouwen.
Verder deed De Witt moeite om de relatie met Frankrijk te verbeteren, middels de gezant Pieter de Groot.
De Republiek en Frankrijk hadden eigenlijk geen tegengestelde belangen, behalve over de Zuidelijke Nederlanden.
Frankrijk zag de rivier de Rijn als zijn natuurlijke grens en tussen de Rijn en Frankrijk lagen de Spaanse Nederlanden en de Generaliteitslanden, een deel van de Republiek.
Volgens de Franse ambassadeur Godefroi d'Estrades waren de Nederlanders algemeen in hun oordeel ; ;Gallicus amicus, non vicinus ; ;; de Fransman als vriend, niet als buur.

 

De Republiek had een sterke vloot, maar maakte te weinig voorbereidingen voor uitbreiding van het leger.
Redenen hiervoor waren geldtekort en gebrek aan vertrouwen in het leger dat in het verleden een wapen in de handen van de stadhouders was geweest.
Steeds meer tekenen wezen echter in de richting van oorlog.

 

De Oorlog

 

In maart 1672 viel de Engelse vloot een van de Levant terugkerend Nederlands handelskonvooi aan.
Op 27 maart gevolgd door een oorlogsverklaring.
Op 6 april volgde die van Frankrijk en eind mei die van de bisdommen Keulen en Münster, nadat de troepen onder het bevel van de Zonnekoning Maastricht links hadden laten liggen.

 

De markies van Turenne, de prins van Condé en maarschalk Luxembourg werkten in 1672 samen om de Republiek te veroveren.
Op 17 mei lag het Franse leger voor Wezet aan de Maas.
De aanvoerders waren het oneens of Maastricht, dat goed te verdedigen was, aangevallen moest worden.
[4] Turenne was tegen en liet 10.
000 man achter als rugdekking.

 

In plaats van door de Zuidelijke Nederlanden te trekken, trok het Franse leger via het prinsbisdom Luik en het prinsbisdom Keulen om de verdedigingslinie van de Republiek heen.
Op 28 mei was Condé gevorderd tot Kaiserswerth en op 12 juni stond het leger voor Lobith, klaar om de Rijn over te steken.
Condé raakte gewond tijdens de oversteek.
[5] Turenne nam het commando over en splitste het leger in tweeën.
Zowel Arnhem als Nijmegen werden belegerD. Lodewijk XIV trok naar Doesburg, zijn broer Philippe naar Zutphen.
Grol en Deventer werden belegerd door de Duitse bisschop Bernard van Galen.
Bij de Ijssel kwam het tot een veldslag die de Fransen gemakkelijk wonnen.
Nu lag het hele grondgebied van de Republiek open.
Onder zware druk van de angstige publieke opinie ging De Witt akkoord met de benoeming van Willem III als kapitein-generaal voor de duur van één veldtocht.

 

Op 19 juni viel Naarden; 30 juni lagen de Fransen voor Gorkum.
De Nederlandse vloot had ondertussen de verenigde Engels-Franse vloot verslagen in de Slag bij Solebay.
Luxembourg nam het commando van Condé over.
Na anderhalve maand kwam een fase van stilstand in de Hollandse Oorlog, maar in de steden van Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland was de paniek compleet.

 

In veel plaatsen kwam het tot oproer en relletjes tegen de regenten.
De oproerlingen wensten de benoeming van de prins van Oranje en bestraffing van degenen verantwoordelijk voor de oorlog en de staat van het leger.
Beschuldigingen van verraad waren niet van de lucht.
Onder deze druk viel de regering.
Johan de Witt en 130 andere staatsgezinde regenten, zoals Andries de Graeff, zijn neef Pieter de Graeff, Hans Bontemantel en Lambert Reynst in Amsterdam en Pieter de Groot in Rotterdam namen ontslag en werden vervangen door prinsgezinde regenten.
[6]

 

Een van de eerste handelingen van Willem III was het verwijderen van het woord 'eervol' in de ontslagverlening aan Johan de Witt.

 

Moord op gebroeders De Witt

 

De woede van het volk was nog niet tevreden gesteld met de machtsovername en zocht een doelwit.
In augustus werd Cornelis de Witt, de minder talentvolle en nog minder populaire broer van Johan de Witt gevangengezet op verdenking van het beramen van een moordaanslag op Willem III.
Het kon door de rechtbank niet bewezen worden en toen Johan de Witt op 20 augustus zijn broer kwam ophalen, verzamelde een menigte zich rond de gevangenis.
Kort daarop werd de cavalerie van Claude-Frédéric t'Serclaes van Tilly, die de gevangenis bewaakte, weggestuurd om een niet bestaande groep plunderende boeren te stoppen.

 

Het einde kwam voor de gebroeders De Witt toen leden van de plaatselijke schutterij de gevangenis bestormden.
De broers werden naar buiten gehaald en vermoord, waarna hun lijken ernstig werden verminkt.
Vingers, tenen en geslachtsdelen werden afgehakt en de ingewanden werden verwijderD.

 

De namen van enkele moordenaars zijn bekenD. Zij werden beschermd en in sommige gevallen beloond door Willem III.
Volgens meerdere bronnen was Cornelis Tromp, een vijand van Johan de Witt en partijganger van de prins, bij de moord present.

 

Tegenwoordig vermoeden de meeste historici dat er een complot was om de moorden te plegen en dat Willem III op zijn minst op de hoogte was.

De Fransen waren opgerukt van de Ijssel tot in Utrecht.
Daar begonnen onderhandelingen over vrede.
Frankrijk zou de gebieden ten zuiden van de Waal krijgen, Engeland zou Walcheren krijgen en enkele steden aan de kust, en Keulen en Münster wat gebieden in het oosten.
Karel en Lodewijk besloten dat Willem III als prins zou regeren over een overblijfsel van de Republiek.
Ook moest er veel geld worden betaald en de katholieken volledige godsdienstvrijheid worden gegeven, anders zou Frankrijk Utrecht en heel Gelderland houden.
Deze eisen waren zo hoog dat ze afgewezen werden en de Republiek in haar verzet sterkten.

 

Met 30.
000 man bezetten de Fransen Utrecht.
De vroedschap had de keuze passief af te wachten of de vijand haar diensten aan te bieden en zodoende in ieder geval enige invloed te kunnen uitoefenen.
De inkwartiering werd een zware last en de regenten stonden bloot aan afpersing.
De prins van Condé had het kasteel bij Amerongen verlaten en zijn intrek genomen in het huis van oud-burgemeester Johan van Nellesteyn aan het Janskerkhof in Utrecht.
[7] Joan Huydecoper van Maarsseveen wist Luxembourg af te kopen en stuurde hem twee kimono's.
In tabak bleek hij niet geïnteresseerD.[8]

 

Tijdens de onderhandelingen werd Willem III de toegang tot de stad Utrecht geweigerD. Hij trok zich terug achter de Hollandse Waterlinie.

 

Luxembourg nam het commando over van Condé, die zwaargewond was geraakt aan zijn hanD. Lodewijk XIV ging met 20.
000 man terug naar Frankrijk.
Luxembourg hield 40.
000 man over.
[9] In de zomer werden de verrichtingen van het Franse leger minder spectaculair en de manschappen verveelden zich.
De Fransen bliezen aan de Rijn en de Vecht veel kastelen op, zoals Kasteel Nijenrode.

 

In september trok hij Lexmond, Capelle en Benschop binnen; drie dagen later Hilversum, Loosdrecht en Eemnes.
Luxembourg liet zich voor Naarden weglokken en versloeg op 12 oktober Willem III bij een aanval op het door de Fransen bezette Woerden.
Luxembourg moest 15.
000 man afstaan aan Turenne, die zich opstelde tussen Wesel en Koblenz, langs de Rijn.
Het Staatse leger onder bevel van de stadhouder bedreigde Charleroi in Henegouwen; Luxembourg bedreigde eind december Den Haag, en stuitte op de Hollandse Waterlinie bij ZegvelD. Nadat hij Zwammerdam en Bodegraven had laten uitmoorden, keerde hij terug naar Woerden.
Er volgde een propaganda-oorlog en zelfs uit zijn eigen gelederen kwam kritiek over zijn handelwijze.

 

De Fransen konden hun opmars niet doorzetten en trokken zich terug tot de Piéton.
De maarschalk, die tot genoegen van zijn manschappen kastelen langs de Vecht liet plunderen, had eind 1672 schoon genoeg van zijn verblijf in de ondergelopen polders.
Condé, lijdend aan jicht, nam tegen zijn zin het bevel weer over.
De Markies van Louvois gaf hem de opdracht wreed en onbarmhartig te zijn en zo veel mogelijk in brand te steken.
[10]

 

Oorlog met Münster

 

Albertine Agnes van Nassau liet krachtig optreden toen de Linde-linie langs het riviertje de Linde te zwak bleek.
Onder leiding van luitenant-admiraal baron Hans Willem van Aylva ging het er rond de schansen van deze Friese waterlinie soms heftig aan toe.
Bernard von Galen ( ; ;Bommen Berend ; ;) slaagde er in tot vlak voor de stelling Heerenveen te komen, maar die was versterkt met een aarden wal en dubbele grachten.
De bezetting bestond uit burgercompagnieën: schutters uit Leeuwarden en Franeker, en geregelde troepen, allen onder het bevel van graaf Johan Maurits van Nassau-Dietz, die veel last had van rheumatiek, stadhouder Hendrik Casimir II, generaal Carl von Rabenhaupt en Van Aylva zelf.
De Münstersen vielen in de nacht van 18 op 19 augustus 1672 tot driemaal toe aan, maar ze werden steeds gestopt.
Daardoor konden ze Friesland niet verder binnendringen.
Op 28 augustus, en na een beleg van amper een maand gaf de bisschop zijn troepen opdracht de belegering van Groningen op te heffen (het Gronings Ontzet).
Op 2 september 1672 werd Blokzijl bijgestaan door Friese troepen en een Hollandse vloot; de bisschop trok zich terug.

 

Op het diplomatieke front was de Republiek erin geslaagd om Brandenburg-Pruisen, het Heilige Roomse Rijk en Spanje aan haar zijde te krijgen.
De Keulse en Munsterse bisschoppen hadden 30.
000 man ingezet, maar haalden hun troepen terug toen de keurvorst Frederik Willem van Brandenburg en de militaire bevelhebber van de Duitse keizer, Raimondo Montecuccoli zich in september 1672 bij Halberstadt verzamelden en de mogelijkheid bestond dat die Munster en Keulen in de rug zouden aanvallen.
De Munstersen vertoefden niettemin geruime tijd in Staphorst en omstreken, zodat zelfs de kerk van dat dorp bijna een jaar voor de beoefening van de roomse eredienst werd gebruikt.
Men mag dus veronderstellen dat het fort gedurende die tijd door de vijand niet onbezet werd gelaten, te meer daar hij van hier telkenmale strooptochten in Drenthe en op de grenzen van Friesland deeD.[12]

 

Winschoten werd op 7 september prijsgegeven; Oudeschans capituleerde 27 oktober voor Von Galen.
Coevorden werd na een verrassingsaanval op basis van een plan van schoolmeester Mijndert van der Thijnen eind december 1672 opgegeven.
Bij dichte mist werden 600 Münsterse soldaten gevangengenomen en vielen 85 kanonnen in handen van Von Rabenhaupt.
In januari 1673 liet Von Galen zijn troepen het Brandenburgse Mark en Kleef plunderen en ontmoette bij Wesel de troepen van Turenne.
Von Galen verzamelde zijn troepen bij het Duitse Soest.
Raimondo Montecuccoli, begon onderhandelingen met de prins-bisschop.
De keizerlijke en Brandenburgse troepen trokken naar het zuiden, met de opdracht het bisdom Munster, de eerdere bondgenoot, te sparen.
[13]

 

Gevolgen

 

Toen het land rondom de stad Amsterdam werd geïnundeerd kwam de verkoop van bouwpercelen vrijwel stil te liggen.
Het duurde een tiental jaren voordat de investeringen weer opgang kwamen.
Al die tijd lagen in de Vierde Uitleg van Amsterdam bouwpercelen braak.

 

De ervaringen van het Rampjaar hadden aanzienlijke invloed op de richting van de buitenlandse politiek van de Republiek.
Willem III zou het als zijn taak zien om de Republiek en Europa te verdedigen tegen Franse hegemoniale aanspraken.
In alle oorlogen van Lodewijk XIV zouden de Nederlanders zijn tegenstanders steunen.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Hoe de Republiek het Rampjaar overleefde

Door: Luc Panhuysen

Speelbal tussen de supermachten

Het Rampjaar 1672 betekende bijna het einde van de Republiek.
Toch pakte de oppermachtige vijand na anderhalf jaar weer zijn biezen.
Dat is niet alleen te danken aan de krijgskunst van stadhouder Willem III en Michiel de Ruyter.
De Republiek was lijdend voorwerp in een conflict tussen twee aartsrivalen: de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV, en de besluiteloze Duitse keizer LeopolD.

door Luc Panhuysen

In het Rampjaar 1672 ging de Nederlandse Republiek bijna ten onder.
Het land werd in de maanden juni en juli onder de voet gelopen door de koning van Frankrijk, geholpen door de koning van Engeland en de bisschoppen van Keulen en Münster.
Nog net op tijd kon de aanstormende vijand door de waterlinie tot staan worden gebracht.
Eind juli was de Republiek ineengeschrompeld tot een met vluchtelingen overspoeld eiland dat bestond uit de provincies Holland, Zeeland en FrieslanD.

Dat eiland werd van alle kanten door de vijand bedreigD. Op het land was voor Willem III, de 22-jarige prins van Oranje, de zware taak weggelegd om het leger te leiden.
Het Staatse leger had in de afgelopen kwarteeuw nauwelijks actie gezien; de degens waren roestig geworden, de buiken dik, de soldaten waren onervaren en bang.
Alleen de waterlinie hield de Fransen op veilige afstanD.

Op zee vochten Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp tegen een overmacht, maar hun vloot was – in tegenstelling tot het landleger – in uitstekende conditie.
Zodoende konden de Engelsen van een landing op het Hollandse strand worden weerhouden.
Maar dit alles verklaart nauwelijks hoe het mogelijk was dat de oppermachtige vijand anderhalf jaar na de aanval zijn biezen pakte.
Hoe kwam het dat de Republiek overleefde?

Zwakzinnig

Het overleven van het Rampjaar door de Nederlandse Republiek wordt meestal verteld als een ‘nationaal’ verhaal.
Willem III en De Ruyter spelen steevast de glansrollen.
Maar zonder de internationale dimensie, waarin de Republiek speelbal was in het krachtenveld van de toenmalige grootmachten, kan het Rampjaar niet worden begrepen.
De Republiek was lijdend voorwerp in een continentale rivaliteit tussen een supermacht in verval en een supermacht in opkomst.

De personen om wie het hier gaat zijn Leopold I, keizer van het Heilige Roomse Rijk, en Lodewijk XIV, koning van Frankrijk.
De keizer was drie jaar ouder dan de koning.
Lodewijk en Leopold waren aartsrivalen.
Die rivaliteit was overgeleverD. Hun voorgangers vingen elkaar al vliegen af; het was aan de volgende generatie om de wedijver naar een hoger plan te tillen.

Leopold (1640-1705) was tijdens zijn eerste vijftien levensjaren opgevoed met het idee dat zijn oudere broer Ferdinand IV keizer zou worden.
Leopold zou een hoge functie in de kerk gaan bekleden.
Hij was hiervoor zeer geschikt: als kleine jongen legde hij al een buitengewone vroomheid aan den dag.
Hij was van nature verlegen en voorzichtig, en warmde zich graag aan gedachten over de harmonie van Gods schepping.

Maar toen Ferdinand plotseling overleed aan de pokken, moest Leopold alsnog voor het keizerschap worden klaargestoomD. Ineens was het afgelopen met de Bijbelstudie en het zingen van psalmen; de rommelige realiteit van de heerschappij riep.
En het keizerrijk was een rommeltje: een lappendeken van staten en staatjes.
Een jaar na de dood van zijn broer werd Leopold uitgeroepen tot koning van Hongarije.
Het jaar daarop, in 1656, tot koning van Bohemen; het volgende jaar verkreeg hij de kroon van Kroatië.
Pas in 1658 werd in Frankfurt de kroon aller kronen, de keizerskroon, op zijn hoofd geplaatst.

Leopold was een Habsburger.
Dat betekende dat hij het hoofd was geworden van de machtigste familie ter werelD. Het Huis Habsburg viel uiteen in twee takken.
Onder die van Leopold ressorteerden onder andere Midden-Europa, Oostenrijk en DuitslanD. Onder de Spaanse tak, zetelend in Madrid, vielen de Spaanse Nederlanden, Italië, Spanje en grote delen van Latijns-AmerikA. Gezamenlijk heersten de Habsburgers over een wereldrijk waarin, zoals ze zelf zeiden, ‘de zon nooit ondergaat’.

Habsburger-zijn bracht ook nadelen met zich mee.
Habsburgers waren uitzonderlijk lelijk.
Door generaties van inteelt waren ze tal van mankementen gaan vertonen, zoals de beruchte uitstekende onderkaak.
Het was niet ongewoon dat de kaken van een Habsburger zo slecht aansloten dat hij nauwelijks zijn eten kon kauwen.

Conversatie ging hun al even moeilijk af.
Op mentaal gebied had de huwelijkspolitiek desastreuze gevolgen.
In 1665 was in Madrid een jonge Habsburger op de troon gekomen die naar hedendaagse maatstaven zwakzinnig genoemd zou worden.
Zijn gezondheid was penibel, zijn lichaam een wrak.
Het was iedereen in Madrid duidelijk dat deze jongen, Karel II, geen nakomelingen zou verwekken.
Hierdoor werd Leopold, hoofd van de Oostenrijkse tak, ook nog eens feitelijk leider van de Spaanse tak.

Op het toppunt van zijn macht was de keizer een wat schuwe man, die bij het spreken door zijn onderkaak werd gehinderD. Hij leed aan een bijna ziekelijke vorm van besluiteloosheiD. De meeste levensvreugde putte hij uit het componeren van religieuze muziek.
Wie de serene klanken van Leopolds Miserere beluistert, beseft dat zijn grootste talent niet lag in het torsen van een keizerskroon.

Balletlessen

Leopolds aartsvijand, Lodewijk XIV (1643-1715), had die kroon dolgraag willen dragen.
Pogingen deze te verwerven waren echter mislukt.
Lodewijk was het tegendeel van LeopolD. Tijdgenoten vonden hem een aantrekkelijke jongeman.
Hij was bovendien zeer geïnteresseerd in de geneugten des levens.
Hoewel de koning van Frankrijk traditioneel de titel rex christianissimus (‘meest christelijke koning’) voerde, waren weinig dames in zijn hofhouding veilig voor zijn libido.

Net als Leopold koesterde Lodewijk een grote passie voor muziek, alleen gebruikte hij die om zijn publieke imago nog meer glans te verlenen.
Fanatiek volgde hij balletlessen bij een dansmeester, zodat hij de ster kon zijn tijdens optredens voor zijn eigen hof.
Tijdens zo’n voorstelling presenteerde hij zichzelf als Apollo, in het klassieke pantheon de god van de zon.
Vanaf dat moment ging Lodewijk door het leven als de Zonnekoning.
Er is geen groter contrast dan tussen Leopolds Miserere en het Te Deum van de componist Charpentier – die veel voor Lodewijk componeerde –, dat begint met paukenslagen en triomfantelijk trompetgeschal.

De toon was al vroeg gezet in het leven van Lodewijk.
Trompetgeschal zou zijn voetstappen begeleiden waarheen hij zich ook wendde.
De voorafgaande eeuw hadden de Franse koningen zich in toenemende mate omsingeld gevoeld door de Spaanse en de Oostenrijkse tak van de Habsburgers.
In het zuiden lag Spanje, in het noorden het onder Madrid vallende België (de Spaanse Nederlanden); langs de oostelijke grens het door Wenen gedomineerde DuitslanD.

Lodewijk koesterde de ambitie die omsingeling te doorbreken.
Zijn timing was subliem.
In de zestiende eeuw waren de Habsburgers op het toppunt van hun macht en militaire kracht.
In de zeventiende eeuw echter, na de Tachtigjarige en Dertigjarige Oorlog, had het Huis weinig puf meer over.
Terwijl Lodewijk popelde om de dansvloer te verruilen voor het echte podium: het slagvelD.

Lodewijks eerste optreden vond plaats in het jaar 1667, toen hij met een sterk leger de Spaanse Nederlanden binnenviel.
Hij rechtvaardigde de aanval met een beroep op het zogeheten ‘devolutierecht’, volgens hetwelk de Spaanse Nederlanden zouden toekomen aan zijn vrouw Maria-Theresa, en niet aan haar jongere halfbroer Karel II.
Het Spaanse leger was geen partij in de Devolutieoorlog; de ene na de andere stad viel in Franse handen.

Lodewijk veroverde grote delen van Vlaanderen, daarna marcheerde hij feestelijk de Franche-Comté binnen.
De Franse koning genoot.
Hij noemde de mars ‘mijn ballet van ijzer’.
Zo had hij oorlog het liefst: een choreografie waarin hij de regie ferm in handen haD. Vanuit Wenen keek Leopold bezorgd toe hoe het domein van zijn neef onder de voet werd gelopen.
Maar erg veel kon hij niet doen.
Het rommelde in het zuiden van zijn rijk: de Hongaren waren opstandig en dreigden te worden gesteund door de Turken.

Wie wel ingreep was Johan de Witt, raadpensionaris van HollanD. Voor de Republiek ging de Devolutieoorlog de verkeerde kant op.
In Den Haag zag men veel liever het zwakke Spanje als zuiderbuur dan het sterke, agressieve Frankrijk.
In korte tijd timmerde De Witt een verdrag in elkaar waaraan ook Engeland en Zweden deelnamen.
Als Lodewijk zich niet ogenblikkelijk terugtrok, aldus de bondgenoten, zouden ze hem met vereende krachten daartoe dwingen.

Het was een lelijke streep door Lodewijks rekening.
Hem werd de regie ontfutselD. Even kwetsend was dat hij, Zonnekoning, voor het oog van de wereld en zijn hofhouding werd gedwongen af te druipen.
Lodewijk zwoer dat hij zich zou wreken op de Republiek.
Die wraak zou de geschiedenis in gaan als het Rampjaar.

Keurvorst

Leopold was blij dat anderen de hete kolen uit het vuur hadden gehaald en dat Lodewijks woede zich nu richtte op een land dat tot geen van de Habsburgse takken behoorde.
Hij voelde zich zwak staan.
De Hongaars-Turkse dreiging achtte hij gevaarlijker dan de Franse.
De Fransen hadden zich nauwelijks uit de landen van zijn neef teruggetrokken of hij tekende in 1668 in het geheim het zogeheten ‘delingsverdrag’.

Leopold ging ervan uit dat de Spaanse tak van zijn Huis zou uitsterven en dat sanering van het Habsburgse wereldrijk onvermijdelijk was geworden.
Daarom zegde hij Lodewijk toe dat die, na de dood van de ziekelijke Karel II, Zuid-Italië, Franche-Comté, de Filippijnen én de Spaanse Nederlanden zou krijgen.
Spanje, Noord-Italië en Zuid-Amerika zouden voor Leopold zelf zijn.
Dat Karel II pas in 1700 zijn laatste adem zou uitblazen kon toen niemand bevroeden.

Eind 1671, toen Lodewijk al ver was gevorderd met de voorbereidingen voor een aanval op de Republiek, stemde Leopold in met een geheim neutraliteitsverdrag met Frankrijk.
Hierin beloofde de keizer bij de Franse invasie van Nederland afzijdig te zullen blijven.
Lodewijk moest toezeggen dat tijdens deze operatie Spaans noch Duits grondgebied zou worden geschonden.
De Zonnekoning dacht aan deze eis te kunnen voldoen door verdragen te sluiten met de bisschoppen van Keulen en Münster.
Wanneer hij over hun grondgebied zou optrekken, kon hij keurig de Spaanse Nederlanden ontwijken en het Rijk sparen.

Het liep anders.
De Franse aanval voltrok zich inderdaad via de door de bisdommen Keulen en Münster uitgerolde loper richting de Republiek.
Maar de Fransen stapten ook van die loper af.
Tussen Keulen en Münster lag namelijk het hertogdom Kleef, behorend tot de wijd verspreide landen van de keurvorst van Brandenburg.

De Nederlandse Republiek had net een verdrag met de Brandenburgse keurvorst, Frederik Willem, getekenD. De Fransen hadden erop gerekend dat Frederik Willem zich wel tot neutraliteit zou laten intimideren.
Nu dat had gefaald, werd Kleef geplunderd en platgebranD. Dat, zo meende Lodewijk, zou Brandenburg leren.
Het was de eerste schending van het met de keizer gesloten neutraliteitsverdrag.

In de maanden juni en juli van 1672 werd de Republiek onder de voet gelopen door een ontzagwekkend leger van 120.
000 man, voornamelijk Franse soldaten.
Verschrikt kermden pamfletschrijvers: ‘Wij hebben in veertig dagen meer verloren dan wij in tachtig jaar hebben veroverD.’

Maar in augustus was de frontlijn bereikt die de hele oorlog niet meer zou veranderen.
De Franse supermacht had zich in het kleine landje vergist; Lodewijk had de Nederlanders onderschat.
De Engels-Franse koningsvloot legde het stelselmatig af tegen De Ruyter.
Te land zorgden de waterlinie en Nederlandse onverzettelijkheid ervoor dat ook daar geen vorderingen werden geboekt.
Maar het frustreren van de vijand was niet hetzelfde als hem tot de aftocht dwingen.
Het was duidelijk dat, wilde de Republiek overleven, zij een sterke bondgenoot nodig zou hebben.

Er waren al contacten met Wenen, maar Leopold was er nog niet aan toe actie te ondernemen.
Wel waren de keizer en zijn raadgevers geschrokken van de snelheid van de Franse opmars.
Het begon de heren te dagen dat na de Noordelijke Nederlanden weleens spoedig de Spaanse Nederlanden aan de beurt konden zijn.

Die zomer maakte de keurvorst van Brandenburg een begin met de samenstelling van een hulpleger voor de Republiek.
Het was een merkwaardige situatie: Duits grondgebied werd geschonden, maar de enige die in het geweer kwam was een keurvorst, formeel een vazal van de keizer.
Toen keurvorst Frederik Willem een gezant naar de keizer stuurde, vonden Leopold en zijn raadslieden dan ook dat ze niet konden achterblijven.

Reichskrieg

In september 1672, een maand na de moord op de gebroeders De Witt, was in Halberstadt een indrukwekkend Duits leger verzameld van zo’n 60.
000 man.
Afgesproken was dat dit leger naar Westfalen zou marcheren om daar de bisschop van Münster, Frankrijks belangrijkste bondgenoot te land, in de rug aan te vallen.
De verwachtingen in de Nederlandse Republiek waren hooggespannen.
Op de Amsterdamse beurs schoot de koers van obligaties omhoog nadat het nieuws van de Brandenburgs-keizerlijke mars bekend was geworden.
Er waren in Nederland een stuk of vijf kranten, die alle nauwkeurig bijhielden hoeveel mijlen de soldaten wekelijks aflegden.

Helaas had de keizer een dubbele agendA. Zijn deelname aan de veldtocht was bedoeld voor het Duitse publiek, dat die nu eenmaal van een keizer verwachtte.
Maar Leopold wilde ook het neutraliteitspact met Frankrijk intact houden.
De Turkse horden woelden nog steeds aan de oost- en zuidgrens van zijn rijk.
Door toedoen van de keizer werd dan ook niet naar Westfalen gemarcheerd, maar naar Frankfurt.
Zo werden vele mijlen afgelegd, maar bleef het grote leger op veilige afstand van dat van de Fransen.
Toen het Brandenburgs-keizerlijk leger eind december zijn winterkwartieren opzocht, was de koerswaarde van de obligaties aan de Amsterdamse beurs steil omlaaggeduikelD.

De campagne was ook een zware teleurstelling voor de keurvorst van Brandenburg.
In het geheim sloot hij in april 1673 een vredesverdrag met Frankrijk.
Zo was het isolement van de Republiek na een jaar van oorlog groter dan aan het begin van de Franse aanval.

Toch had de veldtocht de basis gelegd voor de wending ten goede.
Lodewijk was zich namelijk onbehaaglijk gaan voelen.
Was de Brandenburgs-keizerlijke expeditie doorgemarcheerd naar de Franse oostgrens, dan had Parijs voor het grijpen gelegen.
De Zonnekoning wist dat het neutraliteitsverdrag met Leopold allang door hemzelf was geschonden.
Vroeg of laat zou de oude animositeit tussen Frankrijk en zijn aartsvijand weer oplaaien.

Om hierop voorbereid te zijn besloot hij tot een preventieve actie.
Hij bezette het aartsbisdom en de stad Trier, en hij onderwierp de Elzas.
Nu, dacht Lodewijk, ben ik veilig.
Het tegendeel was het geval.
De publieke opinie in Duitsland bereikte een kookpunt.
Verontwaardigd vond men dat de rijksvrede werd verkracht.
Pamflettisten, intellectuelen en vorsten riepen dat het tijd was voor een Reichskrieg tegen de Franse tiran.
Bovendien was de Turkse dreiging afgenomen.
De storm van protest in Duitsland duwde Leopold voort op de weg die hij al halfslachtig was ingeslagen.

In Den Haag werd in augustus 1673 de Haagse Alliantie gesloten, een verbond tussen de Republiek, de hertog van Lotharingen, de Spaanse kroon en de keizer.
Opnieuw zette een keizerlijk leger zich in beweging; ditmaal wilde het bloed zien.
Lodewijk was nu gedwongen vele manschappen uit de bezette Republiek te halen.

Mede hierdoor lukte het de Prins van Oranje in september om de vesting Naarden te veroveren, die karig was bemanD. In november veroverden de troepen van de Haagse Alliantie de stad Bonn, scharnierpunt in de lange Franse logistieke lijnen.
De ontruiming van de Republiek door de Fransen was toen al gaande.
Aan het einde van dat jaar waren vrijwel alle Fransen uit de Republiek vertrokken.

Het lot van de Republiek was in de handen van de grootmachten van die tijD. Dat wil niet zeggen dat het ‘nationale’ verhaal irrelevant is.
Integendeel, als De Ruyter zijn zeeslagen had verloren of als Willem niet zo’n succesvolle leider-in-oorlogstijd was geweest, was het land over de rand van de afgrond gevallen.
Maar de internationale context van ‘1672’ is even onmisbaar.
Lodewijk en Leopold stonden aan de basis van zowel het begin van het Rampjaar als aan het einde ervan.

Luc Panhuysen publiceerde afgelopen maand Rampjaar 1672.
Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte.
Eerder verscheen van zijn hand een biografie van de gebroeders De Witt.

In Rampjaar 1672.
Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte van Luc Panhuysen wordt aan de hand van de persoonlijke correspondentie van vader, moeder en zoon Van Reede het Rampjaar beschreven.
Omdat de vader diplomaat was in Berlijn, de moeder vluchtte voor de Fransen en zoonlief vocht in het kleine leger van de Prins van Oranje, bieden hun belevenissen een brede blik op zowel de Nederlandse als de internationale gebeurtenissen.

De oorlog van 1672 van Robert Fruin (1972) is een gedegen poging om het Rampjaar in al zijn dimensies te bestrijken, maar de auteur beperkt zich voornamelijk tot 1672, dus tot de eerste helft van de oorlog.
Het Rampjaar 1672 door Daan Roorda kwam in hetzelfde jaar uit, is verhalender van aanpak, maar mist eveneens het jaar 1673.
Het meer recente ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’.
De geschiedenis van het rampjaar 1672 (1998) door Petra Drieskämper biedt een helder overzicht van de ontwikkelingen en gebeurtenissen.

Het Rampjaar vormde zowel voor Frankrijk als voor het keizerrijk het begin van een nieuw tijdperk.
Wie meer wil weten over de comeback van de keizer als leider van Duitsland, leze Leopold I of Austria (1981) door John Spielman, of het oude maar nog altijd bruikbare Weltmach des Barock.
Österreich in der Zeit Leopolds I (1961) door Oswald Redlich.
Veel lichamelijk Habsburgs ongemak en karakterzwakte van Leopold in Die kleinen Ticks der Gro&"946;en Herscher (2004) door Frank Huss.

Over de Zonnekoning zijn kasten vol geschreven.
De Fransen zijn over het algemeen lovender dan de buitenlanders.
François Bluche is met Louis XIV (1986) een typische hagiograaf; de klassieker van John B. Wolf Louis XIV (1968) is kritisch maar redelijk;

Richard Wilkinson probeerde mild te zijn in zijn Louis XIV (2007), maar ondervond hardnekkige tegenwerking van de feiten.
Een neutrale, militair-historische benadering van Lodewijk XIV is te vinden in de twee werken van John Lynn: The Wars of Louis XIV 1667-1714 (1999) en Giant of the Grand Siècle (1997).
Ronduit kritisch is Carl Ekberg in The Failure of Louis XIV’s Dutch War (1997).

 

Websites

In de maand april was bij het radioprogramma OVT een vierluik te horen over het Rampjaar, gemaakt door Mathijs Deen en Luc Panhuysen, dat is terug te luisteren via http://geschiedenis.
vpro.
nl (zoek: Rampjaar 1672); via deze site is het ook na te bestellen.

Www.
hollandsewaterlinie.
nl is een uitgebreide site over de geschiedenis van deze verdedigingslinie, en wat daar tegenwoordig nog te doen is.
Een aardige pagina is verder http://minbuzA.nl/history/nl/oorlog,1672.
html.

Willem de Zwijger      Wedgwood      Nederlandse geschiedenis

Dit artikel gaat over wie Willem van Oranje was, en waarom het zo'n belangrijk persoon was in onze vaderlandse geschiedenis.
Dit artikel gaat over het leven van Willem van Oranje, over hoe hij is opgevoed, hoe hij later werd gebruikt voor de vrijheid van ons lanD. Willem is nog maar 11 jaar als hij het prinsendom Oranje in Zuid-Frankrijk onder zijn hoede krijgt.
Willem van Oranje heeft in totaal 4 vrouwen gehad, en bij elkaar had Willem twaalf kinderen.
Willem van Oranje, Vader des Vaderland

1.
1 Inleiding

In dit hoofdstuk wil ik vertellen over het leven van Willem van Oranje, wat voor iemand hij is, en waarom wij hem zouden moeten herdenken, waarom hij zo belangrijk is, en zo bekent.

Mijn probleemstelling is: Wie was Willem van Oranje, en waarom moeten wij hem herdenken?

1.
2 Wie was Willem van Oranje?

Willem van Oranje, ook wel Willem van Nassau, Willem de Zwijger, Wilhelmus van Nassouwe of Vader des Vaderlands genoemD. Willem van Oranje wordt geboren op 24 april 1533 op het ; ;Hooge Huis te Dilenburg ; ; als zoon van Graaf Willem van Nassau en Juliana van Stoltenberg.
Juliana en Willem krijgen nog meer kinderen, Jan, Lodewijk, Adolf en Hendrik.

Niemand weet dan nog dat de oudste zoon, krachtig gesteund door zijn broers, door god zal worden gebruikt om de vrijheid van ons land, of beter gezegd de vrijheid van God te dienen, te verdedigen.
Willem van Oranje, Vader des Vaderlands, in wording.
Als de jonge Willem elf jaar is komt er een grote verandering in zijn leven.
Een neef van hem, René van Nassau (meestal René van Chalon genoemd) overlijdt en nu erft Willem het prinsendom Oranje in Zuid-Frankrijk.
Sedert die tijd kunnen we spreken van het Huis van Oranje-Nassau.
Het huwelijk tussen de oom en tante van Willem blijft kinderloos en zo erft Willem van Oranje na de dood van zijn oom alles van hem Het leven op Dillenburg is eenvoudig.
Grote feesten zoals op andere kastelen, komen niet voor.
Wel wordt aan het onderwijs grote aandacht besteeD. Zowel Willem als Juliana zijn de ‘Nieuwe leer” toegedaan.
Wat is dat? Dat betekent dat ze de bijbel onderzoeken, dat de geschriften van Luther lezen en dat de prediking van het evangelie wordt bevorderD.

Willem van Oranje word dus met het Lutherse geloof opgevoeD. Door de erfenis krijgt hij ook de titel ‘Prins van Oranje’.

Willem moet nu naar het Brusselse hof voor zijn verdere opvoeding.
Dat wil de keizer.
Zo gaat dat in die tijD. Het wordt voor hem een tijd van veel leren.
Latijn, spaans en Nederlands staan op het lesrooster.
Willem word aan het Brusselse hof goed katholiek opgevoed door landvoogdes Maria van Hongarije.
De jonge prins kan het goed vinden met keizer Karel V.
dat kan dies zoon, Filips ll, niet goed hebben.
En zo is de verhouding tussen die twee al vanaf het begin niet al te best.
En dat wordt ook niet beter, Filips ll zit Willem van Oranje het liefst dwars.
In 1551 benoemt Keizer Karel V van Frankrijk hem tot kolonel van een regiment te velde en op 30 januari 1556 wordt hij benoemd tot Ridder in de Orde van het Gulden Vlies.
Hierbij zweert hij trouw aan het katholieke geloof.

1.
3 Vrouwen van Willem van Oranje

Als Willem 25 jaar oud is, overlijdt zijn eerste vrouw, Anna van Buren.
Met twee jonge kinderen blijft hij achter.
Eén ervan is Philips Willem.
De prins hertrouwt met Anna van Saksen, een vrouw die hem later zal verlaten.

Anna van Egmond was de erfdochter van Maximilaan van Buren.
Vlak voor haar dood kreeg Willem van Oranje een relatie met Eva Eliver.
Hij trouwt niet met haar, maar in 1559 kreeg hij een zoon van haar, Justines.
Deze werd later benoemd tot admiraal van ZeelanD.

Het tweede huwelijk van de Prins van Oranje is met Anna van Saksen, dochter van de keurvorst Maurits van Saksen.
Zij is streng Luthers opgevoed, lelijk van uiterlijk en boos van humeur.
Van liefde is dan ook geen sprake, maar zij verleent de Prins de steun van Saksen, Hessen en de Paltz, en daar is het Willem van Nassau dan ook om te doen.
Ondanks de tegenstellingen in geloofsovertuiging tussen de twee, en vooral de kritieken daarover van haar familie, vindt het huwelijk toch doorgang op 25 augustus 1561.

1.
4 Geloofsvrijheid?

Willem van Oranje begint steeds meer na te denken over geloof.
Willem bevindt zich in een moeilijke positie: aan de ene kant is hij trouw aan de Spaanse Koning, aan de andere kant voelt hij mee met de Protestanten die met Rome gebroken hebben en in opstand zijn gekomen tegen de inquisitie.

Het jaar van de ommekeer is 1566.
Op 20 augustus en de dagen daarna vindt in Brussel, waar de Prins op dat moment is, op dat moment één van de grootste opstanden plaats tegen de inquisitie, de beeldenstorm.
De beeldenstorm vindt daar op enorme schaal plaats en waait vanuit Brussel over naar de rest van NederlanD. Willem van Oranje reageert op deze opstand door drie beeldenbestormers op te hangen, maar tegelijkertijd staat hij de godsdienstbeoefening in elke kerk toe en belooft het einde van de inquisitie.

Het gaat niet goed met de protestanten, uiteindelijk kunnen alleen de gewesten Holland en Zeeland zich nog tegen de Spanjaarden verweren.
Daarom gaat Willem van Oranje terug, en gaat hij in Enkhuizen wonen.
Vanuit daar ging hij de opstand leiden.
Hij probeerde het vertrouwen van de Katholieken en de Protestanten in Holland en Zeeland winnen en samen tegen de Spanjaarden te laten strijden.

Hij weet de Katholieken en Protestanten te overtuigen en uiteindelijk weten ze daarmee te voorkomen dat de Spanjaarden Leiden bezetten.

Zijn huis was eerder toevallig en als gevolg van zijn gastvrijheid dan met een bepaalde bedoeling een protestants centrum geworden.
Zijn Saksische vrouw beleed wel in het openbaar het Katholieke godsdienst en nam deel aan de ceremoniën daarvan, maar zij mocht particulier haar eigen lutherse godsdienst belijden.
Daardoor was er een excuus voor de aanwezigheid van lutherse predikers in het huis van de prins, in het geheim in Brussel, maar openlijk te BredA. Bovendien was zijn broer Lodewijk, als een Duitse vorst, vrij om openlijk de godsdienst uit te oefenen die hij wilde en toen in de zomer van 1664 Willems moeder met enige van haar jongere kinderen te Breda logeerde, weerklonk het grote huis op zondag, en waarschijnlijk ook wel in de week, van de roerende melodieën van lutherse gezangen.

In 1573 sluit Willem zich aan bij de calvinisten.
Ook Juliana van Stolberg, Willem's moeder, bekeert zich tot het calvinisme.

Eigenlijk zijn de calvinisten volgens hem te streng in de leer, maar Willem beseft dat hij hun steun hard nodig heeft om de Nederlanden weer tot een eenheid te krijgen.

1.
5 Unie van Utrecht

In 1579 wordt de Unie van Utrecht wordt, na aandringen van Willem van Oranje, getekenD. De Unie verbindt de Noordelijke Provinciën en heeft als doel een eenheid te vormen tegen het gevaar in het Zuiden.
De Provinciën Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, de Ommelanden en Friesland tekenen de Unie.
Willem van Nassau tekent de Unie pas veel later, omdat het toch een einde betekent van zijn ideaal, een eenheid tussen Noord en ZuiD. De Unie is niet tegen het Zuiden, er zijn zelfs enkele zuidelijke steden die ook tekenen, maar het is niet het ideaal dat Willem voorstaat.
In het verdrag is bepaald dat niemand vervolgd mag worden vanwege zijn geloofsbeleving, een primeur in de Europese geschiedenis.

Zo zijn de Noordelijke Provinciën verbonden, door Willem van Oranje, en heten nu samen de Unie van Utrecht.

Leiden wordt door de Spanjaarden belegerd, maar Willem weet de bevolking van het Rijnland, het Schieland en het Delfland ervan te overtuigen de dijken door te steken.
De Spanjaarden, niet gewend aan zo'n waterige bedoening, komen ernstig in de problemen.
Degenen die niet in de modder blijven steken en door hun zware wapenrusting worden neergetrokken kiezen het hazenpaD.

Zo is Leiden eindelijk weer ontzet.

1.
6 Het einde is nabij

In dezelfde tijd sterft zijn vrouw, op 18 december 1577.
Voor haar dood zijn ze al gescheiden.
Ze hebben wel vier kinderen gekregen: Anna, Maurits (hij sterft in zijn geboorte jaar), nog een Maurits en Emile.
Voor de dood van Anna van Saksen is Willem hertrouwd, deze keer uit liefde.
Ze heette Charlotte van Bourbon.
Van haar krijgt Willem zes dochters.
Nadat Willem van Oranje is vermoord wordt neemt zijn 17 jarige zoon Maurits zijn taak als stadhouder over.

In 1648, bij de vrede van Munster, wordt Nederland eindelijk officieel als onafhankelijk land erkenD. Willem heeft de overwinning niet mee mogen maken, maar zonder de inzet van deze grote man zou Nederland nu waarschijnlijk niet bestaan.
Nederland is eindelijk officieel een onafhankelijk land!

1.
7 Slot

Onderzoeksvraag: Wie was Willem van Oranje, en waarom moeten wij hem herdenken?

Uit het hierboven geschreven blijkt dus wel dat Willem van Oranje een heel belangrijke edele was.
Hij leidde de opstand tegen AlvA. Willem van Oranje was ook een onverbeterlijk optimist die bijna iedereen voor zich wist in te nemen.
Zijn belangrijkste doel was godsdienstvrijheid, hij vond dat alle mensen recht hadden op hun geloof.
Ook stichtte hij de Unie van Utrecht, eigenlijk is dat nu NederlanD. We hebben dus veel aan hem te danken.
Daarom moeten we hem ook gedenken, als ‘oprichter’ van NederlanD. Zijn bijnaam 'de Zwijger' kreeg hij omdat hij nooit al zijn bedoelingen uitsprak.

Willem van Oranje is in totaal 4 keer getrouwd geweest:

De eerste keer met Anna van Buren die in 1558 stierf.
Daarna met Anna van Saksen van wie hij in 1575 ging scheiden.
Zijn derde vrouw was Charlotte de Bourbon die in 1582 stierf).
Zijn laatste huwelijk was met Louise de Coligny.
Ook heeft Willem van Oranje meerdere kinderen: Uit het eerste huwelijk werden een zoon (Filips Willem, 1554) en een dochter (Maria, 1556) geboren.
Uit het tweede een zoon (Maurits, 1567) en twee dochters.
Uit het derde zes dochters.
Uit het vierde huwelijk een zoon (Frederik Hendrik, 1584).
Verder had hij nog een onwettige verhouding met Eva Elinx waar uit een zoon, Justinus, geboren.
In totaal had Willem van oranje dus 12 kinderen.

Der Tachtigjarige oorlog      Groenveld  Prof.&  Leeuwenberg      Nederlandse geschiedenis

Van Willem van Oranje, de hertog van Alva, koning Filips II, de Watergeuzen en Johan van Oldenbarneveldt tot de Unie van Utrecht, de Slag bij Nieuwpoort, het Turfschip van Breda, Leidens Ontzet, het Twaalfjarig Bestand en de Vrede van Munster...

De Tachtigjarige Oorlog is een van de belangrijkste perioden uit de geschiedenis der Nederlanden.
In die woelige tijd werd de basis gelegd voor het Nederland zoals wij dat nu kennen.
De strijd die in de loop van de 16de eeuw binnen de Lage Landen uitbrak tegen het beleid van Filips II en vóór godsdienstvrijheid leidde uiteindelijk tot de onafhankelijkheid van de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Met de langverwachte herziening van de standaardwerken De kogel door de kerk? en De bruid in de schuit biedt deze uitgave voor het eerst een totaaloverzicht van de Tachtigjarige Oorlog (1559-1650).
De tekst is volledig aangepast aan de huidige stand van de wetenschap en werd voorzien van een geactualiseerde beredeneerde bibliografie en vele illustraties in kleur.

Aan bod komen de staatsrechtelijke, economische, maatschappelijke en godsdienstige aspecten van dit boeiende tijdvak.
De auteurs autoriteiten op het terrein van Opstand en Republiek zijn erin geslaagd om de Tachtigjarige Oorlog op een wetenschappelijk verantwoorde, maar aansprekende wijze toegankelijk te maken voor een breed publiek.

Laten we beginnen met een voetnoot.
Eind juni 1572 verliet de augustijner broeder Wouter Jacobsz, een vijftiger, het klooster Emmaus in de buurt van GoudA. Een paar dagen tevoren had de stad waar hij geboren was ‘voor de prins’ gekozen en Jacobsz wist wat dat betekende.
Hij had van Lumey in Brielle en Gorkum gehoord, van Sonoy in Enkhuizen, van allerlei driftige geuzenvendels die elders in Holland en Zeeland de wet hielpen verzetten, dat wil zeggen alle papen de stad uit joegen, en voorzover ze priester, monnik of minderbroeder waren op z’n minst het leven zuur maakten, en op z’n ergst ophingen.

Sauve-qui-peut.
Jacobsz vluchtte via Utrecht naar Amsterdam dat trouw had gezworen aan de Spaanse koning, zocht onderdak in het Agnietenconvent langs wat toen nog niet eens de Oudezijds Voorburgwal heette, en begon aan een dagboek dat hij bijhield tot in 1579, het jaar nadat Amsterdam eieren voor z’n geld had gekozen en alsnog Oranjegezind was geworden.
Niet uit politieke, niet uit religieuze, maar uit economische motieven: de stad dreigde weg te kwijnen onder handelsboycotten en geuzenaanvallen.
Dan maar het calvinisme omhelzen.
De ‘Alteratie’ voltrok zich binnen een paar weken.

Op 19 juli 1579 houdt het Amsterdamse dagboek van broeder Wouter na drie woorden abrupt op.
Een paar dagen tevoren heeft hij genoteerd dat de nieuwe machthebbers in de stad ‘oproerig’ waren ‘en de religieuzen veel kwaad berokkenden’.
Vrienden van het Agnietenconvent hebben een onderkomen voor hem gezocht in de katholieke enclave Montfoort.
Blijkbaar hals over kop pakt hij andermaal z’n biezen en verdwijnt in de geschiedenis.

Des te levendiger en eigentijdser zijn de getuigenissen die hij naliet uit die zeven Amsterdamse ballingschapsjaren.
Dat blijkt uit een selectie van zijn aantekeningen die nu in modern Nederlands is uitgegeven.

Broeder Wouter was een nieuwsgierig man, verzamelde alle nieuwtjes en geruchten die hem per brief of bodes konden bereiken, hield zich op de hoogte van hoe de ‘vijand’ (als hij over ‘ons leger’ sprak, bedoelde hij de vrome scharen van de hertog van Alva) over de Diemerdijk weer probeerde de stad binnen te dringen, en ging als het even kon ook op reis.
‘Op 28 juli zag ik in Haarlem wel zes mannen aan de galg hangen’, noteerde hij in 1573, toen hij de net door de Spanjaarden veroverde stad bezocht.
‘Op mijn reis zag ik de verschrikkelijke, ontredderde toestand waarin het land door de troebelen dit jaar vervallen is.
Ik trof erg weinig huizen tussen Amsterdam en Haarlem die niet verbrand waren.
Op veel plaatsen lag het land er woest bij, zonder ook maar één dier.

Deed hij Goya-achtig verslag van de desastres de la guerra? Dat klinkt overdreven.
Maar hij vertelde wel degelijk over honger, schaarste, vernielingen, stromen vluchtelingen en ontwrichting als gevolg van oorlogsvoering op een grondgebied dat niet veel meer dan de helft van het gewest Holland bestreek.
Hij schreef als een ontheemde in eigen land, want het was tenslotte een burgeroorlog.

Broeder Wouters voetnoot heeft het niet gehaald tot in De Tachtigjarige Oorlog, Opstand en consolidatie in de Nederlanden, een boek van vier (hoog)geleerde auteurs, meer dan 400 tweekolomsbladzijden dik, vervuld van illustraties en prettig veel cartografische informatie, en van salontafelachtige afmetingen.
De inhoud komt niet helemaal uit de lucht vallen.
De belangrijkste schrijvers – de historici Groenveld en Leeuwenberg – moesten nog promoveren toen ze al in 1979 (vierhonderd jaar Unie van Utrecht!) De kogel door de kerk? publiceerden: het eerste deel van een tweeluik over opstand en staatsvorming, dat zes jaar later gevolgd werd door De bruid in de schuit, waarin de consolidatie van de rebellie werd behandelD. En die twee luiken zijn nu aan elkaar gescharnierd tot het historische altaarstuk van de eeuw waarin de noordelijke Nederlanden met Rome én met Spanje braken, en een staatkundig ‘gewrocht’ (zei Fruin) tot leven lieten komen, dat ze de Republiek der Zeven Provinciën noemden.

Niet helemaal nieuw, maar wel op details en tot in een ruimhartige bibliografie geactualiseerd – en binnen één band bovendien de eerste samenhangende Nederlandse studie over het onderwerp sinds De Tachtigjarige Oorlog van Jacques Presser, dat in 1941 verscheen.
Belangrijk.
Op een thema als onze ontstaansgeschiedenis mag eens in de zestig,zeventig jaar wel weer eens nieuw licht worden geworpen.

Het verschil tussen Presser en het gezelschap onder leiding van Groenveld en Leeuwenberg is ook ingrijpenD. Presser stond met al z’n ironie, z’n afkeer van grootspraak en z’n talent voor petite histoire, nog met één been in de 19de eeuwse romantische verhaaltraditie die werd geïntroduceerd door de Amerikaan John Lothrop Motley met z’n blinde verering voor het gereformeerde geuzenvolk, en die in Nederland haar liberale variant vond bij Robert Fruin.
Vragen over de oorzaak van de opstand – omwille van het geloof of omwille van de vrijheid? – of over de mate waarin van een volksoorlog sprake zou zijn geweest, werden in dat nationalistische klimaat nauwelijks gesteld en zelden beantwoorD. Presser hield het in dat soort zaken bij de lichte spotzucht die hem eigen was.

De invloed van de sociale wetenschappen heeft het ‘heldere’ beeld van een oorlog tussen rechtschapen vrijheidsstrijders en tirannieke overheersers in de tweede helft van de 20ste eeuw ten slotte nog veel erger vergruisd dan Jan Romein het in z’n intreerede uit 1939 al zag aankomen.
De 19de-eeuwers hadden, naar hij toen zei, het zicht op de 16de-eeuwse ontwikkelingen al aardig gecompliceerd – oorzaak: hun vermeerderde (bronnen)kennis.
En over één der ijverigste bronnenvorsers uit die dagen schreef hij: ‘Hier ziet men als het ware het licht van Bakhuizens oordeel ondergaan achter de bergen materiaal die hij zelf heeft opgetast’.

We weten dat de vitale veertiger Romein zijn inauguratie aangreep om op ‘een hogere trap’ naar hij verzekerde, een nieuw vak te introduceren, dat hij de theoretische geschiedenis noemde.
We weten ook dat hij dat eigenlijk nooit helemaal van de grond heeft gekregen, zomin als zijn stelling dat ‘de verwetenschappelijking van de geschiedschrijving tot desintegratie van het geschiedbeeld geleid heeft’, volgende generaties historici ernstig van hun werk heeft gehouden.
En we weten ten slotte dat er een onmiskenbaar gelijk school in zijn klacht over de vervaging en verbrokkeling van het ‘beeld’, waarvan we alleen de gruzelementen overhouden.
Maar stak achter die klacht niet vooral ook een romantisch verlangen naar de bedrieglijke klaarte van voorheen?

De dagen van de grote, sterke, haast jongensboekachtige verhalen over het Leven van onze Voorouders zijn voorbi J. Bij Groenveld en Leeuwenberg is aan de glorieuze inname van Den Briel een paragraafje van 25 regels gewijD. De roemrijke belegeringen van Maurits, waar Fruin nog een heel boek (Tien jaren) aan besteedde, komen er relatief even bekaaid van af, net als de Slag bij Nieuwpoort, waarvan alle Nederlanders het jaartal schijnen te hebben onthouden.

Des te gedetailleerder zijn de beelden – nooit meer één; de eenduidigheid heeft afgedaan – die in de nieuwe geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog worden opgeroepen over de ontwikkeling van telkens veranderende bestuurlijke, economische, maatschappelijke, godsdienstige en staatkundige realiteiten.
Veel méér dan de krijgshandelingen die zich na het Twaalfjarig Bestand trouwens voornamelijk buiten het epicentrum van de prille Republiek voltrokken, hebben de sociaal-economische omstandigheden de bekroning van onze zelfstandigheid, en onze rol in het Europa van na de Westfaalse vrede bepaalD. Voorzover er onder Frederik Hendrik nog steden (in Brabant en Limburg) zijn belegerd en veroverd, werd daarmee de zekere uitkomst van de oorlog eerder bevestigd dan bevochten.

Samen met Nicolette Mout, die veel politicologisch werk voor haar rekening nam, en wijlen W.
M.
Zappey die economische bijdragen leverde, hebben Groenveld en Leeuwenberg een gedegen en secure mijlpaal geslagen waarmee we, als het om de Tachtigjarige Oorlog gaat, weer een jaar of zestig vooruit kunnen.

Zuinig zijn ze jammer genoeg gebleven over de aanstormende ‘gouden’ cultuur.
Vondel, Hooft en Bredero (aan welke laatste de deeltitel ‘Bruid in de schuit’ is ontleend) en ook Hugo de Groot komen zo nu en dan langs, vaak alleen in bijschriften – zoals de grote schilders voornamelijk in de illustraties zijn weggewerkt, waarbij de kanttekening past dat in een prestigieuze en deels gesponsorde uitgave toch wel meer werk had mogen worden gemaakt van zo briljant mogelijke reproducties.
Aan de rij hoofdstukken over economische, sociale en politieke ontwikkelingen, ontbreekt die over de de cultuur.

Bij Groenveld en Leeuwenberg is het burgeroorlogaspect niet al te scherp aangezet.
Er valt nog altijd een heel subboek te schrijven over het lot van geïntimideerde katholieken (Rogier sr heeft ze ooit geïnventariseerd in z’n Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16de en 17de eeuw), honderden door de van hot naar her sjokkende voorjaarslegers gedupeerde boeren, en de roomse geestelijken die zich, zoals broeder Wouter Jacobsz, van onderduikadres naar onderduikadres moesten slepen.
Een boek vol voetnoten, vol schilfers van een vergruisd beelD.

Adolf en Lodewijk van Nassau, twee broers van Willem van Oranje, gingen bij Bunde de Nederlandse grens over en namen via Bellingwolde de burcht te Wedde in.
Vanaf dit strategische punt dachten ze het hele land gemakkelijk verder te kunnen veroveren.
De andere legers van Willem van Oranje probeerden het zelfde vanuit Noord-Limburg.
De troepen zouden elkaar treffen in de buurt van Utrecht, aldus het plan.
Geen van de aanvallen slaagde echter in zijn opzet.
Alleen Lodewijk en Adolf wonnen een veldslag.
Deze veldslag was de slag bij Heiligerlee.

Voor deze veldslag hadden Adolf en Lodewijk een slimme tactiek bedacht.
Ze hadden hun troepen, bij elkaar zo’n drieduizend voetsoldaten en driehonderd ruiters, in drieën gesplitst.
Ze lokten de soldaten van Graaf Aremberg die met ongeveer evenveel waren gemakkelijk in de val.
Ze dreven de soldaten van Graaf Aremberg steeds verder terug, totdat die soldaten vastzaten in het moeras.
Graaf Aremberg verloor zeventienhonderd man op deze avond van de 22e mei 1568.
Lodewijk verloor slechts veertig man in de slag die maar twee uur duurde.
Onder de slachtoffers was wel zijn broer Adolf, die op 27-jarige leeftijd stierf, nu moest Lodewijk alleen verder.
 

Vanuit zee kregen de edelen onder leiding van de Oranje steun van de watergeuzen, die met hun schepen aanvallen deden op kuststeden als den Briel.
  Lodewijk werd uiteindelijk benoemd tot admiraal van de Watergeuzen, die niet bij iedereen een goede naam hadden.
Vele Nederlanders waren bang voor hen, omdat zij vroeger zeerovers waren.
 

De strijd in Noord Nederland

Na Heiligerlee trokken Lodewijk en zijn strijders, die wel wat aandurfden na hun eerste roemvolle overwinning, richting de versterking Appingedam.
Vanaf hier wilden ze doortrekken naar de stad Groningen, want dan hadden ze de eerste grote stad in handen.
Daar konden de Watergeuzen hen bij helpen, vooral omdat het Lauwersmeer gebied in die tijd uit een groot meer bestond waar de watergeuzen over konden varen om zo mannen aan land te zetten om mee te vechten.
De Watergeuzen kwamen vanuit Emden ( Duitsland) en van daaruit probeerden ze om Delfzijl, dat toen ook al gunstig lag voor de scheepvaart, in te nemen.
 

Helaas brachten ze geen van deze acties tot een goed einde.
Lodewijk en zijn mannen wilden Adolf wel wreken op de Spanjaarden, maar konden dat niet doordat ze te weinig geld hadden om de strijdende manschappen soldij uit te betalen.
Willem van Oranje had gerekend op steun van de Duitse vorsten, maar die kreeg hij niet.
Aan het einde van deze eerst zo succesvolle veldtocht verloren zijn troepen de slag bij Jengum.
De troepen konden het veilige Duitsland in vluchten, maar Willem van Oranje kon maar net via de Maas richting Frankrijk ontkomen.
  Vervolgens probeerde Willem de gereformeerden en de lutheranen bij elkaar te brengen, om zo geld voor een nieuwe aanval bij elkaar te brengen.
Dat lukte niet, ook al was hij daar tot 1571 mee bezig.
Het enige wat hij op dat moment kon doen was zich te bekeren tot het calvinisme zodat de calvinisten hem zouden steunen.
De meeste calvinisten waren naar Duitsland gevlucht, omdat ze in Nederland hevig vervolgd werden.
Zijn broers Lodewijk en Jan waren ook al calvinist geworden, dat was ook wel begrijpelijk, want ze deelden het lot van hun broer die niets meer te verliezen haD. In 1573 werd Willem uiteindelijk calvinist.
 

De volgende tegenslag liet niet lang op zich wachten.
Bij de volgende veldslag, in 1574 sneuvelden Lodewijk en een andere broer, Hendrik van Nassau, op de Mokerhei.
Nu was de tweede grote aanval mislukt.
Willem van Oranje was zeer bedroefd en hij schreef dat nu bijna iedereen die hij liefhad van hem heen was gegaan (zijn vrouw Anna van Buren, waar hij wel van gescheiden was, was in 1554 ook gestorven) Willem van Oranje vond veel troost in het geloof.
In deze periode schreef hij de woorden:”Al zouden we allen sterven en heel dit arme volk uitgemoord worden, toch zijn wij zeker dat God nooit de zijnen verlaat.

Ondanks dat de strijd in Noord-Nederland na een aanvankelijk succes op een mislukking uitliep, bleek het het startsein voor een oorlog die door protestantse edelen werd gewonnen.
Willem van Oranje maakte dit einde echter niet mee, hij werd in het prinsenhof te Delft in 1584 vermoorD.

Willem de Zwijger, prins van Oranje      Putnam Ruth      Nederlandse geschiedenis

Willem van Oranje

1533 – 1584

 

Voorganger

 

René van Chalon

 

Opvolger

 

Filips Willem

 

Graaf van Nassau-Oranje

 

Periode

 

1544 – 1584

 

Voorganger

 

 

Opvolger

 

Maurits

 

Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (Filips II)

 

Periode

 

1559 – 1567

 

Voorganger

 

Maximiliaan II van Bourgondië

 

Opvolger

 

Maximilien de Hénin-Liétard

 

Stadhouder van Franche-Comté (Filips II)

 

Periode

 

1559[1]/61[2] – 1567

 

Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (Staten-Generaal)

 

Periode

 

1572 – 1584

 

Voorganger

 

Maximilien de Hénin-Liétard (Filips II, tot 1573)

 

Opvolger

 

Joost de Soete (Utrecht)

 

Maurits van Nassau (tot 1589 alleen in Holland en Zeeland)

 

Stadhouder van Friesland en Overijssel

 (Staten-Generaal)

 

Periode

 

1580 – 1584

 

Voorganger

 

George van Lalaing (Filips II, tot 1581)

 

Opvolger

 

Willem (slot Dillenburg, 24 april 1533 – Delft, 10 juli 1584), prins van Oranje, graaf van Nassau-Oranje, Katzenelnbogen, Vianden en Diez, bekend als Willem van Oranje of onder zijn bijnaam Willem de Zwijger, en in Nederland vaak Vader des Vaderlands genoemd, was aanvankelijk stadhouder voor de koning van Spanje doch later de initiator, opstandelingenleider van de Opstand tegen de landsheer van de Spaanse Nederlanden, Filips II.

 

De Tachtigjarige Oorlog had als eindresultaat dat de Noordelijke Nederlanden zich in 1648 als onafhankelijke staat afscheidden van de Zuidelijke Nederlanden, die onder Spaanse soevereiniteit bleven.
In de kronieken, brieven en documenten van de 16e eeuw wordt soms gesproken over de OpstanD. Ook in de hedendaagse literatuur wordt het begin van de Tachtigjarige Oorlog veelal weer aangeduid met de Opstand of de Nederlandse OpstanD.[3]

 

De lijfspreuk van de prins was Je maintiendrai (Ik zal handhaven).
Aan het eind van zijn leven breidde de prins deze uit: Je maintiendrai l'honneur, la foy, la loi de Dieu, du Roy, de mes amis et moy (Ik zal de eer, het geloof, de wet van God, van de koning, van mijn vrienden en mij handhaven).

 Inhoud

 

Willem van Oranje werd geboren als oudste zoon van Willem de Rijke, graaf van Nassau, en Juliana van Stolberg.
Zijn vader had uit een eerder huwelijk al een dochter en ook zijn moeder had uit een eerder huwelijk al vier kinderen.
Geen van deze kinderen werd opvolger en stamhouder van het geslacht Nassau.
Een stamhouder had de opdracht de belangen van zijn familie te waarborgen.
Op 4 mei 1533 werd Willem onder grote belangstelling gedoopt.
Na Willem werden in het huwelijk van Willem de Rijke en Juliana van Stolberg nog vier zoons geboren:

 Jan (1535-1606)

 Lodewijk (1538-1574)

 Adolf (1540-1568)

 Hendrik (1550-1574)

 

Ook werden nog zeven dochters geboren.
Willem de Rijke was alleen rijk aan kinderen.
Van de zoons zou alleen de tweede (Jan van Nassau) een natuurlijke dood sterven.
De anderen zouden of omkomen in de strijd (Lodewijk, Adolf en Hendrik) of worden vermoord (Willem).

 

Tot zijn elfde levensjaar kreeg Willem een opvoeding in lutherse zin op het stamslot Dillenburg in DuitslanD. Zijn moeder was overtuigd protestant en bracht dat over op haar kinderen.

 

In 1544 stierf een neef van Willem, René van Chalon, die in 1530 door een erfenis onder meer het onafhankelijke prinsdom Orange verworven haD. Omsloten door Frankrijk, was het een twistappel tussen Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk, de officiële soeverein.
De 26-jarige René had bij testament bepaald dat Willem van Nassau zijn opvolger zou worden.
Ook keizer Karel V stemde hiermee in.
De elfjarige Willem erfde hierdoor het prinsdom Orange met de prestigieuze titel van Prins.
Naast de lijfspreuk Je maintiendrai Chalon dus ook de titel prins van Oranje.

 

Aan dit prinsdom waren zeer belangrijke voorrechten en bezittingen in de Nederlanden verbonden.
Karel V verbond aan deze erfenis wel de voorwaarde: overgang tot het rooms-katholieke geloof en opvoeding aan het hof in Brussel.
Om het familiebelang van de Nassaus gingen de ouders en Willem hiermee akkoorD.

 

Aan het hof van keizer Karel werd het kind, de prins van Oranje, ingewijd tot diplomaat.
Hij leerde naast Duits verschillende talen als Latijn, Frans, Spaans, Italiaans en het plaatselijke Nederlands.
Er ontstonden contacten op allerlei niveaus.
Fernando Álvarez de Toledo, hertog van Alva en staatssecretaris Granvelle leerde hij kennen.
Ook kreeg hij in 1545 Karel V te zien, toen deze uit Duitsland naar Brussel was teruggekeerd, en in 1549 Karels zoon Filips, die vanuit Spanje kwam.
[4] Het bleek dat de jonge prins van Oranje zich uitstekend wist te redden.
Zijn levenshouding werd gekenmerkt door optimisme en welsprekendheiD. Hij bleek over diplomatieke gaven te beschikken.
Hij kreeg zijn bijnaam de Zwijger niet vanwege zwijgzaamheid, maar vanwege zijn gewoonte nooit het achterste van zijn tong te laten zien.

 

Op 8 juli 1551 trad de 18-jarige prins Willem in het huwelijk met Anna van Egmont.
Zoals gebruikelijk in zijn kringen was het huwelijk gebaseerd op berekening en familiebelang.
Door dit huwelijk vergrootte Willem van Oranje zijn belangen in de Nederlanden.
De Nederlanden bestonden in die tijd uit 17 provinciën.
Op 19 december 1554 werd Willems eerste zoon geboren: Philips Willem van Oranje.

 

De ster van de jonge prins Willem aan het hof van Karel V rees gestaag.
Hij werd een van de belangrijkste edelen aan het hof.
Toen Karel op 25 oktober 1555 terugtrad als koning van Spanje, keizer van Duitsland en heer der Nederlanden, leunde hij bij deze plechtigheid gehouden in Aula Magna, op de schouder van deze 22 jaar jonge prins.
Hieruit sprak een groot vertrouwen van Karel V in Willem van Oranje.
Tegen zijn zoon Filips II zei Karel over prins Willem: Houd deze jongeman in ere, hij kan je waardevolste raadgever en steun zijn.
In deze tijd toonde Willem van Oranje zich een trouw zoon van de rooms-katholieke kerk.

 

[bewerken] Raadsman van Filips II (1555-1559)

 

Karel V

Het wapen van Willem van Oranje

Filips II

In 1555 werd Filips II heer der Nederlanden en het jaar daarop ook koning van Spanje, waar hij overigens al vanaf 1539 als regent voor zijn vader optraD. Filips II was een overtuigd aanhanger van de rooms-katholieke kerk.
De reeds in 1550 ingevoerde strenge 'plakkaten' tegen de aanhangers van Maarten Luther hadden zijn volledige instemming.
Hij zag het als zijn levensdoel om één groot rijk te scheppen met slechts één godsdienst, het rooms-katholicisme.
Op dit punt wilde Filips van geen wijken weten.
De koning was een vroom, ernstig en sober mens.
Hij was ook achterdochtig en kon slecht delegeren.

 

Prins Willem was daarentegen opgewekt, sociaal vaardig en ambitieus.
Hoewel trouw aan de rooms-katholieke kerk, had hij waardering voor de kritische humanist Erasmus.
De koning trachtte nadrukkelijk Willem van Oranje aan zich te binden.
In 1556 werd Willem ridder in de Orde van het Gulden Vlies.
In het kader van de vredesonderhandelingen met Frankrijk, die in april 1559 zouden leiden tot de vrede van Cateau-Cambrésis, kreeg Willem van Filips belangrijke diplomatieke opdrachten.
Daardoor leerde hij de groten van Europa kennen.
Hij ontmoette de koning van Duitsland, de koning van Frankrijk en was samen met de hertog van Alva een van de belangrijkste raadsheren van Filips.
Willem werd bovendien door Filips benoemd tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht.
[5] Echter, tussen Filips en de Nederlandse adel boterde het niet erg.
Filips maakte liever gebruik van raadgevers van elders, zoals de Spanjaard Ruy Gómez de Silva en de topdiplomaat van Franse afkomst Nicolas Perrenot de Granvelle, die zijn vader al zo goed gediend haD. Toen Filips in het najaar van 1559 naar Spanje vertrok, was geen enkele Nederlandse edelman daar echt rouwig om.
Volgens niet geheel bevestigde bronnen zou hij prins Willem bij het afscheid hebben toegevoegd: Niet de Staten, maar gij, gij, gi J. Filips was kennelijk vooral in Willem teleurgestelD. Ze zouden elkaar nooit meer zien.

 

In juni 1559, dus na het sluiten van de Vrede van Cateau-Cambrésis, zou Willem van Oranje nog een ontmoeting hebben gehad met de Franse koning.
In zijn Apologie uit 1580, toen hij vogelvrij was verklaard door Filips, kwam Willem op deze ontmoeting terug.
De Franse koning zou hem mededelingen hebben gedaan over het gezamenlijke plan van de katholieke vorsten Hendrik en Filips om door middel van inquisitie, vervolging, tirannie en plakkaten deze ketterij in Frankrijk en in de Nederlanden uit te roeien.
Willem van Oranje geeft in zijn Apologie aan dat naar aanleiding van dit gesprek zijn weerstand en verzet tegen Filips zouden zijn ontstaan.
Hierin lezen we over deze zaak het volgende:

 

Ik wil gaarne toegeven dat ik toen een grote mate van medelijden voelde met zovele mensen van eer die aan de dood overgeleverd waren; tevens voelde ik mee met dit land, waarmee ik zozeer verbonden ben en waar men dacht een zekere vorm van inquisitie in te voeren die wreder zou zijn dan de Spaanse.

 

Sommige geschiedkundigen betwijfelen de historiciteit van deze ontmoeting sterk.
Klink stelt in Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje dat de argumenten voor ontkenning niet sterk zijn.
[6] Tot 1559 zou Willem koning Filips in ieder geval nog loyaal dienen.
De weerslag daarvan is te lezen in het Nederlandse volkslied: Den koning van Hispanje heb ik altijd geëerD.

 

[bewerken] In de oppositie (1559-1566)

 

Granvelle

Filips II benoemde in 1559 Margaretha van Parma tot landvoogdes voor de Nederlanden.
De feitelijke machthebber was echter een vertrouweling van Filips, Antoine Perrenot de Granvelle als adviseur van Margareta, die in 1561 bovendien aartsbisschop van Mechelen werD. Er was ook een Geheime Raad waarin vertrouwelingen van Filips waren opgenomen.
Filips voerde strenge plakkaten voor de vervolging van de protestanten in.
Op het punt van het rijksbestuur streefde hij naar een krachtig centraal gezag, ten koste van lokale privileges, waaronder bijvoorbeeld de eigen belastingpolitiek van de Staten-Generaal.
Vooral de invoering van de Tiende Penning riep heel wat spanning en weerstand onder de burgers op.
De politiek inzake de religie en het landsbestuur gaf ook spanning met de adel in de Nederlanden.
Onder de hoge adel kwamen onder anderen Filips van Montmorency, graaf van Horne, Lamoraal graaf van Egmont en Willem van Oranje in verzet.
Op 11 maart 1563 stuurden prins Willem, Horne en Egmont een scherpe en waarschuwende brief aan koning Filips II.
Het resultaat van dergelijke brieven was echter averechts.
Het deed Filips II zich nog meer vastbijten in zijn voorgestane intimidatiepolitiek.

 

De achterdocht van Filips II tegen prins Willem werd bovendien gevoed door Willems huwelijk, na het overlijden van Anna van Egmont in 1558, met Anna van Saksen op 25 augustus 1561 in Leipzig.
Uit het oogpunt van familiebelangen was dit huwelijk nauwkeurig overwogen.
Door dit huwelijk kreeg prins Willem belangrijke relaties onder de Duitse vorsten.
Willem van Oranje was in deze tijd weliswaar nog steeds rooms-katholiek, maar Anna was een dochter van de lutherse keurvorst van Saksen, Maurits van Saksen.

 

De Geheime Raad kreeg steeds meer invloed op de feitelijke gang van zaken.
De Raad van State werd als regeringscollege amper serieus genomen.
De prins protesteerde door van juni 1563 tot augustus 1564 uit de vergaderingen van de Geheime Raad weg te blijven.
Najaar van 1564 wendde de Raad van State zich opnieuw tot Filips over de gevolgen van de gevoerde politiek.
In de besluitvorming over de brief aan de koning sprak prins Willem op 31 december 1564 een beroemde rede uit, de zogenaamde 'Oudejaarsrede'.
De rede behoort tot de hoogtepunten in de Nederlandse geschiedenis, maar slechts delen zijn bewaard gebleven.
In deze urenlange rede voerde hij openlijk en duidelijk een pleidooi voor gewetensvrijheid van de onderdanen.
Lange tijd is hieruit door latere geschiedschrijvers de volgende zin uit geciteerd: Ik kan niet goedkeuren dat vorsten over het geweten van hun onderdanen willen heersen en hun de vrijheid van geloof en godsdienst ontnemen.
Dit is echter onvolledig, want bijvoorbeeld Viglius noteerde dat hij had gezegd: En hoewel hij [Willem van Oranje] zelf besloot te hechten aan de katholieke godsdienst, kon het hem echter niet behagen, dat vorsten willen heersen over het geweten van mensen, en hen de vrijheid van geloof en godsdienst ontnemen.
[7] Dat Willem hier zou hebben gezegd dat hij hechtte aan het katholieke geloof, zou ongemakkelijk kunnen zijn voor Nederlandse (protestantse) geschiedschrijvers, en het eerste zinsdeel wordt dan ook nog steeds vaak weggelaten; feit blijft dat Willem van Oranje pas eind 1573 weer protestants werd (zie verderop).

 

Op 18 januari 1565 bracht Egmont de wens van de Raad van State over aan Filips II.
In de beruchte Brieven uit het bos van Segovia wees Filips het verzoek van de Raad van State radicaal af.
De plakkaten werden zelfs verscherpt, mede naar aanleiding van de besluiten van het Concilie van Trente dat de protestanten vervloekte in 126 'anathema's'.
Bovendien moesten de belastingmaatregelen zo nodig met geweld worden ingevoerD. De centralisatie van de besluitvorming werd doorgedrukt.
Het conflict tussen Filips en prins Willem was een feit.
De aanloop naar de Opstand was begonnen.
Op 25 december 1565 werd het Verbond der Edelen opgericht.
[8] Willem wachtte de komst van Alva echter niet af.
Hij vluchtte in april 1567 met zijn gezin naar Duitsland, waarna markies Maximilien de Hénin-Liétard op 17 juni 1567 benoemd werd tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en deze Willems functie als stadhouder dus overnam.
Alleen Willems 12-jarige zoon Filips Willem bleef achter in Leuven, waar hij studeerde.
Hij werd in 1568 afgevoerd naar Spanje, om een goede katholieke opvoeding te krijgen.
Willem zou hem nooit meer terugzien.
Margaretha trad af als landvoogdes uit protest tegen Alva, die haar betrekkelijk verzoeningsgezinde beleid doorkruiste.
Alva werd benoemd als haar opvolger.

 

[bewerken] Strijd vanuit Duitsland (1567-1572)

 

Willem van Oranje op latere leeftijd

Op 13 maart 1567 vond bij Antwerpen de Slag bij Oosterweel plaats.
Philips van Lannoy, Heer van Beauvoir en kapitein van de lijfwacht van Margaretha van Parma, versloeg in deze slag een leger van de Geuzen onder leiding van Jan van Marnix, Heer van Toulouse.
De overlevende gevangengenomen Geuzen werden niet als krijgsgevangenen maar als ketterse rebellen beschouwd en als zodanig behandelD. Ze werden ter dood gebracht op het rad of aan de galg.
Willem van Oranje, die onder meer burggraaf was van Antwerpen, weigerde zelf en verbood ook de Antwerpenaren om vanuit de stad de Geuzen te hulp te komen.
Hij vertrok een maand later, op 15 april 1567, naar Dillenburg en hoewel hij van daaruit Alva zijn diensten aanbood, viel op 16 december in de Raad van Beroerten het besluit om ook Willem te vervolgen.
De dagvaarding werd in januari 1568 openbaar gemaakt.
Zoon Philips Willem werd naar Spanje afgevoerd om daar een degelijke katholieke opleiding te krijgen en al de bezittingen van de prins van Oranje in de Nederlanden werden verbeurd verklaarD. Hij begon daarop vanuit de Dillenburg in Duitsland met het aanwerven van troepen en nam de wapens op tegen de hertog van Alva, de vertegenwoordiger van de koning.
Willem van Oranje rechtvaardigde zijn verzet tegen de koning en weersprak de beschuldiging en veroordeling door de Raad van Beroerten in de volgende documenten:

 1.
La justification du prince d'Oranges (de Verantwoordinge).
Op het titelblad van dit document staat een Bijbeltekst uit Psalm 37, De goddeloze beloert de rechtvaardige, en zoekt hem te doden.
Maar de Heere laat hem niet in diens handen vallen en houdt hem niet voor onrechtvaardig, ook al wordt hij geoordeeld (Psalm 37:32-33).
Een Bijbeltekst die in verdedigingsgeschriften vaak voorkomt.

 2.
Summarische Anzeige.

 3.
Printzische Entschuldigung.
Recent onderzoek van Klink heeft aan het licht gebracht dat in de Printzische Entschuldigung verzetsmotieven van Luther en Calvijn terugkomen.

 

Hierna lanceerde Oranje zijn eerste invasie in de Nederlanden.
Zijn zwager Willem IV van den Bergh werd als eerste verslagen in de slag bij Dalheim (25 april 1568).
Op 25 mei 1568 leverde een legertje van Oranje, onder leiding van zijn broer Lodewijk, slag tegen de koningsgezinden onder leiding van de stadhouder van Groningen, Jan van Ligne, graaf van Arenberg in de Slag bij Heiligerlee.
Het was een overwinning voor de opstandelingen, maar hier sneuvelde wel Willems broer Adolf.
Alva wist het effect te neutraliseren door de onthoofding op 6 juni 1568 op de markt in Brussel van Egmont en Horne.
Daarna ging het slecht met de krijgsverrichtingen van Oranje.
Hij verloor in 1568 de Slag bij Jemmingen in het toen reeds volledig calvinistische Oost-FrieslanD. Ook in Brabant verloor hij de slag bij Geldenaken tegen Alva op 22/23 oktober 1568.
Alles bij elkaar leverde het jaar 1568 militair-strategisch slechts winst voor de Spanjaarden, en de financiële middelen van de prins waren eigenlijk uitgeput.
Wel trachtte Willem in de volgende jaren, 1569-1571, slag te leveren, maar blijvende winst of opstand onder de bevolking leverde dit alles niet op.
De door de prins verwachte steun vanuit Duitsland was ook zeer gering.
Zijn hoop op steun van de hugenoten, die te lijden hadden onder de Spaanse interventie in de Hugenotenoorlogen in Frankrijk, bleek ijdel te zijn.
Van een opstand onder de gewone bevolking in de Nederlanden was ook geen sprake.
Wel ontving de prins enige steun van her en der verspreide en vervolgde calvinisten, hoewel hijzelf nog geen calvinist was.
Dezen woonden in Emden (Oost-Friesland), Londen, Frankfurt, Straatsburg, etC., waar vluchtelingengemeenten waren.
Militaire steun kreeg de prins van de watergeuzen, wier bezittingen ook geconfisqueerd waren.
Aan hen reikte hij kaperbrieven uit om Spaanse schepen te plunderen.

 

[bewerken] Strijd in Holland en Zeeland (1572-1576)

 

De druk op de bevolking nam toe.
Alva voerde de Tiende Penning in, een vorm van belasting die enorm veel verzet opriep.
De Nederlanden werden in 1571 door de pest geteisterD. Duizenden calvinisten vluchtten het land uit.
In 1572 werden Naarden en Mechelen uitgemoord door Alva's troepen, bij wijze van intimidatie, die echter averechts werkte.
Zelfs in het katholieke zuiden, in Brussel, ontstond een winkelstaking tegen de belastingvoorstellen van AlvA.

 

Tijdens toenemende spanningen veroverden de watergeuzen op 1 april 1572 Den Briel.
Weliswaar gingen deze watergeuzen wel vaker aan land om te roven en te plunderen, maar omdat ze niet meer in Engeland mochten verblijven besloten ze op 1 april 1572 in Den Briel te blijven en hesen de geuzenvlag boven Den Briel.
De invloed op latere ontwikkelingen van deze verovering van Den Briel waarbij, ondanks Willems voorafgaand verbod hiertegen, ook negentien monniken werden vermoord, kan moeilijk worden overschat.
Bloedbaden door de calvinistische factie en watergeuzen zoals de moord op de katholieke Martelaren van Gorcum, werden niet meer bestraft.
De inname van Den Briel bleek uiteindelijk een signaal voor een algemene volksopstand waar Oranje en zijn broers al vijf jaar op uit waren.
Onmiddellijk riep de prins de bevolking der Nederlanden in een schrijven van 14 april 1572 [9] op tot verzet tegen de koning van Spanje en heer van de Nederlanden.
Op 6 april 1572 verklaarde Vlissingen zich voor de prins.
Op 1 mei volgde Terneuzen, op 3 mei Veere, en 21 mei Enkhuizen, strategisch gelegen aan de Zuiderzee.
Binnen twee maanden schaarden 26 steden in Holland en Zeeland zich achter de prins.
Deze steden hadden binnen hun muren grote invloedrijke Calvinistische - en tevens kleinere Lutherse - gemeenschappen.
In het najaar van 1572 waren in Holland en Zeeland alleen de steden Amsterdam, Middelburg en Goes nog in Spaanse handen - in deze steden was de burgerij goeddeels rooms-katholiek gebleven.
Andere steden kozen tegen de koning, voor de prins.
Het jaar 1572 vormde zo een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van de OpstanD. De gruwelijke moorden door de opstandelingen en geuzen op katholieke geestelijken in Den Briel op 9 juli 1572, in Roermond op 23 juli en in andere gebieden van de Nederlanden, werden door Willem niet publiekelijk veroordeeld, ondanks zijn vroegere pleidooien voor godsdienstvrijheiD.

 

In heel Europa werd met afschuw gereageerd op het nieuws van de wreedheid die Willem van Oranjes troepen aan de dag legden bij de inname van Roermond op 23 juli 1572.
[10] Nadat zij met geweld was ingenomen, werd de stad niet alleen geplunderd, maar ook werden vele van haar katholieke geestelijken waaronder 12 monniken van de kartuizerorde gruwelijk vermoord (de Martelaren van Roermond).
[11][12][13] De Prins was hiervan op de hoogte, maar greep niet in en veroordeelde de calvinistische daders ook later niet.
[14]

 Marnix van Sint Aldegonde

De Staten van Holland vergaderden van 15 tot 29 juli in Dordrecht.
De prins zond Filips van Marnix van Sint-Aldegonde als zijn gezant naar deze vergadering.
Hij gaf Marnix een duidelijke instructie, met dagtekening van 13 juli 1572, mee.
[15] Oranje hoopte weer op steun van de Franse hugenoten, maar na de Bartholomeusnacht later die zomer van 1572, tijdens de zogenaamde Bloedbruiloft (24 en 25 augustus 1572), leek dit uitgesloten gezien de enorme verzwakking van de Franse protestantse adel door het bloedbaD. Ook door financiële tekorten verliep de strijd in Brabant desastreus.
Alva wist in het najaar zonder slag of stoot de stad Mechelen te heroveren.
De prins trok zich daarop terug naar HollanD. Op 20 oktober 1572 was hij in Enkhuizen.
In Ransdorp werden in de daaropvolgende november 1572 door Willems bondgenoot en fanatieke geuzenleider Diederik Sonoy niet alleen het dorp zelf, maar ook talrijke franciscanen gruwelijk vermoorD. In december 1572 begon het beleg van Alva rond Haarlem.
In diezelfde tijd leverde Willem de Renaissancegeleerde en priester Cornelis Musius aan Lumey uit, nadat Willem van Oranje in november 1572 tijdens een diner met protestantse leiders meegelachen had om de priesterkleding van Musius, prior van het Sint Agathaklooster in Delft, waar de prins vaak verbleef.
Musius, een persoonlijke vriend van Willem, werd op bevel van de prins gearresteerd na uit angst voor de Calvinisten Delft verlaten te hebben.
De prins van Oranje verhinderde echter niet, dat Musius een gruwelijke dood aan de strop stierf.
Van een latere veroordeling van het schijnproces tegen Musius door Willem is ook geen sprake, hetgeen talrijke katholieke edelen en burgers argwanend maakte tegenover de OpstanD. In de jaren 1572-1576 wist de prins wel vele Hollandse en Zeeuwse steden te bewegen tot een opstand tegen Filips.
In december 1573 hield de prins een toespraak tot de kapiteins van de Zeeuwse vloot.
Zo diep was de indruk die zijn woorden maakten, dat de officieren als één man uitriepen te zullen vechten tot de laatste druppel bloed, al zouden ze een jaar geen geld ontvangen en ook alles verliezen wat zij bezaten.
[16]

 

Bij de protestanten kon de prins geen kwaad doen; de katholieken echter bleven terughoudend, mede door de bloedbaden tegen katholieke geestelijken door de opstandelingen.
De tot dan toe formeel nog katholieke prins van Oranje ging eind 1573 weer over naar het protestantisme - nu in zijn Calvinistische vorm, waar hij tot zijn elfde levensjaar Luthers was opgevoeD. Hij bezocht in deze periode verschillende steden in Holland en ZeelanD. De situatie bleef wankel.
Haarlem gaf zich in juli 1573, na een beleg van 9 maanden, over aan de Spanjaarden.
Alkmaar wist echter een Spaans beleg te doorstaan, tot het op 8 oktober 1573 door de watergeuzen werd ontzet.

 

Op 18 december 1573 verliet Alva de Nederlanden.
Zijn missie was mislukt.
Volgens Voltaire heeft de Spaanse hertog in zijn campagne ruim 15.
000 Nederlanders ter dood laten brengen.
Zijn opvolger was Requesens.
In april 1574 sneuvelden de jongere broers van Willem, Lodewijk en Hendrik, in de Slag op de Mookerheide, maar in mei werd de Spaanse vloot op de Zuiderzee verslagen door de watergeuzen, onder leiding van admiraal Lodewijk van Boisot.
Middelburg werd door de geuzen ingenomen en Leiden werd op 3 oktober 1574 door admiraal Boisot ontzet.
Oranje legde in oktober 1574 in de Staten van Holland belangrijke verklaringen af over de voortgang en het doel van de OpstanD. Via zijn netwerk zocht hij in Engeland, Frankrijk en onder de Duitse vorsten steun.

 

Zijn huwelijk met Anna van Saksen was inmiddels ontbonden, nadat zij krankzinnig verklaard was.
In 1568 was zij wel de moeder geworden van prins Maurits.
Op 12 juni 1575 trouwde de prins met Charlotte de Bourbon.
In tegenstelling tot de andere huwelijken, zo blijkt uit zijn briefwisseling, ging het hier niet om een huwelijk uit louter berekening maar om wederzijdse genegenheiD. Op 11 juli 1575 droegen de Staten van Holland en Zeeland aan prins Willem de Hoge Overheid op.
[17]

 

Het onbereikbare ideaal (1576-1579)

 

De Unies van Utrecht en Atrecht

In maart 1576 overleed landvoogd Requesens plotseling, terwijl Spanje in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde.
De onrust nam in de loop van 1576 in alle 17 gewesten toe doordat de Spaanse soldaten, die geen soldij kregen, aan het muiten sloegen.
De prins speelde hierop in en wist in deze periode in alle gewesten een goede positie te verwerven.
Begin 1576 riep bijvoorbeeld Gent de hulp van de prins in tegen de Spanjaarden.
De muiterij bereikte een dieptepunt met de Spaanse Furie, toen Antwerpen op 4 november zwaar te lijden had van plundering en brandschatting.
De afkeer van Spanje was toen algemeen, zowel onder protestanten als katholieken.
Op 8 november 1576 kon Willem daardoor zijn grootste politieke succes boeken met de Pacificatie van Gent.
Deze legde de bestaande toestand in alle 17 gewesten van de Lage Landen op het terrein van de religie vast en verenigde die tegen het Spaanse gezag.
Op 22 september 1577 werd Oranje feestelijk onthaald in Brussel.
[18] Op 18 september 1577 was Oranje in Antwerpen, de grootste stad van de Lage Landen.
De macht en invloed van Oranje bereikten een hoogtepunt.
De nieuwe landvoogd Juan van Oostenrijk moest met lede ogen de intocht van Oranje in Brussel aanzien.
'Als was hij de Messias in eigen persoon', zei Don Juan.

 

Verzoening met koning Filips en vrijheid van godsdienst voor de calvinisten waren echter niet te combineren.
De Pacificatie van Gent liep op een mislukking uit.
De calvinisten, die heer en meester waren over Holland en Zeeland, wilden geen vrijheid voor de katholieken die nog een belangrijk deel van de bevolking en zelfs van de lagere adel vormden.
De katholieken wilden in de gebieden waar zij de overhand hadden, geen vrijheid voor de calvinisten - die overigens in de Noordelijke Nederlanden buiten de gewesten Holland en Zeeland zeer zwak tot geheel niet vertegenwoordigd waren (in Friesland bestonden wel mennonitische gemeenten).

 

In april 1577 kwam de eerste Unie van Brussel met de Spaanse landvoogd Don Juan tot stand, gesloten door de Staten-Generaal van de Nederlanden.
Terwijl de eerste Unie van Brussel de gewesten verplichtte het katholiek geloof te behouden of vrij toe te staan (dat laatste voor wat Holland en Zeeland betrof), was de eenzijdig door de Staten-Generaal afgekondigde Tweede of Nadere Unie van Brussel van december 1577 toleranter richting de gereformeerde godsdienst die ook toegestaan moest worden.
De tweede of Nadere Unie van Brussel van de Staten-Generaal die tegemoet wilden komen aan de opstand en ook de calvinisten verregaande godsdienstvrijheid toestond, werd op 1 februari 1578 door koning Filips II de facto beëindigd, door afzetting van de leden van de Staten-Generaal.
Willem van Oranje stond vrijwel buitenspel tijdens de Unie van Brussel, ondanks zijn hoge overheid over de gewesten Holland en ZeelanD.

 

De Unie van Atrecht (met name de vrijwel geheel katholieke Franstalige gewesten) en de Unie van Utrecht (met name de Nederlandstalige gewesten) in 1579 betekenden het begin van de eigen weg van Noord- en Zuid-NederlanD. Uiteindelijk bleek Oranjes ideaal van één land met één landheer en religievrijheid te hoog gegrepen.

 

De noordelijke Nederlanden, verenigd in de Unie van Utrecht, vervolgde onder leiding van de prins en Holland en Zeeland de weg van de OpstanD. Verschillende vredesbesprekingen, onder andere in Keulen, liepen op niets uit.
Filips wilde onder geen beding vrijheid van godsdienst toestaan.

 

Laatste levensjaren (1579-1584)

 

Parma slaat terug; Plakkaat van Verlatinghe

 

Alexander Farnese

De laatste jaren van zijn leven waren voor de prins moeilijk.
In 1579 kwam Alexander Farnese, een zoon van Margareta van Parma en later hertog van Parma, als landvoogd naar de Nederlanden.
De hertog van Parma was een geduchte tegenstander, die door militaire en politieke behendigheid het zuiden grotendeels voor de koning wist te behouden.
In augustus 1579 ontsnapte Willem tijdens de slag om Baasrode, bij Antwerpen, ternauwernood aan gevangenneming door Spaanse troepen.
Op 15 maart 1580 tekende de koning een vogelvrijverklaring van de Prins van Oranje.
[19] De prins verdedigde zich hiertegen in zijn Apologie.
De Staten gaven op 17 december 1581 toestemming de Apologie te laten drukken en uit te geven.

 

Op Willems initiatief werd de Franse kroonprins, de Hertog van Anjou, naar de Nederlanden gehaalD. Hij zou als een soort boegbeeld de soevereiniteit op zich moeten nemen, met als bedoeld effect dat Frankrijk een bondgenoot zou worden tegen de gemeenschappelijke vijand Spanje.
Dit liep uit op een heftige competentiestrijd tussen de hertog van Anjou en de Staten-Generaal, die de feitelijke macht wilden blijven uitoefenen.
Op 5 juli 1581 droegen de Staten van Holland en Zeeland de Hoge Overheid opnieuw op aan de prins van Oranje.
Op 26 juli 1581 zwoeren de Staten-Generaal Filips II formeel af als koning in de Plakkaat van Verlatinghe; tot dan toe ging de Opstand in wezen om niet meer dan herstel van traditionele vrijheden en privileges van de provincies.
Dit plakkaat is een van de geboortepapieren van de Nederlandse natie.
Daarmee was de jonge republiek nog niet van Frans van Anjou af.
Op 19 februari 1582 hield hij met zijn troepen een 'blijde inkomst' in Antwerpen om zijn machtspositie te versterken, maar dat liep op een ramp uit.
De wantrouwende Antwerpse bevolking vreesde een 'Franse furie' en slachtte 1500 man van zijn Franse troepen af.
Daarop hield Anjou het voor gezien en keerde terug naar Frankrijk.
Het idee van Willem om Anjou binnen te halen werd hem algemeen kwalijk genomen.

 

Na Willems vogelvrijverklaring werden er verschillende aanslagen op het leven van de prins gepleegD. Op 18 maart 1582 pleegde Jean Jaureguy in Antwerpen een mislukte aanslag.
Op 5 mei 1582 overleed Charlotte de Bourbon die hem ten koste van haar eigen gezondheid verpleegd haD. De prins huwde op 12 april 1583 met Louise de Coligny, dochter van de leider van de hugenoten in Frankrijk.
Op 29 januari 1584 werd Frederik Hendrik geboren.
De toestand in de Nederlanden werd echter zienderogen moeilijker.
Parma wist op allerlei gebied het initiatief te krijgen.
Op 22 juli 1583 moest Oranje Antwerpen verlaten.
In mei 1584 verzoende Brugge zich met ParmA. De Zuidelijke Nederlanden kwamen weer onder Spaanse heerschappi J.

 

Moord en terechtstelling van de moordenaar

 

Enkele uren na de moord werd in Delft een vergadering van de Staten Generaal gehouden.
In de kantlijn van het verslag schreef iemand de laatste woorden van Willem van Oranje: ; ;Mon Dieu ayez pitie de mon âme; Mon Dieu ayez pitie de ce pauvre peuple ; ; (Mijn God, heb medelijden met mijn ziel.
Mijn God, heb medelijden met dit arme volk)[20]

Op 10 juli 1584 pleegde de Fransman Balthasar Gerards (die zich voordeed als de protestant François Guyon) zijn fatale aanslag.
Oranje lunchte die middag met Rombertus van Uylenburgh, burgemeester van Leeuwarden,[21] zijn zus, zijn vrouw en zijn dochter in het Prinsenhof te Delft.
Oranje wilde van deze Friese rechtsgeleerde in het bijzonder informatie over het unieke Friese rechtssysteem.
Na deze maaltijd wilde Oranje de trap naar zijn slaap/werkkamer oplopen en werd van zeer korte afstand door Gerards met een pistool[22] doodgeschoten.
Oranjes laatste woorden waren volgens overlevering: Mon Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moi et de ce pauvre peuple, wat wordt vertaald als: ; ;Mijn God, Mijn God, heb medelijden met mij en met dit arme volk ; ;.
Volgens een onderzoek dat in maart 2012 werd gepresenteerd, is het vrijwel zeker dat hij dit niet meer heeft kunnen zeggen.
Met het schot dat Gerards loste, kwamen drie kogels vrij waarvan er een door het hart van Oranje ging.
Die was daarna vrijwel zeker op slag dood en dus niet meer in staat iets te zeggen.
De onderzoekers baseerden zich hierbij onder meer op het oorspronkelijke Latijnse sectierapport dat Pieter van Foreest en Cornelis Buyssen na de dood van Willem van Oranje opstelden.
[23] De vertaling van dit rapport was volgens historici eigenzinnig gedaan en strookte niet met het Nederlandstalige verslag dat dezelfde artsen uitbrachten aan de Staten-Generaal.
Volgens getuigenverklaringen heeft Willem van Oranje wel nog iets gezegd tegen zijn stalmeester, maar het is onduidelijk wat dat was.
[24]

 

De moordenaar werd na een wilde achtervolging gegrepen en veroordeeld tot de zwaarste lijfstraf die beschikbaar was:

 

; ;Zijn rechterhand waarmee hij het moorddadige feit gepleegd heeft, zal met een gloeiende tang afgeknepen worden; vervolgens zal men met gloeiende tangen op verscheidene plaatsen op zijn lichaam het vlees afknijpen tot op het bot.
Vervolgens vierendele men hem levend waarna het hart uit zijn borstkas gesneden en hem in het gezicht geworpen zal worden.
Tenslotte zal men zijn hoofd afhakken waarna zijn vier uiteengetrokken delen op de Haagpoort, Oostpoort, Ketelpoort en de Waterslootsepoort tentoongesteld dienen te worden.
Zijn hoofd moet op een staak gespietst en vervolgens bij het voormalige huis van de prins geplaatst worden.
;

 

Gerards tartte desondanks zijn beulen, die daardoor meenden dat ze met de duivel zelf te maken hadden.
Het hoofd prijkte enige tijd als afschrikwekkend voorbeeld op de stadsmuur tot de priester Sasbout Vosmeer - hij was apostolisch vicaris in Delft - het meenam naar de bisschop van Keulen, die er overigens weinig prijs op stelde.

 

Twee weken na de moord op Willem van Oranje werd op 25 juli 1584 in de Sint-Janskathedraal van 's-Hertogenbosch uit dankbaarheid het Te Deum gezongen door kanunniken.
[bron?] Dit uit blijdschap vanwege de dood van de uitvoerder van de uithongeringspolitiek van de stad, die in de meierij van Den Bosch aan tweederde van de bevolking het leven kostte.
[25] Tevens was de bevolking bevreesd voor het mogelijke lot van Den Bosch na een inname door de Staatse troepen van de prins, zoals de plundering en burgermoord die Roermond was overkomen toen Willem van Oranje die stad had veroverD.[13] De blijdschap was van korte duur.
Diezelfde avond sloeg de bliksem in de toren en ontstond grote schade aan de kathedraal.
De hoge middentoren brandde geheel af, klokken vielen uit de toren, altaren en het orgel van Hendrik Niehoff uit 1533 werden onherstelbaar beschadigD. De schilder Hans van de Ven heeft dit tafereel op doek vastgelegD.[26]

 

 Nalatenschap en betekenis

 

Welke rol Oranje voor zichzelf had weggelegd, zal een discussie tussen historici blijven.
[27] De prins overleed [28] en de zaak van de Opstand leek in deze tijd op een dieptepunt gekomen.
De politiek-maatschappelijke, alsmede de strategische leiding, viel na de dood van de prins feitelijk in handen van de uiterst bekwame landsadvocaat van Holland, Johan van Oldenbarnevelt.
Na ongelukkige pogingen om buitenlandse vorsten aan de Republiek te binden via de Franse kroonprins Frans van Anjou en Robert Dudley, de graaf van Leicester, als vertrouweling van Elizabeth I van Engeland, was rond 1589 de rolverdeling tussen Willem van Oranjes zoon Maurits van Nassau en Oldenbarnevelt duidelijk.
De militaire leiding kwam in handen van Maurits.
Van Oldenbarnevelt wist voor de Staten in de loop van circa vijftien jaren de zaak van de Republiek effectief te bepleiten.
Zij bleken in staat het tij van de Tachtigjarige Oorlog definitief ten gunste van de Republiek te keren.

 

Diverse historici oordeelden uitvoerig over Willem van Oranje:

 

In 1642 geeft P.
C. Hooft zijn Nederlandse Historiën uit.
De geschiedenis van de Opstand en het leven van Willem van Oranje worden uitvoerig beschreven.
Het eindoordeel van de 17e eeuwse Hooft over Willem van Oranje is dan nog als volgt:

  ; ;Immers dit zal niemand loochenen, dat geen vorst onder de zon ooit vuriger bemind, en hoger geachte mocht worden van zijn onderdanen, dan Zijne Doorluchtigheid geweest is van Hollanders en Zeeuwen ; ;.
[29]

De Belgische historicus Henri Pirenne kwalificeerde de moord op Oranje als een nutteloos misdrijf.
Willem van Oranje had immers zijn betekenis allang verloren.
Hij was nauwelijks in staat geweest de opmars van Parma het hoofd te bieden.
De moord op de prins en opportunistische diplomaat is later door de Oranjefactie flink politiek uitgebuit.

 

De historicus Jan Romein rekende hem tot de erflaters van de Nederlandse beschaving.
Willem van Oranje stond volgens hem aan de wieg van de Nederlandse natievorming (en zelfs etnogenese).
De pretenties van de Habsburgers (het stichten van een centraal geleid wereldrijk met één godsdienst) zouden zijn stukgelopen op zijn vasthoudendheiD.

 

Feitelijkheden uit het leven van de prins, als de plundering en burgermoord in Roermond in 1572 en de brandschatting en burgermoord in de meierij van Den Bosch, worden ten behoeve van de betekenis van Willem van Oranje voor de Nederlandse geschiedenis tot op heden vaak veronachtzaamd of zelfs goedgepraat.

 

[bewerken] Chronologie

 

[bewerken] 1530 - 1550

 24 april 1533: Willem wordt op de Dillenburg geboren als zoon van Willem de Rijke en Juliana van Stolberg.

 22 augustus 1544: Willem verlaat de Dillenburg en vertrekt als erfgenaam van René van Chalon (gesneuveld bij de belegering van Saint-Dizier) naar Brussel.
Hij krijgt zijn verdere opvoeding aan het hof in Brussel.

 

[bewerken] 1550 - 1560

 8 juli 1551: De prins van Oranje huwt Anna van Egmont, gravin van Buren.
Door dit huwelijk krijgt hij grotere belangen in de Nederlanden.

 29 maart 1552: Willem wordt ingehuldigd als baron van BredA.

 1552-1555: Hij dient als overste in het leger van keizer Karel V.

 25 oktober 1555: Karel V doet afstand van de troon.
Zijn zoon Filips volgt hem op als heer der Nederlanden.

 24 maart 1558: Anna van Egmont, de eerste vrouw van prins Willem, overlijdt.

 1558-1559: Willem heeft een buitenechtelijke relatie met Eva Elincx waaruit een buitenechtelijke zoon Justinus van Nassau (later onder andere admiraal) voortkomt.

 1559: Willem wordt door Filips benoemd tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht.

 

[bewerken] 1560 - 1568

 25 augustus 1561: Willem huwt met Anna van Saksen.

 11 maart 1563: Willem richt samen met de graven van Horne en Egmont een scherpe brief aan Filips II.

 augustus 1563 - maart 1564: Prins Willem woont de vergaderingen van de Raad van State niet bij in verband met zijn protest tegen de godsdienstpolitiek van Filips II.

 13 maart 1564: Granvelle vertrekt uit het landsbestuur.
Oranje bezoekt weer de vergaderingen van de Raad van State.

 31 december 1564: Oranje houdt een urenlange rede in de Raad van State over de godsdienstpolitiek, de inquisitie, de Plakkaten en de plaats van de Staten-Generaal.
Hij doet publiekelijk de uitspraak: Ik kan niet goedkeuren dat vorsten over de gewetens heersen.

 18 januari 1565: Egmont is in Madrid om verzachting van het beleid te vragen.
Filips wijst dit af.

 juli 1565: Een graantekort dreigt in de Nederlanden.
Er is maatschappelijke onrust.

 20 oktober 1565: De Brieven van Segovia komen aan in de Nederlanden.
Elke vorm van versoepeling van het ingezette beleid wordt radicaal afgewezen.

 24 december 1565: De oprichting van het Verbond der Edelen onder leiding van Lodewijk van Nassau en Hendrik van Brederode.

 23 januari 1566: Willem van Oranje verdedigt in een brief aan Margaretha van Parma een vorm van godsdienstige tolerantie.
Protestanten zouden vrijheid van godsdienst moeten hebben.

 5 april 1566: Het verbond der edelen biedt een smeekschrift aan de landvoogdes aan.
Haar raadgever Berlaymont typeert de edelen als gueux (bedelaars).
Hieruit ontstaat later de naam geuzen.

 13 juli 1566: Willem van Oranje bezoekt het onrustige Antwerpen.
Hij weet de rust te herstellen, mede door de protestanten een zekere vorm van godsdienstvrijheid toe te staan.
Oranje heeft hier de eerste ontmoetingen met de calvinisten.

 10 augustus 1566: In Vlaanderen begint de Beeldenstorm.
Oranje had dit verwacht en hoopt erop dat Filips nu aan de wensen van het volk zal toegeven.
De Beeldenstorm houdt aan tot 21 augustus.

 3 oktober 1566: Oranje heeft een onderhoud met Egmont en Horne.
Hij merkt dat beide heren zich niet sterk willen maken tegen Filips II.

 15 april 1567: Willem vertrekt uit Breda naar Duitsland (Dillenburg).
Maximilien de Hénin-Liétard wordt Willems opvolger als stadhouder.

 22 augustus 1567: Alva komt aan in Brussel.
Hij is de nieuwe landvoogD.

 september 1567: De Raad van Beroerten wordt ingestelD. Egmont en Horne worden gevangengezet.

 16 december 1567: De Raad van Beroerten besluit tot vervolging van Willem van Oranje.

 januari 1568: Willem wordt openbaar gedagvaard voor de Raad van Beroerten.
Zijn bezittingen in de Nederlanden worden verbeurdverklaarD.

 14 februari 1568: Willems oudste zoon Philips Willem wordt gevangengenomen en naar Spanje overgebracht.

 3 maart 1568: Willem antwoordt officieel op de dagvaarding met La justification du prince d'Oranges.

 25 mei 1568: Willem biedt slag bij Heiligerlee tegen Alva met een leger onder leiding van zijn broer Lodewijk.
Adolf sneuvelt in deze strijD.

 6 juni 1568: Egmont en Horne worden onthoofd te Brussel.

 22-23 oktober 1568: Willem verliest de slag in Brabant.

 

[bewerken] 1568 - 1580

 1568-1571: Prins Willem probeert regelmatig slag te leveren met Alva en de Spanjaarden.
Alva heeft echter nadrukkelijk de overhanD. Steun van elders blijft uit.
Ook ontstaat er geen volksopstand in de Nederlanden.
De onderdrukkingspolitiek van Alva lijkt succesvol.

 1 april 1572: De watergeuzen veroveren Den Briel.
Onder de bevolking ontstaat brede steun voor Willems verzet tegen de Spanjaarden.
De Opstand begint.
Op 6 april verklaart Vlissingen zich voor de prins.
Op 1 mei volgt Terneuzen, eind mei Enkhuizen.
Begin juli hebben 26 steden zich voor de prins verklaarD. In het najaar van 1572 zijn in Holland en Zeeland alleen Amsterdam, Middelburg en Goes nog in Spaanse handen.
Alle andere delen van Holland en Zeeland staan achter de prins.

 15-29 juli 1572: Vergadering van de Staten in Dordrecht.
De prins laat zich vertegenwoordigen door Filips van Marnix van Sint-Aldegonde.

 20 oktober 1572: Terugkomst prins, intocht in Enkhuizen.

 9 augustus 1573: Oranje zendt een brief aan de Staten ter aanmoediging van de opstanD.

 

Willem van Oranje, Gebrandschilderd Glas 25 in de Sint-Janskerk in Gouda: ; ;Het ontzet van Leiden ; ; 8 oktober 1573: Alkmaar wordt ontzet.

 oktober 1573: De prins gaat over tot het calvinisme.

 18 december 1573: Alva verlaat de Lage Landen.
Zijn opvolger is Requesens.

 december 1573: De Spanjaarden slaan het beleg rond Leiden.

 19 februari 1574: Middelburg wordt door de watergeuzen genomen.

 mei 1574: De Spaanse vloot wordt op de Zuiderzee door de watergeuzen verslagen.

 3 oktober 1574: Leiden wordt door de watergeuzen, onder leiding van admiraal Lodewijk van Boisot, ontzet.

 oktober-november 1574: De prins legt in de Staten van Holland belangrijke verklaringen af over de voortgang van de Opstand en de voorwaarden voor vrede.

 12 juli 1575: Prins Willem treedt in het huwelijk met Charlotte de Bourbon.

 8 november 1576: De Pacificatie van Gent.

 18 september 1577: Oranje bemiddelt bij de spanningen en onrust in Antwerpen.

 22 september 1577: Oranje houdt een intocht in Brussel.

 4 januari 1578: De prins is in Gent.

 6 januari 1579: Unie van Atrecht.

 23 januari 1579: Unie van Utrecht.

 28 juli 1579: De prins legt tegenover de Staten-Generaal verantwoording van zijn handelen af.

 

1580 - 1584

 15 maart 1580: Alexander Farnese tekent de ban tegen de prins van Oranje.

 13 december 1580: Willem van Oranje biedt de Staten-Generaal zijn Apologie aan.
Op 17 december 1580 geven de Staten toestemming de Apologie te laten drukken.

 5 juli 1581: De Staten van Holland en Zeeland erkennen de prins van Oranje als de Hoge OverheiD.

 26 juli 1581: De Staten aanvaarden de Acte van Verlatinghe.

 18 maart 1582: Jean Jaureguy doet een vergeefse aanslag op het leven van de prins.

 12 april 1583: De prins huwt met Louise de Coligny.

 22 juli 1583: De prins moet Antwerpen verlaten.

 november 1583: Vlaanderen is geheel in handen van ParmA.

 29 januari 1584: Frederik Hendrik wordt geboren.

 10 juli 1584: De prins wordt door Balthasar Gerards vermoorD. De lijkschouwing en balseming van de prins wordt uitgevoerd door zijn lijfarts en vriend Pieter van Foreest samen met Cornelis Busennius.

 3 augustus 1584: Het lichaam van de prins wordt in het koor van de Nieuwe Kerk in Delft bijgezet in een tijdelijk grafmonument.
Op een onbekend tijdstip is de kist met het lichaam van de prins in een kelder onder het koor bijgezet.
Deze kelder is nu deel van de Koninklijke Grafkelders van de Oranjes onder en achter het tussen 1614 en 1623 gebouwde praalgraf van Willem van Oranje.
Het hart van de prins blijkt bij de balseming apart te zijn gehouden.
Het werd in een kleine loden doos teruggevonden onder de gisant.

 

Huwelijken en kinderen

 

Zie Huwelijken van Willem van Oranje voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

 

Willem van Oranje is viermaal getrouwd geweest.
Achtereenvolgens waren zijn vrouwen:

 1.
Anna van Egmont van Buren (1551-1558), het huwelijk eindigde door het overlijden van Anna van Egmont.
Ze was de dochter van Maximiliaan van Egmont (Graaf van Buren en van Leerdam) en van Françoise de Lannoy.
1.
Maria (22 november 1553 - 7 december 1555?).

 2.
Filips Willem (19 december 1554 - 20 februari 1618), Prins van Oranje, trouwde met Eleonora de Bourbon-Condé

 3.
Maria (7 februari 1556 - 10 oktober 1616), gehuwd met Filips van Hohenlohe

 

2.
Anna van Saksen (1561-1571), huwelijk eindigde door nietigverklaring 1.
Anna (31 oktober 1562, vrijwel direct daarna overleden)

 2.
Anna (5 november 1563 — 13 juni 1588), gehuwd met Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg

 3.
Maurits (18 december 1564 - 8 december 1566)

 4.
Maurits (14 november 1567 - 23 april 1625), stadhouder

 5.
Emilia (10 april 1569 - 16 maart 1629), gehuwd met Emanuel van Portugal

 

3.
Charlotte de Bourbon (1575-1582), huwelijk eindigde door het overlijden van Charlotte de Bourbon 1.
Louise Juliana (31 maart 1576 - 15 maart 1644), gehuwd met Frederik IV van de Palts

 2.
Elisabeth van Nassau (26 april 1577 - 3 september 1642), gehuwd met Henri de La Tour d'Auvergne

 3.
Catharina Belgica (3 of 31 juli 1578 - 12 april 1648), gehuwd met Filips Lodewijk II van Hanau-Münzenberg

 4.
Charlotte Flandrina (18 augustus 1579 - 16 april 1640), abdis van het klooster van St.
Croix bij Poitiers

 5.
Charlotte Brabantina (17 september 1580 - augustus 1631), gehuwd met Claude de la Trémoille, hertog van Thouars

 6.
Emilia Secunda Antwerpiana (9 december 1581 - 28 september 1657), gehuwd met Frederik Casimir van Zweibrücken-Landsberg

 

4.
Louise de Coligny (1583-1584), huwelijk eindigde door het overlijden van Willem van Oranje 1.
Frederik Hendrik (29 januari 1584 – 14 maart 1647), stadhouder

 

Willem van Oranje verwekte bij Eva Elincx een zoon: Justinus van Nassau (1559-1631).

Prins Maurits      Bredevoort      Nederlandse geschiedenis

Prins Maurits

(1567-1625)

Maurits werd geboren op 14 november 1567 op de Dillenburg in het graafschap Nassau als zoon van Willem van Oranje (1533-1584) en diens tweede vrouw Anna van Saksen (1544-1577).
Zijn doopnamen waren Moritz August.

Zijn moeder verliet het kasteel in de zomer van 1568.
Maurits zou haar nooit meer terugzien.
Vader Willem verbleef vooral in de Nederlanden om leiding te geven aan de OpstanD. Zijn opvoeding ontving Maurtits daarom van zijn oom Jan van Nassau, samen met diens kinderen, onder wie Willem Lodewijk

(1560-1620), de latere stadhouder van FrieslanD. De streng calvinistisch geschoolde kinderen studeerden gezamenlijk te Heidelberg van 1575 tot 1577.
Daarna voegde Maurits zich bij zijn vader in HollanD.

In 1582 werd hij student te Leiden.
In 1584 werd Willem van Oranje vermoord, waarna de Nederlandse opstandelingen veel gebied verloren.
In 1585, op zijn achttiende verjaardag, werd Maurits stadhouder van Holland en ZeelanD.

In 1587 volgde zijn benoeming als kapitein-generaal van deze gewesten.
Formeel stond hij onder het bevel van de graaf van Leicester (1533-1588), die tot gouverneur-generaal van de Nederlanden was benoemd door de Engelse koningin Elizabeth I.
De soevereiniteit over de opstandige gewesten was haar in 1585 aangeboden.
In 1590 en 1591 werd Maurits bovendien stadhouder van Gelderland, Utrecht en Overijssel.

Maurits werkte vruchtbaar samen met Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), in 1586 raadspensionaris van Holland geworden: Oldenbarnevelt bespeelde de Hollandse Staten en de Staten-Generaal, Maurits trad op als veldheer.

Zijn eerste grote succes in die hoedanigheid was de herovering van Breda dankzij de list van het turfschip (1590).
In het decennium dat volgde nam hij, vaak samen met Willem Lodewijk, tal van belangrijke steden in (Nijmegen en Zutphen, 1591; Steenwijk en Coevorden, 1592; Groningen, 1594; Oldenzaal, Enschede en Grol, 1597), waardoor het grondgebied van de opstandige Nederlanden bijna verdubbelde.

Voor de belegeringstechniek vertrouwde hij op de vindingen van Simon Stevin (1548-1620), zijn tactiek ontleende hij aan de OudheiD. Als krijgsheer verwierf Maurits zich Europese faam.
Veldslagen vermeed hij; de enige die hij heeft gevoerd, is de Slag bij Nieuwpoort (1600).
Na 1600 volgden nog slechts enkele kleine overwinningen, terwijl in het zuiden enkele steden verloren gingen.

Tegen de zin van Maurits dreef Oldenbarnevelt in 1609 het Twaalfjarig Bestand door.
De verstandhouding tussen de twee mannen verslechterde snel.
De godsdiensttwisten tijdens de bestandsjaren zorgden voor een dramatische afloop.
Oldenbarnevelt verplichtte de gereformeerde kerk tot het gedogen van de arminianen of remonstranten.
Maurits zag hierin een verzwakking van de kerk die de deur zou openzetten naar het katholicisme en een terugkeer onder de Habsburgse overheiD.

In 1619 verzette Maurits op veel plaatsen de wet (hij verving pro-arminiaanse door anti-arminiaanse stadsbesturen; ook leden van de ridderschap werden vervangen) en liet Oldenbarnevelt met zijn voornaamste medestanders arresteren.
De Staten-Generaal veroordeelden de raadspensionaris ter dooD. In hetzelfde jaar veroordeelde de synode van Dordrecht de remonstrantse leer.

In 1620, na de dood van Willem Lodewijk, werd Maurits stadhouder van Groningen en Drenthe (Friesland ging naar Ernst Casimir).
Maar Maurits' laatste jaren waren onvruchtbaar.
Zijn staatsmanskunst was ontoereikend om het gemis van Oldenbarnevelt goed te maken.
Als veldheer had hij evenmin nog succes.
Na 1621, toen de strijd tegen de Habsburgers werd hervat, leed Maurits zelfs kleine verliezen.

Lusteloos en ziek overleed hij op 23 april 1625 te 's-Gravenhage.
Maurits is nooit getrouwd, maar had een groot aantal verhoudingen, onder meer met Margaretha van Mechelen

(geB. 1581) bij wie hij drie zoons verwekte.
Andere kinderen had hij bij tenminste vijf andere vrouwen.
Hij werd als stadhouder en kapitein-generaal opgevolgd door zijn halfbroer Frederik Hendrik, die hem vanaf 1597 op zijn veldtochten had vergezelD.

Nieuwpoort 1600      Verhoef C.H.
J.      Nederlandse geschiedenis

1600 Slag bij Nieuwpoort, wie kent dit jaartal niet, maar wat is er echt gebeurd en waarom en wat waren de gevolgen van die Slag bij Nieuwpoort, daarover gaat dit verhaal.

Eigenlijk moeten we terug naar 1066, het jaar van de invasie van Zuid-Engeland door Willem van Normandië en de Slag bij Hastings, gewonnen door Willem van Normandië oftewel Willem de Veroveraar.

De eerste eeuwen na 1066 was er dus een personele band tussen gebieden in, zeg Frankrijk en Engeland die door dezelfde vorst werden geregeerD.

De opvolgers van Willem van Normandië regeerden vanuit Engeland hun Franse gebieden en, om het maar even samen te vatten, het heeft de Fransen 100 jaar gekost, denk maar aan Jeanne d'Arc, om de Engelsen te verdrijven uit o.
m.
Normandië .

Bij een poging van Jeanne d'Arc om de Franse Dauphin (de kroonprins) te laten kronen in Rouan, viel zij, waarschijnlijk na verraad, in handen van de Engelsen die haar op de brandstapel zetten, om het maar weer even samen te vatten

Vanuit Normandië veroverden de Engelsen in 1347 Calais, de inwoners werden verjaagd en vervangen door uit Engeland overgekomen Engelsen, Calais is zoo ruim 2 eeuwen in handen gebleven van de Engelsen, tot 1558.
Men zegt dat de Fransen dit de Engelsen nog steeds niet hebben vergeven, die 100-jarige oorlog en de 200-jarige bezetting van Calais.
Aad, als verwoed UK reiziger is heel vaak met zijn gezin vanuit Calais naar Dover overgestoken en heeft zich vaak afgevraagd of de keuze van Calais als belangrijkste haven naar de UK iets te maken heeft met die 100-jarige oorlog en de 200-jarige bezetting, maar we dwalen af .

Na de moord op Willem de Zwijger in 1584 werd de Soevereiniteit over de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden eerst aangeboden aan Frankrijk en vervolgens aan de Engelse Koningin Elisabeth I.
Ook die weigerde, maar zij stuurde wel de Graaf van Leicester en was bereid om aan de Staten-Generaal grote sommen geld voor te schieten.

Schotland werd natuurlijk zwaar getroffen door de Engelse Act of Navigation, Schotland was toen een arm agrarisch land, in de Highlands vooral waren de omstandigheden, ook mede door het klimaat, niet echt je van het, zullen we maar zeggen.
Veel Highlanders verhuurden zich dan ook als soldaten aan de meest biedende en zoo kon het gebeuren dat na de moord op Willem de Zwijger in 1584 de Engelse koningin Elisabeth I Schotse soldaten mee gaf aan de Graaf van Leicester.

27 augustus 1585

Parma trekt Antwerpen binnen

1584

Munten geslagen tijdens het Beleg van Antwerpen

LINK

Alexander Farnese, Hertog van Parma

1543 - 1592

zoon van de Landvoogdes Margaretha van Parma

Na de verovering van Antwerpen door Parma in 1585 dacht iedereen dat het nu snel afgelopen zou zijn met de OpstanD. Achteraf is het anders gelopen, want Parma moest met zijn troepen naar Frankrijk, een nootlottige blunder van Philips II, maar een Godswonder (zoals het later werd genoemd) voor het verloop van de OpstanD.

Na het vertrek van Leicester namen de Staten de Schotten over en deze hadden er geen bezwaar tegen om in de Republiek te blijven.

Schotse Highlanders dienden in vele landen.
Enkele voorbeelden hiervan zijn Zweden, Polen, Rusland en Frankrijk.

Op het hoogtepunt waren er zo'n negen Schotse regimenten in dienst van de Staten-Generaal, ongeveer 10.
000 militairen.
Dit heeft nog geduurd tot het einde van de 18e eeuw.

Na 1584 (en de Val van Antwerpen in 1585) boden de Staten-Generaal de Soevereiniteit over de Republiek aan aan Elisabeth I, die weigerde echter, bang voor Philips II, die door de Staten-Generaal was afgezworen, middels de Acte van Verlatinghe in 1581.
Als steun stuurde zij Leicester die echter meer verprutste dan goed deeD. Uit onvrede over de slechte relatie met de Nederlanders ( dat ging er natuurlijk over, wie is nu de baas ), gaf bijvoorbeeld het Engelse garnizoen van Zutphen zich op een dag zoo maar over aan de Spanjaarden.
Tactisch werd Leicester uiteindelijk verzocht terug te gaan, en de soevereiniteit ? Die hielden de Staten-Generaal vanaf die tijd maar zelf, een beetje noodgedwongen weliswaar, maar wel uniek in de toenmalige werelD. Iedereen had immers toen een Soeverein (Koning, Hertog, Heer .
)

Leicester was dan wel het land uit, maar de torenhoge schulden aan Engeland waren er nog steeds, Daarbij kwamen natuurlijk ook nog de kosten van de ondersteuning van Leicester en ook bijvoorbeeld die Schotse Regimenten moesten betaald worden.

Oldenbarnevelt

Oldenbarnevelt, Raadpensionaris van Holland, de machtigste funktie die iemand toen kon bereiken, kwam met een geniaal plan :

In Duinkerken hadden de bewoners van de Spanjaarden zogenaamde Kaapvaartbrieven ontvangen, een in die tijd normaal oorlogsmiddel.

Vaak wordt gesuggereerd dat alleen Duinkerken schepen kaapte, inderdaad hadden de Duinkerkers opdracht om Nederlandse en Engelse schepen te kapen.

Maar ook de Staten-Generaal gaven kaapbrieven uit, denk maar eens aan de Watergeuzen (link), de oprichting van de VOC en de WIC, het rampjaar.
Hugo de Groot heeft zelfs in opdracht van de VOC zijn beroemde werk De Jure Praedae geschreven waarin hij het buitmaken van vijandelijke schepen een juridische basis gaf.
Eén hoofdstuk uit De Jure Praedae is nog beroemder geworden : Mare liberum, over het recht op o.
m.
vrije scheepvaart voor iedereen

En dan natuurlijk Piet Heyn niet te vergeten .
LINK

Meer over de Duinkerker Kapers kun je vinden in dit verhaal.

Als Maurits nu Duinkerken verovert, zijn de Nederlanders en de Engelsen van de kapers verlost en kunnen de Nederlanders hun schulden aan Engeland betalen, want na de verovering van Duinkerken geven de Nederlanders de stad over aan de Engelsen, hebben die weer een steunpunt op het vasteland van Europa, net als kortgeleden Calais ...De Engelsen bieden we dus Duinkerken aan, maar dan moeten ze ons wel onze schuld kwijtschelden

Oostende was op dat moment al in Staatse handen, het is dus aantrekkelijk om de hele Vlaamse Kust in handen te krijgen.
Dit moet mogelijk zijn want de Spaanse vijand is verzwakt, Philips II zou inderdaad in 1598 overlijden, de Spaanse Staat stond er financieel slecht voor, de troepen in de Nederlanden konden niet of nauwelijks meer betaald worden en zwierven dus rond, al muitend

In 1596 had Philips II Albert, Aartshertog van Oostenrijk, een Kardinaal .
, benoemd tot nieuwe landvoogd in de Nederlanden.
Albert was, na afgetreden te zijn als Kardinaal natuurlijk, in 1597 gehuwd met Isabella, de dochter van Philips II.
Als bruidsschat bracht zij in haar huwelijk de soevereiniteit over de Nederlanden mee.
Vanaf 1597 behoorden de Nederlanden dus niet meer tot de Spaanse Kroon, maar het Spaanse Leger bleef wel gehandhaafD. Vanaf 1597 wordt dan ook al gesproken van de Spaans / Oostenrijkse Nederlanden.

In 1595 benoemde Philips II een kleinzoon van zijn vader Karel V, Kardinaal Albertus van Oostenrijk èn Aartsbisschop van Toledo, tot landvoogd in Brussel.

Kardinaal Albertus van Oostenrijk èn Aartsbisschop van Toledo, noemde Philips II dus Oom

Oom Philips II vond dat neef Kardinaal Albertus van Oostenrijk èn Aartsbisschop van Toledo de katholieke Kerk beter als landvoogd kon dienen dan als Kardinaal en Aartsbisschop.
Met tegenzin en tegen elk kerkelijk principe gehoorzaamde neef Kardinaal Albertus van Oostenrijk èn Aartsbisschop van Toledo aan de wens van oom Philips II en reisde af naar Brussel, waar hij uiteindelijk zou trouwen met zijn nicht Isabella, de dochter van zijn Oom Philips II.

Een van de eerste successen van Albert was de verovering van het strategisch gelegen Hulst.
Hulst was ooit door Maurits op Parma veroverd, slechts een paar jaar terug .

Het strategische gevolg van de verovering van Hulst door (toen nog Kardinaal) Albert was, zoals een tijdgenoot het omschreef:

De Kardinaal had zijn kracht dolzinnig op het onaanzienlijke Hulst gebroken en zich buiten staat gesteld om nog verder iets van belang uit te richten.

In eigentijds Nederlands: door de verovering van Hulst, een prestige kwestie van Kardinaal Albrecht, duidelijk bedoeld om indruk te maken op zijn oom en aanstaande schoonvader Philips II, was wel zijn geld op en dat had indirect invloed op het vervolg van ons verhaal.

Immers de Spaanse troepen ontvingen lange tijd geen soldij meer en waren dus in de ogen van de Staten-Generaal niet meer betrouwbaar en vormden dus geen serieuze bedreiging meer.
...

Het Spaanse leger was er in naam namens Albert en Isabella, maar in feite natuurlijk nog steeds namens Spanje.
Ook hadden Albert en Isabella zich niet te bemoeien met militaire zaken.

In ons Schotland verhaal kun je ook dit lezen : En toen brak de Spaanse Successie oorlog uit na de dood van Willem III in 1702 : de Spaanse koning had geen direkte opvolgers en dat betekende toen een pan-Europese oorlog, met als gevolg o.
m.
dat de Spaanse Nederlanden (Belgie) definitief overgingen naar de Oostenrijkers (Oostenrijkse Nederlanden) en Nederland zijn door Maurits veroverde Overmaase vestingen Bingen en Geldern verloor, maar dat is weer een ander verhaal

Om een lang verhaal kort te maken, Albert deed toenaderingspogingen tot Den Haag C.q.
van Oldenbarnevelt om tot een overeenkomst te komen, ook hij zat immers zeer krap bij kas o.
m.
door de zeer kostbare verovering van Hulst.
Door Oldenbarnevelt werd dit dus uitgelegd als een teken van zwakte

Maurits

In ons verhaal over Oldenbarnevelt hebben we dit al verteld over de Slag bij Nieuwpoort, maar er is natuurlijk nog wel meer te vertellen en te laten zien :

Johan was de grote financierder van de veldtochten van de geniale Maurits.
Maurits was de eerste in Europa die het aloude massale Middeleeuwse aanvallen verving door van hogerhand geleide gedisciplineerde aanvallen.
Hij was de eerste die de boeken over de militaire strategieen van o.
m.
de Romeinen weer eens las.
Exercities werden ingevoerd en men moest ; ;wachten op bevelen en niet handelen naar eigen bevinding ; ;.
Tot 1600 verliep de samenwerking tussen Johan en Maurits goeD. Toen namen de Staten het besluit (op aandrang van Johan) om Maurits op te dragen Duinkerken te veroveren, diep in vijandelijk gebieD.

In die tijd was het de gewoonte dat de opdrachtgever mee ging, en dus ging Johan mee met Maurits.
Johan bleeft echter achter in Oostende, toen een Nederlandse vesting, die later slechts met heel veel moeite door de Spanjaarden werd veroverD. Het einde van het Verenigde Nederland tot 1815 en een einde van de financiele armslag van de Spanjaarden, het beleg van Oostende was een prestige zaak geworden voor Madrid en zoiets kost altijd heel veel gelD.

De Slag bij Nieuwpoort

Iedere Nederlander weet hoe het afliep onderweg naar Duinkerken, dankzij de strategische capaciteiten en wat geluk aan de zijde van Maurits werd voor het eerst het toen superieure Spaanse leger in een grote veldslag op het strand bij Nieuwpoort verslagen, tot die tijd voerde Maurits een soort guerilla oorlog en ontweek een massaal gevecht.
Maurits heeft toen het terechte besluit genomen om niet door te gaan naar Duinkerken.
Vanaf die tijd boterde het niet meer tussen Maurits en Johan.
Maurits was niet voor het 12-jarige bestand in 1609, Johan uit financiele overwegingen wel.

Tijdens het 12-jarige bestand ontstond bijna een gewapende burgeroorlog tussen de (laten we maar noemen) godsdienstige preciezen en rekkelijken.
Uiteindelijk sloot Maurits zich aan bij bij de preciezen, al was hij niet zo precies.
Nu weten we dat hij een groot aantal kinderen had en ook samen leefde, zonder te trouwen, met Margaretha van Mechelen.

Margaretha van Mechelen (Lier cA. 1580 - Den Haag 17 mei 1662) was van Zuid-Nederlandse adel en is de geschiedenis ingegaan als de clandestiene echtgenote van prins Maurits.
Margaretha van Mechelen was een dochter van Cornelis van Mechelen, schepen van Lier en Barbara van Nassau-Corroy, een afstammelinge uit een bastaardtak van de Bredase Nassau's.

Margaretha van Mechelen werd als wees in Leiden opgevoed door drie tantes, gravinnen van Nassau, en is vermoedelijk tot haar dood rooms-katholiek gebleven, waarschijnlijk de voornaamste reden dat Maurits Margaretha van Mechelen niet officieel kon trouwen.
Van 1600 tot cA. 1610 leefde Maurits met Margaretha van Mechelen samen.

Margaretha van Mechelen was hofdame van Louise de Coligny en bewoonde een huis in de Lange Houtstraat in Den Haag, in de directe nabijheid van het Binnenhof, dat Margaretha van Mechelen van prins Maurits gekregen haD. Uit hun relatie zijn drie zonen geboren: Willem van Nassau-Lalecq (1600-1627), Maurits (1601-1617) en Lodewijk van Nassau-Beverweerd (1602-1665).

Omstreeks 1610 heeft Maurits Margaretha van Mechelen verlaten.
In zijn testament begunstigde hij de zonen van Margaretha van Mechelen wel opvallend boven zijn andere bastaarden.
Aan Margaretha van Mechelen vermaakte Maurits een jaargeld van 6000 daalders.

Op zijn sterfbed in 1625 dwong Maurits zijn halfbroer Frederik Hendrik (die het ook niet zo nauw nam .
) te trouwen met Amalia van Solms, de vrouw die het aanzien van de Oranjes definitief deed stijgen door o.
m.
de bouw en de luxueuze inrichting van allerlei paleizen.

Amalia van Solms

Amalia, gravin van Solms-Braunsfels kwam als hofdame in het gevolg van de keurvorst Frederik V van de Paltz in Den Haag terecht.
Een verloren veldslag in de Dertigjarige oorlog (Slag bij Witte Berg) in Bohemen had deze Protestantse vorst in 1620 doen besluiten naar de Nederlanden te vluchten.

Amalia trad in 1625 in het huwelijk met Frederik Hendrik.
Broer Maurits had dit op zijn sterfbed bedongen.

Nog een beroemd schilderij van Willem van Honthorst

v.
l.
n.
r.

Willem I (de Zwijger) (1533 - 1584)

Maurits (1567 - 1625)

Willem II (1626 - 1650)

Frederik Hendrik (1584 - 1647)

Willem III (1650 - 1702)

Maar weer terug naar die Slag bij Nieuwpoort :

We hebben ze al een keer genoemd :

Isabella Clara Eugenia de Austria

1566 - 1633

dochter van Philips II

Landvoogdes van de Spaanse Nederlanden

samen met haar echtgenoot

Albertus van Oostenrijk

1559 - 1621

Na de verovering van Portugal was de ex-kardinaal de eerste ; ;Spaanse ; ; Landvoogd van Portugal

LINK

Een munt met Isabella Clara Eugenia de Austria

1566 - 1633

dochter van Philips II

Landvoogdes van de Spaanse Nederlanden

samen met haar echtgenoot

Albertus van Oostenrijk

1559 - 1621

LINK

Er werd besloten om bij het Staatse Oostende het leger vanuit zee af te zetten, later werd ook overwogen om dichter bij Nieuwpoort te ontschepen, het liep uiteindelijk anders.

Op 17 juni 1600 vertrok een grote vloot uit Dordrecht, uiteindelijk 1300 schepen .
...Vanwege het slechte weer werd geland vlak bij Philippine, in de buurt van Sas van Gent.
Op weg van hier naar Duinkerken, een militaire kolonne van ca 16 kilometer lang !!

Men heeft zich altijd verbaasd dat Maurits geen verkenningen had laten uitvoeren, ook werd het gebied waar de kolonne doorheen trok niet bewaakt door achtergebleven troepen, met als gevolg dat de kolonne geregeld verkeerde wegen insloeg.
De kolonne liep zichzelf vast bij een te breed water en moest toen omkeren, en dat over een lengte van 16 km.
...Uiteindelijk trok een kleine groep maar over het strand richting zuiden.

De tocht van het Staatse Leger onder aanvoering van Maurits

Albertus en Isabella wisten, zodra Maurits was geland, de Spaanse bevelhebber Luis de Velasco te overtuigen om zo spoedig mogelijk troepen te verzamelen vlakbij Gent.
Velasco verwachtte een aanval van Maurits bij de Maas en presteerde het om met dagmarsen van 40 km vanaf Cuyk op te rukken naar Gent.

Albertus en Isabella overtuigden persoonlijk min of meer muitend rondtrekkende Spaanse troepen om zich ook te verzamelen bij Gent.
Vooral de rol van Isabella was overtuigend, niet veel soldaten hadden ooit de dochter van hun Koning gezien die bovendien beloofde uit haar eigen portemonnaie de achterstallige soldij te betalen

Op 30 juni vertrok het Spaanse Leger richting Brugge.
De Spanjaarden besloten de terugweg van Maurits af te sluiten, bij het plaatsje Leffinghe.

De delegatie van de Staten-Generaal o.
l.
v.
Oldenbarnevelt, stuurde meteen een bericht naar Maurits dat zijn terugweg mogelijk werd afgesloten.
Maurits reageerde meteen door het achterste deel van zijn kolonne, o.
l.
v.
Ernst Casimir van Nassau, de latere Stadhouder van Friesland en Groningen, terug te sturen naar Leffinghe, maar deze kwam te laat.
Op een dijk werden de Staatse troepen verjaagd door de Spaanse cavalerie, velen vluchtten over de duinen de zee in, maar ook daar werden ze achtervolgD.

Toen Maurits hoorde van de nederlaag liet hij de overlevenden meteen verschepen, hij wilde niet dat dit slechte nieuws bij zijn mannen bekend zou worden .

Het Staatse Leger was nog bezig met de overtocht over de IJzer dichtbij de Zee, toen de Spanjaarden over het strand kwamen.
De Spaanse soldaten waren echter te moe om meteen op te trekken, velen onder hen kwamen immers uit Cuyk gelopen en dit was natuurlijk in het voordeel van Maurits.
Gelukkig voor Maurits wisten de Spanjaarden ook niet dat het Staatse Leger met 10.
000 man was, zij met ca 8500.

Maurits koos zorgvuldig het moment van aanvallen, hij wachtte tot de zon laag stond, precies in het gezicht van de Spanjaarden, ook de wind, met zand, stond voor de Spanjaarden verkeerD. Maar toch dreigde al snel het Spaanse Leger de overhand te krijgen .
, waarom liep het toch goed, men zegt om de volgende redenen :

De Staatse Carré's waren, idee van Maurits, veel kleiner en rechthoekiger dan de grote vierkante Spaanse Carré's en dus veel wendbaarder

Maurits had uitvoerig geoefend om gedisciplineerd in Carré vorm terug te trekken, de Spanjaarden lukte het maar niet om de wendbare Staatse Carré's uit elkaar te jagen, steeds kwamen de Staatse Carré's terug, de Spanjaarden werden er moe van, steeds duin op en af

Maurits had zijn kanonnen op houten vlonders laten zetten, hierdoor konden ze versleept worden over het zand, de Spaanse kanonnen stonden niet op vlonders en konden dus niet verplaatst worden

Doorslaggevend was echter dat Maurits het grootste deel van zijn cavalerie in reserve had gehouden, toen hij het idee had dat de Spanjaarden steeds vermoeider begonnen te worden, liet hij zijn cavalerie dwars op de Spaanse Infanterie los, en toen werden de Spanjaarden de zee ingejaagd

De Spanjaarden komen van rechts, tegen de zon en zanderige wind in

het Staatse Leger was aanvankelijk nog bezig de IJzer over te trekken

De Staatse Carré's zijn kleiner t.
o.
v.
de Spaanse Carré's

Maurits had de slag gewonnen, Albertus moest vluchten naar Brugge.

In de 19e eeuw werd dit schilderij gemaakt van Maurits direkt na de slag, niemand weet echter of het ook zoo is gegaan, al was Maurits wel een redelijk strenge Calvinist, zoals zou blijken ruim 18 jaar later .

Naar men zegt, het paard van Albertus werd ook veroverd, het werd het lievelingspaard van Maurits ...:

Na de slag kreeg Maurits toch weer de opdracht om verder te trekken richting zuiden, hij deed het nog ook.
De belegering van Nieuwpoort liep uit op een mislukking en Maurits besloot op een dag zich gewoon terug te trekken, vooral nadat hij hoorde dat de afvaardiging van de Staten-Generaal vertrokken waren uit Oostende naar Bergen op Zoom om daar met de Spanjaarden te onderhandelen over een Vredesverdrag

De legende wil dat toen Maurits Oldenbarnevelt weer voor het eerst ontmoette, Maurits Oldenbarnevelt in het gezicht sloeg

Via Oostende werden de Staatse Troepen en hun buit, teruggevaren, waaronder vele Spaanse vlaggen die eeuwenlang in de Ridderzaal hebben gehangen.

Hoe ging het verder met Isabella en Albertus ? Om nog meer gezichtsverlies te vermijden vatten zij het plan op om Oostende te heroveren.
Isabella deed zelfs de historische belofte dat zij zich niet meer zou verschonen voordat Oostende weer was heroverd, het beleg duurde echter drie jaar.
De speciale kleur van haar ondergoed is de geschiedenis ingegaan als Isabella-geel.
Het beleg van Oostende werd dus een dure prestige slag, alhoewel de nieuwe Spaanse bevelhebber Ambrosio Spinola, het beleg uit eigen zak schijnt betaald te hebben .

Over Isabella en Albertus is natuurlijk nog veel meer te vertellen, wat we beslist nog een keer gaan doen: het staat meteen hieronder.

Politiek gezien liep het niet goed af met Isabella en Albertus.
Aangezien hun huwelijk kinderloos bleef, kwamen, na de dood van Albertus in 1621 de Zuidelijke Nederlanden, weer onder direct Spaans bestuur o.
l.
v.
Philips IV die het landsbestuur echter hoofdzakelijk overliet aan Gaspar de Gúzman, Graaf-Hertog van Olivarez met wie de Republiek nog heel wat te stellen zou krijgen.

Gaspar de Gúzman, Graaf-Hertog van Olivarez was soms zeer daadkrachtig en soms zeer besluiteloos, zijn tijdgenoten konden daardoor Gaspar de Gúzman, Graaf-Hertog van Olivarez terecht soms niet helemaal volgen, men denkt nu dat Gaspar de Gúzman, Graaf-Hertog van Olivarez leed aan depressies.
Na het politieke einde van Gaspar de Gúzman, Graaf-Hertog van Olivarez in 1643 werd Gaspar de Gúzman, Graaf-Hertog van Olivarez al snel krankzinnig en deze man, Gaspar de Gúzman, Graaf-Hertog van Olivarez, was dus de tegenstander van de Republiek tijdens de 2e helft van de 80-jarige oorlog, meer over deze periode kun je lezen in dit verhaal.

Hieronder dus een van de verhalen over Isabella en Albertus:

Eerst een citaat uit ons verhaal

Philips II : zijn Klooster paleis, het Escorial, en ook natuurlijk nog veel meer over Philips II

De Spaanse Nederlanden tot de verovering van 's-Hertogenbosch (1628)

Philips II brengt alle zomers op het Escorial door.
Zijn lievelingsdochter Isabella is zijn vaste gezelschap.
Zij deelt zijn eenzame maaltijden, luistert naar hem, zit naast hem als hij werkt en droogt de inkt van de stukken die Philips II ondertekent.

Voor Isabella, die al tegen de dertig loopt, hoorde allang een passende echtgenoot gezocht te zijn; maar Philips II aarzelt, hij voelt er niets voor haar dierbare gezelschap te verliezen en schuift het huwelijk van zijn oudste dochter voor zich uit.

Aartshertog Albrecht heeft zijn voorkeur.
Albrecht is de zoon van keizer Maximiliaan van Oostenrijk; hij is aan het Spaanse hof opgevoed, is aartsbisschop van Toledo en groot-inquisiteur van Spanje geweest; hij is verheven tot kardinaal.
Een zachtmoedige, bekwame persoonlijkheiD. Dat hij geestelijke is, is geen bezwaar: één woord van Philips II is genoeg om ontheffing van zijn religieuze verplichtingen te krijgen.

Philips II speelt met de gedachte zijn dochter de Lage Landen als erfgoed te geven - met Brussel als hoofdstaD. Als zoon Philips III het Spaanse imperium erft, zal Isabena haar eigen hofhouding hebben in Brussel, samen met aartshertog Albrecht.
Drie jaar houdt Philips II zich met het probleem bezig en Philips II laat ten slotte de bijzonderheden op papier vastleggen.
Maar het huwelijk van Isabella met Albrecht vindt pas plaats na de dood van Philips II.

Leergierig was ze, Isabella, de oudste dochter van Philips II, die op haar 32ste nog nooit bui­ten het Iberisch schiereiland had gereisD. Thuis had Isabella jaar in jaar uit haar talrijke ta­lenten gesleten geduldig wachtend op de bestemming die haar vader voor haar zou bedisselen.
Lange tijd had Philips II ervan gedroomd om Isabella op de Franse of Engelse troon te plaatsen of om haar uit te huwelijken aan de volgende keizer van het Heilige Roomse Rijk.
Kandidaten kwamen en gingen.

Er waren gruwelijke oorlogen gevoerd met in de weegschaal niet alleen het lot van hele naties, maar ook dat van IsabellA. Een tijdlang zag het er zelfs naar uit dat Isabella haar vader in Spanje zou opvolgen.
Haar half­broer Don Carlos was in haar geboortejaar 1568 op tragische wijze gestorven en haar jongere halfbroer Philips had een zeer zwakke gezondheiD.

Politiek was niet de enige reden waarom Philips II haar als een koninginnenstuk achter de hand hielD. Isabella was ook zijn lievelingsdochter.
Isabella straalde dezelfde le­vensvreugde uit als haar moeder, de Franse prinses Elisabeth van Valois, de derde vrouw van de Spaanse koning.

In vele opzichten was Isabella het tegengestelde van datgene waar haar vaders familie voor berucht was: excessieve soberheiD. zwartgalligheid en geestesziekte.
Haar conceptie was naar verluidt het gevolg van een belofte die haar lange tijd kinderloze moeder gedaan haD. Haar drie voornamen vormden een heel programma: Isabella naar haar vrome overgrootmoeder Isabella van Castilië, Clara ter ere van de heilige van haar geboortedag, Eugenia ter ere van de heilige aan wie haar moeder haar belofte gedaan zou hebben.

Ondanks haar vrolijkheid toonde Isabella zich ook zeer devoot.
Isabella groeide dan ook op in de moederschoot van het Spaanse ka­tholicisme.
Isabella zag de geselprocessies van de Goede Week en hoorde het nachtenlange, onophoudelijke zingen van de monniken die voor het welslagen van haar vaders Armada waren ingehuurD. En ze werd ernstig gestemd door de dooD.

Isabella's moeder stierf toen ze amper twee jaar oud was, daarna volgden haar peter Don Juan en nog zes broers en zussen.
Tegen de tijd dat ze volwassen was, had Isabella in haar onmid­dellijke omgeving niet minder dan twaalf sterfgevallen meegemaakt.
Negen daarvan waren, zo merkten cynische Franse ambassadeurs op, bespoedigd, indien al niet ver­oorzaakt door de ingrijpende aderlatingen op grond waarvan de Spaanse hofartsen in heel Europa een kwalijke reputatie hadden.

Isabella en Philips II hadden een bijzondere relatie.
Als hij bij zijn dochter was, toonde koning een kant van zijn persoonlijkheid die in de 'zwarte' beeldvorming over zijn fi­guur nooit aan bod kwam.
In brieven aan haar en haar jongere zuster Catharina ver­telde Philips II over zijn reizen en de gebruiken aan het Hof.
Hij gaf haar vaderlijke raad omtrent haar voeding, plaagde haar met haar angst voor de donder en vertelde hon­derduit over de belevenissen met de dement geworden hofdame Magdalena, die hem in het publiek bekritiseerde, hij, voor wie de hele wereld verondersteld werd te sidde­ren en te beven.

Isabella's band met haar vader werd alleen maar sterker toen ze volwassen was.
Catharina was uitgehuwelijkt in het verre Savoie, haar halfbroer Philips was nog jong en de laatste van Philips' echtgenotes stierf in 1580.

Het was naar Isabella's kamer dat de koning in 1585 liep, juichend van vreugde, toen hij in het holst van de nacht het be­richt kreeg dat Antwerpen heroverd was.

Het was Isabella die in haar vaders kantoor op de hoogte werd gebracht van de staatszaken, terwijl hij de briefwisseling met de verste uithoeken van zijn wereldrijk verzorgde.
Het was Isabella die zijn draagbaar schrijftafeltje vervoerde, toen de koning na een geval van verraad geen enkele van zijn secretarissen nog vertrouwde.
Het was Isabella die de pen vasthield toen de koninklij­ke vingers te stijf waren geworden om nog te schrijven.

En het was ook Isabella die naast het uitgeteerde lichaam van haar vader voorlas uit ascetische werken, tot hij zijn laatste adem uitblies.

Sommigen dachten dat Philips II Isabella nooit zou laten gaan.
Dat Isabella de beste jaren van haar leven vergooide door als een non te leven.
Maar toen Philips II zijn einde voelde naderen en plannen voor een Frans huwelijk en bondgenootschap op niets uitliepen, toen vier expedities tegen Engeland op een ramp uitdraaiden en toen bleek dat zijn zoon Philips sterk genoeg was om hem in Spanje op te volgen, arrangeerde de koning een huwelijk voor zijn lievelingsdochter IsabellA. Niet met een verre prins, maar met iemand die ze heel goed kende: haar neef Albrecht van Oostenrijk.
In hun voordeel zou de ko­ning afstand doen van de Lage Landen bij de zee.

De gedachte om de Nederlanden soevereine vorsten te geven in plaats van landvoog­den was vroeger reeds geopperd, maar Philips II, die behept was met het idee om zijn on­metelijke rijk intact te bewaren, had er zich lange tijd tegen verzet.
Dat hij er zich uit­eindelijk mee verzoende, zegt veel over zijn genegenheid voor Isabella en voor AI­brecht.

Als vierde zoon van de keizer van Duitsland was Albrecht grootgebracht aan het Spaanse hof.
waar hij een van Philips' favorieten werD. Hij had meer weg van Philips dan van de Oostenrijkse tak van de familie, was eerder onwennig dan prettig in de om­gang, meer somber dan geestig.
Op het slagveld had Albrecht zijn moed getoond, maar hij bleek te klein van gestalte en te onverschillig om zich tot een echte leidersfiguur op te werken.
Hij was devoot, zoals Isabella, maar dan zonder haar levendigheiD.

Albrecht bracht het zelfs tot kardinaal.
maar stelde zijn wijding uit voor het geval dat hij voor een andere roeping werd opgevorderD. Als vice-koning van Portugal en vanaf 1596 als landvoogd van de Nederlanden deed Albrecht de nodige politieke ervaring op.
Door de be­kende samenloop van omstandigheden zou hij, bijna veertig jaar oud, afzien van zijn kardinaalstitel en Isabella als bruid krijgen.

In de grote pronkzaal van het kasteel op de Coudenberg in Brussel, waar Karel V in 1555 afstand had gedaan van de troon, werd op 21 augustus 1598 in aanwezigheid van de Staten-Generaal de akte voorgelezen waardoor Philips II de soevereiniteit over de Nederlanden afstond aan zijn dochter Isabella en haar toekomstige echtgenoot Al­brecht van Oostenrijk.

In naam van de Staten, de vertegenwoordiging van de steden, de adel en de Kerk hield de pensionaris van de Staten, na de lezing van de akte van afstand, een toespraak waar­in hij de toekomstige vorst een aantal wensen voorlegde.
Hij drong onder meer aan op vredesonderhandelingen met de Noordelijke gewesten en op het samenroepen van de Staten-Generaal voor een bespreking van de penibele toestand van het lanD.

De dag erna, op 22 augustus, had de wederzijdse beëdiging plaats van de vorst en de respectieve standenvertegenwoordigingen.
De Aartsbisschop van Mechelen, Mathias Hovius, kwam de eer toe om de eed van de toekomstige vorst af te nemen.
Na een diepe buiging bood hij de aarts­hertog een missaal aan, waarop deze de eed van trouw aan de Blijde Inkomst, een soort grondwet, zwoer.
Hovius was de eerste van de afgevaardigden die vervolgens op hetzelfde missaal trouw aan de vorst beloofden.
Na hem volgden de andere geeste­lijken uit de Staten van Brabant.
de edelen en de afgevaardigden van de steden.

Nadat de Brabantse afgevaardigden onder luid trompetgeschal opnieuw naar hun plaats waren teruggekeerd, kwamen de vertegenwoordigers van de andere gewesten aan de beurt.
Pas rond acht uur 's avonds was het ceremonieel van de beëdiging afgelopen.
De plechtigheid werd afgesloten met een groots diner en een dankprocessie.

Drie we­ken later zou Philips II overlijden.

Albrecht reisde na de inzwering naar Spanje om er zijn bruid Isabella op te halen.
In Fer­rara werd in november 1598 het huwelijk met de handschoen ingezegend door paus Clemens VIII in hoogsteigen persoon.
Na veel oponthoud kwam Albrecht in april 1599 in Valencia aan, waar de verbintenis met Isabella bevestigd werD. Een maand la­ter vatten ze de terugweg aan, over zee naar Genua, de dichtstbijzijnde Spaanse stad in Italië, verder naar Milaan en door de valleien van Ticino naar de Sint Gothardpas, het traject dat van Genua naar de Nederlanden nagenoeg ononderbroken over Spaan­se of neutrale grond liep en dat tijdgenoten 'de Spaanse weg' noemden.

Het ceremonieel van de Blijde Inkomst, waarbij vorst en onderdanen elkaar trouw beloven, werd in alle grote steden herhaalD. Ondanks het herfstweer besloten Albrecht en Isabella er meteen werk van te maken.

Op 25 november was Leuven aan de beurt.
De beroemde humanist Justus Lipsius, die in 1592 de calvinistische universiteit van Leiden verlaten had, hield een toespraak.
Ook hier deden zich de volkstoeloop en de uitbundige feestelijkheden voor die elke Blijde Intrede kenmerkten.

Toen bekend werd dat op dezelfde dag Staatse troepen enkele dorpen in de omgeving aan het plat­branden waren.
zette dat een zware domper op de feestvreugde.
Was dat geen slecht voorteken voor het nieuwe bewind?

In Doornik reed Isabella voor het eerst in haar leven met een slee en in Gent ver­oorzaakte een bloednerveuze geestelijke consternatie omdat hij Isabella in plaats van Albrecht het legendarische zwaard van graaf Boudewijn met de IJzeren Arm omgord­de.
Aartsbisschop van Mechelen Mathias Hovius was bij verschillende van deze plechtigheden aanwezig.
maar het hoogtepunt van de feestelijkheden kwam voor hem op 5 december, de dag waarop de nieuwe vorsten in zijn Mechelen hun Blijde Intrede deden.

Kosten noch moeite hadden de Mechelaars gespaard om de nieuwe heersers te ont­vangen.
Gekleed in lange, zwartfluwelen tabbaarden, gevoerd met blauw taffetas, re­den de leden van de stadsmagistraat de vorsten te paard tegemoet.
Ze werden gevolgd door de vijf gilden van de Dijlestad, die met hun wapperende vendels en hun uitrus­ting in de aartshertogelijke kleuren wit en blauw een feestelijke indruk maakten.
Even buiten de Brusselsepoort wachtte de aartsbisschop in pontificaal gewaad, vergezeld van de voltallige Mechelse clerus, het aartshertogelijk gevolg op.
Twee kanunniken droegen de aartsbisschoppelijke herdersstaf en het bisschopskruis.

Toen ze aan het podium kwamen waar Hovius en zijn gevolg opgesteld stonden, stapten Albrecht en Isabella uit de koets.
Ze knielden op de purperen kussens die er waren neergelegd en kusten het zilveren kruis dat hun door de prelaat werd voorgehouden.
Alle klokken van de stad begonnen te beieren en de hele stoet zette zich onder verscheidene eresal­vo's in beweging.
Onder een zijden baldakijn, gedragen door zes Mechelse edellieden, deden de aartshertogen hun intrede langs de Brusselsepoort.

De stad was uitbundig versierd met feestverlichting, guirlandes, tapijten en wa­gens met allegorische voorstellingen en lofdichten.
Onder een eerste triomfboog van wel twintig voet hoog, versierd met zinnebeelden en de wapens van de vorsten, ging het naar de Grote Markt.
Bij de ingang van de Sint Romboutskathedraal wachtte Ho­vius de aartshertogen nogmaals op.
Ze stegen af van hun paarden, werden met wij­water besprenkeld en volgden de aartsbisschop naar het hoogaltaar, waar ze neer­knielden.
Een koor hief de hymne Veni Creator Spiritus aan; daarna zong de aartsbis­schop een gebed en verwelkomde hij de vorsten met een korte toespraak.
Blijkbaar speelden zijn zenuwen hem parten, want hij kwam naar verluidt maar moeilijk uit zijn woorden.
Daarop zwoeren de vorsten met de hand op de bijbel dat ze, zoals hun voor­gangers de rechten van de Kerk zouden eerbiedigen.
Na het Te Deum Laudamus ver­lieten ze onder luid trompetgeschal de kathedraal.

Aan de overzijde van de markt was een triomfboog opgestelD. Een paneel van tien bij acht voet toonde een allegorische voorstelling van Religie, met in de ene hand een kruis en in de andere een open boek met het opschrift Verbum Dei.
(Woord van GoD.) Religie werd aangevallen door Ketterij, Heiligschennis, Burgeroorlog, Afgunst en andere als wraakgodinnen afgebeelde belegeraars, maar uit een wolk kwamen Al­brecht en Isabella, door de Heilige Geest met elkaar verbonden, als redders tevoor­schijn.

Naast het paneel stonden twee standbeelden: een met een masker in de hand en een met een aangestoken toorts en een blaasbalg.
Fraus en Discordia, List en Twee­dracht.
Voor zover dat nog nodig was, maakte een begeleidend vers duidelijk dat de komst van de aartshertogen de hoop deed opleven dat er een einde zou komen aan de oorlog en de andere verschrikkingen die de Nederlanden de voorbije decennia ge­teisterd hadden.

Over de markt trok het gezelschap naar het Hof van Hoogstraten waar de aartshertogen bleven over­nachten.
's Avonds werd overal de feestverlichting aangestoken.
De gilden hadden grote stellingen opgericht met daarop tientallen pektonnen.
Ook aan de huizen van de burgers waren vuurpannen en toortsen bevestigd, die bijna de hele nacht bleven bran­den.

Door het regenachtige weer lagen de straten er de volgende morgen, de dag van de beëdiging, modderig bi J. Burgemeester Van der Laen liet de vuile weg met lange rollen wit laken bedekken opdat de prinsen en hun gevolg hun voeten niet zouden besmeuren.

Na een plechtige eucharistie waar­in Hovius voorging, had op een podium voor het stadhuis en in aanwezigheid van de pauselijke nuntius, de ambassadeur van Spanje en andere vooraanstaanden de beëdi­ging plaats.
De markt zag zwart van het volk.
Uit de met tapijten behangen ramen reikhalsden tientallen plaatselijke schonen om toch maar niets van het schouwspel te missen.
Ook op de daken van de huizen tegenover het stadhuis zaten honderden kijk­lustigen.
De president van de Geheime Raad hield een plechtige toespraak.
waarna de wederzijdse beëdiging volgde.
Elke schepen kwam knielend zijn hulde betuigen aan de nieuwe vorsten.
Daarop riep de heraut vanaf de pui van het stadhuis driemaal met luide stem' Vive les Archiducs er Leurs Altezes' en wierp met een breed gebaar gouden en zilveren muntstukken boven de duizendkoppige menigte rond het podium.
Er werd gegrabbeld en gegrepen, gejuicht en gevloekt.
Enkele forse klaroenstoten besloten de plechtigheiD.

De volgende dag vertrok het hele gezelschap met de boot naar Antwer­pen, waar Albrecht en Isabella ook een zeer rijkelijke ontvangst te beurt zou vallen.

Terug naar ons oorspronkelijke verhaal, terug naar de nieuwe Spaanse bevelhebber Ambrosio Spinola, die het beleg van Oostende uit eigen zak schijnt betaald te hebben .
:

Ambrosio Spinola werd namelijk ook de leider van de Spaanse delegatie die uiteindelijk voor 12 jaar een bestand overeenkwam :

Ambrosio Spinola

1569 - 1630

van 1603 - 1628 bevelhebber van het Spaanse leger in Vlaanderen

De Spaanse Kade in Rotterdam dankt haar naam trouwens aan de doorreis van de Spaanse markies Ambrosio Spinola (1569-1630).
Spinola werd op 31 januari 1608 met een groot gevolg en met andere onderhandelaars over het 12-jarige bestand in de 80-jarige oorlog, op doorreis van Dordrecht naar Den Haag door het Rotterdamse stadsbestuur plechtig ontvangen en ingehaalD. Hij kwam over het ijs en zette op het Hoofd of Oude Hoofd het eerst voet aan wal.
Dit gedeelte van het Oude Hoofd werd vanaf omstreeks 1637 Spaansekade genoemD.

Met 190 ijssleden kwam Spinola via bevroren rivieren naar Dordrecht

Op 6 februari 1608 werd Spinola (rechts), reizend in 8 koetsen, in Rijswijk bij de Hoornbrug ontvangen door Maurits (links)

In de Vaderlandse Geschiedenis is 1600 De Slag bij Nieuwpoort altijd belangrijk gebleven, zoals je bijvoorbeeld kunt zien aan de onderstaande plaatjes die in jaren 1910 - 1915 door een koekfabriek werden uitgegeven, mits je hun koek kocht natuurlijk.

Enne hoe liep het af met dat zeeroversnest Duinkerken? In 1646 werd het veroverd door de Fransen met hulp van Maarten Harpertsz.
Tromp en vanaf die tijd waren de Spaanse Kaapbrieven niet meer geldig, zoo heeft zich ook dit vanzelf opgelost.

Direkt na het 12-jarig bestand vielen weer honderden schepen in handen van de Duinkerkers.
Pas o.
l.
v.
de uit Rotterdam afkomstige Maarten Harpertsz.
Tromp lukte het, om samen met de Fransen, in 1646 Duinkerken te veroveren, Maarten Harpertsz.
Tromp blokkeerde de haven, de Fransen belegerden Duinkerken vanaf het land:

Het droevig afscheid van Don de Calabassa uit Duinkerken naar Spanje

na de verovering van Duinkerken door Frankrijk en de zee-blokkade door Maarten Harpertsz.
Tromp

1646

LINK

Via deze LINK kun je eigenlijk het vervolg lezen op het bovenstaande verhaal, het gaat in dat verhaal over de aanloop naar 1648 en de Vrede van Münster.

Op onze site hebben we ook nog dit verhaal:

Het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, belandde in Japan, het begin van Deshima

Klein citaat:

Pomp en zijn lotgenoten bleven drie jaar in gevangenschap.
Toen herkregen ze hun vrijheid door de Slag bij Nieuwpoort.
In die slag had Prins Maurits een aanzienlijke Spanjaard, de admiraal van Aragon, ge­vangengenomen.
Tegen deze Spanjaard is een groot aan­tal door de Spanjaarden gevangengenomen Nederlanders uitgewisseld, waaronder ook Pomp en zijn mannen.

--------------------------------------------------------------------------------

We ontvingen deze reaktie:

In uw verhaal over Prins Maurits ontbreekt mijns inziens een belangrijk element, dat overigens in vrijwel alle boeken ontbreekt en dat is het bondgenootschap dat Maurits had met Marokko!

Voor de Nederlanden was dit bondgenootschap profijtelijk omdat Marokko, nog maar 1 eeuw geleden verdreven uit Spanje, Zuid-Spanje belaagde en daardoor niet alle aandacht op de Nederlanden kon richten.

Marokko werd in het oosten echter ook bedreigd door de Turken.
En hier wringt mijns inziens de schoen: Van Oldebarnevelt dreef volop handel met de Turken.
Niet onbegrijpelijk dat Marokko dit als een ondermijning van de alliantie beschouwde.
Zou Marokko de bedreiging van Zuid-Spanje opgeven en zich volledig op de Turken concentreren, dan zou Spanje de handen vrij hebben om zich geheel aan de Nederlanden te wijden.
Die zouden dan ongetwijfeld onder de voet zijn gelopen.
In die zin is het te begrijpen dat Maurits het handelen van Oldebarnevelt beschouwde als landverraaD.

Wat de militaire taktiek van Maurits betreft: naar mijn analyse was Maurits’ strategie er juist op gericht om in een guerillastrijd Spanje financieel uit te putten.
En toen gold: geen geld, geen soldaten! Spanje kende niet zoiets als een Unie van Utrecht waar de gewesten zich hadden gebonden dienstplichtige soldaten te leveren.
Dat het met Philips financieel matig gesteld was blijkt ook wel uit het feit dat hij in 1584 niet de uitgeloofde 25.
000 kon uitbetalen aan Balthazar Gerards voor de moord op Willem van Oranje (de familie kreeg in de plaats daarvan de domeinen van Oranje in Franche-Comte en privileges).

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Balthasar Gerards en klik op ENTER 

De slag bij Nieuwpoort was feitelijk totaal van geen betekenis, zij het dat 1600 kennelijk makkelijker is te onthouden dan 1938 om maar wat te noemen.
Het was helemaal geen klaterende overwinning en eigenlijk is de waarheid dat Maurits’ troepen aan een nederlaag ontsnapten.

Voor het overige blijft uw site buitengewoon interessant.

Thomas de Wreede

--------------------------------------------------------------------------------

Deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website werkt nauw samen met Historizon

Historizon is de enigste touroperator in Nederland gespecialiseerd in één- en meerdaagse geschiedenis reizen!

Er zou geen heden zijn zonder verleden, er is geen toekomst zonder heden.

Nu we vanuit het heden de toekomst betreden,

dragen we de rugzak van het verleden.

Een blik in deze rugzak leert ons de wijsheden uit het verleden.

Een blik in de rugzak van het verleden is een terugblik naar het verleden

Op deze site natuurlijk een verhaal, niet alleen over het ontstaan van Historizon, maar ook over het waarom van Historizon

Historizon, wat doen ze en wat willen ze

--------------------------------------------------------------------------------

--------------------------------------------------------------------------------

Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen 

--------------------------------------------------------------------------------

  wat zijn we trots op ons familiewapen , beetje jaloers zeker .
...

Terug naar de top 

--------------------------------------------------------------------------------

Last update :

20 Augustus 2007 ;

Assertiviteitstraining      Cotler Sherwin      Psychologie

Dit boek is een handleiding voor opzet, procedure, begeleiding en evaluatie van een assertiviteitstraining.
Het geeft aan hoe de cliënt via oefeningen en gesprekstechnieken adequaat leert reageren op situaties waarin hij zich tevoren niet assertief wist op te stellen.
Het boek bevat bovendien nuttige hulpmiddelen zoals o.
A. huiswerkopdrachten, een vragenlijst om de mate van assertiviteit bij iemand te bepalen en een systeem om de vooruitgang bij een cliënt te registreren.
Beide auteurs zijn klinisch psycholoog en werkzaam als assertiviteitstrainer.

Traffic      Vanderbilt Tom      Psychologie

Het is de favoriete plek om ergens over te huilen.
Blijkt uit onderzoek.
In de auto zitten we zelfs zo graag dat we liefst ten minste twintig minuten onderweg zijn naar ons werk.
Blijkt uit onderzoek.
We hebben nu eenmaal graag een momentje voor onszelf.
Denk daarbij vooral ook aan 'de neuspeuterfactor'.

Dat is dan weer het gevolg van het gevoel van privacy dat we krijgen zodra we achter het stuur kruipen.
Een voor het stoplicht wachtende automobilist die wordt aangestaard, gaat er bij groen als een haas vandoor.
Blijkt uit onderzoek.

Flirten in het verkeer? Het voelt misschien veilig iemand steels een blik toe te werpen via de binnenspiegel, maar het is dus kansloos.
De enige automobilisten die zich graag laten beloeren, zijn mannen van middelbare leeftijd in een sportauto, concludeert Tom Vanderbilt, die zich voor zijn boek Traffic heeft verdiept in ons rijgedrag en wat dat zegt over ons karakter.

Zo blijkt dat Amerikanen meer uitgeven aan auto's dan aan gezondheidszorg of eten en dat 22 procent van de restaurantmaaltijden in de VS vanuit de auto wordt bestelD. Amerikanen brengen zelfs zo veel tijd in de auto door dat vooral bij mannen huidkanker aan hun linkerkant meer voorkomt dan aan hun rechterkant.
Blijkt uit onderzoek.

En of we wel beseffen dat automobilisten gemiddeld dertig beslissingen per kilometer nemen.
Wie de autoradio hard aanzet of een auto rijdt die hoog op z'n wielen staat, zal door pure zinsbegoocheling de neiging voelen harder te rijden.
Waarom wij rechts rijden en men in Engeland en Japan links aanhoudt is dan weer te verklaren uit de geschiedenis van de paardenkar en de samoerai.
En o ja, zwarte auto's maken meer ongelukken dan witte, in Australië althans.
Blijkt uit onderzoek.

Ook de eigenaardigheden van het Nederlandse verkeer ontbreken niet in het boek van Vanderbilt.
Of het iets is om trots op te zijn, is de vraag, maar veel verkeersremmende maatregelen, zoals sluisjes, chicanes, drempels en wegvernauwingen, zijn in Nederland bedacht, weet hi J.

Zo bundelt Vanderbilt een hoop leuke weetjes, die het voortreffelijk zullen doen op feesten en partijen.
En hij weet ze vaak nog sociologisch of psychologisch te verklaren ook.
Dat maakt dit boek zeer vermakelijk, al gaat de opsomming in de categorie 'uit onderzoek is gebleken' na driehonderd bladzijden ook wel een beetje vervelen.

Het onderwerp dat in dit boek behandeld wordt, is behoorlijk uniek.
Over de psychologie van de automobilist is nog heel weinig bekenD. Dat terwijl het zeker niet onbelangrijk is om de irrationele beslissingen die automobilisten nemen te doorgronden.
Het is immers een sport geworden om elk jaar weer het aantal verkeerslachtoffers omlaag te krijgen.

Naast dit psychologische aspect, behandelt het boek ook de problematiek van de files.
Iedereen heeft zijn menig wel klaar over mogelijke oplossingen voor de fileproblematiek.
Na het lezen van dit boek, is elke gedachte over de maakbaarheid van het fileprobleem volledig verdwenen.

Verplicht leesvoer

De omslag van het boek vermeldt een citaat van een recensent uit New York waaruit blijkt dat iedere automobilist dit boek verplicht moet lezen.
Zover wil ik niet gaan, maar na het lezen van het boek, kan ik er toch begrip voor op brengen.
Autorijden is een heel complexe bezigheiD. Mensen hebben standaardreacties op bepaalde situaties die helemaal niet zo verstandig zijn.
Inzicht krijgen in die situaties kan veel schade of ongemak voorkomen.
Na dit boek zit ik zeker anders achter het stuur.
Alleen de vraag is voor hoe lang.

De vertaling

Oorspronkelijk is dit boek in de Verenigde Staten gepubliceerd, maar het is al vrij snel vertaald in het Nederlands.
Het lezen van de Nederlandse versie biedt zeker voordelen: de vertaler heeft de moeite gedaan de typische Amerikaanse elementen van het verkeer te accentueren.
Zo hebben Amerikanen bijvoorbeeld andere spiegels en is de markering van de wegen anders.
De vertaler geeft in zijn voetnoten aan hoe het voor Nederland zit.
Ook een compliment verdient het weergeven van de Nederlandse statistische gegevens over bijvoorbeeld de momenten waarop ongevallen zich voordoen.
Een absolute aanrader dus om de Nederlandse versie te lezen.

Toch kreeg ik regelmatig het gevoel, dat het vertaalwerk wel heel snel gegaan is.
Van sommige woorden ontbrak simpelweg een letter, hetgeen ik jammer genoeg meer dan eens gezien heB. Ook liepen sommige zinnen van geen meter, die ik zonder taalkundige studie in een paar tellen ook wel kan verbeteren.

De stof die in de epiloog behandeld wordt, is heel interessant.
De auteur is zijn studie naar de psyche van de automobilist begonnen door het bezoeken van een slipschool.
Geniaal hoe het een en ander daar verwoord is.
Toch is de positie van het hoofdstuk een verstandige keuze geweest.
De verhouding tot de rest van het boek is te losjes, om een prominente plaats midden in het boek te krijgen.

Vermoeiend

Wat ik in het boek miste, was een afsluitend hoofdstuk met allerlei tips&trucs.
In het boek lees je her en der allerlei zeer verstandige adviezen.
Maar omdat ze zo verspreid door het boek behandeld worden, ben je het overzicht van alle zaken waar je voortaan rekening mee wilt houden, al snel zoek.
De auteur had het zijn lezers gemakkelijker kunnen maken door een korte samenvatting te geven.

Verder moet nog opgemerkt worden, dat het boek op een gegeven moment gaat vermoeien.
De stof is zeer interessant, maar de wijze waarop het behandeld wordt, maakt dat je het boek niet achter elkaar uitleest.
Sla een willekeurig hoofdstuk open en je wordt overweldigd door alle vragen die de auteur zichzelf stelt.
In de loop van het hoofdstuk wordt met allerhande gegevens en experimenten aangetoond wat het mogelijke antwoord op zijn vragen zou kunnen zijn.
Al die experimentjes en uitkomsten van onderzoeken zijn heel interessant, maar als je onafgebroken met die zaken geconfronteerd wordt, is de lol er op een gegeven moment wel af.

Ik zou toekomstige lezers dan ook willen aanraden het boek per hoofdstuk te lezen en daarna wat anders te pakken.
Dat is een prima methode, zeker ook nu dit geen boek is die je perse kort achter elkaar uit moet lezen.
De hoofdstukken hebben wel samenhang, maar staan los genoeg om er eventjes tussenuit te gaan.

Conclusie

Al met al is het een super interessant boek.
Geweldig dat er auteurs zijn die over dit soort boeiende onderwerpen een boek weten te vullen met de actuele stand van zaken.
Hulde daarvoor.
Het boek heeft aan zo zijn mindere kanten, maar daar doe je niet moeilijk over.
Vergelijk het met een Ferrari: geweldige auto, maar de eerste de beste steen onder je wielen bezorgt je rugpijn.
Toch klaag je niet, want het euforische gevoel overheerst.
Zo is het ook met dit boek; zijn zwakheden vallen in het niet, met het behandelen van dit geniale onderwerp.

Geluk      Bormans Leo      Psychologie

“Drie essentiële zaken voor geluk in dit leven zijn, iets te doen te hebben, iets om van te houden, en iets om voor te hopen”, zo verklaarde de Engels politicus, schrijver en dichter Joseph Addison het in het begin van de 18de eeuw.
De zoektocht naar geluk is echter al veel ouder.
Voor Socrates was het vinden van geluk zelfs het doel van al ons handelen.
Epicurus ging nog een stap verder.
Waar het in de filosofie om gaat, is het persoonlijk geluk, zo stelde hij, en dat persoonlijk geluk was dan ook het hoogste goed in het menselijk leven dat gericht moet zijn op het vermijden van pijn en verdriet en het nastreven van materieel en geestelijk genot.
Deze visie werd later fel bestreden door de christelijke leiders die elke vorm van nastreven van genot en vermijden van pijn afkeurden, en als voornaamste doel het navolgen van Christus als hoogste doel stelden.
Zelfs Dante plaatste gelukszoeker Epicurus in zijn Goddelijke Komedie in de hel.
Pas in de 18de eeuw wankelde de goddelijke beveltheorie en kreeg het nastreven van geluk opnieuw een plaats in het westerse denken.
Uit recent wetenschappelijk onderzoek weten we intussen dat het geluksgevoel in ons lichaam wordt geproduceerd door zogenaamde endorfines, al blijft het een hoogst persoonlijke beleving.

 

De vraag is niet zozeer wat geluk is, maar wel hoe we gelukkig of gelukkiger kunnen worden.
Op deze vraag hebben niet minder dan honderd topexperts in de positieve psychologie, van IJsland tot Zuid-Afrika en van China tot Australië, hun geleerde hoofd gebogen.
Het resultaat is een fraai uitgegeven en vooral monumentaal boek onder de titel Geluk.
The World Book of Happiness.
Hoofdredacteur Leo Bormans verdiepte zich twee jaar in de onderzoeken van de professoren en vertaalde hun conclusies naar een breed publiek.
Gelukkig bewerkte hij die conclusies tot uiterst leesbare teksten.
Dus geen filosofische of spirituele beschouwingen, maar inzichten die gebaseerd zijn op wereldwijd wetenschappelijk onderzoek en die samengevat werden in enkele vuistregels.
Geluk staat volgens verschillende van de experts in functie van vrije tijd, geld, gezondheid, succes, welzijn, toekomst en warmte, maar dat is natuurlijk voorspelbaar.
Ongetwijfeld spelen nog meer elementen een rol in het geluksgevoel van mensen, denk aan humor, waardering en genot aan de positieve kant en verdriet, pijn en lijden aan de andere kant, maar die komen enigszins opvallend minder aan boD.

 

‘Geld maakt niet gelukkig’, is zowat de meest voorkomende uitspraak in het boek, maar dat klopt niet helemaal.
Een behoorlijk inkomen is voor de meeste mensen een noodzaak om een vorm van ‘geluk’ te kennen.
Maar het klopt dat heel rijke mensen op het vlak van hun persoonlijke geluksbeleving nauwelijks hoger scoren ten opzichte van mensen met een gewoon inkomen.
Dit blijkt onder meer uit het onderzoek van de Griekse professor Stavros Drakopoulos die het effect van geld op geluk bestudeerde.
Volgens zijn ‘paradox van geluk’ is het inkomen wel degelijk heel belangrijk voor geluk wanneer mensen arm zijn, maar ‘veel minder wanneer ze een financieel comfortabel leven leiden of er warmpjes bij zitten’.
Dat kan zijn, maar dat neemt niet weg dat de drang om steeds meer geld te hebben toch een gevolg is van de gedachte dat geld wél gelukkig maakt.
Juister lijkt me dan ook de stelling van de Oostenrijkse professor Erich Kirchner die stelt dat je geluk niet kan kopen en dat je derhalve voor je geluksgevoel eerder moet investeren in vriendschappen dan in huizen.

Er zijn nog andere redenen om aan te nemen dat materieel bezit of het beleven van genot geen voldoende garantie bieden voor geluk.
Vaak neemt het geluksgevoel juist toe als men anderen helpt zonder daarvoor iets als wederdienst te verwachten.
Onbaatzuchtige hulp dus, en dat is een van conclusies van de Italiaanse professor Leonardo Becchetti die na grondig onderzoek tot de vaststelling kwam dat geven vaak ‘gelukkiger’ maakt dan krijgen.
Opnieuw lijkt me die uitspraak te absoluut omdat men natuurlijk eerst veel moet hebben om iets te kunnen geven aan anderen.
Het doet me spontaan denken aan al die filmsterren die kinderen uit Afrika adopteren en zich op die manier een reputatie van bijzondere menslievendheid aanmeten.
Maar nog meer controversieel lijkt me de stelling van de Egyptische professor Ahmed Abdel-Khalek dat ‘het belijden van een religie en religieuze verbondenheid een positieve invloed hebben op het persoonlijke welbevinden, geluk, eigenwaarde en aanpassingsvermogen’.
Dat concludeert hij onder meer uit het feit dat volgens peilingen zoveel mensen in de Arabische wereld, maar ook in de Verenigde Staten, geloven in GoD. Het verband tussen geloven en geluk ontgaat me hier echter volkomen, want uit tal van andere onderzoeken blijkt dat heel wat mensen – vooral vrouwen – zich niet gelukkig voelen onder al die religieuze geboden.

 

Diametraal daar tegenover staan de visies van de postdoctorale fellows Martin Guhn en Anne Gadermann die na onderzoek tot de conclusie kwamen dat er drie universele behoeften moeten vervuld zijn om gelukkig te kunnen zijn, namelijk intimiteit, bekwaamheid en autonomie.
Juist die laatste behoefte lijkt me inderdaad cruciaal.
Hoe kan men iemands geluk meten zonder te weten of dit een persoonlijke keuze is? Dat wil niet zeggen dat mensen die geloven of zich onderwerpen aan anderen altijd ongelukkig zijn, maar de kans dat men gelukkig is omdat men zelf zijn levensweg gevolgd heeft, lijkt me groter dan andersom.
Dat betekent niet dat elke mens hedonistisch moet zijn, maar wel dat hij of zij zelf kan kiezen met wie of met welke groep hij of zij zich wil verbinden.
Het ontbreken van dwang en de vrije keuze vormen hier cruciale elementen in het geluksgevoel.
Handelingen die men autonoom stelt en niet onder dwang zijn altijd meer gericht op het persoonlijk geluk dan opgelegde bevelen die men uitvoert en enkel de opdrachthouder bevredigen.
‘Geluk is een hedonistisch streven, niet alleen voor de geest maar ook voor het lichaam en de ziel’, aldus de Britse auteur en psycholoog Miriam Akhtar.

 

Verschillende experts menen dat je het geluk als een spier kunt trainen.
Dat lijkt me onzin, maar wie ben ik om hun universitair onderzoek tegen te spreken.
In elk geval sta ik wantrouwig tegenover elke vorm van buitennatuurlijke ingreep die het ‘geluk’ zou kunnen bevorderen.
En toch zijn er wetenschappers die heel dicht bij de lijn van het irrationale aanschurken om hun eigen stellingen – vormen van New Age, tantra, yoga en meditatie – een vorm van legitimiteit te geven.
Het ergert me mateloos.
In die zin heb ik meer waardering voor wetenschappers als professor Marc Elchardus die met bewijsmateriaal kunnen aantonen dat geluk vaak afhangt van de familiale omstandigheden waarin men toevallig opgroeit.
Kinderen uit armere gezinnen hebben minder kans op ‘geluk’ dan hun leeftijdsgenoten uit meer begoede gezinnen.
Geluk is dus niet alleen een persoonlijke zaak maar ook een gevolg van de klasse waarin men bij toeval opgroeit.
Juist dat laatste, ‘bij toeval’, maakt de geluksbeleving zo oneerlijk.
Elke mens zou, ongeacht zijn materiële mogelijkheden, ‘gelukkig’ moeten kunnen worden.
Dat dit niet zo is, vloeit vaak uit het gebrek aan kansen dat kinderen om diverse redenen, vaak sociaal-economische, hebben.
In die zin is het onderzoek van Elchardus ook nuttig voor politieke de beleidsvoerders.

 

Een van de laatste onderzoekers die aan bod komt is de Belgische filosoof Philipp Van Parijs die erop wijst dat geluk nastreven niet echt mogelijk is.
Probeer al goed te leven, zo stelt hij, en als iedereen dat zou doen dan zullen we als welkom neveneffect een maatschappij kennen die ons gelukkiger maakt.
‘Veel dingen die ons leven goed maken, zullen pas zichtbaar worden of in vervulling gaan als wij er niet meer zijn.
We zullen het dus niet weten.
Maar we kunnen het wel hopen.
En als we dat doen, kunnen we het geluk vinden.
Niet omdat we het zochten, maar omdat het gewoon een welkom neveneffect is van doen wat we dachten te moeten doen’.
Dit sluit nauw aan bij de categorische imperatief van Kant al zullen velen dit te theoretisch vinden.
Maar het past wel in dit wetenschappelijk werk dat als grootste verdienste heeft dan het aantoont dat er wél iets universeels bestaat in de wereld, onze hunker naar geluk.
Alleen al daarom kunnen we met zekerheid zeggen dat een universele moraal mogelijk is, al zal dit door cultuurrelativisten en postmodernisten worden afgedaan als een verzinsel.

Recensie door Dirk Verhofstadt

Over de auteur

 

Leo Bormans

Leo Bormans is journalist, schrijver en spreker.
Al meer dan twintig jaar is hij hoofdredacteur van het onderwijstijdschrift Klasse en alle varianten (Yeti, Maks!, Klasse voor Ouders…).
In binnen- en buitenland geeft hij inspirerende lezingen over optimisme en geluk.
Hij is de auteur van het internationaal succesvolle ; ;Geluk.
The World Book of Happiness ; ;.
De Schatkist is de inspirerende toepassing daarvan en kreeg daarom de ondertitel ; ;The World Box of Happiness ; ; mee.
In het najaar volgt het sluitstuk van het drieluik: ; ;The Work Book of Happiness ; ;.
Dat praktijkboek verschijnt onder de titel ; ;Word optimist!

 

Voor ‘Geluk.
The World Book of Happiness’ vroeg ik aan 100 topexperts in de positieve psychologie, van Ijsland tot Zuid-Afrika en van China tot Australië wat de kern is van hun kennis over geluk.
Geen filosofische of spirituele beschouwingen, maar inzichten die gebaseerd zijn op wereldwijd wetenschappelijk onderzoek.
Het gaat niet over ‘geloven’ maar over ‘weten’.
Kennis over de rol van tijd, geld, gezondheid, succes, welzijn, toekomst en warmte.
Over jeugd, genetica, toeval en vrije wil.
Over humor, pijn en verdriet.
Over kiezen, familie, relaties en vrienden.
Dit boek behandelt niet alleen het individuele geluk, maar ook het welzijn van groepen, organisaties en landen.
Zo ontstaat in dit unieke standaardwerk een globale visie op geluk.

 

Mijn vrienden zegden me dat ik een ervaringsdeskundige ben in het optimisme.
Ik besloot er een boek over te schrijven: 100% positivo.
Daarin ging ik op zoek naar het geheim van optimisme in mezelf en in de wereld om me heen.
Zo ontdekte ik dat er vele duizenden studies bestaan over optimisme en geluk.
Er komen er elke dag bi J. Het begin van de 21ste eeuw is niet alleen omgeven door een wolk van slecht nieuws.
Duizenden onderzoekers hebben zich wereldwijd gestort op de positieve psychologie.
Die gaat niet uit van fouten, mislukkingen en ziektebeelden, maar van de positieve kracht van de mens.
Als we beter weten wat ons precies gezond, gelukkig en succesvol maakt, kunnen we die mechanismen optimaal inzetten voor ons eigen geluk en dat van de wereld die ons omringt.
Na een lezing kwam een 17-jarige jongen naar me toe.
Hij zei: ‘Nu weet ik wat ik moet antwoorden als mensen me vragen wat ik wil worden.
Ik word optimist.
Het is me duidelijk geworden dat je dat ook gewoon kunt leren.

 

De eerste vragen die journalisten altijd stellen aan wie over optimisme of geluk durft te spreken, zitten vol achterdocht: ‘Ben jij een soort idealist? Zie je dan niet hoe triest de werkelijkheid is?’ Vaak steekt ook cynisme de kop op.
Cynici zeggen met heel hun lijf: ‘Kijk eens hoe slim en intelligent ik ben dat ik erin slaag om in enkele minuten alles te doven wat in jou aan passie, vuur en hoop brandt.
’ Het is de gemakkelijkste levenshouding die er bestaat.
Anderen maken zich ervan af met de stelling ‘Ik ben geen optimist en geen pessimist, ik ben een realist’.
Realisten zijn pessimisten die het nog niet willen toegeven.
Natuurlijk loopt niet alles goed en heeft iedereen recht op verdriet.
Soms kan de dwang om gelukkig te zijn ook een last worden.
Toch schuilt er in elke mens een onmetelijke en positieve kracht.
Die kunnen we versterken en ontwikkelen.
In Nepal leerde ik de betekenis van de dagelijkse groet die zoveel samenvat: Namasté (‘ik buig voor de god in jou’).

 

Voor dit boek heb ik kilometers wetenschappelijk onderzoek gelezen.
En telkens verbaasde ik me erover dat niemand van mijn vrienden daarover ooit iets had gehoord of gelezen.
Ik besloot de honderd knapste onderzoekers te benaderen met de vraag hun werk in maximaal duizend woorden samen te vatten als een boodschap aan de werelD. Ik ontdekte dat positieve psychologen ook in het gewone leven aardige mensen zijn.
Ze gingen nagenoeg allemaal in op mijn vraag.
Daarom voegde ik er voor mezelf nog een extra uitdaging aan toe.
Ik wilde de inzichten uit de hele wereld met elkaar in contact brengen.
Daarom zocht ik specialisten in vijftig landen, evenveel landen als ik zelf ooit heb bezocht.
Ze zouden op vier punten het verschil maken.
Ik wilde alleen op onderzoek gebaseerde kennis, geen spirituele filosofie.
Het mocht niet alleen gaan over individueel geluk van mensen, maar moest ook handelen over geluk van groepen, biotopen, organisaties en landen.
Er moest kruisbestuiving mogelijk zijn vanuit een globale visie op universeel geluk.
En de teksten moesten in mensentaal zijn geschreven.
In onze zoektocht naar geluk mogen de hoge drempels van het wetenschappelijk taalgebruik geen struikelblok vormen.
Alle professoren vonden dat een originele en confronterende uitdaging.
Ze hebben informatie omgezet in kennis en kennis in wijsheiD. Ik bedank hen hiervoor uit de grond van mijn hart en hoop dat dit boek op een of andere manier bijdraagt tot het geluk van elke mens in de wereld, zodat we ons niet laten verlammen door het fatalisme van de angst, maar ons laten inspireren door de dynamiek van de hoop.
Ondanks alles en juist daarom.

 

Namasté.

 

Leo Bormans

 BRIEF AAN ALLE WERELDLEIDERS

 

Geachte

 

Ik bezorg u hierbij graag het boek “Geluk.
The World Book of Happiness”.
Het verzamelt de inzichten van 100 geluksprofessoren uit 50 landen.
Daarmee wens ik u niet alleen “Gelukkig Nieuwjaar” maar vraag ik u ook om geluk en het welbevinden van de mensen bovenaan de politieke agenda te zetten.
Het initiatief van dit boek gaat uit van een Belg maar het is een internationale bestseller en wordt ondertussen al wereldwijd vertaalD.

 

Positief denken is niet langer voor zwevers, dromers en naïevelingen.
De positieve psychologie houdt zich op een wetenschappelijke manier bezig met de kwaliteit van het leven.
Het gaat daarbij niet enkel over het geluk en welbevinden van individuen maar zeker ook over dat van groepen, organisaties en landen.
Bovendien kunnen we in een globale wereld vooral ook leren van elkaar.
Het is tijd om die kennis te ontsluiten voor gewone mensen.
Niet op een populistische manier maar op een realistische, laagdrempelige en inspirerende wijze.
Beleidsmakers, leiders en politici dragen hiervoor een belangrijke en ethische verantwoordelijkheiD.

 

Mensen die positief denken zien meer mogelijkheden, presteren beter, hebben meer veerkracht, nemen vaker de juiste en gezonde beslissingen, onderhandelen beter, zijn zich van meer bewust, onderhouden betere relaties, nemen meer verantwoordelijkheid, ervaren meer vertrouwen enz.
Kortom, zij geven meer hoop aan anderen omdat ze er zelf ervaren.
Om die positieve energie los te maken heeft een mens zuurstof nodig.
Die zuurstof kan de maatschappij bieden.
Of niet.
Positief onderwijs, positief ouderschap, positieve journalistiek en positieve politiek spelen hierin een cruciale rol.
Die zuurstof kunnen we ook zelf opbouwen door een evenwichtig bestaan of een religieus of filosofisch houvast.

 

Waarom zouden we de mens niet aanspreken op alle invalshoeken van zijn meervoudige intelligentie? Hoe en wanneer prikkelen we zijn zin voor nieuwsgierigheid, intelligentie, passie, doorzettingsvermogen, vriendschap, eenvoud, authenticiteit, eerlijkheid, creativiteit, uitmuntendheid, waardering en humor? Ik weet dat de cynici dergelijke voorstellen meteen weg lachen als naïviteit.
Dat is het niet.
Door ons te richten op de groeiende mens, worden we met z’n allen betere en gelukkigere mensen.
Dan maken we niet van elk incident een trend en van elke anekdote een algemene waarheiD. Dan stimuleert het beleid dat we voeren zelfkennis, reflectie, verantwoordelijkheidszin en engagement.

 

Positief ingestelde mensen zien alles in zijn juiste verhoudingen, relativeren meer, zijn niet jaloers maar dit belet niet dat zij belang hechten aan wat het dagelijks leven zin geeft.
Ze zijn gericht op anderen en niet zozeer op zichzelf.

 

Ik sluit me dan ook met veel plezier aan bij de wereldwijde actie van Lord Richard Layard (www.
actionforhappiness.
org).
Ze reikt ons allemaal handvaten voor meer geluk.
Het is een internationale beweging voor positieve sociale verandering.
Duizenden mensen in meer dan honderd landen zetten er zich al voor in.

 

Ik wens u en alle mensen waarvoor u verantwoordelijkheid opneemt een gelukkig leven, welbevinden en levenskwaliteit.
Mag “The World Book of Happiness” ons daarbij allemaal stimuleren.
Gelukkig Nieuwjaar!

 

Herman Van Rompuy

 

Voorzitter van de Europese Raad ;

Het verschil      Baron-Cohen      Psychologie

 Baron Cohen is hoogleraar psychologie en psychiatrie in Cambridge.
De centrale stelling in zijn theorie is: 'Het vrouwelijk brein is vooral uitgerust voor empathie.
Het mannelijk brein is vooral uitgerust voor het begrijpen, ontwerpen en bouwen van systemen'.
Deze stelling onderbouwt hij met veel onderzoek.
Laat u niet afleiden door de wat ronkende flaptekst; ook voor degenen die deze theorie niet kunnen onderschrijven of te beperkt vinden geeft hij veel inzicht in resultaten van allerlei hersenonderzoek naar sekseverschillen in het brein; deze inzichten hoeven niet per se tot zijn conclusies te leiden

'Het is duidelijk dat het onderwerp van essentiële psychologische verschillen tussen de beide seksen heel gevoelig ligt.
Ik zou er omheen kunnen draaien, maar ik neem aan dat u het op prijs stelt als ik de theorie die ik in dit boek naar voren breng helder en klaar onder woorden breng.
Dus die geef ik hier:

Het vrouwelijk brein is vooral uitgerust voor empathie.
Het mannelijk brein is vooral uitgerust voor het begrijpen, ontwerpen en bouwen van systemen'

Asperger Syndroom en autisme als uitingen van het extreem mannelijk brein

Het mannelijk en het vrouwelijk brein verschillen aanzienlijk en dat is geen kwestie van aangeleerd gedrag, maar regelrecht biologisch verklaarbaar.
Zo, die is eruit.
De Engelse hoogleraar Simon Baron-Cohen plaatst zijn stelling pardoes in de eerste regels van zijn boek The Essential Difference: Men, Women and the Extreme Male Brain.
Hij schrijft: «Het vrouwelijk brein is in hoofdzaak toegesneden op empathie.
Het mannelijk brein is in hoofdzaak toegesneden op het begrijpen en bouwen van systemen.
»

Empathie legt hij uit als het vermogen tot invoelen in andermans emoties en drijfveren, plus het daarop adequaat reageren met eigen emoties.
De bezitter van het mannelijk brein is weer beter in staat te analyseren hoe dingen en systemen in elkaar steken en werken, en hij kan die wetenschap toepassen om nieuwe ontwikkelingen te voorspellen of andere dingen te ontwerpen.
Hij ziet, met andere woorden, makkelijker voor zich hoe hij van een stapel haringen, stokken en doek een bungalowtent kan maken.
Om de theorie nog korter samen te vatten: de vrouw begrijpt mensen, de man begrijpt dingen.

In zijn boek wil Baron-Cohen laten zien dat dit eens temeer aan het licht komt wanneer de stoornis autisme wordt bestudeerD. Bij autisme, en varianten ervan, zou het mannelijke deel van het brein op hol zijn geslagen en zich van zijn meest extreme kant laten zien.
Autisten verliezen zich in het eindeloos op een rij zetten van voetbaluitslagen, treinvertrek- en -aankomsttijden of computerprogramma?s, het doorrekenen van wiskundige formuleringen óf het uitvinden van belangrijke natuurkundige wetten (jawel, Baron-Cohen noemt Newton en Einstein als mensen die mogelijk autistische kenmerken vertoonden).
Maar de overdrijving van hun obsessies gaat ten koste van hun empathische gevoelens, hun sociale leven verloopt rampzalig.
(Voor de wetenschap doet het er natuurlijk niet toe, maar benieuwd toch maar even op zoek gegaan in de «Acknowledgements».
Juist ja, daar worden naast de collega?s de kinderen bedankt, maar geen vrouw.
Baron-Cohen is een gescheiden man of een weduwnaar.
)

Baron-Cohen houdt vele slagen om de arm.
Hij vertelt veel last te hebben gehad van mensen (waarvan velen gezegend met het vrouwelijk brein) die hem tot reactionair bestempelden.
Hij schrijft dat hij meer dan vijf jaar bezig is geweest met dit boek, omdat het in de jaren negentig politiek nog te gevoelig lag om te publiceren.
Zijn grote voorbehoud is de opmerking dat vrouwen ook het mannelijk brein (type S) kunnen bezitten en mannen met het vrouwelijk brein (type E) uitgerust kunnen zijn.
Alleen gemiddeld hebben meer vrouwen het vrouwelijk brein en mannen het mannelijke.
Toch lijkt het er wel op, hoewel hij dat niet hardop zegt, dat hij vrouwen met een mannelijk brein en mannen met een vrouwelijk brein meer ziet als de uitzonderingen die zijn regel bevestigen, want meestal schrijft hij over het verschil tussen mannen en vrouwen en niet over het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke breinen.

Maar aan het begin van de 21ste eeuw heeft Baron-Cohen niet te klagen.
The Guardian plaatste direct bij verschijning van het boek, op de eerste van deze maand, twee tests op zijn website en het gerespecteerde maandblad Prospect nam een op het boek gebaseerd stuk van Baron-Cohen op.

Baron-Cohen schrijft uitermate helder en maakt zich verdienstelijk door inzichten voor een groot publiek bereikbaar te maken.
Wanneer het op bewijzen aankomt haalt hij veel onderzoek aan om te laten zien waarom mannen makkelijker moorden, verkrachten (et cetera!) en presenteert hij eigen onderzoeksgegevens.

Maar voor het hoofdstuk The Female Brain as Empathizer: The Evidence heeft hij uiteindelijk niet meer dan dertig bladzijden nodig.
Anders dan zijn opmerkingen over de ongewenstheid van zijn inzichten doen geloven, zijn Baron-Cohens conclusies al veel langer niet echt omstreden.
Eerder werd ook al in populair-wetenschappelijk werk als feit gepresenteerd dat vrouwen beter zijn uitgerust voor empathie.
Dat kwam, bijvoorbeeld, ook aan de orde in The First Sex: The Natural Talents of Women and How They Are Changing the World van Helen Fisher en Woman: An Intimate Geography van Natalie Angier, twee boeken die in 1999 verschenen en de biologische superioriteit van de vrouw aantonen.

Wel rijzen vragen bij wat Baron-Cohen vertelt over eigen onderzoeken.
Zo laat hij aan de hand van een eigen onderzoek zien dat meisjes-baby?s eerder naar een gezicht en jongens-baby?s eerder naar een mechanisch object kijken.
Maar de baby?s die aan het onderzoek meededen waren al een jaar oud en het is niet gezegd dat een eenjarige niet al een heleboel kan hebben aangeleerD.

Die vraag blijft bij al het onderzoek van oudere kinderen in de lucht hangen.
En wanneer Baron-Cohen onderzoek noemt dat moet aantonen hoe pasgeboren baby?s verschillen, blijft het steeds een beetje aanklooien.
Bijvoorbeeld door onderzoekers die baby?s van een dag oud onderzoeken en die bij het ziekenhuisbed hun best doen om niet naar de ansichtkaarten aan de wand («Gefeliciteerd! Een zoon!») te kijken of geen (knalroze of lichtblauwe) kleding proberen te zien, teneinde maar objectief te blijven.

De meer biologische benadering, zoals bijvoorbeeld die in bovengenoemde boeken, is wat dat betreft exacter en beter controleerbaar.
Maar ook omdat hier de nadruk op uitleggen ligt, raakt controleerbaarheid op de achtergrond, zoals wanneer twee anonieme kinderen worden opgevoerd en alle observaties van hun moeder pasklare bewijzen vormen voor de juistheid van Baron-Cohens theorie.
Dan is vooral de docent aan het woord die inzichtelijk maakt en niet de wetenschapper die argumenteert.

De doe-het-zelftesten die aan de Universiteit van Cambridge zijn ontwikkeld en achter in het boek staan, laten ook vragen open.
Maar dat neemt niet weg dat ze erg leuk zijn om te doen en zeker tot nadenken aanzetten.
Bij de testvragen kun je je bijvoorbeeld afvragen hoezeer toch de omgeving een rol speelt en sprake is van aangeleerd gedrag (bijvoorbeeld bij: «Als iemand me zou vragen of ik zijn of haar kapsel mooi vond, zou ik eerlijk antwoord geven, ook als ik het afschuwelijk zou vinden.
» Of: «Ik hou ervan om aan sport te doen.
»)

Hoewel Baron-Cohen beweert van niet, roepen ze ook de vraag op of men in Mexico, Pakistan, Canada en Jamaica hetzelfde scoort.
Soortgelijke kritiek is overigens ook mogelijk op de IQ-testen die alom geaccepteerd en in gebruik zijn.
In het hoofdstukje «Culture» ? zes (!) pagina?s ? wordt de invloed van de omgeving besproken.
Daar geeft Baron-Cohen weliswaar aan dat aanwijsbaar anders wordt omgegaan met jonge tjes dan met meisjes, al vanaf een heel prille leeftijd, maar hij signaleert ook dat daarbij een rol speelt dat die kinderen al verschillend gedrag vertoonden.
Jongetjes worden vaker bestraft omdát ze ook vaker aan dingen zitten waaraan ze niet mogen komen.

De theorie van het autisme is eigenlijk al bekend, geeft Baron-Cohen grif toe, en hij haalt onder meer Hans Asperger aan, die al in 1944 de theorie van het extreem mannelijk brein noemde in de voor die tijd en die theorie enigszins typische locatie DuitslanD. Maar in dit boek koppelt hij haar expliciet aan de verschillen tussen het mannelijk en het vrouwelijk brein en stelt hij de maatschappelijke context ter discussie.
Hij breidt autisme uit tot «het autistische spectrum».
Een op de tweehonderd kinderen heeft er last van en functioneert dientengevolge niet goed in sociaal opzicht.
Daarnaast zijn er nog mensen die tegen het autistische spectrum aanschuiven, en dat zijn voornamelijk mensen met het mannelijk brein ? zoals veel mensen met het vrouwelijk brein wellicht op basis van kennis uit de praktijk zullen kunnen beamen.
Hun hang naar systeembouw gaat ten koste van hun empathische gevoelens, schrijft Baron-Cohen (zijn theorie gaat er voornamelijk van uit dat óf empathisch denken, E, óf systeemdenken, S, het geval is en dat + E dus betekent ? S).

Baron-Cohen koppelt aan zijn waarnemingen een hartstochtelijk pleidooi.
«Ik zou huilen van teleurstelling», schrijft hij, «als de lezer uit dit boek zou opmaken: ?alle mannen hebben minder empathie?, of: ?alle vrouwen hebben minder vermogen tot systematiek?.
» Hij heeft belangrijkere dingen te zeggen.
Aan het einde van zijn boek vertelt hij dat het hem opvalt dat de maatschappij een steeds betere plek wordt voor mensen met het vrouwelijk brein dan voor diegenen met het mannelijk brein.
Hij signaleert dat mensen die empathisch niet goed zijn uiteindelijk autist worden genoemd, maar wat gebeurt er met mensen aan de andere kant van het spectrum? Met degenen die een extreem vrouwelijk brein bezitten en waardeloos zijn waar het gaat om systeembouwen? Met iemand dus die niet goed kan kaartlezen maar wel zeer sociaal gevoelig is? Zo iemand wordt niet als gestoord beschouwd, schrijft Baron-Cohen, en hij wijst een beschuldigende vinger naar de maatschappij die minder tolerant staat tegenover «a poor empethizer» dan tegenover «a poor systemizer».
Zo iemand heet in deze maatschappij gewoon? een vrouw.

Mannelijk of vrouwelijk brein

Vrouwen kunnen niet kaartlezen en mannen kunnen hun emoties niet tonen ? het zijn uitspraken die decennialang te banaal werden gevonden om waar te wezen.
Zouden er al verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan, dan waren die aangeleerd door de (mannelijke) maatschappij en niet aangeboren.
Toch wordt de laatste jaren steeds meer gepubliceerd over de biologische verschillen.

In het zojuist verschenen boek The Essential Difference: Men, Women and the Extreme Male Brain zet Cambridge-hoogleraar Simon Baron-Cohen de verschillende aanwijzingen dat de biologische verschillen tussen man en vrouw zich ook in het brein manifesteren nog eens op een rijtje.

En hij komt met een nieuwe theorie om aan te tonen dat het vrouwelijke brein geschikter is voor empathie en het mannelijke voor systeem-bouwen.
Volgens Baron-Cohen wortelt autisme in het mannelijk deel van het brein.
In zijn boek publiceert hij ook een aantal tests met wetenschappelijke pretentie.
Hij houdt weliswaar een slag om de arm door te stellen dat mannen een vrouwelijk en vrouwen een mannelijk brein kunnen bezitten, maar hij heeft het gewoon over de verschillen tussen man en vrouw.
De hier afgedrukte test zou moeten aantonen in welke mate iemands brein geschikt is voor empathische gevoelens.
Denkt u vrouwelijk, mannelijk of als een autist?

Ik kan duidelijk zien of iemand anders wil meedoen aan een gesprek.

Ik verkies dieren boven mensen.

Ik probeer de huidige trends en modes te volgen.

Ik vind het moeilijk aan anderen dingen uit te leggen die ikzelf makkelijk begrijp, als zij het niet meteen begrijpen.

Ik droom ?s nachts vaak.

Ik vind het erg fijn om voor andere mensen te zorgen.

Ik probeer liever mijn eigen problemen op te lossen dan ze te bespreken met anderen.

Ik heb moeite te weten wat ik moet doen in een sociale situatie.

Ik ben op mijn best als ik net wakker ben.

Mensen zeggen vaak tegen me dat ik in een discussie te ver ben gegaan om mijn gelijk te bewijzen.

Ik vind het niet heel erg als ik te laat kom op een afspraak met een vrienD.

Vriendschappen en relaties zijn veel te ingewikkeld, dus hou ik me er liever niet mee bezig.

Ik zou nooit een wet overtreden, hoe onbelangrijk ook.

Ik vind het vaak moeilijk om te beoordelen of iets grof of beleefd is.

In een gesprek concentreer ik me liever op mijn eigen gedachten dan op wat mijn gesprekspartner zou kunnen denken.

Ik verkies practical jokes boven verbale humor.

Ik leef liever voor het moment dan voor de toekomst.

Als kind sneed ik graag wormen in stukken om te zien wat er zou gebeuren.

Ik heb snel in de gaten wanneer iemand iets anders bedoelt dan wat hij zegt.

Ik heb vaak uitgesproken meningen over morele zaken.

Ik kan moeilijk begrijpen waarom sommige dingen mensen zo diep raken.

Ik kan me makkelijk in iemand anders verplaatsen.

Het belangrijkste wat een ouder een kind kan leren vind ik goede manieren.

Ik doe dingen graag impulsief.

Ik kan goed voorspellen hoe iemand zich zal voelen.

Ik heb snel in de gaten wanneer iemand in een groep zich ongemakkelijk of onprettig voelt.

Als ik iets zeg waardoor iemand anders beledigd is, vind ik dat zijn of haar probleem, niet het mijne.

Als iemand me zou vragen of ik zijn of haar kapsel mooi vond, zou ik eerlijk antwoord geven, ook als ik het afschuwelijk zou vinden.

Ik kan niet altijd begrijpen waarom iemand beledigd zou moeten zijn door een opmerking.

Mensen zeggen vaak dat ik erg onvoorspelbaar ben.

Ik ben graag het middelpunt van de aandacht bij sociale gelegenheden.

Mensen zien huilen doet me niet echt iets.

Ik voer graag discussies over politiek.

Ik ben erg direct, wat sommige mensen aanzien voor grofheid, ook al is het niet zo bedoelD.

Ik vind sociale situaties niet gauw verwarrenD.

Volgens andere mensen kan ik goed begrijpen hoe zij zich voelen en wat zij denken.

Als ik mensen spreek, praat ik vaak liever over hun ervaringen dan over de mijne.

Het doet me veel als ik een dier pijn zie lijden.

Ik kan beslissingen nemen zonder te worden beïnvloed door de gevoelens van mensen.

Ik kan me niet ontspannen voordat ik alles heb gedaan wat ik me had voor genomen die dag te doen.

Ik kan gemakkelijk zien of iemand anders zich interesseert voor wat ik zeg of zich verveelt.

Het doet me veel als ik in het televisienieuws mensen zie lijden.

Vrienden praten gewoonlijk met mij over hun problemen, omdat ze zeggen dat ik erg begripvol ben.

Ik kan goed aanvoelen of ik stoor, zelfs als de ander het niet tegen me zegt.

Ik begin vaak aan nieuwe hobby?s maar raak snel verveeld en ga dan weer iets anders doen.

Mensen zeggen soms dat ik te ver ben gegaan met plagen.

Ik zou te zenuwachtig zijn om in een grote achtbaan te gaan.

Andere mensen zeggen vaak dat ik ongevoelig ben, hoewel ik niet altijd begrijp waarom.

Als ik een buitenstaander in een groep zie, vind ik dat hij of zij zélf moeite moet doen om er bij te komen.

Normaal gesproken blijf ik emotioneel onaangedaan bij het kijken naar een film.

Ik ben graag zeer georganiseerd in het dagelijks leven en maak vaak lijstjes van de taken die ik te doen heB.

Ik kan me heel snel en intuïtief afstemmen op hoe iemand anders zich voelt.

Ik neem niet graag risico?s.

Ik kan gemakkelijk bedenken waar iemand anders over zou willen praten.

Ik kan zien wanneer iemand zijn of haar ware gevoelens verbergt.

Voordat ik een beslissing neem, weeg ik altijd de voors en tegens tegen elkaar af.

Ik ben niet bewust bezig met de regels van sociale situaties.

Ik kan goed voorspellen wat iemand zal doen.

Ik raak vaak emotioneel betrokken bij de problemen van een vrienD.

Gewoonlijk kan ik het standpunt van een ander waarderen, zelfs als ik het er niet mee eens ben.

Het berekenen van uw EQ

Reken twee punten voor elke van de volgende stellingen als u «geheel mee eens» hebt

geantwoord, of één punt als u «enigszins mee eens» hebt geantwoord:

1, 6, 19, 22, 25, 26, 35, 36, 37, 38, 41, 42, 43, 44, 52, 54, 55, 57, 58, 59, 60.

Reken twee punten voor elke van de volgende stellingen als u «geheel mee oneens» hebt

geantwoord, of één punt als u «enigszins mee oneens» hebt geantwoord:

4, 8, 10, 11, 12, 14, 15, 18, 21, 27, 28, 29, 32, 34, 39, 46, 48, 49, 50.

De volgende stellingen leveren geen score op:

2, 3, 5, 7, 9, 13, 16, 17, 20, 23, 24, 30, 31, 33, 40, 45, 47, 51, 53, 56.

Vervolgens telt u alle punten die u hebt gescoord bij elkaar op en hebt u uw totale EQ-score.

Het interpreteren van uw EQ-score

0-32 is laag (de meeste mensen met het Asperger-syndroom of hoog-functionerend autisme scoren rond de 20)

33-52 is gemiddeld (de meeste vrouwen scoren rond de 47 en de meeste mannen scoren rond de 42)

53-63 is bovengemiddeld

64-80 is erg hoog

80 is het maximum ;

Geen zee te hoog      ?      Psychologie

'Dit boek vertegenwoordigt voor mij in meer dan één opzicht een keerpunt', zegt Wayne Dyer in zijn inleiding.
'Ik hoop dat het ook voor jou een keerpunt zal zijn.
Het laat het hoe en waarom zien van je volledige ontplooiing als mens, het be-vat een programma om zo te leren denken, en handelen, dat je boven je ; ;gemiddelde ; ; of ; ;normale ; ; ik uit kunt stijgen en je verder te ontwikkelen dan je in je stoutste dromen voor mogelijk had gehouden .

In dit boek moedig ik je aan om een menselijke levensstijl te aanvaarden, die niet alleen je eigen leven van dag tot dag tot een vreugde zal maken, maar ook de wereld zal voorzien van de creatieve krachten en het levendige voorstellingsvermo-gen die zij nodig heeft om een menselijker en gelukkiger woonplaats te zijn voor ons allemaal, én voor hen die na ons komen.
' ;

Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus      Gray John      Psychologie

Om de verschillen tussen mannen en vrouwen te kunnen begrijpen, moeten we terug naar de oorspronkelijke redenen achter die verschillen.
Het begon feitelijk allemaal toen naast “ongeslachtelijke voortplanting”, ook “geslachtelijke voortplanting” z’n intrede begon te doen.
Daarvoor werd er nog niet aan seks gedaan: als een organisme nageslacht wilde, deelde het zich gewoon in tweeën! (waarom er in de natuur zoiets als “geslachtelijke voortplanting” is ontstaan en wat daar de evolutionaire voordelen van zijn kun je lezen in het Kennislinkartikel ; ;Het mysterie van de man ; ; van Sander van Doorn)

Met de komst van geslachtelijke voortplanting begonnen sommige organismen zich te specialiseren in “vaders” en “moeders”, die ieder hun eigen genetische aandeel zouden leveren: mannetjes zouden spermacellen leveren en vrouwtjes eicellen.
Van zoiets als “ouderlijke zorg” was toen nog helemaal geen sprake: na de daad gingen “vader” en “moeder” ieder zo snel mogelijk hun eigen weg en het nageslacht moest zichzelf maar zien te redden in de werelD. Geslachtelijke voortplanting was echter een hoop gedoe en dat maakte het (krijgen van) nageslacht een stuk kostbaarder.
Er zou dan ook een stuk beter voor het nageslacht gezorgd moeten worden en dit leidde uiteindelijk tot de taakverdeling waarbij vrouwen kinderen kregen en “thuis” bleven om voor ze te zorgen, terwijl de man er op uit ging om haar en het kind van voedsel te voorzien en hen zou beschermen bij gevaar.

Jagers en verzamelaars

Onder de nodige evolutionaire druk begon elk geslacht zich steeds meer te specialiseren naar zijn eigen taak.
De man had zich in zijn eeuwige competitiestrijd om beschikbare vrouwtjes al ontwikkeld tot het “het (fysiek) sterkere geslacht”: een eigenschap die hem ook als beschermer en jager uitstekend van pas zou komen.
Een prooi vangen vergt echter niet alleen brute kracht maar ook precisie en de man ontwikkelde een uitstekend ruimtelijk gezichtsvermogen dat hem in staat stelde om:

· prooidieren in zijn omgeving te ontdekken, zelfs als die nog zo goed gecamoufleerd waren.

· de afstand tussen hem en het prooidier nauwkeurig in te schatten, zelf als het prooidier bewoog.

· de bewegingen van het prooidier te voorspellen, zodat hij het kon onderscheppen.

· altijd weer de weg terug naar huis te vinden; ongeacht waar de jacht hem heen had geleiD.

Zonder zijn hoogontwikkeld ruimtelijk inzicht, had de man waarschijnlijk nooit speren en andere werpprojectielen leren gebruiken!

De prehistorische vrouw bleef thuis bij haar kroost, waar ze samen met de andere achterblijvers op zoek ging naar vruchten, noten en zaden om haar man’s buit aan te vullen.
Aan “jagersinstincten” had ze daarbij niet zoveel en ze ontwikkelde haar eigen specifieke talenten die haar als verzamelaar veruit superieur aan de man zou maken.
Zo beschikte de vrouw in haar rol als verzamelaar over:

· een hoger kleurenonderscheidend gezichtsvermogen (dan de man), zodat ze de rijpe en eetbare planten direct kon onderscheiden van de giftige of onrijpe.

· een heel verfijnd smaakvermogen, dat haar direct zou waarschuwen of iets (nog) te eten is of niet.

· een ontzettend goed reukvermogen, waarmee ze rijpe (en dus veelal geurige) vruchten over grote afstand kon vinden.

 Stokstaartjes eten altijd in groepen: niet voor de “gezelligheid”, maar puur uit veiligheid! Terwijl de rest eet, staat er altijd minstens één stokstaartje “op wacht” die de rest van de groep waarschuwt als er gevaar dreigt.

De achtergebleven groep was echter, door de aanwezigheid van de hulpeloze kroost, relatief kwetsbaar en zocht bescherming bij elkaar.
Het gevaar loerde immers van alle kanten en wie niet sterk is, moet goed opletten! De vrouwen ontwikkelden dan ook een uitstekende set zintuigen die hen tijdig op de minste of geringste dreiging zou kunnen attenderen.
Om als gehele groep snel op de waargenomen dreiging te kunnen reageren, ontstond er tevens een doeltreffend communicatiesysteem tussen de thuisblijvers.

Mars en Venus hebben verschillende vaardigheden

In onze huidige maatschappij zijn deze seksespecifieke ontwikkelingsverschillen nog steeds zichtbaar, al zij het op een andere manier dan bij onze verre voorouders.
Mannen beschikken nog steeds over een ruimtelijk inzicht dat overwegend beter is dan dat van de vrouw en op de weg zien we daar de beste voorbeelden van.
Inparkeren vereist bijvoorbeeld een ontzettend goed ruimtelijk inzicht en het is dan ook niet verbazend dat vrouwen hier over het algemeen nèt iets meer moeite mee hebben dan mannen: een verschil dat groeit naarmate de parkeerplek kleiner wordt!

Op de weg gaat het navigeren een man vaak ook beter af.
De meeste mannen kunnen in elke positie vrij gemakkelijk een kaart lezen, terwijl vrouwen soms nog de kaart “in de juiste richting” moeten draaien om zich te kunnen oriënteren.
Niet dat vrouwen compleet “stuurloos” door het leven gaan, maar ze oriënteren zich gewoon iets anders dan man: daar waar de man globaal een bepaalde richting zal volgen, vindt de vrouw meestal haar weg aan de hand van vaste herkenningspunten (“landmarks”).

 

Diverse wetenschappelijke onderzoeken onderschrijven het superieure ruimtelijke inzicht van de man.
Eén bekend voorbeeld is een test waarbij zowel mannen als vrouwen een glas water te zien kregen.
Vervolgens werd beiden gevraagd wat er met de waterspiegel zou gebeuren als men het glas zou kantelen, en het bleek dat vrouwen het minder vaak goed hadden dan mannen.
Andere ruimtelijke testjes waarbij onder andere een voorbeeldkubus samengesteld moet worden uit een viertal bouwpakketten, werden ook door mannen opvallend beter gedaan dan door vrouwen.

Mannen schijnen het sowieso beter te doen op het gebied van abstract denken en logisch redeneren.
Dat wiskunde van oudsher een typisch “jongensvak” is, is dan ook niet alleen maar cultureel bepaald: jongens beschikken van jongs af aan al over een “wiskundeknobbel”, terwijl meisjes over het algemeen weer beter kunnen hoofdrekenen dan jongens.

Wetenschap generaliseert!

We moeten niet vergeten dat de wetenschap in haar zoektocht naar een algemeen geldende “waarheid” altijd generaliseert.
Ook dit soort onderzoeken wordt altijd gedaan onder groepen mannen en groepen vrouwen en de verschillen die men waarneemt zijn eigenlijk verschillen tussen de gemiddelden van die twee groepen.
Er zullen altijd vrouwen zijn die minstens net zo goed of beter in typische “mannentaken” zijn dan de meeste mannen en omgekeerD. Sterker nog: uit veel van dit soort onderzoeken blijkt dat het onderlinge verschil binnen één seksegroep vaak veel groter is dan het gemiddelde verschil tussen de beide groepen!

Maar daar waar de man heerst op het gebied van ruimtelijk en wiskundig inzicht, steekt de vrouw hem naar de kroon op het sociale en het communicatieve vlak.
Wetenschappelijk onderzoek onder jonge kinderen over de hele wereld heeft aangetoond dat meisjes veel sneller leren praten dan jongens.
Meisjes hebben over het algemeen ook een veel grotere woordenschat dan hun mannelijke leeftijdgenootjes en kunnen al op veel jongere leeftijd dan jongetjes grammaticaal ingewikkelde zinsconstructies formuleren.
Dit verschil zet zich in latere jaren door en maakt dat de vrouw zich over het algemeen beter kan uitdrukken dan de man.
Het is echter niet alleen een kwestie van een betere taalbeheersing: vrouwen zijn sowieso “communicatiever” dan mannen, zowel verbaal als non-verbaal.
In het Kennislinkartikel ; ;Superieure vrouwentaal ; ; van Jean-Marc Dewaele kun je meer over de vrouwelijke taalvaardigheid lezen.

  ; ;Waar denk je aan ? ; ;

Als je vrouw of vriendin je weer eens vraagt ; ; .
waar je aan denkt ; ;, dan doet ze dit niet zomaar: zij heeft dan waarschijnlijk uit jouw non-verbale communicatie al opgepikt dat iets je bezighoudt, misschien nog wel voordat je het zelf in de gaten had! Vrouwen zijn namelijk veel fijngevoeliger voor die kleine non-verbale nuances die juist zoveel meer zeggen over de betekenis van een bepaalde (gesproken) boodschap.
Helaas leidt dit vaak letterlijk tot veel onbegrip over en weer, omdat de man in zijn relatieve communicatieve ; ;onbeholpenheid ; ; de (met name non-verbale) helft mist van wat de vrouw hem nu eigenlijk probeert te vertellen en zij zich dit op haar beurt vaak niet realiseert.

Vrouwen zijn ook veel “sociaalvoelender” dan mannen: niet alleen naar zichzelf toe, maar ook naar anderen.
Zij kunnen veel beter dan de gemiddelde man overweg met hun eigen emoties en die van anderen en die ook veel beter onder woorden brengen.
Zij betrekken hun emoties sowieso veel actiever in hun algehele denkproces, waardoor ze veel beter in staat zijn bepaalde zaken in hun sociale context te zien en een uitstekend oog voor (veelal verborgen!) sociale verhoudingen hebben.
Vrouwen staan dus als het ware veel dichter bij hun gevoel, wat zich trouwens ook uit in onder andere een veel fijner ontwikkeld esthetisch besef.

Sekseverschillen ; ;tussen de oren ; ; .

Al deze sekseverschillen op het gebied van mentale vaardigheden en gedrag zijn echter niet alleen cultureel bepaald: ze zitten al eeuwenlang zo “ingebakken” in onze hersenen.
Dit blijkt onder andere uit talloze onderzoeken naar man-vrouwverschillen in andere culturen en bij individuen die (om uiteenlopende redenen) niet volgens de cultureelbepaalde man-vrouwstereotypen zijn opgevoeD.

De zaak ; ;John/Joan ; ;

De Canadees John werd geboren als een normaal, gezond jongetje.
Toen hij echter door een medisch 'ongelukje' nog vóór zijn tweede(!) levensjaar zijn penis kwijtraakte, adviseerde men de ouders om John 'om te laten bouwen' tot, en op te voeden als meisje: ; ;John ; ; werd ; ;Joan ; ;.
Het geslacht werd toen nog gezien als iets plastisch, wat met behulp van de juiste opvoeding en hormoonpreparaten gemakkelijk bij te sturen was.
; ;Joan ; ; groeide echter op tot een ongewone en ietwat lastige dochter: 'zij' hield niet van typisch 'meisjesspeelgoed' en had een hekel aan het dragen van jurkjes.
; ;Joan ; ; bleek veel beter in 'typisch mannelijke vaardigheden' dan andere meisjes en begon zich ook steeds meer als een jongetje te gedragen.
Toen het er tegen de pubertijd naar uit begon te zien dat het opvoeden van John/Joan als meisje steeds meer gedoemd was te mislukken besloot men John/Joan de waarheid te vertellen over zijn werkelijke geslacht.
; ;Joan ; ; werd op eigen verzoek 'teruggebouwd' tot ; ;John ; ; en leefde nog lang, gelukkig èn als man verder.
Moraal van dit verhaal: ; ;geslacht ; ; wordt door meer dingen bepaald dan uiterlijke geslachtskenmerken alléén en kan ècht niet alleen maar door een andere opvoeding worden veranderd!

Onze hersenen bestaan uit twee helften (de linker- en de rechterhersenhelft) en zijn zo ingedeeld dat elke mentale vaardigheid zijn eigen “plekje” op de hersenschors heeft.
Sommige vaardigheden vinden plaats binnen één héél scherp begrensd gebiedje op één specifieke hersenhelft; andere vaardigheden betrekken meerdere hersengebieden, verdeeld over de beide hersenhelften.
Diverse studies naar hele specifieke hersenbeschadigingen en nieuwe onderzoekstechnieken (zoals PET- en fMRI-scans) waarmee men “een kijkje kan nemen” in het werkende brein hebben aangetoond dat deze vaardigheden op verschillende manieren over de vrouwelijke en de mannelijke hersenen verdeeld zijn.

Een voorbeeld hiervan is taalvaardigheiD. Taalvaardigheid is bij beide geslachten overwegend in de linkerhersenhelft gesitueerd, maar de specifieke subonderdelen van taalvaardigheid zijn bij mannen en vrouwen onderling net even iets anders ingedeelD. Zo worden de “technische” aspecten van taal (grammatica, het uitspreken van de woorden, enz.
) bij vrouwen héél duidelijk door één specifiek en scherp begrensd hersengebied in de linkerhersenhelft bestuurD. Bij mannen daarentegen liggen deze gebieden zo’n beetje verspreid over de voor- en de achterkant van de linkerhersenhelft.

Dit heeft tot gevolg dat vrouwen veel spreekvaardiger zijn dan mannen, omdat de hersengebieden die zij daarbij gebruiken veel exclusiever voor taal zijn “gereserveerd” dan bij mannen.
Daarnaast kunnen de vrouwelijke “spraakgebieden” ook beter en sneller met elkaar samenwerken, omdat ze veel dichter bij elkaar liggen dan in het mannelijke brein.
Dat vrouwen veel makkelijker hun emoties onder woorden kunnen brengen hangt hier ook nauw mee samen: bij mannen is het namelijk zo dat de hersengebieden die de spraak aansturen en degene die emoties analyseren, op andere hersenhelften liggen.
Bij vrouwen overlappen deze gebieden elkaar meer waardoor emotionele informatie veel makkelijker “beschikbaar” is voor de hersengebieden die het onder woorden kunnen brengen.

  ; ;Eens per maand een mannelijk brein...; ;

Het vrouwelijk brein is iets anders ingericht dan het mannelijke, waardoor beide seksen op verschillende manieren gebruiken maken van hun hersenen.
In een aantal wetenschappelijke onderzoeken naar man-vrouwverschillen in de hersenen kwam echter een eigenaardig fenomeen aan het licht: een groot aantal van de vrouwelijke proefpersonen bleek ééns per maand opvallend beter in 'typisch mannelijke vaardigheden' te zijn dan de rest van de tijd .

Men besloot te onderzoeken waar dit verschil nu eigenlijk door werd veroorzaakt en ontdekte dat dezelfde hormonen die de vrouwelijke maandcyclus besturen ook hun invloed op de werking van de vrouwelijke hersenen te hebben!

Tijdens de menstruatie is de concentratie van het hormoon progesteron in het vrouwenlichaam veel lager waardoor ook de hersenen een wat minder vrouwelijke, en wat meer mannelijke, 'architectuur' hebben.
Overeenkomstig hebben vrouwen tijdens de ovulatie, wanneer de concentratie progesteron het hoogst is, juist extreem 'vrouwelijke hersenen'.

Theoretisch gezien staan mannen en vrouwen tijdens die ene periode per maand dus eigenlijk 'dichter bij elkaar', ook al zal dat in de praktijk zeker niet altijd zo voelen!

Vrouwen zijn dus veel beter en sneller in het combineren van allerlei verschillende stukjes informatie tot één overzichtelijke geheel, omdat ten eerste hun hersenen over het algemeen veel minder strikt “gespecialiseerd” zijn en ten tweede de verschillende hersengebieden veel beter met elkaar verbonden zijn dan bij mannen.
Misschien is dit ook wel de verklaring achter die typisch “vrouwelijke intuïtie”, waardoor vrouwen op schijnbaar mysterieuze wijze altijd net even iets meer schijnen te “weten” dan mannen.

Maar de ver doorgevoerde “taakverdeling” in het mannelijk brein heeft óók zijn voordelen: omdat de verschillende taken in het mannelijk brein veel scherper begrensd zijn en veel dichter bij elkaar liggen dan bij de vrouw, gaat de man veel efficiënter met zijn denkprocessen om.
Informatiestromen zijn veel sneller bij het volgende verwerkingsstation en ook al kan de man daardoor minder goed kruisverbanden leggen met andere informatiestromen, hij is er ook minder snel door afgeleiD. Mannen kunnen dan ook veel doelgerichter denken dan vrouwen.

Deze extreme specialisatie van de hersenen komt bij de man ook in een andere vaardigheid tot uiting dan bij de vrouw: daar waar de vrouw een aantal hersengebieden specifiek heeft gereserveerd voor taal, heeft de man weer hele scherpbegrensde gebieden gereserveerd voor het verwerken van (visuele) ruimtelijke informatie.
Dit verklaart misschien ook waarom de man meer aanleg heeft voor wiskunde dan de vrouw: de man kan zich een wiskundig probleem direct “voorstellen”, omdat de informatie die hij daarvoor nodig heeft direct, en zonder tussenkomst van zijn (onderontwikkelde) “taalhersenen”, wordt verwerkt door zijn sterk ontwikkelde “ruimtelijke” hersenen.
Vrouwen hebben niet zo’n “snelkoppeling” naar hun ruimtelijke vermogens en zullen een wiskundig probleem altijd eerst “taalkundig” moeten proberen te verwerken voordat ze er “ruimtelijk” mee uit de voeten kunnen.

Kortom:

Over het algemeen zijn de hersenhelften bij de man (in vergelijking met de vrouw) meer van elkaar gescheiden in twee afzonderlijke delen die ieder hun eigen ; ;takenpakket ; ; hebben.
Het voordeel hiervan is dat de man binnen één specifieke taak meestal snel kan reageren en zich ook niet zo snel van die taak laat afleiden; alle benodigde hersengebieden liggen namelijk lekker dicht bij elkaar en de informatie kan daar snel en doelgericht tussen schakelen, zonder dat daar “storende” informatie uit allerlei andere hersengebieden tussen kan komen.

Anders, maar gelijk

Evolutionair gezien heeft deze “seksuele hersenspecialisatie” zijn vruchten afgeworpen: talloze organismen “doen het nog steeds zo” en de mens zelf is nu één van de meest dominante soorten op de wereld! En ook al is deze evolutionaire rolverdeling tussen mannen en vrouwen binnen onze huidige samenleving eigenlijk al weer een beetje achterhaald, het helpt ons wèl het ontstaan van de man-vrouwverschillen te begrijpen: het laat ons zien dat de beide seksen zich feitelijk ieder met hun eigen redenen op een andere manier “gespecialiseerd” hebben.

Helaas is dit juist vaak waar de discussie op een verkeerd spoor terechtkomt: “anders” wordt op de één of andere manier altijd verward met “ongelijkwaardig”.
Het wordt dan ook maar eens hoog tijd dat we man-vrouwverschillen niet langer meer proberen te zien in termen van “beter of slechter”, maar in termen van complementariteit: daar waar mannen en vrouwen in zichzelf tekort schieten vullen ze elkaar prima aan! ;

Hoe creativiteit werkt      Lehrer Jonah      Psychologie

Hoe werkt creativiteit dan?

De cover van Imagine van Jonah Lehrer.

Je ontkomt er niet aan het nieuwe boek van Lehrer te beginnen met hooggespannen verwachtingen.
Die verwachtingen worden gewekt door de ondertitel Hoe creativiteit werkt, en doordat de achterflap wordt opgeluisterd met een enthousiaste blurb van Malcolm Gladwell – een van de bekendste populairwetenschappelijke intellectuelen van dit moment.
Het is begrijpelijk dat Lehrer kameraadschap zoekt bij zijn Canadese collega, want de overeenkomsten tussen de twee schrijvers vallen op: ze pennen allebei voor The New Yorker, ze hanteren allebei dezelfde werkwijze, en ze hebben zelfs allebei de gewoonte om hoofdstukken op te bouwen uit titelloze, genummerde paragrafen.
Maar op één punt blijft Lehrer ver achter.

 

Het thema van Imagine is creativiteit.
De auteur omschrijft dat als 'ons meest belangrijke geestelijke talent: het vermogen om iets voor te stellen wat nooit heeft bestaan.
' Iedereen heeft wel eens een mooi idee gehad, een goede gedachte gevormd of (minstens in het hoofd) een prachtig kunstwerk gemaakt – maar waar die ingevingen precies vandaan komen, blijft mysterieus en raadselachtig.
In Lehrers woorden:

 

Juist dat geheimzinnige van de creativiteit – het feit dat het zo moeilijk is om te begrijpen wat er gebeurt, zelfs als het onszelf overkomt – betekent dat wij doorbraken vaak aan een kracht buiten onszelf toeschrijven.
Tot de Verlichting was de verbeelding zelfs synoniem aan hogere machten: creatief zijn betekende dat men een doorgeefluik voor de muzen was, een spreekbuis voor het vernuft van de goden.
(Tenslotte betekent ‘inspiratie’ letterlijk ‘inblazing’.
) Omdat mensen creativiteit niet konden begrijpen, namen zij aan dat hun beste ideeën ergens anders vandaan kwamen.
De verbeelding werd uitbesteeD.

 

De gehanteerde toon maakt duidelijk dat de auteur zich voorgenomen heeft een einde te maken aan deze erbarmelijke wantoestanD. Na eeuwenlang gepuzzel, gepeins en getob, zal Lehrer het enigma creativiteit wel eventjes oplossen.
Dat probeert hij in twee stappen: de eerste helft van zijn boek besteedt hij aan individuele creativiteit, waarbij hij volgens het populaire cliché onderzoekt wat er in de menselijke hersenen gebeurt wanneer er creatief wordt nagedacht; in de tweede helft richt hij zich op de omgeving, waarbij hij nagaat wat de rol van samenwerking, cultuur en tijdsperiode is.

 

Dylan, Auden en autistische surfdudes

 Zijn methode kennen we uit de geschriften van Gladwell.
Hoofdstukken beginnen doorgaans met een guitige anekdote – veelal uit het zakenleven of de kunstwereld – die de centrale claim moet illustreren.
De stelling dat tegenslag creativiteit versterkt, wordt bijvoorbeeld ingeluid door het verhaal van Bob Dylan, die in een persoonlijke crisis halverwege de jaren zestig besloot te stoppen met musiceren – om vlak daarna zijn beste songs te schrijven.
Hoe ludieker het voorbeeld, hoe leuker de schrijver het vindt.
Lehrer sjeest onder meer langs de ontdekking van de Swiffer, de drugsverslaving van W.
H.
Auden, de uitvinding van afplaktape en post-its, de autistische surfdude Clay Marzo en de toiletten bij animatiebedrijf Pixar.

 

Zit de lezer na zo’n (soms vergezochte) case study eenmaal in het verhaal, dan volgen een verdere onderbouwing door interviews met wetenschappers, samenvattingen van onderzoek en nóg meer verhaaltjes.
Die speelse en eclectische aanpak kan charmant zijn, maar Lehrer verzuipt erin.
Niet alleen herhaalt hij zichzelf onnodig (het bovenstaande citaat zegt eigenlijk vier keer hetzelfde), veel erger is dat hij zichzelf voortdurend tegenspreekt.

 

Zo behandelt Lehrer het dopaminebeloningscircuit, het hersengedeelte verantwoordelijk ‘voor het genereren van de aangename gevoelens die aangename dingen bij ons oproepen.
’ Ook communiceert het circuit met de prefrontale cortex, het breinstuk dat aandacht stuurt en concentratie mogelijk maakt – nodig voor het afronden van creatieve ideeën.
Vervolgens schrijft Lehrer: ‘Het is niet leuk om een muzikaal motief bij te slijpen of een schets weg te gooien.
In feite zijn er aanwijzingen dat het vermogen ons onophoudelijk op een creatief probleem te concentreren ons zelfs ongelukkig kan maken.
’ Een prachtige paradox: een depressie dankzij het geluksgedeelte van ons brein – jammer dat de auteur er verder geen woord aan besteedt.

    Creativiteit vereist eerst mislukkingboeken | 08 jun 2012 | Anouk Eigenraam | 

Weten hoe je creativiteit stimuleert? 'Imagine - Hoe creativiteit werkt' behandelt enkele essentiële ingredienten.

 

GERECENSEERD:

Imagine - Hoe creativiteit werkt

Jonah Lehrer

(Business contact, 288 blz.
)

Sommige talenten dwingen meer respect af dan anderen.
Muzikaliteit is zo'n voorbeeld, kunstzinnigheid of in het algemeen creativiteit; creatieve mensen roepen steevast bewondering op.
Het ontstaan van creativiteit is ongrijpbaar, geheimzinnig en moeilijk te verklaren.
Maar iedereen wil het zijn en elk bedrijf wil creatievelingen in dienst.
Er is zelfs vrij weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan.
Volgens schrijver en redacteur Jonah Lehrer o.a. Wired, The New Yorker, The Wall Street Journal) gaat slechts 1 procent van alle psychologische artikelen tussen 1950 en 2000 over de totstandkoming van creativiteit.

In zijn nieuwe boek 'Imagine - Hoe creativiteit werkt' probeert Lehrer deze leemte te vullen en licht te werpen op het mysterie van creativiteit.
Zijn boek is daarmee min of meer een vervolg op zijn vorige boeken 'Hoe we beslissen' en 'Proust was een neurowetenschapper' waarin hij de werking van de hersens ontleedt tot op detailniveau.
  Door de moderne scantechnieken van het brein is voor het eerst op anatomisch niveau in ieder geval te zien wat er gebeurt als mensen nadenken.

Rechter- en linker hersenhelft

Eerst dus maar even de anatomie op individueel niveau.
Wat gebeurt er in de hersenen? Lehrer interviewt in zijn boek een aantal hersenwetenschappers die de werking van de linker- en rechterhersenhelft onderzochten.
Deze laatste is cruciaal voor het zien van verbanden.
Bij het zoeken naar het antwoord op breinbrekers blijkt er kort voor het antwoord een verhoogde hersenactiviteit waar te nemen.
Mensen gaan dan uitzoomen, meer op metaniveau denken vanuit een 'helicopterview'.
  De hersens blijken op dat moment ons hele geheugen af te graven in alle laatjes, vakjes en kasten en maken verbinding met de rechterhersenhelft tot er een nieuwe verbinding tot stand komt tussen neuronen: het antwoorD. ; ;Nieuwe ideeën zijn eigenlijk oude gedachten die plaatsvinden op hetzelfde moment.
;

Boeiend om te weten, maar het geeft ons nog steeds niet voldoende inzicht waarom er uit het niets ineens neuronen opflikkeren en synapsen verbindingen aangaan.
Lehrer betoogt in zijn boek dan ook dat creativiteit alleen te beschrijven is als je meerdere perspectieven uit zowel de psychologie als sociologie combineert.
Zelf doet hij dat volop in zijn boek; hij verbindt vrijwel moeiteloos cases uit de populaire cultuur met muziekartiesten, de tekenfilms van Pixar, de high tech industrie in Silicon Valley, de ontdekking van de bekende Swifferdoekjes en wetenschappelijke inzichten.

De 'aha-erlebnis'

Zijn meest controversiële idee in 'Imagine' is misschien wel dat vóór het onstaan van creativiteit er eerst een periode van absolute wanhoop, frustratie, mislukking, en absolute radeloosheid moet zijn.
Bij de schepping van iets uit niets denken we doorgaans alleen aan het 'eureka'- moment, de 'aha-erlebnis', het happy end en aan het moment dat de appel op Newton z'n hoofd valt en het lampje aangaat in zijn hoofD. Maar we vergeten volgens Lehrer vaak dat de daaraan voorafgaande worsteling waarin we niet meer geloven dat we tot een oplossing komen, minstens net zo belangrijk is.
Hij geeft het voorbeeld van Bob Dylan; ; ;voordat die zichzelf opnieuw kon uitvinden, ging hij eerst door een diep dal waarin hij geloofde dat hij niets meer te zeggen had ; ;.

Pas als we dan teleurgesteld stoppen met het zoeken, 'dient het antwoord zich aan' zegt Lehrer.
En die oplossing komt niet in stukjes, maar als een allesoversend complete oplossing; zo voor de hand liggend 'dat we onszelf vervloeken dat we het niet eerder hebben ingezien'.
Het is het principe van het nachtenlang piekeren tot je het niet meer weet, waarna het kwartje ineens valt.

Verspilde tijd

Behalve die fase van misère somt Lehrer nog wat voorwaarden op die nodig zijn voor de totstandkoming van creativiteit.
En hier wordt het ook interessant voor bedrijven want die kunnen veel van deze omgevingsfactoren scheppen.
Zoals de gelegenheid om te kunnen dag- en wegdromen.
De Minnesota Mining and Manufacturing Company (3M), uitvinder van o.
A. het afplakband, geeft werknemers 15 procent lummeltijD. Het legt de onderneming geen windeieren; het bedrijf verkoopt 55.
000 verschillende producten die allemaal het eerst door 3M bedacht zijn.

In een ontspannen toestand (waarneembaar als alfagolven in de hersenen) richten we onze gedachten naar binnen, en dat is cruciaal voor onze hersenen om nieuwe verbanden te ontdekken.
Daarom krijgen veel mensen een spontane inval onder de douche.
Dromen kan sowieso een motor zijn voor creativiteit omdat we dan alles loslaten en onze hersens er op los kunnen improviseren en fantaseren.

De brainstormmythe

Ronduit boeiend is het hoofdstuk over de kracht van de ontmoeting; de reden dat Steve Jobs bij Pixar de toiletten midden in de hal plaatste, en de meest ideale mate van intimiteit voor de samenstelling van teams.
De succesvolste Broadwayshows werden geproduceerd door teams waarin een zekere vertrouwdheid was.
Teveel vriendschappen leidt tot eenzijdig denken, te weinig onderlinge relaties tot een gevoel van onveiligheid, die funest is voor creativiteit.
En passant rekent Lehrer daarbij ook nog met de mythe af over het creatieve gehalte van brainstorms: doordat in dit soort sessies doorgaans geen kritiek op slechte ideeën wordt geuit, leidt het amper tot betere ingevingen.

In het laatste hoofdstuk breekt Lehrer nog even een langs voor een ruimhartig cultuurbeleid; zonder wie bijvoorbeeld de niet-gestudeerde Shakespeare nooit had kunnen doorbreken.
; ;In plaats van de collectieve verbeelding uit te breiden, maken wij het juist moeilijker voor uitvinders en artiesten om nieuwe dingen te maken.
Wij verstikken innovatie ( ) en staan onze eigen talenten in de weg.
; Eat this Halbe ZijlstrA.

De vraag is uiteindelijk of creativiteit wel zo'n mysterie is en voorbehouden aan creatieve klasse.
Veel mensen reageren op artistieke mensen vaak met: ; ;Oh, ik wilde dat ik dat kon, maar ik ben helemaal niet creatief.
; Maar is het niet gewoon een competentie, een vaardigheid die je kan oefenen? Lehrer vindt van wel.
Dat wil niet zeggen dat je er niets voor hoeft te doen.
Al heb je nog zoveel talent, zonder doorzettingsvermogen kom je nog nergens.
En met die wijsheid besluit Lehrer zijn uiterst fascinerende boek.

 

Missende visie

 Een ander voorbeeld is dat Lehrer in hoofdstuk vier beweert dat muzikanten pas creatief kunnen improviseren wanneer zij eerst jarenlang oefenen en streng studeren, terwijl hij in het chapiter daarna stelt dat nieuwelingen vaak de beste ideeën hebben en dat ‘deskundigheid verkrijgen ten koste gaat van creativiteit’.
Hoe die conflicterende uitspraken zich tot elkaar verhouden, mogen lezers zelf uitzoeken.
En eenzelfde probleem is vindbaar in de centrale opzet van Imagine.
In de tweede sectie van het werk stelt de auteur dat creativiteit vaak vooral door omgevingsfactoren veroorzaakt wordt.
Na een anekdote over toneelschrijver Shakespeare concludeert hij:

 

Hoewel Shakespeare vaak beschouwd wordt als een onverklaarbaar talent – een mans wiens werk buiten de geschiedenis staat – blijkt dat hij zeer afhankelijk was van de tijd waarin hij leefde.
Door de chaos van het elizabethaanse Engeland werd hij geïnspireerd om toneelschrijver te worden en kon hij zichzelf transformeren […] tot de grootste schrijver aller tijden.
In andere woorden: Shakespeare herinnert ons eraan dat creatieve productie grotendeels bepaald wordt door de cultuur waarin die ontstaat.

 

Dat kan heel wel zijn, maar de stelling dat creativiteit voornamelijk buiten het individu ligt, maakt de volledige eerste helft van zijn boek overbodig.
Die spanning voelt de schrijver zelf ook, maar hij kan het niet bevredigend oplossen: het blijft bij tussenzinnetjes dat Shakespeare toch ook een 'ongekend talent' haD.

 

Het grote manco van Imagine is daarmee duidelijk.
Het verschil tussen Gladwell en Lehrer is simpel samen te vatten: Gladwell schrijft over één idee (in Blink bijvoorbeeld dat intuïtie soms betrouwbaarder is dan analyse), maar Lehrer schrijft over één thema (creativiteit).
Het resultaat is dat álles wat over creativiteit te vertellen valt, ook vertelt wordt – maar zonder dat het gebundeld wordt tot één heldere gedachte of stelling.
Een eigen visie had de botsende ideeën kunnen verklaren of oplossen, maar het gebrek daaraan zorgt dat de lezer vooral vragen tegenkomt.
Als Lehrers boek ons één ding leert, dan is het dat we nog steeds niet weten hoe creativiteit precies werkt.

De geheimen van je brein      Aamodt dr.Sandra en dr Sam Wang      Psychologie

Samenvatting

We gebruiken onze hersens elk moment van ons leven.
Er zijn echter maar weinigen die weten hoe ze werken.
Velen denken dat we slechts tien procent van ons brein gebruiken, of dat alcohol hersencellen vernietigt.
Deze en andere mythes worden door twee neurowetenschappers ontzenuwd in dit helder geschreven handboek over de echte werking van ons brein.
De lezer zal ontdekken wat jetlag is, hoe het brein het denken over religie beïnvloedt en hoe verschillend de hersens van mannen en vrouwen zijn.

Inhoudsopgave

Deel 1 Je brein en de wereld

1.
Kun je je brein vertrouwen?

2.
Grijze cellen en het witte doek: populaire metaforen over hoe het brein werkt

3.
Denkend vlees: neuronen en synapsen

4.
Biologische klokken en jetlags

5.
Klaar voor de zomer: gewichtscontrole

Deel 2 Zinnen zijn er om geprikkeld te worden

6.
Kijk uit: gezichtsvermogen

7.
Hoe overleef ik een feestje: gehoor

8.
Goede smaak (en geur)

9.
Fingerspitzengefühl: de zintuigen in je huid

Deel 3 Hoe je brein verandert in de loop van je leven

10.
Grote verwachtingen: de kinderjaren

11.
Opgroeien: gevoelige perioden en taal

12.
Opstandigheid verklaard: de puberteit

13.
Een opvoedkundige rondleiding: leren

14.
Over de top: ouder worden

15.
Evolueert het brein nog steeds?

Deel 4 Je emoties

16.
Storm in je brein: emoties

17.
Heb ik alles wel bij me? Ongerustheid

18.
Geluk zit in een klein hoekje

19.
Hoe ziet het er vanbinnen uit? Persoonlijkheid

20.
Seks, liefde en paarvorming

Deel 5 Je rationele brein

21.
Eén klontje of twee: hoe neem je beslissingen

22.
Intelligentie (en het gebrek eraan)

23.
Vakantiefoto's: het geheugen

24.
Rationaliteit zonder redelijkheid: autisme

25.
Een uitstapje naar Mars en Venus: cognitieve geslachtsverschillen

Deel 6 Je brein in andere omstandigheden

26.
De studie van het bewustzijn

27.
Dromenland: de neurowetenschap van de slaap

28.
Een pelgrimstocht: spiritualiteit

29.
Verjaardagen vergeten: beroerte

30.
Een lange en vreemde trip: drugs en alcohol

31.
Hoe diep is je brein? Therapieën die de kern van de hersenen stimuleren

We weten steeds meer van het menselijk brein.
Nog even en de neurowetenschapper vraagt wat u wilt denken.

Wat is het verschil tussen xtc en prozac? Dat is er niet.
Het een wordt verfoeid als een gevaarlijke drug; het ander werd ooit gelanceerd als het nieuwe wondermiddel tegen kleine en grote depressies.
Geld verdienen met xtc is crimineel; geld verdienen met prozac heet winst maken.
Maar in het brein maakt het allemaal niks uit.
Beide stoffen doen precies hetzelfde: ze blokkeren een eiwit dat de opname van de neurotransmitter serotonine regelt, waardoor we een gevoel van welbehagen ervaren.
Het enige verschil is dat xtc sneller werkt.
Binnen een paar uur.
Prozac wordt veel moeilijker door het brein opgenomen; wie daarvan wil opknappen, moet het wekenlang slikken.
Dat voorkomt een kick – en is goed voor de bedrijfswinst, uiteraarD.

Opmerkelijke inzichten

Het hersenonderzoek gaat de laatste decennia met sprongen vooruit.
En vaak levert dat opmerkelijke nieuwe medicijnen op (of prozac daartoe behoort is nog steeds de vraag), maar ook opmerkelijke inzichten, zoals hierboven.
Wellicht de opmerkelijkste ontwikkeling is dat verschillende vakgebieden die elk hun eigen weg gingen, elkaar nu zeer dicht naderen of zelfs overlappen.
We begrijpen steeds beter hoe onze genen, en onze omgeving, de structuur van onze hersenen beïnvloeden.
We begrijpen steeds beter hoe brein, lichaam en gedrag samenhangen, en inmiddels komt ook de psychologie binnen het bereik van dit onderzoek.

Tot zo’n tien jaar geleden concentreerden neurowetenschappers die op zoek waren naar de menselijke geest zich nog heel bescheiden op één enkele vraag: hoe ons brein ‘ziet’, hoe het visuele informatie verwerkt.
Nu maken de nieuwste beeldtechnieken het mogelijk elk willekeurig denkproces te traceren.
We weten nu niet alleen welke genen een rol spelen bij het ontstaan van dementie (twaalf in totaal), we kennen hun rol binnen onze neuronen, we weten hoe ze het geheugen beïnvloeden en waarom we dat verval persoonlijk kunnen vertragen door geestelijk, maar ook lichamelijk, actief te blijven.

Minstens zo belangwekkend is het inzicht in het ontstaan van karaktereigenschappen, zoals ons vermogen tot empathie, het ‘invoelen’ hoe een ander zich voelt.
Recent onderzoek heeft laten zien dat deze eigenschap samenhangt met de activiteit van ‘spiegelneuronen’, neuronen die actief worden wanneer we een ander een bepaalde actie zien verrichten.
Spiegelneuronen ‘onthouden’ wat de ander deed en zijn onmisbaar als we dat gedrag willen imiteren.
Als deze neuronen worden lamgelegd (bijvoorbeeld met een sterk magnetisch veld), zijn we niet meer in staat tot imiteren.
Maar deze spiegelneuronen staan ook in verbinding met hersengebieden die zich bezighouden met het interpreteren van gelaatsuitdrukkingen.
Er blijkt een duidelijke correlatie te bestaan tussen de mate van activiteit van spiegelneuronen en ons vermogen empathie te voelen.

Die correlatie is beduidend minder bij kinderen met autisme, een stoornis met een sterk erfelijke component.
Als we er achter komen welke genen verantwoordelijk zijn voor deze slecht functionerende spiegelneuronen, dan ligt de weg open naar gentherapie tegen autisme – en wie weet pillen die ieder mens een stuk invoelender maken.
Andere ‘breinpillen’, die het brein beter en sneller doen functioneren, zijn al te koop.

Nachtmerrie of droom

We zullen ermee moeten leren leven, schrijven Sandra Aamodt en Sam Wang in hun zeer leesbare boek Het geheim van je brein.
De vele fascinerende inzichten van de laatste jaren vormen het begin van een nieuwe neurowetenschap, een waarvoor het brein geen mysterieus gegeven meer is maar een orgaan waarin we straks trefzeker kunnen ingrijpen.
Of dat een nachtmerrie wordt of een droom, is nu nog niet duidelijk.

De kunst van het luisteren      ?      Psychologie

Het is een kunst om goed te luisteren.
Vaak lukt het ons niet: al luisterend vullen we te snel in of aan; we zijn vooral bezig met onze eigen gedachten.
Of we horen niet meer wat de ander zegt omdat zijn boodschap kwaadheid, verdriet of angst oproept.
En aan de andere kant hebben we regelmatig het gevoel dat we zelf niet echt worden gehoord en verstaan.
Daar lijden onze relaties onder.

Dit boek gaat over goed luisteren.

Mondelinge communicatie 

Gesprekstechnieken 

Luistervaardigheid ;

Volmaakt onvoorspelbaar      Ariely      Psychologie

Volmaakt onvoorspelbaar                   Ariely, Dan

Hoera, wij zijn onvoorspelbaar!

Je zou het niet direct verwachten, maar directeuren worden minder productief van grote bonussen.
En als we een verwarrende reisbeschrijving hebben gekregen, lopen we meestal wel degelijk de goede kant op.
Wraak is nergens goed voor, denken we, maar toch is het een van de belangrijkste drijvende krachten achter ons handelen.
En er is een groot verschil tussen de dingen waarvan we verwachten gelukkig te worden, en de dingen waar we echt gelukkig van worden.

Goed om te weten dus, en in Volmaakt onvoorspelbaar beschrijft Dan Ariely daarom de voordelen van irrationeel denken en handelen.
Inzicht in onze onvoorspelbaarheid kan ons helpen om beter te werken, gemotiveerder aan de slag te gaan, meer succes te hebben met internetdaten, en ons leven meer te aanvaarden zoals het is.

Ariely gebruikt zowel zijn onderzoeksresultaten als zijn persoonlijke ervaring om zo concreet en herkenbaar mogelijk te zijn.
Dat maakt zijn boeken nuttig en scherp, en leuk om te lezen

Dan Ariely is professor in gedragseconomie aan Duke University.
Hij schrijft voor een breed scala aan tijdschriften (New York Times, de Wall Street Journal, de Washington Post, de New Yorker, de Boston Globe, Scientific American, en Science) en heeft diverse prijzen voor zijn wetenschappelijke werk ontvangen.
Hij woont in Durham, North Carolina met zijn vrouw en twee kinderen.
Zijn vorige boek, Waarom we altijd tijd tekort komen, was wereldwijd een bestseller.

In Volmaakt Onvoorspelbaar geeft hoogleraar gedragseconomie Dan Ariely inzicht in onze eigen onvoorspelbaarheiD.

Het boek is opgedeeld in twee delen: 1.
De onverwachte manieren waarop we op ons werk onlogisch zijn en 2.
De onverwachte manieren waarop we thuis onlogisch zijn.
Ik geef maar meteen eerlijk toe: Na deel 1 ben ik afgehaakt.

Ariely geeft in het eerste deel aan de hand van verricht onderzoek antwoord op een aantal interessante stellingen als:

Waarom hoge bonussen niet altijd werken

Waarom we onze eigen maaksels overschatten

Waarom we onze eigen ideeën beter vinden

en Waarom we (graag) wraak nemen

De uitkomsten van het verrichte onderzoek geven inzicht in waarom we op een bepaalde manier handelen en hoe we daar, indien noodzakelijk, anders mee om kunnen gaan.
Bijvoorbeeld: De hoge bonussen.
Deze worden natuurlijk gegeven in de hoop dat de ontvanger nog beter gaat presteren op zijn werk.
Maar in de praktijk blijkt dat dergelijke hoge bedragen kunnen zorgen voor stress en afnemende alertheiD. Naar aanleiding van de uitkomsten van zijn onderzoek adviseert Ariely dan ook dergelijke bonussen flink te verlagen en bijvoorbeeld frequenter uit te delen waardoor deze negatieve factoren worden weggenomen.

De onderzoeken die worden beschreven en de vragen die hiermee beantwoord worden zijn zeker interessant.
Dat is ook de reden dat ik het boek ben gaan lezen.
Maar de manier waarop deze gepresenteerd worden is bij tijd en wijle bijzonder slaapverwekkend wat na deel 1 niet uitnodigd deel 2 ook nog te gaan lezen.

In Volmaakt Onvoorspelbaar geeft hoogleraar gedragseconomie Dan Ariely inzicht in onze eigen onvoorspelbaarheiD.

Het boek is opgedeeld in twee delen: 1.
De onverwachte manieren waarop we op ons werk onlogisch zijn en 2.
De onverwachte manieren waarop we thuis onlogisch zijn.
Ik geef maar meteen eerlijk toe: Na deel 1 ben ik afgehaakt.

Ariely geeft in het eerste deel aan de hand van verricht onderzoek antwoord op een aantal interessante stellingen als:

 

Waarom hoge bonussen niet altijd werken

 Waarom we onze eigen maaksels overschatten

 Waarom we onze eigen ideeën beter vinden

 en

 Waarom we (graag) wraak nemen

De uitkomsten van het verrichte onderzoek geven inzicht in waarom we op een bepaalde manier handelen en hoe we daar, indien noodzakelijk, anders mee om kunnen gaan.
Bijvoorbeeld: De hoge bonussen.
Deze worden natuurlijk gegeven in de hoop dat de ontvanger nog beter gaat presteren op zijn werk.
Maar in de praktijk blijkt dat dergelijke hoge bedragen kunnen zorgen voor stress en afnemende alertheiD. Naar aanleiding van de uitkomsten van zijn onderzoek adviseert Ariely dan ook dergelijke bonussen flink te verlagen en bijvoorbeeld frequenter uit te delen waardoor deze negatieve factoren worden weggenomen.

De onderzoeken die worden beschreven en de vragen die hiermee beantwoord worden zijn zeker interessant.
Dat is ook de reden dat ik het boek ben gaan lezen.
Maar de manier waarop deze gepresenteerd worden is bij tijd en wijle bijzonder slaapverwekkend wat na deel 1 niet uitnodigd deel 2 ook nog te gaan lezen.

Voor mij moet een dergelijk wetenschappelijk boek wel toegankelijk en pakkend geschreven zijn.
In Dans met kans miste ik dit ook al maar De vijfde revolutie is wat mij betreft een heel goed voorbeeld van hoe het ook kan.
Evenals de boeken van Malcolm Gladwell is deze heel goed te behappen.

De vijftig grootste misvattingen van de psychologie      Lilinfeld Scott      Psychologie

Gebruiken we maar 10 procent van onze hersencapaciteit? Worden baby's slimmer als u ze naar Mozart laat luisteren? Hebben dromen een symbolische betekenis? Kan hypnose u helpen om u bepaalde dingen weer te herinneren? Bestaat de bijna-doodervaring?

De pers, kwakzalvers en internet voorzien het publiek van een constante stroom aan populair-psychologische weetjes, maar hoe onderscheiden we feit van fictie? En wat als alom geaccepteerde informatie ineens onwaar blijkt te zijn? In 'De vijftig grootste misvattingen in de psychologie' worden veel misverstanden op een grondige en vooral toegankelijke en fascinerende manier ontrafelD.

Scott O.
Lilienfeld is hoogleraar klinische psychologie aan de Emory Universiteit in AtlantA. Steven Jay Lynn is hoogleraar psychologie aan de Staatsuniversiteit van New York te Binghamton.
John Ruscio is hoogleraar psychologie aan de Hogeschool van New Jersey.
Barry L.
Beyerstein is voormalig hoogleraar psychologische wetenschappen aan de Simon Fraser Universiteit.

We hebben allemaal een zwak voor psychologische weetjes.
In tijdschriften, krantenbijlagen en de marges van websites worden ze ons massaal voorgeschoteld: een nieuw en verrassend inzicht over het opvoeden van kinderen, een aardigheidje over de verschillen tussen man en vrouw, tien simpele vragen om te testen of je relatie wel snor zit, de resultaten van alweer een ontluisterend experiment over de psychologie van de menselijke wreedheid… allemaal onweerstaanbaar leesvoer voor een sociale diersoort die er evolutionair baat bij had uiterst nieuwsgierig te zijn naar wat er nu precies in het hoofd van haar soortgenoten zou omgaan.
Het menselijke brein is hot, maar niet enkel omdat we wellicht aan de vooravond staan van een aantal wetenschappelijke doorbraken en mogelijk revolutionaire inzichten over de ware aard van ons meest complexe en intieme orgaan.
Al lang voor de wetenschappelijke methode onze ruwe intuïties hierover wat wist bij te sturen, probeerden we dag in, dag uit vat te krijgen op de ongrijpbare psychologie van onszelf en de mensen die ons omringen.

Resultaat van die eeuwenlang ongebreidelde interesse in menselijke breinen is een eindeloze resem populair-psychologische weetjes waarvan lang niet altijd duidelijk is hoe betrouwbaar en solide de feitelijke basis eigenlijk is.
Gebruiken we werkelijk slechts tien procent van onze hersencapaciteit? Worden baby’s nu echt slimmer als je ze naast de borst en veel liefde ook een aantal sonates van Mozart te genieten geeft? Kun je mensen door middel van hypnose waarlijk wijsmaken dat ze eigenlijk kippen zijn? Zijn jonge pubers of patsers in de midlifecrisis altijd onhandelbaar of zijn het gewoon mannen met een flauw excuus? Kan ik liegen tegen een leugendetector? Of word ik toch steeds ontmaskerd door een inktvlekkentest? Helpt positief denken tegen kanker? Heb ik een verborgen trauma dat zou kunnen verklaren waarom ik me vaak niet zo goed voel in mijn vel?

In De vijftig grootste misvattingen in de psychologie (Bert Bakker, 2010) zetten een aantal hoogleraren psychologie van verschillende universiteiten in de Verenigde Staten de puntjes op de i.
De titel dekt de lading: vijftig misverstanden en geaccepteerde waarheden uit de populaire psychologie worden onder de loep genomen, mooi verdeeld over een tiental thematisch geordende hoofdstukken.
Met deze collectie willen de auteurs een stevig houvast bieden in het drijfzand van oprechte misvattingen, halve waarheden en aperte onwaarheden die de ronde doen over onze psychologie.
Het boek is ontzettend goed gedocumenteerd en behandelt onder andere misvattingen over intelligentie en leren, ontwikkeling en ouder worden, ziekte en behandelingen, het geheugen, het bewustzijn, emotie, persoonlijkheid en intermenselijk gedrag.
Hier worden geen obscure stroman-mythes ontrafeld: van elke misvatting wordt aangetoond hoe wijd verspreid ze is, waar ze vandaan komt en waarom ze zich zo hardnekkig in onze collectieve kennis heeft vastgebeten.
Aansluitend wordt natuurlijk ook de correcte informatie weergegeven met alle nodige achtergrond en interpretatie.

Het boek vormt een uiterst toegankelijke inleiding in enkele voor iedereen intrigerende weetjes over onze psychologie.
De insteek vanuit de psychomythologie zorgt ervoor dat het geheel niet verzandt in een zwevend spel van al dan niet gecontesteerde feitjes.
De meeste misvattingen blijken immers te passen in een ruimer beeld van de menselijke natuur dat we intuïtief plausibel vinden, maar helaas niet blijkt te stroken met wat wetenschap ons de voorbije decennia geleerd heeft.
De auteurs tonen aan hoe steeds terugkerende denkfouten en troebele drogredeneringen ons inschattingsvermogen vaak ondermijnen.
En ze zetten ons ertoe aan om ook over een aantal niet-expliciet behandelde feitjes en ficties zelf kritischer na te gaan denken.
Zelfs mensen die al veel over het brein en psychologie menen te weten, zullen zaken tegenkomen waarin ze hun intuïties of vermeende kennis moeten herzien.
Opvallend is hoe vaak de naam van Freud terugkomt in de vele mythes die hun weg in de populaire cultuur hebben gevonden.
Dankzij de vele referenties in de tekst, een uitgebreide literatuurlijst en een aanhangsel met aanbevolen websites vormt dit boek meteen ook een eerste naslagwerk en vruchtbaar uitgangspunt voor verder kritisch onderzoek.

De auteurs pleiten er voor om het demythologiseren van mythen ernstig te nemen als noodzakelijk onderdeel van psychologieonderwijs.
Het wordt steeds duidelijker dat een onbewust maar diepgeworteld geloof in enkele cruciale psychologische misvattingen een goed begrip van de menselijke aard in de weg blijft staan.
Met louter gelijkhebberigheid over enkele psychologische trivia heeft dit niets te maken: misvattingen hebben gevolgen.
Misleidende informatie over de manier waarop onze psychologie in elkaar steekt, kan ertoe leiden dat mensen op persoonlijk vlak onverstandige keuzes maken of dat politiek en sociaal mogelijk destructieve beslissingen getroffen worden.
Teveel mensen wentelen zich in misleide moedeloosheid over al dan niet verdrongen trauma’s uit het verleden.
Ernstige psychologische aandoeningen worden gebagatelliseerd door de slordige omgang met diagnostische termen in de bredere cultuur.
Of ze worden ten onrechte geassocieerd met agressie door eenzijdige belichting in de mediA. Steeds opnieuw blijkt dat schijnbaar onschuldige misvattingen heel concrete gevolgen kunnen hebben.
Mythes rond autisme bijvoorbeeld kunnen ouders met onnodige schuldgevoelens opzadelen, met valse hoop over zogenaamd gefaciliteerde communicatie of – een maatschappelijk relevant gevaar – met blinde angst voor vaccinatie.

De auteurs schrikken er niet voor terug de lezer ook te confronteren met misschien oncomfortabele gegevens over hooggevoelige onderwerpen.
Zo is er een zekere moed voor nodig om kanttekeningen te plaatsen bij de mythe van de kwetsbaarheid van het kind, al betekent het ontrafelen ervan vooral dat jonge slachtoffers wat meer hoop mogen koesteren.
Er is meer hoop op herstel en hervonden geluk dan aanvankelijk vanuit een selectief klinisch vooroordeel werd aangenomen.
Het boek argumenteert steeds op het scherp van de snee, maar de kritische ontmaskering is nooit ongenuanceerd of willekeurig.
De postmoderne mythe als zouden psychiatrische diagnosen louter deel uitmaken van inherent stigmatiserend machtsdiscours wordt dus niet gecounterd door de claim dat het DSM – het standaard handboek voor statistiek en diagnose van psychische aandoeningen – perfect volmaakt is.
Wel krijgen we een onderbouwd pleidooi om het bestaande psychiatrische classificatiesysteem te verbeteren.

Van enkele lichtvoetige misvattingen tot tragische verwarring over de meer duistere kantjes van onze psychologie: de talloze rechtzettingen in dit boek zullen elke lezer – en als het goed zit meteen ook de wereld – een beetje veranderen.
Mensen die weten wat diffusie van verantwoordelijkheid is, zullen in noodsituaties sneller in actie schieten.
Mensen die inzicht hebben in de dynamiek van destructieve emoties of reflexen zullen deze sneller herkennen en makkelijker compenseren.
Er schijnt steeds een heldere zon achter de soms duistere wolken van onze psychologie: inzicht in de vreemde sprongen van ons brein kan helpen om deze in toom te houden of te overstijgen wanneer dat wenselijk is.
Dit is dus een belangrijk boek, net zoals elk boek dat ons een beter inzicht geeft in de complexe rijkdom en onverwachte mogelijkheden van de menselijke natuur.

 

Een non-fictieboek over psychologie? Toen ze ons voorstelden een dergelijk boek te recenseren, liepen de koude rillingen ons over de rug.
Nachtmerries over schoolbanken en duffe professoren deden ons verschillende keren wakker schrikken en bij de laatste check-up door de huisarts bleek onze hartslag veel te hoog te liggen.
Gelukkig bleek ‘De 50 grootste misvattingen in de psychologie’ uiteindelijk aangenaam leesvoer te zijn.

In dit boek waarschuwen Scott O.
Lilienfeld, Steven Jay Lynn, John Ruscio en Barry L.
Beyerstein, die helaas tijdens het schrijven van dit boek overleed, voor al te populaire en vulgariserende opvattingen aangaande de psychologie.
Een beetje vreemd in een boek dat zelf beweert een populaire variant van de geesteswetenschappen aan te bieden.

De auteurs binden de strijd aan met vijftig van de meest wijdverbreide misvattingen over psychologie.
Over de keuze van de onderwerpen valt te discussiëren.
De opvattingen dat mensen een dominante hersenhelft hebben of op hun veertigste meestal een midlifecrisis krijgen wijdverbreid noemen is volstrekt logisch.
Maar in de moderne westerse wereld zijn de meeste mensen zich er van bewust dat er geen empirisch bewijs is voor buitenzintuiglijke waarnemingen of voor het feit dat kinderen die dezelfde opvoeding gekregen hebben gelijkaardig gedrag zullen vertonen.

Of je nu met de onderwerpskeuze akkoord gaat of niet, je zal hoe dan ook versteld staan van de manier waarop de auteurs de vijftig onderwerpen uitgediept hebben.
In uiterst vatbare bewoordingen weten ze de bij momenten erg droge materie op een frisse wijze aan de man te brengen.
Daardoor wordt het boek niet alleen interessant voor studenten psychologie of voor anderen die beroepshalve bezig zijn met de studie van de menselijke geest, maar ook voor absolute leken.
Het boek vormt op die manier een goede inleiding tot dit onderwerp.

Hierin ligt ook het grootste minpunt van het boek.
Het is een inleiding en louter een inleiding op de studie van de menselijke geest.
De vijftig misvattingen op dit domein, die door de auteurs van het boek uiteindelijk weerhouden werden, worden wel uitgewerkt, maar voor wie echt een uitgebreide en quasi volledige beschrijving van de problematiek wil, komt dit boek te kort.
Maar je moet de auteurs hier niet op afrekenen.
In hun voorwoord hebben ze duidelijke aangegeven dat het hier om een inleiding op de psychologie gaat, waarbij dan nog eens alleen die elementen worden behandeld die als wijdverbreide misvattingen in het domein beschouwd moeten worden.

Wie meer informatie wil over de behandelde onderwerpen kan zich nog steeds beroepen op de werken over dezelfde thema's, die opgenomen zijn in de uitgebreide literatuurlijst.
Deze bibliografie is vanwege zijn omvang en zijn kwaliteit een enorm pluspunt en zorgt ervoor dat studenten psychologie er mogelijks veel hebben bij het schrijven van papers of thesissen.

Al bij al is ‘De 50 grootste misvattingen in de psychologie’ een geslaagd werk, dat in de komende jaren misschien wel kan uitgroeien tot een standaardwerk binnen de geesteswetenschappen.
Al was het maar vanwege de uitgebreide bronnenlijst en het vlotte taalgebruik, dat de geselecteerde misvattingen op een erg begrijpelijke manier toelicht.

De Weense kwakzalver      Israëls Han      Psychologie

FREUD OP DE PIJNBANK

De leugen ontmaskerd, door Geerdt Magiels.

Freud was een leugenaar.
De weinige feiten die hij aandroeg om zijn pseudowetenschappelijke constructies te staven waren verzonnen of gemanipuleerD. Zijn beweringen zijn onbetrouwbaar.
De manier waarop hij patiënten behandelde was onethisch.
Kortom: Freud was een kwakzalver.
Dat is de enige mogelijke conclusie na het lezen van Han Israëls’ De Weense kwakzalver.

Voor een figuur die door velen als een groot wetenschapper beschouwd wordt (in één rijtje met Newton, Darwin en Einstein) en wiens leer op de universiteiten nog steeds onderwezen wordt, lijkt dat een erg zwaar verdict.
Maar als je Israëls’ argumenten en bewijzen doorneemt, besef je dat diens gedrevenheid om Freud te ontmaskeren alleen maar terecht kan genoemd worden.
Bovendien, hij valt Freud niet aan.
Hij bestudeert en analyseert het werk van de man uit Wenen.
De conclusies moet je zelf trekken.
En die zijn niet mals.
Daarom worden psychoanalytici ook woest van Israëls’ werk.

Freud heeft meer dan eens, je zou soms gaan denken systematisch, de werkelijkheid geweld aangedaan.

Israëls is historicus en legt zich toe op de geschiedenis van de psychologie.
Een van zijn specialiteiten is het minutieus uitpluizen van het werk van Sigmund FreuD. Hij is in ons taalgebied een van de zeldzame onderzoekers die Freuds teksten kritisch analyseert en Freud op zijn plaats kan zetten op basis van zeer grondige literatuurstudie.
Internationaal hoort hij thuis in het rijtje Crews en Webster.
Israëls vertelt misschien niet veel nieuws voor Freud-critici, maar zijn toegankelijke verhaal verdient ruime aandacht, zeker ook bij mensen die in Freud een belangrijk denker of onderzoeker zien.

Want wat blijkt? Freud heeft meer dan eens, je zou soms gaan denken systematisch, de werkelijkheid geweld aangedaan.
Hij heeft feiten verzwegen of verdraaid, hij heeft alleenstaande gevallen opgeblazen tot iets wat leek op een bewezen theorie, hij heeft gelogen en gemanipuleerd om vermeende feiten in zijn denkkader te doen passen.
Op die manier had hij natuurlijk altijd gelijk.
Als je de voorbeelden van dit Freudiaanse gedrag leest, denk je eerst dat het niet waar kan zijn.
De feiten die Israëls op een rijtje zet zijn heel overtuigend, en ze tarten elke verbeelding.
Het graafwerk dat hij levert is zo degelijk dat je echt wel tot de conclusie moet komen dat Freud een charlatan en een bedrieger is geweest.

Anna O.
is een van Freuds beroemdste patiënten.
Zij werd niet echt door hem behandeld, maar door zijn leermeester Breuer.
Die had in 1880 al een praatkuur uitgedacht waarmee hij de vrouw behandelde.
Freud was daar zo van onder de indruk dat hij er samen met Breuer een boek over schreef.
Daarin vertellen ze hoe succesrijk de behandeling wel was geweest.
Freud heeft steeds in zijn officiële geschriften beweerd dat ze genezen was en na de behandeling op vakantie was vertrokken.
Freud beschouwt deze casus ook zowat als het startpunt van de psychoanalyse.

In werkelijkheid kwam aan de behandeling van Anna O.
een einde omdat zij moest worden opgenomen in een gekkenhuis.
De ware identiteit van Anna O.
werd jaren later bekenD. Zij heette Bertha Pappenheim, was een joodse activiste die streed tegen de vrouwenhandel en een tehuis voor gevallen meisjes leidde.
Zo weten wij ook dat ze de psychoanalyse beschreef als een tweesnijdend zwaard en dat zij zich verzette tegen het gebruik ervan.

Freud zelf heeft haar behandeling echter altijd voorgesteld als een geweldig therapeutisch succes, terwijl hij goed genoeg wist dat het dat niet was.
Wat uitvoerig blijkt uit zijn privé-correspondentie.
Ook de Wolvenman  — een andere beroemde patiënt van Freud —  was op 80-jarige leeftijd nog steeds dezelfde dwangneuroticus die hij bij aanvang van de therapie was.
Ook hij werd opgevoerd door Freud als een bewijs voor het succes van zijn methode.
Freud gaat niet alleen uit van oncontroleerbare, alleenstaande en dus statistisch nietszeggende gevallen, zijn verslag van die vermeende feiten blijkt bovendien niet eens te kloppen met de werkelijkheiD. Al die wonderbaarlijke genezingen blijken dus niet meer te zijn dan psychoanalytische sprookjes.

Op een bepaald moment ging Freud een samenwerking aan met de Berlijnse arts en chirurg Fliess.
Zij geloofden dat masturbatie kan leiden tot blijvende schade aan de geslachtsorganen en voor het verhelpen van die schade beschikte Fliess over een revolutionaire methode: een operatie aan de neus.

De jonge Emma Eckstein was een patiënte van Freud en kwam op die manier op de operatietafel van Fliess terecht.
Fliess vergat een halve rol verbandgaas in de wonde en dat leidde tot een onverkwikkelijke ontsteking en een wonde die maar niet genas.
Bloedingen bleven regelmatig optreden; op een bepaald moment bloedde Eckstein zelfs bijna dooD. In brieven schreef Freud dat die bloedingen het gevolg waren van een onbewust verlangen ( ; ;wensbloedingen ; ;) van deze patiënte.
(En niet het gevolg van een kunstfout van de neuschirurg, die op die manier vrijgepleit was van schulD.) De correspondentie tussen Freud en Fliess werd gepubliceerd door Freuds dochter Anna in 1950.
Daarin had zij echter grondig de schaar gezet zoals bleek toen de Freud-afvallige Jeffrey Masson ze in 1985 in ongekuiste versie publiceerde.
Bezwarende of ongepaste opmerkingen van Freud waren er door zijn dochter netjes uit weggelaten.

Deze feiten zijn niet ruim bekenD. Ook niet, en dat is verwonderlijk, bij mensen die de psychoanalyse bestuderen of bedrijven.
Dat is ook niet toevallig.
Dit soort feiten wordt stelselmatig door de psychoanalytici geheim gehouden.
Soms denk je dat ze het gewoon niet willen weten.
Om hun eigen terminologie te gebruiken: ze verdringen de waarheid over hun eigen leer.

Grote stukken van Freuds geschriften zitten trouwens opgeborgen in het Freudarchief waaruit de laatste stukken pas binnen honderd jaar beschikbaar komen (het laatste in 2102).
Als er al eens iets uit vrij komt, blijkt het in tegenspraak te zijn met de mooie officiële verhalen van Freud zelf.
Gelet op het vernietigend vermogen van wat uit de archieven wordt opgedolven, is het niet verwonderlijk dat de psychoanalytici dit alles liever geheim willen houden.

Het speurwerk van Israëls in Freuds geschriften toont aan dat allerhande compromitterende passages verwijderd werden.

Het speurwerk van Israëls in Freuds geschriften toont aan dat allerhande compromitterende passages verwijderd werden.
Freuds verslaving aan cocaïne werd weggemoffelD. De zinnen verdwijnen  waarin hij (die niet veel klanten had en dus ook niet bemiddeld was) een nieuwe patiënte beschrijft als ‘een goudvis’ of waarin hij zegt ‘geld is lachgas voor mij’.
Een hele brief werd weggelaten waarin hij schrijft: ; ;Mevrouw M.
is welkom; als zij geld en geduld meeneemt zullen wij een mooie analyse van haar maken.
Als er daarbij nog een therapie voor haar overschiet, dan kan ook zij tevreden zijn.
; Freud moest als serieus arts worden voorgesteld, dus uit een andere brief verdween ; ;ik slaap tijdens de middaganalyse.
; In weer een andere brief sneuvelt de zinsnede ; ;ik heb juist een dame in hypnose voor mij liggen en kan daarom rustig verderschrijven ; ;.
Freud deed aan multi-tasking door tegelijkertijd zijn briefwisseling en zijn patiënten te beheren.

Freud wordt dus door zijn volgelingen en archiefbeheerders de das omgedaan.
In al deze gevallen gaat het echter om feiten die zich in de beslotenheid van de therapeutische situatie afgespeeld hebben en waar we verder geen objectief materiaal voorhanden hebben.
De freudianen gebruiken dat als argument om de kritiek te neutraliseren.
Maar dat nepargument gaat helemaal niet meer op als Freud zich baseert op publiek materiaal.

Zijn analyses van de gevallen Mozes, Dostojevski of Leonardo Da Vinci zijn nauwgezet bestudeerd, omdat daar Freuds uitgangsmateriaal wel voor iedereen beschikbaar is.
En ook daar blijkt dat hij de feiten naar zijn hand zet.
Het geval Da Vinci (latent homoseksueel volgens Freud) is tekenenD. Freud baseert zijn analyse op een enkele spaarzame autobiografische passage van Da Vinci.
Daarin komt een herinnering voor aan een wouw.
Freud gebruikt een Duitse vertaling van het Italiaanse origineel waarin de wouw foutief als een gier vertaald is.
De gier stond in het oude Egypte symbool voor de moeder.
Dat is ‘gefundenes Fressen’ voor iemand die voortdurend in de weer is met moederbindingen.
Freuds analyse van Da Vinci is dus gebaseerd op een foute vertaling.
Voorstanders verdedigen Freud met de bewering dat Freud geen weet had van die verkeerde vertaling.
Israëls heeft Freuds boekenkast ondersteboven gekeerd en heeft daarbij Duitse vertalingen van Da Vinci’s originele tekst gevonden waarin de wouw juist vertaald werd en waarin die passages bovendien door Freud eigenhandig waren aangestreept.
Freud wist dus heel goed dat hij uitging van een foute vertaling en dat heel zijn verhaal niet meer was dan een vergezocht verzinsel.
Toch kwam hij nooit op zijn beweringen terug.

Israëls speurtocht door de archieven van Freud is ontluisterenD. Freud graaft zijn eigen graf, je staat er bij en je kijkt er naar.
De freudianen doen er nog een schepje bovenop door heel sektarisch om te springen met de feiten en in het spoor van hun voorganger de waarheid geweld aan te doen.
Dat is wat Israëls haarfijn analyseert.
Daarbij bewaart hij een grote intellectuele distantie.
Hij gaat nooit schelden of onder de gordel slaan.
De feiten die hij op tafel legt zijn hallucinant genoeg, daar hoeft verder geen kwaadheid meer bi J. Je begint begrip en waardering te krijgen voor de hardnekkigheid waarmee Israëls te werk gaat.
Als je ziet wat hij aan het licht brengt is die vasthoudendheid niet verwonderlijk.

De stroom kritische geluiden over Freud en de psychoanalyse lijkt de laatste tijd niet te stoppen.
Is Freud het zoveelste slachtoffer van de populaire trend om grote figuren met terugwerkende kracht van hun voetstuk te halen? Ook Gandhi, Churchill, Picasso, Mitterand of recent Kohl bleken toch niet zo goed en rechtschapen te zijn als de geschiedenislessen hadden doen geloven.
Volgens psychoanalytici (en zij kunnen het weten) is het afvallen van Freud een afrekening met de vaderfiguur.
Jammer genoeg is er meer aan de hanD. Zolang het over politici of kunstenaars gaat hebben de kleine kantjes van de mens verder weinig belang.
Iedereen mag wel eens liegen, straffe verhalen vertellen of onbeleefd zijn.
We zijn geen heiligen.

Maar in het geval van Freud gaat het om beweringen en uitspraken die meer pretentie hebben.
De psychoanalyse meent een theorie te zijn over het functioneren van de menselijke psyche en/of een therapievorm waarmee zieke mensen kunnen genezen worden.
Deze pseudo-theorie wordt — ondermeer op basis van de feitenvervalsing van Freud en de zijnen —  nog steeds onder een mom van wetenschappelijkheid op de universiteiten onderwezen.
En het verleent academisch gewicht aan een nog steeds groeiende hoeveelheid postmoderne prietpraat.

Boeken zoals die van Israëls maken echter duidelijk dat het om pseudowetenschappelijke kwakzalverij gaat.
En daarover valt misschien veel interessants te zeggen, maar het blijft kwakzalveri J. Freud was misschien historisch gezien een invloedrijk figuur, maar het blijft een kwakzalver.
De feiten (die hij overigens zelf gecreëerd heeft) laten daarover geen twijfel bestaan.

Deze boekbespreking is verschenen in het Nulnummer van ; ;Wonder en is gheen Wonder ; ;, november 2000.

Hier volgt de tweede bespreking:

FREUD OP DE SOFA

Door Gie van den Berghe.

Twee psychiaters komen elkaar 's avonds tegen.
Zegt de een: ; ;Oef! al die uren luisteren ; ;.
; ;Hoezo ; ;, reageert de ander stomverbaasd, ; ;luister jij daar dan naar? ; ;.
Uit de briefwisseling van Sigmund Freud (1856-1939) en een Berlijns arts waarmee hij bevriend was, blijkt dat ook Freud niet altijd naar zijn patiënten luisterde, maar soms een dutje deed terwijl zij vrij associeerden of onder hypnose zaten.
Dergelijke uitingen van kleinmenselijkheid werden zorgvuldig weggezuiverd toen Freuds volgelingen zijn correspondentie publiceerden.
Freudcritici kwamen daar later achter en hechtten groot belang aan het gecensureerde.
Dat de grondlegger van de psychoanalyse zich geringschattend uitliet over zijn cliënten (ik heb de goudvis gevangen schreef hij over een rijke patiënte) is ook niet niks.
Maar men verliest een beetje uit het oog dat het om de privé-correspondentie tussen twee bevriende artsen gaat.
Er zijn er wel meer die in dergelijke omstandigheden geen blad voor de mond nemen en ironiserend stoom afblazen.
Wat ze dan over hun patiënten zeggen weerspiegelt niet noodzakelijk hun professionele houding.
In de voorbije dertig jaar werden veel glorificerende mythes over Freud en de psychoanalyse doorgeprikt.
Het staat nu wel vast dat de Professor, zoals zijn volgelingen hem noemden, het niet zo nauw nam met waarnemingen, feiten en waarheiD. Freud bouwde vaak voort op één vaag feit of associatie.
Het Oedipuscomplex bijvoorbeeld, hoeksteen van de psychoanalyse, gaat terug op een twijfelachtige observatie uit de tweede hand - een erectie bij het zoontje van een vriend - gekoppeld aan een onzekere kindsheidsherinnering van de Meester over mogelijk seksuele opwinding bij het begluren van zijn naakte moeder.

„Met wetenschap heeft de psychoanalyse niets van doen.
Ze stoelt noch op experiment noch op klinisch onderzoek en doet geen moeite om hypothesen op de proef te stellen.
Kritiek wordt steevast afgedaan als een vorm van afweer, onbewuste vijandschap of angst voor de psychoanalyse.

De successen beschreven in de klassieke gevalstudies van de psychoanalyse zijn grotendeels verzonnen.
Sommige wonderbaarlijk genezen patiënten zijn de rest van hun leven een neurotisch wrak gebleven.
Freud wist dat.
Neem het geval Dora (Ida Bauer), lange tijd voorgesteld als een model-analyse.
Maar deze jonge vrouw verbrak na ternauwernood drie maand ; ;behande-ling ; ; elk contact met Freud omdat hij haar bleef bestoken met vergezochte verklaringen.
Hij weet haar tics en zelfdodingsgedachten aan onderdrukte homoseksualiteit en fantasieën over orale seks en zwangerschap.
In werkelijkheid werd Ida Bauer seksueel lastig gevallen door een vriend van haar vader, die op zijn beurt een verhouding had met diens echtgenote en daarom een oogje dichtkneep.
Freud drong zijn doorgaans seksuele interpretaties meteen aan zijn patiënten op.
Hun verontwaardigde afwijzing zag hij als ultiem bewijs van zijn gelijk.
Ze wilden niet horen van traumatische gebeurtenissen in hun kinderjaren omdat ze die verdrongen hadden, hun onderbewuste verzette zich uit alle macht tegen bewustwording.
De psychoanalyse is een elastische theorie waarmee je, mits enige vindingrijkheid, zowat alles kan bewijzen.
Zo zouden dromen die in tegenspraak zijn met Freuds theorie dat elke droom een wensvervulling is, voortkomen uit de koppige wens die stelling te ontkrachten.

„Israëls breidt de verdraaiingen die hij op het spoor is gekomen nogal onkritisch uit tot de héle psychoanalyse.
Hij noemt Freud een fraudeur en kwakzalver, een bedrieger over de hele lijn, maar bewijst dat niet echt.
Hij overdrijft de intentionaliteit en het boos opzet.

Met wetenschap heeft de psychoanalyse niets van doen.
Ze stoelt noch op experiment noch op klinisch onderzoek en doet geen moeite om hypothesen op de proef te stellen.
Kritiek wordt steevast afgedaan als een vorm van afweer, onbewuste vijandschap of angst voor de psychoanalyse.
De rangen worden gesloten, de ivoren toren opgezocht.
Veel kenmerken van de psychoanalytische beweging doen aan een sekte denken.
Han Israëls, een van de eerste Freudcritici in onze contreien, toont in De Weense kwakzalver aan dat Freud en zijn volgelingen veel verdraaiden, verzonnen en .
verdrongen.
Het is een ongelijk boekje, van grondig wetenschappelijk artikel  tot geïnformeerde roddel.
Maar altijd even scherpzinnig en uitstekend vertelD. Een goed overzicht van de Freudkritiek dat gunstig afsteekt tegen de wegwerpkritiek van veel andere Freudcriticasters.
Alleen jammer dat de eerder in krant of tijdschrift verschenen artikels gebundeld werden zonder serieuze redactie.
De samenstellers hadden zich enige moeite mogen getroosten om de vele herhalingen weg tewerken.
Israëls breidt de verdraaiingen die hij op het spoor is gekomen nogal onkritisch uit tot de héle psychoanalyse.
Hij noemt Freud een fraudeur en kwakzalver, een bedrieger over de hele lijn, maar bewijst dat niet echt.
Hij overdrijft de intentionaliteit en het boos opzet.

„Freud was een autoritair en zelfverzekerd man, die zelden of nooit aan zijn gelijk twijfelde.
Daarom achtte hij het gerechtvaardigd, misschien zelfs noodzakelijk, zijn theorieën aan feiten en patiënten op te dringen.
Freud had een bijzonder groot ego.

Freud was een autoritair en zelfverzekerd man, die zelden of nooit aan zijn gelijk twijfelde.
Daarom achtte hij het gerechtvaardigd, misschien zelfs noodzakelijk, zijn theorieën aan feiten en patiënten op te dringen.
Freud had een bijzonder groot ego.
Getuige daarvan een passus uit een tekst van 1917, Eine Schwierigkeit der Psychoanalyse.
Freud heeft het daarin over de drie zware krenkingen die de wetenschap aan het menselijk narcisme heeft toegebracht.
Copernicus beroofde de mens van zijn centrale positie in het heelal; Darwin toonde aan dat mensen niet anders of beter zijn dan dieren; de psychoanalyse - Freud dus - bewees dat het Ik geen baas is in eigen huis.
Freud geloofde in alle oprechtheid een groot wetenschapper te zijn en velen vonden dat met hem.
Hij was een kind van zijn tijd, er werd in de menswetenschap van die dagen nogal wat afgespeculeerD. De kritiek op Freud is meestal te totalitair, zonder nuance.
Dat heb je wel meer met gevallen goden en idolen; kind en badwater worden dan weggegooiD. Maar Freud was een fascinerend denker en auteur.
Sommige van zijn werken, Die Traumdeutung, Der Witz und seine Beziehung zum Unbewußten en Die Zukunft einer Illusion bijvoorbeeld, zijn nog altijd meer dan het lezen waarD. Men vergeet ook dat de psychologie en de psychiatrie rond 1900 beladen waren met sinistere theorieën over erfelijke degeneratie en raciale inferioriteit, en ook therapeutisch weinig voorstelden.
Teruggeplaatst in haar tijd was de psychoanalyse een progressieve kracht die voor bepaalde gevallen een oplossing leek te bieden.
De erkenning van het belang van de seksualiteit, heeft verreikende gevolgen gehad voor de psychologie en de pedagogie.
Freud heeft een en ander bespreekbaar en duidelijk gemaakt, de rol van menselijke driften en hun botsing met maatschappelijke vereisten.
Zijn ideeën over de menselijke verbeelding hebben talloze mensen geïnspireerd, zeker in de wereld van de kunst.
De westerse cultuur en ons taalgebruik zijn niet voor niets doordrongen van psychoanalytische begrippen als sublimatie, verdringing, lapsus en libido .

Deze boekbespreking is verschenen in het Nulnummer van ; ;Wonder en is gheen Wonder ; ;, ;

Als de schaduwen langer worden      Marcoen, Grommen , Van Ranst      Psychologie

Wie aan deze 400 bladzijden Vlaamse gerontologie begint, weet niet of hij een bijbel of een encyclopedie voor zich heeft.
Is het een leerboek waarin auteurs (stuk voor stuk vakspecialisten) hun vakgebied presenteren en de laatste stand van hun onderzoek, of is het een boek met een boodschap? Beide, zo blijkt.
En dat komt door het stempel dat de meester, Alfons Marcoen, emeritus hoogleraar psychogerontologie aan de KU Leuven, er op gezet heeft.

Een precies wetenschapper, die de oudere mens niettemin in onverholen normatief perspectief beziet.
Twee uitgangspunten zijn voor hem daarbij leidenD. In de eerste plaats de existentieel-antropologische visie dat mensen ‘competente zinzoekers’ zijn.
Mens-zijn is een gegevenheid èn een opgave.
Mensen zijn in hun leven aangelegd op zelfverwerkelijking en streven naar levensvervulling.
Zij zijn door hun handelen in staat richting te geven aan hun eigen ontwikkeling, in staat tot bewuste zelfbepaling, en hebben een zekere bekwaamheid tot zelfbesturing.
Marcoen bedrijft zijn vak vanuit een existentieel perspectief, in de traditie van Viktor E.
Frankl, die vanuit het besef dat de mens primair zinzoeker is, zijn ‘logotherapie’ ontwikkelde.
Als je weet waarvoor (D.w.
z.
waar naar toe) je leeft en je hebt de moed er uit te leven, heeft je leven zin, wat je ook meemaakt, ontdekte Frankl, die ooit Auschwitz overleefde.

Marcoen maakt ‘Frankl’ vervolgens A.h.
w.
geschikt voor de gerontologie, door diens basisintuïtie te combineren met zijn tweede normatieve uitgangspunt, dat hij ontleent aan de Berlijnse gerontoloog Paul Baltes: leven is tot de laatste snik een ontwikkelingsgang en leerproces; ouder worden moet dus als een ontwikkelingstaak worden beschouwD. Zelfs de neergang en aftakeling (die er op fysiek en cognitief gebied onmiskenbaar ook zijn – Paul Verhaegen schetst daarvan in zijn hoofdstuk een ‘eerder grimmig beeld’, 83), worden in dit perspectief geïnterpreteerd als ‘ontwikkelingsfactoren’.
Van wat er gebeurt (de beschrijving), wordt niet alleen een verklaring gezocht, maar moet ook op zijn waarde en betekenis worden geschat en van een interpretatie worden voorzien.
De empirie kan niet de hermeneutiek, sterker, is erin gefundeerD. ‘Het hermeneutisch aspect is niet slechts een complement maar eerder het dragende fundament van het empirisch-analytisch onderzoek.
’ (61)

Marcoen kiest voor een levensloopperspectief, in het ontwikkelingspsychologische spoor van Baltes.
Acht uitgangspunten zijn daarbij leidenD.

1.
ouder worden is een levenslang ontogenetische ontwikkeling, gekenmerkt door:

2.
veranderingen in dynamiek biologie – cultuur, waarbij de cultuur steeds meer het groeiende tekort van de biologie moet opvangen.

3.
In dat proces worden drie ontwikkelingsfuncties ingezet: groei, en als dat niet meer kan: behoud en herstel en als dat niet meer kan: verliesregulatie.

4.
Ouder worden is dus een voortdurende aanpassingsstrategie gekenmerkt door:

5.
de dynamiek van winst en verlies, waarbij ouderen niet alleen aan de verlieskant staan en jongeren altijd winnen.

6.
Er is daarbij sprake van grote intra-individuele plasticiteit (elk mens wordt anders ouder, en hoe men oud wordt heeft wortels in voorafgaande levensfasen.
)

7.
binnen een veranderende historisch-culturele context

8.
waarbij globaal drie strategische middelen worden ingezet in een effectieve onderlinge coördinatie: Selectie (van doelen), Optimalisatie (in de manier waarop de doelen worden nagestreefd) en Compensatie (als de doelen niet gehaald kunnen worden)

In de drie gerontologische visies die Marcoen onderscheidt (het deficitmodel: ouder worden is aftakelen), het rust-roestmodel (‘if you don’t use it, you lose it’) en het competentiemodel kiest hij daarmee voor het laatste.
Succesvol ouder worden is een ontwikkeling waarbij mensen zelf actief (Marcoen zegt liever: constructief) betrokken zijn.

Binnen dat omvattende existentieel-hermeneutisch kader worden in verschillende hoofdstukken zo’n beetje alle facetten van het ouder worden gepresenteerD. Niet alleen de psychologie komt aan bod, maar ook de biologische en cognitieve veroudering (wie geen ‘competente zinzoeker’ is, zal niet vrolijk worden van het daar geschetste beeld!).
Een heel deel is ook gewijd aan de ‘nabije relatiekring’ van ouderen, waarin deskundige auteurs ingaan op zaken als intimiteit, familierelaties, vriendschap en eenzaamheiD.

In de laatste twee delen van het boek (‘Optimaal ouder worden’ en ‘Tussen pijn en vervulling’) zet Marcoen zelf echter weer een zwaarder accent.

Wat me daarbij opviel was dat bij zoveel accent op zingeving (‘Optimaal ouder worden en oud zijn vandaag is in de eerste plaats zin zoeken’, lezen we op p.
381) de aandacht voor het levensverhaal beperkt en beheerst blijft.
Marcoen beschouwt de soms trendy nagevolgde ‘narrative turn’ niet als een totale omwenteling.
Het tot zinvolle eenheid brengen van een biografie veronderstelt actieve ‘autobiografische exploratie’, zeker, maar zingeving gaat niet op in het verhalen vertellen.
Het accent ligt bij Marcoen veeleer op het niveau eronder, dat van de levensthema’s (Thomae, 191) (of in andere termen: personal concerns (McAdams), personal action constructs (Hooker), persoonlijke projecten (Little), levenstaken (Cantor), persoonlijke strevingen (Emmons), possible selves (Markus/Nurius, vgl.
ook 223) en de levenstechnieken.
Een levensthema is ‘wat het traject tussen een bepaalde begintoestand naar een bepaalde eindtoestand in het leven van iemand inhoudelijk duidt en synthetiseert.
’ (191) Het is dat waar iemand op een bepaald moment echt ‘mee bezig is.
’ Thema’s hebben een temporele dimensie.
Ook als ze tijdelijk zijn (het verwerken van verlies, het voorbereiden op een verhuizing) vragen ze erom om tenslotte wel geïntegreerd te worden in een levensverhaal, maar ze onderscheiden zich er wel van.

Een narratieve benadering heeft de neiging om de aandacht te exlusief te concentreren op de ultieme zinhorizon van mensen.
Maar in het zinpanorama van ouderen wordt er niet altijd even breed en ver gekeken.
Zingeving is – Viktor Frankl benadrukt het keer op keer – vaak concreet dagelijks en doordeweeks handwerk, en niet iets alleen voor de ‘zondag’.
Ook zingeving heeft een temporele dimensie.
‘What matters is not the meaning of life in general but rather the specific meaning of a person’s life at a given moment.
(…) Everyone has his own specific vocation or mission in life to carry out a concrete assignment which demands fulfillment.
Je vraagt toch ook niet aan een schaakkampioen: ‘Grootmeester wat is de beste zet van de wereld?’ Dat hangt immers van het spel en je tegenstander af.
Beantwoording van de zinvraag is een geheel van kort- en langlopende, van concrete en meer abstracte opdrachten die je door het leven zelf worden gestelD. (Frankl, Man’s Searching for Meaning, 131) Soms zijn mensen druk met het schrijven van de volgende regel in hun levensverhaal, en is de hoofdstukkenindeling helemaal niet aan de orde.

Marcoen stelt daarom (in lijn met Havighurst, 1953) het concept ‘ontwikkelingstaken’ in de ouderdom centraal (312v.
).
Hij ontwikkelt een taxonomie van ontwikkelingstaken en gaat in op de effectieve ‘levenstechnieken’ (Thomae) waarmee ouderen proberen aan hun levensthema’s te werken.
Uitvoerig gaat hij in op de breedte en diepte van de zingevingsarbeid van ouderen.

In de ontwikkelingstaken onderscheidt hij

vijf niveaus: Taken m.
B.t.
de hele levensloop (gezondheid, moraliteit); een bepaalde levensperiode (bv.
huwelijk); anticipeerbare processen (beginnen met werken, pensioen, lege nest); kortere duidelijke gedefinieerde episodes (een cursus volgen, verhuizen naar instelling), korte regelmatig voorkomende episodes (bv.
vakantieplannen)

en acht domeinen: (1.
gezondheid, 2.
wonen, 3.
huwelijk,gezin en familie, 4.
beroep en vrije tijd, 5.
sociaal en politiek, 6.
persoonlijkheidsontwikkeling, 7.
de tijd, 8.
het bestaan.
(306v.
))

De ontwikkelingstaken zijn dynamisch op elkaar betrokken en ook niet altijd allemaal even belangrijk.
Mensen leggen individueel een hiërarchie aan, die ook niet voor iedereen even veel ‘dieptelagen’ kent.
Voor spiritualiteit (Marcoen gaat er uitvoerig op in; de ‘gecultiveerde band met de grond van het bestaan’ is gezien het zingevingsdeficit in onze cultuur en het dichtslibben van de lijn naar de religieuze tradities van toenemend belang) heeft niet iedereen een antenne.

Oud worden is, in de optiek van Marcoen, dus hard werken.
Mensen staan voor de opgave om zichzelf voortdurend opnieuw te definiëren.
Aanpassing van levensstructuur (het soort leven dat men geeft) en identiteit (wie men is) ‘is een omvattende ontwikkelingstaak die iedere ouder moet vervullen.
’ En dat maakt ouder worden ‘tot een persoonlijke prestatie’.
‘Er valt van het ouder worden iets te maken.
Door, ondanks vaak niet te keren veranderingen op lichamelijk en sociaal gebied, toch iets goed te maken van ons leven, overstijgen (transcenderen) we het zonder meer oud worden.
’ (296)

In de beschrijving en analyse van hoe mensen dat doen, blijkt Baltes een belangrijke, nuchtere en scherp ziende gids.
Groei en aftakeling zijn in zijn visie elkaars keerzijde.
Al is uiteindelijk het verlies onafwendbaar, ook vanaf het begin van het leven is er verlies, ook aan het eind is er winst te behalen.

Vanaf het begin van ons leven investeren we al onze energie en hulpbronnen waarover we beschikken in het bereiken van drie uitkomsten of doelen: groei, behoud en herstel, en verliesregulatie.
(299) Processen die op alle leeftijden kunnen voorkomen.
Marcoen: ‘Door het beklemtonen van de levenslange dynamiek van winst en verlies en de identificatie van de drie processen van hulpmiddelenallocatie (groei versus behoud versus verliesregulatie) slaagt Baltus er in de psychologie van de ontwikkeling en van het ouder worden op één noemer te brengen.
’ (300)

Succesvol ouder worden is in Baltes’ theorie een zaak van succesvolle ontwikkeling (303vv.
) met inzet van A. de drie genoemde ontwikkelingsfuncties (groei, behoud/herstel, verliesregulatie) en B. de levensmanagementstrategieën van selectie, optimalisatie en compensatie.
Daarbij wordt gestreefd naar:

1.
maximalisering van de winst en minimalisering van het verlies aan adaptatievermogen.

2.
Die optimale verhouding tussen winst en verlies kan alleen bereikt worden door steeds meer cultuur in te zetten om het verlies in de biologie te compenseren.

3.
het bereiken van waardevolle doelen (nieuwe, soms eenvoudiger dan de oude)

4.
behoud van de lichamelijk en mentale functionele status en zo mogelijk daarin nog winst maken (het geloof in de eigen interne ‘locus of control’ is daarbij van groot belang)

5.
herstel van verlies in belangrijke levensdomeinen, D.m.
v.
assimilatieve technieken.

6.
slagen in verliesverwerking en verliesregulatie (onbereikbare doelen loslaten, maatstaven aanpassen).

In het verlengde hiervan ligt Marcoen’s eigen voorstel om te spreken van ‘constructief ouder worden’.
Hij beklemtoont daarbij de bijdrage van de oudere zelf, die op actieve wijze zelf mede vorm aan zijn/haar leven geeft.
Ouder worden is een opgave die 1.
ervaring en inzicht; 2.
een goede wil; en 3.
een draagkrachtige en ondersteunende omgeving vereist.

In de twee klassieke tradities in het meetbaar maken van welzijn, welbevinden, geluk etC.(de eudemonistische en de hedonistische), staat Marcoen daarmee duidelijk in de eerste traditie.

Dat ouderen erin slagen om ondanks gezondheidsproblemen toch een vrij hoge mate van welbevinden te bewaren, is te danken aan hun mentale veerkracht (’spirit’) om met tegenslagen constructief om te gaan.
Ze zetten dan actief een drietal levenstechnieken in om zich door verlieservaringen heen te slaan:

1.
assimilatie (m.
B.v.
compensatorische technieken proberen de discrepantie tussen doelen en zelfprestatie ongedaan te maken; trainen bv.
), en als dat niet meer lukt:

2.
accommodatie (onbereikbare doelen loslaten of door bereikbare vervangen) en

3.
immunisering (het zich onkwetsbaar maken voor de discrepantie, door bv.
in de zelfdefinitie steeds meer op het verleden te steunen).
(352vv.
)

De technieken lijken zo beschreven op naar believen inzetbare instrumenten.
Maar alleen wie de existentiële moed vat om ze in te zetten bij zijn zoektocht naar zin zal er baat bij vinden en beter oud worden.
Uiteindelijk komt het bij ‘constructief oud worden’ aan op wat mensen drijft en bezielt.

Een paar mooie bladzijden over spiritualiteit (gedefinieerd als: ‘de geest die iemands leven bezielt’, 401) en de hoge ouderdom sluiten het boek af.

Een boek met een schat aan kennis en informatie, maar ook een wijs en inspirerend boek.
Een gerontologische encyclopedie en bijbel tegelijk.

Situering van het boek

Dit boek wil een grondig overzicht geven van de belangrijkste actuele inzichten uit de

wetenschappelijke psychologie van de ouder wordende mens.
Het is op de eerste plaats bedoeld

voor docenten en studenten in het hoger onderwijs en opleiders in de ouderenzorg.
Maar het is zo

geschreven dat ook de geïnteresseerde lezer er zich makkelijk in kan herkennen.
Rode draad in het

boek is de individuele oudere in zijn context, de verschillen tussen ouderen, het belang van de kijk

op zichzelf en het leven.
Er is bijzondere aandacht voor het ‘mooi’ oud kunnen worden.

Inhoudstafel

INLEIDING

DEEL 1: Achtergronden: Onderzoek en visies

1.
Gerontologische disciplines

2.
De psychologische studie van het ouder worden

3.
Visies op ouder worden

4.
De ouderwordende mens

DEEL 2: Veranderingen bij het ouder worden

5.
Cognitieve veroudering

6.
Verschuivingen in het tijdsbeleven

7.
Lichamelijke veranderingen bij het ouder worden

8.
Leven met een ouder wordend lichaam

9.
Persoonlijkheidsveranderingen in de tweede levenshelft

10.
Het zelf en de identiteit

DEEL 3: De ouderen in hun nabije relatiekring

11.
Partnerrelatie, intimiteit, seksualiteit

12.
Ouderen en hun kinderen, kleinkinderen, broers en zussen

13.
Vriendschap op latere leeftijd

14.
Eenzaamheid en verveling

DEEL 4: Optimaal ouder worden

15.
Succesvol en constructief ouder worden

16.
Ontwikkelingstaken

17.
Subjectief welbevinden

DEEL 5: Tussen pijn en vervulling

18.
Psychische problemen en psychische ;

Falen met succes      Fitzgerald dr.  A.      Psychologie

Het leven in deze moderne lijd is gericht op het bereiken van de top.
Niet zo hoog mogelijk, maar op de hoogste plaats terechtkomen is het stille ideaal van iedereen.
Het bereiken van dit ideaal wordt met één woord SUCCES genoemD. Dat is natuurlijk prachtig voor hen die het inderdaad 'helemaal maken'.
Maar het is toevallig wel zo dat het aantal mensen dat dit doel niet bereikt veel en veel groter is.

FALEN MET SUCCES is opgedragen aan en bestemd voor die talloze mensen die hun ideaal niet verwezenlijkten en die, bewust of onbewust, moeite hebben om zich daarbij neer te leggen.
Het vertelt ons hoe wij ons leven kunnen inrichten om succes te hebben, zelfs wanneer falen onvermijdelijk blijkt.

De mens is niet slecht      Keltner Dacher      Psychologie

‘Survival of the kindest.
’ Met die slogan kunnen we de menselijke evolutie even goed samenvatten als met het motto ‘survival of the fittest’.
Volgens Dacher Keltner zijn we gemaakt om samen te werken en voor anderen te zorgen.

Keltner combineert wetenschappelijke experimenten en filosofische inzichten met persoonlijke ervaringen.
Hij gaat na waarom we positieve emoties zoals dankbaarheid, verwondering en compassie hebben ontwikkeld, emoties die bijdragen aan ethisch gedrag en sociale cohesie.
Hij is de eerste wetenschapper die de biologische basis en de sociale gevolgen van positieve emoties uitgebreid onderzocht heeft.

Dacher Keltner is hoogleraar psychologie aan de University of California, Berkeley.
Tevens is hij directeur van het Greater Good Science Center, een interdisciplinair instituut dat onderzoek doet naar gelukkige

individuen, sterke sociale banden en altruïstisch gedrag.

De grote dictatortour      Marten Blankesteijn & Irene De Zwaan      Reisverhaal

Van Irak tot Indonesië, van Ghana tot Chili: langzaam maar zeker sneuvelt de ene na de andere dictator.
Een treurige zaak voor liefhebbers van gouden standbeelden, heilige autobiografieën en andere grootheidswaanzin.

Gelukkig zijn er in de wereld nog altijd exemplaren van deze bedreigde diersoort te vinden.
In drie maanden reizen Marten Blankesteijn en Irene de Zwaan door twaalf dictaturen in het Midden-Oosten en Centraal-Azië.
Ze belanden in een eendaagse onafhankelijkheidsoorlog in Jemen, voetballen in Kazachstan met corrupte agenten tegen de geheime dienst en vereren de ‘president voor het leven van het onafhankelijke, neutrale Turkmenistan’.

De Grote dictatortour brengt een ode aan de hedendaagse dictators, maar laat ook zien hoe mensen verstrikt raken in een web van corruptie, willekeur en angst.

Mijn Frankrijk      Prick Leo      Reisverhaal

Meer dan vijfentwintig jaar geleden kocht Leo Prick een huis in een klein gehucht in Frankrijk.
Op niet meer dan zeven uur rijden van Utrecht kwam hij terecht in een volstrekt andere werelD. Een wereld die hem fascineerde en die hij vanuit het grote boerenhuis in het kleine dorpje besloot te ontdekken.
In Mijn Frankrijk doet Leo Prick verslag van die ontdekkingsreis.
Hij biedt een unieke blik achter de schermen van het Franse leven en weet daarover op een aanstekelijke manier te vertellen.
Aan de hand van kleine details laat hij zien hoe boerderijen, kerken en kastelen gebouwd werden.
Hij verhaalt over de mythen en legenden die nog steeds in de buurt leven.
En als hem gevraagd wordt om te komen klaverjassen, wordt de lezer veel duidelijk over de Franse taal en het plaatselijke dialect.
Mijn Frankrijk is een uniek en rijkgeschakeerd portret van Frankrijk en de Fransen.
Het boek werd verrijkt met illustraties van Dorinde van Oort.
Mijn Frankrijk is een onvergetelijke reis vanuit de leunstoel: één die je met nog meer plezier naar Frankrijk doet gaan.

De laatste wildernis      MacFarlane      Reisverhaal

Zijn er nog ongerepte plekken te vinden waar de natuur ongestoord haar gang kan gaan? Of is alles al gecultiveerd, bewoond en geasfalteerd? Robert Macfarlane vraagt zich af of werkelijke wildernis nog bestaat en trekt erop uit om de natuur te ondergaan.
Hij klimt in bomen, zwemt in grotten, doorkruist hooglanden en overnacht op heuveltoppen en afgelegen stranden.
Deze prachtige evocatie van de wildernis leest als een reisverslag, een geschiedenis van het landschap, een cultuurgeschiedenis van natuuressayisten, en als een hartstochtelijk pleidooi voor het behoud van de natuur.
Vertaler Nico Groen kreeg een eervolle vermelding van de jury van de Filter Vertaalprijs 2009 voor zijn vertaling, die 'uitstekend de poëtische toon van de vele landschapsbeschrijvingen en daardoor ingegeven filosofische mijmeringen treft'.

Iedereen die in een stad woont, kent het gevoel dat hij er te lang niet uit weg is geweest.
Het benauwende perspectief dat de straten ons inprenten, het gevoel opgesloten te zitten, het verlangen naar oppervlakten die niet van glas, baksteen, beton of asfalt zijn.
[ .
] Op talloos veel manieren is het menselijk leven van de fysieke werkelijkheid losgeweekt, zijn onze ervaringen abstracter geworden doordat het contact met de natuur eruit is verdwenen.

 

Een eerste passage in het boek die me recht naar de keel greep.
Dít is wat ik al zo vaak heb gevoeld, dit is het gevoel dat ik zo moeilijk in woorden kan omzetten, dit is mijn boodschap die door zovelen met een gefronste blik wordt ontvangen.
  Een zonderling, dat ben je.
Maar geen unieke zonderling.
Mensen die de wilde ruigheid van een ongerept landschap hebben mogen aanschouwen weten wel beter.
Men wordt er in opgeslorpt, volledig overdonderd en mooi op zijn plaats gezet.
‘Elke dag weer ervaren talloze mensen iets dieps en wordt hun perspectief verruimd als ze met wilde natuur in aanraking komen’, zoals Macfarlane het zou zeggen.
En dat net dat het thema van dit boek is, gaf torenhoge verwachtingen.

 

Niet enkel het thema, maar ook andere factoren maakten dit boek voor mij grof wilD. De auteur, om een niet onbelangrijk gegeven aan te snijden.
Robert Macfarlane is het levende bewijs dat professoren niet enkel stroeve, moeilijk doorploegbare en taalkundig draakachtig correcte werken kunnen afleveren.
Op een haast poëtische manier beschrijft hij de onomstotelijke schoonheid van de natuur, de eerlijkheid van de wildernis en de vlekkeloosheid van een pure ervaring.
Het boek is haast een aaneenschakeling van prachtige quotes en verwoordt vaak treffend het gevoel dat elke natuurliefhebber ervaart bij dergelijke schoonheiD. En toch: voorspelbaar kan je het bezwaarlijk noemen.
Die verrassende invalshoek laat het boek uitstijgen boven de andere natuurgerichte literatuur.
Hij weeft de culturele geschiedenis, de wetenschap en het landschap minitieus ineen tot een prachtig weB. Stevig en degelijk, maar tegelijkertijd breekbaar, zacht en gevoelig.
Hier spreekt de passie, de diepe liefde en de genegenheid, maar evenzeer het tomeloze respect en de peilloze eerbiedigheiD. Het besef dat de natuur er voor ons was en ons zal overleven maakt plaats voor een haast filosofische gedachtegang over de grootsheid van wat leeft.
De wereld is een necropool waarin restanten van de mens langzaam maar zeker moeten wijken voor de ongelooflijke veerkracht van de wilde natuur.
Of zoals Macfarlane het zegt: ‘De ruige natuur zal in die verlaten gebieden terugkeren.
Plantaardig en dierlijk leven zal die gebieden terugveroveren.
[ .
] Wilde natuur is aan ons voorafgegaan, en ze zal ons overleven’.

 

Die mix, tussen eigen ervaring en wat de geschiedenis ons leert, bleek eerder al te werken in zijn vorige boek Hoogtekoorts.
Misschien nog meer dan dit boek, beantwoordde Hoogtekoorts perfect aan wat ik mezelf al zo lang afvraag.
Het raadselachtige verlangen naar de top, pertinente vragen over het waarom van talloze gevaarlijke beklimmingen, … A History of a Fascination is niet voor niets de ondertitel van zijn eerste boek.
En juist, de mix tussen geschiedenis, cultuur, filosofie en eigen ervaring geeft dat extra cachet dat een boek uitmuntend en invloedrijk maakt.
Daar zit het verschil tussen een ‘goed boek’ en een ‘uitmuntend boek’, tussen een boek waar je een week over loopt te dromen en een boek dat je levenshouding en filosofische stellingname nieuw licht geeft.
Hoogtekoorts behoort tot die tweede categorie en De laatste wildernis… neen, die hoeft niet onder te doen.
In The Scotsman werd het treffend verwoord: ‘De laatste wildernis verdient prijzen.
Het is een krachtige, poëtische en menselijke beschrijving van de natuur, maar het grootste compliment dat ik het boek kan maken is dat ik een paar bergschoenen heb gekocht’.

 

Torenhoge verwachtingen dus, die zonder weerga ingelost werden.
Macfarlane gaat in zijn boek op zoek naar de laatste wildernis in Groot-Brittannië en IerlanD. Elk hoofdstuk staat voor een nieuwe reis, nieuwe inzichten en het verder evolueren van geschiedenis en cultuur.
Zijn eigen ervaringen zijn steevast de inleiding en het bindmiddel tussen de talloze verhalen die hij opdist.
Steeds weer gaat hij op zoek naar de geschiedenis van het gebied en put daarbij rijkelijk uit literaire autoriteiten als John Muir en Samuel Taylor Coleridge.
Telkens valt er wel een interessant verhaal te vertellen, dat zo meeslepend wordt neergepend dat de lezer bijna letterlijk wordt overgeheveld naar een andere werelD.

 

Macfarlane komt gaandeweg tot inkeer en ondergaat een volledige evolutie in het boek.
‘Naarmate ik verder naar het zuiden was getrokken, was mijn idee over de vrije natuur veranderd, of beter: het had zich verbreeD. Mijn oorspronkelijke beeld van een stuk wilde natuur als iets afgelegens, iets wat geen geschiedenis had, waar geen sporen op waren nagelaten, leek me inmiddels hopeloos eenzijdig’.
De wilde natuur is voor hem niet langer enkel en alleen onbetreden, desolaat gebieD. Ook het kleinste stukje onkruid dat zich een weg baant door een vierkante centimeter aarde in een voeg van een voetpad, kan wilde natuur zijn.

 

Het concept wilde natuur van Robert Macfarlane onderging een heuse gedaanteverwisseling doorheen het boek.
Niet in het minst door een goede vriend van hem, Roger Deakin.
Om zover te gaan dat ook mijn idee mee gestroomd is met het relaas van Macfarlane, gaat evenwel nog niet op.
Het idee op zich spreekt me aan, en ik sluit niet uit dat ik ooit volmondig zijn betoog verdedig.
Maar nu ben ik er nog niet klaar voor.
De ‘kale ongenaakbaarheid, hunwoeste eenvoud’ wekken nog steeds te veel ontzag.
Misschien is het een drogreden, om mijn plezierreisjes naar de wildste gebieden te legitimeren.
Maar aan de andere kant: de hele rondreis die Macfarlane en Deakin maakten, heb ik nog niet mogen beleven.
Misschien ben ik dan wél klaar voor deze nieuwe ingesteldheid? Dit boek zie ik dus als een aansporing.
Toekomstmuziek, vol inspiratie voor nieuwe avonturen.
Het lied van de natuur kan niet genoeg bezongen worden.

 

Zoals de auteur van The Scotsman bergschoenen kocht, neem ik me voor een bivakzak aan te kopen en nachtelijke tochten te ondernemen.
Niet per se om de ultieme ruigheid van Groot-Brittannië of Ierland te doorkruisen, maar misschien wel om zijn idee aan de Belgische praktijk te toetsen.
Kleine gebieden, overweldigd door natuur, die wachten op exploratie.

Heel Nederland      Zaal Rik      Reisverhaal

‘Het kan raar lopen met een boek.
Zo ook met ‘Heel Nederland’, een persoonlijke gids over mijn vaderlanD. Ik had eerder een reisgids over mijn tweede vaderland Spanje geschreven.
Toen in 2004 de vierde druk naar de boekhandel ging, vroeg mijn uitgever me over welk land ik nu een gids van plan was.
Ik antwoordde hem dat ik geen land zo goed kende als Spanje en dat ik me niet bevoegd achtte over een land dat mij vreemder was een boek te schrijven.
Waarna ik overging tot de orde van de dag.

Een week later belde mijn uitgever: ‘En Nederland dan?’ Het leek me in eerste instantie geen avontuurlijk idee.
Nederland was al van zoveel kanten belicht dat het me onzin leek aan die stapel nog een boek toe te voegen.
Toch bleef het idee me bezighouden.
Ik kende Nederland goed en wist daardoor dat er een opmerkelijke verscheidenheid te vinden was.
Dat besef maakte het idee om me enige jaren te moeten bezighouden met mijn eigen land al iets aantrekkelijker.
En zo’n boek als ik over Spanje had geschreven bestond over Nederland niet.
Had ik gewild dat er zo’n boek over mijn vaderland in de boekwinkel lag? Eigenlijk wel.
Dus moest ik het zelf schrijven.

Ik zei ja tegen mijn uitgever en begon mijn Nederlandbibliotheek flink uit te breiden.
Ik merkte dat er nog veel meer te ontdekken viel dan ik had gedacht.
Het kleine Nederland werd groter en groter.
En toen ik in 2004 op pad ging in eigen land leek er geen eind te komen aan mijn ontdekkingsreis.
Daarna liep het met het boek helemaal uit de hanD. Want dat werd dikker en dikker.
Zo te zien wilde ik een veel completer beeld van mijn eigen land geven dan ik met Spanje had geambieerD. Heel Nederland leek daarom een passende titel.

En zo ligt er binnenkort een boek in de winkel dat twee keer zo dik is als mijn boek over Spanje.
Met ruim twaalfhonderd pagina’s te dik voor één boek.
Vandaar dat er twee boeken van zijn gemaakt, in één verpakking.
Het was vijf jaar werk.
Nu maar afwachten of ik als kleine zelfstandige vijf jaar zonder omzet kan goedmaken met oplages die ook twee keer zo ‘dik’ zijn als die van mijn Spanjeboek.
’ ;

Bretagne      Jacques Maria      Reisverhaal

Er was eens...Zo begint elk verhaal in Bretagne, land van sagen en legenden.
Kobolden, druïden, heksen en magische toverformules kruiden een nog levendige folklore.
De alomte-genwoordige kerkjes en calvaires getuigen van een geloof met diepe wortels.

En dan zijn er nog de menhirs en dolmens : bouwwerken van een prehistorisch volk, schijnbaar achteloos neergeworpen op puntige rotsen en kliffen.
Zijn het astronomische tekens, begraaf-plaatsen voor de doden of gewoon een ode aan het land van de zee ?

Want ook dat is Bretagne : zee, zon en strand, grillige baaien, onvergetelijke panorama's, dansende zeilbootjes in knusse vis-sershaventjes, volkse crêpenetjes, overheerlijke oesters en zee-vruchten .

Met een neus voor het mooie, historische en pittoreske trekt Maria Jacques door het land met veel gezichten.
Ze brengt ons naar bekende plaatsen en steden zoals Quimper, Rennes, St-Malo, Carnac...Een tocht door het Bretagne van vroeger en van nu.
Een prettig lezend reisboek voor reizigers en thuisblijvers.

MARIA JACQUES (Kessel-Lo, 1928), was hoofdredactrice van het maandblad Vrouw en WerelD. Bij Davidsfonds publiceerde ze het succesrijke Provence, zon en magie, (1985) en Beieren, romantisch avontuur (1987).

Bloedrivier      Butcher Tim      Reisverhaal

Toen journalist Tim Butcher, in opdracht van The Daily Telegraph in 2000 naar Afrika afreisde, trok de Congo zijn aandacht.
Hij herinnerde zich de verhalen van zijn moeder over haar luxe Congoriviercruise in de jaren vijftig, maar zijn ontdekking dat Stanleys reis destijds ook door The Telegraph werd ondersteund en gepubliceerd gaf de doorslag: Butcher ondernam in zijn eentje dezelfde expeditie, met enkel een rugzak en een paar honderd dollar verstopt in zijn laarzen.
Reizend per motor, kano en tal van andere vervoersmiddelen, geholpen door de meest kleurrijke en memorabele personages, trad hij in de voetstappen van de grote Victoriaanse avonturiers.

Bloedrivier is het intrigerende verslag van een Afrikaans land dat feitelijk onbereikbaar is voor de buitenwerelD. Het is het verhaal van misschien wel een van de meest gedurfde en avontuurlijke reizen die een journalist de afgelopen jaren heeft gemaakt.

De Congorivier afreizen in je blanke uppie anno 2004: dit waagstuk werd zowel uitgevoerd als beschreven door de Britse journalist Tim Butcher.

 

Tim Butcher verbleef als journalist voor de Britse Krant de Daily Telegraph in Afrika, toen hij op een dag een artikel las over de actuele problematiek in Congo.
 

Dat moment trof hem als een bliksemslag, en daarna kreeg die blikseminslag handen en voeten.
Butcher las alles wat hij kon vinden over Congo toen en Congo nu.

'Livingstone, I presume?'

Vooral door de memoires van Congovaarder Morton Stanley, een Britse ontdekkingsreiziger uit de 19de eeuw, vatte Butcher het plan op om ook de Congorivier af te reizen.

Stanley is de man die de fameuze (en verdwenen) Livingstone heeft opgespoord, en hij is tevens de man die het Congolese gebied in Afrika heeft opengelegd voor de Belgische koloniale invasie.

Gekkenwerk

Butchers idee wordt door iedereen afgedaan als gekkenwerk, maar de journalist is vastbesloten zijn plan uit te voeren.
Met een paar honderd dollar verstopt in zijn laarzen laat hij zich afzetten in de Afrikaanse staat om op eigen houtje via motoren, kano's en ouderwets met de duim omhoog de rivier af te reizen die vanaf Centraal Afrika tot aan de Atlantische Oceaan loopt.

Zo reist hij in het voetspoor van Stanley, zoals hij de lezer niet ophoudt te melden.
Op gezette tijden trekt hij Stanleys boekje tevoorschijn en citeert daaruit, en maakt dan de vergelijking met Congo toen en Congo nu.

Terug in de tijd

Er is in weinig verschil tussen wat Butcher ziet en wat Stanley heeft beschreven.
Dat is niet omdat er in die tussentijd niets is gebeurd, maar vooral omdat de Republiek Congo na het vertrek van de Belgische kolonisten weer volkomen terug in de primitiviteit is gegleden.

In Leopolds tijd draaiden de ferrydiensten op de rivier volop en zelfs op tijd, er kwamen Hollywoodcrews met Katherine Hepburn en Humphrey Bogart om een film op te nemen, er was een spoornet, en de natuurlijke schatten van het land werden volop geëxploiteerd (waarbij de grootste buit natuurlijk in de zakken van de Belgen verdween).

Afrikaanse dictators

Al deze 'vooruitgang' is nu verdwenen, en Butcher legt al reizende ook precies uit waarom dat is.
Na de machtsovername in 1965 van Mobutu Sese Seko, een 24-karaats Afrikaanse dictator, ging het een tijdje goed omdat de Europese kolonisten een infrastructuur hadden opgebouwd die zelfs toeristen aantrok.

Mobutu en zijn trawanten staken alle opbrengsten van de lopende industrieën in hun zak, organiseerden buitensporige feesten, investeerden niets in het land en binnen de kortste keren donderde het hele land in volle vaart naar faillissement en ondergang.

Naast die economische teloorgang beschrijft Butcher ook te uit en te na hoe de rebellen hebben huisgehouden en nog altijd huishouden in Congo.
Het zijn afgrijselijke verhalen over bloedbaden, kannibalisme, geweld om geweld, plunderingen, verkrachtingen, rooftochten.

Water bij de wijn

Tot bijna het eind van Bloedrivier houdt Butcher een slag om de arm over de schuldkwestie van Congo's echec en gewelddadige reputatie, maar als hij bijna aan het eind van zijn Congorivierreis op een VN-boot meevaart met een Maleisische kapitein van de VN, moet hij toch wat water bij de wijn doen.

De Maleisische kapitein, die beslist te lang in dit verloren land heeft rondgelopen, spuwt zijn gal en vergelijkt Congo met zijn eigen land, Maleisië.
Ook gekoloniseerd, uitgebuit en lamgelegd door buitenstaanders, maar zij zijn er bovenop gekrabbelD.

Tirade

Die genadeloze tirade neemt Butcher mee in zijn eindconclusie (waarom Afrikanen zo slecht zijn in het managen van Afrika) en hij besluit met een pleidooi dat hulp, hulp en nog meer hulp behelst.
Maar als lezer plaats je toch je vraagtekens.

Want neem alleen al sommige stammen die al eeuwenlang een gruwelreputatie genoten van wreed kannibalengeweld die iedereen - Afrikanen incluis - deed verstrakken van angst.
Hoe je de vernietigende uitwerking van zulke losgeslagen types wil 'verhelpen', is een raadsel.
En dat is dan nog maar één voorbeelD.

Geen hoop

Butcher heeft tijdens zijn reis zelf opmerkelijk weinig echt gevaarlijke situaties meegemaakt, waarmee hij, naar eigen zeggen, mazzel heeft gehaD. Hij heeft in elk geval alle tijd gehad om zijn reis zeer nauwkeurig (soms te nauwkeurig waar het gaat om coördinaten) te beschrijven.

Hij heeft tevens zijn uitgebreide research over Congo gebruikt om compleet aandoend verslag te geven van de met honderdduizenden lijken bezaaide geschiedenis en actualiteit van Congo - al is het geen reisverhaal waar je hoopvol van wordt over 's lands toekomst.

Marokko      ?      Reisverhaal

Het is maar een uur of vier vliegen naar Marokko, de westelijke voorpost van de Arabische werelD. Niet veel verder dan Spanje (en ook vandaar gemakkelijk te bereiken), maar toch: totaal anders.Oosters, mohammedaans.
Een avontuur dat al begint met de gesluierde vrouwen die door hun uiterlijk te kennen geven dat wij ze eigenlijk niet mogen zien, laat staan aanspreken.
Even avontuurlijk zijn de souks met hun wirwar van nauwe straatjes en geheimzinnige winkels waar koop en verkoop tot stand komen na eindeloos loven en bieden.
En de moskeeën waarheen de gelovigen vijfmaal per dag worden geroepen door de indringende stem van de muezzin die vanaf de trans van de minaret doorklinkt over de hele staD. Buiten de steden bewonderen we een landschap dat overweldigt door zijn variëteit.
Vruchtbare kustvlaktes, omzoomd door aangenaam warme stranden.
Hoge bergen waar het verrassend koel kan zijn.
Hete woestijnen met lieflijke oases.

Gids voor Amerika      Van Zuilen Dr.A.J.      Reisverhaal

Welcome to the USA, het unieke continent van de onbegrensde mogelijkheden.
Bovendien een vakantieland boordevol boeiende tegenstellingen: uitgestrekte natuurgebieden waar je nauwelijks iemand tegenkomt, kosmopolitische wereld-steden, schilderachtige dorpjes, reusachtige wouden, grootse hooggebergten met eeuwige sneeuw, uitgestrekte prairies, magnifieke stranden, tropische bos-sen, machtige rivieren en watervallen, tientallen nationale parken en duizenden natuurreservaten en staatsparken.
Amerika is ruim 100 maal zo groot als de Bene-lux.
Toch verplaatst u er zich heel gemakkelijk per vliegtuig, auto, kampeerwagen, autobus of trein.
De 50 staten,tezamen de Verenigde Staten van Amerika vormend, hebben veelal een grote oppervlakte.
Texas is bijvoorbeeld groter dan Frankrijk en California heefttien maal de oppervlakte van ons lanD. Een praktische reisgids voor al deze staten is dus onontbeerlijk.
De Gids voor Amerika is de eerste Nederlands-talige reisgids die alle bezienswaardigheden in geheel Amerika behandelt.
Het is een no-nonsense reisgids, geschreven in de stijl van Amerika zelf: koel, zakelijk en boordevol informatie, nuttige tips en raadgevingen.

Met deze geheel op de praktijk ingestelde reisgids kan iedere bezoeker zijn of haar avontuurlijke reis naar de Nieuwe Wereld onbekommerd aanvangen.

Zuid-Italie      Verhelst ED.      Reisverhaal

Inhoud  zie formulier Korte Inhoud   of ga naar \Mijn documenten\Spaans\Zuid-Italie.
doc

Apulië   Puglia

Trani

Bisceglie

Bitonto

Bari

Castel del Monte

Frederik II[Heilig Rooms-Duitse Rijk]

Matera,

Alberobello

Lecce

Otranto

Taranto

Basilicata

Salerno

Reggio di Calabria

Lexicon van de Italiaanse keuken ;

1001     Natuurwonderen      ?      Reisverhaal

De natuurwonderen die hier opgenomen werden zijn velerlei: schitterend landschappen, spectaculaire gletsjers, dieren met zeer aparte leefgewoontes, enorme watervallen, betoverende meren, kleurrijke rotsen, unieke planten, ongewone woestijnen, miljoenen jaren oude versteende boomstammen, Niet al deze natuurwonderen zijn het jaar rond te bewonderen, sommige slechts tijdelijk of seizoensgebonden, zoals bijvoorbeeld de Vlinderbomen in Centraal-Mexico die slechts 3 maanden per jaar bedekt zijn met miljoenen overwinterende vlinders.
Soms stel je wel eens de vraag eens of dit of gene natuurwonder wel in dit boek thuishoort.
Je kunt die vraag best beantwoorden door er eentje proberen te bedenken dat met meer echt in deze uitgave thuishoort.
Moeilijk hoor!

 

In deze lijvige uitgave zijn de natuurwonderen gerangschikt per werelddeel en vervolgens per lanD. Ga niet meteen op zoek naar de landen van de Benelux; als je eerlijk bent moet je toegeven dat natuurwonderen niet de belangrijkste toeristische troeven vormen van die landen.
Voor de drie landen samen haalden alleen de grotten van Han-sur-Lesse de top-duizenD. Bij elk van de natuurwonderen hoort een beknopte beschrijving en meestal ook een fraaie foto.

 

Naast de staatkundige index is er ook nog een thematisch (bossen, geisers, meren, vulkanen, ) en een algemeen register.
Achteraan vind je ook nog een verklarende woordenlijst met moeilijkere termen uit de geologie, de geografie, de dierenwereld, enz  Bij het staatkundige register hoort een vaker terugkerende bemerking voor oorspronkelijk Britse uitgaven: Engeland, Schotland en Wales vormen (voorlopig toch nog) één land, geen drie aparte.

Beieren      ?      Reisverhaal

Dit boek beschrijft uitgebreid 14 tochten langs de belangrijkste toeristische routes en pleisterplaatsen van de deelstaat.

Wie Beieren zegt, denkt aan majestueuze bergen, Richard Wagner, bierstad München of het sprookjesslot Neuschwanstein van de romantische koning Ludwig II.
Maar Beieren is meer: uitgestrekte wouden en meren, ski-oorden als Garmisch-Par-tenkirchen, intact bewaarde historische steden als Regensburg en Bamberg, kunstschatten van de Romeinen, over barok en rococo, tot abstracte werken van Kandinsky, een geschiedenis met namen als Fugger en Dürer, maar ook Hitler en Dachau.

In 1971 ontving Maria Jacques de persprijs van de Duitse Dienst voor Toerisme voor een reeks reisreportages door Zuid-Duits-lanD. Nadien keerde zij nog regelmatig weer naar het pittoreske Beieren.
Nu brengt zij een prettig lezend reisboek.
Daarbij heeft zij oog voor de verschillende streken, de pittige details van het volksleven, de typische gerechten, de historische bezienswaar-digheden, enz,

Een boek vol vaart, belevenissen en praktische tips, geïllu-streerd met prachtige foto's.
Een boeiend relaas over, wie weet, uw volgend reisdoel.

MARIA JACQUES (Kessel-Lo, 1928), hoofdredactrice van het maandblad 'Vrouw en Wereld', is ook literair bijzonder actief.
Haar interesse voor cultuurgeschiedenis blijkt zowel uit haar ro-mans o.a. 'De ring van Minos', DF, 1983) als uit haar reisboeken o.a. het succesrijke 'Provence, zon en magie', DF, 1985).

Sicilië      Ineke De Haan      Reisverhaal

Er staan meer en beter bewaarde Griekse tempels op Sicilië dan in Griekenland zelf .
  Het is een uitspraak die er niet om liegt en die aangeeft wat een rijkdommen aan culturele bezienswaardigheden Sicilië te bieden heeft.
Naast de tempels zijn de befaamde mozaïeken van de Romeinse villa bij Piazza Armerina - een echte toeristische trekpleister.

Het is echter heus niet alleen de oudheid die zo goed vertegenwoordigd is op het eiland; de Noormannenkunst uit de tijd van de kruisvaarders is zelfs geheel uniek met zijn kerken met goudglanzende mozaïeken en curieuze rode koepeltjes, en de barok was in de Spaanse tijd de stijl bij uitstek voor het bouwen van nieuwe steden.

Sicilië is kleiner dan Nederland, maar de natuur is er een van grote gevarieerdheiD. Er zijn bergen met uitgestrekte bossen – waarvan een deel natuurpark –, glooiende akkers.
uitgestrekte boom- en wijngaarden, grillige rotskusten en last but not least de Etna zelf, koningin onder de vulkanen.

Deze reisgids doet recht aan al deze aspecten en nog veel meer: de roerige geschiedenis, de maffia, de markante karaktertrekken van de Sicilianen en hun hang naar folklore, de recente ontwikkelingen.
Opgeluisterd met tal van kleurenfoto's, goede kaarten en bruikbare praktische informatie, zal dit boek een onontbeerlijke leidraad zijn bij het rondreizen op het eilanD.

Het Parfum      Süskind Patrick      Roman

Op 17 juli 1738 wordt Jean-Baptiste Grenouille op de stinkendste plek van Franrijk, namelijk de Cimetière des Innocents, onder een viskraam geboren.
Zijn moeder, die verwacht dat het kind al dood is, valt na de bevalling flauw en valt op straat.
Hierdoor komen de mensen naar haar toe en ontdekken ze Grenouille, die tussen het visafval ligt en het op een krijsen heeft gezet.
Hij wordt ondergebracht bij een min en zijn moeder wordt opgepakt en voor de rechter gesleept, waar ze haar veroordelen voor meervoudige kindermoord en hakken haar hoofd af.

Op dat moment is hij al een paar maal van min gewisseld omdat hij te gulzig is.
Hij wordt afgestaan aan het klooster van Saint-Merri in de Rue Saint-Martin.
Daar wordt hij gedoopt tot Jean-Baptiste en wordt op kosten van het klooster grootgebracht.
Hij gaat naar de min Jeanne Bussie, die hem al weer snel terug brengt naar het klooster.
Pater Terrier begrijpt niet waarom de min het kind terug brengt, maar zij beweert dat het van de duivel bezeten is.
De min weigert het kind weer mee te nemen.
De pater wilt het kind wel bij zich houden, maar voelt dat er iets vreemds is met het kinD. Hij brengt Grenouille naar Madame GaillarD. Daar krijgt hij de kans om op te groeien, omdat zij niet kan ruiken en alle kinderen gelijk behandelt.
Wel valt het haar op dat, als hij ouder wordt, over bepaalde eigenschappen beschikt.
Hij vindt altijd de weg in het donker, weet altijd wie er aan komt, zonder de persoon te hebben gezien en kan haar precies vertellen waar ze haar geld heeft verstopt als ze dat vergeten is.
Want Grenouille heeft geen licht nodig omdat hij niet op zijn ogen vertrouwt maar op zijn neus en iemand al van verre ruikt aankomen.

Als hij acht jaar is neemt ze hem mee naar de leerlooier Grimal, omdat het klooster niet meer betaalD. Als hij Grimals geur heeft opgesnoven, weet hij dat Grimal in staat is om hem dood te ranselen.
Grenouille is gehoorzaam en werkt hard maar na een jaar krijgt hij miltvuur.
Een gevreesde looierskwaal.
Grenouille overleeft het en houdt er de resistentie tegen miltvuur aan over, wat hem meer waarde geeft voor Grimal.
Hij wordt wat beter behandeld en krijgt meer vrijheiD. Hij zwerft veel door Parijs en beschouwt Parijs als het grootste jachtterrein van geuren.

Op een avond ruikt hij de geur der geuren.
Hij spert zijn neus wijd open en jaagt de heerlijke geur na tot hij bij de Rue de Marais.
Het is een meisje met rood haar en een blanke huid die aan een tafel werkt.
Hij loopt naar het meisje toe en als ze zich omdraait, schrikt ze zo, dat hij haar snel kan wurgen.
Hij scheurt haar jurk open en neemt haar geur helemaal op in zijn neus.
Vanaf dat moment denkt Grenouille te weten wie hij is, namelijk niets anders dan een Genie.
Als Grenouille op een dag hoort dat er leer aan Giuseppe Baldini een parfumeur, geleverd moet worden, stelt hij alles in het werk om die opdracht te mogen uitvoeren.

Baldini heeft die avond net besloten om zijn zaak te verkopen omdat hij geen nieuwe parfums meer op de markt kan brengen, tot Grenouille op de stoep staat om hem het leer te brengen voor de map van graaf Verhamont.
Grenouille vraagt of hij bij Baldini mag komen werken.
Baldini vertelt hem daarop dat hij geen looiersleerling kan gebruiken maar Grenouille ruikt dat Baldini bezig is geweest om “Amor en Psyche” te maken.

Grenouille krijgt Baldini zover om hem te laten proberen het na te maken.
Hij maakt het parfum na creëert vervolgens een nog beter parfum.
Baldini neemt Grenouille in dienst.
Door Grenouille bloeit de zaak van Baldini weer op tot nationaal en zelfs Europees aanzien.
Grenouille moet alle recepten nauwkeurig afmeten zodat Baldini ze allemaal op kan schrijven in een schrift.
Van Baldini leert Grenouille methodes om geuren op te nemen zoals persen en destilleren.
Als hij zijn gezellenbrevet heeft gehaald wil hij meteen vertrekken.
Hij moet aan Baldini beloven dat hij alles wat hij heeft geleerd, nooit zelf mag gebruiken of aan derden doorgeven en zolang Baldini in leven is, niet meer in de stad komen.
Hij gaat akkoord en gaat op weg naar het zuiden.

Grenouille heeft de stad achter zich gelaten en met elke stap word de lucht schoner.
Voor het eerst in zijn leven kan hij haast vrij ademen.
Terwijl hij verder trekt, wordt hij steeds gevoeliger voor de stank die van de mensen afkomt en mijdt hij elke stad en dorp.
Hij loopt alleen nog maar ’s nachts en overdag slaapt hij in de bosjes.
Dan bereikt hij het massief van Auvergne, de meest eenzame plek in Frankrijk.
Hij is blij deze plek te hebben gevonden en in deze grot gaat hij wonen.
Daar in de grot laat Grenouille de geuren die hij heeft opgeslagen langs zijn neus glijden.
Hij houdt complete orgieën met de geuren die hij drinkt uit de flessen van zijn geheugen met als climax de geur van het meisje uit Rue de Marais.
Hij waant zich als een goD. Zo gaat het dag in dag uit zeven jaar lang.
Als Grenouille tot de ontdekking komt dat hij zichzelf niet kan ruiken, is er paniek.
Grenouille die mensen op kilometers afstand kan ruiken, ruikt zijn eigen lichaam niet.

Grenouille vertrekt vanaf de Plomb du Cantal in zuidelijke richting.
Hij ziet er verschrikkelijk uit met haar tot op de binnenkant van zijn knieën en nagels als vogelklauwen.
Hij verzint een verhaal, dat hij is ontvoerd door rovers en zeven jaar lang opgesloten heeft gezeten in een grot.
Markies de la Taillade-Espinasse die leenheer is van de stad Pierrefort waar Grenouille aan komt, word al snel op de hoogte gebracht van het geval Grenouille.
Hij bedenkt dat dit was wat hij zocht voor zijn theorie over het fluidum letale.
Dit individu heeft al die tijd onder invloed gestaan van het ontbindingselement aarde.
De markies neemt hem in zijn huis op en toont hem aan de mensen in oorspronkelijke staat.
Daarna begint hij met het voeren van een uitgebreid dieet en toedienen van zuivere zuurstof.
Dankzij Grenouille wordt het  fluidum letale Taillade een groot succes.

Op een dag krijgt Grenouille door middel van een truc de beschikking over een parfum atelier en creëert daar een eigen lichaamsgeur gemaakt van kattenpoep, kaas, ammonia en civet met daaroverheen een parfumgeur.
Als hij met zijn lichaamsgeur zich onder de mensen begeeft accepteren de mensen hem meteen.
Na een paar weken verlaat hij de stad en vertrekt opnieuw richting het zuiden.

Hij komt aan in Grasse, het van geurstoffen en parfumeriewaren.
Hij vindt werk bij parfumeuratelier van de weduwe Madame Arnulfi en haar eerste gezel Druot.
Al snel leert Grenouille allemaal nieuwe geuren.
Druot vervult steeds vaker zijn taken als de minnaar van Madame Arnulfi.
Grenouille heeft nu de tijd om voor zichzelf te experimenteren.
Zo ontwikkelt hij een onopvallendheids geur, een meelijwekkende geur, een afweergeur en een aanwezigheidsgeur.
Hij ontdekt een meisje die heerlijk ruikt.
Grenouille gaat naar zijn hut om de geur te halen.
Hij denkt, wat gebeurt er als de geur op is, en ik de bron van de geur niet meer heb? Hij vindt dat de geur van het meisje gebruikt moet worden om een parfum van te maken.

Men vindt later het lichaam van een beeldschoon vijftienjarig meisje.
Met een klap op het hoofd omgebracht en beroofd van haar en kleren.
Niet veel later worden er weer twee moorden gepleegD. Het zijn zeer mooie meisjes en ze zijn naakt en hun hoofd is kaal geschoren.
Na deze dubbele moord wordt de bewaking verscherpt.
Een paar dagen later wordt er opnieuw een moord gepleegd, dit maal op een wasvrouw.
De hele zomer lang gaat er geen week voorbij of er wordt wel een lichaam van een mooie jonge vrouw gevonden.
Er zijn al vier en twintig lichamen gevonden.
Dan houden de moorden op totdat er bericht komt uit Grenoble dat daar een meisjes moordenaar rondloopt, die ze de kleren van het lijf rukt en de haren uit hun hoofd trekt.

Antoine Richis, de vader van Laure, een mooi meisje aan de Rue Droite, besluit om zijn dochter naar Grenoble te laten reizen.
Dat vertelt hij iedereen, maar in werkelijkheid is het een afleidingsmanoeuvre.
Hij reist met zijn dochter de andere kant op richting Vence, om het huwelijk tussen Laure en Alphonse te regelen.
Op het moment dat Laure en haar vader vertrekken is Grenouille aan de andere kant van de stad en hij merkt dat er iets mis is.
Hij komt er al snel achter dat ze zijn vertrokken maar de poortwachters zeggen dat ze richting Grenoble zijn gegaan.
Hij merkt dat de geur juist van een andere kant komt.
Hij overnacht in een herberg en Richis, Laure en de dienstmaagd overnachten daar ook.
Hij gaat meteen aan het werk en smeert een doek met pommade in.
Daarna klimt hij via een ladder Laures kamer binnen.
Eenmaal binnen slaat hij Laure die ligt te slapen met de knuppel dood en wikkelt haar vervolgens in de lappen die zijn besmeert met pommade.
Als het ochtend wordt, wikkelt hij de lappen van het lichaam af en gaat terug naar Grasse.

Met het nieuws van de moord op Laure Richis is ook de angst terug in Grasse.
Overal wordt gevraagd naar de persoon die ook in de herberg heeft overnacht en de volgende dag verdwenen is.
Grenouille wordt gearresteerd en de kleren en de haren van de vermoorde meisjes worden in zijn hut opgevonden.
Hij krijgt de doodstraf opgelegD. Zodra Grenouille aan komt in een koets, barst er gejoel los op het plein.
Totdat Grenouille uit de koets stapt en er een wonder gebeurd want iedereen weet ineens zeker dat hij nooit de moordenaar kan zijn.
Alle mensen op het plein overvalt een gevoel van genegenheid en verliefdheiD. Deze reactie had Grenouille uitgelokt door wat van het parfum te gebruiken dat hij had samengesteld met de geuren van zijn slachtoffers.
Zelfs Laures vader weet zeker dat Grenouille niet de moordenaar kan zijn en legt hem zelfs in Laures bed als Grenouille flauw valt.
Diezelfde avond vertrekt Grenouille uit Grasse terwijl iedereen nog aan het feestvieren is.
Een paar dagen later wordt Druot opgepakt en gemartelD. Hij bekent alle moorden.

Grenouille reist weer alleen ’s nachts en net als aan het begin gaat hij alle steden uit de weg.
Hij komt langs de Plomb du Cantal maar heeft niet het verlangen om er naar terug te gaan.
Hij wil helemaal niet meer leven.
Af en toe grijpt hij naar de kleine flacon met parfum die nog zo goed als vol is want hij heeft in Grasse maar een druppel gebruikt.
De rest is voldoende om de hele wereld te betoveren.
Op 25 juni 1767 bereikt Grenouille de stad Parijs.
Hij gaat weer richting het Cemetière des Innocents en zoekt een plekje.
Pas als het middernacht is en de plek tot leven komt, komt Grenouille tevoorschijn.
Hij sprenkelt de flacon met het parfum over zich heen.
Hij wordt overspoeld door een intense schoonheid en doet de mensen vervullen van liefde.

De mensen gaan om hem heen staan en storten ze zich allemaal op zijn lichaam en scheuren hem aan stukken.
Even later is Jean-Baptiste Grenouille tot op de laatste vezel van de aardbodem verdwenen.

Onderzoek van de verhaaltechniek:

De schrijfstijl

Het boek is in proza stijl geschreven.
Het is een verdicht verhaal met volle mooie zinnen.
Het leven van Jean-Baptiste wordt vanaf zijn geboorte en tot zijn dood bloemrijk omschreven.
Het veranderen van het karakter van de hoofdpersoon komt zeer goed tot zijn recht in het boek.
De sfeer van het steeds meer macht krijgen van de hoofdpersoon proef je door het hele verhaal heen.
Het verhaal is levensecht en geeft aan, dat hij net als iedereen, een keer in zijn leven wat wilt bereiken en in de belangstelling wilt staan.

Ruimte (plaats en tijd)

In Frankrijk speelt het verhaal zich af in de 18e eeuw.
In de periode van 1738 tot 1767 leeft Grenouille en wordt 29 jaar.
De sfeer van die tijd heeft een grote invloed uitgeoefend op het verhaal en het verloop daarvan.
Het verhaal speelt zich af op verschillende plaatsen in Frankrijk en wordt chronologisch vertelD. Er zijn geen flashbacks.
Niet alle levensjaren van Grenouille worden neergezet in het boek.
Vanaf zijn geboorte tot zijn 18e jaar wordt zijn leven uitvoerig beschreven.
Daarna zijn er zomaar zeven jaren voorbi J. Dat is de tijd die hij verblijft in de grot.
De rest van het verhaal speelt zich af in zijn drie laatste levensjaren.

Verhaalfiguren

Jean-Baptiste Grenouille

Jean-Baptiste Grenouille is de hoofdpersoon uit het verhaal.
In het boek wordt hij meestal met enkel Grenouille aangeduiD. Het hele boek draait om zijn belevingswereld en gedachtegang die worden gevormd door zijn uitzonderlijk gevoelige neus.
Grenouille wordt geboren op 17 juli 1738 achter een viskraam op een markt op het Cimetiere des Innocents in Parijs.
Hij groeit op als wees.
De mensen uit die tijd kennen weinig hygiëne met als gevolg dat ze eigenlijk voortdurend stinken.
Grenouille is met zijn uitzonderlijke neus erg gevoelig voor de “stank” die van de mensen afkomt.
Grenouille zelf heeft echter geen geur.
Grenouille maakt in het boek steeds verschillende fases mee.

Jeanne Bussie

Jeanne Bussie is de min waar Grenouille aan wordt overgedragen vanuit het klooster van Saint-Merri nadat hij is gedoopt tot Jean-Baptiste Grenouille.
Zij brengt het kind terug naar Pater Terrier en zegt hem dat het een duivels kind is en geen geur heeft.

Pater Terrier

Pater Terrier begrijpt niet wat er duivels aan de kleine Grenouille kan zijn.
Hij wil wel een vader zijn voor Grenouille.
Totdat de kleine Grenouille die maar ligt te slapen, wakker wordt en Pater Terrier het gevoel geeft dat hij hem met de neus kan zien.
Opeens vindt hij dat hijzelf stinkt en krijgt een enorme afkeer van Grenouille.
Hij besluit dat Grenouille zover mogelijk bij hem uit de buurt te houden en brengt hem onder bij madame GaillarD.

Madame Gaillard

Bij Madame Gaillard krijgt Grenouille de kans om te overleven omdat ze niet kan ruiken.
Ze is een vrouw zonder emoties maar wel met een sterk gevoel voor orde en gerechtigheiD. Ze voedt elk kind gelijk op in haar huis en houdt precies de helft van het geld wat ze hiervoor krijgt voor zichzelf.
Ondanks dat de andere kinderen die ook wonen bij Gaillard proberen om Grenouille te laten stikken, omdat zij hem vreemd vinden, komt Grenouille zijn tijd goed door bij madame GaillarD. Als Grenouille acht jaar is draagt ze hem voor 15 franc over aan de leerlooier Grimal.

Monsieur Grimal

Grenouille komt bij Grimal die zeer hard en gemeen is.
Hij houdt zich rustig en doet wat er van hem wordt gevraagD. Grenouille wordt pas een beetje belangrijk voor Grimal als hij de ziekte miltvuur overleeft.
Door zijn resistentie voor miltvuur stijgt de waarde van zijn werk en daarmee ook zijn leven voor Grimal.

Giuseppe Baldini

Giuseppe Baldini is een parfumeur op de Pont au Change.
Baldini heeft net besloten zijn zaak te sluiten als Grenouille in zijn leven komt.
Door de parfums die Grenouille samenstelt, krijgt Baldine grote bekendheid, omdat hij ze als de zijne op de markt brengt.
Grenouille wacht geduldig totdat Baldini bereid is hem een gezellen brevet te geven.
Grenouille kan dan onopvallend leven en ergens anders een aanstelling te krijgen.

Markies de la Taillade-Espinasse

De markies heeft zich teruggetrokken van het hofleven en zich op zijn landgoed buiten het stadje Pierrefort op de wetenschap gestort.
Zo ontwikkelt hij de term het “Fluidum Letale”.
Het gaat hierbij om een soort van ontbindingsgas wat de aarde voortdurend afgeeft, en wat er voor zorgt dat de vitaliteit van de mens steeds meer afneemt en op het laatst zelfs volledig is afgenomen.
De Markies denkt dat hij door aardse producten te vermijden en zuivere zuurstof te gebruiken het proces kan vertragen.
Als de markies hoort van het individu (Grenouille) die zeven jaar door de rovers in de bergen is vastgehouden, besluit hij om zijn theorie op hem uit te proberen.

Madame Arnulfi

Madame Arnulfi is een weduwe van ongeveer dertig jaar die het kleine parfumeurs atelier van wijlen haar man Honore Arnulfi, samen met de hulp van een gezel runt.
Als Grenouille in Grasse is aangekomen, vindt hij bij haar werk in ruil voor onderdak en twee franc per week.

Druot

Druot is de eerste gezel van Madame Arnulfi en tevens ook haar minnaar.
Van hem leert Grenouille nieuwe manieren om geuren te maken.

Antoine Richis

Richis is een weduwnaar van nog geen veertig jaar ouD. Hij wil echter nog niet opnieuw trouwen voordat hij zijn dochter, Laure Richis, aan de man heeft gebracht.
Zijn dochter is zijn kostbaarste bezit en hij is dan ook zeer op zijn hoede om haar te beschermen tegen de meisjesmoordenaar.

Laure Richis

Laure Richis is een schoonheid met rood haar, blanke huid met sproeten.
Iedereen is het daar over eens.
Maar Grenouille weet dat het niet haar uiterlijk is wat haar zo aantrekkelijk maakt voor hem maakt, maar haar bijzonder lekkere geur.
Laure is het laatste ingrediënt voor het realiseren van “Het Parfum”.

Situaties

Het boek ‘Das Parfum’, is verdeeld in vier delen.

Het eerste deel gaat over het leven Grenouille in Parijs en het tweede deel over zijn tijd in de grot en zijn verblijf bij de Markies.
Het derde deel gaat over zijn tijd in Grasse en het vierde deel wat heel kort is, wordt hij opgegeten in Parijs.
Opmerkelijk is dat ieder deel wordt afgesloten met de dood van een persoon.
Eerst Baldini, dan de Markies, Druot en dan Grenouille zelf.
Het boek heeft een gesloten einde.

Vertelwijze

De roman kent een alwetende verteller.
Hij staat als het ware buiten het verhaal.
Als een rode draad lopen de gevoelens van de hoofdpersoon door het hele verhaal.
Hij moet zich steeds weer aanpassen om te bereiken wat hij in zijn hoofd heeft.
Hij blijft een buitenstaander en een eenling, maar zijn passie voor het maken van zijn geuren, doet hem elke vorm van enige waarde en normen verliezen.
Ook zijn er grote delen in het verhaal waarin de hoofdpersoon aan de zijlijn staat.
Die hebben meer betrekking op het gebeuren buiten Grenouille om.

Op zoek naar de thematiek:

Het thema van het boek is dat een situatie niet altijd het ideaal kan zijn.
Grenouille zoekt zijn hele leven naar de ideale geur.
Als hij deze eenmaal heeft, maakt het hem niet gelukkiger.
De hoofdgedachte van het verhaal is liefde.
Grenouille kent de liefde zelf niet maar gaat er aan ten onder, als hij door mensen wordt opgegeten die liefde tonen voor zijn parfum.

Het verband tussen titel en thema is het maken van het parfum.
Grenouille wil leven onder welke omstandigheid ook, dat heeft te maken met het verwezenlijke van de ideale geur.
De ondertitel is “de geschiedenis van een moordenaar”.
Het is de geschiedenis van een moordenaar en hij moordt om het parfum te realiseren.

Plaats in de literatuurgeschiedenis:

Das Parfum is in 1985 voor het eerst gepubliceerD. Patrick Süskind wordt in 1949 in Beieren, in een plaatsje ten zuiden van München geboren.
Hij is de zoon van een bekend journalist.
Op de middelbare school schreef Süskind al prozA. Na de dienstplicht te hebben geweigerd, studeert hij in 1968 af in geschiedenis.
Hij schreef wat korte verhalen en draaiboeken en leefde en werkte afwisselend in Parijs en München.
Regelmatig trekt hij zich terug op het plattenland van Frankrijk.

Zijn eerste werk is een toneelstuk genaamd “Der Kontrabass” (De Contrabas), wat veel succes had in DuitslanD. Hier na volgen de boeken, Das Parfum (1985), Die Taube (1987), Die Geschichte von Herrn Sommer (1991) en de meest recente is “Drei Geschichten und eine Betrachung” uit 1995.

Met slechts een paar werken is Patrick Süskind bekend geworden als een briljante schrijver.
Over hem zelf is er weinig bekend, omdat hij de media zoveel mogelijk probeert te mijden.
Zo geeft hij zelden interviews en weigert hij literatuurprijzen aan te nemen.

In een interview met de Haagse Post zei Patrick Süskind ‘Ik wil niet over mijn privé leven praten en ik kan geen geleerde opinies geven over andere dingen.
’ ‘Als ik 45 of 50 jaar ben, ben ik misschien veel wijzer.
Dan pas kan ik interviews geven met mijn mening over bepaalde onderwerpen.
Er kan niet zoveel gezegd worden over de tijdstroming waarin het boek is geschreven.
Het werk is voor het eerst gepubliceerd in 1985 en zal kort daarvoor zijn geschreven.
Ik heb alleen dit boek gelezen, dus andere werken van deze schrijver vergelijken is niet mogelijk.

Liefdesverhalen      Stendhal      Roman

Een vijftal verhalen en een novelle over liefdesverhoudingen waarbij macht, machinaties list en bedrog steeds een belangrijke rol spelen, in een fraaie omslag.

 

In Vanina Vanini gaat het om de liefde van de welgestelde mooie Vanina voor een Italiaanse vrijheidsstrijder, die sterk op de proef wordt gesteld door de omstandigheden.
Vanina probeert hem los te weken van zijn strijd door zijn kameraden te verraden, maar de liefde moet het tenslotte ontgelden als de vrijheidsstrijder zichzelf aangeeft en hij ook voor zijn terechtstelling in de gevangenis niets meer van haar wil weten.

 

De kist en de geest gaat over de liefde van een jonge Spaanse vrouw voor een jongeman die door een machtige politiecommissaris wordt vastgezet, zodat hij zelf met de schone vrouw kan trouwen en met haar in zijn kasteel kan wonen.
Als de jongeman eenmaal weer vrij is, dringt hij in een kist het kasteel binnen, waarop een zeer tumultueus slot volgt.

 

Leven en dood van Mina von Wangel zou een bewerking zijn van een Deense verhaal van M.
Oehlenschläger.
In een noot schrijft vertaalster Tatjana Daan echter dat Oehlenschläger voor zover bekend nooit de geschiedenis van Mina op schrift heeft gestelD.

 

De hoofdpersoon, die volgens de openingszin in Königsberg werd geboren, in het land van de filosofie en de verbeelding, is een lichtzinnige negentienjarige vrouw die in Duitsland niet kan aarden en daar ook niet wil trouwen.
Na de dood van haar vader krijgt ze toestemming om voor zes maanden het landgoed te verlaten en met haar moeder vertrekt ze naar Parijs.
Tijdens een jachtpartij ziet ze een mooi landgoed dat aan een graaf toebehoort, die een oogje op haar heeft.
Nadat Mina ook haar moeder verloren heeft, adviseert een vriendin haar om te trouwen en naar Duitsland terug te keren.
Ze raakt tijdens een zomer in Aix verliefd op een getrouwde heer en ze verzint allerlei listen om hem aan zich te binden, met haar eigen dood tot gevolg.

 

In De liefdesdrank komt een Franse luitenant op de late avond uit een café, als een vrouw op straat wordt gegooid en voor zijn voeten terechtkomt.
Hij twijfelt eerst of hij iets moet doen maar als zij een jonge knappe Spaanse blijkt te zijn, is hij blij dat hij haar geholpen heeft.
Hij is stapel verliefd op haar, maar zij is nog steeds verslingerd aan een brute minnaar.
Ziedaar de ingrediënten voor een onverkwikkelijke afloop.

 

Het houterige San Francesco a Ripa draait om twee nichten van de paus, een gravin en een prinses, die dezelfde minnaar hebben.

 

In het drakerige Féder of De vermogende echtgenoot tenslotte wil ballerina Rosalinde met Féder trouwen, maar deze tweederangs kunstschilder wil eerst wat meer geld bezitten en Rosalinde helpt hem op weg.
Féder schildert de knappe ex-kloosterlinge Valentine en wordt verliefd op haar.
Om te voorkomen dat haar man en broer argwaan krijgen, stookt hij de mannen tegen elkaar op.
Zoals te verwachten was, wordt Rosalinde jaloers op Valentine en keert zich tot de kerk.
‘Is dat niet de laatste eigenschap die de wereld bij een danseres zou vermoeden?’ vraagt de verteller zich af.

 

Vaak gaan de vrouwen, die vaak worden gekenschetst als wispelturig en lichtzinnig, het klooster in.
Dit geldt ook voor MinA.

 

De verhalen zijn sterk gericht op de intriges tussen mannen en vrouwen die tweehonderd jaar geleden omslachtig en met scrupules toenadering tot elkaar zochten.
In de verhalen komen veel dezelfde situaties voor, waarin men elkaar aantrekt en weer afstoot.
Afgaande op de beschrijving van de verhalen lijkt het inhoudelijk misschien interessant, maar het blijven lege karkassen met weinig vlees en smaak.
De verhalen komen niet tot leven, zijn te uitleggerig, te langdradig en staan vol met vreemde wendingen en cesuren.
Daar kan zelfs de prachtige rode omslag, die ik schat op negentig magenta en honderd yellow, weinig aan veranderen.

De liefde in haar vele facetten vind je terug in het hele oeuvre van de Franse schrijver Marie-Henri Beyle (1783-1842).
Onder het pseudoniem Stendhal heeft deze diplomaat uit Grenoble met twee grote romans literaire geschiedenis geschreven.
“Le Rouge et le Noir” en “La Chartreuse de Parme” zijn 19de-eeuwse meesterwerken.
De kronkelwegen van de menselijke liefde waren helemaal aan de orde in het briljante en brokkelige essay dat Stendhal in 1822 publiceerde en dat “De l’Amour” als laconieke titel meekreeg.
Stendhal schreef ook korter werk.
Een viertal verhalen, waarvan twee postuum gepubliceerd, en een onafgewerkte roman, werden onlangs in één bundel verzameld en vertaald door Tatjana Daan.
De titel? “Liefdesverhalen”!

 

Over de liefde

Stendhal was al lang geen onstuimige adolescent meer toen hij in de winter van 1818 Mme Dembowski ontmoette.
Deze 28-jarige Milanese vrouw, moeder van twee kinderen, die ongetrouwd Matilde Viscontini heette, was met een oudere Poolse officier gehuwd maar leefde inmiddels gescheiden.
Stendhal was sterk onder de indruk van haar “Lombardische” schoonheid en haar edele, zij het wat timide maar sterke karakter.
Beyle was smoorverliefd, maar Mme Dembowski over wie ook al vele roddels circuleerden, vermoedde een avonturier in de zielsverwante Beyle.
Onhandigheden van zijn kant maakten een echte toenadering steeds moeilijker.
Deze mislukking lag aan de basis van zijn boek “Over de Liefde”, waarin hij aanvankelijk in fictionele vermomming over zijn liefde begon te schrijven.

 

Van roman tot verhandeling

 

Al vlug werd het Stendhal duidelijk dat het met deze slecht vermomde autobiografie niet zou lukken.
Op 29 december 1819 ontstaat na een eerste poging uiteindelijk “De l’Amour”, dat elders door hem “de l’amour et ses diverses phases de cette maladie” werd genoemD. Stendhal schreef een verhandeling over de vele facetten van de liefde maar het boek is ook een persoonlijke biecht, een blootleggen van zijn eigen ziel.
Zijn liefde voor Matilde is nooit weg.
Stendhal zag in elke verliefdheid een proces van kristallisatie waarbij de goede eigenschappen ten koste van de slechte werden “uitgekristalliseerd”.
“Over de Liefde ademt geen wraak uit”, schrijft Stendhal-kenner V.
de Litto, “De schrijver wil de lezer ook niet ontroeren.
Niet toevallig voegde hij de zin ‘Il faut que l’amour meure’ aan een hoofdstuk toe.
Hij wilde dat Matilde wist dat hem niet alle schuld trof en dat hij het verwijt dat hij “prozaïsch” zou zijn, niet verdiende.

 

Liefdesverhalen

 

De bundel “Liefdesverhalen” bevat zes verhalen.
In “Vanina Vanini” betrapt de dochter van een Romeinse prins een als vrouw vermomde jongeman in haar kamer.
Pietro Missirilli is een opstandige carbonaro die, geraakt door een dolksteek, uit de Engelenburcht wist te ontsnappen.
Zijn wonde geneest en hun liefde groeit maar Pietro is een politiek overtuigde rebel, gezocht voor moorD.

 

Vanina kiest voor haar liefde, verraadt de groep carbonari waartoe Pietro Missirelli behoort, en zorgt ervoor dat hij niet wordt opgepakt.
Pietro kiest voor zijn politieke ideaal en geeft zich aan.
Als de prinses haar verraad bekent, ontsteekt Pietro in woede en wijst hij haar liefde af.
Passie en politiek, de verwikkelingen van mannelijke ijdelheid en vrouwelijke trots maken deze en andere liefdes turbulent en tragisch.
Ook in “De kist en de geest” botsen politiek en passie, nu in een Spaanse context, met elkaar.
In “Leven en dood van Mina Wangel”, pas na de dood van Stendhal gepubliceerd, gebruikt een rijke en krachtdadige Duitse aristocrate, steeds sluwere listen om monsieur Larçay, een atypische ernstige Fransman aan zich te binden (en hem van zijn vrouw los te maken).
Haar mislukking leidt tot zelfmoorD.

 

Nog meer van dat

 

In “De Liefdesdrank” vertelt de Spaanse Leonor hoe zij haar oudere man met een minnaar, die een oplichter blijkt te zijn, bedroog.
Merkwaardig is de groeiende maar machteloze liefde van de verteller voor de vrouw die zich met open ogen in haar ongeluk stort.

 

In “Francesco a Ripa”, waarvoor Stendhal opnieuw zijn verhaalstof uit oude Italiaanse kronieken haalde, is een knappe prinses, het nichtje van de paus, verliefd op een Franse chevalier die haar weldra voor een andere pauselijke nicht verlaat.
De “Franse” minnaar misrekent zich in de “Romeinse” hartstocht.
“Hun geheime verhouding duurde nu al acht maanden en de tijd, die de hartstocht van een Italiaanse aanwakkert, dooft die van een Fransman”.
Stendhal ontleedt de eeuwige liefde in een culturele en historische context.
Moet het gezegd dat dit verhaal in wraak en doodslag eindigt?

 

Tenslotte is er het lange verhaal of onvoltooid gebleven romanfragment “Féder of De vermogende echtgenoot”, over een passie tussen schilder en model in een mondain Parijs.

 

Geen zucht, de waarheid

 

Wat Stendhal bijna tot een tijdgenoot maakt is zijn droge stijl en koel ontledende kijk, die niettemin een romantische opvatting over de liefde of respect voor de tragische kanten van de hartstocht niet in de weg staat.
Wat zeker niet betekent dat hij aan het jammeren of het klagen slaat.
In een beroemde passage uit “De l’Amour” heeft Henri Beyle het zo geformuleerd:

 

“Ik span mij tot het uiterste in om zo droog mogelijk te klinken.
Ik wil mijn hart, dat meent zo veel te moeten zeggen, tot zwijgen brengen.
Ik ben altijd bang dat ik slechts heb gezucht waar ik dacht een waarheid op te tekenen.
” ;

De vrouw die met vuur speelde      Larsson Stieg      Roman

Hoofdpersonen in de boeken (en films) zijn Mikael Blomkvist en Lisbeth Salander.
Hij is veertiger, journalist en verantwoordelijk uitgever van het Zweedse maandblad Millennium (waar de boekenreeks naar is genoemd).
Het blad heeft een vrij kleine redactie, maar is befaamd om de onderzoeksjournalistiek, die van tijd tot tijd in speciale nummers diepgravend aandacht besteedt aan spraakmakende zaken.
De vrouwelijke hoofdpersoon heeft een problematisch karakter, als gevolg van in haar jeugd opgelopen trauma's.
Zij meet niet meer dan 1,50 m en 40 kilo, heeft vele tatoeages en diverse piercings en is kennelijk biseksueel.
Zij staat officieel te boek als psychotisch en uiterst introvert en is onder curatele gestelD. In de praktijk blijkt zij echter uiterst scherpzinnig en gewiekst.
Zij is een fenomeen in de internationale wereld van de computerhackers en heeft bovendien gewelddadige neigingen.
Haar bijzondere capaciteiten als researcher brengen haar in contact met de journalist en zij raken verwikkeld in diverse duistere zaken.

In het eerste deel draait de intrige om de opsporing van een vermiste en mogelijk vermoorde vrouw.
In het tweede en derde deel is Lisbeth Salander de spil om wie alles draait.
Deze twee delen sluiten naadloos op elkaar aan.

De vrouw die met vuur speelde (oorspronkelijke titel Flickan som lekte med elden) is het tweede deel uit de Millennium-trilogie, een serie misdaadromans van de Zweedse journalist en schrijver Stieg Larsson.
De letterlijke vertaling luidt ; ;Het meisje dat met vuur speelde ; ;.

De schrijver overleed in 2004 en in zijn nalatenschap werden drie complete romans aangetroffen die postuum werden gepubliceerd en veel opzien baarden in de wereld van de misdaadromans.
'De vrouw die met vuur speelde' werd voor het eerst in Zweden uitgegeven in 2006 en werd binnen korte tijd een internationale bestseller.
Het boek is de opvolger van de roman Mannen die vrouwen haten.
Dit deel werd, evenals het eerste, bekroond met de 'Glazen Sleutel', de prijs voor de beste Scandinavische misdaadroman.

De Nederlandse vertaling, verzorgd door Tineke Jorissen-Wedzinga, verscheen in 2008 bij uitgeverij Signatuur in Utrecht.

De vrouw die met vuur speelde

Mikael Blomkvist is onderzoeksjournalist en verantwoordelijk uitgever en mede-eigenaar van het in Stockholm verschijnende tegendraadse maandblad 'Millennium'.
Hij onderhoudt al lange tijd een relatie met mede-eigenaar en hoofdredacteur Erika Berger, met medeweten en instemming overigens van haar echtgenoot.
Eerder heeft Blomkvist, samen met de mysterieuze en ernstig getraumatiseerde Lisbeth Salander, een familiekwestie weten op te lossen, waarbij een seriemoordenaar betrokken was.

In dit deel komt Blomkvist, hiertoe op het spoor gezet door journalist en onderzoeker Dag Svensson, in aanraking met het fenomeen sekshandel, waarbij diverse hooggeplaatsten, politiemensen en ambtenaren van de geheime dienst betrokken lijken.
Svenssons vriendin Mia Berger staat op het punt op dit onderwerp te promoveren.
Blomkvist komt met de betrokkenen overeen een speciale uitgave van het blad aan dit onderwerp te wijden.

Tijdens de voorbereidingen van het onderzoek en de publicatie vinden kort na elkaar drie moorden plaats: zowel de advocaat Bjurman, die Lisbeth Salanders curator was, als Svensson en zijn vriendin worden koelbloedig vermoorD. Alle aanwijzingen leiden ertoe dat Lisbeth Salander van de moorden wordt verdacht: haar vingerafdrukken zijn op het moordwapen aangetroffen en de politie en de pers springen er bovenop.
Blomkvist is echter overtuigd van Salanders onschuld in deze zaak en zet alles op alles om de waarheid boven water te krijgen.

Rollenspel      Lemaitre Pierre      Roman

Wat een verademing: een uitermate boeiende thriller zonder de obligate berg lijken, zonder eigenwijze inspecteurs en zonder psychopathische moordenaars.
De Franse auteur Pierre Lemaitre heeft met Rollenspel terecht de Prix du Polar Européen (een Europese thrillerprijs) gewonnen.

Voormalig HR manager Alain Delambre is al meer dan vier jaar werkeloos en heeft zich tot simpele magazijnbaantjes verlaagd om toch de hypotheek te kunnen betalen.
Dan krijgt hij de mogelijkheid te solliciteren op de ideale baan bij een groot bedrijf dat flinke personeelssaneringen wil doorvoeren en hiervoor een geharde manager zoekt.
Om de werkdruk van de sollicitanten te testen wordt een gijzeling in scène gezet.
Deze verloopt niet geheel volgens plan.
Alain Delambre gebruikt al zijn kennis en improvisatietalent om het hoofd boven water te houden.
Zonder alle gevolgen te kunnen overzien zet hij zelfs zijn gezin op het spel.

Het verhaal is opgesplitst in drie delen, waarbij het vertelperspectief in het tweede deel ineens verandert.
In eerste instantie teleurstellend, maar al lezende volkomen begrijpelijk en knap bedacht.
Er ontstaat een adrenaline verhogend kat-en-muisspel, waarbij de motivatie van de kat noch de muis niet altijd even duidelijk is.
Dit tot groot vermaak van de nietsvermoedende lezer die daardoor meerdere malen op het verkeerde been wordt gezet.

Met een venijnig cynisme schetst Pierre Lemaitre hoe graaiende topfunctionarissen en gevoelloze personeelsmanagers zich manifesteren in een nietsontziende bedrijfscultuur.
Dit gegeven heeft de auteur met zichtbaar veel plezier omgetoverd tot een overrompelende en meesterlijk geschreven thriller met hoge amusementswaarde.

Er is maar één conclusie mogelijk: Pierre Lemaitre won geheel terecht de Europese thrillerprijs ‘Prix du Polar Européen’!

Dubieuze, psychologische rollenspelen zijn niet nieuw.
Denkt u bijvoorbeeld aan het beruchte gevangenisexperiment van Zimbardo (1971) of Milgrams ‘gedragstudie van gehoorzaamheid’ met de vermeende toediening van elektrische schokken (1963).
Wellicht interesseerde Pierre Lemaitre zich al voor dit soort experimenten, maar zijn directe inspiratie voor Rollenspel vloeit voort uit een aanstootgevende gijzelingsaffaire bij France Télévisions in oktober 2005, waarbij het kader de werknemers op hun loyaliteit testte.
Lemaitres motivatie is echter niet zo belangrijk, het verhaal is zo goed als het is.
De doorgewinterde thrillerlezer zal namelijk genieten van deze verpletterende, hoogst bizarre en zwartgallige persiflage op werkloosheid en de macht van managers.

De 57-jarige Alain Delambre, ex-humanresourcesmanager, is sinds vier jaar werkloos.
Voor een hongerloontje sorteert hij dozen in een fabriek, drie uur per dag.
De armoedegrens al voorbij, staat het water hem en zijn vrouw tot aan de lippen.
Als uitgestotenen van de economische maatschappij heeft hun sociale leven het nulpunt bereikt.
Midden in deze uitzichtloze situatie reageert Alain op een advertentie voor een betrekking als HR-assistent.
Tot zijn verbazing hoort hij als oudere bij het handjevol laatste kandidaten.
De adder onder het gras is dat het bedrijf twee vliegen in één klap wil slaan.
Tijdens een gesimuleerde gijzeling op de werkplek moeten de HR-kandidaten vijf onwetende topfunctionarissen van het bedrijf op hun moed, stressbestendigheid en trouw beoordelen.
Op hun beurt worden de HR-kandidaten door de directie getest op hun capaciteit dit rollenspel achter de coulissen te beïnvloeden C.q.
de zwakke en sterke punten van de “gegijzelden” onder extreme druk bloot te leggen.
Nietsontziend en immoreel, maar dat is Alain toevallig ook.
Volgens beproefde managementtechnieken bepaalt hij inventief zijn eigen strategie.
Voordat de gijzeling begint, is Alain tot in detail op de hoogte van de opdrachtgevers, hun vijf te gijzelen topfunctionarissen en de psychologische stadia die gegijzelden doorlopen.

Rollenspel doet denken aan een moderne versie van het david-en-goliathverhaal, de zwakke tegenover de sterke.
Je kunt veel van de op ramkoers liggende Alain vinden, maar gebrek aan moed valt hem niet te verwijten.
Je voelt zijn vertwijfeling, maar ook zijn diepe motivatiedrang om terug te keren in de ratrace van de almachtige werkmaatschappi J. Voor dit doel is alles geoorloofD. De wijze waarop Alain zijn eigen verdorvenheid keer op keer met enige zelfspot naar de lezer toe verdedigt, getuigt van uitstekend psychologisch inzicht van de auteur.

Lemaitre vertelt adembenemenD. Moeiteloos prikt hij door de karakters van de machtige bazen heen en markeert hij feilloos de arrogantie van de werkende klasse en het meedogenloze spel dat managers met hun aangeleerde managementtechnieken beoefenen.
Maar Lemaitre toont ons ook de keerzijde: menselijke zwakte, mentale opdonders, verdriet en ontvankelijkheiD. Alles afgeroomd met een vleugje wrange humor.
De allergrootste verdienste zit hem echter in de magistrale plotwendingen.
Iedere stap van Alain verrast je en elk deel van het in drieën opgesplitste verhaal eindigt met een cliffhanger.
Aan het einde van het eerste deel ontkom je niet aan een licht gevoel van teleurstelling.
U kunt gerust zijn, dit duurt slechts een luttele pagina en verandert direct in een gevoel van verrukking vanwege de briljant gevonden ommezwaai in deel twee.
Chapeau! Er is maar één conclusie mogelijk: Pierre Lemaitre won geheel terecht de Europese thrillerprijs ‘Prix du Polar Européen’!

Ook Rollenspel is een atypische misdaadroman.
De Fransman Pierre Lemaitre won er vorig jaar de Prix du Polar Européen mee, zeg maar de Europese thrillerprijs.
Lemaitre bedacht een krankzinnig verhaal over een 57-jarige manager die na vier jaar werkloosheid opnieuw aan de slag wil.
Hij heeft een droomjob op het oog, maar daarvoor moet hij meedoen aan een bizar rollenspel waarbij een gijzeling van een aantal werknemers wordt gesimuleerD. Wie het best bestand blijkt tegen de stress krijgt de baan.
De man realiseert zich dat hij door zijn leeftijd niet de ideale kandidaat is, maar hij wil er alles aan doen om te slagen.
Hij liegt zelfs tegen zijn volwassen dochters en zet zijn huwelijk op het spel.
Maar niets loopt natuurlijk zoals hij of de bedenkers van het rollenspel hebben geplanD.

Rollenspel is eerder een speelse misdaadfabel dan een hyperrealistische thriller.
Met duivels genoegen zet Lemaitre de headhunters en de managers in hun hemD. Hij debiteert mooie definities van wat marketing en management zijn.
Alleen zul je die nooit horen op dure cursusdagen of lezen in zelfhulpboeken die je vertellen hoe je een succesvol ondernemer kunt - nee - zult worden: 'Marketing bestaat uit het slijten van spullen aan mensen die er niet om vragen, management uit het operationeel houden van leidinggevenden die het niet meer kunnen bolwerken.
' ;

Onaantastbaar      Slaughter Karin      Roman

Detective Lena Adams heeft jarenlang haar verleden proberen te ontvluchten.
Aan het kleine plaatsje waar ze is geboren heeft ze vele slechte herinneringen en ze is een nieuw leven begonnen ver van haar gewelddadige jeugD. Maar niets heeft haar kunnen voorbereiden op de explosie van geweld waarmee ze bij haar gedwongen terugkomst  wordt geconfronteerd: een meedogenloze moordenaar heeft een jonge vrouw onherkenbaar verbranD. Voor de plaatselijke politie is Lena de enige verdacht.

Wanner Jeffrey Tolliver , Lena's baas, te horen krijgt dat zijn detective is gearresteerd reist hij samen met zijn vrouw af naar het plaatsje.
Dan wordt een tweede lichaam gevonden.
Bij hun pogingen om Lena te helpen , raken Jeffrey en zijn vrouw verstrikt  in een duistere wereld vol geweld en rassenhaat.
Kunnenzij de waarheid achterhalen voor de moordenaar opnieuw toeslaat? ;

Geheime kamers      Jeroen Brouwers      Roman

De ik persoon in Geheime Kamers, Jelmer van der Hoff, is een man in de veertig, die met zijn vrouw Paula in een afgelegen woonboot in een fictieve plaats in Nederland woont.
Jelmer is een afgestudeerd historicus, die een deel van zijn leven in het onderwijs heeft gewerkt, maar hier uiteindelijk overspannen is geraakt en tegenwoordig zijn dagen slijt met het spelen van patience.
De relatie tussen Jelmer en Paula is zeer zwak, er is nauwelijks nog contact tussen de twee, alhoewel ze geen last van elkaar hebben.
Als Jelmer naar een feest gaat van Nico (een vriend uit zijn studententijd die hij al jaren niet meer gezien heeft) komt hij zijn jeugdliefde en Nico's vrouw Daphne weer tegen.
Ze praten kort, en in de maanden hierop volgt een hevige briefwisseling.
De brievenwisseling tussen Daphne en Jelmer wordt langzaamaan steeds intiemer en opwindender, waarbij Daphne opbiecht maar één ware liefde te hebben: haar Duitse zangleraar Johann.
Ze is al jaren met Nico getrouwd, maar dit is slechts een dekmantel om in het geheim meer met Johann om te kunnen gaan.

Een oud-medestudent van Jelmer en Nico probeert Nico ondertussen zwart te maken door artikelen te plaatsen in een tijdschrift.
Met effect; niet alleen Nico's wetenschappelijke carrière geraakt in het slop, ook wordt de geheime 'relatie' tussen Jelmer en Daphne in een sterk overdreven versie gepubliceerD. Hierop besluit Jelmers vrouw hem definitief te verlaten; dit komt niet als een grote schok voor Jelmer aangezien hij al enige tijd op de hoogte was van haar overspel met een collega van haar.
Ook zorgt het voor ernstige fricties in het huwelijk van Nico en Daphne, gevoed door telefoongesprekken en brieven van Daphne die hun homoseksuele zoon Arne opgevangen haD.

Al deze gebeurtenissen leiden tot de onvermijdelijke moord van de ondertussen zwaar depressief geworden Nico op zijn vrouw Daphne.
Het boek blijkt als raamvertelling geschreven te zijn door Jelmer als verklaring aan de commissie die de moord onderzoekt.
Terwijl Nico in een huis van bewaring zit, is Jelmer - nadat hij door zijn vrouw uit de woonboot is gezet - aan het schrijven aan deze verklaring vanuit een troosteloze flat, vanwaar hij samen met zijn aan het Syndroom van Down leidende dochtertje een bestaan in de anonimiteit leeft.

De begraafplaats van Praag      Eco Umberto      Roman

'De mensen geloven alleen hetgeen ze al weten, dat was de schoonheid van de Oervorm van de Samenzwering.
' De zevenenzestigjarige kapitein Simone Simonini, het Turijnse hoofdpersonage in De begraafplaats van Praag, de nieuwe roman van Umberto Eco, vertelt hoe hij valsspeler eerste klas is geworden in het roerige Italië en Frankrijk van de tweede helft van de negentiende eeuw.

Eco's historische roman opent met een racistische tirade tegen de Duitsers, Fransen, Italianen en vooral Joden.
In Parijs loopt Simonini een zekere Froïd - lees: Sigmund Freud - tegen het lijf die hem aanraadt om zijn demonen uit te drijven via zelfanalyse.
Simonini maakt werk van de raad van de jonge zenuwarts in opleiding en begint aan een dagboek waarin hij het ontstaan van zijn mythomanie beschrijft.

Blijkt dat de jonge Simonini al door zijn grootvader werd besmet met sterke verhalen over samenzweringstheorieën waarin steeds opnieuw Joden, jezuïeten en vrijmetselaars terugkeren.
Simonini, thuis opgevoed door jezuïeten, leert van een notaris hoe hij officiële papieren kan vervalsen en wordt als (dubbel)spion ingezet bij de perikelen rond de Italiaanse eenmaking met Garibaldi.

Van kindsbeen af is Simonini geboeid door een soort van heksensabbat die op het Joodse kerkhof in Praag zou hebben plaatsgehad en waarbij Joodse rabbi's een marsplan opstelden om het wereldwijde christendom en kapitalisme ten val te brengen.
Deze zogenaamde Protocollen van de wijzen van Zion, die in 1905 werkelijk werden uitgegeven, vinden hun oorsprong in historische romans van Eugène Sue en Alexandre Dumas.

Simonini dikte de literaire verzinsels aan met eigen (droom)verbeelding en speelde zijn complottheorieën door aan de Franse, Duitse en uiteindelijk Russische geheime dienst die met de publicatie van de Protocollen de munitie leverde voor het antisemitisme bij de nazi's - Hitler citeerde uit deze Protocollen - en bij sommige fundamentalistische Arabische moslims vandaag.

Eco wil met deze roman de explosieve kracht van fictie en verhitte fantasieën demonstreren.
Omdat de Protocollen hun oorsprong vinden in de negentiende-eeuwse realiteit van elkaar bevechtende coterieën allerhande - van Fourieristen tot maçonnieke Mazzinianen - geeft hij de uitwerking van dit paranoïde ziektebeeld de allures van een feuilletonroman, inclusief dramatische gravures met pathetische onderschriften.

De eerste honderd bladzijden schetst Eco een amusant portret van zijn jonge, ingebeelde samenzweringspatiënt, maar geleidelijk aan serveert hij op een drafje een geschiedenisles over de belangrijkste Italiaans-Franse landmarks uit de tweede helft van de negentiende eeuw.

Marx of Marsch, zoals hij door Simonini wordt genoemd, komt om het hoekje gluren - denk maar aan zijn Communistisch manifest uit 1848 - net zoals de Frans-Pruisische oorlog van 1870 met de Commune en met de Dreyfusaffaire op het einde van de negentiende eeuw.

Nu en dan laat Eco zijn historische verkleedpartij onderbreken door een alwetende verteller in de stijl van de negentiende-eeuwse romans en door een abbé, schizofreen alter ego van Simonini.
Die verkleedt zich graag in zijn vijandbeeld en trekt daarbij de soutane aan.

Kortom, halverwege is overduidelijk waar Eco met deze parodie op de feuilletonroman naartoe wil.
Hij mag zichzelf en de lezer via een inleidend citaat bij het begin wijs willen maken dat 'uitweidingen in een historische vertelling nu eenmaal onontbeerlijk zijn', na een tijdje beginnen de zoveelste culinaire details van hoe je dit of dat gerecht klaarmaakt op de zenuwen te werken.

Eco blijft de auteur van één meesterlijke roman, De naam van de roos, waarin eruditie en intrige een uitzonderlijk samenspel aangingen.
Van een plot is in De begraafplaats van Praag geen sprake.
Van een geschiedenisles des te meer.
Maar daarvoor bestaan er zoveel betere cultuurhistorische werken zonder literaire pretenties.

Nee, geef mij dan maar De Krimoorlog van Orlando Figes: zo interessant en spannend als Figes de absurde oorlogsvoering tussen 1853 en 1856 beschrijft, weet Eco in deze pseudoliteraire saga nooit te zijn.

De begraafplaats van Praag – Umberto Eco

door Lisa Kuitert

Umberto Eco schreef een meesterlijke roman over de rol van beroepsintriganten in de opkomst van het antisemitisme.

Het is altijd leuk om in het hoofd te kruipen van een slecht mens, en Simonini, de hoofdpersoon in Umberto Eco’s nieuwe roman De begraafplaats van Praag is slecht.
Heel slecht.
Hij is een sjacheraar, een onderkruiper, een leugenaar maar bovenal: een vervalser.
Uit oude boeken scheurt hij de onbedrukte pagina’s en gebruikt die om – voor wie er maar voor betaalt – documenten op te stellen die oud en dus authentiek lijken.
Hij begint daarmee rond 1850, als jongeman in de leer bij een notaris.
Dan gaat het alleen nog maar om testamenten, maar gaandeweg krijgen zijn vervalsingen een meer politiek karakter.

Umberto Eco heeft zijn roman opgezet volgens de beste negentiende-eeuwse tradities.
Er is sprake van een alwetende verteller, die ons het levensverhaal van Simonini inloodst.
Eco heeft zich, overigens net als zijn hoofdpersoon, laten inspireren door de negentiende-eeuwse feuilletonisten die romans schreven in afleveringen.
De lezer abonneerde zich op een verhaal waarvan wekelijks een nieuwe aflevering uitkwam.
Dat eindigde vaak met een cliffhanger, zodat de lezer reikhalzend uitkeek naar het vervolg.
Schrijvers kregen betaald per aflevering, zodat ze er belang bij hadden het verhaal breed op te zetten, met steeds nieuwe verhaallijnen en personages.
Zij schreven niet om de kunst maar om den brode, net als Simonini.
Het ging om ‘ijselijke’ geschiedenissen, waarin complotten, duistere machten, wulpse vrouwen en dieven in donkere steegjes de lezers in vervoering brachten.
Vaak met verwijzingen naar werkelijke gebeurtenissen en bestaande personen, waardoor de lezers extra geboeid raakten.
De negentiende-eeuwse lezers waren gemakkelijk te beïnvloeden, want wie wist wat waarheid was? Ook in Eco’s roman zijn er voortdurend verwijzingen naar negentiende-eeuwse actualiteit, vaak geniaal vervlochten in de verzinsels van zijn hoofdpersoon.
Het is fascinerende lectuur, zeker, maar de vraag wat waar is en wat niet, houdt je bij de les.

Nep-fabrieksmeisjes

Simonini heeft een gespleten persoonlijkheid, gevolg van de slechte daden die hij niet onder ogen durft te zien.
Zijn familie komt uit Piemonte, Italië, en zijn grootvader bracht hem al jong een rabiate vorm van antisemitisme bi J. De logica van opa was onverbiddelijk: Joden die geen traditionele kleding dragen en ogenschijnlijk geassimileerd zijn, zijn juist gevaarlijk, want ze zijn ‘vermomd’.
Simonini draagt dit antisemitisme – ook al heeft hij nog nooit met een Jood kennisgemaakt – zijn leven lang bij zich, en als het maar even kan, geeft hij er uiting aan in zijn vervalsingen.
Zijn vaste opdrachtgever wordt gaandeweg de overheid – de Italiaanse, aanvankelijk.
Hij moet documenten fabriceren die nu eens de jezuïeten, dan weer de vrijmetselaars belasteren.
Zij eigen preoccupaties brengen hem op het idee om de Joodse begraafplaats in Praag – die hij slechts kent van horen zeggen – erin te betrekken.
Die begraafplaats blijkt later nog meermalen in zijn verzinsels dienst te kunnen doen als decor voor sinistere bijeenkomsten, bijvoorbeeld een samenkomst van Joodse leiders die de wereldmacht willen overnemen.
De Joden, zo redeneert hij, gebruiken de christenen als een vruchtbare akker, ze laten hen eerst goed geld verdienen om, als de tijd daar is, te oogsten en dat geld in te pikken.

Foto: Remo Cassili / HH

Als Simonini gevraagd wordt om naar Sicilië te gaan om het gezag te ondermijnen van Garibaldi, de Italiaanse voorman en nationalist, worden zijn belevenissen complexer en gaat hij zich extremer gedragen.
Hier zakt de roman een beetje weg in een moeras van verwikkelingen, die in elk geval leiden tot moord en doodslag.
Er gaat steeds meer bloed kleven aan de handen van de verder zo flegmatieke Simonini.
Het enige waar hij zich aan te buiten gaat, zijn copieuze maaltijden die door Eco met opvallend veel genoegen tot in de kleinste details beschreven worden: ‘zalm met bieslook en artisjokken met Javaanse peper, rumsorbet en kruidenkoekjes, natuurlijk met twee flessen oude bourgogne’.

Simonini neemt de wijk naar Parijs – waar nog veel meer heerlijke gerechten op hem liggen te wachten.
Hij is nu fulltime ‘indicateur’ en verdient goed gelD. Eco laat hem met veel fraaie details het negentiende-eeuwse Parijs verkennen, zoals de brasserie femmes, een soort hoerenkasten, en de vele passages met elk hun eigen sfeer.
De Passage Jouffroy bijvoorbeeld, waar heren op leeftijd, de zogeheten suiveurs, naartoe gaan om de fabrieksmeisjes die daar flaneren te bespioneren.
Alleen, het zijn geen fabrieksmeisjes: ze doen alsof, om de perverse genoegens van de bemiddelde heren te bevredigen, en sommige meisjes kunnen daar zelfs van leven als de heren hun wat geld toestoppen.
Simonini volgt die heren soms, en noteert alvast hun adres zodat hij ze in geval van nood nog eens kan chanteren, ‘je weet maar nooit’.
Uit nieuwsgierigheid gaat hij naar de Porte de Clignancourt waar de lompenhandelaren eten in een nattevoetenrestaurant, zo genoemd omdat de clientèle buiten staat te wachten.
Wie aan de beurt is, mag voor een stuiver een vork in een pan soep steken om er iets eetbaars uit te vissen.
Hij komt in de Chateau Rouge, waar handelaren in foetussen de bij ziekenhuizen opgehaalde lichaampjes verkopen aan medische studenten en andere geïnteresseerden.

Het antisemitisme van Simonini wordt steeds sterker en houdt Eco’s roman tot de laatste bladzijde in zijn greep.
De Dreyfus-affaire komt voorbij, en ronduit spannend wordt het als Simonini met Leo Taxil een vervolgverhaal schrijft over duivels en satanisten, waarbij zij handig gebruikmaken van de hersenspinsels van de geesteszieke zieneres DianA. Simonini doodt haar in een woede-uitbarsting en legt haar lichaam naast de overige slachtoffers die hij in de afgelopen jaren heeft gemaakt, in het riool dat een van de nieuwigheden is waar Parijs in die jaren prat op gaat.
Een andere nieuwigheid, het ondergrondse gangenstelsel dat de metro moest gaan worden, wordt door Simonini handig ingepast in een van zijn gruwelverhalen over de Joden: die zouden de ondergrondse aanleggen alleen maar om zo de stad te kunnen opblazen.

Morbide fantasie

In Simonini’s verzinsels over de Joden herkennen we de Protocollen van de Wijzen van Zion, het geschrift dat op dezelfde leugenachtige wijze in elkaar is gezet.
Dat document heeft de nationaal-socialisten in de kaart gespeeld, en er zijn nog altijd mensen die het voor waar houden, zoals je op internet kunt zien.
In werkelijkheid was het eind negentiende eeuw in elkaar geflanst door de Russische geheime dienst, die het gebruikte om een zondebok aan te wijzen voor de grote ellende waar het land in terechtgekomen was.
Eco heeft aan het ontstaan van die Protocollen een voorgeschiedenis toegevoegd, al is het een fictieve, want van alle personages in dit boek is uitgerekend Simonini verzonnen.
Toch maakt Eco aannemelijk, door het combineren van bestaande feuilletonisten en intriges, dat het zo is gegaan.
Dat het antisemitisme ontstaan is door beroepsintriganten, die met hun morbide fantasie – omgevormd tot sappig proza – het publiek in de ban hielden en langzaamaan vergiftigden met Jodenhaat.

Met De begraafplaats van Praag heeft Umberto Eco een bij vlagen geniale roman afgeleverd, beter dan zijn boeken Baudolino en De slinger van Foucault.
De roman is geestig en vernuftig, prachtig van stijl, erudiet zoals we van hem gewend zijn, maar dit keer zit er ook iets verontrustends in, iets wat raakt aan actuele maatschappelijke kwesties.
Het antisemitisme is terug, zeker, maar de verontrusting zit dieper.
Wat Eco laat zien, is hoe gemakkelijk je waanideeën kunt verspreiden, en hoezeer we daarom onze eigen geschiedschrijving, onze cultuur, zouden moeten wantrouwen.
Hebben er niet altijd en overal Simonini’s bestaan die ons zand in de ogen strooiden? Of overheden die Simonini’s inhuurden en betaalden?

De roman is in het najaar in Italië verschenen en heeft daar al veel losgemaakt.
Begrijpelijk, omdat de historische setting door Italiaanse lezers gemakkelijk herkend zal worden.
In de gauwigheid toegepast op Nederland, zou je kunnen denken aan een roman waarin wordt aangetoond dat het hele koningshuis in de oorlog fout was, of dat Multatuli nooit bestaan heeft.
Toch valt men in Italië vooral over de unverfroren antisemitische complottheorieën: brengt het de mensen niet op wilde ideeën van ‘waar rook is…’? Die angst is wel te begrijpen, maar brengt je bij de vraag of dan soms alle romans waarin nare dingen staan geweerd moeten worden.
Nee natuurlijk.
Ook kun je je afvragen of Eco zich niet te gemakkelijk afmaakt van de vraag wie moreel verantwoordelijk is voor het ontstaan van antisemitisme.
Hij legt de oorsprong ervan bij een paar slechteriken en de rest van de wereld kan gerust ademhalen.
Ook daar past een weerwoord op, want als hij de oorsprong niet bij die paar individuen zou leggen maar bij de goegemeente, dan zou hij suggereren dat er misschien tóch een algemene geldigheid schuilt in Jodenhaat.

De begraafplaats van Praag is niet een roman waar neonazi’s – zappend door het boek – hun voordeel mee zullen doen.
Je kunt er niet zo gemakkelijk wat losse flarden uit lezen.
En na lezing van het hele boek kun je niet anders concluderen dan dat Eco met deze grootse roman heeft laten zien dat vooroordelen uit eigenbelang worden verzonnen, en dat je de agitators en hitsers met hun pamfletten, praatjes, hun televisiespotjes en films ten diepste moet wantrouwen.

Eugène Sue

Een beroemde feuilletonschrijver in de negentiende eeuw was Eugène Sue (1804-1857).
Hij schreef over Parijs, over armoede en sociale ellende en was ook in Nederland mateloos populair, onder meer met het feuilleton De wandelende Jood, dat niet tegen Joden is gericht, maar tegen de Jezuïeten.
Ook zijn bekende boek Les Mystères du peuple was niet antisemitisch maar tegen de kerk en de regering gericht en werd daarom in 1856 verboden.
Dit boek inspireerde Maurice Joly, die ook voorkomt in Eco’s roman, bij zijn Dialogue aux enfers, dat op zijn beurt weer de feuilletonist Goedsche tot het schrijven van zijn antisemitische Biarritz bracht (zie hiernaast).

De protocollen

De Protocollen van de wijzen van Zion zouden in 1897 zijn opgesteld in Basel door de Russische geheime dienst.
De tekst was gebaseerd op Biarritz, een feuilleton van de Duitse schrijver Hermann Goedsche, die publiceerde onder het pseudoniem Sir John Retcliffe.
Hij was in dienst van de Pruisische geheime dienst en speelt onder zijn eigen naam een belangrijke rol in Eco’s boek.
Zijn Biarritz was in feite plagiaat van een boek dat in Frankrijk uit de handel genomen was, namelijk de politiek getinte satire Dialogue aux enfers entre Machiavel et Montesquieu ou La politique au XIXe siècle van Maurice Joly uit 1864.
Joly’s boek was niet gericht tegen de Joden, maar tegen Napoleon III.
Goedsche gebruikte de intrige, maar voegde er zelf een abject antisemitisch hoofdstuk aan toe, dat handelde over een Joodse samenzwering op het Joodse kerkhof te Praag.

Vrijmetselaars

In de negentiende eeuw lagen de vrijmetselaars onder vuur.
Regeringen en de katholieke kerk moesten niets hebben van dit geheime, in de achttiende eeuw ontstane broederschap, dat de kerkelijke dogma’s ter discussie stelde.
Vanwege het geheime karakter was de vrijmetselarij een geliefd onderwerp voor samenzweringstheorieën, zoals die van de schrijver Leo Taxil.
Volgens sommigen waren de vrijmetselaars en de Joden er gezamenlijk op uit om de wereldmacht te veroveren.
Ook in de De protocollen van de wijzen van Zion worden de vrijmetselaars als handlangers van de Joden geschetst.
Er is zelfs een woord voor: het judeo-maçonniek complot.

Jezuïeten

De Jezuïeten zijn leden van een katholieke religieuze orde, opgericht in de zestiende eeuw.
De leefregel is onder meer absolute trouw aan de Paus.
Het is geen kloosterorde, en opvallend is ook dat Jezuïeten niet afgezonderd in kloosters leven maar ‘gewone’ beroepen vervullen, zoals leraar of advocaat.
De Jezuïeten zijn in de geschiedenis meermalen beticht van samenzweringen.
Zelf hadden ze het op hun beurt gemunt op de vrijmetselaars, onder meer in het veelgelezen geschrift Mémoires à servir pour l’histoire du jacobinisme van de Jezuïet Augustin Barruel (1797-1799).
In Eco’s roman is Simonini grootgebracht met de denkbeelden van Barruel.

Garibaldi

Al vroeg in de negentiende eeuw ontstond in Italië de wens om meer eenheid te smeden in het door ministaatjes gekenmerkte gebieD. Het geheime genootschap van de carbonari, geïnspireerd op de vrijmetselaars, slaagde daar niet in, maar de Piëmontees Giuseppe Garibaldi (1807-1882) wel, zij het niet zonder moeite.
Hij deserteerde om de nationalisten te kunnen steunen en moest daarna in ballingschap.
Frankrijk en Oostenrijk, en ook de Paus streden tegen de Italiaanse nationalisten.
Toen Garibaldi in 1860 terugkeerde, lukte het hem met zijn leger van vrijwilligers, bijgenaamd ‘roodhemden’, de diverse staatjes te verenigen onder het bewind van Victor Emanuel, de eerste koning van Italië.
Het koninkrijk Italië was daarmee in 1861 een feit.

De eenzaamheid van de priemgetallen      Giordano Paolo      Roman

Paolo Giordano doctoreert in de fysica en won vorig jaar de Premio Strega, de belangrijkste Italiaanse literatuurprijs.
Klinkt weinig rock-'n-roll? De man kan anders pronken met een grote schare groupies.
't Helpt ongetwijfeld dat-ie met zijn 26 lentes de jongste Strega-winnaar aller tijden is.
't Helpt ook dat-ie de brains met de looks combineert.
Voor wie niet gelooft dat een natuurkundige een lekker dier kan zijn: check YouTube.
Voor wie daarna niet meer gelooft dat achter die façade een intelligente schrijver kan huizen: lees 'De eenzaamheid van de priemgetallen' (Cargo).

Daarin schetst Giordano het complexe gevoelsleven van twee uiterst eenzame diertjes.
Het leven is in de ogen van Giordano sowieso een solotrip, zeker als je 'anders' bent, omdat 'je speciaal voelen de ergste kooi is die je om je heen kunt bouwen'.
Alice en Mattia zitten elk in een maximaal beveiligde kooi.
Alice kwam als kind ongelukkig ten val tijdens een skiles, een verplicht nummertje opgelegd door haar autoritaire vader.
Sindsdien loopt ze mank.
Mattia had een debiel tweelingzusje, MichelA. Onderweg naar een verjaardagsfeestje liet hij dat lastige zusje eventjes achter op een bank in het park.
Ze is nooit teruggevonden.

De trauma's waarmee Giordano zijn personages opscheept zijn niet van de poes.
En hij slingert ze vanaf de eerste pagina's in het gezicht van de lezer.
Die heeft even weinig verweer als Alice en Mattia zelf.
Zij glijden allebei af in een obsessie en klampen zich wanhopig vast aan een passie.
Alice is anorectisch en werpt zich in de fotografie.
Mattia snijdt in zijn handen en ontpopt zich tot wiskundig wonder.
De twee eenzame priemgetallen ontmoeten elkaar op de middelbare school en voelen meteen een banD. Maar écht contact is moeilijk, net zoals er in tussen twee priemgetallen altijd minstens een even getal staat: 'Mattia dacht dat Alice en hij zo waren, twee tweelingpriemgetallen, alleen en verloren, vlak bij elkaar, maar niet dicht genoeg om elkaar echt te raken.
'

Paolo Giordano volgt in goed gedoseerde porties afwisselend Alice en dan weer Mattia, maakt enkele rake sprongen in de tijd en besluit elk deel met een cliffhanger.
Zijn sterkste zet houdt hij voor het slot: hij kiest resoluut níét voor het evidente happy enD. Zijn oplossing is, net zoals heel deze debuutroman, subtieler dan verwacht.

In het bejubelde debuut van Paolo Giordano sluiten twee eenzame pubers vriendschap.
Maar hun jeugdervaringen staan een echt contact in de weg.
Dat deze roman in Italië zo'n enorm succes is, hoeft niemand te verbazen, schrijft Ronald de Rooy.

Nog voor je erin begint, fascineert deze roman al door de mysterieuze titel en door de verstilde, priemende blik van de omslagfoto, een intrigerend zelfportret van een jonge Nederlandse fotografe (meer van haar werk op rooze.
deviantart.
com) dat ook voor het Italiaanse origineel is gebruikt.

De beide hoofdpersonen, Alice en Mattia, hebben in hun kinderjaren een traumatische gebeurtenis meegemaakt die hun ziel diep heeft verminkt.
Voor Alice waren het de verplichte skilessen.
Haar vader koesterde grote verwachtingen van de sportieve prestaties van zijn doch-ter.
„Laat zien wie je bent en wat je waard bent”, schreeuwde hij onophoudelijk, maar voor de tengere Alice was elke les een marteling.

Vaak deed ze het in haar broek en op een mistige januariochtend in 1983 kon ze van spanning en angst zelfs haar poep niet ophouden.
Uit schaamte probeerde ze naar huis te vluchten, maar ze tuimelde meters naar beneden en brak haar been.
Niet in staat om zich te bewegen en bang voor wolven raakte ze buiten bewustzijn.
Een onwillig, slepend en soms gevoelloos been zal haar altijd aan deze zwarte dag blijven herinneren.

Mattia’s kinderjaren werden overschaduwd door zijn geestelijk gehandicapte tweeling-zusje Michela op wie hij altijd moest passen en voor wie hij altijd verantwoordelijk werd gehouden.
Mattia kreeg zo nooit vriendjes en werd voortdurend geplaagD. Wanneer hij, uit medelijden, toch eens een keer wordt uitgenodigd voor een feestje laat hij zijn zusje een paar uur achter op een bankje bij de rivier.
Een fatale beslissing, want bij terugkeer is Michela verdwenen.
Nooit zal ze worden teruggevonden.

Deze gebeurtenissen slaan diepe wonden in de levens van Alice en MattiA. Mattia trekt zich terug in een wereld van getallen waar hij geen enkel mens toelaat.
Regelmatig snijdt of verbrandt hij zijn handen en armen.
Alice leeft in voortdurende onzekerheid en straft haar lichaam steeds heviger door niet te eten.
Deze vormen van zelfverminking krijgen nooit de volle aandacht in de roman, maar door hun vanzelfsprekende, routinematige karakter wordt hun vernietigende aanwezigheid des te overtuigender en des te schrijnender neergezet.

De twee gebroken, eenzame pubers ontmoeten elkaar op de middelbare school, voelen zich tot elkaar aangetrokken, maar hun toenadering is gedoemd te mislukken.
Tijdens zijn studie wiskunde beseft Mattia dat hij en Alice zijn als tweelingpriemtegallen, ’alleen en verloren, vlak bij elkaar, maar niet dicht genoeg om elkaar echt aan te raken’.
Alice voelt hetzelfde: „Mattia en zij waren verbonden door een onzichtbare, elastische band die schuilging onder een hoop onbenulligheden, een band die alleen kon bestaan tussen twee mensen zoals zij: twee mensen die hun eigen eenzaamheid in de ander hadden herkenD.”

Persoonlijke identiteit steunt op verleden en herinneringen, maar ook op plannen, beloftes en dromen over de toekomst.
Het tragische van Alice en Mattia is dat ze door de trauma’s uit hun kinderjaren in het verleden leven en de weg naar de toekomst telkens afgesloten vinden.

Alleen bij elkaar voelen ze een geheimzinnige band, maar op belangrijke momenten kunnen ze hun gevoelens nooit onder woorden brengen om deze band te bestendigen.
Alice is de enige aan wie Mattia, veertien jaar na het fatale voorval, het geheim van zijn tweelingzus vertelt, maar het lukt hem niet om ook zijn gevoelens over Alice onder woorden te brengen: „Hij had dat nooit tegen haar gezegD. Als hij zich voorstelde hoe hij dat aan haar ging opbiechten, verdampte het dunne laagje zweet op zijn handen helemaal en was hij zeker tien minuten niet in staat welk onderwerp dan ook aan te snijden.
” En zo blijft hun beider leven een vlucht uit het moment, uit de werkelijkheiD. Mattia kan alleen leven in de abstractie van de wiskunde, Alice probeert met fotografie het leven te verstillen en te beheersen.

Wat zijn de redenen van het overdonderende succes van deze debuutroman? Een deel ervan is misschien te verklaren uit de exacte wetenschappelijke vorming van de auteur.
De schijnbare tegenstelling tussen bèta en alfa was al eerder een vruchtbare basis voor grootse literatuur.
Italië dankt grootse meesterwerken aan bijvoorbeeld de scheikundige Primo Levi, de elektrotechnicus Carlo Emilio Gadda, en de met wiskundemodellen vertrouwde Italo Calvino.
Ook Giordano’s exacte vorming is duidelijk voelbaar in deze debuutroman, bijvoorbeeld in zijn volmaakt beheerste schrijfstijl.
Giordano’s zinsbouw is altijd glashelder, zijn woordkeus en register altijd gemiddeld, nooit verheven, nooit laag.

Maar het meest opvallend is de manier waarop zijn hoofdpersonen de wereld en zichzelf bezien.
Met name Mattia, die zich in de loop van het verhaal ontwikkelt tot briljant wiskundige, maar ook Alice, die zich toelegt op fotografie, hebben een hyperanalytische blik voor elk minuscuul detail.

Giordano’s boek sluit ook aan bij een jonge maar rijke traditie van Italiaanse romans die verhalen over de gebroken levens van kinderen en adolescenten.
Gevierde schrijvers als Melania Mazzucco, Niccolò Ammaniti en Sandro Veronesi hebben allen op onvergetelijke manier stukjes uit een dramatisch mozaïek beschreven: gebroken gezinnen, ongelukkige, eenzame kinderen die veel te jong onmogelijke keuzes moeten maken, wrede, sadistische vrienden die hun perverse neigingen botvieren op hun meest kwetsbare en gevoelige leeftijdgenoten.
En aan de kant staan telkens de ouders en volwassenen machteloos toe te kijken.

Ook de ouders van Alice en Mattia hebben geen enkel antwoord op de problemen van hun kinderen, verteerd als ze zijn door hun eigen schuldgevoelens.
Een deel van Giordano’s succes komt voort uit de herkenning die veel jonge Italianen voelen bij de marginale, gebroken personages Mattia en Alice.
Anderzijds telt ook de trots op de prestaties van deze generatiegenoten, een generatie die in Italië zo bitter weinig kansen krijgt.
In elke boeken toptien staat naast Giordano steevast ook die andere moedige twintiger: Roberto Saviano, auteur van het invloedrijke ’Gomorra’.
Via deze jonge generaties keert de Italiaanse literatuur steeds vaker terug naar de echte werkelijkheid, het echte leven.

Dat geldt ook voor het slot van Giordano’s debuutroman.
Tragische Italiaanse meesterwerken, vooral films, kunnen vaak de verleiding van een happy end niet weerstaan.
Een recent voorbeeld is Marco Tullio Giordana’s indrukwekkende familie- en generatie-epos ’La meglio gioventù’ (2003) dat afsluit met een nogal onwaarschijnlijke, surrealistische slotscène waarin de overleden Mattia zijn ex-geliefde Mirella en zijn broer Nicola samenbrengt.
Een zoveelste sterke kant van ’De eenzaamheid van de priemgetallen’ is dat deze roman alleen maar lijkt toe te werken naar zo’n surrealistische, hoopvolle afloop.
Ook daarvoor is moed nodig.

De Toverberg      Mann Thomas      Roman

De Toverberg (Duits: 'Der Zauberberg') is een roman van de Duitse auteur Thomas Mann die in het jaar 1924 werd gepubliceerD. De roman vertelt het verhaal van Hans Castorp, een jonge Noord-Duitser, die op bezoek gaat bij zijn neef in een sanatorium in het Zwitserse Davos.
Dit bezoek duurt echter niet drie weken, zoals gepland, maar zeven jaar.
Hij blijft er, betoverd door de verleidelijke, zieke Clawdia Chauchat, zeven jaar.
Tijdens het verblijf ervaart Hans Castorp het leven en de gebruiken van de mensen in het sanatorium.
In de hermetische wereld van de Toverberg, waarin fysieke indolentie gepaard gaat met een intens geestelijk en zinnelijk beleven en doorleven van dingen en gedachten, maakt Castorp een leerproces door, zijn inwijding in het leven.
De democratische humanist Ludovico Settembrini is daarbij zijn mentor, terwijl de sinistere nihilist Leo Naphta als diens tegenspeler optreedt in de strijd om Castorps ziel.

In De Toverberg (1924) een onbetwist hoogtepunt in het oeuvre van Thomas Mann, wordt een spiegel voorgehouden aan de Duitse geestelijke elite die, afkerig van de politieke problematiek van haar tijd, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vluchtte in de ijle wereld van de cultuur.

1 Inhoud

1.
1 De aankomst

1.
2 Meneer Settembrini

1.
3 Madame Chauchat

1.
4 Hans Castorp begint te wennen

1.
5 Naphta

1.
6 Vertrek en overlijden van Joachim

1.
7 Hans Castorps 'Sneeuwdroom'

 

De aankomst

Hans Castorp is het enige kind van uit een Hamburgs koopmansgezin, die na de dood van zijn beide ouders opgroeit bij zijn grootvader , maar als ook die sterft gaat hij bij zijn oom Tienappel wonen.
Uiteindelijk besluit Castorp om een scheepsbouwtechnische studie te volgen, waarna hij bij de plaatselijke havenfirma aan de slag kan.
Echter, voordat dit plaatsvindt gaat hij op reis naar het 'Internationaal Sanatorium Berghof', waar zijn neef Joachim Ziemszen verblijft.
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat Castorp slechts drie weken 'boven' zou blijven, dit verblij zal uiteindelijk zeven jaren duren.

Het sanatorium, dat door de psychoanalyst Dr.
Krokowski en kamerheer Behrens geleid wordt, oefent een zekere aantrekkingskracht op Castorp uit; het leven bovenop de berg fascineert hem.
De patiënten aldaar blijken er vreemde gebruiken op na te houden.
Zo leeft daar Hermine Kleefeld met haar pneumothorax en Mevrouw Stöhr.

Meneer Settembrini

Lodovico Settembrini is een Italiaanse humanist en vrijmetselaar.
Hij hangt de principes van de individualistische democratie aan.
Hans Castorp en Settembrini worden reeds snel vrienden en kunnen goed met elkaar discussiëren over filosofische en politieke vraagstukken.
Voor Castorp doet Settembrini denken aan een draaiorgelman vanwege diens gebaren en versleten kleding.

Madame Chauchat

Clawdia Chauchat is een 28-jarige Russin met 'kirgiezenogen'.
Zij doet Hans Castorp denken aan Pribislav Hippe, een klasgenoot van wie hij ooit een pen leende.
Madame Chauchat komt uit een welgestelde familie uit Dagestan in de Kaukasus.

Ofschoon ze getrouwd is draagt ze geen trouwring.
Bij het eten in het santorium valt zij steeds erg op doordat ze te laat komt en met de deur slaat.
Castorp is zeer geïnteresseerd in deze medebewoonster en hij laat zich door zijn tafelgenoot, juffrouw Engelhart, uitvoerig over haar berichten.
Castorp raakt verliefd op haar en hij raakt jaloers op kamerheer Behrens, die een portret van Madame Chauchat heeft geschilderD. Settembrini raadt het Castorp af zich teveel met haar in te laten.

Tijdens het carnevalsfeest in het sanatorium vraagt Hans Castorp aan Clawdia Chauchat of zij misschien een pen te leen heeft voor een spel waarmee ze bezig zijn.
Hier wordt opnieuw een verbinding gelegd naar de klasgenoot Hippe.
Zij verteld Hans dat ze voornemens is de volgende dag weer af te reizen, terug naar Dagestan.
Daarna praten ze met elkaar in het Frans en verklaart Hans Castorp zijn liefde aan haar.
Hierop volgt een liefdesnacht tussen beiden, die echter nauwelijks beschreven wordt in het boek.
Later in de roman vertelt Hans aan Mijnheer Peeperkorn dat hij Clawdia's minnaar is geweest.

Hans Castorp begint te wennen

Mede vanwege de routine in het dagelijks leven van het sanatorium, gaat de tijd voor Hans Castorp steeds sneller voorbij en neemt hij die anders waar.
Hoewel Castorp denkt dat hij gezond is, mag hij van kamerheer Behrens de 'Berghof' niet verlaten en om zijn ziekte te bestrijden gaat hij ook meedoen aan de gewoontes van de inwoners van het sanatorium, zoals de ligkuur.
Adriatica von Mylendonk, de hoofdzuster, verkoopt hem zelf een koortsthermometer, zodat hij zich net als de andere bewoners kan temperaturen.
Bij een röntgenonderzoek blijkt dat Hans Castorp een vochtige plek bij zijn long heeft, waardoor hij het sanatorium voorlopig niet verlaten kan.

Nu hij helemaal aan het leven 'boven' gewend is, vervreemdt Hans Castorp steeds meer van het leven in het laaglanD. Naast bezoekjes aan Dr.
Krokowski's voordrachten over liefde en ziekte, studeert Hans ook een beetje bij op het gebied van de geneeskunde en de psychologie met behulp van boeken die hij zich aanschaft.

Naphta

Settembrini, die doordat hij ongeneeslijk ziek is geen enkele uitweg uit het sanatorium meer ziet, besluit om 'Berghof' te verlaten en in Davos te gaan wonen.
Daar woont hij op een zolderkamer van een kruidenier.
In het huis wordt echter nog een kamer verhuurd en wel aan de intellectuele wederhelft van meneer Settembrini, de Jezuïet NaphtA. Deze van oorsprong joodse man uit Galicië is later bekeerd tot het katholicisme.
Naphta is ook zeer intelligent en retorisch begaaft.
Settembrini, de man van de verlichte ideeën probeert Hans Castorp, die een beetje zijn beschermeling is geworden, te behoeden voor de ideeën van zijn tegenstrever Naphta die desondanks wel een vriend is.
Naphta streeft naar een godsdienstige maatschappij van broederschap.

Vertrek en overlijden van Joachim

Omdat Joachim Ziemszen in het leger wil gaan dienen en niet door kamerheer Behrens wordt ontslagen, keert hij het sanatorium de rug toe en verlaat het zonder toestemming.
Hans Castorp blijft gewoon in 'de Berghof'.
Na een paar maanden keert Joachim ernstig verzwakt weer terug.
Al snel na zijn aankomst in het sanatorium komt hij te overlijden.
Bij een spirituele seance, die later in het boek beschreven wordt, wordt Joachims geest echter uit het dodenrijk opgeroepen en kan Hans Castorp die waarnemen.

 Hans Castorps 'Sneeuwdroom'

Tijdens een skitrip in het hooggebergte rondom het sanatorium raakt Hans Castorp door 'het witte niets' (sneeuw) de weg kwijt en komt in een levensgevaarlijke sneeuwstorm terecht.
Om voor de sneeuwjacht te schuilen moet hij de beschutting van een hooischuur opzoeken en daar afwachten tot de storm gaat liggen.
Uitgeput door de inspanningen die hij geleverd heeft, valt Castorp tegen de muur in slaap.
In zijn 'sneeuwdroom' ziet hij een mooie burcht waar zich jonge mensen bevinden, die elkaar met eerbied en vriendelijkheid begroeten.
Ook ziet hij twee heksen die een klein kind opeten.

Als Castorp half ontwaakt vergelijkt hij zijn dromen en komt tot de conclusie dat er in de discussie tussen Naphta en Settembrini een middenweg te vinden is.
Hij twijfelt aan hun standpunten, evenals aan de tegenstelling tussen dood en leven, ziekte en gezondheid en geest en natuur.
De mens is van hogere orde dan genoemde tegenstellingen, juist doordat zij bestaan ten gevolge van het menselijk bestaan.

Der Mensch soll um der Güte und Liebe willen dem Tode keine Herrschaft einräumen über seine Gedanken.
Dit is de conclusie die Hans Castorp trekt en waarnaar hij zal leven.
Hij vergeet dit echter snel weer nadat hij uit de sneeuwstorm ontsnapt.

Een geplande vakantie van drie weken wordt geleidelijk verlengd tot een zeven jaar durend verblijf op de Toverberg.
Dit staat de pas afgestudeerde 24-jarige ingenieur Hans Castorp te wachten als hij zijn neef Joachim Ziemszen – die aan tubercolose lijdt – in een kuuroord in Davos in Zwitserland gaat opzoeken.
Daar blijkt echter dat er bij hem zelf ook een verdacht plekje op zijn longen zit, en hij wordt daarom verzocht te blijven.

In de gezonde, ijle berglucht van de Alpen lijkt het ‘laagland’ mijlenver van je af te liggen.
Het kuuroord vormt in die omgeving een soort afgezonderd stukje werelD. De tijd is er bijvoorbeeld ook aan totaal andere regels onderhevig.
Want wat is de betekenis nog van iets als ‘een maand’ wanneer toch elke dag er praktisch hetzelfde uitziet? Wanneer je toch elke dag niet veel anders doet dan eten en ligkuren? Of het nu 16 of 17 juni is, of desnoods 28 november, dat doet er dan allemaal niet meer zoveel toe.
Tijdens een van zijn eerste mijmeringen in zijn balkonloge is Hans Castporp zich er al bewust van:

“Over het wezen van de verveling zijn vele misvattingen in omloop.
Over het algemeen wordt geloofd dat een interessante en nieuwe inhoud de tijd ‘verdrijft’, dat wil zeggen: ‘verkort’, terwijl monotonie en ledigheid zijn voortgang zouden belemmeren en vertragen.
Dat gaat niet altijd op.
Ledigheid en monotonie mogen dan het ogenbblik en het uur rekken en vervelend maken, ‘lang doen vallen’, maar grote en zeer grote tijdsruimten verkorten en verdampen tot er zo goed als niets meer van over is.
Omgekeerd is een rijke en interessante inhoud weliswaar in staat het uur en zelfs nog de dag te verkorten en vleugels te geven, maar in het groot verleent zo iets het verloop van de tijd breedte, gewicht en soliditeit, zodat veelbewogen jaren veel langzamer verstrijken dan van die armoedige, lege en onbeduidende, die de wind voor zich uitblaast en die vervliegen.
Wanneer men van verveling dus zegt dat ze de tijd lang doet vallen, is het nader beschouwd veeleeer zo dat ze de tijd kort, een ziekteproces ten gevolge van monotonie: grote tijdsperiodes schrompelen in geval van ononderbroken gelijkvormigheid ineen op een verbijsterende manier; als de ene dag gelijk is aan alle andere, dan zijn ze alle tezamen gelijk aan één, en in geval van volslagen eenvormigheid zou ook het langste leven als zeer kort beleefd worden en onverhoeds vervlogen zijn.

Of Hans Castorps dagen werkelijk zo ledig en monotoon zijn zou ik niet durven stellen.
Misschien zijn ze saai en vervelend in onze ‘laaglandse’ termen, waar we dagelijks te maken hebben met politieke spanningen, leuke nieuwtjes op het werk en opwindende familie-intriges.
Nee, van dit soort zaken krijg je in Davos geen lucht, en als je er in De Toverberg naar op zoek gaat kom je dus van een koude kermis thuis.

Waar het echter om gaat zijn de geestelijke omwentelingen die plaatsvinden binnenin Hans Castorps hoofD. Deze nemen een aanvang zodra hij een Italiaan ontmoet die hem in eerste instantie aan een orgeldraaier doet denken: Lodovico Settembrini.
Hij blijkt echter een grote geleerde te zijn, een humanist en een verlichtingsdenker.
Iemand die zo welbespraakt is, heeft Hans Castorp nog nooit ontmoet, en hij luistert dan ook met gespitste oren naar hem.
Ja, hij mag zelf dan ook wel net afgestudeerd zijn, maar wat weet hij eigenlijk over de grote levensvragen? Dit wordt door Settembrini opgemerkt, en deze ontfermt zich daarom over de jonge ingenieur, “zorgenkind des levens” dat hij zal gaan opvoeden in de geesteswetenschappen.

Na de ontmoeting met Settembrini beginnen de uitvoerige filosofische gesprekken die zo’n belangrijk deel uitmaken van De Toverberg elkaar op te volgen.
Allerlei abstracte thema’s worden erin aangesneden – ziekte, dood, vrijheid, rechtvaardigheid, ...De zinnen waarin de gedachten worden vormgegeven, zijn (eerst vooral bij Settembrini, later ook bij de leerling zelf) behoorlijk hoogdravend en vergen heel wat leesinspanning, maar daartegenover staat dat ze wel veel inspirerend en fascinerend gedachtegoed in zich bergen.

Later in het boek maken we nog kennis met een tweede geleerde intellectueel: Leo Naphta, die wel de tegenpool van Settembrini genoemd kan worden.
Hij is jezuïet en communist, en collectivistisch in plaats van individualistisch zoals Settembrini.
Zijn lievelingstijdperk is de Middeleeuwen.
Terwijl Settembrini zich inzet voor het leven en de vooruitgang, houdt Naphta zijn ogen gericht op de ondergang waar de mensen tot gedoemd zijn.
Mann heeft zich voor deze twee heren onder meer laten inspireren door de tegenstelling tussen de twee basale levenskrachten die Friedrich Nietzsche onderscheidde in zijn eerste boek De geboorte van de tragedie (zie ook het interview met Philippe Lepers), en een klein beetje achtergrondkennis hierover is daarom wel praktisch:

; ;Deze fundamentele machten liggen volgens Nietzsche ten grondslag aan het leven en de kunst.
Het Apollinische staat voor rationaliteit, harmonie, orde en beteugeling [lees: Settembrini].
Het Dionysische aan de andere kant wordt geassocieerd met irrationaliteit, emoties en het sensuele [lees: Naphta].
; (citaat afkomstig van Quodlibet)

Tussen de verpersoonlijkingen van de twee principes komt het geregeld tot een verbale krachtmeting waar Hans Castorp, als hongerige jonge denker, aandachtig naar luistert.
Met een overdadig gevoel keert hij na dit soort spanningsvolle ontmoetingen weer terug:

“Hans Castorp begaf zich ( .
) naar zijn balkonloge, zijn oren vol van wirwar en wapengekletter der beide legers die, oprukkend vanuit Jeruzalem en Babylon, elkaar onder de dos banderas troffen in een verward strijgewoel.

Lang blijft het strijdgewoel puur geestelijk, en vinden de spirituele gevechten plaats terwijl de mannen gewoon een rustige wandeling door het Zwitserse berglandschap aan het maken zijn.
Aan het einde van De Toverberg vindt er echter een escalatie plaats die uitmondt in een duel op leven en dooD. Wie er ongedeerd uit terugkeert en wie niet laat ik hier even in het midden, maar het wordt na de pistoolschoten in ieder geval duidelijk dat, hoe tegengesteld de levenskrachten - doodsverlangen en scheppingsdrang - ook zijn, de één niet zonder de ander kan.

Van de twee verpersoonlijkingen blijft Naphta wat mij betreft gedurende het hele boek een wat ongrijpbare, mysterieuze figuur, hoewel hij net zo duidelijk zijn ideeën poneert als de ander.
Maar met het gedachtegoed van Settembrini, met het geloof in de wetenschap en met het streven naar vrijheid en rechtvaardigheid voelen we ons nu eenmaal veel vertrouwder.
Toch dwingt het boek je niet om partij te kiezen, en dat is ook iets wat Hans Castorp te allen tijde wil vermijden.
Hij probeert juist de goede punten van beide levensvisies in te zien.
Schrijver en Thomas Mann-fan P.
F.
Thomese verwoordt dit heel duidelijk als volgt in een radio-interview:

Je switcht zelf ook voortdurenD. Je ziet jezelf misschien graag als een denker van het licht maar dan moet je toegeven dat die Naphta toch wel een paar punten scoort.

Hoe hoogstaand de gesprekken die je in De Toverberg rond de oren vliegen ook zijn, geen enkel moment krijg je het idee dat het er voor Thomas Mann om gaat zijn eruditie tentoon te spreiden.
Hij wekt juist de indruk, doordat hij een afstand schept tot de geleerde personages, dat hij het niet is die Settembrini en Naphta heeft geschapen, maar dat hij net als zijn lezers enthousiast en onderdanig kennis neemt van wat deze mannen allemaal voor interessants te vertellen hebben.

Mann geeft ook altijd blijk van een goed gevoel voor humor, luchtigheid en ironie.
Het klinkt misschien verrassend, maar dit gaat prima samen met zwaar op de hand liggende filosofische gesprekken.
Het is wel grappig om te weten dat Mann tijdens het schrijven van De Toverberg aanvankelijk eigenlijk ‘een soort humoristische tegenpool van De dood in Venetië’ voor ogen haD.

Zo kan het ook bijzonder lijken dat het genezingsproces van een tubercolosepatiënt gepaard kan gaan met zo’n diepgaande intellectuele opvoeding.
Ook Joachim Ziemszen heeft daar zo zijn twijfels over, maar zijn neef antwoordt hem:

Goed, jij zegt dat wij hier niet verstandiger hoeven te worden, alleen gezonder.
Maar kerel, dat moet toch kunnen samengaan, en als je dat niet gelooft, dan ben je druk doende de wereld in tweeën te delen; en zoiets is altijd een grove fout, laat je me dat vertellen, man.

Aan al het geleerde getheoretiseer hoog in de bergen zit echter wel een keerzijde.
Dat bemerkt Hans Castorp wanneer in 1914 plotseling een oorlog uitbreekt die hij niet had zien aankomen, of waar hij tot nu toe altijd zijn ogen voor gesloten had gehouden.
Halsoverkop moet hij het kuuroord verlaten om met het Duitse leger te gaan vechten, en of hij heelhuids terugkeert komen we nooit te weten.

De Toverberg lijkt daarmee ook een commentaar te zijn op intellectuelen die alleen in hun ivoren torentje zitten te filosoferen.
Betrokkenheid bij wat er in de wereld gaande is en al je opgedane kennis toepassen op alle (politieke) ontwikkelingen lijkt voor Mann een grote vereiste, en dat is het ook.

Hierboven heb ik de belangrijkste indrukken die ik in De Toverberg heb opgedaan beschreven, maar dat dit alles is, zou een grote illusie zijn.
Ik heb het nog niet eens gehad over het kleurrijke internationale gezelschap in het kuuroord waarin zich types uit alle milieus bevinden, over de onbeantwoorde liefde die Hans Castorp zo erg in zijn greep houdt, over zijn tocht door de bergen tijdens welke er een levensgevaarlijke sneeuwstorm opsteekt die hem doet verdwalen, over de paranormale séances die hij bijwoont, ...Alles bij elkaar zitten er zoveel lagen in dit 932 pagina’s tellende boek dat het je je hele leven bezig zou kunnen houden, en dan nog zul je niet alles begrepen en doorzien hebben.
Niet voor niets heeft Mann in alle bescheidenheid geëist om het boek tweemaal te lezen.
Daar zou ik het woordje ‘minstens’ aan toe willen voegen.

Allez,Eddy      Embrechts Gert      Roman

Synopsis : Het verhaal speelt zich af in 1975, het tijdperk dat elke jongen Eddy Merckx wou worden.
Ook Freddy, het elfjarige wielertalentje en zoon van slager André.
André heeft echter andere zorgen aan het hoofd want de eerste supermarkt opent binnenkort zijn deuren in het dorp, een zaak die een bedreiging vormt voor de beenhouweri J. Maar Freddy denkt er anders over want ter gelegenheid van de opening organiseert de supermarkt een wielerwedstrijD. De winnaar van die wedstrijd mag Eddy Merckx ontmoeten.
Freddy schrijft zich stiekem in.
Door deelname aan de race gaat er een nieuwe wereld open, niet alleen voor Freddy maar ook voor alle mensen om hem heen.

Er was eens een Vlaams dorp dat zich knus koesterde in zijn oude tradities.
Tot de moderne wereld aan de deur kwam kloppen.
‘Allez, Eddy!’ verpakt zichzelf slim als sprookje, maar graaft dieper dan je denkt.

 

film recensie ruben nollet allez eddy eddy merckx gert embrechts barbara sarafian jelte blommaert Barbara Sarafian peter van den begin mathias vergels els dottermans coline leempoel bruno georis

Toen Eddy Merckx nog koerste, was dat met een groot hart (letterlijk, zo blijkt nu) en met een nog grotere maag.
Alles en iedereen vrat hij levend op, wat hem de bijnaam “de Kannibaal” opleverde.
De Ronde van Frankrijk alleen al was een slagveld vol gesneuvelde tegenstanders en Merckx als enige zegevierder.
In 1975 zat hij aan vijf eindoverwinningen, 37 etappezeges en 96 dagen in de gele trui, toen een Franse onverlaat hem tijdens de beklimming van de Puy-de-Dôme een slag in de leverstreek gaf.
Vandaag wordt algemeen aangenomen dat het incident Merckx in die Tour de zege heeft gekost, meteen ook het recordaantal eindoverwinningen en vooral ook zijn aura van onoverwinnelijkheiD.

 

Einde van een tijdperk

 

Dat gevoel van het einde van een tijdperk is ook precies wat Gert Embrechts wil oproepen in ‘Allez, Eddy!’, zijn eerste langspeelfilm als regisseur.
De actie speelt zich af in een dorp waar de zegetochten van Eddy Merckx deel van de traditie zijn geworden.
Terwijl de vrouwen ’s zondags naar de kerk of de Mariaprocessie gaan, trekken de mannen naar het café om er op televisie hun wielerheld aan te moedigen.
Het is aangenaam en geruststellend, want de kans dat het fout zal lopen is toch miniem.

 

Voor de 11-jarige slagerszoon Freddy Dermul (magnifieke vertolking door debutant Jelte Blommaert) gaat het om nog veel meer.
De jongen lijdt aan een bizarre aandoening die ervoor zorgt dat hij zijn darmen moeilijk kan controleren.
Zijn moeder heeft dan ook liever dat hij thuis blijft spelen, waar ze hem kan wassen en verzorgen als het fout loopt.
Tenslotte wordt Freddy zo al genoeg geplaagd vanwege zijn probleem.

 

Omdat Freddy er niettemin van droomt om een even goeie coureur te worden als zijn grote idool, hebben ze een ingenieuze constructie gebouwd in zijn zolderkamer.
Daar hangt een racefiets aan twee dikke touwen aan het plafond en de knaap kan er naar hartenlust en in alle veiligheid pedaleren tot zijn tong uit zijn bek hangt.
Hoe leuk zo’n opgehangen fiets echter ook is, uiteindelijk blijf je wel ter plaatse trappelen.

 

Symboliek

Freddys geïmproviseerde hometrainer is maar één van de symbolische beelden die Embrechts (ook de scenarist van de film) in ‘Allez, Eddy!’ rondstrooit.
De voornaamste andere arriveert in de vorm van een supermarkt, een concept dat in het dorp een mengeling van bezorgdheid en nieuwsgierigheid teweeg brengt.
Iedereen lijkt namelijk te beseffen dat de komst van die handige nieuwe winkel het dorp voorgoed zal veranderen.
Of zoals één van de klanten van de slagerij het formuleert: “Ik voel het in mijn botten.
De wereld begint te draaien.

 

In de ogen van Freddy's vader André is de supermarkt de baarlijke duivel, vooral wanneer hij zijn klanten één voor één ziet afhaken.
Hij ziet namelijk niet enkel zijn eigen levensonderhoud in gevaar komen, maar ook een hele familietraditie.
De Dermuls zijn al generaties lang de beenhouwers van het dorp en Freddy's oudere broer Briek stond al klaar om in vaders voetsporen te treden.

 

De kat komt pas echt op de koord, wanneer de eigenaar van de supermarkt een wielerwedstrijd voor jonge renners uitschrijft met als hoofdprijs een kans om Eddy Merckx te ontmoeten.
Freddy zit meteen tussen twee vuren, want om aan de race deel te nemen zal hij zowel zijn vader als zijn moeder tegen de schenen moeten schoppen.

 Geraffineerd

 

Als je afgaat op de inkleding, de toon en de afwikkeling moet je ‘Allez, Eddy!’ resoluut in het genre van de jeugdfilm zetten.
Embrechts begint met een sprookjesachtig shot van blauwe lucht en witte wolkjes, terwijl de frisse stem van Freddy met huppelende muziek op de achtergrond uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie eruit ziet.
“Nu is het wachten op een doktersbriefje uit de hemel,” besluit hi J. Om hem op het hart te drukken dat hij maar beter thuis blijft waar de boze buitenwereld hem niet kan raken, vertelt zijn moeder keer op keer (zogenaamd) waar gebeurde verhalen over mensen met wie het fout afgelopen is, omdat ze een fysiek gebrek hadden.
“Mensen houden niet van kinderen die anders zijn,” herhaalt ze dan.
Die vertellingen brengt Embrechts met heerlijke dramatiek in beelD.

 

Achter die simpele structuur schuilt echter een verrassend geraffineerde visie.
‘Allez, Eddy!’ vertikt het om een kant te kiezen in de strijd waar het hele verhaal om draait.
Embrechts geeft geen blijk van blinde adoratie voor alles wat nieuw en modern is, maar zet zeker ook geen nostalgische paardenbril op.
Integendeel, als iemand in de film de zwarte piet toegespeeld krijgt, dan zijn het wel de mannen van het Vlaams Offensief die tegen de (Franstalige) supermarkt komen ageren.
De wereld is in constante flux, lijkt Embrechts te zeggen.
Het is een kwestie van de goeie stappen vooruit te zetten en het beste uit het verleden mee te nemen.
En vooral niet de mensen uit het oog te verliezen.
Het is precies wat ‘Allez, Eddy!’ als film doet.

In de naam van de roos      Eco Umberto      Roman

 

De naam van de roos is de Nederlandse titel van het in 1980 door de Italiaanse schrijver Umberto Eco geschreven boek Il nome della RosA. In 1986 is het verfilmd als The Name of the Rose door Jean-Jacques Annaud met Sean Connery en Christian Slater in de hoofdrollen.
Consulent voor de verfilming was de befaamde Franse mediëvist Jacques Le Goff.

De roman ; ;De naam van de roos ; ; speelt zich af in de middeleeuwen.
Het boek neemt de vorm aan van een misdaadroman, gesitueerd binnen de muren van een Benedictijner abdi J. Als zodanig is het gemakkelijk toegankelijk voor de lezer, maar, zoals gebruikelijk bij Umberto Eco, bevat het boek onder het oppervlak van het ; ;detective-verhaaltje ; ; tal van diepere lagen en literaire verwijzingen.

In november van het jaar 1327 wordt de Franciscaner monnik William van Baskerville door de Duitse keizer, Lodewijk van Beieren, naar een Benedictijner abdij in Noord-Italië gestuurd, met als opdracht een congres te organiseren waaraan Benedictijnen en Franciscanen zullen meewerken, in een poging een oplossing te vinden voor het voortslepende conflict tussen de Franciscaanse minderbroeders en de paus.
Het verhaal wordt verteld door de jonge novice Adson van Melk, die als knecht met William meereist.

Op de eerste dag van hun verblijf bezoeken William en Adson het scriptorium en de bibliotheek.
De bibliotheek, die de trots is van het klooster en honderden manuscripten bevat, is een labyrint waartoe slechts de bibliothecaris, Malachias van Hildesheim, toegang heeft.
Enkele dagen voor William en Adson in het klooster aankwamen, werd de monnik Adelmo van Otranto dood aangetroffen.
De omstandigheden van zijn dood zijn verdacht en scherpzinnige William begint op discrete wijze een onderzoek.

Op de tweede dag van hun verblijf doet zich nog een moord voor: in een vat dat het bloed van een pasgeslacht varken bevat, wordt het lijk van Venantius van Salvemec ontdekt, een monnik die in het scriptorium werkte en ook Grieks kende.
William raakt er zodoende van overtuigd dat de bibliotheek en het scriptorium een centrale rol spelen in het mysterie.

Op de derde dag verdwijnt een andere monnik, een zekere Berenger.
Zijn lijk wordt tegen de avond gevonden: verdronken, zo lijkt het, maar William komt erachter dat de monnik is vergiftigD. Intussen gaat Adson alleen op onderzoek uit in de bibliotheek.
Hij wordt bang en vlucht.
In de keukens van het klooster ontmoet hij een meisje uit het naburige dorp dat hem inwijdt in de geheimen van de liefde.

Op de vierde dag komen de Franciscaanse minderbroeders aan voor het congres.
Daarnaast wordt de knecht Salvatore samen met het meisje ontdekt dat eerder Adson had verleid; het meisje wordt beschuldigd van hekserij en opgesloten.
Terwijl ieders aandacht uitgaat naar de erudiete bijeenkomsten op het congres en de beschuldiging van hekserij, vindt er een nieuwe moord plaats: de herborist Severinus wordt met ingeslagen schedel gevonden, nadat hij aan William verteld heeft over een geheimzinnig manuscript.
De cellarius, Remigio van Varagine, wordt beschuldigd van de moorD.

Op de vijfde dag wordt de bibliothecaris Malachias dood aangetroffen.
Terwijl hij het lichaam onderzoekt, merkt William op dat drie vingertoppen van de rechterhand zwart gekleurd zijn.
Eenzelfde fenomeen had hij eerder al vastgesteld bij de andere doden; dit doet hem vermoeden dat de slachtoffers zijn vergiftigD. Terwijl hij naar andere aanwijzingen zoekt, ontdekt William een geheime doorgang die toegang geeft tot het centrale, geheime deel van de bibliotheek.

In de nacht tussen de zesde en de zevende dag dringen William en Adson door in de bibliotheek.
Plots horen ze iemand die de verstikkingsdood sterft achter de wand: ze ontdekken een geheime kamer en de zesde dode blijkt de abt zelf te zijn.

Uiteindelijk slagen William en Adson erin het mysterie op te lossen.
In het geheime centrum van het bibliotheek-labyrint wordt een manuscript bewaard: het gaat om het tweede boek van de Poetica van Aristoteles, over de komedie, waarvan men dacht dat het verloren was gegaan.
Jorge van Burgos, de ex-bibliothecaris, wilde niet dat de monniken op de hoogte waren van de inhoud van het (heidense) manuscript en had het ingesmeerd met dodelijk vergif.
De oude Jorge wordt zo ontmaskerd maar probeert het manuscript uit de handen van William te redden door de in gif gedrenkte pagina’s van het boek op te eten en de bibliotheek in brand te steken.
Zo gaat het manuscript van Aristoteles definitief verloren en wordt Jorge de zevende dode.

Het boek eindigt als William en Adson de brandende abdij achter zich laten en ieder hun weg uit gaan, om elkaar nooit meer terug te zien.

De scholastiek

Het boek is een illustratie van de scholastische manier van denken die zich vanaf de dertiende eeuw ontwikkelde.
Deze manier van denken staat in contrast met het mystiek-religieuze wereldbeeld dat door veel van de monniken in het klooster wordt aangehangen.
Zij geloven dat de golf van moorden toe te schrijven is aan duivelse krachten.
William van Baskerville weigert genoegen te nemen met hun bijgeloof en probeert het mysterie op te lossen door te redeneren en zijn gezonde verstand te gebruiken.

Het belang van de namen

; ;In het begin was het Woord ; ; (Joh.
1:1) lezen we in de eerste regels van ; ;De naam van de roos ; ; en inderdaad lijkt het spel van namen, woorden en betekenissen het centrale thema van het boek te zijn.
Dat uit zich enerzijds in de versregel waarmee de roman eindigt en waaraan hij zijn naam ontleent: Stat rosa pristina nomine, nomina nuda tenemus (De roos van voorheen bestaat als naam, naakte namen houden wij over).

Het namenthema uit zich ook in de vele allusies en woordspelletjes die we terugvinden in de namen van de personages.
In de namen van William van Baskerville en Adson zit een hommage aan Sherlock Holmes, auteur van de ; ;The hound of the Baskervilles ; ;, terwijl de naam Adson doet denken aan die van Watson, maar ook aan Adso van Montier-en-Der, een monnik uit de tiende eeuw die een Libro de antichristo schreef.
Tevens is zijn naam gebaseerd op William of Ockham, een middeleeuwse Franciscaner monnik en logicus die onder andere naamgever was van Ockhams Scheermes.
De naam van de blinde ziener Jorge van Burgos is een allusie op de Argentijnse auteur Jorge Luis Borges, die ook blind werd op latere leeftijd en een verhaal schreef over een labyrintische bibliotheek, De Bibliotheek van Babel (La biblioteca de Babel), waarop Eco zich gebaseerd heeft.

Helden van het laatste uur      Hans Helmut Kirst      Roman

 

Hans Hellmut Kirst

 

Hans Helmut KirstHans Hellmut Kirst (Osterode, Oost Pruisen, 5 december 1914 - Werdum, Oost Friesland, 13 februari 1989) was een productieve Duitse schrijver.

Kirst verhuisde als kind vaak omdat zijn vader politieambtenaar was en vaak van standplaats moest wisselen.
Hij bezocht het Kaiser-Wilhelm-Gymnasium in Ostroda, waarna hij naar de handelsschool ging.

In 1933 nam hij dienst in de Reichswehr in Koningsbergen.
In 1935 werd hij bevorderd tot onderofficier en in 1937 tot wachtmeester.
In 1939 diende hij als opperwachtmeester bij de inval van Polen en was later bij de aanval op Frankrijk.
In 1941 viel hij met de Wehrmacht de Sovjet-Unie binnen.
In 1943 kreeg hij zijn bevordering tot luitenant.
Van 1943 tot 1945 gaf hij les in krijgsgeschiedenis in Schönau en werd uiteindelijk kapitein en leider van de stadsbatteri J.

Kirst had na zijn belevenissen in de Tweede Wereldoorlog veel succes met het schrijven van de Gunner Asch-romanserie.
In Duitsland waren de eerste titels 08/15 in der Kaserne, 1954, 08/15 im Krieg, 1954 en 08/15 bis zum Ende, 1955 en later 08/15 heute, 1963 en 08/15 in der Partei, 1978.
Deze romans volgen het leven van een soldaat van voor de oorlog, aan het oostelijk front en daarna in het na-oorlogse DuitslanD. In 1962 verscheen wat als zijn beste werk werd geprezen, namelijk Die Nacht der Generale; het werd in 1967 verfilmD.

Op 14 december 1961 trouwde Kirst met de actrice Ruth Müller.
Met zijn vrouw en zijn dochter Beatrice leefde hij teruggetrokken in Feldafing aan de Starnberger See.
Later zou hij naar Werdum in Oost Friesland verhuizen.

In totaal schreef Kirst zestig romans en een aantal detectiveverhalen.

Romans

Wir nannten ihn Galgenstrick, 1950

Sagten Sie Gerechtigkeit, Captain?, 1952

Aufruhr in einer kleinen Stadt, 1953

1.
Band: 08/15 in der Kaserne, 1954

2.
Band: 08/15 im Krieg, 1954

3.
Band: 08/15 bis zum Ende, 1955

Die letzte Karte spielt der Tod, 1955

Gott schläft in Masuren, 1956

Mit diesen meinen Händen, 1957

Keiner kommt davon, 1957

Kultura 5 und der rote Morgen, 1958

Glück läßt sich nicht kaufen, 1959

Fabrik der Offiziere, 1960

Kameraden, 1961

Die Nacht der Generale, 1962

Bilanz der Traumfabrik, 1963

08/15 heute, 1965

Aufstand der Soldaten, 1965

Letzte Station Camp 7, 1966

Die Wölfe, 1967

Deutschland deine Ostpreußen, 1968

Kein Vaterland, 1968

Soldaten, Offiziere, Generale, 1969

Faustrecht, 1969

Heinz Rühmann, (Biographie), 1969

Held im Turm, 1970

Das Udo Jürgens Songbuch (Textbeiträge), 1970

Kriminalistik, BLV-juniorwissen Band 5, 1971

Verdammt zum Erfolg, 1971

Gespräche mit meinem Hund Anton, 1972

Verurteilt zur Wahrheit, 1972

Verfolgt vom Schicksal, 1973

Alles hat seinen Preis, 1974

Und Petrulla lacht, 1974

Die Nächte der langen Messer, 1975

Generals-Affären, 1977

Die Katzen von Caslano, 1977

Endstation Stacheldraht, 1978

08/15 in der Partei, 1978

Der Nachkriegssieger, 1979

Der unheimliche Freund, 1979

Hund mit Mann-Bericht über einen Freund, 1979

Eine Falle aus Papier, 1981

Bedenkliche Begegnung, 1982

Geld-Geld-Geld, 1982

Ausverkauf der Helden, 1983

Die gefährliche Wahrheit, 1984

Die seltsamen Menschen von Maulen, 1984

Blitzmädel, 1984

Ende 45, 1985

Das Schaf im Wolfspelz.
Ein deutsches Leben, 1985

Ein manipulierter Mord, 1987

Geschieden durch den Tod, 1987

Erzählungen aus Ostpreußen, 1987

Die merkwürdige Hochzeit in Bärenwalde, 1988

Stunde der Totengräber, 1988

Der unheimliche Mann Gottes, 1988

Menetekel '39, 1989

Vergebliche Warnung, Der Polenfeldzug, 1989

Die Ermordung des Rittmeisters, 1992

Erinnerungen an eine unvergessene Heimat

[bewerken] Toneelstukken

Auch dem Gesindel spielen Flöten, Komödie, 1947

Galgenstrick, Schauspiel, 1948

Aufstand der Offiziere, ( Regie: Erwin Piscator), 1966

[bewerken] Autobiografisch

Das Schaf im Wolfspelz.
Ein deutsches Leben.
Biographische Versuchungen 1945 bis 1957, 1985

[bewerken] Vertalingen

De nacht van de Generaals

08.
15 De Kazerne

08-15 vandaag

08/15 het einde

08/15 de oorlog

08 /15 de partij

Fabriek van officieren

De wolven

De nachten van de lange messen

De laatste dagen van Europa

Het generaalskomplot

Vuistrecht

Verdoemd tot succes

De helden van het laatste uur

Kameraden

Veroordeeld tot waarheid

De held in de toren

Een gevaarlijke vriend

Na de oorlog .

Het Hagen-komplot

Achtervolgd door het noodlat

Alles heeft zijn prijs

Een dubieuze verhouding

Galgenstrik

Geen Vaderland

God slaapt in Masuren

Het uur der vergelding

Kultura 5

Op naar Warschau

Opstand tegen Hitler

Tokio Sorge antwoord niet

Voorjaar ‘45

Vrouwen achter de frontlijn

Zei U gerechtigheid Captain ?

De dood speelt de laatste proef

De gevaarlijke waarheid

Het werk mijner handen

Niemand ontspringd de dans

Oproer in een kleine stad

Verdoemd tot succes

Ontvangen van ; ;http://nl.
wikipediA.org/wiki/Hans_Hellmut_Kirst ; ;

Categorie: Duits schrijver ;

De Decamerone      Boccaccio      Roman

Decamerone

 

A Tale from the Decameron, olieverfschilderij van John William Waterhouse, 1916

De Decamerone (ondertitel: Prencipe Galeotto) is een verzameling van 100 verhalen die de Italiaanse dichter en geleerde Giovanni Boccaccio schreef, waarschijnlijk in de periode 1348-1353.
[1] Dit middeleeuws allegorisch werk wordt als zijn meesterwerk beschouwd en behoort stilistisch tot het mooiste proza uit de Italiaanse literatuur.

 

De Decamerone bestaat uit 100 novellen, verteld door tien mannen en vrouwen tijdens een tien dagen durende reis, op de vlucht voor de pest die Florence heeft besmet.
De Decamerone is een allegorisch werk, berucht om zijn uitbeelding van liederlijke scènes uit het dagelijks leven, en niet het minst om de pittige humor en spot.
Daarnaast is het een opvallend zorgvuldig geconstrueerd boek met alle verhalen passend in een raamvertelling.
De titel zelf is een samenstelling van de twee Griekse woorden &"948;&"941;&"954;&"945; Deka ( ; ;tien ; ;) en &"7969;&"956;&"941;&"961;&"945; Hemera, ( ; ;dag ; ;).
Boccaccio betrok vele invloeden bij het schrijven van de Decamerone, en vele schrijvers na hem, zoals Maarten Luther, Geoffrey Chaucer, en John Keats, lieten zich inspireren door de Decamerone.

 

Inhoud

 1 Achtergrond

 2 Literaire bronnen

 3 Thema's

 4 Personages

 5 Inhoud 5.
1 Proloog

 5.
2 Eerste dag

 5.
3 Tweede dag

 5.
4 Derde dag

 5.
5 Vierde dag

 5.
6 Vijfde dag

 5.
7 Zesde dag

 5.
8 Zevende dag

 5.
9 Achtste dag

 5.
10 Negende dag

 5.
11 Tiende dag

 5.
12 Epiloog

 

6 Literaire invloed

 7 Receptie

 8 Trivia

 9 Externe link

 

Achtergrond

 

De Decamerone werd geschreven tussen 1350 en 1353 en speelt zich dus af tijdens de periode van de Zwarte Dood (of de pest), die Florence trof in 1348.
Het 14e-eeuws Italië werd ook geteisterd door hongersnoden en oorlogen die de verspreiding van epidemieën zoals de pest nog in de hand werkten.
Het resultaat van dit alles was een aanzienlijke vermindering van beschikbare arbeiders en vaklieden, en daarbij kwam dan nog de ineenstorting van de financiële structuur.
De koopmansklasse werd fundamenteel voor de samenleving, en onderhield relaties met de adel en de aristocratie.

 

Dit is de achtergrond waartegen de Decamerone zich afspeelt en Boccaccio beschrijft het leven van rijken die zich van de pest trachten te isoleren, en degenen die hun gewone leven willen leiden ook al was het bestemd om te worden afgebroken door de onvermijdelijke ziekte.
De pest had op sociaal, economisch, religieus en politiek gebied een enorme invloed op het toenmalige EuropA. Het is tegen deze achtergrond van wanhoop, waanzinnig hedonisme en verandering dat de verhalen van de Decamerone worden vertelD. De tien pelgrims die in de Decamerone Florence ontvluchten behoren tot de menigte van burgers die hun huizen in de stad verlaten en zich naar het platteland of naar het buitenland begeven.
Ze nemen hun toevlucht in een villa op de heuvels en besteden hun tijd aan het vertellen van een verhaal per dag per persoon.

 

Literaire bronnen

 

Boccaccio ontleende de plots voor de meeste van zijn verhalen aan oudere Italiaanse, Franse, Latijnse en andere bronnen.
Een deel van het verhaal van Andreuccio van Perugia (Dag II, verhaal 5) ontstond bijvoorbeeld reeds in de tweede eeuw in Efeze.
De structuur van het raamverhaal is afkomstig uit de in het Sanskriet geschreven Panchatantra, daterend van voor 500.
Boccaccio kan er via de Latijnse vertaling mee in contact gekomen zijn.
Ook de beschrijving van de Zwarte Dood (waarvan Boccaccio zelf getuige was) is niet origineel, maar gebaseerd op de Historia gentis Langobardorum van Paulus Diaconus, een monnik die leefde in de achtste eeuw.

 

Van een aantal verhalen waar geen vroegere sporen van werden gevonden wordt verondersteld dat ze mogelijk niet door Boccaccio bedacht zijn, maar afkomstig zijn uit lokale orale tradities.
Boccaccio zelf zegt dat hij een aantal van de verhalen had horen vertellen.
In Dag VII, verhaal 1, bijvoorbeeld, zegt hij dat hij als kind het verhaal van een oude vrouw hoorde.

 

Zelfs indien Boccaccio de verhaallijnen ontleende uit soms eeuwenoude bronnen, zorgt hij er toch voor dat ze zich afspelen in 'zijn' 14e eeuw.
Ze zijn dan ook aangepast voor zijn cultuur en zijn tijdgenoten.
Wat Boccaccio ook doet, is het combineren van meerdere van die oude verhalen, zoals in Dag II, verhaal 2 en Dag VII, verhaal 7).

 

Een andere techniek die Boccaccio frequent toegepast is om reeds bestaande verhalen complexer te maken.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is te vinden in het thema van Dag IX, verhaal 6, dat ook Geoffrey Chaucer gebruikt in zijn The Reeve's Tale, maar deze Middelengelse auteur volgt de originele Franse bron (een fabliau van Jean de Boves) meer, terwijl Boccaccio nog enkele elementen van eigen vinding introduceert.

 

Thema's

 

De honderd verhalen van de Decamerone verkennen veel thema's, waaronder verstand, liefde, geluk, bedrog, seks en religie.
Ook de dood, de reden waarom de Brigata's zich van Florence verwijderen, speelt een belangrijke rol in de tekst.
Deze thema's komen in een groot aantal verhalen van de Decamerone voor, vaak zelfs in hetzelfde verhaal.

 

Met name de numerologie lijkt in de Decamerone een grote rol te spelen, en verwijst mogelijk naar belangrijker thema's in de tekst.
Zo is het getal 10 prominent aanwezig: de titel 'Decamerone' verwijst ernaar, alsook het aantal leden van de Brigata, en het aantal verhalen per dag.
Nog meer voorbeelden: het jaar waarin Florence werd gedecimeerd door de pest was 1348.
De eerste en laatste cijfers optellen levert 9 op, terwijl de middelste twee cijfers de som 7 geven.
Er zijn 3 mannen en 7 dames in de BrigatA. De dames vallen allemaal in de leeftijd tussen 18 en 27, die beide een veelvoud van 3 zijn.

 

Personages

 

De groep van tien Florentijnse jongeren, bekend als de ; ;Brigata, ; ; bestaat uit zeven vrouwen en drie mannen, die elk een allegorische rol vervullen: Pampinea, Filomena, Neifile, Filostrato, Fiammetta, Elissa, Dioneo, Lauretta, Emilia en Panfilo.
De vrouwen representeren elk een van de vier belangrijkste deugden (Voorzichtigheid, Rechtvaardigheid, Matigheid en Standvastigheid) of een van de drie theologische deugden (Geloof, Hoop en Liefde).
De mannen vertegenwoordigen mogelijk de driedeling van de ziel: Rede, Woede en Lust.
De auteur schrijft in de inleiding dat hij de ware namen van de leden van de Brigata achterhoudt, omdat hij niet wil dat ze zich in de toekomst zouden schamen over de verhalen die zullen verteld worden in het boek.

 

Behalve de fictieve vertellers worden ook heel wat personages in het boek vermeld die echt bestaan hebben, zoals Giotto di Bondone, Guido Cavalcanti, Saladin en Koning Willem II van Sicilië.
Onderzoekers zijn er zelfs in geslaagd om het bestaan van minder bekende personages, zoals de bedriegers Bruno en Buffalmacco en hun slachtoffer Calandrino aan te tonen.
Nog andere fictieve personages zijn gebaseerd op echte mensen, zoals de Madonna van Fiordaliso in verhaal II, 5, die is afgeleid van een Madonna Flora die leefde in de rosse buurt van Napels.

 

 Inhoud

 

 Proloog

 

De Decamerone begint met een proloog, waarin de auteur zijn recente bijna-doodervaring bespreekt, veroorzaakt door een overmaat aan passie.
Hij bedankt zijn vrienden, zonder wie hij ; ;ongetwijfeld zou zijn omgekomen.
; Dankbaar voor de hulp die hij in deze tijden van nood van anderen ontvangt, presenteert hij zijn werk als een gids voor de smoorverliefden.
Hij richt zich in het bijzonder op de vrouwen.
Vrouwen, zo zegt hij, zijn onderworpen aan de wil van hun familie en zijn ook inactief.
Mannen, daarentegen, kunnen wanneer zij verteerd zijn door passie, hun toevlucht nemen tot jagen, gokken, zakendoen, enz.
Vrouwen zijn ; ;opgesloten binnen de nauwe grenzen van hun kamers ...willen een ding en tegelijkertijd ook het tegenovergestelde ; ;.
De auteur presenteert zijn verhalen, verteld door een ; ;waardige ; ;groep van zeven vrouwen en drie mannen ; ;, met de bedoeling deze door liefde afgeleide vrouwen bezig te houden en hun instructie te geven.
In de verhalen kunnen immers ; ;nuttige adviezen ; ; gevonden worden die de dames zullen helpen ; ;te herkennen wat moet worden vermeden en ook wat moet worden nagestreefd ; ; om de pijn van de liefde te verlichten.

 

Eerste dag

 

Voordat de vertelsessies starten, verzamelen de tien jonge Florentijnen (de Brigata) bij de Basilica di Santa Maria Novella in Florence.
Daar besluiten ze om aan de Zwarte Dood te ontsnappen door de stad te verlaten en de komende twee weken hun intrek te nemen in een villA. Ieder gaat akkoord om elke dag een verhaal te vertellen, en dit gedurende tien dagen.
De verhalen worden verteld in de tuin van de eerste villa waar de Brigata verblijft, ergens een paar mijl buiten de staD.

 

Onder het 'bewind van Pampinea', mag de eerste verteldag het onderwerp vrij gekozen worden.
Hoewel er geen thema is opgegeven, handelen zes van de verhalen over een persoon die een andere censureert, en de andere vier zijn satires op de Katholieke Kerk.

 

Tweede dag

 

Filomena heerst tijdens de tweede dag en zij bepaalt het onderwerp waarover iedereen een verhaal moet vertellen: tegenslagen die onverwacht een gelukkige afloop hebben.

 

Derde dag

 

Neifile presideert als koningin van de derde dag.
In deze verhalen heeft een persoon iets ofwel pijnlijk verworven, of iets verloren en dan weer teruggewonnen.

 

Vierde dag

 

Boccaccio begint deze dag met een verdediging van zijn werk zoals het toe nu is.
Hij beweert dat delen van de vertellingen van de eerste dagen nog voor het werk klaar was circuleerden onder de geletterde burgers van Toscane.
Waarschijnlijk probeert hij zo de tekst meer status te verlenen, omdat schrijven in de volkstaal niet echt als hoge literatuur werd beschouwd in de 14e eeuw.

 

Filostrato heerst tijdens de vierde dag, waarin verhalen verteld worden over geliefden van wie de relatie rampzalig afloopt.
Dit is de eerste dag dat een mannelijke verteller heerst.

 

Vijfde dag

 

Tijdens de vijfde dag bepaalt Fiammetta het thema voor de te vertellen verhalen: geliefden die door allerlei tegenspoed en rampen heen moeten om de liefde en het geluk te vinden.

 

 Zesde dag

 

Tijdens de zesde dag van de verhalen is Elissa koningin van de Brigata en zij kiest als thema verhalen waarin een personage voorkomt dat aanvallen en verlegenheid uit de weg gaat door een gevat antwoord te geven.

 

Van Veel verhalen van de zesde dag zijn geen vroegere versies bekenD. Boccaccio zal waarschijnlijk de meeste ervan zelf hebben bedacht.
Hij was zeker in staat om de situaties en de slimmigheden uit te vinden.

 

 Zevende dag

 

Tijdens de zevende dag doet Dioneo dient als koning van de Brigata en geeft het thema voor de vertellingen op: verhalen waarin vrouwen hun echtgenoten bedriegen.

 

Verhalen van dit 'vrouwonvriendelijke' type zijn vrij typerend voor de middeleeuwen.
In veel van Boccaccio's verhalen worden vrouwen echter afgeschilderd als intelligenter en slimmer dan hun echtgenoten.
Hoewel Boccaccio veel van de vrouwen van deze verhalen op een positieve manier beschrijft, worden de meeste mannen uitgebeeld als stereotiepe hoorndragers.

 

Achtste dag

 

Lauretta heerst tijdens de achtste dag.
Op deze dag moeten de leden van de groep verhalen vertellen over trucjes die vrouwen met mannen uithalen of, andersom hoe mannen de vrouwen om de tuin leiden.

 

Negende dag

 

Emilia is koningin van de Brigata voor de negende dag.
Voor de tweede keer is er geen voorgeschreven thema (de enige andere keer was op de eerste dag).

 

Tiende dag

 

Panfilo is de koning van de laatste verteldag en hij geeft het gezelschap de opdracht om over daden van vrijgevigheid te vertellen.
Die verhalen escaleren omdat ieder de vorige verteller wil overtreffen met nog een sterker verhaal over vrijgevigheid, tot het einde van de dag en de Decamerone aanbreekt.
Dan wordt als een soort hoogtepunt van het opgegeven thema het verhaal over de lijdzame Griselda vertelD.

 

 Epiloog

 

De Decamerone eindigt nogal abrupt.
Boccaccio verdedigt tegenover tegenstanders zijn werk zoals hij al deed in de introductie bij de vierde dag.
Deze keer doet hij het op een humoristische en heiligschennende manier.

 

Met zijn laatste woorden richt de auteur zich tot de dames die, naar hij hoopt, zijn werk waardevol zullen vinden:

  ; ;Laat dus iedere dame vrij zijn om te zeggen en geloven wat ze ervan vindt, maar voor mij is het nu tijd om dit tot een einde te brengen, met mijn nederige dank aan Hem, door wiens hulp en begeleiding ik, na zo lang labeur, het beoogde doel bereikt heB. En laat u, mijn lieve dames, zich overleveren aan zijn Genade en Rust, en denk aan mij indien u ooit op enigerlei wijze baat zou hebben van het lezen van deze verhalen.
;

[bewerken] Literaire invloed

 

De verhalen uit de Decamerone waren voor veel latere schrijvers een bron van inspiratie.
Enkele voorbeelden zijn:

 Maarten Luther hervertelt verhaal Dag I, 2, waarin een Jood zich tot het katholicisme bekeert na een bezoek aan Rome en het zien van de corruptie van de katholieke hiërarchie .
Echter, in de versie van Luther (te vinden in zijn ; ;Tischreden " 1899 ; ;), proberen Luther en Philippus Melanchthon om de Joden van een bezoek aan Rome te weerhouden.

 Marguerite de Navarre, Heptaméron.

 De Parabel van de ring is de kern van zowel Gotthold Ephraim Lessings toneelstuk Nathan der Weise (1779 ) en wordt teruggevonden in verhaal I, 3.
In een brief aan zijn broer op 11 augustus 1778, zegt Lessing uitdrukkelijk dat hij het verhaal aan de Decamerone ontleende.
Jonathan Swift gebruikte ook ook hetzelfde verhaal voor zijn eerste grote gepubliceerde werk A Tale of a TuB.

 Posthumus' inzetten op de kuisheid van Imogen in Shakespeares Cymbeline werd uit een Engelse vertaling van een 15e-eeuws Duits verhaal ; ;Frederyke van Jennen ; ; gehaald, waarvan de basisplot uit verhaal II, 9 kwam.

 Zowel Molière als Lope de Vega gebruikten verhaal III, 3 voor hun toneelstukken in de volkstaal.
Molière schreef L'ecole des maris in 1661 en Lope de Vega schreefDiscreta EnamoradA.

 Verhaal III, 9, dat Shakespeare omzette in All's Well That Ends Well las Shakespeare waarschijnlijk voor het eerst in een vertaling van het Franse verhaal in William Painters Palace of Pleasure.

 Verhaal IV, 1 werd heropgenomen in de folklore als child ballad 269, Lady Diamond .
[2]

 John Keats ontleende het verhaal van Lisabetta en haar pot basilicum (IV, 5) voor zijn gedicht Isabella, or The Pot of Basil.

 Het titelpersonage 'Romola' in George Eliots historische roman herinnert aan Gostanza in het verhaal V, 2.
Zij koopt een kleine boot en laat zich wegdrijven in de zee om daar te sterven, nadat ze beseft dat ze niemand meer heeft die ze kan vertrouwen.

 Verhaal V, 9 werd de bron voor het werk van twee beroemde 19e-eeuwse Engelstalige schrijvers.
Henry Wadsworth Longfellow gebruikte het in zijn The Falcon of Ser Federigo als onderdeel van Tales of een Wayside Inn in 1863.
Alfred Tennyson gebruikte het in 1879 voor een toneelstuk met de titel The Falcon.

 Molière ontleende ook uit verhaal VII, 4 in zijn George Dandin, ou le Mari Confondu.
In beide verhalen is de man ervan overtuigd dat hij per ongeluk de zelfmoord van zijn vrouw heeft veroorzaakt.

 Het motief van de drie stammen in The Merchant of Venice van Shakespeare is te vinden in het verhaal X, 1.
Echter, zowel Shakespeare en Boccaccio baseerden zich waarschijnlijk op het verhaal in Gesta Romanorum.

 Bij zijn dood liet Percy Bysshe Shelley een fragment na van een gedicht, getiteld ; ;Ginevra ; ;, dat hij uit het eerste deel van een Italiaans boek L'Osservatore Fiorentino had gehaalD. Die vroegere Italiaanse tekst bevatte een stuk uit verhaal X, 4.

 Verhaal X, 5 deelt zijn plot met Chaucers The Franklin's Tale.
Beide auteurs maakten gebruik van een gemeenschappelijke Franse bron.

 Het verhaal van de geduldige Griselda (X, 10) was de bron van Chaucers The Clerk's Tale.
Sommige geleerden denken echter dat Chaucer misschien niet direct bekend was met de Decamerone, en in plaats daarvan zijn verhaal afleidde uit een Latijnse vertaling / navertelling van dat verhaal door PetrarcA.

 Christine de Pizan herstructureert verhalen uit de Decamerone in haar werk Le Livre de la Cité des Dames.

 Charles Bukowski's roman Women(1978) is geïnspireerd door de Decamerone.

 Steven James' thrillerroman The Knight (2009) toont een seriemoordenaar die zijn moorden baseert op verhalen verteld in dag vier van de Decamerone.

 

 Receptie

 

In de loop van de geschiedenis kreeg het werk met tegenstand te maken.
Zo werd het in 1497 door Girolamo Savonarola verbrand omdat het onzedelijk zou zijn.
Ook de kerk was niet altijd blij met het boek, niet zozeer vanwege de vrijmoedigheid alleen, maar vooral om de manier waarop kerkelijke prelaten werden beschreven.
Het boek kreeg daardoor ook bewerkte en gekuiste versies.
Tot in de 20e eeuw heeft de Decamerone met dit soort tegenstand te kampen gehaD. Het is niet verwonderlijk dat dit alleen maar heeft bijgedragen aan de populariteit van het werk.

 

Trivia

 Decamerone werd in 2002 opgenomen in de lijst van Belangrijkste boeken uit de wereldliteratuur (Zweedse Academie), samengesteld op initiatief van de gezamenlijke Noorse boekenclubs en de Zweedse Academie.

 Decamerone werd in 1971 verfilmd door de Italiaanse regisseur Pier Paolo Pasolini.

 In 1980-1981 zond de Tros de TV-serie Lessen In Liefde uit, gebaseerd op Decamerone.
Decamerone was ook de werktitel van deze productie, die deels in het toenmalige Bijbels Openluchtmuseum in Heilig Landstichting is opgenomen.

Portret van Mona Lisa      Kalogridis Jeanne      Roman

Firenze 15° eeuw.

Op 26 April 1478 wordt door ontevreden edellieden onder leiding van de rivaliserende familie Pazzi  een aanslag gepleegd op Lorenzo en Giuliano de Medici in de Duomo.
Giuliano sterft en zijn broer Lorenzo wordt de heerser van Firenze .
Hij laat 80 vermoedellijke samenzweerders terechtstellen.
Hij is bevriend met beroemde kunstenaars waaronder Leonardo da Vinci, Sandro Botticelli, Michelangelo,e.a. die hij vele werken laat uitvoeren, bovendien verzamelt hij veel kunst.

De vermoorde Giuliano was verliefd op de vrouw van de koopman Antonio Gherardini en vermoedelijk de natuurlijke vader van haar dochter Lisa, die later zal huwen met de koopman Giocondo.
Dit huwelijk is niet gelukkig omdat het afgedwongen was door Giocondo met de belofte haar vader te sparen van represailles ; bovendien is Lisa al verliefd op Giuliano een van de drie zonen van Lorenzo (die sterft in 1492) naast Piero II en Giovianni die in 1513  paus Leo X wordt.

Giocondo is aanhanger van de familie Pazzi en van de dominicaan Savonarola die de inwoners van Firenze met zijn preken aanspoort om eenvoudiger te gaan leven .
Hij  ruit de bevolking ook op tegen de Medici en onderhandelt ook met de koning van Frankrijk Karel VIII die Firenze een vernederende vredesregeling oplegt.

Piero is een onbekwaam bestuurder die door de Florentijnen samen met zijn broer Giuliano tijdens een opstand verdreven wordt nadat hij die vernederende vredesvoorwaarden had aanvaarD.

Lisa de Gherardini is ervan overtuigd dat haar geliefde Giuliano in de Arno verdronken is tijdens de opstand maar in werkelijkheid is Giuliano gevlucht naar Rome samen  met zijn broer.

De kunstschilder Leonardo da Vinci verblijft nu aan het hof van Ludovicus van Milaan; hij is niet alleen bevriend met de familie de Medici maar is tevens hun spion.
Anderzijds is Giocondo gehuwd met Lisa met de bedoeling Giuliano de Medici vanuit Rome naar Firenze te lokken om met hem af te rekenen.
Leonardo en Lisa zijn zeer goed bevriend met elkaar en Leonardo zal haar portret in opdracht van Lorenzo schilderen.
Dit wordt de beroemde Mona Lisa dat nu in het Louvre in Parijs hangt.

Eind 1494 wist Savonarola Karel VIII te bewegen de stad weer te verlaten.
Daarmee begon Savonarola's bijna vier jaar durend dictatoriaal bewinD. Uitdelingen van schatten onder de armen en het uitkomen van zijn voorspellingen hadden het volk op zijn hand gebracht.
Hij voerde nu een nieuwe, half theocratische, half democratische regeringsvorm in, oefende een onverbiddelijke rechtspraak uit en leidde tegelijk een campagne van strenge zedelijke hervorming.

Savonarola wordt echter door de paus geëxcommuniceerd en in 1498 door het stadsbestuur van Firenze op de brandstapel opgehangen.

Lisa , die met Leonardo da Vinci in het geheim meewerkt en spionneert in de kamer van haar echtgenoot wordt door hem echter ontmaskerD.

Piero en Giuliano keren terug naar Firenze waar ze door Giocondo en aanhangers van de Pazzi in een val worden gelokt maar die mislukt.

Later vertelt Leonardo da Vinci dat Lisa niet de dochter van Giuliano de Medici is maar dat hij verliefd was op haar moeder en hij haar natuurlijke vader is.

Lamiël      Stendhal      Roman

Lamiël is het vrolijke verhaal van een levenslustig Normandisch boerenmeisje dat toegang krijgt tot de hogere kringen.
Daar doet ze van zich spreken door haar onconventionele gedrag.
Alle heren vallen voor haar, maar Lamiël wordt er niet koud of warm van: de liefde, waar iedereen zo hoog van opgeeeft, vindt zij maar een saai tijdverdrijf.
Avontuur wil ze, actie! Nooit meer verveling! Met haar onstuimige optreden brengt ze haar bewonderaars steeds in grote verwarring.

Het mooiste portret van Stendhal (1783-1842) dat ik ken stamt uit 1807.
De auteur, die eigenlijk Henri Beyle heette, is dan pas vierentwintig jaar oud en dient in het leger van Napoleon.
Op het schilderij kijkt hij ons aan met bolle wangen, bakkebaarden, dunne lippen en priemende oogjes.
Van deze jongeman wil je graag geloven dat hij de schrijver is geweest van al die even vermakelijke als pedante brieven, waarin hij zijn jongere zusje Pauline uitlegt hoe de wereld in elkaar zit.

 

Stendhal: Lamiël.
Vertaling, nawoord en noten Jan Pieter van der Sterre.
Voetnoot, 207 blz.
ƒ39,50Buitenlandse literatuur

In één daarvan, gedateerd 22 maart 1806, doet hij haar uit de doeken hoe de verveling ooit de poëzie heeft voortgebracht.
Voorwaarde was het bestaan van een `rijke klasse' die zich nog alleen om haar eigen amusement hoefde te bekommeren.
Weldra hadden die rijken genoeg gekregen van het dansen en paardrijden; ter verdrijving van de verveling begonnen zij de vrouwen het hof te maken, om vervolgens te ontdekken dat de geestigste man het meeste succes haD. `En alle verveelden hadden eindelijk een hartstocht gevonden die hen overeind hield', schrijft Stendhal.

Hoe deze hartstocht nu uitgerekend de poëzie heeft voortgebracht, blijft in het midden; Stendhal laat het bij een constatering.
Toen hij jaren later zelf ging schrijven, zij 't geen gedichten, bleek hij genoeg te hebben aan alleen de verveling, `voor mij het grootste kwaad in het leven', zoals we kunnen lezen in zijn reisboek L'Italie en 1818.
Mede om dit `kwaad' te bestrijden ontstonden zijn romans en verhalen, waarin opvallend vaak sprake is van ennui.
Stendhal moet er een groot talent voor hebben gehad, iets wat zijn lezers achteraf alleen maar dankbaar kan stemmen.

Ook in zijn laatste – nu door Jan Pieter van der Sterre in levendig Nederlands vertaalde – roman Lamiel is de verveling alomtegenwoordig.
Iedereen in het imaginaire Normandische plaatsje Carville met ook maar enig pit in het lijf heeft ermee te kampen.
Sinds het einde van Napoleons keizerrijk had de verveling in Frankrijk epidemische vormen aangenomen, meende Stendhal.
Maar ook in het Italiaanse havenstadje Civitavecchia, waar hij na de revolutie van 1830 tot consul was benoemd, vormde zij een dagelijkse bedreiging.
Om deze `honger van de ziel' (zoals hij de verveling ooit noemde) te stillen, reisde Stendhal voortdurend heen en weer tussen Frankrijk en Italië, zonder een definitieve remedie te vinden – behalve in zijn literaire fantasie.

Wat Stendhals werk zo onweerstaanbaar maakt, is dat je voortdurend de indruk krijgt dat hier iemand aan het woord is die in de eerste plaats zijn best doet zichzelf te amuseren.
Daarom werkte hij bij voorkeur à l'improviste, op basis van een simpele anekdote, die aan de schrijftafel de meest onverwachte richtingen op kon gaan.
In voltooide romans als Le rouge et le noir (1831) en La chartreuse de Parme (1839) is dat misschien niet zo duidelijk, maar in een onvoltooide roman als Lamiel zien we hoe de schrijver zich zorgeloos door zijn eigen verzinsels op sleeptouw laat nemen.

In de eerste twee hoofdstukken dient een notariszoon zich aan als verteller, die zich uiteraard in Carville te pletter verveelt, totdat hem het verhaal ter ore komt over Lamiël.
Een weeskind dat door de plaatselijke koster en zijn vrouw in huis wordt genomen en dat vervolgens wordt aangesteld als voorleester bij de hertogin de Miossens.
Leeftijd en adellijke titel van deze hertogin verschillen in de diverse hoofdstukken, maar het karakter van Lamiël blijft tot het ontbrekende eind constant.
Een `kind van de duivel' wordt zij door de dorpelingen genoemd, en dat lijkt geen woord te veel gezegD.

Zoals Stendhal ooit zijn zusje Pauline bestookte met wereldwijze adviezen, zo krijgt Lamiël haar levenslessen van de gebochelde dokter Sansfin, een grappige cynicus die haar leert dat je in de wereld slechts `bedrogenen en bedriegers' hebt.
Lamiël toont zich een ontvankelijke leerling en al gauw doorziet zij de vrome praatjes die tante, pastoor en hertogin haar voorhouden.
Reeds op twaalfjarige leeftijd krijgt zij last van verveling; een bewijs van karakter, want `op die leeftijd wijst verveling die niet op een lichamelijke kwaal stoelt, op de aanwezigheid van een ziel'.

Als een vrouwelijke Julien Sorel (de hoofdpersoon van Le rouge et le noir) is Lamiël een van Stendhals meest energieke helden geworden.
Om te achterhalen wat de liefde betekent, waar iedereen zo hoog van opgeeft en tegelijk tegen waarschuwt, gaat zij geen middel uit de weg.
Ze laat zich kussen door een onbekende dronkelap en huurt voor een paar francs een domme kracht uit het dorp om haar te ontmaagden.
Maar terwijl zij het bloed wegveegt en even nadenkt over de pijn (meer woorden maakt Stendhal er niet aan vuil), vraagt zij zich af: `Is dat alles? ( .
) Is dat nou liefde?'

Nog diverse minnaars zullen volgen, in Normandië en in Parijs, met hetzelfde ontnuchterende resultaat.
Erg gevoelig kun je Lamiël dan ook niet noemen, wat haar drijft is in de eerste plaats `nieuwsgierigheid'.
Haar speurtocht naar de liefde blijkt in de praktijk vooral een wapen tegen de verveling, die zij voordien slechts via de lectuur van boekjes over achttiende-eeuwse bandieten als Mandrin en Cartouche wist te verdrijven.
Bij één van haar Parijse minnaars lukt dat pas als deze aankondigt zich wegens dreigend faillissement een kogel door de kop te zullen jagen.
Persoonlijke moed – ook zelfmoord behoorde voor Stendhal tot die categorie – is kennelijk het enige wat in het negentiende-eeuwse Frankrijk resistentie belooft tegen de hypocrisie en de daaraan inherente verveling.

Uit de korte schets van het nooit geschreven vervolg van de roman weten we dat Lamiël nog veel driestere avonturen te wachten stonden.
Zij zou de geliefde worden van de dief en moordenaar Valbraye, gemodelleerd naar de destijds spraakmakende boef Lacenaire.
Valbraye's simpele parool luidt: `Ik strijd tegen de samenleving, die tegen mij strijdt'.
Na zijn veroordeling en zelfmoord, zou Lamiël om hem te wreken het Paleis van Justitie in brand steken en daarbij zelf de dood vinden.

Het is een einde dat eerder lijkt thuis te horen in een van Stendhals Chroniques Italiennes.
Zoals wel meer van zijn helden is Lamiël met haar naïeve meedogenloosheid een in de negentiende eeuw verdwaald `monster' uit de Renaissance, de periode die volgens Stendhal overliep van de energie en de hartstocht waaraan zijn eigen tijd zo dringend behoefte haD. Dat maakt het des te spijtiger dat hij er niet in is geslaagd deze roman af te maken.
Een mooiere en radicalere apotheose van zijn oeuvre was moeilijk denkbaar geweest, al demonstreert Lamiël ook in onvoltooide staat meer dan afdoende dat de verveling de schrijver Stendhal nooit de baas is geworden ;

Mannen die vrouwen haten      Larsson Stieg      Roman

Hoofdpersonen in de boeken (en films) zijn Mikael Blomkvist en Lisbeth Salander.
Hij is veertiger, journalist en verantwoordelijk uitgever van het Zweedse maandblad Millennium (waar de boekenreeks naar is genoemd).
Het blad heeft een vrij kleine redactie, maar is befaamd om de onderzoeksjournalistiek, die van tijd tot tijd in speciale nummers diepgravend aandacht besteedt aan spraakmakende zaken.
De vrouwelijke hoofdpersoon heeft een problematisch karakter, als gevolg van in haar jeugd opgelopen trauma's.
Zij meet niet meer dan 1,50 m en 40 kilo, heeft vele tatoeages en diverse piercings en is kennelijk biseksueel.
Zij staat officieel te boek als psychotisch en uiterst introvert en is onder curatele gestelD. In de praktijk blijkt zij echter uiterst scherpzinnig en gewiekst.
Zij is een fenomeen in de internationale wereld van de computerhackers en heeft bovendien gewelddadige neigingen.
Haar bijzondere capaciteiten als researcher brengen haar in contact met de journalist en zij raken verwikkeld in diverse duistere zaken.

In het eerste deel draait de intrige om de opsporing van een vermiste en mogelijk vermoorde vrouw.
In het tweede en derde deel is Lisbeth Salander de spil om wie alles draait.
Deze twee delen sluiten naadloos op elkaar aan.

Mannen die vrouwen haten

Mikael Blomkvist is onderzoeksjournalist en verantwoordelijk uitgever en mede-eigenaar van het in Stockholm verschijnende tegendraadse maandblad 'Millennium'.
Hij heeft zich vastgebeten in een zaak tegen de financieel expert, grootindustrieel en belegger Hans-Erik Wennerström.
Deze spant een rechtszaak aan tegen Blomkvist wegens laster en de journalist wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
Dat is een ernstige tegenslag voor het noodlijdende blad en Blomkvist ziet zich gedwongen zich (tijdelijk) terug te trekken uit de redactie.
Dan wordt hij benaderd door de bejaarde zakenman Henrik Vanger, voormalig topman van het omvangrijke Vanger-concern.
Deze vraagt hem om onderzoek te doen naar de verdwijning van zijn jonge nicht Harriet die naar zijn inzicht het slachtoffer is geworden van moorD. Als dekmantel voor het onderzoek dient het excuus dat Blomkvist bezig is met het schrijven van de biografie en familiekroniek van Henrik Vanger.
De zakenman biedt hem een riant salaris en de belofte dat hij na de afgesproken werkperiode van een jaar nadere belastende informatie zal krijgen over Wennerström.

Blomkvists naspeuringen leiden vooralsnog tot niets, totdat de mysterieuze Lisbeth Salander op zijn weg komt.
Zij is een getraumatiseerde jonge vrouw met een bijzonder uiterlijk: klein, mager, voorzien van vele tatoeages en diverse piercings, maar met uitzonderlijke kwaliteiten als onderzoeker en, zoals blijkt, computerhacker.
Dit onwaarschijnlijke tweetal vormt een team dat probeert een oplossing te vinden voor de begane misdaaD. Hun naspeuringen leiden echter tot gevaarlijke situaties waarbij zij niet meer de jagers zijn, maar de opgejaagden…

Tweede deel : De vrouw die met vuur speelde

Derde deel : Gerechtigheid ;

De Verklikker      Fjell Jan-Erik      Roman

De plot van DE VERKLIKKER is tweeledig.
In het New York van de jaren '60 wordt Vincent Giordano opgenomen in de beruchte mafia-familie Locatelli en ondergaat daar zijn vuurdoop het terechtstellen van een verklikker.

In het hedendaagse Noorse Fredrikstad wordt de rijkste man van de stad vermoorD. Inspecteur Anton Brekke, een brutale bon-vivant met een zwak voor vrouwen, leidt het onderzoek.
Met de ijverige politiestudent Magnus Torp in zijn kielzog weet Brekke allerlei gebeurtenissen van vroeger boven tafel te halen die op verrassende wijze tot een ingenieuze finale worden vervlochten.

De verklikker werd al snel vergeleken met de boeken van Jo Nesbø.
Van het boek werden binnen de kortste keren 50.
000 exemplaren verkocht en won de Boekhandelsprijs 2010.

 De plot van De verklikker is tweeledig.
In het New York van de jaren ’60 wordt Vincent Giordano opgenomen in de beruchte mafia-familie Locatelli en ondergaat daar zijn vuurdoop: het terechtstellen van een verklikker.
In het hedendaagse Noorse Fredrikstad wordt de rijkst man van de stad vermoorD. Er is reden om aan te nemen dat de moord een financieel motief heeft.
Inspecteur Anton Brekke van de plaatselijke recherche gaat het onderzoek leiden.
Een brutale bon-vivant met een zwak voor vrouwen en een geheime passie voor poker.
Met de ijverige politiestudent Magnus Torp in zijn kielzog weet Brekke allerlei gebeurtenissen van vroeger boven tafel te halen die op verrassende wijze tot een ingenieuze finale worden vervlochten.

 

“Ik vraag alleen maar of je me een dienst wilt bewijzen.
Dezelfde dienst waar ik je zes jaar geleden al om heb gevraagD.” Vincent stak zijn hand in de binnenzak van zijn colbertje, haalde er een rood sleuteltje uit en legde het op tafel.
“Weet je nog?”

 

In het New York van de jaren ’60 wordt Vincent Giordano opgenomen in de beruchte mafia-familie Locatelli en ondergaat daar zijn vuurdoop: het terechtstellen van een verklikker.
In het hedendaagse Noorse Fredrikstad wordt de rijkst man van de stad vermoorD. Er is reden om aan te nemen dat de moord een financieel motief heeft.
Inspecteur Anton Brekke van de plaatselijke recherche gaat het onderzoek leiden.
Een brutale bon-vivant met een zwak voor vrouwen en een geheime passie voor poker.
Met de ijverige politiestudent Magnus Torp in zijn kielzog weet Brekke allerlei gebeurtenissen van vroeger boven tafel te halen die op verrassende wijze tot een ingenieuze finale worden vervlochten.

“Ik vraag alleen maar of je me een dienst wilt bewijzen.
Dezelfde dienst waar ik je zes jaar geleden al om heb gevraagD.” Vincent stak zijn hand in de binnenzak van zijn colbertje, haalde er een rood sleuteltje uit en legde het op tafel.
“Weet je nog?”

Fjell voelt perfect aan wanneer hij moet schakelen en weet zo de spanning evenwichtig gedoseerd op te drijven: slim gezien, en goed gedaan!

Iemand die nog zo jong is - hij moet nog 29 worden - kan moeilijk een hoop ervaring aangemeten worden.
Aangeboren talent blijft dan de enig mogelijke verklaring voor de uitstekende prestatie die de Noor Jan-Erik Fjell geleverd heeft met zijn debuutthriller De verklikker.
Dat hij in Noorwegen al vergeleken wordt met Jo Nesbø is nog wat voorbarig, maar is na het lezen van deze thriller wel een begrijpelijke reactie.

In New York City verdient de jonge Vincent Giordani in het begin van de jaren zestig een plaats in de voorste rangen van de familie Locatelli door in haar opdracht een verklikker te executeren.
In het Noorse Fredrikstad van vandaag wordt grootindustrieel Wilhelm Martiniussen, onmiddellijk nadat hij een beslissing heeft aangekondigd waar niet alle leden van de raad van bestuur het mee eens zijn, vermoorD. De flamboyante inspecteur Anton Brekke, notoir rokkenjager en bezeten gokker, neemt dit moordonderzoek op zich.
Degelijk politiewerk levert aanvankelijk slechts enkele onbetekenende aanknopingspunten op.
Pas als blijkt dat een Amerikaanse toerist, die in de straten van Fredrikstad werd neergeslagen, banden heeft met de maffia, krijgt het onderzoek wat vorm.
Brekke reist naar New York waar hij de hulp krijgt van FBI-agent Percy Willson, die al een half leven achter de Locatelli's aanzit maar geen van hen ooit voor de rechter kreeg omdat getuigen de onhebbelijke gewoonte hadden steevast te verdwijnen.
Brekke vindt in New York wel bruikbare aanwijzingen, maar geen oplossing.
Terug in Fredrikstad is het de opmerkzaamheid van de jonge politiestudent Torp die de 'missing link' tussen Martiniussen en Giordani aan het licht brengt .

Het eerste wat aan deze thriller opvalt is de goed geordende structuur van het verhaal.
De beide verhaallijnen - die rond Giordano en de Locatelli's in New York en die over het moordonderzoek in Fredrikstad - lopen mooi parallel naast elkaar.
Tot ver in het boek blijft de connectie tussen beide verborgen en lijken het wel twee afzonderlijke verhalen te zijn.
Fjell voelt perfect aan wanneer hij moet schakelen en weet zo de spanning evenwichtig gedoseerd op te drijven: slim gezien, en goed gedaan!

Even opvallend is Fjells ongedwongen, soepele schrijfstijl, zijn fris, jong taalgebruik en zijn vermogen om beide verhaallijnen een eigen sfeer te geven.
In Fredrikstad ontwikkelen de gebeurtenissen zich allemaal wat rustiger, beschaafder en bedachtzamer (Scandinavischer?), terwijl het er in New York bij momenten gewelddadig en jachtig aan toe gaat.
Met name is de maffiafamilie bijzonder goed beschreven.
Een déjà vu af en toe - Mario Puzo's The Godfather is soms heel dichtbij maar laat dit vooral als compliment bedoeld zijn - kan de pret niet verstoren.

De personages zijn goed uitgetekenD. Anton Brekke is sympathiek en dwingt bewondering af omdat hij, ondanks zijn gebreken, een plichtbewuste en betrouwbare politieman is.
Zijn hulpje, de politiestudent Magnus Torp, zorgt geregeld voor de komische noot: een opvallend personage.
Toch missen de personages over het algemeen nog wat ; ;ziel ; ; waardoor ze op afstand blijven.

Het boek eindigt niet bepaald sensationeel, maar is wel af.
In de marge van het verhaal blijven enkele losse eindjes hangen die een vervolg doen vermoeden.
We kunnen er alleen maar op hopen.
Want - om even terug te grijpen naar het begin - Jan-Erik Fjell is nog jong en heeft dus alle tijd om te groeien.
Met De verklikker heeft hij alvast bewezen genoeg talent in zich te hebben om mettertijd ook écht naast Jo Nesbø te kunnen staan.

De kunst van het verdwijnen      Lippman Laura      Roman

In de buitenwijk waar Heloise woont, wordt ze gezien als een doorsnee alleenstaande moeder met een goed hart en een matig cv.
Maar in hotelkamers in de hele omgeving is ze de droom van elke man die zich haar uurtarief kan veroorloven.

Ruim tien jaar houdt Heloise haar dubbelleven angstvallig verborgen om zich te beschermen tegen de gevaren die het met zich meebrengt.
Maar dan wordt het lijk van een andere zogenaamde 'randstad-madam' gevonden.
Volgens de autoriteiten heeft de vrouw zelfmoord gepleegd, maar wat betekent het voor Heloise als dat niet zo is? Bovendien heeft Val, haar gewelddadige ex-vriend en ex-pooier, zijn gevangenisstraf bijna uitgezeten.
Val weet niet dat hij een zoon heeft - en ook niet dat Heloise degene was die hem heeft verraden.
Maar hoe lang kan Heloise de waarheid voor hem verbergen als hij eenmaal op vrije voeten is?

Verdwijnen is geen probleem.
Een nieuwe naam en een nieuwe woning zijn eenvoudig te regelen als je de juiste contacten hebt - mits je lang genoeg in leven blijft natuurlijk…

Niet 'plot-driven', maar 'character-driven'.

De lezer die op zoek is naar een bloedstollende thriller vol onverwachte wendingen en nagelbijtende spanning, kan De kunst van het verdwijnen van Laura Lippman gerust laten liggen.
Lippman moet het niet hebben van het ijzersterke verhaal of de grote verrassingen.
Wat ze wel zeer bekwaam doet, is een bijzonder personage neerzetten waar je steeds nieuwsgieriger naar wordt.
Deze thriller is, voor de verandering, niet 'plot-driven', maar 'character-driven'.

De kunst van het verdwijnen vertelt het verhaal van Heloïse (voorheen Helen) Lewis.
Op het eerste gezicht is zij een doodgewone alleenstaande moeder, met een huis in een buitenwijk, een SUV en een zoon van elf.
Maar hoe kan het eigenlijk dat Heloïse dat mooie huis en die dure auto kan betalen? Heeft haar echtgenoot haar zo goed verzorgd achtergelaten toen hij overleed, zoals ze altijd vertelt wanneer iemand ernaar durft te vragen?

Al heel snel wordt duidelijk dat de werkelijkheid toch iets anders in elkaar steekt.
Van Heloïses goed ingestudeerde verhaal is maar heel weinig waar.
De vader van haar kind was niet haar echtgenoot, hij is niet dood en hij draagt absoluut niets bij aan haar inkomen.
Daar zorgt ze zelf wel voor, zij het op een onconventionele wijze.
Heloïse runt namelijk een escortbureau, en heeft zelf ook regelmatig klanten.

In de loop der jaren heeft Heloïse twee strikt gescheiden werelden opgebouwD. Hoe dat zo gekomen is, dat wordt stukje bij beetje duidelijk doordat heden en verleden elkaar in het verhaal afwisselen.
Met elk hoofdstuk dat het verleden beschrijft, ga je beter begrijpen waarom Helen (zoals ze toen nog heette) de keuzes maakte die ze maakte, en hoe het kan dat haar leven zo anders geworden is dan waar ze als meisje van droomde.
In de hoofdstukken die zich in het heden afspelen wordt Heloïses zorgvuldig opgebouwde beschermlaag bedreigD. In een nabije buitenwijk is een ‘madam’ vermoord, en hoewel Heloïse ervan overtuigd is dat deze zaak niets met haar te maken heeft, is er iets niet in de haak.

Lippman neemt uitgebreid de tijd om haar personage neer te zetten, waardoor Heloïse een mens met meerdere lagen wordt.
Je maakt kennis met een sterke vrouw die keihard vecht voor dat waar ze in gelooft, en die uit alle macht probeert haar zoon goed op te voeden en te beschermen.
Je kan het oneens zijn met haar levenswandel, maar je gaat haar wel steeds beter begrijpen en zelfs waarderen.

Dat het eigenlijke verhaal een beetje ondergesneeuwd raakt in deze sterke karakterschets, is jammer.
In de laatste tachtig pagina’s komt er pas een beetje schot in het verhaal, en langzaam maar zeker wordt duidelijk wat Heloïses zorgvuldig opgebouwde leventje bedreigt.
Toch is het niet heel erg dat de plot zo ondergeschikt is, omdat je tegen die tijd allang geïntrigeerd bent geraakt door die harde, sterke, pragmatische en liefdevolle vrouw, die alleen maar probeert dat te beschermen waar ze het meeste van houdt.

Waarheid en leugen in de Literatuur      Vizinczey  Stephen      Roman

Een groot schrijver waarschuwt ons niet tegen het vuur, maar zorgt er juist voor dat we onze vingers eraan branden,’ schrijft Stephen Vizinczey in deze kloeke bundel vol essays, bespiegelingen en artikelen over de groten in de wereldliteratuur.
Dit boek is het werk van een bezeten en gepassioneerd lezer, die leeft voor de literatuur en de klassieken.
Hij legt uit waarom Mark Twain een veel betere schrijver is dan Charles Dickens, en schrijft net zo makkelijk over Heinrich von Kleist en Honoré de Balzac als over de goelag en de maffiA. Vizinczey weet zijn passie op meeslepende wijze over te brengen op de lezer, die na dit boek maar één ding zal willen: de klassieken lezen!

Er zijn een aantal vrienden die je leert kennen in je jeugd en je de rest van je leven meeneemt.
Boeken, cd's, films die je verslindt als zestienjarige en op je zestigste nog steeds meelipt.
Stephen Vizinczey heeft jeugdvrienden: Stendhal, Balzac, Tolstoj, Dostojevski, kortom de grote schrijvers uit de wereldliteratuur.
De Klassieken, als je wil.
Vizinczey is een naar Canada geëmigreerde Hongaarse schrijver die zijn eerste roman 'Loflied op een rijpe vrouw' pas kon schrijven nadat hij zich het Engels meester had gemaakt.
In de stevige essaybundel 'Waarheid en leugen in de literatuur' doet hij verslag van zijn denken over wat grote literatuur is.

 

Een goede raad voor wie begint te lezen in dit boek: neem even de tijd om mee te gaan in de ideeën van Vizinczey.
Hij wil soms nogal prekerig overkomen en wie zelf uitgesproken ideeën over literatuur heeft, zou zich kunnen ergeren aan de vaak nogal dogmatische manier waarop Vizinczey sommige schrijvers heilig verklaart en anderen als mindere goden afdoet.
Daar staat tegenover dat de schrijvers die Vizinczey groots noemt wel schrijvers zijn van het kaliber van bovengenoemde klassiekers.
Toch wrijft hij bijvoorbeeld Charles Dickens (overigens terecht en zonder diens genialiteit te ontkennen) aan de burgerij van zijn tijd te behagen door de maatschappelijke normen te bevestigen en eventuele kritiek op de machthebbers karikaturaal te verwoorden.

 

Deze kritiek op Dickens, die bij Vizinczey al een mindere god is dan Mark Twain, geeft het al aan: Vizinczey geeft zijn eigen favorieten als lezer en zijn voorbeelden als schrijver een prominente plaats in zijn essays.
Hij verdedigt ze met hand en tand, en zij zijn de grootsten.
Point final.
Laat ons daar eens een speld tussen wringen.
Voorbeeld: Stendhal is een groots schrijver omdat hij schreef vanuit zijn eigen denken en zijn eigen hart, dit in tegenstelling tot Shakespeare en Balzac, die vaak schreven vanuit de maatschappelijke normen van die tijD. Een schrijver uit de vroege Verlichting vergelijken met een schrijver van tweehonderd jaar eerder, en dan een gevolg van de tijd waarin de eerste schrijft gebruiken als argument voor grootsheiD. Je moet het maar verkocht krijgen.

 

Vizinczey krijgt het verkocht: zijn onbevlogen en dus soms ongenuanceerde bewondering voor de Klassieken in zijn eigen Panthéon werkt aanstekelijk als je niet al te zeer vanuit je eigen standpunten kijkt naar de argumenten die hij aandraagt.
Vizinczey heeft maar een probleem: als we zijn grootste stokpaardje volgen, enkel nog de Klassieken lezen in plaats van nieuwe boeken, en boeken over de grote schrijvers helemaal links laten liggen, dan moeten we 'Waarheid en leugen in de literatuur' ook in de kast laten staan.

 

En laat ons dat nu eens niet doen, laat ons Vizinczey volgen: laat ons onze eigen jeugdvrienden zoeken, ergens vanachter in de kast, waaraan we elk boek dat we lezen en elke film die we zien aftoetsen, en laat ons kijken of het een klassieker is zoals de grote 19de-eeuwse schrijvers voor Vizinczey.
Is het een Shakespeare of een Dostojevski? Of is het toch 'Pulp fiction', 'The white album' of 'Kartonnen dozen'? Dat zijn onze klassiekers.
En die stapelen we vrolijk op de klassieken van Vizinczey, die we gaan herlezen maar aftoetsen aan onze eigen favorieten en onze eigen tijD. En dan kijken we wie onze tijdsgeest en ons hart doorstaat.
Dát zijn dan de ware klassieken.

Van de van oorsprong Hongaarse schrijver Stephen Vizinczey is nu in het Nederlands een bundel essays en boekbesprekingen verschenen onder de titel Waarheid en leugen in de literatuur.
In 39 artikelen schrijft Vizinczey als een belezen schoolmeester over grote schrijvers en denkers in de wereldliteratuur.
De vraag is nu: wat willen we leren? Want we zullen onze eigen ideeën over literatuur even moeten parkeren.

Het oorspronkelijke werk stamt uit 1986, dus de uitgever zal ongetwijfeld goede redenen hebben gevonden om ruim 24 jaar later dit boek af te stoffen en te vertalen.
Dergelijke redenen blijven voor de lezer vaak verborgen, evenals de keuze voor de foeilelijke kaft.
Als er een prijs zou zijn voor de lelijkste kaft van 2011, zou dit boek in ieder geval hoge ogen gooien.
Of dat ook voor de inhoud geldt, valt te bezien, al heeft de tijd reeds geoordeeld dat het hier gaat om 'meeslepende essays', 'gepassioneerde verhalen' en een 'hartstochtelijke liefde voor de klassieken'.

Helden en onvolprezen helden

De titel van deze bundel Waarheid en leugen in de literatuur is ontleend aan het laatste essay in het boek.
De overige stukken in het boek gaan over vele uiteenlopende onderwerpen omtrent grote schrijvers, zodat dit zeker geen handboek is waar de lezer bediend wordt van een overzicht van allerlei feitelijke  onjuistheden in de literatuur.
Sterker nog, het boek draait vooral om de persoonlijke opvattingen van de auteur.

Voortdurend benadrukt hij zijn helden zoals Thomas Mann, Leo Tolstoj of Honoré de Balzac, terwijl hij voor de 'domme' lezer die zich overgeeft aan Danielle Steel of Dan Brown geen goed woord over heeft.
De romantisch-realistische schrijver Marie-Henri Beyle (Stendhal) is zonder meer de onvolprezen held van Vizinczey en hij laat geen gelegenheid onbenut Stendhal te verdedigen en te citeren.
Wil je de mens begrijpen, dan moet je Stendhal lezen.

Leugens en leugenaars

Wie veel van de verhalen achter elkaar leest zal ontdekken dat er nogal wat stellingen herhaald worden, zoals het 'leugenachtige en valse' idee dat het kwade begrepen kan worden of zelf goedgepraat.
Zo noemt Vizinczey een van de meest voorkomende leugens in de literatuur 'het waanbeeld dat het meer pijn doet om iemand te mishandelen, te martelen of te vermoorden dan om mishandeld, gemarteld of vermoord te worden'.
Een waanbeeld waaraan volgens hem Herman Melville zich in zijn roman Billy Bud schuldig heeft gemaakt.

Charles Dickens is volgens Vizinczey ook een grove leugenaar, omdat hij namelijk in al zijn boeken hulpeloze vrouwtjes beschrijft en de autoriteiten te veel te vriend houdt, door ze nooit te portretteren zoals ze werkelijk waren: achterbaks en corrupt.
Ook de (gezaghebbende) literaire criticus krijgt er flink van langs, omdat deze vaak kunstzinnig gemankeerde charlatan nogal eens om persoonlijke redenen lezers van een goed boek afhoudt.
Terwijl iedere deskundige aan vele strenge eisen moet voldoen, schrijft de criticus vaak niet gehinderd door enige kennis van zaken er maar wat op los.
Als voorbeeld noemt Vizinczey de volgens hem rancuneuze Franse recensent C.A. Sainte-Beuve.
Dit is overigens maar een kleine greep van lieden die er van langs krijgt.
Ook mindere goden zoals Norman Cone en J.H.
Huizinga moeten het ontgelden.
Wie van ongezouten en scherpe kritiek houdt, heeft aan Vizinczey in ieder geval een goede vrienD.

Prikkelend

Wie deze recensie tot hier gelezen heeft, denkt misschien dat het boek niet bijzonder de moeite waard is.
Maar dat is het wel, om een tweetal redenen.
Op de eerste plaats zijn de verhalen kort, prikkelend en informatief.
Hoewel de stijl af en toe doet denken aan die van een schoolmeester, betekent dat niet dat deze schoolmeester niets te vertellen heeft.
Integendeel, een veelgehoorde opmerking bij dit boek is dat het aanspoort om allerlei genoemde boeken te bestellen en te gaan lezen.
En warempel, dat blijkt waar te zijn.
Werken van Stendhal en Proust staan voor je er erg in hebt op het verlanglijstje.

Op de tweede plaats zijn de opvattingen van Vizinczey geregeld zwart-wit, maar dat nodigt juist uit om door te lezen, een eigen mening te vormen en de dialoog met anderen op te zoeken.
Zoals Vizinczey het zelf zegt, bestaan er in feite twee soorten literatuur: het ene helpt je met begrijpen, het andere helpt je met vergeten.
Dat is nu toevallig precies waar dit boek wel het midden houdt.

De Cereus bloeit 's nachts      Mootoo Shani      Roman

De Cereus bloeit 's nachts

'Tyler, zo word ik genoemD. Tyler - meer niet.
Wie met twee woorden wenst te spreken, kan me broeder Tyler noemen - ik ben verpleegkundige van beroep.
Met het neerschrijven van dit verhaal vertrouw ik op de draagwijdte van het gedrukte woorD. Ik koester namelijk de vurige hoop dat dit boek ooit ter hand zal worden genomen door Asha Ramchadin, voormalig inwoonster van Paradise, op Lantanacamara, en dat zij er zichzelf en haar familie in herkennen zal.
Bent u niet Asha, maar kent u haar of kent u iemand die haar zou kunnen zijn (het is niet ondenkbaar dat ze haar naam heeft veranderd), of kent u iemand die haar misschien wel kent, wees dan zo goed dit boek aan die persoon te lezen te geven'.

Zo begint het aangrijpende relaas van broeder Tyler, die het levensverhaal vertelt van een van de bewoonsters van het verpleeghuis waar hij werkt.
De oude, mysterieuze Mala Ramchadin is de zuster van Asha Ramchadin, voor wie deze familiekroniek is bedoelD. De vrouw ontsluit stukje bij beetje het verleden: zij is het slachtoffer van incest en Tyler laat zien hoe dit gruwelijke feit haar levensloop heeft bepaalD.

De kolonel krijgt nooit post      Gabriel Garcia Marquez      Roman

  El coronel no tiene quien le escriba

 

 De kolonel krijgt nooit post

 

Auteur:

 Marquez, Gabriel Garcia

 

Jaar van uitgave:

 1961

 

Aantal pagina's:

 79

 

Verfilmd als:

 El coronel no tiene quien le escriba  (1999)

 

Auteur:

 Marquez, Gabriel Garcia

 

Geslacht:

 man

 

Nationaliteit:

 Spaans

 

Geboren:

 6 maart 1927

 

Populaire titels:

 1982Crónica de una muerte anunciada / Kroniek van een aangekondigde dood (11)1961El coronel no tiene quien le escriba / De kolonel krijgt nooit post (7)1967Cien anos de solidad / Honderd jaar eenzaamheid (3)1994Del amor y otros demonios / Over de liefde en andere duivels (4)1985Liefde in tijden van cholera (2)1975El otono del patriarca / De herfst van de patriarch (1)1992Doce cuenteos peregrinos / Twaalf zwerfverhalen (1)2004Memoria de mis putas tristes / Herinnering aan mijn droeve hoeren (1) .
meer

1.
El coronel no tiene quien le escriba

 

2.
El coronel no tiene quien le escriba

 

3.
El coronel no tiene quien le escriba

 

4.
El coronel no tiene quien le escriba

 

5.
El coronel no tiene quien le escriba

 

6.
El coronel no tiene quien le escriba

 

7.
El coronel no tiene quien le escriba

 

 

 

 

 Naam:

 

 

E-mail:

 

 

Bericht:

 

 

Bestemd voor

  Iedereen Scholieren.
com redactie 

Geheime code:

 

 

    

 .

Vraag 1

Er is een alwetende verteller, hoewel het eerst leek alsof er een personale vertelsituatie was.
Het meeste kom je te weten over de kolonel, hem volg je door het hele boek.

Vraag 2

Het verhaal is niet helemaal chronologisch verteld, want er zitten een paar flashbacks in.
Eentje dat hij terugdenkt aan een ontvangstbewijs voor het geld van de burgeroorlog dat is getekend door een generaal en een flashback waarin zijn vrouw herinneringen ophaalt aan hun zoon.
Het zijn allebei korte flashbacks.
Verder zijn er hier en daar tijdsprongen.
De vertelde tijd is 3 maanden, het begint in oktober en het eindigt in december.

Vraag 3

Het verhaal is alledaags geschreven.
Het taalgebruik is niet al te moeilijk, het is hooguit een tikje ouderwets.

Het verhaal is ook humoristisch, de kolonel ziet meestal de humor wel in van de meeste situaties.

Vraag 4

Het verhaal speelt in het verleden.
Het boek is in 1961 geschreven en het verhaal speelt zich af rond 1956-1957 in Macondo.
Macondo is een door de schrijver bedacht stadje in Zuid-AmerikA.

Vraag 5

Personen

Kolonel: Dit is de hoofdpersoon, hij is degene die zo een hoop heeft op zijn pensioen en gaat daarom ook iedere vrijdag naar het postkantoor kijken of die veelbeloofde pensioensverklaring al is aangekomen.
Je maakt hem vanaf het begin tot aan het eind van het boek mee, je ziet tevens ook zijn karaktereigenschappen.
Dit maakt hem tot een round character.

Vrouw: De kolonel heeft een vrouw, je komt van haar niet zoveel te weten alleen dat zij het niet altijd eens is met haar man, en dat ze astma heeft.
Omdat je haar niet van het begin tot het eind meemaakt en haar niet door en door leert kennen is zij een flat character.

Don Sebas: Dit is een familielid van de kolonel, het is niet duidelijk of het de oom of de broer is, in ieder geval maak je hem wel van het begin tot het eind mee.
Don Sebas zit breder bij kas dan de Kolonel, alleen is hij zo egoïstisch dat hij niks aan zijn familielid wil geven.
Hij is ook een round character.

Vraag 6

Het speelt zich af in een armoedig dorpje in Zuid-AmerikA. Een groot gedeelte van het verhaal speelt zich af bij de kolonel thuis, de rest bij Don Sabas, in de haven en op andere plekken in het dorp.
Het speelt zich af in een arbeidersmilieu.
Het dorpje heeft een benauwde sfeer, je krijgt echt een idee van zo’n oud, stoffig dorpje waar nooit iets gebeurt.

Vraag 7

Genre: Psychologische korte roman

Vraag 8

De titel heeft een letterlijke betekenis.
De kolonel wacht al heel lang op een brief om zijn pensioen terug te krijgen.
Een keer als hij weer “toevallig” naar de haven komt om te kijken of hij post heeft, ziet de dokter hem kijken naar de postvakjes.
Hij vraagt:”Geen post voor de kolonel?” De postbeheerder zegt dan:”De kolonel krijgt nooit post”.
Daar is de titel vandaan gehaalD. De originele titel is “El coronel no tiene quíen le escriba”.
Dit betekent letterlijk: “De kolonel heeft niemand die hem schrijft”, wat iets anders betekent dan “De kolonel krijgt nooit post”.
Nou klinkt dat laatste wel wat beter in het Nederlands, maar het is niet een hele correcte vertaling.
Als je niemand hebt die je schrijft is dat veel dramatischer dan dat je nooit post krijgt.
Dat is ook het dramatische van het boek, dat de kolonel niemand heeft die hem schrijft.
Hij is eigenlijk heel alleen.

Vraag 9

De nadruk van het verhaal ligt op het plot.
De nadruk ligt op de gebeurtenissen.
Dat de kolonel elke week naar de haven gaat om te kijken of er post voor hem is.
En dat hij na een tijdje in armoede moet leven.

Beschrijving in eigen woorden

(samenvatting)

De 75-jarige kolonel woont met zijn vrouw in een armzalig dorpje.
De kolonel heeft vroeger in het leger gediend en heeft zijn pensioen nooit gekregen.
Hij en zijn vrouw, die astma heeft, zijn heel arm.
Ondanks dat ze zelf weinig te eten hebben, blijft de kolonel voor zijn haan zorgen.
Hij heeft een vechthaan die hij wil laten meedoen aan de hanengevechten en daarna wil hij hem verkopen.
Het duurt alleen nog lang voordat die gevechten beginnen.
Tot die tijd moeten ze het heel zuinig aan doen.
De zoon van de kolonel, Agustín, deed ook altijd mee aan de hanengevechten, maar hij was tijdens zo’n gevecht doodgeschoten.
De vrouw van de kolonel wil eigenlijk de haan al lang verkopen, maar de kolonel zegt steeds dat ze nog even moeten wachten tot na de gevechten en dat Agustín het geweldig had gevonden als ze hadden gewonnen bij de hanengevechten.

Elke vrijdag gaat de kolonel naar de haven om te kijken of er post is voor hem.
Hij wacht al 15 jaar op een brief waarin staat dat hij zijn pensioen krijgt.
Maar steeds weer is er geen post voor de kolonel.
De vrouw van de kolonel zegt al heel lang dat ze een andere advocaat moeten nemen en uiteindelijk doet de kolonel dat.
Desondanks zullen ze toch nog een tijd moeten wachten voor ze antwoord krijgen.
Ondertussen moeten ze alles verkopen om te kunnen blijven eten.
De kolonel heeft het er moeilijk mee, maar zijn vrouw haalt hem over om toch met hun klok over straat te gaan om te verkopen.
De kolonel krijgt het niet voor elkaar om de klok te verkopen, maar zijn vrienden zullen voortaan de haan voeden.

Don Sabas is een vriend van de kolonel.
Hij wil de haan van de kolonel kopen voor 900 psesos.
De kolonel is geschokt door zo’n hoog bedrag en wil er nog eens over nadenken.
Hij gaat naar de haven om te kijken of ze al bericht hebben van hun nieuwe advocaat, maar weer is er geen post voor de kolonel.
’s Avonds eten ze maïspap, omdat de haan nu zoveel maïs krijgt van de kolonels vrienden dat hij het niet opkan.

Op een gegeven moment, na een ruzie met zijn vrouw, besluit de kolonel de haan toch te verkopen aan don Sabas.
Na veel heen en weer gepraat tussen hem en don Sabas zegt Sabas dat hij de haan wel voor 400 psesos kan doorverkopen in plaats van 900 psesos.
Een te goede haan wordt namelijk snel doodgeschoten, zo meent Sabas en geeft de kolonel 60 psesos voorschot.
Als de kolonel later alleen is met de dokter, die er ook bij was, zegt de dokter tegen hem dat don Sabas de haan zo doorverkoopt voor 900 psesos.
De kolonel wil eerst niet geloven dat zijn vriend zoiets zou doen, maar de dokter is niet zo naïef als hij en vindt don Sabas een corrupte geldwolf.

In het dorp gaan regelmatig clandestiene pamfletten rond met nieuws over het verzet in het binnenland en de laatste gebeurtenissen in het lanD. Als de politie binnenkomt op het moment dat de kolonel net zo’n pamflet heeft gekregen, komt hij oog in oog te staan met de man die zijn zoon heeft doodgeschoten.

Een paar dagen later loopt de kolonel buiten als hij geschreeuw op de hanenkampplaats hoort.
Hij ziet daar zijn eigen haan die tegen een andere haan vecht.
Hij loopt er naartoe en neemt zijn haan mee.
Het blijkt dat zijn vrienden de haan mee hadden genomen toen hij niet thuis was.
De kolonel brengt zijn haan terug naar huis en verzamelt het geld dat over is van de 60 psesos van don Sabas.
Hij is van plan dat terug te geven, omdat hij de haan zelf wil houden tot de echte gevechten beginnen.
Zijn vrouw is het niet met hem eens.
Ze zegt dat hij met een haan nog meer rekening houdt dan met haar.
Maar de kolonel blijft erbij dat hij de haan wil houden.
Hij belooft zijn vrouw dat ze na de gevechten rijk zullen zijn.
Uiteindelijk schreeuwt zijn vrouw:”Wat eten we dan in de tussentijd?” De kolonel geeft dan een antwoord waar hij al zijn 75 jaar voor nodig heeft gehad om op dat punt te belanden.
“Stront”.

Thema: (anti-) helden

Het verhaal is een korte roman, is niet opgedragen, heeft geen motto en heeft geen proloog of epiloog.

Het boek is ingedeeld in 7 hoofdstukken, die aansluiten op elkaar, in chronologische volgorde.

Invalshoek 2: de kunstenaar

Gabriel García Márquez is geboren in Aracataca (Colombia) op 6 maart 1928.
Hij is schrijver en journalist, werd grootgebracht door zijn grootouders, studeerde o.
A. in de hoofdstad Bogotá, verliet in 1948 deze stad en trok naar Cartagena en Barranquilla (aan de Caribische kust).
Zijn grote roman Cien años de soledad (1967; Nederlandse vertaling Honderd jaar eenzaamheid) maakte hem in één klap wereldberoemd en gaf de Latijns-Amerikaanse literatuur een werk waarvan het belang is te vergelijken met dat van Don Quichot voor de Spaanse literatuur.
Bijna al zijn werk is in Nederlandse vertaling verschenen.
In 1982 ontving Márquez de Nobelprijs voor literatuur.

Márquez heeft veel over oude mensen geschreven.
Dit komt mede doordat hij is opgegroeid bij zijn grootouders.
Daarom komen de personen ook zo geloofwaardig over.
Hij wist hoe oudere mensen zich gedroegen en hoe ze praten e.
D. Zijn grootvader was ook een bejaarde militair, net als de kolonel uit ‘De kolonel krijgt nooit post’.

Een paar boeken van Gabriel García Márquez:

- El otoño del patriarca (1975; NeD. vert.
: De herfst van de patriarch, 1976)

- Crónica de una muerte anunciada (1981; NeD. vert.
: Kroniek van een aangekondigde dood, 1981)

- El amor en los tiempos del cólera (1985; NeD. vert.
: Liefde in tijden van cholera, 1985)

- El general en su laberinto (1989; NeD. vert.
: De generaal in zijn labyrint, 1989)

Invalshoek 3: de cultuurhistorie

De 19e eeuw werd gekenmerkt door een voortdurende strijd tussen twee stromingen die afwisselend aan de macht waren: de Conservatieven en de Liberalen.
Dit ging gepaard met talloze gewelddadige sociale en politieke conflicten die uitliepen in de ’oorlog van duizend dagen’ (van 1899-1902).
Dit interne conflict kostte aan meer dan honderdduizend Colombianen het leven.
De daarop volgende rustige periode kwam ten einde toen in 1948 de liberale voorman Jorge Eliécer Gaitán werd vermoorD. Hierna bloeide de burgeroorlog tussen Conservatieven en Liberalen weer in alle hevigheid op.
’La Violencia’ (het geweld) eiste honderdduizenden slachtoffers.
In 1958 kwam er een politiek akkoord, dat inhield dat Conservatieven en Liberalen afwisselende regeringsverantwoordelijkheid zouden gaan dragen en die bovendien onderling zouden delen.

Invalshoek 4: de kijker (de lezer)

Ik vind het een fijn boek wat ik met plezier gelezen heB. Het was niet erg ontroerend, maar het houdt je wel denkend achter.
Verder is het humoristisch.
De kolonel is een leuk personage en ik kan me voorstellen hoe hij zich gedraagt en wat hem bezig houdt.
Ik vind hem origineel gevonden en leuk uitgewerkt.
Verder zijn de details zoals de witte tanden van de dokter goed bedacht.
Het boek geeft een goede weergave, neem ik aan, van wat er gebeurt na de glorie jaren van een kolonel.
In dit geval is hij al zijn vrienden kwijt geraakt en heeft hij geen eten meer.
Ik denk dat de verhaaltechniek en verhaal toon vrolijker is dan in westerse boeken.
Maar je kunt er eigenlijk niets van zeggen als je nog maar één Latijns-Amerikaans boek gelezen hebt.
Ik denk dat er een verschil is in normen en waarden.
Het feit dat de zoon van de kolonel vermoord is op een hanengevecht.
Maar vooral dat hij de dader met geweer en al later terug ziet, komt denk ik niet voor in het westen.
De beschrijving die García Márquez geeft over de samenleving is denk ik representatief.
Hij heeft het leven van de kolonel zo beschreven dat hij er zelf wel veel van af moet weten, dus dat het representatief is.
De mensen in de samenleving worden niet echt beschreven.
De samenleving in het algemeen is zo beschreven zoals ik me had voorgestelD.

Ik denk dat García Márquez een man is die wat van het leven kan maken, maakt niet uit in welke situatie hij zit hij ziet de humor er wel van in.

On Nobis      Halders Anny      Roman

 

ON NOBIS, De omvangrijke  roman over de ondergang van de tempelorde, is het literaire debuut van Hanny Alders.
Zij plaatst de lezer in het jaar 1307, als tempelridder Richard de Bastaard onder mysterieuze omstandigheden Londen verlaat en zich naar Frankrijk begeeft, waar de sluwe Franse koning, Philips de Schone, de tempelorde beschuldigt van ketteri J. De titel van het boek is ontleend aan het devies van de Tempel: TV on nobis, non nobis, Domine, sed nomini tuo da gloriam - niet ons, niet ons, Heer, maar U zij de glorie.
' Onder dit devies gaven de tempelridders eens hun leven voor het behoud van het Heilige Land, niet om persoonlijke roem te verwerven, niet om zichzelf te verrijken, maar uit pure devotie.
  Met dezelfde opofferingsgezindheid en zelfverloochening zet Richard de Bastaard zich in om de orde van de ondergang te redden.
Tegelijkertijd op zoek naar het geheim dat de Tempel bewaart over de waarheid rondom zijn geboorte, wordt Richard in zijn strijd niet alleen geconfronteerd met de Franse koning, de slappe houding van paus Clemens V, met edelen en geestelijken, maar ook met zijn eigen broeders én drie vrouwen, die hem elk op hun eigen manier begeren.
Als deze strijd ten slotte gestreden is en hij daar lichamelijk en geestelijk gehavend uit verrijst, heeft hij weliswaar gevonden wat hij zocht, maar blijkt het voor veel dingen te laat te zijn.

_______________________________________

Werkelijke geschiedenis van de Tempeliers

Het drama van de Tempelorde is tot nu toe een enigma gebleven.
  Gesticht in 1118 door Hugues de Payens  waren de Tempeliers slechts negen in getal.
Hun doelstelling was de bescherming van de pelgrims in het Heilig LanD.  Ze bleven gedurende negen jaar  een erg kleine groep tot zij in 1128  een officiële erkenning kregen op het concilie van Troyes en Bernardus van Clairvaux hun een monastieke regel schreef.
  Alleen aan de Paus werden ze nu ondergeschikt.
 

Van toen af vloeiden hun giften en goederen toe.
  Diederik, graaf van Vlaanderen, bijv.
gaf hun rechten op erfenissen, koren, wijn en was.
Zij vermenigvuldigden zich zodanig dat ze bij hun opheffing in 1312 beschikten over meer dan 9000 burchten en commanderijen, verspreid over heel Europa en het Midden-Oosten.
  Zij waren  ook een financiële macht geworden en bewaarden de schatkist van de Franse koning.
  Zij gaven leningen aan koningen en heren.

Naast deze Tempeliers stond er een Franse koning in voortdurend geldgebrek.
Oorlog voeren kostte massa’s  gelD.   In 1287 wilde Filips IV de Schone  reeds alle sinds dertig jaar verworven bezittingen van de Tempel in beslag nemen, maar moest de beschikking in 1292 intrekken.

In 1291 werden de Italiaanse kooplieden, de Lombarden, aangehouden.
Zij moesten zich vrij kopen.

In 1295  werden de joden gearresteerd en in 1305 uit het land gezet.

Filips wilde ook de hand leggen op  de opbrengsten van  de kerkelijke bezittingen, maar dat bracht hem in conflict met de autoritaire paus Bonifatius VIII.

Het graafschap Vlaanderen  revolteerde tegen  de Franse  verdrukking en bracht in 1302 in de velden van Groeninghe een verpletterende nederlaag toe aan de Franse koning.
Hij verloor het kruim van zijn leger en een deel van zijn prestige.
Een van de zestig  ridders die streden  in het Vlaamse heir was een commandeur van  de Tempel.

Nu de nood hoog was en de paus van geen wijken wist, belegde Nogaret, de Franse minister, een vergadering in het Louvre  waar hij de fameuze eis voorlegde dat de paus zou aftreden.
  Ondertussen was er ook een conflict met de familie Colonna te Rome, waardoor de paus besloot zich terug te trekken in een slot te Anagni.
  Dit was de aanleiding van de aanslag op de paus te Anagni op 3 september 1303 waar hij door de Fransen en de Colonna’s bedreigd werd en waar ze eisten  dat hij zou aftreden.

Bonifatius weigerde kordaat.
  Hij werd tenslotte bevrijd door de inwoners van Anagni en keerde naar Rome terug, waar hij kort daarop stierf.

Dit leverde de Franse koning een excommunicatie op.
  Ook Nogaret werd getroffen door een banvloek.
  De gevolgen van een excommunicatie waren vreselijk voor de machthebbers: niemand mocht hen nog erkennen of gehoorzamen.

In 1304 heft Benedictus XI de banvloek tegen de koning op.

Vanaf 1305  werkt Nogaret  ook onverdroten voor de opheffing van de banvloek die Benedictus  XI , de opvolger van Bonifatius VIII, tegen  de daders van de aanslag in Anagni had uitgesproken.

Hij doet dit door een lastercampagne tegen Bonifatius VIII.
  Deze paus zou atheïst geweest zijn, sodomie en simonie  bedreven hebben en zijn voorganger Celestinus V vermoorD.

De tempelier Hugues de Pairaud, visitator van Frankrijk, had bij de koning een vertrouwensstelling en hij werd gekozen om als onderhandelaar op te treden in het conflict met de Paus in februari 1302.
Niet hij maar zijn neef Hugues de Chalons ging effectief naar Rome in  opdracht van de hertog Robert van Bourgondië.
Hugues de Pairaud kreeg de opdracht van de koning de oorlogssubsidies te innen.
  De koning vroeg  hem ook, samen met de overste van  de Johannietenorde,  op 13 juni 1303 de veroordeling te ondertekenen van Paus Bonifatius VIII, wat hij deeD.  Een bijzondere oorkonde getekend door de koning, zijn gemalin en zijn zonen onderscheidde hem met de belofte hem altijd te zullen verdedigen tegen ieder die hem zou willen onrecht aandoen, en heel speciaal tegen de paus.
In juni 1304  verkrijgt hij nog een  oorkonde  ter beschutting van de orde.
 

Clemens V  was intussen paus geworden in 1305 door de steun van de Franse koning.
Deze bisschop van Bordeaux was ineens een Franse paus die de zetel  van Rome naar Avignon overbracht.
 

Nu gebeurde er iets heel significatiefs: voortdurend op zoek naar geld had in 1306 de koning het muntstelsel aangepast: alleen de zware munten waren nog geldig.
  Dat betekende dat alles in zware munten moest betaald worden, m.
A.w.
dit betekende een verarming voor het volk.
  Het kwam tot volks protest in Parijs zodanig dat de koning bescherming moest zoeken juist bij de tempeliers in de vesting van de Tempel te Parijs.
  Hij verbleef er een paar dagen, maar  de tempeliers deden niets om de koning te ontzetten.

De verhouding tot  Jacques  de Molay, de grootmeester,  was gespannen  en kil.
  De Molay weigerde hem geld te lenen, en hij was ook tegenstander van de plannen van de koning om  de orde van de tempel te versmelten met de orde van de hospitaalridders.
Door dat plan kon de koning beide orden onschadelijk maken, want hij wilde ze lanceren in een nieuwe kruistocht onder de leiding van één van zijn zonen.
  Ook daar stootte hij op  de tegenstand van de  Grootmeester.

Hijzelf had tempelier willen worden, maar dat werd hem geweigerD.  Het was duidelijk dat de enorme rijkdom van de Tempel hem de ogen uitstak.
  

Vanaf dat ogenblik stond zijn besluit vast: de Tempel moest weg en zijn bezittingen moesten in zijn handen komen.

Vanaf 1306 begint Nogaret  met een lastercampagne bij de paus.
  De tempeliers hadden zich verdacht gemaakt als ze niet ingegaan   waren op de uitnodiging mee te strijden tegen de albigenzen.
Zijzelf hadden zich schuldig gemaakt aan “bougrerie”, D.w.
z de ketterij van de bulgaren, ze waren bogomilen, genaamd naar de pope Bogomilos.
De tempeliers aanbaden  een idool, Bafomet,  hun priesters celebreerden de mis zonder de formule van de transsubstantiatie uit te spreken, lekenoversten  absolveerden  zware zonden, bij de inwijding moesten de neofieten God verloochenen en het kruis vertrappelen en erop spuwen.
Daarbij werd hun ook de toelating gegeven sodomie te bedrijven en ze moesten de aars van de overste kussen.
 

Clemens V was een corrupte paus.
  Hij reisde overal rond in het gezelschap van zijn maîtresse in een overdadige luxe.
Bij zijn dood had hij een schat vergaarD. Hij deed ongegeneerd aan nepotisme.

Tegenover de aarzeling van de paus was de vastberadenheid van Filips des te groter.
Het moest allemaal zeer vlug gaan.
  Op 12 october 1307 woonde de Molay nog de begrafenis bij van Catharina van Courtenay, de gemalin van de broer van de koning, Karel  van  Valois.
Op 13 october  bij het ochtendkrieken worden alle tempeliers in Frankrijk gearresteerd, ondervraagd, gefolterd en opgesloten.
  Alle goederen worden zorgvuldig geregistreerd en aan zorgzame personen toevertrouwD.  De operatie was  zeer nauwkeurig voorbereid en geplanD.

Voor allerlei commissies, zo wereldlijke als geestelijke, moeten de tempeliers verschijnen.

Onder de folteringen leggen zeer velen volledige bekentenissen af.
Een tempelier zegt het treffend: ik zou bekend hebben zelfs God vermoord te hebben.
  Het is twijfelachtig of ook de Molay gefolterd werd voordat hij zijn fameuze bekentenis uitsprak voor  een talrijk gehoor.
Hij gaf toe dat hij gespuwd had op het kruis, maar niet dat hij homoseksualiteit had bedreven.
Hij vroeg dat men de orde zou vergeven, indien  zij fouten zou hebben begaan.

Het was niet uit te maken hoe schuldig de orde was tot  in 1877 Merzdorf een geheime regel publiceerde, die opgedolven werd  in de Vaticaanse archieven door Münter, bisschop van Seeland ( geB. in 1762, gestorven in 1830.
) Hij liet zijn helaas onvolledige documenten over aan Wilke.
Via Kopenhagen, Petersburg, Stockholm en terug Petersburg kwamen zij in handen van Dr.
Buck uit Hamburg, die ze naliet aan de grootloge.
Tenslotte was het Merzdorf die ze daar vonD.

De authenticiteit van deze regel is betwist geworden, alhoewel hij alle kenmerken van zijn oorsprong duidelijk in zich draagt.
  Wij vinden in deze regel alle elementen terug  van de beschuldigingen van de inquisitie.
Hij bestaat uit drie delen: het eerste is de officiële regel, het tweede zijn de geheime statuten van de uitverkorene leden, het derde is  het doopsel van het vuur, bestemd voor de “consolés”.

De initiand moest bij de eerste inwijding de  eed van geheimhouding afleggen.
Elke indiscretie zou met de dood bestraft worden.
  De overste zal de neofiet eerst op de mond kussen, om hem de adem in te blazen, op de sacrale plexus waar de scheppende kracht vertoeft, op de navel en tenslotte op het mannelijk lid, beeld van het scheppende mannelijk beginsel.
Dan volgt de geloofsbelijdenis in God de Schepper en zijn zoon, die niet geboren is, niet gestorven, niet gekruisigd en niet verrezen.
Dan zal de neofiet het kruis vertrappelen en erop spuwen.

Want het rijk van Christus is inwendig; de Kerk is het Babylon, de synagoog van de Antichrist.

De tempeliers kunnen te biechten gaan bij de overste van het huis, die hun zonden kan vergeven.

Indien de tempelier ondervraagd wordt, zal  hij gebaren van niets te weten.

Het derde deel behelst het doopsel van het vuur voor de “ consolé’s”.
Deze laatste statuten werden ondertekend door de kopiist Robert van Samfort, procureur van de Tempel in Engeland in 1240

In deze statuten wordt duidelijk gesteld, dat vele uitverkorenen en consolé’s ook over vele landen verspreid  zijn, en dat zijn  de Goede Mannen van Toulouse ( katharen), de Armen van Lyon (de waldenzen), de albigenzen,  ook diegenen uit de omgeving van Verona en Bergamo, de Bajolais uit Galicië en Toscane, de begarden en de Bulgaren.
Al deze uitverkorenen, zelfs ook sarazijnen en drusen zijn welkom als de heilige geest ze bezielt.

Het ritueel van deze laatste inwijding verloopt als volgt: de neofiet zal schriftelijk een algemene biecht afleggen aan de overste, die  hij onder ede zal bevestigen in tegenwoordigheid van twee getuigen.
  Hij zal daarna zweren het stilzwijgen te bewaren, gehoorzaamheid en trouw.

De overste   absolveert hem dan van al zijn zonden.
Hij ontbindt hem van elke verplichting van de geboden van de Kerk in de naam van God en in de naam van de ware Christus die niet gestorven is en niet kan sterven.
  Dan worden  drie gebeden gereciteerd; het eerste: het gebed van Mozes, het tweede het gebed van Jezus en het derde: het gebed van Bafomet en dat is de aanhef van de Koran: “Fatiha”.
  Dan wordt het beeld van Bafomet uit zijn schrijn gehaalD. Alle aanwezigen roepen “Yah Allah!”, kussen het beeld en raken het aan met hun gordel.

Wij vinden hierin stuk voor stuk de bevestiging dat er inderdaad in bepaalde ingewijde kringen van de tempeliers een opmerkelijke kathaarse invloed was: de katharen verwierpen de sacramenten van de kerk en behielden het  doopsel van het vuur: het consolamentum.
Volgens hen  was Christus een hemelse figuur, die slechts in schijn hier bleef.
  De duivel was de schepper en meester van deze werelD. 

Er was niet alleen kathaarse invloed, er was ook de invloed van de islam.
Mahommed staat op dezelfde hoogte als Mozes en Jezus.

De geheime regel verklaart heel veel: waarom slechts weinigen helemaal ingewijd waren.

De regel van het zwijgen en het feit dat niet iedereen alles wist verklaart dat sommige tempeliers eigenlijk niet veel kunnen bevestigen, of gewoon alles ontkennen.

Er zijn heel wat theorieën over die mysterieuze Bafomet, die de aanleiding was dat men de tempeliers aanzag als aanbidders van de duivel.

Nochtans Bafomet is gewoon een  fonetische vervorming van MahommeD.  In het occitaans dat vele tempeliers spraken waren de oorspronkelijke araabse klanken iets of wat vreemD. De gutturale uitspraak van het araabs was zeker moeilijk voor een middeleeuwse Fransman; de h kon gemakkelijker als een f die ook een spirans is  en  meer voorkomt  in het Frans, gehoord en uitgesproken worden.
  De begin-m van  Mohammed of Muhammad komt dicht bij een donkere ploffer als B.  Bafomet is dus gewoon een  volkse  benaming van  MahommeD.

En dit wordt bevestigd door verscheidene bronnen:  ten eerste wordt de aanhef van de Koran het gebed van Bafomet genoemd in de geheime regel,  ten tweede vinden we in Ducange, de betrouwbare bron van middeleeuws latijn: Bafomet pro Mohamet, en hij citeert een middeleeuwse tekst: de “Altis vocibus Baphomet invocaverunt (Turci).
  Van een tempelier-troubadoer vinden we een vers: Van de kerk van de heilige Maria maakt hij een Baphomeria ( een moskee), en Baphomet dira de son poter (Mahommed zal zijn macht tonen).
De term Baphomeria komt overigens ook elders voor en betekent islamitisch heiligdom.
  Elk idool noemden  de kruisvaarders  trouwens een Mahomet of Bafomet.

Op 9 november 1307 werd Hugues de Pairaud, visitator van Frankrijk, onderhoord  in het huis van de Tempel te Lyon.
  Hij bekende het idool aanbeden te hebben, en ondervraagd waar het was zegde hij het overhandigd te hebben  aan broeder  Pierre Alemandin, précepteur van het huis van Montpellier.
Hij voegde eraan toe dat het beeld vier poten had : twee vooraan en twee achteraan.
Hij wist niet of de agenten van de koning het gevonden hadden.

Het is bevreemdend, dat de tempeliers in Frankrijk als schapen naar de slachtbank zijn geleid, zonder enige weerstand  en zelfs met een zwakke verdediging voor de rechtbanken.
  Zij hadden gemakkelijk een legertje op de been kunnen brengen en gewapend weerstand bieden.

Was het de totale verrassing die hen verlamde of een latent schuldgevoel waardoor zij zich verloren voelden.
  Als enige verdediging voerde de Molay aan dat er in de tempels mooie erediensten plaatsgrepen, dat er veel aalmoezen werden gegeven, en dat wel 10.
000 Tempeliers hun leven hadden gegeven in de strijd voor het ware geloof.

De rechtbank deed hem opmerken dat het hier ging om ketteri J.

Het is begrijpelijk dat de tempeliers die noch intellectuelen, noch theologen waren niet goed begrepen hoe erg de zaken opgenomen werden als ze van ketterij werden beschuldigD.

De tempeliers hadden meer gezien dan Frankrijk, ze hadden kennis gemaakt met de islam, ze waren geterroriseerd  geweest door sultan Saladin in 1187, die toen de “Franken”  een verpletterende nederlaag had  toegediend in Tiberias.
Een aantal ridders waren gevangengenomen, waaronder zowel de grootmeester van de Tempel  als de grootmeester van de hospitaalridders.
  Zij werden allen gehalsrecht met uitzondering van de grootmeester van de tempeliers, Jean de Terric (1184-1188), die werd gespaard na de belofte nooit meer de wapens op te nemen tegen de islam.

Jean de Terric nam ontslag als grootmeester, werd precepteur, en werd opgevolgd door een Vlaamse ridder: Geeraard van Ruddervoorde, de 10e grootmeester.

De tempeliers  waren voorstander van een multiculturele maatschappij; zij onderhielden nauwe betrekkingen met  de Assassijnen waardoor zij zich lieten steunen.
  Saladin had als voorwaarde voor het lijfelijk behoud van zijn gevangenen geëist dat ze zich zouden bekeren tot de islam.
Dat weigerden allen.
  Vreemd dan toch dat alleen Jean de Terric  behouden mocht terugkeren.
Heeft hij Saladin bepaalde beloften gedaan in verband met de verering van Mohammed?

Paus Clemens V riep in 1311 het concilie van Vienne samen.
  Het proces tegen paus Bonifatius VIII werd afgevoerd , maar de orde van de Tempel werd  afgeschaft in 1312.
De bezittingen van  de Tempel werden toegewezen aan de hospitaalridders.

Na een lijdensweg van 7 jaar gevangenisstraf werd  de Molay door drie kardinalen, die een uitspraak moesten doen, veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
  Toen hij protesteerde en zijn onschuld proclameerde werd hij bij koninklijk bevel als relaps onmiddellijk diezelfde avond nog  tezamen met 39 anderen op een traag vuurtje verbrand (13 maart 1314).

In 1313 was Nogaret al overleden, in 1314 stierven Filips IV en Clemens V.

Tenslotte  bleef er van de tempeliers in Frankrijk praktisch niets over: de roerende goederen werden in beslag genomen om de processen en magistraten te betalen; een enorme som, en dat was nog maar een deel,  zowat  340.
000 florentijnse florijnen moest door  de hospitaalridders aan de kroon betaald worden, er ging ook een deel aan de paus,  verder moesten de hospitaalridders heel veel schulden afbetalen die zij gemaakt hadden  voor de herovering van Rhodos, veel ging verloren als  families  die giften hadden gedaan aan de tempeliers, die terug in bezit namen… enz.

In Duitsland verliepen de zaken anders.
  Onder de dreiging van gewapend verzet werden de  tempeliers ongemoeid gelaten.
In Engeland werden ze afgeschaft maar gepensioneerD. In Portugal vormden ze twee nieuwe ordes.

Besluit:

De tragedie van de Tempeliers was te wijten aan een samenloop van  ongunstige omstandigheden:

het chronisch geldgebrek van de Franse koning, - de tijdsomstandigheden waren immers ongunstig: na de nederlaag tegen het Vlaamse leger was er ook nog de strijd tegen de katharen, die eerst in 1330 een einde nam, - en  zijn ambitie die hem in conflict bracht met de paus; daar waren ook de niet helemaal orthodoxe beginselen van de leiding van de Tempel die hem kwetsbaar maakte voor de inquisitie,  - er hing een sfeer van ketterijbestrijding, - daar was de jaloersheid van de seculiere clerus wegens de rijkdom van de Tempel en het feit dat  hij alleen van de paus afhing en van niemand anders, het feit dat de tempeliers niet zo koningsgezind waren, - zolang Filips geëxcommuniceerd was mocht niemand hem gehoorzamen -, kortom  de Tempel werd geofferd op het altaar van   de afgoden der koninklijke ambitie en hebzucht , het pauselijke  opportunisme en de  kerkelijke hypocrisie.

Bibliografie

 

BARBER , M.
, The Trial of the  Templars  Cambridge, C.U.
P.
, 1978.

BORDONOVE, G.
,  Les templiers.
Parijs, Fayard, 1963.

BULST-THIELE, M.
I.
, Sacra domus militiae templi Hierosymitani Magistri.
Göttingen, Vandenhoeck, 1974.

CHARPENTIER, J., L’ordre des templiers.
Parijs, 1961.

DEGRIS, A., L’ordre des Templiers.
Les secrets dévoilés.
Parijs, Devry, 1993.

DESSUBRE,  M.
,  Bibliographie de l’Ordre des Templiers.
  Parijs, 1928.

FINKE , H.
, Aus den Tagen Bonifaz VIII.
 
Münster, Aschendorf, 1902.

GILLES, R.
, Les Templiers sont-ils coupables ?
Parijs, Guichaoua, 1957.

HAUF, M.
,  Der Mythos der Templer.
Düsseldorf, Walter, 1995.

LAMBERT, E.
,  L’architecture des templiers.
  Parijs, Picard, 1955.

LASTEYRIE (de), R.
, L’architecture religieuse en France à l’époque romane.
Parijs,  Picard, 1912.

L’enquête pontificale de 1373 sur l’Ordre des Hospitaliers de Saint Jean de Jérusalem, vol.
I.
ED. Cl.

Legras et R.
Favre, Parijs, FNRS,  1987.

LIZERAND,  G.
, Le dossier de l’affaire des  Templiers.
Parijs, Champion, 1923.

MELVILLE ,  M.
, La vie des templiers.
Parijs, Gallimard, 1951-1974.

MICHEL, A. & SIMONNET, G.
, Mémoire Cathares.
Parijs, Albin Michel, 1993.

MONTAGNAC (de), E.
, Histoire des chevaliers templiers.
Parijs, Aubry, 1864.

OURSEL, P.
, Le  procès des templiers, Parijs, Denoel, 1955

.

De Da Vinci code      Brown Dan      Roman

Het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci.
Dit wereldberoemde fresco speelt een belangrijke rol in de Da Vinci CodeDe Da Vinci Code  is een esoterische roman, een 'fact-fiction' verhaal, geschreven door de Amerikaan Dan Brown, en werd in 2003 gepubliceerd door Random House.
In Nederland werd het boek uitgegeven door uitgeverij Luitingh.
De Da Vinci Code was een wereldwijde bestseller: 50 miljoen exemplaren werden ervan verkocht.
Het boek is in 44 talen vertaalD. Ook in Nederland verkocht het boek goed: meer dan 400.
000 exemplaren gingen al over de toonbank.
Het boek verwekte veel kritiek uit zowel christelijke als wetenschappelijke hoek, omdat Dan Brown schrijft dat de Kerk eeuwenlang het grootste geheim uit de geschiedenis verborgen heeft gehouden.

Inhoudsbeschrijving

De Da Vinci Code is een thriller die een fictieve zoektocht beschrijft naar de Heilige Graal.
Onthuld wordt dat deze niet de avondmaalskelk is waarin het bloed van Jezus Christus onder het kruis is opgevangen.
Hoogleraar religieuze symboliek Robert Langdon en cryptologe Sophie Neveu ontdekken daarentegen dat achter dit symbool een groot geheim van de christelijke kerk schuil gaat.
Zij komen op het spoor van hun ontdekking als gevolg van de moord op conservator Jacques Saunière in het Louvre.
Het raadsel dat zij daar aantreffen brengt hen bij de schildering van het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci.
Deze blijkt codes te bevatten die duiden op een geheim rond Maria Magdalena en Jezus, een mysterie waarvan de openbaring de kerk op haar grondvesten zou doen schudden.
Daarom wordt op leven en dood gestreden tussen de kerkelijke organisatie Opus Dei en het geheime genootschap Priorij van Sion.
Langdon, die ook nog door de politie achtervolgd wordt wegens de moord, en Neveu geraken met Opus Dei in een wedren om de onthulling of vernietiging van het eeuwenoude geheim.

Korte achtergrondinformatie

De hoofdrolspelers uit de Da Vinci Code zijn Robert Langdon en Sophie Neveu.
Robert Langdon is een personage dat ook de hoofdrol speelde in Het Bernini Mysterie, een hoogleraar Religieuze Symboliek op HarvarD. (In werkelijkheid is er nooit een hoogleraar Religieuze Symboliek aan deze universiteit verbonden geweest.
) De fictieve Robert Langdon heeft een echte website http://www.
robertlangdon.
com.
Dit is alleen een site voor diegenen die in zijn voor een spannende zoektocht.
Wie deze wil ondernemen moet naar http://danbrown.
com gaan.
De grootvader van Sophie Neveu, Jacques Saunière, wordt aan het begin van het verhaal vermoorD. De naam ; ;Sofia ; ; komt voor in het Nieuwe Testament en betekent wijsheiD. De initialen van haar koosnaam (Prinses Sophie, P.
S.
) brengt Brown in verband met een geheimzinnige organisatie; de Priorij van Sion.

De Man van Vitruvius van Leonardo da Vinci.
Een tekening van het ideale menselijk lichaam, waarin de verhouding 1:1,618, de zogenaamde gulden snede, een rol speelt.

Saunière ligt vermoord in de vorm van de 'Man van Vitruvius' in de Da Vinci Code.

Waarheden en onwaarheden

Dan Brown meldt in zijn voorwoord uitdrukkelijk dat de documenten, bouw- en kunstwerken in zijn verhaal correct worden beschreven, in het midden latend of dat ook voor de organisaties en geschiedenissen geldt.
In zijn dankwoord en interviews vermeldt hij bovendien dat zijn boek berust op uitgebreid, gedegen onderzoek.
Op zijn website laat hij de theorieën in het boek voor rekening van zijn romanfiguren, maar acht persoonlijk sommige ideeën verdienstelijk.
Hij laat de uiteindelijke interpretatie van het boek over aan de lezer.

De beschrijvingen van gebouwen en kunstwerken, waarvan de schrijver in het voorwoord verzekert dat die correct zijn, kloppen toch niet allemaal.
Ook verwerkt hij complottheorieën in het boek die in strijd zijn met geldende wetenschappelijke opvattingen.
Er zijn daarom verscheidene publicaties verschenen (zie onder) die dit bekritiseren.

De waarheidsclaim van de schrijver kan echter ook worden gezien als onderdeel van de roman.
In elk geval hebben de hieruit voortvloeiende discussies en publicaties ongetwijfeld bijgedragen aan het commerciële succes van het boek.

De volgende voorbeelden van onwaarheden zijn te noemen:

Fresco van Laatste Avondmaal

De speculatie dat in de fresco van het Laatste Avondmaal door Leonardo da Vinci Maria Magdalena staat afgebeeld, werd voor het eerst uiteengezet in The Templar Revelation (1997) van Lynn Picknett en Clive Prince.
Ze wordt door professor en Da Vinci-specialist Frank Zöllner van de universiteit Leipzig becommentarieerd: volgens hem bevindt zich daarvoor in de omvangrijke nalatenschap van Da Vinci niet de geringste aanwijzing.

Algemeen wordt aangenomen dat de discipel aan de rechterhand van Jezus Johannes is, die in de christelijke iconografie gewoonlijk als een jongeling wordt afgebeelD. Waarschijnlijk buigt hij zich in de schildering naar Petrus, die hem volgens het evangelie aanspoort om Jezus te vragen wie hem zal verraden.
Hij zit stijf tegen Jezus aan, in overeenstemming met Johannes 13:23.

Goddelijkheid van Jezus Christus

De geschiedkundige bewering in het boek dat Jezus Christus tot in de vierde eeuw niet als Zoon van God werd gezien maar die ; ;benoeming ; ; te danken zou hebben aan de keizer Constantijn, die het Concilie van Nicaea in 325 hiertoe deed besluiten, is in strijd met de historische feiten[bron?]: vanaf het begin is er strijd over de goddelijkheid van Jezus, zowel in het Nieuwe Testament als door andere vroegchristelijke schrijvers, wordt Jezus gezien als goddelijk.
Andere stromingen als het arianisme bestrijden deze visie.
Maar keizer Constantijn heeft alleen de kerkvergadering voorgezeten en verliet deze nadat de vergadering was geopend[bron?].
Constantijn heeft dus geen bemoeienis gehad met de goddelijkheid van Jezus.
Het is uiteindelijk de kerkvergadering zelf geweest die in grote meerderheid dit besluit nam.
De reden waarom is eenvoudig: in die periode werd de goddelijkheid van Christus vaak aangevallen door arianisten en het concilie wilde de voortdurende discussies en de aanvallen pareren met een officiële bevestiging[bron?].
In de synoptische evangeliën wordt de goddelijkheid van Jezus beleden door de evangelisten wiens evangelie werd toegelaten tot de canon.
De canoniciteit van de uiteindelijk in de bijbel opgenomen ideeën over de goddelijkheid van Jezus werd niet zozeer door keizer Constantijn bekrachtigD. De canon was op hoofdlijnen al bepaald aan het eind van de tweede eeuw en werd vastgelegd tijdens de concilies van Hippo (393) en Carthago (397).

De orde van de Tempeliers

In het boek van Brown wordt de Orde van de Tempeliers op één lijn gebracht met de Priorij van Sion, en dat de Tempeliers werden uitgeroeid door Paus Clemens V.
Deze bewering wordt ook herhaald op de website van Broodjeaapverhaal.
Wat Brown niet vermeldt is dat de Tempeliers niet door deze paus, maar door de Koning van Frankrijk werden uitgeroeiD. De reden was dat Koning Philips de Schone jaloers was op de internationale rijkdom en macht van de Tempeliers.
Bovendien had Philips enorme schulden gemaakt bij de Tempeliers die soms fungeerden als bankiers.
Om van deze schulden af te komen zocht de koning een reden om zijn schuldeiser buiten de wet te plaatsen en vervolgens uit de weg te ruimen.
Overigens werd deze praktijk ook vaak toegepast ten aanzien van Joodse bankiers.
Na de nodige geldsommen 'geleend' te hebben werden de joodse bankiers vervolgd en vermoord of verjaagd uit het lanD. Philips was een paar jaar tevoren trouwens door de vorige paus geëxcommuniceerd wegens een ernstig conflict.
Het is Koning Philips geweest die persoonlijk opdracht gaf de Tempeliers op 13 oktober 1307 overal gelijktijdig op te pakken en vervolgens te liquideren.
Paus Clemens V echter wilde de Tempeliers juist beschermen en de schade beperken.
Deze paus heeft de Orde van de Tempeliers ook nooit veroordeelD. De Orde van de Tempeliers zou overigens door Paus Johannes Paulus II weer in ere zijn hersteld in 2004/2005].

Priorij van Sion

Er bestaan geen aanwijzingen dat de Tempeliers na 1307 zouden hebben voortbestaan en van de geschiedenis van de Priorij van Sion is bekend dat deze een verzinsel is van de 20e-eeuwse Fransman Pierre Plantard, die beweerde Grootmeester te zijn van die orde.
Plantard heeft in 2000 bekend dat hij de papieren van het zogenaamde Dossier Secret in de Franse bibliotheek persoonlijk heeft aangeboden, met verstrekkende gevolgen: ook de auteurs van het boek ; ;Holy Blood Holy Grail ; ; maakten er gebruik van.
Gaat men verder in de historie kijken, dan zijn er jaren daarvoor ook al bladen in omloop die dezelfde theorie aanhangen.
Opmerkelijk is dat de verhaallijn in beide boeken veel overeenkomsten vertonen, alhoewel de Da Vinci Code volgens de Engelse rechter geen plagiaat genoemd mag worden.

Het Vaticaan

Het boek van Dan Brown neemt stelling tegen het Vaticaan als een organisatie die probeert een bepaalde waarheid te onderdrukken.
Brown beweert dat het Vaticaan tijdens het concilie van Nicea een machtsfactor was.
Deze machtsfactor zou dan zo groot zijn geweest, dat de patriarchale kerk het won van de fractie die de kerk werkelijk leidde: Maria Magdalena samen met Jezus Christus.
Probleem daarbij is, dat het Vaticaan in die dagen helemaal niet bestond en er van een machtsfactor geen sprake was.
Bovendien woonde de paus nog helemaal niet in Italië.
De besluiten in het concilie van Nicea zijn gemaakt door de Oosterse bisschoppen, niet door de Westerse bisschoppen.
Nochtans spreekt Dan Brown in zijn boek van een machtsgreep van het Vaticaan.

Cryptex

In het boek wordt een cryptex, zogenaamd uitgevonden door Leonardo da Vinci, voorgesteld als een effectieve methode om een geheime boodschap te verbergen.
In werkelijkheid zou een dergelijk apparaat weinig effectief zijn.
Bovendien heeft Da Vinci nooit een cryptex uitgevonden of beschreven.
In het boek bevat de cryptex die de sluitsteen genoemd wordt nog een interne cryptex.
Het wachtwoord van de buitenste cryptex is met atbash versleuteld zodat via de hebreeuwse schrijfwijze Baphomet tot Sofia verwordt.
De binnenste cryptex is versleuteld met het woord 'appel', een subtiele verwijzing naar Isaac Newton die in het boek als een vermeend grootmeester van de Priorij van Sion opgevoerd wordt.

Dood door verdrinking      Damhaug Torkil      Roman

Liss Bjerke is een Noorse.
Ze woont in Amsterdam waar ze Design studeert.
Ze is in de ban geraakt van een loverboy die Zako heet.
Dan krijgt ze een telefoontje dat haar zus – Mailin -  in Noorwegen wordt vermist.
Zako wil haar niet laten gaan, voorheen heeft hij gedreigd haar zus iets aan te doen.
Liss is altijd erg close geweest met haar zus.
Ze ziet geen andere mogelijkheid dan Zako een overdosis Rohypnol toe te dienen zodat ze naar Oslo kan afreizen.
Daar aangekomen start ze de zoektocht naar haar zus die schreef aan een proefschrift over seksueel geweld en pedofilie.

Liss Bjerke is een opmerkelijk personage.
Ze is kwetsbaar en tegelijkertijd strijdbaar.
Ze heeft weinig te verliezen.
Ze wordt achtervolgd door een schuldgevoel dat zich niet laat wegstoppen.
Maar Liss is niet de enige die zijn opwachting maakt.
De lezer ontmoet de vriend van zus Mailin – Viljam -  haar ouders, vrienden en collega’s.
Maar ook politiemensen en een patholoog-anatoom die het niet zo nauw neemt met huwelijkstrouw.

Dood door verminking is een sfeervol Noors boek.
De achtergrond; weersomstandigheden en omgeving, spelen, zoals in vele Scandinavische misdaadromans, een mooie, vaak verstilde rol.

De auteur heeft jarenlang gewerkt als psychiater en dit is te merken aan de toonzetting van zijn werk.
Het is een psychologische misdaadroman waarin drijfveren, achtergronden en psychologische mechanismen een prominente rol spelen.
Liss, de hoofdpersoon, komt tot leven met al haar kwetsbaarheden, boosheid en vastberadenheiD. Ze is gecompliceerd maar weet de lezer om haar vinger te winden.
De plot komt toch nog als een verrassing en aan het eind maakt hoofdpersoon Liss een keuze die haar verdere leven zal beïnvloeden.

Als met al was deze kennismaking met Torkil Damhaug een waar genoegen.
Soms lijkt hij iets teveel te willen hoewel het verhaal nergens saai wordt.
De auteur schrijft goede dialogen, schetst mooie verstilde beelden en portretten van mensen die met regelmaat getekend zijn door indringende (jeugd)ervaringen.
Kwaliteit! Torkil Damhaug verstaat zijn vak en draagt inzicht uit zijn vroegere vak als psychiater over.

Torkil Damhaug is een nog onbekende naam in NederlanD. Deze Noorse auteur heeft echter wel al vijf boeken op zijn naam staan en juist deze vijfde, Dood door verdrinking, is door een aantal uitgeverijen uitverkoren voor de internationale doorbraak.
Met een achtergrond in psychiatrie en literatuurwetenschappen beschikt de schrijver over de ideale mix om een strakke psychologische thriller neer te zetten zoals we dit ook gewend zijn van zijn bekende landgenote Karin Fossum.

De opmaat naar het verhaal is een vakantie in 1996 waar de twaalfjarige Jo wordt opgezadeld met zijn jongere broer en zusje terwijl zijn ouders hun vakantieleed verdrinken in alcohol.
Jo zou zijn tijd liever doorbrengen met Ylva die in het zelfde hotel verblijft maar het loopt helemaal anders.
Hij ontmoet Jekker, een Noorse man die in zijn eentje vakantie viert aan de Middellandse zee, en die aandachtig luistert naar wat Jo te vertellen heeft.

Twaalf jaar later krijgt het Noorse model Liss Bjerke een dringende oproep van thuis en verlaat ze spoorslags Amsterdam.
Terug in Oslo krijgt ze te horen dat haar zus spoorloos is verdwenen kort voordat ze zou optreden in het zeer omstreden televisieprogramma Taboe.

Voor Liss is volstrekt onduidelijk waarom haar zus Mailin zou willen optreden in het spraakmakende programmA. Heeft het te maken met het proefschrift over slachtoffers van seksueel misbruik? Mailins vriend Viljam heeft geen idee waar de onderzoeksgegevens zijn gebleven.
Een van de sporen leidt naar het afgelegen vakantiehuisje dat Liss en haar zus hebben gekregen van hun vader.

In deze kloeke standalone thriller voert Damhaug een groot aantal personages op die ieder voor zich een eigen rol spelen bij de verdwijning van Mailin.
Zoals patholoog Jennifer Platerud en rechercheur Roar Horvath die zich in elkaar en in deze zaak vast bijten.
Liss die nog gebukt gaat onder haar gehaaste vertrek uit Amsterdam heeft meer vertrouwen in haar eigen onderzoek.

Uiteindelijk brengt Torkil Damhaug op overtuigende wijze de twee hoofdrolspelers in deze psychologische thriller bij elkaar en wordt het verleden en heden samengebracht.
Een degelijk plot, dat toewerkt naar een ijskoude ontknoping in een razende sneeuwstorm, in combinatie met geloofwaardig vormgegeven personages maken van Dood door verdrinking een prima misdaadroman.

Gerechtigheid      Larsson Stieg      Roman

Hoofdpersonen in de boeken (en films) zijn Mikael Blomkvist en Lisbeth Salander.
Hij is veertiger, journalist en verantwoordelijk uitgever van het Zweedse maandblad Millennium (waar de boekenreeks naar is genoemd).
Het blad heeft een vrij kleine redactie, maar is befaamd om de onderzoeksjournalistiek, die van tijd tot tijd in speciale nummers diepgravend aandacht besteedt aan spraakmakende zaken.
De vrouwelijke hoofdpersoon heeft een problematisch karakter, als gevolg van in haar jeugd opgelopen trauma's.
Zij meet niet meer dan 1,50 m en 40 kilo, heeft vele tatoeages en diverse piercings en is kennelijk biseksueel.
Zij staat officieel te boek als psychotisch en uiterst introvert en is onder curatele gestelD. In de praktijk blijkt zij echter uiterst scherpzinnig en gewiekst.
Zij is een fenomeen in de internationale wereld van de computerhackers en heeft bovendien gewelddadige neigingen.
Haar bijzondere capaciteiten als researcher brengen haar in contact met de journalist en zij raken verwikkeld in diverse duistere zaken.

In het eerste deel draait de intrige om de opsporing van een vermiste en mogelijk vermoorde vrouw.
In het tweede en derde deel is Lisbeth Salander de spil om wie alles draait.
Deze twee delen sluiten naadloos op elkaar aan.

De vrouw die met vuur speelde (oorspronkelijke titel Flickan som lekte med elden) is het tweede deel uit de Millennium-trilogie, een serie misdaadromans van de Zweedse journalist en schrijver Stieg Larsson.
De letterlijke vertaling luidt ; ;Het meisje dat met vuur speelde ; ;.

De schrijver overleed in 2004 en in zijn nalatenschap werden drie complete romans aangetroffen die postuum werden gepubliceerd en veel opzien baarden in de wereld van de misdaadromans.
'De vrouw die met vuur speelde' werd voor het eerst in Zweden uitgegeven in 2006 en werd binnen korte tijd een internationale bestseller.
Het boek is de opvolger van de roman Mannen die vrouwen haten.
Dit deel werd, evenals het eerste, bekroond met de 'Glazen Sleutel', de prijs voor de beste Scandinavische misdaadroman.

De Nederlandse vertaling, verzorgd door Tineke Jorissen-Wedzinga, verscheen in 2008 bij uitgeverij Signatuur in Utrecht.

Gerechtigheid'

Gerechtigheid sluit naadloos aan bij het voorafgaande deel en beschrijft de verdere lotgevallen van Mikael Blomkvist, uitgever en journalist van het spraakmakende maandblad 'Millennium', en de enigmatische Lisbeth Salander, een jonge, door het leven getekende vrouw met een opvallend uiterlijk.
Het boek vertelt het verhaal van de gevolgen van de in het voorgaande deel beleefde avonturen.
De introverte en getraumatiseerde maar uiterst gewiekste Lisbeth Salander is de spil waar alles om draait.
Na bijna vermoord en levend begraven te zijn, belandt zij in het ziekenhuis, waarna journalist en vriend Blomkvist met enkele vertrouwelingen jacht maakt op de personen die hiervoor verantwoordelijk zijn.
Zij raken daarbij op het spoor van een uiterst geheime sectie binnen de Zweedse veiligheidsdienst, die nergens voor terug lijkt te deinzen.
Een opmerkelijke rechtszaak en een nieuwe speciale uitgave van het blad leiden tot een bijzondere ontknoping.

Van Troje tot Tiberius      Paterculus Velleius      Romeinse geschiedenis

Biografische gegevens

 

Velleius behoorde tot een familie, vermoedelijk afkomstig uit Capua, waarvan leden al eerder openbare ambten hadden bekleeD. Zijn eigen carrière bestond uit een krijgstribunaat in Moesië, deelname aan de oostelijke tocht van Gaius Caesar en enkele militaire commando's in Germanië en Pannonië onder Tiberius.
Hij was praetor in 15 na Chr.
[2] Het is onduidelijk hoe en waar hij na zijn praetuur leefde; wel staat vast dat hij in 30 zijn Historia Romana publiceerde en opdroeg aan een van de consuls van dat jaar, Marcus Vinicius.
Twee zoons of kleinzoons bereikten het consulaat ten tijde van Nero.

 

Velleius Paterculus schreef een korte Historia Romana ( ; ;Romeinse geschiedenis ; ;) in twee boeken, waarvan het eerste een bondig overzicht biedt van de oude geschiedenis tot aan de verwoesting van Carthago en Korinthe (146 v.
Chr.
); het tweede gaat wat uitvoeriger in op de recentere geschiedenis tot 30 na Chr.
, en met name op de periode van Augustus en Tiberius.
Het werk is onvolledig bewaard gebleven in één middeleeuws handschrift, dat vol fouten moet zijn geweest; het is verloren, maar kon nog in de zestiende eeuw worden geraadpleegD.

 

Beoordeling

 

Vaak is beweerd dat de Romeinse geschiedenis - de titel is modern - tekortschiet in objectiviteit.
Vooral Velleius' loftuitingen aan het adres van keizer Tiberius staan in scherp contrast tot de opvattingen van de lange tijd hoog aangeslagen geschiedschrijver Tacitus.
De moderne herwaardering van Rome's tweede keizer, en de andere beoordeling van Tacitus, heeft de waardering voor Velleius' geschiedwerkje in positieve zin veranderD.

 

Door het werk van de classicus A. J. Woodman is ook duidelijk geworden dat Velleius vrij kritisch staat tegenover keizer Augustus.
Hoewel de historicus hem de hemel in prijst, worden de successen van zijn regering slechts kort vermeld en bestaat de beschrijving van de jaren tussen 30 v.
Chr.
en 14 n.
Chr.
vooral uit een opsomming van rampen, zoals de crisis rond Augustus' overspelige dochter Julia en de nederlaag in het TeutoburgerwouD. Deze selectie past goed bij Velleius' traditionele politieke visie, waarin de monarchie als een noodzakelijk kwaad werd beschouwd, maar niet als iets positiefs.

 

Velleius' terughoudendheid over de verdiensten van Augustus is niet uniek.
Ook over Julius Caesar weet hij weinig goeds te melden en de machtige rechterhand van Tiberius, de praetoriaanse prefect Seianus, krijgt niet het krediet voor zijn optreden in Illyricum.
[3]

 

Woodman heeft ook gewezen op de valse bescheidenheid van Velleius.
Hij pretendeert dat hij een gelegenheidsgeschriftje heeft geschreven,[4] maar zijn voorbereiding is daarvoor te grondig.
Vooral zijn obsessie met chronologie verraadt dat Velleius er lang aan heeft gewerkt.

 

Het werk bevat veel interessante passages: de persoonsbeschrijvingen zijn in staat de lezer te boeien, uitweidingen over de Romeinse kolonies en provincies zijn relevant, en opmerkelijk is de aandacht die besteed wordt aan de ontwikkeling van de cultuur en de literatuur.

 

Receptie

 

De Romeinse geschiedenis werd in de oudheid niet geciteerd, maar op de drempel van de middeleeuwen heeft men er een handig compendium van de Romeinse geschiedenis in gezien en het als zodanig gebruikt.
De beschrijving van de slag in het Teutoburgerwoud speelde een rol bij de constructie van romantische zelfbeeld van Duitsland, als een natie geboren in de strijd tegen de ; ;welsche ; ; (= romaanse) erfvijand (eerst Rome, in de negentiende eeuw Frankrijk).

 

De eerste Nederlandse vertaling dateert uit 2011.

Kan een slecht historicus een waardevol boek schrijven? Ja, wanneer hij ooggetuige blijkt te zijn geweest van belangrijke gebeurtenissen en moderne maatstaven voor historisch onderzoek worden losgelaten.
Voor het eerst is het geschiedwerk van een tijdgenoot van de Romeinse keizers Augustus en Tiberius in het Nederlands vertaald als Van Troje tot Tiberius.
Historici zijn sceptisch; onbekend maakt nu eenmaal onbemind, maar in het geval van Velleius Paterculus is dat niet terecht.
Door patrick gouw.

In de Romeinse geschiedenis wordt het jaar 133 v.
Chr.
Vaak als een sleutelmoment voorgestelD. Met de moord op de volkstribuun en landhervormer Tiberius Sempronius Gracchus kwam er een einde aan de illusie dat de gerezen politieke meningsverschillen in de senaat zich zonder geweld lieten oplossen.
In de daaropvolgende eeuw zouden de facties van de zogenaamde optimaten en populares elkaar in toenemende mate gewapenderhand bestrijden en het republikeinse staatsbestel meesleuren in hun streven naar de macht.

 

Door antieke commentatoren is dit proces bijna unaniem in termen van normvervaging en morele achteruitgang beschreven:

 

‘Dit was in Rome het begin van bloedvergieten onder burgers en straffeloos wapengewelD. Sindsdien delfde recht het onderspit tegen geweld en golden mensen met macht als de besten … Oorlog begon men niet meer op juiste gronden, maar al naar gelang de te verwachten winst … is men eenmaal afgedwaald van het rechte pad, dan gaat het razendsnel bergafwaarts, en niemand vindt iets schandelijk voor zichzelf wanneer het een ander voordeel heeft gebracht.

 

Aan het woord is dit keer niet een bekende geschiedschrijver als Sallustius, Livius of Tacitus, maar een auteur wiens naam bij velen niet direct herkenning zal oproepen.
De passage is afkomstig uit de koker van Velleius Paterculus, een Romeins senator en militair uit de stad CapuA. Hij schreef rond 30 n.
Chr.
Zijn Historia Romana (hier vertaald als Van Troje tot Tiberius), ter ere van het consulaat van zijn goede vriend Marcus Vinicius.
In deze gelegenheidsuitgave combineert hij eerder verzameld bronnenmateriaal voor een geschiedkundig werk met persoonlijke anekdotes over hen beiden, hoofdzakelijk afkomstig uit de militaire campagnes waaraan ze gezamenlijk hadden deelgenomen.

 

Een verdiende plaats in het spectrum

 

Hoewel de titel anders doet vermoeden, behandelt Velleius meer dan twee millennia wereldgeschiedenis, met boeiende terzijdes over filosofie, literatuur en toneel die zijn militair-politieke kernverhaal afwisselen.
Slechts een klein deel van het werk is echter overgeleverd, hoofdzakelijk de boeken over de late Republiek en de vroege KeizertijD.

 

Moderne historici hebben lange tijd vrij negatief over het werk geoordeelD. Er is Velleius vooral verweten dat hij methodologisch weinig onderlegd was, zeker in vergelijking met andere antieke auteurs.
Zo legt hij geen enkele interesse aan de dag voor het verklaren van de gebeurtenissen die hij beschrijft.
Waar Herodotus wilde onderzoeken door welke oorzaak de Grieken en Perzen met elkaar in conflict waren gekomen en Thucydides in zijn analyse van de Peloponnesische Oorlog een onderscheid maakte tussen ‘oorzaken’ en ‘aanleidingen’, zo is Velleius simpelweg tevreden met het chronologisch ordenen van de feiten, zonder enige interpretatie.
Verslaglegging in elegant proza heeft daarbij voor hem geen hoge prioriteit.

Maar Velleius mag dan niet de grootste historicus van de Oudheid zijn geweest, als historische bron is hij wel degelijk van belang.
Als enige contemporaine bron schetst hij immers een doorlopend verhaal van de late Republiek en de heerschappij van  Augustus en Tiberius, een intrigerende en bepalende periode uit de Romeinse geschiedenis.
Dat hij nu tot ons spreekt via vertaler Vincent Hunink is niet alleen een groot genoegen, maar geeft hem ook een verdiende plaats in het spectrum van gekende Romeinse geschiedschrijvers.

 

‘Mijn hart bonst en trilt van verontwaardiging!’

 

Hij hanteert daarnaast een duidelijke moralistische geschiedopvatting: het verleden wordt aangewend om lof en blaam toe te kennen, opdat de mensen tot beter gedrag gebracht kunnen worden.
Daarbij gaat het er soms ongemeen fel en persoonlijk aan toe, bijvoorbeeld wanneer een oordeel gegeven wordt over de kwalijke rol van Marcus Antonius in de dood van Cicero:

 

‘Toch heb jij niets bereikt, Marcus Antonius! (Ja, ik voel mij gedwongen het kader van mijn geplande werk te buiten te gaan, mijn hart bonst en trilt van verontwaardiging!) Niets, ik herhaal het, heb jij bereikt door een premie uit te loven voor het afhakken van dat luisterrijke hoofd met die hemelse stem, niets door je lugubere loon om mensen aan te stichten tot moord op de man die ooit Redder des Vaderlands was, een consul van zulk formaat.

 

Hoewel Velleius in gevallen als deze aantoonbaar partijdig te werk gaat, sluit hij zijn ogen niet geheel voor de politieke en ideologische manipulaties van mannen als Sulla, Caesar en anderen.
Dit geldt in het bijzonder voor zijn beoordeling van de heerschappij van Octavianus/Augustus, die - hoewel her en der niet van lof gespeend - toch ook gepaard gaat met een vorm van indirecte geformuleerde kritiek.

 

Het zijn deze passages die de Historia Romana kleur geven en het tot een interessant en informatief geschiedwerk maken.
Waar meer erkende auteurs als Tacitus, Suetonius en Cassius Dio de eerste keizer vele decennia na dato (en met kennis van de afloop) kenschetsen, heeft Velleius diens opkomst bewust meegemaakt.
Via hem kunnen we ons een goed beeld vormen van de wijze waarop de machtsuitoefening door Augustus gestalte kreeg en hoe deze door tijdgenoten (en politieke tegenstanders) werd gepercipieerD.

 

Het mocht dan ondenkbaar zijn om in die tijd zelf openlijk een schriftelijk kritisch geluid te laten horen over het regime, maar tussen de regels door weerklinkt in Velleius’ relaas de stem van de oppositie wel degelijk door.
Zo beschrijft hij hoe Augustus in zijn machtstrijd voor- en tegenstanders opofferde, hoe hij werd geconfronteerd met opstandige legers en samenzweringen, en hoe zijn dochter Julia een bijzonder losbandig leven leidde.

 

Vuile handen

 

In de verdere onderwerpkeuze ligt meer kritiek besloten.
Niet de glorieuze overwinningen en triomfen op militair en architectonisch vlak (zoals beschreven in Augustus’ politieke testament, de Res Gestae) voeren de boventoon, maar juist de smerige burgeroorlog waarin Augustus vuile handen maakte en de nederlaag in de befaamde Varusslag in het Teutoburger Woud, die de keizer persoonlijk aangerekend werD. Desalniettemin is Velleius realist genoeg om te beseffen dat Augustus’ herstel van de republiek Rome in rustiger vaarwater had gebracht en de komst van een sterke man het beste was.

 

Waar Velleius nog enige serieuze kanttekeningen plaatste bij de heerschappij van Augustus, zo vleiend is zijn oordeel over diens opvolger Tiberius.
Die kritiekloze houding, deels voortkomend uit het feit dat hij onder diens heerschappij carrière maakte, heeft zijn reputatie geen goed gedaan en is de voornaamste reden dat moderne historici hem lang als tweederangs auteur hebben beschouwD. Zijn beeld strookte simpelweg niet met dat van Tacitus en Suetonius, die deze keizer als een antieke despoot karakteriseerden.
Met de rehabilitatie van Tiberius, voortkomend uit recent onderzoek, zijn echter ook de lofuitingen aan zijn adres in een positiever licht komen te staan.

 

Sterke en zwakke kanten

 

Het werk van Velleius Paterculus is nooit eerder in het Nederlands vertaalD. Ongetwijfeld heeft zijn lage status in de academische wereld daar aan bijgedragen.
Maar ook op stilistische gronden heeft men hem lange tijd niet de moeite van het vertalen waard gevonden.
En inderdaad, zijn stijl is bij tijd en wijlen nogal onbeholpen.
Daarnaast grossiert hij nogal in vaag en gewichtig taalgebruik.

 

Dit alles vraagt om veel doorzettings- en inlevingsvermogen bij een vertaler.
Vincent Hunink slaagt daarin wonderwel en weet tot een leesbaar geheel te komen, zonder de doorgaans lange zinsconstructies van de antieke tekst geweld aan te doen.
Mede door de gedegen inleiding van Jona Lendering wordt Velleius Paterculus op heldere wijze in de context van zijn eigen tijd geplaatst.
Tegen die achtergrond worden zijn sterke en zwakke kanten duidelijk en dringt de onvermijdelijke conclusie zich op dat de Historia Romana een geschiedwerk is dat het verdiend om door een breed publiek gelezen te worden.

 

Sommige werken in het genre van de Romeinse historiografie behoren tot de top van de wereldliteratuur.
Dat geldt zeker voor Cornelius Tacitus (Historiën en Annalen), maar ook voor meesters van het woord zoals Julius Caesar (Gallische oorlog) en Sallustius.
Andere geschiedschrijvers zijn haast onvermijdelijk in de schaduw van deze grootheden gebleven.
Toch bieden ook zij veel belangwekkende informatie in literair waardevolle werken.

Een goed voorbeeld van zo'n onderbelichte auteur is Velleius Paterculus, die leefde rond het begin van onze jaartelling (cA. 19 v.
Chr.
-31 n.
Chr.
).
In zijn geschiedwerk Historiae Romanae ('Romeinse geschiedenissen') belicht hij de geschiedenis van Rome vanaf de allervroegste tijd, kort na de val van Troje, tot in zijn eigen dagen.
Die eigen tijd valt samen met het regering van de Romeinse keizer Tiberius (42 v.
Chr.
- 37 n.
Chr.
; keizer vanaf 14 n.
Chr.
).

Na een succesvolle militaire en bestuurlijke carrière, waarin Velleius onder meer jarenlang in Germanië diende onder Tiberius (destijds nog geen keizer), wijdde Velleius zich aan de geschiedschrijving.
Hoewel hij aandacht besteedt aan de vroegste geschiedenis van Rome haast hij zich naar meer recente perioden zoals de woelige eerste eeuw v.
Chr.
En de tijd van de vroegste keizers, inclusief zijn beschermheer Tiberius.
Zijn sympathie gaat daarbij zonder voorbehoud uit naar Tiberius en een van zijn machtige vertrouwelingen, de beruchte Sejanus.
Laatstgenoemde viel in 31 in ongenade bij Tiberius.
Mogelijk is Velleius in Sejanus' kielzog meegesleept en in datzelfde jaar ter dood gebracht.

Mede door zijn loyaliteit aan Tiberius geeft Velleius een uitgesproken vleiend beeld van vooral diens regime.
Daarmee wijkt hij sterk af van het extreem negatieve Tiberius-beeld van andere auteurs zoals de genoemde Tacitus en de biograaf Suetonius.
Latere generaties, vooral beïnvloed door die beroemde auteurs, hebben daardoor een afwijzende houding ten opzichte van Velleius.
Ook worden hem diverse gebreken en tekorten verweten, zoals matig historisch inzicht, onbetrouwbaarheid inzake feiten en onevenwichtigheiD.

Het is maar de vraag in hoeverre die verwijten houdbaar zijn.
Specifiek voor Velleius zijn ze in feite niet.
Verder valt nog te bezien of de vermeende nadelen werkelijk afbreuk doen aan het belang van Velleius als schrijver en de leesbaarheid van zijn tekst.
Voor literaire lezers zijn misschien juist de punten waarop hij zo afwijkt van andere klassieke auteurs interessant.

Ook Velleius' vleierij van Tiberius hoeft niet op voorhand te gelden als een nadeel.
Tegenwoordig is er juist meer begrip gekomen voor het motief 'keizerlof' in de Romeinse literatuur, en voor de literaire vakkundigheid waarmee schrijvers (zoals bijvoorbeeld Martialis) op dit punt te werk gaan.
Daarmee komt voor het eerst ook ruimte voor een auteur zoals Velleius

Vincent Hunink, die vorig jaar een prachtige vertaling maakte van het compacte Latijn in Tacitus' Historiën, houdt van een uitdaging.
Van Troje tot Tiberius.

De geschiedenis van Rome van Velleius is echter lang geen Tacitus.
Velleius, die na militaire campagnes tegen de Germanen onder keizer Tiberius uiteindelijk senator en pretor werd, publiceerde als vijftigjarige in 30 dit boek.
Het was bedoeld als cadeau voor consul Marcus Vinicius, zoon van de commandant bij wie de jonge Velleius als prefect en krijgstribuun nog had gedienD.

Hij neemt een hele aanloop en zet ongeïnspireerd de voornaamste hoogtepunten uit de historiek van Rome op een ri J. Echt interessant wordt het wanneer hij het over zijn tijdgenoten Augustus en vooral Tiberius heeft.

In tegenstelling tot de communis opinio is Velleius veel minder positief over Octavianus-Augustus en heel wat meer lovend over diens opvolger Tiberius, die meestal als norse knapenschenner te kijk wordt gezet.

Niet zo dus bij Velleius, die in het geval van Tiberius diens imago van beheerste veldheer oppoetst.
Augustus moest het hebben van zijn rechterhand, veldheer Agrippa, en was zelf veeleer een uitgekookte propagandist, aldus Velleius.

Hunink probeert ook hier weer recht te doen aan het heel specifieke Latijn dat hij vernederlandst.
Velleius' kromme stijl met meanderende, wijdlopige nevenschikkingen wordt zonder opsmuk gebracht.

Dat levert bizarre stapelzinnen op, zoals die keer wanneer hij het over de verslagen Germanen heeft: 'Al hun weerbare mannen, in die oneindige aantallen en met hun reusachtige lijven en zo veilig als ze zaten door de natuurlijke ligging van hun land, gaven hun wapens over en met leiders en al omringd door fonkelende scharen gewapende Romeinen wierpen zij zich op de grond voor de verhoging van onze generaal.
'

Of hoe kromtaal - soms - kunst wordt.

 

Een monster.
Dat is het gangbare beeld van de Romeinse keizer Tiberius.
Met dank aan Suetonius en vooral Tacitus, die van hem een vernietigend portret schetsten.
Velleius Paterculus (19 v.
Chr.
- 31 n.
Chr.
), tijdgenoot van Tiberius, dacht er heel anders over.
In zijn korte ‘wereldgeschiedenis’, de geschiedenis van Rome dus, vormt het bewind van Tiberius een stralende climax.
Velleius had ook persoonlijk uitstekende ervaringen met Tiberius opgedaan: jarenlang diende hij onder hem als generaal in verre landen als Germanië.

Vaak is Velleius weggezet als een valse vleier en een knoeier.
Ten onrechte.
Gepassioneerd, ter zake kundig en met oog voor detail geeft hij een heldere kijk op de ontwikkelingen in Rome tot in zijn eigen dagen.

Velleius vertelt een levendig verhaal over de Romeinse burgeroorlogen, Caesar, Augustus en Tiberius.
Zo wordt de gestage, onomkeerbare verandering van republiek naar keizertijd merkbaar, voelbaar.

De erfenis van de oudheid voor de mens van nu      Nouwen Robert      Romeinse geschiedenis

De geschiedenis herhaalt zichzelf voortdurenD. Terugkijken naar het verleden is dus ook een manier om onze geest kritisch te houden tegenover het heden en in het licht daarvan na te denken over de maatschappij waarin we leven.

 

 Maar er is meer.
De vragen waarmee mensen vandaag worstelen, zijn dikwijls dezelfde als die waar de antieke mensen van wakker lagen.
Er zijn opvallende parallellen tussen de antieke grootmachten Athene en Rome en het hedendaagse AmerikA. Op vraagstukken over vrijheid, mensenrechten, democratie, globalisering en vrede zoeken wij al sinds de Klassieke Oudheid een antwoorD.

 

 Historicus Robert Nouwen gaat in vijf thema’s na wat we nog kunnen leren uit de wereld van de oude Grieken en Romeinen.
Hij publiceerde eerder over Gallo-Romeinse archeologie en geschiedenis, landelijke geschiedenis van de 19de en vroege 20ste eeuw en museologie.
Bij Davidsfonds Uitgeverij verscheen van hem o.
A. Keizer Augustus en de Lage Landen.

Na zijn drie vorige eveneens bij het Davidsfonds uitgegeven werken waarin hij de geschiedenis van onze gewesten in de Romeinse periode behandelde wijdt Nouwen dit nieuwe boek aan wat men een persoonlijke synthese van de geschiedenis van de klassieke Oudheid zou kunnen beschouwen.
Invalshoek daarbij is aan te tonen in welke opzichten de prestaties en realisaties uit die periode een blijvende invloed hebben uitgeoefend en nog steeds uitoefenen op de hedendaagse werelD. De titels van de vijf hoofdstukken geven aan welke aspecten de auteur in dat opzicht van belang acht: 1.
de geboorte van de menselijke waardigheid; 2.
het democratische experiment; 3.
de communicatiespecialisten; 4.
de globale wereld; 5.
nadenken over de vrede.

 De auteur toont telkens weer aan hoe veel van wat in de moderne wereld gemeengoed is geworden in feite teruggaat tot de klassieke Oudheid en hoe ook vragen en problemen waarmee de hedendaagse mens en samenleving geconfronteerd worden al in de klassieke Oudheid aan bod kwamen en soms ook opgelost werden op een manier die ook als een inspiratiebron kan fungeren voor de huidige maatschappi J. In het boek is een overvloed aan informatie bijeengebracht die de auteur tot een boeiend en vlot leesbaar exposé heeft verwerkt.
Voorzover nog nodig illustreert dit boek op overtuigende wijze de actualiteit van de klassieke OudheiD.

 Enkele kanttekeningen.
Inname van Carthago was niet in 209 v.
C. (blz.
53) maar in 146; de levende keizer werd vanaf een bepaald ogenblik niet divus et dominus (blz.
96) geheten maar wel deus et dominus (de titel divus was voorbehouden aan vergoddelijkte overleden keizers), de term Argolis valt te verkiezen boven Argolida (blz.
144).
Ook stelt de auteur ten onrechte dat na de slag bij Chaeronea (338 v.
C) het afgelopen was met de polis.
De polis is ook hierna nog voor eeuwen het samenlevingskader bij uitstek van de Grieken.
Wél was een einde gekomen aan de polis als actor in de internationale politiek.
De uiteenzetting van de auteur (blz.
149-150) over de Romeinse burgerrechts-politiek is nogal warrig en gaat voorbij aan de essentie ervan.
Tenslotte kijkt men verrast op bij het lezen van volgende zin (blz.
207): Nauwelijks meer dan honderd jaar heeft de pax Romana in onze contreien geduurD. Nauwelijks??? Maar deze kanttekeningen wegen niet op tegen de kwaliteiten van het werk waarin leerkrachten belast met de antieke cultuur heel wat inspiratie zullen vinden voor hun lessen ;

Memoires van Hadrianus      Yourcenar Marguerite      Romeinse geschiedenis

Mémoires d'Hadrien is een historische en psychologische roman van de Frans-Belgische auteur Marguerite Yourcenar (1903-1987).
De roman heeft de vorm van een denkbeeldige autobiografie van de Romeinse keizer Hadrianus (76-138).

 

De Romeinse keizer heeft ook in werkelijkheid memoires geschreven maar zij zijn verloren gegaan.
Margueritte Yourcenar zag in dat gegeven een aanmoediging om zijn memoires te ; ;reconstrueren ; ;.
De aanzet voor het werk was een opmerking van Gustave Flaubert in een brief aan Madame Roger des Genettes[1] waarin hij schreef over een ; ;tijdperk (de tweede eeuw) waarin de oude goden vergeten waren en Christus velen nog onbekend was, zodat de mens op zichzelf was aangewezen ; ;.
Dit thema, de werkelijk onafhankelijke mens, fascineerde Yourcenar die ook de spanning tussen de keizer als hedonist en als stoïcijn beschreef.
Een innerlijk conflict dat ook in haar levenswijze terug te vinden is.
Yourcenars voorkeur voor Hadrianus, geplaatst in de tweede eeuw met een relatieve (gewapende) vrede onder de Pax Romana is verklaarbaar.
Het riep bij haar parallellen op met de zich aandienende periode na de Tweede Wereldoorlog met een gecontroleerde stabiliteit, de zogenoemde Pax Europeana, nu gegarandeerd door de rivaliteit en het evenwicht van twee grootmachten.

 

Marguerite Yourcenar was sinds 1942 docente Frans aan het Sarah Lawrence College in Westchester County, iets ten noorden van New York.
Tussen 1940 en 1945 schreef en publiceerde zij niet.
Op 24 januari 1949 kreeg zij dankzij Jacques Kayaloff een in 1940 in een hotel in Lausanne achtergebleven koffer waarin zij de na 1929 bijeengebrachte familiepapieren en een door haar vergeten bundel aantekeningen over Hadrianus en Antinous terugvond[2].
In 1949 schreef Yourcenar een groot deel van het boek maar zij kreeg het niet voltooiD. Zij vroeg en kreeg in 1950 een sabbatical om haar roman te kunnen schrijven.
Een groot deel van het boek werd in het buitenhuis van Grace Frick en Marguerite Yourcenar, ; ;Petite Plaisance ; ; op het eiland Mount Desert geschreven.

 

Het door Grace Frick getypte manuscript werd in delen naar de uitgeverij Plon in Parijs gestuurD. Yourcenar speelde na op 10 mei 1950 met de SS Mauretania naar Frankrijk te zijn teruggekeerd de uitgeverijen Plon, Gallimard en Grasset tegen elkaar uit om een zo hoog mogelijk honorarium te bedingen.
Dat lukte, het op 5 december uitgegeven boek maakte Marguerite Yourcenar rijk en onafhankelijk.

 

Grace Frick vertaalde het boek in het Engels.
Deze vertaling vergde van de vriendinnen gedurende twee jaar een intensieve samenwerking waarbij iedere zin en iedere nuance werden besproken.
Het resultaat werd door de schrijfster geautoriseerD.

 

In Nederland verscheen al vroeg een vertaling, namelijk van J.A. Sandfort: Hadrianus' gedenkschriften.
Den Haag, Boucher, 1952.
In 1998 verscheen een vertaling van de hand van Jenny Tuin (1923-1997) die zij vlak voor haar overlijden voltooide: Herinneringen van Hadrianus.
Amsterdam, Athenaeum - Polak & Van Gennep, 1998.

 

In dit werk schetst de doodzieke zestigjare adoptiefkeizer Hadrianus uit de tweede eeuw, semper in omnibus varius (steeds in alle dingen verscheiden) zijn leven aan zijn jonge 17-jarige opvolger en adoptief kleinzoon Marcus Aurelius.
De roman is geschreven als een lange brief en begint heel vertrouwelijk met de aanhef: Mon cher MarC. De oude keizer mediteert over zijn verleden, beschrijft zowel zijn triomfen als nederlagen, zijn architecturale realisaties (Villa Hadriana), zijn liefde voor de kunst en zijn gevoelens voor de jong gestorven Antinous.
Hadrianus legt rekenschap af van zijn pogingen om tijdens zijn bewind de toenmalige wereld te ordenen onder de Pax Romana: dominerend maar trouw aan zijn historisch geachte zending.
Kennis, inzicht en plichtsbesef zetten de toon.

 

Deze roman, geschreven in een compacte stijl met precies woordgebruik met helder geformuleerde en goed uitgebalanceerde zinnen weerspiegelt goed Hadrianus' mentaliteit.

 

Het boek bevat op de beginpagina de bekende Latijnse versregels die toegeschreven worden aan Hadrianus.
De vrije Nederlandse en Franse vertalingen zijn hieronder toegevoegD.

 Animula vagula blandula, hospes comesque corporis, quae nunc abibis? In loca pallidula rigida nudula (nubila?) - nec ut soles dabis iocos.
Publius Aelius Hadrianus, Imp.

Nederlandse vertaling:

 Zieltje, zwervertje, charmeurtje, gast en makker van het lichaam, waar ga je nu naar toe? Naar donkere, kille en mistige plaatsen en je grapjes zul je niet meer maken.
(zie Birley)

 Petite âme tendre et vagabonde, Hôte et compagne de mon corps A présent tu descendras dans les lieux Pâles, sévères et durs Où tu renonceras aux jouissances passées

Hoofdstukken

 1.
Anima, vagula, blandula (zieltje, zwervertje, charmeurtje)

 2.
Varius multiplex multiformis (verschillend, veelvuldig, veelvormig)

 3.
Tellus stabilita (een vreedzaam rijk)

 4.
Saeculum aureum (gouden eeuw)

 5.
Disciplina Augusta (keizerlijke tucht)

 6.
Patientia (geduld)

 

Over de Pax Romana laat Yourcenar Hadrianus het volgende mijmerend denken:

:

  ; ;Ik wilde dat de verheven grootsheid van de pax Romana zich uitstrekte tot iedereen, onmerkbaar aanwezig als de muziek van het bewegende firmament; dat de nederigste reiziger van het ene land of het ene continent naar het andere kon trekken zonder lastige formaliteiten, zonder gevaren, overal verzekerd van een minimum aan rechtsbescherming en beschaving; dat onze soldaten hun eeuwige pyrrische dans aan de grenzen bleven uitvoeren; dat alles zonder hapering functioneerde, de werkplaatsen en de tempels ; dat de zee werd doorkliefd met mooie schepen en over de wegen talloze rijtuigen trokken; dat in een goed geordende wereld de filosofen hun plaats hadden en de dansers eveneens.
Dat eigenlijk zo bescheiden ideaal zou vaak genoeg benaderd worden als de mensen een deel van de energie die ze aan stompzinnige of destructieve werken besteden in dienst daarvan stelden; een gelukkige omstandigheid heeft mij vergund het in deze laatste kwarteeuw ten dele te verwezenlijken ; ;

 Identificatie van Margueritte Yourcenar met Hadrianus

 

De biseksuele Margueritte Yourcenar onderhield in de tijd dat zij Mémoires d'Hadrien schreef een lesbische relatie met Grace Frick.
Yourcenar koos in een aantal van haar romans en novellen homoseksuele of biseksuele mannen en hun liefdes als hoofdpersoon en themA. Zij besteedde in haar werk weinig aandacht aan vrouwen die zij ongeschikt achtte als hoofdpersoon omdat hun leven altijd teveel in het verborgene plaatsvonD. De beschrijving van de homoseksuele liefde van Hadrianus en Antinous past in een patroon dat in Yourcenars werk te herkennen is.
De trots van de beschreven keizer, zijn wrevel wanneer hij met personen van minder intellect werd geconfronteerd[3] zijn interesse in magie en zijn reislust zijn ook bij Margueritte Yourcenar te herkennen.
Zij vond de stelling van critici dat zij zich met Hadrianus had geïdentificeerd aanmatigend en bespottelijk.
De roman was in haar ogen een portret van een vrije geest die met de naderende dood en het ; ;niets ; ; geconfronteerd wordt.

 

Succes en kritiek

 

Deze in 1951 gepubliceerde roman bracht Yourcenar zowel kritiek als commercieel succes.
Zij won de Prix Feminina Vacraresco en tegen 1989 waren er ongeveer een miljoen exemplaren van gedrukt.
Het werk beleefde in 2005 nog een Nederlandstalige herdruk onder de titel Herinneringen van Hadrianus.

 

Dit werk wordt algemeen gezien als een briljant boek waarbij de auteur erin slaagt zich geheel in te leven in de figuur van de keizer.
Velen zien het werk toch als een minder geslaagde roman door de ietwat geforceerde montage van de delen.
Toch biedt dit werk de kans je mentaal in een totaal andere tijd te verplaatsen, met name de tweede eeuw na Christus onder de Romeinse heerschappij met de Pax RomanA.

 

De Amerikaanse schrijver Gore Vidal, schrijver van Julian (vertaling Julius, memoires van keizer Julius Apostata of Julianus Apostata) (1964) oordeelde streng over Yourcenars Memoires d'Hadrien als hij zegt:

  ; ;Yourcenar a fait toutes les erreurs possibles pour un roman historique.
D'abord, elle transforme Hadrien en Mme Yourcenar.
  Elle a tout surdécoré avec de la pensée moderne.
;

De schrijfster Nancy Mitford vond het evenmin een meesterwerk maar de meeste kritieken waren zeer enthousiast.

 

De historici André Chastagnol en Paul Petit uitten ook hun twijfels:

 André Chastagnol, «Le portrait que trace de lui Marguerite Yourcenar correspond sans aucun doute à ce que les sources nous apprennent»[6]

 Paul Petit, « M.
Yourcenar a déployé pour le peindre des trésors de psychologie et une bonne connaissance des sources sans prétendre à la vérité historique

 

Classici hebben tal van anachronismen en fouten in het boek gevonden.
Yourcenar had jarenlang bronnen bestudeerd maar baseerde zich vooral op de Historia Augusta en Cassius Dio's Geschiedenis van Rome.
Zij nam ook de partijdige geschiedschrijving en de onnauwkeurigheden van deze twee bronnen over.
De roman is dan ook in de eerste plaats een psychologisch portret van een geïdealiseerde persoon.

 

Waar het de taal betreft gaf Margueritte Yourcenar toe dat de, waarschijnlijk in Attisch Grieks geschreven, formuleringen in het boek ; ;modern ; ; waren.
Wanneer zij de Franse tekst in het Latijn of Grieks vertaalde werd haar duidelijk dat een Stoïcijn in de Tweede Eeuw zijn gedachten anders zou hebben geformuleerD. Het boek is dan ook een roman.

Keizer Augustus en de Lage landen      Nouwen Robert      Romeinse geschiedenis

http://nl.
wikipediA.org/wiki/Imperator_Caesar_Augustus

In dit boek biedt Nouwen de lezer veel meer dan de titel aankondigt want strikt genomen beantwoordt alleen hoofdstuk 4 (blz.
103-147) aan de titel.
Wat daaraan voorafgaat, is een heel lange aanloop die dit onderwerp in een (zeer) brede historische context moet situeren.
Zo krijgt de lezer in hoofdstuk 1 een beknopte algemene geschiedenis van Rome tot en met de regering van Augustus.
Hoofdstuk 2 is voornamelijk gewijd aan de grote betekenis van de propaganda tijdens het bewind van Augustus en aan de rol die de bouwpolitiek van Augustus te Rome daarbij speelde.
Nouwen staat uitvoerig stil bij de heraanleg van het forum Romanum, de bouwactiviteiten op het Marsveld (mausoleum, Ara Pacis en zonne-uurwerk) en de aanleg van het Forum Augusti en verduidelijkt de propagandistische betekenis van dit alles.
Ook de Res Gestae van Augustus en de politieke en propagandistische bedoeling ervan worden door de auteur grondig geanalyseerD. Nog altijd in dat tweede hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan de bouwactiviteiten t.
t.
v.
Augustus in de provincies en meer bepaald Gallië.
Het hoofdstuk wordt besloten met de beschrijving van enkele kunstwerken waarin het thema van de Gallische en Germaanse provincies aan bod komt.
Hoofdstuk 3 is gewijd aan het Romeinse imperialisme in de laatste eeuwen voor onze tijdrekening en Nouwen maakt duidelijk hoe de politiek van Augustus daar een voortzetting van was.
Verder in het hoofdstuk wordt het beeld dat de Romeinen hadden van Galliërs en Germanen t.
t.
v.
Augustus geschetst.
Pas dan, we zijn inmiddels op blz.
103, acht de auteur het moment gekomen om datgene wat de titel van het boek aankondigt aan te snijden in hoofdstuk 4.
Maar eerst gunt hij ons in de eerste tien bladzijden van dit hoofdstuk nog een terugblik op de gang van zaken onder Caesar.
In de resterende 36 bladzijden van het hoofdstuk wordt het ingrijpen van Augustus in onze gewesten beschreven: een grondige administratieve en fiscale reorganisatie, enkele militaire expedities onder leiding van Drusus, de aanleg van een wegennet en de stedelijke uitbouw van de belangrijkste Gallische centrA. Ook de inhoud van de volgende hoofdstukken valt buiten de titel van het boek.
In hoofdstuk 5 gaat het over de (poging tot) verovering van Germanië dat tot nader order nog altijd niet tot de Lage Landen kan gerekend worden terwijl hoofdstuk 6 gewijd is aan de ontwikkelingen in Gallië en Germanië na de dood van Augustus.

Zoals in zijn twee vorige werken, Caesar in Gallië (2003) en De Romeinen in België (2006) geeft Nouwen ook hier weer blijk van een grondige vertrouwdheid met de aangesneden onderwerpen.
Hij beheerst zowel het bronnenmateriaal als de wetenschappelijke vakliteratuur terzake en verwerkt dit materiaal op een vlotte wijze in zijn exposé.
Zoals uit het summiere overzicht al duidelijk zal zijn geworden munt het boek evenwel niet uit door een heldere en overzichtelijke structuur.
Soms lijkt het er wel op dat de auteur wat teveel hooi op de vork heeft genomen, zeker als men de titel van het boek als criterium hanteert.
Maar de lezer die zo meer krijgt aangeboden dan wat hem werd beloofd, kan zich daar moeilijk over beklagen tenzij dan misschien over de nodeloze herhalingen die hadden kunnen vermeden worden door een beter overwogen structuur.
Maar dit alles belet niet dat dit boek samen met de twee vorige bij het Davidsfonds uitgegeven werken van de auteur een wetenschappelijk degelijk en  geactualiseerd overzicht bieden van de geschiedenis van onze gewesten in de Romeinse tijD.

Imperator Caesar Augustus (Rome1, 23 september 63 v.
Chr.
2 - Nola, 19 augustus 14 n.
Chr.
) was de eerste princeps (vgl.
; ;keizer ; ;) van Rome.
Door steeds meer verschillende bevoegdheden van republikeinse magistraten naar zich toe te trekken kreeg hij de feitelijke macht over Rome in handen.

Deze achterneef en voornaamste erfgenaam van Gaius Julius Caesar (Julius Caesar) won de machtsstrijd die volgde op de moord op Caesar in het jaar 44 v.
Chr.
en was in 31 v.
Chr.
de enige die levend uit deze strijd kwam.
Vanaf 27 v.
Chr.
zou hij als princeps (eerste burger) de teugels van het Imperium Romanum in handen houden.
Hij maakte een einde aan een eeuw van burgeroorlogen en stichtte in de daaropvolgende periode de Julisch-Claudische dynastie.
Onder het mom van het herstel van de republiek (restitutio rei publicae) voerde hij in werkelijkheid een duurzame omvorming tot monarchie (principaat) door.
Ook op sociaal-economisch en ander gebied voerde Augustus tijdens zijn regering hervormingen door.
Zijn heerschappij zorgde voor een langdurige tijd van interne vrede, die als Pax Augusta werd aangeduiD.

 Namen en titel van Augustus

De geboortenaam van de latere Augustus was Gaius Octavianus.
Volgens Suetonius droeg hij oorspronkelijk het cognomen Thurinus (Suet.
, Aug.
7.
1: Infanti cognomen Thurino inditum est).
3 Cassius Dio vermeldt Kaipias als een ander, echter weinig vermeld cognomen van Gaius Octavius (Cass.
Dio, XLV 1.
1: ).
4 Na de testamentaire adoptie door Caesar nam hij in het jaar 44 v.
Chr.
officieel diens naam aan (Gaius Julius C. f.
Caesar).
5 Het was gebruikelijk om na een adoptie de voormalige nomen gentile om te vormen tot een agnomen.
Maar Augustus heeft het agnomen Octavianus waarschijnlijk nooit gebruikt.
6 Toch gebruikt de moderne geschiedwetenschappelijke literatuur voor de tijd van zijn opkomst meestal de naam Octavianus, om hem van Gaius Julius Caesar te onderscheiden.

Na de officiële apotheose van Gaius Julius Caesar in het jaar 42 v.
Chr.
luidde de nieuwe naam van zijn adoptiefzoon Gaius Julius Divi filius Caesar.
7 Na de aanvaarding van het praenomen Imperator – mogelijk in 38 v.
Chr.
, maar niet later dan in 31 v.
Chr.
– verving Augustus het nomen gentile Iulius door Caesar (Imperator Caesar Divi filius).
8

Op 16 januari 27 v.
Chr.
verleende de Senaat hem de erenaam Augustus, zodat zijn volledige naam nu Imperator Caesar Divi filius Augustus was.
Het agnomen Augustus („de verhevene“) zou net zoals Caesar bij het regeringsaantreden van Claudius een bestanddeel van de vaste titulatuur van de princeps worden.
9

 Levensloop

Zijn levensgeschiedenis toont twee ogenschijnlijk volkomen tegenovergestelde persoonlijkheden.
Enerzijds was hij de jonge, eerzuchtige, soms wrede politicus, die in de strijd om de hoogste macht zonder scrupules de wet aan zijn laars lapte.
Anderzijds was hij de princeps, die – eenmaal in het bezit van de macht – er zeer wijs gebruik van maakte.
Met het principaat voerde hij een nieuwe, duurzame staatsinrichting in, ter vervanging van de republiek die in de honderdjarige burgeroorlog geheel verwoest was.

Augustus was de zoon van Gaius Octavius en Atia Balba Caesonia, een nicht van Gaius Iulius Caesar.
De familie van zijn vader behoorde tot de stand van de equites, de Romeinse ruiterstand, en dus tot de nederige, plebejische landadel (Suet.
, Aug.
2.
1: minores gentis) en stamde uit Velletri.
Een voorvader van Augustus zou door de Romeinse koning Tarquinius Priscus in de Romeinse Senaat zijn benoemD. In de eerste eeuw v.
Chr.
was de familie welgesteld, maar weinig beduidenD. Gaius Octavius, die geldschieter zou zijn geweest, werd echter opgenomen in de Senaat en wist zich op te werken tot praetor.
Na de dood van zijn vader in 58 v.
Chr.
werd de jonge Gaius op het landgoed van zijn grootmoeder Iulia, de zus van Caesar, in Velitrae verder opgevoed10.
Later zou hij verhuizen naar het huis van zijn stiefvader Lucius Marcius Philippus in Rome.
Volgens Suetonius hield hij in 51 v.
Chr.
de lijkrede voor zijn grootmoeder en nam hij in 49 v.
Chr.
de toga virilis aan (Suet.
, Aug.
8.
1.
).

Daar Caesar geen wettige zoon had, nam hij zijn achterneef onder zijn vleugels.
Zo werd Gaius Octavius dankzij Caesars voorspraak in 48 v.
Chr.
in het college van Pontifices opgenomen.
In 47 v.
Chr.
was Octavius praefectus urbi, die de consuls verving die zich tijdens de ludi Latini niet in Rome ophielden.
In 46 v.
Chr.
liet Caesar hem aan zijn triomftocht na zijn zege in de burgeroorlog deelnemen.
In het jaar daarop begeleidde de jonge Gaius Octavius zijn grootoom op diens veldtocht tegen de zonen van Pompeius naar Hispania, waar hij op Caesar duidelijk indruk maakte door zijn dapperheiD. Hij zou ook als magister equitum (letterlijk „leider van de ruiterij“, de rechterhand van een dictator) aan de geplande veldtocht tegen de Parthen hebben deelgenomen.
Samen met zijn vrienden Marcus Vipsanius Agrippa en Salvidienus Rufus was hij reeds naar Apollonia in Illyria (het huidige Albanië) vooruitgestuurD. Daar bereikte hem in het voorjaar van 44 v.
Chr.
het bericht van de moord op Caesar.
Tijdens zijn terugreis naar Rome vernam hij dat de dictator hem bij testament had geadopteerd en tot voornaamste erfgenaam van zijn privévermogen had aangeduiD.

Opkomst in de politiek

 

Bronzen buste van Octavianus (gevonden in Meroë, Nubië; nu in het British Museum).
De postume, testamentaire adoptie ontbeerde elke juridische gronD.11 Gaius Octavius aanvaardde, zodra hij in Rome terug was, desalniettemin het testament alsook alle daarmee verbonden verplichtingen en noemde zich voortaan naar zijn voorgewende adoptievader Gaius Iulius Caesar.
Hij speelde in het begin geen rol in het conflict tussen diens aanhangers – die zich rond Marcus Antonius schaarden – en de republikeinsgezinde Caesarmoordenaars rond Gaius Cassius Longinus alsook Marcus en Decimus Iunius Brutus.

Marcus Antonius eiste als onderbevelhebber van Caesar en diens collega in het consulaat voor het jaar 44 v.
Chr.
de leiding over de factie van Caesar voor zich op.
Zo weigerde hij het vermogen van de dictator aan Octavianus weg te geven.
Deze betaalde desondanks de in Caesars testament voorziene legaten aan diens veterani en de bevolking van Rome uit.
Daarvoor gebruikte hij de in Apollonia in beslag genomen, voor de Parthenoorlog voorziene krijgskas.
Hij veilde echter ook zijn eigen bezit om het te kunnen financieren.
Zijn optreden bracht hem al snel een groot aantal aanhangers en gaf hem bovendien ook politiek gewicht.
De invloedrijke senator en oud-consul Marcus Tullius Cicero, die niet tot de samenzweerders had behoord, maar wel met de republikeinse zaak sympathiseerde, ondersteunde de schijnbaar onervaren jongeman, in de hoop hem als politiek tegengewicht voor Marcus Antonius te kunnen gebruiken.
Octavianus ging hierop in, maar gebruikte Cicero's steun voor zijn eigen plannen.
Hij steunde daarbij op zijn eigen, ervaren raadgevers zoals de welgestelde Gaius Cilnius Maecenas.

Bondgenootschap met de Caesarmoordenaars

Terwijl Antonius in het jaar 43 v.
Chr.
in Gallië tegen Decimus Brutus streed, bouwde Octavianus in Italië een leger op, bestaande uit veterani van Caesar.
Zo maakte hij zich op een manier die veel weg had van een staatsgreep, meester van de stad Rome.
Onder militaire druk en op aandrang van Marcus Tullius Cicero bevestigde de senaat Octavianus' toegeëigende militaire bevelhebberschap, verleende hem de voorrechten van een senator en consul en stond hem toe om alle ambten 10 jaar voor de wettelijk vastgelegde minimumleeftijd te aanvaarden.
Octavianus ging nu zelfs een bondgenootschap met de republikeinen aan.
Nog in datzelfde jaar belegerde hij Antonius in de Mutinensische oorlog samen met een senatoriaal leger onder de consuls Aulus Hirtius en Gaius Vibius PansA.

Beide staatshoofden van de republiek kwamen om in de strijd en Octavianus verlangde er nu naar om voor zichzelf een van de vrijgekomen plaatsen van consul in te nemen.
Nadat de senaat echter had geweigerd hem te laten verkiezen tot consul, dwong Octavianus op 19 augustus 43 v.
Chr.
met hulp van zijn troepen zijn verkiezing tot consul en de achting van de Caesarmoordenaars af.
Intussen had Antonius 19 legioenen onder zijn bevel gebracht na zijn laatste nederlaag.
Daarom – terwijl Octavianus op het politiek toneel van Rome nu als „wreker“ van zijn adoptievader optrad – wisselde hij van zijde en ging met de leiders van de factie van Caesar een bondgenootschap aan.
Naar het voorbeeld van Caesar, Pompeius en Crassus uit 60 v.
Chr.
richtten Octavianus, Marcus Antonius en de magister equitum Marcus Aemilius Lepidus in oktober 43 v.
Chr.
een tweede triumviraat op.
Ter bekrachtiging van deze overeenkomst huwde Octavianus Antonius' stiefdochter Clodia (echtgenote van Octavianus).

Zie tweede triumviraat voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

 

Aureus met aan de voorzijde de triumvir Marcus Antonius en aan de keerzijde Octavianus (41 v.
Chr.
)De „driemannen voor de herinrichting van de republiek met consulaire macht“ (Triumviri Rei Publicae Constituendae Consulari Potestate), zoals de alliantie officieel werd genoemd, berustte zuiver op de militaire macht van Triumviri, op hun zeggenschap over veruit de meeste Romeinse legioenen.
Ze lieten zich op 27 november 43 v.
Chr.
door de senaat voor vijf jaar dictatoriale bevoegdheden toekennen.
Zoals in de tijd van Lucius Cornelius Sulla werden nu ook proscriptielijsten uitgevaardigd, die alle daarop vermelde personen vogelvrij verklaarden.
Volgens Suetonius zou Octavianus zich in het begin tegen de proscripties hebben afgezet, maar ze vervolgens vastbeslotener hebben doorgevoerd dan zijn beide collega's.
Op aandringen van Antonius werd tijdens de moorden onder de politieke tegenstanders van de triumviri ook Cicero tot slachtoffer gemaakt.

De opbrengst van de proscripties voldeed helemaal niet aan de financiële verwachtingen van de triumviri, maar ze decimeerden zo wel de republikeinse heersende klasse in de senaat van Rome, op wiens plaatsen de machthebbers loyale aanhangers plaatsten.
Op eenzelfde wijze deden ze dit ook met de magistraten in andere steden.
Deze en andere maatregelen deden het interne evenwicht van de Romeinse heersende klasse kantelen ten nadele van de republikeins gezinde krachten.
Het waren deze omwentelingen die de Augustus-kritische oud-historicus Ronald Syme „Roman revolution“ doopte.

In het jaar 42 v.
Chr.
trokken Antonius en Octavianus naar Griekenland, waar de Caesarmoordenaars Marcus Iunius Brutus en Gaius Cassius Longinus hun strijdkrachten hadden verzamelD. De nederlagen van de Caesarmoordernaars in de dubbelslag bij Philippi in Macedonië in de herfst van dat jaar betekende de definitieve ondergang van de Romeinse republiek.
Daar de overwinning wezenlijk aan Antonius was te danken, nam diens gewicht binnen het triumviraat verder toe.

Toen de triumviri na Philippi hun invloedssferen vastlegden, kreeg Antonius bovenop Gallia Comata de provincia Narbonensis en liet hiervoor Gallia Cisalpina varen, dat voortaan samen met Italia werd bestuurD. Daarnaast zou hij de verhoudingen in de rijke oostelijke provinciae herinrichten.
Lepidus werd, nadat hij oorspronkelijk volledig uitgesloten was geweest, de beide Africae toegewezen kregen – de toenmalige graanschuur van Rome.
Octavianus kreeg Hispania Citerior en Ulterior en de moeilijke opgave de veterani in Italia te vestigen, dat door de triumviri gezamenlijk werd bestuurD. Deze zorg voor het zogenaamde „legercliënteel“ werd sinds Marius' legerhervormingen van elke veldheer verwacht, die zich zo van de politieke steun van zijn veterani verzekerde en het vertrouwen van ervaren legionairs kon verwerven.

Bij de landverdelingen kwam het tot brutale onteigeningen en verdrijvingen, niet slechts van enkele grondbezitters, maar zelfs van hele stadsbevolkingen.
Octavianus maakte zich destijds dan ook bij iedereen gehaat.
Bovendien kwam het wegens de landverdeling tot zware meningsverschillen met Marcus Antonius' broer Lucius, die Octavianus echter te Perusia belegerde.
Antonius landde daarop met zijn troepen in ItaliA. De legioenen van beide triumviri weigerden echter te strijden en dwongen hun leider tot een vernieuwd bondgenootschap.
De vrede van Brundisium werd in de herfst van 40 v.
Chr.
beklonken met het huwelijk van Antonius met Octavianus' zus Octavia Thurina minor.

In hetzelfde jaar, nadat hij van zijn eerste vrouw Clodia was gescheiden, huwde Octavianus met Scribonia, een verwante van Pompeius' zoon Sextus.
Ze schonk hem een dochter, Iulia, die zijn enige natuurlijke kind zou zijn.
Maar nog dezelfde dag van Iulia's geboorte verstootte hij haar moeder, om in 38 v.
Chr.
Livia Drusilla te huwen.
Het schandaal werd nog vergroot doordat hij Livia in zijn huis opnam, nog voordat ze zich van haar toenmalige echtgenoot, de overtuigde republikein Tiberius Claudius Nero, had kunnen laten scheiden.
Deze vrouw, die zijn meest vertrouwde raadgeefster werd, bracht uiteindelijk haar beide zonen Tiberius en Drusus in Octavianus' huis.
Tiberius werd uiteindelijk de opvolger van Octavianus.

 Strijd om de alleenheerschappij

 

¦¦ Octavianus' machtsbereik

¦¦ Antonius' machtsbereik

¦¦ Antonius' bondgenoten

De laatste politieke tegenstander van de triumviri was Sextus Pompeius, die met zijn vloot nog over een aanzienlijke militaire macht beschikte.
Hij controleerde Sicilië en bracht de graantoevoer naar Rome in gevaar, wat Octavianus' gezag in Rome ondermijnde.
Op aandringen van de senaat sloot Octavianus in 39 v.
Chr.
met Sextus Pompeius het verdrag van Misenum.
Pompeius ontving Sardinië, Corsica, Sicilië en de Peloponnesus als machtscentrum, en daarenboven de garantie op een consulaat in het jaar 35.
Aangezien deze concessies Octavianus in de praktijk aan macht deden inboeten, zette Octavianus in het volgende jaar (38 v.
Chr.
) reeds alles op alles om Pompeius opnieuw van de macht te beroven.
In dit jaar was het triumviraat nog eens voor vijf jaar verlengd geworden.
Twee jaar later, in 36 v.
Chr.
, belegerde Octavianus' veldheer Marcus Vipsanius Agrippa Pompeius in de zeeslag bij Naulochus voor de noordkust van Sicilië.
Nadat Octavianus kort daarop erin slaagde Lepidus van de macht te beroven, omdat diens troepen naar hem waren overgelopen, beheerste hij voortaan het gehele westelijke deel van het rijk.
In de strijd om de alleenheerschappij stond enkel Antonius hem nu nog in de weg.

Terwijl Octavianus van eind 35 tot begin 34 v.
Chr.
bij kleinere veldtochten in Dalmatia een slagkrachtig leger in vorm bracht, voerde zijn rivaal een succesrijke strijd tegen de Parthen.
Deze waren sinds 40 v.
Chr.
onder het bevel van Quintus Labienus, een aanhanger van de republikeinse zaak, in Syrië binnengedrongen.
Daarom ging Antonius een heftige verhouding met koningin Cleopatra VII van Egypte aan, voor wie hij in het jaar 32 v.
Chr.
de in Rome uiterst populaire Octavia verstootte.
Toen hij in hetzelfde jaar overging tot het schenken van delen van het Romeinse oosten aan Cleopatra en hun gemeenschappelijke kinderen (Alexander Helios, Cleopatra Selene en Ptolemaeus Philadelphos), verloor hij elke steun in Rome.
Octavianus wist Antonius' daden allervoordeligst tegen deze uit te spelen in zijn propagandA. Om hem ook nog zijn laatste aanhangers af te troggelen, schrok hij er zelfs niet voor terug heiligschennis te plegen: in 32 v.
Chr.
liet hij het bij de Vestalinnen in bewaring gegeven – mogelijk echter ook vervalste – testament van Antonius openbaar maken, waarin hij Cleopatra's kinderen tot erfgenamen benoemde, Ptolemaeus XV Caesarion als lijfelijke zoon van Caesar erkende en vroeg naast Cleopatra in Alexandrië te worden begraven.
Toen dit bekend werd, onthief de senaat Antonius uit al zijn ambten.
Daar Octavianus de Egyptische koningin als oorzaak voor Antonius' „Rome-vijandelijke“ daden voorstelde, verklaarde de senaat haar tot staatsvijand en Egypte de oorlog.

 

De opstelling tijdens de slag bij Actium.
Voor Octavianus was het van belang dat hij de strijd tegen een politieke tegenstander kon voorstellen als een oorlog van Rome tegen een buitenlandse vijanD. De bevoegdheden van Octavianus en Antonius als triumviri waren formeel reeds op 1 januari 32 v.
Chr.
afgelopen en hun proconsulaire competenties bestonden nu nog provisorisch.
Daarom maakte Octavianus gebruik van de oorlogstoestand voor de verlening van een nieuw ambt.
Hij liet zich tot „leider van Italia“ (dux Italiae) uitroepen, die het gehele westen de eed van trouw liet afleggen (Res Gestae divi Augusti 25: „Heel Italië heeft uit vrije wil aan mij trouw gezworen en het heeft van mij geëist de oorlog die ik bij Actium gewonnen heb te leiden [ducem depoposcit].
De provincies in Gallië en Spanje en de provincies Africa, Sicilia en Sardinia hebben op dezelfde manier aan mij trouw gezworen.
“).
12 Daarenboven nam hij voor het volgende jaar opnieuw het consulaat op.
Nu zijn politieke positie verzekerd was, begon Octavianus in 31 v.
Chr.
de oorlog tegen Antonius.

Al in het eerste treffen tussen beide rivalen viel de beslissende overwinning.
In de zeeslag bij Actium – aan de mond van de Ambracische Golf in Epirus – leden Antonius en Cleopatra op 2 september 31 v.
Chr.
een nederlaag tegen de strijdkrachten van Agrippa en Octavianus, die tijdens de strijd misselijk van zeeziekte onder het dek lag.
Met de inname van Alexandria, de annexatie van Egypte als nieuwe provincia en de zelfmoord van Antonius en Cleopatra in het daarop volgende jaar eindigde de strijd van twee mannen om de macht in Rome en tegelijkertijd de 100 jaar durende periode van Romeinse burgeroorlogen.
Als teken dat in het hele rijk vrede heerste, werden op 12 januari 29 v.
Chr.
de deuren van de tempel van Janus op het Forum Romanum gesloten.
Dit zou slechts de derde keer in de eeuwenlange geschiedenis van Rome zijn geweest (Liv.
, Ab urbe condita I 19.
2-3.
).

 Augustus als princeps

 

Marmeren portret van een jonge Gaius Iulius Caesar Octavianus (27-20 v.
Chr.
, Louvre).
Op 13 januari 27 v.
Chr.
begon in Rome een meerdaagse staatshandeling, die de noodsituatie van de burgeroorlog ook officieel als geëindigd verklaarde.
Daardoor werd de oude orde van de republiek formeel hersteld, maar feitelijk werd een geheel nieuwe, monarchale orde gecreëerd: het principaat.
Op voorstel van Lucius Munatius Plancus verleende de senaat Octavianus op 16 januari de nieuw gecreëerde eretitel Augustus.
13

In de jaren na Actium stond de alleenheerser voor drie grote opgaven: de staat opnieuw opbouwen, het rijk zowel intern als extern versterken en de opvolging regelen, opdat zijn werk ook na zijn dood duurzaam zou zijn.
Met de senaatszitting van januari 27 v.
Chr.
brak niet enkel het begin van Augustus' 40-jarige regering als princeps aan, maar ook een nieuwe periode in de Romeinse geschiedenis.
Al in 27 v.
Chr.
richtte hij de Classis Misenensis op, de Romeinse militaire vloot aan de Tyrreense Zee met als basis Misenum (Miseno).

 De gedachte achter het principaat

Postuum portret van Gaius Iulius Caesar Octavianus met corona civica (45-50, Glyptothek München).
Toen Octavianus in de zomer van 29 v.
Chr.
vanuit het oosten naar Rome terugkeerde, stond hij voor hetzelfde probleem waaraan Caesar zich 15 jaar daarvoor had vertild: een staatsinrichting te creëren, die voor de in meer dan 400 jaar gegroeide, republikeinse gedachte van de Romeinen acceptabel was en tegelijkertijd de feitelijke toestand legitimeerde, dat de daadwerkelijke macht sinds 70 jaar niet meer bij de senaat, de consuls en de andere republikeinse instellingen lag, maar bij de bevelhebbers van de legioenen.
Het ging er nu om de feitelijke macht van één legerbevelhebber - namelijk Octavianus - te legitimeren én te integreren in een vernieuwd „republikeins“ staatsbestel.

Het feitelijke herstel van de oude republiek kwam voor Octavianus omwille van twee redenen nooit ter sprake: enerzijds was de staatsdragende bevolkingslaag, de patriciërs, door de burgeroorlogen serieus uitgedund, anderzijds vereisten de expansie van het rijk een groot aantal legioenen - waarvoor men burgers nodig haD. Daarom wenste hij zich niet tot imperator te laten uitroepen om de macht naar zich toe te trekken, zoals in de jaren van de burgeroorlogen – van Marius over Sulla tot Caesar – steeds weer was gebeurD. Het ging hem erom het imperium (opperbevel) over het gros van het Romeinse leger in een hand te verenigen: het legercliënteel moest worden gemonopoliseerD.

 De oplossing

Na de verwarring van de voorgaande decennia waren ook de Romeinen, hoewel zij traditioneel tegen elke vorm van alleenheerschappij waren gekant, bereid de militaire macht in de hand van een man te leggen.
Octavianus ging daarbij echter zeer slim te werk door niet de koningstitel na te streven, maar door, hoewel slechts formeel, de republiek te herstellen.

Zoals reeds in zijn strijd tegen Antonius bewees Octavianus zich ook bij deze opdracht als een meester van de politieke propagandA. Dit blijkt uit zijn verslag van zijn daden (Res Gestae divi Augusti), waarin hij tegen het eind van zijn leven het volgende beeld van zijn handelingswijze ophangt:

 Nadat ik de burgeroorlogen beëindigd had en toen ik met instemming van iedereen de hoogste macht in handen had, heb ik in mijn zesde en zevende consulaat (28 en 27 v.
Chr.
) het bestuur over de staat [rem publicam] vanuit mijn macht weer overgedragen in handen van de senaat en het volk van Rome.

Als dank voor deze weldaad heb ik bij senaatsbesluit de titel 'Augustus' gekregen, (…) Na dit tijdstip stond ik in invloed ver boven ieder ander, maar ik heb niet meer macht gehad dan de mensen die in de verschillende ambten mijn collega waren.

 

— Res Gestae divi Augusti 34.

De realiteit achter dit beeld zag er echter anders uit: Augustus eigende zich weliswaar niet de koningstitel toe, maar hij liet bijna al de bevoegdheden van de bestaande republikeinse ambten en instellingen aan zijn persoon toekennen, die hem gezamenlijk een monarchistische, haast koninklijke positie verleenden.
Tegelijkertijd maakte deze toe-eigening van republikeinse ambtsbevoegdheden het hem mogelijk zich voor te stellen als gewoon een ambtsdrager van de republiek.

[bewerken] Realiteit en propaganda

Octavianus zocht na zijn terugkeer de steun van de oude aristocratische gentes en begon daarom het aanzien van de republikeinse instellingen te verhogen.
Hij liet 190 leden van de senaat uitsluiten, die niet als volgens hun stand zijnde werden beschouwD. Tegelijkertijd vulde hij de uitgedunde ranken van de senatoren weer op, door verdienstelijke personen in de patriciërstand te verheffen.
Hij noemde zichzelf – als toonbeeld van bescheidenheid – princeps senatus („eerste van de senaat“), een titel die men reeds in vroegere tijden had gegeven aan leden van de senaat en slechts een primus inter pares was, een „eerste onder gelijken“.
Daarvan werd de naam principaat afgeleid om de Augusteïsche staatsvorm aan te duiden, wat zoveel betekende als „heerschappij van de princeps“.
De nieuwe princeps maakte eind 28 v.
Chr.
een grote indruk op de bevolking van Rome, toen hij alle wetten uit de tijd van het triumviraat liet opschorten.

Op 13 januari 27 v.
Chr.
ten slotte, de eerste dag van de zitting, legde Octavianus zijn gehele uitzonderlijke imperium over de provinciae terug in de handen van de „opgeschoonde“ senaat.
Daarmee maakte hij van deze weer het centrale staatsorgaan.
De republiek was formeel herstelD. Over het algemeen sprak men van de res publica restitutA. In zoverre stemden de feiten overeen met Augustus' propagandistische versie.

Al de volgende dag droeg de senaat het imperium over het merendeel van de provinciae die aan de grenzen van het rijk lagen en waarin het merendeel van de legioenen was gelegerd weer over aan Octavianus.
Daar Octavianus – die zich liet vervangen door legati Augusti pro praetore – het imperium proconsulare over hen behield, bleef hij aldus militair opperbevelhebber en enige patroon van het legercliënteel – maar was nu echter gelegitimeerd met de zegen van de senaat.
De provinciae van het rijk waren voortaan als „keizerlijk“ of „senatoriaal“ te bestempelen.

Een ander republikeins element van de nieuwe staatsordening was het herstel van de jaarlijkse verkiezing van magistraten.
Een van de twee consulaten nam de princeps in de daaropvolgende jaren nog regelmatig zelf op.
Dit veranderde met de herziening van het principaat op 1 juli 23 v.
Chr.
Twee jaren lang zou Augustus het consulaat niet op zich nemen.
In plaats daarvan liet hij zich de tribunicia potestas voor het leven toekennen, aldus wel de bevoegdheden maar niet het ambt van tribunus plebis - dat hij als lid van de patricische gens Iulia trouwens niet eens mocht bekleden - op zich nemenD. Daarmee kreeg hij het recht de senaat en de comitiae samen te benoemen, wetten aan deze voor te leggen, zijn veto tegen senatusconsulta (senaatsbesluiten) te gebruiken en aldus de mogelijkheid om consuls bepaalde ambtshandelingen te verbieden.
Om ook de magistraten in Rome en Italia aanwijzingen te kunnen geven, werd aan de tribunicia potestas van Augustus alle bijzondere rechten van een consul toegevoegd, die een tribunus plebis niet bezat.
De macht van de princeps in Rome en Italia was dus gebaseerd op deze uitgebreide tribunicia potestas.
Door het opgeven van het consulaat verloor Augustus echter zijn gezag tegenover de proconsuls en daarmee ook die over de senatoriale provinciae.
Om dit op te lossen, liet hij zich een imperium proconsulare maius (groter of hoger imperium proconsulare) toekennen (Cass.
Dio, LIII 32.
5; SEG IX 8.
).
14

Met de herziening van het principaat legde Augustus weliswaar formeel het consulaat neer, maar hij behield feitelijk alle bevoegdheden van een consul.
Door af te zien van het consulaat had hij buiten de purperen toga en de corona triumphalis alle uiterlijke tekenen verloren, die op zijn centrale positie wezen.
Om dit prestigeverlies goed te maken, werden aan de princeps in 19 v.
Chr.
de consulaire eretekenen toegekend: zo werd hij weer regelmatig door twaalf lictoren begeleid en mocht hij in de senaat tussen de beide zetelende consuls plaatsnemen.
Augustus zag zo ogenschijnlijk af van de absolute macht, doordat hij de senaatsadel eraan liet deelhebben, maar behield in werkelijkheid alle belangrijke functies op politiek en militair vlak door deze bevoegdheden aan zijn eigen persoon te laten toekennen en aldus de feitelijke posten open liet voor anderen.

Verlening van de naam Augustus

 

Aureus met aan de voorzijde een buste van Augustus met het onderschrift AVGVSTVS en aan de keerzijde een schild met opschrift CL V (clipeus virtutis) met een gevleugelde Victoria erboven voor een zuil waarboven SPQR is aangebracht (19 v.
Chr.
).
Het agnomen Augustus (de verhevene), dat de senaat Octavianus op de laatste dag van de zitting van januari 27 v.
Chr.
verleende, herinnerde aan het augurium, een cultushandeling voor de interpretatie van de wil van de goden, die volgens de legende Romulus en Remus reeds hadden gehouden.
De naam plaatste de drager aldus op de zelfde hoogte als de legendarische stichters van Rome en verleende het opperste politieke gezag in de staat een sacraal aura, wat de consuls ten tijde van de republiek niet hadden bezeten.
Samen met de nieuwe titel schonk de senaat aan de princeps ook een gouden ereschild (clupeus of clipeus virtutis) waarop de deugden van Augustus werden geprezen (virtus, clementia, iustitia, pietas).

De sacrale waardigheid van de princeps werd verder versterkt, toen in 13 of 12 v.
Chr.
Marcus Aemilius Lepidus stierf.
Augustus' vroegere collega-triumvir had na zijn afzetting slechts het ambt van pontifex maximus mogen behouden.
Nu nam Augustus ook dit ambt op; als opperste priester van de Romeinse staatscultus kon hij nu ook de religio Romana naar zijn zin regelen.

Als verder eerbewijs besloot de senaat in 8 v.
Chr.
, de maand Sextilis te hernoemen tot Augustus.
Als reden voor de keuze voor deze maand in plaats van Augustus' geboortemaand september werd aangevoerd, dat hij in de maand Sextilis voor het eerst consul was geworden en drie triomftochten had gevierD. Daarnaast markeerde deze maand, waarin Egypte was veroverd, het einde van de burgeroorlogen.
15 De eigenlijke reden kan echter ook geweest zijn, dat de maand Sextilis direct op de naar Caesar genoemde maand Iulius volgde.
16

Op 5 februari van het jaar 2 v.
Chr.
verleende de senaat Augustus ten slotte de titel pater patriae („vader des vaderlands“), waar hij bijzonder trots op was, want het was meer dan een zuivere eerbetuiging.
Veel meer maakte het voor iedereen duidelijk, dat de princeps tegenover alle inwoners van het rijk hetzelfde gezag genoot als dat van de pater familias over de zijnen.

[bewerken] Acceptatie van de nieuwe orde

De reorganisatie van het staatswezen werd niet zonder protest door de Romeinen aanvaarD. De patricische families van de oude senaatsadel, die Augustus als een parvenu zagen, konden zich in het bijzonder slechts moeilijk verzoenen met hun verlies van de macht.
Sommige bronnen zeggen dat Augustus zich in de periode na zijn terugkeer uit het oosten slechts met een borstharnas onder de toga in de senaat waagde en senatoren slechts een voor een en na een grondige fouillering ontving.
Een samenzwering zoals die van Maecenas' zwager Aulus Terentius Varro Murena en Fannius Caepio, die in 23 of 22 v.
Chr.
werd ontdekt, tonen aan dat Augustus' politiek nog lange tijd aanzienlijke tegenstand opriep.
Daar het tijdstip van de samenzwering niet precies kan worden gedateerd, is het tot op vandaag de dag onduidelijk, of het de oorzaak of het gevolg van de aanpassingen aan het principaat in 23 v.
Chr.
was (met name de toekenning van de tribunicia potestas aan Augustus).

Dat het nieuwe systeem uiteindelijk toch werd geaccepteerd, lag zeker ten dele aan het feit dat Augustus respect toonde voor de republikeinse instellingen en de van oudsher overgeleverde rechten en zeden, het mos maiorum.
De Romeinen konden weliswaar blijven zeggen dat de oude republiek en haar instellingen in hun vorm waren blijven bestaan, maar de politiek geïnteresseerden zouden Augustus' propaganda zeker hebben doorzien.
Uiteindelijk was het simpele feit dat het principaat werkte - in tegenstelling tot bijvoorbeeld Sulla's of Caesars staatsinrichting - doorslaggevend, alsook het feit dat er geen realistisch alternatief voor Augustus was.
Een andere, niet te onderschatten factor voor het succes van het nieuwe systeem was de tijd: Augustus regeerde na de verwerving van de alleenheerschappij nog meer dan 40 jaar, langer dan al zijn opvolgers.
De Romeinen raakten gedurende zijn lange regering gewend aan de „heerschappij van de eerste burger“.
Toen Augustus stierf, was er geen enkele Romein meer in leven, die de oude republiek nog bewust had meegemaakt.
Zo werd met het principaat een lange periode van interne vrede en welstand ingezet.
Augustus' nieuwe orde zou 300 jaren – tot aan de regering van Diocletianus – standhouden.

[bewerken] Economische en sociale reorganisatie

 

Leden van de domus Augusta (reliëf aan de zuidwand van de Ara Pacis, Rome).
Een even veeleisende opgave als de hervorming van de staatsinstellingen was de in- en externe stabilisering van het rijk: een economische verademing, het herstel van recht en orde in Rome en in de provinciae, en het veiligstellen van de grenzen.
De voorwaarden voor een economische impuls waren na Actium beter dan in alle voorgaande eeuwen.
Augustus kon meer dan een derde van de ongeveer 70 legioenen ontheffen uit de dienst, hiermee werden ongeveer 80.
000 van de 230.
000 legionairs, die in 31 v.
Chr.
nog onder de wapenen waren, op pensioen gestuurD. Een dergelijk groot leger was voor de huidige vredestijd niet enkel te groot en te duur geweest, het zou ook een potentieel gevaar zijn zoveel soldaten onder de wapenen te laten.

Anders dan 12 jaar tevoren behoefde hij voor de afzwaaisommen voor de veterani niet over te gaan tot confiscaties, maar kon hij dankzij de reusachtige buit die hem met de Egyptische staatsschat in handen was gevallen land voor hen kopen.
Zo ontstond in Italia en in de provinciae een brede laag van hem getrouwe landbewerkers.
Ook zijn aanhangers in Rome – onder andere in de vernieuwde senaat – werden met geld en politieke ambten bedacht.
Zo schiep Augustus zelf nieuwe sociale groepen, waarop de staatsorde van het principaat zou rusten.
17

[bewerken] Reorganisatie van de provinciae

In de provinciae, die tot dan steeds weer door belastingen, troepenlichtingen en doortrekkende legers werden geteisterd, keerde geleidelijk aan een zekere welvaart terug, omdat het principaat rechtszekerheid bracht en vooral omdat het de tot dan toe gebruikelijke plunderingen van de provinciae door magistraten van de republiek tegenging.
De magistraten hadden zich steeds aan plunderingen in de provinciae overgegeven als compensatie voor de kosten die ze tijdens hun politieke carrière hadden moeten maken.
Dit werd in het principaat opgevangen doordat voortaan gouverneurs een vergoeding kregen van de princeps waardoor ze niet langer de provincialen moesten uitbuiten.
De geschiedschrijver Velleius Paterculus vatte de werkzaamheid van Augustus' politiek enkele jaren na diens dood als volgt samen:

 De bewerking van de akkers, het eren van het heilige, de gemoedsrust voor de mensen werd hersteld, en ieder is zeker van het bezit van zijn zaken.

 

— Historia Romana II 89.
4.

Tacitus, die bekend staat als een van de scherpste critici van het principaat, erkende de stabilisering van de economische en levensomstandigheden als haar grootste verdienste.
Tot op heden geldt Augustus' consolideringspolitiek als een model, waarvan het begrip „Augusteische Schwelle“ (Augusteïsche drempel) een voorbeeld is, dat tegenwoordig in de politicologie wordt gebruikt.
18

In het begin nam Augustus de reorganisatie van de provinciae zelf op zich.
Reeds in de zomer van het jaar 27 v.
Chr.
vertrok hij voor een meerjarige inspectiereis door het noordwestelijk deel van het rijk.
Gallia was sinds de verovering door Caesar aan zichzelf overgelaten.
Na de reorganisatie van de verhouding in Gallia veroverde Augustus die gebieden in het noorden van het Iberische schiereiland, die tot dan toe nog niet tot het rijk hadden toebehoord, en integreerde het nieuwe gebied in de provincia Hispania Tarraconensis.
Op de terugreis naar Rome in 23 v.
Chr.
werd Augustus zo ziek, dat zijn omgeving met een mogelijk overlijden rekening hielD. Hij zou het uiteindelijk overleven, maar besloot daarop niet langer meer zijn legioenen persoonlijk aan te voeren.

 Inkomstenhervorming

 

Munt van Augustus gevonden in het Pandyarijk (1e eeuw, British Museum).

Indische imitatie van een munt van Augustus (1e eeuw, British Museum).

Imitatie van een munt van Augustus uit het Himjarietenrijk (1e eeuw, British Museum).
Augustus' publieke inkomstenhervorming had een geweldige uitwerking op het verdere succes van het Rijk.
Augustus stelde voor het merendeel van het rijk consequente, directe belastingen aan Rome in, in plaats van de veeleisend variërende, met tussenpozen en enigszins willekeurige belastingen die elke provincia onder de voorgangers van Augustus moesten opbrengen.
Deze hervorming deed de netto-inkomsten voor Rome van zijn provinciae in grote mate toenemen, stabiliseerde deze en regulariseerde de financiële verhouding tussen Rome en de provinciae, in plaats van de provincialen lastig te vallen met steeds nieuwe, willekeurige belastingsvorderingen.
19 De belastingen werden door Augustus vastgesteld op basis van een census (volkstelling), waarbij quota voor elke provincia afzonderlijk werden vastgelegD. De burgers van Rome en Italië betaalden indirecte belastingen, terwijl directe belastingen van de provincies werden geëist.
Indirecte belastingen omvatten 4% belasting op de prijs van slaven, 1% belasting op geveilde goederen en 5% belasting op de erfenis van landgoederen met een geschatte waarde van meer dan 100.
000 sestertii door niet-naaste verwanten.
20

Een evenzeer belangrijke hervorming was de afschaffing van de publicani (belastingspachters), die werden vervangen door bezoldigde belastingsontvangers.
Publicani (D.i.
privé-ondernemers) die de belastingen inden waren de norm geweest ten tijde van de republiek en sommigen waren machtig genoeg geworden om het aantal stemmen van politici in Rome te beïnvloeden.
De belastingspachters waren berucht om hun plunderingen, evenals om hun grote rijkdom, die ze hadden verworven door het recht te winnen om in een bepaalde provincia belastingen te innen.
21 De inkomsten voor de staat Rome zelf bestonden uit de opbrengst van het opbod om belastingen te mogen innen en de winst van de belastingspachters bestond uit de bijkomende bedragen die zij met de zege van Rome met geweld uit de bevolking konden wringen.
Het tekort aan doeltreffend toezicht, gecombineerd met het verlangen van de belastingspachters om hun winst te maximaliseren, had een systeem van willekeurige belastingvorderingen voortgebracht dat dikwijls wreed was tegenover de belastingbetalers, dat wijd en zijd als oneerlijk werd beschouwd, en schadelijk was voor investering en de economie.

Door Augustus' verovering van Egypte en de omvorming ervan tot zijn persoonlijke provincia Alexandria et Aegyptus konden de enorme landrentes van dit land worden aangewend voor de werking van het rijk.
22 Daar het als het ware als het privébezit van Augustus werd beschouwd in plaats van een provincia van het rijk, werd het deel van het zogenaamde patrimonium Augusti dat diens opvolgers zouden erven.
23 In plaats van een legatus Augusti pro praetore of een proconsul stelde Augustus iemand uit de stand van de equites aan als praefectus Alexandreae et Aegypti om Egypte te beheren en haar lucratieve zeehavens te controleren.
Deze positie werd dan ook het hoogste ambt voor een eques, buiten dat van praefectus praetorio, en werd enkel toegekend aan personen waarop de princeps volledig kon vertrouwen.
24 Het zeer vruchtbare land van Egypte bracht enorme opbrengsten voort die Augustus en zijn opvolgers ter beschikking stonden om publieke bouwwerken en militaire expedities mee te bekostigen, alsook om het volk panem et circenses (“brood en spelen”) aan te bieden.
25

[bewerken] Morele politiek

 

Augustus als Pontifex Maximus (Museo Nazionale Romano, cA. 20 v.
Chr.
).
Hoewel hijzelf in de jaren van zijn opkomst niet echt een voorbeeld van oud-Romeinse deugd was geweest – de gedwongen scheiding van de zwangere Livia van haar eerste echtgenoot is hiervan een voorbeeld - zag hij nu in het aanhalen van traditionele waarden een middel de morele verwarring als gevolg van de burgeroorlogen te helen.

De waardigheid en autoriteit van de princeps vereisten natuurlijk, dat Augustus en zijn familie het goede voorbeeld gaven.
26 Dit leidde uiteindelijk tot onenigheid met zijn dochter Iulia, die zich niet aan de nieuwe moraal van haar vader wenste te onderwerpen.
In 2 v.
Chr.
liet Augustus haar daarom zelf voor de senaat voor echtbreuk aanklagen en naar het kleine eiland Pandateria verbannen.
Negen jaar later, in 8 n.
Chr.
, overkwam de dichter Publius Ovidius Naso, de schrijver van de Ars Amatoria („Liefdeskunst“), hetzelfde lot: hij werd naar Tomis aan de Zwarte Zee verbannen.

Het propagandistische beeld van de princeps als trouw zorgende oud-Romeinse patronus, die over het welzijn van de zijnen waakt, vond haar zichtbare uitdrukking in een omvangrijk bouwprogramma in Rome (publica magnificentia).
27 Daartoe behoorden utiliteitsgebouwen zoals aquaducten en een reusachtige zonnewijzer, maar het waren vooral representatiegebouwen zoals het Forum Augusti, het theatrum Marcelli en talrijke tempels o.a. de tempel van Mars Ultor), die tot doel hadden, de Romeinen de macht en autoriteit van Augustus voor ogen te houden.
De princeps spreekt in zijn Res Gestae van 82 tempels, die hij in een jaar zou hebben laten restaureren, en Vergilius vermeldt in zijn Aeneis dat Augustus alles tezamen 300 tempels zou hebben laten bouwen.

In 18 v.
Chr.
zou Augustus met de beruchte lex Iulia de maritandis ordinibus et de adulteriis coercendis mannen tussen 25 en 60 en vrouwen tussen 20 en 50 verplichten te huwen en kinderen te verwekken (zij het met weinig succes, vgl.
TaC., Ann.
III 25.
1.
).
Om het geboortecijfer terug naar omhoog te krijgen stelde Augustus ook wetten in die het interessant maakten om kinderen te krijgen.
Zo kreeg een gehuwd man voorrang bij de verdeling van ambten (Cass.
Dio, LIII 13.
2.
), kinderen werden in rekening gebracht bij het toewijzen van ; ;senatoriale ; ; provinciae(TaC., Ann.
XV 19.
1, Fronto, Ep.
ad Ant.
Pium 8.
1, Cass.
Dio, LIII 13.
2.
) en per kind mocht hij één jaar aftrekken van de vooropgestelde minimumleeftijd voor ambten (Dig.
4.
4.
2, Plin.
, Ep.
VII 16.
2.
).
Tot slot was het hebben van kinderen ook een pluspunt om gecoöpteerd te worden voor een door de dood van de houder ervan vacant geworden ambt (TaC., Ann.
II 51.
1.
).
In 9 n.
Chr.
liet hij door de lex Papia Poppaea echter wel een huwelijk met vrijgelatenen toe, zij het niet voor mensen van senatoriale rang.

[bewerken] Bouwprojecten en infrastructuuronderhoud

 Zie Lijst van bouwwerken van Augustus voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Augustus zette in heel het rijk bouwprojecten op, hierbij vaak geruggensteund door zijn vriend en rechterhand Marcus Vipsanius AgrippA. Deze laatste ontwierp enkele van de beroemdste Augusteïsche bouwwerken.
Ook hield hij zich bezig met het onderhoud van de bestaande infrastructuur.
Dit blijkt uit het gegeven dat toen Agrippa in 12 v.
Chr.
overleed, Augustus op zoek moest naar iemand om de watertoevoer naar Rome te onderhouden, daar Agrippa, ook nadat hij niet langer aedilis plebis was, instond voor het onderhoud en dit uit eigen zak betaalde.
28 In 11 v.
Chr.
wist Augustus een systeem te creëren waarbij de senaat drie van haar leden aanduidde als curatores aquarum, die instonden voor de watervoorraad en het onderhoud van de aquaducten.
29 Laat in zijn regering zette Augustus een soortgelijk systeem op voor het onderhoud van publieke gebouwen en tempels voor de staatscultus, waarbij twee senatoren werden aangesteld als curatores aedium sacrarum et operum locorumque publicorum.
30 Hij stelde daarnaast ook twee curatores viarum aan die instonden voor het onderhoud van de heerwegen en die hiervoor nauw samenwerkten met lokale ambtenaren en aannemers voor regelmatige herstelwerkzaamheden aan het wegdek.
31 In de architectuur van Rome onder Augustus en zijn opvolgers, zou de Korinthische orde steeds vaker gebruikt worden o.a. voor de tempel van Mars Ultor).
32

 Buitenlands beleid en beveiliging van de grenzen

 

Het Romeinse Rijk onder Augustus:

¦¦ provinciae

¦¦ cliënteelstaten

¦¦ Germania Magna

Augustus' buitenlands beleid werd lange tijd als defensief beschouwD. Historici van de 19e eeuw zagen in dit beleid slechts een consolidering en beveiliging van de rijksgrenzen.
Deze visie werd nog versterkt door het feit dat Augustus het plan van Caesar voor een veldtocht tegen het Parthenrijk niet opnieuw opnam.
Een demonstratie van zijn militaire macht tegenover de buren in het zuidoosten volstond om de Parthenkoning Phraates IV in 20 v.
Chr.
een grensregeling te doen bedingen en hem te brengen tot de teruggave van de in de slag bij Carrhae in 53 v.
Chr.
buitgemaakte legioensadelaars, die een grote symbolische waarde hadden.
In Rome werd dit als een grote militaire zege gepropageerd, terwijl het in werkelijkheid een vreedzame oplossing was geweest.

De inlijving van Egypte verliep vrijwel probleemloos.
In 25 v.
Chr.
verwierf Rome de nieuwe provincia Galatia in Klein-Azië op grond van een testamentaire beschikking van de laatste Galatenkoning Amyntas.
Hierdoor werden ook een hele reeks nieuwe cliënteelstaten zoals Armenië, Cappadocië en Mauretania afhankelijk van Rome.

Toch is het idee van een principieel vreedzaam, defensief buitenlands beleid niet vol te houden.
Geen enkel republikeins veldheer of princeps had voor het Romeinse Rijk zo'n groot gebied ingelijfd als Augustus - en dit vooral door militaire verovering.
Nadat in 17 v.
Chr.
tijdens de ludi Saeculares in Rome nog de vrede van het principaat was gevierd, ging het rijk in het daaropvolgende jaar weer tot het offensief over.
De reden hiervoor is nog steeds onduidelijk.
Mogelijk begon het als kleinere grensschermutselingen met Germaanse stammen, wat eindigde met uitgebreide militaire operaties aan de noordoostelijke grenzen en de inlijving van niet minder dan vijf nieuwe provinciae.

Van de oostgrenzen van Gallia, de Alpen en het Dalmatische kustgebergte werden de rijksgrenzen tot aan de Donau en de Rijn, een tijdlang zelfs tot aan de Elbe vooruit geschoven.
Ten zuiden van de Donau werden de nieuwe provinciae Raetia, Noricum, Pannonia, Illyricum en Moesia ingericht.
In deze tijd, in 15 v.
Chr, werd onder andere Augusta Vindelicorum gesticht, het huidige Augsburg, waarvan de naam naar die van de princeps verwees.
Aan de strategisch belangrijke Via Claudia Augusta gelegen, werd het later de hoofdstad van de provincia RaetiA.

De verovering van het op de rechteroever van de Rijn gelegen Germania Magna eindigde echter in een militaire catastrofe.
De verovering was reeds onder Augustus' stiefzoon Drusus ver doorgedreven en werd na diens dood in 9 v.
Chr.
door Tiberius met succes voortgezet.
In 9 n.
Chr.
echter vernietigde een door de Cheruskenvorst Arminius begonnen bond van Germaanse stammen drie legioenen onder het bevel van Publius Quinctilius Varus.
De Varusslag werd waarschijnlijk aan de noordrand van het Wiehengebergte uitgevochten, dat in de Romeinse bronnen saltus Teutoburgiensis werd genoemD. De zware nederlaag was de voorbode van een guerrilla, die tot zware verliezen leidde aan Romeinse zijde en leidde uiteindelijk tot het terugtrekken van de Romeinse troepen tot de Rijn-Donau-linie en de aanleg van de limes.

[bewerken] De opvolgingskwestie

 

De leden van de Julisch-Claudische dynastie in 14 n.
Chr.
Hoewel Augustus in bijna alle bronnen over zijn leven als goed uitziend man wordt afgeschilderd, had hij sinds zijn kinderjaren een zwakke gezondheiD. Hij overleefde ternauwernood verscheidene ernstige ziekten, o.
A. in het jaar 23 v.
Chr.
, en het viel dan ook niet te voorzien dat hij de voor die tijd zeer hoge leeftijd van bijna 76 jaar zou bereiken.
Voor zijn streven om de nieuw geschapen machtsorde duurzaamheid te verlenen, was de opvolgingskwestie van ongelooflijk belang.
Terwijl zijn vrouw Livia een van haar zonen van Tiberius Claudius Nero op de troon wilde zien, zette Augustus het plan door de opvolging in de eigen, Julische familie te verzekeren.
Daar hij geen zonen had, dwong hij zijn dochter Iulia meerdere opvolgingskandidaten na elkander te huwen.

Iulia's eerste huwelijk vond plaats in het jaar 25 v.
Chr.
met Marcellus, de zoon van Augustus' zus Octavia en haar eerste man.
De voorkeursbehandeling van zijn neef kon occasionele spanningen doen vermoeden tussen Augustus en zijn trouwe vriend en generaal Agrippa, die zelf enige hoop kon koesteren op de opvolging.
Maar Marcellus stierf, amper 20 jaar oud, aan het eind van 23 v.
Chr.
en Agrippa gold nu als meest veelbelovende opvolgingskandidaat.
Augustus drong er bij zijn oude vriend in 21 v.
Chr.
op aan, zich van zijn toenmalige vrouw te scheiden en de 25 jaar jongere Iulia te huwen.
Uit dit huwelijk kwamen twee dochters en drie zonen voort, Gaius Vipsanius Agrippa, Lucius Vipsanius Caesar en de na de dood van zijn vader geboren Agrippa Postumus.
Ten laatste vanaf Agrippa's dood in 12 v.
Chr.
trachtte Augustus zijn twee oudste kleinzonen als zijn gewenste opvolgers naar voren te schuiven.
Daarom had hij ze reeds toen Agrippa nog leefde als zijn zonen geadopteerD.

 

De Gemma Augustea (cA. 10 n.
Chr.
) toont Augustus als Jupiter, die gezeten tussen de goden de zegerijke Tiberius ontvangt

(Kunsthistorisches Museum Wien).
Augustus' twee kleinzonen waren in 12 v.
Chr.
echter nog te jong om hem op te volgen in het geval hij plots zou overlijden.
Totdat zijn beoogde opvolgers oud genoeg waren en aan het Romeinse volk konden worden voorgesteld, moest de princeps een plaatsvervangend opvolger hebben.
Deze zou Augustus bij zijn regeringstaken kunnen ondersteunen en - indien nodig - hem opvolgen.
Deze rol, die eens door Agrippa was vervuld, zou nu aan Tiberius toevallen.
Augustus dwong hem van zijn vrouw Vipsania, een dochter van Agrippa, te laten scheiden, zodat hij met Augustus' dochter Iulia kon trouwen.
Tiberius was echter nooit Augustus' eerste keus als opvolger.
Hij maakte duidelijk dat Tiberius slechts een „plaatsvervanger“ voor zijn kleinzoons was en slechts voor een overgangsperiode als opvolger dienst zou doen.
33 Dit leidde tot onenigheid tussen Augustus en Tiberius, wiens gedwongen huwelijk met Iulia al snel op de klippen liep.
Hij legde daarom in 5 v.
Chr.
alle ambten neer en trok zich terug op Rhodos.
Het kwam pas tot een verzoening nadat Lucius en Gaius Caesar kort na elkaar, in 2 en 4 n.
Chr.
, waren gestorven en Iulia wegens haar levenswandel uit Rome was verbannen.
Daar Tiberius' broer Drusus reeds in 9 v.
Chr.
bij een krijgstocht in Germania was omgekomen, bleef slechts Tiberius als opvolger over.

 

Aureus met aan de voorzijde een buste van Augustus en diens titulatuur in de legende en aan de keerzijde Tiberius (TI.
CAESAR in afsnede) in een quadriga naar aanleiding van diens vijftiende tribunicia potestas (TR.
POT.
XV in legende) (cA. 13-14 n.
Chr.
).
Augustus adopteerde Tiberius op 26 juni van het jaar 4 n.
Chr.
, twee dagen na het populistische festival van Fors Fortuna34, samen met zijn laatste nog levende kleinzoon Agrippa Postumus.
Maar deze laatste liet hij drie jaar later op niet geheel duidelijke gronden naar het eiland Planasia bij Elba verbannen, waar hij direct na Augustus' dood werd geëxecuteerD. Tiberius moest voor zijn eigen adoptie de oudste zoon van zijn overleden broer Drusus adopteren: Germanicus.
Deze achterneef van Augustus behoorde als kleinzoon van Octavia zowel tot de gens Iulia als de gens ClaudiA. Daar Tiberius reeds een zoon, Drusus minor had, werd er door de adoptie van Germanicus ervoor gezorgd dat ook de tweede generatie werd veilig gestelD. Na deze adopties liet Augustus zijn adoptiefzoon Tiberius in 4 n.
Chr.
de tribunicia potestas toekennen.
In 13 n.
Chr.
liet Augustus hem ook het imperium proconsulare maius toekennen, waarmee hij Tiberius ondubbelzinnig aanwees als enig mogelijke opvolger.

[bewerken] Dood en begrafenis

 

Het mausoleum van Augustus met het solarium Augusti en de Ara Pacis (reconstructie).
In de zomer van het volgende jaar ondernam de princeps een reis, die hem over Capri naar Beneventum zou voeren.
Hij leed echter al op Capri aan diarree, maar reisde nog verder door naar het vasteland bij Napels en liet zich naar Nola brengen.
Daar werd hij vermoedelijk in hetzelfde huis ondergebracht waar 71 jaar tevoren zijn vader Gaius Octavius was gestorven.
In dat huis overleed Augustus in het bijzijn van zijn echtgenote Livia en een aantal toegesnelde hoogwaardigheidbekleders op 19 augustus 14 n.
Chr.
, op dezelfde dag als waarop hij 50 jaar daarvoor zijn eerste consulaat had aanvaarD. Volgens Suetonius ging Augustus, die in zijn leven zovele maskers had gedragen, heen met een formule op de lippen, die komedianten aan het einde van een stuk plachten te zeggen: „en als het u goed is bevallen, klap dan voor het stuk en doe ons allen uitgeleide met applaus.
“ (Suet.
, Aug.
99.
4.
) Hij zou vervolgens nog geïnformeerd hebben hoe het gesteld was met Iulia, het dochtertje van Drusus minor, dat ziek was.
En zijn laatste woorden zouden volgens diezelfde auteur de volgende geweest zijn: „Livia, leef voort indachtig ons huwelijk.
Vaarwel.
“ (idem)

Augustus' lichaam werd op het Campus Martius in Rome verbrand en zijn as werd bijgezet in het prachtige mausoleum van Augustus, dat hij daar voor zichzelf en zijn familie had laten optrekken.
Nadat een zekere Numerius Atticus, die praetor was geweest, onder ede had verklaard dat hij Augustus ten hemel had zien opstijgen, werd Augustus vergoddelijkt (divus) (Cass.
Dio, LVI 46.
2, cf.
Suet.
, Aug.
100.
9, TaC., Ann.
I 10.
8.
).
Aan de cultus van de Divus Augustus (Vergoddelijkte Augustus) werd een tempel tussen het Capitool en de Palatijn gewijD. De cultus viel toe aan een collegium van 21 priesters, de Augustales, waarin uitsluitend de voornaamste leden van de senaat en de domus Augusta werden opgenomen.
Ook zijn echtgenote, die hij bij testament had laten adopteren, zou zijn cultus verzorgen (Vell.
Pat.
, II 75.
3, Cass.
Dio, LVI 46.
1-2.
).

De Augustus van Primaporta

(Vaticaanse musea).
Reeds tijdgenoten van Augustus beschouwden hun eigen tijd als „Apollinische era“, gevormd door Apollo, de god van het licht, de kunst en de muziek, de wijsheid en de profetie, voor wie de princeps een heiligdom bij Actium en bij zijn eigen huis op de Palatijn in Rome oprichtte.

De regeringstijd van de eerste princeps van Rome werd na zijn dood gezien als de periode van de Pax Augusta, de Augusteïsche vrede.
In vergelijking met de voorgaande eeuw en de regering van vele van zijn opvolgers bracht de Augusteïsche periode – het Saeculum Augustum – Rome, Italia en de meeste provinciae inderdaad een langdurige periode van interne vrede, stabiliteit, zekerheid en welstanD. Na de verwoestingen van de burgeroorlogen bloeide de economie nu op.

Dat gold eveneens voor kunst en cultuur.
Deze periode bracht dichters voort zoals Vergilius, Horatius, Ovidius en Propertius, geschiedschrijvers als Titus Livius en architecten als Vitruvius.
De princeps zelf waagde zich aan een tragedie, maar vernietigde zijn drama Ajax, daar hij zich bewust was van de onvolmaaktheid ervan, met de opmerking: Mijn Ajax heeft zich in een spons gestort.
(Suet.
, Aug.
85.
2.
)

Augustus zou aan het eind van zijn leven hebben verklaard dat „hij in marmer naliet, dat wat hij heeft ontvangen in zongebakken steen“ (Suet.
, Aug.
28.
3; Cassius Dio, LVI 30.
3.
).
Indrukwekkende architectonische getuigen van deze tijd zijn tot op heden bewaard gebleven, zoals het theater van Marcellus, het door Agrippa gebouwde en onder Hadrianus herbouwde Pantheon, het mausoleum van Augustus en de Ara Pacis.
Al deze monumenten dienden tevens als propaganda voor Augustus en zijn familie.

Dit beeld, dat de princeps met dergelijke bouwwerken de Romeinen wilde voorhouden, stond in contrast met de ten laatste sinds 16 v.
Chr.
onafgebroken oorlogen, die aan de grenzen van het rijk werden gevoerD. Het rijk breidde onder Augustus meer uit dan ooit tevoren en zou ook nooit meer zo'n grote expansie kennen.
Naast het rijke Egypte en Galatia werden de gebieden aan de Rijn en de Donau verder veilig gesteld, wiens verovering slechts met die van Gallia door Caesar valt te vergelijken.

Van oorlog was na 31 v.
Chr.
echter weinig te merken in Rome en de provinciae.
Vrede en welstand zagen ook tijdgenoten als belangrijkste kenmerken voor deze periode.
Dit was de reden, waarom ze zich tenslotte bij de invoering van het principaat en het einde van de oude republiek neerlegden, want een poging tot herstel van de oude republiek zou onvermijdelijk tot een nieuwe burgeroorlog hebben geleiD.

Stem op Caesar      Jones Peter      Romeinse geschiedenis

In 'Stem op Caesar' (Bert Bakker) gebruikt Jones de oudheid als een grote lachspiegel die hij de politici, sociologen, juristen en andere mediasterren van onze tijd voorhoudt.
'De oudheid' is natuurlijk een veel te eenvoudige term om de vele eeuwen omspannende geschiedenis van Grieken en Romeinen mee te vatten.
Gerard Reve schreef ooit dat hij bij de 'ouden' nooit meer had aangetroffen dan 'namaakwijsheid van roomklopperkolporteurs', en Jones geeft toe dat zijn blik op de antieke wereld zéér selectief is.

Hij is op zoek gegaan naar ideeën en toestanden die het best passen in zijn polemiek met de cultuurduivels van vandaag.
Door zowat alle moderne samenlevingsproblemen haalt hij een grove antieke kam.
Kreunen we in West-Europa onder de belastingdruk? Kijk dan even hoe de Romeinen hun enorme rijk rechthielden zonder directe belastingen (onder andere door geld te persen uit de inwoners van het Rijk die geen burgerrechten hadden, een idee dat Jones wel aanstaat).

'Zou ik op Caesar stemmen? Reken maar!' Met die zinnen sluit Peter Jones een boek af dat (hopelijk) één grote oefening in ironie is.
Het absurde stemadvies staat aan het slot van een tirade tegen de 'cultuur van de wereld waarin wij leven', die volgens Jones gedomineerd wordt door de grootindustrie van het vulgaire amusement.
En daar kende Julius ook wat van.
Caesar zou vandaag vast een populair politicus zijn, is de suggestie.
Ook al omdat hij zijn wansmakelijke overwinningsshows uit eigen zak betaalde.

De ondertitel, Hoe de Grieken en Romeinen de problemen van vandaag aanpakten, geeft uitstekend het opzet en de originele invalshoek van dit vlot geschreven en prettig leesbaar boek weer.
Uitgaande van concrete hedendaagse toestanden en problemen gaat de auteur na hoe men in de klassieke Oudheid daar een mouw probeerde aan te passen.
Achtereenvolgens komen daarbij volgende thema's aan bod: het leven in en de problemen van de grootstad, ontspanning en vermaak, financies en belastingen, politieke verhoudingen, democratisch gehalte van de 'Atheense democratie', wetgeving, ordehandhaving en rechtspraak, onderwijs, sport, oorlogsvoering en buitenlandse politiek, religieus leven, astrologie en orakels, wetenschap en tenslotte geneeskunde.
Zoals men uit deze opsomming kan afleiden bestrijkt het boek een breed spectrum van de antieke samenleving en cultuur.
Dit alles gebeurt op een bijzonder verfrissende manier.
Behalve de vlotte schrijfstijl (die ook in de Nederlandse vertaling behouden blijft) draagt ook de geestige wijze waarop de auteur de onderwerpen benadert, hiertoe bi J. Een van de charmes van het boek is dat de auteur er niet voor terugdeinst geregeld uit te halen naar hedendaagse (wan)toestanden en daarbij de provocatie niet schuwt.
Jones maakt er geen geheim van dat hij heel wat heeft aan te merken op de huidige gang van zaken en een aantal gevestigde meningen sneuvelen daarbi J. Maar dat gebeurt nooit op een chagrijnige wijze maar integendeel heel spiritueel en beargumenteerD. Vaak leidt dit tot pertinente opmerkingen die niet stroken met politiekcorrecte dogma's.
Bij wijze van besluit kijkt de auteur in de epiloog nog eens naar de huidige gang van zaken vanuit het perspectief van een Griek en Romein en de eindbalans valt niet zo positief uit voor de hedendaagse gang van zaken.

 Maar in hoofdzaak is dit boek toch in de eerste plaats een beschrijving van een aantal belangrijke aspecten van de antieke cultuur en samenleving.
P.
Jones doet dit niet alleen op een boeiende en originele wijze maar ook met een grote deskundigheiD. De luchtige toon, die overigens nergens naar goedkoop succes hengelt, staat nooit het serieux van de geboden informatie in de weg.
Bovendien is het er de auteur niet in de eerste plaats om te doen losse weetjes mede te delen maar wel inzicht te bieden in overeenkomsten en verschillen tussen de antieke en hedendaagse werelD. Ik beperk me hier tot één voorbeeld: de manier waarop hij, met een oververdiende sneer naar Dawkins, de betekenis van de religie en van religieuze tradities voor samenleving en individu uiteenzet (blz.
257-260).
P.
Jones, die ook de meest recente resultaten van het wetenschappelijk onderzoek in zijn betoog verwerkt, bezit de zeldzame gave om ook complexe materie eenvoudig uit te leggen.
Geregeld wordt de uiteenzetting onderbroken door kaderartikeltjes die beknopt maar helder de puntjes op de i zetten met betrekking tot een concreet item zoals brandbestrijding te Rome, seks in de stad, Romeinse wegen, muntslag en geldtransporten, ostracisme, racisme, slavernij, ideeën over de rechtvaardige oorlog, de werking van het orakel van Delphi, het antieke standpunt over kunst, e.a. m.
.
Zijn boek is dan ook een betrouwbare gids in de antieke werelD. Twee detailopmerkingen.
De verkiezingen te Pompeii (p.
106) betroffen niet de aanduiding van gemeenteraadsleden maar wél wat we nu het schepencollege zouden noemen.
Ook zijn omrekening van de waarde van de sestertie (1 sestertie = 5 €) is nogal aan de hoge kant (1 sestertie = 1 € lijkt me realistischer) maar iedere omrekening blijft een subjectieve zaak.

 Voor iedere historisch geïnteresseerde is dit boek een aanrader.
Leerkrachten geschiedenis zullen er bovendien veel onmiddellijk voor hun lessen bruikbaar materiaal in vinden waarmee ze hun lessen kunnen verlevendigen door zoals de auteur de actualiteit als aanknopingspunt te hanteren om de interesse van hun leerlingen voor de klassieke Oudheid op te wekken.
M.
Molegraaf zorgde niet alleen voor een voortreffelijke vertaling maar verving bovendien een aantal voorbeelden die Jones aan de Britse actualiteit ontleende door voorbeelden uit de Nederlandse actualiteit.
Het valt wel te betreuren dat hij de gelegenheid niet heeft benut om ook de leeslijsten te stofferen met Nederlandstalige (originele of vertaalde) publicaties en met Nederlandse vertalingen van antieke auteurs.
Alleen de Nederlandse vertalingen van Homeros en Plato

Politici zijn niet populair onder het volk.
Zo zijn ze bijvoorbeeld allen “zakkenvullers”.
Politici gedragen zich soms wat onhandig, waardoor dit beeld verstevigd wordt.
Bos declareert bijvoorbeeld de kosten van een verloren zonnebril van kwestieuze kwaliteit en Wolfsen declareert kosten die alleen door een zeer vrije interpretatie onder de relevante regelgeving te brengen zijn.

 

Bovendien geven politici te veel geld uit aan “linkse hobby’s”.
Populaire voorbeelden zijn gescheiden gemeenteloketten voor mannen en vrouwen in moskeeën, ontwikkelingsgelden en subsidies voor de kunsten.
Wat er links is aan kunst heeft niemand mij overigens ooit duidelijk kunnen maken.

 

Is er niet een manier te vinden om het imago van politici te verbeteren en ze af te helpen van het odium van zakkenvullers? Jazeker, beste lezer, die is er.
Om te beginnen kunnen we het declareren van kosten afschaffen.
Vervolgens kunnen we de politici hun ambt onbezoldigd laten uitoefenen.
En, nu we toch bezig zijn, waarom zouden we bijvoorbeeld Koenders niet zelf de kosten van de ontwikkelingssamenwerking laten betalen? Dan kan Plasterk op eigen kosten De Nederlandse Opera subsidiëren.
En wat de populariteit van politici helemaal tot ongekende hoogte zou doen stijgen is de volledige afschaffing van belastingen.

 

U vindt deze voorstellen misschien weinig realistisch, maar ze zijn niet zonder historisch precedent.
Dat valt te leren uit een onlangs verschenen boekje van een Britse classicus met de nogal saaie naam Peter Jones.
Het boekje heet Vote For Caesar.
How the ancient Greeks and Romans solved the problems of today.
Jones beschrijft de moderne samenleving, meestal misprijzend, en vergelijkt die op verschillende punten met de klassieke samenleving.
Vroeger was het beter, vindt Jones.

 

Ten tijde van de Romeinse republiek was de belastingbetaler goed af.
Sterker, Romeinse burgers betaalden geen of nauwelijks belasting.
Het is ook waar dat in de Romeinse republiek de magistraten hun ambt onbezoldigd uitoefenden (evenals de negentiende-eeuwse Nederlandse parlementariërs overigens).
De verkiezingscampagnes die Romeinse politici voerden, werden niet betaald uit belastinggeld zoals nu deels het geval is, maar door henzelf.
De kosten daarvan konden hoog oplopen, in de latere republiek vooral omdat het campagnegeld voor een groot deel besteed werd aan het omkopen van kiezers.
Eenmaal verkozen, was het ambt vervullen vaak ook een kostbare zaak.
De aedilen bijvoorbeeld waren onder andere verantwoordelijk voor openbare vermakelijkheden, zoals Gladiatorengevechten.
Die betaalden deze magistraten meestal uit eigen zak.
Toen Caesar als aedile gekozen was, beloofde hij, op eigen kosten, een gevecht tussen 320 gladiatoren te organiseren.

 

Het onderwerp declaraties bespreekt Jones niet.
Toch kwamen die wel voor.
Gewone onkosten die magistraten maakten werden soms vergoed, maar niet altijD. Om zijn landhervormingswetten uit te voeren moest Tiberius Gracchus bijvoorbeeld door Italië reizen.
De senaat weigerde echter, uit politiek ongenoegen, het benodigde tentenkamp te betalen.
Dat moest Tiberius dus zelf doen.

 

Hoe betaalden de Romeinse consuls en praetoren dit alles? Om te beginnen waren ze meestal al rijk.
Bovendien waren de kosten die met het ambt gepaard gingen een investering in de toekomst.
Na bekleding van het ambt werden ze meestal gouverneur van een provincie, waar ze ruime mogelijkheden hadden om de provincialen uit te persen.

 

Het boek van Jones is zeer vermakelijk, ook al is de historische beschrijving soms wat oppervlakkig en is de beschrijving van de staatsrechtelijke aspecten (op welk gebied Jones geen expert is) soms onjuist.
Maar het boek is bedoeld voor een breed publiek.
Historische gedetailleerdheid zou de oplage waarschijnlijk met negentig procent doen kelderen.

 

De afbeelding hierboven is een overigens een foto van politieke graffiti op de muur van een bordeel in Pompeii.
De tekst luidt: “Asellina en haar meisjes verzoeken u om op Gaius Lollius Fuscus te stemmen”.
Ik ben benieuwd of Lollius die verkiezingen nog gewonnen heeft.

Hadrianus      Everitt Anthony      Romeinse geschiedenis

Hadrianus (Latijn: Publius Aelius Traianus Hadrianus Augustus) (Itálica, 24 januari 76 – Baia, 10 juli 138), was Romeins keizer van 117 tot 138.
Hij staat bekend voor het bouwen van de Muur van Hadrianus, die de noordelijke grens van Britannia aangaf.
In Rome herbouwde hij het Pantheon en construeerde de Tempel van Venus en RomA. Naast een keizer, was Hadrianus ook een humanist en een filhellenist in hart en nieren.
Hij was de derde van de vijf adoptiefkeizers.

 

Hadrianus werd geboren als Publius Aelius Hadrianus.
Zijn voorganger, Trajanus, was een neef langs moederskant van de vader van Hadrianus.
Trajanus had nooit officieel een opvolger aangewezen, maar volgens zijn vrouw Pompeia Plotina wees Trajanus Hadrianus vlak voor zijn dood als keizer aan.
Trajanus' vrouw en zijn vriend Licinius Sura waren Hadrianus goedgezinD. Het kan goed zijn dat hij zijn opvolging aan hen te danken haD.

 

Tijdens zijn heerschappij maakte Hadrianus reizen naar bijna elke provincie van het keizerrijk.
Hadrianus was een vurige bewonderaar van Griekenland, en wou van Athene de culturele hoofdstad van het keizerrijk maken en gaf daarom de opdracht tot de bouw van vele weelderige tempels in de staD. Hij gebruikte zijn relatie met zijn Griekse geliefde Antinoüs om zijn filhellenisme te onderstrepen en dit heeft geleid tot een van de populairste cultussen van de oudheiD. Hij bracht zeer veel tijd door met het leger; hij droeg gewoonlijk militaire kledij en at en sliep zelfs met de soldaten.
Hij beval dat de militaire training strenger moest zijn en maakte zelfs gebruik van valse aanvalsrapporten om zijn leger alert te houden.
Na zijn troonsbestijging trok Hadrianus zich terug uit Mesopotamia en Armenia, de veroveringen die Trajanus had begonnen, en overwoog zelfs om Dacië te verlaten.
Later in zijn heerschappij onderdrukte hij de Bar Kochba-opstand in Judaea, en hernoemde deze provincie Syria-PalaestinA. In 136 adopteerde een zieke Hadrianus Lucius Aelius als zijn opvolger, maar die stierf plotseling twee jaar later.
In 138 besloot Hadrianus Antoninus Pius te adopteren op voorwaarde dat hij op zijn beurt Marcus Aurelius en Aelius' zoon Lucius Verus zou adopteren, als zijnde eventuele opvolgers.
Antoninus ging akkoord, en spoedig daarna stierf Hadrianus te BaiA.

 

Hadrianus werd in 76 geboren als zoon van de senator en ex-pretor Hadrianus Afer.
Waarschijnlijk werd hij in Rome geboren, of anders in Itálica, de Romeinse kolonie in Zuid-Spanje waar zijn familie vandaan kwam.
Door de vroegtijdige dood van zijn vader werd Hadrianus reeds op 10-jarige leeftijd opgenomen in het kinderloze gezin van zijn achteroom, de latere keizer Trajanus.
Hadrianus was een kleinzoon van de zuster van Trajanus' vader.
Of er een officiële adoptie heeft plaatsgevonden, is niet zeker.
Trajanus zorgde voor zijn opleiding in Rome.
Hadrianus waardeerde de Griekse cultuur zozeer dat hij de bijnaam Graeculus (Griekje) kreeg.
Hadrianus maakte carrière in het Romeinse leger, en vocht als stafofficier tegen de Daciërs en Visigoten in Oost-Europa, en daarna tegen de Parthen in Klein-Azië.
Toen keizer Nerva overleed, haastte Hadrianus zich vanuit Germanië naar Rome om dit Trajanus, de beoogde opvolger, persoonlijk mee te delen.

 

Pompeia Plotina, de vrouw van Trajanus, was bijzonder op Hadrianus gestelD. Spoedig nadat Trajanus keizer was geworden, arrangeerde zij Hadrianus' politieke huwelijk met Vibia Sabina, een achternicht van Trajanus, in het jaar 100, hetgeen de kansen voor een eventuele opvolging sterk verhoogde.

 

Hadrianus bekleedde de volgende functies: decemvir stlitibus iudicandis - sevir turmae equitum Romanorum - praefectus urbi feriarum Latinarum - tribunus militum legionis II Adiutricis Piae Fidelis (95, in Pannonia Inferior) - tribunus militum legionis V Macedonicae (96, in Moesia Inferior) - tribunus militum legionis XXII Primigeniae Piae Fidelis (96, in Germania Superior) - quaestor (101) - ab actis senatus - tribunus plebis (105) - praetor (106) - legatus legionis I Minerviae Piae Fidelis (106, in Germania Inferior) - legatus Augusti pro praetore Pannoniae Inferioris (107) - consul suffectus (108) - septemvir epulonum (voor 112) - sodalis Augustalis (voor 112) - archon Athenis (112/13) - legatus Syriae (117).
[1]

 

Hadrianus vergezelde keizer Trajanus in de Dacische Oorlogen.
Vervolgens werd hij gouverneur van Pannonië, dat toentertijd te lijden had onder invallen van vijandelijke stammen.
In 108 was hij consul.
Toen Trajanus in 113/114 zijn veldtocht tegen de Parthen begon, ging Hadrianus mee.
Na deze oorlog werd hij in 117 legatus Augusti pro praetore van SyriA. Toen overleed Trajanus, en volgde Hadrianus hem op.

 

Opvolger van Trajanus

 

Waarschijnlijk heeft Plotina, toen keizer Trajanus in 117 overleed, de adoptie van Hadrianus door Trajanus aan diens sterfbed vervalst en zo een opvolging van Hadrianus geforceerD. Ofschoon velen twijfelden aan de rechtmatigheid van de adoptie, vocht niemand die aan.

 

Hadrianus kan zijn opvolging ook bij Trajanus' leven al verdiend hebben.
In de jaren 105-108 toonde Trajanus zijn voorkeur voor Hadrianus door hem te verloven met zijn achternicht Vibia Sabina en hem de ambten van quaestor Imperatoris en comes Augusti (hoog keizerlijk ambtenaar) te verlenen.
Bovendien schonk Trajanus Hadrianus de diamant van Nerva en stelde hij hem onder meer voor als consul suffectus.
Hadrianus was de enige directe mannelijke bloedverwant van Trajanus.
Toch was de steun van Plotina en Lucius Licinius Sura (overleden in 108) van groot belang voor Hadrianus.
[2]

 

Hadrianus liet verklaarde vijanden als Celsus, Palma, Gaius Avidius Nigrinus en Lusius Quietus kort na elkaar vermoorden door zijn voogd Attianus, wat de Senaat tegen hem innam.
De nieuwe keizer kreeg onmiddellijk te maken met de nasleep van de Kitosoorlog, een Joodse opstand die op zijn hoogtepunt een groot deel van het oosten van het rijk besloeg.
Kort na de opvolging trok Hadrianus de Romeinse garnizoenen terug uit Armenia, Syria en Mesopotamië.
Dit deed hij niet uit vredelievendheiD. De kosten van de voortdurende oorlogen aan de bedreigde grenzen liepen uit de hand, terwijl handhaving van het gezag in het rijk zelf al veel inspanning vergde.

 

Wetgever: het Edictum Perpetuum

 

In Europa bereikte de romanisering haar hoogtepunt.
Keizer Hadrianus trok veel macht naar zich toe ten koste van de Senaat en benoemde een uitgebreide persoonlijke ambtelijke staf.
Lastposten liet hij ombrengen.
Hij streefde naar wetgeving die zou gelden voor het hele Romeinse imperium en gaf de jurist Publius Salvius Iulianus in 130 opdracht om de pretoriaanse edicten samen te vatten tot een wetboek: het edictum perpetuum.

 

Hadrianus koos voor interne versterking en consolidering in plaats van de uitbreiding van het Romeinse Rijk.
Hij sloot grenslanden als Bulgarije buiten en trok het leger terug uit oorlogsgebieden.
Hij verbeterde de bestaande infrastructuur en schonk fiscale amnestie aan belastingontduikers.
Gemor van het volk drukte hij de kop in en hij bedaarde de gemoederen onder andere door belastingvermindering.

 De keizer reisde voortdurend rond als projectleider-inspecteur en militair om zijn veldheren te controleren.
Hij stichtte onderweg vele steden, onder meer Hadrianapolis (Adrianopel, de huidige Turkse grensplaats Edirne) in Thracië en liet er opmerkelijke openbare gebouwen aanleggen zoals thermen.
In Nederland was Hadrianus in 121 of 122 en stichtte Forum Hadriani op de plaats van het huidige Voorburg, dat als marktstad bloeide tot in de derde eeuw.

 

 Onderdrukking van de Joden en de gevolgen

 

In Jeruzalem trachtte hij het Jodendom te verbieden, Onder meer verbood hij de besnijdenis en stichtte hij een nieuwe Romeinse kolonie op de resten van Jeruzalem, waarbij hij religieus verzet van de joden onder leiding van Bar Kochba met grof geweld liet neerslaan met grote eigen verliezen.
Daarvoor werden wel twaalf legioenen ingezet.
Vele joden kwamen door toedoen van Rome om in de woestijn of trokken weg, waarmee de joodse diaspora een nieuwe fase inging.

 

In 125 liet Hadrianus het Pantheon geheel herbouwen.
Een ander belangrijk bouwwerk in de hoofdstad was de door Hadrianus zelf ontworpen Tempel van Venus en RomA. In Tibur (Tivoli) liet hij tussen 126 en 134 zijn lusthof Villa Hadriani bouwen.

 

 Verdedigingslinies

 

Sinds de begintijd van het Romeinse Rijk hebben de keizers de veroverde gebieden afgegrendeld met verdedigingslinies tegen barbaren.
Op de meest bedreigde punten was al een limes, versterkte grens, aangelegd: in Noord-Afrika, Syrië, Roemenië/Hongarije (Dacië), Duitsland, Nederland en Engeland - in de huidige benamingen.
Voor Germania hadden de Romeinen sinds de slag in het Teutoburgerwoud in het jaar 9 weinig belangstelling meer.
In 83 begon de afgrendeling met limes tussen de natuurlijke verdedigingslinies Rijn en Donau, van Rheinbrohl ten zuiden van Keulen naar de omgeving van Regensburg.
Dit stuk van de limes was 550 kilometer lang en voorzien van minstens duizend wachttorens en honderden forten.
De muren in Brittannië moesten nog worden gebouwd; daar werd nog te hard teruggevochten.

 

 Tegen Germanen

 

In Germania liet Hadrianus de limes versterken in 122 na Christus.
Zijn opvolger Antoninus Pius zou de limes in 160 nog wat uitbreiden in oostelijke richting.

 

In 122 gaf Hadrianus het startsein voor de aanleg van de Vallum Hadriani, de Hadrianuswal of Pictenmuur in het noorden van Britannia tegen de aanvallen van de Picten en Scoten (Schotten).
Deze Hadrianuswal is circa 117 kilometer lang en loopt van oost naar west van het plaatsje Tynemouth, aan de monding van de Tyne, via Newcastle naar Solway Firth bij Carlisle aan de westkust.
Deze limes in Caledonia bestond uit drie verdedigingslinies: een stenen muur met een gracht ervoor, een wal met eveneens een gracht ervoor en zeventien castella, forten en wachttorens.
De resten van een groot Romeins gebouw bij Vindolanda die archeologen recent hebben ontdekt, zouden deel geweest zijn van het persoonlijke hoofdkwartier van Hadrianus.

 

Denarius

In de periode van Hadrianus en zijn opvolgers bereikt de portretkunst op Romeinse munten een hoogtepunt.
Tijdens de Julisch-Claudische dynastie en Vespasianus werd de keizer vergoddelijkt, en het portret een ideaalbeelD. Na Trajanus vangt een realistische stijlperiode aan.
Mogelijk waren de interesse van Hadrianus voor Griekenland en zijn vele reizen de aanleiding daartoe.

 

Reeds gedurende zijn opleiding als jongeman in Rome had Hadrianus een grote bewondering voor de Griekse cultuur.
Hij sprak liever Grieks dan Latijn en was vertrouwd met de Griekse filosofie.
Hij liet naar Griekse gewoonte zijn baard staan, waarmee hij brak met de Romeinse mode van eeuwen.
Op zijn reizen vergezelde zijn geliefde Antinoüs hem: een Griekse jongen van buitengewone schoonheid, die hij na diens dood zelfs tot god verklaarde.
Hadrianus is door latere schrijvers vaak verguisd vanwege zijn relatie met Antinoüs.
Zijn huwelijk met Vibia Sabina was slecht.
Dit leidde mogelijk tot de affaire waarvoor de geschiedschrijver Suetonius van het hof verwijderd werD.

 

Het beroemd geworden rijpaard van Hadrianus werd Borysthenes genoemd, en hij vereeuwigde het dier in een bewaard gebleven grafschrift op een graf in Zuid-Frankrijk.

 

Er zijn een aantal Latijnse en Griekse fragmenten bewaard gebleven die aan Hadrianus worden toegeschreven.
[3]

 Altercatio Hadriani Augusti et Epicteti philosophi (6e/7e eeuw).

 Carmina

 De vita sua (van deze autobiografie zijn alleen fragmenten bewaard gebleven)

 Edictum de Mora agricolis Vallis Nili in solvendo vectigali concedenda

 Epistula ad Avidium Quietum

 Epistula ad Plotinam Augustam de Popillio Theotimo, sectae Epicureae diadocho

 Epistula ad Sextilium Acutianum

 Epistula ad Stratonicenses Hadrianopolis

 Epistula de bonorum possessione liberis militum danda

 Epistula de iudiciis privatis (Vel Traiani?)

 Laudatio funebris in honorem Matidiae socrus

 Oratio ad exercitum africanum

 Rescriptum de Schola Epicurea Atheniensi

 

Opvolging

 

Zijn huwelijk bleef kinderloos.
In 136 adopteerde hij Lucius Ceionus Commodus als zijn zoon en opvolger - niet te verwarren met de latere keizer Commodus, zoon van Marcus Aurelius.
Deze opvolger kreeg daarmee de naam Lucius Aelius Caesar, maar genoot zelf een zwakke gezondheid en overleed rond nieuwjaar 138.
In 137 sloeg Hadrianus een samenzwering tegen hem neer van zijn zwager en ex-consul Lucius Julius Ursus Servianus en diens kleinzoon Gnaeus Pedanius Fuscus Salinator.
Met Commodus had Hadrianus waarschijnlijk de opvolging in twee generaties willen veiligstellen, want een dochter van Commodus was verloofd met een vijftienjarige gunsteling, Marcus Annius Verus, de latere Marcus Aurelius.
Toen Commodus overleden was, adopteerde Hadrianus de gewaardeerde senator Antoninus in diens plaats, en vroeg hem op zijn beurt om de zoon van Commodus en Marcus Annius Verus te adopteren.
Deze laatsten kregen respectievelijk de namen Lucius Aurelius Commodus en Marcus Aurelius Verus.
Zo zorgde Hadrianus voor zijn opvolging door twee ; ;goede ; ; keizers: Antoninus Pius en na hem Marcus Aurelius.

 

Overlijden

 

Buste van Antinoüs in het Nationaal Archeologisch Museum van Athene

Hadrianus stierf in zijn villa te Baiae, en werd eerst in Pozzuoli begraven, maar later herbegraven in de Tuinen van Domitia bij zijn onvoltooide mausoleum.
Na voltooiing van zijn grafmonument, de Engelenburcht (Castel Sant'Angelo) in Rome, werd hij door zijn opvolger Antoninus Pius gecremeerd en bijgezet met de as van zijn vrouw Vibia Sabina en zijn adoptief-zoon Lucius Aelius.
In 139 keurde de Senaat op initiatief van Antoninus Pius, Hadrianus' opname onder de goden goed, dit overigens tegen de zin van de Senaat waarvan Hadrianus de macht had beknot.
Hadrianus' decreten draaide men meteen terug en er werd als vanouds weer vanuit Rome bestuurd volgens het principe Roma imperat.
In 145 kreeg Hadrianus zijn tempel op het Campus Martius (Marsveld) in Rome waarvan er nog steeds zuilen staan, ingemetseld in een muur.

 

 Gedicht Animula vagula blandula

 

De Historia Augusta [25,5] schrijft aan de stervende Hadrianus dit gedicht, zonder titel maar gewoonlijk ; ;Animula vagula blandula ; ; genoemd, toe, dat door zijn kwaliteit authentiek lijkt.
Weinig korte gedichten hebben tot zo veel discussie geleid:

 

animula vagula blandula,

 hospes comesque corporis,

 quo nunc abibis? in loca

 pallidula rigida nudula (nubila?) -

 nec ut soles dabis iocos.

 

Vertaling:

 Zieltje, zwervertje, charmeurtje,

 gast en makker van het lichaam,

 waar ga je nu naar toe?

 Naar donkere, kille en mistige oorden

 en je grapjes zul je niet meer maken.

 

Of ; ;Dierbaar teer en zwevend zieltje, metgezel van mijn lichaam, dat je gastheer was, je zult straks dalen naar die bleke, harde en kale oorden en afstand moeten doen van al je speelsheid van weleer ; ;.

 

Zie Animula vagula blandula voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

 

 Forum Hadriani, op de plaats van het huidige Voorburg

 

Beelden en iconografie van de keizer

 

In de 19e eeuw viste men in de Londense Theems een gaaf beeld van de keizer op.
Opgravingen in het Turkse Sagalassos in 2007 onder leiding van professor Marc Waelkens met een team van de Katholieke Universiteit Leuven brachten een enorm standbeeld en een keizerskop van Hadrianus aan het licht.
De mooiste beeldencollectie staat opgesteld in het British Museum te Londen.
Het museum bezit ook een papyrussnipper van een grotendeels verloren autobiografie van de keizer.

 

Verder lezen

 Birley, Anthony R.
, Hadrian the restless emperor, Routledge, London, 1997 (biografie)

 Everitt, Anthony, Hadrianus.
De rusteloze keizer (oorspronkelijke titel: Hadrian and the Triumph of Rome), Ambo/Amsterdam, 398 blz.

 Yourcenar, Marguerite, Hadrianus' gedenkschriften (oorspronkelijke titel: Mémoires d'Hadrien), Atheneum-Polak & Van Gennep/Amsterdam, 306 blz.

 

Biografische romans

 Marguerite Yourcenar, Mémoires d'Hadrien (1951, Hadrianus' gedenkschriften) is een gefantaseerde autobiografie van Hadrianus, in de vorm van een reeks brieven aan zijn adoptief-kleinzoon Marcus, een van zijn opvolgers (de latere keizer Marcus Aurelius)

 Paul Claes, Psyche (roman), (2006), Hadrianus' Egyptische reis wordt beschreven met veel aandacht voor zijn gemoedstoestanD. De keizer denkt na over de dood en het naderende einde van zijn relatie met Antinous.

 

 

 Primaire bronnen

 Cassius Dio, Geschiedenis van Rome (Engelse vertaling op LacusCurtius)

 Latijnse biografie van Hadrianus uit de Historia Augusta, met een Engelse vertaling ;

Beschouwingen over de oorzaken van de grootheid en de ondergang van de Romeinen      De Montesquieu Charles      Romeinse geschiedenis

Een van Montesquieu's verdiensten is dat hij de eerste geschiedschrijver was die het bovennatuurlijke volstrekt terzijde schoof; het is kenmerkend voor hem dat hij historische wetten waarnam en aldus het toeval of het lot negeerde.
De geschiedenis, het relaas van wat 'geschied' was, interesseerde hem uitsluitend als middel om tot een interpretatie en een begrip van de feiten te komen.
Terwijl elke geschiedschrijver van Rome vertelde hoe de dingen waren gebeurd, legt Montesquieu uit hoe ze konden gebeuren.

De baron van Montesquieu schreef twee werken die hem elk afzonderlijk zijn plaats in de eregalerij van de Verlichting zouden hebben bezorgD. In 1721 zorgde hij in Europa voor opschudding met Lettres persanes, de fictieve correspondentie van twee Perziërs in Parijs, waarin cultuurverschillen worden ingezet om de Franse zeden en politiek te hekelen.

Bijna dertig jaar later volgde het rechtsfilosofische De l'esprit des loix, waarin hij betoogt dat de grote verschillen in wetten en morele codes op de wereld voortkomen uit materiële omstandigheden, met als verzwegen implicatie dat elk normenstelsel moet worden bekeken in relatie tot het volk dat het aanhangt.
In dit boek ontvouwde hij ook zijn bekende 'driemachtenleer' over de scheiding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Tijdens de voorbereidingen voor dat laatste veelomvattende werk boog hij zich nog eens over de literatuur rond de geschiedenis van het Romeinse rijk.
Wat de historici daarover te zeggen hadden, ergerde hem zo dat hij besloot om aan het onderwerp een apart boek te wijden.
Dat verscheen in 1734 als Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence.
Ivo Gay heeft het vertaald en van een voorwoord, aanvullende noten en een verklarend persoonsregister voorzien.

Vooral dat laatste is nuttig, want in Beschouwingen over de oorzaken van de grootheid en de ondergang van de Romeinen wordt weinig uitgelegD. Montesquieu richt zich tot lezers die al een beeld van de Romeinse geschiedenis in hun hoofd hebben en wanneer hij losjes de geijkte chronologie, van de Etruskische koningen tot de val van Constantinopel, aanhoudt, is het niet om een nieuw overzicht te creëren, maar om het oude in een nieuw perspectief te zetten.

Dat perspectief paste bij een republikein die belang hechtte aan aristocratische waarden.

In het relaas van Montesquieu bereikten de Romeinen hun grootheid tijdens de republiek.
Het min of meer democratische bestuurssysteem uit die periode zorgde ervoor dat de eerzucht van de Romeinse edellieden werd opgezweept en bruikbaar werd gemaakt voor de gemeenschap.
Omdat niet een toevallige machthebber maar de senaat besluiten nam over oorlog en vrede, werd bedachtzaam internationale politiek bedreven.
De rede werd aangewend met de hartstocht van het ware patriottisme en zo kreeg de stadstaat Rome een vanzelfsprekend overwicht in het gebied van de Middellandse Zee.

De bloeiperiode daarna, onder de dictatuur en het keizerrijk, is in de ogen van Montesquieu slechts schijn geweest.
De keizers konden weliswaar ook na de ontmanteling van de senaat hun gebied nog uitbreiden, maar dat kwam alleen doordat de militaire vaardigheden niet meteen verdwenen waren.
Het oorspronkelijke fundament van bestuurlijke ijver en vaderlandsliefde was weg en eensgezindheid kon alleen nog met intern geweld worden afgedwongen.
Dat de inname van Rome door de barbaren nog vier eeuwen op zich zou laten wachten, is het eigenlijke wonder.

Dit beeld van een kolos met een verborgen terminale ziekte kwam voor tijdgenoten als een schok, temeer omdat Montesquieu er ook de reputatie van individuele Romeinen aan ophangt.
Augustus was een laffe konkelaar.
Tiberius en Justinianus waren gek.
En wat te denken van Caesar, die als eerste de senaat diep vernederde - Brutus en Cassius hadden misschien elegantere middelen kunnen bedenken om zich van hem te ontdoen, maar laat niemand beweren dat hun intenties verkeerd waren.
En wat een pech is het geweest voor de republiek dat haar voortbestaan niet van de onbaatzuchtige moed van Cato, maar van het intellectuele geouwehoer van Cicero afhing.
De grote Cicero, wiens redevoeringen in de achttiende eeuw zo enorm werden bewonderd, was vervuld geweest van zichzelf en 'van honderd pietluttige emoties'.

Montesquieu heeft aan zulke controversiële uitspraken ongetwijfeld plezier beleefd, maar zijn felheid tegen Romeinen die de republiek hebben verzwakt, had ook een serieuze persoonlijke achtergronD. Als aristocraat en gezagsdrager in het parlement van Guyenne voelde hij de gevolgen van het centralistische beleid van Lodewijk XV, die er alles aan deed om de lokale macht van de adel in te perken.
De stelling dat het Romeinse rijk te gronde ging vanaf het moment dat de gezamenlijke edellieden hun invloed verloren, was dus een indirect commentaar op zaken die Montesquieu zelf aangingen en een satirische voorspelling over Frankrijks toekomst.

Die bedekte politieke boodschap van de Beschouwingen zal bij hedendaagse lezers vermoedelijk minder aanslaan, zoals trouwens ook sommige historische gegevens inmiddels achterhaald zijn.
Toch blijft er genoeg over dat deze prachtig uitgegeven vertaling meer dan rechtvaardigt.

Ook in dit boek geeft Montesquieu staaltjes weg van zijn fameuze cultuurrelativisme.
Romeinse zeden en gebruiken waarover andere auteurs spottend of verontwaardigd hebben gedaan, probeert hij te verklaren.
Het waren geen rare jongens, de Romeinen, die zelfmoord goedkeurden of het schenden van een keizerlijke beeltenis met de dood bestraften, maar mensen die opgroeiden onder andere sociale omstandigheden dan moderne Europeanen.

Vervolgens zijn er de gedachten over de oorzaken van geweld in een door God verlaten werelD. Montesquieu overziet de geschiedenis en wijst constanten aan.
Die leert hem dat een volk langdurig armoede kan verdragen, maar dat men het dan niet ook nog moet beledigen, want een beledigd volk is 'zich alleen maar bewust van zijn ellende en begint te denken aan alle ellende die het misschien nog te wachten staat'.
Montesquieu schrijft ook: 'Men beledigt mensen het meest door hun ceremoniën en gebruiken belachelijk te maken.
' En: 'Geen staat dreigt andere zozeer met een verovering als een staat die de verschrikkingen van een burgeroorlog doormaakt.
'

Zulke observaties maken Montesquieu, zoals zijn biograaf Jean Starobinski vijftig jaar geleden al opmerkte, tot 'een auteur die altijd onder ons zal zijn'.
Of dat vrolijk kan stemmen is een tweede.

Toen in 1734 de Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence door Jean Desbordes te Amsterdam werden uitgeven, was de anonieme auteur ervan vijfenveertig jaar oud, maar dat wist niemand en dat was ook de bedoeling.
Pas later werd bekend dat het Charles-Louis de Secondat, baron de La Brède et de Montesquieu was, sinds 1716 lid van de Académie des Sciences van Bordeaux.
De Considérations waren en zijn heel wat anders dan een geschiedenisboek: indirect waren ze een kritiek op de imperialistische plannen van Lodewijk xiv en daarom moesten ze anoniem worden uitgegeven.
Los daarvan was de kijk van Montesquieu op de Romeinse geschiedenis in zijn tijd bepaald revolutionair.
Hij weigerde de traditionele opvattingen over de grootheid van Rome te accepteren, want ondanks zijn klassieke, in het Latijn gedompelde opvoeding had hij een grondige hekel aan de Romeinen.
Hij besteedt acht hoofdstukken om uit te leggen dat de acht eeuwen van hun succes te danken waren aan heel menselijke factoren (ze waren handiger dan hun buren, ervarener, achterdochtiger) en niet aan bijzondere karaktertrekken of de fortuin, laat staan een goddelijke bestemming, zoals Bossuet het wilde.
Volgens hem kondigde hun ondergang zich al vroeg aan, namelijk met de burgeroorlogen in de eerste eeuw v.
C. Daarna volgen vijftien hoofdstukken en vijftien eeuwen van doodstrijd, stuiptrekkingen, enige oplevingen en definitief verval.
Een van Montesquieu’s verdiensten is dat hij de eerste geschiedschrijver was die het bovennatuurlijke volstrekt terzijde schoof: het is kenmerkend voor hem dat hij historische wetten waarnam en aldus het toeval of het lot negeerde.
De geschiedenis, het relaas van wat `geschied’ was, interesseerde hem uitsluitend als middel om tot een interpretatie te komen.
Terwijl elke geschiedschrijver van Rome vertelde hoe de dingen waren gebeurd, legt Montesquieu uit hoe ze konden gebeuren.
De encyclopedist d’Alembert zei over dit werk: `De Considérations zijn een Romeinse geschiedenis voor staatslieden en filosofen.

Het is niet te verwonderen dat bij de huidige grote belangstelling voor de klassieke oudheid ook visies uit vroeger eeuwen op die periode de aandacht trekken.
In dit kader past de uitgave van de vertaling van een anoniem gepubliceerd Frans tractaat uit 1734: 'Beschouwingen over de oorzaken van de grootheid en de ondergang van de Romeinen'.
Het bleek afkomstig van niemand minder dan de filosoof-rechtsgeleerde Montesquieu, die zijn naam niet rechtstreeks aan dit boekje wilde verbinden omdat het in wezen tegen de Franse monarchie was gericht.
De classicus Ivo Gay, die een voortreffelijke vertaling ervan bij zijn eigen uitgeverij Voltaire uitbracht, laat in de inleiding zien dat de visie van Montesquieu op de Romeinse samenleving voor die tijd revolutionair was: hij meende namelijk dat de neergang ervan al in de eerste eeuw v.
Chr.
te situeren was en te wijten was aan een te grote opname van vreemdelingen.
Dat geeft de tekst precies ook voor ons een actueel tintje.
Een grote hoeveelheid noten verheldert de soms lastige tekst; een perfect namenregister sluit het boek af.

De pers:

'Voor het eerst verschijnen de Romeinen niet als edele, naar vrede strevende en beschaving verbreidende veroveraars maar als brute en brutale overweldigers.
Montesquieu probeert de wetten bloot te leggen die kunnen verklaren waarom rijken en beschavingen tot bloei komen en waardoor ze weer vervallen en ten onder gaan.
God en goden, lot en toeval laat hij daarbij volstrekt buiten beschouwing.
Het zijn de daden van mensen, de misdaden die, tot de val van het door hen gemaakte leiden.
'

- dr.
Charles Vergeer in Filosofie

'Montesquieu overziet de geschiedenis en wijst constanten aan.
Die leren hem dat een volk langdurig armoede kan verdragen, maar dat men het dan niet ook nog moet beledigen .
Zulke observaties maken Montesquieu tot een auteur die altijd onder ons zal zijn.
' ;

Julius Caesar      Goldsworthy      Romeinse geschiedenis

Het dramatische leven van de beroemdste Romein aller tijden, Caius Julius Caesar, opgetekend in een lijvige biografie.

 

Goldsworthy is een militair historicus die niet anders dan bewondering kan hebben voor de fenomenale strategische talenten van Caesar.
Hij beschrijft de militaire overwinningen van de Romein en voorziet die met illustraties - getekende kaartjes van diverse veldslagen en oorlogen.

Ook de persoon Caesar zelf wordt tegen het licht gehouden.
Goldsworthy komt daarbij een heel eind, maar kan het plaatje niet volledig invullen.
Daarom besluit hij deze biografie ook met de zin dat het vast niet de laatste zal zijn die over Caesar wordt geschreven.

Drie delen

Het zijn bijna 600 pagina's over de 56 jaren van Caesars leven.
Eenderde van het boek gaat over Sulla, Marius en de periode naar en over Caesars consulschap, eenderde over de oorlog tegen de Galliërs, door Caesar zelf opgetekend in De Bello Gallico.
En eenderde wordt gewijd aan de burgeroorlogen - en dan nog lijkt het alsof Goldsworthy hier een haastklus van moest maken, want hij schrijft niet alleen over Caesar zelf maar analoog aan diens leven de geschiedenis van het Romeinse Imperium.

Schaakkampioen

Goldsworthy typeert Caesar als een man die zich rap kon herstellen van mislukkingen over tegenslag.
Een razendsnelle denker die als een schaakkampioen het hele strijdtoneel overzag, en snel nieuwe zetten kon bedenken om zijn legioenen te hergroeperen in de juiste formatie voor de volgende aanval op de vijanD.

Het is bij deze militaire passages dat Goldsworthy echt kwikzilver uit zijn pen laat vloeien; als militair historicus is dit een kolfje naar zijn hanD. Bovendien is de overlevering over Caesars militaire leven ook het meest compleet.

Gevoel

Caesar repte daarentegen met geen woord over zijn gevoel, en dat maakt de volledige karakterisering van de 'colossus' niet makkelijk.
Één keer bij zeldzame uitzondering had hij geschreven dat hij vergenoegd was over een resultaat, en datzelfde genoegen hierover lees je terug in Goldworthys werk.

Medepersonages

Naast Caesar voert de biograaf ook talloze personages op die het leven van Caesar mede hebben bepaalD. Marcus Antonius, Cicero, Sulla, Brutus, Pompejus.
Net als Caesar waren het tomeloos ambitieuze mannen, in een woeste periode van bloedvergieten, oorlog en victorie.

Bijzonder beklemmend is het hoofdstuk waarin de Galliërs op de knieën zijn gedwongen en Vergincetorix zijn wapenuitrusting aan Caesars voeten moet leggen.
De pows kregen indertijd geen bijzonder milde behandeling.

Veroveringen

Ook Caesar als minnaar komt aan de orde.
Hij liep nogal zegenend over de aardkorst rond, en Romeinen maakten ook niet bepaald een geheim van hun veroveringen in slaapkamers.
Eeuwen later zou Constantijn het preutse christelijke geloof introduceren, maar de Romeinen deden altijd een stuk minder moeilijk over een potje seks.

De meeste vrouwen die Caesar tot minnares nam, waren getrouwd, en zijn meest fameuze liaison is natuurlijk die met Cleopatra, voor wie hij een standbeeld liet maken en in de tempel van Venus Genetrix.

Werelbrand      Read Anthony      Russische geschiedenis

Terwijl de westerse leiders na de Eerste Wereldoorlog in Parijs een vredesverdrag opstelden dat het Duitse militarisme afstrafte en 'de wereld zou veiligstellen voor de democratie', was alweer een nieuwe oorlog begonnen: die tegen het terrorisme.
Het grote kwaad was nu het bolsjewisme, ideologie uit de Russische burgeroorlog, die vanaf 1917 stormenderhand het wereldtoneel veroverde.
De geallieerde pogingen om de bolsjewistische dreiging binnen Rusland aan de bron te vernietigen, waren omstreden en bleven zonder succes: ze betekenden uiteindelijk vooral gratis propaganda voor de bolsjewieken in hun strijd tegen de westerse kapitalistische samenzwering.
De schok van de Russische omwenteling deed zich al snel overal in de wereld voelen.
In Duitsland, Hongarije en de Baltische staten braken bloedige revoluties en nog bloediger contrarevoluties uit; de rest van de wereld raakte verlamd door massale stakingen, rellen en terroristische bomaanslagen.
Een golf van hysterie raakte wereldwijd aan de wortels van het ideaal van de vrije en democratische samenleving.

De Russische Revolutie bracht een schok teweeg in het oude EuropA. Liep de wereldoorlog in de loopgravenoorlog eindelijk op zijn eind, begon het gelazer thuis, in de steden van Duitsland, Hongarije en zelf in Den Haag, was het met de revolutie van Troelstra een dag lang onrustig.
De historicus Anthony Read schreef een prachtig boek over het jaar 1919 en de aanloop er naartoe.

Als je in augustus 1914 zou hebben verkondigd dat de wereldoorlog (later geboekstaafd als de Eerste Wereldoorlog) die toen uitbrak langer dan de kerstdagen van dat jaar zou duren, dan zou een verblijf in een psychiatrische inrichting nabij zijn geweest.
Niemand kon dat geloven.
Net zo min als niemand kon of wilde geloven dat de bolsjewieken die op 7 november 1917 de macht grepen in Petrograd langer dan de jaarwisseling aan het bewind zouden blijven.
De Russische Revolutie was in de ogen van tijdgenoten een kortstondig avontuurtje.
Toch zouden de communisten bijna driekwart eeuw aan de macht blijven.

 

De Eerste Wereldoorlog was het slagveld waarop de revolutie zou bloeien – bloeden is misschien een geschikter woord voor de strijd die in de nadagen van de oorlog ontbrandde.
Een strijd die de wereld opnieuw in vuur en vlam zette.
Over het bolsjewisme en de strijd daartegen schreef Anthony Read een meeslepend boek, zich daarbij concentrerend op het jaar 1919, het meest revolutionaire jaar sinds 1789.

 

De revolutie van 1917 in Petrograd (na de dood van Lenin, Leningrad en sinds de val van het communisme Sint-Petersburg) was voor menigeen een voorbeeld en Sovjet-Rusland het vaderland van het wereldcommunisme.
Overal broeide het.
De wapenstilstand die op het elfde uur van de elfde dag van de elfde maand van 1918 een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog betekende allerminst dat er vrede zou heersen.
Duitse matrozen en soldaten zorgden ervoor dat Keizer Wilhelm die zijn hoofdkwartier in Spa had, niet meer terug durfde naar Berlijn maar naar Nederland vluchtte waar hij tot zijn dood in 1941 zou blijven.

 

De Sovjetrevolutie in Berlijn zou worden afgewend, voorlopig, maar in München, Duitslands tweede stad en hoofdstad van Beieren dwongen socialisten de koning van Beieren tot opstappen.
In Boedapest stichtte Bela Kun een communistische radenrepubliek.

 

Zelfs in Nederland leek het er even op dat Troelstra een regime-change zou bewerkstellligen maar de onlusten in november 1918 gingen als vrij snel de geschiedenis in als ‘de revolutie die niet doorging’.

 

En hoewel er relatief weinig sovjetregimes aan de macht kwamen was het dat jaar vrijwel overal onrustig met demonstraties, stakingen en onlusten, tot in de Verenigde Staten toe.
De vijand moest niet alleen in Sovjet-Rusland bestreden worden – de zogenaamde interventieoorlog – maar ook in eigen lanD. De heersende klasse sidderde en sloeg wild om zich heen want de Wereldbrand was vaak niet alleen een opstand maar vooral een gevaarlijke veenbrand die overal kon uitbreken ;

De onderneming      Felshtinsky Yuri      Russische geschiedenis

Dimitri Medvedev, de nieuwe president van Rusland, neemt pas op 7 mei zijn intrek in het Kremlin.
Yuri Felshtinsky en Vladimir Pribylovsky zijn er dan ook wel heel vroeg bij met hun boek 'De onderneming' (Uitgeverij Forum), dat een beeld probeert te geven van een periode die niet eens helemaal achter de rug ligt: Rusland onder Poetin.

Te vroeg, geven ze zelf toe, en ze leggen ook uit hoe dat komt.
In juni 2007 nam de Russische staatsveiligheid (ex-KGB, nu FSB) een ruwe versie van hun werk in beslag.
Omdat ze vonden dat het publiek evenveel mag weten als de geheime politie besloten ze om hun boek sneller dan gepland af te ronden.

Vroeggeboortes leveren soms gave baby's op, maar 'De onderneming' is daar helaas geen voorbeeld van.
Poetins carrière, van bleke KGB-officier in Dresden tot hoofd van de FSB in de Jeltsin-tijd, zorgt voor de rode draad van het verhaal.
Maar in sommige hoofdstukken loopt dat lijntje door zo'n dik weefsel van achtergrondinformatie dat Poetin bijna onzichtbaar wordt - in zijn eigen biografie!

De basisstelling van de auteurs berust op speculatie.
Vladimir Poetin is volgens hen president geworden na een soort duivelspact tussen Boris Jeltsin en de oligarchen, de kleine groep zakenlieden die de beste brokken uit de Sovjeteconomie hadden ingepikt.
In ruil voor propagandasteun bij de presidentsverkiezingen van 1996 aanvaardde Jeltsin hun keuze voor de opvolging in 2000: die moest naar iemand van de voormalige KGB gaan, om het nieuwe, wildkapitalistische Rusland onderhuids iets van de oude Sovjetorde terug te geven.
Dat heeft Poetin vervolgens ook gedaan.
Met zoveel ijver dat de oligarchen uit mekaar stoven, als ze al niet in de gevangenis belandden.

Sindsdien is Rusland in de handen van 'De onderneming', het koosnaampje voor de FSB. De Russische Federatie is nu zelf één groot en ook succesvol 'bedrijf' geworden, met managers die even sterk zijn in het vullen van winkelschappen als in het breidelen van de pers en het vermoorden van vervelende dwarsliggers.

Dat ze die twee laatste disciplines goed beheersen is niet vreemd, maar waar ze dat eerste kunstje ineens geleerd hebben maakt dit boek spijtig genoeg niet duidelijk.

Terwijl Vladimir Putin de oligarchen uit de jaren negentig bestreed, stond onder zijn bewind in Rusland een nieuwe klasse miljardairs op.
Voormalig geheim agenten legden met behulp van Poetin de hand op de ondernemingen en grondstoffen van het lanD. De Amerikaanse Rus Yuri Felshtinsky schreef er een boek over: ‘De onderneming'.

Yuri Felshtinsky

De doodsvijand van de vertrekkende Russische president Vladimir Poetin is nog altijd de oligarch Boris Berezovski.
Toch onvluchtte Berezovski Rusland al in 2001.
Onder Poetins bewind (2000-2008) stonden er in Rusland nieuwe rijken op, schrijft de Amerikaanse Rus Yuri Felshtinsky in zijn nieuwste boek ‘De onderneming'.
De titel slaat op de BV Rusland met Poetin als Chief Executive Officer.
De aandeelhouders zijn volgens Felshtinsky leden van de Russische geheime dienst, dan wel zij die dat ooit waren: de ‘officieren van de actieve reserve'.

Litvinenko

In 1998 werd in Rusland de aanval ingezet op de oligarchen, nadat Vladimir Poetin hoofd was geworden van de geheime dienst, de FSB. Geheim agent Alexander Litvinenko had de opdracht gekregen Boris Berezovski te liquideren.
Hij en zijn collega's gaven een persconferentie.
Daar maakte hij kennis met Yuri Felshtinsky, een Russisch historicus, die al sinds 1978 in de VS woont.

De persconferentie van Litvinenko en de zijnen werd een mislukking.
De verontwaardigde FSB'ers hoopten met het openbaren van de in hun ogen ‘misdadige opdrachten' een hervorming van de FSB te bereiken.
Het tegendeel was het geval, zegt Felshtinsky: ; ;De groep officieren werd gestraft.
Alexander Litvinenko en zijn superieur belandden in de gevangenis.
;

Verraad

Het was pas toen dat Litvinenko en de zijnen begrepen dat Poetin helemaal niet van plan was de FSB te hervormen.
Litvinenko kwam negen maanden later vrij, vluchtte met behulp van Felshtinsky naar Londen, en schreef samen met hem het boek ‘Blowing up Russia' over de misdaden van de KGB/FSB in de jaren negentig.
In november 2006 werd Litvinenko in Londen vergiftigd met de radio-actieve stof polonium-210.
Volgens insiders werd Litvinenko zo gestraft voor zijn ‘verraad' aan de geheime dienst.

Rechters

Ondertussen werden onder het presidentschap van Vladimir Poetin op alle belangrijke posten in de Russische media, politiek en bedrijfsleven (voormalige) geheim agenten gestationeerD. De democratie, de wet, en oorspronkelijke eigenaren van bedrijven werden aan de kant geschoven.
Een gang naar de rechter had weinig zin, omdat Russische rechters doorgaans hun oren lieten hangen naar het Kremlin, aldus Felshtinsky.

Vlucht Alexander Litvinenko

Yuri Felshtinsky hielp Alexander Litvinenko in 2000 uit Rusland te ontkomen.
Litvinenko

stond verdere vervolging te wachten vanwege zijn onthullingen over de misdaden van de

FSB. ; ;Alexander moest zelf de grens over zien te komen.
Dat deed hij per schip, dat nog

geen uitreispapieren nodig.
Wel werd het binnenlandse paspoort gecontroleerD. Litvinenko kocht de controleur om met een biljet van 10 dollar.
Vanuit Georgië belde hij mi J. Ik vloog

van Boston via Spanje, waar Litvinenko's vrouw en kind als toeristen naartoe zouden reizen,naar Georgië.
Ons plan was met behulp van de Amerikanen het land uit te komen.
Maar de Amerikaanse ambassade was niet bereid ons te helpen.
Toen is Litvinenko naar Turkije gereisd, het enige land waar hij geen visum voor nodig haD. Op 1 november 2000 arriveerde hij in Londen.
;

 

Echte oligarchen

Poetins presidentschap heeft Rusland geen goed gedaan, vindt Felshtinsky.
; ;Toen Poetin in 2000 aan de macht kwam, had je twee invloedrijke groepen: de steenrijke oligarchen met hun grote bedrijven, en aan de andere kant politici als Poetin die de macht hadden.
Anno 2008 is dat veranderD. Nu zijn geld en macht in handen van één en dezelfde groep, afkomstig uit de geheime dienst.
Dat zijn pas echte oligarchen.
;

Een van die ‘echte' oligarchen is Vladimir Poetin zelf.
In de Russische media wordt gespeculeerd over Poetins bezittingen.
40 miljoen dollar is een getal dat vaak wordt genoemd, maar Poetin ontkent dat hij enig bezit van betekenis heeft.
Toch staat in het boek van Felshtinsky een lange lijst van economische delicten, moorden en andere misdrijven waar Poetin bij betrokken zou zijn geweest.
Inclusief namen, rugnummers en datA. Felshtinsky is ervan overtuigd dat Poetin met een flink kapitaal, een ‘gouden parachute', uit het Kremlin vertrekt.

Dmitri Medvedev

Opvolger Dmitri Medvedev zou zijn geselecteerd om Poetin zelf, met zijn gouden parachute, een veilige toekomst te garanderen.
Net zoals Poetin in 1999 aan zijn voorganger Boris Jeltsin de garantie gaf dat er geen strafvervolging zou komen, zou Medvedev deze hebben gegeven aan Poetin.
En dat Medvedev zelf niet afkomstig is uit de geheime dienst, is volgens Felshtinsky alleen maar een voordeel.
; ;FSB'ers vertrouwen niemanD. En elkaar al helemaal niet.
Dat is de reden waarom niet de huidige minister van Defensie, Sergej Ivanov, maar de voorzitter van de raad van bestuur van Gazprom, Dmitri Medvedev, Poetins opvolger wordt.
Daarbij wordt het risico dat Medvedev zich ontpopt als een echte democraat, op de koop toegenomen.
;

Boris Berezovski

Boris Berezovski was Ruslands eerste miljardair, en maakte deel uit van de groep van ‘oligarchen' die ontstond na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.
Hij verwierf zijn miljarden in de autohandel, en werd later eigenaar de televisiezender ORT.
Hij steunde Boris Jeltsin actief bij diens herverkiezingscampagne in 1996, en vervolgens, in 2000, Vladimir Poetin.
Rond de eeuwwisseling uitte hij kritiek op de tweede oorlog in Tsjetsjenië en op de afhandeling van de ramp met de onderzeeër ‘Koersk'.
Na het aantreden van Poetin keerde deze zich tegen de oligarchen.
Ook Berezovski kreeg de belastingdienst achter zich aan en werd ervan beschuldigd zijn rijkdom op onrechtmatige wijze te hebben verkegen.
Berezovski vluchtte naar Londen, waar hij politiek asiel aanvroeg en kreeg.
In 2003 en 2004 steunde hij democratische revoluties

 

Rusland wordt bestuurd door de geheime dienst.
’ Deze beschuldiging heeft Alexander Litvinenko uiteindelijk het leven gekost.
Een interview met zijn vriend en mede-auteur Yuri Felshtinsky .

‘Rusland is geen supermacht, Rusland is zwak.
Pas als ieder toilet in Rusland beschikt over toiletpapier, geloof ik dat het land een supermacht is.
’ Het is wachten op de glimlach van Yuri Felshtinsky, maar die komt niet.
De Rus is bloedserieus.
De economische macht van Rusland moet nodig gerelativeerd worden, vindt hi J. ‘Moskou is rijk, reis je twintig kilometer buiten de stad dan waan je je terug in de negentiende eeuw.
’ De echte macht, aldus Felshtinsky, zit niet in het hoofdkantoor van Gazprom, ook niet in het Kremlin, maar in Lubyanka, het hoofdkwartier van de Russische veiligheidsdienst FSB.

Opvallend vrolijke man

Ondanks zijn strenge, norse blik is Yuri Felshtinsky een opvallend vrolijke man.
Het is alsof hij heeft besloten dat je maar beter kunt lachen om de absurde en afschuwelijke geschiedenis van Rusland na het uiteenvallen van de Sovjetunie.
Samen met Alexander Litvinenko, die vorig jaar in Londen werd vergiftigd met het radioactieve Polonium-210, schreef hij het boek Terreur van Binnenuit.
In het boek verbinden Felshtinsky en Litvinenko een reeks dodelijke aanslagen in Moskou met het begin van de tweede Tsjetsjeense Oorlog en de verkiezing van Poetin tot president.

‘Alles is toe te schrijven aan de FSB’, aldus Felshtinsky.
‘De dodelijke aanslag op een flatgebouw in Moskou waarbij 300 mensen omkwamen is hun werk geweest.
Het werd in de schoenen geschoven van de Tsjetsjeense rebellen en vormde daarmee de aanleiding voor militaire acties in de Russische provincie.
Het Russische volk was bang en riep om een sterke leider.
Dat werd Poetin.
’ Felshtinsky pauzeert even, voor dramatisch effect.
‘Poetin is een pion van de FSB. Zij hebben hem naar voren geschoven en omringd met voormalige FSB-medewerkers.
Zelfs de mogelijke opvolgers van Poetin komen weer uit de veiligheidsdienst!’

Val van de Sovjetunie

Volgens Felshtinsky begon de ellende met de val van de Sovjetunie.
‘De KGB stond altijd onder direct bestuur van de communistische parti J. Hun taak was het bestrijden van democratie en het onderdrukken van anders denkenden.
Toen de communistische partij uiteenviel hebben ze het heft in eigen handen genomen en de Russische politiek bevolkt met stromannen.

Toch is Felshtinsky gematigd positief over de toekomst van RuslanD. ‘Het land gaat uiteindelijk dezelfde problemen krijgen als het Romeinse Rijk.
Als je de macht in een enorm land als Rusland centraliseert, zoals dat nu het geval is, dan is het slechts een kwestie van tijd voordat de boel in elkaar dondert.
Het zal niet volgend jaar zijn, maar ik denk wel voor het einde van de ambtstermijn van Poetin’s opvolger.
Vóór 2016 zal Rusland democratischer zijn.
’ De Europese Unie en de Verenigde Staten zullen hier volgens Felshtinsky geen invloed op hebben.
‘De boel moet óf uit zichzelf, óf onder druk van het Russische volk in elkaar storten.
Buitenlandse druk werkt bij Russen averechts.
’ ;

Gazprom      Panjoesjkin Valeri , Michail Zygar      Russische geschiedenis

Rusland is sinds 1990 fundamenteel anders dan de Sovjet-Unie tijdens de Koude Oorlog : het boezemt minder angst in, de vrije markt is er vrijer dan hier, de machthebbers zijn zelf miljardairs in plaats van bevoorrechte rode proletariërs, maar corruptie, afpersing, machtsmisbruik en steekpenningen zijn hindernissen waarmee elke Westerse ondernemer moet afrekenen, letterlijk en figuurlijk.
BP, Shell, Ikea, Motorola en duizenden kleinere bedrijven verloren veel geld aan de maffia, aan corrupte rechters en zichzelf verrijkende politieagenten.

 

Georgië ondervond in 2008 nog wel hoe hard het Rode Leger nog kan optreden, maar het bleef er geen 45 jaar zoals na de 2° W.
O.
in het Oostblok.
De geheime dienst en het regime (waarvan 70% uit die dienst afkomstig is) gebruiken nu andere middelen : radioactief polonium, kwik en ander vergif om kritische journalisten en ongewenste presidenten het zwijgen op te leggen, olie en aardgas om onwillige regimes tot nieuwe satellietstaten te degraderen.
Maar het nieuwe sterke wapen is Gazprom, de grootste aardgasleverancier ter werelD.

Helemaal nieuw is het niet, want, zo leren ons Panyuskin en Zygar.
Al in 1960 ondertekende Enrico Mattei, de directeur van het Italiaanse energiebedrijf ENI een aardgasakkoord met Chroesjtsjov.
Kort nadien verongelukte zijn vliegtuig in mysterieuze omstandigheden.
Hij had de olie- en aardgasblokkade van de SU doorbroken.

In 1970 ondertekende Willy Brandt en Leonid Brezjnev hun “gas voor buizen” – akkoorD. Duitsland leverde buizen met grote diameter en op 1 oktober 1973 stroomde het eerste aardgas uit de SU in Europa binnen.
De Amerikanen tot 1982 om Duitsland te doen stoppen met deze samenwerking, want in geval van oorlog zouden de Russen hun tanks rechtstreeks vanuit de pijpleidingen kunnen voltanken en zo in enkele dagen heel Europa veroveren.

Ondertussen is de SU uiteengevallen, Finland is voor 100 % afhankelijk van Gazprom, Oostenrijk voor 75, Duitsland voor 45 en de voormalige Oostbloklanden zoals Polen, Oekraïne en Wit-Rusland voor percentages in de buurt van de Finse.
De Russische invloed op de politieke besluitvorming in Wit-Rusland en Oekraïne is dan ook vrij groot.
Hetzelfde geldt voor Centraal - Aziatische landen zoals Turkmenistan en Oezbekistan.
Gazprom is sinds 2006 ook sponsor van Schalke 04 ( Gelsenkirchen ) en eigenaar van Zenit Sint-Petersburg.
En hun Roman Abramovitsj bezit voetbalclub ChelseA.

Ook de andere bestuursleden van Gazprom zijn er niet slechter van geworden.
Als ze niet in Monaco of Londen wonen, verblijven ze op 20 km van Moskou, in stevige datsja’s, eerder kleine burchten, achter een stenen muur van 3 m hoog, die hun rijkdom verbergt voor de gewone Moskoviet.
Ook elders in Rusland hebben ze zulke optrekjes.

Andere toppers uit de voorbije 20 jaar, die dank zij Gazprom welvarender werden, komen ook aan bod : Tsjernomyrdin, Ryzjkov, Jegor Gajdar, Jeltsin, Berezovski, Primakov, Vjachirev en Aleksej Miller.

Soms vertellen de auteurs er onthutsende dingen bij, ze zijn heel goed op de hoogte, maar hun reportage had wat ordelijker en beknopter mogen zijn.
En de ontelbare dialoogjes doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun onderzoeksjournalistiek.

Hun boek toont hoe dan ook aan hoeveel macht het duo Gazprom – Rusland hebben in een territorium dat zich momenteel uitstrekt van Engeland tot Oezbekistan en Turkmenistan.
Een kaartje met de bestaande en geplande gaspijpleidingen ontbreekt helaas.
De uitgever had dat makkelijk uit een krant kunnen halen

De moedige auteurs van dit boek menen dat ze nog in leven zijn omdat ze lang niet alle duistere praktijken in Gazpromland op het spoor gekomen zijn.
Toch zal dankzij dit boek niemand meer Kunnen zeggen dat hij niet wist hoe er bij Gazprom zaken worden gedaan.
- Christine Daum, ZDF

 

Gazprom voorspelt torenhoge olie- en gasrekening

Bron: Peakoil Nederland, 10 juni 2008

De Nederlandse consument zal volgend jaar meer bijna het dubbele moeten betalen voor zijn olie-, gas- en elektriciteitsrekening.
Waar een gemiddeld Nederlands huishouden vorig jaar nog € 3.
200 kwijt was aan totale energiekosten zal dat in 2009 boven de € 6.
000 uitgestegen zijn.
Dat gebeurt wanneer de voorspelling van het Russische Gazprom - een olieprijs van $ 250 per vat in 2009 - uitkomt.
Voor het kostenplaatje van de Nederlander betekent dit dat:

1) de jaarlijkse uitgave aan aardgas (gemiddeld 1.
700 kubieke meter) stijgt van € 1.
000 naar € 2.
000;

2) de kosten van elektra zullen toenemen van € 700 naar € 1.
200 per jaar (gemiddeld 3.
346 kWh);

3) de prijs aan de pomp van benzine stijgt bij een olieprijs van $ 250 naar € 2,8 per liter, waardoor de particulier voor haar jaarlijke 12.
000 kilometers met de auto tegen de € 3.
000 kwijt is.
Een onthullend rapport over gas als nieuw Russisch wapen.

Gazprom is de grootste aardgasleverancier ter werelD. Dit Russische bedrijf levert belangrijke hoeveelheden gas aan West-Europa en ook het Nederlandse bedrijfsleven toont interesse.
Maar hoe ver gaat de verstrengeling van Gazprom met het Kremlin eigenlijk? Wat betekent dit voor onze veiligheid?

Valeri Panjoesjkin en Michail Zygar werken als journalist voor verschillende vooraanstaande Russische kranten.
In 2004 ontving Panjoesjkin de prestigieuze Russische journalistiekprijs de ‘Gouden Veer’.

Gazprom is de grootste aardgasleverancier ter werelD. Dit Russische bedrijf levert in belangrijke hoeveelheden gas aan West-Europa, en ook het Nederlandse bedrijfsleven toont interesse.
Maar hoe ver gaat de verstrengeling van Gazprom met het Kremlin eigenlijk?

Met Gazprom - Rusland's nieuwe wapen geven Valerie Panjoesjkin en Michail Zygar een boeiende beschrijving van de gelijknamige Russische gas-gigant.
Dank zij de interviews met vele betrokkenen is het een levendige geschiedenis over machtsstrijd, vriendjespolitiek, intriges, corrupties en onderdrukkingen geworden.
Voor het schrijven van dit boek hebben de auteurs rond geneusd in een harde en gevaarlijke omgeving, waar lastige journalisten hun leven niet zeker zijn.

Volgens de titel is Gazprom het nieuwe wapen van RuslanD. Ik weet niet of die ondertitel door de auteurs bedacht is.
Het gasbedrijf is geen nieuw wapen.
In 1960 heette het weliswaar nog geen Gazprom, maar zoals de auteurs zelf vermelden was er toen al een eerste akkoord voor gasleveringen tussen de president van de USSR Chroesjtsjov en het Italiaanse energiebedrijf ENI.
Dit tot grote onvrede van de VS die geen Russische invloed in West-Europa wenste.
De directeur van ENI kwam om in een mysterieus helikopterongeluk.

West-Europa

Maar in 1973 prikten de buizen door het IJzeren Gordijn en stroomde het gas naar West-EuropA. Het gasbedrijf had de export nodig, omdat de leveringen binnen de Sovjet-Unie te weinig opbrachten.
West-Europa had de import nodig, omdat ze steeds meer energie verbruikte.
Die onderlinge afhankelijkheid bleek sterker dan de ideologische tegenstellingen tussen Oost en West van de Koude Oorlog.

De onderneming Gazprom is in 1989 ontstaan, in de woelige periode vlak voor het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.
Het bedrijf is opgericht door de laatste minister van Gas en Industrie, Tsjernomyrdin.
Hij vormde zijn ministerie om tot een modern staatsbedrijf naar het voorbeeld van ENI.
Daarmee ging hij in tegen de golf van privatiseringen die op dat moment plaats vonden in het kader van de politiek van perestrojka van Michael Gorbachev.

Tsjernomyrdin wilde vooral voorkomen dat het gasbedrijf opgedeeld werD. Onder leiding van Gorbachev was in 1986 de politiek van perestrojka (herstructurering) ingezet, die de stagnerende Sovjet-economie met privatiseringen een nieuwe impuls moest geven.
Het leidde tot een felle strijd tussen hervormers en de oude garde.

Het wordt pijnlijk duidelijk, dat zelfs hooggeplaatste hervormingsgezinde politici, zoals premier Ryzjkov, niets begrepen van de nieuwe economische wetten.
Ze hadden de prijzen altijd per decreet vast kunnen stellen, en verbaasden zich nu dat de prijzen hen niet meer wilden gehoorzamen.

Staatsgaranties

Het chronische probleem van het gasbedrijf was altijd dat de binnenlandse gasleveringen te weinig opbrachten.
De staatsbedrijven en huishoudens hadden nooit genoeg gelD. De auteurs beschrijven hoe met een systeem van staatsgaranties en het gebruik van bankwissels de enorme winsten uit de gasleveringen bij bevriende bankiers belandden, zoals bij de Imperial Bank.

Toen de oude Sovjetstructuren omver gehaald werden, hadden slechts enkele politici door dat de macht over de geldstromen nu de hoogste macht geworden was.
Het Parlement had afgedaan.
Met een beschieting van het Parlementsgebouw werd een einde gemaakt aan de oppositie.
De grondvesten voor de vrije markt economie werden er per decreet doorgedrukt.

In haar boek The Shock Doctrine beschrijft Naomi Klein hoe Gorbachev's hervormingen in feite geïnitieerd waren door de Boys van Chicago, een groep fanatieke leerlingen van neoconservatieve econoom Milton Friedman.
Ze worden door Valerie Panjoesjkin en Michail Zygar zijdelings genoemD.

De Friedman-predikers hebben zich genesteld in grote banken en treden op als adviseurs van staatshoofden.
Met name binnen het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de Wereldbank maken zij de dienst uit en bepalen met hun politiek al decennia lang de schuldenlast van veel landen.
Sinds 1973 zijn ze te volgen langs een spoor van gewelddadige gebeurtenissen.
De val van de Sovjet-Unie is slechts één van deze gebeurtenissen.

Privatisering

Natuurlijk zou ook Gazprom de dans niet ontspringen en werd het stapsgewijs geprivatiseerD. De staat bleef echter grootaandeelhouder.
De belangen van Gazprom zijn meestal de belangen van Rusland, en omgekeerD. De strategie van Gazprom is bepalend voor Rusland's buitenlands beleid en voor Rusland's plaats tussen de wereldmachten.
De macht van het gas reikt tot daar waar de buizen reiken.

En die lopen inmiddels vanaf de gasvelden van Turkmenistan tot de fornuizen in de Europese keukens, gecontroleerd door het bedieningspaneel in Moskou.
Daar moesten ook de Westerse politici nog even aan wennen, toen ze in augustus 2008 na de Georgische aanval op Zuid-Ossetië, traditiegetrouw Rusland de schuld gaven en met een grote mond maatregelen tegen Rusland eisten.

Maar zover gaat het boek niet.
Het volgt het wel en wee van Gazprom tot december 2007, toen Gazprom's voorzitter van de raad van bestuur, Medeved, werd voorgedragen als kandidaat voor de presidentsverkiezingen van 2008, om Poetin op te volgen.

Het boek is beslist geen compleet naslagwerk over Gazprom, maar het geeft een prachtige beschrijving van de plaats van Gazprom in de Russische samenleving, van de ideeën van de politici over de nieuwe liberale ideologie, over het graaien naar het grote geld, over politieke voor- en tegenstanders, over RuslanD.

Een onthullend boek dat een steentje bijdraagt aan de door Gorbachev verkondigde politiek van glasnosk (openheid) en persvrijheiD. In de Westerse democratieën gaat die verloren omdat de journalisten hem niet gebruiken, maar in Rusland moet er nog voor geknokt worden met gevaar voor eigen leven.
Petje af voor de journalisten Valerie Panjoesjkin en Michail Zygar.

Ruslands oorlog      Overy Richard      Russische geschiedenis

In de zomer van 1941 stond Hitler voor een moeilijk vraagstuk.
Enerzijds was de oorlog met het Britse rijk nog nietafgerond en opereerden de AS-mogendheden in Noord-AfrikA. Er waren problemen met Italië op de Balkan.
Kon er naast deze conflicten nog een oorlog gevoerdworden: die tegen het communistische Rusland? Uiteindelijk koos Hitler voor het offensief dat 'Lebensraum' moest brengen en een enorm gebied, met rijkegrondstoffen, onder Duits bestuur moest brengen.
Maar het liep anders.
Voor Moskou en Leningrad liep de opmars vast, en het zomeroffensief van 1942 strandde uiteindelijk in woestestraatgevechten in Stalingrad aan de WolgA. De Tweede Wereldoorlog werd steeds meer Ruslands oorlog.
Het stempel dat het Rode Leger drukte op degebeurtenissen was enorm.

Het strijdtoneel uit de oorlog.
Professor Richard Overy, een man die al verscheidene boeken inzake het Derde Rijk en Rusland op zijn naam heeft staan, heeft nu zijn blik gericht op het Oostfront.
Op verbluffende wijze is hij er in geslaagd verslag te doen van dit strijdtoneel.
Hij heeft oog voor de belangrijke details en slaat veel zijsporen in, maar zonder de rode draad van het verhaal uit het oog te verliezen.
Hierdoor is het boek een zeer helder chronologisch verslag van het Oostfront geworden.
Alle aspecten van de strijd worden behandeld: van de militaire operaties tot aan het verzet en van de grote zuiveringen binnen het Rode Leger tot aan de persoonlijke strijd om Berlijn tussen Stalins bevelhebbers.
Niets wordt vergeten en toch is het boek geen onsamenhangend geheel.
Niet voor niets heeft de Engelse versie van het boek dan ook lovende reacties opgeleverd en heeft Overy zich bewezen als professioneel historicus.
Ruslands Oorlog, geïllustreerd met 84 afbeeldingen en vier overzichtskaarten, begint tijdens de Russische Burgeroorlog,welke een belangrijke rol speelde bij het bepalen van het karakter van de nieuwe Communistische staat.
De Burgeroorlog leidde tot de verarming van het land, de neergang van de industrie, een hongersnood die miljoenen slachtoffers ten gevolge had en het verlies van grond aan andere Oost-Europese landen.
De Poolse leiders meenden dat het Rode Leger uitgeput was en veroverden een deel van de Oekraïne.
Twintig jaar later zouden de Sovjets dit gebied weer heroveren met talloze represailles.
Na de dood van Lenin in 1924 kwam Stalin aan de macht.
Hij militariseerde de Sovjet-Unie, die zich na de Burgeroorlogin een afgrond bevond en drukte de industriële revolutie door.
De jonge, getalenteerde generaal Tukhachevsky werd aangesteld als hoofd bewapening en chef van de generale staf.
Met een verrassende diepgang in de politiek, die de gebeurtenissen zeer duidelijk verklaart, worden door Overy de gebeurtenissen aan heteinde van de jaren 30 weergegeven.
Door de collectivisatie ontstond er een verschrikkelijke hongersnood op het plattelanD. In de Oekraïne kregen de boeren door hun verzet de woede van Stalin over zich heen.
Hij gaf het bevel de Oekraïne af te sluiten van de rest van de Sovjet-Unie, zodat niemand eruit en geen voedsel erin kon.
Al het voedsel werd in beslag genomen, inclusief de zaden voor de oogst van het volgende jaar.
Door deze waarschijnlijk meest moordzuchtige daad van Stalin zijn naar schatting 4,2 miljoen mensen omgekomen, alleen al in de Oekraïne in 1933.
Ook werden talloze boeren naar primitieve kampen gestuurd: naar schatting kwamen 1,7 miljoen Kozakken, bijna de halve bevolking van Kazachstan, om in de allerellendigste omstandigheden.
Zo zijn er nog talloze voorbeelden van Stalins terreur.
De strijdkrachten bleken de enigen te zijn die aan de terreur ontkwamen, totdat in juni 1937 plotseling de hoogste generaals werden gearresteerd vanwege de ontdekking van een verraderlijk complot.
In de jaren die volgden werden talloze onschuldige militairen net zolang door de NVKD gefolterd totdat ze bekenden en namen noemden van andere samenzweerders.
Alleen maarschalk Blyukher weigerde te bekennen.
Hij werd tot moes geslagen, een oog werd eruit gerukt en hij werd vermoord toen hij een van zijn beulen aanviel.
Van de hogere officieren bleven alleen de voormalige kameraden van Stalin uit de Burgeroorlog ongedeerD. In twee jaar tijd werden 41.
000 officieren weggezuiverd, het grootste deel van het brein van het leger.
Kort hierna wilde de Sovjet-Unie vanuit haar isolement het Europese toneel betreden.
In april 1939 werd de Sovjet-Unie benaderd door Groot-Brittannië om te zien of er een bredere anti-Hitler-coalitie gevormd kon worden om Duitsland in te sluiten, maar door de rechtstreekse reactie van de Sovjet-Unie waren de Westerse landen niet bereid dit te accepteren.
Het werd moeilijk de Westerse landen ertoe te bewegen het Russische aanbod te accepteren.
De Britse antwoorden bleven lang uit.

Daarnaast hadden de Britten de veiligheidgewaarborgd van Polen, maar de anti-Russische Polen vochten liever alleen tegen Duitsland dan met hulp van de Sovjet-Unie.
Uiteindelijk liepen de besprekingen in de loop van de zomer vast.
Maar terwijl de besprekingen tussen de Sovjet-Unie en de Westerse landen zich nog voortsleepten, nam Duitsland contact op met de Sovjet-Unie.
Vyacheslav M.
Molotov, de Sovjet-Volkscommissaris van Buitenlandse Zaken, deed de inspanningen echter af als &lsquo;oppervlakkig&rsquo;en &lsquo;vrijblijvend&rsquo;.
Pas eind juli kwam Duitsland met een soort agenda met een politieke regeling in Oost-EuropA. Dit was een opmerkelijke openheid, maar de Sovjets bleventerughoudenD. De Duitsers hadden echter haast, want hun aanval op Polen zou op 1 september beginnen.
Half augustus ging Molotov toch akkoorD. Op 23 augustus kwamJoachim von Ribbentrop, de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken, in Moskou aan.
Na het eens te zijn geworden over het geheime protocol, ondertekenden beide partijen hetverdrag.
Dit moest gevierd worden.
Stalin dronk op Hitler en Von Ribbentrop dronk op Stalin.
Hitler werd op de hoogte gebracht en hoewel hij eigenlijk niet dronk, nam hijtoch een teugje champagne.
; ;Europa is nu van mij! ; ; moet hij uitgeroepen hebben.
Zo vierden twee gezworen ideologische vijanden feest, na een bizarre onderhandelingsperiode die een schril contrastvormde met die met het Westen.
Het was een staaltje van extravagante realpolitik.
Deze bijzondere overwinning verschafte Stalin een broodnodige adempauze.
Maarin juni 1941, toen de Duitsers de Sovjet-Unie binnenvielen, was de Sovjet-Unie nog niet gereed voor een totale oorlog.
In 432 pagina&rsquo;s wordt op deze manier indit boek verslag gedaan van Ruslands Oorlog, een strijd om te overleven waar de Sovjet-Unie nog lang niet klaar voor was en waar zij een verschrikkelijke prijs voor zoubetalen.
Zoals in het voorwoord staat: ; ;Lang is deze geschiedenis in nevelen gehuld geweest, weinig bekend of begrepen in het Westen.

De nieuwe koude oorlog      Lucas Edward      Russische geschiedenis

Moord, cyberterrorisme, nucleaire chantage, desinformatie: een nieuwe Koude Oorlog lijkt te zijn begonnen.
Edward Lucas slaat alarm.

In 1990 was Rusland nog de zieke man van Europa, afhankelijk van giften uit het Westen.
Met de gas- en olieopbrengsten zijn inmiddels de schulden afgelost en is invloed in het Westen gekocht.

De autocratische Poetin brengt de criticasters van zijn regime tot zwijgen en bedreigt de buurlanden.
Met de moord op Anna Politkovskaya en Alexander Litvinenko is een duidelijk signaal afgegeven.
Het Kremlin heeft gedreigd zijn nucleaire raketten op de Oost-Europese bondgenoten van Amerika te richten, en met herhaalde schendingen van het luchtruim worden buurlanden uitgedaagD. Ook minder bekende tactieken worden toegepast.
Zo vond afgelopen mei een cyberaanval op Estland plaats.
Dat Amerika de steun van Rusland nodig heeft in kwesties als Noord-Korea en Iran, geeft het Kremlin veel ruimte.

Lucas is de eerste die het groeiende conflict met het Westen een naam geeft: de nieuwe Koude Oorlog.
Zijn verontrustende boek laat zien hoe de groeiende agressieve houding van het Kremlin een bedreiging vormt voor Europa, Amerika en de rest van de werelD. Het geeft inzicht in de tactieken van Rusland en de zwakte van het Westen.
Hoe levensgevaarlijk dichtbij is onze nederlaag en hoe valt de strijd nog te winnen?

Bij mij komt het ongemakkelijke gevoel over dat oorzaak en gevolg door elkaar worden gehaalD. De discussie over het door de US in Oost Europa te plaatsen raketschild volg ik met interesse.
De noodzaak zie ik er absoluut niet van in, de irritatie vanuit Rusland is goed te begrijpen.
Tegelijkertijd wordt de NAVO naar het Oosten uitgebreid, terwijl het eerdere verzoek van Rusland ook toe te mogen treden is afgewezen.

Tegelijkertijd wordt de Zuidelijke flank van Rusland bedreigd door een Westers politiek blok dat de macht in het Midden Oosten onder controle wil houden/krijgen.
Dat inclusief het actief trekken van voormalige Russische partners in het Westerse blok zonder met de gevoelens van de Russen rekening te houden.

Tegelijkertijd zijn er twee grote opkomende landen, India en Rusland, die op hun eigen manier een bedreiging voor de Zuid en Oostflank van Rusland vormen.

Wie ook maar enig zicht op en begrip voor internationaal strategische verhoudingen heeft moet toch begrijpen hoe een land als Rusland op dergelijke ontwikkelingen zal reageren.

Een wat prudentere benadering en handelen met begrip voor de Russische cultuur zou naar mijn mening tot een aanzienlijk beter resultaat leiden.
Het tegelijkertijddoor Europa krachtdadig werken aan het op energiegebied onafhankelijk worden van Rusland via concentratie op met name de fossiele bronnen in Noord Afrika en het parallel grootschalig inzetten van zonne-energie ten behoeve van Europa (zie www.
trecers.
org ) zou politiek waarschijnlijk veel succesvoller zijn en tegelijkertijd het milieu en klimaat dienen.
Dat is bovendien een stuk goedkoper dan het opvoeren van militaire capaciteit.
Dat zal tot verdere escalatie en internationale spanningen aanleiding geven.

Nieuwe koude oorlog? Na kleine brandjestichten in de rest van de wereld, is de tijd niet ver meer af voor weer een grote klapper.
Economie, bij overleven, weer gewaarborgt voor vele jaren.

Het militaire complex, belangrijke schakel in de economie, moet ten koste van alles gehandhaafd blijven.
Ik een roepende in de woestijn zegt;laat de planeet Aarde niet langer vernielen,door militaire imbecielen.
Laten wij ons niet langer laten ‘kisten’door nucleare terrorristen.

De nieuwe Koude Oorlog

POLITIEK Edward Lucas over de finlandisering van west-europa

Terwijl het Westen nog in een hoerastemming verkeert na de val van het communisme en zich voorhoudt dat in Rusland 'een soort' democratie ontstaat, maken Poetin en de zijnen werk van machtsuitbreiding in EuropA. Daarover gaat 'De nieuwe Koude Oorlog' van The Economist-correspondent Edward Lucas.

De oude Koude Oorlog was een militaire en ideologische confrontatie tussen twee machtsblokken op globale schaal.
Maar vandaag is Rusland geen globale tegenspeler meer.
Het is zelfs een partner in internationale organisaties.
'Ik beweer dus niet dat de oude Koude Oorlog terug is, wel dat er een nieuwe in de maak is, die rond Europa draait', zegt Edward Lucas, al twintig jaar correspondent in Centraal- en Oost-Europa voor het Britse weekblad The Economist.

'In 1990 was er een sterk geloof dat Rusland een 'normaal' westers land zou worden, maar het Kremlin is dat westerse aspect aan het terugdringen.
Er is zelfs een grootscheepse antiwesterse propaganda aan de gang, die de Russen wil doen geloven dat hun land een belegerd fort is omgeven door hypocriete elementen.
Dat is een potente boodschap, die de afname van de politieke vrijheid moet rechtvaardigen.
Vreemd genoeg slaat het Westen geen acht op de bedreigingen die uitgaan van het nieuwe RuslanD. Ik heb mijn boek een alarmerende titel gegeven omdat ik mensen wil wakker schudden over de zorgwekkende ontwikkelingen in RuslanD.'

Wat is het doel van de machthebbers in het Kremlin?

Lucas: 'Ze willen tientallen miljarden dollars verdienen en ik zou graag geloven dat dat hun enige streven is.
Maar daarover ben ik niet optimistisch.
Ik ben ervan overtuigd dat ze het overwicht willen terugwinnen dat ze in de jaren 90 zijn verloren, niet op een militaire, maar op een economische manier.
Ze streven naar een Finlandisering van de hun omringende landen.
Finland leek in de Koude Oorlog een normaal land, maar daar gebeurde niets wat de Sovjet-Unie niet wilde.
Dat is vandaag zelfs het doel van het Kremlin in West-EuropA. We moesten maar eens hard gaan nadenken over onze veiligheiD.'

'Sinds 1991 zijn we er in het Westen van overtuigd geraakt dat er in Rusland een democratie aan het ontstaan is.
'Ze is wel niet helemaal zoals de onze, maar het valt wel mee', luidt de redenering.
Ik vind dat een foute analyse.
Onder Jeltsin kwam het wilde kapitalisme op, dat geleid heeft tot een groepje steenrijke oligarchen.
Die periode heeft het westerse systeem in de ogen van veel Russen gediscrediteerd, hoewel er onder Jeltsin veel aandacht naar politieke vrijheid ging.
Vandaag is er een autoritaire, xenofobe regering aan de macht in het Kremlin, die revisionistisch is in haar benadering van de geschiedenis en revanchistisch tegenover de landen die vroeger tot zijn invloedssfeer behoorden.
Het Kremlin probeert die staten terug in zijn macht te krijgen en slaagt daar tot op zekere hoogte ook in.
Wij zijn die strijd aan het verliezen door ons onvermogen te zien wat er in Rusland echt aan de hand is.
'

Welke rol speelt energie in die nieuwe Koude Oorlog?

Lucas: 'Energie is vandaag even belangrijk voor de veiligheid van Europa als wapens in de oude Koude Oorlog waren.
De Europese Unie als geheel is rijker dan RuslanD. De Russen hebben ons meer nodig dan wij hen.
Europa zou kunnen overleven zonder Russische energie, hoewel het duur en moeilijk zou zijn.
Toch weigert het Kremlin het Energiehandvest te ondertekenen, waarin onder meer staat dat de pijpleidingen voor de export van olie en gas moeten worden gedemonopoliseerD. Zonder Russisch monopolie zouden we in Europa ook gas kunnen kopen van andere leveranciers dan Gazprom.
Rusland zou dan die pijpleiding wel beheren, maar niet langer de macht hebben om de gasprijs en -toevoer te bepalen.
Het Russische monopolie op de pijpleidingen is een fundamenteel probleem, want daardoor kan het Kremlin de toevoer van gas naar 'onwillige' landen stopzetten of de prijs ervan eenzijdig verhogen.
'

'Wat Rusland nu doet, is afzonderlijke contracten afsluiten met de landen van de Europese Unie, zoals Duitsland of Hongarije.
Het Kremlin slaagt erin ons tegen elkaar uit te spelen omdat het groter is dan elk land afzonderlijk.
Maar alle landen van de Unie samen zijn veel groter dan Rusland! Er is dus dringend nood aan een gezamenlijk energiebeleid waar de hele Europese Unie zich aan houdt.
'

'Natuurlijk zijn wij gewend om economie te zien als zakendoen tussen individuele bedrijven.
Maar als het over energie gaat, moeten de belangen van individuele bedrijven op de tweede plaats komen: energieveiligheid is uiteindelijk nationale veiligheiD. Ik vind dat de Europese gasbedrijven moeten worden gesensibiliseerd rond het feit dat het afsluiten van contracten met Gazprom voor hen wel interessant is op korte termijn, maar dat het dat niet is voor Europa op lange termijn.
We moeten hen zelfs verbieden om contracten met Gazprom af te sluiten, zolang dat bedrijf - niets minder dan de gasdivisie van nv Het Kremlin - zich niet houdt aan de regels van de vrije markt.
'

'Ook zou het verboden moeten worden dat Gazprom aandelen koopt in Europese gasbedrijven zolang bedrijven van bij ons geen aandelen kunnen kopen in Gazprom.
En tot slot zouden we ook eens moeten nadenken over het toelaten op onze beurzen van schimmige Russische bedrijfjes die voor Gazprom opereren.
We moeten de Russen op een kordate manier duidelijk maken dat alleen echte bedrijven met echte aandeelhouders op onze beurzen welkom zijn.
'

Waarom noemt u Estland een 'frontstaat' in de Nieuwe Koude Oorlog?

Lucas: 'Toen de regering van Estland in april 2007 een Sovjetoorlogsmonument wilde verplaatsen vanuit het centrum van Talinn, trok een troep Estse Russen door de stad om winkelruiten in te gooien.
Het Kremlin steunde dat geweld en prees de plunderaars als 'patriotten' die protesteerden tegen Estlands 'fascistische sloop'.
'

'Later vielen leden van Nasji, een door het Kremlin opgerichte jeugdbeweging, de Estse ambassade in Moskou aan en probeerden de auto van de Zweedse ambassadeur die zijn medeleven kwam betuigen, omver te gooien.
Het tafereel werd gadegeslagen door de Moskouse politie, die geen poot uitstak.
In de nasleep van het incident werd een massieve cyberaanval op Estland gelanceerd, vermoedelijk door het Kremlin georkestreerD. Ik vind dat alarmerende signalen!'

Ziet u aspecten van de Sovjet-Unie terugkomen in het huidige Rusland?

Lucas: 'Poetin is geen tweede Stalin en Rusland is de Sovjet-Unie niet.
Maar ze zijn wel bezig het Sovjetverleden drastisch te herschrijven.
Zo beweert Poetin vandaag dat het Molotov-Ribbentroppact (het Duits-Russische niet-aanvalspact met de geheime clausule over de onderlinge verdeling van Polen) legaal was.
Voorts noemde hij in een toespraak de val van de Sovjet-Unie 'een van de ergste gebeurtenissen uit de 20ste eeuw'.
'

'Tegenwoordig wordt in officiële Russische kranten ook beweerd dat de slachting van Katyn niet is gepleegd door de Russen, zoals alle historici nu weten, maar door de nazi's.
Stalin vertelde dat al en dat zien we nu terugkomen.
In het Westen leidt dat niet tot verontwaardiging, maar ik kan je verzekeren dat dergelijke uitspraken bij de Polen een alarmbel doen rinkelen.
Ik vind dat we in het Westen dat gevoel van verontwaardiging meer zouden moeten delen.
'

Hoe ziet de ideologie van het Kremlin eruit?

Lucas: 'De Poetin-ideologie is een mengeling van rood, wit en bruin.
Het rood staat voor Sovjetnostalgie, het wit voor tsaristische nostalgie - het idee van orthodoxie, nationalisme en autocratie - en het bruin voor fascisme.
Dat laatste schuilt in het enorme populisme en in de corporatistische staat waarin politiek en economie grotendeels samenvallen.
'

'Ik vind die combinatie van rood, bruin en wit sinister, en het wordt des te erger naarmate het Westen in Rusland zijn morele autoriteit verliest.
Begin jaren 90 gold het Westen in Rusland nog als een voorbeelD. De Russen stelden toen vast dat hun systeem niet had gewerkt en pleitten voor een overname van het westerse model.
Maar iemand als Poetin wil dat niet langer, integendeel.
'

Waarom is Poetin in eigen land zo populair?

Lucas: 'Om te beginnen is een stem voor Poetin vaak een stem tegen de jaren 90.
Veel westerlingen onderschatten hoe vreselijk die tijd was.
Er was de vernedering dat het land werd geleid door de gênante dronkenlap Jeltsin.
Er heerste economische chaos met enorme werkloosheid, met lonen die te laat werden betaald en een vrije val van de levensstandaarD. Geen van die dingen bestaat nog onder Poetin.
De corruptie is verminderd, het land is in het buitenland goed vertegenwoordigd, de oligarchen zijn onder controle en de levensstandaard is verhoogD. De gemiddelde Rus verkiest het leven onder Poetin ver boven dat onder Jeltsin.
'

'Ook de media spelen een rol in de populariteit van Poetin.
Jeltsin werd op televisie voortdurend belachelijk gemaakt, maar over Poetin worden alleen vriendelijke dingen gezegD. Tot slot is er de rol van het gelD. Als Poetin had geregeerd met even weinig geld als Jeltsin, dan zouden we veel minder over zijn succes spreken.
De Russen menen overigens niet dat ze goed worden bestuurd, noch dat de openbare diensten goed functioneren of dat de politiek hen representeert.
Het probleem is alleen dat ze die kritiek niet op Poetin betrekken.
'

U schrijft dat politieke tegenstanders vandaag opnieuw worden opgesloten in psychiatrische instellingen.

Lucas: 'Dat is een vreselijke echo van de ergste episodes uit de SovjettijD. Ik besef natuurlijk dat Rusland een groot land is en dat ook in de VS mensen ten onrechte in de psychiatrie zitten.
Met dat verschil dat je daartegen in de VS protest kan aantekenen en dat het daar niet gaat om de internering van critici van het regime.
'

'In Rusland gebeurt het wel dat politieke tegenstanders in de psychiatrie worden opgesloten, niet zozeer door het centrale gezag, maar door lokale machthebbers.
Als mensen worden opgepakt, worden ze tijdens hun ondervraging meteen met een psychiater geconfronteerD. Die vertelt hen dat iedereen van Poetin houdt en dat mensen die niet van Poetin houden wel gek moeten zijn, om te besluiten dat gekken in de psychiatrie thuishoren.
Ik vind dat een angstwekkende evolutie.
'

'Ik weet dat veel mensen niet bang zijn om naar de gevangenis te gaan, maar wel om in de psychiatrie te belanden en medicatie te krijgen.
Ik beweer niet dat het op grote schaal gebeurt.
In tegenstelling tot de Sovjet-Unie, opteert het Kremlin vandaag niet voor de volledige controle over zijn burgers.
Wat het wel doet, is voorbeelden stellen die intimiderend werken.
Zo tolereren ze een paar politieke partijen, een paar vrije media en een paar onafhankelijke organisaties, maar ze blijven hen voldoende intimideren om mensen bang te houden.
' ;

Het koninkrijk der elementen      Atkins Peter      Scheikunde

De Big Bang blijft vooralsnog een mysterie.
Wel is bekend dat naast de ‘oerknal’ ook een gigantische hoeveelheid waterstofgas het ongerepte heelal binnenschoot.
Deze waterstofwolk bleek de moeder aller elementen.
Alle materie die we nu kennen, heeft zijn oorsprong in deze wolk.

Tijdens de hectische eerste minuten kolkte het nieuwe gas door de snel expanderende ruimte.
Hevige onderlinge botsingen deden waterstofdeeltjes met elkaar versmelten.
Het tweede element liet daarom niet lang op zich wachten: helium.
Daarna keerde de rust op het elementenfront terug.
Miljoenen jaren bleef dit primitieve periodiek systeem in deze samenstelling bestaan: vier delen waterstof op een deel helium.

Kernfusie

Het aanzicht van het heelal veranderde echter wel, het begon namelijk langzaam te klonteren.
Het onderscheid tussen wolken materie en lege ruimte groeide.
Het periodiek systeem kreeg de kans te groeien vanaf het moment dat het sterren-vormende waterstof-helium mengsel weer een bepaalde dichtheid kreeg.
Waterstof versmolt met helium: lithium dook op.
Lithium botste vervolgens weer met waterstof en helium.
Voilà: beryllium.
Als de gaswolk eenmaal tot een ‘echte’ ster indikt, kan de kernfusie pas echt beginnen.
Dit samensmeltende proces, dat van de materieklont een gloeiende bal maakt, staat aan de wieg van het ontstaan van grotere elementen.
Het eerste levensstadium van een pasgeboren ster bestaat uit waterstofverbranding.
In dit inferno van 10 miljoen graden Celsius ontstaat helium.
Als een deel (zo’n tien procent) van de waterstof verbrand is, begint fase twee: de ster trekt zich samen en de temperatuur loopt met een factor tien op.
De helium vat nu vlam.
Hieruit ontstaan beryllium, koolstof en zuurstof.
De verdere levensfasen van de brandende ster zorgen voor steeds grotere elementen.

Deze drie produkten van de tweede levensfase van een ster zijn na waterstof en helium de meest voorkomende elementen in het heelal.
Deze simpele opsomming doet overigens geen recht aan de verhoudingen.
Het totaal aan beryllium, koolstof en zuurstof is vergeleken met de elementen waaruit ze geboren zijn (waterstof, helium) slechts een minieme vervuiling.

Systematiek

Dit alles was onbekend toen de mens voorzichtig het bestaan van elementen begon vast te stellen.
Dat ging niet altijd van een leien dakje.
Immers, elementen in zuivere vorm zijn zeldzaam op aarde.
Bijvoorbeeld goud, koper en zwavel en enkele atmosferische gassen, stelt Atkins in zijn boek.
Terwijl alledaagse heelal-materie als waterstof (75 procent van alle materie) op aarde nauwelijks in zuivere vorm voorkomt.
Ontdekkers waren in sterke mate afhankelijk van de ontwikkeling van allerhande technologieën.
Bijvoorbeeld met vuur lukte het pas om ijzer te isoleren uit erts.
Elektrolyse (19de eeuw) was nog zo’n doorbraak.
Toen Humphry Davy ermee aan de gang ging, volgde een waterval van ontdekkingen: kalium (1807), natrium (enkele dagen erna), en vervolgens magnesium, calcium en strontium.

In de tweede helft van de 19de eeuw kende de wetenschap een groot deel van de elementen.
Langzaam begon de vraag te spelen of er niet de een of andere systematiek in dit hoopje te ontdekken viel.
Bekend waren bijvoorbeeld de zogenaamde Döbereiners triaden: groepjes van drie vergelijkbare elementen.
Buiten het feit dat hun fysische en chemische eigenschappen sterke overeenkomsten vertoonden, hadden ze nog één bijzonder eigenschap: het atoomgewicht van het middelste bleek het gemiddelde van dat van de buitenste elementen.

Waanzinnige monnik

Uiteindelijk viel het kwartje in St.
Petersburg bij Dimitri Ivanovitch Mendelejev.
Deze chemicus stond niet echt bekend als een lieverdtje.
Atkins meldt dat hij het uiterlijk van de waanzinnige monnik Raspoetin had, en kon bogen op eenzelfde reputatie.
De Russische scheikundige kende 61 elementen, zo’n drievijfde van wat nu bekend is, en zocht net als contemporaine wetenschappers naar een logische indeling.
Uiteindelijk zou de Rus met het concept van het periodiek systeem komen.
Atoomgewicht vormde de basis van zijn systeem, omdat dat volgens hem de fundamentele eigenschap van een element vormde.
Het was immers niet afhankelijk van temperatuur of andere variabelen.
Hij zette de elementen volgens dit concept uit op een rechthoekig vlak, zodanig dat deeltjes met gelijke eigenschappen aan elkaar grensden.
Het geniale van de Rus lag in het feit dat hij lege plekken durfde open te laten.
Zo kende men bijvoorbeeld de edelgassen nog niet.

Dit periodiek systeem vormt de basis van Peter Atkins boek het koninkrijk der elementen.
De Britse fysisch chemicus (Oxford) voert de lezer mee naar een onbekend lanD. De kaart ervan ziet er echter precies zo uit als het periodiek systeem.
Als een volleerd gids beschrijft Atkins de bijzonderheden van dit fictieve landschap.
Zo kent het land twee meren, een ervan ligt in het oosten: het roodbruine broom.
De andere bevindt zich iets ten zuid-westen daarvan en heeft een harde zilvermetalen glans: kwik.
Ook beschrijft hij wat er gebeurt als het regent: zo kan dat in het oosten niet zoveel kwaad, maar in het westen geldt een ander verhaal.
Daar ziedt en kookt de grond bij neerslag.
Hoe zuidelijker, hoe erger.
Het gebied wordt daar compleet onbewoonbaar: het ontvlamt en brandt hevig.

Accuraat

Het koninkrijk der elementen gaat op dezelfde reisgids-achtige manier verder in op deze materie.
Een soort herhaling van de scheikundeles op de middelbare school, maar dan op een prettige manier.
Gortdroge stof als orbitalen, ionisatie-energie komt weer tot leven, maar dit keer op een zeer aangename manier.
Atkins weet zijn vakgebied accuraat maar niet vervelend neer te zetten.
De omweg met de reisgids is daarbij een geschikte manier.

Atkins heeft het originele werk in het Engels geschreven.
Dit levert bij de vertaling af en toe wat problemen op.
Met name bij de uitleg over de namen van elementen.
Zo werd bijvoorbeeld caustische soda gebruikt bij de ontdekking van een element.
Dit kreeg dan ook de naam sodium.

Elementen ontraadseld      Kean Sam      Scheikunde

In het boek ‘Elementen ontraadseld’ vertelt journalist Sam Kean verhalen over passie, gekte en de geschiedenis van het periodiek systeem, ook geschikt voor lezers zonder chemieknobbel.

Dat scheikunde veel grootse uitvindingen heeft voortgebracht en dat we zonder deze wetenschap een stuk minder comfortabel zouden leven weet iedereen: koelkasten, iPhones en diverse medicijnen hadden zonder deze discipline nooit bestaan.
Hoe de elementen samenwerken en hoe ze zijn ontdekt is minder bekenD. Gelukkig is journalist Sam Kean voor zijn boek Elementen Ontraadseld (oorspronkelijke titel: The disappearing spoon) zo geduldig geweest om dit uit te zoeken en de opvallende geschiedenis van de scheikunde ook voor lezers met weinig chemisch inzicht begrijpelijk op te schrijven.

 

Kean’s jeugdige fascinatie voor scheikunde begint met het wonderlijke element kwik, en wel bij het moment dat zijn moeder haar ouderwetse thermometer uiteen doet spatten.
Over kwik, het enige metaal dat bij kamertemperatuur vloeibaar is, blijkt genoeg te vertellen en daarmee is het een ideaal vertrekpunt voor een boek vol uitweidingen over het periodiek systeem.

Sletterig koolstof

 

De informatie in het boek is grofweg in te delen in twee categorieën.
Kean poogt allereerst om, uiteraard aan de hand van het periodiek systeem, een helder inzicht te geven in de manier waarop de scheikundige elementen zich tot elkaar verhouden.
Daarnaast vertelt hij uitgebreid over de personen, ontdekkingssituaties en toevalligheden die verantwoordelijk zijn voor onze huidige kennis van de chemie.

 

De passages waarin Kean de ontdekkingen van de elementen en de bijzondere personen die hierbij een rol speelden uiteenzet, zijn veruit de meest geslaagde van het boek.
Kean beschrijft zaken nooit simpelweg als een antropoloog die op afstand waarneemt wat er te zien is; hij vergelijkt wetenschappers met presidenten, dicht elementen menselijke eigenschappen toe en weet dit bovendien allemaal erg leesbaar op te schrijven.

 

Wat bijvoorbeeld te denken van koolstof? Dit element is zeer bruikbaar gebleken voor het berekenen van de ouderdom van verschillende overblijfselen uit eerdere tijden (c14 datering, dankzij Nobelprijswinnaar Willard Libby) en niet te vergeten een belangrijke bouwsteen van leven op onze planeet.
Koolstof gaat daarnaast heel eenvoudig nieuwe verbindingen aan met andere elementen en dat levert het element de karakterisering ‘promiscuous’ (oftewel: sletterig) op.

 

Als het om stikstof gaat valt onvermijdelijk de naam van Fritz Haber, die lof verdient voor het uitvinden van het proces waardoor we over kunstmest beschikken, maar verder vooral walging oproept.
Haber was een notoire egoïst en daardoor een slechte echtgenoot, vriend en collegA. Helaas bleef het daar niet bi J. Veel erger nog waren zijn inspanningen om diverse chemische wapens – waaronder Zyklon A, de voorloper van Zyklon B - en explosieven uit te vinden voor de Nazi’s in Duitsland (voor een uitgebreidere visie op het leven van Haber; zie bv.
het boek Prometheans in the lab van Sharon Bertsch Mcgrayne).

© periodictable.
ruOgenschijnlijk een gewone theelepel, maar in de hete thee blijkt hij heel bijzonder te zijn.

Mendeleev’s overzicht

 

Uiteraard is er ook een deel van het boek gereserveerd voor de grondlegger van het periodiek systeem: Dmitri Mendeleev.
Deze Russische scheikundige was overigens niet de eerste die een helder overzicht van de elementen ambieerde.
Hij was wel degene die de op dat moment bekende elementen het meest zinvol wist te ordenen in één overzichtelijk systeem.

 

Aan de hand van zijn tabel wist Mendeleev bijvoorbeeld vaak te voorspellen welke elementen er nog ontdekt moesten worden en soms zelfs welke ‘ontdekkingen’ onjuist waren.
Gallium is een voorbeeld van het laatste.
De Rus voorspelde het element in zijn periodiek systeem en weigerde een Franse wetenschapper de eer van de ontdekking, omdat deze een ander gewicht had berekend dan de starre Mendeleev in zijn tabel had voorzien.

 

Mendeleev kreeg gelijk, moest ook de vernederde Fransman later toegeven.
Gallium is tevens het element dat verantwoordelijk is voor de ondertitel van het boek; dit metaal smelt bij 29 graden Celsius en is daarmee de ultieme practical joke voor iedereen die weet hoe je er een theelepel van maakt.

Heb ik ook kritiek? Jazeker.
Of lezers die op zoek zijn naar een compleet en gedetailleerd overzicht van de wetten en regels binnen de scheikunde veel aan Elementen Ontraadseld zullen hebben, valt te betwijfelen.
Ook laat het boek meerdere vragen onbeantwoord over de processen en de werking van de elementen.
Voor die groep bestaan er gelukkig al genoeg standaardwerken over dit onderwerp.

 

Het boek van Kean is al met al zeer lezenswaardig en herbergt een enorme hoeveelheid boeiende informatie.
De gebruikte metaforen geven misschien niet altijd de duidelijkheid waar Kean op hoopt, maar dat doet weinig af aan de intrigerende verhalen over de geschiedenis van de scheikunde en haar ontdekkers.

Algemene Chemie      Viaene Lucien      Scheikunde

Lucien Viaene is hoogleraar aan de K.
U.
Leuven waar hij algemene chemie en organische chemie doceert.
Na zijn promotie in 1975 tot doctor in de wetenschappen bleef hij verbonden aan het Departement Chemie van de K.
U.
Leuven als coördinator van het kandidatuurcentrum.

Dit centrum organiseert oefensessies en praktijksessies chemie voor studenten van verschillende faculteiten en departementen.
In die functie was de auteur betrokken bij het opstellen van verschillende cursussen, praktijkhandleidingen en honderden opgaven voor oefensessies.
Door het voortdurend contact met kandidatuurstudenten (nu bachelorstudenten) verwierf hij inzicht in de manier waarop studenten chemie studeren, leerde hij hun problemen kennen en ontwikkelde hij strategieën om hen te helpen.

Tabel van Mendeljev - Namen en symbolen van atomen, relatieve atoommassa's - Atoomnummers, elektronenconfiguraties, atoomstralen, ionstralen, ionisatieenergieën, elektronenaffiniteiten en elektronegativiteiten - Gemiddelde bindingsenergieën en bindingslengten - Thermodynamische parameters - Relatieve sterkten van zuren en basen - Ionisatieconstanten van zuren en basen - Oplosbaarheid van zouten en hydroxiden in water - Oplosbaarheid van oxiden in water - Oplosbaarheid van gassen in water - Oplosbaarheidsproducten - Stabiliteitsconstanten - Redoxkoppels en standaardreductiepotentialen - Tabel met fundamentele constanten ;

Geschiedenis van de scheikunde      Van Toor J.A.      Scheikunde

Een geschiedenis van de scheikunde, bestond die niet allang? Nee, gek genoeg niet.
Dat gapende gat in de boekenkast kan nu worden opgevuld met een encyclopedisch werk van Jacques van Toor, logisch getiteld Geschiedenis van de scheikunde.
Vandaag is de auteur te gast bij Hoe?Zo!

 

Chemicus  Jacques A.van Toor legt uit waarom scheikunde hem zo boeit en waarom hij er een compleet boek aan wijdde.
Zij naslagwerk behandelt de ontwikkeling van de scheikunde vanaf de prehistorie, via de alchemie, tot en met de overgang naar de moderne scheikunde.
Atoomopbouw, het periodiek systeem, fysische en analytische scheikunde, industriële- en biochemie, anorganische scheikunde, alles komt aan bod in het boek.
Onder meer geïllustreerd aan de hand van duizend postzegels met afbeeldingen van chemici, chemische processen en uitvindingen

Geschiedenis van de scheikunde behandelt de ontwikkeling van de scheikunde vanaf de prehistorie, via de alchemie, tot en met de overgang naar de moderne scheikunde.

Atoomopbouw, het periodiek systeem, fysische en analytische scheikunde, industriële- en biochemie, anorganische scheikunde, alles komt aan boD.

Geïllustreerd met artwork van moleculen, chemische formules, kleurenfoto's en 1000 postzegels met afbeeldingen van chemici, chemische processen en uitvindingen.

Jacques A.van Toor is chemicus.
Hij runde het destillatiebedrijf Van Toor en publiceerde artikelen over scheikunde in Intermediair en Chemisch WeekblaD.

Energie- adviesprocedure      ?      Software

1.
1 Definitie van de Energie-Adviesprocedure

EAP is de afkorting voor Energie-Adviesprocedure.
Het gaat om een procedure die tot doel

heeft de kwaliteit van het energiegedrag van een gebouw te beoordelen.
Deze procedure is

bestemd voor de analyse van bestaande woningen.
Ze richt zich dus tot de eigenaars of

huurders van een woning.

De procedure houdt rekening met de thermische eigenschappen van de gebouwschil (geheel

van wanden dat het beschermd volume van het gebouw omhult) en de kenmerken van de

verwarmingsinstallatie(s).
We spreken in dit verband over de aspecten ‘gebouwschil’ en de

aspecten ‘verwarmingsinstallatie’.
De eigenschappen van de installatie voor sanitair warm

water worden in een aparte module bekeken.

De procedure leidt tot de toekenning van een afzonderlijk energiekwaliteitslabel voor de

gebouwschil, voor de verwarmingsinstallatie en voor de installatie voor sanitair warm water

evenals tot een lijst van renovatievoorstellen die het energiegedrag kunnen verbeteren.

Voor de gebouwschil wordt dat label toegekend op grond van de berekende gemiddelde

warmtedoorgangscoëfficiënt.
Voor de verwarmingsinstallatie gebeurt de toekenning op basis

van een globale rendementsindex.
De installatie voor sanitair warm water wordt

geclassificeerd op de bruto energiebehoefte per persoon.

De basisprocedure analyseert het gebouw en de installatie vanuit het oogpunt van de

wintersituatie.
Als aanvulling op die basisprocedure kunnen ook twee optionele modules

‘zomercomfort’ en ‘ventilatie’ worden uitgevoerd op verzoek van de eigenaar of huurder.

1.
2 Historiek en motivaties

De opwarming van het klimaat als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen, een

problematiek waarover de meeste deskundigen het vandaag eens zijn, is één van de grote

uitdagingen van onze tijD. De rechtstreekse verbranding van fossiele energie in de vorm van

gas of stookolie of de indirecte verbranding in de vorm van elektriciteit, is één van de

hoofdoorzaken van de uitstoot van broeikasgassen.

De volledige EAP-procedure berust op deze milieubekommernissen.
Ze is één van de

basiselementen voor de verwezenlijking van de Belgische doelstellingen van Kyoto, die erin

bestaan om tegen 2012 de uitstoot van CO2 te verminderen met 7,5%.

De invoering in België van een ; ;Energie-Adviesprocedure ; ; voor de bestaande gebouwen is

het resultaat van jarenlang werk door de teams van het WTCB, ICEDD, UCL en VITO met de

steun van de Gewesten en Europa (het programma SAVE).

Verschillende Belgische of Europese statistieken en schattingen tonen aan dat het

energieverbruik van woningen in België hoog ligt (21 % van het totale Belgische eindverbruik

in 1998) maar ook dat er voor heel Europa een aanzienlijk besparingspotentieel is in deze sector.

1.
3 Doelstellingen

De doelstellingen van de uitwerking van een energieadviesprocedure zijn de volgende:

- Beschikken over een unieke en gestandaardiseerde methode om het energiegedrag

van een woongebouw te typeren, los van het gedrag van de bewoners;

- Zodoende een vergelijking tussen de gebouwen onderling mogelijk maken;

- Beschikken over een methode voor de energetische evaluatie van de bestaande

gebouwen;

- Beschikken over een instrument om de huurders en eigenaars te informeren, voor te

lichten en dus te sensibiliseren voor de energie-aspecten van hun woning (een

doeltreffend middel om te komen tot een verbetering van het energiegedrag van de

gebouwen in deze sector);

- Beschikken over een oriëntatie- en hulpinstrument voor het nemen van

beslissingen bij renovaties (adviesluik);

- Beschikken over een basis om tegemoet te komen aan de vereisten van de Europese

richtlijn van januari 2003;

- Het ondersteunen en versterken van het gewestelijke en het federale beleid inzake

de beheersing van het energieverbruik, de vermindering van de CO2-emissies en

dus tevens de ondersteuning van de inspanningen om de doelstellingen van Kyoto te

verwezenlijken.

De EAP-procedure omvat twee aspecten:

• Een aspect evaluatie

• Een aspect energieadvies.

De energetische evaluatie van de woning, zowel vanuit het oogpunt van de gebouwschil

als op basis van de verwarmingsinstallatie, is een evaluatie van het energiegedrag van het

gebouw in standaard omstandigheden die geheel los staan van het reële gedrag van de

bewoners.

Die gestandaardiseerde benadering maakt het mogelijk om een gebouw te typeren, los van

zijn bewoners, waardoor het ook mogelijk wordt om gebouwen onderling te vergelijken.

Het aspect energieadvies omvat gepersonaliseerde aanbevelingen om de gebouwschil en de

verwarmingsinstallatie te verbeteren.
Dit luik geeft tevens een schatting van de

energiebesparingen die gerealiseerd kunnen worden mits toepassing van die verschillende

aanbevelingen.
De gerealiseerde berekeningen zijn gebaseerd op het reële gebruik.

1.
8 De software: doelstelling en doelgroep

In de praktijk verloopt de uitvoering van een energieadviesprocedure in verscheidene grote

stappen: de inzameling van de gegevens op het terrein, de berekeningen, de analyse en

voorstelling van de resultaten.

Het gebruik van een softwarepakket moet het mogelijk maken om:

• het werk van de energiedeskundigen bij de toepassing van de procedure te

vergemakkelijken;

• de energiedeskundige te helpen bij de keuze van de voor te stellen

renovatiemaatregelen;

• alle berekeningfasen te automatiseren en aldus een aantal schattingen te geven inzake

de energiebesparing in gerenoveerde toestand, de terugverdientijd van de

investeringen, …

• automatisch een energie evaluatie en een energieadvies te genereren;

• de tijd en kosten die nodig zijn voor de toepassing van de procedure, te verminderen

en deze dus toegankelijker te maken;

• de gegevens met betrekking tot de onderzochte gebouwen op te slaan en te

centraliseren.

Het gebruik van de software is dus voorbehouden voor energiedeskundigen die de procedure

uitvoeren.

De digitale afgrond      Keen Andrew      Software

Auteur: Andrew Keen

Tegenwoordig zijn we niemand als we niet op Facebook, LinkedIn of Google+ zitten, of als we er niet op los twitteren.
Ons leven speelt zich af op internet.
Daar ontmoet je je echte vrienden.
De internetgoeroe Andrew Keen waarschuwt dat de gekte rond de sociale media zowel onze individuele privacy als onze vrijheid in gevaar brengt.
Sociale media zijn, in tegenstelling tot wat iedereen denkt, geen waarborg voor intensere vriendschappen, betere contacten en een mooiere samenleving.
En we kunnen ook niet allemaal onze authentieke identiteit op internet realiseren.
Iedereen die zich wel eens heeft afgevraagd wat het doel is van Facebook of Twitter, zal na lezing van dit boek anders gaan denken over een wereld die afhankelijk is van het sociale netwerk, een wereld waar we hoe dan ook middenin leven.

 Recensie(s)

 De Engelse wetenschapper Andrew Keen opende in 2008 de ogen van velen met zijn tirade tegen Web 2.
0 in zijn geruchtmakende boek 'De a-cultuur'*.
Opnieuw heeft Keen met dit vervolg stilistisch fantastisch werk afgeleverD. Alleen is de boodschap inmiddels 'oude koek'.
Zijn kritiek op Facebook is ondertussen al door vele anderen geuit, vaak beter gefundeerd en met meer diepgang.
Keens boek is een felle aanklacht tegen de vermeende zegeningen van het internet.
Zijn boodschap is bekenD. Zie de ondertitel: 'hoe de huidige sociale online revolutie ons eenzamer en hulpelozer maakt'.
Keen relativeert de voordelen en benadrukt juist de nadelen van het huidige internet &"65533; in het bijzonder de social media &"65533; en de bedreigingen daarvan voor onze samenleving en cultuur.
Al met al een stortvloed van feiten, meningen en voorbeelden.
Eloquent, polemisch, geestig.
Zeer leesbaar, maar af en toe wel wat veel van het goede.
Sobere uitvoering in traditionele lay-out, zonder illustraties.

Andrew Keen is net zo erg als Facebook

Uitgebreid mag schrijver Andrew Keen in de Volkskrant tekeer gaan tegen Facebook, als onderdeel van de promotietour voor zijn nieuwe boek.
In veel opzichten staat zijn handelen gelijk aan dat van Facebook en de gebruikers.
Of erger nog.

 

Vooropgesteld: ik vind Keen een aimabel mens, een geweldige schrijver en een verrijking voor de journalistiek.
Maar ik vind Mark Zuckerberg ook een aardige jongen, een fantastische programmeur en ondernemer en een verrijking voor de economie.
Ieder z’n specifieke kwaliteiten; Keen mislukte met internetondernemingen en begon toen met kritiek op degenen die succesvoller waren.

 

Cult of the Amateur

 

Andrew Keen opende in 2008 de ogen van velen met zijn prachtige tirade tegen web 2.
0 in The Cult of the Amateur.
Niet enkel inhoudelijk, maar vooral stilistisch is dit werk een hoogtepunt in de internetkritiek.
In één klap werd Keen een instituut die de hele wereld over reist om te spreken en, steeds weer zijn zelfde verhaal af te steken.

 

Dit heeft recent geleid tot de publicatie van opvolger Digital Vertigo dat in Nederland zal verschijnen als De Digitale AfgronD. Opnieuw heeft Keen stilistisch fantastisch werk afgeleverD. Ook het culturele sausje, met een verwijzing naar de ‘vertigo’ als leitmotiv van Alfred Hitchcock, is passenD. De kers op de taart van zijn kritiek.
Alleen, die taart zelf is wat oudbakken.

 

Diepgang

 

Als zijn kritiek op Facebook is inmiddels ook door vele anderen geuit, en vaak beter gefundeerd en met meer diepgang.

 

Neem bijvoorbeeld Networks Without a Cause van Geert Lovink, een uitstekende kritiek op de sociale mediA. Alleen, Geert Lovink woont op een straal van vijf kilometer van de redactie van de Volkskrant, is onbekend en dus onbeminD. Hij haalt wel de Frankfurter Algemeine, die westwaarts van ver het lekkers haalt.
Keen heeft het niet nodig gevonden om zijn onderwerpen inhoudelijk te onderzoeken, Lovink wel.
Dat spreekt tegenwoordig niet in je voordeel, weet ik zelf.
Sprankelende meningen doen het beter dan gefundeerde analyse.

 

Marketing

 

Keen interviewde ik even ik afgelopen voorjaar en we wisselden e-mail uit.
Dit leidde ertoe dat Keen me ongevraagd op een lijst van kennissen plaatste om p.
r.
te bedrijven voor zijn nieuwe boek dat ik in een pdf zomaar van hem kreeg.
Heel kien.

 

Zo kreeg ik zijn hele reclametour toegezonden zodat ik wist waar Keen zou spreken en signeren.
En dus verkopen, want dit is marketing.
De roem, de inkomsten, het ongegeneerd uitmelken van aanzien verworven met een vorig boek om het sprekershonorarium op te schroeven; het is goed geregelD. Bovendien werkt Keen gratis voor online uitgave Techcrunch waar hij meedoet met het ‘gratismodel’ waar hij zo op afgeeft.
En o ja, Keen is een fervent promotor van zichzelf op Twitter, en de eerste om dat toe te geven.

 

Waar kennen we al die ‘egocasting van? Bijvoorbeeld van Facebook.
Keen vat het in het vraaggesprek met de Volkskrant bondig samen: ‘Facebook is gewoon een marketingbedrijf met een slim businessmodel.
’ Dat is Keen zelf ook geworden, een marketingbedrijf met een slim businessmodel.

 

Uithangbord

 

Immers, Keen verspreidt zijn boek weliswaar niet gratis, maar het is toch vooral een uithangbord geworden voor Andrew Keen als goed betaalde spreker.
Daar is niets mis mee volgens mij, maar wel de bekende pot die de ketel verwijt.
Zijn kritiek die pagina’s en hoofdstukken lang als een – ofschoon stilistische weer prachtige – litanie op de lezers neerslaat en in het interview wordt samengevat , is daarmee gratuit.

 

Facebook maakt het immers mogelijk voor bijna 1 miljard mensen om zich te etaleren zoals de eminente schrijvers en filosofen die het fel bekritiseren zelf zo ijdel mogen doen in de traditionele mediA.

 

Facebook heb ik diepgaand onderzocht.
Het dreigt te machtig en gevaarlijk te worden.
Zozeer dat de Nederlandse overheid van Cap Gemini al het officiële advies kreeg om DigiD aan het Facebookidentificatie te koppelen.
Dus is het betere om die macht niet nog groter te maken en niet of heel bescheiden aan Facebook deel te nemen.
Hierna komt iets beters, hopelijk.

 

Maar het lijkt me onjuist als Andrew Keen gezien de gelijkenis met het optreden van Mark Zuckerberg als onze aanvoerder van het verzet te nemen.
En al helemaal om hem zoveel promotieruimte te gunnen in de Volkskrant, louter omdat Keen een grote naam is die beschikbaar is voor de Amerikaanse correspondent.

Cursus website maken      ?      Software

Het volledig bestand via formulier Korte Inhoud \Mijn documenten\Cursussen\Javascript\cursus website maken.
pdf

Cursus website maken

Een website maken en deze op het Internet plaatsen zal met deze cursus die speciaal geschreven is voor 50-plussers geen moeilijkheid meer zijn.

De cursus is geschreven in 17 korte en overzichtelijke hoofdstukken die elkaar opvolgen.

We maken samen een webpagina stap voor stap waar alle mogelijkheden in staan.

Op het einde van de cursus kan je ook oefeningen maken, de oplossing kan je steeds raadplegen.

Iedereen die een beetje moeite wil doen om te leren, zal het kunnen.
Je hebt geen voorkennis nodig.
Alles wordt stap voor stap opgebouwd en uitgelegD.

Dit is een cursus omgezet in PDF formaat.
Om de cursus makkelijk te kunnen volgen is het beste om dit online te doen, daardat je daar meer mogelijkheden hebt om onmiddellijk de voorbeeldpagina’s te zien, dingen te kopiëren, broncodes te bekijken, enz.

De online cursus is beschikbaar op :

http://www.
seniorennet.
be/Pages/Thuis_op_internet/cursus_website/cursus_website.
php

Ofwel via: http://www.
Seniorennet.
be dan in het menu “Thuis op Internet”, dan “Cursus website maken”.

Grocking the Gimp      ?      Software

Het volledig bestand via formulier Korte inhoud    \Mijn documenten\Cursussen\Gimp handleiding\Grokking-the-GIMP-v1.
0\Grokking_the_GIMP.
html

The title of this book, Grokking the GIMP, is drawn from Robert A. Heinlein's classic science fiction novel Stranger in a Strange LanD. His story is about Valentine Michael Smith, the only survivor of the first human expedition to Mars and raised from infancy by Martians.
The rescue mission arrives twenty years later to bring a young man knowing nothing of his own kind back to earth.
The story recounts his repatriation and his adventures as he comes to grok the human race and his place in it.
Grok, a word he often uses, is the Martian word meaning ``to drink,'' but which also serves as a quasi-religious metaphor in the Martian culture for having a profound appreciation and understanding for something.

 

Heinlein's book, published in 1961, drew immediate acclaim in the science-fiction world, and the story became a part of the iconoclastic cultural sentiment of the 60s in the United States.
Today, the word grok is a part of the U.
S.
computer hacker vocabulary, and its definition can be found in The New Hacker's Dictionary (see [1]).

 

So, do you want to grok the GIMP? When I first came across it in 1996, I diD. I was writing an article and had some photographs of poor quality I wanted to touch up and enhance before including them.
I had heard about the GIMP so I downloaded it from the Internet and compiled it.
When I ran the program, it popped up a small toolbox.
Without too much trouble, I discovered how to open image files and access the image menu containing all the GIMP functions and filters.
Wow! It looked very cool .
and powerful! But, I didn't have a clue how to use it to solve my photo problems.

 

I didn't know which functions to use and I didn't even really know what was wrong with my photos.
I just knew they looked flat and washed out.
I wanted them to look better, and that's what got me interested in the GIMP.
I felt compelled to learn about it!

 

I started to look for help.
I searched the Web, checked out books from the library, and little by little discovered useful things about the digital touchup and enhancement of photos.
It was a slow and frustrating process, and it seemed like there was no unified, conceptual treatment of what I wanted to learn.

 

The most annoying thing was that almost every book I picked up was full of tips and tricks.
Tips and tricks? I felt like I was getting advice on betting the ponies.
I didn't want tricks; I wanted the ideas.
What is photo touchup and enhancement? Where's the beef? How could I work on my photos if I didn't understand the basic concepts? Moreover, I wanted to learn the practical techniques used by the master artisans of digital image manipulation.
Out of the hundreds of functions and filters in the GIMP, which were the right ones to use, and why?

 

After a lot of detective work and filling in the blanks myself I finally felt I was beginning to grok what the touchup and enhancement of digital images was about.
What's more, I was getting to know the GIMP tools more intimately.
To share what I had learned, I wrote a tutorial called Photo Touchup and Enhancement with the GIMP and put it out on the Internet (see http://www.
geocities.
com/SiliconValley/Haven/5179).

 

That's the story of this book's beginnings and that explains the rationale for its underlying approach and philosophy.
Working with digital images requires some understanding of what needs to be done.
It's not a ``choose the right tool, one click, and you're done'' subject.
Most books on digital image manipulation would have you believe the contrary .
and perhaps they're right.
However, that is not what this book is about.
It is not about tips and tricks, and it's not a collection of recipes for solving someone's favorite image manipulation problems.
It is first about understanding image manipulation concepts, second about knowing which GIMP tools are most effective, and third about the savvy use of these tools.

 

Many factors have contributed to the style and content of the material presented in this book.
My educational training in signal processing, my professional work in various areas of imaging and image processing, the research I've done on colorspaces and image manipulation, and lots of experimentation with the GIMP.
The result is a book that covers many areas of working with digital images, including touchup and enhancement, compositing, 3D rendering, and the presentation of graphics on the World Wide WeB. This book also gives a unified and in-depth introduction to layers, selections, masks, colorspaces, and the use of blending modes.

 

This book is released under an Open Publication license.
Please read the license agreement carefully.
In a nutshell the license permits the book to be redistributed freely in all electronic forms including CD and for commercial profit.
It may not, however, be commercially printed and distributed in paper form without permission from the author and publisher.
It can be printed for personal use and for non-commercial distribution.
Modified versions of the book must also adhere to the licensing agreement.
Now, let's learn the GIMP, and, as Valentine Michael Smith might have said, ``May you grok it in fullness!'' ;

EPB    Energieprestatie Binnenklimaat      ?      Software

Energieprestatieregelgeving (EPB) in Vlaanderen: wat, waarom en wanneer

De EPB-regelgeving werd opgelegd door de Vlaamse overheid om het energieverbruik in de Vlaamse woningen en gebouwen te verlagen.
Dit energieverbruik wordt weergegeven door de energieprestatie, het zogenaamde E-peil.

Wat zijn de voordelen van energieprestatieregelgeving?

Door het behalen van een bepaald niveau thermische isolatie en energieprestatie (isolatie, verwarmingsinstallatie, zonne-energie) wordt het energieverbruik in een woning beperkt.
Het resultaat is te zien op een lagere energiefactuur.

Door een minimale en gecontroleerde ventilatie verkrijgt u een goed binnenklimaat en een gezonde woning.

Voor wie geldt deze EPB-regelgeving?

De EPB-regelgeving geldt voor alle gebouwen en woningen met bouwaanvraag vanaf 1 januari 2006, dus zowel voor nieuwbouw als voor verbouwingen.

Voor wie geldt deze regelgeving niet?

De energieprestatieregelgeving is niet van toepassing op:

gebouwen die niet voor mensen verwarmd of gekoeld worden zoals niet-verwarmde vrijstaande garages, serres (bloemenserres, planten-, groenten-), varkensstallen, stallingen

of als er voor het aanvragen van de vergunning geen architect nodig is (dit is een dossier met eenvoudige samenstelling).

Hoe wordt deze energieprestatie gemeten?

De energieprestatie (E-peil) is een maat voor het energieverbruik van een woning: hoe lager het E-peil, hoe energiezuiniger de woning is.
De energieprestatieregelgeving bepaalt een maximaal E-peil van 100.

Bij nieuwbouw: het E-peil van de woning moet kleiner zijn of gelijk aan E 100.

Bij verbouwing: er is geen eis gesteld aan de energieprestatie van de woning.

Dit E-peil wordt ondermeer genoteerd op het energieprestatiecertificaat van de woning.
Dit energieprestatiecertificaat wordt afgeleverd op het einde van de (ver)bouw en is een maat voor het energieverbruik van de woning.

Is deze EPB-regelgeving ook verplicht bij verkoop en verhuur van bestaande woningen?

Er zijn naast de verplichtingen bij nieuwbouw, ook verplichtingen voor het opmaken van een energieprestatiecertificaat:

vanaf 2008:

bij het verkopen van bestaande residentiële (woon)gebouwen

en voor gebouwen voor publieke dienstverlening.

vanaf 2009:

ook bij verhuren van woongebouwen

en verkoop en verhuur van niet-residentiële gebouwen (kantoren en scholen)

Waar vind ik de wetgeving hierover?

U vindt alles rond de EPB-regelgeving op de website van het Vlaams Energieagentschap (VEA) of in de publicatie.

De wetgeving betreffende het energieprestatiecertificaat voor verhuur of verkoop van residentiële gebouwen is nog in voorbereiding.

Voor publieke gebouwen is de wetgeving al volledig afgewerkt ;

Javascript      Gamperl      Software

JavaScript werd speciaal ontwikkeld om webdesigners de mogelijkheid te bieden webpagina's te optimaliseren.

Beide auteurs, Johannes Gamperl en Wolfgang Nefzger, leggen in dit boek niet alleen de basisprincipes van JavaScript uit, maar reiken ook talrijke praktische oplossingen en tips aan die u onmiddellijk kunt gebruiken voor uw webprojecten.

De vele tips en trucs kunnen als basis worden gebruikt voor uw eigen geavanceerde programmeerwerk.
Daarbij zult u zeker veelvuldig gebruik maken van de omvangrijke Javascript-referentie in het boek.
Hier wordt de werking van alle eigenschappen, methoden, subobjecten in duidelijke voorbeelden uiteengezet.

De volgende onderwerpen komen o.
A. aan de orde:

- Basisprincipes JavaScript in HTML-documenten integreren.
De onderdelen van JavaScript (notatie, variabelen, lussen, functies, objecten)

- Workshops Event Handlers

- Tips & trucs, formulieren, grafieken, geluidseffecten & multimedia, cookies, DHTML

- Praktische oplossingen, Explorer, bladwijzers, jukebox, rollover-effecten, keuzelijsten, adresdatabases, persoonlijke websites, formulierwizard en nog veel meer

- Naslagwerk met scriptopdrachten

Inhoud cd-rom:

- De broncode van alle programma's in het boek

- Hulpprogramma's, browsers en documentatie

- Links naar JavaScript-sites ;

Mastering  Access 97      Simpson      Software

 

Mastering Access 97 is a completely new edition of the comprehensive, best-selling guide to Microsoft's latest version of Access for Windows 95/NT.
From beginner essentials to power tools, this book is both an effective reference and a tutorial guide.
Solve your problems quickly using the new ; ;Master's Reference ; ; section filled with brief step-by-step answers to all your Access 97 questions, giving you doublé the learning power in one great book.

Increase productivity with new, timesaving features.
Streamline your work using dynamic new features such as improved tools for building and querying tables.
Employ new Wizards to easily create complex forms and reports; customize switchboards, dialog boxes, toolbars, and menus.
Translate data into meaningful charts and PivotTables.
And customize your interface to put frequently used commands within easy reach.
Expanded coverage of PivotTables and data-base enhancements shows you how to extract and synthesize precise Information from Access 97.
Integrale Access and other Office programs to optimize intra-office data sharing.

Use the Web as a business tooi.
Achieve a new level of efficiency as you connect to the Web straight from Access, import or export HTML data, include hyperlinks in your database to easily connect it to related Information online, and publish database forms and reports on the Web or your corporate intranet without any additional coding.

Optimize performance and create full-fledged custom applkations.
Advanced users can fine-tune Access to achieve the best possible performance, use netwerking and security fea-tures, and find out why existing applications work as they do.
You'll even learn to turn your Access database into a stand-alone Windows application and use Visual Basic for Applications to refine it.
No programming needeD.

Featured on the CD. The enclosed CD-ROM contains applications, software, resources, fonts, functions, and other Access tools.
You'll find Fulfill 95, a ready-to-use order entry application, complete with source code; sample databases used to create the examples in the book; CheckWriter, the check-printing software from Cary Prague Books and Software; a set of multimedia demos of applications available from Access to Business; shareware fonts for print-ing POSTNET bar codes; custom functions; and much more.

Add Hyperlinks to Access Forms and Reports—and Publish on the Web without Any Added Coding

 

 

About the Authors

Alan Simpson and Elizabeth Olson are software consultants, authors, and teachers who have been active in the computer industry for two decades.

Radar Gimp      ?      Software

Het volledig bestand via formulier Korte inhoud    C:\Documents and Settings\Edward\Mijn documenten\Cursussen\Gimp handleiding\Radar Gimp\html\index.
html

Le GNU Image Manipulation Program

Bienvenue dans l'univers de GIMP, la référence absolue dans le domaine de la retouche d'image et du photomontage en logiciel libre.
On compare souvent le GIMP à Adobe Photoshop, un autre monstre de la retouche d'image.
J'entends d'ici la question que vous vous posez : le GIMP est-il aussi performant que Photoshop ? Vaut-il le coup qu'on s'y attarde ? Bien sûr, si vous lisez ces pages c'est que quelque chose vous y a amené, certainement une réputation, qu'il a su acquérir au fil des ans.
En effet, dans l'univers du libre, le GIMP est un modèle de développement qui a entraîné derrière lui de nombreux autres projets dont le développement dépasse même le traitement d'image.
C'est un projet ancien qui se développe tranquillement mais de manière continue et surtout assurant un fonctionnement d'une stabilité phénoménale rayonnant dans d'autres domaines.
Le groupe de travail du GIMP est en effet à l'origine du système d'interface GTK largement utilisé sous Linux : Sodipodi, un logiciel de dessin vectoriel, est basé dessus et bien d'autres.
Cela seul fait-il du GIMP un bon logiciel de retouche d'image ? Non, mais cela n'enlève rien à la qualité du GIMP.
Et si vous n'êtes pas encore persuadé de la puissance de développement et de créativité de la communauté du logiciel libre, alors les pages qui vont suivre vous feront changer d'avis.

 

GIMP, comme tous les logiciels a des qualités et parfois des défauts.
Si vous êtes habitués à Photoshop, Paint Shop Pro ou PhotoPaint, il faudra vous débarrasser de quelques habitudes, particulièrement en terme d'utilisabilité.
Ce serait de toutes façons le cas pour tout autre logiciel que vous souhaiteriez apprendre (essayez par exemple de passer à l'un de ceux que nous venons de citer !!).
Mais une fois que vous connaîtrez ce nouvel outil, il est fort à parier que rien de ce que vous faisiez avec d'autres applications ne puisse être réalisé avec celle-ci que nous nous promettons de voir.

 

Il existe plusieurs versions du GIMP dont une fonctionnant sous windows et une sous Linux.
Prenez l'habitude de regarder les virgules aux numéros de version, car si dans le monde commercial on se dépêche d'atteindre le plus rapidement le chiffre le plus élevé possible (Cf.
Macromedia Dreamweaver est directement passé de la version 4 à la version 6 pour rattraper son concurrent Golive, ou Adobe Image Ready est passé de 2 à 7 pour s'aligner sur Adobe Photoshop), dans le monde Linux OpenSource les successions de chiffres ne dénotent que les réelles modifications.
Ainsi, une modification majeure fera modifier la première unité, et les modifications plus petites modifieront les décimales.
Pour notre part, nous utiliserons une version Linux 2.
0, mais si vous avez une version antérieure, l'essentiel y sera, puisque les mises à jour d'envergure n'ont lieu que tous les deux à trois ans.
Sachez que les versions Windows et Linux sont identiques à l'usage.
Vous pouvez donc utiliser l'une ou l'autre indifféremment.
De toutes façons, dans les logiciels libres, on ne change de version que lorsque cela semble nécessaire dans la logique d'évolution de l'application.

De Tachtigjarige oorlog in Spaanse ogen      Rodriguez-Perez      Spaanse geschiedenis

In Spaanse ogen, zo blijkt uit deze dissertatie, was Willem van Oranje geenszins de goede herder die 'lijf en goed altezamen' opofferde voor zijn 'arme schapen in groten nood'.
Nee, hij was een schurk, die - samen met andere edelen - uit hebzucht en ambitie zijn vorst en heer verried en de heilige moederkerk verloochende.
Hij had alleen zijn eigenbelang voor ogen en met list en bedrog wist hij een encubierta tiranía, een stiekeme tirannie, te vestigen, waarin alle mensen van goeden wille in voortdurende vrees leefden

Over hoe de Spanjaarden tijdens de guerras de Flandes aankeken tegen de bewoners van de Nederlanden zijn we niet of nauwelijks geïnformeerD. Wel publiceerde, in de jaren dertig, de hispanoloog J. Brouwer enige voortreffelijke boeken over de ervaringen van Spanjaarden in de Tachtigjarige Orlog, te weten: Kronieken van Spaansche soldaten en De Onoverwinnelijke Vloot.
Maar verder bestaat er nauwelijks literatuur in onze taal over de belevenissen van Spanjaarden in de Nederlanden, laat staan over de Spaanse kijk op de Nederlanders van toen.
En dat ondanks het feit dat Nederlandse historici en belletristen over de Opstand karrenvrachten aan werken hebben geschreven.
Daarom is deze dissertatie, alleen al door de aandacht voor de Spaanse visie op de Nederlanden en haar bewoners, echt een bijzondere gebeurtenis.

Maar er is meer.
Anders dan bij Brouwer ging het Pérez niet om het uitgeven van vertalingen van saillante Spaanse oorlogskronieken.
Haar onderzoek behelsde eigenlijk de achterliggende beeldvormingsprocessen.
Allereerst spoorde Pérez daartoe de dominante Spaanse Nederlanderbeelden op.
Pérez heeft echter ook de vorming van het Spaanse zelfbeeld in haar onderzoek betrokken, alsmede de wisselwerking tussen die beide beelden.
Tenslotte onderzocht de auteur de ontwikkeling en de dynamiek in de beeldvorming: welke veranderingen traden er op in de perioden 1568-1609, 1609-1621, 1621-1648 en 1648-1673.
Zij hanteerde daarbij een diachronische onderzoeksmethode.
Daarmee ontdekte Pérez, dat de Spaanse visie op de Nederlanders niet, zoals tot nog toe altijd werd aangenomen, tachtig jaar lang het ongenuanceerde, eenduidige en statische beeld bleef van 'dat stelletje ketters en rebellen daar in het koude noorden'.
Er traden duidelijke verschuivingen en veranderingen in het Nederlanderbeeld op.
De diachronische benadering is mijns inziens het interessantste aspect van deze dissertatie, omdat daarmee het proceskarakter van de beeldvorming duidelijk wordt.

Pérez gebruikte tweeërlei bronnen.
Allereerst historische bronnen zoals oorlogs-kronieken en vlugschriften (relaciones, avisos), een soort krantjes.
Maar veel belang hechtte zij ook aan literaire bronnen en dan vooral aan toneelstukken, omdat die een belangrijke functie hadden in de propaganda en in de vorming van het Spaanse zelfbeelD.

Vooraf stelt Yolanda Pérez vast dat 'de Nederlanden een uiterst belangrijk onderdeel (vormden) van de Spaanse monarchie, wat in het tegenwoordige Nederland meestal over het hoofd gezien wordt' (p.
17).
De oorlog in de Nederlanden was voor Spanje van wezenlijk belang en zeker niet een verwaarloosbaar conflict.
Karel V, Filips II en Filips III beschouwden de Nederlanden bepaald niet als een uithoekje van hun rijk, maar als het meest waardevolle juweel van hun imperium.
De rebellie en de oorlog maakten in Spanje dan ook een enorme indruk.
Tot 1648 bleef de oorlog in de Lage Landen hoofdpunt van zorg voor de Spaanse monarchie en ze werd er zelfs beschouwd als één van de belangrijkste factoren van de ondergang van Spanje als wereldmacht.

Voor 1568 hadden de Spanjaarden zeer diverse beelden van de bewoners van de Nederlanden, die voor een deel afkomstig waren van Tacitus en andere Romeinse schrijvers.
Over het algemeen waren het positieve beelden: de bewoners van de Lage landen waren vredelievend, vindingrijk, goedaardig, vroom en lichtgelovig.
Maar ze waren ook wel inhalige handelaars.
Goed op de hoogte van de Spaanse visie zijn we door de verslagen van de reis van de jonge Filips II door de Nederlanden in 1548.
Daaruit rijst ook een positief beeld van de Nederlanders op: het zijn zachtaardige, vreedzame mensen; het zijn goede gelovigen, ze zijn gehoorzaam, hardwerkend en vindingrijk.
De vrouwen zijn heel kuis en koud van aard, 'ze kussen en omhelzen zonder enige terughoudendheid, maar ook zonder enige hartstocht of gevoel' (p.
45).
Eén van de verslaggevers - Álvarez - vond de vrouwen 'uitermate geschikt om met oude mannen getrouwd te zijn, aangezien ze doen wat deze oude lieden nodig hebben en niet van ze vragen wat ze niet kunnen'(p.
45).

In de periode tussen 1568 en 1609 kreeg het vijandbeeld langzamerhand gestalte.
Er ontstond een nieuw beeld: dat van ketters en rebellen.
Dat beeld is dan echter nog vrij genuanceerD. Het is de ambitieuze Nederlandse adel die het lichtgelovige en simpele volk meesleurt in de ketterij en de opstanD. Maar vele onderdanen blijven kerk en koning trouw.
Er is een burgeroorlog aan de gang in de Nederlanden, een oorlog tussen de ketterse rebellen en de koningsgetrouwe katholieken.

Pas na het Bestand wordt het vijandbeeld op volle oorlogssterkte gebracht.
De strijd wordt dan niet meer gezien als een burgeroorlog, maar als een oorlog tussen Spanje en de Republiek.
Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen de rebelse Holandeses en de trouwe Flamencos.
Van de Holandeses worden zelfs de vroeger als positief beschouwde eigenschappen, zoals vindingrijkheid, zeemanschap, de strijd tegen het water en de technische vaardigheden, omgekeerd tot een negatieve pendant.
De Holandeses zijn lafaards die zich verschansen in hun kunstig met water en moerassen omgeven steden, in plaats van een eerlijk gevecht in het open veld aan te gaan.
Ook hun 'weergaloos zeemanschap' wordt nu omgekeerd; de Holandeses zijn 'een stel mechanisch-bekwame rebellen, verachtelijke miskramen van de zee' (p.
164).
Ze zijn vooral gevaarlijk omdat vanuit de Hollandse brandhaard overal onrust ontstaat, die de Spaanse eer en reputatie aantast - een soort dominotheorie avant la lettre.

De periode 1621-1648 was het begin van de ondergang van Spanje als wereldmacht.
De beroemde staatsman Olivares achtte het zijn taak om de geschonden reputación te herstellen en Spanje zijn grootheid terug te geven.
Hij bemoeide zich nadrukkelijk met de cultuur.
Zijn cultura dirigada - gestuurde cultuur - was onderdeel van zijn politiek van reformación.
Zowel in de relaciones als op het toneel en in de beeldende kunst was de sturende hand van Olivares merkbaar.
Van bovenaf werd zo een perfect zelfbeeld gecreëerd volgens hetwelk de Spanjaarden onvoorstelbaar dapper zijn en zo superieur en edelmoedig, dat ze zich tegenover de tegenstanders grootmoedig kunnen gedragen.
Het schilderij van Velásquez, La rendición de Breda (Las lanzas) is de voorbeeldige voorstelling van dit zelfbeelD.

Na 1648 vervaagt het beeld van de Holandeses en Flamencos en bij de bepaling van de Spaanse identiteit worden niet meer 'de miskramen van de zee' als tegenbeeld gebruikt.
Tegenwoordig weten de meeste Spanjaarden niet eens meer dat 'ze' verloren hebben.

1492      Attali Jacques      Spaanse geschiedenis

12 oktober 1492 kwam Christoffel Columbus aan op een van eilanden (San Salvador) van het Amerikaanse continent.
Columbus ontdekt aldus Amerikal.
Dat feit wordt in 1992 op grote schaal herdacht in vele landen.
Spanje, voor wiens koning Columbus de reis maakte, houdt in Sevilla de wereldtentoonstelling, Barcelona heeft de Olympische spelen en Madrid is Europa’s culturele hoofdstad in dit Columbusjaar.
In Genua, de vermoedelijke geboorteplaats van Columbus, staan grote feesten op stapel.
Diverse replica’s van de drie kleine scheepjes, waarmee de ontdekkinsgreizeiger de overtocht waagde, geven bij allerhande manifestaties acte de présence.
New York viert de komst van Columbus met ‘The voyage’, een opera van Philip Glass.
Hollywood werkt aan twee speelfilms.
De Dominicaanse republiek bouwt een enorme vuurtoren, een museum en een monument voor Columbus.

Zelfs in Nederland, dat relatief weinig met Columbus te maken had (al was Nederland toendertijd deel van het Spaanse rijk), pakt flink uit in dit Columbusjaar.
De Nationale Commissie voorlichting en bewustwording Ontwikkelingssamenwerking (NCO) heeft zelfs een speciale krant uitgegeven met alle herdenkingsactiviteiten.
Ook de Utrechtse Universiteit laat zich niet onbetuigD. In samenwerking met het Center for Carribean and Latin American Studies organiseert Studium Generale een programma onder de titel ‘Beeld en verbeelding van Amerika’.
In RASA is tegelijkertijd een cultureel programma met onder meer veel muziek.

Discussie

Ondanks al deze activiteiten en festiviteiten is er veel discussie over de vraag wàt we nu eigenlijk vieren.
Die discussie gaat gelukkig niet meer over het feit dat Columbus Amerika niet echt ontdekte.
Dat was dertigduizend jaar eerder gedaan door de jagers die via Siberië en Alaska de Amerika’s bevolkten.
Er zijn verder aanwijzingen dat de Ierse monnik Brendaan in de zesde eeuw wel eens New Foundland zou kunnen hebben bereikt.
De tocht van Brendaan, met een oud-Keltische roeiboot (curragh), is nagedaan door Tim Severin en op die reis herkenden Severin en zijn bemanning diverse dingen uit de beschrijvingen van Brendaan.
Zeker is ook dat de Noormannen, met name Leif Erikson, de zoon van Erik de Rode, voet aan wal hebben gezet in wat nu Canada en de Verenigde Staten is.
De discussie gaat ook niet meer over het feit dat Columbus dacht de wereld rondgevaren te zijn en dat hij in Azië was aangekomen.
De naam Antillen (Columbus landde het eerst op de eilanden van het Caraïbisch gebied) komt van Ante Ilha (Vóóreiland), omdat hij dacht op eilanden voor de Japanse kust te zijn.
Amerika is dan ook niet genoemd naar zijn ‘ontdekker’, maar naar de Italiaan Amerigo Vespucci.

Nee, de discussie gaat over de vraag of er wel reden is tot feesten.
Niemand zal ontkennen dat Columbus’ ‘ontdekking’ van Amerika het begin was van een stormachtige ontwikkeling.
Aanvankelijk, denk aan de reizen van Marco Polo, was de handel op de Oost voornamelijk een kwestie van zaken doen tussen gelijkwaardige partners.
De ontdekkingsreizen leidden een periode in waarbij Europa grote gebieden te vuur en te zwaard simpelweg veroverde.
Een grote stroom Europeanen vestigde zich in de veroverde gebieden.
Vooral Amerika (in de betekenis van Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, het spraakgebruik dat met Amerika alleen de Verenigde Staten bedoelt is eigenlijk onjuist, net als het gebruik van Europa voor het kleine stukje Europa dat zich verenigd heeft in de Europese Gemeenschap onjuist is), vooral Amerika dus bood kolonisten grote mogelijkheden.
Het continent was dunbevolkt, zodat er ruimte leek te zijn voor iedereen.
Verder was de weerstand van de inheemse bevolking relatief gering.
In Azië was een dergelijke kolonisatie ondenkbaar geweest.
Vervolgens kwam er een tweede volksverhuizing op gang.
Om aan goedkope arbeidskrachten te komen voor de suikerplantages begon een levendige slavenhandel.
Beter gezegd, een dodelijke slavenhandel, want het sterftecijfer aan boord van de slavenschepen was hoog.

Langzaam aan werd de werd de wereld een groot economisch systeem, al bleven overal gebieden of economische sectoren bestaan, die geen deel hadden in dat wereldsysteem.
(Zie ook Immanuel Wallerstein, ‘The modern world system’, meerdere delen.
) Met Columbus’ ‘ontdekking’ van Amerika werd de grondslag gelegd voor de interdependente wereld, die wij nu kennen.
Interessant is de vraag waarom Noord-Amerika en dan vooral de Verenigde Staten een supermacht werden, terwijl Zuid-Amerika tot de zogenoemde derde wereld bleef behoren.
In het midden van de vorige eeuw waren de verschillen tussen beide gebieden namelijk niet zo groot.
Beide gebieden kenden een ongetemd vooruitgangsgeloof, waren bijgevolg modern (Rio de Janeiro was een van de eerste steden in de nieuwe wereld met straatverlichting en telefoon), beide gebieden hadden te kampen met corrupte politici, veel geweld (pistoleiros/cowboys) en beide hadden veel economische potentie.
Een of meerdere landen in Zuid-Amerika hadden best een supermacht kunnen worden.
Noord-Amerika had echter het voordeel dat het platteland veel ontwikkelder was, terwijl in Zuid-Amerika de elite een duidelijk stads was.
De stabiliteit van een landbouweconomie wordt wel aangegeven als verklaring voor het feit dat Noord-Amerika wel en Zuid-Amerika geen eerste wereld werD.

Er doen zich twee vragen voor, die belangrijk zijn in verband met de viering van dit Columbusjaar.
De eerste is of de genoemde verstrengeling van de wereld inderdaad de belangrijkste gebeurtenis van die tijd was.
De tweede is of het ontstaan van een wereldsysteem een reden is voor festiviteiten.

1492

Volgens Jacques Attali in zijn boek ‘1492’ waren er vier andere ontwikkelingen in die tijd, die minstens zo belangrijk waren als Columbus’ tocht naar AmerikA. De eerste is de opkomst van de reformatie.
In 1492 werd de Roomskatholieke kerk door verschillende kerkleiders ervan beschuldigd de hoer van Babylon te zijn.
Desondanks kozen de kardinalen geen paus die de kerk weer spiritueel leven kon inblazen, maar een corrupte paus, Alexander VI.
De protestantse opstand tegen de Roomskatholieke kerk werd daarmee onvermijdelijk.
(Zie ook Barbara Tuchman, ‘The March of Folly’.
)

De tweede ontwikkeling, die Attali aangeeft, was het ineen storten van het rijk van de Jagiello dynastie.
Onder Casimir IV Jagiello was Pruisen, Polen, Letland, Bohemen.
Hongarije, Croatië, Bosnië, Moldavië en een groot deel van Wit-Rusland en de Ukraïne met Kiev in een rijk verenigD. Het uiteenvallen van dit rijk maakte het mogelijk dat de Russische tsaren hun rijk vestigden.
Attali stelt stelt de vraag of de wereld een Sovjet-Unie gehad zou hebben als het rijk van de Jagiello dynastie niet uiteen was gevallen.
Een onmogelijke vraag natuurlijk, maar hij geeft wel aan dat er meer gebeurde in de wereld dan de ‘ontdekking’ van AmerikA.

De derde ontwikkeling, die volgens Attali de wereld van die tijd vergaand bepaalde, was het ineenstorten van het rijk van Songhay in West Afrika, in het gebied waar nu Mali ligt.
Als Songhay sterker was geweest en de kolonisatie van West-Afrika, het vertrekpunt voor verdere reizen, had weten tegen te houden, dan had de wereld er anders uitgezien, betoogt Attali.

Belangrijker is wellicht de vierde ontwikkeling die de wereld rond 1492 bepaalde.
Tussen 1405 en 1433 hadden Chinese vloten van honderden jonken, die veel groter waren dan de caravelen van Columbus, reizen gemaakt naar Zuid-Oost-Azië, Oost-Afrika en Indonesië.
De kiemen voor een koloniale expansie werden gelegd, hoewel de Chinezen zich in die tijd tevreden stelden met het heffen van belastingen.
Aan het einde van de vijftiende eeuw, dus rond 1492 hadden Confuciaanse bureaucraten de macht in China echter vrijwel geheel in handen en zij maakten van China een naar binnen gericht rijk, dat niets meer moest weten van de barbaarse buitenwerelD. Liu Daxia, de minister van oorlog, liet zelfs de met veel moeite gemaakte zeekaarten vernietigen.
Stel nu eens dat China wel een koloniale macht was geworden.
(Zie ook Philip Snow, ‘The star raft: China’s encounter with with Africa’.
)

 

Attali lijkt te willen profiteren van de hausse van boeken rond het Columbusjaar, maar zijn boek heeft de verdienste dat het de al te eenzijdige gerichtheid op Columbus aanvalt.
Er zijn nog twee ontwikkelingen die in dit verband het wellicht memoreren waard zijn.
Ten eerste de verovering van Granada op de Moren in 1492, waarmee het Christendom en de Islam definitief hun eigen weg gingen.
Ten tweede het besluit in datzelfde jaar om de Spaanse joden te verdrijven.
Ook die gebeurtenissen hadden grote invloeD.

Columbus

Het beeld dat de wereld in de loop der tijd heeft gehad van Columbus geeft de discussie over de andere vraag, of zijn ‘ontdekking’ van Amerika een zegen was, goed weer.
In de Verenigde Staten is een middelbare schoolleraar, Bill Bigelow, die speciale cursussen aan collega’s geeft over Columbus.
Op zijn eigen school doet hij dat als volgt.
Hij pakt de tas van een leerling af en zegt vervolgens dat die van hem is.
De leerlingen protesteren natuurlijk en na enige woordenwisseling zegt hij dat hij de tas heeft ‘ontdekt’.
De termen ‘Nieuwe wereld’ en ‘ontdekken’ worden uit diverse geschiedenisboekjes in de Verenigde Staten geschrapt.
Dergelijke politieke correctheid vind je in de Verenigde Staten ook terug aan de universiteiten en in museA. Het gerenommeerde Smithonian Institute heette de vorige eeuw nog Columbian Institute.
Inderdaad, naar Columbus.
In de vorige eeuw werd Columbus in de Verenigde Staten nog vereerd als een heilige.
Er was daar sprake van een ware Columbus-legende, zoals de historicus Kirkpatrick Sale beschrijft in ‘The Conquest of Paradise’.
In Spanje en Portugal moest Columbus de eer delen met andere ontdekkingsreizigers, zoals Bartolomeu Dias, die de zeeweg naar India open legde door Kaap de Goede Hoop te omzeilen en Fernando Magalhães, die de Zuidpunt van Amerika rondde en daarmee eindelijk de westelijke route naar de specerijenlanden mogelijk maakte.

Zelfs in zijn eigen tijd was Columbus helemaal niet de held, waarvan wij op school hoorden.
Zijn bewind in de zogenoemde Nieuwe Wereld werd door de Spaanse bisschop Fray Bartolomé de Las Casas al aangeklaagD. Columbus zou de locale Taíno indianen tot slaven maken en onder zijn bewind werden er vreselijke slachtpartijen onder de indianen aangericht.
Uiteindelijk werd Columbus gevankelijk terug gebracht naar Spanje om daar terecht te staan.
Ook werd er ten tijde van Columbus al volop gediscussieerd over de vraag of de kolonisatie van de wereld door Europa gerechtvaardigd was.
Tussen de las Casas en een zekere Sepúlveda werd in de eerste helft van de zestiende eeuw een fel debat gevoerd over de rechtvaardigheid van de onderwerping van de indianen.
Volgens Sepúlveda waren de indianen van nature slaven en was het daarom gewettigd om ze met geweld te onderwerpen.
Het feit dat sommige indianengroepen mensenoffers brachten en aan kannibalisme deden werd daarbij graag aangehaalD. Las Casas verdedigde de indianen, al was hij niet tegen kolonisatie op zich.
Hij schreef onder meer “Alle volkeren van de wereld zijn mensen en er is maar een definitie van ieder mens, en dat is dat hij rationeel is.
” Voor die tijd een vooruitstrevende gedachte, die tevens leert dat de waarheid weer eens in het midden ligt.
Onze voorouders waren ten tijde van Columbus niet allemaal dappere ontdekkingsreizigers, maar ze waren ook niet allemaal wrede veroveraars.

Ondanks deze discussie werd er wel degelijk een ideologische onderbouwing voor de verovering van de wereld bedacht.
Tijdens het programma van Studium Generale zal dr.
Whitehead van de universiteit van oxford laten zien hoe allerlei mythes over de nieuwe wereld de ronde deden in EuropA. Hij betoogt dat de verhalen over kanibalisme en de mythes die in Europa verteld werden over bijvoorbeeld Amazones, vrouwelijke strijders, vooral werden gebruikt om de ideologie te creëren, die de verovering van de wereld moest ondersteunen.
Drs.
E.
van den Boogaart van de Algemene Hogeschool van Amsterdam zal laten zien hoe de Westeuropeanen in de zestiende eeuw een nieuwe identiteit ontwikkelden.
De tegenstelling christenen-heidenen werd omgevormd tot beschaafden-wilden.
Europa werd gezien als het meest beschaafde werelddeel, waarin de beschaving van de oudheid (tot dan toe een voorbeeeld) niet alleen geëvenaard, maar ook overtroffen was.
Volgens hen was een Nieuwe Tijd aangebroken.
De ontdekking van Amerika leverde de argumenten voor deze nieuwe Europese identiteit.

Terwijl Columbus vorige eeuw nog als held werd afgeschilderd, vooral in de Verenigde Staten, wordt hij nu van alle kanten zwart gemaakt.
In de eerste plaats als de man die 500 jaar onderdrukking van indianen en zwarten inluidde, maar nu ook als de man die grootschalige vernietiging van de regenwouden veroorzaakte.
Voor de al genoemde historicus Kirkpatrick Sale begon met Columbus de verwoesting van een vreedzame en ecologische verantwoord levende bevolkingsgroep.
Binnen een eeuw nadat Columbus voet aan wal had gezet, was de inheemse bevolking van het vasteland van Amerika met negentig procent (!) verminderD. De Taínos waren geheel uitgestorven.
Dat lag voor een groot deel aan de ziektes, die de Europeanen meebrachten.
Dr.
de Ridder van Culturele Anthropologie in Utrecht laat in het Studium General programma zien hoe de Maya’s de komst van de Spanjaarden beleefden.

Sommige milieuactivisten zien in Columbus bovendien het begin van alle milieuvernietiging, die er sindsdien heeft plaats gehaD. In zekere zin is het waar dat de moderne kapitalistische wereld gegrondvest is op de Europese expansie, waarin Columbus zo’n groot aandeel haD. Ook is het waar dat dat kapitalistische systeem bezig is met grootschalige vernietiging van onze natuurlijke leefomgeving.
Maar om nu alles op zijn bordje te schuiven?

Nieuwe wereld

Ondertussen zal niemand ontkennen dat met de ontdekkingsreizen en de daarop volgende kolonisatie van Amerika door Europese immigranten en Afrikaanse slaven de wereld ingrijpend veranderde en dat die veranderingen nog steeds doorklinken in het heden.
Zwarten in de Verenigde Staten worden in een poging om hun wortels aan te geven nu Afro-Americans genoemD. Indianen mogen in de VS geen indianen meer genoemd worden, maar heten nu native Americans.
Overigens zijn het niet alleen deze politieke kwesties die tot de dag van vandaag doorklinken.
Mevrouw Franco van Columbia University in New York zal tijdens haar lezing voor Studium Generale laten zien hoe Dona Marina (La Malinche) in Mexico nog steeds een grote rol speelt.
La Malinche was de vertaalster en de maîtresse van Hernando Cortes, de man die de Azteken versloeg.
La Malinche maakt vandaag de dag deel uit van de nationale identiteit van de Mexicanen.

Hoe in Spaanstalig Amerika nu tegen de ‘ontdekking’ van Amerika wordt aangekeken komt aan de orde in de lezing van professor Lasarte van de vakgroep Romaanse talen en culturen van de Rijksuniversiteit in Utrecht.
Hij bespreekt hoe moderne Latijns-Amerikaanse schrijvers als Homero Aridjis, Antonio Benitez Rojo, Alejo Carpentier, Carlos Fuentes en Abel Posse tegen Columbus’ avontuur aankijken.
Abel Posse zelf komt de culturele identiteit van Latijns Amerika belichten.

Na de herovering van Granada op de moslims in 1492 werden ongelovigen en joden voor de keuze geplaatst: zich bekeren of vertrekken.
Het gevolg was een exodus die er toe leidde dat Spanje intellectueel terugviel.
Het is opvallend hoe landen die andersdenkenden uitroeiden of uitwezen nadien een economische terugslag kenden.
Alleen die landen die een open immigratiepolitiek toepasten en zorgden voor een vreedzame samenleving tussen diverse geloofsovertuigingen slaagden erin te bloeien en meer welvaart te genereren.
De onderdrukking van de joden was geen zaak van de West-Europese landen alleen.
Ook in Oost-Europa werden de joden vervolgd, opgesloten en vermoorD. In 1648 werden 200.
000 joden vermoord in Odessa en rond de Krim.
In het Westen kregen ze het bevel om in getto’s te wonen, zoals in la Giudecca in Venetië in 1516 en later op bevel van de paus ook in Rome, Ancona en BolognA.

Zwarte renaissance      Van der Heyden Chr.
      Spaanse geschiedenis

Spaanse nazomer van de Middeleeuwen

Ongevier vijfhonderd jaar geleden ontstond een wereld waarin de mens centraal kwam te staan.
Het licht van de Italiaanse renaissance verdrong de duisternis van de Middeleeuwen.
Aldus het traditionele beelD. Maar op het breukvlak van de vijftiende en de zestiende eeuw raakte Europa juist in de ban van Spanje.

Het licht dat de Spanjaarden over de wereld wilden verspreiden was eerder tegenlicht - ; ;zwart ; ; licht.
De Spaanse renaissance hechtte meer belang aan kracht dan aan de rede en had meer vertrouwen in het geloof dan in het verstanD.

Nadat in 1492 Granada veroverd was, herleefden in en vanuit Spanje apocalyptiek, betovering, spiritualiteit en profetie met zoveel kracht dat het wel een nazomer van de Middeleeuwen leek.

In ZWARTE RENAISSANCE vertelt historicus Chris van der Heijden over de verdrijving van de Spaanse joden, de ontdekkingsreizen van Columbus, de onverzoenlijkheid tegenover andersdenkenden en de verovering van Jeruzalem.
Hij beschrijft ook de verhouding van Spanje met Italië, Afrika, Amerika en de Nederlanden, en hoe Karel V aanvankelijk de vruchten van de Spaanse renaissance leek te plukken, maar uiteindelijk de mislukking moest erkennen.

De Taal van de Hartstocht      Mario  Vargas  Llosa      Spaanse Literatuur

De taal van de hartstocht is een selectie uit de artikelen die Mario Vargas Llosa de afgelopen jaren in de Spaanse krant El País schreef over politieke, culturele en sociale zaken.

Soms ironisch, maar altijd betrokken geeft hij zijn mening over de moraal van politici, over de door hem bewonderde Mandela, over de scheiding tussen kerk en staat en, naar aanleiding van de tentoonstelling, over Nederland en Vermeer.
Natuurlijk schrijft hij over de situatie waarin de Latijns-Amerikaanse landen zich bevinden, over de globalisering van de samenleving en andere onderwerpen die hem na aan het hart liggen.

In deze heldere en polemiserende artikelen dwingt Mario Vargas Llosa de lezer mee te denken en het wel of niet met hem eens te zijn.

Mario Vargas Llosa heeft een behoorlijke invloed gehad op mijn politieke ontwikkeling.
Waar ik in vroeger dagen soms nog donkerrood durfde uit te slaan, veranderde dat plotsklaps toen ik vijf jaar terug een begeesterende Llosa in een televisie-interview zag pleiten voor ; ;free market policies ; ;.
West-Europeanen, in tegenstelling tot Latijns-Amerikanen, voegde hij eraan toe, wéten niet wat het in de praktijk betekent om onder een links bewind te leven.

Linksigheid als luxe-attitude, daar kwam het eigenlijk op neer.
En dat sneedt naar binnen bij de salonsocialist die ik toen was.
Nu, in De taal van de hartstocht, maak ik voor het eerst uitgebreider kennis met de politieke opvattingen van de Peruviaanse romancier.
Mario Vargas Llosa, niet toevallig een van de lievelingsauteurs van Guy Verhofstadt, heeft daar eerder al een programmatischer bundel essays rond gepubliceerd, De cultuur van de vrijheid, maar onderhavige verzameling, met ook onderwerpen in de culturele sfeer, was wel zo aangenaam om mee te beginnen.

Dacht ik aanvankelijk.
Om snel vast te stellen toch vooral naar de politieke stukken te worden toegezogen.
Als je ze samenlegt krijg je immers een mooi profiel van waar de moderne liberaal voor ijvert.

De staat ziet Llosa als de belangrijkste bron van corruptie.
Als ze al iets moet doen is het de concurrentie bevorderen, het particuliere initiatief steunen en de grenzen openstellen voor de buitenlandse markt.
Chili lijkt voor Peru het gidsland te zijn.

In 'De predikende duivel' beweert Llosa voorts dat landen die profiteren van een vrije economie de best werkende systemen van sociale zekerheid bezitten.
In 'Hulp voor de eerste wereld' trekt hij het linkse dogma in twijfel, als zouden arme landen arm worden door de rijkdom van het rijke westen.
; ;Niets schadelijker voor de onderontwikkelde, straatarme landen, ; ; aldus Llosa, ; ;dan deze valse doctrine die hen vrijpleit van schuld ; ;.
En verderop:

Het is het protectionisme van de westerse economieën en de toegeeflijkheid -- in veel gevallen de medeplichtigheid -- van hun machthebbers met de satrapen van de derde wereld die bestreden moeten worden door van de regeringen te eisen dat ze hen straffen met diplomatieke en economische sancties terwijl ze tegelijk op een actieve manier de mensen helpen die in hun eigen land strijden voor het installeren van burgerregeringen, voor legitimiteit, vrijheid, een nauwere samenwerking en commerciële uitwisselingen met de democratische regeringen.

Llosa laat geen moment voorbijgaan om de verworvenheden van de democratie af te zetten tegen ; ;het autoritaire beest ; ;, al zijn de praktijkvoorbeelden die hij aandraagt meestal uitgerangeerd: Fujimori in Peru, Meciar in Tsjechoslovakije, Mobutu in Zaïre, Marcos op de Filippijnen, Baby Doc op Haïti, Castro op Cuba, Ceausescu in Roemenië.
Llosa keert zich ook tegen alle vormen van nationalisme, ; ;tegen de vaderlanden ; ;, waarmee naar zijn smaak vooral het oude Europa is besmet.
Daarnaast hekelt hij, nogal voorspelbaar, het religieus fundamentalisme.
Opvallend mild is hij voor het religieuze gevoel an sich.
Llosa noemt zich een

agnosticus die er ten volle is van overtuigd dat de godsdienst een uitstekende sociale functie vervult en onvervangbaar is als morele leidraad en als garantie voor een geestelijk leven voor de overgrote meerderheid van de mensen, die door een exclusief seculiere cultuur ten prooi zou vallen aan verwarring en wier moraal op een gevaarlijke manier ondermijnd zou worden (…)

De taal van de hartstocht is een matige bundel.
Het ontbeert vooral de politieke essays aan bewijskracht, vind ik.
Het zijn te vaak in stadhuiswoorden verpakte meningen.
Ik bedoel: het is op zich geen kunst om een luide bek op te zetten tegen de anti-immigratiepolitiek.
Maar een geïnformeerde bek? Essays hebben het liefst een naslagfunctie, bijvoorbeeld omdat ze een opsomming zijn van steekhoudende argumenten, maar die ontbreekt hier.
Twee uitzonderingen: het stuk 'De Franse identiteit' [zie vooral het uitvoerige fragment op PvD] waarin Llosa, het begrip 'identiteit' doorprikt en laat leeglopen...

Elke ongerustheid over ‘identiteit’ van een groep mensen bezorgt me kippenvel, want ik ben tot de overtuiging gekomen dat die altijd een complot tegen de individuele vrijheid verhult.
Ik ontken natuurlijk niet dat een groep mensen die dezelfde taal spreken, of die in dezelfde landstreek geboren zijn en er wonen, die te maken hebben met dezelfde problemen, dezelfde godsdienst belijden en/of er dezelfde gewoontes op nahouden, gemeenschappelijke kenmerken hebben, dat is overduidelijk, maar wél dat deze gemeenschappelijke noemer hen stuk voor stuk vollediger kan definiëren, zodat alles wat elk lid van de groep aan specifieks heeft, het totaal aan kenmerken of eigen trekken dat hem van de rest onderscheidt, wordt genegeerd of naar een verachtelijk tweede plan verbannen.

.
en het stuk 'Een zachte dood', dat gaat over de ethische gronden voor euthanasie.

Het wettelijke verbod om zelfmoord te plegen heeft geen enkele zelfmoordenaar belet zichzelf dood te schieten, strychnine in te nemen of in de diepte te springen als hij tot de conclusie was gekomen dat het niet de moeite waard was om verder te leven.
En niemand die een poging tot zelfmoord heeft gedaan is gevangengezet omdat hij een wet heeft overtreden die mensen verplicht te leven.
Alleen zij die fysiek niet in staat zijn om hun wil om te sterven uit te voeren -- terminale patiënten, gereduceerd tot uiterste invaliditeit -- , dat wil zeggen, wier lichamelijke en geestelijke martelgang door de wettelijke norm wordt verergerd, zijn gedoemd zich te houden aan het bureaucratische verbod om door eigen hand te sterven.
Tegen die stompzinnige wreedheid heeft dr.
Jack Kevorkian drie decennia lang gestreden, wetend dat hij vroeg of laat zou worden verslagen.
Maar zelfs nu hij achter de tralies zit dient zijn zaak om aan te tonen dat in bepaalde kwesties, zoals die van de euthanasie, de westerse beschaving nog steeds een aanzienlijke hoeveelheid barbaarsheid meesleept -- en dat is de schuld van de religie, de eeuwige tegenstander van de menselijke vrijheiD. Want het is niet minder inhumaan iemand de dood te onthouden als hij daar bij zijn volle verstand om vraagt omdat zijn leven een kwelling is geworden, dan iemand die wil leven het bestaan te ontnemen.

Er is niets mis met de overige stukken, maar ze hebben Mario Vargas Llosa niet nodig om geschreven te worden, begrijpt u? Bovendien word ik een beetje ongemakkelijk van goedbetaalde stukjesschrijvers die snoepreisjes maken naar Hebron, Boekarest of Robbeneiland, om daar dan een een sociaal bewogen column uit te puren.

Het is ook dat je van een fictieschrijver een elegantere aanpak verwacht dan wat Llosa in De taal van de hartstocht laat zien.
Bij momenten lijkt het alsof je in een syllabus zit te bladeren.

De literatuur is een roofzuchtige kunst.
Ze vernietigt het reële op een symbolische manier en vervangt het door een onwerkelijkheid waaraan ze, met de fantasie en de woorden, fictief leven schenkt, een product dat vervaardigd is met materialen die altijd uit het leven zijn geplunderD. Maar over het algemeen gebeurt dat in het geheim en vaak onbewust, want degene die schrijft rooft en plundert -- en manipuleert en deformeert -- het beleefde, de echte ervaring, maar meer instinctief en intuïtief dan welbewust; en vervolgens spannen zijn kunst, zijn hekserij, zijn verbale goochelkunst ondoordringbare sluiers over het gestolene.
Als hij talent heeft, blijft de misdaad ongestraft.

Misleidend, die titel.
In elke roman schrijft Llosa hartstochtelijker dan hier.
Hoezeer dat aan de vertaling ligt, kan ik niet beoordelen.

^De vier ruiters van de apocalyps      Ibanez      Spaanse Literatuur

Don Quichote de la Mancha      Cervantes Miguel      Spaanse literatuur

Het meesterwerk van Cervantes ,Don Quichot, een levende legende, verscheen in 1605 in Spanje.

De schrijver

De schrijver van het over de hele wereld gelezen boek 'Don Quichot'  was Miguel de Cervantes y Saavreda, zoon van een chirurg.
Onderwijzer in MadriD. Moest weg na een verloren duel.
Kamerdienaar van een kardinaal in Rome.
Werd soldaat en verloor een arm.
Terug naar Spanje.
Viel in handen van Algerijnse zeerovers.
Gevangen in Algiers.
Een monnik betaalde het losgeld en Miguel kon uiteindelijk in Spanje zijn fantasieën in gedichten, toneelstukken en boeken kwijt.

Ridder

Cervantes was dol op ridderromans, droomde dat hij van adel was.
In 1605 verscheen het boek Don Quichot, een 'pil'.
Romantisch, spottend, een satire.
In molens zag de Don reuzen, in herbergen kastelen.

Idealist

Don Quichot begon zijn zwerftocht op een krikkemikkig paard, Rocinante.
Hij liet zich door een herbergier tot ridder slaan.
Sancho Panza was er om hem op de vingers te tikken als het al te dol werD. Beiden 'vochten' heldhaftig, maar vergeefs, voor een betere werelD. Een gevecht tegen windmolens, het begin van de techniek die ze wilden tegenhouden.

Profetie

Miguel koos La Mancha als decor.
Een achterlijk stuk boerenland, dat hij goed kende.
Dulcinea, de boerin, werd in zekere zin de geliefde van Don Quichot.
Aan haar droeg hij zijn strijd op.
Sancho Panza zag het helemaal zitten en zei: ; ;binnenkort zal er geen herberg of kroeg zijn waar de geschiedenis van onze heldendaden niet zal worden verteld ; ;.

Succes

Sancho kreeg gelijk.
Cervantes boek werd direct een bestseller.
Ook buiten de grenzen.
Men drukte het na en betaalde niets.
Arm? Gezien het mooie huis in Valladolid, waar hij met zijn familie woonde (nu museum) viel het wel mee.

Contrasten

Castilla - La Mancha is bestrooid met beelden van de Don en zijn maatje.
In steen, metaal, ragfijne draadplastieken Het logo van de dunbevolkte streek, nog nauwelijks geraakt door de toverstaf van het toerisme.
Heet in de zomer.
Bitter koud in de winter.
Onvoorstelbaar vlak.
Met onverwachte plekjes van een bijna bovennatuurlijke schoonheiD.

Verdwenen

Van de 800 molens is nog maar een handjevol over.
Echt, gerestaureerd of nagemaakt.

De mooiste groep (9 stuks) vinden we in Campo de CriptanA. Hoog op de heuvel, spierwit onder een felblauwe hemel.
Er is een museumpje (niet altijd open).
Vlak erbij, in Moto del Cuervo, is een kleinere groep ' Molins del Viente'.
Achtentachtig treden klimmen.
Nog niet genoeg van molens? Je komt overal nog groepjes tegen, zoals in het leuke ConsuegrA.

Liefde

Een van de mooiste dorpjes is El Toboso.
In het centrum een interessant monument van een knielende Don Quichot voor zijn aanbeden DulcineA. Haar 'woonhuis' is museum.
Sfeervolle boerenkamer met groot bed en oude meubels.
Merkwaardig zijn de door allerlei relaties in de wereld geschonken vertaalde exemplaren van 'Don Quichot'.
Bizar: Hitler en Mussolini schonken een boek.
Net als Franco en Peron.

Ontdekking

Een zeer gaaf molentje ontdekten we per ongeluk in MunerA. Vlak achter het Hostal Miguel Hernandez.
Een ommuurde tuin met een kerkje en twee beelden: Don Quichot met hangsnor en Sancho Panza, dik en tevreden.
Een waterput en een tuinman, die vertelde dat dit een eerbetoon was van een rijke dame.

Geschilderd

Het snelverkeer gromt door La Mancha, richting zuiden (Jaen) of de pronkstukken van Spanje Toledo en MadriD. La Mancha? Saai volgens velen.
Heerlijk rustig volgens anderen.

Het landschap heeft zichzelf geschilderd in bruin, mauve, donkergeel, diepgroen.
Korenvelden, wijngaarden.
Uitbundig in Valdep&"277;nas, waar je dronken wordt van het kijken naar een oceaan van wijnstokken.

Verrast

De grootste verrassing zijn de rotspartijen van Hoz de Beteta aan de rivier de Escobar.
Kort na Priego.
Roofvogels cirkelen rond de toppen, zwaaien ons gedag met grote vleugels, als we als mieren met het autootje door de smalle kloof kruipen.
Na deze uitbarsting van de natuur zijn alle rotsen gewoon.

Meren

De 'Lagunas de Ruidera' zijn uniek.
In het hart van droog Spanje verwacht je geen merengebied met elf meren.
Een ander fenomeen, maar nu voor vogels, zijn de 'Tablas de Damiel'.
Geen rode eenden zoals beloofd, maar wel ijsvogels en kraanvogels.

Wieg van de Taag

In de Montes Universales zijn de bergen kaal als moderne mannen.
Het iele stroompje dat we hier zien, is de geboorte van de verderop brede woelige en nerveuze Taag.
Het pompeuze 'blikken' monument hadden ze mogen weglaten.

Hangende tuinen

Klinkt fascinerenD. Je verwacht bloemen of minstens planten.
Nee, het zijn hoge huizen, gekleefd aan de randen van de rotsen.
Met balkons en erkers, pal boven de diepte van de rivier de Huécar.
De oude stad Cuenca is er beroemd om.

Hoogtepunt

Niet te lang blijven 'hangen' want Albarracin, hooghartig op 1200 meter gelegen, heeft niet alleen ook hangende tuinen, maar nog veel meer.
In de nauwe straatjes ontdek je leuke lantaarns, balkonnetjes, deurkloppers, een kathedraal met gouden orgel en een flink kasteel.

Fascinerend stadje.
Druk.
Keus uit goede hotels.
Rustiger is het 'beneden' in het **hotel Dona BlancA. Van de streek: gebakken broodkruimels.
Een grapje van onze ridder?

Een begrip

We zijn afgeleid van Cervantes en zijn fantasieën.
België heeft zijn Uilenspiegel, Noorwegen zijn Peer Gynt, Duitsland zijn Von Münchhausen.
Spanje viert de 'geboorte', vierhonderd jaar geleden van de ridder - net zo dualistisch als het landschap - die een onmogelijke strijd voerde tegen het kwaad, tegen schurken en verraders.

De romanfiguur werd een begrip, beroemder dan zijn schepper die stierf in Madrid, in de Casa Lopa de Vega, terwijl zijn boek op wereldreis ging.

Alhoewel de anti-held met zijn compaan een groot deel van zijn tijd verdeed door tegen de windmolens te vechten in het onherbergzame gebied van La Mancha, kwam hij op zijn tocht ook in Barcelona terecht.
Don Quichot werd wereldberoemd als symbool voor onpraktisch idealisme: zich tegen de klippen op inzetten voor een hoger doel met een onbevredigend resultaat.
De man die Don Quichot tot leven bracht, was de schrijver Miquel de Cervantes Saaverda die met zijn ; ;Don Quichot, de Vernuftige Edelman ; ; een van de meest bekende maar minst gelezen klassiekers in de Wereldliteratuur schreef.
Het twaalfhonderd pagina's tellende boek gaat over een edelman die op een dag besluit zijn leven in te richten als ware het een ridderroman.

Het feest van de bok      Mario Vargas Llosa      Spaanse Literatuur

Van 1930 tot 1961 heerste er in de Dominicaanse Republiek een dictatuur van de ergste soort.
Als een Hitler regeerde er Rafael Leónidas Trujillo.
In zijn nieuwe roman brengt Mario Vargas Llosa dat tijdperk en de nasleep ervan tot leven.
Een van de hoofdpersonen is Urania Cabral, een vrouw die na vijfendertig jaar afwezigheid terugkeert naar haar vaderland om haar door een beroerte getroffen vader, jarenlang een van de marionetten van Trujillo, te confronteren met zijn duistere verleden; haar monologen en de schokkende onthulling aan het eind van de roman vormen een huiveringwekkend relaas van het morele verval van een samenleving.
Een andere hoofdpersoon is Trujillo zelf, die de lezer een niets verbloemend inzicht biedt in de absurde manipulaties van de alleenheerser.
Het feest van de Bok is in de beste traditie van Mario Vargas Llosa een felle aanklacht tegen de ziekelijke, meedogenloze mechanismen van de macht.

Het Feest van de Bok  is afgelopen, ik heb het uit.
Het was me het feestje wel.
Met de verhalen over Saddam Hoessein net achter de kiezen komt de geschiedenis rond deze dictator extra hard aan.
Mijn vraag hoé zo'n man een heel volk op de knieën krijgt is door dit boek iets opgehelderD. Je hebt de inhoud en de vorm.

Voor de vorm heb ik zonder meer grote bewondering, wat een vakmanschap.
Hoe speelt hij het klaar om dezelfde aanslag uit steeds een andere hoek te vertellen en je iedere keer opnieuw

in spanning te brengen! En dan die sprongen in de tijd als Urania haar verhaal vertelt zonder de lezer in verwarring te brengen.
Met uitzondering van de eerste keer dan als je er niet op verdacht bent.
 

Het verhaal zelf heeft me meegesleept, maar het laatste hoofdstuk dat ongetwijfeld het hardste moest aankomen, zeker bij een vrouwelijke lezer, overtuigde me niet.
Natuurlijk kan ik ''begrijpen'' hoe erg een verkrachting van een veertienjarige is, maar het komt harder aan als je het ook vóelt.
In de psychologie van een veertienjarig meisje is hij niet ver genoeg doorgedrongen.
Ik had geen buikpijn en geen zweetdruppeltjes op mijn neus, wel het minste toch bij zo'n verhaal.
Maar dan de MAGISTRALE beschrijving van de generaal die na een geslaagde aanslag NIET in staat is te doen, wat hij zou doen.
Hij ziet zichzelf de verkeerde beslissingen nemen, de noodzakelijke daden niét uitvoeren, hij wéét dat dit zijn einde betekent, maar hij kan het niet, hij kán de controle over zichzelf niet herpakken.
Dit vond ik angstaanjagend van waarschijnlijkheid, dit was geen verzonnen complicatie, maar een doordringen in het diepste, oncontroleerbare stuk van een mens.
Fantastisch.
Ik moest er zo'n 100 bladzijden over doen voor ik er goed in zat, maar daarna was ik verkocht.
Mijn kwaliteitscriterium, dat er iets aan mijn inzicht, of aan mijn belevingswereld wordt toegevoegd is ruimschoots gehaalD.

Een Feest van een Boek

Het gekke was dat ik dit behoorlijk blind gekocht had, en dacht dat het een feestelijk boek zou zijn.
Nou, niets is minder waar! Op de achterkant staat dat het een politieke roman is: 'De Bok' is ook één van de bijnamen geweest van Rafael Leonidas Trujillo (dictator in de Dominicaanse Republiek).
Over 'het feest' moet ik geen uitleg geven, dan zou het een mega-verklapper zijn.

Iets over het verhaal:

Het boek speelt zich voornamelijk af in 1961, in de Dominicaanse

Republiek.
Op dat moment is al 31 jaar Trujillo aan de macht, die met

harde hand de republiek regeert.
In het boek staan de laatste paar weken voordat hij vermoord wordt, centraal.
In het boek zijn drie verhaallijnen verwoven, die elkaar in de opeenvolgende hoofdstukken telkens afwisselen.
Allereerst maken we kennis met Urania Cabral, de dochter van één van de senatoren van Trujillo.
De senator is vlak voor de val van Trujillo uit de gratie geraakt.
Urania is als 14-jarige uit de hoofdstad (toen nog) Ciudad Trujillo weggegaan en heeft sindsdien geen contact meer gehad met haar familie.
Ze keert na 35 jaar afwezigheid terug naar de Dominicaanse Republiek om haar demente vader, tja, op te zoeken? Ze weet zelf eigenlijk niet zo goed waarom ze nou is terug gegaan.
In een lange monoloog die ze aan het ziekenbed van haar vader houdt, horen we de geschiedenis van het Trujillo-tijdperk.
Later in het boek is ze bij haar nichten op bezoek en lezen we haar persoonlijke verhaal.
Opvallend is dat Urania haar vader haat, en pas aan het einde van het boek wordt duidelijk waarom precies.
 

De tweede verhaallijn is die van Trujillo zelf.
Hij is dan 31 jaar aan de

macht, en al 70 jaar oud, maar nog steeds een echte Bok (dat hoef ik niet uit te leggen!).
Je weet aan het begin van het boek dat hij op het punt staat vermoord te worden, wat een heel vreemd perspectief aan het boek geeft.
Je krijgt inzicht in de verdeel-en-heers politiek die hij gebruikt om stevig in het zadel te blijven.
Ook zijn rare gewoontes (met familie dagelijkse rituelen, politieke vrienden en vijanden, ouder worden, vrouwen) komen aan boD. 

De derde verhaallijn is geschreven vanuit de 'terechtstellers', het groepje samenzweerders die in een auto wachten op Trujillo, om hem te kunnen neerschieten.
In feite is dit groepje mannen maar een klein onderdeeltje van een grote groep samenzweerders, in de regering en het leger.
In het begin vond ik deze verhaallijn te lang, in elk hoofdstuk wordt van één van hen de geschiedenis behoorlijk diep uitgediept, maar aan het einde van het boek was bleek die uitdieping heel nuttig te zijn geweest (maar had wel iets compacter gekund).

Het verhaal kwam erg langzaam op gang, maar toen het me in zijn greep had, was ik niet meer te stoppen.
Thrillerachtig, je weet dat Trujillo om zeep geholpen gaat worden, en daar wacht je vol spanning op, maar aan de andere kant meer een soort historische roman, omdat je aan het begin al weet dat die aanslag lukt en dat de Dominicaanse Republiek een stuk vrijer is nu.

Het was het eerste boek van Vargas Llosa dat ik las, en ik ben zeker van plan meer van hem te lezen.
Iemand tips?

Misschien komt het omdat ik de afgelopen tijd 2 boeken van Julia Alvarez gelezen heb die ook gaan over het leven in de Domicicaanse Republiek, maar vanaf de eerste bladzijde van

; ;Het feest van de Bok ; ; werd ik door het verhaal gegrepen.
Ik moest het boek af en toe even wegleggen zo spannend en ook afgrijselijk was het soms.
Een heel goed geschreven verhaal dat leest als een thriller, een melodrama, een samenzwering en het portret van een dictator.

Kort geleden kocht en las ik Het Feest van de Bok van Vargas LlosA. Ik was geinspireerd door een bespreking in de NRC , m'n fascinatie voor dictatuur en machtsmechanismen en het feit dat ik nog nooit iets van deze auteur gelezen had (ik zie z'n kop nog voor me in die serie over 'het geheugen' van Wim Kayser, een jaar of wat geleden).
Historisch lijkt 't verhaal te kloppen; 'k had 't er over met een Latijns-Amerika-kenner (vast fout gespeld) die 't boek geboeid had gelezen.
Trujillo wordt afgeschilderd als een caricatuur, en dat was ie dan waarschijnlijk ook.
Maar als romanlezer was ik teleurgestelD. Ik hou absoluut niet van romans die vrijwel uitsluitend bestaan uit flashbacks/ of 'hij/zij herinnert zich hoe etc' .
En dan zijn we weer -tig pagina's verder.
Zeker waar ik moeite had diverse personages (de coupplegers) uit elkaar te houden.
Al die Antonio's! De figuur Urania Cabral is vast en zeker fictief en ingezet als romanfiguur.
Het verhaal begint en eindigt met haar 'story'.
Nou, zo zie je maar weer! Hoe smaken kunnen verschillen! ;

Leven om het te vertellen      Gabriel Garcia Marquez      Spaanse literatuur

Cuántas vidas caben en la prolífica cuenta de historias y libros de Gabriel García Márquez.
Cuántos personajes entrañables.
Cuántos espacios de sofoco y ensueño.
No están en este libro las respuestas a estas dudas, pero sí están las verdaderas claves sobre las que se sustentaron, hasta hoy, sus desvelos narrativos y literarios.

Es el primer tomo de la autobiografía del enorme Gabo, un encuentro con su infancia y juventuD. El colombiano Nóbel de Literatura (1982) escribe mirando su ombligo, no es metáfora, o sí, da igual.
Él se mira al ombligo, se retrotrae sobre sí mismo para invocar las historias de su propio pasado, de los días que corrían en su Cataca (Aracataca, su Macondo) natal de la mano de su abuelo Nicolás, el coronel, el mismo que evocó en Cien años de Soledad, El otoño del patriarca y El coronel no tiene quién le escribA. La casa de Aracataca, fuente inagotable de historias, las que inspiraron páginas y páginas de invaluable literatura en los entrañables cien años de los BuendíA. Sus padres, el difícil romance que lograron llevar a término en un altar que no anunciaba nada de los once hijos y menos aún de los cuatro naturales que el padre repartió por otros rumbos; es El amor en los tiempos del CólerA.

Vuelan mariposas amarillas sobre su cabezA.

 

En las 579 páginas de recuerdos, descubrimos al pequeño travieso, que soñaba con cantar y cantaba: serenatas de amor, boleros de rompe corazón, animaciones de burdel.
Al niño que salvaba notas en la escuela a punta de dibujos bien acabados, que no daba puntada correcta en el paño de las matemáticas, que descubrió el hielo de la mano de su abuelo en la plaza de CatacA. Nos desvelamos con el incomprensible grito de horror con que Gabito, niño y joven, sin motivos aparentes, más que las horrendas pesadillas, interrumpía el sueño de sus compañeros de escuela y universidad...si lo siente quejarse, despiértelo, por favor.

 

Los desvelos acarriados por su insaciable apetito lector, Las mil y una noches y el gran diccionario de tapas de cuero de su abuelo fueron los primeros textos que adoró.
Luego los años en la escuela de Zapaquirá, la lectura de cuanto libro cayera en sus manos, sin discriminar, nada, lo importante era leer, descubrir mundos.
Y descubriendo mundo fue instalándose en las camas calientes de amantes y prostitutas tiernas que llegaron a ocupar espacios de enorme belleza en sus novelas.
El miedo a la muerte lo conoció producto de un romance ilícito.

 

Las amistades, entrañables, necesarias, dignas de la más sana envidiA. Las horas en los cafés y bares en Bogotá, Barranquilla, en cualquier punto de Colombia donde la vida lo pusiera, conversaciones fundamentales, Gabo escudriñando el discurso de los poetas de la noble ColombiA.

 

Los primeros escritos, la vergüenza que se asoma en sus mejillas cada vez que los evoca y reconoce que no eran nada, que no servían, elucubraciones filosóficas sin asideros, dice él, pero es difícil pensar que sea así de cierto.

 

Luego el doliente 9 de abril, el pueblo en las calles de Bogotá, los muertos, el hombre que le pide la ayuda que él no le puede brindar, el hombre que muere, el miedo, la muerte golpea al joven García Márquez, Gabriel se duele.
Colombia pierde su magia en la humedad fría de la capital, pierde el color de la vida en las armas de los militares que detienen en fuego cruzado a los ciudadanos que desde el hambre claman justiciA.

 

Su primer trabajo como periodista, sus columnas de opinión, se va edificando un escritor.

 

Continuar es una tentación mayúscula, pero sería un error aún mayor.
Sólo un último dato, García Márquez sigue sufriendo de horrores ortográficos, ¿a cuántos de nosotros nos place leer y saber esto?

 

Esta debe de ser una de las novelas más esperadas de los últimos años.
Gabitolos del mundo entero la han convertido en primer lugar de ventas.
Justificado, sí señor, justificado.
Tomás Eloy Martínez ha señalado: ; ;Las memorias de Gabriel García Márquez son tan fulgurantes como sus novelas, pero tienen la ventaja de que las vuelven a contar desde el lado de la realidad...a la inversa de las novelas, donde la fuerza de la narración torna verosímil lo imposible, en las memorias todo lo sucedido parecería imposible si no se supiera que es cierto ; ; (Babelia - El País, 12 de octubre de 2002).

 

El 8 de octubre de 2002, en la voz de su sobrino Esteban García Márquez, en el repleto auditorio de la biblioteca Virgilio Barco, este libro clave para descubrir las motivaciones del autor y los secretos de sus historias, vio la luz.
Funcionarios de alto nivel del gobierno colombiano, políticos, ex presidentes, diplomáticos, escritores, académicos, empresarios, estudiantes y amigos del autor estuvieron presentes, más de mil personas.
Y quizás para usted este sea un dato innecesario en el cuerpo de esta reseña, sin embargo es preciso entregarlo, preciso para invitarlo a leer ; ;A propósito de la memoria ; ;, el hermoso discurso de lanzamiento del libro, pronunciado aquel día por su sobrino, el actor y filósofo Esteban García Garzón (pulse aquí para ir al discurso).

 

Nostalgia, aflora la nostalgia en cada páginA. Metáfora, juego, vida, realidad...mariposas amarillas...Escribe Gabo, escribe.

De kus van de Spinvrouw      Puig Manuel      Spaanse Literatuur

Men ziet iets raars aan haar, ze lijkt geen vrouw als de andere.
Het gezichtje van een kat.
De heldere ogen die bijna zeker groen zijn Zo begon de theatrale Molinita zijn boeiend verhaal dat geleidelijk aan Valentin ging paaien.
Zoals elke lezer van de Kus van de Spinnevrouw ook verstrikt bleef.
Zodanig dat ik op een reis naar New York de schrijver wilde leren kennen.
Ik riep hem op per telefoon en we maakten een afspraak.
Ik had de eerste uitgave van de roman bij, waar een foto van een glimlachende aantrekkelijke, zwartharige jongeman op de achterflap stond met de zee als achtergronD. ;Zie ik er nog goed uit? ; ; vroeg Manuel me om me te identificeren- ; ;GoeD. ; antwoordde ik hem.
De Argentijnse uitdrukking is meer een complimentje dan een beschrijving.

Zo vertelde ik hem dat ik hem zou herkennen van de foto.
; ;Zo ben ik nu niet meer, ik was het...; ; antwoordde hij me zuchtenD.

Dat waren de weinige woorden die we wisselden alvorens we elkaar ontmoetten in Roompelmayer, een exclusief theesalon op de Quinta Avenida, waarvan ik niet wist of het weerstaan had aan de loop der jaren en waar Paulette Godard zeker geen thee meer heeft gedronken.
Ik sprak hier af in de hoop haar te ontmoeten.
Dat en de bioscoop en het zeer harde leven in de stad en zoveel dingen meer, vertelde hij me, steeds met zijn persoonlijke zin voor humor, in zijn  Argentijns doorspekt met Mexicaanse woorden.

Burt Lancaster, die er nooit toe kwam om de rol van Molina te spelen zoals hij beweerde, had de rechten op het verhaal voor de cinemA. Maar hij was er wel in geslaagd deze voor de theatervertegenwoordiging te bemachtigen.
Maar dat is een ander verhaal.

Van het lange proces dat de versie betekende die hij zelf aan het maken was, was een innige vriendschap overgebleven.

; ;Het verheugt me dat ze me begunstigen ; ; zei hij aan Sylvia, mijn vrouw.
Brief na brief, reis na reis werden ze nauwer verknocht.

Manuel was een warm mens, ironisch, lichtvoetig en diepzinnig.
De e-mail bestond niet, de fax misschien evenmin, en wachten op de aankomst van de tekst langs de gewone post werd gedurende de voorbereiding en de aanpassing van zijn paginas voor mij een intense en gelukkige tijd en ook voor Juan Diego en Garcia Sánchez, waarmee ik de ervaring deelde.

Het was voor Puig een revelatie.
Het ; ;vergif van het theater ; ; bracht hem ertoe meer dramatische werken te schrijven.
Sommige zoals ; ;Het mysterie van de rozentak ; ; waarvan ik een gedramatiseerde lezing monteerde in een cyclus die ik coordineerde voor La Casa de América voor de laatste Kerstmis, werd in Spanje niet uitgegeven.
Toen hij het manuscript ontving zou hij me zou hij deze mogelijkheid van adres suggereren aangezien de personages twee unieke vrouwen zijn.
Alhoewel, ten aanschouwe van mijn twijfel om Molina of Valentin in De Kus te interpreteren ;Ik maakte Molina ; ;   zei hij me, ; ;hij is mooier ; ;, had hij ditmaal geen rol voor mij ;Met mijn diepe dankbaarheid voor deze schitterende ervaring van vriendschap en schepping die de mise en scene van deze roman is geweest ; ; zo is het boek opgedragen dat Seix Barral voor de eerste maal in 1976 heeft uitgegeven.
  Nu heb ik voor mij de Argentijnse uitgave van 1993 ( het kon niet vroeger gebeuren) met de foto op de omslag van een Manuel met weinig haar die met gesloten mond glimlachte en de wereld niet meer uitdaagde.
Hij keek ons aan met een zekere ironie.

Op de omslag staat niet meer dat meisje met loshangende haren in de wind die bijna tot in de wolken verheven wordt van het eerste boek.
Een zeer weinig Spaans ogende hoofddoek laat ons een nogal fatale vrouw vermoeden met tulband en met super omrande ogen.

Het is de echte Spinnevrouw, een Gloria Swanson uit 1928 uit de collectie.
Een waarachtig succes.
  Want als het kattemeisje de pantervrouw is, in de eerste film die in de roman Molina aan Valentin vertelt is de spinnevrouw Molinita zelf, de homosexueel die vrouw wil zijn.
In zijn verhalen over zaken die 's nachts plaatsvinden en iets verraderlijks hebben, gaat Molina de radicale en opstandige Valentin uit zijn in zich zelfgekeerd zijn halen.
Om hem te omhullen in de fantasie, in de illusie, in de toevlucht die voor een zo als een stuk vuil behandeld wezen zoals hij de enige vlucht is uit de werkelijkheiD. Maar als Molina een marginaaal is, is Valentin het ook.
  Zijn utopie om de wereld te veranderen sluit hem in, verwijdert hem van deze zelfde bourgeoiswereld waarmee hij probeert te breken.
  En geleidelijk aan, avond na avond, film na film, gaat hij in deze onwerkelijkheid van de film binnen, bigger than life (groter dan het leven, zegt de oude slogan).
En hij gaat zich meer toegevingen toelaten door te vragen om de nachtelijke verhalen naar de dag uit te breiden.
  Tot hij zich met alle ongekunsteldheid laat inwikkelen in de draden van het net dat Molina aan het weven is.
En in deze waarin Molina zelf ook gaat vallen.
Tot ze tot een daad van fysieke liefde komen die even zuiver als schendend is.
; ;Het leek me dat ik het niet was, dat jij het alleen was Of dat ik niet ik was.
Dat ik nu jij was.
;  Deze woorden van Molina duiden het buigingspunt aan, de code van deze vreemde liefdesgeschiedenis.
Maar als de homosexueel zich oplost, zich belichaamt in de andere om enkele ; ;ene ; ; te zijn, wordt ook de politieke idealist getransformeerd, eveneens opgelost in de ; ; andere ; ;.
Twee vanaf het begin zo diametraal verschillende wezens, gaan in een subtiel en bijna ritueel proces evolueren zodanig dat elk uiteindelijk de tegenovergestelde personaliteit aanneemt.
  Molina zal beslissen om zich op te offeren voor een zaak die nooit de zijne was.
En Valentin zal leren dat de droom, die hij zich nooit veroorloofde, de enige bevrijding is van de pijn.
De pijn om te leven en te sterven in waardigheiD.  Alsdus zal ; ; de spinnevrouw ; ;, moeder, vrouw, minares, zij die de ene wilde zijn en de andere wilde hebben, de twee omvatten.
Een voorspel dat reeds een onderdrukkende en beklemmende realiteit zou zijn in deze ; ;kus ; ; die hen voor altijd verenigt.
En zo zal Manuel Puig op een happy end uitlopen, zo vol van pathos als van hoop in de mens.
  Voor een mitomaan van de cinema die zo consequent is als hij kan er geen beter einde zijn aan de in definitieve klassieke geschiedenis van jongen-ontmoet-meisje.
  Manuel was zo drastisch in zijn liefdes en fobieën als mitomaan dat hij in staat was Nestar Almendros op straat achter te laten tijdens een gure New-Yorkse winteravond wegens zijn afkeer tegenover Lana Turner   ; ;Een persoon die niet van Lana houdt mag niet slapen onder mijn eigen dak ; ; zei hij terwijl hij zijn valiezen aan de  deur zette.
Vanaf zijn eerste jeugdroman ; ;Het Verraad van Rita Hayworth ; ; was zijn stem zo persoonlijk, zo onderscheiden dat zijn vertelkunst er slechts veel later in slaagde de waardering en de meest kritische achting te behalen.

Het is duidelijk dat van dit misprijzen er af en toe scherpe verwijzingen zijn.
In de kus het meisje, Irena, ; ; laat de critici achter en gaat met hem mee (de jongen) ; ;  Er moest tijd over heen gaan opdat men de originele bijdrage zou erkennen van de boleros, de radioreeksen, de roze roman, de volkstaal tot een onmiskenbare stijl, een weergaloze stem.

Natuurlijk dat Guillermo Cabrera Infante, goede vriend en bewonderaar van Manuel, me bij gelegenheid vertelde dat Aardbei en Chocolade, van Senel Paz, dat zo goed onthaald werd, door De Kus beinvloed werD.

En dat zelfs Mario Vargas Llosa hem iets verschuldigd is in Tante Julia en de schrijver.
Onder onze schrijvers is Rosa Montero zij die zeker bewondering en schuld erkent in ; ;Ik zal u behandelen als een koningin ; ;.
Maar het is misschien in zijn laatste roman ; ; De tropische nacht valt ; ; ( wat mooie titels allemaal!) waar hij meer dan ooit dezelfde is en meer gewaardeerd wordt dan in heel zijn loopbaan.

Lituma in het Andesgebergte      Mario Vargas Llosa      Spaanse Literatuur

Vertaald door Ed.Verhelst  2004

In een mijnwerkerskamp in de bergen van Peru leven korporaal Lituma en zijn adjunct Thomas in een barbaarse en vijandige omgeving, onder de voortdurende bedreiging van de maoistische guerillastrijders van het Lichtend PaD. Ze worstelen met mysteries die hen obsederen maar die ze niet kunnen ophelderen zoals sommige onverklaarbare verdwijningen.
Het is tevens de intieme geschiedenis van deze personages, vooral dat van een vroegere liefde van Thomas, die verteld wordt in de vorm van tussengelaste episodes als een contrapunt van herinneringen aan het collectieve dramA. De mythische geest van de vertelling, doorspekt met vele andere energiek beschreven silhouetten roept een buitengewoon leven op met werkelijkheden die geobserveerd worden op een onverbiddelijke en minutieuze wijze.

Verliefde vrouwen      Lawrence H.W.      Spaanse literatuur

Ursula en Gudrun Brangwen zijn twee zussen die leven in het midden van Engeland in de jaren ’10 van de twintigste eeuw.
Ursala een leraar, Gudrun is een kunstenares.
Het boek begint met een scène waarin ze beiden verklaren tegen het huwelijk te zijn.
Deze scène speelt zich af vlak voordat ze naar het huwelijk van de zus van Gerald Crich gaan.

Ze ontmoeten daar twee mannen die vlakbij hen wonen, Rupert Birkin en Gerald Crich.
Birkin is een schoolinspecteur, die al een vrouw heeft, Hermione Roddice, die erg dominant is en waarbij hij niet gelukkig is.
Gerald heeft op jonge leeftijd per ongeluk gezorgd voor de dood van zijn broer.
Hij draagt die schuld nog steeds bij zich.
De vier worden vrienden.
Ursala en Gudrun raken met elkaar betrokken en Gudrun begint zelfs een liefdesrelatie met Gerald (hoewel ze in eerste instantie geen seks met elkaar hebben).

Alle vier zijn zij diep doordrongen van de vragen van de samenleving, de politiek en de relatie tussen man en vrouw.
Tijdens een feest in Gerald’s ouderlijk huis, verdrinkt de zus van Gerald, DianA. Gerald voelt zich hier erg schuldig over, gezien de dood van zijn broer toen hij nog erg jong was.
Gudrun wordt leraar en mentor van zijn jongste zus.
Gerald’s vader, die een kolenmijn bezit, sterft kort daarna na een lange tijd van ziekte.
Gerald bezit na de dood van zijn vader de mijnen.
Hij beheert deze erg goed, maar hij heeft er alleen geen lol in na de dood van zijn vader.
Wanneer hij voor het eerst weer bij Gudrun komt, heeft hij voor het eerst seks met haar.

Hoewel Ursula zich kan losmaken van haar isolement en een echte relatie kan aangaan, lukt dit Gudrun niet.
Zij is een kunstenaar en kan niet loskomen van haar eenzaamheiD. Dit is het belangrijkste element van het boek.
De verschillende relaties en de problemen die de zussen daarin ondervinden.

Birkin vraagt Ursula of ze met hem wil trouwen en ze zegt ‘ja’.
Gerald en Gudrun’s relatie verloopt stormig.
Ze houden met z’n vieren vakantie in de Oostenrijkse alpen.
Gudrun raakt daar bevriend met Loerke, een geestelijk zwakke, maar emotioneel erg sterke kunstenaar met een homoseksuele achtergronD. De relatie tussen Birkin en Ursula werd steeds sterker.
Zij besluiten naar het zuiden toe te trekken.
De relatie tussen Gudrun en Gerald raakt steeds verder in het slop.
Gerald wordt jaloers op Loerke.
Hij probeert hem uiteindelijk te vermoorden.
Dit mislukt en hij pleegt zelfmoord aan de andere kant van de berg.

Zoals water voor chocolade      Esquive Laura      Spaanse literatuur

Oorspronkelijke titel: Como agua para chocolate

Het verhaal is een culinaire sprookje over een onbereikbare liefde en over de passie van een maagdelijke keukenprinses .

Como agua para chocolate is Laura Esquivels succesvolle roman 'Rode rozen en tortilla's', die de literaire traditie van het Latijnsamerikaanse magisch realisme hoog in het vaandel draagt.
Overdrijving, onmogelijkse verschijnselen, irrationaliteit en vooral veel emoties zijn de ingrediënten van het magisch realisme, waarvan Gabriel García Marquez, Mario Vargas Llosa en Julio Cortázar de bekendste vertegenwoordigers zijn.
Dit genre, dat Indiaanse mystiek combineert met katholieke wonderen, is bij uitstek geschikt voor een visueel medium als film.
Maar regisseurs met ambities in die richting moeten oppassen: het is erg verleidelijk om met allerlei special effects te zwichten voor het magische element.

Gelukkig is Como agua para chocolate geheel op Mexicaanse leest geschoeiD. Het verhaal en de film is zelfs een familie-aangelegenheid: Laura Esquivel is getrouwd met producent/regisseur Alfonso Arau, die ook als bandito is te bewonderen in The wild bunch en Romancing the stone.
Als producent van de film zocht hij aanvankelijk een vrouwelijke regisseur om de subtiele roman over passie en pijn te verfilmen, maar Esquivel stond erop dat haar echtgenoot het karwei zou klaren.
Met een hypotheek op hun huis konden ze het budget van twee miljoen dollar rondkrijgen; het tienvoudige van een gemiddelde Mexicaanse film.
Inmiddels heeft de film 21 miljoen dollar opgebracht in Amerika en is daarmee de meest succesvolle buitenlandse film sinds La cage aux folles (1979).

De echtelijke samenwerking tussen Esquivel en Arau heeft geresulteerd in een charmante luchtbel.
Como agua para chocolate neutraliseert je smaakpapillen tussen twee zware gangen in, om maar even in de culinaire sfeer te blijven.
De film bevat genoeg spanning, humor en zelfs hier en daar een sprankje erotiek om de kijker met een goed humeur de bioscoop te doen verlaten.

De twaalf hoofdstukken van de roman lopen parallel met de twaalf maanden en beginnen elk met een recept dat de gevoelens en gebeurtenissen uit het leven van protagoniste Tita weergeeft.
Hiermee wil Esquivel het rituele en emotionele aspect van het koken benadrukken.
De film speelt zich dan ook voor een groot deel in de keuken af.
Tita is de jongste dochter van een een familie waarover een buitengewoon strenge matriarch, Mama Elena, de scepter zwaait.
Volgens een oude familietraditie mag Tita niet trouwen omdat jongste dochters voor hun moeder moeten blijven zorgen.
Dit wordt een levensgroot probleem wanneer ze tot op haar oren verliefd wordt op buurjongen Pedro, een labiele latin lover

Tita's problemen beginnen pas echt wanneer Pedro besluit met haar zus Rosaura te trouwen zodat hij in de buurt van zijn echte liefde kan blijven.
Mama Elena houdt beide verliefden als een havik in de gaten.
Er wordt wel meer afgehuild in de keuken en niet alleen wanneer Tita uien staat te pellen.
De situatie met Pedro in huis wordt steeds ondraaglijker voor de maagdelijke keukenprinses.
Wanneer Mama Elena het jonge gezinnetje van Pedro en Rosaura naar Texas stuurt omdat ze de situatie nog steeds niet vertrouwt, belandt Tita in een zware crisis die voor een ernstig moment zorgt vol surrealistische grappen.
De Amerikaanse dokter John Brown vangt het doorgedraaide slachtoffer van Mama Elena's wreedheid liefdevol op.
Tita is hem dankbaar en meent iets van liefde voor de stuntelige dokter te voelen.
Met een verloving hoopt ze van haar passie voor Pedro af te komen, maar die laat zich niet een-twee-drie uitdoven.

Pas als Tita en Pedro de middelbare leeftijd hebben bereikt, belanden ze met elkaar in beD. Het vuurwerk is er niet minder om.
Als beide geliefden tegelijkertijd hun hoogtepunt beleven, komt Esquivels boodschap als een duveltje uit de doos: passie is de voornaamste universele kracht en verteert alles, ook liefde.

Het boek werd in het Nederlands vertaald onder de titel :Rode rozen en tortillas ;

Honderd jaar eenzaamheid      Gabriel Garcia Marquez      Spaanse literatuur

Het verhaal speelt zich af in het dorp Macondo.
Het wordt gesticht door José Arcadio Buendia en Ursula Buendia die door de bergen trokken en halt hielden in het moerassige gebied waar ze een nederzetting stichten.

Macondo ligt afgelegen en heeft slechts contact met de buitenwereld en wat daar gaande is door middel van een groep zigeuners die elk jaar de nieuwste uitvindingen komen voorstellen.

Zij krijgen twee zonen, José Arcadio en kolonel Aureliano Buendia, die later de vaste karakters van de lange rij nakomelingen vast blijken te stellen.
Daarnaast voeden ze ook de twee meisjes Amaranta en Rebeca op.

Langzaamaan bloeit het kleine stadje steeds meer open.
Melquidas, de zigeuner, komt tijdelijk in het huis van de Buendias verblijven en wordt de eerste man die in het jonge dorp sterft.
Hij laat echter een heleboel geschriften achter die om de zoveel tijd door één van de nakomelingen zorgvuldig onderzocht wordt maar pas door de laatste Aureliano volledig ontcijferd wordt.
Melquidas zelf blijft als geestesverschijning nog een tijd in het huis hangen, maar wordt dan ook vergeten.

Samen met het introduceren van de pianola, ijs en de eerste foto’s wordt het dorp meegesleept in de lange slapeloosziekte en een bloederige burgeroorlog waarin kolonel Aureliano Buendia de hoofdrol vertolkt.

Na de burgeroorlog komt de bananenmaatschappij die van het dorp plots een industriestad maakt en de bevolking zozeer in omvang doet toenemen dat het huis van de Buendias constant bevolkt is door hordes van vreemdelingen die er gratis komen eten en overnachten.
Met de bruisende energie van de nieuwe industrie en de eerste trein wordt de mode geïntroduceerd, de cinema gebouwd en uiteindelijk de arbeidersopstand geboren.

Net zo snel als hij komt, gaat de bananenmaatschappij ook weer, het stadje in een grotere armoede achterlatend dan het ooit geweest is.
De werkloosheid doet het dorp deels leeglopen, en wie overblijft probeert zich zo goed mogelijk te redden.

Aureliano Segundo en zijn tweelingbroer Arcadio Segundo bepalen hier geruime tijd de gebeurtenissen in de familie.
Wanneer Aureliano Segundo zijn vrouw Fernanda mee naar huis brengt lijkt het gedaan met de openhartigheid en gastvrijheid die eerst zo vanzelfsprekend geleken haD. Ze sluit het huis voor vreemdelingen, en zou de eenzaamheid die zo kenmerkend is voor de Buendias overnemen.

Als persoon met de sterkste verbinding naar de westerse wereld toe stuurt zij haar kinderen weg om te gaan studeren, bang dat het noodlot van de familie hen anders vanzelf meesleept.

Door het geluk dat haar man een tijdje heeft met de loterij die hij en zijn bijslaap openhouden, heerst er welvaart.

Dan wordt Macondo overvallen door de eindeloos durende regen.
Deze teistert het dorp totdat uiteindelijk de hele populatie zijn energie en levenslust verliest.
Ze laat het dorp achter in complete armoede en aan het begin van het onvermijdelijke verval.

Aureliano Segundo slaagt er nog net in zijn dochter naar Brussel te sturen om te studeren.
Amaranta Ursula leert er een Vlaming kennen, en sleurt hem mee terug naar Macondo op het moment dat het huis volledig leeg is op de aanwezigheid van de jongen Aureliano, met wie ze samen onder de hoede van Fernanda opgroeide, nA. Hij, die eigenlijk de bastaardzoon is van de dochter die Fernanda wegstuurde, is steeds voor de buitenwereld verborgen moeten blijven.
Hij heeft zijn tijd verdaan met het onderzoeken van de geschriften van Melquidas en begint als eerste met het eigenlijke vertalen vanuit het Sanskriet.

Wanneer de Vlaming opnieuw vertrekt ontdekken deze twee een nieuwe allesverterende liefde en passie die samen met hun contact met de buitenwereld, ook al het meubilair vernietigd, en het huis aan zijn langzame verval overlaat.

Amaranta Ursula sterft bij het baren van een kind met een varkensstaartje.
Aureliano vlucht voor een paar dagen naar een vroegere minnares, en laat het kind aan zijn lot over.
Wanneer hij het zich plotseling herinnert, is de laatste kans op het voortzetten van de familielijn gestorven en door de mieren meegesleept.

Hij zet zich terug aan het ontcijferen van de geschriften van Melquidas, die uiteindelijk een hele voorspelling van de levensgeschiedenis van de Buendia’s blijken te zijn.
Naarmate hij dichter bij het deel komt dat zijn eigen leven beschrijft, merkt hij dat de laatste Buendia zal sterven wanneer de papieren, die op een merkwaardige wijze helemaal onbeschadigd gebleven zijn, helemaal ontcijferd zijn.

Hij zal de kamer nooit meer verlaten.

In het verloop van de familiegeschiedenis zien we geliefden komen en gaan, mensen vroegtijdig sterven, en mensen onmogelijk lang leven.

We zien hoe Ursula wanhopig probeert het huis, de familie en de stad te houden zoals zij ze zich herinnert, en hoe uiteindelijk de eenzaamheid hen allemaal treft.

Sommigen komen en gaan meteen, sommigen blijven even hangen, anderen, zoals Pilar Tenera, blijven hun hele leven contact met de familie houden, generatie na generatie.
En doorheen die lange geschiedenis blijven de geesten en herinneringen van het verleden het heden beïnvloeden alsof ze gisteren gebeurden.

Ursula stelt de ultieme vrouw voor.
Ze combineert het opvoeden van kinderen met het runnen van een huis, het houden van een soort business en een druk sociaal leven.
Doorheen de hele familiegeschiedenis is zij degene die, al dan niet succesvol, de dingen probeert te houden zoals ze zijn.
Hoewel ze daar oneindig veel energie in steekt, lijkt het haar nooit uit te putten.
Alsof de hele familie Buendia door haar alleen geleefd wordt.

Ze heeft tevens een trots die haar afstandelijkheid tot de andere karakters zeer duidelijk en sprekend maakt.
De trots die ervoor zorgt dat ze zich niet wil laten kennen.

^Pantaleon en de Bezoeksters      Mario Vargas Llosa      Spaanse literatuur

In Pantaleón wordt het verhaal verteld van de jonge officier Pantaleón Pantoja, die van de legerleiding de geheime opdracht krijgt om in het Peruaanse Amazonegebied, ten behoeve van daar in het oerwoud gelegerde soldaten, een mobiel bordeel te organiseren.
De dikwijls volkomen van de buitenwereld afgesloten soldaten komen seksueel te kort en raken de kluts kwijt.
Zij vormen een bedreiging voor de kleine jungledorpjes, waar zij zich aan de vrouwen vergrijpen.

Het schilderij uit Vlaanderen      Pérez-Reverte Arturo      Spaanse literatuur

Het paneel van Vlaanderen van de Spaanse voormalige journalist Arturo Pérez-Reverte is misschien wel de intelligentste thriller van de voorbije jaren.
Om het werk volledig te doorgronden, moet je kunnen schaken.
De intrige speelt zich namelijk op verschillende niveaus af: in de eerste plaats op een schilderij van de 15de-eeuwse schilder Pieter Van Huys.
Daarop ontdekt de restaurateur Julia de verborgen woorden ‘wie doodde de ruiter’.

Deze ruiter blijkt Roger d’Arras te zijn, op het schilderij aan het schaken met Ferdinand van Ostenburg, met op de achtergrond diens echtgenote Beatrix van Bourgondië.
D’Arras werd in de 15de eeuw vermoord, en de naam van de dader zit op een of andere manier verborgen in het schilderij, met name in het schaakspel.
Julia haalt er dan ook een schaakdeskundige, Munoz, bij om na te gaan wie in het spel de ruiter sloeg.
Intussen begint echter het werkelijke leven opvallende gelijkenissen te vertonen met het schaakspel…

Het verhaal is boeiend, vooral door de mix van heden en verleden, en door de ingenieus opgezette gelijkenis tussen een schaakspel en de bittere werkelijkheiD.

De dreiging van chaos      Rashid Ahmed      Terrorisme

 Pakistan en Afghanistan vormen het hart van een van de meest roerige en gevaarlijke regio's ter werelD. Na de oorlog tegen de taliban in Afghanistan en de moord op Benazir Bhutto in Pakistan maakt Ahmed Rashid de balans op.
De uitkomst is schokkend: Pakistan is onstabiel, nucleair bewapend en de radicale islam wordt er steeds invloedrijker, de taliban wint aan kracht – vooral door de handel in opium – waardoor het leven voor de burgers in Afghanistan weer veel gevaarlijker is geworden.
Van de beloofde opbouw van het land is niets terechtgekomen.
Terwijl Amerika zich vooral op Irak focust benadrukt Rashid in De dreiging van chaos dat de belangrijkste brandhaarden zich in Pakistan en Afghanistan bevinden.
Als die veronachtzaamd worden zal dat de grootste bedreiging voor de wereldvrede zijn.

 Een vlijmscherpe analyse van de huidige veiligheidssituatie in Pakistan, Afghanistan en Centraal-Azie.
Rashids studie behandelt niet zo zeer de geschiedenis van Al-Queda of van specifieke personen en landen in de regio, maar beschrijft op heldere wijze de ingrijpende gevolgen van de Amerikaanse militaire en politieke reactie op 9/11.
De auteur stelt in zijn vlot geschreven boek dat de Verenigde Staten verzuimden om Zuid- en Centraal-Azie, de thuisbasis van het wereldwijde terrorisme, te consolideren en ervoor kozen om Irak binnen te vallen, waardoor middelen en militaire eenheden die eigenlijk naar Afghanistan hadden moeten gaan, naar Irak gingen.
Het signaal dat hierdoor naar de regeringen in de regio werd afgegeven, heeft de veiligheidssituatie naar zijn mening eerder verslechterd dan verbeterD. Ahmed Rashid beschrijft diepgaand de vele aspecten van dit conflict, zoals de rol van Musharraf, de terugkeer van de Taliban, de moeizame economische wederopbouw, de invloed van Al-Queda en het optreden van AmerikA.

Het boek ; ;De dreiging van chaos ; ; van auteur Ahmed Rashid  is ongetwijfeld het definitieve werk over de ontwikkelingen in Afghanistan sinds 2001, en daarom besteden wij er hier graag aandacht aan.
Iedereen met een meer dan oppervlakkige belangstelling voor de recente machtsontwikkelingen in en rond Afghanistan zal genoegen beleven aan het bezit van dit naslagwerk.
Bijzonder aan het boek, naast zijn omvang, is de ruimte die wordt besteed aan informatie over de buurlanden, D.w.
z.
Pakistan en de Centraal-Aziatische staten.
Misschien moet Pakistan zelfs als het hoofdthema van het boek worden aangewezen, aangezien dit land volgens Rashid de sleutel vormt tot alle problemen inzake de stabiliteit in deze regio.
Het is natuurlijk niet mogelijk in een recensie over ruim 600 pagina's een enigermate volledige beschrijving te geven.
Bovendien vinden wij bepaalde hoofdstukken, zoals die over de toestand in de Centraal-Aziatische republieken, hoe schrijnend ook, minder relevant voor de Nederlandse betrokkenheid bij Afghanistan.
Wij pakken dus die zaken op, die vooral Nederland raken.

Haat-liefde jegens het westen

Opvallend is dat Rashid de Amerikaanse invasie omarmt, en net zoals B.v.
Farah Karimi van mening is, dat de VSA eigenlijk al een jaar eerder de Talibanregering hadden moeten verdrijven (een humanitaire interventie heet dat).
Zij zijn allebei afkomstig uit de burgerlijk-liberale middenklasse in deze regio, en het is daarom niet verbazend, dat zij het vrije westen het lichtende voorbeeld vinden, en weinig vertrouwen hebben in de traditioneel functionerende kracht van het inheemse (islamitische) bestuur.
Soms getuigt Rashid van een wel zeer optimistische maakbaarheidsvisie, die bij mij als sociaaldemocraat toch een wat benauwd gevoel opriep.
Rashid verwijt de VSA en de Navo, dat zij na 2001 de krijgsheren, fundamentalisten en drugshandelaars hebben toegelaten in de regering, in plaats van hen te ontwapenen en verdrijven.
In dit opzicht vindt zijn mening aansluiting bij o.
A. de NGO-deskundigen Chris Johnson en Jolyon Leslie.
Het idee is dat de Navo en vooral de VSA direct na de invasie het hele land hadden moeten bezetten met tienduizenden troepen, en de krijgsheren hadden moeten weren uit het bestuur.
Feitelijk wil Rashid dat de Navo het geweldsmonopolie in Afghanistan geheel naar zich toe trekt, en het land bestuurt tot er voldoende nieuwe inheemse vervangers zijn opgeleiD. Hoewel hij het gebrek aan inheemse kennis bij de westerse mogendheden constateert en betreurt (zelfs de talen Dari en Pasjtun worden niet beheerst), laat hij verder de problemen van zowel het cultuurverschil als de onvermijdelijke belangenverstrengeling buiten beschouwing.
Het lijkt een gemis aan realiteitszin.

Verschillende beleidsvisies

De macht had dan moeten worden overgedragen aan een bestuur van stamoudsten en verlichte (in het westen opgeleide) technocraten, dat het land zou moeten stabiliseren.
Als lezer is het moeilijk om dit optimisme te delen, de gewelddadige geschiedenis van Afghanistan sinds 1978 in aanmerking nemenD. Rashid besteedt geen aandacht aan de afkeer, die bij de inheemse bevolking zijn ontstaan door het westelijke wapengeweld en de christelijke cultuur.
De sociaaldemocraat, die liever wil voortbouwen op de bestaande machtsverhoudingen inclusief krijgsheren, moet overigens met verbazing constateren daarmee in het kamp van Rumsfeld en de overige neocons te zijn belanD. Een essentieel verschil tussen ons en hen is dan weer wel, dat de absolute prioriteit van de neocons niet het Afghaanse volk geldt, maar de jacht op Al Qaida, waarvoor zij de krijgsheren bewust hebben gemobiliseerd en zelfs sterker gemaakt.
En neocons zien niets in ontwikkelingshulp, wij wel.
Het waren vooral de Europese staten, die hebben gepleit voor provinciale reconstructie teams (PRT's), waardoor overigens de hulp en de gewapende strijd vermengd raakten.

Meer militairen en ontwikkelingshulp

Naast de verdediging van de maakbaarheids-ideologie komt Rashid ook op meer ondergeschikte aspecten tot verrassende visies en standpunten.
Om enkele voorbeelden te noemen: volgens Rashid hadden de VSA in 2001 niet alleen de krijgsheren moeten verdrijven, maar ook hadden zij meer prioriteit moeten geven aan de jacht op Al QaidA. Deze toch wel extreme opvatting vind je bij andere deskundigen niet terug.
Het gemis aan Amerikaanse grondtroepen gaf de Al Qaida brigades de kans over de grens naar Pakistan te vluchten, met name de zogenaamde grensprovincies (Federally Administered Tribal Area's (FATA), Noord-Westelijke Grensprovinvies (NWGP) en Baluchistan).
Daar kon Al Qaida doorgaan met het trainen van terroristen en de versterking van de Pakistaanse Taliban.
Rashid heeft weinig eerbied voor Karzai.
Hij verwijt hem een gebrek aan daadkracht, en meent dat Karzai een politieke partij had moeten oprichten, in plaats van de persoonlijke allianties en informele netwerkrelaties, die Karzai nu nastreeft.
ook verwacht Rashid dat de Navo uiteen zal vallen, indien de aanwezigheid in Afghanistan een mislukking zal blijken.
De drugseconomie moet worden tegengegaan door grootschalige hulp aan de boeren en financiële ondersteuning van de landbouw.
Het mandaat van de internationale troepenmacht zou moeten worden uitgebreid met de bestrijding van de handel in verdovende middelen.
Deze handel voorziet namelijk de Taliban van hun fondsen.
Rashid bekritiseert de versnipperde internationale hulpverlening met vooral een symboolkarakter (bouw van scholen) en wil grootschalige centraal geleide infrastructurele projecten gericht op de aanleg van wegen en nutsvoorzieningen.
De Afhaanse regering zou meer invloed moeten krijgen op de besteding van de hulpgelden en dat lijkt mij inderdaad een terecht verlangen; ook de Wereldbank klaagde over dit tekort.
De NGO's kochten zelfs hoge ambtenaren weg bij de regering.
Rashid noemt de hulpverlening en PRT's totaal onvoldoende, en vindt deze ook nauwelijks zinvol zolang het geweld voortduurt.
In een apart hoofdstuk gaat Rashid in op de rechteloosheid, martelingen en verdwijningen in de Amerikaanse interneringskampen.

Het Pakistaanse beleid

Pakistan heeft samen met de VSA het terrorisme in de regio een voedingsbodem gegeven.
Pakistan hanteert sinds haar ontstaan een expansionistische islamitische militaire doctrine, die hoge prioriteit geeft aan de steun voor religieuze extremisten in Indiaas Kashmir.
Pakistan en India verkeren traditioneel op de rand van oorlog.
India komt weinig ter sprake, maar wel maakte volgens Rashid haar leger zich in Kashmir schuldig aan structurele verkrachtingen e.
D. Ook beweert Rashid dat India de rebellen in de Pakistaanse Baluchistan provincie zou ondersteunen.
Als dit waar is, dan moeten we ons nog zorgen gaan maken over de toenemende macht van IndiA. Pas in 2007 legitimeerden de VSA het Indiase kernenergieprogrammA. In de tachtiger jaren zette generaal Zia ul-Haq, die in 1977 Pakistan omvormde tot een islamitische dictatuur, zich in om de Afghaanse moedjahedien strijd te ontwikkelen tot een jihad (dus niet een seculiere bevrijdingsweerstand).
Reagan en de CIA stimuleerden deze ontwikkeling.
Bush sr.
had na de terugtrekking van de Sovjetunie het machtsvacuum moeten invullen.
De ISI (Pakistaanse veiligheidsdienst) vestigde trainingskampen van Kashmirrebellen in Afghanistan.
In 1998 voltooide het leger het nucleaire programma, deed een inval in Indiaas kashmir en greep Musharraf de macht, waarna Pakistan tijdelijk (tot 2001 dus) werd onderworpen aan internationale sancties.
Er is zelfs een directe band tussen de kerngeleerden en Al QaidA. Rashid beschrijft ook de opstand van de kleine maar machtige middenklasse in 2007 en de recente terugkeer naar een burgerregering.
Het land blijft echter onderontwikkeld, met o.
A. een analfabetismegraad van 50% (meer dan 80% in de grensprovincies).

De Pakistaanse grensprovincies

De FATA hebben van oudsher een vergaande bestuurlijke autonomie, waarbij wetgeving op basis van de sharia wordt toegelaten en Taliban-gerelateerde groepen worden gestimuleerD. Het gebied zou zelfs een territoriaal twistpunt tussen Pakistan en Afghanistan kunnen worden (Durandlijn).
Diverse malen moesten de Pakistaanse garnizoenen in de FATA zich overgeven aan de islamitische brigades.
Dit zelfde probleem van troepentekort zie ik overigens bij de Britse troepen in Helmand, maar met een minder gemoedelijke afloop, aangezien dan niet wordt gecapituleerd maar militaire luchtsteun wordt ingeroepen (iets dat je tegen je eigen burgers minder snel zult doen).
Het Pakistaanse leger probeerde tussen 2001 en 2007 de autonomie van de regionale krijgsheren o.a. Baitullah Mahsud) te respecteren, zodra die bereid waren af te zien van hun expansionistische ambities.
De gesloten accoorden werden echter steeds al na korte tijd geschonden.
In augustus 2008 trok daarom het Pakistaanse leger met 100.
000 man de grensprovincies in.
Rashid lijkt voor de grensprovincies een overheersing door het Pakistaanse leger te bepleiten, tezamen met de opbouw van democratische (lees: seculiere) instellingen.
Als lezer constateer je dat dit feitelijk een kolonialisatie door de dominante Punjab-provincie zou betekenen, en hoop je op een minder radicale oplossing.

Populair wetenschappelijk

Het is een gemis dat Rashid wel allerlei statistieken, rapporten en berichten vermeldt en gebruikt, maar nauwelijks een onderzoek lijkt te hebben gedaan naar hun betrouwbaarheiD. Sommige gepresenteerde feiten komen je als lezer tamelijk ongelofelijk voor.
Zoals gezged kijkt Rashid naar de regionale ontwikkelingen met het perspectief van de gegoede seculiere middenklasse, en met een sterk geloof (grenzend aan wanhoop) in het Trans-Atlantische bondgenootschap.
Hij heeft daarmee een haat-liefde relatie.
Hij maakt enerzijds de Verenigde Staten van Amerika (VSA) verantwoordelijk voor veel regionale problemen, en anderzijds verlangt hij dat de VSA, de EU, de Verenigde Naties (VN) en zelfs de Navo een doorslaggevende rol spelen in het bieden van hulp en oplossingen.
De kern van het boek is de eis van natievorming, zowel in Afghanistan als Pakistan, liefst ook in de Centraal-Aziatische republieken, door de VSA, de Navo en de VeiligheidsraaD. Dit moet de vorm krijgen van een tweede en genereus Marshallplan, met als einddoel een bestuurlijke infrastructuur op basis van een seculiere democratie.
De regionale elites dienen zich in dit traject te beperken tot een faciliterende rol, die zou moeten wortelen in het besef dat zij als het ware deze kans met beide handen moeten aangrijpen.

De mythe Al-Qaeda      Coolsaet Rik      Terrorisme

Sinds de aanslagen van 11 september 2001 leven heel wat inwoners in zowat alle landen van de wereld in angst.
De angst om zelf slachtoffer te worden van een terreurdaad die zich richt tegen onschuldige burgers.
Van de ruim drieduizend doden bij de aanslag op de WTC-torens in New York waren immers niet alleen Amerikanen het slachtoffer, maar mensen met ruim 30 verschillende nationaliteiten.
Onder hen zelfs moslims.
De eenvoudige conclusie is dus dat dergelijke terreurdaden blind en zonder enig plan worden gepleegD. Dat klopt ook, in de mate dat de echte verantwoordelijken alleen uit zijn op het creëren van angst.

In zijn boek De mythe van Al-Qaeda probeert de Gentse hoogleraar Rik Coolsaet het fenomeen van het terrorisme te duiden.
Hij stelt dat het terrorisme zo oud is als de mensheiD. Het is van alle tijden, van alle continenten en van alle gezindten.
De oorzaken van de recente aanslagen van Al-Quaeda zijn dezelfde als eender welke eerdere terreurgolf.
Daarom is het volgens Coolsaet noodzakelijk om naar het verleden te kijken en te zien of acties tegen het terrorisme succesvol waren of niet.
Zijn basisstelling is dat terrorisme steeds opduikt wanneer een te snel wijzigende wereld grote groepen mensen, volken en landen het gevoel geeft gemarginaliseerd te zijn.
Juist in die context krijgen terroristen de kans om hun daden te rechtvaardigen en zichzelf als strijders tegen onrecht te positioneren.
De enige mogelijkheid om terrorisme uit te schakelen of zoveel mogelijk te temperen is door het wegnemen van de omstandigheden waarnaar terroristen verwijzen om hun daden een aureool van legitimiteit te geven.

Deze tekst van Coolsaet is belangrijk.
Ofwel gaan de terroristische acties uit van een goed georganiseerde en politiek-filosofisch-religieus eenduidige beweging zoals Al-Qaeda, ofwel is er meer aan de hanD. In het eerste geval moeten we geloven in het bestaan van een goed georganiseerde beweging die luistert naar centraal gestuurde bevelen en die in staat is om wereldwijd te opereren, ofwel worden we geconfronteerd met actiegroepen die zich lokaal verankerd hebben en inspelen op specifieke mistoestanden.
Uit de praktijk blijkt dat het hier niet gaat om een hiërarchisch goed georganiseerde structuur maar om lokale groepen die in naam van een ‘hoger’ doel actief zijn.
Al-Qaeda is volgens de auteur een vlag waaronder tal van lokale terreurgroepen hun eigen weg gaan.

Het feit dat Al-Qaeda door de nederlaag van de Taliban in Afghanistan en de arrestatie van tal van haar leiders niet langer in staat is om een centrale en sturende rol te spelen in het internationale terrorisme, betekent echter niet dat het probleem is opgelost.
Het maakt de bestrijding van terrorisme zelfs moeilijker.
Want in plaats van één hiërarchisch en centraal geleide groep moet men nu optornen tegen tientallen groepen die in naam van Al-Qaeda terreur zaaien.
Toch is Rik Coolsaet niet pessimistisch.
In het verleden is gebleken dat groepen die blinde terreur toepassen nooit hun doelstellingen bereikten en dat ze in de loop der jaren steeds meer geconfronteerd worden met tegenstand, zelfs in die kringen waar ze normaal gesproken steun zouden mogen verwachten.
Zo merkt hij op dat ondanks de - vanuit mediatiek standpunt - spectaculaire aanslagen van 11 september niet zozeer de Amerikanen en Europeanen het slachtoffer werden van terreurdaden maar de moslims zelf.
Alleen in Algerije vielen al meer dan 150.
000 doden bij islamitische terreuraanslagen.

Het concrete effect van terreuraanslagen is vaak net het tegenovergestelde van datgene wat de daders beogen.
De anarchistische terroristen van het einde van de 19de eeuw streefden naar minder staat, maar hun aanslagen zorgden voor het tegenovergestelde.
Bij elke aanslag nam de macht van de politie, het leger en de regering toe.
In die zin verkondigt Rik Coolsaet zelfs de stelling dat de aanslagen van 11 september van Al-Qaeda een mislukking waren.
Wat het begin van een jihad had moeten worden keerde zich tot het tegengestelde.
De (Westerse) tegenstander is niet verzwakt, integendeel.
De Arabische massa’s kwamen niet op straat en de Verenigde Staten staan nu in Irak, in het hart van de Arabische werelD. Volgens Rik Coolsaet bestaat Al-Qaeda vandaag niet meer en zijn recente aanslagen slecht gepland en slecht uitgevoerD. De auteur schreef zijn essay wel voor de aanslagen van 11 maart in MadriD. Die geven alvast de indruk dat het terrorisme, al dan niet namens Al-Qaeda, nog steeds bijzonder trefzeker is.

Dat doet niets af aan de basisstelling van de auteur dat de oorzaak van het terrorisme ligt in een diep geworteld gevoel van marginalisering en dat we er alle belang bij hebben dit weg te werken.
En vooral dat inwoners in die landen dat ook zelf beseffen.
Binnen de Arabische wereld gaan stemmen op die het gebrek aan politieke vrijheid aanklagen, maar ook de onderdrukking van de Arabische vrouw en het isolement van de Arabische wetenschap.
Al die elementen verhinderen een wezenlijke ontwikkeling van de Arabische wereld waarvoor niet zozeer het Westen maar de leiders in die landen zelf verantwoordelijk zijn.
Dat neemt niet weg dat we vanuit het Westen moeten streven naar een soort ‘global governance’ waarbij de diverse regio’s in de wereld meer inspraak zouden krijgen in het internationaal beleiD. Denk aan de samenstelling van de VN, de G8, het IMF, de Wereldbank en de WTO.

“Terrorisme is niet het gevolg van armoede.
Het heeft niets te maken met godsdienst.
Terrorisme wordt geboren uit marginalisering van bevolkingsgroepen.
” Dit is de sleutelzin in het essay van Rik Coolsaet en legt dan ook de vinger op de wonde.
We moeten in het Westen anders omgaan met de zogenaamde allochtonen.
We moeten ze echt aanvaarden en kansen geven.
Zoniet creëren we getto’s waarin kleine extremistische groepen hun boodschap van haat en geweld kunnen zaaien en jongeren recruteren voor hun ‘heilige strijd’.
De auteur heeft volkomen gelijk dat we elke terroristische aanslag niet mogen gelijkstellen met Al-Qaeda, hoe aanlokkelijk dit ook moge zijn, omdat het ons zou blind houden voor de werkelijke oorzaken van het terrorisme: de marginalisering en alle frustraties die daaruit voortvloeien.

11 september 2001      ?      Terrorisme

Het volledig bestand via formulier Korte inhoud    \Mijn documenten\Cursussen\Elf_september.
doc

Elf september liet weinigen onberoerD. Alhoewel deze terroristische aanslagen veelal tot emoties van verachting en woede aanzetten, dient men deze aanslagen rationeel te benaderen.
De ‘waarom’- vraag dient nader onderzocht te worden, opdat de motieven en de drijfveren van de islamitische terroristen van elf september beter begrepen zouden kunnen worden.
Meer bepaald dient men op zoek te gaan naar de voedingsbodems en de grondoorzaken van het fenomeen van het islamitische terrorisme, waarvan Al-Qaeda het prototype is.
Het belang van deze zoektocht mag niet onderschat worden.
Enkel en alleen wanneer men begrijpt waarom de kapers van elf september in die mate door gevoelens van woede en haat gekenmerkt werden, kan men dergelijke terroristische acties in de toekomst trachten te vermijden.
Deze verhandeling zal zich dan ook toespitsen op de vraag welke de mogelijke verklaringen zijn voor de terroristische aanslagen van elf september 2001.
Op deze vraag zal door middel van een grondige analyse van de desbetreffende, relevante literatuur een rationeel antwoord gezocht worden.

Schokgolven      Pattyn Bart , Jan Wouters      Terrorisme

Exploderend Boeings boren zich in de torens van het World

Trade Center.
Wie zijn de terroristen en wat willen ze?

Is religieus fundamentalisme hun enige drijfveer? En grijpen

ze binnenkort ook naar nucleaire, chemische of biologische

wapens? Hoe doelmatig zijn de Amerikaanse en Europese

maatregelen tegen het terrorisme?

Zijn de militaire aanvallen op Afghanistan wel

gerechtvaardigd? En wat met de mensenrechten?

En de rol van de media: geven zij een genuanceerd oordeel

over het conflict?

Terechte vragen bij schokkende beelden.

Geëngageerde academici van de Lage Landen brengen hun

politieke, culturele, psychologisch en juridische expertise

samen en belichten het fenomeen terrorisme, vroeger, nu en

in de toekomst.

Een actueel, objectief en multididisciplinair basiswerk dat

een complexe materie helpt doorgronden.

Of de geschiedenis zixh zal herhalen?

Schokgolven: een relaas over een acuut probleem dat de

wereld in zijn greep houdt.

De Praagse Lente      Van Heuverzwijn Pieter      Tjechische geschiedenis

Het verhaal over de Praagse Lente is er één dat zich uitstrekt over verschillende jaren.
Belangrijk zijn de oorzaken.
De slechte economische situatie en de zware stalinistische politiek met zijn gekende hervormingen waren kenmerkend voor het beleid in het communistisch Tsjecho-Slowakije.
Een alliantie van hervormingspolitiekers met iedereen die onderdrukt werd door het beleid, zorgde voor verandering.

Alexander Dubcek leidde de nieuwe garde politiekers en kondigde vervolgens een nieuw communisme af, een socialisme met een menselijk gelaat.
Wat volgde was een voorzichtige opeenvolging van hervormingen in de richting van een democratischer staat.
Zo werd zelfs de censuur volledig afgeschaft.
De leidinghebbende hervormers waren nog overtuigd communist maar wilden dus een nieuwe politiek, ze bekritiseerden openlijk het oude systeem.

Dit lokte uiteraard reacties uit in de rest van communistisch Oost-EuropA. Deze landen hielden nog vast aan de bekritiseerde vorm van communisme en aanvaardden dit niet.
De Praagse Lente sloeg wel duidelijk aan bij de Tsjechoslowaakse bevolking.
Zij stond praktisch volledig achter de hervormers en wilden steeds meer en meer.
Onder de bevolking circuleerden zeer liberale documenten zoals het extreem liberale ; ;Manifest van 2000 woorden ; ;.

Het is dit document dat de spreekwoordelijke druppel was voor de landen van het Warschaupact en de orthodoxe conservatieve politiekers in Tsjecho-Slowakije.
Er werd nog gepoogd te onderhandelen, maar in de nacht van 20 op 21 augustus 1968 viel het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen en bezette het voor de komende twintig jaar.

De hervormers en de bevolking reageerden geschokt en ontgoochelD. Hoewel ze het communisme trouw bleven, werden ze bezet door hun eigen kameraden.
De meest extreme hervormers werden gevangengenomen en naar Moskou geleiD. Daar vonden harde onderhandelingen plaats waar de Tsjechoslowaakse hervormers het onderspit moesten delven.
Er werd een geheim protocol ondertekend waarin zij beloofden een zogenaamde normaliseringpolitiek aan te gaan.
In praktijk betekende dit dus dat alle hervormingen teruggedraaid moesten worden.
Zo geschiedde, de conservatieve communisten grepen de macht terug en voerden hun politiek weer in.
Uiteindelijk werd Dubcek vervangen door Gustav Husak als eerste secretaris van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij (CPTsj).

Deze voerde een harde politiek, doorspekt met zuiveringen en politieke processen.
Kortom , men was op korte tijd teruggekeerd naar de situatie van vóór de Praagse Lente.

Het volledig verhaal staat in \Mijn documenten\Mijn eBooks\De Praagse Lente.
htm via formulier Korte Inhoud ;

Tsjechoslowakije na 1945      Renner      Tjechische geschiedenis

 Het verhaal over de Praagse Lente is er één dat zich uitstrekt over verschillende jaren.
Belangrijk zijn de oorzaken.
De slechte economische situatie en de zware stalinistische politiek met zijn gekende hervormingen waren kenmerkend voor het beleid in het communistisch Tsjecho-Slowakije.
Een alliantie van hervormingspolitiekers met iedereen die onderdrukt werd door het beleid, zorgde voor verandering.

Alexander Dubcek leidde de nieuwe garde politiekers en kondigde vervolgens een nieuw communisme af, een socialisme met een menselijk gelaat.
Wat volgde was een voorzichtige opeenvolging van hervormingen in de richting van een democratischer staat.
Zo werd zelfs de censuur volledig afgeschaft.
De leidinghebbende hervormers waren nog overtuigd communist maar wilden dus een nieuwe politiek, ze bekritiseerden openlijk het oude systeem.

Dit lokte uiteraard reacties uit in de rest van communistisch Oost-EuropA. Deze landen hielden nog vast aan de bekritiseerde vorm van communisme en aanvaardden dit niet.
De Praagse Lente sloeg wel duidelijk aan bij de Tsjechoslowaakse bevolking.
Zij stond praktisch volledig achter de hervormers en wilden steeds meer en meer.
Onder de bevolking circuleerden zeer liberale documenten zoals het extreem liberale “Manifest van 2000 woorden”.

Het is dit document dat de spreekwoordelijke druppel was voor de landen van het Warschaupact en de orthodoxe conservatieve politiekers in Tsjecho-Slowakije.
Er werd nog gepoogd te onderhandelen, maar in de nacht van 20 op 21 augustus 1968 viel het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen en bezette het voor de komende twintig jaar.

De hervormers en de bevolking reageerden geschokt en ontgoochelD. Hoewel ze het communisme trouw bleven, werden ze bezet door hun eigen kameraden.
De meest extreme hervormers werden gevangengenomen en naar Moskou geleiD. Daar vonden harde onderhandelingen plaats waar de Tsjechoslowaakse hervormers het onderspit moesten delven.
Er werd een geheim protocol ondertekend waarin zij beloofden een zogenaamde normaliseringpolitiek aan te gaan.
In praktijk betekende dit dus dat alle hervormingen teruggedraaid moesten worden.
Zo geschiedde, de conservatieve communisten grepen de macht terug en voerden hun politiek weer in.
Uiteindelijk werd Dubcek vervangen door Gustav Husak als eerste secretaris van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij (CPTsj).

Deze voerde een harde politiek, doorspekt met zuiveringen en politieke processen.
Kortom , men was op korte tijd teruggekeerd naar de situatie van vóór de Praagse Lente.

3.
De aanloop naar de Praagse Lente

In 1948 pleegde de Communistische Partij dus een staatsgreep en maakte van Tsjecho-Slowakije een volksrepubliek met Gottwald aan het hoofD. Gottwald werd president en Rudolf Slansky werd eerste partijsecretaris.
Samen namen ze het sovjetmodel van het communisme volledig over.
Bedrijven en banken werden genationaliseerd en er werd een collectivisatie van de landbouw doorgevoerD. Verder werd er ook zware industrie ontwikkeld en volgde er een massale onderdrukking van bepaalde bevolkingsgroepen.
Duizenden mensen verdwenen naar kampen en gevangenissen en dit vaak zonder proces.
Men kan dus spreken van duidelijke Stalinisatie.
Verder werd er ook een ware klopjacht gehouden onder de eigen leden op zoek naar spionnen.
Zelfs Slansky ontsnapte niet aan zijn eigen politiek.
Begin jaren ’50 werd hij ‘ontmaskerd’ als spion.

De dood van Jozef Stalin in 1953 veranderde eigenlijk niet zo veel in Tsjecho-Slowakije, dit in tegenstelling tot andere Communistische landen, zoals bijvoorbeeld Hongarije.
Zelfs de destalinisatierede van Chroetsjov leidde praktisch niet tot verandering in Tsjecho-Slowakije.
Er was namelijk een nieuwe man opgestaan.
In 1953 werd Antonin Novotny eerste partijsecretaris van de CPTs J. Novotny was een autoritaire figuur die zich bleef vastklampen aan een strak centralistisch beleiD. Elk persoonlijk initiatief werd doodgedrukt door de papieren lawine van de bureaucratie.
(van den Heuvel, 1978, p.
19)

In 1960 was Tsjecho-Slowakije officieel een socialistische staat geworden volgens de grondwet en dit door toedoen van Novotny.
De jaren '60 begonnen met veranderingen.
Sommigen van de politieke gevangenen uit de jaren '50 werden in ere herstelD. Het derde vijfjarenplan moest de economische crisis oplossen, maar mislukte in 1963.
Door deze mislukking werden een aantal economische hervormingen afgekondigd, die enkele elementen van de vrije markteconomie moesten herinvoeren.
Politieke en artistieke vrijheden waren enigszins toegenomen in deze periode.
Op wetenschappelijk en technisch gebied was weer onafhankelijk onderzoek mogelijk.
De journalistiek en de kunsten genoten van een vrijheid die ze niet meer gekend hadden sinds de communisten in 1948 de macht overnamen.

Vanaf de jaren ’60 groeide het protest tegen Novotny openlijk.
Onder druk en zeker na een volgende anti-Stalinrede van Croetsjov in 1961, ontsloeg Novotny zelfs een deel van zijn stalinistische medewerkers.
Het verzet in Tsjecho-Slowakije kwam van alle kanten in de maatschappi J. Kritische redevoeringen verspreidden zich over het lanD. Novotny had maar één antwoord op dit alles en dit was het nemen van repressiemaatregelen.
Zo greep de politie in Praag in 1967 meedogenloos in op een vreedzame studentenbetoging  die op straat kwam voor betere faciliteiten in studentenflats.
De tegenstanders van Novotny grepen dit feit aan om hem onder druk te zetten.
De situatie was verhit.

Brezjnev die Croetsjov had opgevolgd  in de Sovjet-Unie ondernam zelf een reis naar Tsjecho-Slowakije.
Daar had hij gesprekken met vele notabelen en politieke leiders.
Maar vele bronnen kunnen bevestigen dat Brezjnev’s eindconclusie de volgende was:

Bilak bevestigt ook in een interview met Miklos Kun dat Novotny zeer goed bevriend was met Croetsjov en veel minder met diens opvolger Brezjnev.
Novotny zou zelfs zwaar geschokt gereageerd hebben op het ontslag van Croetsjov.
(Kun, 1999, p.
91) Het is begrijpelijk dat Brezjnev niet voor zo iemand in de bres zou springen.

Voor de tegenstanders was het duidelijk dat Brezjnev Novotny niet zou bijspringen en ze hadden bijgevolg het licht op groen om tot actie over te gaan.

De redenen voor het ontslag van Novotny kunnen als volgt samengevat worden.
Ten eerste was er revolte onder de Tsjechoslowaakse intellectuelen en dan vooral de schrijvers en de journalisten.
Ook waren er veel studentenprotesten in Praag die steeds in omvang groeiden.
Verder waren er ook de aanhoudende economische problemen.
Zeer belangrijk was het samenwerken van verschillende politieke krachten zoals de hervormingscommunisten en de Slowaakse politiekers die vonden dat ze benadeeld werden door Novotny.
Tenslotte heeft het niet ingrijpen van Brezjnev dus de doorslag gegeven.

Op 5 januari 1968 werd Alexander Dubcek verkozen als eerste secretaris van de CPTs J.

2.
De Praagse Lente

 2.
1.
De hoofdrolspelers

Alexander Dubcek (1921-1992) was een goed compromis voor de Russen daar deze een groot deel van zijn leven in de Sovjet-Unie had gewoond en daarenboven stond hij bekend als een eerlijk communist die niet afwijzend stond voor hervormingen.
In 1938 keerde hij terug naar Slowakije waar hij in 1939 in het geheim lid werd van de Communistische Parti J. Tussen 1955 en 1958 werd hij opnieuw naar Moskou gestuurd voor verdere politieke vorming.
Bij zijn terugkeer, en met openlijke steun van Croetsjov, werd hij eerste secretaris van de Slowaakse partij in BratislavA. Bovendien was hij een Slowaak, de bevolking die onder Novotny meer dan duidelijk het onderspit moest delven.
Dubcek had zelfs als eerste partijsecretaris openlijk kritiek geuit op Novotny.
Hij leek al bij al wel de man die het vertrouwen van de Tsjechoslowaakse bevolking kon terugwinnen.
Novotny bleef voorlopig nog wel president van Tsjecho-Slowakije totdat hij op 30 maart 1968 werd vervangen door generaal SvobodA. Op 30 mei 1968 werd hij helemaal uit de communistische partij gezet.
Als eerste secretaris van de Slowaakse Communistische Partij werd Dubcek, na zijn benoeming tot eerste secretaris van de CPTsj,  vervangen door Vasil Bilak.

Bilak was als Slowaaks politicus sterk tegen Novotny gekant daar deze een heel anti-Slowaakse politiek voerde.
Toen hij Dubcek opvolgde was hij een groot medestander van Dubcek en koos volledig voor zijn politiek.
Maar vanaf het ogenblik dat Dubcek koos voor het socialisme met het menselijk gelaat met de andere protagonisten van de hervormingspolitiek Spacek, Kriegel, Sik, Slavik en Simon, werd Bilak één van de grootste conservatieve tegenwerkers van de nieuwe politieke koers.
Hij werd hier altijd bijgestaan door Kolder en IndrA. Bilak bleef bijvoorbeeld altijd vechten voor het behoud van de censuur en tegen verdere democratisering.
Hij was als de dood voor een pluralistische maatschappi J. In die denktrant beschouwde hij Dubcek en zijn medestanders als contrarevolutionairen.
Daarom speelde hij tijdens de Praagse Lente veel vertrouwelijke informatie door aan het Kremlin.
(Kun,1999, p.
74)

2.
2.
De hervormingen en gevolgen

Dubcek koos quasi onmiddellijk de weg naar hervormingen.
Reeds op 23 maart 1968 was er al een spoedvergadering met de partijleiders van de Sovjet-Unie, Polen, Hongarije, de Duitse Democratische Republiek en Tsjecho-Slowakije in Dresden.
De postjanuari politiek van Dubcek lag toen al zwaar onder vuur.
De overige partijleiders wezen hem op het gevaar van Westerse invloeden en een mogelijke contrarevolutie tegen het communisme.

De Tsjechoslowaakse regering beloofde een nieuw partijprogramma tegen eigen maart om de stalinisatie eindelijk te schrappen.
Begin maart werd de censuur in de massamedia bijna volledig opgeheven.
Bijgevolg werd er onbestraft veel geschreven over de mistoestanden begaan door en onder toelating van de partij in de jaren ’50.
De positie van de hervormers werd op alle vlakken versterkt.
Zo werden Smrkovsky en Kriegel opgenomen in het nieuwe Partijpresidium naast Barbirek, Bilak, Cernik, Dubcek, Piller, Rigo, Spacek en SvestkA. Smrkovsky werd zelfs voorzitter van het Tsjechoslowaakse parlement terwijl Kriegel voorzitter werd van het Nationale Front.
Ook in de regering werden hervormers binnen geloodsD. Op 6 april werd Oldrich Cernik, een naaste medewerker van Dubcek, de nieuwe premier van de Tsjechoslowaakse regering.
Tot minister van Buitenlandse Zaken werd Jiri Hajek verkozen die bekend stond als een extreem hervormer.
Dit was volledig tegen de wil van Moskou.
Op 7 mei werd Jozef Pavel minister van Binnenlandse Zaken en schafte het verstoren van buitenlandse radiozenders af.
(van den Heuvel, 1978, p.
20)

Het Kremlin had steeds minder en minder vertrouwen in de gebeurtenissen.
Op 4 mei 1968 werden de Tsjechoslowaakse partijleiders al naar Moskou geroepen.
De Sovjets vielen hier Dubcek, Cernik en Smrkovsky openlijk al aan over hun beleiD. Het probleem was dat het vierde Tsjechoslowaakse delegatielid Vasil Bilak was.
Bilak was een conservatief communist die vond dat de hervormingen te ver gingen.
Op die vierde mei te Moskou schaarde Bilak zich openlijk aan de zijde van de Sovjets tegen zijn landgenoten in.
Smrkovsky verklaarde later in zijn memoires dat de kritiek van de Sovjets één reeks van klachten was over gebeurtenissen en ontwikkelingen.
Maar volgens hem ging het over een samenraapsel van geruchten waar de partijleiders zelf niets van afwisten.
In het citaat hieronder van Smrkovsky over de gebeurtenissen die dag in Moskou vinden we hiervan een bevestiging:

“Wij kregen van die onderhandelingen schoon genoeg omdat wij inzagen dat de feiten en de gehele situatie bij ons, hen niet interesseerde, maar dat ze voorwendsels zochten voor hun houding tegen ons.
Het heeft onze positie nog geschaad dat Bilak hen altijd bijviel: feitelijk was hij niet de vierde man in onze delegatie, maar hun vijfde man, zodat de verhouding niet vier tegen vier was, maar drie tegen vijf.
Ze hadden ons uitgenodigd: we wisten eigenlijk niet waarom ze ons wilden spreken, maar zijn toen toch gegaan.
Ze wilden ons waarschijnlijk op het matje roepen.
Maar uiteindelijk leverde het niet veel op.
” (van den Heuvel, 1978, pp.
43-44)

 2.
2.
1.
Het Actieprogramma

Op 10 april 1968 werd het ‘ Actieprogramma van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij’ gepubliceerd in het partijblad Rude Pravo.
Het betekende een totale afrekening met het communisme dat sinds de tweede wereldoorlog door de Sovjet-Unie aan de Oost-Europese staten werd opgelegD. Het was een poging om een synthese te krijgen van socialisme en democratie en dat was een unicum.
We spreken sindsdien van socialisme met een menselijk gelaat.
Het actieprogramma stond meer open tegenover het ontstaan van verenigingen.
Zo kwam er bijvoorbeeld een club van geëngageerde partijlozen (de Kan).
Dit was in een andere communistische staat compleet ondenkbaar.
Er kwamen ook veel nieuwe en kritische bladen op de markt, zoals de Reporter en Student, respectievelijk een journalisten- en een studentenblaD. Deze kunnen beschouwd worden als de voorhoede van de progressieve krachten.
(van den Heuvel, 1978, p.
30)

Het Actieprogramma spreekt over de taak van de Communistische Partij om het sociaal initiatief aan te moedigen en niet om de maatschappij te beheersen.
Het stelt dat er vroeger te veel fouten zijn gemaakt, bijvoorbeeld het bestuur dat veel te centralistisch en te bureaucratisch was.
Daar wil het nu verandering in brengen.
Het benadrukt het belang van de economie en geeft bijgevolg een lijstje met alles dat slecht loopt op dit vlak in Tsjecho-Slowakije.
De infrastructuur, de woningbouw, het transportsysteem, de kwaliteit van de goederen en de dienstverlening staan zeer zwak in vergelijking met hoogontwikkelde landen en daardoor zijn de mensen verbitterD. Het Actieprogramma legt de fout bij de Parti J.

Het Kremlin was bezorgD. Sinds maart 1968 waren er al regelmatig aanvallen in de Oost-Europese media op het Tsjechoslowaakse experiment.
Hoewel het Actieprogramma wel de loyauteit van Tsjecho-Slowakije  tegenover de Sovjet-Unie en het socialistisch blok bevestigde, sprak het ook wel van een onafhankelijke buitenlandse politiek en betere betrekkingen met het Westen.
Het Actieprogramma was uitsluitend bedoeld voor Tsjecho-Slowakije maar het lokte wel reactie uit bij de leiders van de andere Communistische staten.
Sommigen, zoals Brezjnev, Ulbricht en Gomulka, beschouwden het Actieprogramma door zijn  kritiek op het stalinistisch verleden en de ondemocratische praktijken, als een aanval op hun eigen politiek.
In de Oost-Europese pers werd er dan ook zeer weinig aandacht besteed aan het Actieprogramma, behalve dan aan de passages die de noodzaak tot internationale socialistische samenwerking en de vriendschap met de Sovjet-Unie benadrukten.

Ulbricht, leider van de communistische partij van Oost-Duitsland, was één van de grootste tegenstanders van het socialisme met het menslijk gelaat.
Hij vreesde een toenadering van Tsjecho-Slowakije met West-DuitslanD. In de lente van 1968 stelde hij al een interventie zoals in Hongarije 1956 voor.

Ook Gomulka, de eerste secretaris van de Poolse verenigde arbeiderspartij, was een zware tegenstander van de nieuwe politiek van Tsjecho-Slowakije.
Hij vond het een grote vergissing om Novotny op te offeren.
Gomulka was een rasechte communistische havik geworden.
Met een enorme paranoia ging deze op zoek naar CIA netwerken verborgen in Polen.
Verder liet hij zich gelden door het gewelddadig neerslaan van studentendemonstraties.
Hij bleef het Tsjechoslowaaks revisionisme aanvallen daar hij Tsjecho-Slowakije als het zwarte schaap van het Warschaupact beschouwde.

Zhikov, Communistisch leider van Bulgarije, maakte openlijk veel minder problemen over Tsjecho-Slowakije.
Dit had natuurlijk ook veel te maken met het feit dat ze geen gemeenschappelijke landsgrenzen hadden.
Maar hoe dichter bij de interventie en hoe meer het Kremlin zich tegen de Praagse Lente uitsprak, hoe meer de Bulgaar zich begon te moeien en Tsjecho-Slowakije met zware propaganda in zijn land begon aan te vallen.

Kadar, leider van het Communistische Hongarije tenslotte, was veel subtieler in de mediA. Hij volgde het Kremlin altijd wel verbaal maar toch gematigD. Het probleem was dat een deel van de Hongaarse bevolking wel met sympathie keek naar de Praagse Lente, daar het hen deed denken aan wat zij in 1956 zelf hadden meegemaakt.
Daarom was het officiële standpunt van Kadar en Hongarije dat de Tsjechen en de Slowaken nog geen contrarevolutionairen waren en dat er daarom een binnenlandse politieke oplossing geprefereerd moest worden boven een militaire interventie.
Maar na de publicatie van het Manifest van de 2000 woorden sloot ook Kadar zich aan bij zijn collega’s.
Hij was van mening dat dit document wel contrarevolutionair was.
Het pleitte ten eerste voor een afschaffing van de sovjetmacht.
Vervolgens wil het de communistische partijen van elkaar scheiden.
Tenslotte wilde het het leiderschap overdragen op de sociaal-democraten.
Hier kwam dan nog eens bij dat hij vond dat het Tsjechoslowaaks Centraal Comité niet ernstig en accuraat had ingegrepen na de publicatie van dit document.
(Kun, 1999, pp.
213-214)

Maar de Tsjechoslowaakse bevolking was wel wildenthousiast en wou steeds meer en meer hervormingen.
De kloof werd groter en groter.

2.
2.
2.
De hervormingen in praktijk

Smrkovsky (1911- 1974) geeft in het citaat hieronder zijn mening over het socialisme met het menselijk gelaat.
Smrkovsky was na de tweede wereldoorlog één van de leiders van de Praagse opstand en had vervolgens een belangrijke rol gespeeld bij de communistische machtsovername in februari 1948.
Nadat hij tussen 1946 en 1951 lid was geweest van het partijpresidium werd hij in 1951 onder de stalinistische klopjacht tot levenslange gevangenisstraf veroordeelD. In 1955 werd hij reeds vrijgelaten maar kon pas terug een politieke rol spelen in de Tsjechoslowaakse politiek tijdens de Praagse Lente.
Zoals eerder reeds neergeschreven schopte hij het daar zelfs tot voorzitter van het parlement.
In het jeugdblad ‘Maatschappij’  van april 1968 antwoordde hij op de vraag,” Wat moet de Partij doen om de kans niet te missen om meer volk aan te spreken”, het volgende:

“De gebeurtenissen van januari hebben in de hele maatschappij tot een enorme hoeveelheid activiteiten geleid, wat we in tientallen jaren niet hebben meegemaakt.
Deze inspanningen moeten niet verloren gaan, noch tijdens discussies, noch tijdens de realisering van het Actieprogramma dat de Partij dit voorjaar heeft opgestelD. Dit vereist echter dat de Partij volledig afziet van formalisme en bevelen, dat zij in eerlijke en openhartige discussies op alle niveaus de kracht van het argument hoger waardeert dan het aanzien of de positie van de spreker.
(…) We moeten voorkomen dat het vernieuwingsproces een voorbijgaande campagne wordt.
Elke burger moet er volkomen overtuigd van raken dat hij niet alleen taken moet vervullen, maar dat hij ook recht heeft- en zelfs de plicht- om die taken mee te bepalen.
” (van den Heuvel, 1978, p.
39)

In juni 1968 waren er toevallig al lang geplande militaire oefeningen van het Warschaupact in Tsjecho-Slowakije, de zogenaamde Sumava oefeningen.
De Sovjet-Unie heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt om een indruk te maken op de Tsjechoslowaakse regering en bevolking.
Met een indrukwekkende troepenmacht op Tsjechoslowaakse bodem  hielden de Warschaulanden eigenlijk een generale repetitie voor de latere bezetting.

 

2.
2.
3.
Het Manifest van 2000 woorden

 

Op 27 juni 1968 werd er een particulier document gepubliceerd dat voor de spreekwoordelijke druppel heeft gezorgD. Op deze dag publiceerden Literarni listy, Prace, Zemedelske noviny en Mlada fronta het “ Manifest van 2000 woorden”  (Dva Tisice Slov ) van de auteur Ludvik Vaculik.
Ludvík Vaculík werd na de oorlog lid van de Communistische partij omdat hij er een humanisering van de samenleving van verwachtte.
In 1946 ging hij journalistiek studeren, en werd daarna redacteur bij een uitgeverij en radiopresentator.
Als schrijver heeft hij een aantal romans gepubliceerD. In 1967 werd hij uit de partij gezet na een hevige toespraak op het vierde schrijverscongres.
Later was hij trouwens één van de medestichter van de groep Charta 77.
De volledige tekst van het Manifest zit in bijlage(p.
46).

Vaculik predikt in zijn manifest een democratische sociale ontwikkeling.
Het manifest bevat een loyauteitsverklaring aan het beleid van Dubcek en vraagt met aandrang een snellere democratisering.
De ondertekenaars van het document doen hierin een oproep tot de volgende eisen:

vrijheid van meningsuiting

het ondersteunen van de progressieve vleugel van de communistische partij 

het maken van lokale actieprogramma's voor de districten en gemeenten, naar analogie van het grote actieprogramma van Dubcek.

een ‘beter’ Centraal Comité verkiezen.

Betere managers voor de fabrieken, en betere vertegenwoordigers voor de vakbonden.

Meer presteren op district- en gemeentelijk niveau:

vertrek van mensen die hun macht misbruikt hebben.

Nationaal Front opnieuw leven inblazen.

Openbare sessies van het Nationaal Comité.

eigen burgercomités en commissies oprichten.

omvormen van kranten

comités vormen voor de verdediging van de vrije meningsuiting

eigen personeel voor ordehandhaving op vergaderingen.

politie ondersteunen bij het vervolgen van echte misdadigers

ons onthouden van geruzie tussen buren

dronkenschap op politieke gelegenheden vermijden

verklikkers ontmaskeren

federalisatie overwegen

 

Het gaf openlijk kritiek op de mistoestanden in het land, en schoof de schuld daarvan vooral op de conservatieve vleugel binnen de communistische parti J. Er werd openlijk gezegd dat de communistische partij het land controleerde, en vervallen was tot een ‘naar macht hunkerende organisatie’, zoals het in het manifest stonD. Verder werden de hervormingspogingen geprezen, maar tegelijkertijd werden de conservatieve leden van de communistische partij, die de hervormingen in de weg stonden, met de vinger gewezen.
Er werden meer hervormingen geëist, zonder echter daarbij de monopoliepositie van de communistische partij te willen opgeven.
Op het einde van de brief wordt nog vermeld dat er een angst bestaat dat buitenlandse troepen zouden ingrijpen in de binnenlandse politiek.
Hier wordt weer een oproep gedaan om de progressieve regering te steunen, en tegelijk worden de bondgenoten ervan verzekerd dat de geldende verdragen niet zullen worden opgeblazen.

Hun belangrijkste eis lijkt mij de vrijheid van meningsuiting.
Op het moment dat dit document geschreven is, hebben ze al kunnen proeven van vrije meningsuiting, maar velen zijn dan nog niet overtuigd dat het veilig is om vrijuit te spreken.
Dat is het resultaat van twintig jaar censuur.
Opmerkelijk is dat zij, ondanks hun kritiek op de communistische partij, de toekomst blijkbaar toch zien samen met die communistische partij, zij het uitdrukkelijk met de progressieve vleugel ervan.
Ze vragen uitdrukkelijk dat de partij wordt uitgezuiverd van die mensen die hun macht misbruikt hebben, uit hun positie ontzet moeten worden.
Ze willen dat de hervormingsgezinden de partij helemaal gaan besturen.
Voorts vragen ze ook een heel aantal maatregelen op district- en gemeentelijk niveau.
Volgens hen kunnen hervormingen enkel slagen als men op dat niveau gaat werken.
Het is op dat niveau dat de mensen het machtsmisbruik het meest voelen.
Terwijl er bij de bevolking hoop gerezen is, spreekt er uit dit document toch onzekerheid over de toekomst.
De hoop dat de hervormingen van blijvende aard zullen zijn, en verder doorgevoerd zullen worden, en de onzekerheid en de angst dat er een plots einde zal komen aan de hervormingen.

Wat er eigenlijk was gebeurd, was dat er twee groepen waren gevormd binnen de hervormers.
De eerste groep waren de partijfunctionarissen rond Alexander Dubcek die de hervormingen wilden doorzetten.
Maar anderzijds wilden zij de conservatieven zo weinig mogelijk tegen de schenen stampen.
Zij waren idealisten die geloofden dat oprechte communisten alle maatschappelijke en persoonlijke problemen konden oplossen.
De tweede groep wou ook verdere hervormingen maar probeerde tegelijkertijd de invloeden van de Communistische Partij te beperken.
Het was dus een veel radicalere groep hervormers die zeer breed in maatschappelijke termen was samengestelD. Ze bestond vooral uit intellectuelen, schrijvers kunstenaars, studenten en een deel van de arbeiders.
Ook de Tsjechoslowaakse massamedia kozen vaak de kant van deze groep.
Vaculik behoorde ook bij deze groep en vertegenwoordigde dan ook hun mening in zijn Manifest dat bijgevolg op zeer grote schaal ondertekend werd door allerlei Tsjechoslowaakse burgers.
Dubcek en zijn regering distantieerden zich van dit document.

De conservatieve krachten, zowel binnen- als buitenlandse, bestempelden dit document als contrarevolutionair en klaagden dit aan.
Het manifest stond vol met anticommunistische redevoeringen.
Dit werd dan door sovjetideologen aangegrepen om het gevaar van de Praagse Lente aan te klagen.
De commentaren waren dan ook niet mals.
Vaak werden de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije vergeleken met de situatie in Hongarije in 1956.
Brezjnev verklaarde in de Pravda van 3 juli 1968 het volgende.

“De Sovjet Unie zal, noch kan, onverschillig blijven ten aanzien van de socialistische opbouw in andere landen.
Wij moeten dit zeggen, nu aanhangers van het bourgeois-regime onder de leus van nationale varianten van het socialisme klaar staan om te proberen het socialisme aan het wankelen te brengen.
Zo de socialistische landen geen gemeenschappelijke beginselen erkennen, zal er geen socialisme meer zijn.
” (http://www.
onsverleden.
net/)

Sovjetideoloog Aleksandrov reageert nog scherper in de Pravda van 11 juli 1968.

“In het stuk wordt in feite het burgerlijke Tsjecho-Slowakije aangeprezen en de sympathie voor het kapitalisme niet verhulD.”

“Dit document dient als programma van die krachten in Tsjecho-Slowakije en daarbuiten die onder het mom van discussies over 'liberalisatie', 'democratisering' en dergelijke, proberen de hele geschiedenis van het land sinds 1948 en de socialistische verworvenheden van de Tsjechoslowaakse arbeiders ongedaan te maken, de leidende rol van de CPTsj in diskrediet te brengen, de vriendschap van het Tsjechoslowaakse volk met de volken van de socialistische broederlanden te ondermijnen en de contrarevolutie voor te bereiden.
” (http://www.
onsverleden.
net/)

 

 

2.
3 De reacties op de hervormingen

 

Het Warschaupact eiste herinvoering van de censuur, maatregelen tegen de hervormers en handhaving van het nationale partijgezag.
Begin juli kreeg de Tsjechoslowaakse Communistische partij een uitnodiging van de vijf andere grote Communistische landen om gezamenlijk maatregelen te treffen om de contrarevolutionairen in Tsjecho-Slowakije te bestrijden.
De Tsjechoslowaakse partijleiding ging niet op deze uitnodiging in maar de ontmoeting ging desalniettemin door, weliswaar zonder Tsjecho-Slowakije.
De aanwezige landen, de Sovjet-Unie, de DDR, Polen, Hongarije en Bulgarije, die sindsdien als ‘de vijf’ worden beschreven concludeerden in Warschau dat Tsjecho-Slowakije bedreigd werd door de contrarevolutie.
Dit resulteerde in de ‘ Brief van Warschau’ aan de Tsjechoslowaakse Communistische Partij waarin een reeks beschuldigingen aan het bewind van Dubcek gesteld werden.
(van den Heuvel, 1978, p.
53)

In de brief herinnerden de vijf de  Tsjechoslowaakse partijleiding aan het principe van het democratisch centralisme in het Communistische systeem.
Dit hield in dat een kleine partijelite alle belangrijke beslissingen nam en dat de gewone partijleden praktisch geen invloed konden uitoefenen.
Ze namen de regering ook kwalijk dat ze de uitnodiging om naar Warschau te komen hadden afgeslagen.
Hierdoor had Dubcek trouwens openlijke steun gekregen van de Italiaanse en Franse  Communisten, wat zeker niet in zijn voordeel  speelde bij de vijf.
  Het onderstaande stuk uit de brief toont het ongenoegen van de vijf perfect aan.

“De ontwikkeling van de gebeurtenissen in uw land, Tsjecho-Slowakije, wekt bij ons diepe onrust.
Het door het imperialisme gesteunde offensief van de reactie tegen uw partij en tegen de grondslagen van het maatschappelijk stelsel van de Tsjechoslowaakse Socialistische republiek, dreigt naar onze vaste overtuiging uw land van de socialistische weg af te brengen, en derhalve brengt het de belangen van het hele socialistische stelsel in gevaar.
De antisocialistische en revisionistische krachten belasteren het hele werk van de Communistische Partij, zij voeren een lastercampagne tegen haar kaders en brengen de eerlijke en aan de partij toegewijde communisten in diskrediet.
Daarmede is de toestand ontstaan, die voor een socialistisch land absoluut onaanvaardbaar is.

 

De Tsjechoslowaakse Communistische Partij gaf daarop een antwoord op de brief van Warschau waarin ze de beschuldigingen één voor één verwierp.
Zij herbevestigde haar loyauteit met de andere socialistische landen.
Zij zei dat ze een fundamentele socialistische politiek voerde waarvan de grondslagen waren vastgelegd in het actieprogramma van de CPTsj en in het regeringsprogrammA. Ze vond dat deze feiten beslissend waren en niet de onverantwoordelijke geluiden  die sommige burgers soms lieten horen, zoals in het Manifest van 2000 woorden.

 

 

2.
4 Tijd voor onderhandelingen

 

Het was duidelijk tijd voor onderhandelingen en zo geschiedde.
Een historische ontmoeting vond plaats in het Oostslowaaks grensdorpje CiernA. Historisch in die zin dat de onderhandelingen verliepen tussen het praktisch voltallige politbureau van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en het volledige presidium van de Tsjechoslowaakse Communistische Parti J. De Sovjet-Unie oefende sterke politieke druk uit op de Tsjechen en Slowaken maar dit had weinig effect.
Ze besloten wel om een conferentie te houden met de zes grote socialistische landen in BratislavA. Dubcek beloofde het politbureau wel om persoonlijke veranderingen qua beleid te ondergaan om de socialistische orde te versterken.
Ook moest er beloofd worden dat de antisovjet propaganda op de Tsjechoslowaakse televisie zou stopgezet worden.
Volgens Bilak werd van alle politiekers vooral Kriegel zwaar aangevallen.
Deze typeerde de sessies verder als zeer informeel, iedereen mocht zijn zegje doen.
(van den Heuvel, 1978, p.
21)

Op 3 augustus verlieten de laatste Sovjettanks van de Sumava oefeningen Tsjecho-Slowakije en op dezelfde dag kwamen ‘de zes’ samen te BratislavA. Hier beloofde Tsjecho-Slowakije om de aangegane verplichtingen tegenover het Warschaupact en de Comecon na te komen.
Verder werd er een nauwere militaire en economische samenwerking afgekondigD. Het is op deze conferentie dat Brezjnev een brief kreeg, ondertekend door enkele Tsjechoslowaakse politieke zwaargewichten, waarin een militaire interventie gevraagd werd aan de Sovjet-Unie.
Een brief waarvan iedereen tot de val van het communisme het ontstaan ontkende.
De Tsjechoslowaakse partijleiding was tevreden met de conferentie en dacht dat ze nu mocht doorgaan met de hervormingen en de uitvoering van het ActieprogrammA. Zo werd de positie van bepaalde minderheidsgroepen binnen de partij versterkt, werden de stemmingen voortaan geheim gehouden en kregen gewone leden geleidelijk meer invloeD.

 

 

3.
De Interventie

 

3.
1 Bezetting door de troepen van het Warschaupact

 

            De Tsjechoslowaakse partijleiding dacht door het vriendschappelijk onderhandelen op de conferenties dat het veilig was om haar politiek verder uit te voeren.
Hadden zij niet met de andere partij aan tafel gezeten en dit uitgepraat? Maar zij waren natuurlijk niet op de hoogte van het verzoek om hulp tot Brezjnev door enkele van hun eigen partijfunctionarissen.
Ook waren zij niet op de hoogte van het feit dat de vijf op 18 augustus in Moskou de laatste details van de interventie aan het uitwerken waren.

In de nacht van 20 op 21 augustus viel het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen.
Radio Praag maakte de inval op 20 augustus als volgt bekend aan de bevolking.

“Aan het gehele volk van de socialistische republiek Tsjecho-Slowakije! Gisteren op 20 augustus, omstreeks elf uur, hebben troepen van de Sovjet-Unie, de Volksrepubliek Polen, de Duitse Democratische Republiek, de Volksrepubliek Hongarije en de Volksrepubliek Bulgarije de grenzen van de socialistische republiek Tsjecho-Slowakije overschreden.
Het presidium van het Centrale Comité van de Tsjechoslowaakse Communistische partij beschouwt deze daad als strijdig, niet alleen met de fundamentele principes van de betrekkingen tussen socialistische landen, maar ook met de principes van het internationale recht.
”( http://www.
onsverleden.
net/)

 

Om elf uur ’s avonds informeert premier Cernik zijn partijpresidium dat buitenlandse troepen het grondgebied waren binnengetrokken.
Het waren vooral Sovjettroepen, hier en daar aangevuld met legers van de DDR, Polen, Hongarije en Bulgarije om de actie te legitimeren.

Om 23.
30 probeert de Sovjet ambassadeur in Tsjecho-Slowakije, Chervonenko, president Svoboda, het hoofd van het Tsjechoslowaaks Volksleger, te overtuigen om geen weerstand te bieden.
Op 21 augustus ’s ochtends geven Svoboda en defensieminister Dzur hun troepen de opdracht om in hun kazernes te blijven en bijgevolg geen weerstand te bieden.

Op 21 augustus kwam de volgende verklaring van TASS

TASS is gemachtigd te verklaren dat partij-en staatsfunctionarissen van de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek zich tot de Sovjet-Unie en andere bondgenoten hebben gewend met het verzoek om aan het Tsjechoslowaakse broedervolk direct hulp te bieden, daarbij inbegrepen hulp van militaire aarD. Op 21 augustus zijn legereenheden van de Sovjet-Unie, samen met legereenheden van de genoemde buurlanden, het Tsjechoslowaakse grondgebied binnengetrokken.
Zij zullen uit Tsjecho-Slowakije worden teruggetrokken zodra de bedreiging voor de socialistische verworvenheden in het land en voor de veiligheid van het socialisme zal hebben opgehouden te bestaan en als de wettige overheden van oordeel zijn dat een verder verblijf van deze legereenheden niet langer noodzakelijk is.
(van den Heuvel, 1978, p.
64)

In de Pravda van 22 augustus kwam er een verantwoording voor de bezetting van Tsjecho-Slowakije.

“De antisocialistische krachten maakten van de zelfkritiek van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij, met betrekking tot de fouten van het verleden, gebruik om het gehele socialistische systeem af te breken.
De Communistische Partij gaf de controle over de communicatiemedia uit de hand en moest toezien hoe die media dienden om anti-Sovjetpropaganda te voeren.
(…) De socialistische veroveringen van het Tsjechoslowaakse volk zijn de zaak van de hele socialistische volksgemeenschap en die hele gemeenschap heeft de plicht het socialisme tegen zijn vijanden te beschermen.
” (http://www.
onsverleden.
net/)

Voor vele hervormers was het ondenkbare gebeurD. Ota Sik meldt later in zijn memoires dat hij een militaire inval volledig uitsloot.
Hij was vol vertrouwen na de plechtige bijeenkomst met broederlijk gezoen tussen Brezjenv en Dubcek te BratislavA. Hij geloofde echt dat de progressieven de situatie meester waren.
( Renner, 1993, p.
379)

Toevallig was tijdens de interventie het partijpresidium samen en kon zij accuraat de situatie beoordelen.
Moskou hoopte dat de conservatieven de overhand zouden nemen en de interventie zouden doen aanvaarden.
Maar enkele conservatieven steunden Dubcek zelfs, zodat de interventie met zeven tegen vier stemmen werd veroordeelD. De vier stemmen die de interventie niet wilden veroordelen, kwamen van Bilak, Kolder, Rigo en SvestkA. Bilak vond dit geen schending van het internationaal recht want zulk een stelling vond hij een aanval tegen de Sovjet-Unie.
Vervolgens was er hevige twist in het Partijpresidium.
De hervormers beschuldigden deze vier de Russen uitgenodigd te hebben.
(Kun, 1999, p.
47)

In totaal werden 150.
000 soldaten naar het land gestuurD. De operatie kreeg de codenaam 'Operatie Donau' mee.
Het eerste doelwit van de tanks was Radio Praag.
Het radiostation werd verwoest, maar dankzij een ondergronds radiostation, dat indertijd door de Russen zelf was aangelegd om de propaganda te kunnen voortzetten in geval van een vijandelijke aanval, slaagden ze erin om nog tot 27 augustus verder uit te zenden.
Het station riep het volk op tot verzet, o.
A. door op de muren te schrijven dat de Russen naar huis moesten, en door alle bewegwijzering te verwijderen.
Deze laatste oproep was zo succesvol dat op een bepaald moment nog enkel de wegwijzers richting Moskou overbleven.

 

 

3.
2.
Reacties Tsjechoslowaakse politiekers en bevolking

 

Het partijpresidium veroordeelde deze daad dus, daar het als een schending beschouwd werd van de betrekking tussen socialistische staten en de fundamentele beginselen van het internationaal recht.
Verder riepen ze de bevolking op tot geweldloos verzet.

En zo geschiedde.
Tanks werden omsingeld en soldaten werden constant belaagd met vragen zoals: “Waarom zijn jullie gekomen?”.
De bevolking legde aan de soldaten uit dat er geen contrarevolutie aan de gang was maar een socialisme met een menselijk gelaat.
De soldaten waren duidelijk niet welkom, werden niet geholpen en kregen geen eten of drank van de inwoners.
Burgers verwijderden  dus alle straatnamen om de soldaten het moeilijk te maken hun weg te vinden, zo werden ook alle telefoonboeken uit de openbare telefoonhokjes verwijderD. Dit zorgde voor veel verwarring.
Alle straten en plaatsen kregen vervolgens dezelfde naam: Dubcekstad, Dubcekstraat, Dubcekwijk en dergelijke.
Zo werd bijvoorbeeld het Nationaal Museum beschadigd daar de soldaten dachten dat ze voor het gebouw van de Tsjechoslowaakse radio stonden.
Deze acties zorgden voor een duidelijke demoralisatie bij de troepen.
(van den Heuvel, 1978, p.
65)

Hieronder nemen we enkele momentopnames op van tijdens de bezetting.
Een buitenlander op bezoek in Praag beschrijft de situatie als volgt:

“Ik heb gezien hoe duizenden op woensdagochtend op het Wenceslausplein zaten en de tanks aan kwamen rijden; ze kwamen steeds dichterbij en de Tsjechen bleven zitten, ze zwaaiden met vlaggen, de adem stokte in mijn keel, de tanks waren al vlakbij en geen één Tsjech stond op, niet één! Zij bleven zitten en riepen in koor: “Svoboda, Dubcek!” Toen stopten de tanks, nog geen drie meter van de voorste rij vandaan.
Uit de luiken keken de Russen naar buiten; je had hun gezicht moeten zien, ze waren zo eindeloos verbaasd, dat was een uniek gezicht.
” (van den Heuvel, 1978, p.
69)

De massamedia werden direct bezet en monddood gemaakt maar ondergronds kwam er een hevig verzet op gang en dit uitte zich vooral in het uitbrengen van illegale kranten en berichten aan de Tsjechoslowaakse bevolking die op straat verdeeld werden.
Hieronder twee voorbeelden:

            Zij hebben het volk verraden

Indra, Kolder, Bilak, Piller, Svestka, de voormalige hoofdredacteur van de Rude Pravo, Jakes, Mestek, Vilem Novy, Sulek, de directeur van het CTK, Karel Hoffman, tot 1967 directeur van de Tsjechoslowaakse radio, Kozuch, Rypl.

Schande en vervloeking door heel het volk voor de verraders! (van den Heuvel, 1978, p.
69)

Tien geboden voor de Tsjechoslowaakse bevolking

            1.
Weet niets.

            2.
Zorg nergens voor.

            3.
Vertel niets.

            4.
Heb niets

            5.
Geef niets.

            6.
Weet geen oplossing.

            7.
Begrijp niets.

            8.
Kan niets

            9.
Verkoop niets.

            10.
Doe niets.

            (van den Heuvel, 1978, p.
70)

 

Moskou zat hier toch met een probleem.
Het Centrale Comité en de regering van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij veroordeelde de interventie.
Dit hadden de Russen niet verwacht.
Ook nefast was de reactie van de Tsjechoslowaakse bevolking die diep geschokt reageerde.
Zij die altijd de Sovjet-Unie en het communisme lief hadden gehad werden nu door deze kameraden bezet.
Zij stonden als een blok achter Dubcek die volledig achter het communistisch gedachtengoed stonD. Waarom werden zij gestraft?

De Sovjet-Unie had dus nood aan goede argumenten voor de interventie, een motief.
En dat kon maar beter gebaseerd zijn op de marxistisch-leninistische ideologie.
En zo geschiedde, Moskou kwam met een nieuwe theorie op de proppen die vanaf toen bekend staat als de Brezjnevdoctrine.
Op 25 september 1968 verklaardde de Pravda het volgende.

“Er is geen twijfel aan dat de volkeren van de socialistische landen en de Communistsche partijen de vrijheid moeten hebben om het pad te bepalen  van de ontwikkeling in zijn eigen lanD. Elke beslissing van hun kant mag echter noch het socialisme in hun eigen land, noch de fundamentele belangen van de andere socialistische landen, noch de wereldwijde arbeidersbeweging die constant vecht voor het socialisme beschadigen.
Dit betekent dat elke Communistische partij niet alleen verantwoordelijk is voor zijn eigen volk maar ook voor alle socialistische landen en voor de volledige Communistische beweging.
” (Svec, 1988, p.
985)

Vrij vertaald betekent dit dat het voor de Sovjet-Unie gelegitimeerd is om elk Communistisch land te bezetten als ze geloven dat het socialisme hier bedreigd wordt.

 3.
3.
Arrestatie hervormers gevolgd door onderhandelingen in Moskou

Premier Cernik werd op zijn bureau opgepakt door de bezetters terwijl Dubcek, Smrkovsky, Kriegel, Spacek, en Simon op het hoofdkwartier van de Partij werden gearresteerD. Ondertussen probeerde Kirill Mazurov, lid van het Sovjet Politbureau, een collaborerende regering op te richten onder leiding van de conservatief Indra maar deze poging mislukte.

Meer nog, het Praagse Partijcomité besloot om het veertiende buitengewone partijcongres te vervroegen naar 22 augustus.
De Russen wisten wat er gebeurde maar konden de locatie niet vinden.
Het congres vond in het geheim plaats in een kantine van een Praagse machinefabriek.
1192 van de 1543 afgevaardigden slaagden er in om het congres te bereiken.
De techniek ging als volgt.
Bekende Tsjechen en Slowaken zoals acteurs of zangers, liepen in Praag ronD. Zij waren natuurlijk onbekenden voor de bezettende troepenmacht maar niet voor de Praagse politiekers.
Deze bekende mensen leidden vervolgens de politiekers naar de geheime plaats van de conferentie.
(van den Heuvel, 1978, p.
67)

De conferentie kon dus perfect werken.
In het nieuw Centraal Comité werden exclusief hervormingspolitiekers verkozen en Venek Silhan werd in afwezigheid van Dubcek als eerste secretaris verkozen.
Het partijcongres wees de interventie bijgevolg ook af.

De gearresteerden werden naar de Sovjet-Unie gevoerD. De enige van de hoge gezagsdragers die achter bleef, was president SvobodA. Deze besloot om met een delegatie naar Moskou te trekken om te onderhandelen over de bezetting en de gevangen genomen politiekers.
Het Kremlin dat doorhad dat het oorspronkelijke plan om een marionettenregering in Praag te installeren zou mislukken, was blij met de komst van deze oude SovjethelD. Ze eisten wel dat in de Tsjechoslowaakse delegatie ook de pro-Moskou leiders, Bilak, Indra en Piller, aanwezig zouden zijn.
Svoboda eiste dat Dubcek en de andere gevangen ook aan de onderhandelingen zouden deelnemen.
Brezjnev wou hier niets van weten en weigerde halsstarrig, maar de oude generaal Svoboda hield voet bij stuk, zonder Dubcek weigerde hij onderhandelingen aan te gaan.
Moskou gaf toe, Dubcek en de anderen werden vanuit hun interneringsoorden naar Moskou gebracht.

Tussen 23 en 26 augustus werden verschillende ronden van onderhandelingen gevoerd tussen de twee partijen in het Kremlin.
De Tsjechoslowaakse delegatie bestond uit Svoboda, Dubcek, Cernik, Smrkovsky, Bilak, Barbirek, Piller, Rigo, Jakes, Svestka, Husak, Indra, Dzur, Spacek, Mlynar, Kucera, Koucky, Lenart en Simon.
Voor de Sovjet-Unie onderhandelden Brezjnev, Kosygin, Podgorny, Shelest, Kirilenko, Voronov, Polyansky, Katushev, Ponomatyov, Gromyko en Grechko.
Het was duidelijk dat een deel van de delegatie klaar was om een compromis te sluiten.
Svoboda leek de Russen zelf tegemoet te willen komen.
Hij leek meer een soldaat die in militaire categorieën dacht in plaats van als politiek leider.
Zijn neiging tot concessies verzwakte de positie van Dubcek, Smrkovsky en de anderen die minder toegevingen wilden doen.
Smrkovsky wees in zijn memoires op de desastreuze houding van Svoboda en Husak.
Zij trachtten tegen elke prijs een compromis te bereiken en verzwakten op deze wijze Dubcek en de zijnen, die zich verbeten tegen, wat Smrkovsky het dictaat van Moskou noemt, probeerden te verzetten.
(Renner, 1993, p.
378)

3.
4.
Het geheim protocol van Moskou

 

Op 27 augustus mochten alle delegatieleden naar hun land terugkeren.
De bevolking reageerde uitgelaten omwille van hun terugkeer maar had gemengde gevoelens.
Wat was er namelijk in het Kremlin bedisseld? In hoeverre hadden hun leiders de druk kunnen weerstaan, hoeveel toegevingen hadden ze gedaan? Het officiële document van de onderhandelingen luidde als volgt:

“Er is overeenstemming bereikt over de maatregelen die tot doel hebben de toestand in Tsjecho-Slowakije  zo snel mogelijk te normaliseren.
(…) De onderhandelingen verliepen in een sfeer van oprechtheid, kameraadschappelijkheid en vriendschap.
” (van den Heuvel, 1978, p.
84)

Maar op welke maatregelen doelde dit communiqué? De bevolking kon zich een beeld scheppen van de sfeer in het Kremlin en vreesde het ergste.
En inderdaad, ze kreeg de waarheid niet te horen.
Beide partijen ondertekenden tijdens de onderhandelingen een protocol.
Dit document staat nu bekend als ‘het geheime protocol van Moskou’.
De Tsjechoslowaakse delegatie werd onder druk gezet dit te ondertekenen.
De bepalingen van dit document waren zo vaag opgesteld dat het de Russen de kans gaf om steeds nieuwe eisen te kunnen formuleren.
De Sovjet-Unie zou dus doorgaan tot de hele hervormingsbeweging vernietigd was.

Het protocol bestond uit vijftien punten waarvan ik hieronder het tweede integraal meegeef.

“Het presidium van het Centraal Comité van de CPTsj heeft verklaard dat het zogenaamde XIVde Partijcongres van de CPTsj, dat op 22 augustus 1968 zonder toestemming van het Centraal Comité van de CPTsj bijeengeroepen is,  de partijstatuten heeft geschonden en dat dit congres, waarvan de leden van het presidium en van het secretariaat, de secretarissen van het CC van de CPTsj, de meerderheid van de afgevaardigden van het leger en talrijke andere organisaties niet hebben deelgenomen, ongeldig is.
Na de  terugkeer in Tsjecho-Slowakije  zal het presidium van het CC van de CPTsj alle met deze kwestie samenhangende noodzakelijke maatregelen nemen.
Na de normalisering van de toestand in de partij en in het land zal een buitengewoon partijcongres bijeengeroepen worden.
” (van den Heuvel, 1978, p.
85)

Het is duidelijk dat dit geen beslissing was die de Tsjechoslowaakse bevolking en partijleden graag zouden horen.
Dit was bijgevolg een bevel van de Sovjet-Unie.
  Normalisering was het codewoord en stond eigenlijk voor het afschaffen van de hervormingsbeweging en een terugkeer naar het oude communisme.

Dubcek, Mlynar en Kriegel weigerden oorspronkelijk het protocol te ondertekenen.
De eerste twee gaven uiteindelijk toe en tekenden op het laatste moment.
Mlynar had het het langst volgehouden maar bezweek uiteindelijk onder de druk en een preek van Husak.
Smrkovsky zegde te willen weigeren maar tekende toch om zijn kinderen te beschermen.
Kriegel bleef weigeren en tekende niet.
Kriegel was oorspronkelijk niet aanwezig bij de onderhandelingen.
Hij bleef opgesloten in de buurt van het Kremlin.
Kosygin zou volgens Bilak het volgende gezegd hebben:

De Russen waren er van overtuigd dat Kriegel een westerse spion was.
Alleszins was hij wel de meest extreme hervormer van alle delegatieleden.
Maar toen iedereen het protocol had ondertekend, stuurden de Russen toch om Kriegel en brachten hem toch naar het Kremlin.
Daar overlegde Kriegel met al zijn aanwezige landgenoten maar weigerde halsstarrig om te tekenen.
Prompt werd hij gearresteerD.  Brezjnev wou hem als gevangene in Moskou houden maar Dubcek en Svoboda kregen hem toch vri J. Iedereen hield pleidooien ter zijner vrijlating.
Zo werd in ruil het ontslag van Pavel als minister van Binnenlandse Zaken beloofD. Dit was een belangrijk punt voor Brezjnev.

3.
5.
Terugkeer naar Praag

 

Bij de terugkeer van hun leiders wachtten de Tsjechoslowaakse burgers vol ongeduld hun reacties af.
De eerste die een redevoering hield, was president SvobodA. Maar deze redevoering maakte de bevolking helemaal niet erg hoopvol.
Men had gehoopt dat de president de bevolking zou prijzen voor het geweldloos verzet en hun steun aan de hervormingspolitiek en aan het socialisme met het menselijk gelaat.
Men wou bemoedigd worden tot waakzaamheid, broederlijkheid en indien nodig tot verder verzet.
In plaats hiervan riep Svoboda echter op tot discipline, bedachtzaamheid en kalmte.
Er kwamen geen bemoedigende woorden.

Maar in de late middaguren van 27 augustus richtte ook Dubcek zich tot zijn landgenoten en zijn toespraak gaf hen toch iets meer hoop.
Hij verzekerde hun dat de ingeslagen weg van hervormingen zou verder gezet worden.
Dubcek leek heel vermoeid tijdens zijn toespraak en was zeer geëmotioneerd .
Hij moest tijdens het spreken zijn emoties beheersen en lange pauzes inlassen.
Hier volgen twee representatieve stukjes uit zijn redevoering van die dag.

“Wij mogen dan vastbesloten zijn verder bloedvergieten te vermijden, maar dit betekent nog niet dat wij bereid zijn de toestand zoals die nu is, lijdzaam te aanvaarden.
Integendeel, wij doen alles om de middelen en de wegen te vinden om samen met u allen een politiek te ontwikkelen en uit te voeren, die uiteindelijk tot een normalisering van de verhoudingen zal leiden.
” (van den Heuvel, 1978, p.
89)

“Ik smeek u allen, mijn lieve medeburgers, Tsjechen en Slowaken, communisten en leden van andere politieke partijen, leden van het Nationaal Front, ik smeek alle arbeiders, boeren, ik smeek onze intelligentsia, ons hele volk, laten wij eendrachtig, rustig en vooral bezonnen blijven.
Laten wij begrijpen dat alleen daarin, in onze trouw aan het socialisme, in onze eerlijkheid, in ons streven en in onze aard de garantie voor een weg voorwaarts ligt.
” (van den Heuvel, 1978, p.
90)

Dubcek’s smeekbede toont zijn schrik aan, hij wil de ingeslagen weg volgen maar hij brengt dit slechts heel voorzichtig aan.
Voor de rest vraagt hij enkel om niets te ondernemen en te ondergaan.
Enkele dagen later werd er een binnenlandse enquête gehouden waaruit bleek dat 97,2 % van de bevolking vertrouwen stelde in Dubcek, Smrkovsky, Svoboda en Cernik.

In alle toespraken van die dagen werd de bevolking wel ongeveer verzocht om zich neer te leggen bij de toenmalige situatie, namelijk de bezetting van het Tsjechoslowaakse grondgebieD. De Tsjechoslowaakse leiders konden niets anders dan dit verkondigen, want ze waren gebonden aan het geheim protocol dat zei dat de troepenmacht bleef tot de bedreiging voor het socialisme verdwenen was.
Verder was het duidelijk dat in de periode na de bezetting het woord normalisering voor beide kanten het streefdoel was; enkel waren de interpretaties verschillenD. Voor de Tsjechen en de Slowaken hield dit het einde van de  bezetting van hun land in, terwijl voor de Russen normalisering inhield dat er gebroken werd met de hervormingspolitiek.

De ergernis groeide en de Tsjechoslowaakse eis was duidelijk.
Men wou dat de bezettingslegers zich terugtrokken en dat de politiek werd verder gezet zoals in het Actieprogramma was opgestelD. Ook de Tsjechoslowaakse officiële instanties begonnen zich hierin te moeien.
Het parlement stuurde een communiqué naar de buitenwereld met haar mening over de situatie en enkele beloftes.
Het document begon als volgt:

“Het parlement beschouwt de bezetting van de republiek door de legers van de vijf staten van het Warschaupact als illegaal en als in tegenspraak met de internationale verdragen, het Handvest van de Verenigde Naties en de bepalingen van het Warschaupact.
” (van den Heuvel, 1978, p.
91)

Verder beloofde het parlement ook dat de staatsinstellingen en de massamedia spoedig hun werk zouden kunnen hervatten en dat het parlement als instelling zich ging vasthouden aan de beginselen van het Actieprogramma en hierdoor dus zou doorgaan met het democratiseringsproces.
Het eindigt de tekst wel met een oproep eensgezind te blijven en provocaties te vermijden.

Maar provoceren is juist wat het parlement met deze tekst deeD. De bezetting illegaal verklaren en tegen de censuur spreken, ging rechtstreeks in tegen de bepalingen van het geheim protocol.
De Tsjechoslowaakse partijleiding kwam dus weer zwaar onder vuur te liggen vanuit de buurlanden.
Het wantrouwen in het Kremlin steeg.

4.
Na de Praagse Lente

 

4.
1.
Machtsstrijd tussen de communisten

 

Maar de genomen maatregelen gingen blijkbaar niet ver genoeg voor de Russen.
Zij zagen geen normalisering van de Tsjechoslowaakse situatie naar hun termen.
Dubcek werd onder zware druk gezet en verplicht tot nieuwe concessies.
Op 16 oktober 1968 werd in Praag ‘het verdrag over de voorwaarden voor de tijdelijke legering van de sovjettroepen op het grondgebied van Tsjecho-Slowakije’ ondertekenD. Dit document vernietigde elke hoop op een vroegtijdige terugtrekking van de bezettingstroepen.
In het verdrag was er geen spoor van een opgegeven tijdslimiet, noch van een opzeggingsclausule.
In praktijk betekende dit dat de Russen Tsjecho-Slowakije zolang konden bezetten zolang zij dit nodig achtten.

De hervormers, die nog steeds de macht hadden, zaten in een zeer benarde positie.
Enerzijds moesten ze de druk van Moskou en de conservatieven in eigen land het hoofd bieden en dit ging enkel door toegevingen te doen.
Anderzijds groeide de onrust bij de bevolking door de compromitterende besluiten die genomen werden door hun hervormers.

Binnen de Tsjechoslowaakse Communistische Partij was de vroegere eenheid ver te zoeken.
De conservatieven werden steeds machtiger.
Vooral Bilak, Indra en Strougal, trouwens een vroegere naaste medewerker van Novotny, werden sterker.
Zij streefden nu openlijk naar een terugkeer naar een beleid van vóór de hervormingen, een terugkeer dus naar het Novotnytijdperk.
Zij beschouwden de hervormers als ‘ rechtsopportunistische’ krachten.
Recht tegenover de conservatieve krachten stonden politiekers zoals Dubcek en Smrkovsky die bleven hopen op de redding van de beginselen van de hervormingspolitiek.

Maar een derde groep politiekers kwam op het politiek toneel, namelijk in het centrum.
Zij werden de realisten genoemD. Bij hen volstond het te voldoen aan de Russische eisen om zo spoedig mogelijk een volledige normalisering te realiseren voorop, al ging dit ten koste van de hervormingen.
De zogenaamde leider van deze groep was Dr Gustav Husak, toen de eerste partijsecretaris van de Slowaakse Communistische Parti J. Maar ook president Svoboda en premier Cernik konden zeker tot deze groep gerekend worden.
  Husak maakte er toen al werk van om de hervormingen zo veel mogelijk terug te draaien.
Zo zorgde hij begin januari voor het ontslag van Smrkovsky als voorzitter van het parlement.
Grote contestatie kon niet helpen, Husak kreeg namelijk de steun van Moskou.
De afzetting van Smrkovsky was een keerpunt, de bevolking zag wat er gebeurde.
Meer en meer hervormingen werden afgeschaft en meer en meer hervormers verloren hun posities.
De censuur was volledig teruggekeerd en de Russen steunden de conservatieven en de realisten openlijk.
De bevolking was teleurgesteld en verbitterd, ze zagen hun droom in het niets opgaan.
Ook de propagandamachine begon weer volop te draaien.
Zo verspreidden de Russen op grote schaal een blad ‘Zpravy’ ( Berichten ) op Tsjechoslowaaks grondgebieD. Dit blad viel hervormingspolitiekers aan als imperialistische ratten en vroeg steun voor de conservatieve krachten.

 4.
2.
Ongeloof bij de bevolking

 

In deze sfeer van teleurstelling, verontwaardiging en machteloosheid vond de zelfmoord van de Praagse geschiedenisstudent Jan Palach plaats op 16 januari 1969 die zichzelf in brand stak vóór het Nationaal Museum op het Wenceslasplein.
  Hij liet de volgende afscheidsbrief nA.

 

Omdat onze naties op de rand van de wanhoop leven, hebben wij besloten onze stem te verheffen en het volk van dit land wakker te schudden.
Onze groep bestaat uit vrijwilligers die bereid zijn zichzelf te verbranden voor onze zaak.
Mij viel het lot de eer te beurt de eerste fakkel te worden.

Wij eisen:

1)      Onmiddellijke opheffing van de censuur.

2)      Verspreidingsverbod van Zpravy.

Als binnen vijf dagen niet aan onze eisen tegemoet is gekomen, dat wil zeggen vóór 21 januari 1969, en als het volk ons niet voldoende steunt  (door een staking van onbepaalde duur) dan zullen nieuwe fakkels ontbranden.

Fakkel nummer één.

P.
S.
Vergeet augustus niet.
In de internationale politiek is een plaats ingeruimd voor Tsjecho-Slowakije.
Laten wij die benutten.
(van den Heuvel, 1978, p.
95)

 

De begrafenis van de slechts éénentwintigjarige Palach werd een indrukwekkende nationale rouwplechtigheiD. In Praag zelf kwamen 500.
000 mensen op straat terwijl er in heel het land manifestaties gehouden werden.
Palach werd beschouwd als een nationale martelaar die zijn leven voor zijn land had gegeven.
De conservatieve krachten en het Kremlin verkondigden een imperialistische complottheorie waarin Palach was misbruikt.
Later waren er nog enkele andere zelfmoorden onder studenten, zoals die van Jan Zajie, en bleef er een stil protest onder de bevolking.

Contradictorisch was dit het bewijs voor Moskou dat Dubcek en de zijnen de situatie niet meer in de hand hadden en niet meer voor orde konden zorgen.
Ook de conservatieven en de realisten spraken meer en meer openlijk over hun problemen met Alexander Dubcek.
Zo kwam de ‘Leva Fronta’ (links front) beweging naar boven die bestond uit oude aanhangers van Novotny en een zware politiek tegen de hervormers voerde.
Zij stelden de hervormers als extreem rechts voor.

 

Toen zagen veel politiekers dat Dubcek had afgedaan en liepen ze massaal over naar het kamp van de realisten dat nu duidelijk onder de leiding stond van Husak.
Op dat moment kreeg Dubcek al veel minder openlijke steun van de bevolking omdat zij al zijn toegevingen, weliswaar onder druk aan de Russen, gelijkstelden aan capitulatie.

De Tsjechoslowaakse bevolking bleef ondertussen steigeren.
Eind maart 1969 waren er woede-uitbarstingen over heel het lanD. Verder waren er anti-Russische demonstraties waar er bijvoorbeeld vlaggen van de USSR openbaar verbrand werden.
Aanzet tot deze massale opkomst op straat, over heel het land, was de overwinning van het  Tsjechoslowaaks ijshockeyteam tegen het Russische team op de wereldkampioenschappen in Stockholm.

De Russen dreigden met een omvangrijke militaire actie als Dubcek niet zou opstappen en daar deze geen steun kreeg van Svoboda en Cernik trad hij af  als eerste secretaris van de parti J.

 

 

5.
Husak in plaats van Dubcek

 

5.
1.
Algemeen

 

Op 17 april 1969 werd Gustav Husak bijgevolg de nieuwe eerste secretaris van de CPTs J. Het nieuwe Presidium van het Centraal Comité bestond dan uit Husak, Dubcek, Svoboda, Strougal, Bilak, Cernik, Colotka, Erban, Polacek, Sadovsky en Piller.
Husak kreeg steun van president Svoboda die hem als een energiek politicus en een doortastend organisator omschreef.
Dubcek werd voorlopig tot voorzitter van het parlement verkozen.

Ook Moskou steunde Husak en stuurde hem gelukwensen.
Het leek de Russen beter een ex-hervormingsgezinde te nemen daar deze beter bij de bevolking zou liggen dan bijvoorbeeld een Bilak die als een openlijk collaborateur beschouwd werd of een Strougal die een vaste handlanger van Novotny was geweest.
Husak leek eerst een volgeling van Dubcek en zijn hervormingen, maar later bleek dat hij eigenlijk zijn eigen politiek voerde los van Dubcek en tegen hem.
Hieronder staan drie stukjes uit drie redevoeringen van Husak doorheen deze woelige periode om dit aan te duiden.

Op het buitengewoon congres van de Slowaakse Communistische partij in Bratislava op 28 augustus 1968 zei hij het volgende:

“ Eén van de fouten was dat het democratiseringsproces natuurlijk niet alleen aan communisten de mogelijkheid bood om maatschappelijke activiteiten te ontplooien, maar ook aan antisocialistische krachten, aan mensen die het communisme nooit aanvaard hebben.
U kunt zeggen dat dit harde woorden zijn, maar het is gewoon een kwestie van vertrouwen.
Ook wat mijn eigen persoon betreft.
Ik sta volledig achter Dubceks concept.
Ik was erbij toen het tot stand kwam en ik steun hem volledig, ik zal met hem overeind blijven of vallen.
” (van den Heuvel, 1978, p.
108)

Husak out zich hier nog als een hervormer maar wil er toch een duidelijke draai aan geven, verder paait hij het volk met zijn lofrede voor Dubcek die hij duidelijk niet trouw is gebleven.
Op 20 november 1968 sprak hij duidelijk vóór de censuur in de PravdA.

“Deze dagelijkse beïnvloeding van miljoenen van onze mensen door de massamedia ondermijnde alle beginselen die het marxisme-leninisme formuleert over de maatschappij en de positie van de parti J. Door alle mogelijke radicale leuzen veroorzaakte zij ideologische verwarring en verzwakte daardoor de partijpolitiek.
” (van den Heuvel, 1978, p.
109)

In de Rude Pravo van 19 april 1969 spreekt hij als een volleerd communist zonder nog een spoor van hervormingen.

“Het vraagstuk van de vrijheid en van de democratie is voor ons een klassevraagstuk.
Er kan geen vrijheid bestaan voor mensen die in een crisissituatie zoals die van nu, de vrijheid en de democratie gebruiken tegen de belangen van de staat.
” (van den Heuvel, 1978, p.
111)

5.
3.
Het definitief einde van de Praagse Lente ;

Mousson      Kaplan Robert      Wereldgeschiedenis

De invloedrijke Amerikaanse journalist Robert Kaplan betoogt in zijn nieuwste boek dat het kustgebied rond de Indische Oceaan net zo iconisch gaat worden voor de 21ste eeuw als Europa dat was voor de 20e eeuw.
Gebaseerd op zijn werk als internationaal correspondent schetst de auteur in een meesterlijke combinatie van reisverhaal en reportage een gezaghebbend beeld van deze regio.
Hij leidt de lezer door de politieke, economische en militaire omstandigheden van de betreffende landen, waaronder India, Pakistan, China, Indonesie, Birma, Oman, Sri Lanka, Bangladesh en TanzaniA. Het boek onthult de effecten van de explosieve bevolkingsgroei, klimaatsverandering en extremistische politieke regeringen op deze onstabiele regio.
Overigens is het toekomstperspectief niet erg hoopvol: Kaplan voorspelt een wapenwedloop in dit gebied, waar de oosterse en westerse wereldmachten hun handelsroutes desnoods met geweld willen veiligstellen.
Een boeiend en prikkelend boek, dat tot nadenken stemt.
Een dikke pil, voorzien van landkaarten, noten en register.

 

Ten oosten van Afrika ligt een enorme plas water waarvan weinig Europeanen de contouren precies in hun hoofd hebben.
Dat komt waarschijnlijk omdat onze weermannen er nooit een kaartje van tonen: met de wind die daar waait hebben wij niets te maken.

Of toch? De Amerikaanse reisjournalist Robert D.Kaplan geeft de moesson een ereplaats in zijn nieuwe boek, tot in de titel toe: 'Moesson' (Spectrum).

De regelmaat, de kracht en de richting van de moessonwinden maakten van de Indische Oceaan, van Zanzibar tot Maleisië, al van in de oudheid een snelle en betrouwbare zeeweg.

Lang voor de Portugezen, de Nederlanders en later de Britten daar heer en meester werden, vormden de volkeren in de aangrenzende wereld een commercieel en cultureel systeem dat nooit helemaal verdwenen is en dat nu, in een nieuwe gedaante, zou kunnen herrijzen.
De betekenis van de Indische Oceaan stijgt namelijk recht evenredig met de economische groei van ChinA.

Het Chinese kapitalo-communisme heeft een onverzadigbare dorst naar olie en andere energiebronnen.
Die worden voor een groot deel aangevoerd over de Indische Oceaan, om dan langs de akelig smalle Straat van Malakka in de Zuid-Chinese Zee te raken.

De Chinezen willen die levensbelangrijke zeeweg wat veiliger en zo mogelijk ook korter maken.
Zo denken ze aan een kanaal dwars door Thailand en aan pijpleidingen door Birma en Afghanistan, projecten waarvoor ze moeten samenwerken met de staten en regimes rond de oceaan.

Kaplan heeft een tiental van die landen bezocht en er met politici, journalisten en professoren gepraat om een idee te krijgen hoe het enorme Chinese getij de nabije toekomst zal bepalen.
Zijn toekomstbeeld is niet somber.
De Chinezen gedragen zich volgens hem niet als ouderwetse imperialisten: ze bouwen havens, geen militaire bases.

Kaplan heeft al dikwijls gelijk gekregen met zijn analyses van probleemgebieden.
Hopelijk nu ook weer, al staat er vandaag toevallig in de krant dat het defensiebudget van China nog harder groeit dan zijn economie.

Als buitenlandcorrespondent, schrijver en beleidsadviseur beschikt de Amerikaanse Kaplan over een behoorlijke portfolio.
Zijn werk over onder andere de Balkan en het Midden-Oosten bereikte een groot publiek en werd tot in de hoogste politieke regionen gewaardeerD. Dit keer richt hij zijn gouden pijlen op de Indische Oceaan.
Want hier zal zich de komende tijd de wereldgeschiedenis voltrekken.
Niet Europa, niet de Atlantische oceaan, maar de Indische oceaan zal het toneel zijn voor het grote geopolitieke spel van de eenentwintigste eeuw, stelt hi J. Om een beeld te krijgen van de situatie op de grond meert hij achtereenvolgens aan in het Midden-Oosten, India, Zuidoost Azië en Oost AfrikA. De ervaringen en indrukken die hij gedurende deze reis opdoet vormen de basis van zijn boek.

De Amerikaanse journalist Robert D.Kaplan neemt de lezer in het boek Moesson mee op een ontdekkingsreis.
Daarbij analyseert hij op soms zeer uitvoerige wijze de staat waarin de landen rondom de Indische Oceaan verkeren.
Kaplan overtuigt je van het feit dat het gebied tussen Mozambique en Indonesië aan haar Gouden Eeuw begonnen is.
Hij ziet een verschuiving van de wereldeconomie van Europa naar Azië.
De opkomst van India en China zijn daarvan het grootste bewijs.
Al reizend ontdekte Kaplan een jaar lang alle belanghebbende landen die invloed uitoefenen op de groei van deze regio.
Het boek neemt je allereerst mee naar Oman, de staat die een grote rol kan gaan spelen als doorgeefluik tussen Europa en Azië.
De moessonwinden hadden een zeer grote invloed op de vroegere wereldhandel: waaide het vanuit het westen, dan vaarden schepen uit West-Afrika en Arabië naar Azië, met oostenwind keerden ze met volgepakte schepen weer naar huis.
Kaplan legt hier succesvol de link tussen heden en verleden.
De wind heeft nu niet veel invloed meer, maar is het historische fundament voor de huidige wereldhandel.
Vooral Pakistan wordt zeer gedetailleerd geanalyseerd, omdat Pakistan door Kaplan wordt aangeduid als een probleemzone.
Zo weten we nu dat dit land totaal verdeeld is op gebied van culturen en geloof.
Dat maakt de kans dat Pakistan zal opbloeien minder groot dan bijvoorbeeld in buurland India, dat meer een mengelmoes is van culturen en geloven.
Het gebied rondom de Indische Oceaan kan zo krachtig worden omdat de landen rijk aan grondstoffen als gas en olie zijn.
Een belangrijke wereldmacht is China, dat haar invloed uitbreidt door in Birma havens te bouwen.
De grootmacht voert een tweeoceanenpolitiek, bang om de slag te missen aan de Indische Oceaan.
Kaplan opent je ogen voor de strategieën die de landen hanteren in de wedloop van economische groei.
Als je geïnteresseerd bent in geografie en economie, dan is er op dit moment geen interessanter boek voorhanden.

De moesson als gemene deler

 

Eeuwenlang waren de moessonwinden de drijvende kracht achter de uitwisseling van mensen, goederen en ideeën tussen Kaplans aanlegplaatsen.
Met de sterke noordoostenwind wind in de winter, en de krachtige zuidwestenwind in de zomer schoten de zeilschepen over de Indische oceaan.
Deze economische, culturele en politieke interactie legde de basis voor de huidige uni- en pluriformiteit langs de Indische oceaan.

 

Zo leidde de verspreiding van de Islam tot de gedeelde normen en waarden waar een internationaal handelssysteem op kon floreren, en leidde de grootschalige migratie tot vermenging van bevolkingsgroepen en culturen.
En zelfs nu het zeil vervangen is door de dieselmotor is de invloed van de moesson op het gebied groot: niet meer als drijvende kracht achter de interactie, maar als het belangrijkste klimatologische proces in de regio.
Gefascineerd door de impact van de jaarlijkse regentijd op zijn onderzoeksgebied schrijft Kaplan:

 

‘In onze kleiner wordende wereld moet ook in het Westen het besef groeien waar de Moesson, in de brede betekenis van het woord, voor staat en welke invloed die op allerlei aspecten van het leven heeft.

 

Kaplan gaat niet verder in op deze brede interpretatie van de Moesson, maar laat de thematiek voor zichzelf spreken.
Het gaat hem om de bovenbeschreven impact van fysische geografie op de culturele, economische en politieke situatie op de gronD. De verwachting dat de Indische Oceaan het epicentrum van de internationale politiek wordt heeft alles te maken met de verspreiding van natuurlijke brand- en grondstoffen.
De internationale economie is afhankelijk van de topografie van de kustlijn, en cultuurverschillen zijn toe te schrijven aan de verschillende klimatologische omstandigheden.
Kaplan blijft gelukkig echter niet hangen in dit geografisch determinisme en benadrukt ook de rol van het individu.
Zo interviewt hij een aantal bijzondere mensen die een sleutelrol spelen in de regio, en wijdt hij regelmatig uit over de markante personages die in het verleden van grote betekenis zijn geweest.

 

Van aanmeerplaats tot aanmeerplaats

 

Toch is het boek meer een reisverslag dan een geopolitieke beschouwing.
Kaplan besteedt veel aandacht aan de beschrijving van zijn afzonderlijke aanmeerplaatsen: van de stedelijke ambiance tot het lokale politieke systeem.
De meta-analyses beslaan daarentegen een kleiner deel van het boek, en zijn minder uitgewerkt dan je op basis Kaplans beleidsachtergrond zou verwachten.
Deze ideografische aanpak leidt zonder meer tot veel interessante inzichten in de lokale omstandigheden, maar heeft als gevolg dat je als lezer soms het gevoel hebt dat je verdrinkt in een ‘oceaan’ van kleine case studies; je verlangt regelmatig naar een theoretische kapstok om de grote hoeveelheid informatie aan op te hangen.
Daarbij mist het boek een duidelijke lijn, en hangen de hoofdstukken en paragrafen niet altijd even duidelijk samen.

 

Dit heeft vermoedelijk minder te maken met Kaplans schrijfstijl dan met de keuze van zijn onderwerp.
Toegegeven, de landen langs de Indische Oceaan delen een aantal interessante overeenkomstigheden.
Maar het gebrek aan samenhang en systematiek in Kaplans verslag wijst erop dat zijn poging om zo’n enorm en divers gebied in één reisverslag samen te vatten misschien een beetje overmoedig is geweest.

 

Dat de Indische Oceaan een belangrijke rol zal spelen in de eenentwintigste eeuw weet Kaplan echter overtuigend te onderbouwen.
Dat we daarom behoefte hebben aan meer achtergrondkennis van de belangrijkste landen rondom de Indische Oceaan is overduidelijk, en Kaplans boek voorziet ons daarin.
Van Oman tot Birma, en van Indonesië tot Tanzania schetst Kaplan een intrigerend beeld van een turbulente werelD. In combinatie met andere boeken over de regio zoals Farid Zakaria’s The Post-American World vormt Moesson de perfecte voorbereiding op de buitenlandpagina’s van de komende decenniA.

De vergeten twintigste eeuw      Judt Tony      Wereldgeschiedenis

    

De vergeten twintigste eeuw

HET GEVAAR VAN MONUMENTALE GESCHIEDENIS

We dwepen met het verleden, maar kennen onze recente geschiedenis niet.
Triomfantelijk hebben we de twintigste eeuw achter ons gelaten.
Ten onrechte, volgens historicus Tony Judt

Hij geeft commentaar op het werk en het leven van verscheidene intelectuelen zoals: Arthur Koestler, Primo Levi, Hannah Arendt  e.a.

DOOR CASPER THOMAS

In het Engelse stadje Wigan, beroemd door George Orwells boek The Road to Wigan Pier (1937), kan een bezoek worden gebracht aan de Wigan-pier.
Er is ook een ‘the way we were Museum’ en een George Orwell-puB. Het lijkt een fijn staaltje Engelse nostalgie, maar het Wigan van George Orwell hád helemaal geen pier.
Er was een kolensteiger die zo heette, en die werd in 1929 afgebroken om het metaal ervan te verkopen.
Juist die anekdote illustreerde voor Orwell de treurigheid in het industriële noorden van EngelanD. De bijbehorende pub is ook nooit door Orwell bezocht.
Deze werd gebouwd in de jaren tachtig van de vorige eeuw.
De verhaspeling van de geschiedenis in Wigan laat zien hoezeer de twintigste eeuw, nog maar amper voorbij, nu al wegzinkt in de vergetelheiD. Dit is de centrale stelling van de Britse historicus Tony Judt in zijn nieuwe boek, Reappraisals: Reflections on the Forgotten Twentieth Century, een verzameling van eerder verschenen essays over voornamelijk de tweede helft van de voorgaande eeuw.
Met verbazing constateert Judt dat bij de grote kwesties die nu spelen – de oorlog in Irak, het conflict in het Midden-Oosten, de veranderende verhouding tussen Europa en Amerika – de wortels van deze gebeurtenissen er niet toe lijken te doen.
Er wordt geen les geleerd uit de recente geschiedenis.
Evenmin wordt begrepen dat actuele kwesties wel eens wortels in de twintigste eeuw zouden kunnen hebben.

De geschiedenis van de Koude Oorlog is een treffend voorbeeld van een episode uit die recente geschiedenis die ten onrechte wordt beschouwd als ‘voltooid verleden tijd’.
Vanaf 1989 konden wij de ellende van oorlog, kamp en goelag achter ons laten; triomfantelijk ving een nieuwe era aan van vrijheid en democratie, geschraagd door een bloeiende westerse economie en Amerikaanse militaire suprematie.
Maar het overgrote deel van de grote en minder grote conflicten van vandaag is een directe nasleep van de Koude Oorlog.
De oorlog in Afghanistan is een gevolg van de bewapening van de bevolking door de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.
Het conflict tussen Rusland en Georgië over Zuid-Ossetië en Abchazië is een directe voortzetting van twintigste-eeuwse geopolitieke strijD. Toch worden deze conflicten nauwelijks historisch geduiD. De twintigste eeuw is geschiedenis en dat wil zeggen: voorbij, behorend tot een ander tijdperk dan het onze.

 

Om misverstanden te voorkomen: de twintigste eeuw is alom aanwezig.
Herdenking van oorlog, viering van de bevrijding en de aanwezigheid van monumenten voor alle groepen slachtoffers van het geweld van de twintigste eeuw vormen een constante herinnering aan het verleden.
Politici vergelijken geschriften van tegenstanders gemakkelijk met Mein Kampf en een onfrisse ideologie heet al snel ‘fascistisch’.
President van Venezuela Hugo Chávez maakte onlangs nog Angela Merkel uit voor ‘het type mens dat Hitler en het fascisme ondersteund zou hebben’.

Het zijn zware vergelijkingen, maar ze worden licht gemaakt.
Dat komt, volgens Judt, omdat een handvol gebeurtenissen van de twintigste eeuw is uitgegroeid tot historische ijkpunten, vastgelegd in ritueel en monument, vaak letterlijk in steen gebeitelD. Het gevaar van deze lapidaire geschiedbeleving is volgens de schrijver een vals historisch bewustzijn.
Het probleem is niet dát we de twintigste eeuw vastleggen, maar de boodschap die hiermee wordt afgegeven: dat de twintigste eeuw nu voorbij is, dat de betekenis ervan duidelijk is en dat we met een gerust hart verder kunnen gaan.
Door te herdenken raken wij dus juist vervreemd van de geschiedenis die aan vandaag vooraf ging.
Eigenlijk her-denken we dus ook niet, de geschiedenis wordt niet opnieuw gedacht.
Door eens per jaar dezelfde les te belijden lijkt het alsof we in dynamisch contact staan met het verleden, maar in feite staan we stil.

Het einde van de Koude Oorlog luidde het begin van dit ahistorisch tijdperk in.
De geschiedenis van de Koude Oorlog strekte zich uit naar de hele geschiedenis van de tweede helft van de twintigste eeuw, versimpeld tot een strijd tussen het vrije Westen en de communistische dictatuur van Oost-EuropA. Voor de kleine geschiedenissen, die zich ver van het front tussen Rusland en de Verenigde Staten afspelen, is weinig ruimte.
Waar in het werk van vooraanstaande historici van de Koude Oorlog is er ruimte voor de Amerikaanse militaire interventie in Guatemala in 1954, het beginpunt van decennia van gewapend conflict?

Dit versimpelde beeld is de uitdrukking van big history: internationale geschiedschrijving op het niveau van staten en leiders, en dan voornamelijk de grote spelers in dit verhaal, de twee supermachten, met bijrollen voor Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
Het is een geschiedenis van diplomatie, hoge politiek, staatskunde en militaire strategie.
Er is nauwelijks ruimte voor, bijvoorbeeld, de ecologische, economische of culturele geschiedenis van het Koude Oorlog-tijdperk, laat staan voor de geschiedenis van Roemenië, België of het Balticum.

 

Hoe vreemd dat historisch bewustzijn werkt laat Judt zien in twee essays over Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Hij constateert dat beide landen druk doende zijn met een amalgaam van herdenkingen, nostalgie en Heritage Industry, die een verleden levend houden.
Frankrijk flankeert zijn snelwegen met borden die aangeven langs welk cultureel erfgoed de automobilisten met 130 kilometer per uur zoeven.
Versailles, de slagvelden rond de Somme, de Mont-Saint-Victoire: het Franse snelwegnetwerk als een groot openluchtmuseum.
De berg memorabilia bij het veertigjarig jubileum van Mei ’68 is ongeëvenaarD.

In het Engelse stadje Orgreave werd in 1984 tijdens de mijnwerkersstaking fel slag geleverd tussen stakers en oproerpolitie.
Die veldslag werd onlangs als ‘The Battle of Orgreave’ nagespeeld – als kunstproject, voor een documentaire, als ware het een re-enactment van Britse heritage, net als de slag bij Agincourt of Stamford Bridge.
Ook de geschiedenis van twintig jaar geleden is al voer voor nostalgie.

De historische industrie draait ook in Nederland op volle toeren.
De lijst van boeken, tv-evenementen en tentoonstellingen die terugblikken op het verleden is eindeloos.
De nieuwe canon, de verkiezing van ‘grootste Nederlander aller tijden’, een scala aan historische biografieën, tentoonstellingen over het knusse leven in de jaren vijftig.
Ook wij zwelgen, net als Frankrijk en Engeland, in ons verleden.
Maar het is een bepaald soort verleden.
In dat verleden van bordjes, heropvoeringen en monumenten openbaart zich een paradox: we zijn bezwangerd met het verleden van de twintigste eeuw maar begrijpen niet hoe het verleden doorwerkt naar vandaag.
Volgens Judt omdat we ons historisch bewustzijn in slaap hebben laten sussen door het obsessief staren naar een paar punten in het verleden.

Frankrijk herdenkt de twee wereldoorlogen met een monument op ieder dorpsplein, maar de koloniale oorlog in Algerije of de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft geen plaats in het geconstrueerde landschap van het verleden.
Ook Nederland heeft last van deze partiële amnesie.
De Tweede Wereldoorlog blijft een onuitputtelijke bron voor historici, schrijvers en filmmakers, maar de politionele acties in Indonesië die daar direct op volgden zijn dat niet.
Als die geschiedenis wél wordt beleefd, dan gebeurt dat op statische wijze.
Er zijn monumenten – in Leiden bijvoorbeeld – en het geschiedenisonderwijs leert dat Nederlandse soldaten veel slachtoffers maakten.
De politionele acties zijn een zwarte bladzijde, maar wel een uit een gesloten boek.
Bijna niemand weet, bijvoorbeeld, waarom Nederlandse troepen in Afghanistan twee van hun posten ‘Volendam’ en ‘Poentjak’ hebben genoemD. Dat is omdat alleen binnen de kleine kring van de landmacht de herinnering (en de militaire traditie) van de politionele acties nog enigszins relevant is.
De Volendam was een troepentransportschip dat Nederlandse soldaten in 1946 naar Indonesië vervoerde, en Poentjak verwijst naar een bergpas op Java, een beruchte plek voor hinderlagen, die door de Prinses Irene-brigade werd beveiligD. Door deze historische piketpaaltjes te slaan wordt de geschiedenis symbolisch beleden.
Dat het conflict in Afghanistan hetzelfde potentieel voor weggestopt collectief oorlogstrauma kan hebben wordt er echter niet mee verduidelijkt.

De inscriptie in ons collectieve geheugen van de politionele acties als gewelddadige koloniale oorlog was kort mogelijk in 1969, toen de excessennota verscheen, naar aanleiding van onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië.
Tevergeefs bepleitte Joop den Uyl als Kamerlid een parlementaire enquête naar aanleiding van de notA. Daarmee werd de politieke geschiedenis van de politionele acties gesloten en kon deze episode slechts een tweederangs plaats innemen in het Nederlandse collectief bewustzijn.
Hetzelfde dreigt te gebeuren nu een parlementair onderzoek naar steun aan de oorlog in Irak wordt tegengehouden.

 

Judt richt zijn hagelgeweer niet alleen op de gebrekkige historische beleving als zodanig, maar ook op publieke intellectuelen, zowel uit linkse als uit neoconservatieve kampen, die in het ahistorische tijdperk de oogkleppen op hebben gezet.
Hij hekelt de steun die intellectuelen als Paul Berman, Micheal Ignatieff en Christopher Hitchens (Judt noemt ze ‘liberal armchair warriors’) gaven aan de war on terror.
Judt ziet ze als vertegenwoordigers van de versimpelde opvatting over de geschiedenis van de twintigste eeuw.
De reden dat juist Amerikaanse liberals zich vóór gewapende interventie verklaren voert Judt terug op de Koude Oorlog.
Deze intellectuele goegemeente werd volwassen in de Koude Oorlog, en de passie waarmee ze zich inzette voor een strijd van ‘het vrije Westen’ tegen een ‘universele jihad’ ziet Judt als een terugverlangen naar de eenvoudige moraal van de Koude Oorlog.
De strijd tegen wereldwijd terrorisme is simpelweg een nieuwe invulling van een oud wereldbeelD. Wij zijn goed, zij zijn slecht; wij zijn vrij, zij de tiran, wij zijn verlicht, zij primitief – even primitief als het fascisme ooit werd gevonden.
Continentale denkers als Bernard Henri-Lévy krijgen eenzelfde veeg uit de pan.

Tegenover deze intellectuelen stelt Tony Judt Arthur Koestler, volgens Judt ‘de exemplarische intellectueel’ vanwege zijn dappere non-conformisme.
Als jongeman was hij actief bij de Oostenrijkse Joodse Nationalistische Studenten en hij woonde korte tijd in Palestina, maar keerde zich later af van het zionisme.
Daarna werd hij lid van de communistische partij, maar verliet deze in 1931.
Zijn boek Darkness at Noon (verschenen in 1940) was een belangrijk demasqué van het stalinisme.
Opvallend detail: Judt had zelf ook een korte flirt met het zionisme en werkte voor de Israëlische defensie tijdens de Zesdaagse Oorlog.
In Reappraisals rekent hij af met Israël.
Het is een land dat zich gedraagt als een infantiele puber die denkt te kunnen doen wat hij wil.

De belangrijkste reden waarom Koestler Judt tot voorbeeld strekt is dat hij leerde van het directe verleden, een eigenschap die de meeste hedendaagse intellectuelen missen.
Zij verzetten zich hooguit tegen de wijze waarop de oorlog in Irak verloopt.
Ze zijn kritisch tegenover Bush, die verantwoordelijk is voor het stuntelige verloop van een militaire interventie waar zij in principe nog steeds het nut van inzien.
Koestler, net als Albert Camus en Leszek Kolakowski, twee andere helden van Judt, confronteerde de geschiedenis en trok er de onvermijdelijke les uit dat trouw aan het communisme en marxisme niet langer moreel aanvaardbaar was.
Hij gaf daarbij toe simpelweg een foute inschatting gemaakt te hebben.
Dit in tegenstelling tot enkele van Judts schietschijven: de marxistische historicus Eric Hobsbawm, die tot op de dag van vandaag verklaart nostalgie te hebben naar de sovjetdroom, en Louis Althusser, die zijn onwetendheid verborg achter ondoorgrondelijk gebrabbel en nog steeds wordt gevierd als grote marxistische intellectueel.
Judts polemiek heeft niet tot doel Koude Oorlog-discussies over communisme versus liberale democratie nieuw leven in te blazen.
Hij wekt de denker van de voorbije eeuw tot leven om aan te tonen wat de plicht is van de publieke intellectueel: je niet af te wenden van de recente geschiedenis maar deze ten volle te confronteren.
Het gebrek daaraan verklaart het huidige enthousiasme voor gewapende interventie, voor manke vergelijkingen tussen de islam en het fascisme en voor de illusie dat terrorisme een nieuw fenomeen is.

Tony Judts relaas is vooral toegesneden op de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, met een excursie naar Frankrijk, het land waar zijn vroegere geschiedschrijving zich op richtte.
Daarbij heeft hij geen oog voor geschiedbelijdingen waarin wél ruimte is voor het kleinere verhaal en de bepalende rol van de twintigste eeuw voor het leven nu.
De televisieserie en het boek In Europa zouden Judt tot voorbeeld kunnen strekken.
Toch bevatten Judts essays ook waardevolle lessen voor NederlanD. De strijd tegen ‘islamo-fascisme’ kent ook hier pleitbezorgers en de oorlog in Irak kreeg het fiat van de regering-Balkenende.
Daarbij dragen ook wij ons steentje bij aan de strijd tegen ‘islamitische dictatuur’, en ook bij ons is – het etiket ‘opbouwmissie’ ten spijt – het geloof in gewapende strijd als nuttig instrument niet minder geworden.
‘Irak’ en ‘Afghanistan’ worden nauwelijks verklaard vanuit een analyse van de geschiedenis van de twintigste eeuw, als waren het conflicten zonder historische wortels.
En dat terwijl er directe parallellen zijn met Nederlandse militaire gedragingen in de net voorbije eeuw, toen wij in Indonesië en Korea een vergelijkbare rol als internationale politieagent speelden.
Dat verleden is materiaal voor de geschiedenisboekjes, niet voor actueel debat.
Alleen het verre verleden wordt doorgetrokken naar vandaag.
Nederlandse intellectuelen steggelen graag over de erfenis van de Verlichting en leuren met Spinoza, maar door ver te kijken zien we niet wat er direct onder onze neus ligt.

Dan liever de lucht in!      Hesse Helge      Wereldgeschiedenis

Kennis is macht.
Pluk de dag.
Na ons de zondvloeD. Ayez pitié de moi.
Hier sta ik, ik kan niet anders.
Verdeel en heers.
Ik was mijn handen in onschulD. Tijd is gelD. Willen jullie de totale oorlog? Dan liever de lucht in!

Iedereen heeft deze uitspraken wel eens gehoord of gelezen.
Maar in welk historisch verband werden ze uitgesproken? En door wie? Dan liever de lucht in is een uitnodiging tot een unieke reis door de wereldgeschiedenis.
Met de tachtig beroemdste uitspraken van de afgelopen 2600 jaar als leidraad, voert Helge Hesse de lezer langs historische plaatsen, personen en cruciale gebeurtenissen, en brengt elk tijdperk vanaf de Oudheid tot heden tot leven.

Het fascinerend getal pi      Delahaye      Wiskunde

De wereld is al meer dan 25 eeuwen in de ban van dit raadselachtige getal met de oneindige reeks cijfers achter de kommA. De Mesopotamiërs en de oude Egyptenaren rekenden er al mee, een oneindige reeks wetenschappers, onder wie Archimedes, Ptolemaeus en Al-Khwarzami (de 8e eeuwse wiskundige die ons de woorden 'algoritme' en 'algebra' schonk), slaagde er in de berekening steeds verder te verfijnen, en in het laatste decennium is men er, met de steun van supercomputers, in geslaagd een miljard cijfers achter de komma te bepalen.
Maar hoe beter men Pi in kaart brengt, hoe raadselachtiger het getal wordt.

De Franse hoogleraar Informatica Jean-Paul Delahaye schreef een vrolijk, toegankelijk, maar zeker niet gemakkelijk boek over de geschiedenis van het getal Pi.
Boordevol anekdotes over de vele excentrieke filosofen en wetenschappers die zich op het getal hebben gestort, de curieuze toepassingen in de kunst, en natuurlijk het antwoord op de vraag waarom Pi zich slechts laat benaderen.

Inleiding

In de wiskunde wordt de Griekse kleine letter p als symbool gebruikt voor het getal dat de verhouding tussen de omtrek van een cirkel en zijn diameter aangeeft.
Deze wiskundige constante wordt ook wel de constante van Archimedes genoemD.

In getallen is p = 3,14159 26535 89793 23846 26433 83279 50288 41971 69399 375...De getallen gaan nog wel een tijdje door.
Sinds de Oudheid jagen onderzoekers op de decimalen van p door de logica van de getallenreeks te doorgronden.
Tegenwoordig worden de onderzoekers daarbij geholpen door computers.
Steeds sneller slagen ze erin cijfers achter de komma te berekenen.
De afgelopen 16 jaar zijn er al meer dan een miljard decimalen berekenD. Maar intussen is er in die getallenreeks nog geen regelmaat ontdekt.
En dat is wat het getal p zo fascinerend maakt.

De geschiedenis van p

Er zijn teksten gevonden van wel 4000 jaar oud waar het getal p in voor komt.
? kom je natuurlijk altijd tegen in de meetkunde, en het is dus niet meer dan logisch dat men er vroeger al problemen mee ondervonD. Er is heel erg veel te vertellen over de geschiedenis van p, maar ik beperk me tot de volgende stukjes.

De Babyloniers

De oudste waarde van p, waarvan vastgesteld is dat de oude beschavingen die gebruikten, zijn p = 3+1/7 en p = 3+1/8.
Die laatste waarde komt voor op een Babylonisch kleitablet dat in 1936 ontdekt is en ongeveer 4000 jaar oud is.
Ze kwamen er op de volgende manier aan te zijn gekomen: Aan de ene kant wisten ze dat de omtrek van een zeshoek drie keer de diameter van dat zeshoek was, aan de andere kant schatten ze dat de verhouding tussen de omtrek van een cirkel met de straal 1 en die van de ingeschreven zeshoek 57/60 + 36/(60)^2 was.
Daar vanuit gegaan leid men af dat:

p = 3 / (57/60 + 36/3600) = 3 + 1/8.

De Egyptenaren

In 1885 is de Rhind-papyrus ontdekt.
Deze bevat een tekst dat een kopie is uit een nog ouder handboek (ongeveer 1800 voor de gewone jaartelling).
De Egyptische klerk Ahmes schreef dat de oppervlakte van een cirkel gelijk is aan 8/9 maal de diameter in het kwadraat, dat geeft een waarde van (16/9)² ofwel 3,16049….
(Dit is p in één decimaal nauwkeurig.
)

De bijbel

In de bijbel staat een passage waarin wordt verteld over de bouw van de tempel van koning Salomon.
Hierin wordt beschreven hoe Hiram een enorme ketel van brons maakte (Koningen I, hoofdstuk 7:32).
In de tekst wordt expliciet de waarde p = 3 gebruikt.
Men was zich er in die tijd waarschijnlijk van bewust dat dit slechts een benadering was, en mogelijk kenden zij een betere waarde van p.
Het gaat om de volgende passage: ‘Voorts maakte hij de zee, van gietwerk, tien el van rand tot rand, geheel rond, vijf el hoog, terwijl een meetsnoer van dertig el haar rondom kon omspannen.
’ Hoewel er heel wat ophef over is geweest in de loop der tijd waarin geleerden zich het hoofd braken over de onnauwkeurigheid hiervan, is het praktisch gezien gewoon voldoende geweest in die tijd, gezien het weinig precieze ambachtswerk van toen.

De Chinese waarde

De Chinese waarde van p werd meestal uit gemakszucht op 3 gezet, en later berekend als v10 (deze waarde werd ook gebruikt door de Hindoes) of als 355/113.
(Deze laatste waarde werd pas gehanteerd na Archimedes.
)

De Griekse Oudheid

In de Griekse oudheid is Archimedes (278-212 voor de gewone jaartelling) begonnen met het uitrekenen van de waarde van p.
Hij was zowel wiskundige als ingenieur.
Hij begon met de constatering dat de verhouding tussen het oppervlak van een schijf en het kwadraat van zijn straal gelijk is aan de verhouding tussen zijn omtrek en de diameter.
Vervolgens rekent p uit door veelhoeken met 6, 12, 24, 48 en 96 zijden te vergelijken, wat hem leidde tot de waarde 3+10/71 < p < 3+1/7, of 223/71 < p < 22/7.
Anders gezegd: 3,1408 < p < 3,1429.
Deze berekening is tamelijk verbluffend want in de tijd waarin hij leefde had men nog geen beschikking over algebraïsche notaties of ons systeem van nummering.
Tot aan de 17e eeuw was Archimedes’ methode vrijwel de enige methode waarmee p berekend kon worden.

Romeinse Tijd:

In de Romeinse tijd nam men voor p weer het getal 31/8, waarschijnlijk omdat dit makkelijker rekende als de p-waarde van Archimedes.

De Perzen

In 1429 berekende de Perzische wiskundige Al-Kashi p in 16 decimalen nauwkeurig.
Hij deed dit door de berekeningen met de 96-hoek van Archimedes verder uit te werken.
(Hij verdubbelde hem 23 keer).
Hij kreeg dus al te maken met lange berekeningen, maar wilde p zo nauwkeurig mogelijk berekenen, omdat hij de baan van Saturnus bestudeerde.

Ludolph van Ceulen:

Bijna 200 jaar later, in 1609, berekende de Leidse hoogleraar Ludolph van Ceulen p in 34 decimalen nauwkeurig.
Ook hij maakte gebruik van de methode van Archimedes.

Formules uit de meetkunde met p

Omtrek van een cirkel met straal r: C = 2 p r

Oppervlakte van een cirkel met straal r: A = p r2

Oppervlakte van een ellips met half assen a en b: A = p a b

Inhoud van een bol met straal r: V = (4/3) p r3

Oppervlakte van een bol met straal r: A = 4 p r2

Hoeken: 180 graden = p radialen

Inhoud van een kegel met grondvlakstraal r en hoogte h: V = (1/3) pr2 h

Oppervlakte van een kegel met grondvlakstraal r en hoogte h: A = p r (r + v (h2 + r2) )

Formules uit de analyse met p

Een aantal formules om p te benaderen:

(formule van Leibniz)

(formule van Euler)

(formule van Machin)

waarin: (Taylorreeks)

en:

De kans dat twee willekeurig gekozen gehele getallen relatief priem zijn, is 6 / p2.

Het gemiddelde aantal manieren om een positief, geheel getal te schrijven als de som van twee perfecte kwadraten (volgorde is van belang) is p/4

Enkele eigenschappen van p

- Pi is irrationeel.
Dit betekent dat p niet te schrijven is als breuk (wiskundig geformuleerd: er bestaan geen gehele getallen p en q zo, dat p/q=pi)

- Pi is transcendent.
Om te begrijpen wat dit betekent, moet je eerst weten wat een veelterm is.
Een veelterm is een uitdrukking van de vorm a+bx+cx^2+dx^3+....
De symbolen a, b, c en d heten in dit geval de coëfficiënten van de veelterm.
Een nulpunt van een veelterm is een getal p, waarvoor geldt dat a+bp+cp^2+dx^3+ .
=0.
Bijvoorbeeld is 1 een wortel van de veelterm -2-x+2x²+xmacht3-xmacht4+xmacht5, want als je x=1 invult komt er nul uit de uitdrukking.
De uitspraak p is transcendent, betekent dat er geen veelterm bestaat waarvan p een nulpunt is en waarvan alle coëfficiënten een breuk zijn.

Enkele andere eigenschappen waarvan velen vermoeden dat p daaraan voldoet, zijn de volgende (Deze zijn echter nooit bewezen):

- Pi is een normaal getal.
Dit betekent dat als je genoeg decimalen van pi bekijkt, elk cijfer (0,1, .
,9) een tiende deel van de keren voorkomt.

- Pi is een universeel getal.
Dit betekent dat als je een willekeurig rijtje getallen bedenkt, bijvoorbeeld je pincode of je geboortedatum, en je vervolgens maar lang genoeg in de decimalen van pi zoekt, je dit rijtje altijd kunt vinden.

Getallen ontraadseld      Bellos Axel      Wiskunde

ex Bellos is journalist met een passie voor wiskunde en filosofie.
Hij schrijft sinds jaren columns over alledaagse wiskunde in The Guardian.
Alex Bellos legt in Getallen ontraadseld de basisprincipes van eenvoudige wiskunde uit.

Hij maakt het niet ingewikkelder dan nodig en legt op een simpele wijze rekenvraagstukken uit.
Behalve over getallen en statistiek schrijft hij ook over symbolen.
Door zijn enthousiaste aanpak weet hij de veelvoorkomende angst voor getallen weg te nemen.

Rekenen is leuk! Hij laat zien dat het bij wiskunde vooral gaat om creatief denken en hoe wiskunde ook in andere disciplines in het leven van belang is.

Alles over eenvoudige wiskundige formules, statistiek en symbolen helder op een rij Steeds minder mensen kunnen nog (hoofd)rekenen Veel mensen herinneren zich maar weinig van wiskunde op school Vroeg of laat komt de vraag: hoe was het ook al weer? Alex Bellos maakt wiskundige begrippen begrijpelijk Voor de liefhebbers van De Telduivel, van H.
M.
Enzensberger Leuk, spannend, leerzaam en noodzakelijk! Alex Bellos is journalist met een passie voor wiskunde en filosofie.
Hij schrijft sinds jaren columns over alledaagse wiskunde in The Guardian.
Alex Bellos legt in Getallen ontraadseld de basisprincipes van eenvoudige wiskunde uit.
Hij maakt het niet ingewikkelder dan nodig en legt op een simpele w ijze rekenvraagstukken uit.
Behalve over getallen en statistiek schrijft hij ook over symbolen.
Door zijn enthousiaste aanpak weet hij de veelvoorkomende angst voor getallen weg te nemen.
Rekenen is leuk! Hij laat zien dat het bij wiskunde vooral gaat om creatief denken en hoe wiskunde ook in andere disciplines in het leven van belang is.

Je bent nu hier: Entertainment » Boeken » Recensie: Getallen ontraadseld – Alex Bellos Recensie: Getallen ontraadseld – Alex Bellos

In mijn hart ben ik altijd al een beetje een nerd geweest.
Hoewel het er nooit echt is uitgekomen zat ik toch toen ik klein was met encyclopedieën, atlassen en geschiedenisboeken op verjaardagen terwijl mijn leeftijdsgenootjes aan het spelen waren met het populaire speelgoeD.

 Hoe ouder ik werd hoe latenter mijn gedrag, maar toen ik dit boek zag liggen werd ik gelijk gegrepen door de titel en de subtitel ; ;Alles wat je moet weten over wiskunde ; ;.
Mijn jeugd flitste voor mijn ogen voorbi J. Misschien was het toch niet te laat en zou ik dan eindelijk die oh zo gewilde wiskundeknobbel ontwikkelen en dan toch kunnen converseren op ander niveau.
Toen ik het boek uit had heb ik gelijk gezocht op mijn bolletje… maar helaas het boek heeft niet geleid tot een wiskundeknobbel.
Dus als je nog nooit wiskunde hebt gehad, verwacht dan niet dat je gelijk algebra kan oplossen.
Maar, heb je het wel gehad en vind je wiskunde interessant dan is dit boek zeker een aanrader!

Het boekt vertelt over de geschiedenis van de wiskunde, vanaf de eerste vondsten door de Chinezen, Grieken en Egyptenaren uit het verleden, maar het vertelt ook over toepassingen van wiskunde in het dagelijkse leven.
Zelfs het rekenkundig vermogen van de chimpansee passeert de revue.

Wist je dat uiterlijke schoonheid kan worden uitgelegd met wiskunde? En wel aan de hand van Phi (1,618), of misschien beter bekend als de Gulden Snede.
Het getal Phi komt overal in het lichaam voor, bijvoorbeeld in de lengte van knokkels ten opzichte van vingers.
Maar ook in de relatieve positie van neus, kin en tanden.

Verder staan er ontzettend veel leuke feitjes in, maar ook trucjes voor hoofdrekenen.

En juist hoofdrekenen begint tegenwoordig toch vrij lastig te worden; hoeveel is eigenlijk 18x27? Behalve handige trucjes behandelt hij ook kansberekening en zonder te veel willen verklappen; voor de gokkers onder ons staan er ook leuke trucjes in om je kansen te vergroten.
En dit boek helpt je Sudoku puzzels sneller uit te spelen als je daar nu moeite hebt.

Al met al heb ik dit boek met heel veel plezier gelezen.
Het verklaard wiskunde op een grappige en begrijpelijke manier.
Echter, het blijft wiskunde waardoor je soms stukken tekst tegenkomt die beter passen in een schoolboek.
De kracht van dit boek is dat Alex Bellos dusdanig enthousiast kan uitleggen en leuke links kan leggen naar het dagelijks leven dat je het boek snel wegleest en er zeker leuke feitjes en handige rekentrucjes aan overhoudt.
Dus zeker een aanrader!

Na de inleiding begint het boek een beetje raar … namelijk met hoofdstuk 0.
  Verspreid over 0 + 11 hoofdstukken slaagt Alex Bellos erin om het ontraadselen van getallen fascinerend onder woorden te brengen.
  Formules staan er vreemd genoeg niet in maar het wiskundig wonder wordt wél verteld in dagdagelijkse taal.
  Hij gebruikt daarvoor drie standpunten: de evolutie, het speelse karakter en de wiskundige correctheiD. 

De evolutie start vanaf het moment dat de mens nood heeft aan aantallen en hoeveelheden.
  Het gaat van vingertellen, het tellen met behulp van lichaamsdelen naar het Lebombo-beentje, de Abacus (het telraam) tot de huidige PC.  De herkomst van de Arabische cijfers, die het Romeinse cijferschrift verdrongen,  alsook de nood aan het cijfer nul, wordt uit de doeken gedaan.

Het speelse karakter uit zich door het vingertellen, het  bijhouden van kiezeltjes voor het tellen van schapen, naar Rumicub, Sudoku, het toveren en allerlei andere gokspelen.
  Zelfs het streven naar het volgende decimaal zoals in het getal Pi vertelt de schrijver als een spel.
  Bij het verhaal rond de reeksen krijgt ook het Ishango-beentje, dat 22.
000 jaar oud is ,een waardevolle vermelding.
  Andere technieken zoals magische vierkanten, gulden snede en dergelijke worden niet gemeden.
 

Bij de wiskundige juistheid blijkt dat de mens, van nature uit, steeds op zoek is naar een correcte oplossing.
  Het berekenen van het getal pi of kansberekeningen, het formuleren van bijzondere reeksen en priemgetallen zijn hier voorbeelden van.
  Hij schuwt zelfs Alef-nul en de hyperbolische ruimten niet.
  Het oneindige in een verzameling uitleggen met een verhaal over een oneindig groot hotel of een hyperbolische ruimte aan de hand van een haakwerk of de chips Pringles is een gedurfde maar zeer begrijpelijke en correcte wiskundige benadering.

Tijd en conclusies zijn relatief in de wiskunde.
  Zo maakt de schrijver gewag van het getal pi dat tot 2,7 biljoen decimalen berekend werd in december 2009.
Maar volgens het computertijdschrift c’t van oktober 2010 hebben ze het record reeds verbroken tot 5,3 biljoen decimalen.
  Alex Bellos bekoort door zijn enthousiasme zowel de wiskunde-fanaten als de leken.
 In de bijlagen en de woordenlijst worden de getallen nog verder ontraadseld ;

1491      Mann Charles C.      Zuid-Amerikaanse geschiedenis

1491 staat dan ook niet voor het jaar zelf, maar voor de hele geschiedenis van Amerika, vóór Columbus voet aan wal zette.
In dit boek onderzoekt Mann een hele resem nieuwe theorieën over deze geschiedenis, en zet deze naast de algemeen aanvaarde theorieën.
En dat levert enkele fascinerende conclusies op.
Charles Mann is geen wetenschapper.
Hij is journalist en zijn stellingen zijn dan ook allemaal gebaseerd op bronnen van anderen (de bibliografie zelf beslaat al enkele tientallen pagina’s) en vele gesprekken met antropologen, archeologen, biologen en andere wetenschappers.
Dit geeft hem echter wel de nodige afstand om objectief alle stellingen naast elkaar te zetten.
Hij is dan ook zo eerlijk om vertegenwoordigers van alle mogelijke -vaak tegenstrijdige- theorieën aan het woord te laten.

Zijn bevindingen schudden de algemeen aangenomen theorieën grondig door elkaar:

De indianen zijn al veel langer in Amerika dan de meeste bronnen ons willen doen geloven.

In Amerika leefden, voor de komst van Columbus, veel meer indianen dan algemeen werd aangenomen.
Het zijn vooral de ziektes die de blanken meebrachten, en die vaak voor hen uit reisden, die de indiaanse bevolkingen decimeerden (in sommige gebieden werd tot 98% uitgeroeid!)

In Amerika bloeiden al steden nog voor de Egyptenaren hun piramides bouwden.

De ontwikkelingsgraad van de indiaanse steden was veel groter dan tot hiertoe wordt aangenomen.
In sommige aspecten stonden de inwoners van steden als Tenochtitlán dan ook veel verder dan Europese steden in dezelfde periode.
Ook in de landbouw bestonden al zeer lang technieken o.a. een vorm van genetische manipulatie) waar in Europa nog geen sprake van was.

Indianen hebben het landschap zelf zo erg veranderd, dat de voorstelling van hen als ‘natuurmensen, die volledig in harmonie met de natuur leefden’ een mythe blijkt te zijn.
Wat de Europeanen aantroffen, was een continent dat door de oorspronkelijke inwoners verregaand was getransformeerd – en dat geldt ook voor het AmazonewouD.

In 1491 woonden er misschien wel meer mensen in Amerika dan in EuropA. Grote steden als Tenochtitlán hadden stromend water en bezaten prachtige botanische tuinen.
In Mexico verbouwden precolumbiaanse Indianen maïs volgens zeer geavanceerde teelttechnieken.
De Inca's hadden het grootste rijk in de toenmalige wereld opgebouwd, groter dan de Ming-dynastie of het Ottomaanse Rijk.
Totdat de Europeanen met hun geweld en ziektes hier een einde aan maakten.
1491 maakt voor eens en voor altijd duidelijk dat de geschiedenis van Amerika zeker niet begint met Columbus, die in 1492 op een van de Bahama's voet aan wal zette.
Charles C. Mann schreef een heldere en levendige synthese van wat door historici, geografen en archeologen de afgelopen dertig jaar is ontdekt over de prestaties van het lot van de oorspronkelijke inwoners van AmerikA.

Bij een speurtocht over het internet kom ik de site van de archeoloog Clark Erickson tegen die een vorm van landbouw ontdekte die in Mann’s boek verder niet wordt behandeld: de raised-fields agriculture, de verhoogde velden-landbouw.
Hij vond in de omgeving van het Titicacameer op de grens van Bolivia en Peru een gebied van 120.
000 hectare dat volgens de kaarten voor landbouw compleet ongeschikt was, vanwege het gure klimaat, de frequente overstromingen en de armoede van de gronD. Hij ontdekte dat meer dan 1000 geleden indianen hier echter hoogliggende akkers hadden bebouwden die bij overstromingen gespaard bleven en die bemest werden met de waterplanten die er omheen groeiden tijdens de overstromingen.
Bij een experimentele reconstructie bleek de vruchtbaarheid opvallenD. In de streek wordt nu gedacht op deze ‘raised-fields-architecture weer nieuw leven in te blazen.

 

Amazone: oerwoud of boomgaard?

Het regenwoud in de Amazone is geen stuk natuur met een geschiedenis van miljoenen jaren, maar een verwilderde boomgaard uit de tijd van Columbus – door mensen gemaakt dus.
De Amazone is bovendien maar één van vele voorbeelden van hoe pre-Columbiaanse Indianen massaal de natuur naar hun hand zetten in zowel noord als midden als zuid-AmerikA. Dat betoogt de Amerikaanse journalist Charles C. Mann in zijn ook in Nederland verschenen boek ‘1491 - De ontdekking van pre-Columbiaans Amerika’.

Amerika (Noord, Midden en Zuid) was volgens Mann in het pre-Columbiaanse tijdperk geen spaarzaam bewoond gebied maar krioelde van de mensen: 100 miljoen is de hoogste schatting.
We weten inmiddels van de Inca’s en hun grote (en stalinistisch geregeerde) rijk,  maar Mann haalt vele wetenschappers aan die bewijzen vinden van tal van andere culturen die  ook tot hoge ontwikkeling waren gekomen, de landbouw beheersten, soms waterleiding hadden,  sterrenkunde beheersten, het schrift, het cijfer nul hadden ontdekt (een bijzondere prestatie in de geschiedenis van de mensheid!)  en die soms steden van honderdduizend mensen moeten hebben bevolkt.
 

Skeletten uit die tijd heeft men nauwelijks gevonden, maar er zijn plenty andere sporen gevonden die er op wijzen dat hier heel veel mensen hebben geleefd: gebouwen, landbouwgronden die enorme groepen mensen moeten hebben kunnen voeden, irrigatiesystemen, wegen, boomgaarden, duizenden vierkante kilometers terrassen, duizenden kilometers dijken.
In Peru de Inca’s en hun voorgangers de Moche, de Tiwanuku en de Wari, de Monte Verde cultuur in het zuiden van Chili, de Marajo cultuur in de monding van de Amazonerivier (op een eiland dat groter is dan Nederland), de Olmeken, de Maya’s en de Azteken in midden Amerika, de Mississippi-cultuur in het zuiden van de VS, de Wampanoag, Narragansett en Haudenosaunee in het oosten van Noord-Amerika en nog meer.
Allemaal culturen die aanwijzingen opleverden dat Columbus landde op een continent dat dichter bevolkt was dan het continent waar hij vandaan kwam.

Het 624 pagina’s tellende boek maakt duidelijk dat de westerse beleving van Indiaans Amerika (zowel pre- als post- Columbiaans) compleet is blijven steken in Karl May/Arendsoog achtige romantiek die later nog eens versterkt werd door ecologische mythomanie van de indiaan-die-zo-zorgvuldig-met-de-natuur-omging.
Die beeldvorming zorgde ervoor dat een enorme hoeveelheid aan archeologisch, antropologisch en ecologisch onderzoek  - Mann’s boek heeft een literatuurlijst van 70 bladzijden - nagenoeg onopgemerkt bleef.
Wie Mann’s boek leest tuimelt dientengevolge dan ook van de ene verrassing in de andere.

Mann is niet dol op de moderne berichtgeving over de enorme rijkdom van de Amazone-streek, zoveel is wel duidelijk.
Hij wijst er op dat wat bewonderende buitenstaanders zien als DE Amazone in feite slechts voor de helft bestaat uit tropisch regenwoud, de rest is water en savanne.
En hoewel hij aan de biologische verscheidenheid van het gebied niets afdoet wijst hij er op dat de bodem hier door eindeloze slagregens en de ongenadig brandende zon zijn voedingswaarde grotendeels is kwijtgeraakt en volgens deskundigen beter te omschrijven valt als een ‘natte woestijn’.
Alle biomassa zit vooral in de bladeren en takken die op de grond vallen en daardoor de hoge wortels weer snel worden opgenomen.
De bodem is straatarm, en niet zelden vergiftigd door bauxiet.

De slash and burn cultuur die de huidige indiaanse bewoners van dit  gebied praktiseren is om diverse reden dan ook een tamelijk hopeloze aangelegenheiD. Het blootliggende land slaat in een mum van tijd dicht en kan dan niet meer voor land- of tuinbouw worden gebruikt.
Eigenlijk zou zo’n indiaanse boer iedere drie jaar een nieuw lapje grond moeten vrijmaken, maar met de voor de komst van de blanken gebruikelijke stenen bijlen, duurt zoiets 8 maanden zo bleek uit een experiment.
 

De pre-Columbiaanse  indianen blijken enkele andere oplossingen te hebben gevonden, en een daarvan was door niet zozeer hun voedsel uit de tuinbouw te halen, maar uit de bosbouw.
Van de meer dan 130 plantensoorten die Indianen blijken te hebben gedomesticeerd is de helft of meer eigenlijk boom.
Deze mensen aten dus vooral vruchten en noten en veel minder grondgewassen.
En de bomen die ze daarvoor gebruikten waren cultivars – door mensen ontwikkelde variaties van wilde bomen.
Die bomen onderhielden ze vervolgens, als ware het een boomgaarD. De meeste deskundigen zouden het er inmiddels over eens zijn dat grote delen van de Amazone eigenlijk cultuurgrond zijn, volgens sommigen zelfs 100%.

Daar is nog een ander argument voor.
Niet alle voedsel kwam uit bomen, er werden ook wel degelijk grondgewassen geteelD. Maar omdat de grond wel erg armzalig was  ontwikkelden ze een eigen grondsoort: Terra PretA. Het is een mengsel van lokale grond met vooral houtskool en afval van allerlei soort.
Deze grond bleek in een experiment 800% vruchtbaarder te zijn dan de gewone AmazonegronD. En zoals ondermeer uit de enorme hoeveelheid potscherven die er in wordt aangetroffen moet deze Terra Preta van menselijke origine zijn.
Schattingen geven aan dat het deel van de Amazonestreek waarin deze Terra Preta wordt aangetroffen opgeteld ongeveer zo groot is als Frankrijk.
Er zijn ook lagere schattingen, maar ook die suggereren nog een landbouwareaal dat enorme hoeveelheden mensen kon voeden.
De inmiddels overleden Nederlandse onderzoeker Sombroek speelde een belangrijke rol bij de ontdekking (begin jaren 90) van deze Terra PretA. Opvolgers van Sombroek  wijzen er op dat Terra Preta ook in het Wageningse grondinstituut is te bewonderen en dat dit fenomeen zeer te vergelijken is met de plaggen waarmee men in oost Nederland in het verleden de zandgronden bruikbaar maakte op de ‘es’ of de ‘eng’.

De Indianen bedreven landbouw: Maïs, paprika, tomaten, aardappelen danken we allemaal aan de indianen.
Maar de Europese gewoonte om landbouwhuisdieren te houden (varkens, koeien, geiten, schapen) kenden ze niet.
Toch bedreven in ieder geval de Indianen in noord Amerika een soort veeteelt op afstanD. Belangrijkste instrument daarbij was: vuur.
Reizigers uit de tijd beschrijven hoe op tal van plekken de grond voortdurend in brand lijkt te staan.
Zo werden dieren opgejaagd naar een plek waar ze beter te schieten waren met hun pijl en boog (waarmee je toen verder schoot dan met een musket).
Maar het platbranden van bossen en struiken was bijvoorbeeld ook zinvol omdat het jaar daarop allerlei fris groen zou opschieten wat dan weer konijnen en ander wild zou aantrekken.

‘Het klinkt nu ongelofelijk, maar in de hele regio tussen New York en Georgia zwierven bizons.
Het dier van de prairie, Bison bison, was door de indianen naar het oosten gelokt over een met vuur gecreëerd pad, terwijl ze zoveel bossen in grasvlakten omzetten dat het dier ver buiten zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied kon overleven.

Erg duurzaam gingen de indianen overigens niet te werk: ze bejaagden het dier zo intensief dat hij met uitsterven werd bedreigD. 

En toen kwam Columbus, en na hem nog diverse andere kolonisten.
Uitgebreid is gedocumenteerd hoe de Europeanen destijds zo te keer in slachtpartijen her en der.
dat paus Paulus III zich in 1537 geroepen voelde te verklaren  dat ‘indianen zelf echt werkelijke mensen zijn’ en niet zouden moeten worden ‘beroofd van hun vrijheid’ en ‘onderworpen aan onze dienst als redeloze dieren’.
Maar nog dodelijker dan de Europeanen waren de epidemieën die ze ongewild verspreidden.
Mann haalt allerlei beschrijvingen aan van reizigers uit de 16e eeuw over de dorpjes die gevuld zijn met gruwelijk uitziende lijken: slachtoffers van de epidemie die sneller reist dan de mens.

Maar alhoewel niemand betwist dat de Europeanen epidemieën hebben verspreid (en wellicht de syfilis mee naar Europa hebben genomen) is het nogal wat om te veronderstellen dat je zo in een eeuw tijd 90% van 100 miljoen mensen over de kling kunt jagen.
Recent onderzoek geeft echter aan dat het wel degelijk mogelijk moet zijn.
Om te beginnen konden de indianen geen enkele immuniteit opbouwen: de ziektes werden voor een belangrijk deel verspreid via dieren en aan dieren houden deden de Indianen niet.
Daarnaast blijkt dat het afweersysteem van de Indianen door genetische oorzaken juist de middelen ontbeert om überhaupt goed te reageren op deze ziektes.

Na deze massasterfte hernam de natuur zijn positie: de boomgaarden in de Amazone groeiden dicht tot het huidige oerwouD. De niet meer bejaagde bison kon in aantal exploderen.
De herinnering aan de dichte bevolking verdween, alleen diep in het woud werden nog wat Indianen aangetroffen.
Volgens romantische westerlingen leven deze indianen op een prachtige wijze in harmonie met de natuur, maar volgens recentere inzichten zijn het mensen die destijds voor de blanke invasie met zijn ziektes wegvluchtten, diep het woud in.
Bannelingen die er maar het beste van moesten maken en daar voor een deel in slaagden dankzij wat ijzeren bijlen (van de blanken) waarmee het omhakken van een boom nu tenminste geen acht maanden meer duurde.
 

Het bovenstaande verhaal ontlokt de gemiddelde geheel doorgroende Nederlander slechts één reactie: ha de Amazone is dus mensenwerk, nou en nu moeten we zeker de boel daar allemaal omhakken?

Nou nee.
Iets hoeft toch niet per se door de natuur gemaakt te zijn om in aanmerking te komen voor een zorgvuldige behandeling? Integendeel zou je juist zeggen.
Overigens is volgens ‘State of the World Forests’ van de Wereld Voedselorganisatie Zuid Amerika met een bebossingsgraad van 50% nog immer het meest beboste werelddeel.

Mann is geen voorstander van het grootschalig kappen van het woud, maar  wijst er op dat het natuurbeschermingsbeleid toch op andere leest zal moeten worden geschoeid omdat de Brazilianen vinden dat wij, westerlingen eigenlijk geen recht van spreken hebben.
Betekent Holland geen houtland? Danken wij onze rijkdom niet aan het kappen van bos? En er staan een heleboel Brazilianen, Peruanen, Bolivianen enzovoort te trappelen van ongeduld om een paar centen te verdienen en daar zullen ongetwijfeld nog een heleboel bomen voor om gaan.
  Een natuurbeschermingsbeleid dat rekening houdt met de belangen van die mensen heeft daarom de beste kansen.

La conquista del Peru      Pablo Alonso de Avecilla      Zuid-Amerikaanse geschiedenis

I     een woordje van inleiding

II    een mythe in de Nieuwe Wereld

III   eerste contact met de Incagemeenschap

IV   van jaloezie tot burgeroorlog

V    de conquistadores op weg naar Cajamarca

VI   een gewaagde uitnodiging

VII  de stoet der vergissing

VIII een bloedige ommekeer

IX   gevangen door overmoed

X    een eindeloze machtshonger

XI   een roemloos einde

XII  de laatste restanten van glorie

 I   een woordje van inleiding

 

Al bij al heeft Tihuantinsuyu, het rijk van de vier windstreken zoals het mythisch werd genoemd, 100 jaar grote invloed uitgeoefend op het Latijnse continent.
Geschiedkundig heeft men vastgelegd dat dit legendarische rijk in 1533 viel door een samenspel van de pokkenepidemie, de burgeroorlog en de Spaanse bezetting.

We gaan eens inzoomen op de gebeurtenissen die tot deze plotse ondergang leidde.
Drie personages spelen hierin een grote rol : de twee halfbroers Atahualpa en Huascar en de Spaanse veroveraar Francisco Pizarro.
Die laatste heeft in ons wereldbeeld meer veranderd dan Elvis Presley en Hitler samen.
In de veldtochten van Spanje in Italië was hij een simpele veteraan.
Het avonturenbloed heeft hem nooit verlaten.
Bij de ontdekking van de Nieuwe Wereld 10 jaar voordien door Christoffel Columbus besloot Pizarro in 1502 daar zijn onverschrokken talent ten dienste te stellen van zijn vaderland Spanje.

 --------------------------------------------------------------------------------

II   een mythe in de Nieuwe Wereld

 

Kleine beschavingen aan de kusten van Brasilia en Venezuela vertelden de eerste gevestigde Europeanen over een rijk aan de andere kant van het woud en de bergen, zo machtig en zo rijk dat de muren in goud bekleed zijn en ieder leeft in de grootste weelde.
Pizarro, gedreven door goudkoorts en het verlangen naar roem, verbleef eerst een aantal jaren op het eiland Hispanola waar hij voor het eerst strijd leverde met indianen (de huidige Haïtianen) en zich samen met zijn metgezel Vasco Nuñes de Bilboa in 1513 in Panama vestigde.
Daar werd hij landeigenaar en welgesteld burger.
Doch de verhalen over het land van goud bleven in zijn gedachten spoken.
Hij dreef wat handel met de lokale bevolking in ruil voor gouD.

 

Eerder per toeval werden de verhalen over de Inca's bevestigD. Tijdens een inspectietocht van een Spaans galjoen ten zuiden van Panama kwam men een balsavlot tegen met enkele opvarenden.
Voor eerst aanschouwde men de rijkdom uit het onbekende land in het zuiden.
De mannen droegen veel gouden en zilveren voorwerpen als sieraden evenals edelstenen en robijnen.
Van kop tot teen waren deze mensen zo overweldigend versierd dat in 1524 een eerste moeilijke en weinig interessante expeditie op touw werd gezet.
Een tweede expeditie twee jaar later bracht hen in contact met een balsavlot waarop een zestal edelen uit het zuiden met hun koopwaar onderschept werden.
Drie mannen werden gevangen genomen en fungeerden als tolk.
De anderen lieten ze wijselijk gaan.

 --------------------------------------------------------------------------------

III   eerste contact met de Incagemeenschap

 

Slechts 13 van zijn mannen hadden de moed de tocht verder te zetten.
Anderen keerden terug of stierven van ziekte en uitputting.
Pas in 1527 kwam Pizarro en zijn mannen in Tumbes aan, momenteel de meest noordelijke stad van Peru aan de grens met Equator, toen een deel van het Inca-rijk.
De met harnas beklede vreemdelingen werden vriendelijk onthaalD. Opnieuw hoorden de Spanjaarden verhalen over de onmetelijke rijkdom van het binnenland waar men zelfs replica's had van maïskolven, lama's en herders in puur goud, de prachtige tempels in grote getale, in goud afgewerkt, hun machtige leider de Sapa Inca en de zonnegod Inti.
Goud had geen intrinsieke waarde zoals dat bij de Europeanen het geval was.
Goud is het zweet van de zon en zilver de tranen van de maan.
Zo werden deze metalen ook behandeld en vereerd als heilige relikwieën.

 

Pizarro's goudhonger werd onblusbaar.
Hij nam zich voor zo snel mogelijk een troepenmacht samen te stellen en Tihuantinsuyu te onderwerpen in naam van de Spaanse vlag.
Het verliep echter niet zo vlot als hij gehoopt haD. Drie jaar later pas had hij van Karel V de nodige soldaten-avonturiers ter beschikking en kon hij terug vanuit Spanje naar het Nieuwe Continent.
Nog geen 200 zwaar bewapende militairen werden vrijgegeven, enerzijds omdat de koning niet helemaal overtuigd was van de waarheid van Pizarro's verhaal en anderzijds zat Karel V krap bij kas en konden niet meer fondsen vrijgegeven worden.

 

Met de extra stimulans dat hij de stadhouder zal worden van de veroverde gebieden, arriveerden Pizarro en zijn mannen in 1532 in opnieuw in Tumbes.
Hij had lang moeten wachten, maar snel bleek dat dit uitstel een zege was.
Wat er in die drie jaren gebeurde, kon enkel maar in het voordeel van de Spanjaarden spelen : er woedde een burgeroorlog waarbij de verdeelde Inca-legers tegenover elkaar stonden met aan het hoofd Atahualpa in het noorden en Huascar in het zuiden.
Op de koop toe deden westerse ziektes als de pokken en de griep zijn intrede in de Nieuwe Wereld en zaaide dood en vernieling onder de bevolking, zelfs op plaatsen waar de Europeanen nog geen voet gezet hadden.
Hiermee begint de tragedie van de ondergang van het Incageslacht en hun machtige rijk werd kort daarop een mythe.

 --------------------------------------------------------------------------------

IV   van jaloezie tot burgeroorlog

Wat was er gebeurd in die drie jaar? Toen het rijk in 1524 op het hoogtepunt van hun macht stond, deden er zich geruchten de ronde over drijvende burchten en met metaal geklede mannen met haar op hun kin.
De in die jaren heersende Inca, Huayna Capac had zijn ondergang toen voorspelD. De leiders van het rijk hadden geen goed gevoel over deze vreemdelingen.
Twee jaar na deze eerste ontmoeting stierf de Inca, vermoedelijk door pokken, een Europese ziekte door de Spanjaarden meegebracht.
Het onbekende epidemie had toen al heel wat slachtoffers gemaakt.
Echter was ook de wettige erfgenaam van de troon gestorven aan de vreemde ziekte.
Onenigheid over de troonopvolging was het gevolg.
Meestal werd de oudste meest wijze zoon gekozen van de Inca en zijn vrouw de Ccoya, zijn zuster.
De edelmannen in Cuzco kozen Huascar als de nieuwe Sapa Inca, de enige IncA.

 

Een groot deel van het hof bevond zich niet meer in Cuzco, maar in Quito die eerder door zijn vader was veroverd en gekozen had de laatste jaren van zijn leven daar te slijten.
Quito was als een tweede hoofdstad geworden.
Maar het leger, gestationeerd in Quito, gaf de voorkeur aan de broer van Huascar, Atahualpa om als de nieuwe Sapa Inca te regeren (zie foto rechts).
Atahualpa had vele malen zijn vader op het slagveld begeleid en grote overwinningen behaalD. Atahualpa bleef in Quito en negeerde de uitnodiging van zijn broer om naar Cuzco te komen om hem te eren.
In de plaats stuurde hij iedere keer geschenken en gezanten naar zijn broer.
Hij vreesde dat vrienden van Huascar hem zouden vermoorden bij het verlaten van Quito.

 

Atahualpa wiens naam 'Kalkoense haan' betekent (een vogel hoog in aanzien), was desalniettemin enorm gevreesd door allen die in zijn buurt kwamen.
Hij besliste over leven en dood en kon genadeloos optreden.
Zelfs de edelmannen trilden op hun benen als Atahualpa hen bij zich riep uit angst hem niet te behagen.
Maar de Sapa Inca bleef Huascar.

 

Tot op een dag Huascar van zijn broer eiste dat hij zijn eer zou getuigen als de Sapa Inca, stuurde Atahualpa terug gezanten en geschenken.
Huascar nam, mede onder druk gezet zijn hovelingen, de gezanten gevangen, folterde ze en liet ze ter dood brengen.
Op de koop toe stuurde hij een troepenmacht naar Quito om zijn broer als gevangene naar Cuzco te brengen.
Atahualpa werd woedend en pakte de wapens op.
Tihuantinsuyu, al zwaar getroffen door het pokkenepidemie, stortte zich in een bloedige burgeroorlog waarbij geen krijgsgevangen werden gemaakt.

 

Bij de eerste veldslagen haalde de troepenmacht van Huascar de overwinning waarbij ze zelfs Atahualpa gevangen namen.
Deze kon echter ontkomen en omringde zich opnieuw met het goed geoefende leger uit Quito.
De nieuwe veldslagen werden deze keer overwonnen door AtahualpA. Huascar stuurde een tweede troepenmacht met minder getrainde soldaten.
Na een veldslag van een paar dagen werd deze reeds verslagen.
Nu lagen de poorten open voor Atahualpa om wraak te nemen.
Zijn leger zette koers naar Cuzco om op zijn beurt Huascar gevangen te nemen.

 

Onderweg moesten ze wat verliezen incasseren door hinderlagen, gelegd door de mannen van Huascar, maar toen bedacht Atahualpa een hinderlaag in een kloof.
Met gemak werd het leger van Huascar in het nauw gedreven en kon men de Sapa Inca gevangen nemen.
Zijn leger werd weggejaagd en Atahualpa, zette koers richting Cuzco om de macht over te nemen.
Hij kende geen genade.
Huascar's vrouwen werden voor zijn ogen een voor een vermoord, samen met zijn edelvrienden en adviseurs, die geboeid en met de keel gesneden werden achtergelaten langs de wegen die uit Cuzco leiden.
Een waarschuwing voor eenieder die de macht van de nieuwe Sapa Inca durfde in twijfel trekken.
Huascar werd opgesloten in het fort JaujA.

 

--------------------------------------------------------------------------------

V   De conquistadores op weg naar Cajamarca

 

Toen Pizarro met zijn 160 zwaar bewapende soldaten terug toekwamen in Tumbes en ze de chaos aanschouwden, werden de manschappen ontmoedigd door het gebeurde.
Ook Tumbes had zwaar te leiden onder het pokkenepidemie en de burgeroorlog.
Met Pizarro was ook Almagro, een vriend die de twee eerdere expedities vergezelde.
Van de 160 avonturiers waren er 67 ruiters en een uitgebreid wapenarsenaal, waaronder lansen, pieken, kruisbogen, musketten en artillerie ter beschikking gesteld door Karel V.
Pizarro was een van de enigen die inzag dat de situatie niet hopeloos was maar in tegendeel in het voordeel van de Spanjaarden speelden.
Men heeft zich vijf maanden opgehouden in de buurt van Tumbes.
Voedsel haalden ze deels door koninklijke opslagplaatsen te plunderen.
Intussen liet Pizarro zich goed inlichten.
Hij kwam te weten dat de nieuwe Sapa Inca zich bevond in Cajamarca op 14 reisdagen van de kust.
Het hele gezelschap vertrok richting binnenland waarbij ook de twee Indiaanse tolken die hij enkele jaren eerder gevangen nam.

 

Onderweg bewonderden de Spanjaarden de werken van de Inca's.
Hoe dieper in het binnenland, hoe onherbergzamer de streek werD. Toch waren de wegen goed aangelegd en onderhouden.
Men moest bruggen oversteken, gemaakt uit ichu-gras, ravijnen passeren waar de ruiters van hun paarden moesten om die te begeleiden.
De kleinste misstap zou fataal zijn.
Kort na het begin van deze bijna hopeloze onderneming, maakten al negen soldaten rechtsomkeer, maar de rest zette de tocht naar het absolute onbekende voort.
Men was voorts onder de indruk van het wegennet, geplaveid en aan weerszijden voorzien van bomen die voor schaduw zorgen in het broeierige laaglanD. Een artificieel stroompje volgde de weg, zodat reizigers steeds over water beschikten.
Een van de Spanjaarden merkte later op : ; ;Dergelijke schitterende wegen vindt men nergens in de christelijke beschaving in onherbergzaam gebied als dit.
;

 

Intussen had Atahualpa zich gestationeerd in Cajamarca, geliefd bij de Inca's voor zijn weldadige warmwaterbronnen, die je overigens nog steeds kan benutten.
Boodschappers kwamen met het bericht dat de behaarde mannen op hun drijvende forten terug waren en op weg waren naar Cajamarca om de Sapa Inca te ontmoeten.
Daarop stuurde hij enkele afgezanten op de Spanjaarden af met de uitnodiging hem te komen bezoeken.
Immers, een kleine 200 man konden hem onmogelijk bedreigen.
Hier begint het meesterlijke inzicht van de ongeletterde Pizarro duidelijk te worden.
De afgezanten werden door de Spanjaarden zo ontvangen en ingelicht, dat toen die terug bij Atahualpa kwamen beweerden dat de vreemdelingen geen krijgers zijn en dat 200 Inca-krijgers voldoende zou zijn hen te verslaan.
Pizarro had de afgezanten namelijk met open armen ontvangen, geschenken aangeboden en gepraat over vrede.
Hierdoor werden de Spanjaarden verder met rust gelaten en konden ze zonder enige weerstand hun tocht verder zetten.

 

--------------------------------------------------------------------------------

VI   een gewaagde uitnodiging

 

De hoogte van het traject door het Andesgebergte eiste zijn tol bij het moreel van de Spanjaarden.
Gebukt onder hun zware harnassen en wapens en snakkend naar adem in de ijle berglucht zetten ze hun hachelijke tocht verder.
Af en toe kwamen ze stenen forten tegen.
Tot hun opluchting waren die keer op keer verlaten, dit hadden ze aan de pas afgelopen burgeroorlog te danken.
Eindelijk en tot opluchting van allen kwam met op 15 november aan in het dal van CajamarcA. Hun vreugde was echter van korte duur.
Op de bergruggen waren zoveel Inca-soldaten opgesteld dat Pizarro en zijn mannen vervuld raakten van verwarring en angst.
Men kon echter niet op zijn stappen terugkeren.
Bij het kleinste teken van zwakte zouden de krijgers hen hebben aangevallen.

 

Pizarro leidde zijn mannen naar het grootste plein in Cajamarca, omgeven door drie lange gebouwen met meerdere deuren.
Hij stuurde een groep ruiters naar het paleis onder leiding van Hernande de Soto om Atahualpa eer te betuigen en een uitnodiging van Pizarro over te brengen.
Langs de rijen Inca-krijgers reden de ruiters richting koninklijke residentie met enerzijds een onverschrokken houding, maar hun geest vervult met spanning.
Op het binnenplein van het paleis stond een bassin waarin door twee pijpen koud en warm water vloeiden.
Daar zat de Inca op een gouden kruk, omgeven door zijn vele vrouwen en zijn hoofdmannen.

 

Het huidige Cajamarca

 Een zenuwoorlog tussen beide partijen kon beginnen.
De Soto wist hoe veel de Inca's onder de indruk waren van de paarden die ze bereden.
Zijzelf kenden geen dieren groter dan de lama's die geen groter last kunnen dragen dan een 40-tal kilo's.
Hij galoppeerde recht op Atahualpa af en bracht zijn hengst net voor de Sapa Inca tot stilstanD. Schuim drupte neer op de kledij van de Inca, maar die vertrok geen spier van zijn gezicht zoals een moedig krijger het betaamt.
De volgelingen van de Soto vertoonden dezelfde onverschrokkenheiD. Wie durfde angst te tonen zou later door Pizarro zwaar gestraft worden, met zijn leven.

 

Na een lange en gespannen stilte begon de Sapa Inca de vreemdelingen via de tolken toe te spreken.
Hij laakte het plunderen van zijn koninklijke opslagplaatsen en het slecht behandelen van enkele van zijn hoofdmannen.
De Spanjaarden op hun beurt pochten over hun militaire kracht waarbij ; ;één paard genoeg is om het hele rijk te veroveren ; ;.
Eerder hadden ze aan de kust slag geleverd met Indianen.
Ze zeiden dat ze vochten als vrouwen.
De Spanjaarden waren zo slim om hun militaire steun aan Atahualpa aan te bieden.
Zodoende stemde de Sapa Inca in op een uitnodiging om hun hoofdman Pizarro te ontmoeten de dag nadien, een schromelijke vergissing zou zal later blijken.

 

Deze nacht zal voor de Spanjaarden de ; ;langste nacht ; ; zijn van hun onderneming.
Nu was er geen weg terug en op de heuvelruggen rond het plein waren zoveel vuren te zien van de Inca-krijgers, dat het leek op de sterrenhemel.

  --------------------------------------------------------------------------------

VII   de stoet der vergissing

Deze twee kampen zo tegenover elkaar bevat een uniek paradox in de menselijke geschiedenis.
Beide legers waren aangevoerd door mannen met grote ambitie.
Atahualpa wilde officieel als Sapa Inca gekroond worden, zodat hij van zijn broer niets meer moest vrezen.
Pizarro hoopte stadhouder te worden van de gebieden die hij zou veroveren om zo eindelijk het aanzien te krijgen waar hij al zo lang op hoopte.
Hij had echter kennis over de sterke en zwakke punten van de Indianen, de Inca's wisten zo goed als niets over de vreemdelingen.
Een neef van hem, Hernán Cortéz had eerder tegen de Azteken in Mexico gevochten en hadden eerder ervaringen uitgewisselD. Daar had Pizarro waardevolle lessen uitgetrokken.
Het moment van de waarheid was bijna aangebroken.

 

Intussen had Atahualpa 5000 krijgers naar het noorden gestuurd om de weg uit Cajamarca af te sluiten.
Zijn plan was de Spanjaarden gevangen te nemen en te offeren aan Inti, de ZonnegoD. De paarden zou hij gebruiken om te gaan fokken.
's Morgens stelde Pizarro zijn manschappen op rond het plein in de gebouwen in afwachting van AtahualpA. Zijn mannen waren de wanhoop nabij en hij zag dit als een voordeel en een stimulans voor het geweld die hij voelde aankomen.
; ;Maak een vesting van je hart, je hebt geen ander ; ;, spiegelde hij zijn soldaten voor.
Die nacht hadden allen gebeden en de priesters hadden de biecht afgenomen.
Pizarro's plan was Atahualpa te ontvoeren, zoals zijn neef Cortéz eerder had gedaan met de leider van de Azteken waarna hij het rijk in handen kreeg.
De Spanjaarden waren zo bang dat velen van hen letterlijk in hun broek urineerden.

 

De zenuwen van de Spanjaarden werden extra op de proef gesteld doordat Atahualpa niet kwam opdagen, niet 's morgens, 's middags en zelfs niet in de vooravonD. Tenslotte bij zonsondergang kwam de koninklijke stoet richting plein.
Het aanblik was spectaculair.
Atahualpa werd gedragen door 80 blauw geklede bedienden in een houten draagzetel, versierd met goud, zilver en edelstenen.
Papegaaieveren zorgden voor een bonte kleurenpracht.
Hij was gekleed in een met gouddraad geweven tuniek met een kraag van smaragden en hield in zijn hand een gouden schild met daarop de afbeelding van de ZonnegoD. Duizenden soldaten en hovelingen vergezelden hem.

 

De stoet werd ingeleid door Indianen met een kleurige tuniek geblokt als een schaakbord, alle indianen droegen gouden en zilveren schijven op het hoofD. Muzikanten met fluiten, trommels en trompetschelpen begeleidden dansers en koren die een lied zongen ter ere van AtahualpA. ; ;O grote en zeer machtige Heer, Zoon van de Zon, enige heerser, moge de hele aarde u gehoorzamen.
;

 --------------------------------------------------------------------------------

VIII   een bloedige ommekeer

 

Atahualpa had zijn hoofdmacht, zo'n 80.
000 man buiten Cajamarca achtergelaten en had een 5.
000 tal krijgers aan zijn zijde.
De Spanjaarden verwonderden zich erover dat de soldaten in ceremoniële kledij waren en niet in militaire outfit.
Op het plein stond enkel een Dominicaner monnik met een kruis en een bijbel in de handen.
Zoals het christendom wilt, moet de tegenstander eerst de kans krijgen zich aan de bijbel te onderwerpen vooraleer geweld gebruikt mag worden.
De conquistadores wilden deze wet niet schenden, zeker niet op dit moment.

 

De monnik legde het christelijke geloof uit aan de verbaasde Atahualpa, geholpen door de tolken.
Er werd gevraagd dat hij zich zou bekeren tot het christendom.
De reactie van Atahualpa : ; ;U zegt dat uw god ter dood werd gebracht, maar mijn god leeft nog ; ; en hij wees naar de Zon.
De monnik overhandigde een missaal.
Atahualpa begreep dat dit iets was dat de Inca's een huaca noemen, maar dit voorwerp was in zijn ogen nietig vergeleken met de Intihuatana die de Inca's aanbaden.
Hij gooide de missaal op de grond en zei : ; ;Dit zegt me niets ; ;.
De monnik wendde zich tot Pizarro en deze gaf het bevel aan zijn mannen : ; ;Val onmiddellijk aan.
Ik geef jullie allemaal absolutie! ; ;

 

Op de massa Indianen werden de twee kanonnen afgevuurD. Onder de Spaanse strijdkreet ; ;Santiago! ; ; en trompetgeschal vielen de ruiters aan uit hun schuilplaatsen, zich een weg hakkend door de massA. Daarop volgden de soldaten die het 'werk' afmaakten.
Hun doelwit was Atahualpa gevangen nemen en daarbij werd niemand gespaarD. In een paar uur tijd voor de duisternis sneuvelden 6.
000 ongewapende Indianen.
De edelen probeerden Atahualpa te beschermen maar kenden de vlijmscherpe zwaarden van de Spanjaarden niet.
Velen verloren hun handen bij het omhoog houden van hun leider totdat deze ten val kwam.
Het is door toedoen van Pizarro zelf dat hij in veiligheid kon gebracht worden en vroeg aan enkele soldaten hem te bewaken.
Intussen ging de massaslachting onverminderd voort.
Onder de Spanjaarden vielen slechts een paar gewonden.
Pizarro had ook licht verwondingen opgelopen, dan nog door zijn eigen mensen toen hij probeerde Atahualpa te 'redden' uit de enorme chaos die de Spanjaarden veroorzaakten.
Een van hen zei achteraf : ; ;Het was Gods genade, we waren met zo weinig.
;

 

--------------------------------------------------------------------------------

IX   gevangen door overmoed

 

Lang hebben geschiedkundigen zich deze fatale vergissing van Atahualpa proberen te verklaren door met een ongewapend leger de Spanjaarden te benaderen.
Misschien had hij zich laten misleiden doordat de Spanjaarden spraken over vrede en een alliantie.
Ook hadden de Spanjaarden zich teruggetrokken in de huizen rond het plein, waarschijnlijk zag Atahualpa dit als een vorm van lafheid en niet als een hinderlaag.
Van deze avond af waren de Spanjaarden feitelijk de nieuwe heersers over het Inca-rijk.

 

Begrijpelijk ook dat Atahualpa nooit had gedacht dat een nietig leger van nog gen 200 man het zou aandurven zijn enorm leger aan te vallen.
De Spanjaarden en hebben een groot vertrouwen in God en dat hij hen zou bijstaan bij hun overmeestering van het nieuwe rijk.
Ook de kracht van de Europese beschaving en het moederland Spanje onder leiding van Karel V gaven hen een enorm houvast.
Dit werd goed door Pizarro uitgespeelD. Ook de Inca's hebben een vergelijkbaar geloof in hun God en het rijk waarvoor ze wilden sneuvelen, maar de pokkenepidemie en de burgeroorlog had hun eenheid ernstig verstoorD.

 

Ramiñavi, een ervaren generaal vluchtte met zijn troepen richting Quito toen het nieuws hem gemeld werd dat zijn leider werd gevangen genomen.
Twee andere generaals verbleven met hun troepen in Cuzco.
Doordat de Spanjaarden veel van zijn keizerlijke privileges toelieten aan Atahualpa, kon deze bevelen doorgeven aan zijn leger.
Zijn hovelingen en vrouwen bleven in zijn nabijzijn, ook al leefde hij in gevangenschap.
Ook was hij op de hoogte over al wat er gebeurd in zijn rijk en kon hij geheime boodschappen doorgeven indien gewenst.
Hij was er wel op gebrand dat zijn troepen op een afstand bleven, omdat hij vreesde voor zijn leven als er een aanval werd gevoerd op de vreemdelingen.

 

Binnen de 20 dagen leerde hij Spaans spreken en slaagde er zelfs in enkele woorden te leren lezen.
De ongeletterde Pizarro was verbaasd over deze prestatie.
Ook leerde Atahualpa in enkele dagen het schaakspel en kon al aardig spelen.
Hij begon ook te begrijpen wat de Spanjaarden zo graag wilden en wat hen zo ver dreef deze onderneming verder te zetten.
De tranen van de Zon, het goud, werd enorm begeert door de Spaanse indringers.
Hij deed een voorstel aan de vreemdelingen dat bekend zou worden als het grootste losgeld uit de geschiedenis.
In ruil voor zijn vrijheid bood hij aan Pizarro aan om de kamer, waarin hij gevangen gehouden werd van 6.
5m op 5m, volledig te vullen met goud en een hut tot tweemaal toe vullen met zilver.

--------------------------------------------------------------------------------

X   een eindeloze machtshonger

 

Pizarro die luisterde naar het voorstel dacht dat Atahualpa gek was geworden.
Maar na enkele dagen bleek dat het menens was en het voorstel werd vastgelegd op papier.
Daarop werd het goud en zilver door lama's aangevoerD. Vazen, gouden bekers, 700 gouden platen uit de tempels van Cuzco, afgodsbeelden, gouden vogels, lama's, replica's van fonteinen, enz.
Een getuige verklaard dat ook een 200-tal vrachten goud, gedragen door vier dragers, toekwamen.
Eén vracht moest zelfs door twaalf man ondersteund worden.
De Spanjaarden konden hun ogen niet geloven vroegen zich af wat er nog zo allemaal te rapen valt in hun hoofdstad, waar ze tot dan toe nog niet geweest waren.
In plaats van Atahualpa vrij te laten, hielden ze hem gevangen in de hoop nog meer goud van hem te krijgen.

 

De Sapa Inca in spe begreep dat hij, hoewel hij woord hield, zijn eigen doodvonnis had getekenD. Wederom had hij de vreemdelingen onderschat.
Hij kon nooit weten dat hun goudhonger zo groot was.
Geweven textiel heeft voor de Inca's meer waarde, gezien het aantal uren werk dat daarin kruipt.
Hij vreesde ook dat zijn gevangen broer, die nog steeds gevangen zat, het in zijn hoofd zou halen een nog groter losgeld aan te bieden in ruil voor zijn vrijheid en gaf een geheim bevel om hem, zijn vrouw en moeder te vermoorden, wat kort daarop gebeurde.

 

Pizarro en zijn mannen hadden in totaal 5.
000 kg goud en 9.
700 kg zilver in hun bezit.
Er werd afgesproken dat allen dit goud gingen delen onder de Spanjaarden die deel maakten aan de in gevangen name van AtahualpA. Daar alles wat werd buitgemaakt terwijl Atahualpa nog in leven was gezien werd als een deel van het losgeld rees er een probleem.
Nieuwkomers, aangetrokken door de verhalen van bergen goud hadden zich bij de reeds aanwezige Spanjaarden vergezelD. Deze kregen slechts een fractie van al het gouD. Ze smeedden een plan en verspreidden het gerucht dat het leger van Atahualpa zich voorbereidde op een aanval op de numeriek zwakke Spanjaarden, om zo later te kunnen delen in de toekomstige buit.
Dit wekte angst in de harten van Pizarro's mannen en er werd beslist hem te vermoorden.
Atahualpa was er zich bewust van dat er een komplot werd gesmeed tegen hem en begon zich op de dood voor te bereiden en op het onsterfelijk worden.
De voorwaarde daartoe is het inbalsemen zoals met al zijn voorvaders gebeurde.

 

Pizarro, die aanvankelijk niet wilde dat er overhaaste beslissingen werden genomen, stemde uiteindelijk toe om zich van Atahualpa te ontdoen.
In een geïmproviseerde raad die een rechtbank voorstelde, werd beslist dat Atahualpa door verbranding ter dood zou worden gebracht.
Toen men hem dit meedeelde, werd hij overmand door verdriet.
Verbranding zou immers betekenen dat zijn lichaam niet meer kan gemummificeerd worden waardoor een eeuwig leven volgens de gebruiken van de Inca's niet meer mogelijk is.
Op de brandstapel vastgebonden probeerde een priester hem nog te bekeren.
Hij begreep dat in geval van bekeren hij door wurging ter dood zou worden gebracht, wat het vooralsnog mogelijk maakte gemummificeerd te worden.
Hij bekeerde zich en werd gedoopt en daarop gewurgD. Als laatste daad van verraad hebben de Spanjaarden zijn lijk en kledij gedeeltelijk in brand gestoken.
Daarna hebben ze hem begraven op de christelijke methode met zoveel pracht en praal ; ;alsof het een van de belangrijkste Spanjaarden ging ; ;, zei een van de conquistadores later.

 

--------------------------------------------------------------------------------

XI   een roemloos einde

 

Pizarro besefte het voordeel van het in handen hebben van een leider en besliste Manco Inca die in Cuzco verbleef gevangen te nemen.
Hij was nog een levende zoon van Huayna Capac en dus de zoon van Huascar die hij had gesteund tijdens de oorlog tegen hun broer AtahualpA. Manco was geliefd bij het volk en Pizarro kon er op rekenen dat het volk wel zijn wil zou volgen.
De Inca's namen echter geen risico en toen de Spanjaarden Cuzco naderden waren alle rijkdommen reeds uit Cuzco weggevoerD. Ook hun grootste bezit, de gemummificeerde voorvaderen, waren veilig verstopt.

 

Bij hun intrede in Cuzco, werden de Spanjaarden verwelkomd als de beschermers van het Inca-bewinD. Toen de Inca's naburige volkeren overmeesterden, mochten de leiders hun titel en waardigheid behouden, op voorwaarde dat ze instemmen met gehoorzaamheid aan de Inca-gouverneur in hun gebieD. Pizarro toonde echter geen enkel respect voor om het even welke Inca-gewoonte.
Op de koop toe verliet Pizarro Cuzco om aan de kust een nieuwe hoofdstad te stichtten : LimA. Gonzalo en Juan, twee broers van Pizarro, kregen het bevel over Cuzco.
Ze behandelden Manco met het minste respect.

 

Toen het aan Manco's oren kwam hoe weinig respect de Spanjaarden wel hebben en over de vele wreedheden die zich door hun toedoen overal in het rijk plaatsvonden, weigerde hij nog alle verdere medewerking.
Hij probeerde uit Cuzco te ontsnappen maar werd betrapt en in Cuzco gevangen gezet.

 

Gonzalo vertrok op missie om wraak te nemen op de moord van enkele van zijn landgenoten (…) kreeg Hernando (nog een broer van die Pizarro) het bewind op zich over Cuzco.
Manco zei hem dat hij wou gaan bidden bij een gouden beeld van een van zijn voorvaderen, levensgroot, en dat hij achteraf het beeld aan Hernando zou schenken.
Hij geloofde dit en liet Gonzalo vri J. Buiten Cuzco riep hij de nog overblijvende landgenoten op om in opstand te komen en met tienduizenden tegelijk sloten ze zich bij hem aan.
Eindelijk hadden de Inca's terug een leider en konden de tegenaanval beginnen.
Het nieuwe leger bezette Cuzco.
Kort daarop werd Pizarro van het alarmerende nieuws op de hoogte gebracht.

 

De belegering zou bijna een jaar duren, gedurende welke Cuzco volledig van de buitenwereld werd afgesloten.
Een bloedige veldslag van twee weken om de vesting van Sacsahuamán werd door de Spanjaarden gewonnen.
De conquistadores werden in het geheim voorzien van voedsel door Indiaanse collaborateurs die eerder al de keizer bedrogen hadden door hun steun toe te zeggen aan de Spanjaarden en vreesden voor hun leven als de Inca's opnieuw mochten de macht in handen krijgen.
Bij het arriveren van verse Spaanse troepen viel het beleg uiteen en Manco's leger zag in dat hun laatste kans verspild was en trokken weg.

 

Velen verloren de wil verder te blijven leven door het ineenstorten van het rijk dat hen eerder verzorgde en beschermde.
In nog geen halve eeuw was het inwonerstal van Tihuantinsuyu teruggedreven van naar schatting 7 miljoen tot een kleine 500.
000.
Degenen die dan ook nog eens de pokkenepidemie overleefden, stierven velen door de dwangarbeid die de Spaanse bezetters hen oplegden bij het versjouwen van lasten van de kuststreek tot de hooglanden of in de zilver- en goudmijnen te werken.

 

--------------------------------------------------------------------------------

XII   de laatste restanten van glorie

 

Een klein aantal Inca's zette de strijd verder en trokken verder het oerwoud in waar ze een met een 50.
000 tal een nieuwe stad stichtten waar Bingham zo lang achter zocht.
Vilcabamba beslaat een oppervlakte van zowat vijf vierkante kilometer.
In korte tijd werden daar 300 stenen en 60 monumenten gebouwen gezet.
Hieruit werd een guerrilla-oorlog gevoerd tegen de Spaanse voorposten gevoerd en dit zou zo'n 35 jaar duren.

 

Tot in 1572 besloten de Spanjaarden Vilcabamba als laatste overblijfsel van de Inca-macht uit te roeien.
De overgebleven Inca's hebben alvorens de Spanjaarden hun verblijfplaats bereikten, alles in brand gestoken en in het regenwoud gevlucht.
De conquistadores hebben de achtervolging ingezet.
Diep in de jungle viel uiteindelijk de laatste Sapa Inca, Tupac Amaru, in hun handen.
In Cuzco werd hij door een onevenwichtig schijnproces onthoofd, zodat ook de Inca-dynastie voorgoed verdween.

 

Vilcabamba, gelegen in de jungle die te tempels en huizen volledig overwoekerd, wordt enkel nog na de ontdekking van Hiram Bingham in 1911 bezocht door archeologen.
Zijn probeerde de laatste dagen van de laatste Inca te reconstrueren, maar het regenwoud geeft haar geheimen niet prijs, zodat deze laatste overblijfselen verzwolgen zijn in een wereld van stilzwijgendheiD. Geen wonder dat de boeren uit de buurt Vilcabamba de Espíritu Pampa of ; ;vlakte ver geesten ; ; noemen.

 

De Spanjaarden die hielden zich intussen bezig met het ontwijden van de vele Zonnetempels en de paleizen.
Bijna al het gevonden goud verdween in de smeltovens en werden grotendeels naar het Spaanse land gevoerD. De weinige overgebleven gouden en zilveren kunstvoorwerpen werden ten toon gespreid in SevillA. Toen de Spaanse koning Karel V in geldnood kwam te zitten als gevolg van de vele oorlogen die Spanje voerde, werden deze edele voorwerpen eveneens gesmolten tot nietszeggende goudstaven.

Bernal Diaz del Castillo      Bernardo Diaz del Castillo      Zuid-Amerikaanse geschiedenis

Bernal Díaz del Castillo (Medina del Campo, 1492/1493 - Antigua Guatemala, 1581) was een Spaanse conquistador die vooral bekend is vanwege het verslag dat hij schreef over de verovering van Mexico.

In 1514 ging hij naar Amerika om zijn geluk te beproeven.
In 1517 maakte hij deel uit van de expeditie van Francisco Hernández de Córdoba, waarop Yucatán ontdekt werd, en een jaar later aan de expeditie van Juan de GrijalvA.

Van 1519 tot 1521 maakte hij deel uit van het leger van Hernán Cortés dat het Azteekse Rijk wist te veroveren.
Als dank voor de bewezen diensten werd Díaz gouverneur van Antigua GuatemalA. Hier begon hij in 1568 aan een boek over de verovering van Mexico, nadat er eerder een boek was verschenen waarin onwaarheden stonden, geschreven door iemand die geen deel had uitgemaakt van de expeditie.
Hij noemde het boek Verdadera Historia de la Conquista de Nueva España (Ware geschiedenis van de verovering van Nieuw-Spanje).
Hij vond het verhaal zelf niet goed genoeg en het werd niet gepubliceerD. Het manuscript werd in 1632 gevonden in een bibliotheek in MadriD. Het is tegenwoordig een van de belangrijkste bronnen over de Spaanse verovering van Mexico.

Bernal Díaz del Castillo (Medina del Campo, España, 1492- Guatemala, 1584).
Conquistador español y cronista de
Indias.

 

 

Biografía  [editar]Bernal Diaz del Castillo acompañó la expedición de Hernán Cortés y fue cronista de Indias.
Participó y narró la Conquista de México.
Viajó en 1514 al Nuevo Mundo en la expedición de Pedro Arias Dávila, que había sido nombrado un año antes gobernador de Castilla del Oro.
En esos tiempos, era un joven de más de veinte años de edad, de baja instrucción escolar y que no contaba con riqueza en su tierra natal.

Al parecer estuvo con éste algún tiempo en la zona del istmo de Panamá.
De allí viajó a la recién conquistada Cuba, donde gobernaba Diego Velázquez de Cuéllar, quien le ofreció, al igual que a otros españoles, indios en encomienda, lo que nunca se cumplió, permaneciendo dos años en donde no se le presentó ninguna situación ventajosa para sus intereses.

La población aborigen de la isla se agotaba debido a las epidemias y trabajos forzados a los que no estaban acostumbrados.
Con el objetivo de capturar indios, para luego venderlos
como esclavos en Cuba, el gobernador de la isla organizó una exploración hacia las otras pequeñas islas del Caribe.
En ese viaje realizado en 1517 se alistó Bernal, bajo las órdenes
del capitán Francisco Hernández de CórdobA. Fue en ese año cuando tuvo sus primeros contactos con el vasto territorio que más tarde se llamaría Nueva EspañA. En esa expedición exploraron las costas de Yucatán donde pudo percatarse de la existencia de ciudades en la mismA. Después de penosas y peligrosas travesías, regresando a Cuba en condiciones desastrosas.

 

 

Monumento a Bernal Díaz del Castillo en Medina del Campo al año siguiente, Bernal embarcó, en esta ocasión bajo el mando de Juan de Grijalva para explorar las tierras descubiertas.
Por segunda vez retornó a
Cuba.

 

Su entrada definitiva en México tuvo lugar en 1519, cuando se embarcó en la expedición capitaneada por Hernán Cortés.
Hallándose bajo las órdenes directas de Pedro de Alvarado, tomó parte en no pocos de los principales hechos de la conquista del Imperio aztecA. Hombre dotado de una memoria extraordinaria, habría de recordar muchos años después todos esos episodios y decidió ponerlos por escrito.
Ello ocurrió cuando se hallaba ya en Guatemala, en donde contrajo matrimonio en 1544 con Teresa Becerra, hija de quien había sido uno de los conquistadores y alcalde ordinario de GuatemalA. Díaz del Castillo hizo dos viajes a España en demanda de mercedes, en el segundo de los cuales participó en la famosa Junta de Valladolid que, sobre la esclavitud de los indios, perpetuidad de encomiendas y tributos, se celebró en 1550 (enfrentándose los argumentos contrarios de Bartolomé de las Casas y Juan Ginés de Sepúlveda).
De regreso en
Guatemala, al no lograr que el presidente de la audiencia satisficiera lo que pretendía haber obtenido en España, prosiguió en su lucha por los que creía ser derechos inherentes a sus méritos de conquistador.

 

Elegido regidor de la ciudad de Guatemala, concurrió a las sesiones del cabildo según lo muestran las actas suscritas por él.
Hay indicios para afirmar que hacia 1557 había empezado a escribir su crónica sobre la conquista de México.
Alonso de Zorita, que fue oidor de la Audiencia de los Confines y anduvo por tierras de
Guatemala desde la primavera de 1553 a fines de abril de 1557, dice en su Historia de Nueva España:

 

Bernaldo Díaz del Castillo, vecino de Guatemala, donde tiene un buen repartimiento, y fue conquistador de aquella tierra, y en Nueva España y en Guacacinalco, me dixo estando yo por oidor de la Real Audiencia de los Confines que reside en la ciudad de Santiago de Guatemala, que escribía la historia de aquella tierra, y me mostró parte de lo que tenía escrito; no sé si la acabó, ni si ha salido a luz.

Revisando su obra una y otra vez, la dio al fin por concluida en 1575.
Intitulada Historia verdadera de la conquista de la Nueva España, incluye un vívido, épico y movido relato de los principales acontecimientos de ella, desde su comienzo hasta la caída de Tenochtitlán y otros aconteceres que a ella siguieron.
Díaz del Castillo falleció en
Guatemala en 1584.
Sus restos se encuentran sepultados en las criptas principales de la Catedral (hoy en ruinas) de la Ciuidad de Antigua Guatemala (originalmente Santiago de los Caballeros de Guatemala).

 

Díaz del Castillo fue testigo y actor de los principales sucesos de la caída de las grandes civilizaciones mesoamericanas, escapando milagrosamente de la muerte.
El mismo dice ; ;...ningún capitán ni soldado pasó a esta Nueva España tres veces arreo, una tras otra,
como yo; de manera que soy el más antiguo descubridor y conquistador que ha habido ni hay en la Nueva España...; ;, por lo que parece la persona más autorizada para contar la epopeya del siglo XVI, toda vez que

 

De quinientos cincuenta soldados que pasamos con Cortés desde la isla de Cuba no somos vivos en toda la Nueva España de todos ellos, hasta este año de mil quinientos setenta y ocho, que estoy trasladando esta mi relación, sino cinco.

Bernal conversaba frecuentemente con sus compañeros de armas sobre el tema de la conquista de la Nueva España; ese continuo evocar los acontecimientos fue formándole algunas ideas que más tarde dieron lugar a un conjunto de narraciones.
Recurre a sus recuerdos, reforzados por los de sus compañeros, y por eso su obra puede ser considerada
como colectiva, lo que no la exime de elementos subjetivos.

 

 

 Obra  [editar]En su Historia verdadera de la conquista de la Nueva España advierte que no sabe latín ni fue a la universidad, pero eso no era impedimento, porque:

 

Lo que yo vi y me hallé en ello peleando, como buen testigo de vista yo lo escribiré, con la ayuda de Dios, muy llanamente, sin torcer ni una parte ni otrA....

Su obra, en efecto, está constituida por lo que vio y en ella plasma su experiencia personal, con el propósito de reivindicar el papel que en la conquista tuvieron las personas que como él ayudaron a personajes de mayor nota a conquistar una celebridad derivada más que nada de historiadores afectos a protagonismos singulares, como Gomara, de forma que oscurecieron el papel fundamental que ejerció la masa sencilla de los soldados, sin cuya consulta y apoyo nada podría haberse hecho.
Bernal, pues, reivindica el papel colectivo
del pueblo castellano en la conquista:

 

Mi intento desde que comencé a hacer mi relación no fue sino para escribir nuestros heroicos hechos e hazañas de los que pasamos con Cortés, para que agora se vean y se descubran muy claramente quiénes fueron los valerosos capitanes y fuertes soldados que ganamos esta parte del Nuevo Mundo y no se refiera la honra de todos a un solo capitán; porque no hay memoria de ninguno de nosotros en los libros y memorias que están escritos, y sólo el marqués Cortés dicen en esos libros que es el que lo descubrió y lo conquistó, y los capitanes y soldados que lo ganamos quedamos en blanco, sin haber memoria de nuestra personas y conquistas, que por sublimar a un solo capitán quieren deshacer a muchos.

La Historia verdadera está escrita con una gran vivacidad y llaneza, y un gran aliento épico, de lo cual nace su mérito literario.
El mismo lo indica:

 

Según nuestro hablar de Castilla la Vieja, y que en estos tiempos se tiene por más agradable, porque no van razones hermoseadas ni policía dorada, que suelen poner los que han escrito, sino todo a las buenas llanas, y que debajo de esta verdad se encierra todo bien hablar.
(CCXII, p.
303)

En el transcurso de sus narraciones indica qué sucesos presenció, cuáles le contaron sus compañeros y cuáles conoció por papeles o escritos de otros.
El motivo que le incitó a escribir fueron las inexactitudes de Francisco López de Gómara y su crónica, y reivindicar la conquista de México como empresa colectiva, donde tanto protagonismo como el que se imputó a Cortés debería haber correspondido también a sus hombres y principales capitanes; sus contemporáneos (Antonio de Solís, por ejemplo) entendieron, sin embargo, que lo que le movió fue una cierta envidia a Cortés.
La Historia verdadera fue vertida al francés por el poeta parnasiano francés de origen dominicano José María de Heredia en tres volúmenes (1877-1878).

 

 

Darwin in het nieuws      Nelissen Mark      Evolutie

Waarom raken veel mensen zo gemakkelijk verslaafd aan hun smartphone? Wat hebben de vele kookprogramma's op tv met porno te maken? Waarom laten vrouwen hun borsten vergroten? En waarom zijn vrijwel alle humoristen mannen? We geloven maar al te graag dat ons gedrag gedirigeerd wordt door bewuste, rationele argumenten.
We noemen onszelf toch niet voor niets Homo sapiens, de wetende mens? In Darwin in het nieuws toont Mark Nelissen op overtuigende wijze aan dat onze ratio slechts het topje van de ijsberg is.
Aan de hand van opmerkelijke krantenberichten en in het oog springende nieuwsfeiten geeft hij een verhelderend inzicht in wat zich onder water allemaal afspeelt.
Een must voor iedereen die zijn eigen gedrag en dat van anderen beter wil begrijpen.
Nelissen (Schoten) is hoogleraar in de gedragsbiologie.
In zijn boeken en lezingen probeert hij de principes van de biologie zo bevattelijk mogelijk mee te geven aan zijn publiek.
Bestsellerauteur Mark Nelissen toont hoe Darwin nog elke dag de voorpagina's van de kranten haalt: van de affaire Strauss-Kahn tot familiedrama's, van de economische crisis tot de sociale kracht van collectief rouwen.
Darwin in het nieuws is populaire wetenschap op zijn best: wetenschappelijk accuraat, toegankelijk en humoristisch geschreven.
Na het lezen van dit boek zul je nooit meer op dezelfde manier naar het journaal kijken.
Een darwinistische kijk op de actualiteit Van de boeken van Mark Nelissen werden vele duizenden exemplaren verkocht Voor liefhebbers van Kaas en de evolutietheorie van Bas Haring Mark Nelissen Darwin in het nieuws.
Mark Nelissen is hoogleraar in de gedragsbiologie.
Hij schreef eerder bestsellers als Darwin in de supermarkt, De brein machine en De bril van Darwin.
In zijn boeken en lezingen probeert hij de principes van de biologie zo bevattelijk mogelijk mee te geven aan zijn publiek.
'Een sympathiek lichtvoetig boek, waarin complexe zaken als het prisoner's dilemma, spermaselectie en de evolutie van taal bijna ongemerkt de revue passeren.
Iedere aap die nog altijd volhoudt dat hij eigenlijk een mens is, moet het toch maar eens lezen.
' - Natuur & Techniek 'In Darwin in de supermarkt laat hoogleraar Nelissen zien dat hij het genre beheerst.
' - de Volkskrant Over Darwin in de supermarkt: 'Als je begint te lezen, kun je niet meer stoppen.
Het boek sleept je mee.
Ik heb ervan genoten!' - Paul van Liempt, BNR Nieuwsradio Recensie(s) De hoogleraar gedragsbiologie beschrijft in veertig onafhankelijk van elkaar te lezen korte hoofdstukken allerlei aspecten van menselijk gedrag.
De nadruk ligt hierbij op de evolutionaire achtergronden ervan (zie titel).
Onderwerpen zijn bijvoorbeeld moederliefde, borstvergroting, macht, vrouwen en humor, liegen.
De onderwerpen worden op zeer populaire wijze benaderD. Dit gaat helaas ten koste van diepgang en onderbouwing.
Literatuurverwijzingen en -lijst worden node gemist.

De hoed van Vermeer      Brook Timothy      Nederlandse geschiedenis

- De hoed van Vermeer Aan de hand van details uit de schilderijen van Vermeer tekent Timothy Brook een schitterend beeld van de wereldeconomie van de zeventiende eeuw.
Op het ene schilderij leunt een Nederlandse soldaat met een vilten hoed richting een lachend meisje.
Op een ander schilderij weegt een vrouw zilverstukken bij een raam.
Op een derde rollen enkele vruchten van een porseleinen schaal over een Turks tapijt.
Je kunt de schilderijen van Johannes Vermeer bekijken om hun schoonheid maar Timothy Brook laat in dit boek de wereld achter de schilderijen zien.
In een soepele en frisse stijl trekt Brook de handelsroutes na die het mogelijk maakten dat een beverpels, een Turks tapijt en een Chinese schaal tegelijkertijd in een Delftse huiskamer terechtkwamen.
De Canadese historicus zet de handelsgeest van de Nederlanders tegenover die van de Chinezen, en laat zo zien dat in de Gouden Eeuw het begin ligt van de wereldwijde betrekkingen en de wereldhandel in onze tijD. De hoed van Vermeer werd onderscheiden met de prestigieuze Mark Lynton History Prize 2009 ‘De hoed van Vermeer laat zien hoe de internationale economie zich openbaart in elk aspect van het dagelijks leven van de zeventiende eeuw.
Het boek biedt niet alleen waardevolle historische inzichten maar is ook een feest om te lezen.
’ – Washington Post ‘De Canadees Timothy Brook is zo’n historicus die over de wereldgeschiedenis kan vertellen alsof het een roman is en over de economische geschiedenis schrijft alsof het een detective betreft.
Als je De hoed van Vermeer hebt gelezen, kijk je op een andere manier naar de wereld van Vermeer.
En naar je eigen werelD.’ – Der Spiegel ‘De hoed van Vermeer is een gids naar de wereld achter de schilderijen, die je horizon verbreedt.
’ – The Times

Dat kan ik me niet voorstellen      Icke Vincent      Astronomie

Volgens Vincent Icke is het Heelal niet moeilijk, maar vreemD. Dat geeft hem stof tot uitleggen, en zijn lezers stof tot nadenken.
Regelmatig vertelt hij - onder andere bij De Wereld Draait Door - over onze kleine planeet in die reusachtige ruimte.
Hoe je de weg kunt vinden dankzij de relativiteitstheorie, waarom je niet te pletter valst als je over Niagara waterval zwemt, en hoe ongelooflijk stil het was tijdens de oerknal.
Hoe mooi de wetenschap is, en hoe mooi onze maatschappij zou kunnen zijn als wij feiten boven meningen zouden verkiezen.
Hoe noodzakelijk het is om goed onderwijs te geven, goed onderzoek te doen, en goed kritisch te zijn in plaats van goedgelovig.
Dat kan ik me niet voorstellen gaat over wat er was: de geschiedenis van onze kennis.
Over wat er is: een Heelal vol schitterende raadsels en menselijk begrip.
Over wat er misschien zal zijn: onze privacy vernietigd, onze maatschappij verdwaasd, onze kennis miskenD. Maar Dat kan ik me niet voorstellen gaat ook over intense vreugde: van het weten, van het ontdekken, van leren en onderwijzen, van wonderlijke toepassingen van kennis en begrip.
Vincent Icke schrijft met grote inzet en betrokkenheid om in elke lezer de onderzoeker wakker te maken.
Vincent Icke is een multitalent.
Astrofysicus, hoogleraar in Leiden en in Amsterdam, beeldend kunstenaar en onvermoeibaar popularisator van de wetenschap.
En wat dat laatste betreft: niet alleen kan hij voortreffelijk mondeling uitleggen, wat hij regelmatig demonstreert op de televisie in bijv.
DWDD, maar ook op papier toont hij zich een taalkunstenaar.
Dat blijkt uit elk van de bijna honderd stukjes die hij schreef in de jaren 1997-2009 die in deze bundel verzameld zijn.
Ze gaan over allerlei aspecten van de wetenschap, met name de natuurwetenschap: over hoe het heelal in elkaar zit, hoe het universitaire bedrijf in elkaar zit, en hoe de mensen in elkaar zitten die in allebei rondlopen en er met verbazing naar kijken.
Deskundig, betrokken en vooral uitermate leesbaar: de vonken spatten er vanaf.
Na het bevlogen boekje over Christiaan Huygens is er nu wederom een boek van Vincent Icke op de markt verschenen.
Ditmaal betreft het een bundel van columns en verhalen die hij tussen mei 1997 en augustus 2009 geschreven heeft.
Wederom met veel bezieling, maar helaas beduidend minder onderhoudend dan zijn betoog over Huygens.
Er zijn weinig wetenschappers die helder en gedreven kunnen schrijven over hun vak, met uitzondering van Vincent Icke.
De passie en overtuiging die van zijn geschriften afdruipt, is een lust voor het oog en het gemoeD. Daarnaast weet hij vaak hele lastige natuurkundige en kosmografische verschijnselen op een overzichtelijke en begrijpelijke wijze te verwoorden.
Eigenschappen waarvoor de lezende leek hem dankbaar is.
Passie In de bundel Dat kan ik me niet voorstellen zien we van Icke's werkwijze weer talrijke voorbeelden voorbij komen.
De manier waarop Icke het ontstaan van het universum uitlegt, is zeer toegankelijk en daardoor ook erg begrijpelijk.
Tijd–ruimtekrommingen zijn na het doornemen van dit boek gesneden koek voor de lezer.
Atomen, fotonen en bosonen zijn deeltjes geworden die bij de alledaagse werkelijkheid horen.
De natuur geeft via Vincent Icke haar geheimen prijs.
Voor zover de natuur dat toestaat uiteraarD. Icke geeft ook een deel van zichzelf prijs.
Al snel wordt het de lezer duidelijk hoe Icke tegenover ons huidige onderwijssysteem staat, wat hij van de opstelling jegens de wetenschap vindt en hoe hij het geloof benadert.
Ook hier zien we de gedrevenheid en overgave die we van hem gewend zijn.
Voor deze meer persoonlijke opvattingen weet de schrijver zijn standpunten helder en overwogen over te brengen.
We zien geen meningen, maar afwegingen.
Of het nu de natuur, de cultuur of de maatschappij betreft: Icke onderbouwt zijn stukken met veelvuldige voorbeelden en vergelijkingen.
Herhaling Tot zover is er met Dat kan ik me niet voorstellen geen vuiltje aan de lucht.
De bundel heeft echter een grote tekortkoming.
En die tekortkoming zit hem paradoxaal in de overvloeD. Te veel is in dit geval beduidend minder.
Dit laatste klinkt niet bepaald wetenschappelijk.
Maar is wel veelvuldig te onderbouwen met voorbeelden.
Wat dat betreft zal Icke niet teleurgesteld zijn in dit betoog.
De bundel bestaat uit zevenennegentig columns en verhalen die Vincent Icke elders al gepubliceerd heeft.
Ieder op zich zijn dat, zoals al aangegeven, duidelijke heldere verhalen.
Bij het samenstellen van dit boek was een strengere selectie echter op zijn plaats geweest.
De onderwerpen onderwijs, wetenschap en het ontstaan van het universum komen namelijk herhaaldelijk terug in de diverse stukken.
Op zich ook nog geen probleem, ware het niet dat de afzonderlijke verhalen vaak grotendeels letterlijke kopieën van elkaar zijn.
Vele zinnen, maar ook hele alinea's worden telkenmale herhaalD. De vele voorbeelden en beeldspraken die Icke hanteert zijn afzonderlijk dan wel verhelderend, maar als je ze in tien verschillende verhalen evenzo vaak letterlijk terugleest, gaat het vervelen.
Als over de samenstelling van de bundel Dat kan ik me niet voorstellen beter was nagedacht, dan was dit boek waarschijnlijk een stuk dunner geweest.
Dat was de leesbaarheid zeker ten goede gekomen.
In de huidige vorm gaan de uiteenzettingen van Icke je tegenstaan.
Je weet het ondertussen allemaal wel als je iets voor de zesde keer op precies dezelfde wijze verwoord ziet worden.
Het is gewoonweg driehonderd pagina's te veel, te veel, te veel, te veel, te veel van het goede.

Op weg naar tachtig jaar oorlog      Woltjer J.J.      Nederlandse geschiedenis

Van een afstand lijkt het zo eenvoudig: halverwege de zestiende eeuw kwam het protestantse Nederland in opstand tegen Spanje, een van de steunpilaren van de contrareformatie, en vocht vervolgens tachtig jaar lang voor zijn vrijheiD. De werkelijkheid was natuurlijk ingewikkelder.
De opstand in – dus niet van – de Nederlanden maakte vanaf het begin deel uit van conflicten die heel Europa verdeelden.
Binnen die Europese constellatie, en ook binnen de constellatie van de Nederlanden, spreekt het vanzelf dat ruim tachtig jaar troebelen en oorlogen nooit het doel is geweest dat de leiders voor ogen stonD. Niemand wilde een scheuring van de Nederlanden in een Noordelijk en een Zuidelijk deel, dwars door Brabant heen.
Niemand wilde ook een scheuring van de kerk.
Toch is dat het resultaat geweest, net zoals de huidige oostelijke provincies van Nederland pas in en door de opstand aan het westen zijn vastgegroeiD. Op weg naar tachtig jaar oorlog biedt een even fascinerende als vernieuwende kijk op de lange zestiende eeuw waarin ons land ontstonD. Het boek eindigt als de tegenstellingen zijn uitgekristalliseerd, als militant katholiek en militant protestant in bijna gesloten formaties tegenover elkaar staan, aan het begin van de jaren 1580.
De vrede zou toen nog meer dan zestig jaar op zich laten wachten.
Voor niemand maar vooral voor de jeugd van ons protestantse volksdeel is het nauwelijks te behappen geweest hoe het gebied dat wij tegenwoordig Nederland noemen in een tachtig jaar durende oorlog zich vrij gevochten heeft van de Habsburgse monarchie.
Dat is een simpele constatering, geen verwijt.
De hooggeleerde auteur begint zijn boek aldus:'op een afstand lijkt het zo eenvoudig: het protestantse Nederland kwam in opstand tegen Spanje en vocht voor zijn vrijheid'.
Allen voelen wij echter aan dat de werkelijkheid veel ingewikkelder in elkaar steekt.
Zowel de schoolmeesters in het basisonderwijs als de leraren in het middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs als ook de professoren aan de universiteiten hebben voortdurend problemen gehad om eeuwenoude ficties over 'onze' vrijheidsoorlog en onderdelen daarvan als de trits 'God, oranje en het vaderland' te kritiseren, bij te stellen of geheel af te wijzen.
Soms werd je er als docent doodmoe van om iedere jaargang opnieuw te moeten vaststellen hoe conservatief de opleiding van schoolmeesters was.
En als een onderwijzer er al eens in slaagde om de kinderen alleen maar te laten twijfelen een overgeleverd verhaal, moest hij het bezoek vrezen van de kerkelijk inspecteur en stond hij doodsangst uit voor de verlenging van zijn arbeidscontract.
Voor wie niet in een bepaalde denominatie was opgevoed, was het onvoorstelbaar moeilijk om de geloofsbarrière te doorbreken.
Welnu, professor Jurriaan Woltjer, zoon van een hoogleraar aan de Vrije Amsterdamse Universiteit van Abraham Kuyper, had de moed en de kwaliteit om het gevecht over het traditionele geschiedbeeld aan te gaan en als geloofsgenoot aan vele leerlingen in het protestants-christelijke onderwijs - maar ook ver daarbuiten - eerlijk, liefdevol, overtuigend en met grote kennis van zaken duidelijk te maken hoe anders de werkelijkheden zijn.
Ik heb temeer genoten van het boek, omdat ik zelf voor mijn eigen lessen en colleges altijd al gesnakt had naar een studie zoals onze geleerde, voorzichtige, behoedzame, betrouwbare, solide, vriendelijke en altijd voor iedereen openstaande collega ons gegeven heeft.
Iedere docent kan nu met verwijzing naar Woltjer aannemelijk maken dat het nimmer de bedoeling is geweest van de 16e eeuwse opstandelingen een staat op te richten zoals deze er anno 2011 uitziet met deze gebieden, grenzen, monarchie, multireligiositeit, tegenstellingen etC. De opstand van 1568 was er niet een van de Nederlanden als wel een in de Nederlanden.
Niemand wilde een territoriale - nota bene dwars door Brabant heen - noch een kerkelijke scheuring.
Alles was in 1568 anders, totaal anders dan nu.
Van een calvinistische revolutie was geen sprake evenmin als van een 'pannederlandse' opstanD. De door velen aangevoerde argumenten over de eeuwige spanning tussen het menselijk gedrag van vorsten en de leer van de niet aflatende goddelijke bijstand aan vaderland en vorst liepen immer en overal vast op het door gezin en school opgebouwde traditionele monarchale bolwerk.
Geen van beide partijen kon tot voor kort de ander overtuigen, omdat de dogmata het wonnen van rationele en historische argumenten.
Woltjers boek is een zegen voor het onderwijs en de vooruitgang.
De 'Nederlandse revolutie' was een opstand tegen wil en dank Nederland dankt zijn bestaan aan een reeks toevallige compromissen, betoogt de historicus J.J.Woltjer.
Met opgewonden verhalen over helden en verraders moet je bij hem niet aankomen.
'Gezond possibilisme', sprak de Utrechtse hoogleraar Boogman altijd waarderend als het ging om geschiedschrijving waarin het huidige Nederland niet als het resultaat van een natuurlijke ontwikkeling werd beschouwD. Hij zou tevreden zijn geweest met Op weg naar tachtig jaar oorlog, waarin zijn Leidse collega Juliaan Woltjer het ontstaan van Nederland heeft beschreven als een onbedoeld compromis.
In de zestiende eeuw was het tegenwoordige Nederland onderdeel van een bonte verzameling staatkundige eenheden, verspreid over heel West-Europa, en Woltjer laat zijn geschiedenis daarom breed uitwaaieren.
Met name de Duitse en Franse geschiedenis hebben een prominente plaats in zijn verhaal.
Omdat in dat verhaal de nadruk ligt op de godsdienstpolitiek heeft hij een beknopte geschiedenis van het christendom ingelast.
Woltjer heeft in zijn lange carrière de ontstaansgeschiedenis van Nederland diepgaand onderzocht en zijn inzichten hebben geleid tot een omvangrijk boek.
De lezer zij gewaarschuwd: het is hier en daar buitengewoon gedetailleerd en Woltjers stijl is niet toereikend om iemand 450 pagina's lang rode oortjes te bezorgen, maar zijn verhaal blinkt wel uit in helderheid en nuance.
Het begint met de staatsvorming en schaalvergroting ten tijde van Bourgondische vorsten als Filips de Goede en Karel de Stoute, die zorgden voor meer afstand tussen de overheid en de lokale bevolking.
Elke nieuwe schakel in het bestuur kwam de onderdanen duur te staan.
De lasten voor de bevolking groeiden terwijl de kwaliteit van de diensten van de overheid alleen maar afnam.
Het bestuursapparaat werd steeds meer gericht op het uitmelken van de Nederlandse provincies ten bate van de dynastieke aspiraties van de vorst, en corruptie nam hand over hand toe.
Het leidde tot woede en frustratie onder de bevolking, die steeds frequenter tot uiting kwamen in gewelddadige protesten.
Ook de misstanden in de kerk leidden tot steeds meer ergernis.
'Dikwijls was het mogelijk dispensatie van allerlei regels te verkrijgen', schrijft Woltjer, 'maar altijd tegen betaling.
Boze tongen beweerden zelfs dat sommige regels alleen maar waren ingesteld om er tegen betaling dispensatie van te kunnen geven...Het lijkt of de gewone gelovige zich niet kon roeren zonder geld schuldig te zijn aan een geestelijke'.
De oproep tot zuivering door Luther vond onmiddellijk veel weerklank en leidde tot onrust die de overheid en de kerk noopte tot een reactie.
Die reactie varieerde van harde repressie tot compromissen sluiten, en de dissidente gelovigen reageerden daar weer op met radicalisering of pogingen tot verzoening.
Dat is de beweging die de loop van Woltjers geschiedenis bepaalt.
Aan de ene kant bevonden zich de kerk en de vorst, die meestal op afstand bleef en geen gedonder wenste en vooral geld wilde zien om elders oorlog te kunnen voeren.
Aan de andere kant stond de bevolking, die leed onder uitbuiting, overlast en repressie en daartegen soms in verzet durfde te komen.
Daar tussenin stonden lokale overheden en leidersfiguren zoals Willem van Oranje.
De belangen en motieven van alle partijen ontwikkelden zich in het verloop van de strijD. Protestanten waren over het algemeen uit op zuivering, niet op een scheuring in de kerk, maar onbuigzaamheid van de vorst of de kerkelijke organisatie kon tot radicalisering leiden.
Er bestond een heel scala aan reacties, van haastige terugkeer in de schoot van de moederkerk tot het aan diggelen slaan van kerkinterieurs.
Lokale overheden probeerden de vorst (Karel V en later Filips II) ervan te overtuigen dat harde repressie averechts werkte, maar ze vonden weinig gehoor, en moesten dan zelf kiezen tussen gehoorzaamheid en verzet.
Over het algemeen werden de strenge straffen tegen gelovigen die het openlijk oneens waren met katholieke dogma's of kerkelijke gebruiken (doorgaans onthoofding) door de lokale overheden niet opgelegd en uitgevoerD. Aanvankelijk was het kamp der hervormers heterogeen, maar in de loop van de strijd ontstond de behoefte om de tegenstellingen scherp af te bakenen en kreeg de dogmatiek een steeds rigidere gedaante.
Calvinisten wilden niet meer alleen af van aflaat en Mariabeelden, maar ook van het dansen op bruiloften.
Ze wilden sobere kleding verplicht stellen en strenge controle en tucht uitoefenen.
Ze gingen zich organiseren in eigen kerken.
Langzamerhand moest de overheid het bestaan van die kerken als een feit aanvaarden.
De vorsten waren daartoe niet bereiD. Karel V wordt door Woltjer beschreven als iemand met een onthutsend simplistische kijk op de wereld en zijn zoon en opvolger Filips II toonde zich niet minder star.
Hij zag het protestantisme vooral als een bedreiging van de orde in zijn rijk en wenste die ordeverstoring niet te dulden.
Hij eiste simpelweg dat alle ketters zouden worden uitgeroeiD. In Spanje werkte dat beleid wel, maar bij de lokale overheden in de Nederlanden vond het geen gehoor, en naarmate Filips meer druk uitoefende en meer geweld gebruikte nam de weerstand alleen maar toe.
Ten slotte werd alles op de spits gedreven en volgden de gebeurtenissen die we allemaal kennen uit de vaderlandse geschiedenis: de Beeldenstorm, het Smeekschrift der Edelen, de inname van Den Briel, de Pacificatie van Gent, de Unie van Utrecht, het verraad van Rennenberg en uiteindelijk de Tachtigjarige Oorlog.
Bij mij op school was dat een spannend verhaal met helden en verraders, maar Woltjer beschrijft het nuchter analyserenD. Hij laat zien hoe het verzet tegen de koning algemeen werd toen die te kennen gaf dat hij straffe maatregelen zou afdwingen via militaire interventie.
Radicale protestanten gingen over tot het vernielen van kerkinterieurs.
Lokale machthebbers, zoals Willem van Oranje, zagen het als een symp-toom van de heersende onrust en weigerden in te grijpen als er vervolgens geen gematigd beleid zou worden gevoerD. Daarop stuurde de koning de hertog van Alva, met een leger en Spaanse bestuurders.
Hij kwam niet alleen de ketterij de kop indrukken, maar ook het staatsbestel hervormen, zodat de plaatselijke bestuurders niet langer konden dwarsliggen, vooral bij het toestaan van belastingheffing ten bate van de koning.
Maar zijn maatregelen stuitten op taai verzet en uiteindelijk werd het vertrouwen in de vorst opgezegD. In een deel van de Nederlandse provincies groeide het verzet uit tot een opstanD. Het ging natuurlijk niet alleen om godsdienstpolitiek, maar ook om de macht.
Als de vorst werd uitgeschakeld, hadden de plaatselijke machthebbers de handen vri J. De Nederlandse opstand is wel beschouwd als een moderne revolutie, maar in feite was het een conservatieve reactie tegen de 'moderne' centraliserende politiek, die het mogelijk maakte grote gebieden effectief te besturen.
Woltjers verhaal is een impliciet commentaar op tendentieuze geschiedschrijving.
Er bestaan verschillende versies van de opstand; een protestantse, een katholieke en een socialistische bijvoorbeeld, elk met haar eigen helden en verraders.
Woltjer laat zich niet meeslepen: hij schetst met distantie de doelen, motieven en inschattingen van alle hoofdrolspelers - al is duidelijk dat zijn sympathie niet ligt bij de ongenuanceerden.
'Ook vanuit zijn eigen doelstellingen gezien', schrijft hij hoofdschuddend, 'zou Filips II er verstandig aan hebben gedaan als hij in 1576 de vrede had geaccepteerD.' In de versie van Woltjer is Nederland geen centralistisch geregeerde katholieke staat geworden, omdat vorst en kerk niet inzagen hoe diep geworteld de weerstand tegen hun botte rechtlijnigheid was.
Door de verharding van de tegenstellingen hebben de calvinisten in het kamp der hervormers de overhand gekregen, maar ook hun rechtlijnigheid ging de meerderheid in het verstedelijkte Nederland te ver, en daarom is de door hen gewenste protestantse staat er evenmin gekomen.
Ook het ideaal van Willem van Oranje, een grote Nederlandse staat waarin katholieken en protestanten elkaar zouden verdragen, is niet verwezenlijkt, 'door de halsstarrige houding van de koning en door de niet minder onverzoenlijke houding van de militante calvinisten'.
Nederland is een bescheiden compromis geworden

Hoeveel is genoeg?      Skidesky Robert & Edward      Economie

Hoeveel is genoeg? door Robert & Edward Skidelsky ‘ Robert Skidelsky is emeritus professor politieke economie aan de universiteit van Warwick.
Hij schreef een veelgeprezen biografie van John Maynard Keynes.
Zijn zoon Edward Skidelsky geeft esthetica en filosofie aan de universiteit van Exeter.
Inleiding Dit boek wil een betoog zijn tegen onverzadigbaarheid, tegen het rupsje-nooit-genoegdenken, tegen de psychologische instelling die ertoe leidt dat wij, als individu én als samenleving, nooit eens zeggen ‘genoeg is genoeg’.
We nemen stelling tegen economische onverzadigbaarheid, de drang naar steeds meer geld dus.
We houden ons vooral bezig met de rijke delen van de aarde omdat je toch redelijkerwijs mag veronderstellen dat die genoeg rijkdom hebben voor een fatsoenlijk collectief bestaan.
Voor de arme delen van de wereld, waar de grote meerderheid van de bevolking nog steeds in armoede leeft, is onverzadigbaarheid een probleem voor de toekomst.
Maar in rijke én arme samenlevingen komt onverzadigbaarheid voor als rijken het veel breder kunnen laten hangen dan de gemiddelde burger.
Marxisten stellen dat economische onverzadigbaarheid voortkomt uit het kapitalisme en zal verdwijnen zodra dat kapitalisme is afgeschaft.
Christenen betogen dat het verschijnsel voortkomt uit de erfzonde.
Ons eigen standpunt is dat het voortkomt uit onze aard, uit onze hebbelijkheid om onze welvaart te vergelijken met die van anderen en dan ontevreden te zijn met wat we hebben, maar dat het sterk is uitvergroot door het kapitalisme en daardoor de psychologische basis is geworden van een complete beschaving.
Wat eerst een afwijking was van de rijken is nu onderdeel van het normale bestaan.
Het kapitalisme is een tweesnijdend zwaarD. Enerzijds heeft het enorme materiële verbeteringen mogelijk gemaakt.
Anderzijds heeft het een aantal verwerpelijke menselijke eigenschappen — hebzucht, afgunst, vrekkigheid — op een voetstuk geplaatst.
Wij willen hier een oproep doen om dit monster weer aan de ketting te leggen door de lezer eraan te herinneren wat de grootste denkers van alle tijden en alle beschavingen bedoelen met ‘het goede leven’, en door met voorstellen te komen voor beleidsveranderingen die tot dat goede leven kunnen leiden.
We gaan kritische kanttekeningen plaatsen bij de huidige obsessie met een steeds hoger bruto binnenlands product (bbp) als voornaamste doel van ons economische beleiD. We zijn niet tegen economische groei op zich.
Maar een redelijke vraag is daarbij: niet alleen groei van wat, maar groei waarvoor? We willen groei van vrije tijd en afname van vervuiling.
Iedereen die even nadenkt over welzijn, betrekt die erbi J. Maar ze maken geen deel uit van het bbp, want dat meet alleen dat deel van de productie dat verhandelbaar is.
Daarvan wordt niets afgetrokken wegens vervuiling en er wordt niets bij opgeteld wegens vrije tijD. Betekent groei van het bbp dat ook het welzijn toeneemt? Dat is zeer de vraag.
Bij zeer arme landen is dat zeker het geval, maar misschien is het bbp van rijke samenlevingen eigenlijk al te hoog.
Ons standpunt is dat voor de rijke landen van de wereld het bbp een nevenproduct dient te zijn van een beleid dat zich richt op een goed leven.
We merken vanzelf of het bbp dan groter wordt, kleiner wordt of gelijk blijft.
Dit boek gaat niet over rechtvaardigheid, maar over waaruit dat goede leven bestaat.
De meeste moderne politieke theorieën gaan uit van wat in abstracte zin rechtvaardig is, of eerlijk, en bouwen dan op zo’n ‘rechtvaardige’ maatschappelijke ordening voort.
Wij hanteren een andere aanpak.
We gaan uit van het individu en de behoeften van dat individu, en proberen op basis daarvan in beeld te krijgen wat voor allen goed is.
De verdeling van rijkdom, die het hart vormt van het hedendaagse discours over rechtvaardigheid, is weliswaar heel belangrijk, maar zal door ons alleen worden aangeroerd als onze discussie over wat goed leven is dat vereist.
Stel je een wereld voor waarin de meeste mensen maar vijftien uur per week werken.
En ze krijgen daar net zoveel voor als nu, of zelfs meer, omdat de vruchten van hun werk gelijkmatiger over de samenleving worden verdeelD. Ze hebben veel meer uren vrije tijd dan uren die ze aan werken besteden.
Dit vooruitzicht riep de econoom John Maynard Keynes op in een kort essay uit 1930 met de titel ‘Economic Possibilities for Our Grandchildren’.
Het uitgangspunt was heel eenvoudig.
Dankzij de technologische vooruitgang zou een steeds grotere productiviteit per uur mogelijk zijn, en dus zouden mensen steeds minder uren hoeven te werken om hun behoeften te bevredigen.
Uiteindelijk zouden ze nog nauwelijks werk hoeven te doen.
Keynes schreef: ‘Dan staat de mens voor het eerst in zijn bestaan voor een echt en blijvend probleem: hoe om te gaan met dat bevrijd zijn van economische zorgen, hoe invulling te geven aan de vrije tijd die de wetenschap en samengestelde rente hem hebben bezorgd, hoe verstandig en prettig en goed te leven.
’ Hij dacht dat deze toestand ongeveer honderd jaar na zijn tijd zou kunnen zijn bereikt, in 2030 dus.
Als je kijkt naar de tijd waarin zijn futuristische essay werd geschreven, zal het geen verbazing wekken dat er weinig of geen aandacht aan werd besteeD. De wereld had veel dringender problemen aan haar hoofd, onder andere hoe men zich kon ontworstelen aan de crisis.
En Keynes zelf kwam nooit meer expliciet op zijn visioen terug, al bleef in zijn denken de droom van een toekomst zonder werk op de achtergrond wel meespelen.
Keynes verwierf juist internationale faam door zijn kijk op kortetermijnwerkloosheid, geformuleerd in zijn grote werk The General Theory of Employment, Interest and Money, en niet als profeet van tot in de verre toekomst reikende ontwikkelingen.
Toch zijn er goede redenen om terug te gaan naar de vragen die hij indertijd opwierp en vervolgens weer liet vallen.
Ten eerste stelde hij een vraag waarvoor er vandaag de dag nog maar nauwelijks belangstelling is: waar dient rijkdom voor? Hoeveel geld hebben we nodig om een goed leven te leiden? Dat kan een onmogelijke vraag lijken.
Maar het is geen triviale vraag.
Geld verdienen kan geen doel op zich zijn, behalve als je aan een acute geestelijke stoornis lijdt.
Zeggen dat het je doel in het leven is om steeds meer geld te verdienen staat gelijk aan zeggen dat steeds dikker worden het enige doel is dat je bij eten voor ogen staat.
En wat voor individuele personen opgaat, gaat ook voor de samenleving als geheel op.
Geld verdienen kán niet het permanente doel van de mensheid zijn, om de eenvoudige reden dat je met geld niets kunt, behalve het uitgeven.
En we kunnen niet permanent doorgaan met uitgeven.
Vroeg of laat komt er een omslagpunt: dan zijn we verzadigd of walgen we van onszelf.
Of allebei.
Toch? Ten tweede zitten we in het Westen eens te meer in een periode van krimp, de meest ernstige sinds de Crisis van 1929–1932.
Een zware crisis heeft veel weg van een inspectie: ze legt de fouten van een maatschappelijk stelsel bloot en brengt ons ertoe om op zoek te gaan naar alternatieven.
Het stelsel dat nu onder het vergrootglas ligt, is het kapitalisme, en het essay van Keynes is het uitgangspunt van waaruit we de toekomst van dat kapitalisme kunnen beschouwen.
Dankzij de crisis zijn twee fouten in het stelsel aan het licht gekomen, die doorgaans door de vrijwel unanieme drang om ongeacht de kosten door te groeien onzichtbaar bleven.
In de eerste plaats vertoont het systeem ethische gebreken.
De bankencrisis heeft eens te meer laten zien dat het huidige stelsel uitgaat van hebzucht en inhaligheid, moreel verwerpelijke drijfveren.
Het veroorzaakt ook een tweedeling tussen rijken en armen, de laatste tijd zelfs tussen zeer rijken en zeer armen, wat wordt gerechtvaardigd door de theorie dat een deel van die rijkdom wel weer bij de armen terechtkomt.
Het naast elkaar bestaan van grote rijkdom en grote armoede, vooral in samenlevingen waarin er voor iedereen genoeg is, is strijdig met ons gevoel voor rechtvaardigheiD. In de tweede plaats zijn door de crisis wezenlijke gebreken van het kapitalisme duidelijk geworden.
Ons financiële stelsel is in wezen instabiel.
Als het misgaat, zoals in 2008 gebeurde, beseffen we hoe inefficiënt, verkwistend en pijnlijk het kan zijn.
Landen met een zware schuldenlast horen dat de financiële wereld pas tevreden is als ze een groot deel van hun nationale inkomen opgeven.
De geldverdienmachine hapert dus regelmatig; een goede reden om na te denken over een betere manier van leven.
Tot slot daagt Keynes ons met zijn essay ook uit om ons een voorstelling te maken van hoe het leven er na het kapitalisme uit zou kunnen zien (want een stelsel waarin niet langer sprake is van kapitaalvermeerdering is geen kapitalisme, wat voor naam je het ook geeft).
Keynes dacht dat het grote motief achter het kapitalisme was dat het ‘sterk sprak tot de hebzucht van individuen en hun instinctieve drang om geld te verdienen’.
Hij dacht ook dat zodra er overvloed heerste, deze drang zijn maatschappelijke goedkeuring zou verliezen, dus dat het kapitalisme zichzelf zou opheffen als het werk gedaan was.
Maar we zijn het zo gewend om schaarste als norm te nemen dat er maar weinig mensen zijn die nadenken over de motieven en principes die in een wereld van overvloed ons gedrag zouden kunnen of moeten aansturen.
Laten we ons dus eens voorstellen dat iedereen genoeg heeft om een goed leven te leiden.
Wat is dat goede leven? Wat is het niet? En welke veranderingen in onze ethische opvattingen en ons economische systeem zijn nodig om tot dat goede leven te komen? Die vragen worden maar zelden gesteld, omdat ze niet keurig binnen de disciplinaire kaders vallen waarin het intellectuele leven vandaag de dag is opgedeelD. Filosofen construeren systemen van een volmaakte rechtvaardigheid, zonder zich erom te bekommeren dat de empirische werkelijkheid een stuk rommeliger is.
Economen vragen hoe het best kan worden voldaan aan subjectieve behoeften, wat die ook mogen zijn.
In ons boek verenigen we twee uiteenlopende denkrichtingen, filosofie en economie, in de overtuiging dat die twee disciplines elkaar nodig hebben, de ene vanwege haar praktische toepasbaarheid, de andere vanwege haar ethische verbeeldingskracht.
Wij willen een oude opvatting opnieuw tot leven wekken: economie als een ethische wetenschap, die zich bezighoudt met mensen in gemeenschappen, niet met de interactie tussen robots.
In het begin van dit boek nemen we onder de loep waarom de voorspelling van Keynes niet is uitgekomen.
Waarom zijn zijn voorspellingen over groei verrassend nauwkeurig gebleken, maar werken we bijna honderd jaar later nog bijna net zo hard als toen hij zijn futuristische essay schreef? Het antwoord op die vraag is volgens ons dat in een vrijemarkteconomie de werkgevers kunnen dicteren wanneer en hoe er gewerkt wordt, en dat in zo’n economie ook onze aangeboren hang wordt versterkt naar competitieve, statusgedreven consumptie.
Keynes was uitstekend op de hoogte van de kwaden van het kapitalisme, maar ging ervan uit dat die zouden verdwijnen als hun werk — het scheppen van rijkdom — gedaan was.
Hij voorzag niet dat ze permanent in ons verankerd zouden raken en zo het ideaal dat ze moesten dienen aan het gezicht zouden onttrekken.
Keynes, zeggen we in het tweede hoofdstuk, was niet de enige die dacht dat op zich slechte motieven voor nuttige doeleinden konden worden ingezet.
John Stuart Mill, Karl Marx, Herbert Marcuse en zelfs Adam Smith in zijn meer gedreven ogenblikken zagen voor dit soort motieven een positieve rol weggelegd als motor van de vooruitgang.
Om het even in mythische termen te verwoorden: de westerse beschaving heeft een pact gesloten met de duivel.
In ruil daarvoor heeft ze een tot dan toe onvoorstelbare massa kennis, macht en genot gekregen.
Dit is uiteraard het grootse thema van de door Goethe onsterfelijk gemaakte Faustlegende.
De ironie is echter dat nu we eindelijk in een wereld van overvloed leven, het kapitalisme ons blijkt te hebben opgezadeld met hebbelijkheden waardoor we er niet echt van kunnen genieten.
De duivel heeft zijn beloning opgeëist.
Daar heeft het in elk geval alle schijn van.
Kunnen we dit lot voor zijn? Misschien, maar alleen als we na eeuwen van verwaarlozing en onjuiste voorstellingen van zaken het idee van een goed leven onder het stof vandaan kunnen halen, een leven dat verder niets nodig heeft.
Daarvoor moeten we putten uit de rijke bron van premoderne wijsheid, zowel westers als oosters.
Daaraan wijden we het derde hoofdstuk.
Het verzet tegen de schijnbaar onstuitbare moloch van de groei wint de laatste jaren aan kracht.
Die groei, zeggen critici, maakt ons niet alleen niet gelukkiger, maar heeft ook een verwoestende invloed op het milieu.
Het zou heel goed zo kunnen zijn dat beide punten waar zijn, maar ze raken niet aan de kern van een meer wezenlijk bezwaar tegen eindeloze groei: dat die zinloos is.
Als we ons pleidooi tegen groei baseren op het feit dat die groei slecht is voor ons geluk en het milieu, dagen we onze tegenstanders eigenlijk uit om aan te tonen dat dat niet het geval is, en die handschoen nemen ze maar al te snel op.
En vervolgens draait de discussie een doodlopende steeg in.
Wat we voor ogen moeten houden, is dat we, los van wat wetenschappers of statistici ons kunnen vertellen, weten dat het eindeloze najagen van rijkdom waanzin is.
Dat is de kern van wat we in het vierde en vijfde hoofdstuk betogen.
Ten slotte komen we in het zesde hoofdstuk toe aan het positieve deel van ons voorstel: hoe het goede leven eruit zou kunnen zien.
Op basis van inzichten uit vele tijden en plaatsen noemen we zeven ‘basisvoorwaarden’ waaraan bij een goed leven wordt voldaan.
De voornaamste taak voor de overheid, betogen we, is om voor zover dat in haar macht ligt voor alle burgers deze basisvoorwaarden te verwezenlijken.
Hoe dat kan worden bereikt, is het thema van het zevende hoofdstuk, waarin we voorstellen doen voor beleidsinstrumenten om greep te krijgen op de eindeloze hang naar meer rijkdom.
Leidend daarbij is een objectief concept van wat ‘goed’ is.
Tot het zover is, zijn we een tot ondergang gedoemde beschaving, in moordend tempo op weg naar het niets, of iets wat nog erger is.
Als we onze ideeën bespraken met vrienden en kennissen, kwamen die strijk-en-zet met vijf bezwaren.
Het eerste betrof onze timing.
‘Uitgerekend nu moet je niet beginnen over een einde aan de groei.
Als Keynes nog leefde, zou hij dan niet zeggen dat we zo snel mogelijk weer moeten gaan groeien om zo de werkloosheid en de overheidsschuld terug te dringen?’ Dat ontkennen we niet.
Maar we moeten een onderscheid maken tussen op herstel gericht kortetermijnbeleid na de ergste crisis sinds de jaren dertig en langetermijnbeleid om het goede leven te verwezenlijken.
In de twee jaar na 2008 liep de productie wereldwijd met zes procent terug, en die teruggang is maar voor een deel ingelopen.
We moeten op zijn minst weer terug naar het oude niveau, want zoals de economie nu is georganiseerd, is er geen andere manier om de werkloosheid en de schuldenlast, privaat en publiek, terug te dringen.
Maar we mogen niet door de huidige problemen het zicht verliezen op ons ultieme doel.
Keynes’ eigen utopie werd geschreven op het dieptepunt van de Crisis.
‘Wat mij bij dit essay voor ogen staat,’ schreef hij, ‘is niet het heden beschouwen, maar mij juist ontdoen van kortetermijngedachten en op de wieken gaan naar de toekomst.
’ Dat is de geest waarin ook ons boek is geschreven.
De tweede tegenwerping betrof het geografische bereik van onze voorstellen.
Willen wij soms dat landen waarin miljoenen mensen slecht gehuisvest en ondervoed zijn tevreden zijn met wat ze hebben? Natuurlijk niet.
Ons betoog richt zich op dat deel van de wereld waarin materieel gezien al van welvaart sprake is.
Op plaatsen waar dat niet het geval is, blijft groei een prioriteit, en terecht.
Maar als ontwikkelingslanden zich blijven ontwikkelen, komen ze uiteindelijk voor hetzelfde probleem te staan als wij, en daarom kunnen ze zich daar maar beter nu al op voorbereiden en niet onze fout overdoen: zo opgaan in het middel dat je het doel uit het oog verliest.
De volgende drie bezwaren gingen dieper.
‘Jullie voorstellen’, luidde het eerste, ‘zijn de nekslag voor initiatieven, creativiteit en visie.
Ze zijn een blauwdruk voor universeel nietsdoen.
’ Soms wordt daaraan toegevoegd dat er een decadente, ouderwets Europese instelling uit spreekt, en uiteraard komt die laatste opmerking doorgaans van Amerikanen.
Om die misvattingen te weerleggen, zeggen we hierbij heel nadrukkelijk dat ons boek geen pleidooi is voor ledigheiD. Wij willen meer vrije tijd, naar eigen inzicht te besteden, en vrije tijd is naar onze opvatting niet hetzelfde als ledigheiD. Integendeel eigenlijk.
Vrije tijd in de ware en inmiddels bijna vergeten zin van het woord, is activiteit zonder ingebakken doel, ‘doelgericht bezig zijn zonder doel’, zoals Kant het verwoordde.
De beeldhouwer die helemaal opgaat in zijn marmer, de leraar die een moeilijk begrip wil overbrengen, de musicus die worstelt met een partituur, een wetenschapper die de geheimen van tijd en ruimte verkent — al deze mensen hebben geen ander doel dan te doen waar ze goed in zijn.
Misschien dat ze daar inkomsten uit verkrijgen, maar dat is niet wat hen motiveert.
Zoals wij het zien, zijn ze bezig met vrije activiteiten, niet met arbeiD. Uiteraard is dit een geïdealiseerde voorstelling van zaken.
In de echte wereld zijn extrinsieke beloningen, waaronder begrepen financiële, nooit erg ver uit onze gedachten.
Maar als handelingen niet voortkomen uit noodzaak, maar uit de eigen wil, en spontaan, en er geen sprake is van onderdanigheid en geestdodendheid, spreek je niet meer van werk, maar van vrije tijD. Dit — en niet ledigheid — is ons ideaal.
Juist door de gebrekkige verbeeldingskracht van onze cultuur denkt die dat voor alle creativiteit en vernieuwing (dus niet alleen die welke gericht is op economische vooruitgang) een financiële prikkel nodig is.
‘Allemaal goed en wel,’ zou een kritische geest kunnen zeggen, ‘maar het is niet erg waarschijnlijk dat minder extern gemotiveerde activiteit leidt tot meer uren vrije tijd, in jullie hoogdravende betekenis van het woorD. Luiwammesen zoals wij hebben een financiële prikkel nodig, anders komt er niks uit onze handen.
Als die wegvalt, wint onze aangeboren luiheid het en komen we niet bij het goede leven uit, maar bij verveling, neurosen en de fles.
Lees maar een paar Russische romans, dan weet je wel wat ik bedoel.
’ Tegen dit soort tegenwerpingen kunnen we alleen maar een geloofsverklaring in stelling brengen.
Er is nog nooit een poging gedaan om het aantal gewerkte uren terug te brengen, en dus weten we niet zeker wat de gevolgen ervan zouden zijn.
Maar we voorzien niet de zeer negatieve gevolgen waarvan onze criticus gewag maakt, anders zou hét grote doel van de moderne Europese beschaving, het welzijn van allen die er wonen versterken, leeg en hol zijn.
Als het uiteindelijk doel van onze ijver ledigheid is, als we alleen werken en scheppen om onze nazaten een bestaan te bieden van eindeloos voor de televisie hangen, dan is alle vooruitgang, zoals Orwell het formuleerde, ‘een desperate worsteling in de richting van een doel dat naar we hopen en bidden nooit zal worden bereikt’.
We verkeren in een paradoxale situatie: we jagen onszelf op tot een steeds hogere daadkracht, niet omdat we die de moeite waard vinden, maar omdat elke activiteit, hoe zinloos ook, beter is dan nietsdoen.
We moeten geloven dat ware vrije tijd mogelijk is, anders staan we er buitengewoon beroerd voor.
Wij putten hoop uit een andere gedachte.
Het beeld van de mens als aangeboren luiaard, die alleen maar in actie komt als hij daar wat aan kan verdienen, is alleen maar van deze tijD. Vooral economen zien mensen louter als lastdieren, die een zweep of een wortel nodig hebben om iets te doen.
‘Onze behoeften maximaal bevredigen, met minimale inspanning’ — dat was de definitie van het menselijke probleem waar William Stanley Jevons, een pionier van de moderne economische theorie, mee kwam.
In de oudheid keken ze daar heel anders tegenaan.
In Athene en Rome waren er burgers die weliswaar economisch niet productief waren, maar verder zeer actief waren — in de politiek, het oorlogsbedrijf, de filosofie en de literatuur.
Waarom zou je niet hen als norm nemen in plaats van de werkezel? Uiteraard werd Atheense en Romeinse burgers al van jongs af aan bijgebracht hoe ze hun vrije tijd verstandig moesten besteden.
Voor ons project stellen we iets soortgelijks voor.
We kunnen niet verwachten dat een samenleving die is getraind in een slaafs, mechanisch gebruik van tijd in een handomdraai verandert in een samenleving van vrije mensen.
Maar we mogen er niet aan twijfelen dat die taak in principe tot de mogelijkheden behoort.

Dit verklaart alles      Edge.org      Filosofie

‘Als je het niet simpel kunt uitleggen, dan begrijp je het niet goed genoeg.
’ – Einstein wist als geen ander hoe wetenschap kan zijn.
Wetenschap is op zijn mooist als ingewikkelde problemen op elegante wijze verklaard kunnen worden.
De 156 verklaringen in dit boek zijn zo mooi dat je hart er sneller van gaat kloppen.
John Brockman, oprichter van de website edge.org, stelt jaarlijks één vraag aan een selectie van de meest interessante wetenschappers en kunstenaars ter werelD. Dit jaar was de vraag: ‘Wat is je favoriete diepe, elegante of mooie verklaring?’ In Dit verklaart alles delen 156 Nederlandse en internationale toonaangevende denkers hun antwoord op deze vraag.
De wetenschappers die aan het woord komen zijn dagelijks bezig met de theorieën en oplossingen van deze tijd, vanuit de filosofie, wiskunde, economie, geschiedenis, linguïstiek en gedragswetenschappen.
De bijdragen zijn van Susan Blackmore, Mihaly Csikszentmihalyi, Richard Dawkins, Brian Eno (muzikant en producer van U2), Stine Jensen, Steven Pinker en nog 150 anderen.
Op filosofische, intellectuele, humoristische, confronterende en innovatieve wijze worden de meest elegante wetenschappelijke verklaringen uitgelegD. In dit boek staan de antwoorden der antwoorden op de vragen der vragen Essays over elegante oplossingen voor problemen Elk jaar stelt Edge.org, de virtuele wetenschappelijke denktank, één vraag centraal.
Deze keer resulteert dat in een bundel vol artikelen waarin steeds een simpel, niet voor de hand liggend idee een verklaring geeft voor een complexe serie verschijnselen.
© Maven In 1963 publiceerde C.P.Snow het essay “The Two Cultures: A closer look” (een uitbreiding van de eerste versie uit 1959).
Hij beschrijft daarin hoe in zijn tijd de literaire wereld en de wereld van de wetenschap twee gescheiden domeinen waren.
De literaire wereld refereerde aan zichzelf als “de intellectuelen”.
Wetenschap was dan ook niet sterk vertegenwoordigd in de gezaghebbende “intellectuele” publicaties van die tijD. Snow voorzag het ontstaan van een “derde cultuur”, waarin de wetenschappers en intellectuelen met elkaar in contact en debat zouden treden.
John Brockman is voorman van de Edge.org beweging.
Hij stelt dat de “derde cultuur” de afgelopen jaren (uiteindelijk) is ontstaan, maar in een andere vorm dan Snow voorspelde.
Wetenschappers en intellectuelen zijn niet nader tot elkaar gekomen maar wetenschappers zijn direct met hun publiek gaan communiceren.
Eind jaren ’90 is met het open internet als katalysator een nieuwe dynamiek ontstaan, onafhankelijk van de kaste van journalisten en gespecialiseerde tijdschriften.
Edge.org is sinds die tijd een van de platforms waarop wetenschappers hun ideeën presenteren en toetsen.
Elk jaar stelt de virtuele denktank één vraag centraal, waarop wetenschappers van diverse pluimage een kort antwoord formuleren en aan Edge.org aanbieden.
Hieruit wordt een selectie gemaakt en in boekvorm gepubliceerD. De vraag die in deze editie centraal staat luidt als volgt: Wat is uw favoriete diepzinnige, elegante of mooie verklaring? De artikelen geven elk 'een simpel, niet voor de hand liggend idee als verklaring voor een complexe serie verschijnselen.
' Geen logische opbouw De Nederlandse vertaling van de laatste uitgave van org heet Dit verklaart alles – 156 denkers over de meest elegante inzichten aller tijden.
Na een korte inleiding, geschreven door Brockman, volgt een waslijst aan korte hoofdstukken, geschreven door bekende en minder bekende wetenschappers.
Richard Dawkins, A.C.Grayling, Philip Zimbardo, Michael Shermer, Kevin Kelly en Steven Pinker maar ook Nederlandse wetenschappers als David Nieborg en Stine Jensen hebben allemaal een bijdrage geleverD. Ik vermoed dat Brockman het met me eens zou zijn, dat het niet nodig is om het boek van voor naar achter te lezen, er is namelijk geen logische opbouw in de artikelen.
Maar dat is niet erg; het boek zomaar ergens openslaan levert elke keer weer een paar minuten leesplezier op.
Verdiepende teksten voor de internet-generatie, die er door velen van wordt beticht over een korte aandachtsspanne te beschikken.
Degene die een gerubriceerd overzicht van de staat van de moderne (natuur)wetenschap zoekt, is hier echter duidelijk niet aan het juiste adres.
Subversieve ideeën Het centraal stellen van de esthetische waarde van een theorie of idee levert originele invalshoeken op wetenschap op.
Thomas Metzinger schrijft in zijn bijdrage: 'Elegantie is formele schoonheid, en formele schoonheid behoort als filosofisch principe tot de gevaarlijkste en meest subversieve ideeën die de mens heeft ontdekt: het is de deugd van de theoretisch eenvouD. De vernietigende kracht daarvan is groter dan die van Darwins algoritme of die van enig andere wetenschappelijke verklaring, omdat ze ons toont wat de werkelijke diepgang van de verklaring is.
' Metzinger kiest daarom voor “de eenvoud zelve” als favoriete verklaring.
Verderop in het boek stelt Katinka Matson het nog korter: 'Hou het simpel.
' Haar verwijzing naar Ockhams idee van het scheermes, wat we dienen te hanteren om alles wat onnodig is in een theorie, past ze op haar eigen bijdrage toe door die tot voornoemde drie woorden te beperken.
Maar niet alleen wetenschapsfilosofische fijnslijperij komt aan bod, ook komen literaire voorbeelden voorbij als Shakespeare en haiku’s.
In hoeverre de centrale vraag echt beantwoord wordt in elk artikel, staat wat mij betreft wel ter discussie.
Mihaly Csikszentmihalyi stelt dan ook in zijn bijdrage:'Ik hoop dat het leger sociale wetenschappers me niet uit zijn gelederen verstoot als ik opbiecht dat ik op ons terrein geen enkele theorie kan bedenken die zowel ingenieus als mooi is.
' Waarna hij alsnog een poging daartoe doet in de rest van zijn artikel.
Wellicht kozen Brockman C.s.
daarom voor zowel 'diepzinnige, elegante als mooie verklaringen', een in eerste opzicht nogal breed uitwaaierende vraag.
Elegantie, diepzinnigheid en schoonheid zijn begrippen die elkaar ten dele overlappen en die niet eenduidig gedefinieerd zijn.
Dit verklaart alles laat fraai zien dat ook niet glashelder geformuleerde vragen tot fraaie inzichten kunnen leiden.
Juist door de verschillende individuele interpretaties van de vraag door de bijdragers is het een heerlijk gevarieerde reis door het kruisvlak van de werelden van esthetiek en waarheid geworden, een aanrader voor elke geïnteresseerde leek.
Voor de verandering heeft Wim Brands drie jonge Nederlandse wetenschappers uitgenodigd die een bijdrage hebben geleverd aan Dit verklaart alles, een Amerikaans boek, samengesteld door John Brockman en oprichter van org.
Daarin geven 156 wetenschappers en kunstenaars dit jaar hun elegante oplossingen op gestelde vragen.
De drie gasten zijn filosofe Stine Jensen, game-deskundige David Nieborg en sociaal-psycholoog Hans IJzerman.
Brands vraagt hen eerst naar een nieuw probleem dat ze graag beantwoord zouden willen zien.
Stine Jensen vraagt van welk inzicht men af zou willen, ook al is het waar.
David Nieborg: op welke vraag durf je het antwoord niet te geven? Hans IJzerman: waarom bestaat kunst? De beste van deze drie vragen wordt geselecteerD. Kijkers kunnen hieraan meedoen.
Zie de site van VPRO-Boeken.
Nu de vragen die de drie gasten in het boek behandelen.
Het essay van Nieborg gaat over het economische principe dat de winnaar alles wint, of het nou een roman is, een politicus,een app of een game; in deze tijd van internet helemaal.
Dat komt door de netwerkeffecten.
Het publiek is lui, kijkt naar top tien lijsten en zoekt herkenning.
Brands brengt daar tegen in dat een IJslandse popmuzikante toch maar mooi meelift met zo’n ontwikkeling.
Volgens Nieborg zitten er behalve positieve kanten ook negatieve effecten aan.
Jensen acht de verklaring dat een winnaar alles neemt overigens niet elegant.
Het denken in winaars en losers leidt tot culturele verschraling.
Jensen schrijft over leven in metaforen, naar een bestaande theorie over taal die ons handelen structureert.
Schrijvers en kunstenaars vermijden clichés en veranderen de alledaagse beelden, zoals bijvoorbeeld dat tijd geld is.
Brands stelt dat taal de werkelijkheid verandert, zoals in humankind in plaats van mankinD. Door het gebruik van een ander woord gaan we anders naar de werkelijkheid kijken Ikzelf denk dat er, net zoals bij Nieborg, een economische gedachte achter zit.
IJzerman onderzoekt de verhouding tussen warmte en gevoelens.
Affectief contact vergroot de betrokkenheid bij elkaar.
Met een kopje koffie erbij krijgen warme gevoelens voor de ander in een gesprek meer kans.
Hij noemt het experiment met het rhesus aapje, dat zonder warm contact met de moeder meer stress ervaart.
Volgens IJzerman die zich veelal in wetenschappelijk jargon uitdrukt, kan zijn inzicht gebruikt worden bij operaties, bijvoorbeeld door warme kruiken in te zetten tegen stress.
Jensen vindt dit soort technologische oplossingen bezwaarlijk.
Brands is het met haar eens.
Volgens hem is technologie ervoor bedoeld de problemen op te lossen die zij zelf veroorzaakt hebben.
Nieborg wordt bovenstaande verklaard doordat veel medewerkers aan het boek een natuurwetenschappelijke opleiding hebben en in technische termen denken.
Het is lastig kritiek te geven op het vooruitgangsdenken en lieden als Steve Jobs te bekritiseren die handige apparaten hebben bedacht.
Keep it simple, roept Brands.
Die slogan vindt hij, romanticus, de mooiste tekst in het boek, dat volgens hem toch niet alles verklaart.
Maar misschien hebben daar juist de techniek voor nodig.

De grote vragen      Ayala Francisco      Evolutie

De schrijver is een bekende Spaans-Amerikaanse onderzoeker en hoogleraar op het gebied van genetica, evolutie en filosofie.
Hij schreef eerder succesvolle boeken voor een breed publiek, waaronder 'Am I a monkey?' ('Ben ik een aap?').
Zijn huidige boek is een deel uit een serie van vijf; de andere delen zijn van andere schrijvers en gaan onder andere over het heelal en over wiskunde.
Het boek begint met de vraag wat evolutie eigenlijk is.
Daarna volgen vragen die gaan over DNA, over het eerste ontstaan van het leven en ook weer 'Ben ik echt een aap?' De laatste hoofdstukken zijn behoorlijk filosofisch en gaan over zaken als moraal en religie.
De stijl van schrijven is vrij complex.
De tekst bevat veel lange zinnen, moeilijke woorden en ook vaktermen.
De vaktermen worden wel uitgelegd in een verklarende woordenlijkst, maar een niet-ingewijde lezer zal hard moeten werken om alles te onthouden en te volgen.
De vragen zijn wel prangend en algemeen genoeg om veel mensen aan te spreken.
Met zwart-witillustraties en een register.
We hebben reeds kunnen genieten van de vorige nummers van deze reeks… Een zeer goed concept, werkjes die eveneens door hun vorm goed in de hand liggen.
En wat we wel meer kunnen vinden bij deze uitgever: een heldere en toegankelijke manier om een wetenschappelijk domein te kunnen ontdekken.
Ook met dit boek, waar we één van de meest erudiete spelers aan het woord krijgen die zich bezig houdt met alles wat te maken heeft met evolutie, en zijn kennis en inzichten weet te delen met de lezer.
Alles wat je wou weten over de evolutie in het verleden, het heden en de toekomst.
De ‘klassieke’ evolutieleer, maar ook de vragen over bvB. De genetica, de nieuwste ontwikkelingen in de wereld van het klonen… De intelligente invalshoeken en de manier van brengen maakt dat het leuk blijft voor de lezer,

De onttovering van de waanzin      Engelbrecht Marius      Psychologie

Psychologie in de tijd van de ondergang van het magisch universum en de opkomst van de wetenschap.
In De onttovering van de waanzin wordt verteld hoe tussen 1550 en 1700 in West-Europa werd gedacht over de werking van de menselijke geest en over waanzin in het bijzonder.
De meeste mensen kennen wel de donkere kant van de toenmalige menskunde, de heksenvervolgingen en demonenuitbanningen, maar niet de scholen voor levenskunst uit de Renaissance en de kleurrijke menskunde van hoofd, hart en buik als drie zielencentrA. In korte tijd, een ruime eeuw, is de ‘oude’ menskunde vervangen door een nieuwe, op hersens en zenuwen gerichte psychologie.
Hoe is dat gebeurd? In dit boek wordt de opkomst van het moderne mensbeeld gereconstrueerd, een mensbeeld dat in onze westerse cultuur zo gewoon geworden is dat we het niet meer als mensbeeld herkennen, maar dat in 1600 nog zo vreemd was dat mensen het zich niet eens konden voorstellen.
Wat zijn gedachten, wat gevoelens, denken we met ons hoofd of met ons hart, hebben we een ziel of is alles lichamelijk, wat is inspiratie? – dat zijn de vragen waarover het hier gaat.
In de anderhalve eeuw die dit boek bestrijkt veranderden de antwoorden radicaal.
Nieuwe ontdekkingen in de anatomie, bloedsomloop en zenuwstelsel leidden tot nieuwe ideeën over de verhouding tussen lichaam en geest.
Met voorbeelden van bezetenheid, duiveluitbanningen, een vader die zijn behekste dochters beschrijft, melancholie en hysterie en strijd over diagnoses, zelfhulpboeken uit die tijd en autobiografische verslagen van waanzinnigen zelf, traceert Marius de ontwikkelingen.
Aan de ene kant zien we spectaculaire vernieuwing en verdieping.
Maar tegelijkertijd kunnen we ons afvragen: zijn we niet ook belangrijke inzichten kwijtgeraakt? mensmodel, menswetenschap, psychologie, stemexpressie, wetenschap Marius Engelbrecht promoveerde op de geschiedenis van mensbeelden We kennen Marius Engelbrecht als degene die actief is met ‘stemexpressie’ om (groepen) mensen te begeleiden in hun persoonlijke groei.
Maar naast dit therapeutisch getinte werk, is hij ook wetenschapper.
Aan de Universiteit Utrecht promoveerde hij eerder dit jaar in de geschiedenis van de mensbeelden in de psychologie.
Door Ewald Wagenaar Nu moet je als journalist met wetenschappers oppassen: ze formuleren zó precies dat het met de weergave van hun woorden snel mis gaat.
Opletten dus als ik tegenover Marius ga zitten in zijn prachtige werkruimte in het oude Haagse theater.
Ooit studeerde hij af in geschiedenis en begon na onder meer een studie hypnotherapie zijn praktijk voor stemexpressie.
Met je stem – en vooral woordeloos geluid – kun je tot uitdrukking brengen wat niet gezegd kan worden.
Hiermee begeleidt hij tot op heden mensen in hun persoonlijke groei.
De winteravond valt en het laatste licht uit het noorden geeft zijn grote werkruimte in het theater een bijzondere sfeer.
Waarom promoveren? Engelbrecht: ‘Naast mijn therapeutische en spirituele werk heb ik steeds banden met wetenschap en het reguliere circuit behouden.
Als je het hebt over persoonlijke groei, zoals met stemexpressie, dan zit daar een mensbeeld achter.
Ja, natuurlijk is dat een gedachteconstructie, maar ook een voorstelling.
Het gaat over hoe wij denken dat de mens in elkaar steekt.
Wat zijn de beelden van waaruit je werkt? Op basis daarvan worden therapieën ontwikkelD.’ (Ik voeg hier voorstelling en beelden toe omdat het anders lijkt of het alleen gedachten zijn…) En hoe zitten we in elkaar? ‘Zodadelijk meer.
’ Oké, wat zijn mensbeelden? ‘Dat zijn beelden van hoe wij denken dat de mens als wezen eruit ziet.
Je zou het ‘spirituele anatomie’ kunnen noemen.
Voorbeeld: zitten gedachten ín ons of óm ons? Het antwoord daarop maakt nogal uit, hoe je mensen behandelt met wanen bijvoorbeelD. Of: leef je vanuit je hart of vanuit je hoofd? Kortom: een mensbeeld is ook voor wie met mensen werkt een gereedschap.
’ Hoe kom je bij dit onderwerp terecht? ‘Ik verwonderde me al enige tijd over het westerse mensbeeld: rationalistisch, materialistisch en functionalistisch.
De wetenschap heeft een houding ‘als het niet bewezen is, is het fantasie’.
Waarmee de wetenschap dus in één keer alles wat niet is bewezen automatisch wegzet als fantasie.
Er zijn veel benaderingen, zoals stemexpressie, die niet wetenschappelijk bewezen zijn maar die wel werken.
Het doel van mijn boek is niet om in discussie te gaan met de wetenschap, maar om te achterhalen hoe mensbeelden zijn ontstaan.
’ Waar ben je in de historie begonnen? ‘Ik start met de Renaissance.
In die tijd beschouwde men de mens als opgebouwd uit drie zielen: het hoofd voor het denken en voorstellen, het leven gevende hart voor de bezieling en de buik voor het aardse, het verteren en de voortplanting; een soort chakra-leer, zou je kunnen zeggen, maar dan anders.
Ik beperk me overigens wel tot de geschiedenis van de Europese mensmodellen.
’ Wat heb je ontdekt? ‘Dat sinds de opkomst van de wetenschap mensbeelden de anatomische kennis volgen en de ontdekkingen die de anatomen in de loop der jaren deden.
Tot doktoren in mensen gingen snijden om te kijken hoe het lichaam er vanbinnen uitziet, dacht men dat het bloed een beetje rond het hart circuleerde en wat door het lichaam golfde.
Het was dan ook een hele schok dat men bij een patiënt die open lag – jaja – het hart aanraakte en merkte dat de patiënt daar niets van voelde.
Dat leidde zelfs tot een innerlijke strijd van jewelste bij de wetenschappers van toen, paniek zelfs, hun wereld stortte in! Want het hart was altijd gezien als de bron van voelen en van werkelijk weten.
Sindsdien ging het empirische – proefondervindelijke – domineren.
Wat is de essentie van het huidige wetenschappelijke mensmodel? ‘Nu is het beeld dat de mens een informatieverwerkend systeem is.
De reden hiervoor is de enorme belangstelling die er al jaren is voor de hersenen.
Hiernaar wordt veel onderzoek gedaan.
Uit enthousiasme kunnen beelden doorslaan.
Het lijkt erop dat de hersenen het centrum vormen van het mens-zijn.
Toch wijzen overal ter wereld mensen op hun hart als ze iets willen uitdrukken als ‘zelf’ of ‘ik vind’.
De wijsheid van dit hart als centrum van de mens is vanuit een andere hoek aan het terugkomen, na een afwezigheid van twee à drie eeuwen.
Wetenschappers roepen in ons land wat erg snel ‘onzin!’.
In de VS, Duitsland en Engeland gebeurt veel meer.
’ Waarom is Nederland zo conservatief? ‘Nederlanders denken vaak nog dat ze vooruitstrevend zijn, maar dat zijn we allang niet meer.
We liggen nu op vele terreinen achterop.
Neem Brazilië: daar worden al hele eco-steden gebouwD.’ Het mensmodel ontwikkelde zich dus eigenlijk van magisch naar rationalistisch in de loop van de tijD. Dat heeft goede dingen opgeleverd: mensenrechten, einde van heksenvervolgingen, nieuwe kennis.
Maar ook in de oude mensbeelden blijken parels te zitten.
‘Ja, prachtige voorbeelden heb ik daarvan gevonden.
Neem bijvoorbeeld Thomas Tryon, uit 1689.
Hij ging ervan uit dat achter al onze gevoelens en gedachten oervormen verborgen zitten.
Hij was een soort Jung avant la lettre en zeer vooruitstrevend, zeggen we nu.
Want hij was tegen slavernij, milieuvervuiling en het populaire gekken-kijken.
Instellingen waren in die tijd openbare gelegenheden.
Hij vond dit mensonterenD. Hij dacht dat achter alle gevoelens oervormen zaten; en dat de mens te midden van die oerkrachten een vorm kreeg, een soort sculptuur die in een leven ontwikkeld wordt.
Met zo’n idee kan ik veel meer dan met die van de moderne hersenpsychologie.
’ Nog meer voorbeelden? ‘Genoeg.
Neem Marsilio Ficino.
Hij ging ervan uit dat de mens uit drie zielen bestond: hoofd, hart en buik.
Prachtige methode had hi J. Hij liet je de planeetgoden uitnodigen als je een emotioneel probleem haD. Is er woede? Wil je die niet, maar krijg je die ook niet tot rust? Nodig dan de god Mars uit! Je transformeert door die uitnodiging de emotie naar de kracht die erachter zit.
Ik heb het zelf uitgeprobeerd en in verbeelding kwam er een gigantische rode kreeft.
Ik heb die toegelaten en toen voelde ik de woede transformeren.
Zonder in de woede te blijven hangen en ook zonder ervan weg te hollen of te ontkennen.
Ik kwam erachter dat woede een vervorming is van levenskracht, als die door onmacht geremd wordt.
Woede zelf is afgeleid, is geen oergevoel.
Zulke methoden als van Ficino kan ik direct toepassen in mijn praktijk.
Oh ja, je kan als er te weinig vrolijkheid is ook Jupiter uitnodigen…’ Dat is anders dan de Oosterse weg, zoals die tegenwoordig vaak aangeraden wordt.
Precies.
Volgens veel Oosterse wegen gaat het om onthechten en loslaten.
In de Renaissance-weg blijf je verbonden met je emoties, zonder ze helemaal te wórden, maar wel door ze uit te nodigen.
En zo ontdek je dat er iets moois achter zit: in dit geval de levenskracht.
Dat is de oervorm.
Hoe verging het de ‘spirit’ in de ontwikkeling van mensmodellen? ‘De transpersoonlijke spirit kwam van boven en straalde door het hele lichaam naar de aarde.
Van boven tot onderen.
Ook de ziel straalt van boven door het lichaam heen en werkt vanuit het hart.
‘Transpersoonlijk’ werd toen niet gebruikt, men had het over ‘Geest’ (‘Spirit’) en onsterfelijke ziel.
In ongeveer 1650 brak de wetenschap door.
De hersens werden het centrum van het denken volgens de geleerden, en het hart bleek ‘slechts’ een pomp.
Had men de ziel niet meer nodig? Niet zonder toeval ontstonden in die tijd esoterische genootschappen, een soort hippies avant la lettre.
Zij predikten gelijkheid en waren tegen van alles en vóór liefde en verbroedering.
Zij probeerden juist de ziel weer te voelen.
’ Welke kant gaat het op met de mensmodellen? ‘De toekomst zal een tussengebied laten zien waarvan we moeten erkennen dat er ook dingen zijn die de wetenschap niet kan bewijzen.
Dan kunnen we én aan het werk met spirituele modellen én de wetenschappelijke inzichten daar inzetten waar ze bruikbaar zijn.
Dat ‘bewijzen’ is vaak niet effectief; ook in alternatieve kringen worden soms wanhopig bewijzen gezocht.
Beter is om met het werkbare aan de slag te gaan.
Doe wat je nú kan, in plaats van het de wetenschappers naar de zin te maken.
Er hoeft geen brug te komen tussen wetenschap en alternatieve benaderingen, maar wel wederzijds respect.
’ Wat is je advies als doctor aan de menswetenschappers? ‘We hebben met de ontwikkeling van de moderne wetenschap en het overboord zetten van de oude ‘magische’ wetenschap, het kind met het badwater weggegooid, denkend dat we daarmee beschaafder zouden worden.
Tijd om daar wat op terug te komen.
Betreed eens andere wegen dan het bewijsbare.
Probeer het eens buiten de geijkte paden.
En dan nog: als een arts ziet dat een placebo werkt, neem de patiënt de vreugde van het positieve effect dan niet af door te zeggen dat het ‘maar’ een placebo was.
Artsen zouden vaker op hun intuïtie af mogen gaan.
Ze kennen vaak het ‘niet-pluis-gevoel’.
Daarover is zelfs een proefschrift verschenen; artsen en wetenschappers mogen meer hun intuïties gaan volgen.
Ik hoop dat daar meer mee gaat gebeuren.
Dat de menswetenschappen zich opener op zullen stellen.
Wat zou je in de menswetenschappen als eerste willen veranderen? ‘De laatste jaren hebben wetenschap en zorgverzekeraars veel meer invloed gekregen.
Ik zou aan psychotherapeuten en andere begeleiders meer ruimte willen geven om nieuwe therapieën uit te proberen, behandelingen waar cliënten baat bij hebben, ook al is het niet of nog niet bewezen.
Het gaat dan meer om werkbare dan om bewezen therapieën.
’ Het promotiewerk ‘De onttovering van de waanzin’ van Marius Engelbrecht is via zijn site verkrijgbaar: www.
mariusengelbrecht.
nl Science, the Supernatural, and the Rise of a Psychological View of Man The subject of this book is changing interpretations of madness and of the workings of the human mind in early modern times, roughly between 1560 and 1700.
This is the very period when modern science arose — an event that has been characterized as ‘the mechanization of the world picture’ or as marking the decline of the magical universe.
Labels like these reflect the core of the transition from a magical-religious toward a mechanicist, calculable universe that higher powers have withdrawn from, at least in so far as they had been experienced in earlier times as a living reality.
Friedrich Schiller points at this development in a poem on ‘de-deified nature’ (‘die entgötterte Natur’); in conscious allusion, Max Weber later dubbed the process ‘the disenchantment of the world’ (‘die Entzauberung der Welt’).
In this book we consider, not primarily the transformation of the picture of the world, but of the picture of man (a shorthand term here being used in the comprehensive sense of all human beings, women definitely included).
To that end we examine in considerable detail two specific rounds of debate about insanity, possessedness, and witchcraft, such as took place in England at the beginning and at the end of our chosen perioD. Quite deliberately focusing on the content rather than on the social context of these debates, and taking equally deliberately a heuristic rather than a reductive stance toward our source material, we seek to analyze in depth contemporary developments in diagnostics and in changing concepts of melancholia and hysteria and more generally of how the human mind was thought to operate.
Along the way we encounter numerous informative data in detailed, first-hand descriptions made at the time of patients suffering from these various afflictions.
We also examine the development over time of theory formation in anatomical and more generally medical treatises, as also in a flourishing genre of (to use the modern term) self-help books.
The central question to pose time and again to our late-sixteenth- and mid-seventeenth century debaters, physicians, thinkers and ‘seeers’ is whether visions and trances and ecstatic states are genuine expressions of a supernatural reality, or only of the inside of the human mind — this being quite outspokenly the very question that kept numerous thinking persons at the time profoundly occupieD. [Chapter 1] We gain an entrance into pertinent Renaissance patterns of thought by means of an early-17th-century book on love’s sorrows, which points toward the source of human motives as conceptualized at the time.
More or less standard is a threefold division of human beings in head, heart, and belly.
The natural soul resides in the belly, the vital soul in the heart, and the sensitive or rational soul in the heaD. This is the foundation stone of traditional conceptions of the human being in the Western tradition.
Further, insanity is generally approached in three distinct ways.
As holy insanity it is caused by higher powers, which turn it into visionary (most often temporary) clairvoyance.
As demonic possession, insanity is a seduction and transport by devils and demons.
As a pathological phenomenon (that is, as accompanying bodily illness) it is caused most often by a disturbance of the ‘humors’ (saps flowing through the body), or of the organs and/or the senses.
These distinct approaches make it possible to regard insanity as a source of wisdom as well as a source of illness or destruction.
[Chapter 2] Quietly at the background of such traditional conceptions resides something that we call here ‘the architecture of thoughts’.
Foucault made a distinction between cosmic and analytical approaches.
To him the process of disenchantment represented an increasing predominance of the latter over the former.
Insights gained in developmental psychology (Piaget) and in psychoanalysis (Freud) enable us to find underneath these forms of interpretation a hidden self-evidence, known of old as magical thought or mythical consciousness, in the frame of which phenomena are interpreted along lines of the experience itself.
In the cosmic (or magical or mythical) interpretation of insanity medical or religious diagnostics speak the same language as the experience thereof.
That is, diagnosis is not a rewriting of, or an abstraction from, the experience of demons, voices, visions, and possessedness, in terms of some scientific theory.
Rather, the experience is left intact, and evaluated as such as holy or demonic, innocent or damaging.
[Chapter 3] All this comes to the fore at a practical level in the persecution of witches and in the expulsion of demons.
As the great European witch craze increases in speed and in compass, producing ever growing numbers of victims, a few thinkers begin to mark their vigorous dissent.
The first to do so explicitly and in a manner imbued with theoretical considerations is the physician Johan Wier.
He interprets pertinent phenomena in a manner best labeled psychological.
In his view, visions and experiences of being bewitched are due to the imagination, which is driven in its turn by fear, despair, sexual frustration, or feelings of guilt.
The insane or bewitched individual experiences awake what others experience only in their dreams.
[Chapter 4] The variety of diagnoses encountered so far on the theoretical level becomes manifest in everyday life in a number of actual cases.
We follow contemporary accounts of girls possessed and bewitched, together with the debates carried on among physicians and other people concerned with what is really going on in these cases.
Could diagnoses like ‘hysteria’ or ‘witchcraft’ account best for the symptoms so painstakingly described? Hysteria was regarded at the time as a hungry voyage of the uterus, which was supposed actually to travel through the body, thus causing convulsions of the belly and the chest, also panic attacks and ongoing screaming and yelling.
Contemporary descriptions are remarkably alike to those of demonic possession, with an angry demon-beast running up and down the body and bringing about quite similar symptoms.
Partisans of a natural, Wier-like explanation of such symptoms hardly succeed in their attempts to make their theses look more acceptable or plausible than the current ones.
Further, the demonological diagnosis, embedded in a culture in which devils, guilt feelings, and ghost stories are the order of the day, appears to provoke or at least reinforce the symptoms on display.
That is, a diagnosis is also an active tool in how the symptoms are originally formeD. [Chapter 5] Theories on how the human mind works underwent a significant development between roughly the Renaissance and William Harvey’s discovery of the circulation of the blooD. Beside the doctrine of the three souls and their respective executives, the natural, vital, and animal spirits, humoral pathology used to form the backbone of approaches to illness and health.
Of the four saps, or ‘humors’, black bile, or ‘melancholy’, is regarded as the chief source of mental affliction.
In the seventeenth century however, increasingly vigorous appeals are made for a novel approach to the world and man, inspired among many other feats by the Voyages of Discovery and by scientific breakthroughs like the heliocentric picture of the universe or like all those many observations made by means of the telescope or the microscope.
Francis Bacon sets himself up as the champion of a grand reordering of thought, which also includes strict methods for the development of ‘knowledge concerning ourselves’ and how to avoid bias in our search for such knowl Mechanicist interpretations of the human mind arise; these appear to entail an increasingly predominant interpretation of processes in the human body in terms of the conservation of quantities.
This approach, exemplified by how calculation and a weighing of possibilities and probabilities drove Harvey to his discovery, radically constricted interpretations in terms of the hoary doctrine of humors — how, for instance, could these possibly stream up and down one and the same vessel? [Chapter 6] By mid-17th-century the breakthrough toward a scientific approach of man appears to gain momentum.
Two English physicians, Thomas Willis and Thomas Sydenham, become the driving forces behind the emergence of ‘psychologia’ and ‘neurologia’; Willis in a more ‘Harveyan’, Sydenham in a more ‘Baconian’ vein.
Willis’ brain researches rob standing accounts of the four humors and the three souls of their credibility and, a fortiori, of their seeming self-evidence.
No longer is it an obvious truth, requiring no further discussion, that an immortal soul steers our thinking capacities.
Accounts of hysteria in terms of an illness of the uterus are no longer viable, and are quickly given up entirely.
Due to the new, brain-oriented approaches, scarcely any intellectual space is left for a psychology in which the belly and the heart have a mental life or even some cognitive capacity of their own.
[Chapter 7] In England of the second half of the seventeenth century prominent scholars come to intellectual blows with one another in a second round of debates over witchcraft.
Whether or not witches and demons actually exist is as controversial a question as ever, and yet the central question has meanwhile shifteD. What does the new science imply, and what, if anything, does it still leave untouched? Does it not lead to atheism, really? Would one obvious alternative, a religion adapted to that new science, lead in the end to unbelief as well? In whatever manner these questions were addressed, much less room than before was left in any case for traditional conceptions of the supernatural, for spirits, ghosts, souls of the deceased, and any tangible higher reality.
At the start of the century demonologists struggled primarily against devils and witches; near century’s end, their prime target is an acutely felt menace of unbelief.
[Chapter 8] A quickly decreasing credibility of witches and demons due to the intellectual debates just mentioned also worked out on a more personal level —in diagnostics, in casuistry, and more generally speaking in how individuals experienced phenomena hitherto denoted as supernatural without more ado.
Two detailed, autobiographical accounts of men who suffered from serious bouts of insanity show that, for all their being plagued by demons on a daily basis, they did not regard these as beings from the outside with a real existence of their own, but rather as figments of their imagination.
A similar picture arises when we examine in certain theologically radical, literally enthusiast circles how participants accounted for holy insanity and divine inspiration.
Here, too, possessedness and supernatural inspiration undergo a shift quite similar to what happened with hysteria and melancholia — from the supernatural to the (naturally) psychological and also (inside psychology) from the body to the brain.
So the shift (gradual, of course, yet relatively quick) concerns the full spectrum of thinking about whatever used to be conceived in terms of the supernatural.
[Chapter 9] What did the shift imply for something that we might call our ‘spiritual anatomy’? How have people experienced a soul, or a sense of inspiration? Are our thoughts located in our head, or do they hover around us? Does inspiration literally enter us, as a sensually noticeable force, or is it the observation of something that in the final analysis can only be outside us? Even here we find how the approach proper to the new science complicates the problem — in what possible manner can a soul, made of so tenuous an immaterial substance move our so much heavier, far more inert body? The thinking faculty had always been regarded as proof of an immaterial substance inside human beings, that is, of a soul.
The new conceptualization of the human mind by Willis, soon taken up in a coherent philosophy by his pupil, John Locke, now made it possible for the brain to do the thinking for us, thus to all appearances making the soul superfluous.
Still acknowledged as the highest entity in each individual human person, there was no longer any specific faculty to be pointed at for carrying out operations allegedly impossible without that soul.
[epilogue] The process of disenchantment, partially yet unmistakably brought about by the rise of science of a radically new kind, had effects far beyond the domains of world picture and psychology.
The scientific handling, the rationalization, and the internalization of mental processes have enhanced greatly an interest in our inner life and our knowledge thereof.
These approaches, so seemingly self-evident to us and yet less than four centuries old by now, did affect the ‘spiritual anatomy’, like experiences of the soul, inspiration, light, visions, and (even more down-to-earth) education at home and at school, thus molding our entire self-organization.
Educated such that from our earliest youth onward we hear that our thoughts are in our brain, we are so much the less inclined to take deviant, notably spiritual experiences seriously.
This is the root of the dichotomy that has marked the discipline of psychology, really from the moment onward when its contours became visible in the seventeenth century.
An urge has remained with us for a view of the human person less dependent upon strictly scientific modes of proof; for a psychology that, in one way or another, leaves room for such phenomena as have lost their intuitive plausibility with the disenchantment of a once self-evident conception of who we humans at bottom really are.
The Disenchantment of Madness Science, the Supernatural, and the Rise of a Psychological View of Man The subject of this book is changing interpretations of madness and of the workings of the human mind in early modern times, roughly between 1560 and 1700.
This is the very period when modern science arose — an event that has been characterized as 'the mechanization of the world picture' or as marking the decline of the magical universe.
Labels like these reflect the core of the transition from a magical-religious toward a mechanicist, calculable universe that higher powers have withdrawn from, at least in so far as they had been experienced in earlier times as a living reality.
Friedrich Schiller points at this development in a poem on 'de-deified nature' ('die entgötterte Natur'); in conscious allusion, Max Weber later dubbed the process 'the disenchantment of the world' ('die Entzauberung der Welt').
In this book we consider, not primarily the transformation of the picture of the world, but of the picture of man (a shorthand term here being used in the comprehensive sense of all human beings, women definitely included).
To that end we examine in considerable detail two specific rounds of debate about insanity, possessedness, and witchcraft, such as took place in England at the beginning and at the end of our chosen perioD. Quite deliberately focusing on the content rather than on the social context of these debates, and taking equally deliberately a heuristic rather than a reductive stance toward our source material, we seek to analyze in depth contemporary developments in diagnostics and in changing concepts of melancholia and hysteria and more generally of how the human mind was thought to operate.
Along the way we encounter numerous informative data in detailed, first-hand descriptions made at the time of patients suffering from these various afflictions.
We also examine the development over time of theory formation in anatomical and more generally medical treatises, as also in a flourishing genre of (to use the modern term) self-help books.
The central question to pose time and again to our late-sixteenth- and mid-seventeenth century debaters, physicians, thinkers and 'seeers' is whether visions and trances and ecstatic states are genuine expressions of a supernatural reality, or only of the inside of the human mind — this being quite outspokenly the very question that kept numerous thinking persons at the time profoundly occupieD. [Chapter 1] We gain an entrance into pertinent Renaissance patterns of thought by means of an early-17th-century book on love's sorrows, which points toward the source of human motives as conceptualized at the time.
More or less standard is a threefold division of human beings in head, heart, and belly.
The natural soul resides in the belly, the vital soul in the heart, and the sensitive or rational soul in the heaD. This is the foundation stone of traditional conceptions of the human being in the Western tradition.
Further, insanity is generally approached in three distinct ways.
As holy insanity it is caused by higher powers, which turn it into visionary (most often temporary) clairvoyance.
As demonic possession, insanity is a seduction and transport by devils and demons.
As a pathological phenomenon (that is, as accompanying bodily illness) it is caused most often by a disturbance of the 'humors' (saps flowing through the body), or of the organs and/or the senses.
These distinct approaches make it possible to regard insanity as a source of wisdom as well as a source of illness or destruction.
[Chapter 2] Quietly at the background of such traditional conceptions resides something that we call here 'the architecture of thoughts'.
Foucault made a distinction between cosmic and analytical approaches.
To him the process of disenchantment represented an increasing predominance of the latter over the former.
Insights gained in developmental psychology (Piaget) and in psychoanalysis (Freud) enable us to find underneath these forms of interpretation a hidden self-evidence, known of old as magical thought or mythical consciousness, in the frame of which phenomena are interpreted along lines of the experience itself.
In the cosmic (or magical or mythical) interpretation of insanity medical or religious diagnostics speak the same language as the experience thereof.
That is, diagnosis is not a rewriting of, or an abstraction from, the experience of demons, voices, visions, and possessedness, in terms of some scientific theory.
Rather, the experience is left intact, and evaluated as such as holy or demonic, innocent or damaging.
[Chapter 3] All this comes to the fore at a practical level in the persecution of witches and in the expulsion of demons.
As the great European witch craze increases in speed and in compass, producing ever growing numbers of victims, a few thinkers begin to mark their vigorous dissent.
The first to do so explicitly and in a manner imbued with theoretical considerations is the physician Johan Wier.
He interprets pertinent phenomena in a manner best labeled psychological.
In his view, visions and experiences of being bewitched are due to the imagination, which is driven in its turn by fear, despair, sexual frustration, or feelings of guilt.
The insane or bewitched individual experiences awake what others experience only in their dreams.
[Chapter 4] The variety of diagnoses encountered so far on the theoretical level becomes manifest in everyday life in a number of actual cases.
We follow contemporary accounts of girls possessed and bewitched, together with the debates carried on among physicians and other people concerned with what is really going on in these cases.
Could diagnoses like 'hysteria' or 'witchcraft' account best for the symptoms so painstakingly described? Hysteria was regarded at the time as a hungry voyage of the uterus, which was supposed actually to travel through the body, thus causing convulsions of the belly and the chest, also panic attacks and ongoing screaming and yelling.
Contemporary descriptions are remarkably alike to those of demonic possession, with an angry demon-beast running up and down the body and bringing about quite similar symptoms.
Partisans of a natural, Wier-like explanation of such symptoms hardly succeed in their attempts to make their theses look more acceptable or plausible than the current ones.
Further, the demonological diagnosis, embedded in a culture in which devils, guilt feelings, and ghost stories are the order of the day, appears to provoke or at least reinforce the symptoms on display.
That is, a diagnosis is also an active tool in how the symptoms are originally formeD. [Chapter 5] Theories on how the human mind works underwent a significant development between roughly the Renaissance and William Harvey's discovery of the circulation of the blooD. Beside the doctrine of the three souls and their respective executives, the natural, vital, and animal spirits, humoral pathology used to form the backbone of approaches to illness and health.
Of the four saps, or 'humors', black bile, or 'melancholy', is regarded as the chief source of mental affliction.
In the seventeenth century however, increasingly vigorous appeals are made for a novel approach to the world and man, inspired among many other feats by the Voyages of Discovery and by scientific breakthroughs like the heliocentric picture of the universe or like all those many observations made by means of the telescope or the microscope.
Francis Bacon sets himself up as the champion of a grand reordering of thought, which also includes strict methods for the development of 'knowledge concerning ourselves' and how to avoid bias in our search for such knowl Mechanicist interpretations of the human mind arise; these appear to entail an increasingly predominant interpretation of processes in the human body in terms of the conservation of quantities.
This approach, exemplified by how calculation and a weighing of possibilities and probabilities drove Harvey to his discovery, radically constricted interpretations in terms of the hoary doctrine of humors — how, for instance, could these possibly stream up and down one and the same vessel? [Chapter 6] By mid-17th-century the breakthrough toward a scientific approach of man appears to gain momentum.
Two English physicians, Thomas Willis and Thomas Sydenham, become the driving forces behind the emergence of 'psychologia' and 'neurologia'; Willis in a more 'Harveyan', Sydenham in a more 'Baconian' vein.
Willis' brain researches rob standing accounts of the four humors and the three souls of their credibility and, a fortiori, of their seeming self-evidence.
No longer is it an obvious truth, requiring no further discussion, that an immortal soul steers our thinking capacities.
Accounts of hysteria in terms of an illness of the uterus are no longer viable, and are quickly given up entirely.
Due to the new, brain-oriented approaches, scarcely any intellectual space is left for a psychology in which the belly and the heart have a mental life or even some cognitive capacity of their own.
[Chapter 7] In England of the second half of the seventeenth century prominent scholars come to intellectual blows with one another in a second round of debates over witchcraft.
Whether or not witches and demons actually exist is as controversial a question as ever, and yet the central question has meanwhile shifteD. What does the new science imply, and what, if anything, does it still leave untouched? Does it not lead to atheism, really? Would one obvious alternative, a religion adapted to that new science, lead in the end to unbelief as well? In whatever manner these questions were addressed, much less room than before was left in any case for traditional conceptions of the supernatural, for spirits, ghosts, souls of the deceased, and any tangible higher reality.
At the start of the century demonologists struggled primarily against devils and witches; near century's end, their prime target is an acutely felt menace of unbelief.
[Chapter 8] A quickly decreasing credibility of witches and demons due to the intellectual debates just mentioned also worked out on a more personal level —in diagnostics, in casuistry, and more generally speaking in how individuals experienced phenomena hitherto denoted as supernatural without more ado.
Two detailed, autobiographical accounts of men who suffered from serious bouts of insanity show that, for all their being plagued by demons on a daily basis, they did not regard these as beings from the outside with a real existence of their own, but rather as figments of their imagination.
A similar picture arises when we examine in certain theologically radical, literally enthusiast circles how participants accounted for holy insanity and divine inspiration.
Here, too, possessedness and supernatural inspiration undergo a shift quite similar to what happened with hysteria and melancholia — from the supernatural to the (naturally) psychological and also (inside psychology) from the body to the brain.
So the shift (gradual, of course, yet relatively quick) concerns the full spectrum of thinking about whatever used to be conceived in terms of the supernatural.
[Chapter 9] What did the shift imply for something that we might call our 'spiritual anatomy'? How have people experienced a soul, or a sense of inspiration? Are our thoughts located in our head, or do they hover around us? Does inspiration literally enter us, as a sensually noticeable force, or is it the observation of something that in the final analysis can only be outside us? Even here we find how the approach proper to the new science complicates the problem — in what possible manner can a soul, made of so tenuous an immaterial substance move our so much heavier, far more inert body? The thinking faculty had always been regarded as proof of an immaterial substance inside human beings, that is, of a soul.
The new conceptualization of the human mind by Willis, soon taken up in a coherent philosophy by his pupil, John Locke, now made it possible for the brain to do the thinking for us, thus to all appearances making the soul superfluous.
Still acknowledged as the highest entity in each individual human person, there was no longer any specific faculty to be pointed at for carrying out operations allegedly impossible without that soul.
[epilogue] The process of disenchantment, partially yet unmistakably brought about by the rise of science of a radically new kind, had effects far beyond the domains of world picture and psychology.
The scientific handling, the rationalization, and the internalization of mental processes have enhanced greatly an interest in our inner life and our knowledge thereof.
These approaches, so seemingly self-evident to us and yet less than four centuries old by now, did affect the 'spiritual anatomy', like experiences of the soul, inspiration, light, visions, and (even more down-to-earth) education at home and at school, thus molding our entire self-organization.
Educated such that from our earliest youth onward we hear that our thoughts are in our brain, we are so much the less inclined to take deviant, notably spiritual experiences seriously.
This is the root of the dichotomy that has marked the discipline of psychology, really from the moment onward when its contours became visible in the seventeenth century.
An urge has remained with us for a view of the human person less dependent upon strictly scientific modes of proof; for a psychology that, in one way or another, leaves room for such phenomena as have lost their intuitive plausibility with the disenchantment of a once self-evident conception of who we humans at bottom really are.

De oorlogen van Obama      Woodward Bob      Amerikaanse politiek

De oorlogen van Obama (Obama's Wars) is een boek over de beleidsdiscussies binnen de regering van de Amerikaanse president Barack Obama met betrekking tot de gevoerde oorlogen in Irak en Afghanistan van de Amerikaanse journalist Bob WoodwarD. Oorspronkelijke publicatie[bewerken] Het boek van de bekende winnaar van de Pulitzerprijs, de onderzoeksjournalist Woodward, verscheen op 27 september 2010 bij uitgeverij Simon and Schuster.
Het kwam op 23 november 2010 uit in de Nederlandse vertaling bij uitgeverij Balans.
[1].
Woodward werd na de publicatie geïnterviewd door de tv-journalist Diane Sawyer tijdens het landelijke ABC News om het boek te promoten in oktober[2] en ook door de PBS-journalist Charlie Rose.
[3] Synopsis[bewerken] Het boek behandelt in chronologische volgorde vanaf het begin van de regering van Obama de interne debatten en discussies en beleidsbeslissingen over hoe men omgaat met de lopende oorlog in Afghanistan,[4] Irak en de spanningen en bemoeienissen met de omringende landen.
Hierbij wordt vooral ingegaan op de rol van de president in diens functie van Commander in chief van het Amerikaanse leger en geeft een beeld van hoe deze met zijn medewerkers en sleutelfiguren zaken aanpakt.
De auteur baseerde zich hierbij op interne memo's, beleidsstukken, geheime documenten en interviews met alle geportretteerden.
Hij beschrijft hoe de president en zijn directe werkomgeving omgaan met de voorliggende dilemma's als het voorkomen en stoppen van terroristische acties, het voorkomen van escalatie tot een atoomconflict en de angst die speelt omdat men weet dat de voorbereiding en maatregelen mogelijk niet adequaat zullen zijn om alles te voorkomen.
Opzet en structuur[bewerken] Elke sleutelfiguur wordt voorgesteld vanaf het moment dat die betrokken raakte bij de problemen en/of aangesteld werd door de nieuwe regering in een nieuwe functie.
Ook de scheidende spelers die werkten voor de regering Bush worden ten tonele gevoerd en aangegeven wordt wat zij voorafgaand aan de regeerperiode gedaan hebben.
Inzichtelijk wordt beschreven hoe de verschillende apparaten ambtelijke stammenstrijden voeren, elkaar soms onbedoeld en soms bedoeld tegenwerken, hoe de president manoeuvreert om alles in goede banen te helpen leiden en knopen doorhakt.
Gekozen is voor een direct meekijken door de lezer aangezien de auteur deze meeneemt bij letterlijk in dialoogvorm weergegeven vergaderingen, bijeenkomsten en conversaties.
Inzichtelijk wordt gemaakt hoe de president moet blijven proberen een visie en besluiten te formuleren te midden van een groep personen en organisaties die hem allen ten dienste staan maar soms tegengestelde deelbelangen en prioriteiten hebben.
“Het lijkt erop dat je betere bronnen hebt dan ik,”zegt president Barack Obama tegen journalist Bob Woodward aan het eind van een interview.
‘No, sir,’ antwoordt Woodward beleefD. Maar Woodward weet wel bijna alles over de beraadslagingen die leiden tot het besluit om het aantal Amerikaanse militairen in Afghanistan fors uit te breiden.
Zijn verslag is dan ook zeer gedetailleerD. Soms leest het boek als de notulen van de vele vergaderingen in het Witte Huis.
Woord voor woord wordt genoteerd wat de verschillende gesprekspartners naar voren hebben gebracht.
Dat kan vermoeiend zijn, maar juist door de details wordt het beeld helemaal ingevuld op een vaak ontluisterende wijze.
Het is duidelijk dat er verschillende kampen zijn.
Aan de ene kant staan de militairen zoals Mike Mullen, voorzitter van de chefs-van-staven en David Petraeus, de commandant die in Irak succesvol was geweest.
Ze zijn voorstander van een intensieve campagne om de opstand neer te slaan.
Het doel moet zijn om de bevolking te beschermen en zo de tegenstander te isoleren.
Counterinsurgency is hun oplossing voor het conflict.
Ze worden gesteund door minister van Defensie Robert Gates en minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton.
Aan de andere kant van het spectrum staat vice-president Joe Biden, een eigenwijze, kritische man die zichzelf graag hoort praten.
Hij is voor een bescheidener aanpak die de titel counterterrorism plus krijgt.
Het doel is om te verhinderen dat Al Qaida Afghanistan weer als basis gebruikt voor internationale aanvallen.
Binnen het veiligheidsapparaat van het Witte Huis bestaat wel sympathie voor deze bescheidener aanpak.
Verbazingwekkend is dat de militairen en politici heel lang praten over de redenen voor de oorlog in Afghanistan.
Is het doel Al Qaida verslaan? Maar Al Qaida is in Afghanistan amper aanwezig.
Of de Taliban verslaan? Of moet de Taliban zo ver worden tegengewerkt dat die beweging het land niet kan overnemen? Maar wat moet er dan met Pakistan? Wie het doel van de oorlog bepaalt, beslist gelijk in grote mate over de manier waarop de Amerikanen die zullen vechten.
Er is een zwijgzame persoon in het spel: president Barack ObamA. Hij houdt zo lang mogelijk de kaarten tegen de borst.
Hij maakt wel duidelijk wat hij niet wil.
Hij wil niet tien jaar in Afghanistan blijven.
Hij wil er niet miljarden dollars aan uitgeven.
Een van de belangrijkste reden dat de besluitvorming zo lang duurt is de opstelling van de militairen.
Die blijven voortdurend vasthouden aan een substantiële uitbreiding van de troepen.
Als er al verschillende voorstellen op tafel komen, blijken die bij nadere beschouwing uiteindelijk op hetzelfde neer te komen.
Obama heeft moeite om daar door heen te breken.
Op zich is het logisch dat er over zo’n ingrijpende beslissing uitgebreid wordt gesproken.
Maar de manier waarop het besluit wordt voorbereid heeft iets bijna amateuristisch.
Uiteindelijk komt er een soort compromis uit de bus waarbij het aantal militairen aanzienlijk wordt vergroot, maar voor een beperkte periode.
De vraag is of daarmee de doelen kunnen worden bereikt of dat er een halfslachtig compromis is bereikt.
Het wantrouwen krijgt vorm in een door Obama zelf opgesteld document waarin de militairen worden gebonden aan bepaalde regels.
Dit boek is op veel verschillende manieren te lezen.
Het is een nauwgezette reconstructie van de beslissing om het aantal troepen in Afghanistan uit te breiden.
Maar ook een anatomie van besluitvorming op een zeer hoog niveau.
Het knappe ervan is dat Woodward laat zien hoe allerlei factoren – van persoonlijke voor- en afkeuren tot zakelijke verschillen van mening – daar op van invloed zijn.
Het is tegelijk geruststellend en verontrustend dat dit soort zaken ook hier spelen.
Het is ook een portret van Obama, juist omdat hij eigenlijk geen hoofdrol heeft.
Hij is de man die alles wil afwegen, die het laat gebeuren, maar hij komt niet als een krachtige leider naar voren.
En een laatste invalshoek is dat het idee van counterinsurgency , het beschermen van de bevolking om op die manier de opstandelingen te isoleren, misschien wel veel te ambitieus is.
Woodward kiest niet echt partij, maar hij geeft ruim baan aan de twijfels van onder andere Biden.
De laatste maanden is er van verschillende kanten gesuggereerd om de doelen in Afghanistan fors terug te schroeven.
Counterinsurgency, aanbevolen door mensen als Rupert Smith en David Kilcullen, is in theorie zeer aantrekkelijk.
Maar in de praktijk is dat zeer moeilijk voor elkaar te krijgen.
Een opstand tegenhouden is bijna niet te doen zonder daar grote inspanningen voor te leveren.
Steeds meer mensen vragen zich af of Afghanistan dat waard is.

De opstand der Nederlanden      Schiller Friedrich      Nederlandse geschiedenis

In 1788 verscheen in Duitsland een boek over de Nederlandse opstand tegen de Spanjaarden.
De schrijver was niemand minder dan Friedrich Schiller: een van de reuzen uit de Duitse literatuur, de schepper van Wilhelm Tell,Wallenstein en natuurlijk Ode an die Freude (ëAlle Menschen werden Brüder´).
Tweehonderd jaar na Schillers dood verschijnt nu eindelijk de eerste integrale Nederlandse vertaling van zijn Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande von der spanischen Regierung.
In de Abfall zijn twee eigenschappen van Schiller verenigD. In de eerste plaats uiteraard zijn kolossale literaire talent, waardoor hij boven al zijn tijdgenoten uitstak - met uitzondering misschien van zijn vriend Goethe.
Maar de Abfall toont ook een andere, wat minder bekende kwaliteit van Schiller: zijn begaafdheid als historicus.
Het boek bestaat uit een hoofdwerk en twee kleinere werken.
Het hoofdwerk is de Abfall zelf, verschenen in 1788; de twee kleinere delen zijn Graaf Egmond, leven en dood (1789) en Het beleg van Antwerpen (1795).
Het zijn schitterende en belangrijke boeken - wat het des te verbazingwekkender maakt dat er alleen aan het eind van de achttiende eeuw een onvolledige Nederlandse bewerking van is verschenen, die nooit meer is herdrukt.
Dit boek bevat een nawoord over Schiller van mr.
Eric Moesker, initiatiefnemer van deze editie en het enige Nederlandse lid van het beroemde Duitse Schillergenootschap.
Recensie(s) De grote Duitse romantische dichter en toneelauteur Friedrich Schiller (1759-1805) was ook historicus.
Zijn studie over de afval van de Verenigde Nederlanden kwam voort uit eigen onvrede met de politieke onvrijheid in het toenmalige DuitslanD. Die studie - gebaseerd op oudere historiewerken - was weliswaar groots opgezet, maar Schiller kwam niet verder dan het jaar 1567.
Later heeft hij er stukken aan toegevoegd over Egmond en Hoorne en hun terechtstelling onder Alva, alsmede over het beleg en de verovering van Antwerpen door Farnese.
Schillers proza is prachtig en uitstekend vertaald door Wilfred Oranje, maar de huidige lezer zal moeten wennen aan de volzinnen en de hooggestemde stijl.
Schiller-kenner Eric Moesker gaat in zijn nawoord uitvoerig in op de plaats van dit werk in Schillers oeuvre, alsmede over de nawerking ervan in NederlanD. Deze uitgave is voorzien van een bibliografie, annotaties, een lijst van geraadpleegde literatuur over Schiller en de Nederlandse Opstand, maar niet van een register.
Schiller schiep een nieuwe opstand recensie Met zijn ' Opstand der Nederlanden' wilde Schiller bewijzen dat geschiedenisboeken spannend kunnen zijn én waarheidsgetrouw.
Het is half gelukt.
.
Wie Duits geleerd heeft en gevoelig is voor literatuur, zal Schiller kunnen en willen lezen, en dan natuurlijk in het origineel.
Maar wie geen Duits in zijn pakket heeft gehad '' en dat geldt dus voor de meesten '' is voor zijn kennis van Schiller van het toeval afhankelijk.
Was dat hem gunstig gezind, en zou hij daarom over deze man graag meer willen weten, dan blijft hij vast even stilstaan als hij in de boekhandel de Nederlandse vertaling ziet liggen van Schillers ' Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlünde'

De economie van goed en kwaad      Sedlacek Tomas      Economie

In 'De economie van goed en kwaad' bekijkt Sedlácek zijn vakgebied door een volstrekt nieuwe bril en daagt hij ons uit tot een volstrekt nieuwe kijk op de werelD. De economie is een wetenschap, een waardevrij wiskundig onderzoek, wordt vaak beweerD. Maar voor Sedlácek is de economie iets van onze cultuur, een product van onze beschaving.
‘Zelfs het meest doorwrochte wiskundige model,’ zegt hij, ‘is op de keper beschouwd een verhaal, een parabel, onze poging om de wereld waarin wij leven op een rationele manier te doorgronden.
’ Om de overtuigingen die ten grondslag liggen aan de economie te begrijpen, stapt hij over de gebruikelijke piketpaaltjes rond het vak­gebied heen en vindt economie in mythen, religie, theo­logie, filosofie, psychologie, lite­ratuur en film.
Hij kijkt naar het ­Gilgamesj-epos en het Oude Testament en naar het ontstaan van het christendom, naar zowel Descartes als Adam Smith en de consumptiedrang van de Fight CluB. In zijn spannende, postmoderne stijl stelt hij prangende ‘meta-economische’ vragen over niets minder dan de ziel van de economie.
In wat kenners beschouwen als een indrukwekkende stap voorwaarts in de ‘humanomie’ stelt Sedlácek de wijsheid van filosofen en dichters boven de strikte wiskundige modellen van het menselijk handelen.
Met zijn baanbrekende benadering verandert hij onze manier van denken over de economie en de manier waarop wij economische waarde berekenen.
Uit de inleiding: ‘Een economie vertelt ons … veel over zichzelf wanneer ze haar zwakke kant laat zien, niet wanneer ze op haar sterkst is.
Wij kunnen haar veel beter leren kennen wanneer ze zwak en nederig is, dan wanneer ze overloopt van trots en niets dan minachting heeft voor alles behalve zichzelf.
Kracht verhult vaak de essentie van dingen, terwijl zwakte die aan het licht brengt.
’ Tomas Sedlacek Tomáš Sedlácek heeft als geen ander de ramen open gezet in de economie.
Deze jonge adviseur van Václav Havel werd door de Yale Economic Review uitgeroepen tot een van de ‘vijf spannendste denkers in de economie’.
Hij is tegenwoordig de eerste macro-econoom van de grootste Tsjechische bank en lid van de Nationale Economische Raad in Praag.
In Tsjechië is hij met zijn provocerende publicaties uitgegroeid tot een nationaal fenomeen.
Zijn werk is zelfs bewerkt voor een theaterproductie die avond aan avond volle zalen trekt in het Nationale Theater in Praag.
Sedlácek heeft interesse voor de economie gewekt bij een ongekend breed publiek: kunstenaars, filosofen, politici, journalisten, studenten, intellectuelen.
Zelfs mensen die volstrekt niets te maken hebben met eco­nomie als vakgebied lezen hem met groot plezier.
Hoe hij dit doet? Door zich niet te storen aan de gebruikelijke hekjes rond de economie, en door een eenvoudige, bijna ketterse stelling te betrekken: eigenlijk gaat de economie over niets meer of minder dan de vraag over goed en kwaaD. Recensies: •'Een ingenieuze, economische cultuurgeschiedenis die aantoont hoezeer ons financiele stelsel een meme is; geen natuurwet maar een diep ingebed cultureel verhaal.
' nrC.next (11/4/2013) •'De economie is manisch depressief' - NRC Handelsblad (5/4/2013) •'De verdienste van dit boek ligt niet in het economisch advies voor de volgende Eurotop, maar in het op losse schroeven zetten van ons economisch stelsel.
' - NRC Handelsblad (4 sterren) •'Tomas Sedlacek schreef een spraakmakend boek over de filosofische wortels van ons economisch denken'.
- Financieele Dagblad •'Hij houdt zich niet aan de regels van waardevrije wetenschap'.
Filosofie Magazine/Frank Mulder •'Hebzucht is het begin van alles', Sedlacek in Der Spiegel en Knack •'De crisis legt pijnlijk bloot hoe de economie meer is dan alleen algebra en statistiek.
Daarom zoekt de econoom Tomáš Sedlácek zijn heil in literatuur en filosofie.
‘Wij hebben onszelf verblind voor de belangrijkste drijfveren van het menselijk handelen.
’ - De Standaard •'Sedlácek trekt zijn vak – de economie – de wiskundige gewaden van het lijf en plaatst het weer in het centrum van een ethisch debat: hoe moeten we leven?' - Humo •'Economie, religie, film, vriendschap, Sedlácek rijgt ze moeiteloos aan elkaar, en met humor.
'Sargasso.
nl •'Dit is een tegendraads boek en daar houd ik wel van.
' - Literatuurplein.
nl •'Voor Sedlacek is de economie een product van onze beschaving, geen waardevrij wiskundig onderzoek.
Hij pleit voor humanomie in plaats van economie.
Heel leesbaar en inspirerenD.' Volzin Magazine •'Sedlácek’s hoofdbetoog is overigens buitengewoon boeiend: de auteur heeft veel te melden vanuit de economisch filosofie, de economische geschiedenis en de geschiedenis van het economisch denken.
' Civis Mundi •‘Schitterend geschreven … ik kon dit boek tot op twee derde ervan niet wegleggen of ook maar aan iets anders denken … je blijft lezen.
’ – Samuel Brittan, Financial Times ‘Tomáš Sedlácek bepleit niets minder dan een ‘humanomie’, een beschouwing van het lot van de mens in deze wereld van schaarste waarin ook de verhalen van de mens en zijn filosofieën worden betrokken.
Economen hebben zichzelf verlamd door hun gebrek aan academische breedte en hun ‘wetenschappelijke’ minachting voor het menselijk woorD. Sedlácek, die zowel naar het Gilgamesj-epos als de film The Matrix kijkt, kun je moeilijk van kleingeestigheid betichten.
Het indrukwekkendst, echter, is de diepgang.
Sedlácek dringt door tot de ziel van de economie.
’ – Deirdre McClosky, schrijfster van The Bourgeois Virtues: Ethics for an Age of Commerce en The Cult of Statistical Significance ‘In deze sterke, geweldige ontdekkingsreis roept Tomáš Sedlácek ons allemaal op, om onze verbeelding meer te laten spreken en breder en concreter na te denken over de economie dan we sinds vele generaties hebben gedaan.
Vele denkers, onder wie ook vele economen, zullen in dit boek de aanzet tot nieuw onderzoek vinden.
’ – Michael Novak, schrijver van On Two Wings en Washington’s God ‘De economie van goed en kwaad is een verrukkelijke krachttoer die een groot publiek een ongebruikelijke, erudiete en boeiende kijk op de wereld biedt.
’ – Jan Švejnar, hoogleraar Economie en Overheidsbeleid, universiteit van Michigan Tomáš Sedlácek heeft als geen ander de ramen open gezet in de economie.
Deze jonge adviseur van Václav Havel werd door de Yale Economic Review uitgeroepen tot een van de ‘vijf spannendste denkers in de economie’.
Hij is tegenwoordig de eerste macro-econoom van de grootste Tsjechische bank en lid van de Nationale Economische Raad in Praag.
In Tsjechië is hij met zijn provocerende publicaties uitgegroeid tot een nationaal fenomeen.
Zijn werk is zelfs bewerkt voor een theaterproductie die avond aan avond volle zalen trekt in het Nationale Theater in Praag.
Sedlácek heeft interesse voor de economie gewekt bij een ongekend breed publiek: kunstenaars, filosofen, politici, journalisten, studenten, intellectuelen.
Zelfs mensen die volstrekt niets te maken hebben met eco­nomie als vakgebied lezen hem met groot plezier.
Hoe hij dit doet? Door zich niet te storen aan de gebruikelijke hekjes rond de economie, en door een eenvoudige, bijna ketterse stelling te betrekken: eigenlijk gaat de economie over niets meer of minder dan de vraag over goed en kwaaD. In De economie van goed en kwaad bekijkt Sedlácek zijn vakgebied door een volstrekt nieuwe bril en daagt hij ons uit tot een volstrekt nieuwe kijk op de werelD. De economie is een wetenschap, een waardevrij wiskundig onderzoek, wordt vaak beweerD. Maar voor Sedlácek is de economie iets van onze cultuur, een product van onze beschaving.
‘Zelfs het meest doorwrochte wiskundige model,’ zegt hij, ‘is op de keper beschouwd een verhaal, een parabel, onze poging om de wereld waarin wij leven op een rationele manier te doorgronden.
’ Om de overtuigingen die ten grondslag liggen aan de economie te begrijpen, stapt hij over de gebruikelijke piketpaaltjes rond het vak­gebied heen en vindt economie in mythen, religie, theo­logie, filosofie, psychologie, lite­ratuur en film.
Hij kijkt naar het ­Gilgamesj-epos en het Oude Testament en naar het ontstaan van het christendom, naar zowel Descartes als Adam Smith en de consumptiedrang van de Fight CluB. In zijn spannende, postmoderne stijl stelt hij prangende ‘meta-economische’ vragen over niets minder dan de ziel van de economie.
In wat kenners beschouwen als een indrukwekkende stap voorwaarts in de ‘humanomie’ stelt Sedlácek de wijsheid van filosofen en dichters boven de strikte wiskundige modellen van het menselijk handelen.
Met zijn baanbrekende benadering verandert hij onze manier van denken over de economie en de manier waarop wij economische waarde berekenen.
‘Een economie vertelt ons … veel over zichzelf wanneer ze haar zwakke kant laat zien, niet wanneer ze op haar sterkst is.
Wij kunnen haar veel beter leren kennen wanneer ze zwak en nederig is, dan wanneer ze overloopt van trots en niets dan minachting heeft voor alles behalve zichzelf.
Kracht verhult vaak de essentie van dingen, terwijl zwakte die aan het licht brengt.
’ – Uit de inleiding ‘Schitterend geschreven … ik kon dit boek tot op twee derde ervan niet wegleggen of ook maar aan iets anders denken … je blijft lezen.
’ – Samuel Brittan, Financial Times ‘Tomáš Sedlácek bepleit niets minder dan een ‘humanomie’, een beschouwing van het lot van de mens in deze wereld van schaarste waarin ook de verhalen van de mens en zijn filosofieën worden betrokken.
Economen hebben zichzelf verlamd door hun gebrek aan academische breedte en hun ‘wetenschappelijke’ minachting voor het menselijk woorD. Sedlácek, die zowel naar het Gilgamesj-epos als de film The Matrix kijkt, kun je moeilijk van kleingeestigheid betichten.
Het indrukwekkendst, echter, is de diepgang.
Sedlácek dringt door tot de ziel van de economie.
’ – Deirdre McClosky, schrijfster van The Bourgeois Virtues: Ethics for an Age of Commerce en The Cult of Statistical Significance ‘In deze sterke, geweldige ontdekkingsreis roept Tomáš Sedlácek ons allemaal op, om onze verbeelding meer te laten spreken en breder en concreter na te denken over de economie dan we sinds vele generaties hebben gedaan.
Vele denkers, onder wie ook vele economen, zullen in dit boek de aanzet tot nieuw onderzoek vinden.
’ – Michael Novak, schrijver van On Two Wings en Washington’s God ‘De economie van goed en kwaad is een verrukkelijke krachttoer die een groot publiek een ongebruikelijke, erudiete en boeiende kijk op de wereld biedt.
’ – Jan Švejnar, hoogleraar Economie en Overheidsbeleid, universiteit van Michigan Economen lijken wetenschap te bedrijven, objectief en waardenvri J. Maar achter hun koele cijfers gaan verhalen schuil, eeuwenoude verhalen over mensen die altijd meer willen.
' - Trouw In dit zeer intrigerende boek legt Tomas Sedlacek, econoom en voormalig adviseur van de Tsjechische president Havel, het verband tussen economie en moraliteit.
Hij stelt dat de moraliteit in het gedrang is gekomen.
Sedlacek laat op meeslepende wijze zien hoe die moraliteit zich door de eeuwen heen heeft ontwikkelD. De huidige economische modellen zijn volgens hem te veel op wiskunde en te weinig op filosofie gebaseerD. Het concept van de homo economicus staat te veel centraal en daarmee jaagt men te veel materialisme nA. De vraag die hij in dit boek aan de orde stelt is dan ook: kunnen we ons losmaken van onze materiële veeleisendheid? In het voorwoord stelt Vaclav Havel zich de vraag: Waarom zijn wij zo afhankelijk van dat onophoudelijke groeien? Deze vraag is de rode draad van het boek.
Vandaag de dag lijken wij doorgeschoten te zijn: we zijn te sterk gericht op de materiële wereld en te weinig op de innerlijke, spirituele werelD. Als de huidige crisis íets duidelijk heeft gemaakt, is het wel dat economen de toekomst niet kunnen voorspellen.
Economen staan voor de vraag, aldus de auteur, of zij werkelijk geloven in hun modellen.
Geloven zij werkelijk dat de mens een rationeel handelend en kleingeestig egoïstisch wezen is? Sedlaceks kritiek op zijn eigen vakgebied is dat de economie te veel op calculatie is gebaseerd en te weinig op gevoel en intuïtie.
De wijze waarop de huidige crisis wordt aangepakt zal de auteur bepaald niet aanspreken - we moeten niet zozeer bezuinigen maar matigen.
We leven in een consumptiemaatschappij waarin we steeds meer willen hebben.
Dat is een van de grootste problemen, maar daar horen we de economen niet over, stelt Sedlacek.
Integendeel, zij jagen de boel alleen maar op met hun groeimodellen.
Sedlacek neemt zijn lezers mee naar de oudheid en begint bij het Gilgamesj-epos en via het Oude Testament, de Hebreeërs, de Stoïcijnen, de econoom Adam Smith, en de filosoof Mandeville belandt hij bij de recente crisis.
Als lezer ben je dan wel een stuk wijzer - je kijkt wat breder en begint te begrijpen waar de auteur zich druk over maakt.
Hij beschrijft een prachtige lijn over moraliteit die begint bij Kant en eindigt bij Mandeville.
De lezer krijgt duidelijk uiteengezet dat de moraliteit, beginnend bij Kant, streng werd gerespecteerd, maar dat hedonistische principes zoals genot en plezier gaandeweg belangrijker werden.
Bij Mandeville waren die op hun hoogtepunt.
Sedlacek stelt zich halverwege het boek de vraag: Hoe heeft het zover kunnen komen dat we de moraliteit zo uit het oog zijn verloren? Het antwoord zoekt hij bij de filosoof Mandeville die de relatie tussen economie en ethiek op zijn kop zette: hoe meer egoïsme er is, des te beter dat is voor de economie.
Deze filosoof, die niet zo bekend werd als de econoom Adam Smith, lijkt toch enorme invloed te hebben op het huidige handelen van veel leiders.
Maar Sedlacek concludeert dat menselijk gedrag niet kan worden verklaard uit een enkel (egoïstisch) principe.
De economie, die gerekend kan worden tot de sociale wetenschappen, gaat naar zijn smaak te veel uit van een mechanische, wiskundige, deterministische en rationele werelD. Andere disciplines zoals filosofie, theologie, antropologie, geschiedenis, cultuur, psychologie, sociologie moeten ook hun rol gaan spelen in de economie.
Of in de woorden van de auteur: 'De economie heeft niet nog meer wiskunde nodig maar meer van al het andere.
' Al met al een geweldig boek van een econoom mét een visie.
Over Peter de Roode Drs.
Peter de Roode is zelfstandig adviseur en trainer.
Hij ondersteunt organisaties bij het invoeren van grootschalige veranderingen waarbij gedragsverandering centraal staat.
Hij is auteur van de boeken 'Meegaan of dwarsliggen' en 'Werkvormen voor managers' en organiseert seminars over actuele managementthema's.
Interessante link www.
pderoode.
com -------------------------------------------------------------------------------- Pierre Spaninks 13 september 2012 De economie is ontspoord, vindt Tomáš Sedlácek.
Niet alleen de reële economie maar ook de economie als wetenschap.
Tegenover de bestaande economie van rijk en arm stelt hij De economie van goed en kwaaD. De bronnen daarvoor vindt hij niet in de wiskunde en de econometrie maar in de literatuur en de kunst.
‘Economie is geen waardenvrije wetenschap, maar een product van onze beschaving.
’ Eigenlijk is De economie van goed en kwaad een mislukt proefschrift.
Tomáš Sedlácek, 35 jaar oud en chef-econoom bij de voormalige Tsjechische staatsbank CSOB, schreef de eerste versie vier jaar geleden.
Zijn promotoren aan de Karelsuniversiteit in Praag vonden de wetenschappelijke waarde ervan dubieus en weigerden hem er de doctorsgraad voor te verlenen.
Sedlácek werkte het om tot een ook voor niet-economen leesbaar verhaal dat eerst een bestseller werd in eigen land en dat vervolgens de wereld over ging.
Na de Engelse en de Duitse staat er nu ook een Nederlandse vertaling op stapel.
In feite is 'De economie van goed en kwaad' een poging om de economische wetenschap opnieuw uit te vinden, in een periode dat die geen antwoord blijkt te hebben op een wereldwijde financiële crisis.
Economie wordt wel voorgesteld als een exacte wetenschap met waardevrije wiskundige methoden, schrijft Sedlácek, maar het is niet meer en niet minder dan een cultureel fenomeen en als zodanig een product van onze beschaving.
Economie is ooit begonnen als integraal onderdeel van de filosofie: Adam Smith schreef niet alleen 'The Wealth of Nations' maar ook 'The Theory of Moral Sentiments' en had niet alleen oog voor het maximaliseren van welvaart maar ook van welzijn.
Sedlácek grijpt terug naar die filosofische oorsprong van de economie en laat zien dat onze ideeën over waarde(n) en over de manier waarop we daar het beste mee om kunnen gaan nog steeds worden bepaald door de geschiedenis, door oude mythen, door religie en door ethiek.
‘Zelfs het meest geavanceerde wiskundige model,’ zegt hij, ‘is in de grond een verhaal, een parabel, een poging om met ons verstand greep te krijgen op de wereld om ons heen.
’ In die zin is economie behalve een beschrijving van hoe de wereld in elkaar zit ook een poging om vast te leggen hoe die er idealiter uit zou moeten zien.
Wetenschap is in de opvatting van Sedlácek een stelsel van aannames waar we ons lot aan hebben verbonden.
Om te begrijpen welke aannames ten grondslag liggen aan de economie doorbreekt hij de grenzen van die wetenschap en reconstrueert hij hoe ons begrip van de economie in de loop der eeuwen is gevormD. Dat verhaal begint wat hem betreft al bij het vierduizend jaar oude epos van Gilgamesj en bij het Oude Testament.
Via de ontwikkeling van het vroege Christendom voert hij ons mee naar het werk van Descartes en Adam Smith, om te eindigen bij het volstrekt uit de hand gelopen consumentisme in de film Fight CluB. Het lijdt geen twijfel dat Sedlácek met De economie van goed en kwaad een belangrijk boek heeft geschreven.
Hij is terecht kritisch over de rol en de betekenis van de economische wetenschap en houdt een aansprekend pleidooi om terug te keren naar duurzame economische waarden.
De manier waarop hij dat doet is even belezen als provocatief.
Dat zal ook de lezers van de Nederlandse vertaling aanspreken.
Tegelijk zit in die bevlogen aanpak van Sedlácek ook zijn zwakte.
De grote lijn interesseert hem duidelijk meer dan het detail.
Voor een essay is dat prima, voor een wetenschappelijke analyse schiet het tekort.
Als Sedlácek zich afzet tegen ‘de’ academische economie scheert hij wel heel veel en heel diverse opvattingen van het vak over één kam.
Als hij een alternatieve economie probeert te ontwikkelen die van betekenis is voor ons praktisch handelen komt hij niet heel veel verder dan tegeltjeswijsheden à la ‘De kost gaat voor de baat uit’ en ‘De tering naar de nering zetten’.
En als hij een nieuw stabiliteitspact aanbeveelt voor de eurozone – waarbij de som van economische groei en begrotingstekort in een gegeven jaar drie procent van het bruto nationaal product mag bedragen, zowel in goede tijden als in slechte – lijkt hij zich geen moment te realiseren welke gevolgen het zou hebben voor volgende generaties als we die regel nu zouden invoeren.
Zo beschouwd lijkt Sedláceks 'De economie van goed en kwaad' eerder een bron van inspiratie dan een betrouwbare wegwijzer.
Een ogenschijnlijk dik boek, maar voor een historische analyse van economisch denken tot ver voor Christus is het eigenlijk maar een klein boekje.
Laat ik, omdat er zoveel recensies over geschreven zijn, inzoomen op het sleutelargument in 'De Economie van Goed en Kwaad'.
Sedlácek wil laten zien dat in de economie, maar eigenlijk in vele aspecten van het maatschappelijk verkeer, er een groot en overdreven vertrouwen in de wiskunde is.
Wiskunde is volgens Sedlácek de wereld van abstracties.
De wiskunde heeft zich in het maatschappelijk debat geworteld als vorm van absolute kennis.
In de eerste plaats in het economisch denken; de gemiddelde economiestudie is eerder een econometriestudie dan een studie naar hoe het maatschappelijk leven ervoor staat.
Het is, zo gezegd, afgedwaald van het primaire sociale aspect van economisch denken.
In de tweede plaats is het wiskundig denken doorgedrongen in alle andere aspecten van samenleven.
Denk bijvoorbeeld aan politiek (de voorspellingen van het CPB en analyses van het CBS), maar ook in de managementwereld (P&C cycli, dashboards, klanttevredenheid).
Sedlácek betoogt dat op het moment dat we dit soort kennis als absoluut en primair beschouwen, we de werkelijkheid veel schade kunnen toebrengen.
Dit gaat als volgt.
Wiskundige abstracties geven de werkelijkheid, opgeteld, in cijfers weer.
Aan deze activiteit van abstraheren liggen echter een aantal aannames ten grondslag.
Eén daarvan is dat we aannemen dat wiskundige kennis objectiever is dan niet-wiskundige kennis.
Het probleem is echter dat in de wiskunde wordt opgeteld en wordt gedacht in parameters zoals het 'gemiddelde'.
Het gekke is dat in de werkelijkheid het gemiddelde nooit bestaat, er zijn alleen maar individuele gevallen.
Hier ontstaat een vreemde paradox: we willen de werkelijkheid beter begrijpen door te abstraheren, maar in deze activiteit verliezen we het individu uit het oog; denken in abstracties gaat per definitie over een optelsom.
Deze activiteit van abstraheren hangt volgens Sedlácek nauw samen met een mythe van beheersbaarheiD. Zijn boek is in feite een analyse van hoe de mens in de geschiedenis steeds aan de ene kant de natuur probeert te beheersen, en aan de andere kant steeds heimwee heeft naar de onbeheerste 'wilde' natuur.
Wiskundig denken staat symbool voor het denken dat de wereld beheersbaar en manipuleerbaar is.
Dit komt niet in de laatste plaats doordat economen altijd bezig zijn met cijfers de toekomst te voorspellen; toch hebben ze maar zelden gelijk en ze zijn het ook bijna nooit met elkaar eens.
Sedlácek wil laten zien dat de werkelijkheid veel rijker is dan wiskundige modellen en abstracties ons doen laten geloven.
Sterker nog, hij noemt de wereld van de abstracties de 'dode wereld'.
Als de economie weer van belang wil zijn, zal zij terug moeten naar sociale vraagstukken en een breder mensbeeld moeten ontwikkelen.
Als managers, bestuurders en toezichthouders hun organisatie willen begrijpen, zullen ze vooral gewoon de werkvloer op moeten.
Dit boek gaat uiteindelijk over levenskunst.
De toekomst is in alle aspecten van het leven fundamenteel onzeker, in tegenstelling tot wat veel wiskundige modellen ons doen laten geloven.
Levenskunst is loslaten, zien dat elke activiteit in het maatschappelijk verkeer een morele dimensie heeft, en dat juist deze morele dimensie van levensbelang is.
Over Henk den Uijl Henk den Uijl is beleidsmedewerker bij de Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders in Zorginstellingen.
Interessante link www.
nvtz.
nl 'Een economie vertelt ons ...veel over zichzelf wanneer ze haar zwakke kant laat zien, niet wanneer ze op haar sterkst is.
Wij kunnen haar veel beter leren kennen wanneer ze zwak en nederig is, dan wanneer ze overloopt van trots en niets dan minachting heeft voor alles behalve zichzelf.
Kracht verhult vaak de essentie van dingen, terwijl zwakte die aan het licht brengt.
' - Uit de inleiding 'Schitterend geschreven ...ik kon dit boek tot op twee derde ervan niet wegleggen of ook maar aan iets anders denken ...je blijft lezen.
' - Samuel Brittan, Financial Times 'Sedlacek bepleit niets minder dan een 'humanomie', een beschouwing van het lot van de mens in deze wereld van schaarste waarin ook de verhalen van de mens en zijn filosofieën worden betrokken.
Economen hebben zichzelf verlamd door hun gebrek aan academische breedte en hun 'wetenschappelijke' minachting voor het menselijk woorD. Sedlacek, die zowel naar het Gilgamesj-epos als de film The Matrix kijkt, kun je moeilijk van kleingeestigheid betichten.
Het indrukwekkendst, echter, is de diepgang.
Sedlacek dringt door tot de ziel van de economie.
' - Deirdre McClosky, schrijfster van The Bourgeois Virtues: Ethics for an Age of Commerce en The Cult of Statistical Significance 'In deze sterke, geweldige ontdekkingsreis roept Tomas Sedlacek ons allemaal op, om onze verbeelding meer te laten spreken en breder en concreter na te denken over de economie dan we sinds vele generaties hebben gedaan.
Vele denkers, onder wie ook vele economen, zullen in dit boek de aanzet tot nieuw onderzoek vinden.
' - Michael Novak, schrijver van On Two Wings en Washington's God 'De economie van goed en kwaad is een verrukkelijke krachttoer die een groot publiek een ongebruikelijke, erudiete en boeiende kijk op de wereld biedt.
' - Jan Svejnar, hoogleraar Economie en Overheidsbeleid, universiteit van Michigan Tomas Sedlacek heeft als geen ander de ramen open gezet in de economie.
Deze jonge adviseur van Vaclav Havel werd door de Yale Economic Review uitgeroepen tot een van de 'vijf spannendste denkers in de economie'.
Hij is tegenwoordig de eerste macro-econoom van de grootste Tsjechische bank en lid van de Nationale Economische Raad in Praag.
In Tsjechië is hij met zijn provocerende publicaties uitgegroeid tot een nationaal fenomeen.
Zijn werk is zelfs bewerkt voor een theaterproductie die avond aan avond volle zalen trekt in het Nationale Theater in Praag.
Sedlacek heeft interesse voor de economie gewekt bij een ongekend breed publiek: kunstenaars, filosofen, politici, journalisten, studenten, intellectuelen.
Zelfs mensen die volstrekt niets te maken hebben met eco­nomie als vakgebied lezen hem met groot plezier.
Hoe hij dit doet? Door zich niet te storen aan de gebruikelijke hekjes rond de economie, en door een eenvoudige, bijna ketterse stelling te betrekken: eigenlijk gaat de economie over niets meer of minder dan de vraag over goed en kwaaD. In De economie van goed en kwaad bekijkt Sedlacek zijn vakgebied door een volstrekt nieuwe bril en daagt hij ons uit tot een volstrekt nieuwe kijk op de werelD. De economie is een wetenschap, een waardevrij wiskundig onderzoek, wordt vaak beweerD. Maar voor Sedlacek is de economie iets van onze cultuur, een product van onze beschaving.
'Zelfs het meest doorwrochte wiskundige model,' zegt hij, 'is op de keper beschouwd een verhaal, een parabel, onze poging om de wereld waarin wij leven op een rationele manier te doorgronden.
' Om de overtuigingen die ten grondslag liggen aan de economie te begrijpen, stapt hij over de gebruikelijke piketpaaltjes rond het vak­gebied heen en vindt economie in mythen, religie, theo­logie, filosofie, psychologie, lite­ratuur en film.
Hij kijkt naar het ­Gilgamesj-epos en het Oude Testament en naar het ontstaan van het christendom, naar zowel Descartes als Adam Smith en de consumptiedrang van de Fight CluB. In zijn spannende, postmoderne stijl stelt hij prangende 'meta-economische' vragen over niets minder dan de ziel van de economie.
In wat kenners beschouwen als een indrukwekkende stap voorwaarts in de 'humanomie' stelt Sedlacek de wijsheid van filosofen en dichters boven de strikte wiskundige modellen van het menselijk handelen.
Met zijn baanbrekende benadering verandert hij onze manier van denken over de economie en de manier waarop wij economische waarde berekenen.

Dag Vlaanderen      Deborsu Christophe      Belgische politiek

Enkele voorbeelden: Waarom is de Waalse hoofdstad een Vlaamse stad ? Waarom zijn de Walen armer dan de Vlamingen? Waarom loopt er een taalgrens door België ? Waarom zijn de Walen het enige volk op aarde dat weigert meer autonomie te krijgen ? Hoe gaan we best om met Walen ? Welke gevolgen zou een splitsing van België met zich meebrengen ? Waarom wordt BHV niet (volledig) gesplitst? In de 1° e.
n.
C. vestigde Sedrochius, een koning uit Tongeren, zich op de citadel.
De eerste naam werd Sedrochië.
Rond 300 maakte de katholieke bisschop van Tongeren een einde aan de verering van de heidense god Nam.
Hij werd Nam mutum, de stomme Nam.
Daaruit zou Namen zijn ontstaan.
In 1263 verkocht graaf Boudewijn II van Namen, tevens keizer van Byzantium, zijn graafschap aan de graaf van Vlaanderen.
Gevolg : op de Naamse vlag prijkt de Vlaamse Leeuw.
Volgens de legende hielpen Naamse ruiters de Vlamingen winnen in de Guldensporenslag(11 juli 1302).
Maar die 600 helpers waren Duitse, Limburgse en Brabantse huurlingen, geen pure Namenaars (21).
Over de Naamse steltenlopers bestaat een legende dat de inwoners op die manier in 1313 vergiffenis kwamen vragen voor hun opstanden van 1293 en 1313 tegen het Vlaams bewind(1263-1421).
De veelvuldige overstromingen van Samber en Maas vormden de ware oorzaak.
De steltenlopers traden op bij het bezoek van Karel V (1515), Lodewijk XIV (1693), tsaar Peter de Grote (1717) en Napoleon (1803).
We maken een sprong naar 1965, het geboortejaar van de auteur en het laatste jaar waarin de gemiddelde Waal welvarender was dan de doorsnee Vlaming, het einde dus van 150 jaar glorietijD. In hun huishouden was bijna alles toen nog Waals, zowel de toestellen als de voedingswaren.
Zijn ouders dachten er niet aan om Nederlands te leren.
Dan komen de oorzaken van de ommekeer : een verouderde industrie, sluiting van de mijnen, investeringen in Vlaanderen(aan zee en lagere lonen), uitsluitend Vlaamse premiers sinds 1974.
Misschien ontbreekt één element : Vlamingen gingen anderhalve eeuw massaal werken en wonen in Wallonië, het omgekeerde gebeurde te weinig.
Deborsu speelt twee professoren tegen elkaar uit : Juul Hannes, die beweert dat Vlaanderen al sinds 1830 meer belastingen betaalt dan Wallonië en Michel Quiévit, die toegeeft dat de Walen tot cA. 1920 maar evenveel personenbelasting betaalden als de arme Vlamingen, maar dat was niet om communautaire redenen, wel omdat de fiscus de rijken bevoordeelde(31-32).
En Quiévit vervolgt : Vlamingen zijn boekhouders, die weigeren in te zien dat ze van België altijd meer ontvingen dan ze gaven.
De haven van Antwerpen kon zich uitbreiden dank zij de Waalse industrie, die even goed had kunnen exporteren via de havens van Duinkerken en Rotterdam.
De haven van Zeebrugge kreeg 115 miljard, tegenover 16 miljard voor investeringen in Wallonië.
Deborsu voegt er nog wat voorbeelden bij uit de jaren 1934 en 1977-1980.
Een ander onderwerp : de taal.
Walen spreken al sinds 1920-1950 standaard Frans en kijken ook veel naar Franse zenders (31 %).
Vlamingen blijven dialect of een Vlaamse variant van het Nederlands spreken en kijken nauwelijks naar Nederlandse zenders (3 %).
De grootste twee Franse grammatici zijn Walen : Grevisse en Hanse.
Elke Vlaamse romanist is ermee opgeleiD. Het onderwerp collaboratie kon niet ontbreken.
Deborsu toont aan dat meer Vlamingen collaboreerden dan Walen, zij het dan om andere motieven.
Bij hun grootste collaborateur Léon Degrelle mis ik de vermelding dat hij als één van de weinige Belgen door Hitler ontvangen werD. In 1944 kreeg hij het Ritterkreuz uit de handen van de Führer en werd hij tegelijkertijd bevorderd tot SS-Oberstürmbannführer (luitenant-kolonel).
De auteur vertelt ook dat de Vlaamse troepen in mei 1940 minder weerstand boden dan de Waalse.
Dit is gelukkig een mythe.
De soldaten die het “onneembare” fort van Eben-Emael verdedigden waren Walen, zij waren na een kwartier al uitgeschakeld en een dag later uit hun fort verjaagd door de oppermachtige en beter bewapende Duitsers, hun commandant moest zich na de oorlog verantwoorden voor de krijgsraad en pleegde dan zelfmoord, maar geen mens zou eraan denken hen te verdenken van minder weerstand bieden.
Het is wel zo dat de meeste Vlaamse krijgsgevangenen, uitgezonderd 4.
000 officieren, eerder naar huis mochten dan 65.
000 Waalse, die heel de oorlog vast zaten.
95 % van de krijgsgevangenen waren dus Walen.
De Waalse publieke opinie was dan ook meer anti-Duits dan de Vlaamse.
Een volgend thema gaat over zelfbestuur.
Volgens Deborsu zijn de Walen het enige volk op aarde dat weigert meer autonomie te krijgen.
Zijn verklaring : “hoe meer bevoegdheden, hoe slechter het gaat”, is niet bevredigend, want hij zegt zeker niet dat Waalse politici het slechter doen dan Vlaamse.
Zo volgen er nog meer vragen met niet altijd een sluitend antwoord : waarom scoort het Vlaamse onderwijs beter ? Waarom fietsen slechts 3 % van de Franstalige leerlingen naar school tegenover 33 % Vlaamse ? Waarom zijn de Vlamingen sportiever dan de Walen ? Interessant is het verhaal over de veranderende houding van de Walen en andere Franstaligen tegenover het Nederlands.
Waar er vroeger geen belangstelling was, redeneert men nu anders : geen Nederlands, geen carrière.
Concreet : de helft van de 240 internen van het BIM-SEM in Mechelen komen uit Franstalige gezinnen en Wallonië telt 250 “immersiescholen”, waar leerlingen dagelijks gedurende meerdere lessen ondergedompeld worden in het Nederlands.
Eén probleem :er zijn onvoldoende Vlaamse leraren geïnteresseerd om er te komen lesgeven.
Vlaanderen krijgt zulke scholen niet : vanuit onze complexen uit het verleden verkiezen wij blijkbaar taalwetten en taalgrenzen boven taalkennis.
En onze aanwezigheid aan de Naamse universiteit is gesmolten vergeleken met de jaren ’80.
Deborsu verklaart dit onder andere door de taaltoets(163).
Maar die taaltoets is eerder een vorm van hartelijk onthaal, een sympathiek kennismakingsgesprek om de kandidaten over de drempel heen te trekken en iedereen slaagt erin.
Er is m.
i.
een andere verklaring : de verminderde waardering voor Wallonië en voor het Frans en het feit dat de studenten na hun drie bachelorjaren meestal naar Leuven trekken en daar (bij Rechten) vier vakken moeten inhalen.
Omgekeerd is het taalexamen voor Franstaligen in Leuven veel te zwaar en gaat het vaak over totaal irrelevante zaken zoals de onderdelen van een vis, dingen die een Vlaming ook niet zou kunnen benoemen.
Bovendien worden zij, net zoals de Vlamingen die in Namen gestudeerd hebben, bij hun inschrijving vernederend verwezen naar het gebouw voor de buitenlanders, waar ze dan in de rij mogen staan bij lieve mensen uit alle werelddelen, in het Engels ontvangen worden en mogen antwoorden op leuke vragen zoals : “ben je asielzoeker” en “heb je financiële steun nodig voor jezelf en je gezin”.
Chinezen en andere buitenlandse studenten ontsnappen aan dat gevreesde taalexamen.
De auteur vertelt nog wat over verschillen tussen Vlamingen en Walen, de keuze voor Namen als politieke hoofdstad, de Naamse wallingant, politicus en verzetsheld François Bovesse en de Waalse feesten, de houding van de Brusselaars tegenover “la province” (Wallonië) en vice versa, de koningsgezindheid van de Franstaligen, het verder uiteengroeien van de Belgen sinds de eerste verkiezingen voor de deelstaatparlementen in 1995, splitsingsscenario’s en de gevolgen daarvan voor Wallonië, goedkoop wonen ten zuiden van de taalgrens, de pers met een geactualiseerd overzicht van de oplage van elke krant, Charleroi (waarvan de naam niet afkomstig is van Karel de Grote, maar van de Spaanse koning Karel II, 1666), Luik, humoristen, Elio di Rupo, de Waalse roots van New York en van Wallstreet, de Bye Bye Belgium uitzending van 2006, Yves Leterme op 21 juli 2007, BHV en verklaringen voor het Franstalige “non”.
Verder komen er nog een heel pak eerder luchtige onderwerpen aan boD. Wie dit boek helemaal doorleest, krijgt gegarandeerd een grotere sympathie voor de Walen en ook een meer genuanceerde kijk op de Belgische geschiedenis en politiek dan wie zich vastklampt aan enkel Vlaamse of enkel Franstalige mediA. Deborsu kan relativeren, hij verbloemt de schandalen van de PS in Charleroi en in Luik niet en hij koestert veel sympathie voor Vlaanderen.
Hij heeft het boek ook in het Nederlands geschreven : het is geen vertaling.
Ik heb er enorm van genoten.
De opmerkingen die nu volgen, zijn details en bevatten evenveel aanwijzingen voor de overhaastige uitgever en eindredacteur(Jan De Ryck) als voor de schrijver.
De Boulevard ad Aquam (25) heet nu Boulevard Baron Louis Huart; ad aquam vertaal je niet met “naar het water”, want die laan beweegt niet, maar bij het water.
In 1974 eindigde voorlopig het tijdperk van de Waalse premiers, niet in “1973” (29).
Deborsu rangschikt de industriële mogendheden tussen 1850 en 1880 als volgt : 1.
Groot-Brittannië, 2.
België en tussen 1880 en 1914 : 1.
Groot-Brittannië, 2.
VSA, 3.
België(34).
Ik vermoed dat hij Duitsland vergeet, minstens in de tweede periode.
De neergang van Val-Saint-Lambert(65) begon niet rond 1970, maar helaas al rond 1929,aldus de degelijke gids die ons daar onlangs een grondige rondleiding gaf.
Tussen 1826 en 1926 telde de fabriek 5.
000 werknemers, die daar woonden, hun eigen school en ziekenhuis hadden; nu zijn ze nog met 50 en de fabriek zelf ziet er nog uit zoals een eeuw geleden.
“Aesop” (66) is in het Nederlands Aesopus, “Hal” (69) is Halle.
“Le Coq hardi” zou ik niet vertalen met de stappende haan (66), maar met de stoutmoedige haan.
Bij het verhaal over Neutraal Moresnet(270) ontbreekt de verklaring waarom het van 1816 tot 1920 aan geen enkel land toebehoorde : Pruisen en het Verenigd Koninkrijk / vervolgens België raakten het niet eens over de zinkmijn Altenberg / Vieille Montagne in Kelmis.
In 1919 kwam het bij de Belgische Oostkantons, maar de zinkmijn was al uitgeput sinds 1885.
“A ratio”(251) moet à rato zijn, het parlement van de Franse Gemeenschap(257)kreeg nog minstens één andere groep bezoekers, namelijk onze retorici, die in maart 2009 door Rudy Demotte zelf daar rondgeleid werden.
“heil hitler”(269) schrijven we met twee hoofdletters; op p.
271 duikt ineens een tweede lettertype op, sommigen (296) moet zonder –n, bij “noch lezen, noch schrijven” (335) volstaat de tweede noch, “dan hen” (352) moet zijn dan zij, “uti possidetis, itea possideatis” (377-378) moet zijn “ita possideatis” en betekent “zoals jullie bezitten, mogen jullie zo bezitten”.
Het is een principe uit het Romeinse en internationale recht om grenzen af te bakenen in nieuwe onafhankelijke staten.

Napoleon in Egypte      Strathern Paul      Franse geschiedenis

Napoleons veldtocht in Egypte was de eerste invasie in het Midden-Oosten door een modern westers lanD. In 1798 landden 335 schepen met 40.
000 manschappen op de Noord-Afrikaanse kusten.
Napoleon had een gevolg bij zich van meer dan honderdvijftig geleerden, met als oogmerk om aan het 'achterlijke' Egypte de westerse beschaving te brengen.
Omgekeerd zouden de ontdekkingen van deze geleerden onze kennis over de oorsprong van de westerse beschaving grondig veranderen.
De vernietiging van de Franse vloot bij de Slag op de Nijl in augustus 1798 leek een einde te maken aan Napoleons ambities.
Maar dat was buiten de nog geen dertig jaar oude Bonaparte gerekenD. Zijn geheime plan was om, in de voetsporen van Alexander de Grote, zelfstandig een invasie in India voor te bereiden.
Zo zou hij zijn eigen Oriëntaalse imperium kunnen stichten.
Het zou allemaal anders lopen, maar zeker is het dat tijdens de Egyptische veldtocht vele episoden uit Napoleons leven hun schaduw vooruit wierpen.
De prestaties, successen, ontberingen en mislukkingen van deze grootscheepse expeditie worden de lezer beeldend voorgeschotelD. (recensie: Jef Abbeel) Napoleon in Egypte.
Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken over Napoleons avonturen in Egypte: het relaas van de mislukte militaire expeditie (Strathern) en dat van de meer succesvolle wetenschappelijke activiteiten (Burleigh).
Paul Strathern is Brits historicus en tegelijk romanschrijver.
Dit laatste merk je aan zijn vloeiende en bloeiende stijl en zijn meeslepende verteltrant, het eerste aan zijn gedetailleerde vakkennis en zijn manier van omgaan met historische bronnen uit een langgerekte periode van Herodotos tot vandaag.
De motieven waarom de jonge, kleine (1,62m), toen nog magere, maar al megalomane Napoleon in mei 1798 naar Egypte trok, zijn nooit helemaal duidelijk geweest.
Het is ook niet zeker of hij op zijn relatief jonge leeftijd (29 à 30) al precies wist wat hij ging doen en waar zijn expeditie moest uitmonden.
Ook zijn directe omgeving was nooit bij machte de volgende stap van de onberekenbare en ondoorgrondelijke Corsicaan te voorspellen.
De Franse ambassadeur in Istanbul, Raymond Verninac, had Napoleon kunnen overtuigen dat Frankrijk niet enkel Egypte, maar heel het Osmaanse rijk kon veroveren, want het stond volgens hem op instorten.
En als Frankrijk het niet zou doen, zouden Oostenrijk of Engeland het zeker inpalmen.
Ook Talleyrand, de gladde minister van buitenlandse zaken tijdens het Directoire, stelde voor om Egypte te koloniseren.
Strathern meent dat hij Egypte wou bevrijden van de Ottomanen, er een Franse kolonie van maken en er de ideeën van de Verlichting en van de Westerse techniek binnenbrengen.
Vervolgens zou Napoleon, naar het voorbeeld van Alexander de Grote, zijn campagne verder zetten in het Oosten, om uiteindelijk de Britten te verdrijven uit hun kroonkolonie Indië, waar ze hun katoen, één van de pijlers van hun textielindustrie, grotendeels haalden.
Volgens Strathern hield Napoleon ook rekening met de mogelijkheid dat zijn Oosters rijk onafhankelijk zou worden van het Franse moederland, zoals de Amerikaanse kolonies onafhankelijk waren geworden van EngelanD. Het zou dus een Amerika van het Oosten worden, met de nieuwe Alexander als president.
Egypte hoorde in 1798 bij het rijk van de sultan van Istanboel.
Die had er een onderkoning.
Deze steunde volledig op de Mammelukken.
Deze krijgers werden uit de Kaukasus of uit het Turkse rijk als slaaf ingevoerd en opgeleid tot de elite ruiteri J. Met hun karabijn, pistolen en korte lans vochten ze zeer efficiënt.
Ze waren berucht en beroemd om hun militaire vaardigheden.
In een veel vroegere periode, nl.
tussen 1250 en 1517, waren ze de baas in Egypte en Syrië en vochten ze met succes tegen de Mongolen en de Kruisvaarders.
De Fransen versloegen hen bij de Piramiden, maar zij verloren de zeeslag in de baai van Aboukir bij de Nijlmonding tegen de Brit Nelson.
De Britten blokkeerden dan de Egyptische kust, waardoor contact met Frankrijk en hulp vanuit Frankrijk onmogelijk werD. Het Franse leger kreeg dan te kampen met ontoereikende bevoorrading en allerlei ziektes.
De pogingen van Napoleon om de steun van de inheemse bevolking voor zich te winnen door zichzelf voor te stellen als hun bevrijder van de Mammelukken en door ze wijs te maken dat de Fransen zeer moslimgezind waren, faalden.
Hij beweerde zelfs dat ze vijanden waren van het Christendom en dat hij zelf moslim wou worden.
Onder weg naar Egypte had hij wel delen van de koran gelezen.
Het baatte niet: in Caïro brak een volksopstand uit, die door Napoleon bloedig onderdrukt werD. Napoleon koos dan voor de vlucht vooruit.
Met een deel van zijn leger probeerde hij in 1799 het Heilig Land te veroveren en koning van Jeruzalem te worden.
Dit is een minder bekend onderdeel van zijn expeditie.
Zijn soldaten begingen hier allerlei wreedheden.
De ergste was de moord op 4.
000 Turkse krijgsgevangenen bij JaffA. Palestijnse vrouwen en kinderen werden verkracht en vermoorD. De opmars kwam tot stilstand bij Akko.
Hier kreeg Napoleon zware klappen in de strijd tegen de Turken en de Engelsen.
Nu besefte Napoleon dat zijn Aziatische droom mislukt was.
Hij droop op slinkse wijze af en keerde terug naar Egypte.
De zieke soldaten (pest) probeerde hij eerst D.m.
v.
een overdosis opium te doden, maar uiteindelijk liet hij ze hulpeloos sterven.
In Alexandrië en Caïro deed hij alsof zijn tocht een groot succes was en liet hij zich inhalen als triomfator.
Hij besefte maar al te goed dat zijn campagne mislukt was.
De onrust in Parijs greep hij aan om te deserteren.
Bij zijn latere tocht naar Rusland bleek hij weinig geleerd te hebben uit zijn Egyptisch en Palestijns debacle.
Behalve dan hoe hij kon deserteren en een leger hulpeloos achterlaten.
Ook in Rusland speelden onderschatting van de tegenstander, onaangepaste kledij, mank lopende bevoorrading en verzorging een cruciale rol.
Opmerkelijk is wel hoe hij er telkens in slaagde om honderdduizenden nieuwe soldaten te ronselen.
In Egypte liet hij het commando over aan generaal Kléber, een Elzasser.
Deze werd ongenadig bestookt door Britse en Mammelukse troepen.
Uiteindelijk sneuvelde hij niet op het slagveld, maar op het terras van zijn hoofdkwartier.
Een fanatieke Syriër, Soliman, stak hem dood met zijn mes op 14 juni 1800.
De rechtbank veroordeelde hem meteen: zijn rechterhand moest worden verbrand en zijn lichaam moest worden gespietst.
Voor deze moslimbroeder was er dus geen guillotine, die in Frankrijk gebruikt werd in naam van de fraternité, om de pijnlijkere doodstraffen van het Ancien Régime te vervangen.
Kléber werd voorlopig begraven op de christelijke begraafplaats buiten de muren van Caïro, tot het in juli 1801 mee naar Frankrijk werd genomen.
Soliman werd op gruwelijke terechtgesteld: een staak van drie meter werd door een beul via een insnijding in zijn anus in zijn lichaam gedreven tot aan zijn borstbeen en dan rechtop gezet.
Soliman gaf geen kik, maar schreeuwde luidkeels tegen de toeschouwers: “Er is geen andere god dan Allah en Mohammed is zijn profeet” (p.
416).
In 1801 kon het overblijvende restant van het leger evacueren, roemloos, vernederd en met een tragisch verlies van 15.
000 à 20.
000 manschappen op 40.
000 à 50.
000.
Hoewel er bij de tegenstanders nog meer doden gevallen waren, draaide de expeditie uit op een groot fiasco.
Britse schepen repatrieerden de Franse soldaten en geleerden, met hun materiaal, stenen en opgezette dieren, maar de Steen van Rosette namen ze mee naar Londen, ondanks felle protesten van de Fransen.
Op Sint-Helena kwam Napoleon nog dikwijls terug op zijn oriëntaalse droom: keizer worden van het hele Oosten en van Afrika, er beschaving en welvaart brengen, de Middellandse zee verbinden met de Rode Zee (Gaspard Gourgaud, Journal de Saint-Hélène, 1815 - 1818, Paris, 1899, vol.
I, p.
63).
Deze laatste droom werd in 1869 verwezenlijkt door een andere Fransman, ingenieur Ferdinand de Lesseps (p.
420 – 422).
De overdracht van de Franse cultuur, wetenschap en techniek was evenmin een succes.
De 151 à 167 geleerden , wiskundigen, wetenschapsmensen, biologen, schrijvers, kunstenaars, archeologen, taalkundigen, geronseld door en onder leiding van de scheikundige graaf Claude Louis Berthollet en de wiskundige Gaspard Monge , deden er zelf meer kennis op dan dat ze er verspreidden.
Zij maakten kennis met de rijke overblijfselen van de oude Egyptische beschaving.
Hun ervaringen en prestaties zijn uitvoerig beschreven door Nina Burleigh.
Haar boek ontbreekt in de bibliografie van Strathern, omdat beide publicaties ongeveer gelijktijdig verschenen.
In haar “Mirage” (droombeeld, luchtspiegeling) vertelt ze eerst over het militair fiasco van een leger dat totaal onvoorbereid vertrok, niet in staat was om te communiceren met de lokale bevolking en niet besefte hoe gevoelig die moslims waren voor een inval in een moskee, na een opstand in Caïro.
De geleerden dan.
Ze bleven drie jaar in Egypte en ze ondervonden er dezelfde ongemakken als de soldaten.
Een schip dat wetenschappelijke apparatuur moest aanvoeren, overleefde de zeetocht niet.
Napoleon was boos omdat zoveel materiaal nu op de bodem van de zee lag, maar de over getalenteerde scheikundige Nicolas-Jacques Conté repliceerde dat ze alle gereedschappen daar wel zouden namaken.
Waarop Napoleon met hetzelfde geloof in de vooruitgang hem vroeg om uit te zoeken hoe ze dan ook bier konden maken zonder hopplanten.
Hij had even goed naar wijn zonder druiven kunnen vragen.
Conté kon wel wat.
Hij slaagde erin met uitsluitend inheemse materialen allerlei machines te maken, zoals een drukpers, een pers om muntstukken te maken, geometrische toestellen, ingenieursmateriaal en trompetten voor het leger.
Hij bouwde een smeltoven en produceerde er sabels.
En de stad Alexandrië viel enorm tegen: ze keken uit naar een rijke bibliotheek, een paradijs van menselijke kennis, een haard van de Verlichting, maar ze vonden ruïnes, barbaren, armoede en verval.
Zij (officieel Napoleon) richtten het Egyptisch instituut op, waar ze zelf lezingen gaven en discussies organiseerden over de loop van de maan, Egyptische muziek, de eigenschappen van opengesneden mummies en een tijdschrift uitgaven (”Décade”).
Het is niet duidelijk wie hun doelgroep was en of ze die ook bereikten.
Idem voor de eerste Egyptische krant die door natuurkundige Joseph Fourier uitgegeven werD. Ze maakten een stratenplan van Caïro, de ingenieurs probeerden de weerspannige Nijl onder controle te brengen en ze brachten de dierenwereld in kaart.
Ze zeilden de Nijl af naar Thebe en Karnak, waar ze opgravingen deden en zorgvuldige tekeningen maakten.
Het waren heerlijke momenten voor de wereldvreemde geleerden.
Een enkeling leerde Arabisch, een Fransman trouwde met een moslimvrouw, bekeerde zich tot de islam en noemde zich voortaan Abdullah, anderen zagen hun gezondheid en hun geest achteruitgaan door het ruwe klimaat.
Kunstenaar Dominique-Vivant Denon schilderde en tekende terwijl de kogels rond zijn hoofd vlogen.
Het boek dat hij in 1802 bij zijn terugkeer publiceerde (“Voyage dans la basse et la haute Egypte”), werd een bestseller in EuropA. Hij zelf werd beloond met het directeurschap van het Louvre.
Een andere, Savigny, raakte geobsedeerd door insecten en stelde een catalogus op van de Egyptische kevers en vlinders.
Zijn ijver werd niet beloond: hij hield een oogziekte over aan zijn observaties van de lieve beestjes.
Een derde, Geoffroy Saint-Hilaire, werd hoofdredacteur van de “Description de l’Egypte”, een encyclopedie in 23 delen van abnormaal groot formaat, die tussen 1809 en 1828 verscheen.
Alles stond er in: geschiedenis, monumenten, rotsen, de Nijl, dagelijks leven, handel, landbouw, planten, dieren, vogels, vissen, … .
Geen enkel boekwerk verzamelde in de 19e eeuw zoveel gegevens over Egypte uit zoveel bronnen, in zoveel vormen (teksten, tekeningen, plattegronden, kaarten) en over zo uiteenlopende onderwerpen.
Hoewel het slechts betaalbaar was voor de uiterst kapitaalkrachtige elite, had het een enorme impact in EuropA. In een goedkopere editie is het nog altijd het basiswerk voor de huidige studenten egyptologie en dus ook aanwezig in universitaire bibliotheken.
Het veroorzaakte een ware Egyptomanie, die tientallen jaren zou duren en die ongewild ook leidde tot rooftochten, met als resultaat de obelisk van Luxor op de Place de la Concorde, een Egyptische tempel in een park in Madrid en de vele mummies die in Parijs, Londen en New York belandden.
De vele prenten en gravures tonen ook tempels die inmiddels verdwenen zijn.
De overbekende steen van Rosette tenslotte, een donkere granieten blok van 1,12m bij 76cm, met hiëroglyfen, demotisch en Grieks schrift, werd in juli 1799 gevonden door Franse genietroepen o.
l.
v.
ingenieur Pierre-François Xavier Bouchard, bij werkzaamheden aan het fort Saint Julien (nu Quaitbay) bij El Rashid op de westelijke oever van de Nijl.
De geleerden geloofden meteen dat deze steen zou helpen om het mysterie van het oude Egyptische schrift te ontsluieren.
Ongelukkigerwijs kwam de steen in 1801 in Britse handen, volgens Burleigh, als onderdeel van het akkoord bij de overgave, omdat de Franse militaire leiders daarmee hun aftocht afkochten.
Gelukkig slaagde de Fransman Champollion erin de hiëroglyfen te ontcijferen (1822) aan de hand van een kopie die in zijn geboortedorp Figeac bewaard wordt.
In Leiden bevindt zich ook een kopie in het Rijksmuseum van Oudheden.
Het resultaat voor de wetenschap in Europa en Amerika was dus groter dan de militaire prestatie en ook groter dan de mislukte overdracht van de Verlichte ideeën naar Egypte.
Voor vrijheid en gelijkheid was er geen vruchtbare bodem in de Egyptische woestijn.
Egyptenaren, Turken en Palestijnen hielden aan de militaire expeditie geen goede herinneringen over.
De Franse geleerden waren enthousiast, maar bij hen lag de dodental in verhouding bijna even hoog als bij de militairen: 25 op 150 of één op zes.
Zowel Burleigh als Strathern zijn begenadigde vertellers.
Ze kennen niet enkel de grote lijnen, maar ook de kleine anekdotes.
Ze beschikken over een enorme eruditie, van Oudheid tot 19e eeuw, van geschiedenis, wetenschappen, wiskunde.
De sterkte van hun boeken zit in de vervlechting van die grote lijnen met details over het leven van de generaals, hun vrouwen te velde of met anderen in bed in Parijs, de geleerden die hun cultureel missioneringswerk verder zetten alsof er geen gevaar aanwezig was, de soldaten voor wie het militair avontuur een pijnlijke zaak was.
Ongeveer 40% sneuvelde op zee, in het zand of door ziektes.
Strathern heeft veel aandacht voor deze sukkelaars.
Ze kwamen daar aan in onaangepaste wollen (!) kledij, ze kregen te kampen met builenpest en andere ziektes, door taalproblemen kregen ze geen contact met de lokale bevolking, kortom: het werd een calvarietocht in plaats van een zegeroes.
De verteltrant en het relaas van Strathern vertonen veel gelijkenissen met het succesverhaal van Adam Zamoyski: “1812.
Napoleons fatale veldtocht naar Moskou” Beide auteurs zijn sterk in het begrijpelijk weergeven van het militaire en het menselijke aspect.
De sneeuw, de koude en de kozakken van Zamoyski worden hier vervangen door zand, hitte, dorst en even ongenadige Mammelukken, Turken en Britten.
Strathern stipt geregeld vergissingen aan van Napoleon, o.
A. zijn onwil om de luchtballons van Montgolfier in te zetten als hulpmiddel voor spionage achter de vijandelijke linies (p.
49).
Anderzijds spreekt hij niet over de toch wel belangrijke economische bijbedoeling van Napoleon, nl.
de Engelsen afsnijden van hun katoen in Egypte en IndiA. Want ook deze werd via Egypte, dus deels over land, naar Engeland gebracht.
Het Suez-kanaal werd pas 70 jaar later aangelegD. Burleigh heeft het hier wel over.
In 1806 – 1812 zou Napoleon nog eens tevergeefs proberen om Engeland te verslaan door middel van economische oorlogsvoering, nl.
met zijn Continentale Blokkade.
De Engelsen reageerden hierop door het continent af te sluiten van zijn kolonies, waardoor men surrogaten moest bedenken voor rietsuiker, tabak, specerijen en andere overzeese voedings- en genotsmiddelen.
Het leverde Napoleon veel tegenstanders op, o.
A. zijn eigen broer in Holland, de paus en de tsaar.
Strathern haalt er ook onbeduidende details bij zoals het feit dat Napoleon bij het begin van elke veldslag masturbeerde om zijn zenuwen onder controle te houden (p.
34) en dat eten en seks niet langer dan een kwartier mochten duren (p.
34).
De portretten van de generaals (p.
42-49) mochten ook wel wat beknopter zijn.
Idem voor het seksleven van de militairen in Egypte en de ontrouwe thuisblijvers zoals echtgenote Joséphine in Parijs.
Het boek van Burleigh is ook voorzien van 16 pagina’s met prenten van negen geleerden en van de dodelijke aanslag op generaal Kléber; verder zijn er afbeeldingen van het toenmalige Alexandrië en Caïro, huizen van Napoleon en van geleerden, mammelukken, schaars geklede dansers en danseressen, allerlei soorten dieren en uiteraard de steen van Rosette.
De epiloog gaat over de Egyptomania en de Egyptologie in de 19e en 20e eeuw en het verzoek van Egypte in 2003 aan de Britten om de steen terug te geven.
Het register is allesomvattend: personen, plaatsen, inhoudelijke elementen.
Tot slot nog dit voor de liefhebbers van thrillers: de tocht van Napoleon naar Egypte en naar Palestina is door William Dietrich verwerkt in een spannende roman, die zich focust op de grote geheimen die onder de grote piramides (zouden) liggen en op allerlei bedrog en intriges daarom heen.
Het kaartje vooraan met de zeeroute naar Alexandrië is alvast correct.
Jef Abbeel

Korea Korea      Verstraten Joop      Korea

Wanneer Noord-Korea of Zuid-Korea in het nieuws opduiken lijkt het vaak alsof het om twee verschillende landen gaat die weinig of niets met elkaar te maken hebben.
Het noorden wordt meestal getypeerd als een gesloten, Stalinistisch bolwerk en het zuiden als een van de meest succesvolle Aziatische economische tijgers, momenteel de elfde economie ter werelD. Joop Verstraten reisde door beide Korea's en constateert in dit boek dat het contrast tussen beide landen inderdaad enorm is maar dat er evenzeer heel veel overeenkomsten zijn.
Dat laatste is niet verwonderlijk want het Koreaanse schiereiland vormde al 1300 jaar geleden een ongedeelde natiestaat, met een nog veel oudere, gezamenlijke cultuur.
Koreanen, uit Noord of Zuid, behoren tot een en hetzelfde volk, stammen uit eenzelfde etniciteit en spreken een en dezelfde taal.
De scheiding in Noord en Zuid is een van de grote drama's die Korea heeft getroffen in de 20e eeuw, een scheiding die door andere mogendheden en zonder overleg met de Koreanen in 1945 tot stand kwam.
Deze ongewilde tweedeling duurt voort tot op de dag van vandaag maar was slechts een van de tragedies die zich in de 20e eeuw op het schiereiland voltrok.
De bezetting en annexatie door Japan, de Koreaanse oorlog van 1950-1953, gevolgd door militaire dictaturen en verpaupering waren andere grote drama's.
Verstraten kreeg toegang tot en reisde onder strikt toezicht door Noord-Korea en begaf zich daarna weer als vrij man door Zuid-KoreA. Door zijn observaties te plaatsen in een historische context maar ook binnen de hedendaagse geopolitieke machtsverhoudingen ontstaat een beeld van Korea dat niet alleen uniek is in het Nederlandse taalgebied maar dat vooral een helder licht werpt op een verscheurd land en een fascinerend en veerkrachtig volk.

De goede stad      Mak Geert      Nederlandse geschiedenis

Verscheen in het voorjaar van 2007 - Welke idealen liggen verscholen achter een stadsplattegrond uit 1625? Wat kunnen we leren van de ‘mercator sapiens’ van Casper Barlaeus? Waarom beheerst het gedachtegoed van de weduwe Pels nog altijd ons buitenlandse beleid? En wat hebben de smarten van de zeventiende-eeuwse magistraat Coenraad van Beuningen van doen met het huidige Amsterdam? Wat Geert Mak betreft laten we het verleden nooit rusten.
Of het nu om studies met een breed perspectief als De eeuw van mijn vader en In Europa gaat, of om de biografie van één enkel gebouw, zoals Het stadspaleis over het paleis op de Dam, Mak stelt zich steeds weer ten doel om de geschiedenis tot leven te wekken.
En dat altijd vanuit het standpunt dat wie het verleden niet kent, het heden niet kan begrijpen.
Behalve de grote studies in boekvorm, die hem tot een van de geliefdste schrijvers van Nederland hebben gemaakt, schreef Mak ook vele losse beschouwingen, essays en reisnotities.
De beste daarvan werden gebundeld in De goede stad, en uit de gevarieerdheid van de stukken daarin blijkt opnieuw hoe breed Maks interesse is.
Om een greep uit de onderwerpen te doen: de oorsprong van sprookjes, journalistiek in Nederland, Pim Fortuyn en de ontzuiling, fictie en non-fictie, monumentenzorg en welke rol nostalgie daarbij speelt… Hoe uiteenlopend de stukken echter ook zijn, Mak is iedere keer weer de verteller die je om zijn vinger windt en meesleept in een betoog met een onderwerp waarvan je niet eens vermoedde dat het je interesse haD. Een normale stad leeft in meerdere tijden tegelijk.
Ga in Rome bijvoorbeeld maar eens op het Campo di Fiori staan, en je ziet twintig eeuwen: stukken zuil uit het antieke Rome, middeleeuwse muren, gevels uit de renaissance, om de hoek een boulevard uit de barok, even verderop een 20e eeuwse doorbraak.
Achter die afwisseling gaat een enorme dynamiek en creativiteit schuil.
Dankzij die eigenschappen kan, in de woorden van de grote stadssocioloog Lewis Mumford, een stad enigszins ontsnappen aan de tirannie van één tijd en één generatie.
Dat alles geldt echter niet voor Amsterdam, althans niet voor de Amsterdamse binnenstaD. Hier is voortdurend een spanning aanwezig tussen de vitaliteit van de stad, en de porseleinkast van het oude centrum.
De goede stad heeft, in de ogen van de Amsterdammers, sinds de 17e eeuw altijd een enigszins conservatief karakter.
Natuurlijk, net als de andere grote Europese steden heeft ook het 19e eeuwse Amsterdam plannen gehad voor grote doorbraken - bijvoorbeeld van de Plantage Middenlaan naar de Dam, en vanaf de Dam naar het Centraal Station.
Alleen had de stad had daar simpelweg nooit geld voor.
De redding van het 17e eeuwse Amsterdam is voor een belangrijk deel te danken geweest aan het feit dat het 19e eeuwse Amsterdam straatarm was.
Bovendien heeft Amsterdam de rol van hoofdstad altijd moeten delen met Den Haag - waardoor de bestuurskracht ontbrak om zulke ingrepen alsnog door te zetten.
Toch is er met dit stedelijke conservatisme, deze typisch Amsterdamse afwezigheid van grote grepen, doorbraken, monumentale pleinen en gebouwen, nog iets anders aan de hanD. Het is niet alleen een kwestie van geld of organisatie.
Het is ook een kwestie van mentaliteit.
, van een bijna pathologische angst voor het royale, voor het niet aantoonbaar nuttige, voor het intuïtieve, het onberekenbare.
De Dam met het nieuwe stadhuis in aanbouw, geschilderd door Joh.
Lingelbach, 1656 Het stadhuis op de Dam verbaasde vanaf het begin iedere buitenlandse bezoeker, omdat het niet één monumentale ingang haD. Nee, de burger moest het maar uitzoeken, tussen een van die zeven kleine poorten - om vervolgens een gigantische bijenkorf van overheidsactiviteiten te betreden.
Kerken, grote gebouwen, ze kregen hier nauwelijks een voorplein, laat staan dat ze in een mooie zichtlijn werden gekaderD. Neem het 19e-eeuwse plan om het hele Damrak te dempen en zo een ruime allee te scheppen van het Centraal Station naar de Dam.
Revolutionair was het plan allerminst: in talloze 19e eeuwse Europese steden is zo’n royaal entree van station naar stad aangelegD. Alleen in Amsterdam werd de royale ruimte van het Damrak direct weer afgeknepen door massieve bouwblokken als de Beurs van Zocher, en later door de Bijenkorf en de Beurs van Berlage.
Of neem de Stopera, honderd jaar later.
Waar, werkelijk, waar ter wereld zouden een paar stadsbestuurders op een achtermiddag twee maquettes van twee totaal verschillende toonaaangevende bouwplannen in elkaar schuiven, zoals een oude boer alles door elkaar prakt wat op zijn etensbord verschijnt? Waar zouden ze nog kans zien om dit monstrum te laten bouwen ook? Waar neemt men monumentaliteit, grote grepen, stedelijke accenten, zo weinig serieus als hier? Is dat iets Hollands? Is dat een uiting van ons égalitairisme, van onze oude burgerzin? Is het misschien zelfs een onderdeel van ons, typisch Amsterdamse, beeld van een goede stad? Zo is het stadsbeeld van de Amsterdamse oude stad ontstaan dat we maar al ter goed kennen.
Een stadsbeeld waarin niet - zoals bijvoorbeeld in Rome, Praag en andere Europese steden - de oudheid, de middeleeuwen, de barok en de 19e eeuw over en langs elkaar heen zijn geschoven, maar dat nog altijd in hoofdzaak bestaat uit een zee van vrij kleine, pittoreske burgerpaleisjes, met daartussen, als eenzame eilanden, een handvol monumentale en/of massieve gebouwen.
Omdat die laatste zelden in een monumentale omgeving zijn ingekaderd, omdat ze van de stad bijna nooit de lijnen en het perspectief hebben gekregen dat ze nodig hebben blijven ze tot in eeuwigheid eenzame mastodonten, pogingen tot allure en niet meer.
H.
P.
Berlage Rond 1915 was er een man die het in dit Amsterdam opnieuw wilde proberen met een ‘goede stad’.
Hendrik Petrus Berlage was een cultureel socialist, hij bouwde voor de nieuwe burger-arbeiders in de sociaal-democratische politiek van strakke planning en regulering, maar tegelijk had hij de vrijheid van een groot kunstenaar.
Hij had groot respect voor de historische waarde van de oude stad, ‘in aanleg monumentaal, in detail schilderachtig,’ zoals hij het kernachtig uitdrukte.
Maar tegelijk besefte hij - in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten - dat de moderne tijd radicaal andere vormen vereiste.
Hij durfde een bewuste breuk te maken met de tirannie van de Gouden Eeuw: zijn eigen ‘cittá ideale’ had evenveel allure als de grachtengordel, spiegelde zich daar zelfs aan, maar was helemaal klaar voor het vervoermiddel van de 20e eeuw, de auto.
Bovendien durfde hij monumentale bouw te herintroduceren in deze anti-monumentale stad: voor hem was monumentaliteit dé uitdrukking van het gemeenschappelijke, in zekere zin het symbool bij uitstek van de goede staD. Berlage kon zijn utopie tot op redelijke hoogte verwezenlijken in Amsterdam Zuid - en zijn project zou, naast de grachtengordel, een van de meest succesvolle stadsuitbreidingen van Amsterdam worden.
Hij wilde een echte stad bouwen, met echte stadsstraten en allerlei mooie accenten.
De kern van het plan draaide echter om een grote boulevard tussen aan de ene kant een nieuw te bouwen ‘Academie’, een tempel van de kunst, en aan de kant het nieuwe Zuiderstation, in zekere zin een tempel van arbeid en industrie.
Die as, daar zat alles in wat Berlage’s stad zo speciaal zou maken.
Zijn plan is in de loop van de 20e eeuw grotendeels gerealiseerd, en zelfs het station is er uiteindelijk gekomen, exact op de plek die hij had aangewezen, het huidige station Zuid-WTC. Maar wat is er van Berlage’s droom terechtgekomen, zijn eigentijdse ‘volcomen stad’? Ga er maar eens kijken.
Berlage’s Champs Elysees loopt vandaag de dag niet van een Kunstacademie naar een Gare du Nord, maar van Barretje Hilton naar een peuterspeelplaats en een fietsenstalling.
Berlage’s regelmatige gevelwanden zijn tegen het eind afgebroken, bij een brug.
Aan de overkant heeft een jolige stadsplanner in de jaren zestig een handvol bungalows laten neerzetten, een stijlbreuk die weinig met stedenbouw van doen heeft en alles met vadermoord en algehele stompzinnigheiD. Daarachter is dan nog het station weggepropt, enkel zichtbaar omdat de NS er een enorm blauwe bord heeft neergezet.
Zo gaat dat met goede steden in de praktijk, kun je zeggen.
Vanaf het Amsterdamse stadspaleis tot de plannen van nu, altijd staat er het nodige in de weg, nooit wordt de utopie volkomen gerealiseerD. Toch is op deze plaats nog iets anders aan de hand: hier wordt Berlage’s idee van de ‘goede stad’ uit het idealistische begin van de twintigste eeuw als het ware ingehaald door het postmoderne, individualistische en bijna virtuele idee van de ‘goede stad’ uit eind van diezelfde eeuw.
Al in 1938 signaleerde Lewis Mumford de merkwaardige hallucinatie die een grote, moderne stad bij de bewoners en bezoekers oproept.
Het idee namelijk dat de omvang, macht, rijkdom en techniek van zo’n zilveren stad het geluk van de mensen die er wonen navenant zou doen toenemen.
De oorzaak van deze vergissing verklaarde hij, toen al, met het fenomeen ‘pseudo-omgeving’, een omgeving die vooral suggereert, en die niet ís.
We weten natuurlijk allemaal beter.
Als je in de waan verkeert dat de moderne stad het hoogtepunt is van de beschaving, als je vol wilt houden dat in onze prachtig geordende wijken het onderwijs, de gezondheidszorg, de ouderenopvang en de veiligheid, patent zijn geregeld, als je niets wilt weten van de vernedering van de armoede en de helse onzekerheid van de illegaliteit, dan moet je wegkijken tot je er nekkramp van krijgt.
Maar dat is wel precies wat veel hedendaagse stedenbouw beoogt: dat bewoners en bezoekers niet meer in een echte wereld leven, maar in een schaduwwereld, een wereld van schermen en papieren, door glas, rubber, aluminium, hallen, liften en hekken gescheiden van het vaak moeizame bestaan van de gewone stadsbewoner.
‘Met steden,’ schreef Italo Calvino, ‘is het als met dromen: al het voorstelbare kan gedroomd worden, maar zelfs de meest onverwachte droom is een rebus die een verlangen verbergt, of de tegenkant daarvan, een angst.
’ Station Amsterdam Zuid-WTC Ik kijk nog eens goed naar het station Zuid-WTC. Het is typisch zo’n pseudo-omgeving als Mumford beschrijft, maar het is nog iets anders ook.
Het staat er nu een jaar of twintig, maar het verval begin al in te treden: het beton slaat uit, het plexiglas verweert en ik begrijp dat hier binnenkort alles weer overhoop wordt gehaalD. Het is een inwisselbaar stuk stad geworden, een stuk stad dat je bijna net zo snel afschrijft als een auto, en dan vervangt door iets totaal nieuws.
Hier is het starre Amsterdamse conservatisme van de binnenstad omgeslagen in het tegendeel: een grenzeloze flexibiliteit.
De vormen van onze goede stad zijn grillig en tijdelijk geworden omdat de waarden van de samenleving zelf grillig zijn geworden, en voornamelijk gericht op de korte termijn.
En de boodschap die deze stad onbewust uitzendt komt op hetzelfde neer: leef nu, de stad van morgen is een zorg voor anderen.
Zo sluit de cirkel zich.
In de flexibele goede stad kan iedere fantasie stad worden, iedere stad fantasie, alles kan, alles is te regelen, alles is vluchtig en tegelijk onder controle - de oneindige charme van de lichte, virtuele stad, vol leven zonder tragiek, vol avontuur zonder risico of pijn.

De man zonder gezicht      Gessen Masha      Biografie

Zou een biograaf zichzelf iets lastigers op de hals kunnen halen dan het beschrijven van een leven dat zich voor een groot deel heeft afgespeeld in een geheime organisatie die nooit in haar kaarten liet kijken? Masha Gessen onderneemt in 'De man zonder gezicht' (Ambo) een poging om het onwaarschijnlijke traject van Vladimir Poetin te reconstrueren.
Ze sprak met mannen en vrouwen die Poetins pad kruisten: voormalige medestanders, vroege tegenstanders en bange slachtoffers.
Poetin was een grijze KGB-muis toen de Sovjet-Unie implodeerde.
De labiele president Boris Jeltsin benoemde hem tot hoofd van de FSB, de opvolger van de KGB, op aanraden van Boris Berezovski, Ruslands eerste miljardair.
Poetin had enkele zaakjes voor Berezovski geregeld in Sint-Petersburg, en hij had daar geen steekpenningen voor gevraagdn vandaar.
Toen de zieke Jeltsin in 1999 zelf een opvolger moest krijgen, was het weer Berezovski die Poetin naar voren schoof, zonder goed te weten wie die KGB-kolonel eigenlijk was, bekende hij aan Gessen.
De meeste Russen hadden 'de man zonder gezicht' ook nooit gezien.
Een reeks zware bomaanslagen in Moskou gaf de nieuwe premier en latere president de kans om zich te profileren als een daadkrachtig leider.
Gessen schrijft niet dat Poetin de bommen zelf liet plaatsen, maar wijst wel op een reeks vreemde gegevens in het dossier.
Ook aan andere terreurdossiers, zoals de gijzeling van schoolkinderen in Beslan, zitten duistere kantjes.
In naam van de openbare orde wrong Poetin de prille Russische democratie de nek om door de politieke partijen en de pers te breidelen en veel nieuwe rijken, onder wie zijn eigen peetvader Berezovski, brutaal te onteigenen.
Wie niet plooide, was zijn leven niet zeker.
De dodenlijst van journalisten, politici en zakenlui in dit boek is indrukwekkenD. Gessen sluit haar werk af met enkele dagboekbladzijden uit de week net na de parlementsverkiezingen in december 2011.
Hoopvol beschrijft ze de grote betogingen tegen de verkiezingsfraude, en ze laat verstaan dat Poetins dagen als president mogelijk toch geteld zijn.
Misschien is ze beter in het beschrijven van het verleden dan in het voorspellen van de toekomst.
‘Ik heb een maffioso beschreven’ ‘Ik ben niet bang,’ zegt journaliste en activiste Masha Gessen, een stuwende kracht achter de massaprotesten in Moskou.
Binnenkort verschijnt haar boek De Man zonder Gezicht, waarin ze de president verkettert.
‘Gelukkig leest Poetin geen Engels.
’ Agressief, wraakzuchtig, meedogenloos, macho, sluw, gevoelloos, primitief, pathologisch hebzuchtig.
Deze eigenschappen van een maffia-godfather schrijft de Russisch-Amerikaanse journaliste Masha Gessen toe aan de machtigste man van Rusland in haar biografie De Man zonder Gezicht.
De onwaarschijnlijke opkomst van Vladimir Poetin.
De geheime dienst (FSB) heeft bij haar Amerikaanse uitgever al een drukproef van het uiterst kritische boek opgevraagd en in Rusland durft niemand het te publiceren, uit angst voor represailles.
,,Ik ben niet bang”, zegt Gessen in haar als New Yorkse loft ogende appartement in het centrum van Moskou, waar ze met haar hoogzwangere vrouw en twee kleine kinderen woont.
,,Als jodin, homo en Amerikaans staatsburger ben ik voor het regime toch al een vijanD. Ik hoop alleen niet dat Poetin zelf mijn boek te lezen krijgt, want mensen zoals hij vinden het nooit leuk als er iets onaardigs over hen wordt beweerD. Gelukkig leest hij geen Engels.
” Masha Gessen (Moskou, 1967) emigreerde in 1981 met haar familie naar de VS, maar keerde tien jaar later naar Rusland terug als correspondent en onderzoeksjournalist.
,,Ik heb hier mijn vrienden, een fijn huis en een goed leven.
” Sinds de vervalste parlementsverkiezingen van 4 december 2011 is ze een van de belangrijkste organisatoren van de massaprotesten in Moskou.
In de hippe club Masterkaja, schuin tegenover het hoofdkwartier van de FSB, houdt ze wekelijks krijgsberaad met haar jonge collega’s.
,,Op 26 februari A.s.
houden we een nieuwe grote betoging, dit keer zonder toestemming te vragen aan de autoriteiten”, zegt ze.
,,Zo willen we de boel op een vreedzame manier laten escaleren.
Want er moet iets gebeuren – de regering willigt onze eisen niet in en de demonstranten raken gedemoraliseerD. Het is alsof je in de Sovjet-Unie naar een autodealer gaat om een nieuwe Wolga te kopen en van de verkopers te horen krijgt dat dit niet kan, maar dat je wel op straat kunt wachten tot er over een paar jaar een exemplaar uit de fabriek rolt.
” Toch kun je volgens Gessen niet zeggen dat er sinds het begin van de protesten niets is veranderD. „Op lagere overheidsniveaus zie je al behoorlijk wat burgerlijke ongehoorzaamheiD. Zo worden steeds vaker politieke gevangenen vrijgelaten, melden rechters zich ziek als ze een politiek proces moeten voeren en trekken meer stembureau-voorzitters hun mond open als ze verkiezingsuitslagen moeten vervalsen.
Het laat zien dat de onderkant van Poetins machtspiramide begint tegen te sputteren.
En daardoor wordt de top, die wegmoet, ondermijnD.” Uit uw boek komt Poetin als een geboren onderwereldfiguur naar voren, die al sinds zijn jeugd in de achterbuurten van Leningrad een liefhebber van geweld is.
,,Poetins persoonlijkheid is gevormd door die kinderjaren waarin hij met straattuig omging.
Toen al zag hij agressie als een deugD. Tot aan het eind van zijn leven zal hij een macho blijven.
Lange tijd was dat gedrag goed voor zijn imago bij veel gewone Russen.
Maar door de witte lintjes van de demonstranten (symbool van het anti-regeringsprotest) met condooms te vergelijken, heeft hij het bij velen verbruiD. Vanaf dat moment eisten ze behalve nieuwe verkiezingen ook een Rusland zonder Poetin.
” U concludeert dat Poetin een van de meest corrupte figuren aller tijden is.
Hij zou in de jaren negentig, als assistent van burgemeester Sobtsjak van Sint-Petersburg, tientallen miljoenen dollar achterover hebben gedrukt met duistere transacties.
,,In de laatste vier hoofdstukken laat ik zien hoe Poetin de democratische instituties verwoest, de vrije pers de mond snoert en de terreur in Rusland bevordert, maar ook hoe zijn corruptie en hebzucht toenemen.
Toen besefte ik ineens dat ik een boek over ‘The making of a Maffioso’ schreef.
De onthulling in december 2010 dat Poetin een privépaleis van 1 miljard dollar aan de Zwarte Zee heeft laten bouwen, is veelzeggenD. Het is een volkomen nutteloos project.
Hij kan er niets mee, ook niet na zijn pensionering, want het ligt in zijn eigen land en dan valt hij teveel op.
Zijn manier van stelen is volstrekt pathologisch van aarD.” U beschrijft burgemeester Anatoli Sobtsjak van Sint-Petersburg, die geldt als de democratische leermeester van Poetin, allesbehalve als de liberaal is die velen in hem zien.
Waarom? ,,Sobtsjak was geen liberaal, maar een opportunist, zoals zoveel anderen in die tijD. Eind jaren tachtig was hij even voorstander van democratie.
Hij probeerde het, maar het beviel hem niet en zag er alleen maar inefficiëntie uit voortkomen.
Sobtsjak is eerder een partner in crime van Poetin.
” U beschrijft Poetin ook als een typische homo sovieticus, die helemaal niets met het democratisch systeem opheeft.
,,Hij is een bewonderaar van de Sovjet-dictatuur, net zoals alle andere KGB’ers van zijn generatie dat zijn.
Een van zijn belangrijkste ideologische uitlatingen is nog altijd dat het uiteenvallen van de Sovjet-Unie de grootste geo-politieke ramp uit de 20ste eeuw is.
” U beweert ook dat Poetin in 2004 zijdelings bij de gijzelingsactie op de school in Beslan betrokken is geweest, waarbij volgens uw onderzoek geen 334 maar duizend mensen zijn omgekomen.
,,Ik geloof niet in samenzweringstheorieën, maar wel in entropie.
Waarschijnlijk is Beslan, net als de gijzeling in het Moskouse Doebrovkatheater, uitgevoerd door een Tsjetsjeense bandietengroep die op de een of andere manier gefinancierd werd door de FSB, in de hoop haar zo onder controle te kunnen houden.
,,Toen de gijzelingsacties begonnen, werkte de FSB dus samen met de terroristen.
Hun beider doel was om zoveel mogelijk mensen te doden.
Dat in Beslan een tank twee uur lang op de school vuurde, kan namelijk niet bedoeld zijn geweest om alle terroristen te doden, maar wel om zoveel mogelijk slachtoffers te maken.
Op die manier kon angst worden gezaaid onder de bevolking en kon Poetins positie als sterke man worden versterkt.
Precies daarom is de rol van de FSB in de gijzelingsdrama’s nooit onderzocht.
” Keek het Westen met de armen over elkaar toen dit alleemaal gebeurde? ,,Veel belangrijke Amerikaanse media richtten zich in 2000 op de politieke strijd tussen Bush en Gore en daarna op Irak en Afghanistan.
Ook voerden ze grote bezuinigingen door en werden vaste correspondenten vervangen door freelancers.
Ze hadden besloten dat Rusland een democratie was geworden.
Westerse journalisten kregen hun informatie van dezelfde ambtenaren en politici die onder president Jeltsin democraat waren, maar allang met Poetin in zee waren gegaan.
” Hoe moet het in godsnaam verder met Rusland? Poetin wint op 4 maart A.s.
bij gebrek aan serieuze tegenstanders toch gewoon de verkiezingen? ,,Als de demonstratie aanstaande zondag een succes wordt en Poetin doorgaat met zijn stommiteiten, dan kun je na zijn inauguratie begin mei grote burgerlijke ongehoorzaamheid verwachten.
Zolang de protesten vreedzaam verlopen, kunnen we er mee doorgaan.
Maar stel nu dat op een gegeven moment de politie en het leger tegen ons worden ingezet, dan zullen we hen ervan moeten overtuigen dat we geen geweld willen, maar een vreedzame verandering, en dat ze zich aan onze kant moeten scharen.
,,In het beste geval zou Poetin nu Michail Prochorov (de liberale oligarch en kandidaat in de presidentsverkiezingen) een overgangsregering kunnen laten vormen, die hem immuniteit tegen rechtsvervolging verleent.
Maar om die stap te kunnen nemen, moet Poetin er eerst achter komen dat veel Russen genoeg hebben van zijn politieke systeem.
Zelfs het hogere kader zegt nu tegen Prochorov: ‘Houd alsjeblieft ook rekening met ons als je mocht winnen.
’ Maar omdat Poetin de media heeft gekneveld, ontvangt hij geen onafhankelijke informatie.
Hij moet dezer dagen een zeer geïsoleerd man zijn.
” De macht van een man zonder gezicht Begin maart werd Vladimir Poetin voor de derde keer verkozen tot president van RuslanD. Met maar liefst 64 procent van de stemmen.
Maar naar wie ging die overweldigende meerderheid eigenlijk.
Wie is Poetin? Masha Gessen legt het uit in haar biografie De man zonder gezicht.
Het boek stond al een tijdje op de planning van de uitgever, maar wat er precies in het boek stond werd zo lang mogelijk geheim gehouden.
Mensen die het manuscript voor de officiële publicatiedatum van 1 maart in handen kregen moesten een geheimhoudingsovereenkomst tekenen.
De inhoud was volgens de uitgever zo explosief dat het naar buiten komen ervan een gevaar zou opleveren voor de schrijfster.
Gessen, half-Russisch/half-Amerikaans, woonde op dat moment nog in Rusland en er werd gevreesd voor een vergelding.
Dit maakte de promotie van het boek lastig.
Maar blijkbaar niet minder succesvol, want De man zonder gezicht is in maar liefst tien verschillende talen verschenen.
En door het spannende verhaal achter het verschijnen van het boek zijn de verwachtingen van de inhoud ook meteen hooggespannen.
En terecht.
De moord op Politkovskaja en Litvinenko Dat de zorgen om de auteur terecht zijn blijkt al meteen uit de eerste hoofdstukken van het boek.
Gessen legt haarfijn uit wat de moeilijke omstandigheden zijn waaronder zij als onafhankelijke journalist moet werken in het Rusland van Poetin.
En kritiek op de president wordt in Rusland niet bepaald op prijs gestelD. De kritiek kostte sommige collega's van Gessen zelfs het leven.
Een beroemd voorbeeld is natuurlijk Anna Politkovskaja (1958-2006).
Zij werd zes jaar geleden doodgeschoten in Moskou.
En hoewel de directe link met Poetin nooit is bewezen, zijn de vermoedens over zijn betrokkenheid wel erg sterk.
Die link is wel gevonden bij de dood van de voormalige FSB-agent Aleksandr Litvinenko (1962-2006).
Hij werd enkele weken voor de dood van Politkovskaja vergiftigd met het radioactieve Polonium.
Vlak voor zijn dood nam Litvinenko nog een videoboodschap op waarin hij Poetin beschuldigde van de moord op hem.
De daders werden door de Engelse politie achterhaald en de hoofddader had directe banden met de president.
Om zijn uitlevering te voorkomen werd de moordenaar door Poetin benoemd tot parlementsliD. Geregisseerd drama in Beslan Poetin gaat over lijken om aan de macht te komen en te blijven.
Naast verschillende bekende politieke moorden met een sterk Poetinluchtje zijn het vooral de schokkende feiten rondom Beslan die dat volgens Gessen bewijzen.
Bij een gijzeling in dit kleine stadje in september 2004 kwamen maar liefst 334 mensen om het leven, onder wie 186 kinderen.
De officiële lezing is dat het ging om een terroristische aanslag van de Tsjetsjenen.
De meeste slachtoffers vielen bij de bevrijdingsactie door het Russische leger en waren volgens de officiële lezing niet te voorkomen.
Gessen komt echter met een andere lezing.
De Tsjetsjeense strijders waren nog volop in onderhandeling over de vrijlating van hun gijzelaars toen Poetin besloot dat het tijd was om in te grijpen.
En deze ingreep was niet zachtzinnig.
De school waar de gijzeling plaatsvond werd van dichtbij met tanks beschoten.
Het ging er zo heftig aan toe dat de lokale politie probeerde de militairen tegen te houden.
En de gijzelnemers probeerden de gijzelaars, zoals gezegd met name kinderen, te beschermen tegen het gewelD. Maar tegen tanks en vlammenwerpers kun je weinig beginnen.
De gebeurtenissen in Beslan schokten heel RuslanD. Poetin greep de gijzeling en zijn gruwelijke afloop aan om nieuwe wetgeving in te voeren.
Wetgeving die het nog jonge democratische systeem in Rusland in sneltreinvaart weer afbrak.
Totdat er nog slechts één functionaris rechtstreeks door de kiezers kon worden aangewezen: de president zelf.
En op die verkiezingen valt de afgelopen jaren het nodige af te dingen.
De democratie van Poetin Gessen schetst in haar boek niet zozeer de levensloop van de man Poetin als wel de levensloop van de democratie in RuslanD. Van het einde van de Sovjetunie in 1991 tot de aankondiging van tussenpaus Medvedev eind vorig jaar, waarna Poetin zich opnieuw kandidaat zou stellen om president te worden.
De levensloop van Poetin zelf is ook moeilijk te achterhalen.
En wat er al over bekend is komt uit de koker van Poetin en zijn eigen propagandamachine.
Toch weet Gessen in haar boek ook een tipje van de sluier op te lichten over zijn tijd voordat hij politiek actief werD. Al zijn er in dat gedeelte van het boek meer vragen dan dat er antwoorden zijn.
De man zonder gezicht is een aaneenschakeling van schokkende onthullingen over Poetin en de zijnen.
Door de persoonlijke betrokkenheid van Gessen als verslaggever bij veel van de gebeurtenissen leest het boek als een spannende roman.
Iedere andere zittende president zou een dergelijke onthullende biografie niet overleven.
Hier is het de vraag of de auteur van de biografie haar leven nog zeker is.

De toekomst van het verleden      Stille Alexander      Menswetenschappen

De grote sfinx van Gizeh, deels leeuw, deels farao, deels god, is langzaam aan het vergaan.
Grote stukken van de buitenkant van het standbeeld brokkelen dagelijks af en omdat de kern zacht is, dreigt het hoofd elk moment naar beneden te vallen.
Hoewel Egyptologen zich inspannen om het monument te herstellen, doet hun onderzoek meer kwaad dan goed: 'wie het onderzocht, doodt het', in de woorden van een archeoloog.
De toestand van de sfinx van Gizeh staat symbool voor het probleem dat journalist Alexander Stille in De toekomst van het verleden aan de orde stelt: de voortdurende informatiestroom en de sterke technologische ontwikkelingen maken het steeds moeilijker ons cultureel erfgoed te begrijpen en te beschermen.
Stille illustreert zijn argumenten met anekdotes over zijn reizen naar uiteenlopende landen als China, Egypte, India, Madagaskar, Somalië en Sicilië.

India      French Patrick      India

Een geschiedenis van het subcontinent, doorheen de levens van tientallen zeer verscheiden Indiërs.
En toch komt het het broeierige, lawaaierige, rot en rijk ruikende India niet echt tot leven in dit boek.
Levensverhalen In het geval van “India, een persoonlijke biografie van 1,2 miljard mensen” dekt de vlag de lading.
French heeft als uitgangspunt voor zijn geschiedenis van het subcontinent de levens van tientallen Indiërs genomen, van kopstukken uit grote en kleine politieke partijen, over succesvolle zakenlui, gangsters en expats, tot naamloze lunchbezorgers, dienstmeisjes, en de Oscarwinnende componist A.R.
Rahman van Slumdog Millionaire.
Die caleidoscopische aanpak is erg geschikt voor een multi-interpreteerbaar land als India waar moeilijk vat op te krijgen is.
Het vuistdikke boek valt uiteen in drie delen: politieke geschiedenis, economie en maatschappelijke verschijnselen.
Maar veel hoofdstukjes zijn onderling inwisselbaar, in India hangt alles met de rest samen.
Het is ver zoeken naar een soort rode draad, en de auteur holt nogal bruusk van de ene held naar de andere figurant.
Grootste democratie ter wereld De helft van de mensen die wereldwijd in een democratie leven, woont in IndiA. Dat het immense land al drie kwart eeuw een democratie is, al regeerde Indira Gandhi een tijd met de noodtoestand, is een blijvende bron van positivisme.
Het aantal kiezers dat opdaagt in het stemhok ligt hoger dan in de VS en Groot-Brittannië.
In tegenstelling tot die democratieën gaan in India ook de armen in groten getale stemmen.
Maar, stipt Patrick French aan, alleen wie een diploma in de statistiek en de chaostheorie heeft, begrijpt de democratie in bij voorbeeld deelstaat Uttar Pradesh.
Socialisten en nationalisten Sonia Gandhi Het onafhankelijke moderne India is een project van de Congrespartij, voluit Indian National Congress, in 1885 opgericht door hoogopgeleide Engels sprekende verlichte geesten, die een groter aandeel in het bestuur van de Britse kroonkolonie opeisten.
Voorzitter Pandit Nehru kreeg het in 1947 voor mekaar, dochter Indira Gandhi, kleinzoon Rajiv en achterschoondochter Sonia Gandhi zetten het werk voort.
Belangrijkste oppositiepartij is de hindoenationalistische BJP.
De auteur kan niet echt verhullen dat hij het “socialisme” van de Congrespartij maar niks vindt, en de corruptie van de BJP, vooral van gewezen leider Lal Advani , met de mantel der liefde bedekt.
De Indiase nationalisten moesten niet alleen strijden tegen de Britten, maar ook tegen de zowat 550 adellijke tot koninklijke heersers van net zoveel kleine vorstendommen.
De oplossing was geniaal en eenvoudig: laat de maharadja’s hun rijkdom, en geef hen een béétje macht.
De koeiengordel Ganesha Tweede probleem: schep een seculiere staat in een land dat doordrongen is van religie, mysterie en mythologie.
“We geloven dat we door God zijn geschapen maar we vinden ook dat de mensen niet precies hoeven te weten hoe”, zegt een religieus leider helemaal vooraan in het boek.
Het hindoeïsme beschikt over 330 miljoen godheden, een beetje hindoe kent er duizend, met tien reïncarnaties.
De Amerikaanse Bible Belt is klein bier vergeleken met de Indiase Koeiengordel.
Zelfs politieke partijen reïncarneren.
Alle parlementsleden jonger dan dertig komen uit een politieke dynastie.
India is dus weer op weg naar de tijd van de erfelijke monarchen.
In de Bollywood-hit Luck by Chance zegt een van de sterren: “ik heb geen invloedrijke oom, maar ik zal er wel een zijn…” Groei-economie IT-hoofdstad Bangalore De economie was tot in de jaren negentig goeddeels gebaseerd op een sovjet-achtige planning, inclusief corruptie.
De spoorwegen en de steenkoolsector behoorden tot ’s werelds grootste werkgevers, maar waren tegelijk de ergste verspillers en verlieslaters op de aardbol.
Na de vrijmaking van de markt ging India behoren tot de groeimogendheden.
Maar: op het ogenblik dat toerisme en outsourcing naar India een nieuwe vlucht namen, groeide ook de emigratie naar ongekende hoogtes.
Naar de Verenigde Staten vooral, waar Indiërs tot de beste technologie-studenten behoren, en waar hele sectoren in hun handen zijn.
Een voorbeeld: wat is een potel? Vroeger heette dat een motel, nu zijn ze allemaal eigendom van telgen uit de familie Patel.
Absurd Jeanne Devos Patrick French beschrijft doeltreffend en met aangrijpende concrete voorbeelden het kastensysteem -dat ook voordelen heeft- de praktijk van inwonende rechtenloze huisbedienden (voor wier rechten onze eigen zuster Jeanne Devos onverdroten strijdt), de enorme migratie, het technologische mirakel, de absurditeiten.
In Bihar mochten hulpverleners na de overstroming van 2008 maar in actie komen wanneer de bevoegde minister er was, dertig uur na de ramp.
Draad kwijt Een boek ophangen aan ontmoetingen met een menigte erg verschillende mensen is een uitstekend idee, maar dan had de auteur meer moeten doen met die gesprekken.
Bij het bezoek aan de Sikhfamilie van de moordenaar van Indira Gandhi blijft de lezer zwaar op zijn honger.
Ergens zegt French over een van zijn interviewees dat hij aan een verhaal begint dat zo ingewikkeld is dat hij al gauw het spoor bijster raakte.
Dit is af en toe ook op dit boek van toepassing.
Hij besteedt bijvoorbeeld erg veel aandacht aan een weliswaar schrijnende gerechtelijke dwaling, over een vader van een vermoord meisje die opeens de vermeende dader wordt, met alle verschrikkelijke gevolgen vandien.
Moslims Gelukkig heeft French een aantal originele inzichten.
Volgens hem vond de scheiding India-Pakistan niet plaats in 1947, maar in '71, toen Delhi hielp bij de onafhankelijkheid van Bangladesh, het voormalige Oost-Pakistan.
De moslims in India zijn gematigd en hebben lak aan Taliban en Hamas.
Maar de alleen voor hen toegestane sharia-uitzonderingswetten over echtscheiding zijn zo achterlijk dat zelfs Pakistan ze al een hele tijd geleden afschafte.
Moslims willen gewoon deel uitmaken van de Indiase maatschappi J. In de handel lukt dat aardig.
Elders niet.
Hoewel ze 14 procent van de bevolking vormen, zijn ze maar goed voor 6 procent in beroepsgroepen die met veiligheid te maken hebben, en nog minder bij de post en de overheidsbanken.
Hun scholen presteren ondermaats.
Trouwens, Patrick French gelooft niet echt in de multiculturele samenleving, vreemd voor iemand die over India schrijft.
India komt niet tot leven De biografie van India is een boeiend boek waar je veel van opsteekt, soms bij glimlacht en vaak de wenkbrauwen bij fronst.
Maar dat is eigenlijk meer de verdienste van het land en de inwoners dan van de auteur.
Van het broeierig hete, lawaaierige, rot en rijk ruikende, kortom zintuiglijk overrompelende India heb ik niet veel gemerkt.
Akkoord, dat zijn clichés, maar toch.
Patrick French schrijft in een rustig voortkabbelende stijl, die iets te sterk contrasteert met zijn bruisende onderwerp.
Een persoonlijke biografie van 1,2 miljard mensen’, luidt de paradoxale ondertitel van Patrick French: India (Atlas, vert.
Paul Syrier, 472, blz.
€ 55).
De Britse auteur streeft naar een alomvattend portret van het reusachtige land en ook nog eens van alle inwoners, klassen, kasten, rijken, armen, godsdiensten.
Dat kan niet, uiteraarD. India is, schrijft hij zelf, „een macrokosmos”.
Maar French doet wel een moedige poging ons in die kosmos mee te voeren.
Persoonlijke verhalen geven een extra lading aan het grote verhaal over de groeiende macht en rijkdom van India, de toenemende dominantie van het ongebreidelde kapitalisme, het lot van de verpauperde massa’s, de etnische en religieuze tegenstellingen.
Zo krijg je een beeld van naast elkaar bestaande realiteiten en van maatschappelijke veranderingen die zich duizelingwekkend snel voltrekken.
In India heeft dit boek controversiële reacties opgeroepen.
French zou nog te veel vast zitten in westerse vooroordelen.
Dat lijkt me onrechtvaardige kritiek op dit goed geschreven werk van iemand die zich al decennia met het land bezighoudt

De wraak van de geografie      Kaplan D.Robert      Divers

Robert D.Kaplan bespreekt hoe mensen en ideeën weliswaar invloed hebben op de loop van gebeurtenissen, maar dat de geografie uiteindelijk bepalend is voor de loop van de geschiedenis.
Hij biedt ons een geheel nieuwe blik op de Europese schuldencrisis, legt uit waarom Rusland zo paranoïde is, geeft een verklaring voor de onverbiddelijkheid van de Chinese macht, laat zien hoe India in de knel zit tussen haar directe buren, bepleit waarom Iran de ware spil van EurAzië is en toont ten slotte aan waarom de grenzen van Arabische landen als Syrië en Irak minder kunstmatig zijn dan ze lijken.
Hoe de politieke wereldkaart er aan het einde van de eenentwintigste eeuw uit zal zien, valt niet te voorspellen.
Wel kan men proberen om vanuit tendensen uit het verleden en de hedendaagse situatie de contouren van de toekomst te schetsen.
De geografie is hierbij van groot belang.
Althans, zo betoogt Robert Kaplan in De wraak van de geografie: Wat de wereldkaart ons voorspelt over komende conflicten en het gevecht tegen het onvermijdelijke.
Een recensie door robbert helder.
Geografie en de geschiedenis In De wraak van de geografie (The Revenge of Geography,) stelt de Amerikaanse journalist Robert Kaplan dat de geografische factor altijd van belang zal zijn bij internationale conflicten.
Na de val van de Berlijnse Muur kregen denkers en beleidsmakers het idee dat de geografie was overwonnen.
De oorlogen in Afghanistan en Irak lieten op niet mis te verstane wijze zien dat deze opvatting niet juist was: de geografie bleek nog steeds van betekenis.
Of zoals Kaplan het fraai verwoordt: ‘Ook al kunnen wij satellieten naar de rand van het zonnestelsel sturen – en ook al kennen de financiële markten en cyberspace geen grenzen – de Hindu Kush vormt nog steeds een grens om rekening mee te houden.
’ Kaplan haast zich erbij te vermelden – en dit herhaalt hij voortdurend – dat hij géén geografisch determinist is.
De toekomst ligt door de geografie niet onwrikbaar vast, want ook andere factoren, waaronder historische, demografische en economische, spelen mee.
En natuurlijk de niet geringe invloed van menselijke beslissingen.
Wie het belang van de geografie erkent, erkent juist de grenzen van wat het menselijk handelen vermag.
De onenigheid tussen deterministen en hun tegenstanders over het belang van de geografie loopt als een rode draad door het eerste gedeelte van het boek, waarin de ideeën van een groot aantal denkers uit de negentiende en twintigste eeuw aan bod komen.
Hier laat Kaplan zien dat geografen in het verleden soms aardig in staat bleken om toekomstige ontwikkelingen te voorzien: zo bleek de Hartland-these van Harold Mackinder (1861-1947), geformuleerd aan het begin van de twintigste eeuw, ‘opmerkelijk relevant voor de dynamiek van de beide wereldoorlogen en de Koude Oorlog’.
Ook voorzag Mackinder, wederom aan het begin van de twintigste eeuw, dat China de dominante geopolitieke macht in Azië zou kunnen worden.
Kaplan besluit dit eerste deel met een analyse van de belangrijkste recente ontwikkelingen: de lege ruimte op de wereld is geheel en al verdwenen, ideeën worden razendsnel verspreid door massamedia en de aanhoudende urbanisatie in met name Azië en Afrika zorgt voor nieuwe uitdagingen.
De geografie is lang niet meer almachtig, zo concludeert Kaplan, maar doordat afstanden kleiner worden en ruimte steeds schaarser – en dus waardevoller – behoudt zij betekenis.
Doordat landen en regio’s steeds meer op elkaar gaan lijken en – figuurlijk – dichter bij elkaar liggen wordt de wereld zowel saaier als gevaarlijker.
Scenario's langs breuklijnen In het tweede gedeelte van De wraak van de geografie buigt Kaplan zich vervolgens over de reliëfkaart.
De focus ligt op Eurazië: Rusland, Europa, het Midden-Oosten, het Indische subcontinent en ChinA. Het hoofdstuk over Noord-Amerika vormt een topografisch buitenbeentje.
De ontstaansgeschiedenissen van de besproken gebieden, waarbij naast de geografie veel aandacht is voor historische, demografische en economische ontwikkelingen, worden bondig en treffend beschreven.
Kaplan besluit elk hoofdstuk met een aantal mogelijke scenario’s voor de toekomst.
Hierbij zijn de menselijke keuzes vaak doorslaggevend voor hoe de toekomst er uiteindelijk uit zal gaan zien.
Naast de scenario’s is het tweede gedeelte ook interessant, omdat het uitstekende achtergrondinformatie geeft bij het wereldnieuws van nu: de mondiale suprematie van de Verenigde Staten die onder druk staat door opkomende grootmachten, de Chinezen die hun invloed op zee proberen te vergroten en Japan dat dit met argusogen volgt, de Arabische Lente die in Syrië is uitgemond in een burgeroorlog en Rusland dat zijn invloed probeert te vergroten in de voormalige Sovjetrepublieken.
De toekomstscenario’s die Kaplan schetst, richten zich meestal op de langere termijn: zo voorziet Kaplan dat de Middellandse Zee, wanneer het stof na de Arabische Lente weer is neergedaald, opnieuw verbindend zal worden in plaats van begrenzend en dat de Verenigde Staten met haar onhoudbare zuidgrens ‘zal veranderen in een door kleurlingen bevolkt en noord-zuid georiënteerd land tussen Canada en Mexico’.
Met De wraak van de geografie heeft Robert Kaplan een erg intrigerend boek geschreven.
Vlot en zakelijk beschrijft Kaplan gedetailleerd de achtergronden bij hedendaagse ontwikkelingen en probeert op basis hiervan vooruit te kijken.
Dat de ondertitel wellicht wat al te sterk is aangezet – de geografie speelt ook in dit boek geen allesbepalende rol – doet niets af aan de sterke analyses.
Wel is het jammer dat de gebiedskaarten schaars en vrij ongedetailleerd zijn.
Een gemiste kans aangezien dit boek juist het belang van de kaart benadrukt! Om niet verrast te worden wanneer de krant van morgen op de mat valt, is het raadzaam om samen met Robert Kaplan naar de reliëfkaart te kijken.
Een glazen bol bezit Kaplan niet, wel de kennis om goed beargumenteerde scenario’s te schetsen.
De enige specifieke voorspelling die Kaplan doet – het zij voorzichtig – is overigens niet uitgekomen: bij het verschijnen van dit boek is het regime in Syrië nog steeds niet gevallen.
Dit boek levert een geheel nieuw inzicht in de huidige wereldconflicten en de auteur wil bewijzen dat de loop van de geschiedenis bepaald wordt door de geografie.
Robert D.Kaplan werd geboren in 1952 in New York.
Hij is een Joods-Amerikaanse auteur en is al meer dan 25 jaar correspondent van The Atlantic Monthly.
In 1984 versloeg hij de oorlog tussen Iran en Irak en hij maakte naam met boeken over de oorlog van de Afghaanse guerrilla tegen de Sovjets (Soldaten van God, 1990) en de burgeroorlog in de Balkan (Balkanschimmen, 1993).
Hij specialiseerde zich in het buitenlands beleid van de Verenigde Staten en behoort tot de invloedrijkste neoconservatieve auteurs in AmerikA. In ‘De wraak van de geografie’ bespreekt Kaplan hoe mensen en ideeën weliswaar invloed hebben op de loop van de gebeurtenissen, maar dat de geografie uiteindelijk bepalend is voor de geschiedenis in haar geheel.
De meest diverse onderwerpen komen daarbij aan bod: hij biedt ons een geheel nieuwe blik op de Europese financiële crisis, legt uit waarom Rusland paranoïde is, verklaart de onverbiddelijkheid van de Chinese macht, toont hoe India gevangen zit tussen haar directe buren, ziet Iran als de ware spil van Eurazië en toont aan waarom de grenzen van Arabische landen minder kunstmatig zijn dan ze op de kaart lijken.
Aan voorspellingen waagt Kaplan zich nauwelijks.
Wel probeert hij met de kennis van het verleden en inzicht in de hedendaagse situatie, de grote lijnen van de toekomst te schetsen.
Kaplan toont aan dat de geografie hierbij van zeer groot belang is.
Het is de journalist die de hele aardbol heeft bereisd die ons met dit boek naar de reliëfkaart leidt en een handleiding biedt voor een volgende conflictfase.
Hij meent dat de ‘geografische factor’ altijd van belang zal zijn bij internationale conflicten.
Na de val van de Berlijnse Muur kregen beleidsmakers het idee dat de geografie was onderworpen.
De oorlogen in Afghanistan en Irak lieten echter overduidelijk zien dat deze mening niet juist was.
Kaplan verantwoordt het als volgt: “Ook al kunnen wij satellieten naar de rand van het zonnestelsel sturen – en ook al kennen financiële markten en cyberspace geen grenzen – de Hindu Kush vormt nog steeds een grens om rekening mee te houden.
Kaplan haast zich erbij te vermelden – en dit herhaalt hij voortdurend – dat hij geen geografisch determinist wil zijn.
De toekomst ligt door de geografie niet onwrikbaar vast, want ook de historische, demografische en economische factoren spelen mee.
Daarnaast is er natuurlijk de niet geringe invloed van menselijke beslissingen.
Zijn besluit is dat wie het belang van de geografie erkent, juist de grenzen opmerkt van wat het menselijk handelen vermag.
De onenigheid tussen deterministen en hun tegenstanders over het belang van de geografie loopt als een rode draad door het eerste gedeelte van het boek.
Hierin komen de ideeën van een aantal denkers uit de negentiende en de twintigste eeuw aan boD. Kaplan laat zien dat geografen in het verleden soms in staat bleken om toekomstige ontwikkelingen te voorzien.
Hij besluit dit eerste – historische – deel met een analyse van de belangrijkste recente ontwikkelingen.
De lege ruimte in de wereld is totaal verdwenen, ideeën worden razendsnel verspreid door massamedia en de aanhoudende urbanisatie zorgt voor nieuwe uitdagingen.
De geografie is niet meer almachtig, concludeert Kaplan, maar juist doordat afstanden kleiner worden en ruimte steeds schaarser – en dus waardevoller – behoudt zij betekenis.
Doordat het onbekende verdwijnt en regio’s dichter bij elkaar komen te liggen, wordt de wereld zowel saaier als gevaarlijker.
Vervolgens buigt Kaplan zich over de reliëfkaart.
Hij focust daarbij op Eurazië.
Bij de ontstaansgeschiedenissen van de besproken gebieden wordt naast de geografie veel aandacht besteed aan de historische, demografische en economische ontwikkelingen.
Kaplan besluit elk hoofdstuk met een aantal mogelijke scenario’s voor de toekomst.
Dit deel zorgt ook voor uitstekende achtergrondinformatie bij het wereldnieuws van nu.
Hij schetst de mondiale suprematie van de Verenigde Staten, maar ook hoe die onder druk staat door opkomende grootmachten.
Hij schrijft over de Chinezen die hun invloed op zee proberen te vergroten en hoe Japan dit met argusogen volgt.
Hij verklaart hoe de Arabische lente in Syrië is kunnen uitmonden in een burgeroorlog.
Hij laat zien dat Rusland zijn invloed probeert te vergroten in de voormalige Sovjetrepublieken.
Als specialist in het buitenlands beleid van de Verenigde Staten waarschuwt hij deze voor de onhoudbare zuidgrens en voorspelt dat het land “zal veranderen in een door kleurlingen bevolkt en noord-zuid georiënteerd land tussen Canada en Mexico”.
Met ‘De wraak van de geografie’ schreef Kaplan een erg intrigerend boek.
Het is een zakelijk werk dat de ingewikkelde wereldstructuur probeert te verduidelijken.
Als geen ander kent Kaplan de achtergronden bij de hedendaagse ontwikkelingen en probeert hij op basis hiervan vooruit te kijken.
In het boek werden tevens de gebiedskaarten van de besproken wereldzones opgenomen.
Meer kaarten en vooral meer gedetailleerde kaarten zouden echter kunnen helpen om de teksten beter te illustreren.
Een toestand analyseren is één ding, de toekomst voorspellen is nog heel wat anders.
Zelfs voor Kaplan met al zijn (voor)kennis blijkt dit te hoog gegrepen.
Zo voorziet hij de snelle val van het regime in Syrië, maar bij het verschijnen van het boek was dit nog steeds niet gebeurD. Nochtans geeft Kaplan ons in dit boek enorm veel achtergrondinformatie mee om de huidige toestand in de wereld te begrijpen.
Zelfs als dit gebeurt vanuit zijn Amerikaanse achtergrond, waarbij hij zijn land ziet als politieman van de wereld, is dit zeer verrijkenD. Naast het belang van de geografie vergeet Kaplan toch ook niet dat het noodzakelijk is het verleden en de historische ontwikkeling van een land te kennen en begrijpen om de toekomst te voorzien.
Hij tekent de dualiteit op tussen de natuurlijke grenzen enerzijds en de globalisering van dit informatietijdperk anderzijds.
Gelukkig ziet hij naast zijn stokpaardje van ‘de geografie’ dus ook het belang in van geschiedenis, cultuur, technologie en demografie.
Volgens hem zijn het zelfs juist de geografen die de kloof kunnen overbruggen tussen de mens- en natuurwetenschappen.
Kaplan is zo realistisch ingesteld dat hij zich niet zo maar neerlegt bij de geografie, maar die factor gebruikt bij het streven naar een betere werelD.

Napoleon      Forrest Alan      Franse geschiedenis

Wij soldaten weten, dat een schip rond middernacht, Hem deed ontsnappen aan zijn bewakers snode hand; Sindsdien doolt hij dag na dag, vermomd, versmacht, Eenzaam en opgejaagd door zijn geliefde lanD. De Slag bij Waterloo was een gelijkwaardige confrontatie en een veldslag waarin Napoleon opnieuw zijn kwaliteiten als bevelhebber en strateeg toonde.
Hij begreep maar al te goed dat dit een strijd op leven en dood was, dat hij om te overwinnen deze veldslag moest winnen, en zijn belangrijkste doelstelling na het treffen bij Quatre-Bras was de Britten aan te vallen voordat zij de kans hadden zich aan te sluiten bij de Pruisen van Blücher.
De Fransen begonnen de veldslag met een frontale aanval, geleid door Napoleons broer Jérôme, op de rechterflank van het Britse leger, die bij de versterkte boerderij van Hougoumont stond opgestelD. Tegelijkertijd gaf Napoleon het bevel voor een infanterieaanval op de Britse hoofdmacht die zich bij La Haie Sainte bevonD. Beide manoeuvres werden met een zeker elan uitgevoerd, maar slaagden er niet in de vijand te verdrijven, zodat een derde aanval noodzakelijk was.
Dit was een cavaleriecharge onder aanvoering van de dappere maar eigenzinnige Ney.
Ook deze aanval werd afgeslagen door de Britse carrés.
De Britten hadden ferm standgehouden.
Vanuit Napoleons optiek was het echter erger dat maarschalk Emmanuel Grouchy, die hij er met 30.
000 man op uit had gestuurd om Blücher op te sporen en vast te pinnen, er niet in slaagde het Pruisische leger te lokaliseren.
En hoewel Grouchy zich binnen gehoorsafstand bevond van de veldslag die op dat moment woedde, hield hij zich rigide vast aan zijn opdracht in plaats van terug te keren en de Franse aanval te versterken met verse troepen.
Was de nederlaag de schuld van Grouchy – wat Napoleon tijdens zijn ballingschap op Sint-Helena inderdaad verkondigde – of had de strategie van de keizer zelf gefaald? Wat ook precies de oorzaak was, het bleek een fatale blunder, want toen Blüchers troepen uit de rook en de mist van het slagveld opdoemden en naast het Brits-Nederlandse leger hun gewicht in de strijd gooiden, was voor Napoleon het spel uit.
De geallieerden behaalden allesbehalve een gemakkelijke overwinning.
Integendeel, beroemd is Wellingtons uitspraak dat ‘je in je hele leven nog nooit een dubbeltje zo op z’n kant hebt gezien’.
De Fransen verloren eervol.
De Keizerlijke Garde leverde op memorabele wijze slag, de cavalerie viel met flair aan en de verliezen van de vijand waren verschrikkelijk.
Waterloo was namelijk een werkelijk moordende veldslag, waarbij ongeveer 200.
000 man elkaar te lijf ging op een beperkte ruimte van ongeveer vijf vierkante kilometer.
Volgens de meest betrouwbare cijfers bedroegen de verliezen van Wellingtons leger 3500 doden, 3300 vermisten en ruim 10.
000 gewonden, terwijl de Pruisen ongeveer 1200 doden te betreuren hadden – en dat allemaal op één dag.
Maar ondanks Napoleons tactische vaardigheden verloor hij de veldslag, en daarmee zijn keizerlijke ambities.
Napoleon In de ogen van veel Fransen is hij nog altijd de grootste veldheer aller tijden en de man die van Frankrijk een modern land maakte.
Daarbuiten wordt hij dikwijls gezien als een brute veroveraar en tiran, een totalitair heerser, een Hitler avant la lettre.
Napoleon Bonaparte, de zoon van een Corsicaanse advocaat die het tot keizer van een immens rijk schopte, is nog altijd het onderwerp van vele mythes positieve en negatieve.
In deze handzame en uiterst leesbare biografie ontdoet Alan Forrest Napoleon van alle mysterie.
Hij laat zien onder welke omstandigheden Napoleon aan de macht kon komen, en dat zijn successen niet alleen gebaseerd waren op zijn militaire kwaliteiten maar ook op het feit dat hij zijn eigen briljante spindoctor was.
Hij beschrijft hoe het Franse keizerrijk niet alleen het werk was van Napoleon, maar ook van duizenden officieren, bestuurders, juristen en leraren, die door hem geïnspireerd werden.
Forrest toont ons een Napoleon die opgroeide met de idealen van de Verlichting en de Franse Revolutie.
Door de ineenstorting van het ancien régime kreeg hij kansen die hij anders nooit gehad zou hebben, en hij maakte daar optimaal gebruik van.
Daarbij creëerde hij een nieuwe staat en een nieuwe manier van politiek bedrijven, die tot op de dag van vandaag invloed hebben.
Napoleon Bonaparte is één van de meest enigmatische figuren ooit.
Hij ging de geschiedenis zowel in als een brute veroveraar met stromen bloed aan zijn handen als een groot veldheer die Frankrijk en andere streken o.a. Antwerpen en de hele Zuidelijke Nederlanden) verregaand moderniseerde.
Over hem en zijn rijk verschenen duizenden boeken in de meest uiteenlopende talen.
Ook grote historici uit de Nederlanden, zoals Jacques Presser en Pieter Geyl, hebben over hem geschreven.
Nu verscheen een Nederlandse vertaling van de Napoleonbiografie van de Britse hoogleraar Alan Forrest, die eerder al verschillende boeken schreef over de Franse Revolutie en het napoleontische keizerrijk.
In zijn voorwoord verklaart hij zijn opzet.
Hij wil niet alleen schrijven over Bonaparte, maar ook over ‘het napoleontische rijk, op het politieke en economische bestel dat het creëerde en op de culturele dynamiek die het stimuleerde.
’ (p.
8) De auteur begint zijn werk echter met een hoofdstuk met de repatriëring in 1840 van het stoffelijke overschot vanuit Sint-Helena en de bijzetting ervan in een praalgraf in de Dômes des Invalides.
Het gebeuren was het bewijs voor de voortdurende fascinatie en zelfs bewondering van het Franse volk voor Napoleon.
Daarna volgt een chronologisch overzicht van Napoleons opkomst, zijn successen en zijn uiteindelijke ondergang.
De grote lijnen ervan zijn overbekenD. Napoleon werd op Corsica geboren, in een familie van lage adel.
In de jaren voor de Franse Revolutie werd hij op het vasteland van Frankrijk opgeleid tot artillerieofficier.
Bonaparte kreeg onder de Eerste Franse Republiek bekendheid als een zeer bekwame militair.
‘De opkomst van Napoleon was ondenkbaar zonder de Franse Revolutie, zonder haar idealen van vrijheid en gelijkheid, het meritocratische denken dat hieraan ten grondslag lag en de enorme institutionele veranderingen die zij bewerkstelligde’.
(p.
51) Beroemd is zijn veldtocht in Egypte, die o.
m.
leidde tot de ontdekking van de fameuze steen van RosettA. In 1799 pleegde hij een staatsgreep, waarna hij zichzelf als eerste consul installeerde; vijf jaar later riep hij zichzelf uit tot keizer van Frankrijk.
In het eerste decennium van de 19de eeuw was het Eerste Franse Keizerrijk onder Napoleon betrokken bij een reeks van conflicten, de Napoleontische Oorlogen, waarbij alle Europese grootmachten betrokken waren.
Na een serie van overwinningen slaagde Frankrijk er in om een dominante positie in continentaal Europa in te nemen.
Bij de handhaving van de Franse invloedssfeer maakte Napoleon gebruik van uitgebreide allianties, waar hij vrienden en familieleden in machtsposities in andere landen benoemde om daar als Franse vazallen te heersen, zijn broer Lodewijk Napoleon in het Koninkrijk Holland is hiervan een voorbeelD. Hij slaagde er echter niet in zijn gezag blijvend aan Europa op te leggen.
Maar toch liet hij een belangrijke en blijvende erfenis achter, namelijk zijn onophoudelijk streven naar een burgermaatschappi J. Het resulteerde o.
m.
in de Code Napoleon.
De schrijver besteedt er een apart hoofdstuk aan.
Hij beschrijft hoe het Franse keizerrijk niet alleen het werk was van Napoleon, maar ook van duizenden officieren, bestuurders, juristen en leraren, die door hem geïnspireerd werden.
Maar dat is voor de hand liggend: geen politicus kan een land in zijn eentje besturen laat staan veranderen.
De veldtocht van Napoleon naar Rusland in 1812 betekende een keerpunt: zijn ‘Grande Armée’ werd voor een belangrijk deel vernietigD. Opmerkelijk is dat de auteur aan de Russische campagne amper zeven bladzijden besteedt (p.
251-257).
In 1813 versloeg de Zesde Coalitie het leger van Napoleon in de Slag bij Leipzig.
Het volgende jaar viel de Coalitie Frankrijk binnen.
Napoleon werd tot aftreden gedwongen en verbannen naar het eiland ElbA. Minder dan een jaar later slaagde Napoleon er echter in te ontsnappen.
Hij wist de macht in Frankrijk weer te grijpen, maar hij was ‘niet meer dan een droevige schim van de keizer die hij nog maar een enkele maanden daarvoor was geweest’.
(p.
265) De nederlaag in Waterloo betekende het definitieve einde.
Daarna bracht hij de laatste zes jaar van zijn leven door in gevangenschap van de Britten op het eiland Sint-Helena (voor de kust van Zuid-Afrika).
Hij overleed er op 51-jarige leeftijD. De doodsoorzaak bleef steeds omstreden.
Een afsluitend hoofdstuk ‘Leven na de dood’ bestudeert de beeldvorming over hem na het overlijden en ook zijn nalatenschap.
Napoleon was op het einde van zijn leven weer helemaal de revolutionair van 1793, die trouw bleef aan de idealen van Franse Revolutie en aan het Franse volk.
Zo vertelde hij in gloedvolle verhalen aan zijn omgeving.
Het doet de waarheid geweld aan.
Maar hoe omstreden hij ook is en blijft, vast staat dat Napoleon zijn stempel heeft gedrukt op Europa en op Frankrijk, waar de cultus rond de keizer na 1830 openlijker en respectabeler werD. Zijn repatriëring is er het bewijs van.
Latere leiders staken hun verering zelfs niet onder stoelen of banken: zijn neef Louis-Napoleon Bonaparte zou in 1851 het tweede keizerrijk uitroepen.
Napoleons overwinningen blijven voortleven, net als zijn nederlagen.
We verwijzen enkel naar de Leeuw van Waterloo.
Alan Forrest schreef een niet al te omvangrijke, erg synthetiserende en vooral erg vlot leesbare biografie van Napoleon.
Diens turbulente persoonlijke leven en zijn krijgstactieken als veldheer komen daarbij minder aan boD. Zijn boek is ideaal om kennis te maken met Napoleon, zijn verwezenlijkingen en zijn tijD. De auteur hoedt er zich voor om een eigen standpunt in te nemen en brengt een zo genuanceerd mogelijk beelD. Het is een niet geringe verdienste.

Syrië      De Feyter Theo      Syrië

Syrië is een zogeheten schurkenstaat, gezworen vijand van Israël, vriend van Iran, intrigant in Libanon, maar ook deelnemer aan westerse zijde aan de Tweede Golfoorlog (1991).
In dit seculiere land is het presidentschap erfelijk, democratie is er ver te zoeken en de persvrijheid is minimaal.
De antieke, vroegchristelijke en oude islamitische monumenten getuigen van een rijk verleden.
Syrië is het strijdtoneel geweest van Hittieten en Egyptenaren.
Het was een belangrijke provincie binnen het Romeinse en Byzantijnse Rijk, het heeft onder heerschappij van Arabische dynastieën gestaan en maakte deel uit van het Osmaanse Rijk.
Sinds 1946 is het een onafhankelijke republiek waar naast de Arabische meerderheid tal van groepen wonen, zoals Koerden, Tsjerkessen en Armeniërs.
Het is een fascinerend land waar veel te zien is en veel over te vertellen valt.
Dit boek toont bijzondere facetten van land en geschiedenis.
Theo de Feyter (1947) kent Syrië goed, allereerst als archeoloog, uit de tijd dat hij er opgravingen deed, en ook als reisleider en kunstschilder.
Zijn reisgezelschappen voert hij graag langs ongewone plaatsen, schilderen doet hij er op straat en in het landschap.
In dit boek toont hij zich een fijnzinnig observator, met een grote kennis van oude en nieuwe geschiedenis.
Van zijn hand verscheen een alom geprezen vertaling van het Gilgamesj-epos.
Hij exposeert regelmatig in binnen- en buitenlanD. [www.
theodefeyter.
nl] Recensie(s) De schrijver (archeoloog, schilder en reisleider) kent Syrie al enkele decenniA. Syrie heeft een buitengewoon rijkgeschakeerde, wisselvallige, ondoorzichtige geschiedenis, vanuit de oudheid tot in onze dagen.
Hoe bijvoorbeeld het westen kwam tot de typering als 'schurkenstaat' wordt hier uitvoerig toegelicht, bijgesteld en verhelderD. We trekken het grote land chronologisch en geografisch kriskras door en lezen uitvoerige uiteenzettingen over zowel archeologische als moderne kwesties en onderwerpen.
De islam, de talrijke christelijke kerken, de Baath-partij, Palmyra, Mari, Ebla, de Armeniers (inclusief de genocide in 1915), de verhouding tot Israel, Palestina, Turkije, Libanon etC. We krijgen uit deze fantastische hoeveelheid informatie een helder beeld van een verwarrend en verward land, tot in de actualiteit.
Niet een reisgids, al trekken we het hele land door, als aanknopingspunt voor verhelderende informatie over land en volk.

De rode belofte   

Hoe de Sovjetdroom werkelijkheid leek te worden.
Het klinkt misschien vreemd, maar de grauwe, onderdrukkende USSR was gegrondvest op een sprookje.
Zij stoelde op een vorm van twintigste-eeuwse magie: de planeconomie.
Die zou leiden tot een golf van goede dingen waar de kapitalistische landen niet aan konden tippen.
En heel even, aan het einde van de onstuimige jaren vijftig, leek het erop dat de magie werkelijkheid zou worden.
De rode belofte gaat over dat moment in de geschiedenis, hoe het ontstond en hoe het voorbijging; over het korte tijdperk waarin de Sovjet-Unie leek af te stevenen op een toekomst met rijke communisten en afgunstige kapitalisten, waarin de glans van Moskou die van Manhattan zou overtreffen.
Het gaat over de wetenschappers die oprecht hun best deden om de droom waar te maken, om de tirannie een goede afloop te gunnen.
Het is geschiedenis, het is fictie.
Het is een ideeënkomedie en een roman over de prijs die voor ideeën betaald moet worden.
Hoe de Sovjetdroom werkelijkheid leek te worden Een briljant en meeslepend verhaal dat de brute werkelijkheid van de Sovjet-Unie in de jaren van Nikita Chroesjtsjov overtreft.
Het lijkt een grap, maar was het niet.
In de jaren zestig van de vorige eeuw werden zwangere Sovjet-vrouwen naar een cursus psychoprofylaxe gestuurD. Daar kregen ze te horen dat barenspijn zoiets is als een illusie van kapitalistische artsen, een boodschap van de subcortex van het brein die je makkelijk kunt wegdrukken door de cortex te prikkelen.
In andere woorden: alleen misleide kapitalistische vrouwen vragen om verdoving en andere placebo's.
De bedenkers van de psychoprofylaxe waren, hoe kon het anders, kerels die om biologische redenen nooit gebaard hadden.
Het is ook een man die de psychoprofylaxe aan de vergetelheid ontrukt.
In De rode belofte beschrijft de Britse auteur Francis Spufford (1964) op beklemmende wijze de pijnen die kameraad Galina in 1966 in een Moskou's ziekenhuis doorstaat tijdens het ideologisch correcte baren.
Galina faalt als aanstaande rode moeder.
Eerder al heeft ze gefaald als Komsomol-meisje.
Ze wordt geselecteerd om het 'spontane' Sovjet-publiek te vertegenwoordigen dat gidsen uit de VS op een tentoonstelling van Amerikaanse goederen het vuur aan de schenen moet leggen.
Maar op het moment suprème zegt Galina's intuïtie dat de Amerikanen echt beter leven - 'niet eerlijk, dacht ze, niet eerlijk'.
Het lukt haar domweg niet meer er vooraf ingeramde zinnetjes uit te persen à la 'dit is toch luxe in een land waar duizenden kinderen met honger naar bed gaan'.
Na het lezen van De rode belofte vergeten we Galina van de Komsomol niet meer, evenmin als wiskundig genie Leonid Vitalevitsj Kantorovitsj, romantisch econoom Emil, biologe Zoja Vajnstejn, liedjesschrijver en womanizer Sasja Galitsj of informaticapionier Sergej Lebedev.
Drie van de vijf hebben echt bestaan.
Spuffords cast is een mengeling van fictieve en non-fictieve karakters.
Ze hebben gemeen dat ze leven in de jaren waarin het geloof in een rood paradijs waarin de Sovjet-Unie superieur zal zijn aan het Westen definitief teloor gaat: de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw, de tijd dat de oud-mijnwerker Nikita Chroesjtsjov in een grof en rammelend Russisch het Sovjet-rijk bestierde.
Ook Chroesjtsjov behoort tot Spuffords cast.
In De rode belofte vraagt hij een vriend de tekst van een toespraak te corrigeren.
'Ik ben bang, Nikita Sergejevitsj, dat ik wel wat fouten ben tegengekomen.
'Krijg de kolere' zijn eigenlijk drie losse woorden en 'schijtlaarzen' is met lange i J.' In De rode belofte lopen fictie en non-fictie organisch in elkaar over.
Voor alle verzonnen personages geldt dat ze heel goed hadden kúnnen bestaan, ook al omdat voor veel van hen bestaande personages model stonden.
Spuffords verbeeldingskracht vermag heel wat.
Het vergt een groot schrijver om zowel Chroesjtsjov als een barende jonge vrouw levensecht op te roepen, en te ontroeren met verhalen over wiskundigen.
De rode belofte ontrukt een wereld aan de vergetelheid, maakt het grensgebied van utopisch denken en wetenschap inzichtelijk en bevestigt Spuffords reputatie als meester van het korte verhaal.
Ook wie niet meteen affiniteit heeft met een onderwerp als Sovjet-utopisme, leest dit boek in één ruk uit.
The Economist vroeg zich in de bespreking van het origineel Red Plenty af of het een prijs verdient voor de beste fictie of non-fictie-titel.
Op de Nederlandse achterflap heet De rode belofte 'een ideeënroman'.
Spufford zelf spreekt van 'een sprookje, en zoals elk sprookje is het gebaseerd op onverantwoord, onbetrouwbaar wensdenken'.
Plaats, jaar en hoofdpersonen verspringen per hoofdstuk.
De rode draad is de reëel bestaande Sovjet-realiteit waar op den duur zelfs de hardnekkigste en meest idealistische wetenschappers en dromers op stuk lopen - tot alleen nog cynisme en opportunisme over zijn.
Fruitvliegbiologe Zoja Vajnsjtejn, gebaseerd op de bekende wetenschapster Raissa Berg, krijgt bij haar sollicitatie in Novosibirsk, de hoofdstad van de Sovjet-wetenschap, de volgende vraag: 'En zult u zich zich als een goede kameraad opstellen?' 'Dat betekende: zult u liegen wanneer het nodig is om te liegen, zwijgen wanneer het nodig is om te zwijgen?' Spufford vat de evolutie van de Sovjet-Unie als volgt samen: 'Stalin was een gangster die oprecht geloofde dat hij een sociaal wetenschapper was.
Chroesjtsjov was een gangster die hoopte dat hij een sociaal wetenschapper was.
Onherroepelijk kwam het moment dat de Sovjet-Unie geregeerd zou worden door gangsters die alleen maar deden alsof ze sociaal wetenschappers waren.
' De romantische jonge econoom Emil krijgt de eerste tik van de realiteit als hij wegens ontbrekend openbaar vervoer naar het dorp van zijn verloofde moet lopen en dat in middeleeuwse armoede aantreft.
'Er is een probleem met de bevoorrading', zei hij aarzelenD. 'Nee hoor', zei zijn verloofde, 'dit dorp is het uiteinde van de rij, dat is alles.
' Vanwege zijn lange wandeling door de modder zijn de kleren van de romantische econoom vies geworden.
Een gevolg is dat de dorpelingen hem met weinig respect behandelen.
Hun inzicht in machtsverhoudingen gaat al eeuwen mee: 'niemand die belangrijk is, zit onder de troep'.
De enige wiens idealisme in De rode belofte ongebroken blijft is wiskundig genie Kantorovits J. Hij werkt onverdroten door aan een systeem dat ervoor zal zorgen dat alle problemen van de Sovjet-economie voorgoed verdwijnen.
Een belangrijk probleem vormen de rijen voor de lege winkels: de vraag naar vlees is hoger is dan het aanboD. Kantorovitsj komt met 'optimale' vleesprijzen waardoor de rijen zullen verdwijnen.
Echter: de prijzen zijn nu zo hoog dat vlees voor de verpauperde massa onbereikbaar wordt.
Kantorovitsj: 'Er bestaat logisch gezien geen verschil tussen het niet in de winkel aantreffen van iets wat je wel kunt betalen, en het wel in de winkel aantreffen van iets wat je niet kunt betalen.
' Ja toch? En dan Nikita Chroesjtsjov.
Hij was vóór Gorbatsjov de enige Sovjet-leider die de vernedering ten deel viel eerder afstand te moeten doen van de hoogste positie dan van het leven zelf.
Chroesjtsjov, de Sovjet-leider die het partij-apparaat zijn limousines had afgenomen en gewone Russische Volga's had toebedeeld, mocht in 1964 zelf per Volga het veld ruimen.
'Kijk maar eens hoe het jou bevalt, zei iemand nu.
' Op zijn luxe datsja wachtte hem een zware straf, namelijk tijd om decennia van terreur te overdenken waarin ook zijn handen flink met bloed besmeurd waren geraakt.
'Zoveel bloed en maar één rechtvaardiging ervoor: als het allemaal maar een proloog was geweest, als het allemaal maar de laatste stuiptrekkingen waren geweest van een oude, wrede wereld en het ontstaan van vriendelijke nieuwe.
' Die was nergens te bekennen.
'Hij begreep nu waarom die vuilbekkende vleesklomp van een Frol Kozlov (Sovjet-apparatsjik, overleden in 1965) een geestelijke aan zijn sterfbed had geroepen.
' Een leven lang bouwen aan een goddeloos paradijs en een priester bij je sterfbed roepen, hoe erg kan een kameraad falen?

Het einde van het Amerikaans tijdperk      Kupchan Charles A      Amerikaanse politiek

Charles Kupchan over de gevaren van één wereldmacht Vrijdag 22 november 2002 door Marc Chavannes President Bush wil met een wereldwijde oorlog tegen het terrorisme de hegemonie van Amerika voor eeuwig veiligstellen.
Tijd voor Europa om als alternatief machtscentrum ferm op te treden, zegt de hoogleraar Charles Kupchan in een vraaggesprek.
Met zijn recent verschenen boek zal hij weinig vrienden maken in de Verenigde Staten.
Charles Kupchan: The End of the American ErA. U.
S.
Foreign Policy and the Geopolitics of the Twenty-first Century.
Alfred Knopf, 368 blz.
E34,- President Bush beleeft een voorlopig hoogtepunt van zijn macht.
Hij heeft op 5 november bijna eigenhandig de verkiezingen gewonnen.
Deze week vervulden het Congres en de rechterlijke macht zijn wensen inzake de oorlog tegen het terrorisme.
In Praag liet hij het eens strak met Amerikaanse hand bestuurde Atlantische bondgenootschap uitgroeien tot een soort pan-Europees veiligheidsparlement.
Het deert hem niet: in militaire zin heeft Amerika niemand meer nodig, ook de NAVO of Europa niet.
Binnen de Verenigde Staten is de eigen oppermacht een vaststaand feit.
De meeste Democraten weten weinig raad met verhalen over hegemonie, maar bieden nauwelijks een andere kijk op Amerika's rol in de werelD. Des meer valt het op wanneer in Washington een man opstaat die de aanvaarde waarheden weerspreekt en Amerika waarschuwt voor zelfoverschatting.
Verwijten van gebrek aan vaderlandsliefde zullen zijn deel zijn, voorspelt de betrokkene.
Charles Kupchan was tijdens de eerste regering-Clinton directeur Europese zaken voor de Nationale VeiligheidsraaD. Tegenwoordig is hij hoogleraar internationale betrekkingen aan Georgetown University en `senior fellow' bij de Council on Foreign Relations.
Hij moedigt Europa aan de hakken in het zand te zetten en het voor Amerika zelf broodnodige tegenspel te bieden: ,,Dit Amerika is een Goliath die een David nodig heeft.
' In zijn net verschenen boek The End of the American Era gaat hij frontaal de heersende overtuiging te lijf dat de Verenigde Staten zijn begonnen aan een onafzienbare periode van hegemonie in de werelD. Dat noemt hij `een gevaarlijke illusie'.
De wereld kan en zal niet unipolair blijven.
Kupchan verschilt niet alleen fundamenteel van mening met Robert Kagan en de harde kern van neo-conservatieven in de regering-Bush, hij rekent in zijn goed geschreven en erudiete boek ook af met Samuel Huntington (The Clash of Civilizations), Francis Fukuyama (The End of History and the Last Man), Paul Kennedy (The Rise and Fall of Great Nations), Robert Kaplan (Balkan Ghosts en The Ends of the Earth) en Thomas Friedman (The Lexus and the Olive Tree).
Charles Kupchan was al een eind op weg met zijn boek toen de aanslagen van 11 september het Amerikaanse internationalisme `uit zijn winterslaap wekten'.
Die grotere belangstelling voor het buitenland bleek van korte duur te zijn.
De Amerikaanse basiswaarden van isolationisme en unilateralisme, die volgens Kupchan ,,eerder de norm dan de uitzondering zijn', staken snel de kop weer op.
Dat versterkte zijn twijfel aan het in brede kring aanvaarde idee dat Amerika bezig is aan een onbegrensde periode van suprematie.
In zijn werkkamer op het Washingtonse bijkantoor van de Council on Foreign Relations wijst Kupchan op twee ontwikkelingen die Amerika's wereldmacht ondermijnen.
De eerste is de groei van een verenigd Europa dat een voldoende coherent karakter begint te krijgen om opgewassen te zijn tegen AmerikA. De tweede ontwikkeling is ,,de gewijzigde praktijk van het Amerikaanse buitenlands beleid dat de rest van de wereld tegen Amerika opzet en op den duur de vraag opwerpt op Amerika nog wel een goedwillende entiteit is.
' Voor die verharding wijst hij vooral binnenlandse politieke oorzaken aan.
Kupchan heeft meer vertrouwen in de slaagkansen van een verenigd Europa dan de meeste Europeanen, laat staan Amerikanen.
Dat optimisme is hardnekkig: ,,Als je een stap terug doet van het actuele gekibbel tussen Fransen, Italianen of Duitsers en je plaatst de Europese eenwording naast vergelijkbare projecten én naast de Verenigde Staten-na-vijftig-jaar, dan doet Europa het helemaal niet slecht.
De meeste Amerikanen vinden het doodnormaal dat dit land een eenheid is met een sterke nationale identiteit, maar wij zeggen pas sinds de Burgeroorlog (1861-1865) `de Verenigde Staten is'; daarvoor zeiden we `zijn'.
' Europa is in de ogen van Kupchan toegegroeid naar een plaats op het wereldtoneel.
Dat president Chirac weer een gaullistisch aandoende soevereine rol voor Frankrijk claimt, noemt hij `een stipje op het scherm'.
,,Het grote verhaal van de komende jaren zal de uitbreiding van de EU zijn.
Gek genoeg zal dat niet tot verwatering leiden maar waarschijnlijk een geschenk van de voorzienigheid blijken te zijn.
Frankrijk en Duitsland zullen worden gedwongen om de institutionele wijzigingen te maken die nodig zijn om de uitbreiding te laten werken.
Die zullen de Unie verdiepen op een manier die anders ondenkbaar was geweest.
' Kupchan wijst erop dat de Verenigde Staten van Amerika hun federale karakter ook pas kregen door het felle debat over de uitbreiding naar het westen.
Vrije staten en staten waar de slavernij nog gold zouden één op één worden toegelaten, maar die opzet mislukte.
,,Wanneer federaties uitbreiden zijn zij gedwongen de moeilijkste vragen te beantwoorden.
Dat is precies wat op het ogenblik in de Europese Conventie gebeurt.
' Europeanen kunnen zich nog nauwelijks voorstellen dat de Europese Unie een volwaardige internationale speler wordt.
Kupchan wel.
Het is gedeeltelijk al zover, zegt hij, kijk maar naar de laatste anderhalf jaar: de aanvaringen met de Verenigde Staten over het broeikasverdrag van Kyoto, het Internationaal Strafhof, en ,,de EU heeft de VS vervangen als centrale diplomatieke factor in de Balkan.
' Het zijn voorbeelden die hem op de tournee die hij dezer dagen door de Verenigde Staten maakt om zijn boek te presenteren, niet populair zullen maken.
Kupchan, niettemin: ,,De Verenigde Staten zijn minder dominant.
Belangrijke verdragen worden getekend en instellingen in het leven geroepen waar Washington anders dan in de afgelopen vijftig jaar niet de scheppende, eerder de blokkerende kracht bij was.
Er is al een alternatief niet-Amerikaans machtscentrum dat de internationale orde tracht vorm te geven.
Het verkeert vanzelfsprekend in een vroeg stadium.
Europa kan Amerika militair niet aan, bij lange na niet.
Dat zal nog wel een paar decennia zo blijven.
Maar Europa is wel een politiek alternatief, een andere manier van zaken doen.
Dat wordt steeds zichtbaarder.
' Robert Kagan, de aan de Carnegie Stichting verbonden Amerikaanse essayist, die met zijn artikel `Power and Weakness' (Policy Review, juni/juli 2002) verwoordde en onderbouwde wat de gezichtsbepalende figuren in de regering-Bush denken over de verhouding tussen Amerika en Europa, verwijst gedachten over alternatieve machtscentra naar het rijk der fabelen zolang de bijbehorende militaire macht niet is ontwikkelD. Europa kan dat niet en wil dat niet eens, constateert de in Brussel wonende schrijver.
Kupchan: ,,Kagan en de neoconservatieven in het algemeen overschatten grotelijks de mate waarin de wereld wordt gedefinieerd door militaire macht alleen.
Op één punt heeft hij gelijk: de Europese voorkeur voor onderhandelen en voor internationaal recht komt mede voort uit zwakte.
Maar vervolgens gaat Kagan grotendeels voorbij aan Europa's kracht.
Wij zouden hier in Washington niet het ene na het andere symposium houden over Europa als we ons geen zorgen maakten dat daar een tegenmacht ontstaat.
`What's wrong with Europe' heette er laatst een.
Men had zich beter kunnen afvragen wat er mis is met de Verenigde Staten.
Het debat vindt plaats omdat men beseft dat Europa capaciteiten heeft die het geopolitieke landschap fundamenteel kunnen veranderen.
Europa's bruto binnenlands product is min of meer gelijk aan het Amerikaanse, de bevolking is groter en de EU vervangt de VS geleidelijk als de belangrijkste diplomatieke arbiter in Eurazië.
' Volgens Kupchan staat Amerika voor een waterscheiding in zijn verhouding tot de rest van de werelD. De laatste vijftig jaar hebben een uitzonderlijk beeld te zien gegeven, een afwijking van de meer gebruikelijke neiging zich terug te trekken op het eigen continent, veilig tussen twee oceanen en twee vriendelijke buurlanden.
Hij typeert het Amerikaanse buitenlands beleid sinds de Tweede Wereldoorlog als `liberaal internationalisme', een periode waarin Washington, veelal via internationale organisaties, ijverde voor een machtsbalans – ook buiten Amerika's eigen directe sfeer.
Het Amerikaanse belang en dat van de internationale democratische rechtsorde vielen zoveel mogelijk samen.
De Verenigde Staten werden tot dat liberaal internationalisme gedwongen door het nazisme en de Japanse dreiging, later die van de Sovjet-Unie.
Die pressie is weg.
Kupchan: ,,Als je terugkijkt naar de jaren negentig en zeker de laatste anderhalf jaar, dan zie je dat het liberaal internationalisme onder vuur ligt.
Onder Bush erodeert het verder.
Publiek en Congres besteden steeds minder aandacht aan buitenlands beleid, geholpen door de mediA. Bovendien herleeft de populistische buitenlandse politieke traditie, gepersonifieerd door de vroegere president Andrew Jackson, en daarmee een obsessie voor Amerika's soevereiniteit.
,,Iedereen ging er van uit dat de aanslagen van 11 september het `Pearl Harbor van de 21ste eeuw' waren, die de VS tot een moderne vorm van liberaal internationalisme zouden brengen.
Amerika zou weer multilateralistisch worden en zich tot Europa wenden.
Het terrorisme heeft het tegenovergestelde bereikt.
De VS hebben de oorlog in Afghanistan grotendeels alleen afgehandelD. Je moet de regering-Bush krediet geven voor de moeite die is besteed aan het bereiken van een Irak-resolutie van Veiligheidsraad, maar ik weet zeker dat er velen binnen de regering zijn die daar enorm de pest aan hebben.
Zij zullen Irak graag alleen aanvallen als het er op aan komt.
' Kupchan voorziet dat de Verenigde Staten ondanks de huidige bemoeienissen – teruggaan naar een 19de-eeuws soort beperkt internationalisme.
In die tijd was Amerika verdeeld langs regionale, culturele en economische lijnen.
,,Het wordt steeds moeilijker een liberaal internationalistische coalitie binnen de VS te vormen.
' Amerikaanse regeringen zullen minder makkelijk steun krijgen voor buitenlandse operaties.
Het gevolg zal verlamming zijn.
Een voorbeeld van de gewijzigde politieke realiteit in Amerika is de snelle groei van de Latijns-Amerikaanse factor: in de tweede helft van deze eeuw zal een derde van de Amerikaanse bevolking `hispanic' zijn.
,,Je kan straks geen president meer worden zonder die kiezers achter je te hebben.
Dat betekent een heel ander buitenlands beleiD. Die bevolkingsgroep is meer gericht op binnenlandse kwesties en Latijns-Amerika en minder geïnteresseerd in bondgenootschappen.
' Tegelijk leven veel Amerikanen van Latijns-Amerikaanse afkomst in hun eigen wereld, vaak zonder Engels te spreken.
Kupchan vreest dat Amerika niet langer de traditionele etnische smeltkroes zal zijn.
Ook de digitalisering zorgt voor minder menging: mensen hoeven niet met hun werk mee te verhuizen, ze kunnen blijven wonen waar ze het prettig vinden, of waar zij door geldgebrek niet wegkomen.
,,Amerika zal meer gesegregeerd raken, meer gemotiveerd door geld, door overwegingen die te maken hebben met zwart of wit zijn, net als in de 19de eeuw.
Dat maakt het politieke landschap lastiger te bewerken.
In die verhoudingen doen extreme buitenlands politieke posities het beter bij verkiezingen dan gematigde.
Je wint veel meer stemmen door af te geven op de Verenigde Naties of op het Kyoto-protocol dan met een pleidooi voor het goede, oude internationalisme.
' Terwijl de Amerikaanse media allang weer terug zijn bij hun gebruikelijke menu van scherpschutters, kidnappers en moordenaars, zoals Kupchan constateert, houdt president Bush de aandacht van zijn landgenoten vast met een uiterst gemengde boodschap.
Aan de ene kant vraagt hij begrip voor de speciale offers die `de oorlog' vraagt.
Anderzijds roept hij Amerikanen op `gewoon' te doen en te winkelen.
,,De kiezers hebben de president gesteund uit patriottisme, hoe tegenstrijdig zijn boodschap ook was.
' Hoe denkt hij al degenen die Amerika's suprematie voor waar aannemen ervan te overtuigen dat zij zich vergissen? Kupchan: ,,Dat is lastig te verkopen.
Er is een sterke vleugel binnen de Republikeinse partij die op ideologische gronden zal verwerpen wat ik zeg.
Zij redeneren: hoe groter de overmacht en de asymmetrie, des te beter dat is voor de werelD. Als Amerika pal staat, zal de rest wel volgen.
Ik hang precies de tegengestelde opvatting aan.
Juist omdat Amerika militair zo veel macht heeft, zou het geobsedeerd moeten zijn door zelfbeheersing.
Het zou zijn uiterste best moeten doen compromissen te sluiten.
Anders zal onze macht weerzin oproepen, in plaats van vertrouwen te wekken.
Een Amerika dat het nut van zelfbedwang over het hoofd ziet zal misschien zijn meest waardevolle pluspunt verliezen: de legitimiteit van zijn macht in het buitenlanD. Het reële risico bestaat dat anderen, met inbegrip van de Europeanen, de VS niet langer zullen zien als een goedwillende grote mogendheid, maar als een land dat het spoor is bijster geraakt, een land dat de internationale orde meer kwaad dan goed doet.
,,Dat is de situatie waarin wij ons op het ogenblik eigenlijk al bevinden.
Terwijl Europa sterker wordt en collectiever optreedt, weigert Amerika de privileges van het primaat op te geven.
Het gevolg is dat het bondgenootschap afglijdt naar een concurrentie-relatie.
Dè vraag is of het gezonde concurrentie kan worden of uitloopt op vijandigheden tussen Europa en AmerikA. Ik denk dat dat eerste alleen kan als Amerika ruimte maakt voor anderen en afscheid neemt van de traditionele opvatting dat de Verenigde Staten de wereld besturen en de Europeanen doen wat hun wordt gezegD. Die dagen zijn voorbij, maar ik weet niet of de regering-Bush dat beseft.
,,Mijn advies aan de Europeanen is: hou voet bij stuk.
Mijn land is een Goliath die behoefte heeft aan een DaviD. Er is maar één kandidaat aan de horizon: EuropA. Als het tot toenemende Atlantische scheuringen leidt, dan moet dat maar.
Het huidige gebrek aan evenwicht in de wereld is uiterst gevaarlijk.
Ik moedig Europa aan alles te doen wat het kan om voor tegenwicht te zorgen.
Het gaat in feite om een dubbele onbalans: niet alleen in de wereld, maar ook in het binnenland worden de regering en haar neo-conservatieve adviseurs niet gecontroleerD. De matigende vleugel binnen de Republikeinse partij is door 11 september het zwijgen opgelegd en de Democraten hebben helemaal de winkel gesloten – sinds de aanslagen zijn zij bang iets te zeggen dat kan worden uitgelegd als deloyaal.
Het land wordt nu bestuurd zonder de systematische `checks and balances' die de schrijvers van onze grondwet op het oog hadden.
' Republikeinse oudgedienden op het gebied van de buitenlandse betrekkingen, zoals Brent Scowcroft, Henry Kissinger en de vader van de huidige president, hebben wellicht enige invloed gehad op de beslissing toch de Veiligheidsraad in te schakelen in de kwestie-Irak, erkent Kupchan, ,,maar het zijn `has beens'.
De matigende stemmen zijn bijna allemaal weg uit de buitenlandse politiek.
Voor de generatie die ik op Georgetown les geef is 11 september het beslissende evenement in hun leven.
Gezien hun geringe greep op de geschiedenis is het de vraag of zij verhalen hebben gehoord over de Tweede Wereldoorlog, laat staan iemand hebben gesproken die de oorlog heeft meegemaakt.
' Deze realiteit, gevoegd bij de hernieuwd sterke aandacht voor de binnenlandse politiek, doen Kupchan betwijfelen of de Verenigde Staten de volgende oorlog zullen leiden.
Hij acht het zeer de vraag of het kiezersvolk de huidige mate van buitenlandse betrokkenheid lang zal steunen.
,,Zeker als we Irak gaan bezetten verwacht ik politieke gevechten.
De kern van de Republikeinse partij, kiezers in Texas en de Rocky Mountains, willen daar niks mee te maken hebben.
Dat zijn geen neo-imperialisten.
Die willen dat de grenzen veilig zijn.
Daarom had president Bush het vóór 11 september over `het thuisbrengen van de mannen uit de Balkan'.
Dat is wat zijn kiezers willen.
Bush is bekeerd door 11 september, maar die bekering is oppervlakkig.
Direct na de aanslagen sloten we de grenzen ook.
Zelfs terwijl we de wereld over gaan om de barbaren te verjagen, trekken we ons terug.
Die impuls zal sterker worden naarmate het langer duurt of er meer doden vallen aan onze kant.
' De centrale stelling van Kupchans boek is dat geen land van betekenis het kan stellen zonder een grote strategie.
In dat opzicht hebben schrijvers als Huntington en Fukuyama belangrijke bijdragen geleverd, meent hij, zonder het eens te zijn met hun conclusies.
Huntington heeft zijns inziens gelijk dat er een terugkeer naar geopolitieke rivaliteiten zal komen, maar vergist zich met zijn stelling dat die gebaseerd zullen zijn op de grote beschavingen en godsdiensten.
Volgens Kupchan zal de krachtmeting plaatsvinden tussen machtscentra, tussen Amerika, Europa (waar Rusland zich eerst economisch en later politiek bij zal aansluiten) en een langzaam herrijzend Azië.
Met Francis Fukuyama heeft Kupchan twee appels te schillen.
Fukuyama onderschat het belang van nationalisme dat Kupchan ziet als een onlosmakelijk onderdeel van de liberale democratieën die in Fukuyama's ogen hebben gezegevierD. Ook uit een wereld bevolkt door liberale democratieën zullen concurrentie en conflict niet zijn verdwenen.
De tweede vergissing van Fukuyama is volgens Kupchan dat hij de geschiedenis beschouwt als een lijnrechte beweging van A naar Z, terwijl er meer voor te zeggen is de geschiedenis cyclisch te zien.
,,Wij bevinden ons nu aan het einde van de industriële cyclus, maar de geschiedenis gaat door met een fase van digitale productie, die de democratische republiek opnieuw op zijn grondvesten doet schudden'.
Kupchan prijst de regering-Bush voor het hebben van een grote strategie, in tegenstelling tot de diplomatiek minder ervaren pragmatici van president Clinton.
,,Het is alleen de verkeerde strategie.
Bush combineert de ambitie het Amerikaanse primaat voor eeuwig veilig te stellen met een wereldwijde oorlog tegen het terrorisme.
Bush ziet de wereld nu alsof je alleen maar vóór of tegen terrorisme kunt zijn, en gedraagt zich daar naar.
Dat is een obsessie die bijna niemand deelt.
Het terrorisme is een extra punt op een lange lijst met zorgen die al bestonden vóór de aanslagen van 11 september.
De regering-Bush heeft dat niet door.
Ik ben bang dat we Al-Qaeda en Saddam Hoessein te pakken krijgen en de volgende dag wakker worden en ons realiseren dat we in een eenzame wereld leven waarin alle sinds de Tweede Wereldoorlog opgerichte bondgenootschappen uit elkaar vallen.
'

De rode belofte      Spufford Francis      Russische geschiedenis

Hoe de Sovjetdroom werkelijkheid leek te worden.
Het klinkt misschien vreemd, maar de grauwe, onderdrukkende USSR was gegrondvest op een sprookje.
Zij stoelde op een vorm van twintigste-eeuwse magie: de planeconomie.
Die zou leiden tot een golf van goede dingen waar de kapitalistische landen niet aan konden tippen.
En heel even, aan het einde van... Hoe de Sovjetdroom werkelijkheid leek te worden.
Het klinkt misschien vreemd, maar de grauwe, onderdrukkende USSR was gegrondvest op een sprookje.
Zij stoelde op een vorm van twintigste-eeuwse magie: de planeconomie.
Die zou leiden tot een golf van goede dingen waar de kapitalistische landen niet aan konden tippen.
En heel even, aan het einde van de onstuimige jaren vijftig, leek het erop dat de magie werkelijkheid zou worden.
De rode belofte gaat over dat moment in de geschiedenis, hoe het ontstond en hoe het voorbijging; over het korte tijdperk waarin de Sovjet-Unie leek af te stevenen op een toekomst met rijke communisten en afgunstige kapitalisten, waarin de glans van Moskou die van Manhattan zou overtreffen.
Het gaat over de wetenschappers die oprecht hun best deden om de droom waar te maken, om de tirannie een goede afloop te gunnen.
Het is geschiedenis, het is fictie.
Het is een ideeënkomedie en een roman over de prijs die voor ideeën betaald moet worden.
Hoe de Sovjetdroom werkelijkheid leek te worden Een briljant en meeslepend verhaal dat de brute werkelijkheid van de Sovjet-Unie in de jaren van Nikita Chroesjtsjov overtreft.
Het lijkt een grap, maar was het niet.
In de jaren zestig van de vorige eeuw werden zwangere Sovjet-vrouwen naar een cursus psychoprofylaxe gestuurD. Daar kregen ze te horen dat barenspijn zoiets is als een illusie van kapitalistische artsen, een boodschap van de subcortex van het brein die je makkelijk kunt wegdrukken door de cortex te prikkelen.
In andere woorden: alleen misleide kapitalistische vrouwen vragen om verdoving en andere placebo's.
De bedenkers van de psychoprofylaxe waren, hoe kon het anders, kerels die om biologische redenen nooit gebaard hadden.
Het is ook een man die de psychoprofylaxe aan de vergetelheid ontrukt.
In De rode belofte beschrijft de Britse auteur Francis Spufford (1964) op beklemmende wijze de pijnen die kameraad Galina in 1966 in een Moskou's ziekenhuis doorstaat tijdens het ideologisch correcte baren.
Galina faalt als aanstaande rode moeder.
Eerder al heeft ze gefaald als Komsomol-meisje.
Ze wordt geselecteerd om het 'spontane' Sovjet-publiek te vertegenwoordigen dat gidsen uit de VS op een tentoonstelling van Amerikaanse goederen het vuur aan de schenen moet leggen.
Maar op het moment suprème zegt Galina's intuïtie dat de Amerikanen echt beter leven - 'niet eerlijk, dacht ze, niet eerlijk'.
Het lukt haar domweg niet meer er vooraf ingeramde zinnetjes uit te persen à la 'dit is toch luxe in een land waar duizenden kinderen met honger naar bed gaan'.
Na het lezen van De rode belofte vergeten we Galina van de Komsomol niet meer, evenmin als wiskundig genie Leonid Vitalevitsj Kantorovitsj, romantisch econoom Emil, biologe Zoja Vajnstejn, liedjesschrijver en womanizer Sasja Galitsj of informaticapionier Sergej Lebedev.
Drie van de vijf hebben echt bestaan.
Spuffords cast is een mengeling van fictieve en non-fictieve karakters.
Ze hebben gemeen dat ze leven in de jaren waarin het geloof in een rood paradijs waarin de Sovjet-Unie superieur zal zijn aan het Westen definitief teloor gaat: de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw, de tijd dat de oud-mijnwerker Nikita Chroesjtsjov in een grof en rammelend Russisch het Sovjet-rijk bestierde.
Ook Chroesjtsjov behoort tot Spuffords cast.
In De rode belofte vraagt hij een vriend de tekst van een toespraak te corrigeren.
'Ik ben bang, Nikita Sergejevitsj, dat ik wel wat fouten ben tegengekomen.
'Krijg de kolere' zijn eigenlijk drie losse woorden en 'schijtlaarzen' is met lange i J.' In De rode belofte lopen fictie en non-fictie organisch in elkaar over.
Voor alle verzonnen personages geldt dat ze heel goed hadden kúnnen bestaan, ook al omdat voor veel van hen bestaande personages model stonden.
Spuffords verbeeldingskracht vermag heel wat.
Het vergt een groot schrijver om zowel Chroesjtsjov als een barende jonge vrouw levensecht op te roepen, en te ontroeren met verhalen over wiskundigen.
De rode belofte ontrukt een wereld aan de vergetelheid, maakt het grensgebied van utopisch denken en wetenschap inzichtelijk en bevestigt Spuffords reputatie als meester van het korte verhaal.
Ook wie niet meteen affiniteit heeft met een onderwerp als Sovjet-utopisme, leest dit boek in één ruk uit.
The Economist vroeg zich in de bespreking van het origineel Red Plenty af of het een prijs verdient voor de beste fictie of non-fictie-titel.
Op de Nederlandse achterflap heet De rode belofte 'een ideeënroman'.
Spufford zelf spreekt van 'een sprookje, en zoals elk sprookje is het gebaseerd op onverantwoord, onbetrouwbaar wensdenken'.
Plaats, jaar en hoofdpersonen verspringen per hoofdstuk.
De rode draad is de reëel bestaande Sovjet-realiteit waar op den duur zelfs de hardnekkigste en meest idealistische wetenschappers en dromers op stuk lopen - tot alleen nog cynisme en opportunisme over zijn.
Fruitvliegbiologe Zoja Vajnsjtejn, gebaseerd op de bekende wetenschapster Raissa Berg, krijgt bij haar sollicitatie in Novosibirsk, de hoofdstad van de Sovjet-wetenschap, de volgende vraag: 'En zult u zich zich als een goede kameraad opstellen?' 'Dat betekende: zult u liegen wanneer het nodig is om te liegen, zwijgen wanneer het nodig is om te zwijgen?' Spufford vat de evolutie van de Sovjet-Unie als volgt samen: 'Stalin was een gangster die oprecht geloofde dat hij een sociaal wetenschapper was.
Chroesjtsjov was een gangster die hoopte dat hij een sociaal wetenschapper was.
Onherroepelijk kwam het moment dat de Sovjet-Unie geregeerd zou worden door gangsters die alleen maar deden alsof ze sociaal wetenschappers waren.
' De romantische jonge econoom Emil krijgt de eerste tik van de realiteit als hij wegens ontbrekend openbaar vervoer naar het dorp van zijn verloofde moet lopen en dat in middeleeuwse armoede aantreft.
'Er is een probleem met de bevoorrading', zei hij aarzelenD. 'Nee hoor', zei zijn verloofde, 'dit dorp is het uiteinde van de rij, dat is alles.
' Vanwege zijn lange wandeling door de modder zijn de kleren van de romantische econoom vies geworden.
Een gevolg is dat de dorpelingen hem met weinig respect behandelen.
Hun inzicht in machtsverhoudingen gaat al eeuwen mee: 'niemand die belangrijk is, zit onder de troep'.
De enige wiens idealisme in De rode belofte ongebroken blijft is wiskundig genie Kantorovits J. Hij werkt onverdroten door aan een systeem dat ervoor zal zorgen dat alle problemen van de Sovjet-economie voorgoed verdwijnen.
Een belangrijk probleem vormen de rijen voor de lege winkels: de vraag naar vlees is hoger is dan het aanboD. Kantorovitsj komt met 'optimale' vleesprijzen waardoor de rijen zullen verdwijnen.
Echter: de prijzen zijn nu zo hoog dat vlees voor de verpauperde massa onbereikbaar wordt.
Kantorovitsj: 'Er bestaat logisch gezien geen verschil tussen het niet in de winkel aantreffen van iets wat je wel kunt betalen, en het wel in de winkel aantreffen van iets wat je niet kunt betalen.
' Ja toch? En dan Nikita Chroesjtsjov.
Hij was vóór Gorbatsjov de enige Sovjet-leider die de vernedering ten deel viel eerder afstand te moeten doen van de hoogste positie dan van het leven zelf.
Chroesjtsjov, de Sovjet-leider die het partij-apparaat zijn limousines had afgenomen en gewone Russische Volga's had toebedeeld, mocht in 1964 zelf per Volga het veld ruimen.
'Kijk maar eens hoe het jou bevalt, zei iemand nu.
' Op zijn luxe datsja wachtte hem een zware straf, namelijk tijd om decennia van terreur te overdenken waarin ook zijn handen flink met bloed besmeurd waren geraakt.
'Zoveel bloed en maar één rechtvaardiging ervoor: als het allemaal maar een proloog was geweest, als het allemaal maar de laatste stuiptrekkingen waren geweest van een oude, wrede wereld en het ontstaan van vriendelijke nieuwe.
' Die was nergens te bekennen.
'Hij begreep nu waarom die vuilbekkende vleesklomp van een Frol Kozlov (Sovjet-apparatsjik, overleden in 1965) een geestelijke aan zijn sterfbed had geroepen.
' Een leven lang bouwen aan een goddeloos paradijs en een priester bij je sterfbed roepen, hoe erg kan een kameraad falen?

De hongerige stad      Steel Carolyn      Maatschappij

In De hongerige stad kiest Carolyn Steel voor een geheel nieuwe benadering van allerlei actuele problemen rond de manier waarop we eten.
In dit enthousiaste en visionaire boek volgt de auteur het spoor van ons voedsel, van het platteland tot de stad, via markten en supermarkten, keukens en eettafels, afvalverwerking en terug, en vraagt zich af hoe wij voedsel kunnen benutten als een manier om onze steden beter te begrijpen, beter te ontwerpen, en leefbaarder te maken.
Ze schetst een helder beeld van de impact van de moderne voedselproductie op onze planeet en op ons leven en verschaft inzicht in hoe het zo gekomen is en hoe we verder moeten.
De hongerige stad is uiterst actueel, indringend en onmisbaar.
Carolyn Steel is architect en auteur.
Ze doceert aan de London School of Economics, London Metropolitan University en aan de Cambridge University.
Haar Hungry City (2008) is een internationale bestseller.
Steel reist veel en geeft bijna wekelijks lezingen.
Ze vertelt met passie en met gevoel voor humor over haar werk en haar boek.
Ze zal voor het verschijnen van het boek regelmatig naar Nederland komen voor diverse lezingen.
Recensie(s) De relatie tussen voedsel en steden is dringend aan herziening toe.
De Britse architecte beschrijft de ontwikkeling van die relatie vanaf de oudheid tot heden, rond de thema's platteland, bevoorrading, verkoop, keuken, maaltijd en afvalverwerking.
In het pre-industriele tijdperk werd de omvang van een stad bepaald door wat het omringende platteland kon leveren, maar met de komst van spoorwegen en nieuwe technieken konden steden ongebreideld groeien.
De consument verloor de greep op zijn voedsel aan grote internationals die de voedselproductie van zaadje tot winkelschap beheersen, ten koste van biodiversiteit, onafhankelijke boeren en winkels, en gezondheiD. In het slothoofdstuk passeren utopische oplossingen uit verleden en heden de revue en staat wat je zelf kunt bijdragen aan verbetering van het voedselsysteem.
De auteur schrijft vlot en enthousiast, met oog voor (on)smakelijke details.
Hoewel het boek vooral vanuit Brits perspectief is geschreven, is het voor iedereen die zich bewust is van het belang van een gezonde relatie tussen stad en land noodzakelijk leesvoer Er zijn zo van die boeken die je zou willen kunnen opeten omdat ze zoveel voedsel voor de geest schenken.
Een ervan heeft zijn titel niet gestolen: De Hongerige Stad, van de Britse Carolyn Steel.
Vijf jaar na verschijning heeft dit boek nog niets van zijn actualiteitswaarde verloren.
Die waarde verkrijgt het boek paradoxaal genoeg door de veelheid aan historische inzichten over de relatie tussen steden en voedsel.
Nu Carolyn Steel dinsdag 19 februari terug in ons land is voor een lezing, leggen we graag nog enkele inzichten uit het boek op de keukentafel.
Dat doen we in twee delen: vandaag donderdag 14 februari krijgt u de brunch, na het weekend het diner.
Het boek samenvatten is alleszins onbegonnen werk.
Hiervoor kunnen we enkel de laatste zin van de inleiding van het boek citeren: “Ik hoop vurig dat u na het lezen van dit boek ook anders tegen de dingen aankijkt; dat het u duidelijk maakt wat een enorme invloed voedsel heeft op 'ieders' leven en dat het u de kracht en motivatie geeft om u bewuster met voedsel bezig te houden en om zodoende onze gezamenlijke toekomst te beïnvloeden.
” Van landbouw tot agro-industrie Hoe de geschiedenis van de verhouding tussen landbouw en steden begint, is eenvoudig: voordat er sprake was van landbouw, waren er gewoonweg geen steden.
Naarmate de steden groeiden, was er de voortdurende uitdaging om de groeiende groep stedelingen te voeden.
Die uitdijende steden voeden, gebeurde door een opeenvolging van technologische en beheersmatige innovaties.
Zo leerden de Engelsen in de 17deeeuw van de Nederlanders het verbouwen van veevoer, zodat het vee niet langer elke herfst geslacht moest worden.
Daarna volgt de industriële landbouw, waarbij vanaf het midden van de 19de eeuw, landbouwmachines alles radicaal zouden veranderen; eerst door paarden getrokken, later door stoom aangedreven machines, maakten de landbouw minder arbeidsintensief.
En kunstmest als bijproduct van de staalindustrie, verdubbelde de opbrengst van de akkers.
Dit is de kern van industrialisering: het verhogen van de productiviteit; voedsel werd in grotere hoeveelheden geproduceerd dan ooit tevoren en door minder mensen.
Daarna werd de industriële voedselproductie mondiaal door de uitvinding van de spoorwegen.
Dit maakte het mogelijk om met voedsel, zowel graan als vlees, op grootschalige wijze geproduceerd in heel de Verenigde Staten, Europa te overspoelen.
Voor het eerst kenden steden een betrouwbare, goedkope bron van voedsel.
De mondiale voedselindustrie was een feit: met het goedkope graan, geïmporteerd uit de VS, bouwden Nederland en Denemarken grote veeteeltbedrijven uit, waar varkens en kippen intensief konden worden gekweekt, waarna de producten als 'spek met eieren' werden uitgevoerd naar Groot-Brittannië (tot op de dag vandaag trouwens).
Met het goedkope voedsel betaalden de stedelingen echter ook een prijs: de industrialisering onttrok de landbouw aan de natuur en sloeg een onoverbrugbare kloof tussen voeders en gevoeden.
De westerse wereld leerde doorheen de decennia de gevolgen van industriële landbouw -die geen rekening houdt met de natuur-,kennen.
Zo veranderden in de jaren 30 van de vorige eeuw de Great Plains, decennialang grote graanschuren, in acht jaar tijd in een woestijn.
Deze Dust Bowl maakte duidelijk dat overmatig gebruik van grond kan leiden tot onherstelbare schade op grote schaal.
Ondertussen is voedselproductie de speelbal geworden van een geglobaliseerde markt met alle gevolgen vandien: de planeet gaat ten onder aan de stedelijke vraag naar goedkoop voedsel.
Het regenwoud van de Amazone gaat in rook op om ruimte te maken voor soja en runderen en de wouden van Borneo moeten eraan geloven voor de aanleg van palmolieplantages; en ondanks al die vernielingen zijn we niet in staat om de wereld te voeden.
Dat slaat nergens op, maar zoals Steel gevat opmerkt, geldt dat voor bijna alles in de moderne voedselindustrie.
Dat geldt dan ook voor haar oliehonger: voor elke calorie aan voedsel die er wordt geproduceerd, worden ongeveer tien calorieën opgebrand in de vorm van fossiele brandstoffen; en wat Steel schrijft over voedsel, geldt ook voor het klimaat: 'in plaats van ons af te vragen hoe we onszelf in de toekomst eten gaan geven, zouden we de manier waarop we nu eten, ter discussie moeten stellen'.
Steden verbruiken nu al naar schatting 75 procent van alle voedsel en energie en dat zal bij ongewijzigd beleid alleen maar toenemen (tot het mis loopt).
Deel van het probleem is wat stedelingen graag eten: dus vlees.
De meeste dieren die we opeten, worden gevoed met granen in plaats van gras en een derde van de wereldvoorraad graan is voor dieren bestemd en niet voor mensen.
Tot op heden konden steden hun voorwaarden stellen bij het opeisen van hulpbronnen en het consumeren daarvan, dit naar goeddunken.
Hierin zal duidelijk verandering moeten komen.
Dit is ook de grote kracht van De Hongerige Stad: het toont dat het niet langer houdbaar is steden op te vatten als geïsoleerde eenheden, maar dat we ze moeten beschouwen als organische systemen die door hun behoeften met de natuurlijke wereld zijn verbonden.
Voedsel is politiek en omgekeerd Wie vandaag een supermarkt binnenwandelt, wordt overweldigd door het schijnbaar grote aanboD. Maar schijn bedriegt.
Want kijk bijvoorbeeld naar de appelen.
Wat er ligt heeft niets te maken met onze smaakvoorkeur, maar met variëteiten die geschikt zijn in een mondiaal voedselsysteem, waar efficiëntie en schaalvergroting het belangrijkste zijn.
Om te passen in dit systeem, moet het voedsel niet alleen groter en steviger zijn dan ooit, het moet ook bestand zijn tegen de hardheid van een mondiaal distributiesysteem, dat tot doel heeft 'steeds minder' producten te leveren aan steeds meer mensen.
Je kan dan wel aardbeien eten in de winter, maar ondertussen kan je in de zomer fluiten naar de heerlijke variëteiten uit de eigen terroir.
De appelsoort Golden Delicious is verre van de lekkerste appel, maar omdat ze vroeg geplukt kunnen worden, makkelijk op te slaan zijn en goed tegen transport kunnen, eten we ze zonder nadenken, het hele jaar door.
Van de duizenden landrassen (lokale variëteiten) die elk land bezit (Steel spreekt over 2300 in Groot-Brittannië; ik bewonderde er eens honderden Belgische op een lokale expositie in Alden Biezen), vind je geen enkele in de eigen winkelrekken.
De democratische vraag -wie bepaalt de keuzemogelijkheden- is helaas snel beantwoord: de multinationals die de voedselketen in handen hebben, van het gen tot het schap in de supermarkt.
Wat tot de 18de eeuw nog verboden was in Parijs, -verticale integratie, dwz.
dat bv.
een molenaar geen brood mocht bakken en een bakker geen graan mocht malen- om de voedselvoorziening veilig te stellen, is nu de realiteit.
De voedselconcerns zijn dan ook supermachines waartegen kleine producenten en kruideniers moeilijk kunnen optornen.
Ze zijn erin geslaagd een ‘permanente mondiale zomertijd’ te realiseren op voedselgebieD. Dat is een technologische prestatie van formaat, omdat voedsel uiteraard bederft en kwetsbaar is bij transport.
Maar daar betalen we wel een prijs voor: ondanks de aandacht voor klimaatwijziging, was bijvoorbeeld in Groot-Brittannië het voedseltransport in 2002 goed voor 30 miljard voedselkilometers en dat is tien keer meer dan tien jaar eerder.
De kwetsbaarheid van dit grensoverschrijdend systeem kwam in mei 2011 in Europa aan de oppervlakte toen Spaanse komkommers besmet bleken met bacteriën.
[i] Uiteraard werd voedsel ook vroeger al over verre afstanden getransporteerd, daar geeft Steel trouwens straffe voorbeelden van.
Het Rome uit het begin van onze jaartelling was misschien wel de uitvinder van 'landroof', anders was het onmogelijk om een miljoen mensen te voeden via een uitgekiend zeevaartsysteem.
Het belang van bevoorrading over water toont zich ook in het verschil in omgang met voedsel tussen Londen en Parijs.
Londen ligt vlak aan de zee en heeft zich nooit moeten bekommeren om in de eigen omgeving voldoende voedsel te moeten produceren.
Daar zorgden de kooplieden wel voor.
Parijs daarentegen ligt te ver van de zee en was dus aangewezen op productie in gebieden rond de stad, wat dan ook strikt georganiseerd en gereguleerd werD. Er is niet noodzakelijk een causaal verband, maar je ziet hier toch een relatie tussen de geografische ligging en de wijze van staatsinrichting (meer marktgericht vs.
centraal staatsgestuurd).
Terwijl Londen in de 18de eeuw over voldoende voedsel beschikte en grof geld verdiende met de handel in suiker, kreeg de Franse hoofdstad steeds meer problemen met voedselvoorziening .
Het is dan ook geen toeval dat Adam Smith, voorstander van vrijhandel, een Brit was.
De problematiek van de bevoorrading van de steden kwam tot een einde met de aanleg van de spoorwegen.
Steden konden nu zowat overal gebouwd worden! Maar ondertussen zijn de wetten waarover Smith het had, vrije concurrentie, niet langer van toepassing.
Heel de 20ste eeuw hebben er fusies tussen voedselbedrijven plaatsgevonden.
Vandaag de dag hebben niet meer dan 30 bedrijven 30 procent van de wereldwijde voedselhandel in handen.
Een concern als Nestlé verkocht in 2005 voor 61 miljard dollar aan voedsel.
Het voeden van steden is dus big business geworden en de macht van voedselconcerns en grootwarenhuisketens is dan ook desastreus voor de boeren, die wereldwijd tegen elkaar worden uitgespeeld en nergens nog een eerlijke prijs voor hun producten krijgen; en als ondertussen niet meer dan vijf bedrijven 90 procent van de wereldhandel in graan controleren, dan is democratische sturing een illusie.
Niet dat nationale overheden geen macht hebben, integendeel.
Maar zoals Steel stelt, kiezen de meeste ervoor hun macht niet te gebruiken.
Voedsel is macht, die nu in handen is van de voedselindustrie, die een wereldwijd doorgedraaid voedselsysteem heeft uitgebouwd dat niets met voedselveiligheid te maken heeft.
Want terwijl er in ontwikkelingslanden dagelijks mensen honger lijden, zijn wij ondertussen volledig afhankelijk geworden van deze moderne voedseldistributiesystemen.
Ze voorzien ons, stedelingen, van voedsel, zolang we ervoor betalen natuurlijk.
Steel eindigt deze analyse met een verontrustende boodschap: de moderne voedselindustrie heeft de voedselvoorziening eindeloos ingewikkeld gemaakt; we zijn net zo afhankelijk van onze brandstof-opslorpende, gekoelde, just-in-time voedselleveringen als de oude Romeinen van buitenlandse veroveringen, scheepvaart en slaven.
Rome heeft de antieke voedselsystemen uitgerekt tot het breekpunt; hetzelfde geldt voor de manier waarop wij nu leven.
Maar we leven in de veronderstelling dat dit helemaal niet belangrijk is.
Koken is kiezen Het is je waarschijnlijk ook al opgevallen: het stijgend aantal kant-en-klaar maaltijden in de supermarktrekken.
Dat verbinden we meestal met maatschappelijke tendenzen zoals individualisering en de haastige maatschappi J. We staan te weinig stil bij de vraag hoe die maaltijden tot stand komen en welke gevolgen dit heeft.
Deze maaltijden worden bereid in grootschalige voedselfabrieken die makkelijk een half miljoen ‘eenheden’ per week produceren; ze oefenen dezelfde nefaste druk uit op boeren, als de supermarktketens: steeds meer produceren aan een lagere prijs en dan nog voldoen aan vraagschommelingen (als het regent stijgt de vraag naar een snelle hap).
Zo verstoren ze de hele voedselketen.
Voor Steel ligt het probleem bij kant-en-klaar maaltijden in -waarvan ze ons weerhouden-, namelijk het zelf koken.
Zo wordt het ons moeilijk gemaakt om invloed uit te oefenen op hoe ons eten wordt geproduceerd: we hebben geen kennis van (de kwaliteit van) de ingrediënten.
Het is een paradox: de meerwaarde van deze maaltijden zit in wat we zelf zouden kunnen doen (koken), maar precies voor het onderdeel dat we over het algemeen niet zelf kunnen voorzien (verse ingrediënten), lijken we slechts met tegenzin te willen betalen.
Koken is van wezenlijk belang in onze verstedelijkte samenleving: het is voor de meeste mensen de enige kans om nog iets van controle uit te oefenen over wat ze eten, om te beseffen wat dat allemaal inhoudt.
Of zoals de auteur het stelt: 'koken is het spilpunt in de voedselketen: het punt waarvan je zou kunnen zeggen dat het invloed heeft op alle andere onderdelen van het leven'.
Tegenover het groeiende succes van kant-en-klaar maaltijden, staat de groeiende groep mensen die koken 'cool' vindt; middenklassers die beseffen dat koken even belangrijk als plezierig is.
Steel vindt dat een positieve zaak; de kwestie is nu dit besef verdere verbreiding te geven.
Daar zien we ook in eigen land positieve evoluties.
Naast de commerciële kookboeken, verbonden met televisieprogramma’s (waarbij wel de vraag rijst wat er gepromoot wordt: de recepten of de kok) zien we nu ook boeken die juist doen wat Steel zo belangrijk vindt: de hele voedselketen in beeld brengen en daar kritische vragen bij stellen.
Zo is er het boek Goed Eten van Dorien Knockaert (trouwens het eerste ‘kookboek’ dat geselecteerd is voor een voorstelling op de culturele manifestatie Het Groene Boek [ii]).
Wie ondertussen zucht dat koken wel leuk is, maar er geen tijd voor vindt, zal op weinig begrip kunnen rekenen van Steel.
Supermarkten prijzen ons kant-en-klaar maaltijden aan omdat we geen tijd zouden hebben.
Dat is volgens Steel onzin: we hebben nog nooit zoveel vrije tijd gehad als tegenwoordig, maar we besteden die gewoon liever aan iets anders.

Een vrolijke hel      Jerofejev Viktor      Russische geschiedenis

Viktor Vladimirovitsj Jerofejev (Russisch: ?????? ???????????? ???????) (Moskou, 19 september 1947) is een Russisch schrijver en essayist.
Leven Jerofejevs vader (geboren in 1920) was een tolk van Jozef Stalin en later Sovjet-gezant in Parijs.
Van 1955 tot 1959 leefde het gezin Jerofejev in Parijs.
Daarna keerde de familie terug naar Moskou, waar Jerofejev literatuur en taalwetenschap studeerde.
Hij sloot zijn studie af met een dissertatie over Dostojevski en het Franse existentialisme.
Vanaf midden jaren zeventig werd Jerofejev literair actief, maar in 1979 werd hij uit de schrijversbond gestoten vanwege zijn medewerking aan de schrijversalmanak 'Metropol', waarin ook werk werd gepubliceerd van relatief onbekende (in de Sovjet-Unie niet altijd geaccepteerde) schrijvers.
Tijdens de Perestrojka verwierf Jerofejev internationale bekendheid met zijn roman Een schoonheid uit Moskou (1990), over een mooie jonge vrouw die in de chaotische post-Sovjettijd hogerop probeert te komen.
Het boek werd in 27 talen vertaalD. In Rusland is Jerofejev een bekend literatuurcriticus en verschijnt hij geregeld op tv.
Verder schrijft hij geregeld voor The Times Literary Supplement, The New Yorker, The New York Review of Books en The International Herald Tribune De doden staan op in Erofeevs nieuwe, nog onvertaalde roman en kwellen de levenden met stalinistische methoden.
Viktor Erofeev (1947) is een dissidente Russische schrijver die meestal tegen Poetin is.
Soms verrast hij vriend en vijand en neemt hij het voor de Russische president op.
Erofeev (zijn achternaam wordt ook wel geschreven als Erofeyev en Jerofejev) ontleedt in zijn romans en non-fictiewerk de Russische mentaliteit.
Tot zijn oeuvre behoren romans als De parkiet en De goede Stalin en de essaybundel Een vrolijke hel.
Het Rusland van Poetin.
Zijn nieuwste boek is nog niet vertaald, maar Der Spiegel interviewt Erofeev alvast voordat de vertalingen verschijnen.
Volgens de schrijver, die opgroeide als de zoon van een overtuigd stalinist die de persoonlijke tolk van Stalin was, gaat zijn boek over Rusland als land van de doden.
Die doden, onder anderen de grote aantallen mensen die zijn vermoord tijdens de Russische Revolutie in 1917, komen terug en kwellen de levenden, soms met stalistische methoden.
Het stalinisme is volgens Erofeev niet uit te roeien.
Het zit in de genen van de Russen.
Erofeev noemt Rusland “een zegen” voor schrijvers vanwege de vele problemen die het land teisteren.
Als het beter zou gaan met Rusland zou hij zijn inspiratie verliezen.
Maar, voegt hij eraan toe, als hij geen schrijver zou zijn, zou Erofeev veel liever in Parijs of Berlijn wonen.
Viktor Jerofejev; Een dichter moet dichter zijn “Het salonleven verveelt me”, zegt Viktor Jerofejev en leunt achterover in de kussens van zijn groenfluwelen bankstel.
“Sinds het fabelachtige succes van Een schoonheid in Moskou, dat in 25 talen is vertaald, kan ik van mijn pen leven.
Aan succes moet je wennen, het was moeilijk in het begin, nu doet het me niets meer.
” De postmoderne schrijver Jerofejev, niet te verwarren met zijn overleden alcoholische naamgenoot Venedikt, is een wereldburger.
De potsierlijke achterhoedegevechten die in Moskou nog op de ruïnes van de eens almachtige Schrijversbond worden gevoerd, interesseren hem niet in het minst.
De dichter Jevgeni Jevtoesjenko heeft na de augustus-staatsgreep snel de macht in het schrijversbolwerk overgenomen, tot grote woede van zijn rechts-nationalistische collega's, die er tot voor kort de dienst uitmaakten.
Zij beschuldigden Jevtoesjenko van "bolsjewistische methoden' en het is nooit meer goedgekomen.
Laatste in een serie van incidenten: onder aanvoering van de oorlogsveteraan Joeri Bondarev staken de nationalistische schrijvers voor het Schrijvershuis in machteloze woede een stropop van de dichter in de fik.
Jerofejev (44) haalt er zijn schouders over op.
De Sovjet-literatuur is dood, dat is zijn stellige overtuiging, en dat heeft hij in een geruchtmakend artikel in de Literatoernaja Gazeta dan ook verkondigD. “Jevtoesjenko is net een dier, al zijn emoties staan op zijn gezicht te lezen.
Hij is een dommerdje”, zegt Jerofejev bijna vertederD. “Zijn beroemde uitspraak "Een dichter is in Rusland meer dan een dichter" heeft veel ellende veroorzaakt.
Laat een dichter een dichter zijn, en daarmee basta!” Al gelooft Jerofejev niet dat de schrijver een missie heeft, toch wil hij zelf proberen een brug te slaan tussen oost en west.
Zijn gouden jeugd in Parijs - zijn vader werkte er bij de UNESCO - en Amerika maken hem daar bij uitstek geschikt voor.
Zijn nieuwe roman, die deze zomer uit moet komen, gaat dan ook over de verschillen tussen oost en west.
Jerofejev wil er nog niet veel over kwijt, maar het westerse onbegrip voor de situatie in zijn land trekt hij zich persoonlijk aan.
“Het westen ken ik door en door, over ons land valt aan jullie nog veel uit te leggen.
” Ondanks de chaos en anarchie, die het leven in Moskou harder maken dan ooit, peinst Jerofejev niet over emigratie.
Het Rusland van vandaag is een goudmijn voor een schrijver.
“Met het failliet van het communisme is de laatste ideologie gestorven.
Langzaamaan veranderen de Russen in vrije mensen en dat gaat gepaard met allerhande stuiptrekkingen.
De vrijheid doet de Russen naar adem snakken, ze worden er compleet gek van.
De psychologie van de mensen verandert totaal.
Voor een schrijver is dat het paradijs, voor een lezer is het de hel.
” Jerofejev is er zich overigens maar al te goed van bewust dat hij de omvorming van de maatschappij waarneemt vanuit de riante positie van een man met een credit card, een Volvo voor de deur, een hoeveelheid dollars op zijn buitenlandse rekening en een open vliegticket op zak.
Dat maakt de vrijheid voor hem aanzienlijk groter dan voor de meesten van zijn landgenoten, die alleen maar aan haar hebben kunnen ruiken, waarna de prijsstijgingen het ijzeren gordijn weer hebben dichtgetrokken.
Afgezien van het comfort dat zijn positie met zich meebrengt, geeft zij hem, zegt hij, ook de nodige distantie om over Rusland te schrijven.
“Het westen ziet alleen de vreselijke kwellingen van Rusland en de waanzin van het moment, maar jullie mogen niet vergeten dat ons land op de goede weg zit.
Er zijn al kiemen zichtbaar van het nieuwe leven, de ondernemersgeest steekt de kop op, ik zie overal kleine embryo's.
Er ontstaat ook een nieuwe klasse politici, al zijn ze nog vreselijk provinciaals.
Jullie vergeten te snel dat Rusland bestond uit kampen en bebloede botten.
Het Rusland van mijn jeugd was een gruwelijk en xenofoob land, met afgrijselijke voorstellingen over de rest van de wereld! Dat alles had zoölogische vormen aangenomen.
Het communisme is onze nationale tragedie.
” Gorbatsjovs historische rol wordt door veel Russen nog niet begrepen, maar Jerofejev vindt dat volkomen logisch.
“Als je kiespijn hebt en je zenuwen staan als snaren gespannen, dan kun je nergens anders aan denken.
Dan kun je geen afstand nemen.
Gorbatsjov is verdronken in de rotzooi, die hij zelf naar boven heeft gehaalD. Maar dankzij Gorbatsjov zijn wij door het oog van de naald gekropen.
Jeltsin speelt zijn historische rol aanzienlijk slechter dan Gorbatsjov.
Toch zouden we zonder hem het communisme niet hebben afgeschaft.
De enige uitweg voor ons is de moeizame weg terug naar het kapitalisme.
Het communisme werd gebouwd op enthousiasme, op het idee van de nieuwe mens, en is verworden tot bloedvergieten.
Nu is de ideologie dood, maar worstelen we met de filosofie van het parasitisme.
Nee, we hebben niet veel om trots op te zijn.
We zitten tot over onze oren in de ellende.
Godzijdank hebben de Russen dit tot nog toe niet als een nationale vernedering opgevat, maar veeleer als een nationale catastrofe.
Het westen moet de kalmte bewaren en zijn gezond verstand gebruiken.
Emoties, angst of leedvermaak zijn hier niet op zijn plaats.
Jullie hebben belang bij een veilig en stabiel RuslanD.” De telefoon gaat.
Jerofejev wordt gebeld door zijn Italiaanse producer.
Volgende week vertrekt hij naar Milaan, om de opnamen voor de Italiaanse verfilming van Een schoonheid uit Moskou bij te wonen.
Daarna reist hij naar Amsterdam, om de voorbereidingen gade te slaan voor de wereldpremière van de opera Leven met een idioot van de Duits-Russische componist Alfred Schnittke, waarvoor hij het libretto schreef.
Dan keert hij terug naar Moskou om zijn roman af te maken.
Weer gaat de telefoon.
Jerofejev spreekt enige tijd sussende woorden in de hoorn.
Als hij me vijf minuten later uitlaat, zegt hij kwaad: “Dat zijn de nieuwe apparatsjiks! Dat was de weduwe van de religieuze filosoof Sergej Losev.
Wij willen van zijn woonhuis op de Arbat een museum maken, maar het huis schijnt aan Amerikanen te zijn verkocht, die de weduwe er compleet met unieke bibliotheek en al uit willen zetten.
Dit zijn de eerste uitwassen van de privatisering! Ken je bij jullie geen parlementsleden die hiertegen hun stem willen verheffen?”

Econoshock 2,0      Noels Geert      Economie

Zes schokken schudden de economie dooreen: de opkomst van het Oosten, het einde van de goedkope fossiele brandstoffen, de financiële crisis, de demografische evolutie, de ict-revolutie en de opwarming van de aarde.
Deze zes schokken raken iedereen op deze wereld, zowel economisch, maatschappelijk als financieel.
Er vallen nu al slachtoffers, bij zowel individuen, bedrijven als landen.
Wie zich niet aanpast, zal welvaartverlies lijden.
Tegelijk zullen er uit het puin ook nieuwe bedrijven en economische winnaars opstaan.
Econoshock is een goedkope geactualiseerde zwart-wit uitgave van de grote bestseller van econoom Geert Noels.
Het boek is bedoeld voor ondernemers, burgers, politici, beleggers, studenten - kortom, voor iedereen die wil weten hoe deze schokken zijn leven zullen beïnvloeden.
Maar ook voor iedereen die de talrijke kansen ervan wil leren ontdekken.
Geert Noels (1967) is dé mediaspecialist over financiële en economische onderwerpen en richtte in 2009 Econopolis op.
Hij is een veelgevraagde spreker over economie en beleggen.
Econoshock werd bekroond met de abn-amro publieksprijs beste non-fictieboek.
"Geert Noels is een van de weinigen in de financieel-economische wereld wiens analyses keer op keer juist blijken te zijn.
" Willem Middelkoop, auteur van Als de dollar valt.
"Econoshock leest als een trein.
Uitstekend onderbouwd en gelardeerd met prachtige voorbeelden en illustraties neemt Noels ons mee door de schokgolven die het economische systeem vandaag teisteren.
" Johan Van Overtveldt, Trends "Een terechte bestseller.
De auteur heeft de gave om de meest uiteenlopende, complexe ideeën helder en beknopt weer te geven Het boek dat het maatschappelijk-economische debat de volgende maanden zal domineren.
15 september 2008, kwart voor twee 's ochtends.
Het ondenkbare gebeurt: de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers moet bescherming aanvragen tegen zijn schuldeisers en sleurt in zijn val het hele financiële systeem mee.
Ook Europa en de rest van de wereld ontsnappen niet aan een financiële - en later ook economische - crisis.
Vijf jaar later maakt Geert Noels, samen met de belangrijkste betrokkenen en experts, de balans op.
Is de economie stilaan uit het dal gekropen? Hebben we geleerd uit onze fouten? En wat met de andere gigantische uitdagingen waar de wereld voor staat, zoals de opkomst van de groeilanden, de zoektocht naar duurzame energiebronnen en de opwarming van de aarde? Aan de hand van zes belangrijke schokken legt Geert Noels in Econoshock 2.
0 haarfijn uit hoe we er nu voor staan en wat we van de toekomst mogen verwachten.
Zijn conclusie: alleen als we duurzaam leren omgaan met onze hulpbronnen, nieuwe technologieën volop aanwenden en authenticiteit en behoud van onze welvaart verkiezen boven schuldgedreven, onhoudbare groei, zijn we in staat om de crisis te overwinnen.
Geert Noels (1967) is stichter en hoofdeconoom van Econopolis, de vermogensbeheerder die hij in 2009 oprichtte.
Hij is een veelgevraagd commentator in de media over financiële en economische onderwerpen.
Zijn eerste boek, Econoshock (2008), werd bekroond met de ABN-AMRO Publieksprijs voor beste non-fictieboek.
Econoshock 2.
0 kwam tot stand in nauwe samenwerking met Karel Volckaert en de rest van het team van Econopolis, en volgde uit de gelijknamige tv-serie die in 2013 door productiehuis Sylvester in opdracht van de Vlaamse tv-zender Canvas werd gemaakt.
Van de zomer stuurde Canvas Michaël Van Droogenbroeck erop uit om de volledige wereldeconomie de maat te nemen.
econoshock Het resultaat is ‘Econoshock 2.
0’, een vierdelige documentaire die vanaf vier september wordt uitgezonden.
Als rode draad van de reeks dient de bestseller van vermogensbeheerder en topeconoom-van-eigen-bodem Geert Noels.
In ‘Econoshock’ ziet de man niet minder dan zes uitermate telegenieke schokgolven op ons afkomen.
We geven ze maar gelijk allemaal weg: een demografisch bommetje, een trek naar het Oosten, de internetrevolutie, het opraken van fossiele brandstoffen, de financiële crisis en de noodzaak van een groene economie.
Die zes schokken vormen samen – als klap op de van Chinese makelij zijnde vuurpijl - één grote megaschok.
Waar moest Van Droogenbroeck in hemelsnaam beginnen? Bij het begin, zo blijkt.
Michaël Van Droogenbroeck «De eerste aflevering start met de Amerikaanse huizenmarkt.
We hebben in de Verenigde Staten een vrouw ontmoet die in 2000 met een riante lening een huis kocht.
Dat had ze goed geregeld, en met nieuwe leningen kon ze zich zelfs nog meer hebbedingetjes aanschaffen.
Tot ze twee van haar drie jobs verloor en de huizenprijzen begonnen te dalen.
Toen stortte het kaartenhuis voor veel Amerikaanse gezinnen in elkaar: niemand kon zijn leningen terugbetalen.
Met die bubbel van kredieten is de crisis begonnen.
Daarna vormen de zes schokken die Geert Noels ziet aankomen de leidraad van de reeks.
» HUMO Hoe breng je die onheilsvoorspellingen aantrekkelijk in beeld? Van Droogenbroeck «Voor zover ons budget het toeliet, hebben we enkele grote reizen proberen te maken.
Naar de VS, maar ook naar Singapore, Marokko, Polen… We zijn daar niet met de lokale talking heads gaan praten, maar hebben mensen gezocht die de veranderingen aan den lijve ondervinden.
»Dan blijkt ook dat niet alles kommer en kwel is.
We laten een Rotterdamse wijk zien waar geen geld meer was voor renovatiewerken.
Maar dankzij het internet konden de buurtbewoners via crowd fundingtoch genoeg investeerders vinden om een voetgangersbrug te bouwen.
Zoiets was tien jaar geleden onmogelijk.
In Manchester hebben we een man ontmoet die zijn busbedrijf failliet zag gaan en daarom een eigen bank was begonnen.
Hij doet weer aan het ‘saaie’ bankieren, wat de commerciële grootbanken was gaan vervelen.
De man is daar beroemd mee geworden in EngelanD.» HUMO Je hebt aan je wereldtour niet de indruk overgehouden dat we in Europa allemaal gedoemd zijn? Van Droogenbroeck «Absoluut niet.
Iedereen is hier erg pessimistisch over de toekomst, maar in andere delen van de wereld wordt ons welvaartsmodel nog steeds als voorbeeld gezien.
Natuurlijk gaan we momenteel door een crisis, maar die blijft niet duren.
Die biedt ook – ik weet dat het een cliché is - kansen om opnieuw te beginnen.
» HUMO Waarom heb je gekozen voor het boek van Geert Noels om de crisis te duiden? Het dateert ondertussen al van 2008.
Van Droogenbroeck «Ik dacht dat het pas later was verschenen, maar het kwam blijkbaar uit op de dag dat Fortis in de problemen raakte.
Achteraf bleek dat een voordeel: ik bericht voor Het Journaal nu al vijf jaar over de financiële crisis, maar de economische veranderingen waar we voor staan gaan veel verder.
»‘Econoshock’ geeft daar een uitstekend overzicht van.
Noels heeft zijn boek voor een groot publiek geschreven – het is niet voor niets een bestseller.
En wij hopen ook een groot publiek te bereiken.
Iedereen zal de gevolgen merken van de schokgolven die eraan komen.
» HUMO Een vermogensbeheerder kijkt natuurlijk met een bijzondere blik naar de wereld: Noels heeft het in zijn boek nergens over belastingparadijzen of de toenemende ongelijkheiD. Van Droogenbroeck «Ik heb mijn werk als journalist uiteraard gedaan.
In Singapore zagen we dat de extreme markteconomie die dat land is goed functioneert, maar we tonen óók de keerzijde van de medaille: de inkomensongelijkheid is immens.
Geert Noels is ook maar één van de stemmen die we laten horen: hij is niet naar elk land meegereisd, hoor.
»

Provencaalse gesprekken      Vermeersch Etienne      Filosofie

Etienne Vermeersch was in 2012 de zomergast op de ‘rando-filo’, een wandel- en filosofieweek in de Provence, jaarlijks georganiseerd door Leaudelure in de vallei van de Jabron.
Gastheer Willy Weyns en de vijftien deelnemers vuurden gedurende vijf dagen vragen af op de filosoof, over (actuele) thema’s die hen nauw aan het hart liggen: wetenschap en pseudowetenschap, ethiek en bio-ethiek, de financieel-economische crisis, de zesde staatshervorming, multiculturaliteit en fundamentalisme, religiositeit, de actualiteit van de mensenrechten en van de verlichting en ook het probleem van de vrije wil.
De inleidende exposés van Etienne Vermeersch waren zoals verwacht uitermate boeiend, de discussies intens en verrijkenD. Dit boek is een neerslag van deze Provençaalse gesprekken, waarvan de ernst geregeld onderstreept werd met een donderende lach.
Het werd gerealiseerd opdat u als lezer mee zou kunnen genieten, alsof u er zelf bij was.
Willy Weyns werkte tien jaar in het Europees Parlement en organiseert de Consensus Conferenties met lekenpanels, over genetisch gemodificeerde organismen, het menselijk brein en klimaatverandering voor het Vlaams Parlement te Brussel.
Hij is beeldend kunstenaar en is onder meer lid van ‘Worldviews’ van de Gentse filosoof wijlen Leo Apostel, van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO) en van de Club van Rome (CoR).
Etienne Vermeersch is filosoof, ethicus, klassiek filoloog, scepticus en opiniemaker.
Hij is emeritus-hoogleraar en ere-vicerector aan de Universiteit Gent.
Vermeersch is een van de wegbereiders van de abortuswet en de euthanasiewet in België en is gewezen voorzitter van de ‘Commissie Vermeersch’ die in 1998 vanuit de Belgische politiek werd opgericht om de vluchtelingenproblematiek op een ethisch verantwoorde wijze aan te pakken.
Vermeersch werd in 2008 door 100 prominente Vlamingen (voor- en tegenstanders) uitgeroepen tot de meest invloedrijke Vlaamse intellectueel.
"In laatste instantie zijn de double blind randomized placebo controlled trials de beslissende methode om te weten of een therapie werkzaam is of niet.
Zolang die trials niet zijn uitgevoerd, kan men uiteraard niet met zekerheid weten of een therapie al dan niet werkzaam is.
Als iemand beweert dat het dansen onder een maretak aids geneest, is het zonder onderzoek niet bewezen dat dit onwaar is.
Het lijkt wel heel onwaarschijnlijk.
Maar voor homeopathie bijvoorbeeld is dat onderzoek niet nodig.
Uit de heel betrouwbare wetten van fysica, scheikunde en fysiologie blijkt dat die therapie niet werkzaam kan zijn.
Zoiets geldt echter niet voor osteopathie: de werking ervan is niet biologisch onmogelijk en dus moet het onderzoek uitsluitsel brengen.
" Vermeersch, nog een half jaar verwijderd van zijn 80e verjaardag, komt weer met een nieuw boek op de proppen.
Provençaalse gesprekken (VUBPress, 2013, 211 bladzijden) werd in de stadscampus van de Universiteit Antwerpen voorgesteld voor een volle grote aulA. Vermeersch blijft ‘in’, zoveel is wel duidelijk.
Filosofe Tinneke Beeckman leidde het gesprek met de, figuurlijk, grijze eminentie van haar vakgebied in Vlaanderen.
De Provençaalse gesprekken kwamen op een bijzondere manier tot stanD. Jaarlijks organiseert Willy Weyns een vijfdaagse in het zuiden van Frankrijk met een filosoof, waar de wijsgerige gedachtewisselingen gecombineerd worden met wandelingen in de prachtige streek.
‘Rando-filo’ heet het project dan ook.
In 2012 ontving het Etienne Vermeersch als centrale gast (volgende zomer is het de beurt aan onze Doorbraak-medewerker Ludo Abicht).
De vijf dagthema’s vormen de basis voor het boek dat nu voorligt.
Beeckman stelde zich de vraag of er zo snel na de gesprekken van Vermeersch met Dirk Verhofstadt - ‘Een zoektocht naar waarheid’ van bijna 500 bladzijden (2010) – weer nieuw materiaal voorhanden was om een boek over te publiceren.
Maar de lezing heeft haar overtuigD. De rode draad van het nieuwe werk gaat over het rationele denken.
Vermeersch werkt een duidelijk methode uit om ordentelijke redeneringen op te bouwen.
De auteur verduidelijkte dat ‘Een zoektocht naar waarheid’ de neerslag biedt van een honderdtal vragen die hem waren voorgelegD. Zijn nieuwste boek vormt meer één geheel, waarbij de andere deelnemers van Rando-filo door hun vragen en de discussies het denken van Vermeersch helemaal op scherp hebben gestelD. Waarom zijn sociologische uitspraken minder betrouwbaar dan die in van de natuurwetenschappen? Maakt die relatieve onbetrouwbaarheid – of gebrek aan de hoogste betrouwbaarheid - de sociologie tot een waardeloze bezigheid? Vermeersch ontwikkelt daar een theorie rond, die de eerste dag in beslag nam.
De k-rationaliteit, met de k van kennis, krijgt een index 1 wanneer die gemeten aan de strikte criteria de hoogste betrouwbaarheid verdient.
Oncontroleerbaar gezwets uit de nek krijgt dan een k-rationaliteit 0.
Omdat bijvoorbeeld in de sociologie experimenteren volgens de geijkte methodes moeilijk tot onmogelijk is, komt die aan een k-rationaliteit lager dan 1.
Vermeersch steunt daarop zijn basisstelling: wetenschappen met k-rationaliteit 1 (zoals bijvoorbeeld de natuurwetenschappen) zijn zeer betrouwbaar maar omvatten een gering terrein.
Wetenschappen met een lagere k-rationaliteit (zoals sociologie) zijn minder betrouwbaar maar gaan over een breder velD. En zo verlies je aan het ene, als je wint op het andere.
U voelt dat Vermeersch er stevig invliegt.
De tweede dag zet hij de stap naar ‘feiten en waarden’ om daarna in een heel concrete wereld terecht te komen.
De financieel-economische crisis en staatshervorming (derde dag), multiculturalisme en religie (vierde dag) zijn natuurlijk thema’s die ons bij de actualiteit brengen.
De laatste dag zoekt Vermeersch een antwoord op de vraag of we beschikken over een vrije wil.
Dat vindt de auteur zelf het belangrijkste onderwerp omdat het bestaan van die vrije wil in kringen van neurofysiologen graag wordt ontkenD. Vermeersch zet daar zijn uitgesproken standpunt tegenover en onderstreepte dat met zijn hele lichaamstaal: de vrije wil bestaat.
Ze bestaat weliswaar niet in de meest absolute zin maar de mens is gedetermineerd tot ‘niet-domheid’.
Hij besteedde er de vijfde dag en het laatste hoofdstuk van zijn boek aan.
Tinneke Beeckman ziet in Vermeersch de geëngageerde verdediger van de Verlichting en het rationele onderzoek én de altijd wakkere verdediger van die Verlichting tegen aantijgingen allerhande.
Zo zou de Verlichting ook de bakermat zijn van nazisme of communisme.
Vermeersch is het daar absoluut niet mee eens.
‘Het vrije onderzoek vormt de basis van de verlichting en dat beginsel is in strijd met elk dictatoriaal of totalitair regime’.
De kritiek van de Frankfurter Schule kan bij Vermeersch op weinig begrip rekenen.
‘Het zijn niet Theodor Adorno of Max Horkheimer, net zo min als Martin Heidegger trouwens, die het bestaan van de CO2-broeigassen hebben bewezen.
Dat waren positieve wetenschappers in hun laboratoriA.’ Zijn geloof in een objectieve vooruitgang is door de jaren en de vele onheilsboodschappen over de gang van de wereld niet aangetast.
Het publiek vuurde graag vragen af, waarbij die over de relatie ratio en emotie geregeld terugkwamen.
Iemand verwees naar het grafschrift van Sigmund Freud: ‘zwak is de kracht van de rede’.
Vermeersch ontkende de betekenis van de emotie niet.
Op de provocerende vraag of je bij het zoeken van een partner de rede of de emotie moet volgen, waarschuwde een monkelende Vermeersch er toch voor uitsluitend de emotie te laten spelen.
‘Je zal er misschien een leven lang spijt van kunnen hebben.
’ Hij kon niet nalaten te waarschuwen dat ‘emoties onvrij maken’.
In mijn exemplaar van de Provençaalse gesprekken zette hij als opdracht: ‘de waarheid zal u vrijmaken’ en die is volgens Vermeersch maar kenbaar via de rede.
Op veel inconsequenties kan je hem alvast niet betrappen.

Titanenstrijd      Vogelstein Fred      Software

Volgende week verschijnt een nieuw boek over de Titanenstrijd tussen Apple en Google, geschreven door WIRED journalist Fred Vogelstein.
In het boek worden de ruzies en samenwerkingen tussen de twee bedrijven uitvoerig onder de loep genomen, en wordt een geschiedenis van 10 jaar mediatechnologie geschetst.
Steve Jobs stond bekend om zijn woedeaanvallen, maar zijn scheldpartij op 27 juli 2009, gericht tegen Googles CEO Eric Schmidt, was zelfs voor zijn doen legendarisch.
Schmidt was tot die dag nog board member van Apple, maar nu was het oorlog russen Apple en Google: ‘Als iemand van ons met een werknemer van Google praat, ontsla ik hem ter plekke!’ De opkomst van smartphones en tablets heeft de media-industrie ingrijpend veranderD. De belangrijkste spelers zijn Apple en Google, die allebei met zo hun eigen leiders, bedrijfsfilosofie en commercieel inzicht de competitie omver wisten te blazen.
Wat begon als een ideale samenwerking tussen deze twee titanen liep echter uit op een gigantische technologische en juridische strijD. ‘Google wil de iPhone de nek omdraaien en wij zullen dat niet toestaan.
Ze zeggen wel steeds: “We hebben geen kwaad in de zin.
” Dat is gewoon bullshit!’ - Steve Jobs over Google Fred Vogelstein volgt deze strijd al meer dan tien jaar en sprak met alle hoofdrolspelers.
Titanenstrijd gaat over twee meedogenloze bedrijven, bijzondere persoonlijkheden, het wegkapen van andermans werknemers, geforceerde samenzweringen met Facebook en Microsoft, rechtszaken en beschuldigingen.
Ben jij een Applefanboy of juist een Android freak? Op een Windows Phone en een paar andere kleine os'jes na bepalen deze twee giganten het landschap voor mobiele apparaten zoals telefoons en tablets.
Daarnaast gaan ze ook de strijd aan in de rechtbank, toch waren deze twee tech giganten ooit de beste vrienden.
Hoe het zo gekomen is met deze haat kan je lezen in Titanenstrijd Apple vs.
Google van Fred Vogelstein.
Ondanks zijn Nederlands klinkende naam is Fred Vogelstein een Amerikaanse journalist.
Hij schrijft al zes jaar voor Wired Magazine over alles wat maar met computertechnologie te maken heeft.
Titanenstrijd vertelt niet alleen het verhaal over hoe de haat ontstond tussen Apple en Google maar met name hoe de eerste iPhone en Android versies tot stand kwamen.
Minimaal de helft van het boek gaan op aan deze verhalen.
Verder komen hun moeilijkheden met de Mobiele providers in de VS uitgebreid aan de beurt en de opvolgers van deze producten.
Als laatste komen de veranderingen in het media landschap in beelD. Dus die van krantentijdschriften en kabelmaatschappijen naar YouTube, Facebook, Netflix en andere diensten.
Een boek als dit kan natuurlijk eindigen als een doodsaaie opsomming van feiten zonder dat er ook maar enig leven inzit.
Vogelstein heeft echter een uitstekend boek geschreven dat zelfs voor niet techheads aantrekkelijk zal zijn.
Doordat het geen officieel door Apple of Google goedgekeurd boek is komen er helaas maar weinig echte topmannen aan boD. De techneuten die aan de projecten gewerkt hebben zorgen echter voor weetjes en nieuwe dingen die net dat unieke tintje aan dit boek weten te geven.
Al met al is dit een heel fijn en leesbaar boek dat iedereen die een beetje interesse heeft in deze strijd der giganten zou moeten lezen.

De menselijke maat      Kroonenberg Salomon      Klimaat

Dat het internationale klimaatpanel IPCC niet handig bezig is, wist Salomon Kroonenberg al in 2007.
In zijn boek De menselijke maat zet hij uiteen hoe ingewikkeld het klimaat wel niet is, en dat broeikasgassen zeker niet de hoofdrol spelen die het IPCC hen toekent.
Kroonenberg, momenteel nog hoogleraar geologie aan de Technische Universiteit (TU) Delft, houdt op 19 maart aanstaande zijn afscheidsrede.
Salomon Kroonenbergs boek is actueler dan ooit tevoren.
In zijn boek stelt hij met nuchter verstand de vraag: is het überhaupt belangrijk dat de mens de huidige stijging van koolstofdioxide veroorzaakt? Wat nou als het niet zo was? Salomon Kroonenberg is geen klimaatscepticus, geen klimaatdoemdenker, en hij zweeft ook niet besluiteloos in het midden.
Eigenzinnig, dat is ‘ie wel.
Het boek De menselijke maat, dat voor het eerst in 2006 verscheen en nu als herziene druk opnieuw in de schappen ligt, verhaalt over de onzinnigheid van het blindstaren op het broeikasgas CO2 als belangrijkste en meest zekere oorzaak voor klimaatverandering.
Dat blindstaren is actueler dan ooit.
De laatste maanden blijkt het klimaatpanel IPCC [1], dat altijd de nadruk op CO2 heeft gelegd, knullig te zijn omgegaan met voorspellingen van het broeikaseffect: het laatste rapport bevat fouten die de effecten van CO2 sterk overdrijven.
Foutjes die CO2 minder verdacht maken zijn daarentegen onvindbaar.
CO2, oftewel koolstofdioxide, warmt volgens Kroonenberg inderdaad de aarde op.
Maar het speelt niet de belangrijkste rol in klimaatverandering.
Nee, het klimaat zit niet zo eendimensionaal in elkaar.
In zijn boek schetst Kroonenberg hoeveel rijker de werkelijkheid wel niet is, en waarom het IPCC zich onterecht blind staart op koolstofdioxide.
Wanneer je verder dan een paar honderd jaar de klimaatgeschiedenis in kijkt, wordt CO2 steeds minder belangrijk.
De laatste miljoenen jaren heeft de aarde talloze ijstijden gekend waarvan zeker is dat ze niet zijn veroorzaakt door veranderingen in koolstofdioxide-concentraties, maar door de manier waarop de aarde ten opzichte van de zon wiebelt.
Maar dat is niet de enige invloed geweest.
Stofdeeltjes maken de aarde koeler en zonneactiviteit warmt hem op, maar hoe sterk die invloeden zijn weet niemand precies.
Zolang dat onduidelijk blijft, zou je als klimaatwetenschapper niet alles mogen inzetten op het afremmen van CO2-concentratie in de lucht, vindt Kroonenberg.
De geoloog schetst dat punt op nuchtere wijze: “Durf je tegen de drenkeling in Bangla Desh te zeggen: wees maar niet bang, wij in Holland pompen koolzuurgas in de grond, dan gaat de zeespiegel vanzelf weer dalen?” Beter kun je daarom investeren in bestrijden van rampen, aldus de geoloog.
Natuurrampen voorkomen is nog nooit een succesverhaal geweest, en met zoiets ingewikkelds als het klimaat is de kans van slagen minimaal.
Kroonenberg heeft aardig wat persoonlijke ervaring met natuurrampen, waarvan zijn oudste herinnering de watersnoodramp uit 1953 is.
Je kunt een overstroming niet stoppen, maar je kunt wel dijken bouwen.
Een vulkaanuitbarsting tegenhouden kan niet, maar mensen evacueren wel.
Sterker nog: aan het klimaat sleutelen om de aarde te laten afkoelen is niet alleen heilloos omdat het misschien niet eens werkt, maar onzinnig omdat er binnen een paar duizend jaar toch weer een ijstijd zit aan te komen.
En dan wil je het juíst warm hebben.
Nederland ligt straks onder een ijskap.
Dit is trouwens een gletsjer, maar die ziet er ook koud uit.
Die ijstijd komt evenzo zeker als een winter na elke zomer, schrijft Kroonenberg.
En we leven nu in een klimatologische zomer.
De winter komt eraan.
Hoe kan de geoloog zo zeker zijn de komende ijstijd? Dat hangt samen met het eerdergenoemde wiebelen van de aarde om de zon: de zogenaamde Milankovic-cycli [2].
De ijstijden in het aardse verleden vallen in elk geval precies samen met de Milankovic-cycli, en de klok wijst erop dat Nederland en Scandinavië binnen tienduizend jaar onder een kilometersdikke ijskap liggen.
Kijk dus verder vooruit dan de menselijke maat van honderd jaar, zegt Kroonenberg, en CO2 heeft ineens een veel minder belangrijke rol.
“Stoken, Greenpeace! Red het klimaat van de Finnen!”, grapt de geoloog.
Voor wie bang is dat mensen de aarde kapot maken is geologie een geruststellende wetenschap.
We kunnen bossen kappen, maar geen bergen verzetten.
Soorten kunnen uitsterven, maar de mens kan niet de in steen gehouwen geologische diversiteit van de aarde bedreigen.
En de verdwijnende gletsjers? Die komen weer terug.
Homo sapiens is ongeveer 200.
000 jaar ouD. De aarde is meer dan 20.
000 keer ouder.
De mens komt nog maar net kijken en in een van de volgende IJstijden kan hij zomaar weer verdwenen zijn.
Hij zal niet veel meer achter laten dan vreemde voorwerpen in een aardlaag die geen mens zal benoemen.
Een menselijke generatie is een oogwenk voor wetenschappers die werken met de tienduizenden, miljoenen en miljarden jaren van de 'diepe tijd'.
In De menselijke maat' brengt Salomon Kroonenberg, hoogleraar geologie aan de TU Delft, de abstracte getallen op een zeer toegankelijke wijze tot leven.
Kroonenberg noemt zichzelf een 'hulpverlener' die de lezer leert omgaan met deze diepe tijd: 'de grootste gift van de geologie aan de mensheid'.
Geruststelling is niet het hoofddoel van de Kroonenberg-therapie.
Onze invloed op de aarde mag in het langetermijnperspectief verdwijnen, hetdwingt ons ook na te denken over rampen van onvoorstelbare omvang: catastrofes die verdwenen zijn uit ons collectief geheugen, maar sporen in het landschap hebben nagelaten.
Kroonenberg noemt een vulkanische eruptie die 70.
000 jaar geleden op Noord-Sumatra het Tobameer creëerde.
Daarbij werd omgerekend 2800 kubieke kilometer gesteente de lucht ingeblazen, 30 keer zoveel als bij de grootste uitbarstingen uit de historische tijD. Kleine incidenten gebeuren vaak, rampen zelden en gigantische catastrofes bijna nooit.
Ze zijn te oud om aan ons te zijn overgeleverd, maar toekomstige generaties krijgen er wel mee te maken.
Dat langetermijnperspectief dwingt ook tot nadenken dichter bij huis.
In het Franse Centraal Massief en de Eifel liggen vulkanen die nog zo kort geleden tot uitbarsting zijn gekomen dat geologen ze als 'actief' beschouwen.
Hoe krijg je vat op de diepe tijd? Geologen schetsen tijdvakken die worden bevolkt door dino's of enorme libellen.
Ze kunnen laten zien dat uit hoogvlaktes bergen gevormd zijn met een erosiesnelheid van millimeters per jaar.
Kroonenberg pakt het anders aan: hij beschrijft beeldend de cycli die de aarde beheersen.
Niet alleen de korte (dag/ nacht, seizoenen), maar vooral de lange: variaties in de aardbaan (een cyclus van tienduizenden jaren) en het samenkomen en uiteenvallen van de continenten (een proces van miljoenen jaren).
Deze laatste cycli wijzen erop dat we over 23.
000 jaar middenin de volgende IJstijd zullen zitten.
De moderne klimaatwetenschappers, schrijft Kroonenberg maken zich zorgen over 'klimaatpiekjes' en 'rimpeltjes in de zeespiegelcurve'.
Die kunnen grote gevolgen hebben, maar Kroonenberg meent dat het beter is om de symptomen van de klimaatverandering te bestrijden dan om het koolzuurgas in de atmosfeer te lijf te gaan dat nu het broeikaseffect versterkt.
Of hij gelijk heeft valt uit zijn boek niet op te maken.
Het is, de diepe tijd ten spijt, een kwestie voor de generaties die na ons komen

Van idee tot app      White Carla      Software

http://www.
2atwork.
com/sites/default/files/24177-Folder-AppDesign-LR.
pdf Heb jij een briljant idee voor een app, maar je hebt geen flauw benul waar te beginnen? In Van idee tot app legt Carla White je haarfijn uit wat er allemaal komt kijken bij het ontwikkelen van apps voor iPhone en iPad, zelfs als je geen kennis hebt van programmeren.
Het complete stappenplan komt aan bod: van het eerste idee tot het moment dat je eigen app in de App Store te downloaden is.
Heb je al een app, maar weet je niet hoe je daarmee de hitlijsten kunt bestormen? Ook dan heb je het juiste boek in handen! Op heldere wijze vertelt Carla White wat de ingrediënten zijn voor een succesvolle app, hoe prachtige designs en functionaliteit gecombineerd kunnen worden, wat belangrijk is om te weten als je met programmeurs werkt en hoe je je app goed test.
Maar daar blijft het niet bij, want ook voor de lancering, promotie en marketing van apps beschikt Carla over een schat aan waardevolle tips.
En had je al gedacht aan een goed verdienmodel of aan het onderhoud van je app? Ook daaraan wordt in dit boek aandacht besteeD. Eenmaal begonnen leg je dit boek niet meer weg.
Laat je verrassen door Carla’s aanstekelijke enthousiasme en maak snel werk van jouw app! Carla White is oprichter van Happy Tapper – een klein ontwerpbureau gespecialiseerd in iPhone en iPad-apps.
Ze maakt al mobiele apps sinds 2007 en haar eerste app Gratitude Journal werd direct een hit (en dat met een budget van $500).
Het is haar passie om in het hoofd van de gebruiker te kruipen om daarmee zo boeiend mogelijke apps te ontwikkelen, zelfs met een krap budget.
In dit boek maakt apps-kenner Carla White duidelijk wat er allemaal komt kijken bij het ontwikkelen van apps, de bekende smartphone-programmaatjes.
Het gaat dan specifiek over apps voor iPhone en iPaD. Ze heeft hiervoor een concreet stappenplan uitgewerkt.
Stapsgewijs wordt uitgelegd wat de ingrediënten zijn voor een succesvolle app.
Aan de orde komen onderwerpen als: hoe kunnen design en functionaliteit gecombineerd worden, wat is belangrijk om te weten als je met programmeurs werkt, hoe kunnen apps worden getest, hoe regel je de lancering, promotie en marketing van apps het beste, wat is een goed verdienmodel en hoe onderhoudt je de apps.
Het boek is hiermee een nuttig naslagwerk voor gevorderden, maar ook geschikt voor wie geen kennis heeft van programmeren.
Kleurrijke eigentijdse opmaak met vele illustraties; met index.
Hoewel het in de praktijk voor lang niet iedereen zal zijn weggelegd, zal dit leesbare handboek – gezien de nog steeds groeiende populariteit van de apps – toch op een flinke lezerskring mogen rekenen Je app idee uitdenken tot concept Een App verzinnen is geen kunst, een App verzinnen die de gebruikelijke routines van mensen verandert is dat wel.
Kijk maar eens goed rond in de App Store.
Vele Apps zijn in theorie bijna gelijk en toch zijn de download aantallen enorm verschillend of liggen de ratings en reviews mijlen ver uit elkaar.
Een succesvolle App heeft namelijk naast de juiste informatie of spelvreugde ook het juiste design, logische functies en is gebruiksvriendelijk.

Een regenboog ontrafelen      Dawkins Richard      Evolutie

Richard Dawkins (1941) is een Brits etholoog en evolutiebioloog, wereldberoemd als populair-wetenschappelijk schrijver.
Hij is fellow van de Royal Society en heeft een leerstoel voor 'Public Understanding of Science' aan Oxford University.
Prospect Magazine hield een enquête waarbij hij uit de bus kwam als een van de drie belangrijkste intellectuelen ter werelD. Zijn eerste boek, The Selfish Gene (1976; De zelfzuchtige genen, 1986), werd ogenblikkelijk een internationale bestseller en geldt als een klassieker op het gebied van de moderne evolutionaire biologie.
Met zijn boek God als misvatting rekende Richard Dawkins af met het geloof als middel om de werkelijkheid te begrijpen.
Maar God is niet de enige bedreiging van de wetenschap en van het gezonde verstanD. Ook de belangstelling voor astrologie, homeopathie en andere pseudowetenschappen blijft Richard Dawkins een doorn in het oog.
Waarom wil de mens zo graag bedrogen worden door sprookjes en mythen? De vraag stellen is hem beantwoorden: de mens wil graag verleid worden door mooie verhalen.
Er is geen enkele reden om daarvoor het terrein van de wetenschap te verlaten want Een regenboog ontrafelen is precies dát: een mooi verhaal.
De verklaringen die de wetenschap heeft te bieden, bevatten juist vaak de meeste schoonheiD. Er schuilt poëzie in de formule, en gelukkig hebben we Richard Dawkins om dat te laten zien.
Richard Dawkins is etholoog en evolutiebioloog.
Zijn eerste boek, De zelfzuchtige genen (1986), is nog steeds een klassieker op het gebied van de moderne evolutionaire biologie.
Met God als misvatting (2006) trok Dawkins wereldwijd de aandacht.
'Een regenboog ontrafelen is een ode aan het wonder van de natuurwetenschap, en een tirade tegen degenen die het ontkennen of om zeep helpen.
' 'In dit boek gaat Richard Dawkins op zoek naar de poëzie in de wetenschap, naar de opwinding, het plezier en de verwondering.
'Dawkins is zowel een van de beste popularisatoren als verdedigers van de evolutietheorie ter werelD.' nrc Handelsblad De evolutiebioloog Richard Dawkins, bekend geworden door de bestsellers "De zelfzuchtige genen" en "De blinde horlogemaker", trekt in dit boek ten strijde tegen anti- en pseudo-wetenschap: de eerste mist in de wetenschap ten onrechte de betovering, de tweede wil haar aanvullen met hocus-pocus.
Als men deze en dergelijke misvattingen weet te vermijden, blijkt wetenschap een fascinerend zicht te bieden op een wereld vol wonderen en raadsels.
Dawkins verstaat de kunst om zo'n wereld op te roepen.
Hij schrijft over licht en geluid, over DNA-tests, astrologie en statistiek, en natuurlijk veel over evolutie, met name over de evolutie van informatieverwerkende systemen.
Het meeste is niet nieuw.
Maar het is altijd boeienD.

Leiden vanuit de toekomst      Scharmer Otto & Kaufer Katrin      Economie

Otto Scharmer en Katrin Kaufer maken een grondige analyse van de onderliggende oorzaken van de economische, sociale en spiritueel-culturele crises van onze tijD. Voorts bieden zij een praktische methode waarmee leiders de belangrijkste uitdagingen van onze tijd kunnen aangaan om een economie te creëren die zorg draagt voor het welzijn van iedereen.
We moeten af van een verouderd ‘ego-systeem’-bewustzijn dat zich volledig richt op het welzijn van het individu - hetzij een enkel persoon, een groep, een organisatie of een land - en streven naar een ‘eco-systeem’-bewustzijn dat de nadruk legt op het welzijn van het geheel.
Scharmer en Kaufer nemen de lezer mee op een tot nadenken stemmende reis vol met voorbeelden uit de praktijk die leiders en vernieuwers zullen helpen bij het transformeren en vernieuwen van het bedrijfsleven, de maatschappij en zichzelf.
Zij presenteren een beproefd programma voor het ontwikkelen van leiderschapskwaliteiten, dat zal leiden tot innovatie in alle maatschappelijke sectoren en tot het creëren van een duurzame economie.
Wie is Otto Scharmer? Dr.
Otto Scharmer is senior docent bij het Massachusetts Institute of Technology en grondlegger van de leerstoel ELIAS (Emerging Leaders for Innovation Across Sectors: leiderschapsontwikkeling voor innovatie door sectoren heen), een platform dat twintig leidende mondiale instituties verbindt door drie sectoren heen: bedrijfsleven, regering en burgermaatschappij, om aan prototypen te werken van substantiële systeeminnovaties voor een meer duurzame werelD. In zijn nieuwste boek ‘Leading from the Emerging Future; from Ego-system to Eco-system economies’ staat hij stil bij complexe problemen van deze tijD. Het gaat dan over wereldwijde crises van financiën, voedsel en brandstof.
Maar Scharmer schrijft ook over water, schaarste van hulpbronnen en armoede.
In het boek geeft hij inzicht in de wijze waarop we collectief reageren op crises en hoe we zouden moeten reageren.
Hij introduceert een nieuwe manier van denken die noodzakelijk is voor de tijd waarin we nu leven en onze toekomst.
Voor wie Deze dag is een must voor iedereen die geïnspireerd en gemotiveerd is om organisaties en de samenleving te transformeren naar een eco-systeem bewustzijn, zodat we samen werken aan een duurzaam en effectiever werkklimaat.
Deze dag is speciaal voor jou als jij een leider, manager, consultant, trainer, vernieuwer, change manager bent die zich bezig houdt met het beter laten functioneren van organisaties en teams.
Over de hele wereld is Otto Scharmer met deze visie op leiderschap en organisaties bezig.
Wil jij een dag meemaken met hem over leidinggeven vanuit de toekomst en praktische input ontvangen, kom dan naar deze dag op maandag 24 maart.
Het Eerste Huis biedt je deze aan tegen een relatief lage entreeprijs.
Dat doen we bewust, omdat we graag willen dat zoveel mogelijk mensen kennis kunnen maken met dit werk en het verder kunnen impementeren in hun eigen organisaties.
We kijken er naar uit ook jou te kunnen verwelkomen op deze inspirerende dag - See more at: http://heteerstehuis.
nl/nl/content/een-dag-met-otto-scharmer-over-leiderschap-vanuit-de-toekomst.

Slangen in de coulissen      Slangen Noël & Willemse Frank      Belgische politiek

Noël Slangen was de eerste en veruit de belangrijkste communicatieadviseur in de Belgische politiek.
Vanuit een vierde-wereld-milieu werkte hij zich op tot de persoonlijke adviseur en gevreesde spindoctor van tenoren als Leo Tindemans, Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene, Steve Stevaert en Guy Verhofstadt.
Wat velen echter niet weten is dat hij daarnaast als ondernemer succesvolle communicatiebedrijven uitbouwde en zijn stempel drukte op de manier waarop er in ons land gecommuniceerd wordt.
Slangen draaide 25 jaar mee in de absolute top, heeft veel gezien en veel gehoord en kan daarom als geen ander een unieke kijk bieden achter de coulissen van het politieke schouwspel en van het communicatievak.
Onlangs liet hij weten dat hij uit het vak stapt, wat hem meteen de vrijheid geeft om onbevangen terug te kijken.
Journalist Frank Willemse tekende samen met Slangen talrijke verhalen op, over legendarische regeringscrisissen en memorabele verkiezingen, over geheime vergaderingen en gedurfde koerswijzigingen.
Noël Slangen was de eerste en veruit de belangrijkste én meest gevreesde spin doctor in de Belgische politiek.
Vanuit een erg bescheiden afkomst werkte hij zich op tot de persoonlijke adviseur van tenoren als Leo Tindemans, Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene, Steve Stevaert en Guy Verhofstadt.
Het moge duidelijk zijn: deze man draaide 25 jaar mee in de absolute top van de Belgische politiek, heeft véél gezien en véél gehoord en kan daarom als geen ander een unieke inkijk bieden achter de coulissen van het politieke schouwspel.
Hij liet onlangs weten dat hij kapt met de politiek, wat hem meteen de vrijheid geeft om onbevangen terug te kijken.
Journalist Frank Willemse tekende uit de mond van Slangen talrijke verhalen op, over legendarische regeringscrisissen en memorabele verkiezingen, over nachtelijke en geheime vergaderingen en gedurfde koerswijzigingen.
Slangen in de Politiek is een uniek boek over hoe de politiek in België écht in elkaar stak en steekt.
Noël Slangen zegt overheidscommunicatie vaarwel Noël Slangen neemt afscheid van overheidscommunicatie.
Hij kondigde zijn afscheid aan in een reeks interviews in de weekendkranten en in de Zevende Dag op Eén.
Op maandag 18 november 2013 was Slangen keynote speaker op het Kortom-congres Overheidscommunicatie beweegt.
Hij bracht zijn verhaal op basis van tien fragmenten uit zijn nieuwste boek 'Slangen in de coulissen - 25 jaar politiek & communicatie.
' 1.
het risico op de lege zaal - doelgerichtheid van communicatie Communicatiemensen zijn harde werkers en hebben vaak schitterende ideeën.
Na de brainstorm schuilt het gevaar om de hoek dat de focus ligt op het event, de communicatiedrager, het medium, de campagne, terwijl de doelstelling uit het oog verloren wordt.
"Organiseer geen events voor de eigen fun.
" In communicatie moet je keuzes maken.
Sluit je eigen smaak uit.
Kies het middel dat het best de realisatie van de doelstelling dient.
2.
het gevaar om zichzelf tot referentie te stellen - "We kennen de mensen niet." Communicatieadviseurs mogen niet vergeten om van buiten naar binnen te denken.
We hebben de neiging onszelf tot norm te verheffen.
De term die hiervoor gebruikt wordt is zelfreferentialiteit, de neiging om de omgeving te beschouwen vanuit een volstrekt eigen idee over wat belangrijk is en wat niet, zonder dat men dat door heeft.
Dit begrip wordt door Noelle Aarts ontleed in haar demo op Slideshare, de beroepspraktijk van de communicatieprofessional, overwegingen en uitdagingen.
Het is onmogelijk om alle signalen uit de omgeving op te pikken en te verwerken.
We mogen niet vergeten dat vandaag iedereen dezelfde informatie heeft, over minstens even veel voorkennis beschikt.
De mensen die communicatieprofessionals dagelijks ontmoeten, vormen niet de doorsnede van het brede publiek.
We kennen dé mensen niet.
'Wat is de relevantie voor de keukentafel van wat aan de vergadertafel wordt beslist?' 3.
vertrouwen is essentieel Elke communicatieadviseur werkt voor een baas.
De baas draagt eindverantwoordelijkheid, neemt de beslissingen en wordt daar ook op afgerekenD. Slangen heeft lak aan adviseurs die commentaar leveren vanaf de zijlijn of die achteraf de analyse maken en beweren dat ze wisten dat het fout zou lopen, "omdat de adviezen niet werden gevolgD." De communicatieadviseur moet de visie, de drijfveren, de logica van de beslisser kennen.
De baas moet kunnen vertrouwen op de communicatieadviseur.
Zonder vertrouwen geen samenwerking.
4.
de toverformule bestaat niet Er is niet één perfecte strategie, één best practice voor een gelijkaardige doelstelling.
Elke persoon, elke organisatie is uniek.
Wat is het DNA, de kern van de organisatie? Wat is het materiaal waarmee we kunnen werken? Wat is de geschiedenis van het bedrijf? Hoe gaat men in de organisatie om met mensen, met medewerkers, met klanten? 'Communicatie moet de toon, de taal, de woordkeuze van de organisatie bewaken.
' 5.
de dictatuur van de doelstelling De doelstelling primeert altijD. Geef de klant niet wat hij vraagt, geef hem wat hij nodig heeft.
Wat willen we bereiken met onze communicatie? Je werkt aan de doelstelling, niet voor de buitenwerelD. 6.
cesuur beleidscommunicatie - overheidscommunicatie Beleidscommunicatie kondigt nieuw beleid aan; het gaat om accenten, politieke keuzes.
Overheidscommunicatie gaat over wat mensen nodig hebben.
Het knelpunt voor overheidscommunicatie is dat het wordt aangedreven door nieuw beleiD. Nieuw beleid moet gecommuniceerd worden.
Daar ontstaat een spanningsvelD. Wie communiceert over het bestaande aanbod? Het bestaande aanbod is wat mensen nodig hebben.
Overheidscommunicatie kan niet over nieuw beleid communiceren.
Het is alsof een warenhuis wekelijks communiceert over de nieuwe producten die in de rekken staan, maar nooit communiceert over het bestaande aanbod in de winkel.
Overheidscommunicatie zorgt ervoor dat het publiek de organisatie en haar dienstverlening vindt.
Goede communicatie kan personeel uitsparen.
Slangen heeft ook nog volgend PR-advies in petto: Wat nieuws is, krijg je in de krant.
Als je het niet in de krant krijgt, is het niet nieuw of niet interessant.
Helemaal een drama voor overheidscommunicatoren zijn betalende artikels.
Het signaal dat je daarmee naar de pers geeft, is: wat wij te vertellen hebben is niet nieuw, heeft geen nieuwswaarde je hoeft niet over onze organisatie te schrijven; wij kopen onze artikels.
7.
het onderscheid tussen macht en invloed Macht is gekoppeld aan een functie; macht werd verworven door een verkiezing of door een benoeming.
Iemand met macht neemt de beslissingen.
Een communicatieadviseur heeft invloed, maar geen macht.
Wij werken met geleende macht.
Communicatieadviseurs moeten een correcte relatie met 'machthebbers' ontwikkelen.
Stel je niet in de plaats van je baas.
Bemoei je niet met het 'hoe'.
Er bestaat een wisselwerking tussen de machthebber en de communicatieadviseur, maar er is ook een duidelijke taakverdeling.
Elk is verantwoordelijk voor de eigen taak 8.
strategische communicatie is verandering Communicatie is gemakkelijk te evalueren.
Dit is mijn doelstelling.
Wat is de verandering die ik wil realiseren? Voor welke verandering zou deze communicatie kunnen zorgen? Een valkuil is dat communicatie gewoon informatie herhaalt die al gekend is, die geen meerwaarde biedt, die niet aanzet tot verandering.
Stel dat de doelstelling is: kinderen moeten meer melk drinken.
De boodschap "melk is gezond" of "melk is onderdeel van een evenwichtig dieet" is correct, maar voegt geen nieuwe informatie toe, zet niet aan tot gedragsverandering.
Communicatie heeft een zeer grote impact op de strategie van de organisatie.
De communicatiefunctie hoort in de staf thuis; het is een strategische functie.
De communicatieadviseur moet die positie opeisen.
"Juristen nemen geen strategische beslissingen.
" Als je voor verandering wil zorgen, dan is communicatie een strategische functie.
Aan die medaille is ook een keerzijde verbonden: je moet ook verantwoordelijkheid nemen.
De communicatieadviseur wordt afgerekend op zijn advies, de voorgestelde communicatiestrategie en de resultaten.
Fouten zijn inherent aan beslissingen.
De verhouding moet wel positief zijn.
Wie te veel fouten maakt, kan beschikken.
9.
vraag je niks, dan heb je niks Participatie moet projecten beter maken.
Participatie wordt zowel door voorstanders als tegenstanders van een project ingezet.
Mensen organiseren zich, zowel om het project er door te krijgen als om het te blokkeren.
Participatie begint zeer vroeg in het beleidsproces.
Je moet oog hebben voor zowel de doelstellingen van het beleid als de belangen van de stakeholders.
10.
spinning = de waarheid verdraaien? Spinning is positief als je je visie toelicht, je verhaal consequent brengt, je strategie verduidelijkt.
We zijn allemaal spindoctor.
Iedereen probeert het positieve uit te vergroten en het negatieve te verkleinen.
We doen allemaal aan 'reframing'.
We proberen ons altijd beter voor te doen dan we in werkelijkheid zijn.
We proberen de situatie rooskleuriger voor te stellen dan ze is.
Spinning positief aanwenden is het verhaal dat je wil vertellen zodanig brengen dat je meer kans hebt op slagen.
Uiteindelijk wil je je doelstelling realiseren.
Tot slot .
...de ultieme adviezen van Noël Slangen voor de communicatieadviseur: Voel je altijd eigenaar van het probleem.
Werk aan de doelstelling.
Zorg voor verandering.
Voel je verantwoordelijk voor de doelstellingen van je organisatie.
Probeer het verschil te maken.

De vijand voor de poort      Wheatcroft Andrew      Europese geschiedenis

Op 28 juni 1389 was het duidelijk dat het Westen ernstig bedreigd werd door een oprukkende vijand uit het Oosten.
Op die dag namelijk verloor een groots christelijk coalitieleger de slag op het Merelveld in Kosovo tegen het Ottomaanse leger.
De Turken zouden vervolgens verder doorstoten tot aan de poorten van Wenen, de hoofdstad van het heersende Habsburgse rijk.
Op 28 juni 1914 weerklonk het eerste schot van WOI en streden de Habsburgers en Ottomanen zij aan zi J. Van aartsvijand tot bondgenoot: hoe was het zover kunnen komen? Die vraag is het uitgangspunt van Andrew Wheatcrofts levenswerk De vijand voor de poort.
Eeuwenlang bekampten deze grootmachten, die zichzelf zagen als erfgenaam van het Romeinse wereldrijk, elkaar, met als hoogtepunt de belegering van Wenen in 1683.
Het antwoord op deze vraag is een stevig gedocumenteerd, vlot geschreven relaas over de opkomst en ondergang van twee concurrerende wereldrijken.
Bovendien maakt Wheatcroft op het einde de cirkel mooi rond door te argumenteren dat in deze islamofobe dagen ‘het gevaar uit het Oosten’ terug is van nooit echt weggeweest, bijvoorbeeld in de discussies over het Turkse EU-lidmaatschap.
Janitsaren en Tartaren De angst voor de Turk bereikte in 1453 een hoogtepunt met de verovering van Constantinopel door sultan Mehmed II.
Minder dan een eeuw later nam Suleiman I de symboolstad Belgrado (1521) in, “het voorste bastion van het christendom”, en stonden de Ottomaanse troepen in 1529 voor het eerst voor de poorten van Wenen, edoch met onvoldoende slagkracht.
Al deze gevechten gingen met gruwel gepaard (onthoofdingen, gespietste gevangenen, slavernij), maar zowel vanwege de Turken als de Oostenrijkers.
De hoofdmoot van dit boek betreft het tot de verbeelding sprekende beleg van Wenen in 1683.
Uitvoerig beschrijft Wheatcroft de rituelen die gepaard gingen met het mobiliseren van tienduizenden Ottomaanse soldaten, de esthetische degelijkheid van een Ottomaans legerkamp, de wapentechnieken, het elitekorps der janitsaren … Terwijl onder de Habsburgse troepen tucht en discipline heersten, stelden de Ottomanen moed en gevechtskunst voorop.
Lieten de Oostenrijkers vlot grote soldatencolonnes bewegen op het slagveld, dan wonnen de Turken het vaak in man-tot-man-gevechten, waarbij vooral de Tartaarse huurlingen “als een zwerm boze wespen” gevreesd waren.
Wheatcroft maakt dankbaar gebruik van de observaties van tijdgenoten die uit de eerste hand de Turkse gewoontes beschreven, zoals Ogier Ghiselin van Boesbeeck, nota bene een in Vlaanderen geboren (1520) Habsburgse rijksgezant aan het hof van de sultan, en Paul Rycaut, zoon van een Antwerpse Hugenoot, die als ambassadeur in Constantinopel werkte.
Dappere Polen en misnoegde Hongaren Wheatcroft schrijft dat het nog steeds niet helemaal duidelijk is wat de Turken bezielde om op te trekken naar de Habsburgse hoofdstad, waar de ambitieuze maar naïeve grootvizier Kara Mustafa een Ottomaans Stalingrad te wachten stonD. Aan de andere kant reageerden de Oostenrijkers veel te traag.
Wheatcroft wijst hier op dezelfde wereldvreemdheid van keizer Leopold I en de sultan, die zich beide blindstaarden op het oude hofceremonieel en de realiteit daarbuiten overlieten aan anderen.
Uiteindelijk verzamelde veldheer Karel van Lotharingen 32.
000 soldaten achter zich, maar het hadden er veel meer kunnen zijn.
De misnoegde Hongaren stuurden hun kat.
Dankzij de troepenbijdrage van de Poolse Jan III Sobieski zouden de Habsburgers uiteindelijk zegevieren.
De dramatische beschrijvingen van de slag om Wenen doen denken aan de epische belegeringen uit Lord of the Rings.
Met overdekte loopgraven, ondertunnelingen, gebruik van granaten en buskruit enz.
belegerden de Ottomanen het slecht uitgeruste Wenen, dat een guerrillaoorlog in de straten voorzag door er kettingen van huis tot huis te spannen.
De slag om Wenen was een politieke strijd tussen twee wereldrijken, maar ook een religieuze tussen God en Allah.
Na een verschrikkelijke strijd van twee maanden joegen de troepen van Lotharingen en Sobieski de Ottomanen weg van bij de stadsmuren.
Wenen en de christelijke wereld waren gereD. De overwinningsroes bracht de Oostenrijkers op het idee om álle verloren gebieden te heroveren op de Turken.
Die Slag om Europa zou nog een eeuw duren, met als eerstvolgende gruwelijke strijd de Slag om Buda (Boedapest) in 1686.
Deze voor de Habsburgers tijdelijke fortuinlijke periode zou de geschiedenis ingaan als het ‘Heldentijdperk’, met legendarische aanvoerders als Eugene van Savoie.
In de loop van de 18de eeuw bleef echter een symboolstad als Belgrado afwisselend in Ottomaanse en Habsburgse handen.
Keizer Jozef en sultan Abdul In het laatste deel van zijn studie gaat Wheatcroft dieper in op de Habsburgse mythevorming.
De verbeelding van het Heldentijdperk werd namelijk het ultieme propagandamiddel.
Zowel Lotharingen als Eugen hadden kunstenaars in hun entourage die de heldendaden uitvergrootten in teksten en afbeeldingen (wandtapijten).
Hun hagiografieën waren bestsellers in de 18de en 19de eeuw.
De geschiedenis nam vervolgens een paradoxale wending.
Met de hete adem van nieuwe wereldmachten-in-spe (de Britten, Pruisen, Rusland) in de nek gingen de Habsburgers hun Turkse buren aanhalen.
Maar zowel de Oostenrijkers als de Ottomanen misten in de 19de eeuw de trein naar de moderniteit.
Keizer Jozef I en sultan Abdul Hamid II vormden een levend anachronisme.
De meest onwaarschijnlijke paradox, besluit Wheatcroft, is de uitkomst van WOI.
Het eeuwenoude Habsburgse rijk ligt volledig aan flarden, net als zijn Ottomaanse bondgenoot.
Maar uit de Turkse restanten zou een dappere oorlogsheld opstaan die later onder de naam ‘Vader der Turken’ een nieuwe, krachtige staat Turkije zou stichten.
Een land dat het christelijke Westen anno 2010 nog steeds beroert.

Deze beslissing verandert je leven      Hertz Noreena      Psychologie

Elke dag worden we geconfronteerd met een enorme hoeveelheid kleine en grote beslissingen.
Geen wonder dat we terugvallen op snelle, onbewuste verwerkingsmechanismen: een groot deel van ons keuzeproces gebeurt zonder dat we het doorhebben.
Zonde, vindt Noreena Hertz, want juist door je bewust te worden van je automatische aannames en ideeën kun je veel betere beslissingen nemen.
Waarom zou je bijvoorbeeld het advies van een medisch expert onmiddellijk accepteren? En in hoeverre wordt je eigen oordeel beïnvloed door je verwachtingen en emoties? Aan de hand van praktische voorbeelden laat Hertz zien hoe je je automatische piloot kunt uitzetten.
Want alleen als je vraagtekens durft te zetten bij je eigen aannames, kun je beginnen met het maken van de voor jou juiste keuzes.
Aan de hand van praktische voorbeelden laat Noreena Hertz zien hoe je je automatische piloot m.
B.t.
het maken van keuzes kunt uitzetten.
Een groot deel van ons keuzeproces gebeurt namelijk zonder dat we het doorhebben.
Dit boek helpt je met het maken van de voor jou juiste keuzes.
Dit boek voorziet je van een mijns inziens nagenoeg compleet overzicht van allerlei factoren die van invloed kunnen zijn tijdens het keuzeproces van een mens.
Het boek geeft je daarnaast vele tips om anders naar zaken te kijken en een vraagstuk vanuit een andere hoek te benaderen.
Hoewel de inhoud van het boek compleet is en je een inzicht geeft in hoe je een voor jou zo goed mogelijke keuze kunt maken, ben ik niet weg van de opbouw en weergave van dit boek.
Het boek leest niet makkelijk doordat het een opeenstapeling van feiten en tips is.
Het lijkt haast alsof je ouderwets rijtjes in je hoofd aan het stampen bent.
Eén voordeel: aan het eind van elk hoofdstuk worden alle feiten en tips opgesomd zodat je het ook makkelijk als naslag werk kunt gebruiken.
Leuk als je houdt van de psychologische redenen achter bepaalde keuzes!

Leugen en waarheid      Hejne Bas      Maatschappij

De grote kwesties van onze tijd verlangen grote debatten, waarin van alle kanten uiteenlopende, maar goed doordachte ideeën naar voren kunnen worden gebracht. Debatten die niet steeds door de waan en het rumoer van de dag uit hun verband worden gerukt. Zijn er zulke debatten? Nauwelijks, omdat velen menen dat elke waarheid subjectief is en ze daarom genoeg hebben aan hun eigen waarheid. Het heersen van die opvatting is trouwens niet de minste van de grote kwesties van onze tijd. Om dat debat toch van ideeën en impulsen te voorzien, interviewde Bas Heijne voor NRC Handelsblad tussen 2018 en 2020 zeventien vooraanstaande denkers, die de afgelopen jaren belangrijke, nieuwe inzichten publiceerden. In Leugen & waarheid zijn die interviews gebundeld. Stuk voor stuk zetten ze aan tot overdenking. Leugen & Waarheid opent met Heijnes interview met fysisch antropoloog en primatoloog Richard Wrangham. Wrangham publiceerde in 2019 The Goodness Paradox. De menselijke soort is, vergeleken met primaten, verrassend vreedzaam als het om dagelijkse, onderlinge omgang gaat. Tegelijkertijd is grootschalig georganiseerde agressie, met massavernietiging en genocide tot gevolg, voor onze soort niet uitzonderlijk. Hoe deze ogenschijnlijke paradox te verklaren? En is feminisering een uitweg? Onder Heijne’s gesprekspartners zijn veel sociale wetenschappers en historici. Belangrijkste vragen: waar komen de onvrede en het onbehagen vandaan die velen anno nu lijken te beheersen? Waarom vertaalt zich dat tot rechts-populisme? Is het (weer) opkomen van racisme en antisemitisme daaraan gerelateerd? Kunnen we in veel breder perspectief spreken van een crisis van – of zelfs een opstand tegen – moderniteit? Benadrukking van eigen (groeps-)identiteit en de eis van respect voor een eigen nationale, culturele, raciale, of genderidentiteit, lijken zelfreflectie en relativering in de weg te staan. Van nastrevenswaardig ideaal wordt gelijkheid tot argument voor het opeisen van respect voor de eigen groep. De onvrede en het onbehagen leiden intussen niet tot meer vraag naar kennis, integendeel. Wetenschap wordt in toenemende mate met ‘de elite’ geassocieerd en haar waarheden worden door velen als subjectief beschouwd, waaraan eigen, alternatieve waarheden minstens gelijkwaardig zijn. Feiten doen er steeds minder toe, zeker in het politieke discours. Voor politiek succes moeten gevoelens worden aangeboord, uitvergroot en gehonoreerd, zij het vaak slechts in de vorm van bevestiging. Willen we zinvol en vruchtbaar maatschappelijk kunnen debatteren op breed maatschappelijk niveau, dan zal dat moeten veranderen, maar hoe? Heijne noteert van meerdere gesprekspartners de stelling dat velen in de moderne wereld het frustrerende gevoel hebben te midden van globalisering en neoliberalisme genegeerd en vergeten te worden en hooguit nog speelballen te zijn, gemanipuleerd door machten waar ze geen invloed op hebben. Om te beginnen zal dat gevoel serieus genomen moeten worden.

Surplace      Korteweg Ariejan      Franse geschiedenis

'De toekomst van Frankrijk ligt in het verleden.
' Wie wel eens door Europa reist en zich voor andere reizigers interesseert, is het wellicht al opgevallen dat je weinig Fransen tegen het lijf loopt behalve in cultuursteden zoals Praag, Rome, Barcelona .
Het voor de hand liggende antwoord op de waaromvraag is dat Fransen alle soorten vakanties, landschappen en weertypes binnen de eigen grenzen vinden.
Een veel genuanceerder en onderbouwder antwoord vind je in Surplace, een boek over de ommuurde eilandidentiteit van onze zuiderburen.
'Fransen zijn meesters in de kunst van het conserveren', concludeert Ariejan Korteweg, de oud-Volkskrantcorrespondent die jarenlang vanuit Parijs verslag uitbracht.
De warme bakker hoort nog bij het straatbeeld, plattelandspostkantoortjes en streekbussen zijn nog niet weggesaneerD. Aan internetbankieren wordt weinig gedaan.
De cheque is nog in roulatie en de Franse franc denkt nog mee op het rekeningoverzicht.
De passage over Gregory, de contactpersoon van de auteur bij de bank, is één van de vele vermakelijke stukken in dit boek.
Aan nationale trots geen gebrek Ons idee van la douce France is niet gestoeld op een luchtkasteel.
De savoir vivre, die waakt over tijd en kwaliteit, zit ingebakken in de Franse genen en ziet zich weerspiegeld in het beleiD. De Fransman heeft 38 vakantiedagen per jaar en gaat erg jong met pensioen.
Schoolkinderen krijgen een viergangenmaaltijd voorgeschoteld en de ziekteverzekering betaalt zéér royaal uit.
De overheid regelt en zorgt: culturele gezelschappen hoeven niet zelf te bezuinigen en in het kleinste gehucht kun je leunen op de vaderlijke schouder van monsieur le maire.
'Tijd is van elastiek', zo benoemt de auteur een doorslaggevend ingrediënt van de levenskwaliteit.
Lunchen betekent niet een broodje op kantoor maar de stad in met collega's.
Maar is deze attitude Zen vol te houden in tijden van economische terugval en vergrijzing? Dat is één van de hamvragen waarop burgers en overheid de volgende jaren een antwoord moeten vinden.
De staatskas mag geen wonderen verwachten van de industrie.
De auto- en staalsector kreunen, burger- en militaire vliegtuigen willen wel eens véél te duur zijn om aan het buitenland verkocht te kunnen worden.
Fransen zijn heel wat succesvoller wanneer ze hun ambachtelijke kennis in hoogwaardige producten kunnen verwerken: champagne, parfums, lingerie...Dat is niet toevallig handelswaar die geassocieerd wordt met verleiding, een wijdverbreide houding die hen geen enkele moeite kost.
Als monsieur Korteweg bij de brillenman langs gaat, vallen hem 'allerlei totaal niet verdiende complimenten' ten deel.
Maar opgepast voor de angel: de weerzin tegen mondialisering en de hang naar tolmuren zijn in dit toekomstdebat een punt van zorg.
het achterland staat symbool voor de behoudsgezindheid Een andere onwankelbare peiler van de Franse identiteit en het bijbehorende statusgevoel, is de cultuur, vooral die met een grote C. Hoewel de visuele kunst zijnstempel drukt, is er toch vooral het geschreven en gesproken woorD. Er wordt nog steeds vlot aangeknoopt bij de traditie van grote schrijvers, redenaars en denkers.
Het is niet ongewoon dat een auteur uit een ver verleden in het metrostel gelezen wordt.
Op het behoud van de taalzuiverheid wordt streng toegezien door gezaghebbende instituten.
Het weren van vreemde invloeden ligt vast in wetten.
Engelse woorden in reclameteksten kunnen verboden worden.
En muziekzenders zijn verplicht om 50% Franstalige muziek te laten horen.
Opvallend is trouwens dat er heel wat fluistermuziek gedraaid wordt (denk bijvoorbeeld aan Serge Gainsbourg en Jane Birkin) en dat boekomslagen niet schreeuwen om aandacht.
Mocht de indruk ontstaan dat Frankrijk een bijna-luilekkerland is, dan moet er dringend iets verteld worden over de autoritaire trekken die elders, zeker bij Nederlanders, weinig bijval zullen oogsten.
Politiepatrouilles hebben alles met ordehandhaving en niets met dienstbaarheid te maken.
Een bonjour kan er niet af, vraag dat maar Ahmed Marcouch.
Het is niet ongebruikelijk om kinderen thuis en op school te trakteren op een lichte lijfstraf.
En verschijn je met een te frivole boekentas of een eigenzinnig schrift in de klas, dan loop je de kans om rechtsomkeer te moeten maken.
Hebben werkgevers en werknemers een meningsverschil, dan krijg je een spierballenconfrontatie in plaats van sociaal overleg.
Aan polderen wordt niet gedaan.
Waar je structuren vindt, zijn ze onwrikbaar hiërarchisch...en de president is eigenlijk de zonnekoning.
Hij kan zelfs een voetbalcoach benoemen of ontslaan.
De algemene politieke cultuur kun je geen voorbeeld van ethisch handelen noemen.
Er heerst wijdverbreid cliëntelisme, corruptie tot in het Elysée, cumulering van mandaten, belangenverstrengeling tussen politiek en bedrijfsleven...Calvinisten gruwen ervan.
En de Fransen, die doorgaans hun kritische zin omzetten in luidruchtig straatprotest, liggen er niet echt wakker van.
Met Surplace heeft Ariejan Korteweg aan het vakantieland Frankrijk meer lagen toegevoegD. Als we een volgende keer vanuit onze gîte over het landschap uitkijken en ons tegoed doen aan een streekproduct zullen we beseffen dat beide het resultaat zijn van de zorgzame hand van de plattelander.
En als we, na een altijd te kort verblijf, naar huis keren zullen we ons realiseren dat onze kinderen expressief mogen zijn op school en dus kunnen opgroeien tot mondige, ondernemende volwassenen.
Aan de look van de metrosignalisatie wordt niet geraakt ! Surplace is een boek dat je in je eigen leven kunt inpassen en dat is een groot compliment.
Het is bovendien geschreven in een aanstekelijke, beeldende en gevarieerde taal.
Ook in een non-fictieboek kunnen ernst en lichtvoetigheid erg goed samengaan.
En het is roerend om vast te stellen dat deze Parijse Nederlander zich de ongeschreven sociale wetten van zijn tijdelijke vaderland heel snel heeft eigen gemaakt.
Daarvoor is er natuurlijk wel een open blik nodig...Met die blik, versterkt door de glazen van de complimenteuze brillenman, heeft Ariejan Korteweg onvermoeibaar de Hexagone doorkruist: naar weg-van-de-wereld-dorpjes die vechten om te overleven, naar een concert van de overjarige rocker Johny Hallyday en de koeien van het Salon de l'Agriculture, naar de neuzenschool van Grasse of de Afghaanse vluchtelingen in een Parijs parkje... Na dit horizon verleggende [lezers zijn geen Fransen:-)] rondje Frankrijk begrijp ik beter de reactie van een Franse toeriste die ooit mijn pad kruiste.
'Malta? Vond ik maar niks', zei ze met dedain.
'De mensen praten er alleen maar Engels.
' Malta mag dan een eiland zijn, het heeft altijd invloeden uit alle windstreken naar zich toe getrokken.
En het Maltees is toch echt een volwaardige taal.
In andermans verleden kijken kan geen kwaad!

De droom van Osman      Finkel Caroline      Turkije

Ja, Caroline Finkel heeft zich behoorlijk geërgerd aan het soort historici dat met een eurocentrische bril naar het Ottomaanse rijk of zijn erfgenaam, de moderne Turkse republiek, kijkt.
Er hangt een ijzeren gordijn van wanbegrip tussen het Westen en de moslims, schrijft zij in de inleiding van haar boek Osman’s Dream, waarvan de Nederlandse vertaling De Droom van Osman (Uitgeverij Mets & Schilt) recent is verschenen.
.
‘De ergste aanmatiging is te vragen waarom ‘zij’ niet zo zijn als ‘wij’.
Om lui en kritiekloos uit te gaan van onze eigen culturele vooroordelen, en het probleem samen te vatten in termen van ‘wat ging er verkeerd?’, zo schrijft zij Dat klinkt als een aanval op de Brits-Amerikaanse historicus Bernard Lewis en zijn boek What Went Wrong?: The Clash Between Islam and Modernity in the Middle East .
.
‘Dat is het ook wel’, beaamt Finkel, die in Nederland is ter promotie van de Nederlandse versie van haar boek.
‘De meeste Europese historici weten maar weinig over het Ottomaanse rijk en bovendien zijn ze te zeer bevangen door een Europese kijk.
’.
Finkel heeft haar boek geschreven in een poging een einde te maken aan de onbekendheid van westerlingen met de roemruchte geschiedenis van de Ottomanen.
Dat geldt overigens evenzeer de moderne Turken die weinig afweten van hun verleden Vandaar dat Finkel verheugd is dat haar boek is vertaald in het Turks en daar ook nog positief is ontvangen.
Niet voor niets laat zij haar boek niet ophouden bij de definitieve val van het Ottomaanse rijk aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, maar pas in 1927 als de Turkse Vader des Vaderlands – Mustafa Kemal Atatürk – stevig in het zadel zit ‘Er is gelukkig sprake van een herwaardering van de Ottomaanse erfenis.
De Turken hadden het contact daarmee totaal verloren (mede door het teloorgaan van het Arabische schrift toen Atatürk eind jaren twintig het Latijnse schrift invoerde, reD.)’, zegt Finkel.
‘Aan die herlevende belangstelling hebben de zogeheten imam hatip-scholen (de koranscholen in Turkije) een flinke bijdrage geleverD.’.
En dat de Turken de directe erfgenamen zijn van de sultans is volgens Finkel duidelijk te zien aan de onveranderde houding van de onderdanen tegen de staat.
‘Iedereen moet zijn plaats in de maatschappelijke orde kennen en doet dat ook.
’ Atatürk mag de maatschappij dan wel op haar kop hebben gezet, de onderdanigheid van de burger ten opzichte van de machtige staat is gebleven Critici van Finkel vinden dat de historica de massamoorden in 1915 op de Armeense bevolking van het zieltogende rijk wel heel kort en oppervlakkig afdoet en daarbij bovendien nogal wat begrip toont voor de Ottomanen.
Die critici doen haar tekort, betoogt ze.
Ze bewondert het geruchtmakende boek over de Armeense genocide van de Turkse historicus Taner Akçam juist vanwege diens uitgesproken visie Maar een van Akçams grootste tegenstanders, de Amerikaanse ‘genocide-ontkenner’ Justin McCarthy, kan ook op haar waardering rekenen.
‘Hij is belangrijk omdat hij ook aandacht schenkt aan de talrijke Turkse moslimslachtoffers in die tijD. Maar zijn visie dat die doden het Armeense slachtofferschap uitsluiten, is niet acceptabel.
Dat zijn twee verschillende zaken.
’.
Caroline Finkel heeft de Nederlandse vertaling van haar boek niet kunnen toetsen aan het origineel, want Nederlands kent ze niet.
Vertaler Wiecher Hulst heeft zijn best gedaan.
Hij is dichtbij de bron gebleven, maar het resultaat had wat sprankelender gekunD. Hulst is niet vies van archaïsmen als ‘weerspannige bedoeïenenstammen’ of ‘rouwmoedigen’ en zo ademt de Nederlandse versie af en toe een wat belegen lucht uit.
Finkel elegant: ‘Dat ligt misschien wel aan de kwaliteit van het origineel.
Met het nationalisme kwamen eeuwen van Europees-islamitische kruisbestuiving ten einde, blijkt uit drie verhelderende studies.
De islam is, anders dan het christendom, met het zwaard verspreid, zo wil een wijdverbreide mythe.
Kort na de dood van de profeet Mohammed zouden moslimstrijders grote delen van het Midden-Oosten, Iran en Noord-Afrika onder hun gezag hebben gebracht, en de bevolking de keuze hebben geboden tussen de Koran en de dooD. Een andere mythe wil dat de islamitische wereld helemaal geen geschiedenis kent, maar slechts een onveranderlijke combinatie van geloofsijver en onderdrukking van ongelovigen.
Deze visie is van een aantrekkelijke eenvoud: ze stelt de contacten tussen christenen en moslims voor als een simpele strijd tussen goed en kwaad, een Koude Oorlog die al veertien eeuwen duurt.
Maar klopt ze? Die vraag kun je slechts beantwoorden op basis van gedegen en gedetailleerd onderzoek.
In zijn even omvangrijke als spannende De grote Arabische veroveringen probeert de Britse historicus Hugh Kennedy, specialist in de vroege islamitische geschiedenis aan de Universiteit van Londen, voor een groter publiek duidelijk te maken wat we nu precies op basis van de bestaande bronnen kunnen concluderen.
De pijlsnelle Arabisch-islamitische expansie in de 7de en 8ste eeuw, schrijft hij, was een gebeurtenis van wereldhistorisch belang; die heeft duurzamer gevolgen gehad dan het kortstondige wereldrijk van Alexander de Grote, en was minder verwoestend dan de latere Mongoolse strooptochten.
Wat was precies het karakter van deze veroveringen, en hoe kon een relatief klein aantal Arabische strijders zo snel een groot deel van West-Azië, Noord-Afrika en zelfs Europa onder zijn gezag brengen?Ooggetuigen, zowel christenen als moslims, zagen dit succes als een teken van de wil van God; Kennedy verklaart de Arabische successen vooral als het resultaat van een aantal betrekkelijk toevallige factoren.
Zo waren de twee machtigste rijken van deze tijd, het christelijke Byzantium en het Perzische Sassaniedenrijk, verzwakt door onderlinge langdurige oorlogen en interne spanningen.
Ook eisten de Arabieren van de onderworpen bevolkingsgroepen slechts politieke loyaliteit en het betalen van belastingen.
Die relatief lichte voorwaarden werden door velen als een verlichting of zelfs bevrijding van de Byzantijnse of Perzische overheersing ervaren.
Ook maakt Kennedy aannemelijk dat de vroege moslims meer werden gedreven door verlangen naar buit dan naar bekeerlingen.
De Koran riep ze wel i op tot veroveringen, maar niet tot de massale, laat staan gedwongen, bekering van christenen en joden.
Dit is een van de opmerkelijkste – en voor veel hedendaagse lezers ook verrassendste – kenmerken van de vroegste islamitische veroveringen: de nieuwe Arabische machthebbers deden geen serieuze pogingen de bevolking te bekeren.
Integendeel, veelal ontmoedigden ze bekeringen actief, omdat niet-moslims meer belastingen moesten betalen en dus meer geld opbrachten.
Het zou drie volle eeuwen duren voor een meerderheid van de lokale bevolking moslim was.
In deze vroege periode was het minder de islamitische religie dan de Arabische taal die een aantrekkingskracht uitoefende op veel onderworpen volkeren.
Al spoedig nam het Arabisch als taal van liturgie, bestuur en schone letteren de rol van Grieks, Latijn en Aramees over, veelal tot ongenoegen van christelijke schriftgeleerden.
Maar ook deze taalkundige arabisering was verre van volledig: al gauw herleefde het Perzisch als hoftaal en poëtisch medium, en ook meer afgelegen volkeren als Turken, Berbers en Koerden bleven hun eigen talen spreken.
Het interessantste hoofdstuk van De grote Arabische veroveringen laat de stemmen van de overwonnenen horen.
Daarbij ontbreken natuurlijk niet de stereotiepe voorstellingen van de Arabieren als bloeddorstige barbaren, maar minstens even sterk zijn positiever geluiden: oost-christelijke ooggetuigen als Johannes bar Penkâyê, de Syrisch-orthodoxe abt Mar Gabriel en de Koptische patriarch Benjamin beschouwen de veroveraars als een instrument van God, en zelfs als een verbetering ten opzichte van de Byzantijnen.
Kennedy’s verhaal, dat loopt tot 750, wordt mooi aangevuld door God’s Crucible van David Levering Lewis, één van de meest vooraanstaande Amerikaanse historici.
Minder dan Kennedy richt hij zich op de primaire bronnen; eerder zet hij bestaande detailstudies naast elkaar, met soms verrassende resultaten.
Zijn invalshoek betreft de contacten tussen christelijke en islamitische dynastieën; de nadruk ligt daarbij haast vanzelfsprekend op het Iberisch schiereiland, dat een volle zeven eeuwen geheel of gedeeltelijk onder islamitisch gezag heeft gestaan.
Overenthousiaste pleitbezorgers van islamitisch Spanje doen alsof deze hele periode gekenmerkt werd door (multi-)culturele bloei en religieuze tolerantie; moslimhaters daarentegen staren zich blind op een vermeende onveranderlijke islamitische onderdrukking van de dhimmi’s of niet-moslims.
Lewis vermijdt beide extremen en vermeldt nuchter de vervolgingen van christenen en joden die onder latere moslimdynastieën hebben plaatsgevonden.
Zolang de vorsten zichzelf veilig voelden, schrijft hij, werden ook de minderheden beschermD. Eén van de belangrijkste inzichten die je uit het werk van Lewis en Kennedy opdoet, is dat religie geen onveranderlijke of alomvattende drijfveer voor de islamitische veroveraars en heersers is geweest.
Die waren niet wezenlijk fanatieker of eenduidiger door godsdienstijver gedreven dan veel van hun christelijke tijdgenoten, en in veel opzichten beduidend toleranter.
Ook de historicus Bernard Lewis, niet bepaald een islam-apologeet, schrijft zonder aarzelen dat de middeleeuwse islamitische wereld in cultuur, wetenschappen en religieuze tolerantie ver vooruitliep op de christelijke.
Dat maakt de vraag des te dringender waar de bronnen van hedendaagse stagnatie en intolerantie in de islamitische wereld dan wél liggen; blijkbaar is de breuk tussen de klassieke en de moderne tijd hier groter dan dikwijls wordt gedacht.
David Levering Lewis heeft wat meer oog dan Kennedy voor de culturele gevolgen van veldslagen en veroveringen; ook gaat hij meer interpreterend te werk, en vraagt hij naar de wereldhistorische betekenis van gebeurtenissen.
Daarbij schuwt hij provocerende antwoorden niet.
Zo was de christelijke overwinning in de slag bij Poitiers (732), waar de islamitische opmars in Europa tot staan werd gebracht, volgens hem niet zozeer de redding van het christendom: in cultureel en economisch opzicht was ze juist buitengewoon nadelig voor EuropA. Als de Arabieren hier hadden gewonnen, schrijft hij, was de handel rond de Middellandse Zee veel sneller opgebloeid en hadden Griekse wetenschappelijke en filosofische teksten Noord-Europa veel sneller bereikt.
Nu luidde de heerschappij van Karel de Grote (762-814) volgens Lewis een lange tijd van religieus conformisme en intellectuele stagnatie in christelijk Europa in.
Deze duistere Middeleeuwen duurden tot de 12de eeuw, toen een enorme vertaalactiviteit uit het Arabisch op gang kwam.
Die visie is onder historici misschien gemeengoed, maar voor het grotere publiek zal ze provocerend klinken.
Belangrijk aan Lewis’ werk is vooral zijn stelselmatige poging de geschiedenis van middeleeuws Europa en de islamitische wereld als één geheel te beschrijven; daarmee maakt hij duidelijk hoezeer het moderne Europa is gevormd door langdurige, intensieve en zeker niet altijd gewelddadige contacten met de islamitische werelD. Dat is wel eerder gedaan, maar niet l vaak, en minder vaak op dit niveau.
Sinds de val van Bagdad in 1258 hebben de Arabieren nooit meer een politieke hoofdrol gespeelD. Die rol werd vooral overgenomen door de Turkse dynastie van de Ottomanen; die vestigden een rijk dat bijna even groot was als eerder het Arabische, maar veel duurzamer.
Het wereldhistorisch belang van dit Ottomaanse rijk is enorm en dat maakt het des te verbazender dat het in bredere kringen zo weinig bekend is.
In Caroline Finkels omvangrijke De droom van Osman is nu voor het eerst een uitvoerige Ottomaanse geschiedenis in het Nederlands beschikbaar – en dat werd hoog tijD. Zulke studies zijn onmisbaar voor een beter begrip van niet alleen de islamitische wereld, maar ook het moderne Europa: maar liefst zeven EU-lidstaten hebben een Ottomaans verleden.
Effectief, en steunend op de inzichten van de jongste generaties historici, ontkracht Finkel het wijdverbreide vooroordeel dat het multinationale en multireligieuze Ottomaanse Rijk zijn grootste bloei beleefde in de 16de eeuw, en daarna bijna vier eeuwen van stagnatie, verval en onderdrukking doormaakte.
Dat vooroordeel is vooral zo sterk omdat het verankerd is in de nationale – en nationalistische – geschiedschrijving van de moderne staten die eruit zijn voortgekomen.
Griekenland, de Arabische landen, en ten dele zelfs Turkije, rechtvaardigen hun bestaan met een beroep op een mythische geschiedenis van Ottomaans wanbeheer.
Het Ottomaanse Rijk zou zijn geboren uit een droom.
Daarin zag de eerste sultan, Osman, hoe uit zijn navel een boom ontsproot die de hele wereld overschaduwde.
Religie speelde maar een beperkte rol in deze overheersing.
Lange tijd zijn de Ottomaanse veroveringen gezien, en gerechtvaardigd, als het werk van gazi’s, of strijders voor het geloof; maar de Osmanen keerden zich net zo goed tegen islamitische dynastieën als tegen christelijke rijken.
Recent onderzoek omschrijft het vroege Ottomaanse Rijk als een confederatie van christelijke en islamitische krijgers op zoek naar krijgsbuit, en zonder veel interesse in religie.
Finkel maakt duidelijk dat het verhaal van het Ottomaanse Rijk geen exotisch sprookje is vol wrede sultans, haremdames en vliegende tapijten, maar een integraal bestanddeel van de Europese geschiedenis.
Vroegmoderne Europese denkers zagen de Ottomanen ook lang niet altijd als absolute vijanden, of als radicaal anders dan de Europese vorsten.
Er werd wel veel kritiek geuit op de Ottomaanse alleenheerschappij, die de rest van de bevolking tot slaven degradeerde; maar zulke protesten waren vaak ook een verdekte kritiek op de net zo tirannieke absolute heerschappij van de Europese vorsten van die tijD. Anderen prezen de Ottomaanse stijl van regeren juist aan: Voltaire contrasteerde in zijn Traité sur la tolérance (1763) de Ottomaanse bescherming van christenen en joden met de religieuze vervolgingen door Europese staten.
Inderdaad gaat achter de latere mythe van Ottomaanse decadentie een opmerkelijk stabiel en welvarend rijk schuil, dat zich eeuwenlang kon meten met zijn buren Oostenrijk- Hongarije en RuslanD. Pas in de loop van de 18de eeuw begonnen de Ottomanen in cultureel, economisch en vooral militair opzicht achterop te raken; maar hun rijk was nog allerminst ten dode opgeschreven.
In de zogeheten Tanzimat-periode in de 19de eeuw voerden de heersers allerlei liberale hervormingen door, die op Franse Verlichtingsidealen waren gebaseerd: deze moesten onder meer de Ottomaanse onderdanen gelijke rechten bieden.
Het uiteindelijke falen van de Tanzimat-hervormingen was niet te wijten aan verzet uit religieuze kringen, maar aan een geheel nieuwe macht: het nationalisme.
In deze tijd stonden allerlei nationale bevrijdingsbewegingen op, waaraan uiteindelijk de drie grote Europese rijken van de Habsburgers, de Osmanen en de Romanovs ten onder zouden gaan.
Finkel slaagt er goed in om dit pijnlijke en vaak bloedige proces in zijn volle complexiteit te beschrijven.
Wel neigt ze er iets te veel toe de hedendaagse natiestaten als het onvermijdelijke eindresultaat van deze transformatie te zien, maar daarin staat ze onder historici niet bepaald alleen.
De droom van Osman besluit met de droom van een andere Turkse leider, Kemal Atatürk, de grondlegger van de Turkse republiek.
Die hield in 1927 een beroemd geworden toespraak, waarin hij zijn visioen uiteenzette voor het moderne Turkije als een seculiere natiestaat die radicaal brak met het multinationale en multireligieuze Ottomaanse verleden.
Langzamerhand wordt duidelijk dat die breuk ook elders in de islamitische wereld diepgaand en zelfs onomkeerbaar is.

De geschiedenis van Istanbul      Freely      Turkije

Byzantium was een oorspronkelijk Griekse stad, gesticht door kolonisten uit Megara in 667 v.
Chr Volgens de legende noemden zij de stad Byzantion naar hun koning Byzas.
Byzantium is de gelatiniseerde versie van deze naam.
Lange tijd was Byzantium een welvarende Griekse stadstaat totdat ze door de Macedoniërs werd veroverD. Toen Macedonië enkele eeuwen later werd verslagen door de Romeinen werd ze een belangrijke stad in het Romeinse Rijk.
De stad stelde zich aan de zijde van Pescennius Niger in diens strijd om de Romeinse keizerstroon, en werd van 193-195 belegerd door diens rivaal Septimius Severus.
De stad werd ernstig beschadigd in deze belegering, maar Septimius Severus, nu keizer, herbouwde de stad en zij herwon snel haar vroegere welvaart.
Opkomst en val van Constantinopel Keizer Constantijn de Grote, die de hoofdstad van het Romeinse Rijk naar het belangrijkere Oosten van het rijk wilde verplaatsen, werd door de geschikte locatie van de stad aangetrokken.
Naar werd beweerd, werd de locatie voor de nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk aangewezen in een profetische droom van Constantijn.
Byzantium was inderdaad een zeer gunstige locatie: aan drie kanten omringd door water en dus relatief gemakkelijk te verdedigen, ze beheerste de strategische Bosporus en veel handelsroutes tussen Europa en Azië kwamen hier samen.
De belangrijkste Romeinse rijksinstellingen, zoals onder andere administratie en belastingheffing, werden overgeplaatst naar Byzantium en door alle gerelateerde organisaties die meekwamen groeide de stad explosief.
In 330 werd Byzantium officieel herdoopt als Nova Roma (Latijn voor 'Nieuw Rome'), maar de stad werd al snel beter bekend onder de naam Konstantinoupolis (Grieks voor stad van Constantijn, in het Nederlands Constantinopel).
Constantinopel werd de nieuwe hoofdstad van het Rijk, hoewel de vorige, Rome, een tijdje haar politieke en economische privileges behield maar wel geleidelijk in betekenis afnam nadat de politieke en economische elite naar Constantinopel verhuisd was.
Constantinopel was eerst 65 jaar lang de hoofdstad van het Romeinse Rijk en vanaf 395, bij de dood van Theodosius I, toen het westelijke deel van het Rijk definitief afgescheiden was, die van het oostelijke deel, dat later het Byzantijnse Rijk zou worden genoemD. Constantinopel werd voortdurend uitgebreid en verfraaid door de opeenvolgende keizers en vooral Justinianus heeft vele grootse bouwwerken opgericht.
De stad was een van de grootste en schitterendste steden ter wereld gedurende de late oudheid en de vroege- en hoge middeleeuwen.
Omstreeks 500 telde de stad ongeveer 500.
000 inwoners, maar tijdens de verschrikkelijke Pest van Justinianus in 542 verloren circa 230.
000 mensen het leven.
Later trad er weer een herstel op, maar het is twijfelachtig of het aantal van 500.
000 inwoners weer werd gehaalD. Het Hippodroom, in het verleden soms het toneel van hevige supportersrellen zoals het Nika-oproer, is nu een rustig plein Maar ook met 300.000 inwoners, of iets meer, zou Constantinopel, door de Griekssprekende Byzantijnen ook wel I Polis ("De Stad") genoemd, eeuwenlang de grootste stad van Europa zijn.
Het culturele leven van het Byzantijnse Rijk was voor een zeer groot deel in de hoofdstad geconcentreerD. Talrijke merendeels rijke kloosters waren in de stad gevestigd en het hoofd van de oosterse kerk had er zijn zetel.
De Griekse taal had sinds de 7de eeuw volledig de overhand gekregen op het Latijn, toen ook het hof het Grieks als officiële taal ging gebruiken.
Een in ere gehouden Romeinse traditie waren nog de luxueuze badhuizen (thermen) waar men zich kon ontspannen.
In Constantinopel was ook de zogenaamde Universiteit van Constantinopel gevestigd, in de 5de eeuw gesticht door Theodosius II, die waarschijnlijk voortbouwde op de oudere Atheense filosofenschool.
Volgens sommige historici zou de bij deze universiteit behorende bibliotheek een groot deel van de Bibliotheek van Alexandrië hebben bewaarD. De bevolking was vroom orthodox-christelijk, op het fanatieke af.
Behalve om dogmatische geschillen konden de gemoederen ook hoog oplopen om de paardenraces in het grote Hippodroom van de stad, waar de fans van de "Groenen" en de "Blauwen" (twee concurrerende teams van wagenmenners die oorspronkelijk uit Rome afkomstig waren) vaak bloedig met elkaar op de vuist gingen.
In 1204 werd deze bloeiende stad echter ingenomen door de kruisvaarders van de Vierde Kruistocht en werd ze door hen grondig geplunderD. De meeste in eeuwen verzamelde schatten, waarvan vele nog uit het keizerlijke Rome afkomstig waren, werden naar West-Europa versleept, vernietigd of omgesmolten.
De meeste kostbaarheden gingen naar Venetië waar ze heden nog te zien zijn.
De Venetianen waren trouwens ook de initiatiefnemers voor deze plundertocht want ze wilden deze gelegenheid aangrijpen om de handelsconcurrentie van Constantinopel uit te schakelen.
De Venetianen hadden aangeboden de kruisvaarders naar het Midden-Oosten te vervoeren met hun handelsvloot en Constantinopel als 'tussenstop' te gebruiken.
Eenmaal ontscheept bij de stad wist de meegereisde Doge van Venetië de Europese ridders over te halen om de 'ketterse' Byzantijnen aan te vallen.
Hoogstwaarschijnlijk was dit dan ook een vooropgezet voornemen geweest van de Venetianen.
Over het hervatten van het oorspronkelijke doel van de kruistocht (de bevrijding van Jeruzalem van de moslims) werd niet meer gesproken.
De stad bleef in Latijnse handen tot 1261 waarna de Grieken erin slaagden de stad weer te heroveren.
Sinds de plundering was de stad flink verarmd en slaagde ze er ook niet meer in om de handelsroutes rond de Zwarte Zee te beheersen, waar vroeger haar grootste inkomsten vandaan kwamen.
Hiermee begon het verval en er werd niet veel meer gebouwd en hele wijken raakten zelfs verlaten.
De gebouwen werden als steengroeve gebruikt.
Het gevolg van deze situatie was dat veel Byzantijnse intellectuelen en kunstenaars naar het steeds welvarender wordende Europa trokken (met name Italië).
Ze maakten met hun kennis van de klassieke oudheid mede de renaissance mogelijk.
De val van Constantinopel (1453) De stad viel op 29 mei 1453, wat tevens het einde van het Byzantijnse Rijk betekende.
De stad werd ingenomen door de Ottomaanse sultan Mehmed II, een gebeurtenis die soms wel wordt beschouwd als het einde van de middeleeuwen.
De val van Constantinopel bracht een vluchtelingenstroom van intellectuelen op gang naar West-Europa, vooral Italië.
Deze wordt gezien als een belangrijke factor in de ontwikkeling van de renaissance.
Ottomaanse tijd Sultan Mehmed II maakte de veroverde stad meteen tot hoofdstad van het Ottomaanse Rijk (de ligging bleef, ondanks het verval van de laatste eeuwen, zeer strategisch) en de stad leefde onmiddellijk op door het grootse bouwprogramma van de nieuwe heersers.
De schitterende Hagia Sophia, de oude Byzantijnse kathedraal van de stad, werd verbouwd tot moskee.
Ook verrezen er al snel nieuwe grootse moskeeën zoals de beroemde blauwe moskee.
Tevens werden de vervallen Byzantijnse paleizen hersteld en verrees het nieuwe Topkapipaleis wat de hoofdzetel van de Ottomaanse Sultans werD. Veel volk stroomde toe en de handel trok weer flink aan.
Tegen 1600 werd het ruim duizend jaar tevoren gehaalde bevolkingsmaximum van een half miljoen weer gehaald, en zelfs iets overschreden (cA. 600.
000).
Het was nu een in etnisch en religieus opzicht heel gemengde stad geworden.
De meerderheid van de bevolking (cA. 60%) was moslim en sprak Turks, maar er was ook een grote Griekse bevolkingsgroep (cA. 25 %), die orthodox-christelijk was.
Opmerkelijk genoeg hadden de Grieken nog steeds het grootste deel van de handel in handen.
De resterende bevolking bestond grotendeels uit Joden en Armeniërs.
Het Ottomaanse Rijk breidde zich gestaag uit totdat het rond 1750 het Midden-Oosten omvatte, Noord-Afrika, de Balkan en het gebied rond de Zwarte Zee, wat opmerkelijk genoeg ongeveer hetzelfde gebied was dat het Byzantijnse rijk omvatte op zijn hoogtepunt in de 6de eeuw.
Op het eind van de 18e eeuw en gedurende de 19e eeuw onderging het Rijk een proces van degeneratie en verval, onder andere Griekenland en Egypte wisten zich zelfstandig te maken, en bleef het alleen overeind doordat de Europese machten het elkaar niet gunden om de definitieve genadeslag te geven aan de 'zieke man van Europa'.
Turkse tijd De uiteindelijke val van het Ottomaanse Rijk was een dramatische affaire.
Het Rijk behoorde tot de verliezers van de Eerste Wereldoorlog en verloor al zijn "buitengewesten", waaronder Syrië, Palestina en Irak.
Bovendien was het land terechtgekomen in een oorlog met de Grieken.
Toen deze laatsten in 1922 verslagen werden, kreeg de Griekse minderheid in Turkije het zwaar te verduren.
In 1923, toen het moderne Turkije werd gesticht, werd de hoofdstad verplaatst naar AnkarA. In 1923 en 1924 kwam het tot een grootscheepse bevolkingsuitwisseling tussen Turkije en Griekenland waarbij de meeste Grieken (en onder anderen ook Armeniërs) gedwongen Istanboel verlieten.
Constantinopel begon toen zijn kosmopolitische, multiculturele karakter te verliezen.
In 1930 werd de naam officieel gewijzigd in Istanboel.
In 1955 vond een tegen Grieken gerichte pogrom plaats, waarbij tussen de 13 en 30 doden vielen.
Tientallen winkels werden gedurende twee dagen geplunderd en enkele kerken werden in brand gestoken.
De rellen braken uit na het valse nieuws dat het huis van Ataturk in Tessaloniki zou zijn opgeblazen door een Griekse extremist.
Na de rellen vertrokken de meeste Grieken uit de stad, op een kleine gemeenschap op de Prinseneilanden en in enkele Aziatische wijken nA. In deze tijd had de stad iets meer dan 1.
000.
000 inwoners.
Door de immigratie van veel boerengezinnen uit het platteland van Anatolië is de stad sindsdien enorm gegroeiD. Istanboel telt nu ruim 13 miljoen inwoners (18,9 miljoen inclusief alle districten) en is een drukke Turkse stad geworden.

Het nieuws      de Botton Alain      Maatschappij

"Wat 's morgens nieuws is, werd de dag ervoor beslist door enkele mensen aan een tafel terwijl ze koffie dronken.
" De media doen het niet goed, vindt Alain de Botton.
En dus schreef de Britse filosoof daar een boek over, en had De Morgen een gesprek met hem.
"The Guardian is een vreselijke krant, weet u dat?" .
"Het is niet omdat een krant als The Guardian ernstige bedoelingen heeft, dat ze ook goed is.
Als Daily Mail vandaag het verhaal van Hamlet zou brengen, zou hij Kroonprins Zot heten in de krant.
" De titel belooft hulp.
De realiteit is dat het boek vooral kritiek geeft op wat er momenteel gebeurt.
In 'Het nieuws.
Een gebruiksaanwijzing', laat Alain de Botton deze keer zijn filosofische licht schijnen op de mediA. Eerder deed hij dat al op liefde, seks, kunst, leven, reizen, en architectuur.
In zijn werkstudio in Londen - in de niet onaardige buurt Belsize Park - hebben we een gesprek met De Botton.
Lijkt dit boek eerder te vlug geschreven, en mist het meer dan eens nuance en precisie, dan is praten met de Britse filosoof toch ietsje prikkelender.
Het nieuws is overal, zegt De Botton.
Meer zelfs: het nieuws heeft dezelfde dominantie als religie dat ooit haD. En omdat nieuws een relatief nieuw verschijnsel is, staan we nog niet aan het begin van het besef welke impact die massa nieuws op ons heeft.
Overschat u de kracht van nieuws niet? Computer en tv kun je gewoon afzetten, en de krant belandt uiteindelijk altijd bij het oud papier.
Alain de Botton: "Ik zou eerder het tegendeel zeggen: onderschat de kracht van nieuws niet.
Veel van ons denken en handelen is niet bepaald door school of godsdienst of ouders, maar door kranten en tv.
" "Nieuws vertelt ons bijvoorbeeld voortdurend wat normaal is in een relatie.
Aan de ene kant zijn er verhalen over spectaculaire huwelijksfeesten van celebrity's, aan de andere kant zijn er verhalen over vechtscheidingen of echtgenoten die elkaar vermoorden.
Zo creëer je de verwachting dat het huwelijk of geweldig is, of desastreus.
Maar de waarheid is dat de meeste mensen daar wat saai tussenin zitten.
" "Voor de meesten onder ons is onze relatie noch briljant, noch catastrofaal.
En als je dan wel bekende mensen hebt die een eerder banale relatie hebben, zoals Gwyneth Paltrow en Chris Martin, dan zie je dat de media niet weten hoe ze daarmee moeten omgaan.
" "Een ander voorbeeld: onlangs berichtte een krant dat David Cameron zijn kind naar de kleuterschool had gebracht.
Dat de premier, die toch belangrijkere dingen te doen heeft, daarvoor de tijd neemt, geeft een belangrijke boodschap aan het publiek: als hij dat kan, kun jij dat ook.
En zo houden de media ons ook voor hoe we onze kinderen moeten opvoeden, zonder dat we het altijd beseffen.
" Toch is het grootste probleem dat het nieuws nauwelijks verbonden is met het dagelijkse leven van de mensen, zegt u.
"Ik ben er zeker van dat veel mensen denken: 'Waarom vertel je me dit?', terwijl ze de krant lezen of naar het journaal kijken.
Waarom moeten we weten dat de regering in Bolivië onlangs veranderd is? Als je op buitenlandse zaken werkt, goed, maar anders? De echte vraag is dus: voor wie is het nieuws? En daar denken nieuwsorganisaties veel te weinig over nA. Zij nemen aan dat een 'goed' mens geïnteresseerd is in alles, vooral in zogenaamde 'belangrijke' zaken.
Maar wat is belangrijk nieuws?" "Als je de hoofdpunten in een krant of op tv ziet, dan is dat wellicht het werk van zes mensen die 's morgens bij elkaar zaten met een kop koffie, en die beslist hebben wat het nieuws van de dag is.
Vaak zijn dat berichten die dus heel 'belangrijk' zijn, maar die de kijkers of lezers amper zien of lezen.
En aan de andere kant zijn er berichten die duizenden mensen volgen waarvan niemand op de redactie dacht dat ze interessant waren.
Dat klopt niet.
" Wat moet nieuws dan wel zijn? "Nieuws zou ons in staat moeten stellen om de wereld te begrijpen zoals die nu is, én zou een betere wereld moeten promoten.
Nieuws moet dus meer doen dan zeggen: zo is het.
Het moet ook zeggen: zo zou het moeten of kunnen zijn.
Naast een verklarende functie heeft nieuws dus ook een utopische functie.
" "Bevooroordeelde of subjectieve journalistiek heeft een slechte naam.
Neem de BBC, die totaal gedomineerd is door de ideologie van de objectiviteit.
Ze gooien het ene na het andere feit de ether in, meer niet.
Maar ik denk net dat we goede vooroordelen nodig hebben.
Enkel feiten geven aan de mensen is vaak een gemakkelijke oplossing, omdat je niet weet wat je met die feiten voor de rest moet doen.
Maar daar ligt de taak van de media: redacties moeten nadenken over wat ze met die feiten gaan doen.
" Maar wat is dat, een 'goed vooroordeel'? "Het beste vooroordeel stelt volgens mij de gezondheid en de ontwikkeling van het individu in de natie centraal.
Wat dat dan precies betekent, is een vraag die alle media zich moeten stellen.
Elk medium moet een visie hebben op wat goed leven is.
Dat gaat dus niet gewoon over wie de volgende premier moet worden, of zelfs niet over de tegenstelling tussen links en rechts.
'Hoe zou de wereld moeten zijn volgens ons?': dat is de vraag waar redacties zich over moeten buigen.
"Dat is een breed en diep debat, maar ik denk dat het noodzakelijk is indien een medium wil overleven in deze tijden.
En het zal lang duren, maar ik ben er zeker van dat de vraag te beantwoorden is.
" Pikt het publiek dat wel? Media krijgen toch vaak het verwijt dat ze te subjectief zijn.
'Geef ons maar gewoon de feiten, jullie hoeven niet te vertellen hoe wij de wereld moeten zien', klinkt het dan.
"Tegenwoordig is het in om te zeggen dat de waarheid nooit eenduidig is, dat je niet kunt definiëren wat goed is, dat iedereen zijn eigen mening heeft en je dus als medium best een stap terugzet om de lezer zijn eigen idee te laten vormen.
Dat liberale defaitisme, ik geloof daar niet in.
" "Natuurlijk zul je mensen voor het hoofd stoten.
Maar dat betekent niet dat je iets verkeerd doet.
Goed, je zult mensen verliezen, maar aan de andere kant zal zo'n duidelijke keuze de band van andere mensen met het nieuws alleen maar sterker maken.
" "Een goed nieuwsmedium is als een theaterstuk: je moet ervoor zorgen dat het publiek blijft.
Dat doe je in de eerste plaats door meer voeling te hebben met de menselijke natuur.
Neem een krant als The Guardian.
Dat is een vreselijke krant, weet u dat? Het is niet omdat een krant ernstige bedoelingen heeft, dat ze ook goed is.
" "Omgekeerd geldt hetzelfde.
Daily Mail is heel slim gemaakt.
Ze vertrekt namelijk vanuit wat mensen denken en voelen.
De Britten zijn bijvoorbeeld heel wantrouwig tegenover Bulgaarse en Hongaarse immigranten.
The Guardian zegt: als je zo denkt, ben je een vreselijk mens, en dus lachen we met jou.
Zo sluit je meteen een heleboel mensen uit.
" Mocht u aan het roer staan van een krant, zou u dus een krant als Daily Mail maken? "Ik zou het toch enigszins anders doen.
Dat wantrouwen van de mensen zou ik als vertrekpunt nemen.
Het niet wegsteken, zoals The Guardian doet, maar het ook niet als eindpunt nemen, zoals Daily Mail doet.
De taak van elk degelijk medium zou moeten zijn: hoe kunnen we een goed verhaal vertellen over die angst voor immigranten, op een verleidelijke manier, met ons wereldbeeld voortdurend in het achterhoofD." "Of neem het smelten van de ijskap: de meesten mensen vinden dat saai of zelfs onbelangrijk.
Ook hier moet je je afvragen hoe je al je verbeelding kunt gebruiken om een verhaal te brengen dat ervoor zorgt dat de lezers zich wél voor de ijskap interesseren.
Ik zou ook moord en misdaad een belangrijke plaats geven in de krant.
Maar opnieuw: ik zou er goede verhalen over maken.
De rampen en tragedies die je vandaag in Daily Mail tegenkomt, daar kon Sophocles alleen van dromen.
Maar de vraag is wat je doet met die onderwerpen.
De meeste populaire kranten hebben daar een specifieke taal rond gecreëerd: ze spreken over 'weirdo's' of 'perverten'.
" "Als Daily Mail vandaag het verhaal van Hamlet zou brengen, zou hij Kroonprins Zot heten in de krant.
Tja, dat helpt niet.
Shakespeare schreef over wat Hamlet motiveerde.
Pas als de lezer eraan herinnerd wordt dat hij toch iets meer gemeen heeft met die gekke Hamlet dan hij dacht, dat we allemaal dichter bij hem staan dan we willen zien, pas dan wordt het voor de lezer interessant.
" "De genialiteit van Shakespeare en Sophocles lag trouwens in het feit dat ze alle lagen van de bevolking konden aanspreken.
Zowel de visser als de edelman als de koning konden iets herkennen in de stukken die ze zagen.
Niet voor niets bracht Shakespeare humor, literaire of politieke toespelingen, en actie in zijn stukken.
Een moderne krant zou wat meer de show van Shakespeare moeten hebben.
Dat is moeilijk, maar niet onmogelijk volgens mi J."

Kosmos      Habing Harm      Astronomie

Na 1945 volgen uitvindingen en ontdekkingen elkaar in een veel sneller tempo op dan in de eeuwen daarvoor.
De basis van de sterrenkunde werd verbreed door de ontdekking van radio-, infrarood- en röntgenastronomie.
Raketten brachten waarneemstations tot boven de aardatmosfeer en elimineerden de storende effecten daarvan.
Toch blijft de sterrenkunde van het zichtbare licht van het grootste belang, nu geholpen door technische verbeteringen: grotere telescopen op veel betere locaties en elektronische beelddetectie in plaats van fotografische platen.
Ook profiteren de traditionele en nieuwe sterrenkundes immens van de mogelijkheden van computers.
Geschiedenis van het heelal Al die ontdekkingen leidden tot inzicht in hoe sterren ontstaan, een lang en rustig leven leiden en dan via spectaculaire veranderingen hun einde bereiken.
De grootste verworvenheid is het ontstaan van een theorie die de geschiedenis van het heelal beschrijft van de oerknal tot nu.
Zo kwam er het inzicht dat het huidige heelal de uitkomst is van een geleidelijke en noodzakelijke evolutie.
Die theorie is voor de sterrenkunde even belangrijk als Darwins evolutieleer voor de biologie.
Harm Habing is emeritus hoogleraar sterrenkunde in Leiden.
Hij was wetenschappelijk directeur van de Leidse Sterrewacht, hoofdredacteur van het Europese wetenschappelijke vaktijdschrift Astronomy and Astrophysics en Principal Investigator van de Nederlands-Amerikaanse satelliet IRAS die voor het eerst de infraroodstraling van de gehele hemel in kaart bracht.
Habing is lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, van Teylers Tweede Genootschap en van de Koninklijke Hollandse Maatschappij van Wetenschappen.
De geschiedenis van de sterrenkunde valt volgens Harm Habing in twee delen uiteen.
Het eerste deel loopt van het prille begin tot de Tweede Wereldoorlog en het tweede deel bestrijkt de geschiedenis vanaf de oorlog tot heden.
Ieder deel krijgt zijn eigen banD. Het onderhavige boek is het eerste deel.
Tweedeling In de tijd gezien staan op die manier enkele duizenden jaren tegenover slechts enkele decenniA. Ruimtelijk wordt de tweedeling grofweg gemarkeerd door de grenzen van ons melkwegstelsel.
Vanaf de oorlog kunnen we daar beter overheen kijken door middel van de radio-, röntgen- en infraroodatronomie.
Arbitrair Een andere technische innovatie die de tweedeling rechtvaardigt, is de opkomst van de ruimtevaart.
Hierdoor werd het mogelijk om zonder atmosferische storingen naar de sterren te kijken.
Toch blijft deze tweedeling arbitrair.
Alsof er voor de Tweede Wereldoorlog geen technische innovaties waren die de sterrenkunde op een hoger plan brachten.
Tegendeel Habing bewijst juist het tegendeel.
En dat doet hij op een zeer lezens- en beschouwenswaardige wijze.
Het boek is mooi vormgeven met zeer veel prachtige foto’s en ander illustratiemateriaal.
Wie denkt dat het dus meer een kijk- en bladerboek is, vergist zich.
Er valt ook zeer veel te lezen in dit boek.
Rasverteller Ook van de tekst straalt het plezier dat rasverteller Habing zelf beleeft aan de geschiedenis van zijn vakgebied, van de tekst af.
Hij weet daardoor de aandacht van de lezer goed vast te houden.
Ook wanneer de technische verklaringen af en toe het uiterste vergen van de geïnteresseerde leek.
Want het is een serieus college dat zo in het curriculum van sterrenkunde zou kunnen passen.
Anekdotes De technische uitleg wordt steeds gelardeerd met (soms sappige) anekdotes over de grote aantallen wetenschappers die aan bod komen.
Vaak ook zijn het anekdotes uit Habings eigen ervaring.
Zoals de discussie die hij had met een Franse collega over Vincent van Gogh en René Descartes.
Genie Die collega legde Habing uit dat het werkelijke ‘genie’ van Van Gogh toch pas in Frankrijk was gebleken en dat Van Gogh dus eigenlijk een Franse kunstenaar was.
Habing paste zijn argument toe op Descartes die zijn belangrijkste werken in Nederland had geschreven.
Eigenlijk was die dus Nederlander, redeneerde hi J. Zijn collega gaf hem, na de schilder te hebben afgewogen tegen de filosoof, Van Gogh terug.
Taxichauffeur Een ander voorval vond plaats tussen Habing en een Nieuw-Zeelandse taxichauffeur die hem in zijn taxi na afloop van een congres naar het vliegveld bracht.
De man had de dag ervoor een reportage gezien over het planetarium van Eise Eisinga in Franeker en vroeg hem hierover nu honderduit.
Minpuntjes Ondanks zijn aantrekkelijkheid heeft het boek ook een paar minpuntjes.
Misschien door de snelheid waarmee het gemaakt is, staan er nog veel zogenoemde tekstverwerkerfouten in.
Zinnen die soms een andere wending krijgen en waarin je nog duidelijk kan herkennen wat er eerder heeft gestaan.
Een goede eindredactie haalt dat soort fouten eruit.
Vergeeflijk Een andere vergeeflijke fout maakt Habing zelf bij een verhaal over kalenders en hun problemen.
Vergeeflijk, omdat kalenderberekeningen al sinds jaar en dag niet meer tot het terrein van de sterrenkunde behoren.
Hij vertelt dat bij de invoering van de Gregoriaanse kalender in 1582 een kleine wijziging in de Juliaanse kalender werd aangebracht waarbij eens per vierhonderd jaar de schrikkeldag vervalt.
‘Daarom is 29 februari 2000 overgeslagen’, voegt hij eraan toe.
Schrikkeljaar Nu is negen jaar al best weer lang geleden, maar ik neem aan dat er vast nog een hoop mensen zijn die zich weten te herinneren dat 2000 toch echt een 29 februari haD. Het is dan ook niet zoals Habing vertelt.
Het is precies omgekeerD. In 1582 werd besloten om ieder eeuwjaar, 1700, 1800, 1900 geen schrikkeljaar te laten zijn.
Dit omdat 25 schrikkeldagen in één eeuw net te veel is.
Maar ook dan komt de berekening niet helemaal goed uit.
Daarom is besloten om om de vier eeuwen wel een 25e schrikkeldag in te voeren, en wel in de jaren 1600, 2000, 2400 enzovoort.

Slaapwandelaars      Clark Christopher      Europese geschiedenis

Heel Europa was verantwoordelijk voor de Eerste Wereldoorlog Het is een vraag die al bijna honderd jaar talloze pennen in beroering heeft gebracht, en waarover reeds oceanen inkt zijn vergoten: hoe was het toch mogelijk dat de moord op een impopulaire troonopvolger van een gammel rijk, in een stoffige en vergeten uithoek van Europa, leidde tot een oorlog die het continent vierenhalf jaar verscheurde en naar schatting 16 miljoen mensen het leven kostte? Wie waren hiervoor verantwoordelijk? Welke personen of landen waren schuldig aan deze ‘oercatastrofe van de twintigste eeuw’, zonder welke rampen als de Russische Revolutie, de opkomst van Hitler en de oorlog van 1939-1945 nagenoeg ondenkbaar waren geweest? Christopher Clark heeft een nieuwe dikke pil toegevoegd aan de stapels literatuur over het onderwerp.
Wie een boek als een spannende detectiveroman verwacht, moet ik waarschuwen.
Helemaal aan het eind van zijn boek schrijft Clark: ‘Het uitbreken van de oorlog in 1914 is geen Agatha Christie-drama waarin we aan het eind de dader in de plantenkas met een rokend pistool over het slachtoffer gebogen zien staan.
In dit verhaal komt geen rokend pistool voor, of misschien moeten we zeggen dat elk van de belangrijkste personages er een in handen heeft.
’ Clark zoekt in Slaapwandelaars niet naar het ‘waarom’, maar naar het ‘hoe’.
Wie zich afvraagt waarom de oorlog uitbrak, stelt namelijk al spoedig de schuldvraag.
En volgens Clark is die niet eenduidig te beantwoorden.
Bovendien sluipen er in de formulering van dergelijke vragen gemakkelijk allerlei vooronderstellingen, die bij nader inzien onjuist blijken te zijn.
Zo was de Balkan allesbehalve een vergeten uithoek, aangezien er in de voorafgaande jaren een reeks bloedige oorlogen was uitgevochten.
Clark begint zijn verhaal op 11 juni 1903 in Belgrado, toen de Servische koning Alexander en koningin Draga op beestachtige wijze werden vermoord, tegelijk met een deel van de regering.
Na deze moorden besteeg Peter I de troon, uit de rivaliserende Karadjordjevic-dynastie.
Onder leiding van premier Nikola Pašic stortte het land zich in 1912 en 1913 in de twee Balkan-oorlogen, waardoor het Servische grondgebied verdubbeld werD. Voor Oostenrijk-Hongarije werden het Servische nationalisme en expansionisme een steeds groter probleem, het rijk wilde afrekenen met dit agressieve buurlandje.
Omgekeerd deden de Serviërs alles om het de dubbelmonarchie zo lastig mogelijk te maken, en vrijwel zeker was Pašic op de hoogte van de plannen van nationalistische extremisten om de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand te vermoorden.
Toch hadden deze troebelen op de Balkan niet hoeven uitmonden in een wereldoorlog.
Clark beschrijft heel uitvoerig welke internationale krachtsverhoudingen, politieke controverses, diplomatieke deals, militaire ambities en annexionistische plannen ertoe leidden dat de zaak volledig uit de hand liep.
Soms schiet Clark wel een beetje door in zijn streven om vooral geen schuldigen aan te wijzen.
Hij stelt dat alle betrokkenen zich voortbewogen als slaapwandelaars, die wel om zich heen keken, maar door allerlei vooronderstellingen en vooroordelen de werkelijkheid niet zagen.
Maar dan wordt iedereen verantwoordelijk, en uiteindelijk dus niemanD. En dat vertroebelt het beelD. Want de Serviërs speelden weliswaar een heel dubieuze rol, maar uiteindelijk hadden ze lang niet zoveel in de melk te brokkelen als bijvoorbeeld de Duitse en Oostenrijkse legerleiders, die duidelijke motieven hadden om ten oorlog te trekken.
Wie is verantwoordelijk voor de zestien miljoen doden? Eigenlijk is het de schuld van de Italianen.
Toen zij in oktober 1911 de Ottomaanse provincie Libië binnenvielen, rook Servië zijn kans en viel het Europese deel van het Ottomaanse Rijk binnen.
De Serviërs droomden van een Groot- Servisch Rijk, maar de machtige noorderbuur Oostenrijk-Hongarije waarschuwde de Serviërs dat ze Albanië met rust moesten laten.
Daarop waarschuwden de Russen Oostenrijk dat zij voor het Servische 'broedervolk' zouden opkomen.
De 'Balkancrisis' van 1912/1913 liep met een sisser af.
Wat resteerde, was een politieke constellatie die een grote Europese oorlog zo goed als onvermijdelijk maakte.
Het enige dat daarvoor nodig was, was het zoveelste lullige oorlogje op de Balkan.
Wie begon de Grote Oorlog? Was het de Duitse keizer Wilhelm, die met zijn hysterische uitspraken telkens olie op het vuur gooide? Was het de anti-Duitse kliek rond de Britse minister van Buitenlandse Zaken Sir Edward Grey? Of moeten we de schuld neerleggen bij de al even fanatieke anti-Duitse (maar veel sluwere) Franse president Poincaré? De tsaar is trouwens ook een goede kandidaat: het was immers Nicolaas die als eerste opdracht gaf tot een algemene mobilisatie.
Ze zijn allemaal ooit als schuldigen aangewezen.
Maar in Slaapwandelaars van Christopher Clark krijgt geen van hen de hoofdrol.
De Eerste Wereldoorlog was geen complot; hij was in zekere zin toeval.
Wel een bewust uitgebuit toeval.
Het systeem van internationale verdragen dat na 1870 was ontstaan, was altijd al wankel geweest.
Maar vanaf 1913 werd de situatie écht gevaarlijk.
En na de moord, door Servische terroristen, op de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand, ontvouwde zich een scenario dat velen allang hadden voorzien.
Oostenrijk bedreigde Servië; de Russen sprongen de Serviërs bij; de Fransen beloofden de Russen steun.
En de Duitse keizer, die altijd een grote mond had behalve wanneer er écht oorlog dreigde, kon daarna weinig anders doen dan steun beloven aan Oostenrijk.
Slaapwandelaars is een indrukwekkende studie.
Maar de titel is eigenlijk onjuist.
Diplomaten en regeringsleiders wisten van begin af aan dat de moordaanslag in Sarajevo alleen maar kon leiden tot een Europese oorlog.
En velen zagen daar verlangend naar uit.
Velen dragen de verantwoordelijkheid voor die twintig miljoen doden.

Jony Ive      Kahney Leander      Biografie

In de jaren ’90 stond Apple op het punt ten onder te gaan.
Tegenwoordig is Apple niet meer een van de velen, maar de norm geworden.
Leander Kahney (ook schrijver van de bestseller ‘Zo denkt Steve’) beschrijft in zijn boek ‘Jony Ive – Het genie achter de producten van Apple’ de rol die Jonathan (Jony) Ive heeft gespeeld om Apple in die positie te krijgen.
Het boek geeft een mooi beeld van de worstelingen, keuzes en risico’s waarmee Apple en daarmee Ive te maken krijgen.
Apple-fan Hoewel ik een groot Apple-fan ben, heb ik niet zoals zovelen alle boeken gelezen die over Steve Jobs en zijn bedrijf gaan.
Leander Kahneys ‘Jony Ive – Het genie achter de producten van Apple’ was ondanks dat uitstekend te begrijpen en te volgen.
Industrial Design afdeling De auteur beschrijft in dit boek Ive’s jeugd in Engeland, diens vertrek naar de VS en zijn carrière bij Apple.
Je leert niet alleen meer over de man die Jony Ive is, maar neemt ook een kijkje in de supergeheime Industrial Design afdeling waar Ive werkt.
Bescheidenheid Kahney slaagt erin Jony Ive meteen neer te zetten als een sympathieke, bescheiden man.
En dit beeld blijft het gehele boek bestaan.
Yve wint talloze prijzen en onderscheidingen en wordt zelfs geridderd voor zijn bijdrage aan ‘vormgeving en ondernemerschap’.
Die blijvende bescheidenheid vind ik intrigerenD. Samen deelden ze een liefde: Apple Steve Jobs en Jony Ive hadden een bijzondere banD. Leander Kahney beschrijft deze band tussen hen als een van de meest vruchtbare en creatieve samenwerkingen in de geschiedenis.
Het fundament voor deze band werd gelegd tijdens het ontwikkelen van de iMaC. Jobs en Ive veranderden de cultuur binnen Apple: de door techniek gedomineerde cultuur werd omgevormd tot een cultuur waarin het ontwerp de primaat haD. De bijzondere band tussen de twee mannen werd sterker en sterker.
Zo zei Jobs vlak voor hij stief: ‘Met uitzondering van mijzelf heeft niemand meer uitvoerende macht binnen Apple dan Jony Ive.
Niemand kan hem vertellen wat hij moet doen of dat hij zijn kop moet houden.
Dat is de manier waarop ik dat heb geregelD.’ Jobs zag in Ive zijn medestrijder en innovator.
Toch staat in het boek ook het volgende citaat van Ive: ‘En dan zit ik later in een zaal en hoor ik hem zeggen dat het zijn idee was.
Ik ben me altijd ongelofelijk bewust waar een idee vandaan komt en ik hou zelfs aantekeningenboekjes bij over mijn ideeën.
Het doet me gewoon pijn als hij zich een van mijn ideeën toe-eigent.
’ Maar Jony begreep dat zijn ideeën zonder Steve Jobs nooit van de grond zouden zijn gekomen.
Samen deelden ze een liefde: Apple.
Lessen Het ultieme doel daarbij was (en is) niet geld verdienen.
Het doel is geweldige producten maken.
Ze vertrouwen erop dat als ze succesvol zijn in het maken van geweldige producten, het publiek ze ook geweldig zal vinden.
Voor ondernemers een mooie les om mee te nemen.
Omdat Kayney in het boek duidelijk omschrijft wat de werkwijze van Apple is, levert het boek meer interessante lessen op.
Zoals de les dat focus geen kwestie is van ja zeggen, maar van nee zeggen.
En dat het grootste risico dat je kunt nemen, géén risico nemen is.
Toch gaat het boek voor mij soms iets te veel in op de details van productieprocessen.
Door sommige stukken kwam ik wat traag heen en zo nu en dan moest ik het boek door de hoeveelheid details echt even wegleggen.
Deze details zijn echter wel nodig om duidelijk te krijgen hoe innovatief Ive (en Jobs) te werk gingen en vooral ook durfden te gaan.
Conclusie In het boek ‘Jony Ive – Het genie achter de producten van Apple’ beschrijft Leander Kahney uitgebreid en prikkelend over de manier waarop Jony Ive zijn plek binnen Apple verwierf.
Jony’s pad naar Apple is een combinatie van Ive’s bescheidenheid, zijn uitzonderlijke talent en zijn gave om mensen voor zich te winnen met zijn natuurlijk leiderschap.
Ook voor niet-Applefans is dit boek een aanrader om te lezen.
Het geeft een kijkje in de geheime keuken van een zeer succesvol bedrijf.
Leerzaam en interessant en daarmee zeker de moeite waarD. Sir Jonathan ‘Jony’ Ive (1967) is de meest gevierde industrieel ontwerper ter wereld, en de meest geheimzinnige.
Tot nu toe was er weinig bekend over de verlegen Engelsman die het brein is achter de succesvolle Apple-producten, waaronder de iMac, iPod, iPhone en iPaD. Met deze biografie komt daar verandering in.
Leander Kahney biedt een inkijk in de man en zijn methodes.
Als senior vicepresident van Industrial Design bij Apple hebben Jony Ives creaties een revolutie teweeggebracht in de manier waarop we werken, spelen en communiceren.
Ive is een wereldleider geworden op het gebied van technologische innovatie, won talloze awards en werd zelfs geridderd voor zijn bijdrage aan ‘vormgeving en het ondernemerschap’.
Over de auteur Leander Kahney is redacteur en uitgever van de website Cult of Mac en was voorheen redacteur voor WireD.com.
Hij heeft meerdere succesvolle boeken op zijn naam staan, waaronder de New York Times-bestseller Zo denkt Steve.
Hij woont in San Francisco.
'Anders zijn is erg makkelijk, beter zijn is een stuk lastiger.
' - Jony Ive In 1996 keerde Steve Jobs terug naar Apple, waar hij op een avond een jonge, sjofele Britse ontwerper ontdekte, die zat te zwoegen op honderden schetsen en prototypes.
Jobs realiseerde zich dat hij een talent had gevonden die de lange periode van achteruitgang van het bedrijf weleens zou kunnen keren.
Die ontwerper was Jony Ive.
Jony Ives samenwerking met Jobs zou leiden tot een aantal van 's werelds meest iconische producten en technologieën, waaronder de iMac, iPod, iPad en de iPhone.
Zijn ontwerpen hebben van Apple niet alleen een zeer succesvol bedrijf gemaakt, ze hebben hele industrieën veranderd, een vaste fanbase gecreëerd en wereldwijd een sterk merk neergezet.
Ive is een wereldleider geworden op het gebied van technologische innovatie, won talloze awards en werd zelfs geridderd voor zijn bijdrage aan 'vormgeving en het ondernemerschap'.
Ondanks deze triomfen is er weinig bekend over de verlegen en vriendelijke man aan wie Jobs refereerde als zijn 'spirituele partner' bij Apple.
'Jony Ive: het genie achter de producten van Apple' vertelt het ware verhaal van Apple's senior vicepresident Industrial Design.
Het laat zien hoe Jony Ive van een Engelse Art Student met dyslexie de man werd wiens creaties een revolutie teweeg hebben gebracht in de manier waarop we werken, spelen en communiceren.
Gebaseerd op interviews met Ives voormalige collega's en Leander Kahneys kennis over de wereld van Apple, geeft dit boek een beeld van de man en zijn methodes.

50 Inzichten in de Quantumfysica      Baker Joanne      Fysica

De quantumfysica is intrigerend vanwege de vreemde fenomenen die deze nieuwe natuurkunde naar voren bracht.
In dit boek weet Joanne Baker die zaken te verhelderen.
50 compacte teksten beslaan alle complexe quantumtheorieën en hun geavanceerde toepassingen - van snaartheorie tot zwarte gaten en van quarks tot quantumcomputer.
Met behulp van duidelijke illustraties komen alle basisbegrippen langs, zoals Schrödingers kat, relativiteit, kernfusie en -splijting, supergeleiding en antimaterie.
Recensie(s) De natuurkundige dr.
Joanne Baker, redactrice bij het bekende wetenschappelijke tijdschrift Nature, geeft met vijftig ZKVs (zeer korte verhaaltjes van twee tot vier bladzijden) een breed en leesbaar overzicht van de ontwikkeling en de huidige stand van de kwantumfysicA. Het zijn de vijftig thema's die je moet kennen om over kwantumfysica mee te kunnen praten.
Alhoewel in deze beknopte verhaaltjes geen formules voorkomen, lijkt voor enig begrip van de relevantie en samenhang van de onderwerpen training in tenminste de middelbare school-natuurkunde nodig of een zeer sterke belangstelling voor kosmologie.
Het is een stijlvol vormgegeven boek voor de liefhebber van kwantumfysicA. Dergelijke boeken maken een beetje inzichtelijk waar grote, dure machines als de LHC-collider bij Genève voor nodig zijn, of wat de recente vondst van het Higgs-deeltje betekent

Het ideaal van het kapitalisme      Goormachtigh Michel      Economie

Het gaat niet goed met de economie, daar kunnen we niet omheen.
Crisis noemen we het zelfs.
Het kapitalisme krijgt van veel mensen de schuld, maar niet iedereen is het hiermee eens.
De auteur van ‘Het ideaal van het kapitalisme’ staat zelfs volledig achter dit economische systeem.
Toch weet hij op een objectieve wijze aan te geven hoe het kapitalisme werkt; zo wordt geschetst hoe het werkt op de aandelenmarkt, wat de geschiedenis van het kapitalisme is en hoe dit systeem de maatschappij beïnvloedt.
Door de heldere uitleg geeft dit boek ook leken op economisch gebied een goed overzicht van het kapitalisme en hoe dit in elkaar steekt.

Het vierde beest      Holland Tom      Islam

‘Op de meest letterlijke en bloederige manier denkbaar illustreerde de slachtpartij onder de Omayyaden wat vijfhonderd jaar lang het grote thema van dat tijdperk was geweest: de vestiging van een nieuwe orde op de puinhopen van de vorige.
’ Met die woorden besluit Tom Holland Het vierde beest, zijn vierde boek.
Na ruim vierhonderd pagina’s geschiedenis, zijn er zoveel caesars, emirs, kaliefen en andere politiek-religieuze leiders op beestachtige wijze afgeslacht dat het de lezer duizelt.
Uit de mist van een eeuwenlange slachtpartij, staat daar dan opeens iets wat niemand had voorzien: een nieuwe religie.
De opkomst van de islam verbaasde niet alleen de machtige Perzen, de Joden en de Romeinen.
De titel ‘het vierde beest’ verwijst naar een visioen van Daniël die (met wat goede wil) voorspeld had dat ‘het koninkrijk is van de zonen van Ismaël’.
De overwinning verbaasde ook de Arabieren zelf.
Zij werden vanuit de marge van de geschiedenis, onverwacht heer en meester van een gigantisch rijk.
De geschiedenis daarvan is in nevelen gehuld, stelt Holland vast: ‘Dat de komst van de islam een van de belangrijkste revoluties is geweest in de hele wereldgeschiedenis, behoeft geen betoog.
Des te teleurstellender is dus het besef dat de enige sporen die we over hebben van het geschreven bewijsmateriaal van voor 800 n.
Chr.
Niet meer dan ragdunne flarden zijn, of het misleidende geglinster van luchtspiegelingen.
’ Authenticiteit en historisch bewijs In een interview zei Holland dat onze maatschappijen iets te voorzichtig omgaat met kwesties over de islam.
Holland is er niet op uit om een religie belachelijk te maken, maar om de authenticiteitsaanspraken van de islamitische bronnen historisch te toetsen.
De meest fundamentele aanname in de islam, dat de religie in afgeronde vorm via de profeet Mohamed tot de mensheid kwam, en foutloos is neergelegd in de Koran, wordt zelden door westerlingen bevraagd op authenticiteit, hoewel er nauwelijks historisch bewijs voor is.
Waar gedurende de hele negentiende eeuw historici ‘als een leger termieten over de pagina’s van de Bijbel krioelden en [bijvoorbeeld] aantoonden dat de eerste vijf Bijbelboeken helemaal niet door Mozes waren geschreven’, daar kwamen islamitische geleerden in de achttiende eeuw ‘tot de conclusie dat ze eindelijk elke les die er uit het voorbeeld van de Profeet te trekken viel hadden geleerd en dat “de poort van interpretatie” derhalve gesloten was.
’ En die zelfvoldane opvatting wordt ten onrechte gekoesterd door argeloze gelovigen.
Holland wijst erop dat er in de islamitische geschiedenis eeuwenlang moedige pogingen zijn gedaan om de wildgroei aan Hadith (getuigenissen over het leven van de profeet) in te tomen.
Maar dat gebeurde altijd vanuit de vooronderstelling dat er wel authentieke bronnen zijn.
De Duitse professor Joseph Schacht nam daar in 1950 krachtig afstand van: ‘We moeten af van de ongefundeerde veronderstelling dat er oorspronkelijk een authentieke kern van informatie heeft bestaan die dateert uit de tijd van de Profeet.
’ Een reconstructie van testikel tot slachtpartij En dus onderneemt Holland een lastige onderneming.
Een reconstructie van de geschiedenis van eeuwen vóór de islam, die het ontstaan van deze religie in zijn historische context plaatst.
Een onderneming die sowieso (door het gebrek aan betrouwbare bronnen) al moeilijk is, en die door de politieke beladenheid van het onderwerp waarschijnlijk ook controversieel zal zijn.
Het resultaat is een geschiedenisboek dat leest als een roman.
Met een vaartje van 3,6 jaar per pagina, cruist hij door 1500 jaar antieke geschiedenis.
Een intellectuele krachttoer van formaat.
Schijnbaar moeiteloos zoemt Holland in op de kleinste religieuze eigenaardigheidjes, zoals de rabbijnen die de lengte van hun geslacht religieus belangwekkend vonden, omdat alles wat de belangstelling van de wijzen had, van goddelijke oorsprong moest zijn, of de man die naar Simeon de Pilaarheilige ging om zich te laten genezen van zijn enorme testikels – om daarna naar verhalen van kosmische omvang te gaan.
Naar, vooral, het waanzinnige misbruik dat politieke leiders zonder uitzondering maakten van de motiverende kracht van religie voor het voeren van nieuwe slachtpartijen.
Het aardige aan dit boek is dat Holland de absurditeit van het religieus denken steevast laat zien in zijn verwevenheid met de politieke belangen van de tijD. De onbetwiste macht van de pen Jammer dat het Holland, die romancier is, ontbreekt aan het filosofische inzicht om de vragen die zijn boek oproepen systematisch te expliciteren.
Hoe kunnen we in hemelsnaam een continuïteit denken tussen de antieke denkwijzen en de eenentwintigste-eeuwse realiteit van religie? Als het kan, hoe dan? Als het niet kan, wat roept dit dan voor vragen op over de spirituele zeggingskracht van de islam? Wat voor consequenties voor de islamitische dogmatiek hebben de vele voorbeelden van invloeden uit christendom, jodendom (de doodstraf door steniging voor overspel blijkt van joodse origine) en zoroastrisme? Het is onduidelijk waarom het onderzoek naar de rot in het fundament van de islamitische dogmatiek niet besluit met krachtiger conclusies.
Bijvoorbeeld dat de islamitische bronnen inderdaad nooit meer dan het misleidende glinsteren van luchtspiegelingen kunnen zijn.
Zo ver gaat Holland niet.
In het slot laat Holland nog eens wat historische ongerijmdheden de revue passeren en besluit: ‘Het lijkt erop dat de pen inderdaad machtiger is dan het zwaarD.’ Maar dat die pen ons evenmin als het zwaard tot de waarheid brengt, dat is iets waar de romancier blijkbaar goed mee leven kan.
In Het vierde beest vertelt Tom Holland het verhaal van de oorsprong en de ontwikkeling van de veranderende denkpatronen van de mens aan het einde van de Romeinse tijd en het begin van de Middeleeuwen.
Tom Holland is een jonge historicus die zich vooral bezig houdt met de periode van de Oudheid en de Middeleeuwen.
Het verhaal van Het vierde beest gaat over een transformatie met onvoorstelbare gevolgen.
Net zoals zijn andere boeken, Rubicon en Perzisch vuur, schrijft Tom Holland een goed leesbaar verhaal over de OudheiD. Holland krijgt het in Het vierde beest voor elkaar om een moeilijk onderwerp, de ontwikkeling van ideeën, filosofieën en religies, op een begrijpelijke manier te verwoorden.
Zo beschrijft hij de ontwikkeling van het jodendom, het christendom en de islam.
Hierbij besteedt hij aandacht aan de overeenkomsten tussen de geloven en de relatie die het geloof in het verleden had met betrekking tot de politieke macht.
Zowel leken als specialisten zullen deze samenvatting van de ontwikkeling van ideeën, filosofieën en religies goed kunnen begrijpen.
Het vierde beest begint met een inleiding van ruim 60 pagina’s, een passage die naar mijn mening eigenlijk geen inleiding meer mag heten.
Toch is het begrijpelijk dat Holland kiest voor zo omvangrijke inleiding: ‘Een dergelijk project mag vanzelfsprekend niet lichtvaardig worden ondernomen.
En gezien de complexiteit en ambiguïteit van de bronnen kan het verhaal dat het thema van dit boek vormt niet worden verteld zonder een voorafgaande uitleg van hoe en waarom het op deze manier wordt vertelD. Daarom begin ik, in plaats van met een verhaal, met iets heel anders: de totstandkoming van een verhaal.
’ (p.
20) In zijn inleiding legt Holland aan de lezer uit dat er nauwelijks bronnen zijn uit de tijd van de profeet Mohammed (570-632), het ontstaan van de Koran en de eerste anderhalve eeuw geschiedenis van de islam.
Ook wijst hij erop dat veel hadiths (te boek gestelde uitspraken van Mohammed of een van zijn metgezellen) vals zijn.
Holland vraagt zich zelfs af of de Koran wel dateert uit de tijd van de Profeet en of hij wel echt in Mekka woonde.
Tot slot wijst hij op het gebrek aan onderzoek dat er is gedaan naar de ontstaansgeschiedenis van de islam in vergelijking met die van het christendom.
Het boek is onderverdeeld in twee delen.
Het eerste deel gaat vooral over de rivaliteit tussen de twee supermachten in de late Oudheid: het Christelijke Oost-Romeinse Rijk en het zoroastriaanse Perzische Sassaniedenrijk.
Het tweede deel gaat met name over het ontstaan van de islam.
In het eerste deel komt naast de strijd tussen de twee grootmachten ook de veranderende status van joden, christenen en zoroastrianen duidelijk naar voren.
Aan het einde van het eerste deel en het begin van het tweede deel legt Holland zijn titel uit: Het vierde beest.
‘Dat vierde dier duidt op een vierde koninkrijk dat op aarde zal komen, anders dan alle andere koninkrijken, en dat de hele aarde zal verslinden, vertrappen en vermorzelen’.
Dat was de droom van Daniël geweest.
’ (p.
266) ‘Een vierde dier, angstaanjagend, afschrikwekkend en geweldig sterk, met grote ijzeren tanden.
Het vrat en vermaalde alles, en wat overbleef vertrapte het met zijn poten.
’ (p.
276) Zo is het vierde beest een verwijzing uit het Oude Testament, uit het boek van Daniël (7.
23).
Het vierde beest staat gelijk aan het vierde koninkrijk, dat volgens de voorspelling de hele aarde zal verslinden.
Het vierde beest stelt het Islamitische wereldrijk voor, de andere drie wereldrijken zijn het Babylonische, Perzische en Romeinse.
Naast de beschrijving van de ontwikkeling van de geloven geeft Holland ook informatie over de oorsprong van de religies.
Zo legt hij uit dat het bij de islam en diens koran vrij lastig is te onderzoeken wat juist is en wat niet.
Dit komt met name doordat slechts weinig ‘echte’ namen in het boek naar voren komen en de onderzoekers door de jaren heen vaak erg bekritiseerd werden, waardoor velen zich überhaupt niet aan het onderwerp waagden.
Erg prettig is dat Holland ruimte in zijn boek ruimte overlaat voor discussie en overdenkingen.
Zo brengt hij zijn stellingen niet als absolute waarheden, maar geeft hij de lezer iets mee om over na te denken.
Hoewel het boek een zeer complex onderwerp beslaat en gegrond is op een zeer groot aantal bronnen, doet dit geen afbreuk aan de leesbaarheid van het verhaal.
Integendeel, het boek is zeer prettig te lezen en het notenapparaat en extra informatie zijn op een overzichtelijke wijze achter in het boek te raadplegen.
Concluderend kan gesteld worden dat Het vierde beest een erg prettig leesbaar en begrijpelijk boek is over de opkomst van de Islam en de veranderende status van andere religies in de periode van de late Oudheid tot het begin van de Middeleeuwen.
Holland schetst een begrijpelijk overzicht van een zeer complex onderwerp.

Superdiversiteit en democratie      Maly Ico Blomaaert Jan      Maatschappij

'Vlamingen maken na 22 uur geen lawaai meer.
Ze spreken Nederlands, zijn punctueel en vinden gezondheid heel belangrijk.
De Vlamingen leven niet op straat, ze houden van rust en stilte.
' Zo schetste de Vlaamse overheid in zijn legendarische 'starterspakket Inburgering' het beeld van 'de Vlamingen'.
Zouden er vandaag nog mensen rondlopen die deze karikatuur ernstig nemen? Vertrekkend vanuit onderzoek naar en in wijken in Brussel, Antwerpen en Gent concluderen Ico Maly, Jan Blommaert en Joachim Ben Yakoub dat zelfs de vlag 'multiculturele maatschappij' tekortschiet om de diversiteit van de hedendaagse samenlevingen te begrijpen.
Door toegenomen mobiliteit, globalisering en het internet is de wereld en ieders leven grondig veranderD. Daardoor moeten we onze democratie herdenken, verbeteren en verdiepen.
Vergeet multiculti, hier is superdiversiteit.
Bij wijze van voorsmaakje van de wereld van morgen.
Mensenlandschappen in de 21e eeuw Ico Maly, Jan Blommaert & Joachim Ben YakoubHet einde van de jaren 1980 en het begin van de jaren 1990luiden een decennium in met wereldschokkende veranderingen.
Denk aan de ineenstorting van het Sovjetrijk,de afbrokkeling van de communistische machtsblokkenin Oost-Europa en de val van het apartheidsregime inZuid-AfrikA. In dit nieuwe decennium vervoegt China dekapitalistische wereldeconomie, voert India sterke economischehervormingen door en opent de EU met het Verdragvan Maastricht haar binnengrenzen.
Het zijn ook dejaren waarin the coalition of the willing, ondersteund dooreen gigantische propagandamachine, de Tweede Golfoorlogbegint.
CNN wordt in enkele weken een fenomeen enintroduceert de globaal gemediatiseerde samenleving.
1Het neoliberalisme krijgt in die periode steeds meer voetaan de gronD. In verschillende Europese landen raakt hetthema van migratie gepolitiseerd (en gepolariseerd doorde opkomst en doorbraak van extreemrechtse partijen)en maakt het integratiedebat opgang.
De korte tijdspannewaarin al die immense politiek-economische veranderingenplaatsvinden, doet vanaf 1989 de wereld op zijn grondvestenbeven.
21989 kondigt een nieuwe fase aan van de globalisering:de neoliberale globalisering.
Globalisering, migratie en diversiteitzijn geen nieuwe fenomenen.
De globalisering iseeuwenoud en mensen migreren al van oudsher.
Wat wijde ‘moderniteit’ noemen is in feite een periode van globali8sering.
De verlichting, het kapitalisme en het kolonialismezijn allemaal geglobaliseerde fenomenen.
En toch leven wein nieuwe tijden.
Wat deze tijd nieuw maakt, is de intensiteit,de snelheid, de kwaliteit en de kwantiteit waarmeede globalisering zich ontplooit.
In de jaren 1990 krijgt dewereld een nieuwe structuur.
Sommige grenzen vervallen,andere worden makkelijker over te steken.
Maar er wordenook nieuwe grenzen opgetrokken.
Dit alles vertaaltzich onder meer in nieuwe migratiepatronen en -trajecten.
De gevolgen van deze nieuwe realiteit zijn diepgaanD. Deveranderingen in de mensenlandschappen van de 21e eeuwzijn steeds meer globaal verbonden.
De homogene natie isvandaag meer dan ooit pure fictie, we leven in tijden vansuperdiversiteit.
De methodeSuperdiversiteit is het voorsmaakje van de wereld vanmorgen.
Verandering, hypermobiliteit, complexiteit en geglobaliseerdeverbondenheid zijn de kernwoorden van diesuperdiversiteit.
Wat vandaag is, kan morgen evengoed verdwijnen.
We moeten leren leven met superdiversiteit en dienieuwe realiteit aangrijpen als een hefboom voor een betereen rechtvaardigere wereld voor iedere mens.
De basis vaneen adequaat beleid wordt zoals altijd gevormd door een gedegenbeschrijving en analyse van elke nieuwe realiteit.
De centrale doelstelling van dit boek bestaat erin om decomplexiteit van superdiversiteit te beschrijven en een kaderaan te reiken om die nieuwe realiteit verstaanbaar te9maken.
Hiervoor vertrekken we vanuit de methode vanLinguistic Landscape Research of taalkundig landschapsonderzoek.
In deze relatief jonge onderzoekstraditie wordttaal niet gezien als iets dat zich louter voordoet in de hoofdenvan mensen, in teksten voor institutionele consumptieof in interactie tussen mensen, maar als een inherent deelvan onze fysieke omgeving.
Zeker in een stedelijke contextzijn we constant omgeven door taal.
3 Reclameborden enaanlokkelijke vitrines trachten ons te verleiden om zakente kopen, verkeersborden geven ons richtlijnen, postersnodigen ons uit, graffiti en tags trekken onze aandacht…Maar ook de architectuur, de wijze waarop gebouwen aangekleedzijn, de geluiden die we horen, vormen allemaalsamen de betekenis die we toekennen aan een wijk, aaneen plaats.
4Taal en taalgebruik worden als een instrument aangewendom de realiteit empirisch te onderzoeken.
Centraal in debenadering van taalkundig landschapsonderzoek staattaal-in-beweging.
De nadruk ligt op het opmeten van decomplexiteit en veranderlijkheid, op meertaligheid en migratie,op gelaagdheid van wijken en stratificatie in dezewijken.
Het taalkundig landschapsonderzoek injecterenwe met etnografie.
5 De redenen hiervoor zijn simpel.
Wekunnen de verschillende talen en taaluitingen in een wijkniet begrijpen zonder ze in een bredere context te plaatsen.
Die context is per definitie een complexe, gelaagde en gestratificeerdecontext.
De fysieke ruimte is een sociale, cultureleen politieke ruimte: een ruimte die zaken aanbiedten mogelijk maakt, die aanzet tot bepaalde patronen vansociaal gedrag, daartoe uitnodigt en dat gedrag voorschrijft10of net verbiedt.
Een ruimte is dus nooit een niemandsland,maar altijd iemands ruimte.
Het is een historische ruimtemet codes, verwachtingen, normen en tradities.
Elke ruimteis een machtsruimte die gecontroleerd wordt door sommigemensen en dus ook sommige mensen controleert.
Bovendien is er niet één centrum in een stad of in een wijk, maar zijn die polycentrisch.
Elk centrum (school, administratie,pleintje, slager .
) stelt verschillende verwachtingenten aanzien van zijn gebruikers.
6 Als je spreekt metje baas of met de politie, dan spreek en handel je andersdan in een cafégesprek met een goede vrienD. Als we dewijk die we bestuderen, willen begrijpen is het fotografischin kaart brengen van die wijk slechts een startpunt.
Onsonderzoek gaat verder dan een ‘snapshot’-onderzoek.
Het in kaart brengen van de verschillende talen in verschillendeomgevingen met verschillende functies voorverschillende gebruikers binnen één wijk is maar een facetvan ons onderzoek.
Daarom zijn we als ‘antropologen’ aande slag gegaan in de bestudeerde wijken.
Bovendien zijn wegeen buitenstaanders die even aan participerende observatiedoen en daarna de wijk achter ons laten.
De bewustewijken zijn ook de wijken waar we al jaren in leven en/ofwerken.
Dit is essentieel omdat we zo een langetermijnvisiehebben op de ontwikkelingen in deze wijken.
Dat impliceertdat we de wijk niet alleen ‘kennen’ als gebruiker, wehebben ze ook ervaren als bewoner, en we hebben er onzeeigen zone van belangenbehartiging in gesitueerD. Dit boekis zo een langetermijnonderzoeksproject geworden.
Deunieke combinatie van gebruiker, bewoner, belanghebbendeen onderzoeker staat ons toe om de complexiteit van dewijk te beschrijven, zowel in haar ‘objectieve’ als in haar11‘subjectieve’ dimensie.
Die etnografische methode maakteen strikt empirisch onderzoek mogelijk.
We werken vanonderuit, we brengen in kaart wat er is en werken vandaaruit naar boven.
Dit boekWe schrijven dit boek vanuit een nieuw perspectief omdatwe menen dat de huidige kijk van politici en beleidsmakersop de samenleving hopeloos verouderd is.
En dat die verouderdezienswijze uiterst negatieve effecten genereert.
Inhet eerste hoofdstuk omschrijven we superdiversiteit alseen nieuw paradigmA. We zijn van oordeel dat dit nieuweparadigma veel nauwkeuriger de huidige realiteit duidt endus ook veel beter geschikt is als basis om na te denkenover een sterk beleiD. In dit eerste hoofdstuk schetsen wede globale en lokale context waarin superdiversiteit ontstaat.
De nadruk ligt op het feit dat superdiversiteit eenempirisch gegeven is.
Vervolgens valt het boek uiteen in twee grote delen dienauw met elkaar verbonden zijn.
In het eerste deel beschrijvenwe hoe superdiversiteit zich manifesteert in onslanD. We lijsten een aantal cijfers en empirische gegevensvan die superdiversiteit op en verklaren de effecten vandeze globaliseringsfase op de bevolkingssamenstelling ende infrastructuur van België.
Meer nog, aan de hand vanconcrete voorbeelden duiden we hoe de bestaande cijfersover herkomst, religie en taal onvermijdelijk leiden tot eenenorme simplificatie van de realiteit.
Superdiversiteit rijmt12op complexiteit en het is die complexiteit die we moetenbegrijpen, willen we een gedegen beleid voeren.
Om die complexiteit te begrijpen en te duiden gaan wevervolgens in de diepte.
Elke auteur bekijkt telkens éénwijk in één stad door de lens van superdiversiteit.
JoachimBen Yakoub brengt de wijk rond de Fortstraat in de Brusselsegemeente Sint-Gillis in kaart.
Ben Yakoub analyseerthoe historische migratiestromen zich vestigden en vestigenin Sint-Gillis en in de Fortstraat in het bijzonder.
Hij toontaan hoe die verschillende fases van migratie een gevolg zijnvan zowel globale als lokale beslissingen en gebeurtenissen.
Bovendien schetst hij hoe ze uitmonden in een gelaagde,gestratificeerde en geglobaliseerde gemeente.
Ico Maly zoomt in op de buurt rond de Wondelgemstraatin de 19e-eeuwse gordel van Gent.
Maly onderzoekt de historischelagen van de buurt rond de Wondelgemstraat enbeschrijft de straat als een ruimte waarin heel veel verschillendeschaalniveaus interveniëren.
Alleen als we rekeninghouden met die verschillende schaalniveaus kunnenwe de samenstelling van de wijk begrijpen, zo besluithij zijn onderzoek.
Jan Blommaert leidt ons rond in het Antwerpse Oud-Berchem,een wijk vol verandering en complexiteit.
Blommaertanalyseert de samenhang van een arme en superdiversewijk.
Vanuit de gangbare paradigma’s zou dat moeten resulterenin ‘onleefbaarheid’.
Dat is echter niet het geval.
Blommaertverklaart hoe dat komt.
Het is vanuit die empirische oefening dat we in het tweededeel kijken naar de effecten van het huidige beleid opde superdiverse realiteit.
Het ontstaan van superdiversiteit13heeft een sterke impact gehad op het beleid ten aanzien vanmigratie en diversiteit.
7 In de jaren dat superdiversiteit ontstaat,komt er voor het eerst een migratie-, asiel- en integratiebeleidtot stand in België.
Als inleiding op dit tweededeel beschrijft Ico Maly de contrasten tussen de realiteitvan superdiversiteit en de multiculturele consensus diedoor politici en opiniemakers wordt uitgedragen.
Ico Maly en Jan Blommaert tonen vervolgens aan hoede opkomst van superdiversiteit parallel loopt met de doorbraakvan nationalisme en neoliberalisme.
Beide ideologieënworden weerspiegeld in het integratie- en migratiebeleiden leiden – ondanks de mooie emancipatievlag waaronderdit beleid vaart – de facto tot ongelijkheid en een ondermijningvan de democratie.
In een volgend hoofdstuk tekent Ico Maly de contourenuit van een toekomstvisie voor een goede samenleving, een samenleving die superdiversiteit een plaats geeft terwijl zede democratie verdiept.
Daarvoor gaat hij kijken naar degeschriften over democratie en universele mensenrechtenvan de radicale verlichtingsdenkers en vertelt hij wat wedaaruit kunnen leren.
Jan Blommaert besluit dit boek met de vaststelling datons denken over de samenleving anachronistisch is.
De samenlevingen de wereld zijn de laatste decennia grondigveranderd, maar het denken over die wereld gebeurt nogaltijd in termen van het verleden.
Blommaert houdt eenpleidooi om de oude vormen en gedachten uit de wereld te helpen.
De oefening die voor ons ligt is zowel antropologisch, historisch,sociologisch, sociolinguïstisch, filosofisch en onvermijdelijkook politiek van aarD.

Poutins Erfdeel      ter Haar Marie-Thérèse      Russische geschiedenis

Poetin als sterke man, dat horen we vaak en is ook de titel van het vorig jaar verschenen boek van voormalig BBC-correspondent Roxburgh.
Het boek komt voort uit onder andere onderzoek dat de auteur deed voor de documentaire op de Engelse televisie 'Putin, Russia & the West'.
Nog veel interessanter is echter zijn driejarige periode als medewerker van Amerikaanse pr-bedrijf Ketchum en het Europese GPlus, ingehuurd door het Kremlin om Rusland wat beter op de kaart te zetten.
Onnodig te zeggen dat dat niet helemaal gelukt is.
Roxburgh maakte op deze manier goed kennis met de machinaties van het Kremlin en vooral met perswoordvoerder Dmitri Peskov.
Als er een ding duidelijk wordt, is dat de pr nog op de Sovjet-manier gebeurd, met alle gevolgen van dien.
Met de Russische pers - aan de leiband lopend van het Kremlin - als voorbeeld, wordt al snel duidelijk dat men niet begrijpt dat positieve artikelen niet gekocht kunnen worden in het Westen.
Het basisthema van de Westerse pr-bedrijven was openheid, iets wat nooit helemaal is begrepen.
Ja, Medvedev begon met podcasts en een Facebook-account, journalisten werden korte nog uitgenodigd voor perslunches, maar al snel werd duidelijk wat er verwacht werd van Roxburgh en de zijnen: verspreid ons nieuws, maar verander het niet.
Dit wordt allemaal leuk en interessant beschreven in hoofdstuk 9 van The Strongman.
Het is eigenlijk jammer dat Roxburgh er niet nog meer over uitweidt, maar misschien werd dat wel te riskant.
De rest van het boek lezend, kom je natuurlijk al snel uit op alle thema's van de Poetin-jaren sinds zijn opkomst tot aan de laatste presidentsverkiezingen.
En die thema's blijven hetzelfde.
Corruptie, manipulatie, machtsmisbruik.
Het grote voordeel van Roxburgh's schrijven is het brede overzicht dat hij schetst in een helder betoog.
Grote voorkennis is niet vereist en na lezing is er een goed beeld ontstaan van het Rusland in de 21ste eeuw.
Een knappe prestatie.
Het boek wint nog meer aan urgentie door de mogelijkheid die Roxburgh had om voor de BBC-documentaire meer dan 100 interviews af te nemen bij invloedrijke politici.
Voorstanders en tegenstanders komen aan het woord, in Rusland en daarbuiten, waaronder Colin Powel, Condoleezza Rice, Gerhard Schröder en vele Russische ministers.
Van Poetin ontstaat - wederom - een ijzig beelD. Van een man die naarmate hij langer aan de macht is zich steeds autoritairder gaat gedragen.
Van een man die lijkt te denken dat alleen hij Ruslands problemen kan oplossen.
Roxburgh eindigt met een aantal adviezen voor Westerse - vooral Amerikaanse - politici.
Waarom, zo schrijft hij, zou Rusland luisteren naar een land "that themselves invade, torture, and trample on human rights.
" Ook geeft hij aan dat "wij" in het Westen veel Russische dissidenten steunen die in "onze" eigen landen ook een dubieus figuur zouden slaan.
Denk Pussy Riot.
Ook na Poetin zal een leider komen die de nationale belangen van Rusland voorop zal stellen.
Want Rusland is niet het Westen, het is RuslanD.

De Germanen      Janssens Ugo      Europese geschiedenis

? De Germanen bundelt de jongste wetenschappelijke inzichten over de `oude en `nieuwe Germanen via een reis door het verleden van de etsers van bronstijdinscripties op de rotsplateaus van Bohuslan en dienaars van Odin en Wodan over de gebroeders Grimm en Wagner tot Hitler en Himmler.
De Germanen confronteert ons met de mythische en werkelijke Germanen met magie mythologie politiek revolutie en sociale onrust onverwachte momentopnames en aandacht voor de mannen vrouwen en kinderen die de geschiedenis van de Germanen maakten.
De Germanen is een baanbrekend boek voor iedere specialist of leek die meer wil weten over de geschiedenis van misschien wel het beruchtste volk uit de Europese voorgeschiedenis.
Nog meer dan de Kelten worden ‘de Germanen’ sinds het oude Rome omhuld door mythe, magie en legende.
En nog meer zijn ze door de eeuwen heen voor de historische en ideologische kar van menig staatsman en historicus gespannen.
Zo is ooit ‘bewezen’ dat de Germanen rechtstreeks van Noach afstamden.
Of dat hun wortels eigenlijk in het gezonken Atlantis lagen.
Maar het bekendst is de manier waarop de geraffineerde propagandamachine van de nazi’s de geschiedenis van de Germanen zo boetseerde tot ze naadloos aansloot bij die van het Duitse volk.
Wie waren de Germanen dan echt? In dit wetenschappelijk onderbouwde maar toegankelijk geschreven boek speurt Ugo Janssens in het spoor van antieke auteurs zoals Caesar en Tacitus, archeologen, linguïsten, historici, antropologen en etnologen naar de afdrukken die diverse Germaanse stammen in onze geschiedenis en bodem hebben nagelaten.
De Germanen confronteert de lezer met de werkelijke geschiedenis van dit roemruchte volk en verhaalt de evolutie van de ‘oude Germanen’ vanaf de vroege steentijd en die van de ‘nieuwe Germanen’ tot de Tweede Wereldoorlog.
Ugo Janssens is auteur van toegankelijk geschreven historische non-fictie, die in binnen- en buitenlandse universitaire bibliotheken wordt opgenomen.
Het merendeel van zijn boeken prijkte in diverse bestsellerslijsten.
Voor zijn oeuvre werd hij onder meer bekroond met de Lion Francoutprijs 2010 en het ereburgerschap van Vielsalm (2011).

Hoe dichtbij is de toekomst      Raeymakers Bart      Maatschappij

"

Churchills oorlogsmachine      Downing Taylor      Engelse geschiedenis

Oorlog is de moeder van uitvinding en geen oorlog genereerde meer ongelooflijke ideeën, meer technische vooruitgang en meer sprongen vooruit in de wetenschap dan de Tweede Wereldoorlog.
Churchills oorlogsmachine kijkt naar die heksenketel van vindingen die uit de Tweede Wereldoorlog zijn voortgekomen; van straalmotor tot roll-on-roll-off-schip, van flying wing tot drijvende tank en van miniatuurradio tot geleide raket.
Het boek beschrijft hoe Churchill zichzelf wierp op het werk van zijn ingenieurs en uitvinders, soldaten, matrozen en vliegeniers, en hoe hij zijn stempel drukte op de machines die in zijn naam werden gemaakt.
Churchills oorlogsmachine geeft een onthullend beeld van Winston Churchill als een krijgsheer, als militair strateeg en als briljante, maar gekmakende leider om onder te werken.
Het leven van een van de grootste mannen uit de wereldgeschiedenis wordt vanuit een nieuwe invalshoek beschreven.
Churchills oorlogsmachine zal lezers van militaire geschiedenis, militaire technologie en leiderschap zeker aanspreken.
Winston Churchill was zijn leven lang gefascineerd door het fenomeen oorlog.
De Britse militair-historicus Taylor Browning beschrijft de ervaringen en stappen van de jonge Churchill in de Boerenoorlog en de Eerste Wereldoorlog; hieruit stammen onder meer zijn kritiek op zwak leiderschap en eigenzinnig optreden van generaals.
Dit vormt de intro op het eigenlijke thema van Downings boek: Churchill als energieke en inspirerende leider in de Tweede Wereldoorlog.
Het boek biedt in vlotte verhaalvorm een mix van technische innovaties (radar; ontcijfering van Duitse codes) en persoonlijke trekken van de premier gedurende 1940-1945 (o.
m.
zijn impulsiviteit en depressies).
Churchills relatie tot Roosevelt en Stalin en zijn omgang met lastige generaals als Montgomery worden beschreven, evenals o.
m.
de Battle of Britain, de allesbepalende confrontatie tussen RAF en Luftwaffe, de strijd ter zee (U-Boote) en de achteraf omstreden bombardementen op DuitslanD. De auteur laat zien dat Churchill met zijn tekortkomingen toch de juiste man op de juiste plaats was.
Winston Churchill was een van de weinige oorlogsleiders die vertrouwde op de wetenschap.
Misschien was zijn vertrouwen zelfs iets te groot, blijkt uit een nieuwe biografie over de Britse premier in oorlogstijD. Churchills oorlog machine Een stotterende en hopeloos verlegen jongeman, een pantomimespeler op leeftijd en iemand die regelmatig naast zijn stoel ging zitten.
Op het eerste gezicht waren het vreemde vogels, de Britten die tijdens de Tweede Wereldoorlog werkten als codekraker op Bletchley Park.
Toenmalig premier Winston Churchill zag ze echter als ‘de ganzen die de gouden eieren legden en nooit kakelden’.
Toen de werkdruk bij de codekrakers op een gegeven moment zo hoog was dat ze toch hun snavel opentrokken, stuurde Churchill dan ook onmiddellijk een nota naar een van zijn generaals: ‘Zorg ervoor dat ze met de hoogste prioriteit alles krijgen wat ze vragen.
’ Dit soort persoonlijk ingrijpen toont Churchills vertrouwen in de wetenschap, lezen we in de biografie Churchills oorlogsmachine van historicus Taylor Downing.
Churchill hechtte bijvoorbeeld veel waarde aan het zogenoemde Operationeel Onderzoek: statistische analyses die de effectiviteit van bepaalde tactieken weergaven.
Daaruit bleek onder meer dat witte vliegtuigen vanaf zee moeilijker te zien waren dan zwarte.
Na het overschilderen van de bommenwerpers steeg het aantal tot zinken gebrachte vijandelijke schepen aanzienlijk.
Dat de Tweede Wereldoorlog niet alleen door militairen werd uitgevochten, bleek ook uit de zogeheten Slag van de Stralen.
Duitse wetenschappers hadden een systeem ontwikkeld dat met kortegolfstralen bommenwerperpiloten naar hun doel begeleidde.
De Britten zonden op hun beurt verstorende signalen uit die de bommenwerpers naar het neutrale Ierland leidden.
De invloed van de wetenschap was op een bepaald moment zo groot dat de commandant van de Britse luchtwacht aan Churchill vroeg: ‘Vechten we deze oorlog met wapens of met rekenlinialen?’ Waarop Churchill antwoordde: ‘Dat is een goed idee.
Laten we het eens met rekenlinialen proberen.
’ Niet elke slag van de liniaal had echter het gewenste effect.
De luchtaanvallen op Duitsland misten lange tijd ieder doel en leidden tot veel kritiek op Churchills beleiD. Wellicht liet de premier daarbij zijn oren te veel hangen naar zijn wetenschappelijk adviseur Lord Cherwell.
Churchill was zelf namelijk bepaald geen academicus.
Hij vertrouwde daarom blindelings op Cherwell, ook toen adviseur te rooskleurige cijfers presenteerde over de effectiviteit van grootschalige bombardementen.
Afgezien van die kritische noot schetst Downing in zijn boek een positief beeld van de Britse krijgsheer.
Hij beschrijft het leven van Churchill accuraat en volledig, van zijn jeugd tot zijn aftreden na de Tweede Wereldoorlog.
In vier van de elf hoofdstukken gaat de auteur dieper in op de technologische innovaties die onder Churchills bewind gestalte kregen.
Door de vele citaten en anekdotes geeft het boek niet alleen inzicht in Churchills militaire strategieën, maar ook in zijn persoonlijkheid en hoe hij omging met anderen.
Dat alles is echter ook in eerdere biografieën gedaan.
Wat Churchills oorlogsmachine onderscheidt, is de aandacht voor wetenschap, iets dat Churchill op zijn beurt onderscheidde van eerdere oorlogsleiders.
Door te luisteren naar excentrieke geleerden, nam Winston Churchill de juiste beslissingen en leidde hij de geallieerden naar de overwinning.

"

De fazantenmoordenaars      Adler-Olsen Jussi      Roman

In 1987 worden de verminkte lichamen van een broer en zus gevonden in een zomerhuisje in de buurt van Rørvig, in Noord-SeelanD. Uit het politieonderzoek blijkt dat de dader gezocht moet worden binnen een groep van kostschoolleerlingen die uit de rijkste kringen van het land afkomstig zijn.
Er is echter niet genoeg bewijs en de zaak verdwijnt in de doofpot, totdat een van de verdachten zichzelf aangeeft.
Daarmee lijkt het mysterie opgelost.
Een aantal jaren later belandt het onderzoek op het bureau van brigadier Mørck, hoofd van de afdeling 'onopgeloste zaken' Q.
Hij denkt dat het er per ongeluk is terechtgekomen, maar al snel blijkt dit niet het geval te zijn.
Hij realiseert zich dat er iets heel erg fout is gegaan...Samen met zijn assistent Assad begint hij een onderzoek dat hen in aanraking brengt met alle lagen van de maatschappi J. Van de armste mensen die op straat leven tot de machtigste mensen van het land; de klopjacht is begonnen.
Jussi Adler-Olsens Serie Q-boeken worden stuk voor stuk internationaal enthousiast ontvangen en bereiken allemaal de bestsellerstatus.
Deel 1, 2 en 3 verdreven zelfs de Millennium-trilogie van Stieg Larsson van de topdrieposities in Denemarken.
Recensie(s) De Deense brigadier Mork, hoofd van de afdeling onopgeloste moordzaken, vindt op een dag het dossier op zijn bureau over een moord op een broer en zus uit 1987.
Als na enige tijd een van de verdachten zich aangeeft, lijkt de zaak opgelost maar er lopen nog steeds verschillende gefrustreerde mensen rond waaronder de man die het dossier onder Morks aandacht wil brengen.
Het wordt brigadier Mork en zijn assistent Assad al gauw duidelijk dat er grove fouten zijn gemaakt waarbij rijke, invloedrijke personen een rol spelen, allen afkomstig van dezelfde kostschool.
Net als Mork een spoor te pakken heeft, wordt het hem onmogelijk gemaakt zijn onderzoek voort te zetten; van hogerhand moet hij de zaak laten rusten.
Het verhaal ontvouwt zich door de verschillende hoofdpersonen te volgen.
De sterke karaktertekeningen, de cynische humor van de laconieke Mork, het overtuigend weergegeven sadistische gedrag van de daders en de oplopende spanning, maken het tot een zeer onderhoudlende thriller.

Dodelijk patroon      Nesbo Jo      Roman

Een jonge vrouw wordt in haar flat in Oslo vermoorD. Van haar linkerhand is een vinger afgesneden en achter haar ooglid zit een kleine, rode diamant in de vorm van een pentagram.
Rechercheur Harry Hole wordt samen met zijn collega en rivaal Tom Waaler op de zaak gezet.
Aanvankelijk wil Hole niets met het onderzoek van doen hebben, en zeker niets met Waaler, die hij verdenkt van moord en wapensmokkel.
Veel keuze heeft hij echter niet, want hij staat op het punt ontslagen te worden.
Bovendien blijft het niet bij dit ene slachtoffer.
Een reeks van gelijksoortige moorden vormt een vijfpuntig patroon op de kaart van Oslo en brengt de stad in de greep van een seriemoordenaar, die elke vijfde dag een nieuw slachtoffer maakt.
Vastbesloten de dader op te sporen en Tom Waaler als crimineel te ontmaskeren komt Hole onverwacht zelf tegenover de politie te staan.
De moeilijke keuzes die hij moet maken bepalen zijn toekomst als rechercheur.

"

Antifragiel      Taleb Nassim      Filosofie

Nassim Nicholas Taleb vergaarde internationale faam met zijn bestseller De Zwarte Zwaan, over ingrijpende toevallige gebeurtenissen die ons leven bepalen.
In Antifragiel – Talebs magnum opus en het sluitstuk van zijn filosofisch oeuvre over onzekerheid, risico en menselijk falen – gaat hij een stap verder en koppelt hij zijn intellectuele en filosofische interesses aan zijn praktijkervaring.
In Antifragiel leert Taleb ons hoe we moeten handelen en leven in een chaotische wereld, hoe we moeten omgaan met wat we niet begrijpen.
Antifragiel zijn is meer dan veerkrachtig of robuust zijn, of bestand zijn tegen Zwarte Zwanen.
Wie antifragiel is, houdt van chaos en wordt er beter van, zoals het veelkoppige monster Hydra uit de Griekse mythologie: elke keer als een van haar koppen werd afgehakt, groeiden er twee voor terug.
Antifragiel is alles wat met de tijd verandert en overleeft: evolutie, ideeën, politieke systemen, cultureel of economisch succes, opkomende steden, recepten, geruchten, oproer, rechtssystemen, bacteriële weerstand, de menselijke soort… Antifragiel leert ons hoe we moeten handelen en leven in een wereld vol chaos, hoe we moeten omgaan met wat we niet begrijpen.
Antifragiel is het laatste deel van Nassim Nicholas Taleb's vierdelige Inverto studie, en volgens hemzelf tevens het belangrijkste deel.
'Dit boek is een samensmelting van mijn verleden als professional en "volatiliteitsdeskundige", gecombineerd met mijn intellectuele en filosofische interessen in toevallige variatie en onzekerheid, die ik eerder los van elkaar heb verkenD.' Wij publiceren voor.
Antifragiliteit is meer dan veerkracht of bestand zijn tegen Zwarte Zwanen.
Wie antifragiel is, is dol op chaos en wordt er beter van, zoals het veelkoppige monster Hydra uit de Griekse mythologie: elke keer als een van zijn koppen werd afgehakt, groeiden er twee voor terug.
Antifragiliteit schuilt in alles wat met de tijd verandert: evolutie, ideeën, politieke systemen, cultureel of economisch succes, recepten, geruchten, onlusten, opkomende steden, rechtssystemen, bacteriële weerstand, de menselijke soort...Incerto is de studie van Nassim Nicholas Taleb naar onzekerheid, risico en menselijk falen in de vorm van een persoonlijk essay met autobiografische secties, verhalen, parabels, en filosofische, historische en wetenschappelijke discussies.
Antifragiel is het slotdeel van Incerto.
De andere delen zijn: Misleid door Toeval, De Zwarte Zwaan en Het Bed van Procrustes.
Nassim Nicholas Taleb is literator, belegger en hoogleraar aan het Polytechnic Institute van New York University.
Hij wijdt zijn leven aan de studie van toeval, waarschijnlijkheid, denkfouten en kennisfilosofie.
I – Hoe te houden van de wind Wind dooft kaarsen en wakkert vuur aan.
Iets dergelijks geldt voor toeval, onzekerheid, chaos: je wilt ze benutten, je er niet voor verstoppen.
Je wilt het vuur zijn en naar wind verlangen.
Dit vat de niet-meegaande instelling van de auteur ten opzichte van toeval en onzekerheid samen.
We willen méér dan onzekerheid overleven, méér dan het maar nét redden.
We willen onzekerheid overleven en bovendien het laatste woord hebben, als een bepaald slag fanatieke, Romeinse stoïcijnen.
Het doel is het onzichtbare, het opake en het onverklaarbare temmen, domineren en zelfs overwinnen.
Maar hoe? I I – Het antifragiele Sommige dingen zijn gebaat bij schokken; ze groeien en bloeien bij veranderlijkheid, toevallige variatie, wanorde en stressoren, en houden van avontuur, risico en onzekerheiD. Maar ondanks de alomtegenwoordigheid van dit fenomeen bestaat er nog geen woord voor dit exacte tegendeel van fragiel.
Laten we het antifragiel noemen.
Antifragiliteit is méér dan veerkracht of robuustheiD. Het veerkrachtige absorbeert schokken en blijft onveranderd; het antifragiele wordt er beter van.
Deze eigenschap ligt ten grondslag aan alles wat in de loop van de tijd is veranderd: evolutie, cultuur, ideeën,revoluties, politieke systemen, technologische innovatie, culturele en economische successen, het overleven van bedrijven, lekkere recepten (kippensoep, of steak tartare met een klein scheutje cognac), de groei van steden, culturen, rechtsstelsels, regenwouden, bacteriële resistentie… zelfs het bestaan van onze eigen soort op deze planeet.
Antifragiliteit bepaalt de grens tussen wat leeft en organisch (of complex) is, zoals het menselijk lichaam, en wat inert, zoals een tastbaar voorwerp (bijvoorbeeld de nietmachine op je bureau).
Het antifragiele houdt van toevallige variatie en onzekerheid, wat ook – en dit is belangrijk – een voorliefde voor fouten inhoudt, een bepaald soort fouten.
Antifragiliteit heeft de bijzondere eigenschap dat ze ons in staat stelt met het onbekende om te gaan, dingen te doen die we niet begrijpen – en ze goed te doen.
Laat me het stelliger formuleren: dankzij antifragiliteit zijn we over het algemeen beter in doen dan in denken.
Ik ben liever dom en antifragiel dan zeer slim en fragiel.
Het is niet zo moeilijk om dingen aan te wijzen die van een zekere hoeveelheid stressoren en veranderlijkheid houden: economische systemen, ons lichaam, voeding (diabetes en alzheimer zijn vooral te wijten aan te weinig variatie in voeding en de afwezigheid van stressoren als een incidentele hongersnood), onze psyche.
Er zijn zelfs financiële contracten die antifragiel zijn, expliciet bedoeld om voordeel te halen uit volatiliteit in de markt.
Door antifragiliteit kunnen we fragiliteit beter begrijpen.
Net zoals we onze gezondheid niet kunnen verbeteren zonder ziektes te bestrijden, of onze welvaart zonder eerst verliezen te beperken, zijn fragiliteit en antifragiliteit onderdeel van een spectrum.
Het niet-voorspellen Door de werking van antifragiliteit te doorgronden kunnen we systematische en algemene richtlijnen opstellen voor niet-voorspellende besluitvorming in onzekere omstandigheden, in het zakenleven, de politiek, de geneeskunde en het leven in het algemeen – overal waar het onbekende de boventoon voert, in elke situatie waarin toeval, onvoorspelbaarheid, opaciteit of gebrekkige kennis heerst.
Nagaan of iets fragiel is, is veel gemakkelijker dan een schadelijke gebeurtenis voorspellen.
Fragiliteit kan worden gemeten; risico is niet meetbaar (behalve in casino’s of in de hoofden van mensen die zichzelf ‘risico-expert’ noemen).
Dit vormt een oplossing voor wat ik het Zwarte-Zwaanprobleem heb genoemd: de onmogelijkheid om de risico’s van ingrijpende, zeldzame gebeurtenissen in te schatten en het plaatsvinden ervan te voorspellen.
Het is gemakkelijker om te bepalen of iets gevoelig is voor schade als gevolg van volatiliteit dan om de gebeurtenis die de schade veroorzaakt, te voorspellen.
Ik stel dus voor onze huidige visie op voorspellen, prognosticeren en risicomanagement radicaal te veranderen.
Voor elk domein of toepassingsgebied stel ik regels voor om van het fragiele naar het antifragiele te gaan, door fragiliteit te verminderen of antifragiliteit toe te voegen.
Antifragiliteit (en fragiliteit)kan bijna altijd worden opgespoord met een eenvoudige asymmetrietest: alles wat meer voordeel dan nadeel ondervindt van toevallige gebeurtenissen (of bepaalde schokken) is antifragiel; voor het fragiele geldt het tegenovergestelde.
Verlies van antifragiliteit Als antifragiliteit de eigenschap is van alle natuurlijke (en complexe)systemen die hebben overleefd, zal het wegnemen van veranderlijkheid, toevallige variatie en stressoren ze schaden.
Ze zullen wegkwijnen, sterven of uiteenvallen.
We hebben onze economie, onze gezondheid, het politieke leven, het onderwijs, enzovoort, gefragiliseerd door toevallige variatie en volatiliteit te onderdrukken.
Net zoals een maand in bed blijven liggen (bij voorkeur met de onverkorte Oorlog en vrede of alle 86 afleveringen van The Sopranos) tot spieratrofie leidt, worden complexe systemen zwakker als we stressoren wegnemen.
Veel in onze moderne, gestructureerde wereld schaadt ons vanwege top-down-beleid en verzinsels (in dit boek ‘Sovjet-Harvard-misleidingen’ genoemd) die exact dat doen: een belediging voor de antifragiliteit van systemen.
Het is de tragiek van de moderne tijd: net als neurotische, overbeschermende ouders, brengen degenen die ons proberen te helpen juist de meeste schade toe.
Alles wat top-down is, maakt zwakker en blokkeert antifragiliteit en groei; alles wat bottom-up is, gedijt onder de juiste mate van stress en wanorde.
Het ontdekkingsproces zelf (innovatie, technologische vooruitgang) is afhankelijk van antifragiel geknutsel – eerder van het dragen van excessieve risico’s dan van een officiële opleiding.
Voordelen ten koste van anderen Dit brengt ons bij de grootste fragilisator in de samenleving en de grootste veroorzaker van crises: de afwezigheid van ‘skin in the game’, persoonlijk financieel risico bij het werk.
Sommigen worden antifragiel ten koste van anderen door voordeel (of winst) uit veranderlijkheid, variatie en wanorde te halen en anderen bloot te stellen aan de risico’s van verlies of schade.
Dergelijke antifragiliteit-ten-van-fragiliteit-voor-anderen is verborgen.
Door de blindheid van de Sovjet-Harvard-intelligentsia voor antifragiliteit wordt deze asymmetrie zelden gezien en is ze (tot dusver) nooit onderwezen.
En zoals we tijdens de in 2008 begonnen financiële crisis hebben gemerkt,maakt de groeiende complexiteit van moderne instellingen en de politiek het gemakkelijk deze explosieve risico’s voor anderen te verbergen.
Terwijl in het verleden alleen mensen met status en positie risico’s namen en de nadelen van hun handelen droegen – en degenen die dat zelfde voor anderen deden tot held werden uitgeroepen – is tegenwoordig precies het tegenovergestelde het geval.
We zijn getuige van de opkomst van een nieuwe klasse omgekeerde helden: bureaucraten, bankiers, Davos-bezoekende leden van de IAN (Internationale Associatie van Namedroppers) en academici met te veel macht en te weinig tegenslag of verantwoordelijkheidsgevoel.
Zij misbruiken het systeem terwijl de burgers de prijs betalen.
Nog nooit hebben zo veel niet-risiconemers, dat wil zeggen mensen die zichzelf niet persoonlijk aan risico blootstellen, zo veel controle uitgeoefenD. De voornaamste ethische stelregel is deze: gij zult geen antifragiliteit nastreven ten koste van de fragiliteit van anderen.
I I I – Het tegengif voor de Zwarte Zwaan Ik wil gelukkig leven in een wereld die ik niet begrijp.
Zwarte Zwanen (met hoofdletters) zijn grootschalige, onvoorspelbare en chaotische gebeurtenissen met ingrijpende gevolgen – gebeurtenissen die niet voorspeld zijn door een waarnemer, die vaak de ‘kalkoen’ wordt genoemd wanneer hij zowel verrast als geschaad wordt door deze gebeurtenissen.
Ik heb eerder beweerd dat de geschiedenis vooral door Zwarte-Zwaangebeurtenissen wordt gemaakt, terwijl wij ons bezighouden met het verdiepen van onze kennis over het gewone, en modellen en theorieën opstellen die totaal ongeschikt zijn om ingrijpende gebeurtenissen in kaart te brengen of te voorspellen.
Zwarte Zwanen gijzelen ons brein en geven ons het gevoel dat we ze ‘tot op zekere hoogte’ of ‘bijna’ hebben voorspeld, omdat ze achteraf bezien verklaarbaar zijn.
Door deze illusie van voorspelbaarheid zijn we ons niet bewust van de rol van deze Zwarte Zwanen in ons leven.
Het leven is veel ingewikkelder dan ons geheugen ons doet geloven.
Ons brein maakt de geschiedenis rimpelloos en lineair, waardoor we geneigd zijn de toevallige variatie te onderschatten.
Maar als we die onderkennen, zijn we er bang voor en reageren we er overdreven op.
Vanwege deze angst en hang naar orde kunnen sommige menselijke systemen – door verstoring van de onzichtbare of minder goed zichtbare logica achter bepaalde zaken – door Zwarte Zwanen worden geschaad en er bijna nooit voordeel uit halen.
Als je op zoek gaat naar orde, krijg je schijnorde; je krijgt slechts een bepaalde mate van orde en controle als je toevallige variatie omarmt.
Complexe systemen bestaan uit talloze onderlinge afhankelijkheden – lastig te detecteren – en niet-lineaire reacties.
‘Niet-lineair’ betekent dat als je bijvoorbeeld de dosis van een bepaald geneesmiddel verdubbelt, je niet tweemaal het beoogde eff ect krijgt, maar veel meer of veel minder.
Twee weekendjes in Philadelphia zijn niet twee keer zo leuk als een enkel weekendje – mijn persoonlijke ervaring.
Als de respons grafi sch wordt weergegeven, verschijnt er geen rechte lijn (‘lineair’), maar eerder een curve.
In een dergelijke omgeving zijn eenvoudige oorzakelijke verbanden ongeschikt.
Het is moeilijk om te zien hoe iets werkt als je naar losse onderdelen kijkt.
Door de mens ontworpen complexe systemen worden over het algemeen gekenmerkt door cascades en wilde reactieketens die de voorspelbaarheid verminderen of zelfs elimineren en buitensporige gebeurtenissen veroorzaken.
De technologische kennis neemt dus misschien wel toe in de moderne wereld, maar de paradox is dat de dingen daardoor veel onvoorspelbaarder worden.
Vanwege redenen die samenhangen met de toename van het kunstmatige, het afzweren van voorouderlijke en natuurlijke modellen en het verlies van robuustheid door overdreven ingewikkelde ontwerpen, gaan Zwarte Zwanen een belangrijkere rol spelen.
Bovendien zijn we het slachtoff er van een nieuwe ziekte, in dit boek neomania genoemd,waardoor we systemen bouwen die kwetsbaar zijn voor Zwarte Zwanen – ‘vooruitgang’.
Een vervelend aspect van het Zwarte-Zwaanprobleem – en eigenlijk het belangrijkste, vaak onopgemerkte punt – is dat de kans op zeldzame gebeurtenissen domweg niet te berekenen is.
We weten veel minder over overstromingen die eens in de honderd jaar plaatsvinden dan over overstromingen die eens in de vijf jaar plaatsvinden – de model fout neemt in het geval van kleine kansen toe.
Hoe zeldzamer een gebeurtenis, hoe minder goed handelbaar, en hoe minder we weten over de frequentie waarmee die plaatsvindt.
En toch, hoe zeldzamer de gebeurtenis, hoe groter het vertrouwen van die ‘wetenschappers’ die zich met voorspellingen en modellering bezighouden en op conferenties kleurrijke powerpoint-presentaties met talloze vergelijkingen laten zien.
Het helpt enorm dat de natuur, dankzij haar antifragiliteit, de grootste deskundige op het gebied van zeldzame gebeurtenissen is, en de beste manager van Zwarte Zwanen.
Ze is in de loop van miljarden jaren zover gekomen, zonder veel bemoeienis van hoogopgeleide, door headhunters aangedragen managers.
Antifragiliteit is niet alleen het tegengif voor de Zwarte Zwaan; door inzicht in antifragiliteit zullen we er minder tegen opzien om het belang te aanvaarden van dergelijke gebeurtenissen voor de geschiedenis, technologie, kennis en wat dan ook.
Robuust is niet robuust genoeg Bedenk dat de natuur niet enkel ‘veilig’ is.
Ze gaat zeer voortvarend te werk met vernietigen en vervangen, selecteren en herschikken.
Wanneer het om toevallige gebeurtenissen gaat, is ‘robuust’ beslist niet goed genoeg.
Op lange termijn zal alles wat ook maar enigszins kwetsbaar is door de meedogenloze tijd worden vernietigD. En toch bestaat onze planeet al vier miljard jaar.
Robuustheid kan dus niet het enige zijn: we hebben absolute robuustheid nodig om te voorkomen dat een klein scheurtje het systeem platlegt.
Gezien de onhaalbaarheid van absolute robuustheid hebben we een mechanisme nodig waarmee het systeem zichzelf continu kan herstellen, juist door gebruik te maken van willekeurige gebeurtenissen, onvoorspelbare schokken, stressoren en volatiliteit.
Het antifragiele heeft op lange termijn baat bij fouten in voorspellingen.
Als we dit idee doortrekken, zouden veel dingen die baat hebben bij toevallige variatie tegenwoordig de wereld moeten domineren en zouden zaken die daar schade van ondervinden, verdwenen moeten zijn.
Dat is nou net het geval.
We hebben de indruk dat de wereld functioneert dankzij geprogrammeerd ontwerp, universitair onderzoek en bureaucratische budgetten, maar er is zéér overtuigend bewijs dat dit slechts een illusie is, de illusie die ik noem vogels doceren hoe ze moeten vliegen.
Technologie is het resultaat van antifragiliteit, waarvan risiconemers gebruik maken in de vorm van knutselen en trial-and-error; door nerds bedachte ontwerpen spelen slechts een bijrol.
Technici en knutselaars ontwikkelen dingen, geschiedenisboeken worden geschreven door academici.
We moeten de historische interpretaties van groei, innovatie en veel andere zaken bijstellen.
Over de meetbaarheid van (bepaalde) zaken Fragiliteit is goed meetbaar, risico een stuk minder – vooral risico dat hoort bij zeldzame gebeurtenissen.
* Ik zei dat we fragiliteit en antifragiliteit kunnen inschatten en zelfs meten, terwijl we risico’s en de kans op schokken en zeldzame gebeurtenissen niet kunnen inschatten, hoe verfi jnd we ook worden.
Het risicomanagement zoals dat momenteel wordt bedreven, bestudeert gebeurtenissen die plaatsvinden in de toekomst, en alleen enkele economen en andere krankzinnigen zullen – hoewel de ervaring anders leert – beweren dat ze het in de toekomst plaatsvinden van zeldzame gebeurtenissen kunnen ‘meten’.
Schlemielen laten zich hierdoor maar al te gemakkelijk overtuigen – tegen de ervaring en de uitkomst van eerdere voorspellingen in.
Maar fragiliteit en antifragiliteit maken deel uit van de huidige eigenschappen van een object, of dat nu een koffietafel, een bedrijf, een marktsector, een land of een politiek systeem is.
We kunnen fragiliteit detecteren, zien en in veel gevallen zelfs meten – zo niet absoluut, dan toch relatief, met een kleine foutmarge, terwijl risicovergelijkingen (tot nog toe) onbetrouwbaar zijn gebleken.
Je kunt onmogelijk met enige mate van betrouwbaarheid zeggen dat een bepaalde gebeurtenis of schok in de toekomst waarschijnlijker is dan een andere (tenzij je jezelf graag voor de gek wilt houden); maar je kunt met veel meer overtuiging stellen dat een object of structuur fragieler is dan een ander object of een andere structuur, als er een zeker iets mee gebeurt.
Je kunt er redelijk zeker van zijn dat je grootmoeder gevoeliger is voor plotselinge temperatuurschommelingen dan jij bent, dat een of ander militair bewind bij een politieke omwenteling fragieler is dan Zwitserland, dat de ene bank bij een crisis fragieler is dan de andere of dat een slecht gebouwd modern kantoor bij een aardbeving fragieler is dan de kathedraal van Chartres.
En – cruciaal – je kunt zelfs voorspellen welke van de twee langer overeind blijft.
In plaats van over risico te spreken (een nogal laf begrip dat te maken heeft met voorspellen) pleit ik voor het begrip fragiliteit, dat helemaal niets te maken heeft met voorspellen, en dat, anders dan risico, een interessant woord heeft dat zijn functionele tegenhanger beschrijft: het beslist niet laffe begrip antifragiliteit.
Om antifragiliteit te meten, kunnen we een steen-der-wijzenachtig recept gebruiken, op basis van een korte en bondige regel waarmee we het concept kunnen identificeren in verschillende domeinen, van gezondheid tot de inrichting van samenlevingen.
In de praktijk passen we het concept onbewust al toe, en verwerpen we het bewust – met name in het intellectuele leven.
De fragilista Ons idee is om niet te maken te krijgen met dingen die we niet begrijpen.
Maar goed, er zijn mensen die juist het tegenovergestelde doen.
De fragilista behoort tot die groep mensen die strak in pak zitten, ook op vrijdag.
Hij ondergaat je grappen met ijzige ernst en ontwikkelt doorgaans al vroeg in zijn leven rugproblemen door achter het bureau, in het vliegtuig, en in kranten gedoken te zitten.
Hij is vaak verwikkeld in een vreemd ritueel, dat over het algemeen ‘vergadering’ wordt genoemD. Behalve dat hij over deze kenmerken beschikt, denkt hij eigenlijk dat wat hij niet ziet niet bestaat, of dat wat hij niet begrijpt niet bestaat.
In wezen verwart hij het onbekende met het niet-bestaande.
De fragilista is ontvankelijk voor de Sovjet-Harvard-illusie, het (op onwetenschappelijke gronden) overschatten van de reikwijdte van wetenschappelijke kennis.
Vanwege die illusie is hij een zogenaamde naïeve rationalist, een rationaliserend iemand of gewoon een rationalist, in de zin dat hij meent dat de oorzaken van verschijnselen direct tot zijn beschikking staan.
En laten we rationaliseren niet verwarren met rationaliteit – de twee zijn bijna elkaars tegengestelden.
Buiten de natuurkunde, en over het algemeen in complexe domeinen, zijn de redenen voor bepaalde verschijnselen minder voor de hand liggend geworden, zeker voor de fragilistA. Deze eigenschap van natuurlijke verschijnselen, dat ze niet overduidelijk in een gebruiksaanwijzing beschreven zijn, vormt helaas geen grote hindernis: sommige fragilista’s steken de koppen bij elkaar om zelf de gebruiksaanwijzing te schrijven, geïnspireerd door hun eigen definitie van ‘wetenschap’.
Dankzij de fragilista is er in de moderne cultuur een steeds grotere blinde vlek ontstaan voor het mysterieuze, het ondoordringbare, dat wat Nietzsche het ‘dionysische’ heeft genoemD. Of, om Nietzsche te parafraseren in het iets minder poëtische, maar niet minder inzichtrijke taaltje uit Brooklyn: het is wat onze man Dikke Tony een ‘schlemielenspelletje’ noemt.
Kort gezegd is de fragilista (medisch, economisch, sociaal-beleid) iemand die maakt dat je meegaat in beleid en daden, alle kunstmatig, waarvan de voordelen klein en zichtbaar zijn, en de neveneffeecten mogelijk ingrijpend en onzichtbaar.
Zo heb je de medische fragilista, die te zwaar ingrijpt, het natuurlijk genezende vermogen van het lichaam onderschat en medicijnen met zware bijwerkingen voorschrijft; de beleidsfragilista (de interveniërende sociaal-beleidsmaker), die de economie verwart met een wasmachine die hij steeds maar weer moet repareren en vervolgens molt; de psychiatrische fragilista, die medicijnen aan kinderen voorschrijft om hun intellectuele en emotionele functioneren te ‘verbeteren’; de hockeymoederfragilista; de financiële fragilista, die mensen ‘risicomodellen’ laat gebruiken waarmee het bancaire stelsel de das wordt omgedaan (en daar mee doorgaat); de militaire fragilista, die complexe systemen verstoort; de voorspellende fragilista, die ons meer risico’s laat nemen; en nog vele anderen.
** Zeker, het politieke debat mist nog een concept.
Politici richten zich in hun speeches, beleid en beloften op de vage begrippen van ‘veerkracht’ en ‘soliditeit’, niet op antifragiliteit.
Tegelijkertijd verstikken ze de mechanismen van groei en ontwikkeling.
Wat we hebben bereikt, hebben we niet bereikt dankzij het laff e begrip veerkracht.
Sterker nog, wat we hebben bereikt, hebben we niet bereikt door beleidsmakers – maar door de bereidheid van een bepaalde groep mensen om risico’s te nemen en fouten te maken, en die mensen moeten we aanmoedigen, beschermen en respecteren.
Eenvoud als beste oplossing In tegenstelling tot wat veel mensen denken, vereist een complex systeem geen ingewikkelde regels en principes.
Hoe eenvoudiger, hoe beter.
Complexiteit leidt tot vermenigvuldigbare ketens van onverwachte gevolgen.
Vanwege de opaciteit leidt een ingreep tot onvoorziene consequenties, die worden gevolgd door verontschuldigingen voor het ‘onverwachte’ ervan, en door een volgende interventie, om de bijkomende gevolgen recht te zetten.
Een en ander resulteert in een woud van zich vertakkende, ‘onverwachte’ reacties, de ene nog erger dan de andere.
Toch is het lastig gebleken om eenvoud in het moderne leven te brengen, omdat dit indruist tegen de instelling van een bepaalde groep mensen – mensen die complexiteit juist opzoeken om hun werk te kunnen rechtvaardigen.
Minder is méér en doorgaans een stuk effectiever.
Ik zal dan ook een klein aantal trucjes, richtlijnen en verboden presenteren: hoe te leven in een wereld die we niet begrijpen of, beter gezegd, hoe we niet bang hoeven te zijn om te werken met dingen die we gewoonweg niet begrijpen, en, principiëler, hoe we dat moeten aanpakken.
Of nog beter, hoe we onze onwetendheid kunnen accepteren en ons niet hoeven te schamen voor onze menselijkheid – hoe we er uitgesproken trots op kunnen zijn.
Dat kan echter enige structurele veranderingen vergen.
Wat ik voorstel, is een routekaart om door de mens ontwikkelde systemen zo aan te passen dat het eenvoudige en natuurlijke zijn gang kan gaan.
Maar eenvoud is niet eenvoudig te bereiken.
Steve Jobs had dit al begrepen: ‘Je moet hard werken om zo helder te denken dat eenvoud mogelijk wordt.
’ Arabieren hebben een uitdrukking voor scherpzinnig proza: gemakkelijk te begrijpen, moeilijk te schrijven.
Heuristiek houdt eenvoudige vuistregels in die de zaken simpel houden, en gemakkelijk uitvoerbaar.
Het grootste voordeel ervan is dat de gebruiker weet dat ze niet perfect zijn, maar gewoon handig; hij of zij zal zich dus minder snel voor de gek laten houden.
Ze worden pas gevaarlijk als we dat vergeten.
IV – Over dit boek De reis naar deze opvatting van antifragiliteit was in ieder geval niet-lineair.
Op een dag besefte ik ineens dat fragiliteit – een concept waarvoor nog geen technische definitie was bedacht – omschreven kon worden als dat wat niet houdt van volatiliteit, en dat wat niet houdt van volatiliteit, niet houdt van toevallige variatie, onzekerheid, wanorde, fouten, stressoren, enzovoort.
Denk aan iets fragiels, iets in je woonkamer, zoals de glazen salontafel, de televisie of, beter nog, het porselein in de kast.
Als je denkt dat deze objecten ‘fragiel’ zijn, wil je ze waarschijnlijk met rust laten – onbeweeglijk, ordentelijk, voorspelbaar.
Een fragiel object is zeker niet gebaat bij een aardbeving of een bezoek van een hyperactief neefje.
Alles wat niet houdt van volatiliteit, houdt ook niet van stressoren, schade, chaos, gebeurtenissen, wanorde, ‘onvoorziene’ consequenties, onzekerheid en, cruciaal, tijD. Uit deze expliciete definitie van fragiliteit vloeit – min of meer – antifragiliteit voort.
Antifragiliteit houdt van volatiliteit en dergelijke.
Antifragiliteit houdt ook van tijD. Bovendien is er een sterk en veelzeggend verband met niet-lineariteit: alles wat niet-lineair is en aan toeval wordt blootgesteld, blijkt fragiel of antifragiel.
Het gekke is dat dit voor de hand liggende kenmerk dat al het fragiele volatiliteit haat, en vice versa, geen enkele rol speelt in het wetenschappelijke en filosofi sche debat.
Geen enkele.
En het bestuderen van gevoeligheid voor volatiliteit is nu juist het vreemde bedrijfskundige specialisme waarmee ik mij al bijna mijn hele volwassen leven, twee decennia lang, bezighoud – ik weet dat dit een vreemd specialisme is; dit zal ik later nog uitleggen.
Mijn focus in deze professie was het identifi ceren van zaken die ‘houden van volatiliteit’, of ‘volatiliteit haten’.
Het enige wat ik hoefde te doen was het doortrekken van ideeën uit het fi nanciële domein waarin ik werkzaam was naar het algemenere concept van besluitvorming bij onzekerheid in verschillende domeinen – van politicologie en geneeskunde tot het organiseren van een etentje.
*** Die vreemde beroepsgroep waarin mensen professioneel met volatiliteit omgaan, kent twee typen professional.
De eerste categorie bestaat uit universitaire wetenschappers, rapportenschrijvers en commentatoren die toekomstige gebeurtenissen bestuderen en boeken en artikelen schrijven.
In de tweede categorie vinden we mensen uit de praktijk, die geen toekomstige gebeurtenissen bestuderen, maar proberen te begrijpen hoe zaken op volatiliteit reageren (maar praktijkmensen hebben het meestal te druk met de praktijk om boeken, artikelen, verslagen, lezingen, vergelijkingen, en theorieën te schrijven en onderscheiden te worden door Zeer Geconstipeerde en Achtenswaardige Leden van Academies).
Het verschil tussen deze twee categorieën is essentieel.
Zoals we hebben gezien, is het veel gemakkelijker om te zien dat iets door volatiliteit wordt geschaad (en dus fragiel is) dan om schadelijke gebeurtenissen te voorspellen, zoals bovenmaatse Zwarte Zwanen.
Maar alleen mensen uit de praktijk (of mensen die dingen doen) lijken dit spontaan te begrijpen.
De (redelijk gelukkige) familie Wanorde Een enkele technische opmerking.
We blijven maar zeggen dat fragiliteit en antifragiliteit betekent: mogelijk schade of baat door blootstelling aan iets wat te maken heeft met volatiliteit.
Wat is dat iets? Eenvoudig gezegd: lid zijn van de familie Wanorde.
De hele familie (of het cluster) Wanorde: (i) onzekerheid, (ii) variabiliteit, (iii) gebrekkige, onvolledige kennis, (iv) kans, (v) chaos, (vi) volatiliteit, (vii) wanorde, (viii) entropie, (ix) tijd, (x) het onbekende, (xi) toevallige variatie, (xii) opschudding, (xiii) stressoren, (xiv) fouten, (xv) spreiding van uitkomsten, (xvi) onkennis.
Nu blijkt dat onzekerheid, wanorde en het onbekende geheel identieke eff ecten hebben: antifragiele systemen profi teren (tot op zekere hoogte) van, en het fragiele wordt benadeeld door, bijna al deze verschijnselen – ook al moet je ze soms in verschillende faculteiten van de universiteit zoeken, en al willen sommige fi losofasters, die zelf nog nooit echte risico’s in het leven hebben genomen of, erger nog, niet weten wat echt leven inhoudt, je wijsmaken dat ‘dit overduidelijk verschillende dingen zijn’.
En waarom item (ix), tijd? Tijd lijkt in functioneel opzicht op volatiliteit: hoe meer tijd, hoe meer gebeurtenissen, hoe meer wanorde.
Als we beperkt schade kunnen lijden, en antifragiel zijn voor kleine fouten, zal tijd de fouten of omgekeerde fouten genereren die ons voordeel bieden.
Dit is eenvoudigweg wat onze grootmoeders ervaring zouden noemen.
Het fragiele breekt mettertijD. Slechts één boek Dit maakt van dit boek mijn hoofdwerk.
Ik heb slechts één kernidee ontwikkeld dat ik stap voor stap heb uitgebreid, hoewel de laatste stap – dit boek – eerder een grote sprong is.
Ik ben weer verbonden met mijn ‘praktische ik’, met de ziel van de praktijkmens.
Dit boek is een samensmelting van mijn verleden als professional en ‘volaliteitsdeskundige’, gecombineerd met mijn intellectuele en filosofische interessen in toevallige variatie en onzekerheid, die ik eerder los van elkaar heb verkenD. Mijn teksten zijn geen opzichzelfstaande essays over specifieke onderwerpen, met een begin, een einde en een uiterste houdbaarheidsdatum.
Het zijn niet-overlappende hoofdstukken over dat ene kernidee, een oeuvre over onzekerheid, toevallige variatie, waarschijnlijkheid, wanorde, en wat te doen in een wereld die we niet begrijpen, een wereld met onzichtbare elementen en kenmerken, het willekeurige en complexe, met andere woorden, besluitvorming in geval van opaciteit.
Het corpus heet Incerto en bestaat (tot dusver) uit een trilogie plus filosofische en technische addendA. De vuistregel is dat de afstand tussen een specifi ek hoofdstuk uit het ene boek – bijvoorbeeld Antifragiliteit – en een specifiek hoofdstuk uit een ander boek – bijvoorbeeld Misleid door toeval – gelijk moet zijn aan de afstand tussen verschillende hoofdstukken van een omvangrijk boek.
Zo kan ik verschillende domeinen betreden (wetenschap, filosofie, het bedrijfsleven, psychologie, literatuur en autobiografi sche secties) zonder onsamenhangend te worden.
De relatie tussen dit boek en De Zwarte Zwaan is dus als volgt: ondanks de chronologie (en het gegeven dat dit boek het idee van de Zwarte Zwaan een natuurlijke en normatieve afronding bezorgt), is Antifragiliteit het belangrijkste boek en De Zwarte Zwaan een soort van back-up, de theoretische achtergrond, misschien zelfs een bijlage.
Waarom? Omdat De Zwarte Zwaan (evenals zijn voorganger, Misleid door toeval) geschreven is om ons te overtuigen van een kritieke situatie, en ook niet meer dan dat.
Dit boek begint met de gedachte dat de lezer niet overtuigd hoeft te worden van het feit dat (a) Zwarte Zwanen de maatschappij en de geschiedenis domineren (en mensen denken, door rationalisering achteraf, dat ze Zwarte Zwanen kunnen begrijpen) en (b) we hierdoor niet precies weten wat er gaande is, met name in het geval van hevige niet-lineariteiten.
We kunnen dus meteen ter zake komen.
* Behalve in casino’s en enkele nauw gedefinieerde gebieden zoals door de mens gecreëerde situaties en constructies.
** Hayek betrok zijn idee over organische prijsvorming niet op risico en fragiliteit.
Hij vond bureaucraten ineffi ciënt, maar geen fragilista’s.
Deze verhandeling begint met fragiliteit en antifragiliteit, en brengt ons in een terzijde bij organische prijsvorming.
*** De technische term die ik heb gebruikt voor ‘haat volatiliteit’ was ‘short vega’ of ‘short gamma’, oftewel ‘geschaad in geval van toenemende volatiliteit’.
Met ‘long vega’ of ‘long gamma’ verwees ik naar zaken die juist baat hebben bij volatiliteit.
In de rest van het boek gebruik ik ‘short’ en ‘long’ om respectievelijk negatieve en positieve blootstelling te beschrijven.
Cruciaal is dat ik nooit heb geloofd in ons vermogen om volatiliteit te voorspellen; ik keek uitsluitend naar de manier waarop dingen erop reageerden.

Oorlog onder water      Termote Tomas      Belgische geschiedenis

Zodra het grootste deel van de Vlaamse kust in Duitse handen was gevallen, begon men in 1914 met de bouw van reusachtige versterkingen, kanonstellingen, bunkers, loopgraven en mitrailleursnesten.
Het indrukwekkende werk had slechts één bedoeling: ’s werelds grootste duikbootbasis bouwen én beschermen.
Vanuit Zeebrugge en Oostende, met Brugge als hoofdbasis, voeren vier jaar lang U-boten uit om de geallieerden aan te vallen.
Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog was de ‘U-Flottille Flandern’ erin geslaagd om maar liefst 2.
554 geallieerde schepen te kelderen! De geallieerden zetten daarom de grote middelen in om de onderzeeërs een halt toe te roepen: mijnen, patrouilleschepen, vliegtuigen, spionnen… De bittere strijd op zee kostte het leven aan bijna 1.
200 man, bovendien gingen meer dan 70 U-boten voorgoed verloren.
Onderwaterarcheoloog Tomas Termote dook naar de wrakken van de vele onderzeeërs en legt hun geheimen bloot.
Hij schrijft over het leven aan boord van de U-boten, hun belang in de oorlog en de zware verliezen aan beide kanten.
Voor het eerst wordt ingezoomd op dit boeiende stuk oorlogsgeschiedenis.

Europa in de storm      Van Rompuy Herman      Europese geschiedenis

Eind 2009 werd Herman Van Rompuy verkozen tot voorzitter van de Europese RaaD. Nu, aan het eind van zijn ambtstermijn, schrijft hij op basis van zijn ervaringen een krachtig essay over het verleden én de toekomst van EuropA. Het grootste deel van zijn energie tijdens zijn jaren als ‘president’ van Europa ging naar de financiële crisis die de eurozone bedreigde.
Van Rompuy vertelt hoe de Europese leiders te werk gingen om de storm te bedwingen en de euro te redden.
Ook de rol van Europa in een steeds veranderende wereld komt aan boD. Net zoals de verwachtingen, ervaringen en teleurstellingen van de Europeanen zelf.
Wijs en gevat gaat hij geen enkele delicate vraag of onderwerp uit de weg.
Hoe zorgen we voor meer werkgelegenheid en welvaart in de Europese Unie? En hoe kan de Unie op een ogenblik van twijfel de burgers van Europa ervan overtuigen dat de toekomst ligt in Europese samenwerking? Europa in de storm geeft een uniek en boeiend inzicht in het belang, de werking en de toekomst van EuropA. Zo ziet Van Rompuy Europa sterker uit de crisis komen als de onmisbare drager van de welvaart voor de volgende generatie.
Er bestaat een onbedwingbare neiging Herman Van Rompuy belachelijk te maken.
Eurosceptici konden hun pret niet op bij het rondtwitteren van bovenstaande foto, gemaakt toen de Belgische voorzitter van de Europese Raad een eredoctoraat ontving van de Universiteit San Pablo in MadriD. De man is een grijze muis,???Trouw over Van Rompuy als 'grijze muis' bij zijn aantreden.
een natte dweil???De Britse euroscepticus Nigel Farage over Van Rompuy.
en een gnoom???Column Ewald Engelen waarin hij Van Rompuy 'de gnoom uit Brussel' noemt.
genoemD. Altijd bleef de filosofisch ingestelde christendemocraat onverstoorbaar glimlachen.
En nu, aan de vooravond van de Europese verkiezingen en bijna aan het eind van zijn termijn, die tot november loopt, verdedigt hij eloquent zijn werkwijze.
'Alleen als je weinig ronkende verklaringen aflegt, kun je in dienst staan van de groep,' zei hij afgelopen woensdag in een interview met de Volkskrant.
'Ik ben geen blitse president, ik zou het ook niet kunnen zijn.
Dat is geen kwestie van wijsheid maar van karakter.
' Het is een superieur staaltje, in de politiek ongekende, zelfrelativering.
En tegelijkertijd een sluwe wijze om zichzelf juist te complimenteren.
Want de onderliggende boodschap is: juist door mijn bescheidenheid wist ik veel voor elkaar te krijgen.
De complimenten van Draghi Dat is althans wat Van Rompuy met zijn boek Europa in de storm wil laten zien.
Daarom neemt hij ons mee naar door hem voorgezeten Europese toppen.
Om te beginnen zijn eerste, op 11 februari 2010.
Griekenland dreigde op dat moment failliet te gaan.
Samen met zijn medewerkers had Van Rompuy een verklaring opgestelD. In de sleutelzin ervan benoemde hij het beginsel van 'een gedeelde verantwoordelijkheid voor de economische en financiële stabiliteit in de eurozone.
' Dat mag weinig spectaculair klinken, het was het wel.
Want het Europees Verdrag verbiedt dat lidstaten elkaars schulden overnemen.
De formulering van Van Rompuy betekende dat de lidstaten wél actie zouden ondernemen als het omvallen van Griekenland de financiële stabiliteit van de eurozone in gevaar zou brengen.
'Herman,' zei hij, 'besef je wel wat jullie in de afgelopen nacht hebben bereikt? Dit is de game changer die we nodig hebben' De ochtend van de top ontving de voorzitter de cruciale spelers, onder wie de Griekse premier, de Franse president en Duitse bondskanselier.
Met enkele kleine aanpassingen konden ze leven met zijn tekst.
In zijn ogen was daarmee het fundament gelegd voor alles wat zou komen om de financiële crisis het hoofd te bieden, zoals het optuigen van reddingsfondsen en het vormgeven van een bankenunie.
Het was 'een kleine rots van politieke zekerheid in een storm die op het punt stond in volle hevigheid los te barsten,' schrijft hi J. Dan springt Van Rompuy naar een top ruim twee jaar later, op 28 en 29 juni 2012.
Aan de vooravond daarvan schreef hij met zijn medewerkers de blauwdruk 'Naar een waarachtige Economische en Montaire Unie.
'???Van Rompuys blauwdruk.
Daarin stonden onder meer plannen voor een bankenunie, die vormgaf aan Europees toezicht op de banken en een gezamenlijk systeem voor afwikkeling bij faillissement van een bank.
Na urenlange onderhandelingen bereikten de regeringsleiders 's nachts een akkoord over het optuigen van een bankenunie.
De volgende ochtend, schrijft Van Rompuy, stapte Mario Draghi, de baas van de Europese Centrale Bank, de kamer van Van Rompuy binnen.
'Herman,' zei hij, 'besef je zelf wel wat jullie in de afgelopen nacht hebben bereikt? Dit is de game changer die we nodig hebben.
' Geen opgeklopte zelffelicitatie van de voorzitter van de Europese Raad, maar iets wat ook in andere bronnen???Zie Bloomsberg over het feit dat Draghi Van Rompuy bedankte.
is bevestigD. Alleen slaat Van Rompuy in zijn relaas een gebeurtenis over die zijn invloed nogal relativeert.
In zijn onlangs verschenen boek Waagstuk Europa ???Informatie van de uitgeverij over 'Waagstuk EuropA.' schrijft de historicus Mathieu Segers dat alles wat er op het gebied van banken- en begrotingsunie in de afgelopen jaren is gebeurd, teruggaat op 'de Frans-Duitse basisdeal' van 18 oktober 2010.
Op die dag maakten de Franse president Nicolas Sarkozy en de Duitse kanselier Angela Merkel in de regen een wandeling langs het strand van de Normandische badplaats Deauville.
Merkel beloofde de euro te redden als Sarkozy steun gaf aan strengere regels voor begrotingsdiscipline.
Dat handjeklap tussen Duitsland en Frankrijk was, oordeelt Segers, 'een vernedering voor de topfunctionarissen van de Brusselse beleidsmachine,' onder wie Van Rompuy.
Voor de troepen uit Er is nog iets belangrijks wat de Belgische politicus goeddeels vergeet.
In zijn plan voor een 'waarachtige Unie' was, schrijft hij, het vierde element 'een grotere democratische legitimiteit van de eurozone, aangezien het welslagen uiteindelijk zou afhangen van de steun van het publiek.
' Alleen komt hij hier maar summier op terug.
Hij prijst juist politici die de durf hadden beslissingen te nemen zónder de zegen van de achterban.
Iveta Radicová bijvoorbeeld - premier van Slowakije, een land dat armer is dan Griekenland - die tegen de wil van haar eigen regering instemde met een groter noodfonds.
Het was, schrijft Van Rompuy, 'een van de moedigste beslissingen die ik ooit aan de vergadertafel van de Raad zag.
' Het mag waar zijn dat een politicus soms de durf moet hebben voor de troepen uit te lopen.
Maar op een gegeven moment zal hij toch halt moeten houden als het volk weigert hem te volgen.
De liefde van de Europeanen voor de Europese Unie is in de afgelopen jaren sterk bekoelD. In een kort hoofdstukje met als titel 'Ontgoocheling' gaat Van Rompuy daarop in.
Hij erkent dat sinds de crisis het vertrouwen in de Europese Unie sterker is gedaald dan in de nationale regeringen.
Die vertrouwenscrisis is naar zijn overtuiging niet te bestrijden door een nieuwe droom voor Europa te verzinnen.
De Europese Unie zal zich vooral moeten bewijzen met 'echte resultaten, bereikt door hard werken.
' Als de economie weer groeit en de werkgelegenheid aantrekt, zullen de mensen wel weer overtuigd raken van het Europese project, verwacht Van Rompuy.
Maar met economische resultaten alleen komen er niet niet.
Hij verlangt naar politici die Europa durven te verdedigen.
'Leiders moeten de waarheid vertellen.
' Een van die waarheden is in zijn ogen: 'de kostprijs van een 'exit Europa' zou niet te dragen zijn.
Zij die beweren dat hun land geheel op zichzelf kan slagen, verkopen illusies en leugens.
' De weg terug naar de natiestaat acht hij afgesloten, maar de sprong vooruit naar een Verenigde Staten van Europa zoals federalisten als Guy Verhofstadt willen, ziet hij als even irreëel.
De EU is en blijft ergens in het modderige midden steken, tussen statenbond en federale staat in.
Met de Europese Raad - de vergadering van de nationale regeringsleiders - als de belichaming van het eerste en de Europese Commissie en het Europarlement van het tweede.
Kan dat wel, dubbele democratie? Die middenpositie maakt het in de ogen van Van Rompuy noodzakelijk dat er een 'dubbele legitimiteit' is: parlementaire controle zowel door de nationale volksvertegenwoordigingen als door het Europarlement.
Het klinkt prachtig: dubbele democratie.
Maar in de praktijk kwam daar in de afgelopen jaren soms weinig van terecht.
Dat erkent Van Rompuy tussen neus en lippen door ook wel.
Dat bij het Europees Parlement dat op papier zoveel macht heeft toch frustratie leeft, verklaart hij doordat het tijdens de crisis geen parlementaire controle kon uitoefenen over sleutelbeslissingen als het aanspreken van geld van nationale belastingbetalers voor noodfondsen.
Het Europarlement stond op die momenten buiten spel.
En bij de nationale parlementen en bevolkingen leefde het idee dat ze achteraf weinig meer dan 'ja en amen' mochten zeggen.
Alle kans dat dit heeft bijgedragen aan het gevoel van een democratisch gat in EuropA. Van Rompuy lijkt het ergens wel te beseffen.
Maar over hoe het gat te dichten, heeft hij opmerkelijk weinig te melden.
Compagnon de route Als voorzitter van de Europese Raad is en blijft hij nu eenmaal het symbool van het intergouvernementele EuropA. Dat is voor hem het niveau waar het vooral gebeurt.
En dat sluit perfect aan bij de standpunten van Luuk van Middelaar, zijn tekstschrijver die 'door zijn pen en zijn advies een compagnon de route' is geworden.
Veel van de ideeën, formuleringen en citaten uit diens De passage naar Europa (2009) Interview met Van Middelaar over 'De passage naar EuropA.' zien we in Europa in de storm terugkomen.
Politici worden steeds - en dat gold in de crisisjaren eens te meer - overvallen door onverwachte ontwikkelingen en moeten daar het beste van zien te maken In zijn baanbrekende en veelgeprezen boek betoogde de Nederlandse filosoof en historicus dat beschouwers van Europa steeds de verkeerde kant opkijken.
Naar de binnensfeer van de Brusselse instellingen, die tot woede van de eurosceptici steeds meer macht over ons uitoefenen.
Of naar de buitensfeer van de natiestaten, die tot frustratie van de eurofielen hun nationale belangen maar blijven verdedigen.
Daartussenin is een ruimte ontstaan waar het Europese spel echt plaatsvindt.
In De passage naar Europa noemt Van Middelaar dit 'de Europese tafel,' bewoordingen die ook in de titel van een hoofdstuk van Europa in de storm terugkomen.
Aan die tafel schuiven de nationale leiders aan.
Ze zitten er als vertegenwoordigers van hun lidstaten, maar aan de tafel worden ze ook onderdeel van een groter geheel.
Een cruciaal idee in Europa in de storm is ook de onvoorspelbaarheid van de geschiedenis.
Politici worden steeds - en dat gold in de crisisjaren eens te meer - overvallen door onverwachte ontwikkelingen en moeten daar het beste van zien te maken.
Van Rompuy citeert de Britse premier Harold MacMillan.
Die antwoordde op de vraag van een jonge journalist wat hij het meest vreesde: 'Gebeurtenissen, beste jongen, gebeurtenissen.
' Het is ook een sleutelcitaat in De passage naar EuropA. De wijze uil Maar het doet Van Rompuy geen recht tegenover het bekende beeld van grijze muis een nieuw cliché te zetten: Van Rompuy als pop met Van Middelaar als buikspreker.
'Ik was al decennia Europeër voor ik de eerste voorzitter werd van de Europese Raad,' schrijft hij in een van de laatste zinnen.
In dat woord herkennen we een verwijzing naar het befaamde essay 'Vlaamse en Europese beweging' De tekst van August Vermeylen.
(1900) van de Belgische schrijver August Vermeylen.
'Wij willen Vlamingen zijn, om Europeërs te worden,' luidde de slotzin.
Het manifest is nog steeds een prachtige verdediging van een gelaagde identiteit en van de Europese gedachte.
Ook voor Van Rompuy is de Europese Unie geen onderneming die staat of valt bij haar economische voor- en nadelen.
In zijn boek betoont hij zich een gepassioneerd verdediger van de EU als een 'zone van democratie, vrede en welvaart' en als een waardengemeenschap.
Met het vrije verkeer als een van de pijlers.
'Ik vind het prachtig dat wat in 1989 begon als een vlucht voor de tirannie - de vrijheidsbewegingen in Gdansk, in Boedapest, in Praag, in Leipzig en Berlijn - uitgroeide tot vrijheid van verkeer voor alle Europeanen,' schrijft hi J. Zeker moeten we het misbruik van het vrije verkeer bestrijden.
Maar laten we het recht vooral niet inperken, want het is 'veel meer dan een element van onze economische verbondenheid: het is een teken van beschaving.
' Eveneens tegen de populistische stroom in, verdedigt hij de gedachte dat de zo recent door bloedige oorlogen verwoeste landen op de Balkan welkom moeten zijn in de Europese schoot.
'Ik beschouw het als de historische plicht van Europa om het einde van deze conflicten te bezegelen door alle landen van de Balkan op te nemen in de Unie.
' De Europese vlag waarmee Oekraïeners op het Maidanplein zwaaiden, was naar de overtuiging van Van Rompuy een teken dat zij verlangden naar onze waarden.
'Wat anderen zien als het fundament van de Unie, zijn wij uit het oog verloren,' zei hij tegen de Volkskrant.
'Dostojevski heeft ooit gezegd: de mens, die schoft, went aan alles,' verklaarde hij dit verlies aan besef van wat de EU werkelijk betekent.
Vanwege dit inzicht in de menselijke en de eigen tekortkomingen en de kalme overtuiging waarmee hij zijn ideeën verdedigt en politiek gestalte probeert te geven, mogen we hem gerust een wijze uil noemen.

Allemaal beestjes      de Vrieze Jop      Biologie

Ons lichaam bevat zo’n 1,5 kilo beestjes.
En dat is maar goed ook: ze reguleren onze spijsvertering, maken deel uit van ons immuunsysteem, verzorgen onze huid, produceren vitamines en beïnvloeden zelfs ons gedrag.
In Allemaal Beestjes gaat Jop de Vrieze op safari langs de miljarden bacteriën van het menselijk lichaam.
Op heldere wijze beschrijft hij hoe lichaam en micro-organismen vanaf de geboorte met elkaar samenwerken en hoezeer onze gezondheid van deze samenwerking afhangt.
Het onderzoek op dit gebied bevindt zich in een stroomversnelling: er zijn opzienbarende wetenschappelijke ontdekkingen gedaan over hoe voeding, sport, medicijnen, leefomgeving en probiotica de gezondheid van ons microbioom beïnvloeden.
De Vrieze brengt deze nieuwe ontwikkelingen in beeld en vertaalt ze naar inzichten voor het dagelijks leven.
Het zal je kijk op je lichaam voorgoed veranderen.
•Heb je ooit beseft dat er in je navel zo’n vijftig tot honderd verschillende bacteriesoorten voorkomen? Het is een soort vochtige oase midden in de woestijn die je huid is.
•Zou je een bril hebben waarmee je bacteriën kon waarnemen, dan zou alles om je heen er anders uit zien – heel onze omgeving is namelijk bedekt met een laagje bacteriën.
•Schud je vandaag mensen de hand? Dikke kans dat je poepbacteriën van hen overneemt, en zij van jou.
Zo’n 38% van de volwassenen heeft ze op zijn handen.
Ziek word je er maar heel zelden van, trouwens.
•Dacht je dat jij de baas bent over je eigen lijf? Meer dan een derde van de moleculen in je bloed is afkomstig van bacteriën.
Die beïnvloeden je immuunsysteem, je stofwisseling en zelfs je hersenen.
•Verkouden? Dat komt maar zelden doordat je recent een ziekteverwekker hebt opgelopen.
Om een of andere reden is je weerstand verlaagd, en daardoor grijpen virussen die je al bij je draagt hun kans.
•Heb je thuis een hond? Dan is dat waarschijnlijk terug te zien aan je huidbacteriën.
Hondenbezitters delen zelfs meer huidbacteriën met hun huisdier dan met andere huisgenoten.
Het belang van de microbiologie voor de samenleving wordt steeds groter.
Wetenschappers komen steeds meer te weten over de collectie van micro-organismen die op en in ons lichaam wonen: ons microbioom.
Micro organismen is een verzamelnaam voor alle niet met het blote oog waarneembare plantaardige (bijv.
schimmels) en dierlijke organismen (bijv.
bacteriën), zwammen, oerdiertjes en virussen.
Het eerste leven op aarde was te rangschikken onder de micro organismen en nog steeds spelen deze organismen een rol van nauwelijks te onderschatten betekenis.
Bij alle levensprocessen dus ook bij de mens spelen micro organismen doorlopend een grote rol.
De microbiologie houdt zich bezig met de bestudering van de micro organismen.
Voor zover het organismen betreft die voor ziekten verantwoordelijk zijn, heeft de wetenschap zich toegespitst op specialistische gebieden zoals de bacteriologie (de wetenschap van de bacteriën), de virologie (de wetenschap van de virussen) als onderdeel van de medische wetenschappen.
Binnen de microbiologie kent men takken van wetenschap die zich bezighouden met de bestudering van de levensverrichting van de micro organismen en met het zoeken naar mogelijkheden voor de bestrijding daarvan, vaak ook de leer der antibiotica genoemD. Veelal wordt ook de leer van de natuurlijke afweermechanismen (de immunologie) onder de microbiologie gerangschikt.
Allerlei mirco organismen (bron: shutterstock.
com/martina vaculikova) Allerlei mirco organismen (bron: shutterstock.
com/martina vaculikova) Rol buiten het lichaam Maar buiten hun rol in ons lichaam, zowel ten goede als als ziekteverwekkers, zijn micro-organismen in grote mate verantwoordelijk voor de cycli van bijvoorbeeld koolstof, stikstof en zwavel in de natuur – de rol van bacteriën hierin is lange tijd onderschat maar o.
A. expedities die de rijkdom van het leven in de oceaan hebben bestudeerd, hebben laten zien dat er veel meer bacteriën in de zee leven dan we tot voor kort dachten.
Ook worden micro-organismen ingezet bij allerlei toepassingen – van heel traditionele als het maken van kaas, bier, wijn tot het produceren van geneesmiddelen (insuline), en biobrandstoffen (waterstof, biodiesel uit algen).
Micro organismen als zodanig groeien niet en als er bijvoorbeeld toch over de groei van een bacterie wordt gesproken, dan heeft dat betrekking op het aantal, het toenemen van de kolonie of uitbreiding van een infectiehaarD. Met uitzondering van een aantal vormen die voedsel met een mondachtig orgaan opnemen, voeden micro organismen zich gewoonlijk met opgeloste en gasvormige stoffen, die ze via de ‘lichaamswand’ opnemen.
De alles beheersende rol van de micro organismen blijkt o.
A. uit de voedselcyclus van de mens.
De landbouwgewassen zouden niet tot ontwikkeling komen als de aarde waarin zij staan geplant niet ‘bewoond’ werd door enorme aantallen bodembacteriën en andere micro organismen.
In het bijzonder de stikstof-bindende organismen spelen hierbij een onmisbare rol.
De plantenvoeding in de bodem bestaat uit water, koolzuur, nitraten, sulfaten, fosfaten, chloriden van base-vormende metalen zoals calcium, magnesium, kalium, mangaan en ammonia of ammonium.
Een aantal van deze stoffen zou schaars worden of geheel gaan ontbreken als er niet voor aanvulling werd gezorgd door de bacteriën, schimmels en andere micro- en macro-organismen.
De bereiding van voedsel voor de planten door bodem micro organismen heeft voortdurend plaats onder aanwezigheid van water en zuurstof (lucht).
Doordat bij bodemcultuur bepaalde grondstoffen uitgeput kunnen raken (doordat het natuurlijke proces van afstervende planten door het oogsten van de producten wordt onderbroken) is bijmesten van de grond noodzakelijk.
Ook de toegevoegde meststoffen moeten weer verder bruikbaar worden gemaakt voor de planten door micro organismen.
Bij de vertering van plantaardig voedsel maakt de mens grote hoeveelheden energie vrij, die bij de opbouw van de plantencellen daarin werd opgeslagen.
In het spijsverteringskanaal, met name de darmen, komen daarbij micro-organismen te hulp om o.
A. de moeilijk ‘klein te krijgen’ houtstof (cellulose) verder af te breken en in opneembare stoffen om te zetten.
De zgn.
darmflora van de mens bestaat uit meer dan 70 soorten bacteriën.
Hun totale aantal bedraagt vele biljoenen.
Rol in het lichaam Tussen de menselijke gastheer en micro organismen kunnen een drietal soorten relaties bestaan: •Symbiotische relatie: zowel de menselijke gastheer als het micro-organisme hebben er voordeel bij; •Commensale relatie: het micro organisme heeft er voordeel bij en de menselijke gastheer heeft er geen last van; •Parasitaire relatie: het micro organisme heeft er voordeel bij en de menselijke gastheer ondervindt er schade van.
Iedereen die gezond is, leeft in harmonie met een normale aanwezigheid van deze micro organismen die zich nestelen op bepaalde plaatsen van het lichaam.
Deze normale aanwezigheid wordt commensale flora genoemd en doorgaans beschermt deze het lichaam tegen ziekteverwekkende organismen.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen organismen die deel uitmaken van deze commensale flora een ziekte veroorzaken, bijvoorbeeld bij een verminderde weerstanD. 1.
Ieder van ons draagt 1,5 kilo ‘beestjes’ bij zich.
Zo’n 100 biljoen bacteriën dragen we in of op ons lichaam.
De samenstelling van deze populatie verandert constant, de bacteriën komen en gaan.
Zoals De Vrieze schrijft: ‘We pikken ze op van?de deurkruk of de pinautomaat, wanneer we onze kat of de hond?van de overburen aaien, een bloem plukken of gewoon een appel of?een boterham eten.
’ 2.
De populaties van micro-organismen op ons lijf en vooral die in onze darmen zijn even uniek als een vingerafdruk.
3.
Bij je geboorte krijg je al een douche van micro-organismen.
Tijdens je route door het geboortekanaal, van je moeders baarmoeder naar de uitgang van haar vagina, pik je al hele ladingen op, en daarna krijg je nog wat wezentjes vanuit het nabijgelegen anale gebied van je moeder mee.
4.
De meeste mensen zijn niet zo dol op bacteriën.
We proberen de beestjes te bestrijden door te douchen, onze handen te wassen, of dokteren proberen ze weg te krijgen met medicijnen als antibioticA. Maar de overgrote meerderheid van de micro-organismen die we bij ons dragen, is onschadelijk.
5.
Volgens de zogeheten hygiënehypothese heeft onze toegenomen hygiëne zelfs geleid tot meer allergieën en auto-immuunziektes.
We zouden in de loop van de evolutie zo gewend zijn geraakt aan de aanwezigheid van al die micro organismen, dat de uitdunning ervan ons immuunsysteem op hol deed slaan.
‘Daardoor gaat het nu tekeer tegen onschuldige moleculen zoals pollen’, schrijft De Vrieze.
6.
We hebben onze micro organismen eigenlijk hard nodig voor onze gezondheiD. ‘Alles draait om de barrières tussen onze bacteriepopulaties en de binnenkant van ons lichaam’, schrijft De Vrieze.
‘Met de vorming en het onderhoud van die barrières hangen de meeste welvaartsziekten samen.
Door de juiste bacteriesoorten en de diversiteit te stimuleren, zorgen we dat ons immuunsysteem optimaal blijft functioneren.
’ 7.
In de dikke darm komen de meeste bacteriën voor.
Een gezonde dikke darm bevat zo’n driehonderd verschillende soorten bacteriën.
8.
Om een gezond ecosysteem in de darmen te houden is voeding ontzettend belangrijk.
Voedingsvezels spelen daarin een cruciale rol.
De Vrieze omschrijft een studie waarin gezonde kinderen uit de Italiaanse stad Florence en uit een dorpje in Burkina Faso werden vergeleken.
De Italianen aten vooral pasta, die licht verteerbaar is en weinig voedsel overhoudt voor de bacteriën in de dikke darm.
De Afrikanen leefden op een traditioneel, vezelrijk dieet.
De Europese kinderen hadden een veel minder diverse darm microbiota, met name doordat ze minder bacteriën in zich droegen die zijn gespecialiseerd in het afbreken van vezels.
Omdat deze bacteriën een gunstig effect op het lichaam hebben, de darm microbiota in balans houden en darmcellen verzorgen, lijken de Afrikaanse kinderen beter af.
(De Vrieze voegt wel toe dat dit niet opgaat voor kinderen in armere Afrikaanse gebieden, die vaak vooral op rijst leven.
) 9.
Er wordt op dit moment veel onderzoek gedaan naar diagnostische tests op basis van het microbioom.
Er zijn ziekten die al in een vroeg stadium samengaan met veranderingen in je microbioom en die dus snel opgespoord zouden kunnen worden.
Type 2 diabetes is daar een voorbeeld van, net als dikke darmkanker.

Het Aziatisch kruidvat      Kaplan D.Robert      Azie

De strijd om de Grote Oceaan In de 20ste eeuw gingen de oorlogen en diplomatieke conflicten over landsgrenzen en landstreken.
In de 21ste eeuw draait het om de macht op het water.
Robert Kaplan richt ditmaal zijn scherpe oog en analyses op het gebied rond de Zuid-Chinese zee.
Deze zee is de spil in een sluimerend conflict tussen China, Japan, Vietnam, de Filippijnen en Indonesië.
Deze landen ruziën om onooglijk kleine eilandjes en de grenzen van territoriale wateren.
De belangen zijn groot: de belangrijkste vaarroutes tussen het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië lopen door dit gebied en de zeebodem zou rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen.
Bovendien spelen nationalistische sentimenten in toenemende mate een belangrijke rol.
Robert D. Kaplan schreef meerdere boeken over buitenlandse politiek en reizen, waaronder de bestsellers Moesson en Balkanschimmen.
Hij is al meer dan vijfentwintig jaar correspondent van The Atlantic Monthly, en werd in 2011 door het tijdschrift Foreign Policy uitgeroepen tot een van ’s werelds ‘top 100 global thinkers’.
'Het felste nationalisme vindt zijn oorsprong vaak in wat door freudianen het "narcisme van het kleine verschil" genoemd wordt.
Dat Vietnam niet gewoon een zuidelijke buitenpost van de Chinese cultuur is, heeft het te danken aan zijn Indiase en Khmer-erfgoed: dat levert een uniek brouwsel op dat sterke overeenkomsten maar ook grote verschillen vertoont met de Chinese beschaving.
' In Het Aziatische kruitvat richt Robert Kaplan zijn scherpe oog op de landen rond de Zuid-Chinese Zee.
Deze zee, waar de belangrijkste vaarroutes tussen het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië doorheen lopen en voor miljarden aan olie en gas in de zeebodem zou zitten, speelt een dominante rol in de sluimerende en met regelmaat oplaaiende conflicten tussen China, Japan, Vietnam, de Filippijnen, Maleisië en Indonesië.
De landen ruziën om onooglijk kleine eilandjes en de grenzen van territoriale wateren.
Wat is de voorgeschiedenis en wat zijn de doelen en beweegredenen van de huidige machthebbers? Kaplan is een voortreffelijk waarnemer van buitenlandse politieke ontwikkelingen en een scherpzinnig opinievormer.
Hij voorspelt dat dit gebied steeds meer het nieuws zal gaan domineren en legt uit wat de gevolgen kunnen zijn van de conflicten die hier uitgevochten worden voor vrede en stabiliteit op wereldniveau.

Made in Europe      Steinz Pieter      Europese geschiedenis

De Griekse tragedie, de Russische roman, de Italiaanse cinema en de Duitse Romantiek; Bach, Monty Python, Chanel en Brancusi – Europa is meer dan crisis in de eurozone en regelzucht vanuit Brussel.
Wat bindt Europa werkelijk? Welke culturele verworvenheden zijn typisch Europees en maken de Europeaan trots? In Made in Europe verdiep ik me in het culturele DNA van ons continent.
Aan de hand van 104 essays-in-pilvorm en evenzovele kleine ‘kaders’ maak ik een rondreis langs de belangrijkste halteplaatsen van de Europese cultuur; van de Ierse manuscripttraditie tot de Roemeense Draculamythe en van de mazurka’s uit Polen tot de bruggen van CalatravA. Het resultaat is een culturele reisgids en een Europese kunstgeschiedenis ineen.
Uit de inleiding: ‘Als je de eurosceptici aller landen mag geloven, komt er niets goeds uit Europa; geloof, hoop en goede voorbeelden zouden we moeten putten uit de nationale cultuur en de nationale tradities.
Maar er is genoeg moois uit het continent dat grensoverschrijdend is, genoeg pan-Europees cultuurgoed waarop alle Europeanen trots kunnen zijn.
(…) Denkend aan Europa zie ik de kathedraal van Chartres en de Sixtijnse Kapel.
Ik zie de toneelstukken van Shakespeare en Le Sacre du printemps van Strawinsky.
Ik hoor het slotkoor uit Bachs Matthäus-Passion en ‘Back In The U.
S.
S.
R.
’ van The Beatles.
Ik zie Fellini’s Satyricon en het Kuifje-album De scepter van Ottokar.
Ik zie de Franse keuken, de Griekse tragedie, de Duitse romantiek, de Hollandse meesters, het Scandinavisch design, de Russische roman.

Hoe we de wereld kunnen genezen      Lenoir Frédéric      Maatschappij

Frédéric Lenoir: ‘De wereld is ziek’ Hoe we de wereld kunnen genezen Dinsdag 21 januari verschijnt Hoe we de wereld kunnen genezen van de internationale bestsellerauteur Frédéric Lenoir.
Volgens Lenoir is de wereld ziek.
De huidige economische crisis, religieus fanatisme en de opwarming van de aarde zijn slechts symptomen van veel diepgaandere problemen.
Willen we de wereld genezen dan moeten we ons niet op een enkel symptoom concentreren, maar bedenken hoe de wereld in elkaar zit: een complex organisme dat lijdt aan meerdere kwalen tegelijk.
‘De crisis waarin we ons bevinden is allesomvattend: zij raakt aan alle aspecten van het menselijk bestaan.
De veranderingen die zich nu voltrekken zijn waarschijnlijk even heftig als die in het neolithisch tijdperk, toen de mens zijn nomadische bestaan verruilde voor een sedentaire leefwijze.
’ – Frédéric Lenoir In Hoe we de wereld kunnen genezen laat Lenoir zien hoe het zo ver heeft kunnen komen.
Toch ziet hij ook wereldwijd voldoende initiatieven – bijvoorbeeld op het gebied van microfinanciering, ecologische landbouw en mensenrechten – die hem hoopvol stemmen.
Lenoir pleit voor een nieuwe denkwijze die respect voor de aarde en de mens belangrijker vindt dan rendement, en voorrang geeft aan kwaliteit van leven boven ‘altijd meer’.
Frédéric Lenoir is filosoof en godsdienstwetenschapper.
Hij is auteur van verschillende internationale bestsellers, waaronder Handleiding voor een evenwichtige geest en een kalm gemoed, God? En De Wereldziel.
Het nieuwste boek van de Franse filosoof en publicist Frédéric Lenoir draagt een nogal pretentieuze titel Hoe we de wereld kunnen genezen.
Volgens Lenoir is de wereld ziek en dreigt ze ten onder te gaan aan een aantal crises die zich tegelijkertijd manifesteren.
In het eerste deel van zijn boek stelt hij de diagnose.
Er is sprake van een milieucrisis, een landbouwcrisis, een economische en een politieke crisis.
Dit viervoudige onheil draagt bij aan de vijfde crisis die zich op het lichamelijke en psychische vlak manifesteert.
Het schrikbarend toegenomen gebruik van antidepressiva (in de Westerse wereld) is van dat laatste een symptoom.
De ‘medicalisering van het onbehagen’ (p.
73).
Onder de oppervlakte van deze crises spelen culturele veranderingen die op een fundamentele onze manier van leven beïnvloeden.
Lenoir wijst op de verstedelijking.
Voor het eerste in de geschiedenis van de mensheid leeft de meerderheid van de wereldbevolking niet meer op het platteland maar in de staD. Door de nieuwe communicatiemiddelen leven we in een globale samenleving.
Een weg terug is er niet.
Veranderingen die vergelijkbaar zijn met de overgang van de neolithische revolutie, toen de mens van jager-verzamelaar overging op een sedentaire leefwijze en zich settelde als landbouwer (p.
38v).
Volgens Lenoir staan we op de drempel van een nieuw keerpunt.
De ‘oude’ manier van leven, gebaseerd op individualisering, rationaliteit en het streven naar steeds meer consumptie, stoot op haar grenzen.
Het grootste deel van zijn boek besteedt hij vervolgens aan de therapie voor de zieke werelD. Die moet gevonden worden in een regelmatige toediening van een geneeskrachtige cocktail, samengesteld uit de universele waarden die in alle menselijke culturen op een of andere manier terug te vinden zijn.
Lenoir noemt er zes: waarheid, gerechtigheid, respect, vrijheid, liefde en schoonheid (p.
129).
Voor de bespreking daarvan neemt hij de meeste ruimte en kan hij rijkelijk putten uit zijn godsdienstwetenschappelijke kennis, zoals we die ook in andere publicaties van hem terug kunnen vinden.
Een krachtige lijn in zijn betoog is de kritiek op de overconsumptieve westerse cultuur.
Niet voor niets noemt hij de begeerte als eerste van de drie kwaden die de menselijke geest vergiftigen (p.
205) – de andere twee zijn de moedeloosheid en de angst.
Van moedeloosheid is Lenoir in ieder geval niet te betichten.
Ondanks de immense problemen die hij signaleert en met overtuigende gegevens illustreert, blijft hij geloven dat de zieke patiënt kan genezen.
Met aanstekelijk optimisme ziet hij tekenen van herstel, van microfinanciering, biologisch-dynamische landbouw tot psychologische therapieën die de linker – en rechter hersenhelften weer beter met elkaar laten samenwerken (p.
223).
We hebben eigenlijk alles in huis, om als wereld op te knappen.
Maar de tijd dringt.
Het boek van Lenoir is een inspirerend betoog om anders te gaan leven.
Hij schuwt daarbij het grote gebaar niet, waarvan de titel van zijn boek al getuigt.
Het is nogal wat als je de hele wereld wilt genezen.
Uiteindelijk lijkt het vooral neer te komen op een pleidooi voor persoonlijke verandering.
Begin bij jezelf.
Laat je leiden door kwaliteit en niet door kwantiteit.
Hoe waar dat ook is, het maskeert het feit dat echte genezing pas te vinden is in structurele systeemveranderingen die alleen op een wereldpolitiek niveau gerealiseerd kunnen worden.
De werkelijkheid is helaas veel weerbarstiger dan de analyses van Lenoir doen vermoeden.
Dat is geen moedeloosheid, maar het nuchtere besef dat je de grote problemen waar de mensheid mee worstelt niet in het bestek van 240 pagina’s kunt ontrafelen én oplossen zonder in simplisme te vervallen.
Dat neemt niet weg dat Lenoir kundig de vinger op een aantal zere plekken weet te leggen die te maken hebben met een manier van leven waarmee we steeds meer vast dreigen te lopen.
Zijn boek kan helpen om daar oog voor te krijgen en eigen inspiratie te vinden om zelf iets bij te dragen aan het verbeteren van de werelD. Daar knapt uiteindelijk ieder mens van op.

Na de Apocalyps      Dartnell Lewis      Maatschappij

Na de apocalyps is een ode aan vergeten inzichten die fundamenteel zijn voor onze beschaving, schrijft Rik Peters.
Een superbesmettelijke variant van de vogelgriep.
Een kernoorlog.
Of een asteroïde die de aarde een kusje geeft.
Wat dan? Hoe redt de mensheid zichzelf als communicatienetwerken instorten, fabrieken stilvallen en KIJK niet meer verschijnt? Dat vraagt astrobioloog Lewis Dartnell in zijn boek Na de apocalyps, een ‘gids voor de overlevenden’.
Na de apocalyps - coverHet boek is een ode aan inzichten die heel veel mensen zijn vergeten, maar die fundamenteel zijn voor onze beschaving.
Hoe haal je ziektekiemen uit water? Wat is het vierslagstelsel? Op welke manier verander je natuurlijke vezels in kleding? How to survive the apocalypse If you were to wake up after a global catastrophe, would you have the knowledge and skills to stay alive? How would you begin to rebuild civilisation? Lewis Dartnell offers some guidelines What if modern civilisation were to collapse tomorrow? What could you do to provide for yourself – what could any of us do – if food no longer magically appeared in the supermarket, or clothes on shop hangers, or the power-grid and gas and water supplies vanished? If you were to wake up after a global catastrophe that toppled civilisation, with the vast majority of humanity gone, what would you be able to do to help the post-apocalyptic community recover? What knowledge would you need not only to avert another dark age, but accelerate the rebooting of a technological civilisation from scratch? 1.
Survive the immediate aftermath Food will remain preserved for decades in tin cans on the shelves of deserted supermarkets, so your primary concern will not be sustenance.
The one piece of information that will help you more than any other in the immediate aftermath is germ theory – the idea that contagious diseases are spread by invisibly small organisms invading your body.
As with any disaster, disease will be a particular concern – given the unrecovered corpses and contaminated water supplies.
Drinking water can be sterilised by boiling, of course, but this takes a lot of time and fuel.
Water can be disinfected with iodine tablets foraged from any camping store, or even household bleach or swimming pool chlorine, greatly diluteD. Filter murky water through a drum filled with layers of charcoal and sand before you disinfect it.
Just washing your hands can prevent a huge number of gastrointestinal and pulmonary diseases, and in the longer term, as you settle down again, you must ensure that your water supply is not contaminated upstream by your own, or anyone else's, excrement.
It seems simple enough, but even this wasn't appreciated as late as the mid-19th century.
2.
Leave the cities Aside from the stench of corruption and risk of disease, modern urbanised areas simply won't be habitable once the technological bubble that supports them bursts with the apocalypse.
With the failure of the power grid and gas supplies, modern apartment blocks would be nigh-on impossible to heat and cook in.
And where would you go for fresh water? You will need to make scavenging forays into the cities, but post-apocalyptic life would be much easier after moving to the countryside, in a traditional house with fireplaces.
A coastal region near a large wood will offer you access to a wide range of natural resources.
3.
Reinstate agriculture The "grace period" offered by the left-overs of our civilisation will only last so long, and by the time the packaged food starts running out you need to have rebooted agriculture for yourself.
The Millennium Seed Bank, located in Wakehurst, West Sussex, is the largest plant conservation project in the world and would offer the perfect backup file for civilisation.
Simple tools such as ploughs and harrows could be scavenged, or created by repurposing steel items with a simple forge, but the essential trick, one that evaded medieval farmers, is how to maintain the fertility of your fields over the years.
Without industrially synthesised fertilisers, your best option for replenishing nitrates in the soil is by rotating leguminous plants – peas, lentils, clover, alfalfa – with your cereal crops.
Dissolving bones in acid will provide phosphates, and spreading crushed chalk or limestone will counter rising soil acidity.
4.
Food surplus The vital enabler since the dawn of civilisation has been the ability not just to grow food, but to preserve it for consumption later, to see you through the winter, accumulate reserves and support whole settlements.
The key principle behind all food preservation is to modify its internal environment to hinder the growth of spoilage micro-organisms such as bacteria or moulds.
Drying, salting and saccharine jams all work by limiting the availability of moisture.
Increasing the acidity (pickling) prevents much microbial growth, but the opposite approach of using highly alkaline conditions should be avoided as it turns fats in food into foul-tasting soapy compounds.
You can also preserve food with extremes of temperature – heat-inactivation for pasteurising milk, or exploiting the gas laws to construct a refrigerator or freezer.
5.
A shirt on your back Until the recent invention of synthetic polymers, domesticated species have provided us with not only a reliable food source but the means to clothe ourselves and avoid dying of exposure.
Hide is treated to produce leather and natural animal and plant fibres are twisted into thread and then woven into fabrics.
Plant sources include the pithy stem of flax (for linen) and the fluffy fibres surrounding the seeds of cotton.
Animal fibres can be gathered from the hair of pretty much any furry mammal, although sheep or alpaca wool is most common, and one prevalent insect source is the cocoon of the Bombyx mori moth: silk.
If needs be, a clump of fibres can be teased out and rolled into a thin thread with your fingertips.
The crucial technology for weaving is the loom, and can be as rudimentary as a rectangular framework.
Look at the weave of the top or jumper you are wearing.
Two sets of fibres, at right angles, are interlaced over and under each other: the thicker warp threads give structural strength and are filled in with the weft.
Spinning and weaving also gives you strong ropes and canvas for sails or windmills.
6.
Reboot the chemical industry The progress of civilisation is often thought of in terms of advances in mechanical prowess – waterwheels and windmills then steam engines, turbines and internal combustion engines.
But establishing a capable civilisation is just as much about proficiency in providing the necessary substances and materials for the functioning of society.
Before the late 19th century and the exploitation of coal and then crude oil, the source of chemical feedstocks – acids, alcohols, solvents, tars – was by dry distillation of wood; baking timber in an airtight container and collecting the vapours released as it was converted into charcoal.
One of the most vital classes of substances throughout history has been the alkalis, such as potash (potassium carbonate) soaked out of wood ashes or soda (sodium carbonate) soaked out of seaweed ashes.
These are critical for reacting with fats and oils to make soap, disassembling plant matter to make paper, and in the production of glass.
7.
Transport As with food and other substances and materials, there will be a huge amount of petrol and diesel left behind after the apocalypse: vast underground lakes beneath every service station and in petrochemical storage tanks.
But this reserve will not last forever, and will deteriorate over time.
You'll be able to cannibalise spare parts to keep cars, trucks, and other mechanisation going, but you'll need to produce your own biofuels.
Rendered animal fat or plant oil reacted with methanol (wood alcohol, distilled from heated timber) and lye (made by reacting soda with quicklime from roasted chalk or limestone) produces biodiesel.
You can even fuel a car directly with wood, using a procedure called "gasification" that was common in the second world war.
Timber is partially combusted in a closed metal canister, the heat breaking down the wood to release combustible gases like hydrogen and methane, which can be filtered and piped directly into the engine cylinders.
8.
The Greatest Invention Selected tips on how to keep yourself alive and begin rebuilding civilisation will only get you so far.
The greatest invention of them all, the piece of the modern world that must above all else be preserved through the cataclysm, is the scientific methoD. It is only by thinking rationally, closely observing the world around you, and asking carefully constrained questions of nature – running experiments – that you will be able to decide which explanatory story (or hypothesis) is more likely to be correct.
This knowledge-generating machinery of science is phenomenally successful and will enable the post-apocalyptic society to reconstitute all that is known today.
It is science that built our modern world, and it is science that you will need to rebuild again.

Het woord als wapen      Gessen Masha      Russische geschiedenis

De Russisch-Amerikaanse journalist Masha Gessen schreef in 2012 een onthullende biografie over Vladimir Poetin: De man zonder gezicht.
In haar nieuwe boek Het woord als wapen schrijft Gessen hoe de punkband Pussy Riot is uitgegroeid tot het boegbeeld van de brede, vreedzame Russische protestbeweging die pleit voor democratie, staatkundige hervormingen en vrouwenrechten.
Masha Gessen sprak met de leden van Pussy Riot over hun idealen en motieven, woonde hun rechtszaak bij en kreeg toegang tot brieven en dagboekverslagen.
Het woord als wapen is een onthullende reportage over hoe het machtige en corrupte Rusland mensenrechten aan zijn laars lapt en vreedzaam protest in de kiem smoort.
‘Het woord als wapen is van belang omdat het inzicht geeft in het leven van jonge Russinnen en het rechtssysteem.
Als Het woord als wapen iets duidelijk maakt, is het wel dat Poetin nog niet van hen af is.
’ – Trouw In ‘Het woord als wapen’ volgt onderzoeksjournalist Masha Gessen drie leden van het politiek-feministische kunstcollectief Pussy Riot.
Gessen doet in dit boek uitvoerig verslag van het proces dat de Russische staat aanspande tegen Maria , Nadja en Kat nadat deze drie jonge dames in een Russisch orthodoxe kathedraal een 40 seconden durend protestlied ten gehore hadden gebracht.
Pussy Riot kan worden gezien als een van de aanjagers van de nieuwe protestgolf die er momenteel in Rusland gaande is.
Een deel van de Russen is het dictatoriale regime van Vladimir Poetin beu.
‘Het woord als wapen’ opent met een biografisch deel waarin de levens van Kat, Maria en Nadja centraal staan.
Gessen doet dit op een wel erg bittere en afstandelijke manier.
Ze rijgt feiten aaneen, maar ze vergeet hierbij de lezer op gepaste momenten lucht te geven.
Ze citeert uit de dagboeken van dit nog jonge drietal en de vraag is of dit zinvol is.
Het zijn dagboekfragmenten van jong volwassenen die worstelen met zichzelf, maar die de kunst van het relativeren nog moeten ontdekken.
Deze eendimensionale en bittere verteltrant maakt dit eerste deel erg moeilijk verteerbaar.
Het typeert de Russische schrijfstijl die vaak nogal hoekig en puur op feiten gericht is.
Als Westerling moet er dus geschakeld worden.
Na het biografische onderdeel volgt een zeer uitgebreid verslag van het proces.
Net als in het eerste deel moet de lezer zich in deel twee door een gortdroge brij feiten heen manoeuvreren.
Her en der is het schokkend om te zien hoe het er in de Russische rechtspraak aan toegaat.
In feite ligt het vonnis al klaar, maar de rechtszitting kan echter maanden duren.
Ook de volstrekt onbekwame rechters, openbaar aanklagers en advocaten diskwalificeren het gehele Russische juridische apparaat tot ver achter de kommA. Pas in het derde deel van ‘Het woord als wapen’ neemt de leesbaarheid toe.
Hierin zien we hoe het Nadja en Maria vergaat in het strafkamp.
Het is ontluisterend om te lezen dat een strafkamp feitelijk niets anders is dan een plaats waar moderne slavernij wordt bedreven.
De arbeidskosten zijn nihil en de productie per gedetineerde blijkt onmenselijk hoog.
Masha Gessen beschrijft de totale ontmenselijking die de Russische strafkampen bewerkstelligen in dezelfde bittere toonsoort als de rechtsgang en de biografieën, maar in dit derde deel van het boek komt de tekst pas tot leven.
‘Het woord als wapen’ is een boek voor iedereen die zich meer dan gemiddeld interesseert in de Russische samenleving.
Gessen doet vooral geen moeite om ons bij de lurven te grijpen.
De strijd die de vrouwenbeweging in de Westerse wereld meer dan 40 jaar geleden voerde, begint in Rusland nu pas vorm te krijgen.
We kunnen gerust zeggen dat de dames van Pussy Riot in onze ogen het emancipatoire wiel opnieuw aan het uitvinden zijn.
Soms is dat erg vermoeienD. Voor Rusland is het echter een bittere noodzaak.

Verwoesting en Vooruitgang      Morris Ian      Krijgswetenschap

Het nut van oorlog Oorlog is goed, maar lang niet altijD. De 20ste eeuw kent minder geweldsdoden en veel meer welvaart dan het stenen tijdperk.
Hoe komt dat? Oorlog is niet zinloos, maar helpt de wereld vooruit, weet historicus Ian Morris zeker.
Het bewijs: de kans dat we – wereldwijd – nu door geweld omkomen is veel kleiner dan tijdens de Romeinen of in de Middeleeuwen.
Zelden kreeg een boek onbedoeld een toepasselijkere titel dan The Great Illusion van Norman Angell.
In deze bestseller uit 1910 betoogde de Britse journalist (en latere winnaar van de Nobelprijs voor de vrede) Angell (1872-1967) dat oorlogen in het industriële tijdperk ‘futiel’ waren geworden.
De economieën van de Europese landen waren zo met elkaar verweven geraakt dat de schade die ze van oorlogen zouden ondervinden veel groter was dan de opbrengsten.
Nieuwe grootschalige oorlogen in Europa waren daarom niet uitgesloten, maar wel hoogst onwaarschijnlijk.
‘De dagen van vooruitgang door geweld zijn geteld en van nu af aan zal er vooruitgang zijn door ideeën’, voorspelde Angell.
Vier jaar later brak de Eerste Wereldoorlog uit, de verschrikkelijkste oorlog tot dan toe, die ook algemeen als de meest zinloze wordt beschouwD. In Verwoesting en vooruitgang.
Hoe oorlog de menselijke beschaving heeft gevormd haalt de Britse historicus en archeoloog Ian Morris (1960) het pamflet van Angell een paar keer aan.
Achteraf gezien koos Angell inderdaad een ongelukkig tijdstip voor The Great Illusion, vindt Morris die vier jaar geleden opzien baarde met Why the West Rules – For Now (2010), een studie over de westerse overheersing van de werelD. Maar wat blijkt nu, in het tweede decennium van de 21ste eeuw? ‘Als Angell hier een eeuw na zijn uitspraak had kunnen terugkeren, zou hij gezegd hebben dat hij de beste toekomstvoorspeller aller tijden was’ schrijft Morris: ‘In 2010 was de aarde vreedzamer en welvarender dan ooit tevoren.
Het risico van een gewelddadige dood was minder dan één op honderd (in West-Europa minder dan één op drieduizend).
Mensen werden gemiddeld twee keer zo oud, aten zo goed dat ze bijna tien centimeter langer werden en verdienden vier keer zoveel als hun grootouders in 1910.
’ Zoals de meeste historici, vindt Morris de Eerste Wereldoorlog niet onvermijdelijk.
Het is heel eenvoudig: als de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand in 1914 niet naar Sarajevo was gegaan, was de Eerste Wereldoorlog niet uitgebroken.
Maar dit maakt de Eerste Wereldoorlog nog niet zinloos.
In 1914 begon de ‘Oorlog om Europa’, die pas na de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog in 1989 eindigde met de val van de Muur en de opheffing van de Sovjet-Unie twee jaar later, betoogt Morris.
Het eindresultaat van de 75 jaar durende oorlog was dat Groot-Brittannië, dat in de 19de eeuw de politieman van de wereld was geworden, eindelijk een opvolger had gekregen.
Vanaf 1989 waren de Verenigde Staten de onbetwiste globocop van de internationale orde en brak er een periode van ongekende, wereldwijde vrede en welvaart aan.
De Oorlog om Europa is niet de enige oorlog die voor vooruitgang heeft gezorgd, zo wil Morris laten zien met War! What is it good for, een titel die hij ontleende aan de gelijknamige anti-oorlogsnummer (1970) van Motownzanger Edwin Starr.
Sinds de mens de landbouw uitvond zijn oorlogen de motor van de vooruitgang geweest, is zijn provocerende stelling.
Dat werkte zo: door de uitvinding van de landbouw raakte de mens, anders dan de nomadische jager die hij eerder was, ‘gekooid’ en bleef hij op één plek wonen.
Doordat de landbouw meer voedsel opleverde dan jagen en het verzamelen van vruchten, nam ook de bevolking sneller toe.
Dit maakte na verloop van tijd gebiedsuitbreiding nodig en dit deed de mens, van nature een beest dat geweld niet schuwt, door de verovering van nieuwe gebieden.
Eerst werden die beheerst door wat Morris ‘stationaire bandieten’ noemt, krijgsheren die een deel van de oogst opeisten.
Uiteindelijk ontstonden er ordelijke ‘machtsstaten’, grote samenlevingen met een centraal gezag dat min of meer een monopolie op geweld haD. In deze machtsstaten nam de productiviteit en dus de welvaart verder toe en daalde het aantal doden door gewelD. Had de mens in het stenen tijdperk een kans van twintig procent om door geweld om te komen, in het Romeinse Rijk was dit ondanks de vele oorlogen nog maar zo’n vijf procent.
En in de eeuw van de twee Wereldoorlogen was dit percentage zelfs gedaald tot twee procent, wereldwijD. Om te bewijzen dat oorlog en vooruitgang onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, heeft Morris zich niet beperkt tot militaire geschiedenis.
Verwoesting & vooruitgang is een indrukwekkend amalgaam van beschouwingen over geschiedenis, evolutiebiologie, psychologie, antropologie, speltheorieën, wapenkunde en oorlogsvoering.
Maar hoe knap en erudiet Morris’ studie ook is, zijn boude stelling dat ‘juist oorlog de wereld veilig heeft gemaakt’, weet hij niet overtuigend te bewijzen.
Om te beginnen laat hij na om uit te leggen wat het nut van veel beruchte oorlogen nu precies is geweest.
De Napoleontische oorlogen in het begin van de 19de eeuw noemt hij bijvoorbeeld wel, maar of en hoe ze het toenmalige Europa veiliger en welvarender hebben gemaakt, wordt niet duidelijk.
De Dertigjarige Oorlog die van 1618 tot 1648 Europa teisterde en aan een groot deel van de Duitse bevolking het leven kostte, laat hij zelfs ongenoemD. Voor Morris doen afzonderlijke oorlogen niet zo veel ter zake.
Hij is een historicus van de grote greep: alle oorlogen uit het tijdvak 1415-1914 zijn in zijn betoog onderdeel van de ‘Vijfhonderdjarige Oorlog’.
De einduitkomst van deze eeuwenlange oorlog was dat globocop Groot-Brittannië en andere Europese landen 84 procent van de wereld beheersten en die ‘veiliger dan ooit tevoren’ maakten.
Contraproductieve Oorlog Toch blijkt in de loop van Verwoesting & vooruitgang dat lang niet alle oorlogen zijn uitgemond in meer veiligheid en grotere welvaart.
Er bestaan ‘productieve’ en ‘onproductieve’ oorlogen, legt Morris uit, en de laatste soort oorlogen leidt niet tot vooruitgang.
Zo werd de productieve Vijfhonderdjarige Oorlog voorafgegaan door de ‘Contraproductieve Oorlog’ die maar liefst van het jaar 1 tot 1415 duurde.
Europa en Azië werden toen geteisterd door invallen van nomadische ‘barbaren’ uit Centraal-Azië.
Met hun nieuwe manier van oorlogvoeren – op paarden – hadden ze veel succes.
Uiteindelijk leidden hun invallen niet alleen tot de ondergang van het Romeinse Rijk, maar ook tot die van de grote machtsstaten die in China en India bestonden.
En aangezien het eigenlijk niet oorlogen of verwoestingen maar machtsstaten zijn die met een monopolie van het centrale gezag op geweld en belastingen zorgen voor meer veiligheid en welvaart, ging de wereld gedurende de eerste 1400 jaar van de jaartelling juist achteruit.
Morris baseert zijn studie over oorlogen op globale cijfers over geweldsdoden door de millennia heen.
Die heeft hij gedeeltelijk ontleend aan The Better Angels of Our Nature: Why Violence Has Declined , een studie uit 2011 waarin de Canadees-Amerikaanse psycholoog Steven Pinker laat zien dat het geweld in de loop van millennia is afgenomen en zelfs de twintigste eeuw veel minder gewelddadig was dan het stenen tijdperk.
Maar hoe Morris’ cijfers precies zijn samengesteld, blijft vaak onduidelijk.
Zo merkt hij op dat ook de doden door ziekten, honger en terreur die met oorlogen verband houden, geweldsdoden zijn.
Maar duister blijft of hij in de Vijfhonderdjarige Oorlog bijvoorbeeld de miljoenen doden heeft meegerekend die tijdens de Belgische heerschappij in Congo vielen.
Vermoedelijk niet.
Zijn onderzoek naar precieze aantallen geweldsdoden wekt in ieder geval geen grondige indruk.
Zo schrijft hij dat Stalin in de Sovjet-Unie ‘tienduizenden van zijn onderdanen’ liet executeren, terwijl dit er alleen al in 1937 700.
000 waren.
Aan het eind van zijn boek geeft Morris toe dat zijn cijfers ‘subjectieve gegevens’ zijn.
‘Uit verder onderzoek zal ongetwijfeld blijken dat ook de door mij gehanteerde schattingen niet kloppen’, schrijft hij laconiek.
‘De kans om door oorlogsgeweld om het leven te komen in de oude rijken heb ik geschat op 2 tot 5 procent, oplopend naar 5 tot 10 procent in de periode van de daaropvolgende feodale anarchie.
Maar zo werkt wetenschap nu eenmaal: een onderzoeker heeft bepaalde vermoedens, die door een andere onderzoeker al snel weerlegd en door een betere aanname vervangen worden.
’ De meeste historici kijken slechts achterom en wagen zich niet aan een blik in de toekomst.
Maar als historicus die zich het liefst bezighoudt met de hele menselijke geschiedenis, is Morris daar niet bang voor.
In het slothoofdstuk ‘Laatste hoop voor de wereld: het Amerikaanse wereldrijk, 1989-?’ schetst hij verschillende scenario’s voor de wereld omstreeks 2040.
De kans is groot dat een oorlog omstreeks 2040 een Armageddon wordt Ergens tussen 2030 en 2040 zullen de Verenigde Staten als globocop van de wereld worden uitgedaagd en wordt de overheersende Amerikaanse positie bedreigd door China, dat nu al lange tijd een grote economische groei kent.
Verrassend genoeg is volgens Morris de slechtste manier ‘waarop de Verenigde Staten China zouden kunnen onderschatten gelijk aan de slechtste manier waarop Groot-Brittannië een eeuw geleden Duitsland verkeerd had kunnen begrijpen: door in oorlog te raken.
’ Want al wil hij met Verwoesting & vooruitgang bewijzen dat oorlog goed is voor de wereld, sinds de val van de Muur en het einde van de Koude Oorlog is er iets fundamenteels veranderD. Niet alleen de Verenigde Staten, Rusland en China hebben nu atoomwapens, maar ook landen als Pakistan, Noord-Korea, Israël en binnenkort misschien ook Iran.
De kans is dan ook groot dat een grote oorlog omstreeks 2040 een Armageddon wordt.
Misschien zorgt de toenemende robotisering en computerisering ervoor dat landen en wereldburgers steeds meer met elkaar versmelten, zo speculeert Morris, en wordt de Pax Americana vervangen door de Pax TechnologicA. Maar erg gerust is hij er niet op.
Een eeuw geleden dachten figuren als Norman Angell tenslotte ook dat de verwevenheid van de Europese landen een nieuwe, grote oorlog onwaarschijnlijk maakte.

De zeven eigenschappen voor succes in je leven      Covey Stephen      Menswetenschappen

Rubriek:Algemeen management Trefwoorden:Leiderschap, Management, Managementvaardigheden, Persoonlijk leiderschap, Persoonlijke effectiviteit, Psychologie Al decennialang vormen de zeven eigenschappen van Covey een inspiratiebron voor jong en ouD. Covey leert ons hoe we de kwaliteit van ons leven kunnen verbeteren, zowel privé als op het werk.
Dat doet hij door ons zeven eigenschappen aan te reiken, gebaseerd op universele principes: 1.
Wees proactief.
Besef dat u altijd iets kunt doen aan uw omstandigheden en zie hoe u uw leven kunt gaan sturen.
2.
Begin met het einde voor ogen.
Begin met een goede omschrijving van uw doel, voor u ernaar kunt streven.
3.
Belangrijke zaken eerst.
Maak onderscheid tussen wat belangrijk is voor het behalen van uw doel en wat niet.
4.
Denk win-win.
Als u uw doel hebt gesteld, probeer dan met een ander samen te werken om jullie beider doelen te bereiken.
5.
Eerst begrijpen, dan begrepen worden.
Met anderen communiceren begint met luisteren en begrijpen - dat opent de dialoog.
6.
Synergie.
Samenwerken levert altijd meer op dan wanneer u de afzonderlijke bijdragen zou optellen; dit is het principe van 'creatieve samenwerking'.
7.
Houd de zaag scherp.
Voortdurende vernieuwing, bijsturing en herijking van de doelen.
In ‘De zeven vaardigheden voor succes in je leven’ beschrijft Stephen Covey (1989) een model over behalen van succes.
Dit model bestaat uit 3 gedeelten, waarin 7 persoonlijke eigenschappen behandeld worden die de afgelopen 200 jaar in de literatuur worden beschreven als factoren voor succes.
Het eerste deel beschrijft het streven naar onafhankelijkheid, deel twee beschrijft het kiezen voor wederzijdse afhankelijkheid en het derde deel het scherp houden van de zaag, ofwel succesvol te blijven.
Alvorens de zeven eigenschappen te ontwikkelen die in deze drie gedeelten besloten liggen beschrijft Covey de algemene behoefte van het leven naar fundamentele principes, het principiele paradigma, in plaats van een pragmatische levenshouding.
De basis van principiële paradigma kan ook beschreven worden als het ik-paradigma, waarin je er vanuit gaat dat jij het zelf voor het kiezen hebt, zelf dingen doet en het belangrijkste: zelf verantwoordelijk bent voor je eigen succes.
Dit boek is geschikt voor een ieder die zich wilt verdiepen in zijn of haar eigen gedrag op het werk of in het privé leven.
De eigenschappen voor succes die Covey beschrijft zijn van invloed op je gedrag en zullen daarmee impact hebben verschillende relaties die je met andere mensen hebt.
Samenvatting Deel één van het model beschrijft de behoefte om te STREVEN NAAR ONAFHANKELIJKHEID. Hier liggen drie eigenschappen aan ten grondslag.
Het proactief handelen, het definiëren van een doel of eind en het stellen van de juiste prioriteiten.
Proactief handelen wordt beschreven als het maken van je eigen keuzes.
Ons gedrag is afhankelijk van onze keuzes, niet van onze omstandigheden.
De manier waarop je reageert op elke stimulus die je krijgt bepaald waar je in de nabije toekomst zult zijn.
Andersom geredeneerd: “wat ik vandaag ben, daar heb ik gisteren voor gekozen”.
De cirkel van betrokkenheid met daarin de cirkel van invloed kan het verschil tussen reactieve en proactieve personen verduidelijken.
Een reactief persoon zal zich focussen op zijn cirkel van betrokkenheid en zich focussen op omstandigheden waar hij/zij zelf niets aan kan doen.
Proactieve mensen richting zich op hun cirkel van invloeD. Ze spannen zich in voor zaken waar ze zelf iets aan kunnen veranderen, met als gevolg dat hun cirkel van invloed groeit.
Tot slot kan het verschil tussen een reactief en een proactieve persoonlijkheid gekenmerkt worden door de werkwoorden hebben en zijn.
De cirkel van betrokkenheid wordt gekenmerkt door hebben: “Had ik maar wat meer tijd voor mijzelf”, of, “als ik eenmaal mijn diploma heb….
”.
De cirkel van invloed is gebaseerd op zijn en beschrijft de principiële houding: “misschien kan ik in het vervolg wat geduldiger zijn”.
De tweede stap in het streven naar onafhankelijkheid is het definiëren van je eigen doelstellingen.
Wat voor persoon wil je zijn? Covey beschrijft de oefening om je je eigen begrafenis voor te stellen.
Wat wil je dat mensen over je zeggen in hun speech? Ieder mens vervuld meerdere rollen in zijn leven.
Zo kun je een vader zijn, maar ben je ook een kind, een vriend of een collegA. Het is goed om voor elke rol voor jezelf op te schrijven wat voor persoon je wilt zijn.
Dit noemt Covey je persoonlijke missie.
De basis van de persoonlijke missie ligt in je persoonlijke manier van handelen, je cirkel van invloeD. De meeste mensen handelen vanuit een kern-paradigmA. Zoals eerder beschreven word succes op de lange termijn volgens Covey behaald als men zich gedraagt naar een paradigma van principes.
De meeste mensen handelen naar een meer oppervlakkig centrum, een centrum van genot, van geld of een centrum van gezin waarin je beslissingen laat afhangen van het resultaat op één van deze factoren.
Wanneer je handelt vanuit het centrum van principes tellen niet zozeer de resultaten met betrekking tot behoefte bevrediging, een financiële beloning of het welzijn van je gezin, maar de mate waarin je leeft naar je eigen overtuigingen.
Twee vragen die dit verschil verduidelijken is: Doe je dingen juist? (resultaat) of doe je de juiste dingen (principe)? De derde eigenschap die behoord tot het groeien naar onafhankelijkheid wordt beschreven door het credo: belangrijke zaken eerst, ofwel het prioriteiten stellen.
Covey beschrijft het kwadrant met op de assen belangrijk – niet belangrijk, en dringend – niet dringenD. Succesvolle mensen werken doorgaans aan activiteiten in kwadrant II: belangrijke en niet urgente zaken.
Dit zijn activiteiten als het werken aan relaties, nieuwe mogelijkheden onderzoeken, plannen, sporten, voorbereiding van een vergadering en ontspannen.
Bewustwording van wat je doet in je vrije tijd kan een valkuil worden.
Zo kan televisie kijken erg ontspannend zijn (belangrijk), maar is drie uur per dag (Nederlands gemiddelde, CBS 2010) of zelfs vijf uur per dag (Amerikaans gemiddelde, CNN 2009) nog wel effectief? De belangrijkste manier om te sturen op kwadrant twee zaken is het maken van een planning, en je daar natuurlijk ook aan te houden.
Deel twee van het model beschrijft het bereiken van GEKOZEN WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID, op basis van principes vier tot en met zes: het creëren van win-win situaties, eerst begrijpen dan begrepen worden en synergie.
Een belangrijk uitgangspunt voor het creëren van win-win situaties, eigenschap vier, is dat geluk en succes overvloedig zijn.
Dit betekent dat niemand hoeft te compenseren voor jou geluk, of dat slechts één iemand een bepaalde hoeveelheid succes kan halen.
Er in alle relaties naar streven dat alle partijen winnen levert niet alleen winst op de korte termijn, maar is ook goed voor de relatie; de lange termijn.
Bij het onderhandelen richt men zich dan ook op de belangen van de andere partij en niet op oorspronkelijke standpunten.
De vijfde eigenschap beschrijft het leren empathisch luisteren naar anderen.
De clou voor effectieve communicatie is volgens Covey dat je de ander eerst probeert te begrijpen alvorens je eigen punt duidelijk te maken.
De Grieken beschrijven deze eigenschap in de filosofie als Ethos, Pathos, Logos.
Deze woorden beschrijven persoonlijkheid, betrokkenheid en rationaliteit in deze volgorde.
De meeste mensen echter, neigen in eerste instantie vanuit hun logica te beredeneren.
De zesde eigenschap, synergie, beschrijft de meerwaarde van het gebruiken van de voorgaande vijf eigenschappen.
Het resultaat is meer dan de som der delen.
Wanneer meerdere mensen de voorgaande eigenschappen beheersen ontstaat er een zeer effectieve manier van samenwerken gebaseerd op vertrouwen waar beslissingen worden genomen op basis van belangen en principes.
Het derde deel van het model van Covey beschrijft HET SCHERP HOUDEN VAN DE ZAAG.
Daarin beschrijft hij als zevende eigenschap de vier dimensies van persoonlijke vernieuwing.
Wanneer een kip gouden eieren legt is het belangrijk dat de kip zelf goed verzorgt wordt om te garanderen dat er ook in de toekomst nog gouden eieren gelegd worden.
Voor persoonlijk succes is het daarom ook van belang dat je goed voor jezelf zorgt.
De vier dimensies zijn Lichamelijk, zoals voeding, sport en stressbeheersing, Sociaal-emotioneel: zoals empathie, synergie en innerlijke zekerheid, Spiritueel: zoals toewijding, studie en meditatie, en Geestelijk: als lezen, plannen en schrijven.
Blijven groeien in elk van deze dimensies heeft volgens Covey de grootste impact op je persoonlijke groei, en daarmee succes.
Positief Het kiezen van de juiste activiteiten aan de hand van het kwadrant van urgent en belangrijk kan je vooral veel rust geven in je werk, en thuis.
Timothy Ferris (2007) beschrijft het journaal kijken en verschillende nieuwssites bijhouden als grootste verspilling van tijD. Er is altijd wel een collega of vriend is die het leuk vind om je te vertellen wat hij of zij gisteren heeft gezien of gelezen.
Belangrijk nieuws bereikt je toch wel, alleen iets later.
Voor de meeste mensen kan het actief volgen van nieuws geclassificeerd worden als een activiteit in Covey’s cirkel van betrokkenheid omdat de meesten van ons geen persoonlijke invloed hebben op politieke of economische omstandigheden in de werelD. Daarmee wordt het actief volgen van het nieuws een niet belangrijke – niet urgente zaak, kwadrant vier.
Overigens zijn Covey (1989) en Ferris (2007) het er over eens dat alle andere televisie ook in kwadrant vier thuis hoort omdat het over het algemeen weinig toevoegt aan je persoonlijke groei of leercurve.
En niet leren is volgens Liker en Hoseus (2008) de grootste verspilling in de people value streem, in een mensenleven.
Uitzonderingen zijn programma’s die direct te maken hebben met je persoonlijk doelstellingen (eigenschap 2).
De tijd die men op het werk besteed aan nieuwssites bezoeken kan veel beter in belangrijke niet urgente zaken van het werk gestoken worden.
Wanneer je een paar minuten van ontspanning nodig hebt kun je die minuten besteden door te werken aan je relaties met collega’s (eigenschap 4/5).
Het elimineren van de gemiddelde drie uur per dag televisie kijken levert tijd op voor activiteiten met je gezin (relaties) of zelfontplooiing (eigenschap 7) door te lezen, schrijven of bijvoorbeeld muziek maken.

NV Terreur      Napoleoni Loretta      Terrorisme

Osama Bin Laden een gek in een grot? Vergeet het.
Zie hem liever als een financieel genie dat het grootste imperium beheert van alle terroristische en gewapende organisaties.
Mocht al het geld van die geweld-economie in één keer uit de westerse economie worden gehaald, dan belandt onze economie in een diepe crisis.
Het gaat om 1,5 biljoen dollar, tweemaal de waarde van alles wat de Britten met z'n allen in één jaar produceren.
Tot die conclusie komt de Italiaanse econome en journaliste Loretta Napoleoni in haar baanbrekende studie NV Terreur.
Hoe ophefmakend haar onderzoek ook, Loretta Napoleone raakte haar boek voor de aanslagen van 11 september aan geen uitgever kwijt.
Zeker in Europa leek het terrorisme eind jaren '90 op de terugweg, dus zat niemand te wachten op een uitvoerige studie naar de centen achter de terreur.
Zelfs na 11 september duurde het maanden voor een uitgever brood zag in het droge werk van de Italiaanse journaliste en econome, die kan terugkijken op een ruime ervaring bij banken en bij onder meer het Internationaal Muntfonds in de VS en EuropA. ,,Uitgevers reageerden terughoudend'', zegt ze.
,,Onmiddellijk na 11 september had iedereen alleen maar oog voor de godsdienstige drijfveren achter de terreur.
Bin Laden en al-Qaeda werden afgeschilderd als religieuze gekken, terwijl dit boek precies duidelijk maakt dat ze met heel veel zakelijk talent te werk gaan.
'' Aan de ideologische of religieuze motieven van terreurnetwerken maakt Napoleoni inderdaad geen woorden vuil.
Ze onderzoekt hoe de netwerken aan hun centen komen, wat ze ermee doen en hoe nauw die geweld-economie verweven is met de normale economie.
Sinds de eerste editie eind 2003 reist het boek in snel tempo de wereld ronD. Financieel expert Haar conclusies zijn verontrustenD. Vergeet het beeld van Bin Laden als een fanatieke moordenaar in een grot in Afghanistan.
Denk liever aan een gewiekst financieel expert die zijn portefeuille geraffineerd samenstelt.
Een intelligente man die met zijn fortuin even handig de wereldwijde effectenmarkt bespeelt als een kapitalistische vennootschap met inside-informatie.
Cynisch genoeg werd een week voor de aanslagen van 11 september een ongewoon drukke handel gerapporteerd in sectoren als de luchtvaart, energie en verzekeringen: allemaal sectoren die zwaar de gevolgen zouden dragen van die fatale dag.
Ook op olie en goud werd bijzonder druk gespeculeerD. Bin Laden beschikte daarvoor over tachtig schijnbedrijven overal ter wereld, ideaal om sporen te doen verzanden.
De organisatie was bijvoorbeeld zo voorzichtig om miljoenen dollars om te zetten in goud en diamanten voor het geval het westen de rekeningen van het netwerk zou bevriezen.
Oorlog om de oorlog Het klinkt ironisch, maar precies de overwinning van de Verenigde Staten op de Sovjetunie heeft geleid tot een explosieve groei van de geweld-economie, gelooft Napoleoni.
De stabiele wereld-in-twee-kampen is veranderd in een versplinterd front met tal van conflicten.
En als iets een buitenkans is voor gewapende organisaties om winst te maken, dan is het wel oorlog.
Neem nu Tsjetsjenië.
De instorting van de staat opende er de poorten voor islamitische gewapende organisaties die het land veranderden in een overslagplaats voor drugs en wapens.
Die illegale handel is samen met witwassen en ontvoeren de belangrijkste bron van overleven geworden.
Daardoor wordt het voortzetten van de oorlog zelfs een doel op zich.
Zolang de chaos blijft duren, blijven de groepen hun territorium controleren én uitbuiten.
Congo is een triest voorbeeld, net als Sierra Leone.
De diamantsmokkel uit dat land was in 1999 naar schatting 75 miljoen dollar waarD. Zelfs zonder de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen biedt een oorlog fantastische winstkansen.
Kijk naar Soedan.
Het bevrijdingsleger SPLA zou in het zuiden van het land tot 65 procent van de voedselhulp voor de hongerende bevolking gestolen hebben.
Religieuze kolonisatie De geweld-economie draait dus lang niet alleen om (moslim)terreurorganisaties.
Maar, schrijft Napoleoni, de nieuwe jihad van lieden als Bin Laden is wel de motor.
Ook hier heeft de val van de Sovjet-Unie enorme kansen geopend voor moslimfundamentalisten.
Nieuwe staten met grote groepen moslims als Kirgizië, Tadjikistan of Kazachstan belandden na hun onafhankelijkheid in een economische chaos.
Ze moesten toen niet rekenen op Westerse banken en investeerders.
Turkse, Iraanse en vooral Arabische banken snelden wél toe, zoals ze dat ook deden in Albanië en Kosovo, zegt Napoleoni.
Vooral de bankiers en zakenlui van het oerconservatieve Saoedi-Arabië hebben op die manier een religieuze kolonisatie gevoerD. Leningen werden bijvoorbeeld enkel verstrekt aan wie beloofde de streng-islamitische wetten te onderhouden.
Het resultaat, schrijft Napoleoni, is een netwerk van islamistische organisaties die kunnen rekenen op zeer gevarieerde inkomsten.
Legale inkomsten uit gewone bedrijven, maar evengoed illegale inkomsten uit witwaspraktijken en de smokkel van wapens en drugs.
En niet te vergeten: giften van rijke moslims via liefdadigheidsorganisaties.
Hun einddoel is het omverwerpen van westers gezinde regimes zoals dat van Saoedi-Aabie.
Die vorstenhuizen blokkeren niet alleen de vorming van zuiver islamitische staten, ze laten ook toe dat het westen zich de olie toe-eigent.
En die economische ,,plundering'' is de grondoorzaak van het conflict tussen de islamistische terreur en het westen, aldus Napoleoni.
Van dollar naar euro We voelen de gevolgen van die geweld-economie meer dan we denken.
Een systeem met een waarde van 1,5 biljoen dollar - 1.
500.
000.
000.
000 dollar - moet wel gevolgen hebben voor de gewone economie.
Het geld wordt ook grotendeels in onze economieën gerecycleerD. Dat geldt zeker omdat het westen de grootste handelaar is in wapens en de grootste verbruiker van drugs.
En wapens zijn de grootste uitgavenpost voor de gewapende organisaties, drugs hun grootste inkomenspost.
Niet toevallig, zegt Napoleoni, is na de aanslagen van 11 september en de invoering van de Patriot Act in de VS de dollar gaan dalen.
Die Patriot Act verplicht bankiers namelijk om verdachte geldstromen te rapporteren, maar veel rapporten zijn er niet geschreven.
Het terreurgeld stroomt nu immers volop naar het in verhouding vrijere EuropA. Het illustreert perfect de macht van de geweldeconomie, schrijft ze.
Mocht al dat geld in een keer aan onze economie worden onttrokken, dan dreigt onverbiddelijk een recessie.
Al voegt ze eraan toe dat in een geglobaliseerde wereld als de onze, dit geld gewoon niet gestopt kan worden

Achter de schermen van het heelal      Bertone Gianfranco      Astronomie

Aan het einde van de twintigste eeuw werd de wetenschap overrompeld door de conclusie dat ons heelal gevuld moet zijn met een onbekende substantie: donkere materie.
Het lijkt er steeds meer op dat ons heelal voor maar liefst 85 procent uit deze ongrijpbare materie moet bestaan die onze sterrenstelsels en clusters van sterrenstelsels in bedwang houdt, maar tot op heden heeft nog niemand er daadwerkelijk directe sporen van kunnen waarnemen.
Bestaan die donkere deeltjes wel, of zien de fysici misschien spoken? In Achter de schermen van het heelal buigt Gianfranco Bertone zich over dit raadselachtige fenomeen, dat gezien wordt als een van de grootste uitdagingen van onze tijD. Hij beschrijft de huidige wereldwijde race om de oorsprong van deze substantie te achterhalen, en hij laat aan de hand van begrijpelijke concepten en ideeën uit de kunst en literatuur de gevolgen van de ontdekking van de donkere materie zien.
Eén ding staat vast: de uitkomst van deze zoektocht zal hoe dan ook een absolute revolutie betekenen voor de natuurkunde en de kosmologie.
Gianfranco Bertone is universitair hoofddocent natuurkunde en kosmologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Hij behaalde een PhD in Oxford, en werkte aan de universiteiten van onder meer Padua, Zürich en Parijs.
'In vrolijke, met literaire citaten doorspekte hoofdstukken beschrijft Bertone hoe fysici donkere materiedeeltjes nu al jarenlang te pakken proberen te krijgen.
' margriet van der heijden, nrc handelsblad **** Aan het einde van de twintigste eeuw werd de wetenschap overrompeld door de conclusie dat ons heelal gevuld moet zijn met een onbekende substantie: donkere materie.
Het lijkt er steeds meer op dat ons heelal voor maar liefst 85 procent uit deze ongrijpbare materie moet bestaan die onze sterrenstelsels en clusters van sterrenstelsels in bedwang houdt, maar tot op heden heeft nog niemand er daadwerkelijk directe sporen van kunnen waarnemen.
Bestaan die donkere deeltjes wel, of zien de fysici misschien spoken? In Achter de schermen van het heelal buigt Gianfranco Bertone zich over dit raadselachtige fenomeen, dat gezien wordt als een van de grootste uitdagingen van onze tijD. Hij beschrijft de huidige wereldwijde race om de oorsprong van deze substantie te achterhalen, en hij laat aan de hand van begrijpelijke concepten en ideeën uit de kunst en literatuur de gevolgen van de ontdekking van de donkere materie zien.
Eén ding staat vast: de uitkomst van deze zoektocht zal hoe dan ook een absolute revolutie betekenen voor de natuurkunde en de kosmologie.
Gianfranco Bertone is universitair hoofddocent natuurkunde en kosmologie aan de Universiteit van Amsterdam Donkere materie als ingewikkeld fenomeen Donkere materie.
Het kan van alles zijn.
Letterlijk, zo zegt Gianfranco Bertone, universitair hoofddocent natuurkunde en kosmologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Het komt erop neer dat zelfs de meest verstandige natuurkundigen in feite nog geen flauw idee hebben van wat deze donkere materie inhoudt, die toch 85 procent van ons heelal beslaat.
En toch strijden natuurkundigen met en onder elkaar om deze substantie te doorgronden.
Geen sinecure, zo blijkt al rap uit Bertones uiteenzetting in 'Achter de schermen van het heelal.
' Al op de derde pagina spreekt hij van een verschuiving in denken anno 1974, waar de natuurkundigen van die tijd ineens een factor 10 groter moesten denken.
Hij neemt ons mee in zijn zoektocht naar wat ons nu in feite omringt.
Dat doet hij in weinig meer dan vakjargon.
Zo valt er in het hoofdstuk, dat start met de welbekende uitspraak uit de Tolkien-hit 'Lord of the rings', te lezen: 'Het proton schakelt naar de eerste versnelling zodra het de drie fasen van een dertig meter lange lineaire versneller betreedt, de LINAC 2.
Dankzij een zorgvuldig afgeregelde reeks oscillerende magnetische velden komt het proton uit de LINAC 2 met een energie van 50 MeV.
' En dat op een derde van de lichtsnelheiD. Met eenzelfde snelheid torpedeert Bertone de lezer met dit soort zinsconstructies.
Voor een gemiddeld of beginnend natuurkundige zal het ongetwijfeld gesneden koek zijn.
Voor een gemiddelde of beginnende leek doet het regelmatig de grijze materie kraken.
Het is daarmee duidelijk niet geschikt als bedtime-story.
Nu moet gezegd dat hij de betekenis van het Higgs-deeltje wel met een duidelijkheid weet te brengen die prettig is.
Evenals de literaire momenten die Bertone zich al te sporadisch toe-eigent.
Niet sporadisch is het overduidelijk enthousiasme waarmee hij verhaalt: deze import-Amsterdammer heeft duidelijk veel liefde voor zijn vak.
Maar zoals het een intelligent man betaamd, vergeet hij soms zijn voet van het gaspedaal te halen en verliest hij zijn (leken)lezerspubliek.
Het zal een schamper geluid bij de gemiddelde wetenschapper teweeg brengen, maar iets meer jip-en-janneke-taal is welkom.
Of dit boek is bij het verkeerde publiek terecht gekomen, dat is uiteraard een mogelijkheiD. Bertone's intelligente bewoordingen worden dan ook vanuit dat licht bezien.
‘Achter de schermen van het heelal’ is een zeer kundig en uitgebreide uiteenzetting van wat Bertone en zijn collega’s dagelijks bezig houdt.
Ongetwijfeld beslaat het nog geen miljardste van de vragen waarmee natuurwetenschappers te kampen hebben, maar zelfs nu duizelt het al van de verschillende protonen, neutronen en elektronen, xenon, cryostaat en scalaire ansatzen.
En dan hebben we het nog niet eens over de wervelwind aan experimenten die worden besproken.
Het boek, of eigenlijk een zeer uitgebreid wetenschappelijk artikel, is dan ook een behoorlijke kluif voor een ieder die nog net weet wat de relativiteitstheorie globaal inhoudt.
Of beter: zo eenvoudig als het qua kledingkleur (zwart) valt te combineren, zo complex is de materie.
En het boek zelf: ook deze krappe 200 pagina’s kunnen gerust nog enige jaren bestudeerd worden om alle ins en outs volledig te begrijpen.
Sorry, natuurwetenschappelijke werelD. Two worlds collide, zo blijkt.

Het zesde uitsterven      Kolbert Elizabeth      Klimaat

Alle begin hult zich in schaduwen, zo wordt gezegD. Dat is ook zo met dit verhaal, dat begint met het opduiken van een nieuwe soort, misschien 200.
000 jaar geleden.
Deze nieuwe soort droeg toen nog geen naam – er waren nog geen woorden, voor niets – maar deze soort beschikt intussen over het vermogen om alles te benoemen.
Zoals voor alle nieuwe soorten was het overleven van deze soort aanvankelijk hachelijk.
Haar leefomgeving was beperkt tot een kleine strook in oostelijk AfrikA. De soortgenoten namen traag in aantal toe, maar waarschijnlijk verschrompelde dit aantal af en toe – volgens sommigen soms op bijna fatale wijze – tot niet meer dan enkele duizenden koppels.
Want de nieuwe soort was niet opvallend behendig, sterk of vruchtbaar.
Maar de soortgenoten waren wel uitzonderlijk doortastenD. Stap voor stap drongen ze door in gebieden met een ander klimaat, bevolkt door andere roof-en prooidieren.
Geen enkele van de gebruikelijke hinderpalen op het gebied van geografie of leefklimaat kon deze soortgenoten tegenhouden.
Ze staken rivieren, vlaktes en bergketens over.
In kustgebieden verzamelden ze schelpdieren.
In het binnenland joegen ze op andere zoogdieren.
Ze pasten zich overal aan waar ze opdoken en ze ontwikkelden er nieuwe technieken.
Toen ze Europa bereikten, ontmoetten ze er gelijkaardige wezens – wat breder gebouwd en waarschijnlijk sterker gespierd – die al veel langer op dit continent leefden.
Ze paarden en vermengden zich met deze naaste soortgenoten, en vervolgens dreven ze hen op een of andere manier over de rand van de vergeetput.
De uitkomst van die ontmoeting werd toonaangevend voor de toekomst van onze soort.
Naarmate ze zich verder en breder verspreidde, botste ze op dieren die twee, tien of zelfs twintig keer groter waren: geweldige katten, reuzengrote beren, schildpadden zo groot als olifanten, luiaards met twee of drie tenen die 4,5 meter hoog boven de grond torenden.
Deze dieren waren veel sterker, en soms veel agressiever.
Maar ze plantten zich nog trager voort dan onze soort – en werden als gevolg daarvan ook uitgeroeiD. Onze soort was en is een landdier.
Maar ondernemend als altijd, staken onze soortgenoten zeeën en oceanen over.
Sommige soortgenoten bereikten eilanden of continenten waar ze botsten op buitenissige overlevenden van de evolutie: vogels die eieren legdgen zo groot als een mensenvoet, nijlpaarden die niet groter waren dan een varken, of reuzengrote hagedissen die in het hedendaagse Europa niet langer dan 20 centimeter worden.
Vanwege hun langdurige geografische isolement waren deze dieren niet uitgerust voor de strijd met de nieuwkomers en hun metgezellen-, vooral ratten.
Veel van deze soorten gingen eveneens voor de bijl.
Dit avontuur herhaalde zich keer op keer, met haltes en tussenspurten, gedurende duizenden jaren.
Totdat onze soort, niet meer zo nieuw, zich had gevestigd in zowat elke uithoek van de aardbol.
Op dat ogenblik gebeurden er meerdere ontwikkelingen, bijna tegelijk, waardoor de Homo sapiens – zoals onze soort zichzelf is gaan heten,-zich kon voortplanten aan een nooit eerder geziene snelheiD. In één enkele eeuw verdubbelde de bevolking.
Dan verdubbelde ze opnieuw, nog sneller.
En dan opnieuw.
Omvangrijke wouden werden omgekapt.
Mensen deden dit doelbewust om zich te kunnen voeden.
Ze verspreidden op hun zwerftochten over de aardbol, veelal onbewust, andere levende organismen waardoor ze de biosfeer compleet herschikten.
Er doet zich nu een nog vreemdere en radicalere ommekeer voor.
Na de ontdekking van onderaardse energiebronnen veranderen de mensen de samenstelling van de atmosfeer.
Waardoor het klimaat verandert, en de chemie van de oceanen.
Sommige planten en dieren passen zich aan.
Ze verhuizen naar hogerop in de bergen, of wijken uit naar de polen.
Maar de overgrote meerderheid van soorten – aanvankelijk enkele honderden, intussen duizenden en straks misschien miljoenen – zitten vast in het dwangbuis van hun evolutie.
De verscheidenheid aan leven verengt zich snel.
Geen ander schepsel heeft ooit tevoren het leven op deze planeet zo ingrijpend gewijzigD. Maar ook voordien waren er soortgelijke gebeurtenissen.
Af en toe, zeer af en toe in het verre verleden, onderging de planeet omwentelingen die zo verwoestend waren dat de diversiteit van het leven toen ook even in elkaar kromp.
Vijf van die gebeurtenissen waren zo catastrofaal dat ze bekend staan als de zogenaamde Big Five, de Grote Vijf.
Het precieze verloop van deze catastrofes wordt op dit moment nog steeds ontrafeld door onszelf, waardoor wij mensen er ons van bewust worden dat we nu zelf een dergelijke ramp aanrichten.
Misschien is het nog te vroeg om te stellen dat we met deze ramp de Grote Vijf zullen overtreffen, maar nu al wordt ze vrij algemeen het Zesde Uitsterven genoemD. Het verhaal van het Zesde Uitsterven zoals ik het wil vertellen, omvat dertien hoofdstukken.
Elk over de ondergang van een soort die met haar uitsterven een ‘voortrekkersrol’ speelde – zoals de Amerikaanse mastodont, de reuzenalk, of de ammonieten, die lang voordien, – samen met de dinosauriërs – verdwenen aan het einde van het Krijt.
De schepsels uit de eerste hoofdstukken zijn definitief verdwenen.
Daarom handelen de eerste pagina’s vooral over hun massaal uitsterven in het verre verleden en over hun moeizame herontdekking in onze zogezegd moderne tijden, te beginnen met het werk van de Franse natuuronderzoeker Georges Cuvier.
Het tweede deel van dit boek speelt zich vooral af in het heden – in het wegkwijnende regenwoud van de Amazone, op een warmer wordende bergflank van de Andes of aan de uithoeken van het Groot Barrièrerif.
Ik reisde naar deze plaatsen omwille van de gebruikelijke journalistieke beweegredenen: omdat er een onderzoeksstation was of omdat iemand me er uitnodigde voor een interessante expeditie.
Maar vandaag de dag is het grote uitsterven zo alom tegenwoordig dat ik om het even waar naartoe had kunnen gaan om me ervan te vergewissen, mits bijstand van deskundige gidsen.
Een deel van een hoofdstuk draait rond het wegkwijnen in mijn eigen en waarschijnlijk ook in jouw achtertuin.
Als gewoon sterven een duister taboe is, dan is massaal uitsterven vanzelfsprekend ondoorgrondelijk somber.
Maar dit is ook een fascinerend onderwerp.
In de hiernavolgende pagina’s wil ik beide keerzijdes tonen: wat we hierover weten en leren, en de verschrikkingen die ermee gepaard gaan.
Ik hoop dat de lezer zich uiteindelijk bewust wordt van de waarachtig uitzonderlijke tijden die we beleven.
Het stadje El Valle de Antón ligt in het centrum van Panama, midden in een immense vulkaankrater die misschien een miljoen jaar geleden werd gevormD. De caldera is 6 kilometer breeD. Op een heldere dag zie je vanuit de hoofdstraat de gekartelde wanden ervan rond dit stadje oprijzen, zoals de muren rond een slottoren die in puin ligt.
El Valle bestaat uit de hoofdstraat, een politiekazerne en een permanente markt in de openlucht.
Naast een ruim aanbod aan Panamese hoeden en kleurrijk geborduurde textiel wordt op de markt ook ’s werelds grootste aanbod verkocht van beeldjes van de gouden plompvoet – soms ook bonte plompvoet genoemD. Deze beeldjes zitten op grote boombladeren, staan overeind op hun achterpoten of houden een mobiele telefoon tegen hun kopje – wat al moeilijker te vatten is.
Er staan ook beeldjes van kikvorsen die plooirokjes dragen, die zich aan danspassen wagen of die sigaretten roken uit een mondstukje zoals de Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt deed in de eerste helft van de vorige eeuw.

Belgie " 2014      Devos Carl      Belgische politiek

Carl Devos verzamelde een schare bekende politicologen om na te gaan hoe België de voorbije decennia politiek geëvolueerd is en hoe we er anno 2014 voor staan.
Over vlottende kiezers, politiek vertrouwen, versnippering, stemmenkanonnen, het zogezegde verdwijnen van de ideologische tegenstellingen, diversiteit, de steeds moeilijker regeringsvorming, de communautaire breuklijn, het einde van de consensuspolitiek, het federalisme.
Elke thema wordt deskundig besproken, elk cliché wordt geconfronteerd met de feiten.
De auteurs: Kris Deschouwer, Dave Sinardet, Koen Abts, Jaak Billiet, Marc Swyngedouw, Tom Schamp, Tim Reeskens, Kristof Steyvers, Nicolas Bouteca, Peter Van Aelst, Bram Wauters, Silvia Erzeel, Karen Celis, Eline Severs, Lieven De Winter en Patrick Dumont.

Vlaanderen sterft      De Beuckelaer Gerard      Belgische politiek

- Genadeloze analyse van Vlaanderen.
- Onderbouwd met veel feitenmateriaal.
- Begrijp het België van nu.
- Een must voor Vlamingen èn Nederlanders.
Gerard De Beuckelaer presenteert een doorwrochte en heldere analyse van het België van nu.
Geen onderwerp wordt overgeslagen.
Het is waarschijnlijk dat dit boek de opmars is tot een groter inzicht en wellicht tot verandering!? Het boek is goed gedocumenteerd en in een prettige leesbare stijl geschreven.
Enkele citaten: “Ik wil niet dat zeggen, wat op brede toestemming gaat stuiten.
Ik wil dat zeggen wat ik als waar en belangrijk ervaar.
” “Ik denk niet dat ze de muziek van Verhofstadt binnen 250 jaar nog gaan spelen.
” “Dat komt vaker voor in de Belgische situatie: geen enkel blijspel is met zijn nog zo zorgvuldig geplande en gewilde absurditeit tegen onze werkelijkheid opgewassen!” “Vlaanderen had wel grote schilders.
Dat is misschien geen toeval, want dat wat aan Vlaanderen werkelijk groot is, is de hemel.
” “Cynisme schept geen waarden.
Het vernietigt ze.
Het is de laatste oproerige reactie van een stervend volk.
” Beste Gerard De Beuckelaer, Zag Uw boek in Standaard en had het na 2 min.
Gekocht, zonder aarzelen.
Heb het in ??n vlaag uit gelezen en er intens van genoten.
Z??r hoge herkenningsgraaD. Rechtlijnig en de-infantilizerenD. Uw engagement en bijhorende relativering zijn verademenD. Toch ben ik van mening dat U enkele (grote) hiaten hebt in Uw schrijven : Uw amerikanisme - Islamofobie - Geopolitiek en Ekonomie/Financien.
Misschien mag ik dat op een of ander manier wel eens (omstandig) toelichten ? Tijdens het lezen vroeg ik me herhaaldelijk af waar U de bewonderingswaardige moed vandaan haalde om het allemaal neer te schrijven.
Als grosso modo gelijkgezinde/gelijkgestemde, heb ik deze stap nog nooit willen zetten.
Heb daar ook weer een reeks argumenten voor.
Uw nawoord gaf de doorslag voor deze reactie.
Als Vlaming-Eurolander en wereldburger, betreur ik de intrieste vaststelling dat wij nooit aan een coherente Vlaamse bovenlaag geraakten.
Vandaag kijk ik daarvoor weer eens naief hunkerend uit naar Bart De Wever (NVA)…zonder dat ik zelf ooit een "politiek" mandaat zou willen bekleden.
Maar misschien zou een Vlaamse denktank wel kunnen ? Maar dan eentje die met kop en schouders boven alle bestaanden uitsteekt.
Geen sinekure en een energie-verslindende aktiviteit.
Maar als ik 's morgens de krantenkoppen overloop,…zakt de moed me steeds opnieuw in de schoenen.
"Volharden", zonder ook maar ??n millimeter op te schuiven is toch wel wat absurD. Ben dus ook gaan zoeken naar de reden/oorzaak van het absurdisme in ons sociaal-maatschappelijk weefsel.
U hebt dat ook gedaan met zowat gelijklopende synthese.
Uiteindelijk ben ik gaan berusten in de onvermijdelijkheid van de aan de gang zijnde evolutie en z'n finale.
We kunnen daar bitter weinig aan buigen en plooien.
Met vriendelijke groet en misschien tot wederhoren, K.
V.
(Vorselaar) Censuur bij De Standaard Boekhandel? Een bepaald establishment houdt blijkbaar niet van kritische essays over onze Vlaamse (en Europese) samenleving, en zeker nietr over de Belgische staat.
En dan zit “Vlaanderen sterft” van Gerard De Beuckelaer, in de hoek waar de aartsconservatieve klamme klauw toeslaat.
Censuur? Oordeel zelf, over een boek dat al 2000 exemplaren verkocht, schandalig veel naar Vlaamse normen.
Gerard, in een lezersbrief op Knack: “Maar wees gerust, dit subversieve boek zal de idyllische rust op onze nationale mesthoop niet verder storen; De Standaard Boekhandel wil het al niet meer verkopen.
Ze schrijven aan klanten die willen bestellen dat de voorraad uitgeput is en ze niet kunnen nabestellen.
Ondertussen proberen ze mijn uitgever exemplaren terug te geven! We moeten ons geen illusies maken; zo werkt la Belgique, en dus zal alles blijven zoals het is!” Kwisvraag: wie zit hierachter.
Een maatschappijkritisch boek dat al zoveel exemplaren verkocht, dat is naar Vlaamse normen een succes.
Zonder twijfel.
En toch probeert De Standaard Boekhandel de verdere verkoop stil te leggen.
Wie weet hier meer over? Terzijde: wat ik wel weet te waarderen in ‘Vlaanderen sterft’ is dat niet enkel problemen worden aangekaart, maar dat ook oplossingen worden aangereikt.
En dikwijls is dat: veeg eerst voor eigen deur.

Hitlers Hoofdkwartieren      Baxter Ian      Duitse geschiedenis

“Hitlers hoofdkwartieren 1933-1945? geeft de beelden van een man die ziekelijk was over zijn veiligheid, maar tevens dacht dat hij alle operaties van het Derde Rijk succesvol kon overzien.
Dus verdeelde hij zijn tijd over zijn talloze hoofdkwartieren die over zijn hele rijk verspreid waren.
Hierdoor geeft dit boek inzicht van de sfeer van angst en verveling die heerste, afgewisseld met beelden van Hitlers woedeuitbarstingen tegen de generaals die deze buitengewone installaties bevolkten.
Zie hoe de rollen tussen de voormalige korporaal en de superieure generaals omgedraaid werden.
“”Hitlers hoofdkwartieren 1933-1945?” besluit met Hitlers laatste dagen in de bunker onder de Rijkskanselarie, terwijl de Russen Berlijn steeds dichter naderden.
Naar MIJN MENING is dit een zeer waardevol boek.
Het geeft immers een inkijk in de gekte van Hitler.
De manier waarop hij reageerde op de verschillende evenementen, zijn woede, zijn paranoia, … Alles wordt omschreven aan de hand van de verschillende hoofdkwartieren.
Een mooi naslagwerk dus dat wordt vergezeld met tal van foto’s, die helaas niet altijd even zuiver zijn, maar toch alles goed weergeven.
Ze vormen een mooie aanvulling bij de grote lappen tekst.
Iets wat ik eerlijk gezegd wel jammer vind aangezien de titel eerder meer een fotoboek doet vermoeden! Toch is dit een goed boek die iedereen zou moeten hebben, omdat we niet zouden vergeten dat er maar één gek nodig is om de wereld in een alles verwoestende oorlog te storten.
In deze periode waar we meer en meer de gelegenheid krijgen om even stil te staan bij de twee wereldoorlogen, krijgen we bij deze twee boeken die indrukwekkend zijn en toch wel anders dan de andere boeken…Met het boek over Hitlers hoofdkwartieren krijgen we een boek onder beelden die ons op een opmerkelijke wijze kennis laten maken met de wereld waarin Hitler leefde tijdens de oorlog… En beelden zeggen zoveel meer dan woorden, zeker wanneer het gaat om zo’n historische gegevens.
Het geeft een wereld weer van waanzin heerste… En ondanks de talrijke boeken die reeds over de man werden geschreven krijgen we met dit boek een zeer levendige en inleefbare weergave van de manier waarop het er aan toe ging in het hart van het Derde Rijk.
Een kennismaking met een wereld van beveiligde oorden waar de waanzin en de verveling heerste… Een stukje geschiedenis op een zeer toegankelijke wijze gebracht, zonder dat de ‘lezer’ een historische vorming moet hebben.
Beelden die uit zichzelf spreken, maar met een heldere duiding wel degelijk een correct beeld geven van dit bijzondere leven in de diverse hoofdkwartieren van de leider van het Derde Rijk.
Een oprechte aanrader voor wie op een eenvoudige wijze even geconfronteerd wil worden met deze belangrijke periode van de Twintigste Eeuw en beter wil begrijpen hoe deze waanzinnige tiran leefde…

Alleen de wolken      Blom Philip      Europese geschiedenis

Alleen de wolkenbeschrijft de jaren van het interbellum.
Door de Eerste Wereldoorlog was de wereld compleet veranderD. Als gevolg van de schok van de ongekende destructie van die oorlog leek de bevolking als geheel alle zekerheden, elk geloof en iedere oriëntatie te zijn kwijtgeraakt.
Uit dit trauma kwamen de nieuwe ideologieën zoals het communisme en het fascisme voort.
Philipp Blom gaat te werk als deelgenoot, als tijdgenoot; hij beschrijft de jaren 1918-1938 zoals ze zijn beleefd in al hun complexiteit en tegenstrijdigheiD. Hij zoomt telkens in op een bepaald jaar, waarbij hij ingaat op een specifieke gebeurtenis.
Evenals in zijn eerdere boek, De duizelingwekkende jaren, betrekt Blom de literatuur en de beeldende kunst erbij en brengt zodoende het verleden op een buitengewoon aantrekkelijke en realistische wijze tot leven.
In het Engels heet dit boek The wars within.
Life and culture in the West, 1918-1938, maar de vertalers lieten zich inspireren door het citaat van filosoof Walter Benjamin op blz.
29: ‘Een generatie die nog naar school reed in door paarden getrokken rijtuigen stond plotseling onder de open hemel in een landschap waarin alleen de wolken hetzelfde waren gebleven’.
Benjamin beschrijft hier de schokkende industrialisatie van de dood op het slagveld, zoals die beleefd werd door de overlevenden van de Eerste Wereldoorlog.
Maar Blom ziet de zaken breder: hij noemt WO I slechts één van de excessen en conflicten die volgden uit de enorme veranderingen die het Westen onderging in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Vergeet het onderscheid tussen WO I, het Interbellum en WO II: ‘de periode tussen 1914 en 1945’ kun je net zo goed aanduiden als ‘de Tweede Dertigjarige Oorlog’.
‘Er zijn de nodige historici die dat hebben gedaan’, schrijft Blom.
En: ‘Toen de kanonnen zwegen, gingen de gevechten door, maar nu naar binnen gericht, omdat veel samenlevingen merkten dat ze in oorlog waren met zichzelf.
’ Blom belooft ons dus een boek vol strijd, vol reformatie en contrareformatie, een vloedgolf bevroren in momentopnames, ofte ‘exemplarische episoden’.
De eerste twee daarvan handelen over de ontdekking/medische erkenning van shellshock en over de operette-revolutie van de Italiaanse excentriekeling Gabriele d’Annunzio (en diens invloed op Mussolini).
Met hetzelfde gevoel dat ik indertijd ook kreeg van Geert Maks In EuropA. Mak en Blom bestrijken in hun respectieve boeken een veel te groot terrein, zowel geografisch als in aantal jaren.
Het is ondenkbaar dat één man al die evoluties in detail kent, dus ligt hun talent vooral in het samenvatten en vulgariseren van meer in depth-onderzoek.
In Alleen de wolken zoomt Blom nu eens extreem in, en daarna weer even extreem uit.
Casestudies en de wildste generaliseringen (bijvoorbeeld over ‘mannen die zich in hun mannelijkheid bedreigd zagen’ als verklaringsmodel voor bodybuildingcultuur en de bereidheid om ten oorlog te trekken) volgen elkaar op, zonder dat altijd duidelijk is hoe de casestudy de generalisering ondersteunt.
Het relatief oppervlakkige van Bloms boek valt vooral op als je, bijvoorbeeld, pas The pike gelezen hebt, Lucy Hughes-Halletts bekroonde boek over Gabriele d’Annunzio: Blom vat hier een studie van circa 600 bladzijden samen in 25.
En de vraag is dan wat je wint bij al dat samenvattende gewelD. Tijd, jA. Maar ben je er echt iets mee vooruit om je vol te proppen met losse, lezenswaardige feiten en oppervlakkige feitenkennis? 202.
De absolute zekerheid dat je deugdzaam bezig was en dat je overtuigingen op waarheid berustten, zoals de meeste gelovigen denken, was volgens Darrow een van de grote gevaren voor de samenleving: ‘Wat wij beschaving noemen, komt niet voort uit religie, maar uit scepsis.
De moderne wereld is het kind van twijfel en onderzoek, net als de oude wereld het kind was van angst en geloof.
’ 336.
De staat is zoiets als een religie: hij werkt als mensen erin geloven - Enrico Malatesta Ook de Amerikaanse drooglegging en het ontstaan van de jazz – vooral in Europa na de terugkeer van de zwarte militaire muzikanten – zorgden voor een ommekeer die wel nooit zo bedoeld bleek: ”Maar achter het verzet tegen de drooglegging zat niet alleen het verlangen terug te keren naar een burgerbestaan.
Het werd veroorzaakt door diepe achterdocht jegens de motieven van de bevlogen hoeders van de moraal die met hun gedisciplineerde campagne Amerika droog hadden weten te leggen.
Vooral de jongere generatie was de mening toegedaan dat ouderen niet over het morele gezag beschikten om iets af te dwingen.
” Maar ook in de astronomie bleek de wereld binnenste buiten gekeerd: ”Hubbles ontdekking zette de manier waarop de mens aankeek tegen zijn plaats in het heelal volledig op zijn kop, en de effecten op de lange termijn waren gigantisch.
In de loop van drie millennia was de aarde, begonnen als een platte schijf, waarvan men alleen de onmiddellijke omgeving kende, eerst rond geworden, toen losgewrikt van zijn positie als het middelpunt van het heelal en gedegradeerd tot satelliet van een zon die vervolgens een van talloze zonnen bleek te zijn, een melkweg van zonnen.
(…) Het was de laatste en misschien wel zwaarste slag die werd toegebracht aan het narcisme van de mensheiD. Shapley had ook al geschreven over de holbewoner die zich het middelpunt van het universum waant.
Niet alleen bevond de mens zich niet in het hart van het universum of op zijn minst op een belangrijke plaats, maar de hele mensheid leek nu verloren, een nietig stipje in de onmetelijke duistere leegte van de ruimte.
” Erger nog de absolute zekerheden van de Newtoniaanse fysica bleken slechts schijn: ”Maar nu zetten de kwantumfysica en andere theoretische ontwikkelingen het cumulatieve resultaat van een ontwikkeling die al een millennium gaande was overboord door te stellen dat het universum wezenlijk anders in elkaar zat dan Newton dacht, en dat de kern werd gekenmerkt door een radicale onzekerheid, waarbij deeltjes twee verschillende dingen tegelijk konden zijn, geen vaste identiteit hadden, tegenstrijdige eigenschappen bezaten en niet aan wetten gehoorzaamden, maar door het toeval werden gestuurD. De nieuwe natuurkunde betoogde dat er in de natuur geen absolute wetten zijn, alleen statistische waarschijnlijkheden.
” 486.
Binnen het wetenschappelijke communisme en het paradijs voor arbeiders en boeren, was geen plaats voor toeval, tegenslag of pech.
Voor alles wat er gebeurde, was iemand verantwoordelijk.
Alles wat verkeerd liep, was een daad van sabotage, contrarevolutionair gedrag of bourgeois-kwaadwilligheiD. Dat de vijand binnenin overal op de loer lag, was een cruciaal onderdeel van een revolutie die nu dreigde te verstarren tot een nieuwe gevestigde orde.
Alleen de voortdurende aanwezigheid van vijanden kon het revolutionaire vuur brandende houden.
506.
Voor mensen die denken dat we kunnen leren van de geschiedenis is dat geen geruststellende parallel.
Nadat de oorlog machtige rijken had vergruisd, plus het morele universum waarop voor een heel werelddeel de kijk op het leven berustte, deinsden miljoenen mensen weg voor deze uitdagende leegte en zochten hun toevlucht bij ideologieën of dansten en winkelden tot ze erbij neervielen.
Of droomden daarover als ze te arm waren om daaraan mee te doen.
De weigering om iets te doen aan de problemen van die tijd ging hand in hand met de grote politieke ideologieën.
We kunnen hier een vergelijking trekken en verder alleen maar hopen dat het oordeel dat de generatie van onze kleinkinderen over ons zal vellen, milder zal zijn dan ons oordeel over onze grootouders, die hun leven, hoop en talenten veil hadden voor moorddadige illusies.

De zondvloed      Tooze Adam      Europese geschiedenis

In 'De zondvloed' kijkt Adam Tooze naar de diepgaande veranderingen op het wereldtoneel aan het begin van de twintigste eeuw.
Van het slagveld van Verdun naar de financiële crisis van 1931.
Stakingen, straatgevechten en revoluties beheersten het wereldbeelD. Maar er was door de Eerste Wereldoorlog ook een heel ander proces in gang gezet, een transformatie die tot in onze tijd doorwerkt: in 1916 begint de opkomst van de Verenigde Staten als supermogendheiD. De Slag om verdun in 1916 was het dieptepunt van de eerste Wereldoorlog.
Er leek geen einde te komen aan het bloedvergieten en er waren al miljoenen doden gevallen.
De oorlog bracht de grote rijken aan het wankelen en toen de oorlog dan eindelijk was afgelopen waren ook het tsaristische, het Habsburgse en het Ottomaanse Rijk uiteengeslagen.
Ondertussen was tijdens de aanhoudende gevechten de kiem gelegd voor een nieuwe wereldorde.
Het zwaartepunt van dit historische tijdvak is de onomkeerbare verplaatsing van de werelddominantie van Europa naar de VS.
De Amerikanen hielden eerst de boot af, maar langzaam maar zeker bleek dat het 'oude continent' zijn dominante positie kwijt was.
Vorig jaar nog verdedigde historicus Christopher Clark in zijn Slaapwandelaars: hoe Europa in 1914 ten oorlog trok op sprankelende wijze de gangbare revisionistische idee dat de moord op de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand in de zomer van 1914 aan de basis lag van een louter accidentele oorlog waarin een hele generatie jongemannen zomaar het leven liet.
Dat Duitsland zonder twijfel schuldig was aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en dat Groot-Brittannië in moreel en politiek opzicht gelijk had door zich in dit conflict te mengen, was dan weer de teneur die de gerenommeerde Britse geschiedkundige Max Hastings met zijn 1914: het trauma van Europa eerder dit jaar achterliet.
Wat bij beide titels opvalt, is dat ze zich in hoofdzaak concentreren op de vraag wie verantwoordelijk was voor het uitbreken van een militaire krachtmeting die honderd jaar geleden miljoenen doden eiste.
Door hun grote Doos van Pandora-gehalte zwemen deze boeken, los van hun individuele kwaliteiten, bovendien de valse illusie te wekken dat ook actuele (politieke) wereldvraagstukken ermee vooruit kunnen worden geholpen.
Een val waarin Adam Tooze, als historicus gespecialiseerd in de ontstaansgeschiedenis van Eurazië en Duitsland en de opkomst van de globale oorlogsfinanciering geconcentreerd rond de geldmarkten van Londen en New York, met zijn overweldigende studie De zondvloed 1916-1931: het ontstaan van een nieuwe wereldorde alvast niet trapt.
In deze opwindende kroniek richt Tooze zijn pijlen op de eerste politieke en economische successen van de uit de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog opgestane ware winnaar: de Verenigde Staten van AmerikA. Een natie die als opkomende supermacht de pikorde in de toen nieuw ontstane wereldorde, die de liberale democratie als universeel model wou uitdragen, gedurende de daaropvolgende eeuw zou veranderen.
Op uitmuntende wijze verhaalt Adam Tooze over hoe de in oorsprong Anglo-Amerikaanse democratische en kapitalistische coalitie eerst in botsing kwam met de pogingen van Berlijn de internationale naoorlogse orde te herstellen om daarna de eigen coalitiepartners in de voeten te schieten.
Een ideologische almachtsfantasie die ten slotte ook de Verenigde Staten zelf in de baan ging liggen.

14-18 Oorlog in België      De Vos Luc      Belgische geschiedenis

Hoe is de Eerste Wereldoorlog in België vastgelopen? Hoe was het vier jaar lang niet mogelijk om het front aan de Ijzer en bij Ieper te doorbreken? Hoe is het eigen Belgische leger de oorlog doorgekomen? Deze en tal van andere vragen krijgen een concreet antwoord in 14-18.
Oorlog in België, het ultieme overzichtswerk over het militaire verloop van het grootste en bloedigste conflict dat ooit op Belgische bodem uitgevochten is.
Van de forten rond Luik en de slag aan de Ijzer, over de loopgraven voor Ieper tot de slag van Passendale: voor het eerst worden alle militaire operaties waar Belgische troepen bij betrokken waren of die zich voltrokken op Belgisch grondgebied in één boek besproken.
Bovendien worden de militaire gebeurtenissen in een ruimere Belgische en internationale context geplaatst.
De kleine feiten en grote gebeurtenissen worden voorzien van bijna 400 unieke, vaak nooit eerder gepubliceerde illustraties en meer dan 50 kaarten.
De schrijvers van het boek zijn stuk voor stuk specialisten ter zake.
Onder leiding van Luc De Vos maakten ze met 14-18.
Oorlog in België een belangrijke synthese, wetenschappelijk onderbouwd en toegankelijk voor een breed publiek, onmisbaar voor al wie interesse heeft in de grote oorlog.
Met de herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog verschijnen er ook tal van boeken over de periode van de Grote Oorlog.
De nieuwe publicatie '14-'18.
Oorlog in België is letterlijk en figuurlijk een zwaargewicht.
In bijna 600 pagina's bundelen oorlogsspecialisten Luc De Vos, Tom Simoens, Dave Warnier en Franky Bostyn hun kennis over de Grote Oorlog in een overzichtelijk en compleet geheel.
Wetenschappelijk onderbouwd, geïllustreerd met meer dan 400 foto's en 50 kaarten, is dit het ultieme naslagwerk over het grootste en bloedigste conflict dat ooit op Belgische bodem werd uitgevochten.
Van de forten rond Luik en de slag aan de IJzer, over de loopgraven voor Ieper tot de slag van Passendale: voor het eerst worden alle militaire operaties waarbij Belgische troepen betrokken waren of die zich op Belgisch grondgebied voltrokken, in één boek samengebracht.
Het is dan ook net het militaire aspect van WOI dat zorgde voor een cesuur in de geschiedenis en het einde van de 19e eeuw betekende.
De militaire gebeurtenissen worden daarbij in een ruimere Belgische en internationale context geplaatst.
Doorheen het boek bieden de kenners antwoorden op alle vragen over het militaire verloop van het grootste en bloedigste conflict dat ooit op Belgische bodem werd uitgevochten.
Waarom liep het front vast in België? Waarom was het jarenlang niet mogelijk om de loopgraven aan de IJzer en bij Ieper te doorbreken? En hoe doorstond het Belgische leger de oorlog? Het boek opent met een overzicht van de politieke situatie in Europa en de aanleidingen voor het conflict.
Je leest over de structuur, uitrusting en oorlogsplannen van het Belgische leger in vergelijking met de legers van Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië.
Daarna focust het boek op de militaire operaties waarbij Belgische troepen betrokken waren of die zich voltrokken op Belgisch grondgebieD. Van de aanval op Luik, de Slag aan de IJzer tot de Eerste Slag bij Ieper: je krijgt een beeld van de bewegingsoorlog die WOI was.
Deel drie gaat verder in op Belgische militaire operaties zoals de eerste gasaanval en de Derde Slag bij Ieper -operaties waarbij men vergeefs naar een doorbraak zocht.
Vervolgens steekt het boek de Belgische frontlijn over en gaat het dieper in op de Grote Oorlog als heuse wereldoorlog.
Doorheen de verschillende delen ontdek je telkens meer over de verschillende spelers, de gebruikte strategie en tactieken, de bewapening...Ook het dagelijks leven aan het front en in bezet België komen aan boD. Deel vijf behandelt het laatste oorlogsjaar en het bijhorende bevrijdingsoffensief, waarna het boek eindigt met de vredesverdragen en de moeizame wederopbouw na de oorlog.
De kleine feiten en grote gebeurtenissen worden aangevuld met meer dan 50 overzichtelijke kaarten en 400 foto's, waarvan sommige nooit eerder gepubliceerd werden.
Daarmee krijgt de lezer een duidelijk inzicht in alle aspecten van de Grote Oorlog in België.

Bij deVlaamse luchtafweer      Timmermans Dries      Belgische geschiedenis

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog telt België negen miljoen inwoners en meer dan 400.
000 dossiers tegen collaborateurs.
Een van hen was Dries Timmermans.
In 1942, amper achttien jaar oud, meldt hij zich vrijwillig aan bij de Duitsgezinde Flakbrigade, een zelfstandige en Nederlandstalige luchtafweereenheiD. In 1944, toen de oorlog voor Duitsland al bijna verloren leek, trekt Timmermans samen met zijn eenheid naar Duitsland, waar ze ingezet worden tegen de geallieerde bommenwerpers.
Hun dagen waren gevuld met loodzware trainingen en gevechten, dagelijks kregen ze te maken met dood, vernieling en honger.
Aan het eind van de oorlog blijven deze mannen verweesd en gedesillusioneerd achter en moeten ze hun plaats zoeken in de maatschappij die hen voor hun collaboratie veroordeelde.
Nu zeventig jaar later blikt Timmermans terug op die turbulente periode van zijn leven.
Hij probeert geen excuses te zoeken voor zijn militaire collaboratie, maar vertelt verrassend eerlijk en oprecht over zijn tijd in DuitslanD. Zijn verhaal wordt gekaderd in het breder verhaal van collaboratie tijdens de oorlog.
Een indrukwekkende getuigenis voor iedereen met een brede interesse in de Tweede Wereldoorlog.

Tegen-Strijd      Sax Aline      Belgische geschiedenis

In 2014 is het 100 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog halt hield in Dendermonde en omstreken.
Dendermonde wil dit unieke moment aangrijpen om deze opmerkelijke historische passage uit de Groote Oorlog te ontsluiten op een ogenblik dat vele ogen op Vlaanderen gericht zullen zijn.
‘Nooit meer oorlog’ was de boodschap die na de wereldbrand in 1918 werd uitgestuurD. Om de gruwel in de ogen van hen die er getuige van waren ergens te kunnen verklaren werd het conflict ‘the war to end all wars’ gedoopt, nooit of te nimmer zou de Groote Oorlog mogen vergeten worden.
Dendermonde dat in de zomer van 1914 op ongemeen harde wijze geconfronteerd werd met de realiteit van de oorlog engageert zich in aanloop van de 100ste herdenking van de Eerste Wereldoorlog om deze boodschap kracht bij te zetten.
De stad heeft de ambitie om dit uniek herdenkingsmoment aan te grijpen om een toeristisch, educatief en cultureel project te brengen met een (inter)nationale uitstraling.
Martelaarsteden Tijdens de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog kregen een aantal steden het ongemeen hard te verduren op weg naar de loopgravenoorlog in de Westhoek.
Zo kregen Aarschot, Andenne, Dinant, Leuven, Sambreville, Visé en ook Dendermonde de weinig benijdenswaardige titel van "Martelaarstad".
Vooral met de Vlaamse Martelaarsteden is er een intensieve samenwerking en wordt samen een groot herdenkingsprogramma aangeboden.

De deeltjessafari      Keulen Jean-Paul      Fysica

Waterloo 1815-1914      Heirman Mark      Europese geschiedenis

Was Napoleon echt verslagen toen hij in 1815 bij Waterloo zijn laatste Europese veldslag leidde en die verloor? Op het eerste gezicht wel.
De man werd in 1815 naar het verre eiland Sint-Helena verbannen, waar hij zes jaar later overleeD. Maar de ideeën van Napoleon waren niet uitgetelD. Napoleon had zo veel veldslagen gewonnen dat zijn erfenis lang na hem bleef bestaan, tot vandaag de dag.
Zonder Waterloo geen Nederlandse monarchie bijvoorbeeld en dus indirect ook geen België, maar ook geen sterk Pruisen of RuslanD. Geen veroveraar liet zo veel sporen achter als Bonaparte: politiek, militair, sociaal, economisch, cultureel, religieus.
Napoleon zelf had alles te danken aan de Verlichting en de Franse Revolutie.
Maar zonder Napoleon zouden de ideeën van de Verlichting en de Franse Revolutie veel minder invloed hebben gehad op de eeuw die na hem volgde.

N-VA Analyse van een politieke ideologie     Maly Ico      Belgische politiek

Als politicus kun je het niet maken energie te stoppen in een semantische strijd als die je geen voordeel oplevert.
Wie zijn ideeën wil verkopen, moet proberen zijn politiek taalgebruik op te leggen aan de tegenstander.
Dat doe je niet door termen te hanteren die je onmiddellijk in het defensief duwen.
Vliegen moet je vangen met honing en niet met azijn.
” Voor Burke en De Wever is niet het individu maar de gemeenschap de maat der dingen.
De onbekende De Wever legde toen al zijn strategokaarten op tafel.
Ik weet niet of De Wever Gramsci gelezen heeft, maar hij weet zeker dat politiek in essentie draait om het hegemoniseren van de eigen ideologie of zienswijze.
Negen jaar later moeten we constateren dat hij cum laude geslaagd is in zijn semantische strijd om zijn tegenstanders de eigen woorden op te dringen: met honing en niet met azijn.
In het tweede blok analyseert de auteur de N-VA-ideeën en de dubbelzinnige houding van die partij tegen de Verlichting.
Maly vertrekt van de drie grote doelstellingen die de N-VA vooropstelt: - Een Vlaanderen dat werk maakt van de economische welvaart en het sociale welzijn van al haar inwoners.
- Een Vlaanderen dat zorgt draagt voor de hechtheid van onze samenleving en daartoe waakt over zijn publieke cultuur, normen en waarden.
- Een Vlaanderen dat als onafhankelijke lidstaat van de Europese Unie zijn verantwoordelijkheid opneemt in de internationale samenwerking en solidariteit.
Maly concludeert daaruit dat het referentiepunt van N-VA Vlaanderen en Europa is, niet België.
Het is Vlaanderen dat het goed moet doen, niet België.
Vlaanderen moet voor N-VA ‘een echte en hechte samen-leving zijn, ‘een gemeenschap van vrije Vlamingen die verantwoordelijkheid opnemen voor het geheel.
’ Het koppelteken in ‘samen-leving’ legt de nadruk op de groep boven het individu.
Dat is ‘het kostbare weefsel’ van de Vlaamse natie en van Edmund Burke.
Om dat hechte Vlaanderen te verwezenlijken moet er worden gewaakt over de Vlaamse ‘publieke cultuur’, over haar ‘normen en waarden’.
Het is die nationale cultuur van de natie die De Wever gelijkschakelt met democratie.
Het is de ‘Vlaamse cultuur’ die De Wever bedreigd ziet door het kosmopolitisme, naast individualisme en universaliteit een van de belangrijkste verlichtingswaarden.
Voor De Wever en de N-VA primeert het particuliere altijd over het universele.
En toch is de N-VA pro-Europees.
Hoe kan dat? Het Europees niveau wordt volgens Maly ingeroepen als reden waarom België overbodig is of gemaakt kan worden.
En misschien nog belangrijker volgens hem is dat Europa wordt ingezet om het radicale project van N-VA als minder utopisch voor te stellen.
Het nieuwe nationalisme Ondanks haar conservatieve gedachtegoed profileert De Wever en de N-VA zich toch als ‘progressief’ en zeker dan ten aanzien van het Vlaams Belang.
Bart De Wever zegt dat hij niet echt meer in de meerwaarde van de Vlaamse beweging gelooft.
"De enige bijdrage die de Vlaamse beweging vandaag nog kan leveren aan een onafhankelijk Vlaanderen, is ophouden te bestaan".
De Wever heeft duidelijke ideeën over hoe je een succesvol nationalisme vorm kunt geven.
Het nut van het discours van de Vlaamse beweging past daar duidelijk niet in.
Hij ziet er zelfs eerder een bedreiging in.
"Ik zag voortdurend dingen bij die Vlaamse beweging waarmee je kon ontsporen.
Sommige zaken zijn nog goed voor de folklore, maar maak er alstublieft de essentie niet van.
Het nationalisme van de N-VA is ‘open en dynamisch’, gezond, humanitair en civiel en dit in tegenstelling tot het etnische, racistische en extreemrechtse nationalisme van het Vlaams Belang.
Hoe vertaalt zich dat in hun discours? Ico Maly stelt dat de N-VA voortdurend twee noties van nationale identiteit met elkaar verbindt.
Het ‘Natie 1’-begrip is de etnoculturele en organische natie die gekneed is doorheen de geschiedenis.
Deze natie is een realiteit – ze is de enige echte vorm van identiteit die mensen hebben en is dus niet ideologisch.
Elke echte geboren Vlaming maakt er deel van uit via afstamming en traditie.
‘Natie 2’ is dan het civiele natiebegrip dat berust op het bewust aanvaarden van de waarden en de morele of culturele orde van ‘Natie 1’.
Dat is dan het zogenaamd ‘open en dynamisch’ concept waar N-VA zoveel klemtoon op legt om zich te onderscheiden van het VB. Maly besluit daaruit: ‘De natie is voor De Wever dus een ambigue en gelaagde entiteit met eerste klasse en tweede klasse Vlamingen.
De eerste klasse Vlamingen zijn ‘objectieve’ Vlamingen ofwel zij die Vlaming zijn door geboorte.
Daarnaast zijn er de nieuwkomers of de subjectieve Vlamingen die Vlaming zijn doordat ze daarvoor kiezen en de waarden van de morele orde overnemen.
’ (p.
185) Inburgering Vandaar het zeer grote belang dat de N-VA hecht aan de inburgeringscursussen voor nieuwkomers.
Toen in 2006 een commissie van professoren, middenveldsactoren en andere deskundigen de opdracht kreeg om de Vlaamse waarden te definiëren, maar met universele waarden (vrijheid, gelijkheid, solidariteit, respect en burgerschap) en drie stelsels van waarden en normen (democratie, democratische rechtsstaat en pluralisme) voor de dag kwam, paste dat toch perfect in het ‘Natie-2 begrip’ van de NVA. Het is tevens een illustratie van de ambigue houding van de partij en zijn belangrijkste woordvoerder ten opzichte van de verlichting.
Maly ontwikkelt hun gedachtegang: ‘Deze waarden zijn eigen aan onze cultuur, aan wie wij zijn.
Ze zijn ons collectief bezit.
En omdat ‘de ander’ die culturele waarden niet heeft, is hij niet alleen minder waard, hij is ook een bedreiging voor onze samenleving’.
Daarom moeten we nieuwkomers inburgeren: ‘door een politiek van doorgedreven blootstelling van nieuwkomers aan de Verlichting’’.
(p.
203) De Wever bewijst louter lippendienst aan de centrale concepten van de Verlichting.
Erger nog, de invulling die De Wever en de N-VA geven aan die concepten is pure anti-Verlichting.
De Wever misbruikt de Verlichting om als gematigd over te komen, als glijmiddel om een anti-Verlichtingsproject te realiseren.
’ (p.
505) Merkwaardige geschiedenisopvatting Dat hij dat laatste meent, blijkt uit zijn opvattingen over het omspringen met de geschiedenis, die voor een eigentijdse historicus toch wel zeer eigenaardig zijn.
In een fel besproken tekst voorgebracht op de dag van de geschiedenis op 13 maart 2012 voert hij Lisa Simpson uit de populaire animatiereeks The Simpsons op om zijn stelling aan op te hangen dat de mythe soms meer waard is dan de waarheid .
Voor hem bestaat er een ‘wetenschappelijke geschiedenis’, maar daarnaast mag de geschiedenis ook de dienstmaagd van de natie zijn.
De Wever zegt het zo: "Maar wij moeten de leerlingen ook de waarde van het historisch narratief leren kennen.
Dat historische verhalen niet zomaar manipulaties zijn, maar functionele verhalen die mensen op een positieve manier met elkaar in verbinding kunnen stellen".
(p.
189) Dus: haal Hendrik Conscience en zijn Leeuw van Vlaanderen maar binnen in de les geschiedenis en zet de historicus Henri Pirenne die dat ook deed, maar vanuit een Belgicistisch standpunt dan maar bij het groot huisvuil.
Etnocratie is democratie Bart De Wever is sterk in het lanceren van oneliners.
"Simpelweg gezegd zijn er twee culturen en twee democratieën in ons land" is er daar één van die een eigen leven is gaan leiden.
Volgens de N-VA is België geen democratie.
Welke ideologische logica zit daarachter? Democratie wordt in de ideologische logica van de N-VA gelijkgeschakeld met ‘één publieke opinie, één taal, één cultuur’.
België is dus geen democratie omdat er twee talen, twee culturen, twee soorten media, twee publieke opinies zijn en dat zorgt voor een blocked democracy.
Democratie wordt daardoor verengd tot ‘etnocratie’.
Enkel (zelfverklaarde en geboren) Vlamingen schragen en vormen een democratie op basis van hun ‘identiteit’, ‘hun cultuur’ en ‘hun publieke opinie’.
Anderen moeten eerst een examen afleggen vooraleer ze lid kunnen worden van de cluB. N-VA bouwt verder aan het idee van die ene Vlaamse nationale identiteit door ze te contrasteren met ‘die andere cultuur’: de cultuur van de Walen.
Zelfs binnen dat ‘democratische Vlaanderen’ volgens N-VA-recept ziet het er volgens Maly niet goed uit met de democratie.
"Enkel de electorale uitslag is voor De Wever een ‘democratische uiting’ van de bevolking.
Als de bevolking eenmaal haar stem heeft uitgebracht, staat de ‘de Vlaming’ blijkbaar zijn rechten af aan de politiek, geeft hij ‘volmachten’ aan de tijdelijk verkozenen.
Meer nog, de electorale resultaten geven blijkbaar carte blanche aan de grootste parti J. De Vlaming heeft gestemd voor verandering.
Na de verkiezingen moet iedereen zwijgen, enkel de grootste partij heeft nog recht van spreken.
De Wever negeert dan ook initiatieven zoals ‘Niet in onze Naam’.
Met zijn logica portretteert hij iedere inwoner van Vlaanderen als een Vlaams-nationalist, ook al stemt die ‘Vlaming’ eventueel op linkse of antinationalistische partijen".
(p.
217) De Wever bezondigt zich aan het homogeneïsme , het reduceren van een complexe realiteit – in België wonen niet alleen Franstaligen en Nederlandstaligen, maar ongeveer 190 nationaliteiten.
In ‘steden van aankomst’ zoals Antwerpen leven ongeveer 170 nationaliteiten samen.
En Brussel dan? Als België uit twee gemeenschappen bestaat, de Vlaamse en de Waalse, welke rol is dan weggelegd voor de Duitstalige gemeenschap? En wat met het superdiverse Brussel? Hoe kijkt het Vlaams nationalisme naar Brussel? ’ "Brussel kent een gigantisch aantal verschillende nationaliteiten, een erg gepolariseerde socio-economische toestand en is de poort naar Europa en de rest van de werelD. Volgens het Vlaams nationalisme moet Brussel dus hoe dan ook worden ingepast in de Vlaamse natie.
Het is niet verwonderlijk dat zij fervent tegenstander zijn van Brussel als een stadsgewest.
Het Vlaams nationalisme vertrekt niet vanuit de superdiverse Brusselse realiteit, maar vertrekt vanuit Vlaams-nationalistische motieven: daarom moet de superdiversiteit voor N-VA gehomogeniseerd worden", aldus Maly.
"In hun zienswijze zou een Brusselaar moeten kiezen om Vlaming of Waal te zijn.
Dit is op zich al een aanfluiting van de identiteit van veel Brusselaars (velen voelen zich geen Vlaming of Waal), maar zo ontstaat ook een georganiseerde ongelijkheiD. Mensen in dezelfde straat zullen andere rechten hebben net omdat ze onder verschillende gemeenschappen zullen vallen in het geval de dromen van N-VA realiteit worden.
Het is duidelijk dat N-VA Brussel niet wil loslaten, Brussel heeft immers een belangrijke functie in haar politiek project: ze is deel van het economisch fundament van die Vlaamse natie.
Brussel wordt dus louter bekeken vanuit de functie die het kan vervullen in de Vlaams nationalistische strijd".
Vlaams en kapitaal(krachtig) Diezelfde bril werkt niet alleen homogeniserend, maar heeft ook neoliberale glazen.
Een populaire politicus als Bart De Wever voert schijnbaar een ander discours, maar zijn denken is er ook helemaal van doordrongen.
De Vlaamse Leeuw van vandaag ademt neoliberalisme uit met een 21ste-eeuwse modeluchtje aan.
Het neoliberale denken zit dieper in de hersenen van velen onder ons dan we wel zouden vermoeden.
Maly noemt De Wever een neoliberale nationalist.
Hij verwerpt het individualisme en dus aanvaardt hij het neoliberalisme zolang het niet in strijd is met het belang van de natie.
De Wever neemt in zijn uitspraken de neoliberale dogma’s van Hayek, Friedman en van de Chicago-boys over.
Hij schrijft zich volledig in in de zogenaamde Washingtonconsensus en is een voorstander van de draconische monetaire politiek die gevoerd wordt door het IMF, de Wereldbank en EuropA. De staat moet zo minimaal mogelijk zijn en mag niet optreden om gelijkheid te bewerkstelligen.
De staat mag enkel maatregelen nemen om de natie te reproduceren of de concurrentie te organiseren.
De indexering moet worden afgeschaft, werkloosheidsuitkeringen moeten dalen en beperkt worden in de tijD. De N-VA is de beste spreekbuis van werkgeversorganisatie Voka, van het Vlaamse patronaat.
Vlaams en kerkelijk is achterhaald, nu luidt de koppeling eerder Vlaams en kapitaal(krachtig).
De truc met de Chinese vaas Blok drie en vier van het boek vormen een grondige analyse van de circulatie van het N-VA-discours in het maatschappelijk debat of hoe de N-VA haar boodschap als ‘de normaliteit’ zelve tracht uit te dragen.
Het is zoals de truc met de Chinese vaas die stilaan van de linkerkant van de schouwmantel naar rechts opschuift zonder dat de bezoeker, die nochtans dagelijks over de vloer komt bij zijn buren, het opmerkt.
Een kikker die in water leeft dat stilaan opgewarmd wordt, voelt de pijn pas als een kritieke temperatuur overschreden wordt.
Het N-VA-discours is het hegemonisch discours geworden in Nederlandstalig België, een landsgedeelte dat Bart De Wever graag homogeniserend ‘Vlaanderen’ noemt.
In hoofdstuk zeven belicht Maly zeven casussen om aan te tonen hoe de N-VA de media inzet voor haar politiek-ideologische strijD. Dit is een uitermate boeiend hoofdstuk waarin Maly zeer nauwkeurig beschrijft hoe een oneliner van Bart De Wever of/en een N-VA-standpunt steeds grotere kringen begint te maken zodat hij op termijn heel ‘Vlaanderen’ overspoelt.
In casus 1 bespreekt Maly de ‘constatering’ van Bart De Wever dat België uit twee democratieën bestaat.
Hij beschrijft dat de idee van democratie begrepen als etnocratie stilaan gemeengoed begint te worden en niet alleen door de pers wordt overgenomen, maar ook door andere partijen.
Het is genant te lezen hoe de media daar met twee voeten tegelijk zijn ingetrapt.
Verbazend is dat echter niet omdat het optreden van De Wever volledig past in de snelle formats, de harde stijl en de zucht naar ophef waarbinnen tegenwoordig ‘goede communicatie’ moet verlopen.
De media spelen geen mooie rol in het hele verhaal: in plaats van een kritische stem te laten horen hebben zij vooral als megafoon voor het N-VA-gedachtegoed gedienD. Maly besluit deze casus met de bedenking: "De oneliner over twee publieke opinies en twee democratieën heeft de weg vrij gemaakt voor N-VA om de legitimiteit van België openlijk te betwisten, zonder in Vlaanderen als radicaal bestempeld te worden".
(p.
329) In het vierde deel diept de auteur de circulatie van de communicatie van de N-VA verder uit door te onderzoeken hoe dat discours op de verschillende web 2.
0-applicaties doordringt.
Hij bekijkt voornamelijk het werk van de voormalige sterjournalist Siegfried Bracke die als koning van de politieke communicatie via zijn blog en sociale netwerksites als Facebook en Twitter de politieke boodschappen van N-VA op de digitale highway stuurt.
De Wever en de N-VA communiceren echter niet alleen zuiver politieke inhouD. Zij communiceren ook een identiteit, een identiteit van de partij en een identiteit van haar voorzitter.
Bart De Wever is een ware volksheld: "Hij is een man van het volk, getuige zijn voorliefde voor frituur het Draakske, de boekskes, zijn pakken van kledingszaak SKM, zijn huis zonder design, het feit dat hij zelf het gras afmaait en natuurlijk zijn dieet.
Hij is niet alleen een gewoon mens, hij is ook nog een sarcastische grapjas, zo weet heel Vlaanderen sinds zijn optreden in De slimste mens ter werelD. Dit programma gaf ook nog eens een extra elan aan de perceptie van intellectualiteit waarmee historicus De Wever zich graag laat omringen".
De honing waarmee De Wever zijn Vlaamse vliegen wilde vangen heeft zijn werk gedaan.
De Calimero-houding waarmee De Wever en de N-VA zo graag uitpakken heeft dus, besluit Maly, geen enkele grond van realiteit meer.
Calimero heet nu Keizer Bart en hij zal in de toekomst meer dan een scheve mond en enkele snedige uitspraken nodig hebben, zeker nu hij burgemeester van Antwerpen wordt.
.

Inferno      Brown Dawn      Roman

Hoofdrolspelers Robert Langdon, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de universiteit van HarvarD. Gedurende het hele verhaal lijdt hij aan retrograde amnesie, veroorzaakt door aan hem toegediende benzodiazepines.
Bertrand Zobrist.
Een geniale biochemius, die ernstig bezorgd is over de dreigende overbevolking en een bewonderaar van Dante Alighieri.
Hij pleegt vlak voor het begin van het verhaal zelfmoord door van de Badia toren te Florence te springen.
[3] Sienna Brooks.
Ze torst een IQ van 208 met zich mee en is afgestudeerd als arts.
Ze is zowel een bewonderaar als een liefje van Bertrand en wordt daarom dubbel geschokt door zijn zelfmoorD. De Provoost.
Hij is het hoofd en tevens eigenaar van het Consortium, een uitzendbureau voor ingewikkelde tot onmogelijke zaken.
Sienna heeft in het verleden voor de organisatie gewerkt en ze kreeg gedaan dat Bertrand een jaar lang ongestoord aan een uitvinding kan werken onder de protectie van het Consortium.
Na de zelfmoord van Bertrand en een schokkende videoboodschap van hem, die over 1 dag contractueel aan de wereld moet worden getoond, gaat de Provoost twijfelen aan zijn organisatie en zijn laatste klus.
Elizabeth Sinskey.
Ze is in haar jeugd door medicijnen onvruchtbaar geraakt en is nu als bejaarde vrouw opgeklommen tot het hoofd van de WHO.
Zij vreest dat Bertrand na zijn zelfmoord alsnog een monstervirus op de mensheid zal loslaten en ze schakelt Robert Langdon in om haar te helpen.
Professor Robert Langdon wordt wakker in een ziekenhuis met een hoofdwond en geheugenverlies.
Het laatste wat hij zich herinnert is dat hij op de Harvard-campus aan het wandelen was, maar hij beseft vrij vlug dat hij zich in Florence bevindt.
Sienna Brooks is één van de dokters en ze legt hem uit dat hij aan het herstellen is van een aanval met een kogel waarna hij zelf te voet bij spoedgevallen is binnengewandelD. Plots duikt Vayentha op; zij is een moordenares die het ziekenhuis weet binnen te dringen.
Ze schiet een van de dokters die voor Robert zorgt dood en gaat naar Roberts kamer.
Sienna neemt Robert vast en vlucht met hem naar haar appartement.
Nadat Sienna de details over zijn aankomst in het ziekenhuis heeft nagelopen, vindt Robert een cilinder met een biohazard symbool (gevaarlijk biologisch afval).
Dit bevond zich in zijn jas en hij beslist hierna om het Amerikaanse consulaat te bellen.
Er wordt hem verteld dat men op zoek is naar hem en het consulaat vraagt naar het adres waar hij zich nu bevindt.
Op Sienna’s advies geeft Robert hen een plek tegenover Sienna’s appartement zodat Sienna niet nog meer betrokken wordt bij deze mysterieuze situatie.
Al gauw ziet Robert een gewapende Vayentha die op weg is naar de locatie die Robert aan het consulaat had doorgegeven.
Dit is het moment waarop Robert en Sienna ervan overtuigd zijn dat de Amerikaanse staat hen wil vermoorden.
Robert beslist om het cilindertje van dichterbij te bekijken en ziet dat er een hi-tech projector aan zit die een bewerkte versie van Botticelli’s ‘de kaart van de hel’ afbeeldt.
Onderaan de verlichting kan men de tekst zien "The truth can be glimpsed only through the eyes of death”.
Op dat moment vallen soldaten Sienna’s appartement binnen.
Ze kunnen maar net op tijd ontsnappen.
Robert en Sienna lopen richting het oude stadscentrum, met de gedachte dat de cilinder iets met Dante te maken heeft.
Op hun weg komen ze te weten dat de Florentijne politie en de ‘Carabinieri’ de bruggen afgesloten hebben en op zoek zijn naar een man en een vrouw, die perfect aan hun beschrijving voldoen.
Als ze even tot rust gekomen zijn, bekijkt Robert de kaart opnieuw.
Het valt hem op dat er verschillende letters zichtbaar waren CATROVACER.
Op het eerste gezicht kon hij hier niets van maken, maar toen hij de kaart weer in zijn oorspronkelijke versie probeerde te herstellen, viel het hem op dat de letters twee Italiaanse woorden vormden: ‘cerca trova’.
Robert weet dat dit dezelfde woorden zijn als op het schilderij van Vasari ‘de slag van Marciano’, dat zich in het Palazzo Vecchio bevindt.
Robert en Sienna geraken weg via de Buontalenti-grot door een oude weg die uitkomt in de oude ‘Vasari gang’ over de Ponte Vecchio.
Deze leidt naar het Palazzo Vecchio.
Het kost heel wat moeite maar uiteindelijk staat Robert voor het schilderij ‘de slag bij Marciano’.
Hij probeert uit te vissen waar hij nu heen moet door de ‘ogen van de dood’ te linken aan zijn locatie.
Een bewaker ziet hem en maakt zich zorgen.
Hij verwittigt de directeur van het museum in het Palazzo Vecchio, Marta Alvarez.
Zij herkent Robert onmiddellijk, want heeft de vorige avond met Ignazio Busoni een bezoek gebracht aan het museum.
Ignazio is de directeur van ‘Il duomo’, de dom van Florence.
Ze leidt Robert en Sienna via trappen naar ‘de slag bij Marciano’[4] en Robert realiseert zich dat de bovenkant van de trappen zich op dezelfde hoogte bevindt als de woorden ‘Cerca Trova’ in het schilderi J. Marta vertelt Robert dat ze hem Dantes Masker getoond heeft de vorige nacht, dat zich in een andere kamer bevindt.
Robert probeert de vorige avond te reconstrueren.
Ze neemt hem mee naar het masker en samen komen ze tot de ontdekking dat het verdwenen is.
Met z’n drieën bekijken ze de beveiligingsfilmpjes waarop ze zien dat Robert en Ignazio het masker stelen.
Marta probeert Ignazio op te sporen, maar komt uit bij zijn secretaresse die hem vertelt dat Ignazio gestorven is aan een hartaanval de vorige nacht en dat hij een boodschap aan Robert Langdon heeft achtergelaten.
Ignazio’s secretaresse vraagt om Robert te mogen spreken en geeft hem de boodschap door: Ignazio vertelt op een esoterische manier waar het masker zich bevindt en verwijst zo naar ‘Paradijs 25’.
Op dat moment beslissen ze om te vluchten en ze ontsnappen langs de bewakers, maar soldaten arriveerden net op dat moment.
Zo steken ze de zolder over, waar Sienna het heeft moet opnemen tegen Vayentha, die het niet haalt in de strijD. Sienna en Robert lopen verder naar het Baptisterium, tegenover de Dom, waar ze het masker vinden met een raadsel van de huidige eigenaar, Bertrand Zobrist.
Sienna kent Bertrand Zobrist en legt later aan Robert uit dat hij een geneticus is die tegen de groei van de mensheid is omdat de mensheid zichzelf niet meer onder controle heeft.
Hij zou ook werken aan een manier om een ziekte te ontwikkelen die een deel van de wereldbevolking zou uitroeien.
Een man, Jonthan Ferris, die beweerde van de Wereldgezondheidsorganisatie te zijn, helpt hen wanneer ze uit het Baptisterium komen om uit de handen van de soldaten te blijven.
Ferris heeft een aantal vieze vlekken, die verdacht veel op die van de pest lijken.
Ze volgen het raadsel tot in Venetië, waar Ferris plots bewusteloos valt.
Onmiddellijk denkt men aan de pest, gezien een ziekte wereldwijd mensen zou kunnen uitroeien.
Sienna overtuigt Robert hiervan en doet hem geloven dat Ferris bezweken is aan de gevolgen van de pest, Zobrists plaag.
Op dat moment wordt Robert opgepakt door de soldaten, terwijl Sienna weet te ontsnappen.
Ze brengen hem naar Elizabeth Sinskey, een vrouw die hij in zijn gedachten had en waarvan hij dacht gedroomd te hebben.
Zij blijkt de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie te zijn.
Zij weet dat Zobrist een week eerder zelfmoord gepleegd had, maar ook dat hij een groot aanhanger van Dante was.
Elizabeth kwam via Zobrists kluisje aan de cilinder en vloog naar Robert in Florence om de aanwijzingen te volgen.
Plots stopte Robert echter met communiceren met na de ontmoeting met Marta en Ignazio en de Wereldgezonheidsorganisatie vreesde daarom dat hij hen verraden had en eigenlijk samenwerkte met Zobrist.
De soldaten wilden hem helemaal niet vermoorden.
Zobrist had ‘het consortium’ betaald om de cilinder te beschermen tot een bepaalde datum.
Het consortium heeft een reputatie van strikte geheimhouding.
Hij had ook een video achtergelaten waarin de plek waar de plaag verstopt was zichtbaar was.
De video was niet duidelijk, het enige wat men hoorde en zag was water met een zak erin.
In de video werd aangegeven dat de wereld de volgende dag zou veranderen.
Hier wordt het verhaal duidelijker: de Provoost en zijn team (Vayentha) ontvoerden Robert na de ontmoeting met Marta en Ignazio, maar Robert had het raadsel nog niet helemaal opgelost.
Ze gaven hem een middel dat zijn kortetermijngeheugen zou wissen en creëerden een nepwond op Roberts hoofD. Sienna, Vayentha en Ferris zijn allemaal acteurs aan het werk voor het Consortium.
Het telefoontje naar het consulaat was zelfs deel van de geveinsde realiteit.
Het Consortium besloot om samen te werken met de Wereldgezondheidsorganisatie.
En Ferris had enkel een allergische reactie.
Sienna bleek een goede vriendschap met Zobrist te hebben gehad en ze stond volledig achter zijn denkwijzes.
Door de hulp van Robert is zij te weten gekomen waar de plaag zich bevonD. Robert had immers het raadseltje voor haar opgelost.
Robert wist niet of Sienna de plaats waar ze moesten zijn te weten was gekomen, maar als ze het nog niet wist, dan zou het vermoedelijk niet lang meer duren.
Robert zelf kwam erachter dat het de Hagia Sophia in Istanbul moest zijn, dat is de plaats waar Enrico Dandalo begraven werD. Als ze daar aankomen, zien ze dat ze te laat zijn.
Sienna had het net voor hen gevonden.
De zak was al kapot en de manier waarop dit gebeurd was, was geniaal: de ziekte zou zich via het water dat heel Istanbul voorziet van water verspreid worden.
Sienna probeert te onstnappen door in het Turks iets te roepen wat paniek zaait onder de bezoekers.
Robert achtervolgt haar.
Op dit moment komen we te weten dat de zak al een week eerder kapot gegaan was en dat de datum die overal genoemd werd, niet meer was dan de datum waarop de hele wereldbevolking reeds besmet zou zijn.
Sienna stond uiteindelijk wel aan de goede kant, zij probeerde de ramp te voorkomen.
De enige reden dat ze er zo mysterieus over gedaan had, was omdat ze de Wereldgezondheidsorganisatie niet vertrouwde.
die werkt samen met regeringen en die zijn in staat om het virus op een foute manier te gebruiken, als wapen.
De leider van het Consortium probeerde nog aan de Wereldgezondheidsorganisatie te ontsnappen, maar werd door de Turkse politie opgepakt.
Het virus zal bij gemiddeld een derde van de mensen aanslaan, waarna men onvruchtbaar wordt.
Uiteindelijk kiest Sienna voor samenwerking met de WHO om de gevolgen van het virus in kaart te brengen.
Bertrand Zobrist was geobserdeerd door het werk van Malthus en hij ontwierp een oplossing voor de mensheid, die toch veel onrust zou veroorzaken.
Het boek eindigt met een open einde als Robert terugvliegt naar Boston.

De genetische revolutie      Cassiman Jean-Jacques      Biologie

In het begin gaat het boek over hoe de aanmaak van eiwitten bepaald wordt door de geneticA. Genetische defecten maken dat de nodige eiwitten niet goed worden aangemaakt en al naargelang op welke plaatsen veel of minder schade berokkenen.
Er wordt op sommige ziekten kort ingegaan als voorbeeld van schadelijke eiwitproductie.
Maar eigenlijk gaat het boek over zijn bedenkingen bij de hoge vlucht van de ontwikkelingen in de geneticA. Hij is bezorgd over de ontelbare ethische kwesties die op ons afkomen, nu we meer informatie hebben over onze aangeboren aanleg en de impact ervan op onze gezondheiD. De mogelijkheid van preventie is een pluspunt maar wat doen we als mensen helemaal geen rekening houden met hun aanleg en hun levensstijl niet aanpassen? Gaat de ziekteverzekering ze uitsluiten en wie dan wel en wie niet? Waar leggen we de grens voor elke aparte ziekte en zijn er verzachtende omstandigheden? Een van de ethische vragen is of we wel alle onderzoeken over ouderdomsverschijnselen hoeven te gebruiken om ons ouder te laten worden.
Als je de lijn doortrekt zouden mensen misschien ooit 250 jaar kunnen worden.
Een droom? … Of een nachtmerrie voor alle jongeren die deze zeer oude mensen moeten onderhouden.
Een bijzonder hoofdstuk is “Het verbeteren van de menselijke soort”.
Cassiman spreekt over de onderzoeker Craig Venter die al zo ver staat dat hij synthetische bacteriën kweekt die de mensheid zouden kunnen helpen tegen bijvoorbeeld luchtverontreiniging.
Op zich niets op tegen, maar zo makkelijk komen we er niet vanaf.
We spreken hier wel over in de natuur onbestaande levensvormen die risico’s inhouden en op de duur zelfs de mensheid zouden kunnen uitroeien of definitief zouden kunnen wijzigen.
We hebben op dit moment immers geen informatie over hoe die bacteriën zich reëel zullen gedragen aangezien er geen historische gegevens over bestaan.
Genetica staat al zover dat ze vele beperkingen op een efficïentere manier zal kunnen beïnvloeden door gebruik te maken van de kennis over genetische subtypes.
Geneesmiddelen ontwikkelen voor een bepaald genetisch type zal betere resultaten en minder neveneffecten geven.
De grote farmabedrijven gaan i.p.v.één middel te ontwikkelen voor een ziekte, er nu misschien 10 moeten ontwikkelen, voor elk gekend genetisch subtype een gedifferentieerd middel.
Dit zal de prijs voor de mensen en de sociale zekerheid in eerste instantie opdrijven omdat er per geneesmiddel minder verkocht kan worden.
(Anderzijds zei Lone Frank in haar boek De vijfde revolutie enkele jaren geleden hierover dat het de kosten kon doen dalen omdat je geen lange zoektocht meer krijgt naar het juiste middel en zeker minder neveneffecten, want dat zal al specifiek uitgetest zijn op jouw genetisch subtype).
Hoogdringend om na te denken over hoe ons sociaal gezondheidsmodel dit kan blijven dragen.
Terecht merkt hij op dat de grote lijnen op Europees vlak zullen moeten worden vastgelegD. Zijn visie dat het genetisch onderzoek naar China verschuift, vond ik zèèr interessant en stemt tot nadenken.
Wij westerlingen gaan er maar al te zeer van uit dat we de ethische zaken nog wel snel zullen kunnen oplossen eens het onderzoek gebruiksklaar is.
Als het grootste deel van het onderzoek in een ander continent plaatsvindt, dan is het zeer moeilijk het gebruik hiervan bij ons te beperken eens de producten en onderzoeken allemaal beschikbaar zijn.
Qua culturele verschillen moeten we niet verder denken dan aan de voorbije één-kind-politiek van de Chinezen en het daardoor gecreëerde tekort aan meisjes in sommige gebieden.
Sommige ethische kwesties verschillen echt grondig van cultuur tot cultuur.
De genetische revolutie is een boekje dat in het secundair of hoger onderwijs zeker een plaats zou kunnen vinden in de lessen biologie maar meer nog tijdens de lessen niet-confessionele zedenleer, ethiek, godsdienst, rechten, politieke en sociale wetenschappen etC. Cassiman doet een oproep opdat burgers en politici samen het debat zouden aangaan, want de tijd dringt.
De genetische revolutie en Mijn supergenen van Lone Frank gaan er nog dieper op in.
Misschien een ruim debat, dat de Maakbare mens op gang kan brengen? De moleculaire biologie heeft de laatste 15 jaar een nooit geziene bloei gekenD. De technologie die nu reeds ter beschikking staat van de onderzoeker heeft dan ook het fundamenteel onderzoek naar de aard van erfelijke en niet-erfelijke aandoeningen en naar het begrijpen van de fundamentele mechanismen die onze cellen en weefsels in leven houden, in een stroomversnelling gebracht.
Het Menselijk Genoom project is beëindigD. De informatie over de opeenvolging van de 3 miljard bouwstenen van het menselijke DNA is nu vrij beschikbaar op het internet.
Het vrij kunnen beschikken over al deze informatie is ook verantwoordelijk voor een volledig nieuwe aanpak in het onderzoek van de functie van het DNA. Grote stukken DNA kunnen nu vlot worden onderzocht om hun rol in frequente ziekten te ontrafelen.
Het ganse genoom kan worden afgetast om regio’s te identificeren die mede verantwoordelijk zijn voor complexe ziekten zoals hart- en vaatziekten, depressies, reuma en vele anderen.
Individuele verschillen in de samenstelling van genomen kunnen in het licht gesteld worden; het genoom van verschillende bevolkingsgroepen kan worden vergeleken; verschillen tussen mens en dier en tussen dieren onderling worden duidelijk; nieuwe dier-, insecten- en plantensoorten worden ontdekt en in kaart gebracht; genetisch gemodificeerde organismen worden geproduceerd; de samenstelling van een minimaal genoom dat nog leven toelaat wordt ontrafeld bij bacteriën.
Het is duidelijk dat al deze toepassingen een belangrijke bijdrage leveren aan het voorko¬men en eventueel later het genezen van erfelijke aandoeningen.
Toch rijzen er hierdoor heel wat vragen over de wijze waarop deze mogelijkheden in de praktijk zullen worden toegepast en wat hiervan de impact zal zijn op onze samenleving nu, en zeker ook op de toekomst van onze soort.

De vierde revolutie      Micklethwait John      Maatschappij

Blood,Sweat & Tears De Eerste Revolutie is de vorming van de natiestaat, de uitvaardiging van burgerrechten.
De Tweede de inrichting van de democratie met de invoering van het algemeen stemrecht.
De Derde gaat over de uitbouw van de welvaartstaat door het op poten zetten van onderwijs, gezondheidszorg en andere sociale voorzieningen.
Elk van deze omwentelingen wordt beschreven middels de bio van een persoon die daarin een prominente rol heeft gespeelD. Zo worden abstracte begrippen vertaald in blood, sweat & tears.
Deze drie Westerse verwezenlijkingen staan al lang zwaar onder druk.
Terwijl er elders in de wereld (Singapore, India, China,…) driftig gezocht wordt naar en geëxperimenteerd wordt met andere bestuursvormen dreigt het Westen de boot te missen.
Daarom is die Vierde Revolutie een must.
There Is No Alternative (TINA) De auteurs zijn overtuigde liberalen van de oude snit, niet van dat rabiate type zoals hun landgenote Margaret Thatcher zaliger.
Die wilde het overheidsapparaat gewoonweg opdoeken - met uitzondering wellicht van haar eigen kantoor en leefruimte in Downing Street 10, London.
Thatcher beantwoorde haar critici steevast met haar geliefkoosde oneline: ‘There is no alternative’ (‘TINA’).
Uit dit boek verneem ik dat ze die slogan eigenlijk gejat heeft van socioloog Herbert Spencer (1820-1903), ooit nog redacteur van The Economist.
Het TINA-syndroom idee maakte ook elders in de wereld opgelD. De conclusie van de auteurs: "Het was slechts een half geslaagde revolutie!" Elephantiasis De stelling van dit boek is simpel.
Ondanks het gekakel van marktfundi's heeft de overheid wel degelijk een belangrijke rol te vervullen.
Ze moet aan iedereen kansen bieden.
Helaas, Vadertje Staat lijdt aan elephantiasis.
Hij neemt veel te veel hooi op zijn vork en is verworden tot een logge machine.
Massa’s geld gaan naar de toplaag van de samenleving.
Bij een betere besteding van dat geld zouden ook mensen aan de onderkant zoveel meer mogelijkheden hebben.
Op deze wijze zou de bestaande ongelijkheid, die in het kapitalisme zit ingebakken, ongedaan wordt gemaakt.
Hamvraag Afslanken om beter te kunnen functioneren, zo luidt de boodschap.
Dit veronderstelt wel een heel andere ingesteldheid, menen de auteurs, want deze mentale verandering realiseren is geen kattenpis.
Iedereen verwacht nog te veel van de overheiD. Dit leidt tot een giftig en onstabiel mengsel: afhankelijkheid van de overheid aan de ene kant en minachting voor de overheid aan de andere.
De afhankelijkheid dwingt de overheid zichzelf op te pompen en te overbelasten, terwijl minachting de overheid berooft van haar legitimiteit en elke tegenslag in een crisis verandert.
Een kwakkelende democratie kan gauw verzanden in wanorde.
” Afslanken om beter te functioneren.
Mij best.
Dé hamvraag is evenwel: waarop bezuinigen zodat wapenstok en traangas niet moeten worden ingezet?

1914      Hastings Max      Europese geschiedenis

'Duitsland heeft het gedaan' Britse militaire historici doen het erg goeD. Ze bereiken een groot publiek en krijgen met hun publicaties respect én een bijna onkreukbare reputatie: Anthony Beevor, John Keegan of Max Hastings… Deze laatste verdedigt in zijn recente omvangrijke boek enkele standpunten, die de voorbije jaren toch wel onder druk stonden of op z'n minst in vraag werden gestelD. De Duitsers waren verantwoordelijk voor dit wereldconflict: voor Hastings bestaat er geen twijfel over de machtshonger en de arrogantie van de op oorlog beluste Duitsers.
Dat betekent niet dat de auteur altijd even zacht oordeelt over de Britse strijdkrachten.
Soms word je verrast door zijn plaatsvervangende schaamte bij de beslissingen van de legerleiding of de politici.
Vanuit deze zekerheid schrijft de auteur zijn indrukwekkend – laat daar geen twijfel over bestaan – vaak adembenemend verslag over de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog.
En dan is er nog de humor, vaak 'tongue-in-cheek' waarvoor hij in de meest gruwelijke omstandigheden toch nog plaats gevonden heeft.
Ook dat is Brits.
Genadeloze analyse De auteur focust op het jaar 1914 en bedient ongetwijfeld de lezer die een accuraat verslag wenst van de aanvallen, manoeuvres, legerbewegingen en beslissingen van hogere officieren.
Max Hastings is genadeloos in zijn oordeel over de topmilitairen van alle strijdende partijen en hun tactische beslissingen.
Het hardnekkig vertrouwen van de Engelsen en de Fransen in de Russen, de waanzin van de Duitse strategie, de gammele planning van de Britten … De manier waarop Hastings, bij wijze van voorbeeld, de 'piratenpolitiek' en de Roll-Roycerit door Antwerpen beschrijft van de minister van marine, Winston Churchill is lachwekkend én vernietigenD. Zijn gedrag wordt door Hastings bestempeld als "een schokkende dwaasheid van een minister die zijn bevoegdheden misbruikte en verraad pleegde aan zijn verantwoordelijkheden".
Beangstigend omdat de leiders van toen – op wapens en tactiek na – niet zo anders kunnen geweest zijn als die van vandaag.
Besluiteloos, angstig, onwetend … Niet elke lezer is even gebrand op deze militaire analyses.
Met een overvloedig gedocumenteerd beeld van wat de oorlog voor iedere tijdgenoot kan of moet betekend hebben, komt Hastings ruimschoots tegemoet aan de 'civiele invalshoek' van de Eerste Wereldoorlog.
De getuigenissen, brieven en ego-documenten uit alle oorlogvoerende landen, krijgen een zorgvuldige lezing.
Vanuit welk standpunt 'het trauma van Europa' ook ontraadseld wordt -dat van staatslieden of van schoolmeisjes- elke ontboezeming is waardevol om het groot publiek te informeren en het een scherper beeld mee te geven.
Na een gedetailleerd overzicht van de ontwikkelingen die, na de aanval in Sarajevo op 28 juni 1914, tot het conflict geleid hebben brengt Max Hastings zich in stelling voor de oorlog.
Hij is er klaar voor én goed voorbereiD. De oorlog – lang zou hij zogezegd niet duren – wordt 'gereconstrueerd' in een grote opzwepende vertelling.
De gevechten en etappes aan het westelijk front denkt de geïnteresseerde lezer te kennen.
Toch bouwt Max Hastings met z'n verslag van die eerste weken aan een steviger basis bij de lezer.
De auteur vult, met eenzelfde ernst, het beeld aan van de slagvelden waarmee we heel wat minder vertrouwd zijn: Galicië, Tannenberg, de Royal Navy tegenover de Hochseeflotte.
Geen detail lijkt je te ontsnappen en daarom is het ontnuchterend te lezen hoe groot het tekort was aan correcte informatie (de militairen en staatslieden met dichtgesnoerde mond) zowel aan het front als bij de burgerbevolking.
Deze desinformatie zorgt voor een alsmaar groeiende kloof tussen de reële en de vermeende situatie, en maakt het onmogelijk om na weken van oorlogvoeren de grootte van de catastrofe in te schatten.
"De gevoeligste operationele informatie ging zonder blikken of blozen bij adellijke gastvrouwen over tafel en vond dan dikwijls zijn weg naar neutrale landen en vervolgens naar de vijand".
Zou het vandaag anders gaan? Waarom duurde de oorlog zo lang? Met de kerstdagen van 1914 zit Max Hastings' uitdagende taak erop.
"Veel mensen aan beide zijden lieten de remmingen en ridderlijke scrupules varen waarmee ze vijf maanden geleden de wapens hadden opgenomen," portretteert Hastings de militairen.
Over de burgers van alle oorlogvoerende naties is hij nauwelijks zachter.
Ze "leerden leven met een nieuwe, mistroostige en beperkende normaliteit".
En dan duurt de oorlog – weten we – nog jaren.
Alle regeringen hebben genoeg van de slachtpartijen.
Waarom gaan ze dan door? De auteur wijdt er interessante pagina's aan: over doorvechten om voldoende winst te boeken om de offers van 1914 te rechtvaardigen, over de vernedering van de natie, over het gebrek om het persoonlijk falen te erkennen, over de patstelling die slechts in 1917 door de deelname van de VS kon doorbroken worden.
Niet alleen is hij daardoor scherp voor de strijdende partijen.
Neen, hij wijst ook de comfortabel zittende -pacifistische-lezer van vandaag terecht omdat die voorbijgaat aan de praktische én de ethische obstakels van toen.
We kunnen er dit jaar onmogelijk aan ontsnappen.
Honderd jaar geleden barstte Wereldoorlog I los, een uitbarsting van geweld als gevolg van de door de jaren heen door nationalistische krachten zorgvuldig opgebouwde spanningen binnen EuropA. Waar de troepen aanvankelijk nog met gerust gemoed het slagveld optrokken, overtuigd van een spoedige overwinning en van hun gelijk in dit conflict zouden het bloedvergieten en de trage vordering van het oorlogsgebeuren snel een einde maken aan het initiële enthousiasme.
Een eeuw later is het onbegrip zo mogelijk nog groter geworden.
Ondertussen kennen we al meer dan zestig jaar vrede in het oude EuropA. Het is vandaag ondenkbaar geworden dat we inwoners uit onze buurlanden een kopje kleiner zouden maken uit nationalistische of economische overwegingen.
Om de vrede in Europa te bewaren is het af en toe eens nuttig om een nieuwe blik te werpen op de redenen achter dit zinloze bloedvergieten.
Zeker de Eerste Wereldoorlog, die doorgaans net iets minder aandacht krijgt dan Wereldoorlog II, dient zo nu en dan eens van onder het stof gehaald te worden.
Al was het maar om dit soort blunders tegen te gaan.
In dit jubileumjaar is de aandacht voor het drama natuurlijk sowieso enorm toegenomen.
Er zijn allerhande vieringen en enkele weken geleden nam zelfs President Obama een kijkje op een Amerikaanse begraafplaats uit de Eerste Wereldoorlog tijdens zijn bezoek aan ons lanD. Dit jaar is er ook al heel wat non-fictieliteratuur verschenen met Wereldoorlog I als onderwerp.
Ook Max Hastings, een befaamd Brits historicus en journalist die doorgaans zijn pijlen richt op de Tweede Wereldoorlog, vond het hoog tijd om zijn aandachtsgebied te verleggen.
In '1914.
Het Trauma van Europa' belicht hij zelfs enkel het beginjaar van deze onbegrijpelijke en bloedige periode uit de recente Europese geschiedenis.
Hastings heeft er goed aan gedaan om het slechts over één jaar uit de oorlog te hebben.
De Britse historicus heeft immers een scherp oog voor detail en vertelt van naaldje tot draadje wat er allemaal gebeurde in aanloop naar en tijdens de eerste maanden van het conflict.
De man heeft zich duidelijk goed ingelezen in zijn onderwerp en spreekt met kennis van zake.
Het is onmogelijk om dezelfde methode te hanteren wanneer je het over de hele Eerste Wereldoorlog wil hebben.
Hasting schetst in zijn boek een mooi beeld van het veranderende EuropA. Er komen in het Oude Europa nieuwe machtsevenwichten tot stand en technologische ontwikkelingen zorgen voor onrust bij de bevolking.
Nationalistische gevoelens enten zich op deze toenemende onrust en leiden onherroepelijk tot de moord op Frans FerdinanD. Deze moord mag echter niet gezien worden als oorzaak van, maar veeleer als aanleiding tot WO I.
De echte reden achter de oorlog moet volgens Hastings, die daarmee een jaren oud antwoord geeft op de schuldvraag, in Duitsland gezocht worden.
1914.
Het Trauma van Europa' is een fraai geschreven en geschiedkundig verantwoorde roman, waarin Max Hasting oog heeft voor het overkoepelende verhaal en voor het detail.
Hij laat heel wat hoofdrolspelers en getuigen aan het woord en spreekt geregeld zijn ongezouten oordeel uit.
Hastings boek is dan ook flitsend en scherp.
Kortom, een voorbeeld van wat militaire geschiedschrijving zou moeten zijn.

Roekeloos      Van De Cloot Ivan      Belgische politiek

Over de verpletterende verantwoordelijkheid van banken en politiek Waarom iedere burger het recht heeft om verontwaardigd te zijn: de financiële crisis doorgelicht Over Roekeloos schreef Geert Noels, hoofdeconoom bij Econopolis, het volgende: Ivan Van de Cloot is technisch misschien wel de meest onderlegde econoom van België.
Zijn academische kennis combineert hij met veel praktijkervaring in financiële en economische materies.
Zijn rechtvaardigheidsgevoel heeft hem opstandig gemaakt in de financiële crisis van 2008 en de jaren ernA. Die crisis is niet uit de hemel gevallen, maar is het gevolg van roekeloosheid bij mensen die het vertrouwen hadden van gewone burgers, werknemers en spaarders.
In de luchtvaart wordt elk accident nauwkeurig geanalyseerd en desnoods het toestel terug samengesteld uit de miljoenen stukjes die achterblijven na een crash.
In de afgelopen jaren stortte het systeem in, maar niemand deed de moeite van een forensische analyse.
Integendeel, zij die het betrachten, mogen rekenen op tegenwerking van verschillende hoeken.
Dat het boek hier ligt, is dus ondanks tegenkanting, intimidatie, intransparantie en complexiteit van de materie.
Roekeloos is geschreven om de financiële sector veiliger te maken, zodat we crashes niet als normaal gaan beschouwen en om wat hij het roekeloze noemt ook in andere domeinen (zoals de politiek) tegen te gaan.
" over : Ivan Van de Cloot.
Ivan Van de Cloot is hoofdeconoom aan het Itinera Institute en executive professor Economie aan de Antwerp Management School.
Hij is een veelgevraagd expert in diverse mediA. Aan de basis van de financiële crisis lag de opbouw van een schuldenberg.
Is daar al iets aan gedaan? Van de Cloot: "Nauwelijks.
De schuldenhefboom bestaat nog altijD. Nu zijn er wel pogingen, zoals in Japan, om de schuldenberg te monetiseren.
Maar het opkopen van schuldpapier door de overheid blijft een groot experiment.
De tweede golf van kwantitatieve versoepeling heeft weinig impact gehad op de reële economie, ze heeft alleen veel lucht in het financiële systeem gepompt.
Daardoor zijn de prijzen van bepaalde financiële producten weer flink gestegen, wat sommigen doet concluderen dat de crisis achter de rug ligt.
Daar ben ik het niet mee eens.
De situatie die we nu meemaken, is niet normaal.
De rentespread tussen landen als Griekenland en Italië enerzijds en Duitsland anderzijds is heel klein geworden.
Terwijl de kredietwaardigheid van die landen toch fundamenteel verschilt.
" Is de volgende financiële crisis in de maak? Van de Cloot: "De kiemen zijn in elk geval aanwezig.
Welke financiële producten gaat men kopen met de massa's geld die de centrale banken in het systeem pompen? Opnieuw staatsschuld van Griekenland of Italië? Herverpakte kredieten? Mezzanine-tranches met een hoger risico? In bepaalde segmenten van de financiële markten heerst collectieve waanzin.
Dat roekeloze gedrag is ons de voorbije jaren heel zuur opgebroken.
" Zijn de banken veiliger en stabieler dan zes jaar geleden? Van de Cloot: "De essentie is dat banken 'too big to fail' waren, en dat zijn ze nog altijD. Dat probleem is niet opgelost.
Integendeel, de Europese grootbanken waarvoor de overheid als reddende engel moet optreden, zijn alomtegenwoordig.
43 procent van alle activa bevindt zich op de balans van 15 Europese grootbanken.
Het hele financiële systeem staat gewoon niet meer in verhouding tot de reële economie.
Terwijl intussen voldoende is aangetoond dat er in de banksector boven een bepaalde drempel geen schaalvoordelen bestaan.
Er is enkel de impliciete subsidie die deze grootbanken genieten in de vorm van lagere financieringskosten, omdat de overheid hen in geval van problemen toch zal redden.
Dat is pervers.
Je kunt je de vraag stellen of de overheid die subsidie in stand moet houden.
" U pleit in uw boek om de banken hoge kapitaalbuffers op te leggen.
Volstaan de kapitaalvereisten van Bazel III dan niet? Van de Cloot: "Ik zou in de Bazel III-normen kunnen geloven als ze bedoeld zouden zijn als een tussenstap op weg naar kapitaalbuffers van 20 procent.
Maar ik denk niet dat dit het geval is.
Want wat zien we? Dat de kapitaalvereisten, onder druk van de bankenlobby, uitgehold worden.
Men is onvoldoende streng voor de banken, en dat baart me zorgen.
Banken zijn als kerncentrales.
Op de veiligheid ervan bespaar je niet.
En dus zijn kapitaalbuffers van 20 procent noodzakelijk.
Enkel op die manier is er een voldoende groot stootkussen om verliezen te absorberen in geval van een ernstige crisis.
Dat de banken aanvoeren dat hoge kapitaalbuffers de kredietverstrekking en dus de economische groei drukken, is het meest idiote argument dat ik ooit gehoord heB. Kapitaal is geen zak geld die onaangetast in een kluis ligt.
Ook kapitaal wordt gebruikt om kredieten te verstrekken.
En hoe meer kapitaal er is, hoe veiliger de bank en hoe meer middelen ze kan ontlenen.
" U wijst in uw boek ook op de constructiefouten in de Europese muntunie.
Gelooft u nog in het project 'Europa'? Van de Cloot: "De politici moeten dringend een onderscheid leren te maken tussen de muntunie en de Europese unie.
Helaas is er op dat vlak weinig voortschrijdend inzicht.
Landen met een kleine economie als Griekenland en Cyprus brachten de eurozone aan de rand van de afgrond, en toch laat men Letland met zijn zwakke banksector zomaar tot de euro toetreden.
Dat bewijst dat men niet geleerd heeft uit de fouten.
Met een grondige schuldherschikking voor Griekenland had men dat land en zijn bevolking een hoop ellende kunnen besparen, en hoogstwaarschijnlijk zelfs de eurocrisis voorkomen.
Maar men heeft dat vertikt.
Ik vind dat bepaalde politici heel lichtzinnig omspringen met de Europese monetaire unie.
Zonder aanpassingen heeft deze constructie geen toekomst.
Er is nood aan grotere economische integratie als we de eurozone van verder onheil willen behoeden, maar daar wordt geen werk van gemaakt.
" U noemt Dexia een tikkende tijdbom.
Ontploft die bom ooit in het gezicht van de belastingbetaler? Van de Cloot: "Op dit moment creëert men in Europa een comateuze economische toestand, precies opdat zombiebanken als Dexia niet zouden ontploffen.
Maar de prijs die we daarvoor met zijn allen betalen is hoog.
De Belgische staat is voor Dexia in de bres gesprongen zonder de omvang van de problemen precies te kennen.
Een bankbalans is een grote black box.
Slechts enkelen weten wat erin zit.
Wat de overheid nu doet, is toch een beetje Russische roulette spelen.
Men had veel eerder de tegenpartijen van Dexia-schuldpapier mee in het bad moeten trekken.
In plaats daarvan heeft men ervoor gekozen de belastingbetaler volledig voor het gelag te laten opdraaien.
" Wat vindt u van het plan van minister Geens om de Arco-coöperanten gedeeltelijk te vergoeden? Van de Cloot: "Ik blijf het bizar vinden dat aandeelhouders moeten vergoed worden, alsof een bank een verlengstuk van de schatkist is.
Als er dan toch beslist wordt om een compensatie toe te kennen waar de belastingbetaler voor opdraait, moet ook de aansprakelijkheid van de personen die voor dit debacle verantwoordelijk zijn aan bod komen.
Geen belastinggeld zonder verantwoordelijkheiD. Dat is wat ik mijn boek probeer aan te tonen.
Zowel bankiers als politici zijn mensen die werken met het geld van anderen.
Dat maakt dat hun verantwoordelijkheid groot is.
Als democratie moeten we daar bijzonder goed op toekijken.
Maar ik vrees die controlefunctie van het parlement voor een stuk verloren gegaan is.
Heel het Dexia/Arco-verhaal is in wezen een test voor de sterkte van onze democratie.
Als niemand verantwoordelijk is - al dan niet omdat de politieke klasse de vuile potjes gedekt wil houden -, is dat een aantasting van onze democratie.

De Shifts & de Shocks      Wolf Martin      Economie

Economie en crisis zijn onlosmakelijk verbonden Vijf jaar na de financiële crisis kwam Martin Wolf, de belangrijkste economie-commentator van de Londense Financial Times, tot de conclusie dat ons beeld over de economische stand van zaken beperkt en verward was.
De onderliggende problemen kwamen niet genoeg voor het voetlicht, de samenhang ontbrak.
In zijn boek analyseert hij hoe de economische aardverschuivingen zich aankondigden in voorgaande veranderingen in de wereldwijde economie en het financiële systeem.
Wolf luidt de alarmbel: onze manier van denken over economie moet veranderen.
Crises horen onvermijdelijk bij economie.
Een economische theorie die de mogelijkheid van crisis negeert, is als een theorie over bruggen bouwen die het risico van instorten uitsluit.
Verwacht geen vrolijke prognoses, bijvoorbeeld voor de toekomst van de Europese Unie, maar hoop is er wel, al zijn er radicale ingrepen nodig.
Resencie Stiglitz Martin Wolf has outdone himself.
The FT’s chief economics commentator has written a book that not only explains the malaise in which we have been mired since 2008 but also – depressingly – provides a convincing analysis of why we are likely to remain so.
Already, the crisis has spawned a plethora of titles examining what went wrong.
The Shifts and the Shocks is among the first to address the absence of a robust recovery and it sets a high bar for those that will surely follow.
The data show how badly things have gone.
Adjusted for inflation, UK and US median incomes are still below pre-crisis levels.
There is an average unemployment rate of 12 per cent in Europe and youth unemployment of more than 50 per cent in two of the worst-afflicted countries, Spain and Greece.
For the north Atlantic as a whole, there is a cumulative gap of trillions of dollars between what output would have been had it followed the pre-crisis trend and actual production.
Wolf argues persuasively that these results were not inevitable but rather the predictable results of policy failures, and that they will have long-run consequences.
De shifts en de shocks recensie ED.Verhelst Oorzaken van de crisis -Ontwerpfouten van het bankwezen: -langlopend krediet wordt gefinancierd met korte termijn liquide middelen : -minimaal aandeelhouderskapitaal ontoereikend ( leverage) : -bonussen :-falende toezichthouders -beleidsfouten : o.
A. afschaffing in 1999 onder Clinton van de Glass-Steagall-Act van 1933 (deregulering ) -inherente zwakte van het stelsel : -groei van schaduwbanken, toenemende complexiteit en verwevenheid -enorme omvang van CDO en CDS ( ondoorzichtige activa samenbundeling van vorderingen tot verhandelbare effecten) -toestaan en aanmoediging van een krediethausse -Enorme schuldenopbouw van overheden, bedrijven en particulieren (hypotheken) door lage rente -Fragiliteit van het internationaal financieel systeem -macro-economische onevenwichtigheden door grensoverschrijdende stromen van netto besparingen (of investeringstekorten) -groei in de opkomende landen bleef hoog tijdens de crisis -enorme spaaroverschotten met lage rente als gevolg en kredietbubbel -mondiale economische ontwikkelingen: -lage rentevoet ontketende hausse in activaprijzen -verschuivingen in de wereldeconomie : globalisering, liberalisatie, technologische vernieuwing, vergrijzing -Crisis in de Eurozone -Ontwerpfouten, fragiliteit van het financieel stelsel (bankwezen) -fouten in het monetair beleid en fraude -verschil in economische prestaties en budgettair beleid per lidstaat -onvermogen om de crisis aan te pakken -risico tot uiteenvallen Gevolgen van de crisis -Fundamentele veranderingen in de werking van de wereldeconomie -Verschuiving van de economische macht -Druk tot deglobalisering -Trage groei, groeiende ongelijkheid, hogere werkloosheid, financiële instabiliteit -Grootschalige institutionele veranderingen ( hervormingen en regulering, hogere kapitaaleisen) -Uitdaging voor Economen en beleidsmakers -Verdere groei van de openbare schuld door redding van de banken -De euro is op een ramp uitgelopen.
-Het project was bedoeld om solidariteit te versterken, welvaart te doen groeien, de Duitse economische dominantie te verzwakken.
Het omgekeerde is bereikt.
-Oorzaak : Een onomkeerbare muntunie tussen soevereine staten zonder solide politieke unie met diverse economieën en verschillende culturen kan niet soepel werken.
Herstel uit de crisis Op korte termijn -krapper begrotingsbeleid -aangepast monetair beleid om krediethausse te voorkomen -herkapitalisatie van de financiële sector -verhoging van de kapitaaleisen voor banken -bestedingen afdoende ondersteunen -geen premature bezuinigingen -versnelde afschrijving van dubieuze schulden -tijdelijke verhoging van de inflatie Op lange termijn -groei van de kredietverlening en geldhoeveelheid -kapitaaleisen voor banken verhogen en bail-inbare schuld -voorzichtig beleid (nooit redden van aandeelhouders ) -regulering -deleveraging van de economie (fiscale aftrekbaarheid van rente afschaffen) -weloverwogen belasting van waarde van grond -hervorming van de vennootschapsbelasting om ophoping van overtollige besparing tegen te gaan -aangaan van schuldcontracten die zich aan de omstandigheden aanpassen (geindexeerd op basis van huizenprijzen) -inkomensherverdeling om voldoende vraag te genereren (belasting op heel hoge inkomens) -verhogen van de economische groei (wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, sterke prikkels voor investeringen, infrastructuur)

Een jaar in het spoor van Herman van Rompuy      Aerts Bart      Biografie

Koppen kon exclusief het laatste jaar volgen van de allereerste Europese president.
Saai? Bijlange niet.
Voor zijn laatste job reist de kleine Belg de wereld rond en staat hij mee aan het roer van de wereldpolitiek.
Het verhaal start begin 2014 in Athene en eindigt een klein jaar later in New York.
Onderweg blikken we met Van Rompuy in een regeringsjet terug op de Griekse crisis.
De euro wankelde, maar bleef overeinD. Mede dankzij Van Rompuy, die nooit twijfelde.
“Ik ben niet in staat tot paniek.
De rustige vastheid komt ergens vandaan.
” Tijdens het bezoek van de Amerikaanse president Obama aan Brussel krijgen we een unieke blik achter de schermen.
We staan in de lift terwijl Van Rompuy en VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon roddelen over Poetin.
En als Van Rompuy in Aken de grootste Europese onderscheiding, de Karlspreis, in ontvangst neemt, volgen we hem en zijn familie.
“Samen met de Nobelprijs is dit het hoogtepunt van mijn carrière.
” Gaandeweg ontdekt de kijker hoe ‘haiku Herman’ zijn functie een heel eigen invulling geeft.
Af en toe proberen we ook het pantser van de rustige vastheid te doorprikken, zodat je kan zien wie Herman Van Rompuy écht is.

De goede psychopaat      Dutton Kevin      Psychologie

Wat is een goede psychopaat? En hoe kan het leren denken als een psychopaat je vooruithelpen? Professor Kevin Dutton bestudeert al zijn hele carrière psychopaten.
Toen hij SAS-held Andy McNab tijdens een onderzoeksproject ontmoette, deed hij een verrassende ontdekking.
McNab is een gediagnosticeerd psychopaat, maar wel een goede psychopaat.
In tegenstelling tot een slechte psychopaat is hij in staat om bepaalde eigenschappen, zoals meedogenloosheid, onbevreesdheid, geweten en empathie, te versterken of te onderdrukken.
Zo haalt hij het beste uit zichzelf en anderen in allerlei verschillende situaties.
De bijzondere ervaringen van McNab en de expertise van Dutton laten zien hoe een psychopaat denkt en wat dat voor ons kan betekenen.
Wat willen we werkelijk in dit leven en hoe kunnen we kwaliteiten als charme, rust onder druk, zelfvertrouwen en moed ontwikkelen en gebruiken om te krijgen wat we willen? De goede psychopaat is een uniek en vermakelijk handboek dat je de weg wijst naar zelfontplooiing in zowel je privéleven als je carrière.
Bestsellerauteur Andy McNab, bekend van de thrillerreeks rond actieheld Nick Stone, is het pseudoniem van een voormalig Brits Special Air Service-soldaat.
Hij werd wereldberoemd toen hij na de Eerste Golfoorlog in 1993 zijn verslag van de mislukte SAS-missie Bravo Two Zero publiceerde.
Voor deze missie ontving hij o.
A. de Distinguished Conduct Medal.
Professor Kevin Dutton is onderzoekspsycholoog aan het Calleva Research Centre for Evolution and Human Science van de universiteit van OxforD. Eerder schreef hij het boek De lessen van de psychopaat.
Het is de nieuwste mode in de zelfhulpliteratuur: wat kunnen we leren van psychopaten om succesvoller te worden? De meesten onder ons denken bij de term psychopaat meteen aan gewetenloze seriemoordenaars als Ted Bundy of Hannibal Lecter, en daar hebben ze groot gelijk in.
Alleen is het slechts de halve waarheid, schrijven de wetenschapper Kevin Dutton en bestsellerauteur en voormalig SAS-agent Andy McNab in hun boek De goede psychopaat, een ‘handboek voor succes’.
Want behalve slechte psychopaten zijn er ook ‘goede’ psychopaten, waarvan Andy McNab bij uitstek een voorbeeld is.
Gevaarlijke gek Wanneer gewone stervelingen het over een psychopaat hebben, doelen ze op een gevaarlijke gek.
Psychologen hebben het echter over een groep individuen met een aantal specifieke persoonlijkheidskenmerken, zoals meedogenloosheid, onbevreesdheid, zelfvertrouwen, impulsiviteit, mentale hardheid en charme, maar ook verminderde empathie en een gebrek aan wroeging.
Natuurlijk heeft geen enkele psychopaat deze kenmerken in dezelfde mate.
Het verschil tussen goede en slechte psychopaten heeft te maken met hoe zij reageren op andere mensen in hun omgeving, op de sociale context en op de maatschappij als geheel.
En net als de neurowetenschapper James Fallon schreef in De psychopaat in mij is Kevin Dutton van mening dat mensen in hun dagelijks leven én in hun werk baat kunnen hebben bij psychopathische persoonlijkheidskenmerken.
Mengpaneel Dutton en McNab illustreren deze stelling met een verhaal over de Eerste Golfoorlog.
McNab gaf leiding aan een patrouille achter de vijandelijke linies, toen zij geheel onverwacht een Iraakse herdersjongen tegen het lijf liepen.
Het was geen optie hem gevangen te nemen, dus konden de militairen twee dingen doen: de jongen overmeesteren en doden, of hem laten gaan.
McNab zei: ‘Wij zijn de SAS, niet de SS’, waarna zij hem lieten gaan.
Niet veel later werden ze gepakt.
Volgens Dutton was dit een beslissing van een helder denkende psychopaat, niet van een bloeddorstige psychopaat.
Wat kunnen we leren van psychopaten om succesvoller te worden? McNab was kalm gebleven onder druk en had een paar stappen vooruit gedacht.
Dutton maakt de vergelijking met een mengpaneel: McNab zette de schuiven voor onbevreesdheid, focus, mentale hardheid, zelfvertrouwen en empathie open, en de schuiven voor impulsiviteit en meedogenloosheid juist dicht.
Behalve dat hij de herder niet graag had gedood, wilde hij evenmin het risico lopen dat er nog meer levens op het spel kwamen te staan.
Manifest Eigenschappen als kalm kunnen blijven onder druk, onbevreesdheid, zelfvertrouwen en mentale hardheid kunnen ook jou helpen succesvol te worden, stelt Dutton.
Ze kunnen je uitstekend van pas komen in uiteenlopende beroepen als chirurg, zakenman of advocaat.
Maar een eigenschap kun je natuurlijk niet zomaar adopteren.
In hun vaak humoristische dialogen beschrijven Dutton en McNab de filosofie van de ‘goede’ psychopaat, die voortbouwt op bekende ethische, culturele en intellectuele tradities.
Om de lezers even helder en snel te leren denken als een goede psychopaat, hebben ze een manifest met zeven actiepunten opgestelD. 1.
Doe het gewoon! Psychopaten gaan ervoor.
Aarzelen kost energie en daar maken psychopaten geen tijd voor vri J. 2.
Scoor! Psychopaten willen winnen en zetten als het er echt om gaat de knop om.
Psychopaten leren sneller wanneer zij beloond worden voor succes dan wanneer zij gestraft worden voor een fout.

Flitshandel      Lewis Michael      Beleggen

Flitshandel viel als een bom in de fi nanciële werelD. Binnen een mum van tijd stond de FBI op Wall Street en riep senator John McCain om een onderzoek door het Amerikaanse Congres.
Wat maakt Flitshandel zo explosief? Het gaat over supercomputers, geprogrammeerd door de allerslimste en geniaalste nerds, die hierdoor een nanoseconde sneller zijn dan andere computers en zo tientallen miljarden extra verdienen voor hun bazen op de beurs.
Is het strafbaar? Is het handelen met voorkennis? En wie is de dupe? Bestsellerauteur Michael Lewis schreef met Flitshandel een waargebeurde thriller van wereldformaat.
MICHAEL LEWIS is de grootste nonfictie auteur van Amerika en heeft diverse internationale best sellers op zijn naam staan, waaronder: The Big Short, Moneyball en Liar's Poker.
'Een groot voorbeeld' Jeroen Smit 'Een bom in de financiële werelD. (…) Een topjournalist.
' - Matthijs van Nieuwkerk 'Verrukkelijke non-fi ctie.
Als lezer krijg je soms het idee dat je een thriller van John le Carré leest, in plaats van een boek over algoritmen, dark pools en rebate arbitrage.
(…) Lewis kan als geen ander laten zien hoe de fi nanciële markten van gezicht zijn veranderD.' - De Groene Amsterdammer 'Met een oerknal staat ook zijn nieuwste werk op de kaart.
' - Het Financieele Dagblad 'Dit is wat ik wil.
(…) Een groot voorbeelD.' - Jeroen Smit 'Niet veel schrijvers weten een hoorzitting in de senaat te veroorzaken met hun boek.
Michael Lewis wel.
Zijn explosieve Flash Boys, over de corrupte beurshandel, veroorzaakte dit voorjaar veel opschudding.
' - NRC Q 'Flash Boys leest als een spannend jongensboek: met een antiheld, een geheime samenzwering en mysterieuze dark pools.
Het is ook nog eens op echte gebeurtenissen gebaseerD. (…) Nog altijd is een enkel ouderwets, spannend geschreven boek in staat de hightechaandelenhandel flink op zijn kop te zetten.
(…) Het beschrijft op pakkende wijze het fenomeen fl itshandel.
' - Het Financieele Dagblad In de zomer van 2009 was de lijn een eigen leven gaan leiden.
Tweeduizend mannen groeven en boorden de merkwaardige behuizing die de lijn nodig had om te overleven.
205 ploegen van acht man elk, plus allerlei adviseurs en inspecteurs, stonden dagelijks voor dag en dauw op om te bedenken welke explosieven ze nodig hadden om een gat te maken in een onschuldige berg, hoe ze een tunnel konden aanleggen onder een rivierbedding, of hoe ze een geul moesten graven naast een landweg zonder berm.
Dat deden ze zonder een alleszins voor de hand liggende vraag te beantwoorden: waarom? De lijn was een buis van hard plastic met een dikte van nog geen vier centimeter en was ontworpen om vierhonderd flinterdunne strengen glas te beschermen.
Toch kreeg je het gevoel dat het een levend wezen was, een onderaards reptiel met specifi eke behoeften en verlangens.
De geul waarin de lijn zou komen te liggen moest kaarsrecht zijn.
Er was misschien nog nooit een pad zo compromisloos door de aarde gegraven.
De lijn moest een datacentrum in het zuiden van Chicago verbinden met een aandelenbeurs in het noorden van de staat New Jersey.
Het was van cruciaal belang dat de hele onderneming geheim zou blijven.
Kevin Slavin waarschuwde al dat algoritmes de wereld overnemen.
Michael Lewis gooit er nog een schepje bovenop met zijn boek Flitshandel.
BBC World riep in 2012 al dat algoritmes de wereld zoals wij die kennen veroveren en steeds meer controleren.
Of het nu om de Amerikaanse beurshandel, datingwebsites of liften in wolkenkrabbers gaat: dataverwerkende computers bepalen ons bestaan.
Die alarmerende boodschap was ontleend aan een TED-lezing uit 2011 van de 39-jarige gamesentrepeneur Kevin Slavin.
‘Paniekzaaiers, die Britten’, stelde de specialist in interactieve telecommunicatie van de New York University telefonisch vanaf Manhattan.
‘Ik ben geen onheilsprofeet die de ondergang van de mensheid voorspelt door almachtige computers.
Het gevaar is niet dat die te slim worden, maar dat ze te dom blijven en wij niet precies weten wat ze doen.
We beseffen niet wat er in de digitale wereld gebeurt, die we zelf hebben gemaakt.
’ Flash crash Wall Street Hij refereert aan de flash crash van 6 mei 2010 op Wall Street.
Opeens dook de Dow Jones duizend punten omlaag en zakten aandelen van tientallen dollars naar luttele centen.
Foutje van een algoritme.
In één klap verdween miljoenen dollars beurswaarde.
‘Niemand heeft er een verklaring voor, want de algoritmen op de beurs zijn zo ingewikkeld, dat niemand ze meer begrijpt.
Ik ook niet.
Het geld is en blijft weg.
Beurswaakhond SEC hoopt dat iedereen het voorval vergeet.
’ Een bom in de financiële wereld, wordt "Flitshandel van Michael Lewis genoemd Inmiddels is Wall Street in een nieuwe rel belanD. In het boek Flash boys (Flitshandel) beschuldigt journalist Michael Lewis beurshandelaren van handel in aandelen en obligaties met voorkennis.
Washington is in rep en roer en de senaat schreeuwt om hoorzittingen.
Computers handelen zo snel transacties af, dat beurswaakhond SEC niet meer kan controleren of die beursbengels ter goeder trouw handelen.
Als Slavin iets vertelt – ook via het immens populaire TEDx kanaal – dan heeft dat minder impact dan dat Michael ‘Moneyball’ Lewis dat doet.
Nog steeds heeft Lewis’ Flitshandel directe gevolgen in de financiële wereld: de NYSE (New Yorkse beurs) betaalde na publicatie van het boek direct 4,5 miljoen aan de beurswaakhond, allerlei rechtszaken lopen nog.
Ook de FBI heeft zich gemelD. Want het grote publiek moet wel vertrouwen houden in de eerlijkheid van de aandelenhandel.
Als allerlei handelaren met snelle internetlijnen zichzelf voordeeltjes (die in de miljarden dollars lopen) verschaffen, dan wordt het rechtsgevoel van de burger aangetast.
Lewis heeft met zijn boek een open zenuw geraakt.
En wat voor een boek.
Michael Lewis blijft een van de beste verhalenvertellers in de journalistiek.
Ademloos lees je Flitshandel in één ruk uit, waarbij je bijna argeloos jezelf allerlei ingewikkeld jargon eigen maakt.
Het is wachten op de Hollywood-verfilming.
’Een bom in de financiële wereld’, schreeuwde Matthijs bij DWDD. Voor een deel is het oude wijn in nieuwe zakken, maar als die verpakking zo mooi is, dan moet je je wel overgeven aan het sappige proza van Lewis.
Zwarte doos Wat doen die infame algoritmen van die beruchte flash traders eigenlijk? Een computer krijgt een reeks instructies, die hij zonder menselijke tussenkomst uitvoert om tot een bepaald doel te komen.
In die instructies wordt rekening gehouden met eventuele gebeurtenissen tijdens de uitvoering.
De instructies bepalen of er stug wordt doorgewerkt, of dat er wordt overgeschakeld naar een andere set instructies.
Stiekeme megadeal Op Wall Street kan het gaan om de deal dat een miljoen aandelen moet worden verkocht.
Maar die moeten zo snel van eigenaar veranderen, dat andere marktpartijen niet beseffen dat er een megadeal plaatsvindt.
Het algoritme splitst de deal op in kleine pakketten, ‘black boxes’, en verhandelt die zo snel mogelijk.
Algoritmes van andere beurshandelaren proberen die transacties juist zichtbaar te maken.
Iedereen jaagt op verborgen handelspatronen.
Snelheid is daarbij essentieel, milliseconden vertraging maken het verschil tussen een winst van tientallen of honderden miljoenen dollars.

Marconi Park      Edwardson Ake      Roman

Het wordt eindelijk lente in Göteborg en naarmate de dagen lengen, verbetert inspecteur Erik Winters humeur.
Tot de brute realiteit van alledag daar verandering in brengt.
Het lijk van een man wordt gevonden, een plastic zak over zijn hoofd getrokken.
Op zijn lichaam ligt een stuk karton met daarop één enkele hoofdletter, aangebracht met een dikke viltstift.
Daarop volgen meer moorden, en op alle lichamen wordt een letter aangetroffen.
Terwijl Winter de woordpuzzel probeert op te lossen, zoekt zijn team koortsachtig naar een verband tussen de slachtoffers maar dat lijkt er niet te zijn.
Marconi Park is het twaalfde deel in de thrillerreeks met Inspecteur Erik Winter in de hoofdrol.

Ijzeren Oogst      De Rynck Korneel      Europese geschiedenis

Een eeuw na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog reist Korneel De Rynck door Europa, langs de belangrijkste plaatsen van de oorlog.
De tocht gaat door België en Frankrijk, maar ook Italië, Slovenië, Bosnië, Servië, Griekenland, Turkije, Oekraïne, Polen en Wit-RuslanD. De auteur vindt overal sporen terug, bezoekt monumenten en begraafplaatsen, en laat gepassioneerde kenners aan het woorD. Tegelijkertijd vertelt hij het historische relaas aan de hand van talloze bronnen.
Het verhaal begint bij de straathoek in Sarajevo waar in 1914 de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand werd vermoorD. De laatste halte is het bos van de wapenstilstand, bij Compiègne.
Tussenin komen de Marneslagen en de dramatische odyssee van de Serviërs aan boD. De Rynck rijdt de Duitsers achterna tijdens hun Keizerslag en ontdekt het verband tussen een Frans fort en Brigitte Bardot.
Een Oekraïense historicus-taxichauffeur voert hem langs het Brusilov-offensief, bij Verdun spreekt hij met de burgemeester van een vernield dorp.
Hij verdwaalt in het bos van Tannenberg, beklimt de bergen bij Caporetto, landt op de stranden van Gallipoli en fietst langs de Ieperboog en de Ijzer, net als zijn overgrootvader die er soldaat-cyclist was.
IJzeren oogst is een origineel samenspel van geschiedenis en reis, met aandacht voor een Europees perspectief.
Een tocht door het continent en de oorlog, langs de stille getuigen die zijn overbleven na het oorverdovende geraas.

De altijd oorlog      Folins Dexter      Krijgswetenschap

Er is een Chinees gezegde dat stelt dat in oorlog nooit teveel misleiding kan zitten.
In een handleiding voor jihadi's uit 2005 werd het net anders verwoord: oorlog bestaat uit trucs.
Daarom moet een jihadi op weg naar Irak jeans dragen, donuts eten en een walkman meenemen met een willekeurig muziekbandje erin.
Voormalig oorlogscorrespondent Dexter Filkins citeert de jihadi handleiding in zijn boek over de oorlogen in Irak en Afghanistan.
Misleiding, leugens, verraad, misbruik van vertrouwen, dubbelspel, het zit er vol mee.
Wie kan je geloven in deze conflicten? Filkins trekt op met de politicus Ahmad Chalabi, die toen hij nog in ballingschap verkeerde, de Amerikaanse neocon’s ervan overtuigde dat een oorlog tegen Irak gerechtvaardigd was.
Nu heeft hij nieuwe sponsoren.
Filkins gaat met hem mee naar Iran, want Chalabi past zich als een kameleon aan, en komt steeds weer boven.
De oorlogscorrespondent onderhandelt met een informant die zegt informatie te hebben over zijn ontvoerde collega Jill Carroll.
Hij raakt rechtstreeks betrokken als hij met die informatie naar de CIA stapt en de inlichtingendienst zijn bron gaat afluisteren.
Een contact van de bron wordt vervolgens opgepakt.
Maar de informant blijkt hem minstens een keer valse inlichtingen te hebben gegeven.
Carrol werd maanden later vrijgelaten, wat overigens niet in het boek staat.
Dat de Irakezen liegen tegen de Amerikanen is begrijpelijk, schrijft hi J. Onderling vertellen ze elkaar uiteraard iets heel anders dan tegen de ‘bezetters’.
Maar dat de Amerikanen elkaar leugens vertelden, zoals de commandant die hem wijs probeert te maken dat de meeste Irakezen blij zijn dat de Amerikanen er zijn, dat is het ergst.
Maar je moet ergens in blijven geloven en de werkelijkheid van Irak was niet te verdragen.
Hij vertelt over een actie van het Amerikaanse leger in het Saddam-ziekenhuis in Ramadi.
Als ieder gevaar geweken is, arriveren de Iraakse troepen.
In het persbericht over de actie werd de volgorde precies omgedraaiD. Filkins was al verslaggever in Afghanistan voor de aanslagen van 2001.
Hij zag er executies en verminkingen in het voetbalstadion, een van de weinige uitjes die de bevolking van Kaboel haD. Maar het zwaartepunt ligt bij de strijd in Irak.
Daar was Filkins langere tijd een van de correspondenten van de New York Times.
Hij leefde met zijn collega’s van die krant in een zwaar bewaakte woning.
Hun Iraakse collega’s en assistenten namen groot risico door met de Amerikanen te werken en twee van hen werden vermoorD. De titel van dit boek kan slaan op de jihad die altijd doorgaat ‘tot de dag des oordeels,’ zoals Filkins van een madrassastudent te horen krijgt.
Maar ook op de ongeschreven regels die het mogelijk maken dat de strijd in Afghanistan al decennia voortduurt.
Omkoping speelt daar een belangrijke rol in.
En misschien nog wel het meest op de oorlog die ook in het hoofd van Filkins steeds doorgaat.
Filkins boek is gebaseerd op de 516 notitieboekjes die hij Irak en Afghanistan vol pende.
Voor een groot deel bestaat het boek uit soms korte impressies van het leven in oorlogstijd, geordend naar thema’s zoals aanslagen of de beveiliging.
Filkins presenteert de absurditeiten sober.
Ze hoeven niet literair aangedikt te worden.
Juist die directheid maakt de verhalen tastbaar.
Hij behandelt niet alleen het perspectief van de Amerikaanse soldaat, maar ook dat van Irakezen die voor de Amerikanen werken en hij praat zelfs met de jihadi’s.
Hij schetst zo een veelzijdig beeld van de complexiteit van het conflict.
Analyse laat hij aan anderen over.
Het is een zeer persoonlijk boek geworden.
Als verslaggever is het onmogelijk om niet betrokken te raken.
Samen met een fotograaf trekt hij op met mariniers in FallujA. Hij bevindt zich direct aan het front, als je daar van kan spreken in een stadsoorlog.
Als de fotograaf een foto wil maken van een lijk in een minaret, wordt de marinier die hen begeleidt doodgeschoten.
Het is een zo aangrijpend verhaal, waarna je eigenlijk niet verder wil lezen.
Filkins wisselt deze hard-realistische beschrijvingen af met luchtiger verhalen, zoals dat over de Irakese soldaten die er aanstoot aan nemen dat hij in zijn korte broek hardloopt.
Terug uit Irak en Afghanistan vroegen mensen naar oorlogsverslaggever Dexter Filkins naar zijn ervaringen.
Was het echt zo erg? Die gesprekken liepen snel dooD. Alleen de soldaten en anderen die daar waren geweest, begrepen hem.
“De rest van het land kon het niet veel schelen.
” Het doet denken aan die foto met de mariniers.
“America is not at war.
The Marine Corps is at war.
America is at the mall.
” De titel van The forever war is niet erg fraai vertaalD. Mooier was Altijd oorlog.
Dat is een kwestie van smaak, misschien.
Maar in deze uitgave staan ook (te) veel storende vertaalfouten.
Zo wordt control vertaald met controleren in plaats van beheersen, en pantserwagen in plaats van gepantserde auto.
De soldaten rollen ergens naar binnen, waar ze gewoon rijden.
Iemand slaapt in zijn laarzen en niet met zijn laarzen (kistjes) aan.
Firefighters worden vuurbestrijders genoemd, in plaats van brandweermannen.
Intelligence wordt met intelligentie vertaald terwijl de context duidelijk maakt dat het om inlichtingen moet gaan.
Waarom gaan deze elementaire dingen mis? Een vertaler is toch geen computer?

De oorsprong van onze politiek      Fukuyama      Maatschappij

De nieuwe Francis Fukuyama, De oorsprong van onze politiek 2.
Orde en verval (Political Order and Political Decay: From the Industrial Revolution to the Globalisation of Democracy, vertaald door Robert Vernooy), verschijnt 11 december.
Wij publiceren voor.
‘Landen waar de democratie voorafging aan de staatsvorming hebben veel grotere problemen gehad met het realiseren van goed bestuur dan de landen die een moderne staat hebben geerfd uit de tijd van het absolutisme.
Staatsvorming na de komst van de democratie is wel mogelijk, maar vereist dikwijls de mobilisatie van nieuwe sociale actoren en krachtig politiek leiderschap.
Dit was het verhaal van de Verenigde Staten.
’ Het eerste deel van De oorsprong van onze politiek werd drie jaar geleden met groot enthousiasme ontvangen: ‘Gezaghebbend, getuigend van een indrukwekkende visie, een levenswerk laat deel twee maar komen,’ schreven de kranten, van de Volkskrant tot en met The Washington Post.
Inmiddels is het zo ver.
Het tweede deel, Orde en verval, gaat verder waar het eerste ophield: bij de Franse Revolutie.
Fukuyama laat zien hoe sterke, onafhankelijke politieke instituties ontstonden en hoe belangrijk het is dat die ter verantwoording geroepen worden.
Hij schrijft over de gevolgen van corruptie en over de manieren waarop die te bestrijden valt; over de erfenis van kolonialepolitiek in Latijns-Amerika, Afrika en Azië, en hij probeert uit te leggen waarom staten mislukken.
Van de zo noodlottig afgelopen Arabische lente tot de gridlock in de Amerikaanse politiek: de democratie heeft het moeilijk.
Een goed functionerende staat komt niet zonder moeite tot stand: De oorsprong van onze politiek 2 laat op overtuigende wijze zien, met oog voor detail maar zonder de grote lijn ooit uit het oog te verliezen, wat de sleutels voor succes zijn.
Na de Revolutie: de opzet van dit boek In Boek 1 werd de opkomst van de staat, de rechtsorde en democratische verantwoording getraceerd tot aan de Amerikaanse en de Franse revoluties.
Deze revoluties markeerden het moment waarop alle drie de instellingen – wat wij de liberale democratie noemen – wel ergens in de wereld tot stand waren gekomen.
In dit deel zal de dynamiek van hun onderlinge wisselwerking getraceerd worden tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
Het raakvlak tussen de twee boeken staat ook voor het begin van een derde revolutie die nog grotere gevolgen had: de Industriële Revolutie.
De lange continuïteiten zoals die in het eerste deel zijn beschreven, lijken te suggereren dat samenlevingen verstrikt zijn in hun historische verleden, waardoor hun keuzen voor toekomstige vormen van politieke orde beperkt zijn.
Dit was een onjuiste interpretatie van het evolutionaire verhaal dat in dat deel werd verteld, maar impliciet historisch determinisme gaat nog minder op als de industrialisatie eenmaal op gang komt.
De politieke aspecten van ontwikkeling zijn op complexe manieren nauw gerelateerd aan de economische, sociale en conceptuele dimensies.
Deze relaties zullen het onderwerp van het volgende hoofdstuk zijn.
In die samenlevingen waar zij plaatsvond leidde de Industriële Revolutie tot een enorme toename van het groeitempo in de productie per hoofd van de bevolking, een verschijnsel dat enorme sociale gevolgen haD. Door de aanhoudende economische groei veranderde het tempo in alle dimensies van ontwikkeling.
Tussen de voormalige Han-dynastie in de tweede eeuw v.
Chr.
en de Qing-dynastie in de achttiende eeuw traden er nauwelijks veranderingen op in het fundamentele karakter van het Chinese boerenleven en de aard van het Chinese politieke bestel; in de daaropvolgende twee eeuwen traden er veel meer veranderingen op dan in de voorgaande twee millenniA. Dit snelle tempo waarin veranderingen optreden zet zich voort in de eenentwintigste eeuw.
In het eerste deel van dit boek zal ik mij concentreren op die delen van de wereld die als eersten deze revolutie doormaakten, Europa en Noord-Amerika, waar de eerste liberale democratieen verschenen.
Ik zal proberen om de volgende vraag te beantwoorden: waarom worden aan het begin van de eenentwintigste eeuw sommige landen zoals Duitsland gekenmerkt door moderne, relatief niet-corrupte regeringen, terwijl landen zoals Griekenland en Italie nog steeds geplaagd worden door clientelistische politiek en wijdverbreide corruptie? En hoe komt het dat Engeland en de Verenigde Staten, die in de negentiende eeuw een door vriendjespolitiek geteisterde publieke sector hadden, konden veranderen in modernere, op verdienste gebaseerde bureaucratieen? Zoals we zullen zien, is het antwoord te vinden in enkele vanuit een democratisch oogpunt ontmoedigende aspecten.
De modernste hedendaagse bureaucratieen waren die welke door autoritaire staten waren gevestigd omwille van de nationale veiligheiD. Zoals we in Boek 1 hebben gezien, gold dit voor het oude China; het gold ook voor Pruisen (het schoolvoorbeeld van modern bureaucratisch bestuur en de latere vereniger van Duitsland), dat zijn zwakke geopolitieke positie moest compenseren door de totstandbrenging van een efficient staatsbestuur.
Aan de andere kant ontwikkelden vroeg gedemocratiseerde landen een clientelistische publieke sector voordat er een modern bestuur tot stand kwam.
Het eerste land waarvoor dit gold waren de Verenigde Staten, tevens het eerste land dat in de jaren twintig van de negentiende eeuw alle blanke mannen kiesrecht verleende.
Het gold ook voor Griekenland en Italie, waar om verschillende redenen nooit een sterke, moderne staat tot stand kwam voordat zij het kiesrecht openbraken.
De volgorde is derhalve van heel groot belang.
Landen waar de democratie voorafging aan de staatsvorming hebben veel grotere problemen gehad met het realiseren van goed bestuur dan de landen die een moderne staat hebben geerfd uit de tijd van het absolutisme.
Staatsvorming na de komst van de democratie is wel mogelijk, maar vereist dikwijls de mobilisatie van nieuwe sociale actoren en krachtig politiek leiderschap.
Dit was het verhaal van de Verenigde Staten, waar het cliëntelisme werd overwonnen door een alliantie van onder andere zakenlieden wier belangen waren geschaad door slecht openbaar bestuur, westelijke boeren die zich verzetten tegen corrupte spoorwegbelangen en stedelijke hervormers afkomstig uit de nieuwe midden- en beroepsklassen.
Er is een andere potentiële reden voor spanning tussen democratie en een sterke, competente staat.
Staatsvorming moet uiteindelijk steunen op het fundament van een natie, dat wil zeggen op de totstandkoming van een gemeenschappelijke nationale identiteit die meer loyaliteit afdwingt dan banden met een familie, stam, regio of etnische groep.
Een natie borrelt soms op vanuit de basis, maar is ook vaak het product van machtspolitiek – ja, zelfs van vreselijk geweld, wanneer verschillende groepen ingelijfd, verdreven, samengevoegd, verhuisd of ‘etnisch gezuiverd’ worden.
Net als in het geval van modern openbaar bestuur komt een sterke nationale identiteit vaak het best tot stand onder autoritaire omstandigheden.
Democratische samenlevingen zonder sterke nationale identiteit hebben dikwijls veel moeite om het eens te worden over een overkoepelend nationaal verhaal.
Veel vreedzame hedendaagse liberale democratieën profiteren in feite van langdurig geweld en een autoritair bewind in eerdere generaties, dat ze voor het gemak maar zijn vergeten.
Gelukkig is geweld niet het enige pad naar nationale eenheiD. Een identiteit kan ook worden gewijzigd om tegemoet te komen aan machtspolitieke realiteiten of ontstaan rondom ruimdenkende ideeën, waardoor het weren van minderheden uit de nationale gemeenschap wordt geminimaliseerD. In deel II van dit boek wordt ook ingegaan op de opkomst, of het niet opkomen, van moderne staten, maar in de context van een nietwesterse wereld die grotendeels door de Europese mogendheden is gekoloniseerd en overweldigD. Hoewel er in samenlevingen in Latijns- Amerika, het Midden-Oosten, Azië en Afrika inheemse vormen van sociale en politieke organisatie zijn ontstaan, werden zij vanaf het eerste moment van contact met het Westen plotseling geconfronteerd met een heel ander systeem.
In vele gevallen werden deze samenlevingen veroverd, onderworpen en geknecht door de koloniale machten, die inheemse volken uitroeiden door oorlog en ziekten en hun land koloniseerden met vreemdelingen.
Maar zelfs als er geen fysiek geweld aan te pas kwam, ondermijnde het bestuursmodel dat de Europeanen meenamen de legitimiteit van traditionele instellingen en stortte het vele samenlevingen in een schemergebied waar ze noch authentiek traditioneel, noch met succes verwesterd waren.
In de niet-westerse wereld is het daarom niet mogelijk om te spreken over de ontwikkeling van instellingen zonder te refereren aan vreemde of geïmporteerde instellingen.
Er is in de loop der jaren een aantal theorieën naar voren gebracht omtrent de reden waarom instellingen zich in verschillende delen van de wereld anders hebben ontwikkelD. Sommigen hebben betoogd dat ze bepaald werden door de materiële geografische en klimatologische omstandigheden.
Economen hebben betoogd dat extractieve industrieën zoals mijnbouw, of landbouw in de tropen waarbij vanwege schaalvoordelen de voorkeur wordt gegeven aan grote plantages, de uitbuiting van slavenarbeid in de hand hebben gewerkt.
Naar men zei, gingen deze economische productiewijzen gepaard met autoritaire politieke systemen.
Gebieden die zich leenden voor kleine boerenbedrijfjes werkten daarentegen democratie in de hand door de rijkdom gelijker over de bevolking te verdelen.
Als een instelling eenmaal was gevormd, werd zij ‘ingekapseld’ en hield zij stand ondanks veranderingen, waardoor de oorspronkelijke geografische en klimatologische omstandigheden minder relevant werden.
Maar de geografie blijft slechts een van de vele factoren die politieke effecten bepalen.
Het beleid van koloniale mogendheden, hoe lang ze de dienst uitmaakten, en het soort middelen dat ze in hun koloniën investeerden hadden allemaal belangrijke gevolgen voor de postkoloniale instellingen.
Op elke generalisatie omtrent het klimaat en de geografie zijn belangrijke uitzonderingen: het kleine Midden-Amerikaanse land Costa Rica had een typische ‘bananenrepubliek’ moeten worden, maar is vandaag de dag een redelijk goed bestuurde democratie met een bloeiende export en een vitale ecotoeristische sector.
Argentinië daarentegen was gezegend met net zo’n geografie en klimaat als Noord-Amerika en is toch een instabiel ontwikkelingsland geworden, dat wordt geplaagd door militaire dictaturen, enorme schommelingen in de economie en populistisch wanbestuur.
Uiteindelijk verhult geografisch determinisme de vele manieren waarop de mensen in gekoloniseerde landen macht hebben uitgeoefend; ondanks buitenlandse overheersing speelden zij een cruciale rol bij het inrichten van hun eigen instellingen.
De op dit moment succesvolste niet-westerse landen zijn juist die welke vóór hun contact met het Westen de best ontwikkelde inheemse instellingen hadden.
De complexe redenen voor de verschillende ontwikkelingstrajecten zijn het duidelijkst te zien in het contrast tussen Sub-Saharisch Afrika en Oost-Azië, de slechtst en best presterende regio’s ter wereld wat betreft economische ontwikkeling in de afgelopen halve eeuw.
Vóór het contact met het Westen heeft Sub-Saharisch Afrika nooit sterke inheemse staatsinstellingen ontwikkelD. Toen de Europese koloniale mogendheden aan het eind van de negentiende eeuw begonnen met de ‘wedloop om Afrika’ ontdekten ze al snel dat hun nieuwe koloniën amper iets opbrachten voor hun eigen bestuurskosten.
Engeland reageerde daarop met een beleid van ‘indirect bestuur’, wat van de Engelse kant een minimale investering rechtvaardigde in de totstandbrenging van staatsinstellingen.
De vreselijke koloniale nalatenschap was dus eerder een kwestie van verwaarlozing dan van inmenging.
In tegenstelling tot landen waarin politiek meer geïnvesteerd werd, zoals India en Singapore, gaven de koloniale mogendheden geen sterke instellingen door, en zeker geen ‘absolutistische’ die hun volk op elk niveau konden beheersen.
Het was eerder zo dat in samenlevingen met zwakke staatstradities de gevestigde instellingen ondermijnd werden, terwijl ze er amper moderne voor in de plaats kregen.
De economische ramp die zich daar in de generatie na de onafhankelijkheid voltrok was hier het gevolg van.
Dit in schrille tegenstelling tot Oost-Azië.
Zoals we hebben gezien, heeft China de moderne staat uitgevonden en heeft het ’s werelds oudste traditie wat betreft gecentraliseerde bureaucratie.
Die traditie heeft China doorgegeven aan buurlanden zoals Japan, Korea en Vietnam.
Door deze sterke staatstraditie kon Japan zelfs volledig ontkomen aan kolonisatie door het Westen.
In China stortte de staat ineen en werd de traditie ernstig op losse schroeven gezet door de revoluties, oorlogen en bezettingen in de twintigste eeuw, maar na 1978 is het land in een modernere vorm hersteld door de Communistische Parti J. In Oost-Aziatische samenlevingen zijn effectieve openbare instellingen de basis van economisch succes geweest.
Aziatische staten waren gegrondvest op goed opgeleide technocratische bureaucratieën, die genoeg autonomie hadden gekregen om de economische ontwikkeling te sturen.
Daarbij werden de vormen van vergaande corruptie en roofzuchtig gedrag vermeden waardoor regeringen in andere delen van de wereld werden gekenmerkt.
Latijns-Amerika bevindt zich ergens tussen deze extremen.
Ondanks het bestaan van grote precolumbiaanse rijken hebben zich in deze regio nooit sterke staatsinstellingen ontwikkeld zoals in Oost-Azië.
De bestaande politieke structuren werden vernietigd door veroveringen en ziekten en vervangen door gemeenschappen van kolonisten die de autoritaire en mercantilistische instellingen met zich meenamen die destijds in Spanje en Portugal gangbaar waren.
Het klimaat en de geografie stimuleerden de ontwikkeling van exploiterende landbouw en extractieve bedrijven.
Hoewel op dat moment het merendeel van Europa ook autoritair was, speelden in de Latijns-Amerikaanse hiërarchieën ook ras en etniciteit een rol.
Deze tradities bleken erg hardnekkig, zelfs in landen als Argentinië, waar het klimaat, de geografie en de etnische samenstelling evenals in Noord-Amerika gelijkheid in de hand hadden moeten werken.
De sterk uiteenlopende resultaten van de huidige ontwikkelingen in Sub-Saharisch Afrika, Latijns-Amerika en Oost-Azië werden dus ten zeerste beïnvloed door de aard van de inheemse staatsinstellingen voorafgaand aan hun contact met het Westen.
De landen die eerder sterke instellingen hadden konden die na een periode van verstoring weer herstellen, terwijl die waarvoor dat niet gold bleven aanmodderen.
De koloniale mogendheden hadden een enorme impact door het invoeren van hun eigen instellingen, met name daar waar dit gepaard ging met de komst van grote aantallen kolonisten.
Op dit moment zijn de minst ontwikkelde delen van de wereld die welke geen sterke eigen staatsinstellingen hadden of waar kolonisten deze hadden meegenomen.
Terwijl in de delen I en II de ontwikkeling van de staat wordt behandeld, zal in deel III van dit boek worden ingegaan op een controlerende instelling, namelijk democratische verantwoording.
Dit deel is beduidend korter dan de delen I en II.
Niet omdat ik democratie minder belangrijk vind dan andere aspecten van politieke ontwikkeling.
Het is een weerspiegeling van het feit dat er de laatste generatie veel aandacht is besteed aan democratie, democratische transities, het falen van de democratie en de kwaliteit van de democratie.
Tijdens de derde golf van de democratie die aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw begon werd het aantal electorale democratieën over de hele wereld meer dan verdubbelD. Het is dus heel begrijpelijk dat er veel wetenschappelijke aandacht aan dit verschijnsel is besteeD. Lezers die meer willen weten over deze meer recente ontwikkelingen worden verwezen naar de vele uitstekende boeken die over dit onderwerp zijn geschreven.
In plaats van mij te concentreren op de derde golf zal in deel III nader worden ingegaan op de ‘eerste golf’, de periode van democratische expansie die zich na de Amerikaanse en Franse revoluties voornamelijk in Europa heeft voltrokken.
Ten tijde van het Weense Congres in 1815, dat een einde maakte aan de Napoleontische Oorlogen, kon geen enkel Europees land een electorale democratie worden genoemD. In 1848 braken er in vrijwel ieder land op het vasteland van Europa revoluties uit, en dat jaar is dan ook wel vergeleken met de Arabische Lente in 2011.
Hieruit blijkt wel hoe moeilijk de weg naar werkelijke democratie is.
Nog geen jaar na de revolutionaire opleving was vrijwel overal de oude autoritaire orde herstelD. Het kiesrecht werd in de daaropvolgende decennia slechts heel langzaam opengebroken.
In Engeland, de bakermat van de oudste parlementaire traditie, werd pas in 1929 het algemeen kiesrecht voor volwassenen ingevoerD. De verbreiding van de democratie staat of valt bij de legitimiteit van het idee democratie.
Voor een groot deel van de negentiende eeuw geloofden vele ontwikkelde en welmenende mensen dat de ‘massa’ domweg niet in staat was om verantwoordelijk met het kiesrecht om te gaan.
De opkomst van de democratie had dus veel te maken met de verbreiding van opvattingen dat alle mensen gelijk waren.
Maar ideeën bestaan niet in een vacuüm.
Vandaag de dag leven wij in een wereld van mondiale, zich verbreidende democratie dankzij de ingrijpende veranderingen die de Industriële Revolutie in gang heeft gezet.
Deze gaf de aanzet tot een explosieve economische groei die het karakter van de samenleving drastisch veranderde door nieuwe klassen te mobiliseren: de bourgeoisie of middenklasse en de nieuwe industriële arbeidersklasse.
Toen die zich van zichzelf als groep bewust werden, gingen ze zich politiek organiseren en eisten ze het recht om deel te nemen aan het politieke systeem.
Uitbreiding van het kiesrecht was doorgaans een kwestie van de mobilisatie van onderaf van deze nieuw opkomende klassen, wat dikwijls gepaard ging met gewelD. Maar in andere gevallen waren het de oudere elites die democratische rechten voorstonden om hun eigen politieke lot te verbeteren.
De timing van de verbreiding van de democratie in verschillende landen hing derhalve af van de veranderende relatieve positie van de middenklasse, de arbeidersklasse, de grootgrondbezitters en de boeren.
Met name daar waar de oude landbouworde steunde op grote landeigenaars die afhankelijk waren van slavenarbeid, verliep de transitie naar een democratie moeizaam.
Maar in vrijwel alle gevallen was de opkomst en ontwikkeling van een middenklasse beslissend voor de verbreiding van de democratie.
De democratie in de ontwikkelde wereld werd gewaarborgd en stabiel toen de industrialisering leidde tot ‘middenklassensamenlevingen’, dat wil zeggen samenlevingen waarin een flinke meerderheid van de bevolking zichzelf als lid van de middenklasse beschouwde.
Afgezien van economische groei is de democratie wereldwijd ook gestimuleerd door de globalisering zelf, het wegvallen van belemmeringen voor het verkeer van ideeën, goederen, investeringen en mensen over internationale grenzen.
Instellingen die zich in het ene deel van de wereld eeuwenlang hebben ontwikkeld, kunnen in een heel ander deel worden ingevoerd of aangepast aan plaatselijke omstandigheden.
Dit suggereert dat de evolutie van instellingen in de loop van de tijd steeds sneller is gegaan en dat dit waarschijnlijk ook zo zal blijven.
Deel III besluit met het oog op de toekomst.
Als een brede middenklasse inderdaad van belang is voor het voortbestaan van de democratie, wat zal dan het gevolg zijn van de verdwijning van middenklassenbanen door de voortschrijdende technologie en globalisering? In het vierde en laatste deel van dit boek zal worden ingegaan op de kwestie van politiek verval.
Alle politieke systemen zijn mettertijd onderhevig aan verval.
Het feit dat moderne liberaal-democratische, door een markteconomie ondersteunde instellingen zich ‘geconsolideerd’ hebben is geen garantie dat ze eeuwig zullen voortbestaan.
Institutionele starheid en herpatrimonialisering, de twee krachten die bijdragen tot verval en die in Boek 1 uitgebreid zijn besproken, doen zich ook in de hedendaagse democratieën voor.
Beide processen voltrekken zich op dit moment in de Verenigde Staten.
Institutionele starheid neemt de vorm aan van een verzameling regels met resultaten die algemeen als slecht maar toch als in wezen onveranderlijk worden beschouwD. Hiertoe behoren het Kiescollege, het systeem van de voorverkiezingen, diverse beslissingen van de Senaat, het systeem van campagnefinanciering en de hele nalatenschap van een eeuw aan Congresmandaten, hetgeen al met al een wijdvertakte overheid heeft opgeleverd, die niettemin bepaalde elementaire functies niet en andere slecht vervult.
Zoals ik in deel IV zal betogen, zijn veel van de oorzaken van dit disfunctioneren bijproducten van het Amerikaanse controlesysteem zelf, dat dikwijls slecht ontworpen wetgeving oplevert (te beginnen met begrotingen) alsook een ondoordachte overdracht van het gezag tussen het Congres en de uitvoerende macht.
De diepgaande Amerikaanse rechtstraditie betekent bovendien dat de rechtscolleges zich inmengen in de beleidsvorming of het dagelijks bestuur op een manier die weinig parallellen heeft in andere ontwikkelde democratieën.
Theoretisch zou het mogelijk zijn om veel van deze problemen op te lossen, maar de meeste beschikbare oplossingen zijn niet eens bespreekbaar omdat zij zich voor Amerikanen te ver van hun bed bevinden.
Het tweede mechanisme van politiek verval – herpatrimonialisering – blijkt uit de overname van grote delen van de Amerikaanse overheid door goed georganiseerde belangengroepen.
Het oude negentiendeeeuwse probleem van het cliëntelisme (dat bekendstond als het patronagesysteem), waarbij individuele kiezers privileges kregen in ruil voor hun stem, werd grotendeels geëlimineerd door de hervormingen tijdens de Progressive Era (1890-1920).
Maar het heeft nu plaats gemaakt voor een systeem van gelegaliseerde uitwisseling van schenkingen, waarbij politici reageren op georganiseerde belangengroepen die collectief niet-representatief zijn voor het hele volk.
In de loop van de laatste twee generaties is de rijkdom sterk geconcentreerd geraakt in de Verenigde Staten en heeft economische macht invloed in de politiek kunnen kopen.
Het Amerikaanse controlesysteem schept vele mogelijkheden voor machtige belangengroepen die in Europese parlementaire systemen veel minder prominent zijn.
Hoewel velen van mening zijn dat het hele systeem corrupt is en steeds onrechtmatiger, is er geen duidelijke hervormingsagenda om er iets aan te doen binnen de parameters van het bestaande systeem.
Een vraag voor de toekomst is of deze problemen karakteristiek zijn voor alle liberale democratieën of alleen voor die van de Verenigde Staten.
Ik wil nu al meteen aangeven op welke onderwerpen in dit boek níét zal worden ingegaan.
Het is niet bedoeld als een bondige geschiedenis van de laatste twee eeuwen.
Wie iets wil leren over de oorzaken van de Wereldoorlogen of de Koude Oorlog, de bolsjewistische of de Chinese Revolutie, de Holocaust, de gouden standaard of de oprichting van de Verenigde Naties, zal verder moeten zoeken.
In plaats daarvan heb ik gekozen voor bepaalde onderwerpen binnen het brede veld van de politieke ontwikkeling die naar mijn mening relatief onderbelicht of niet goed begrepen zijn.
Dit boek concentreert zich op de evolutie van politieke instellingen binnen individuele en niet-internationale samenlevingen.
Het is duidelijk dat nationale staten door de huidige mate van globalisering en de onderlinge afhankelijkheid van staten veel minder het monopolie hebben op het aanbod van openbare voorzieningen (als ze dat ooit al hadden).
Vandaag de dag zijn er heel veel internationale instanties, non-gouvernementele organisaties, multinationale ondernemingen en informele netwerken die diensten leveren die van oudsher met overheden geassocieerd werden.
Voor veel waarnemers verwijst het woord ‘bestuur’ naar dat soort overheidsdiensten dat wordt geleverd door andere instanties dan traditionele overheden.
Het is tevens vrij duidelijk dat de bestaande structuur van internationale instellingen ontoereikend is om te zorgen voor adequate samenwerking met betrekking tot allerlei grote problemen, van de drugshandel tot aan financiële regelgeving en klimaatverandering.
Ook dit zijn allemaal heel belangrijke onderwerpen, waar ik in dit boek echter niet uitvoerig op in zal gaan.
Dit boek kijkt om en probeert te verklaren hoe de bestaande instellingen zijn ontstaan en zich in de loop der tijd hebben ontwikkelD. Hoewel er onder de noemer politiek verval wordt verwezen naar een aantal problemen waardoor moderne politieke systemen geplaagd worden, zal ik geen specifieke aanbevelingen doen wat oplossingen betreft.
Ik heb weliswaar een groot deel van mijn leven doorgebracht in de wereld van het openbaar bestuur, waar naar heel specifieke oplossingen voor beleidsproblemen wordt gezocht, maar in dit boek wordt gestreefd naar een analyse op het niveau van hun diepere systemische oorzaken.
Voor een aantal van de problemen waarmee wij nu geconfronteerd worden, zijn misschien wel helemaal geen echt goede beleidsoplossingen.
Zo ook ga ik niet speculeren over de toekomst van de verschillende soorten politieke instellingen die hier worden besproken.
Ik zal mij vooral concentreren op de vraag hoe we hier zijn gekomen.

Germania      Winder Simon      Duitse geschiedenis

Winder kijkt met een aarts-Britse blik en soms ook met dédain naar de Duitse geschiedenis.
En toch bevat dit boek leuke inzichten, vindt Duitslandkenner Rik Tyrions.
In het Nederlands bestaan er verrassend weinig boeken, die een inkijk geven in de geschiedenis van onze oosterburen.
Heeft het ermee te maken dat zowel Nederlanders als Vlamingen het moeilijk blijven hebben met het feit dat een groot deel van onze gewesten eeuwenlang een onderdeel was van het Heilig Roomse Rijk? Of komt het door de onnoemlijke complexiteit van de Duitse geschiedenis? De vertaling van 'Germania' van de Britse auteur Simon Winder leek dan ook bijzonder welkom, vooral omdat Winder zich niet in het keurslijf van de klassieke geschiedschrijving wilde laten dwingen, maar vrolijk van de hak op de tak springend de historie van het Duizendjarige Rijk afstruint.
Een klassieke geschiedenis van Duitsland is voor de doorsnee lezer onverteerbare onzin.
De dynastieke wedervaren van enkele honderden vorstelijke families ontaardt snel in een onontwarbaar kluwen.
Daarom kan dit boek een leuke introductie zijn.
Maar je moet er wel tegen kunnen dat je niet rondgeleid wordt door een gediplomeerd gids, maar door een soort stand-up comedian.
Winder schrijft namelijk een quasi onvertaalbaar soort Engels, het sarcasme druipt bijwijlen van de pagina’s.
Zo’n tongue-in-cheek kan best in het Engels, maar het is een hel voor de vertaler.
En dat merk je aan de vaak kromme zinnen, de eigenaardige zinswendingen en het vreemde taalgebruik.
Winder is soms dwangmatig grappig, wat in een vertaling tot taalkundige rampen leidt.
Als hij het over de Duitse prinsbisschoppen heeft, schrijft hij: "De strijdende bisschoppen waren rovers met een scharlakenrood gezicht die, terwijl ze het vleesnat van hun kin veegden, net zo graag hun knuppel opnamen en een heidense hoofdman de botten braken als een mijter opzetten en de vespers bijwoonden.
" Funny, isn’t it? De eerste 50 bladzijden zeker.
Verfrissende inzichten Dat neemt niet weg dat er in elk hoofdstuk wel enkele pareltjes van inzicht en originaliteit te vinden zijn.
Bijvoorbeeld dat Lodewijk XIV een ramp was voor Europa en dat zijn oorlogen gezorgd hebben voor driehonderd jaar rancune op het continent.
In de Belgische geschiedschrijving wordt Louis Quatorze meestal voorgesteld als een geniale heerser en een vriend van kunst en wetenschap (of iets van die strekking).
Maar Winder beschrijft de Zonnekoning als een dictator, die geobsedeerd was door de glorie van Frankrijk en die zestig jaar lang oorlog gevoerd heeft om zijn land een paar vierkante kilometer groter te maken.
Dat hij in 1680 de hele Palts te vuur en te zwaard verwoestte en tienduizenden inwoners vermoordde, zouden we vandaag een misdaad tegen de mensheid noemen.
Eerder had hij al opgemerkt: "Als zo vaak in Duitsland vormt een oud en mooi stadscentrum een sterke aanwijzing van een economie, die steeds verder aftakelde.
" De bewijzen daarvan liggen verspreid over DuitslanD. Dat een stad nog een prachtige middeleeuwse kern heeft, betekent meestal dat ze de afgelopen eeuwen niet de moeite was om in te nemen of te verwoesten.
De ontdekking dat de verregaande en eeuwenlange versnippering van Duitsland evenzeer gezorgd heeft voor een rijkdom aan vorstelijke kunstcollecties, is niet echt een revelatie, maar verdient wel aandacht.
De suggestie dat veel van die verzamelingen er fors op zouden vooruitgaan als er met een vlammenwerper doorheen werd gegaan is wellicht correct, maar nogal drastisch .
Nog zo’n vlaag van inzicht: dat Duitsland met zijn eeuwenlange vermenging van verschillende volksstammen, zoals Angelen, Saksen, Franken, Alemanen, Beieren, Zwaben, Bourgonden, Ostrogoten en Visigoten, Longobarden, Sorben, enzovoort, wel de slechtste plaats in Europa is om over de zuiverheid van het ras te spreken.
Beat that, Goebbels! Of dat het lot van tientallen miljoenen Europeanen honderden jaren lang heeft afgehangen van het wel en wee van vier Duitse families: de Hohenzollern (Brandenburg en Pruisen), het huis Wettin (Saksen), de Habsburgers (Oostenrijk en Spanje) en het huis Wittelsbach (Beieren).
Fouten Tot zover het goede nieuws.
Want bijwijlen heb ik mij geërgerd aan dit boek.
Omdat Winder af en toe gewoon fout is, omdat hij de zaken vanuit een te exclusief Angelsaksische hoek bekijkt en, last but not least, omdat hij belangrijke dingen niet vertelt.
De factuele fouten zijn het makkelijkst recht te zetten.
Een paar voorbeelden: Frederik de Grote is niet in 1989, maar in 1991 herbegraven naast het kasteel Sans Souci in Potsdam; kolonel Claus von Stauffenberg was de uitvoerder, maar niet echt de leider van de aanslag tegen Hitler.
In de katholieke heiligenwereld is Winder ook niet helemaal thuis.
Anders noem je Sint Hubertus niet de "god van de jacht".
De grootste joodse begraafplaats van Berlijn ligt niet in de buitenwijk Pankow, maar aan de Schönhauser Allee in Prenzlauer Berg.
Op de beroemde foto van de Odeonplatz in München, bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, draagt Adolf Hitler geen strooien hoed, wel de man schuin achter hem.
En de foto is waarschijnlijk een vervalsing: Hitler is er later in gemonteerD. Duitslandhaat? Soms vraag je je af of Winder echt van Duitsland houdt, zoals hij zelf beweert.
Geen enkele Duitse stad is blijkbaar een bezoek waarD. Ze zijn te klein, te provinciaal, ze zijn blijven steken in de Middeleeuwen, of, zoals bij Neurenberg, ze zijn voor eeuwig verbonden met de partijdagen van de nazi's, met de rassenwetten van de nazi's en met de processen tegen de nazi's.
Het Rathaus van Lüneburg is een verschrikking (zeker het interieur!), het Antiquarium van hertog Albrecht van Beieren een abominatie.
En als het origineel al door de beugel zou kunnen, dan is het zeker door onhandige restaurateurs verknoeid of niet meer origineel.
Bij de stad Münster beschrijft hij de… "provinciale somberte, ...een onverstoorbaar doelloos voortkabbelend Duits consumentisme onder hoofdpijn veroorzakende wolken.
" Blijkbaar is Winder alleen maar bij nacht en ontij in Duitsland geweest, want nooit is er een straaltje zon te zien.
Zelfs als hij het over het zuidelijke Beieren heeft, dan gaat het nog over de “grijze lucht van Noord-Europa” en de “winderige Noord-Duitse vlakte”.
En uiteraard is het Duitse eten verschikkelijk (niet toevallig het meest gebruikte woord in dit boek…) Blijf dan toch thuis, denk ik dan, in het zonnige EngelanD. Erger wordt het als het Britse chauvinisme om de hoek komt kijken.
Is het toeval dat Germania lovende kritieken heeft gekregen in Groot-Britannië, maar dat de Duitse vertaling vrij koel is onthaald? (De Duitse uitgever heeft overigens ook de uitstekende beslissing genomen om de talrijke autobiografische verwijzingen radicaal te schrappen, omdat die compleet niets ter zake doen).
Winder laat zich van zijn meest Britse kant zien: "Zou het niet prachtig zijn om de Duitse geschiedenis te herschrijven als een absurde opeenvolging van zinloze gearrangeerde huwelijken, lachwekkende bekeringen, chaotisch gevoerde en beschamende veldslagen, trouweloosheid en lafheiD." Absoluut, ja, de Angelsaksische natte droom.
Doorheen het hele boek blijft Winder ontkennen dat Duitsland ook maar iets betekende op wereldschaal.
Dit in tegenstelling tot het Britse Imperium dat naast de Fransen ook nog de Amerikanen nodig had om de Duitsers in twee wereldoorlogen in bedwang te houden.
Yep, stiff upper lip! Chauvinisme Dat Anglocentrisme komt nog het meest tot uiting als Winder het over Pruisen heeft.
Hij ontkent koudweg dat Pruisen ook maar enige invloed heeft gehad op de Europese politiek, met uitzondering van de koning Frederik de Grote, die een deukje gemaakt heeft in de geschiedenis van dit continent door Silezië van de Oostenrijkers af te pakken.
En verder: "In de laatste fase van de strijd (tegen Napoleon) was Pruisen belangrijk, maar nooit zo belangrijk als Rusland, Oostenrijk of Groot-Brittannië.
" Ik vermoed dat Napoleon daar in Waterloo anders over dacht toen hij op het beslissende moment het Pruisische leger van van veldmaarschalk Blücher over zich heen kreeg.
Winder toont de typische Britse minachting voor "the upstart on the continent", een combinatie van zelfgenoegzaamheid en vrees, die er in 1947 nog toe leidde dat de Britse bezettingsmacht het intussen koude lijk van Pruisen bovenhaalde om het koninkrijk officieel te kunnen afschaffen.
Sommige onderwerpen komen gewoon niet aan boD. Soms is dat een keuze: Winder gaat niet verder dan 1933, omdat veel kunstenaars en wetenschappers op dat moment Duitsland verlaten hebben.
Het land was hetzelfde niet meer.
Maar dat een belangrijke stad als Berlijn hooguit twee of drie keer, en dan nog terloops wordt vernoemd, is een zwakteboD. Betekent dit dat Germania een slecht boek is? Zeer zeker niet.
Ondanks het feit dat Winder zelf toegeeft dat hij er nooit in geslaagd is om Duits te leren, heeft hij toch een zekere affiniteit ontwikkeld met zijn onderwerp.
Dat blijkt het duidelijkst in het hoofdstuk over het begin van de Eerste Wereldoorlog.
Hoewel de oorlog het gevolg was van roekeloosheid en slecht leiderschap (langs beide zijden), kreeg de vijand de hele schuld onmiddellijk in de schoenen geschoven.
De Duitsers, zo bleek, waren door en door militaristisch, despotisch en materialistisch.
De altijd zo bewonderde Duitse filosofen waren nu opeens de profeten van blind geloof in de overheid; ... de mooie Duitse taal was nu een grove commandotaal die aan kazernes en militaire oefenterreinen deed denken.
Alle ramen en deuren werden gebarricadeerd voor alles wat Duits was en het land zelf werd tot een soort intellectuele en culturele no-go zone gemaakt, een situatie die nog steeds bestaat doordat de nazi's veel van de genoemde opvattingen meer dan waar maakten.

De grote leemte      Vanacker Luc      Europese geschiedenis

Met De grote leemte heeft Luc Vanacker 9 kritische opstellen over de Grote Oorlog in de kleine Westhoek bijeengeschreven.
De titel wijst op een algemeen gebrek aan kennis over de aanloop tot die oorlog.
Standaardwerken en onze musea beginnen steevast met de Duitse inval in België op 4 augustus 1914.
Maar voor het Duitse Rijk begon de oorlog wel al op 29 juli aan het oostfront, met de algemene mobilisatie van RuslanD. Luc Vanacker ziet WO I als de Tweede Frans-Duitse oorlog, een vervolg van die van 1870, toen Frankrijk de Elzas en een deel van Lotharingen verloor aan het Duitse Rijk.
Door de allianties vanaf dan, werd het een wereldoorlog.
Hij beklemtoont dan ook de gedeelde Frans-Duitse verantwoordelijkheid voor die oorlog.
Een uitgeweken Belgische wapenhandelaar steunde in Servië de Zwarte Hand in haar pro-Russische en anti-Oostenrijkse koers en leverde de FN-pistolen waarmee de aanslag in Sarajevo gepleegd werD. Met Servië aan de geallieerde zijde was er een troepenoverwicht van cA. één miljoen man waardoor de Fransen geloofden in een snelle overwinning.
Mocht daarom niet meteen geïnundeerd worden aan de IJzer? Nieuwpoort heeft veel sinistere primeurs: het eerste gebruik van de vlammenwerper, het tegelijk afschieten van twee soorten gas (een dat de maskers verplichtte af te nemen en een ander dat doodde), het eerste gebruik van mosterdgas enz.
De essays brengen een synthese van de oorlog in onze streek en een zoektocht naar de wortels van de oerkatastrofe.

De Kloof      Depuydt Piet      Economie

In 1990 richtten Belgen en Nederlanders de financiële groep Fortis op: de eerste grensoverschrijdende fusie in het Europese financiële landschap.
Het concern kende een stevige groei en werd door de overname van het Nederlandse gedeelte van ABN Amro een imposante speler.
Maar toen sloeg het noodlot toe.
In het najaar van 2008 kwam Fortis in de problemen.
De Nederlandse staat besloot - in volle kredietcrisis en tot verbijstering van de Belgen - de Nederlandse onderdelen uit de groep te halen.
Het begon als een veelbelovend huwelijk, maar het eindigde in een dramatische scheiding.
In 'De Kloof' reconstrueert Piet Depuydt de ontstellende feiten die aan de val van Fortis voorafgingen.
Hij schetst het verhaal van een onmogelijke fusie.
De moeizame samenwerking tussen Belgen en Nederlanders hield de besluitvorming aan de top jarenlang in een verlammende houdgreep.
Topbestuurders, toezichthouders en regeringsleiders slaagden er nooit in deze cultuurkloof te overbruggen.
Dit onvermogen leidde tot een interne machtsstrijd, waarbij één persoon, Maurice Graaf Lippens, alle touwtjes in handen kreeg.
De bestseller 'De prooi' van Jeroen Smit beschreef de ondergang van ABN Amro, de belangrijkste bank van NederlanD. 'De Kloof' beschrijft de val van Fortis, de grootste bank en verzekeraar van de lage landen.
Waar 'De Prooi' volgens mij begint met het jachtongeluk van Rijkman Groenink, begint 'De Kloof' met een stuk persoonlijke geschiedenis van Maurice Lippens, een van de oprichters van Fortis en door de jaren heen de meest invloedrijke man binnen Fortis.
Waar Jeroen Smit in 'De Prooi' heeft beschreven dat het reilen en zeilen van de ABN AMRO voor een groot deel werd bepaald door de type personen die aan de touwtjes trokken, zo maakt Depuydt duidelijk dat dit in het geval van Fortis niet anders was.
De invloed van leiders op de organisatie is derhalve groot.
Daarnaast wordt ook in beide boeken duidelijk dat je organisaties niet zo maar samen kunt voegen en veronderstellen dat synergievoordelen (what ever that may be) zullen optreden.
Er zijn cultuurkloven.
Je kunt bijvoorbeeld ook niet zomaar, nadat een groep adviseurs een rationele analyse hebben gemaakt van de veranderde omgeving en kansen & bedreigingen, aangeven dat de strategisch beste oplossing is dat Ajax en Feyenoord samen gaan fuseren tot 1 nieuwe voetbalclub, omdat ze samen sterker zouden staan in de Europese concurrentieslag.
De cultuur en historie zijn dan sterker dan de ratio.
Mensen zouden elkaar de tent uit vechten.
Tevens wordt in beide boeken de rol van adviseurs besproken.
In 'De Prooi' wordt over de rol van McKinsey binnen de ABN AMRO geschreven en in 'De Kloof' wordt eveneens over de rol van McKinsey geschreven.
Ik wil in deze samenvatting van 'De Kloof' dus ingaan op: Leiders In 'De Kloof' wordt een mooi beeld geschetst van de leiders, (Hielkema, Bartelds, Lippens, Van Rossum, Votron) en hun stijl, houding, persoonlijkheid en de impact daarvan op het concern.
De laatste echte CEO van Fortis, Jean-Paul Votron, wordt bijvoorbeeld neergezet als een autoritaire leider.
Daarover meer in de volgende paragraaf over cultuur.
Ik wil in deze paragraaf ingaan op wat Depuydt schrijft over Lippens en een voorbeeld van stijl van leidinggeven noemen.
Maurice Lippens De Belg Maurice Lippens was jarenlang de meest invloedrijke leider binnen Fortis.
Depuydt schrijft dat Lippens lijdt aan het zogeheten imposter syndrome, ook wel het bedriegerssyndroom genoemD. Al zijn hele leven lang worstelt hij met een panische angst dat anderen zullen ontdekken dat hij niet goed genoeg is voor de functie die hij uitoefent.
Achter zijn hartelijke omgangsvormen gaat een angstig karakter schuil.
Lippens worstelt met een existentiële vorm van zelftwijfel.
Diep in zichzelf weet hij heel zeker dat het succes dat hij in zijn professionele leven heeft behaald, niet aan hemzelf te danken is.
Het is vooral het gevolg van heel veel toeval en geluk.
De buitenwereld mag dan wel denken dat hij uitermate geschikt en getalenteerd is, hij is daarvan niet overtuigD. Leiders of topbestuurders worden nu eenmaal verondersteld over superieure kwaliteiten te beschikken.
Elke organisatie steunt op zo'n rollenpatroon.
Maar dat is, wat hem betreft, op een illusie gebaseerD. Zoals zoveel mannen en vrouwen in hoge functies die volgens experts (bijvoorbeeld Manfred Kets de Vries) aan dit syndroom lijden, vindt Lippens dat hij niet bekwaam genoeg is.
En zijn grote vrees is dat die ballon ooit doorgeprikt zal worden.
Voorbeeld stijl van leidinggeven Depuydt karakteriseert in 'De Kloof' dus op een mooie manier de leiders van Fortis door de jaren heen.
Van Lippens, Bartelds, Hielkema, Van Rossum tot Votron.
Tevens geeft Depuydt mooi aan dat elke leider zijn/ haar eigen visie op leidinggeven haD. Een mooi voorbeeld over stijl van leiding staat op pag.
190.
Mevrouw Roobeek, bestuurslid Fortis, hield altijd lunches met medewerkers in het hoofdkantoor van Amev in Utrecht.
Ze vond dat zij als topmanager contacten met personeelsleden moest houden.
Die lunches met medewerkers verschafte haar ook altijd een schat aan informatie over de interne problemen en uitdagingen bij Fortis.
Ze had contact met de werkvloer en wist wat daar speelde.
Lippens daarentegen vond dat altijd verschrikkelijk, dat Roobeek dat deeD. Een bestuurslid hoort afstand te bewaken met de werkvloer, vond hi J. Cultuurkloven Fortis was een fusie-organisatie, bestaande uit een Belgisch deel o.a. AG) en een Nederlands deel (o.
a Amev, ASR).
België-Nederland komt daarom eerst aan boD. Daarna ga ik in op hoe er in de laatste jaren van Fortis getracht werd een prestatiecultuur te creëren.
België-Nederland Lippens treedt in 1981 toe in de board van de Belgische verzekeringsmaatschappij AG.
In 1989 gaan het Belgische AG en het Nederlandse Fortis fuseren.
De topmannen Lippens, Croes, Bartelds en Hielkema spreken af dat de nieuwe fusieorganisatie, Fortis, voor 50% Belgisch is en voor 50% Nederlands en bedenken allerlei soorten maatregelen om het wankele evenwicht tussen Belgen en Nederlanders te bewaren.
In een groot deel van 'De Kloof' komt deze strijd om "niet voor elkaar onder willen doen" terug.
(Zelfs ook bij de toezichthouders en op het eind ook bij de regeringen van beide landen) Het wantrouwen van Nederlanders t.
o.
v.
Belgen en omgekeerD. Geen huwelijk uit pure liefde maar uit ratio.
En op huwelijkse voorwaarden.
De cultuurkloof komt o.
A. tot uiting in de panden van AG (Belgen) en AMEV (Nederlanders).
Waar AG zetelt in een statig pand aan de rand van het Brusselse Warandepark, gelegen tussen parlement en Koninklijk paleis, waar Lippens zijn gasten onthaald als een vorst, zetelt AMEV in Utrecht in een ongekunsteld pand met omliggende tuinen dat in de jaren zeventig werd opgetrokken omdat het hoofdkantoor in de binnenstad te klein geworden was.
Een bouwwerk dat in de breedte is neergezet en niet in de hoogt, bedoeld om de bezoeker niet te overdonderen en de drempel laag te houden.
Vervolgens beschrijft Depuydt hoe Fortis in die jaren daarna groeide door overnames o.a. ASR, wat bestond uit de Amersfoortse en Stad Rotterdam.
Eigenlijk was dat meer een omgekeerde overname).
Onder de leiding van Lippens is de beurskapitalisatie van Fortis 670 keer over de kop gegaan, tot 50 miljard euro.
Het balanstotaal van de Fortis-groep groeit van 2004 tot eind 2007 met 42 procent tot 871 miljard euro.
(bedenk daarbij dat het BNP van Nederland rond de 700 miljard ligt!) Het eindigt met de overname van de ABN AMRO waarvan Groenink heeft gezegd dat Fortis te veel betaalt en dat Belgische aandeelhouders daarover stil zijn omdat dit de laatste kans was om de Nederlanders eronder te krijgen.
Dat bleek uiteindelijk ook zo te zijn.
Prestatiegedreven cultuur De laatste jaren bij Fortis was de Belg Lippens de voorzitter en de Belg Votron de CEO.
Votron was de opvolger van de Nederlander Anton van Rossum (waarover hieronder meer).
Toen Votron het roer overnam wilde hij een prestatiegedreven cultuur invoeren.
Voor 250 topmanagers wilde hij een salarispakket met een groot variabel loon, dat gebaseerd is op individuele, markt- en groepsgebonden prestaties.
Fortis was tot dan toe erg terughoudend geweest met variabele beloningen maar Votron was van mening dat met variabele beloning als instrument hogere groeicijfers gerealiseerd konden worden.
(Het balanstotaal van de Fortis-groep groeide in die periode met 42 procent tot 871 miljard euro.
) Votron wordt in het boek beschreven als een autoritaire leider.
De spreuk 'Stop whining' hing ingelijst achter zijn bureau.
In zijn ijver om die prestatiegedreven cultuur en organisatiegroei te realiseren, wilde Votron dat de slechte presteerders bij Fortis eruit zouden gaan.
De zogenaamde bottum performers, volgens Votron zo'n 10 procent van het management, moest in kaart worden gebracht en worden ontslagen of van baan veranderen.
Die maatregel bracht een schok teweeg in de organisatie.
Depuydt beschrijft op pag.
216 dat de prestatiecultuur van Votron na een tijdje zijn donkere schaduw begint af te werpen.
Het groepsgevoel brokkelt af.
Het is ieder voor zich.
'Wie zijn cijfers haalt, blijft overeind' is het enige streefdoel dat nog telt.
Toen ik dit las was het net alsof ik de kwaliteitsgoeroe Deming hoorde.
Die zei namelijk dat prestatiebeloning zou leiden tot een angstcultuur.
In zijn werk bekritiseerde Deming het traditionele Amerikaanse managementsysteem van willekeurige, individuele, op prestatie gebaseerde, competitieve beloning.
Deming schreef in 1982! zijn boek ‘Out of the crises’ (De crises overwonnen) over prestatiebeloning: “Angstmanagement zou een betere benaming zijn.
De effecten ervan zijn desastreus.
Het stimuleert korte termijnprestaties, haalt iedere vorm van lange termijnplanning onderuit, creëert angst, doodt iedere vorm van teamwerk en leidt tot rivaliteit en politiek gekonkel.
Het resulteert in bittere, verpletterde, gekwetste, gekneusde, ongelukkige, wanhopige, mismoedige, zich minderwaardig voelende en soms zelfs depressieve werknemers, die na het horen van hun score wekenlang niet in staat zijn te werken en die niet begrijpen waarom ze minderwaardig zijn.
Zie: http://gossekorte.
blogspot.
com/2011/01/prestatiebeloning-bonussen-en.
html Adviseurs In 'De Kloof' komt ook regelmatig de naam McKinsey voor, net als in 'De Prooi' Tussen 1990 en 2008 maakt Fortis regelmatig van hun diensten gebruik.
Depuydt schreef: "Overal duiken adviseurs op in de organisatie.
Ze stellen vragen die door medewerkers als zinloos worden ervaren, negeren de beslissingen van het lokale management, gebruiken cijfers die niet realistisch zijn en komen vaak erg arrogant over.
Overal bij Fortis wordt fors bespaard op kosten, en terecht vindt HielkemA. Maar de rekening van McKinsey loopt erg hoog op.
De bancaire tak allen al betaalt 2 miljoen euro per jaar voor het advieswerk.
In de organisatie is de indruk ontstaan dat McKinsey aan het stuur zit.
Externe adviseurs zijn een plaag geworden voor het concern.
Hielkema vraagt zich hoe dit komt.
Op een of andere manier is bij de bestuurstop van Fortis de behoefte om voortdurend een consultant in de buurt te hebben.
Er is behoefte aan boodschap en bevestiging.
Dat komt omdat de Belgen en Nederlanders nioet op dezelfde golflengte zitten, denkt HielkemA." Een van de Mckinsey-mannen gaat uiteindelijk ook achter het stuur zitten, Anton van Rossum.
Wanneer Fortis in 2000 opzoek is naar een nieuwe topman, laten de Nederlanders (die steeds minder in de melk te brokkelen hadden t.
o.
v.
de Belgen) weten dat de nieuwe CEO een Nederlands paspoort moest hebben.
Van Rossum, een Nederlander, was jarenlang adviseur van Fortis en woonde amper 200 meter van Lippens af, in de rand van Brussel.
Van Rossum heeft de topfunctie een termijn vervuld maar iedereen kwam erachter dat hij "naast het stuur" beter tot zijn recht kwam dan "achter het stuur".
Depuydt schreef dat Van Rossum zijn hele leven betaald had gekregen om briljante ideeën te brengen met de nodige peptalk, maar dat het de sukkelaars waren in het bedrijf die mochten doorwerken om die ideeën te verwezenlijken.
Het einde van Fortis Fortis betaalde een te hoge prijs voor de ABN-AMRO op een verkeerd moment.
De kredietcrisis barste los.
Op 26 september 2008 heeft Fortis zijn toegang tot de geldmarkt verloren.
Klanten halen hun geld weg bij Fortis en andere banken durven geen geld meer aan Fortis uit te lenen.
Fortis vraagt de BeNeLux staten om mede-eigenaars te worden van de financiële groep om een faillissement te voorkomen.
En de ABN AMRO, die Fortis een jaar eerder met veel trots binnenhaalde, moest van de hand gedaan worden met een fors verlies.
Functionarissen van de Belgische financiële toezichthouder bijten Lippens toe dat zijn plaats in de geschiedenisboeken er niet fraai uit zal zien.

Kapitaal in de 21ste eeuw      Piketty Thomas      Economie

ROBIN FRANSMAN Robin Fransman heeft kritiek op Piketty.
Die begrijpt de oorzaak en het effect niet van de enorm gestegen prijzen van vermogensbestanddelen als onroerend goed, aandelen en obligaties.
Daardoor maakt Piketty ook een politieke fout en voeren we een volledig verkeerd debat.
In dit artikel, dat eerder verscheen in het boek ‘Waarom Piketty Lezen’, legt Fransman uit waarom.
R>G? Is het rendement op kapitaal hoger dan de economische groei? Altijd? Elke belegger valt van zijn stoel van het lachen.
Waar kan ik me inschrijven? Wie R>G kan waarmaken is de beste vermogensbeheerder aller tijden.
Die zou de markt volledig domineren en niemand zou nog ergens anders willen beleggen.
Robeco, Blackrock, Fidelity en alle andere vermogensbeheerders zouden hun deuren kunnen sluiten.
We geven al ons geld aan Piketty, want die weet hoe rendement hoger kan zijn dan groei.
Wereldwijd zitten vermogensbeheerders met de handen in het haar.
Juist omdat R>G is geweest sinds, pak ‘m beet, 1980.
Rendementen op obligaties, onroerend goed, aandelen zijn wereldwijd zeer laag, juist omdat de prijzen ervan zo hard gestegen zijn.
Dat biedt niet veel perspectief voor de toekomst.
Waar moeten de rendementen in de toekomst vandaan komen, nu de rente is gezakt naar 1 à 2 procent? Illusoire rijkdom Professionele beleggers maken, terecht, onderscheid tussen reële rijkdom en illusoire rijkdom.
Tussen echte waardecreatie enerzijds en gewone prijsstijgingen van bezittingen (zogenaamde ‘asset inflatie’) anderzijds.
Een voorbeelD. Pa en ma hebben een huis.
De woningmarkt draait goed en de prijs van de woning stijgt sterk.
Pa en ma overlijden en de kinderen erven het huis.
Dat het huis in waarde is gestegen is macro bekeken volledig immaterieel.
Ze erven gewoon het huis, wat het waard is doet er eigenlijk nauwelijks toe.
Als ze met de opbrengst ervan een ander huis willen kopen dan zijn ze er niets mee opgeschoten.
Als ze ervan op vakantie willen wellicht wel, als de prijs van woningen harder is gestegen dan die van vakanties, hebben ze geprofiteerd van een verbeterde ruilverhouding tussen wonen en vakanties.
De samenleving heeft geen extra huis gebouwd, er zijn geen ‘woondiensten’ bijgekomen, er is alleen een prijsverandering van een productiemiddel.
Micro kun je beter ouders hebben mét dan zonder koophuis, maar macro is er geen verschil.
Nog een voorbeelD. Je koopt een 10-jarige staatsobligatie voor 1.
000 euro.
De rente op de kapitaalmarkt en de rente op die obligatie is 5 procent.
Nu zakt de kapitaalmarktrente naar 2,5 procent.
De waarde van de obligatie verdubbelt dan richting de 2.
000 euro.
Ben je dan rijker? Het jaarlijkse inkomen dat je krijgt uit die obligatie is nog steeds maar 50 euro.
Je inkomen uit vermogen wordt niet groter.
En wat moet je nu doen? Als je de obligatie houdt tot aan de einddatum, maak je gewoon de verwachte 5 procent over de hele looptijd van 10 jaar.
Ga je de obligatie verkopen en herbeleggen? Ook dan maak je niet meer dan de initieel verwachte 50 euro per jaar.
Er is kortom geen echte waardecreatie, alleen een prijsverandering van een financial asset.
Natuurlijk, je kunt de obligatie verkopen en het geld gaan uitgeven, maar dan komt Piketty’s voorspelling van steeds toenemende vermogensongelijkheid door vererving, het ‘patrimoniale kapitalisme’ niet uit.
Vermogensillusie Beleggers, evenals ondernemers en banken, begrijpen dat echte waardecreatie, echte nieuwe welvaart louter en alleen plaatsvindt als je toekomstige kasstromen weet te creëren of te vergroten.
Dat gaat alleen met nieuwe productiemiddelen.
Nieuwe of betere machines, transportmiddelen, nieuw of beter onroerend goed, nieuwe of betere banen.
Een prijsstijging van een bestaand productiemiddel (zoals de woning), of een prijsstijging van een bestaande kasstroom (zoals de obligatie) is macro gezien illusoir.
Mensen kunnen door die vermogensillusie best meer gaan consumeren tijdelijk, het zogenaamde ‘wealth effect’, maar op termijn zak je dan gewoon terug.
Morgen kan de prijs weer dalen en verdwijnt de rijkdom weer.
Terwijl een nieuwe machine of gebouw gewoon blijft.
Beleggers weten dat echte waardecreatie, groei, en structurele, houdbare rendementen komen uit twee zaken: Bevolkingsgroei en Productiviteitsstijging.
Oftewel Economische Groei.
En dat is G.
Op de hele lange termijn is het volgende de ijzeren wet van macro vermogensbeheer: R=G.
De sport, het ambacht, de kunst en wellicht ooit de wetenschap van het beleggen is natuurlijk om in sectoren en assets te zitten die sneller groeien dan de economie als geheel.
Sector rotatie en market timing zorgen dan voor outperformance, R>G, maar dat is weinigen gegeven op de wat langere termijn.
Wel heeft Piketty gelijk dat dat voor de 0,01 procent rijksten onder ons gemakkelijker is.
Ze hebben de beste adviseurs en krijgen de beste deals aangeboden.
Paradox Er zijn nog twee mogelijkheden om, tijdelijk, R>G te krijgen.
De eerste is dat het kapitaalsaandeel van de economie stijgt, en het arbeidsdeel daalt.
Het Bruto Binnenlands Product, datgene wat we met zijn allen verdienen, kun je opdelen in een deel dat naar arbeid gaat, vooral de lonen, en het deel dat aan kapitaalverschaffers toekomt, rente, winst en dividenD. Als de lonen langzamer stijgen dan de inflatie + de stijging van de arbeidsproductiviteit, dan stijgen de winsten extra snel en wordt R>G, althans voor aandelenbeleggers, andere beleggers profiteren daar niet of minder van.
Maar dat proces kan niet eindeloos doorgaan.
‘Companies want their workers Cheap and their customers Rich’.
Dat is de paradox die dan uiteindelijk ontstaat.
Winsten nemen toe, maar omzetgroei verdwijnt, omdat de grote massa geen groei meer ziet in het besteedbaar inkomen.
Het winstaandeel eindeloos opvoeren gaat eenvoudigweg niet.
Uiteindelijk keert de wal daar het schip en keren we terug naar R=G.
Arbeidsonrust, hernieuwde kracht van vakbonden, kan tijdelijk leiden tot een dalend winstaandeel en krijgen we R Niemand heeft een glazen bol, maar het kan gebeuren.
Juist in de periode die Piketty beschrijft, zijn de reële lonen langzamer gestegen dan productiviteit: Rentedaling Tweede mogelijkheid om tijdelijk R>G te krijgen is een daling van de inflatie en de bijbehorende daling van de rentes.
Een daling van de rentes maakt alle toekomstige kasstromen meer waarD. Immers: Actuele Waarde = Som van de toekomstige Kasstromen / RentestanD. Of het nou gaat om de waarde van onroerend goed, ondernemingen, aandelen of obligaties, de actuele waarde wordt gevormd door alle toekomstige inkomsten te delen door de rentestanD. De markt voor vermogenstitels wordt gewoon bepaald door vraag en aanboD. Maar daar zit een bodem in.
Die bodem wordt bepaald door de rente op risicovrije vermogenstitels.
Waardeopslag met het kleinst mogelijke risico.
Voor grote beleggers zijn dat staatsobligaties, voor de meeste particulieren zijn dat spaardeposito’s bij banken.
De rente daar functioneert als anker voor de prijs van vermogenstitels.
Om mensen zo ver te krijgen om van een staatsobligatie of een spaarrekening naar een vermogenstitel met meer risico over te stappen, zoals een aandeel of onroerend goed, moet er dus een hoger rendement worden aangeboden.
Als de risicovrije rente heel hoog is, dan worden alle andere vermogenstitels dus weinig waard, want mensen willen niet snel overstappen en er is weinig vraag.
Is de risicovrije rente heel laag, zoals nu, dan worden andere vermogenstitels juist heel duur.
Een aandeel met een, op dit moment, tegen de huidige prijs, dividendrendement van 3 procent is nu heel aantrekkelijk, want de rente op staatsobligaties is circa 1 procent.
Als de rente op staatsobligaties naar 5 procent stijgt, dan is datzelfde aandeel veel minder aantrekkelijk en moet dan in prijs zakken.
Stel, u bezit als belegging een huis dat u verhuurt voor 10.
000 euro per jaar.
En stel, de rente op een spaarrekening staat op 5 procent.
Wat is het huis dan nu waard? U moet onderhoud plegen en er is kans op wanbetaling door de huurder, schade en leegstanD. Om een koper te verleiden om zijn geld van de spaarrekening te halen en uw huurhuis te kopen zult u een fikse premie moeten bieden op de rente op de spaarrekening.
Het bezit van een huurhuis levert immers meer risico op dan een spaarrekening.
Wellicht is een jaarrendement van 10 procent voldoende, de 5 procent die je meer krijgt op het huurhuis versus de spaarrekening is dan de vergoeding voor het extra risico dat je neemt.
Het huis is dan dus 100.
000 euro waard (huuropbrengst van 10.
000 euro gedeeld door het gewenste start rendement van 10 procent).
Stel nou dat de rente op de spaarrekening zakt naar 1 procent, zoals we dat nu kennen.
Dan is een rendement van 5 procent wellicht al voldoende om kopers te trekken, het huis is dan ineens 200.
000 euro waarD. Maar de huurstroom is niet veranderd! Er komt nog steeds 10.
000 euro per jaar uit.
Je hebt steeds meer vermogen nodig om te kunnen rentenieren.
Kasstromen Een lagere rente maakt alle kasstromen meer waarD. Stel je wil over 5 jaar een auto kopen van 10.
000 euro.
De rente op een spaarrekening is 10 procent.
Je moet dan elk jaar een bedrag van 1638 euro sparen.
Met de rente mee kom je dan na 5 jaar op 10.
000 euro uit.
Als de rente op de spaarrekening maar 2 procent is, dan moet je 5 jaar lang een bedrag van 1922 euro sparen.
Andersom werkt het net zo.
Stel je wil 5 jaar lang een overbruggingspensioen van 10.
000 euro per jaar.
Bij een rente van 10 procent heb je dan een bedrag nodig van 39.
908 euro, bij een rente van 2 procent wordt dat 47.
135 euro.
Stijgende rentes maken kasstromen goedkoper, dalende rentes maken ze dus duurder, ongeacht of ze nou uit onroerend goed, aandelen of obligaties komen.
Maar het maakt de kasstromen zelf niet groter.
De totale claim op de productie wordt daardoor ook niet groter.
Als de top 1 procent van meest vermogende mensen voor de rentedaling een claim van 10 procent per jaar op het BBP heeft, is die na de rentedaling nog steeds 10 procent van het BBP.
Alleen de marktwaarde van die claim is wel toegenomen.
De vraag is dan of ze echt rijker zijn geworden, of dat de ongelijkheid is toegenomen.
Ze zijn rijker geworden ten opzichte van consumptiegoederen, maar weinig tot niets opgeschoten ten opzichte van bestaande productiemiddelen, die zijn allemaal meegestegen in prijs.
Ze kunnen het geld uitgeven, maar dan is er geen economisch probleem, neemt de groei toe en neemt de vermogensongelijkheid weer af.
Het probleem van R>G, de reden van de onhoudbaarheid ervan, is juist dat kapitaaleigenaren de steeds toenemende rendementen niet consumeren, maar herinvesteren in nieuwe financial assets.
Dat leidt tot steeds stijgende assetprijzen en een sterke groei van schulD. Als je kijkt naar de portefeuilles van Nederlanders dan zie je dat die heel anders gaan beleggen als ze rijker worden, ze kunnen dan meer risico gaan nemen.
De ‘armste’ mensen hebben niet of nauwelijks aandelen en obligaties in bezit.
Hun vermogen zit allemaal in het eigen huis en op spaardeposito’s.
Pas bij de bovenste 10 procent treffen we de eigen ondernemingen, commercieel gehouden onroerend goed, aandelen en obligaties in enige omvang aan (zie occasional CBS studie).
De waardestijging die het resultaat is van rentedalingen slaat dan ook bijna uitsluitend bij die groep neer.
Immers, een spaartegoed stijgt immers niet in waarde bij een rentedaling en effecten wel.
Bij spaartegoeden met een variabele rente ligt de toekomstige kasstroom niet vast en daarom stijgt daarvan dus ook niet de waarde als de rente daalt.
En spaartegoeden met een vaste rentevergoeding zijn niet verhandelbaar, de baten van een rentedaling komen dan ten goede aan de bank.
Spaarders hebben minder risico dan beleggers in obligaties en aandelen, maar daar staat tegenover dat ze niet profiteren van een dalende rente.
Een rentedaling (R>G) leidt vanwege dat effect altijd tot een toenemende vermogensongelijkheid in termen van actuele waarde.
Daar staat tegenover dat deze groep spaarders dus ook het grootste risico loopt bij een rentestijging (R Echter, het inkomen uit kapitaal dat deze groep verkrijgt wijzigt daardoor niet.
Rijkdom De waardestijging door rentedalingen slaan ook neer bij pensioenfondsen en verzekeraars, en zo ook bij de minder rijke burgers, maar door de rentedaling nemen ook de verplichtingen van deze partijen toe, waardoor er van extra ‘rijkdom’ geen sprake is.
Dat is precies dezelfde logica die daar wordt toegepast.
Mensen worden niet rijker of armer van waardemutaties van de kasstromen, maar door het groeien of krimpen van die kasstromen.
In ieder geval is ook de rentedaling een tijdelijk proces.
Theoretisch kan de rente naar nul, en kunnen de marktprijzen van assets dus ook oneindig hoog zijn, maar waarschijnlijk is dat niet.
Zolang de dalende rentes voortduren is R>G, maar stijgt de inflatie en rente weer dan is R En er is nog een effect.
Tegenover het deel van het BBP dat naar arbeid gaat, staat het Kapitaalsaandeel.
Die moet je splitsen in twee componenten, rente, als vergoeding voor het vreemde vermogen, en winst, als vergoeding voor het eigen vermogen.
Gemiddeld is het bedrijfsleven met circa 40 procent eigen vermogen en 60 procent vreemd vermogen gefinancierD. Als de rente dan daalt, maar het kapitaalsaandeel blijft gelijk, dan stijgt dus het deel van het BBP dat naar de winst gaat.
Een gelijk Kapitaalsaandeel bij dalende rente leidt tot hogere rendementen op eigen vermogen! En de rente is alleen maar gedaald sinds 1982.
In de periode die Piketty beschrijft is juist heel sterk sprake van eerst een sterke stijging van de inflatie en de rente, met dus een drukkend effect op marktwaarderingen, gevolgd door een sterke daling van inflatie en rentes, met een sterke opwaartse druk op marktprijzen.
Woningen, Obligaties, Aandelen, alles gaat dan omhoog.
De Inflatie stijgt heel sterk en piekt in de jaren 80: De kapitaalmarkt rente en dus ook de waardering van obligaties volgt die trend: De beroemde U-vorm van Piketty is dan ook niet voor niets een exact spiegelbeeld hiervan.
Bij stijgende, hoge inflatie zijn de vermogenswinsten laag, bij desinflatie is het andersom.
De waardering van de aandelenmarkt daalt tijdens de periode van hoge inflatie/hoge rentes en op dit moment is, juist omdat de waarderingen torenhoog zijn, het dividend rendement extreem laag.
Teleurstelling Piketty hanteert de marktwaarde van vermogen als de maatstaf voor kapitaal, in plaats van de nominale omvang van de onderliggende kasstromen uitgedrukt in percentage van BBP.
Die aanpak leidt tot de onhoudbare R>G stelling, die door James Galbraith in een simpele blog binnen een paar dagen na verschijning van het boek al onderuit werd gehaalD. Het boek van Piketty, Capital in the 21st Century, was daarom een teleurstelling voor mi J. Ik kende het wetenschappelijke werk van Piketty op het gebied van inkomensongelijkheid al eerder.
Na het uitbreken van de kredietcrisis hield ik mij met loonmatiging bezig.
En dan vooral loonmatiging als mede-oorzaak van de kredietcrisis, en de gevolgen en oorzaken van loonmatiging.
In die context leerde ik het werk van Piketty kennen.
En dat werk is zeer waardevol.
Piketty, samen met collega’s Saez, Atkinson en Alvaredo hebben ze een enorme historische database met wereldwijde inkomensgegevens verzameld en ingericht.
Die database maakt internationaal vergelijkend onderzoek mogelijk en vormt zo een belangrijke bijdrage aan de wetenschap en aan onze kennis over dergelijke economische ontwikkelingen.
De foutieve universele wet R>G De fout die Piketty maakt in zijn definitie van Rijkdom en de foutieve universele wet R>G leidt bij hem dan ook tot de conclusie dat de enige manier om vermogensongelijkheid te verminderen een wereldwijde belasting op kapitaal is.
Juist vanwege de enorme kennis die Piketty heeft over inkomensongelijkheid ligt de oplossing zo voor de hanD. Vermogensongelijkheid is een side show.
De echte driver hier is de inkomensongelijkheiD. Wie de vermogensongelijkheid wil verminderen hoeft slechts de lonen voor Jan Modaal te verhogen.
Stijgende lonen betekent een groter arbeidsaandeel en een kleiner kapitaalsaandeel; R Stijgende lonen betekent hogere inflatie en hogere rentes; R En hogere lonen betekent een terugkeer van houdbare groei, hogere omzetten en een vergroting van toekomstige kasstromen en dat is waar beleggers, meer dan ooit, behoefte aan hebben.
Zonder groei zijn de pensioenen onhoudbaar.
Alleen echte economische groei, met echte investeringen in echte productiemiddelen, leidt ad ultimo naar R.
De fundamentele wet van Piketty leidt bij hem tot de voorspelling dat de ongelijkheid alleen nog maar verder zou kunnen groeien.
Alsof wij als burgers, kiezers, beleidsmakers geen enkele keuze hebben.
Dit is onze toekomst en niets kan daartegen helpen.
Het is een verhaal dat je ook in 1870 had kunnen houden.
Voor de opkomst van liberalen, sociaal-democraten, vakbonden, CAO’s en burgers die hun fair share opeisten.
Verdeling is niet alleen een economisch vraagstuk, maar ook een politieke kwestie.
Beperkt belang Het belang van het boek van Piketty is daarmee beperkt.
Het heeft groeiende ongelijkheid terecht op de kaart gezet, maar de universaliteit van de centrale claim van het boek is kwestieus, en daarmee is de “J’accuse” ook gelijk kwetsbaar voor inhoudelijke aanvallen van alle kanten.
Het heeft vermogensongelijkheid tot thema gemaakt waar het groeiende inkomensongelijkheid had moeten zijn.
Welvaart zit niet in R maar in G.
En juist G wordt gehinderd door het dalende arbeidsaandeel in het BBP.
Dat is de grote zorg van beleggers als zij naar de toekomst kijken.
Zij zien geen G, juist omdat R zo lang groter is geweest dan G en omdat ze weten dat dat een onhoudbaar proces is.
Zonder arbeidsinkomen, zonder koopkracht bij de grote massa, geen effectieve vraag, geen investeringen.
En dus ook geen R.
Piketty was, beter dan elk ander, in de gelegenheid om dat op de kaart te zetten.
En dan is er nog de terechte kritiek van Piketty over de staat van de economische wetenschap waar beperkte en noodzakelijkerwijs gebrekkige modellen het debat domineren.
De economie is een dynamisch, chaotisch proces met een oneindig aantal variabelen en datapunten waarbij onzekerheid, veranderende politiek en instituties een grote rol spelen.
Correlaties en causaties veranderen en wijzigen van richting door de tijd heen.
Vervolgens doet Piketty met zijn universele wet precies datgene wat hij zijn collega’s verwijt.
Jammer.
En triviaal.
Toch lezen dat boek.
Maar dan vooral om de delen die over inkomensongelijkheid gaan.

Wereldorde      Kissinger Henry      Maatschappij

Je kan zeggen wat je wil van de 91-jarige Henry Kissinger, voormalig veiligheidsadviseur en minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, maar bij de tijd is hij zeker.
Zijn nieuwste boek, World Order, is een volumineuze studie over de mondiale orde, die verschijnt op een moment dat iedereen zich zorgen maakt over de toenemende conflicten en de groeiende chaos in de werelD. Nog voordat we een naam wisten te bedenken voor de periode die we achter ons laten, lijken we een nieuwe fase in de wereldpolitiek te zijn ingetreden, de post-post-Koude Oorlog-periode.
En het meest typerende aspect van de mondiale politiek vandaag lijkt het ontbreken van enige vorm van world order.
Kissinger is niet alleen één van de belangrijkste diplomaten van de vorige eeuw, maar ook één van de meest vooraanstaande diplomatieke historici.
Net als veel van zijn eerdere studies, biedt ook World Order een aantrekkelijke combinatie van historische studie en actuele politieke analyse.
Kissingers stelling is dat wat doorgaat voor een wereldorde geleidelijk aan het verdwijnen is, namelijk een mondiale politiek, die rust op twee factoren: gedeelde omgangsregels of een ‘rule-based system’ en een zeker machtsevenwicht, dat terughoudendheid afdwingt als staten zich niet aan de ‘regels’ wensen te houden.
De Westfaalse orde: soevereiniteit en machtsevenwicht De regels van de internationale politiek waar Kissinger naar verwijst zijn de uitkomst van de vredesbijeenkomsten van Westfalen (1648), die een einde moesten maken aan de verwoestende dertigjarige oorlog in Centraal-EuropA. Westfalen was geen uniek moreel inzicht, schrijft Kissinger, maar een praktische aanpassing aan een feitelijke internationale situatie, een kwestie van gedeeld eigenbelang.
Niet-inmenging in de interne aangelegenheden van andere staten en een machtsevenwicht dat voorkwam dat enige staat ooit sterker zou worden dan een willekeurige alliantie van andere mogendheden waren de uitgangspunten van de Vrede van Westfalen.
Alhoewel deze principes van soevereiniteit en machtsevenwicht typisch westerse constructies waren, die bovendien voortdurend zijn ondergraven en geschonden (vooral ook door de Verenigde Staten), zijn ze uiteindelijk nog steeds de enige min of meer algemeen aanvaarde beginselen van ons mondiale, pluriforme statensysteem.
Heel veel meer dan soevereiniteit en machtsevenwicht hebben we niet, stelt Kissinger, en juist die principes staan onder druk in onze post-post Koude Oorlog-tijD. Uitdagingen aan de ‘wereldorde’ De uitdagingen aan de ‘wereldorde’ die vorm heeft gekregen na Westfalen, komen uit alle hoeken: Europa, Rusland, de politieke islam, China en zelfs de Verenigde Staten.
De enige positieve uitdaging, volgens Kissinger, is de Europese Unie.
Europese integratie is een gunstige maar ook hoogst uitzonderlijke afwijking van de beginselen van machtsevenwicht en niet-inmenging.
De EU is een uniek voorbeeld van vrijwillige, gedeelde soevereiniteit.
Geen internationale orde zonder een sterk systeem van staten, aldus Kissinger De Westfaalse orde is nooit een echte mondiale orde geweest.
Geïnspireerd door een typisch Europees conflict tussen seculiere en religieuze macht, uitgevochten door een reeks kleine politieke eenheden, heeft ze feitelijk weinig betekenis gehad voor de grote buiten-Europese rijken, China, het Ottomaanse Rijk en ook RuslanD. En wat geldt voor Westfalen, geldt zeker ook voor de liberale wending die de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog aan de wereldorde hebben gegeven.
Rusland en China Rusland speelt een bijzondere rol in de wereldpolitiek, stelt Kissinger.
Dicht genoeg bij Europa om een cultureel vocabulaire te delen, maar altijd uit de pas van zijn historische ontwikkeling.
Rusland is een unieke ‘ Euraziatische macht’, die zich eigenlijk op geen van beide continenten echt thuis voelt, zoals Kissinger het treffend formuleert.
Over China en de geopolitieke situatie in Oost-Azië heeft Kissinger niet veel te melden.
Hij verwijst naar een historische studie waaruit zou blijken dat in de vijftien gevallen waarin een gevestigde en een opkomende grootmacht elkaar treffen, het tienmaal uitliep op een onderlinge oorlog.
Of de opkomst van China tot eenzelfde ontwikkeling zal leiden, laat hij in het midden.
Politieke islam: alternatieve wereldorde De radicale islam is een directer bedreiging voor de wereldorde, meent Kissinger.
De huidige conflicten in het Midden-Oosten komen in belangrijke mate voort uit, en dragen bij uitstek verder bij aan, de ondermijning en de verzwakking van de statenorde in de regio.
Geen internationale orde, aldus Kissinger, zonder een sterk systeem van staten.
Nergens is de uitdaging aan de huidige wereldorde gevaarlijker en ingewikkelder dan in het Midden-Oosten.
Kern van Kissingers betoog is de aard van de (politieke) islam: een religie, een multi-etnische superstaat en een alternatieve wereldorde in één.
Waar het ‘Christendom’ uiteindelijk een historische, filosofische notie werd, mede gebaseerd op de scheiding van kerk en staat, stelt hij, behield de islam een politiek karakter dat in belangrijke mate is gebaseerd op de tweedeling tussen de ‘wereld van de vrede’ (de islamitische wereld) en de ‘wereld van oorlog’.
Tijdens de Koude Oorlog voegden de relaties tussen het islamitische en het niet-islamitische deel van de wereld (en tussen de staten in het Midden-Oosten onderling) zich goeddeels naar de Westfaalse logica van het machtsevenwicht.
Maar nu het stramien van de Oost-Westtegenstelling is weggevallen, zo redeneert Kissinger, dreigen zowel individuele staten als het statensysteem in de regio aan de middelpuntvliedende kracht van de radicale politieke islam te bezwijken.
Nergens is de uitdaging aan de huidige wereldorde gevaarlijker en ingewikkelder dan in het Midden-Oosten De Verenigde Staten: de ambivalente supermacht World order gaat over de uitdagingen aan onze (liberale) internationale orde.
Ze gaat dus vooral ook over de Verenigde Staten, de vormgever, de beschermer, maar in Kissingers visie onder bepaalde omstandigheden ook een bedreiging van deze orde.
Als iconisch ‘Realist’ is Kissinger nogal wijfelachtig over wat hij typeert als de ‘ambivalente’ supermacht die de Verenigde Staten zijn.
Idealisme en realisme zijn de drijvende krachten achter Amerika’s buitenlandse politiek, maar de één kan niet zonder de ander.
De verbreiding van de “bevrijdende aspecten van Amerika’s waarden” is mooi, meent ook Kissinger, maar “ze pogen te realiseren door militaire bezetting in een deel van de wereld waar ze niet geworteld zijn en dan fundamentele veranderingen in korte tijd verwachten […] ging verder dan wat het Amerikaanse publiek kon steunen en wat de Iraakse samenleving kon verwerken.
” Kissinger heeft heel wat verbale behendigheid nodig om zijn kritiek op George W.
Bush, en als voorstander van het ingrijpen in Irak dus ook een heel klein beetje op zichzelf, te verwoorden.
Het boek World Order is net als de wereldorde die het beschrijft een product van westers, van Amerikaans denken.
Sterker, het zijn de overwegingen van een intellectueel-diplomaat-politicus die, meer dan wie dan ook nog onder ons, zelf vorm heeft gegeven aan die mondiale politieke orde.
Kissinger staat vooraan in de rij van prominente persoonlijkheden die academische kennis van en praktische ervaring in de internationale politiek combineren, voor andere illustere individuen als George Kennan, Zbigniew Brzezinski, Richard Pipes en meer recent Strobe Talbott en Michael McFaul – en dan gaat het hier alleen nog maar om Ruslanddeskundigen.
In Nederland ontbreekt een dergelijke traditie.
Hier is buitenlandse politiek een kwestie van ministeriële ambtenaren en beroepspolitici, een enkele maal door wetenschappers geadviseerD. Dit weerspiegelt niet alleen de hoge schotten die sommige beroepsgroepen geneigd zijn rond hun eigen domein op te trekken, maar ook de beperkte marges van de Nederlandse buitenlandse politiek, zo treffend samengevat in de afkeer van visies en vergezichten door onze premier.
Kissinger is uniek – een scherpe denker en een briljante, rücksichtslose politicus.
Zelfs als je het volkomen met hem oneens bent (wat ik me nauwelijks kan voorstellen), moet je hem wel bewonderen.
In Wereldorde neemt Kissinger ons mee op een wereldreis langs de historische opvattingen over de ordening van de werelD. Hoe uiteenlopend deze opvattingen ook zijn, iedere beschaving zag zichzelf als het middelpunt van de wereld en beschouwde de eigen normen en waarden als universele standaarD. In onze tijd speelt de internationale politiek zich af op wereldniveau.
Tegenstrijdige historische opvattingen over de hoe de wereld in elkaar zit, of zou moeten zitten, komen met elkaar in aanraking.
Maar de belangrijke spelers zijn onbekend met elkaars spelregels en een gemeenschappelijk doel is er niet.
Wereldorde is een uniek boek waarin Kissinger laat zien hoe oude opvattingen terug te vinden zijn in hedendaagse conflictsituaties en hoe we - mogelijk - tot een vreedzame oplossing kunnen komen.
Henry Alfred Kissinger werd geboren in Fürth (Duitsland) in 1923.
Zijn familie verhuisde in 1938 naar New York, op de vlucht voor het naziregime.
Als politicus en diplomaat is hij overal op de wereld geweest, stond presidenten met raad en daad terzijde en was nauw betrokken bij de grote politieke gebeurtenissen van onze tijD. Hij schreef vele boeken waaronder zijn memoires (Classic Memoirs), uitgegeven in drie boeken (2011-2012).
In 1973 werd hem de Nobelprijs voor de Vrede toegekenD. Inleiding.
Het vraagstuk van de wereldorde Toen ik als jonge academicus in 1961 in Kansas City een toespraak moest houden, verwees ik naar president Harry S.
Truman.
Op de vraag wat hem tijdens zijn presidentschap met de grootste trots had vervuld, antwoordde Truman: ‘Dat we onze vijanden compleet hebben verslagen en ze vervolgens weer hebben opgenomen in de gemeenschap der volkeren.
Naar mijn idee is Amerika het enige land dat het zo had kunnen aanpakken.
’ Hoewel Truman besefte hoe enorm de macht van Amerika was, hechtte hij toch het meest aan de menselijke en democratische waarden van zijn lanD. Hij werd liever herinnerd om de verzoeningsgezindheid van Amerika onder zijn presidentschap, dan om de overwinningen.
Al Trumans opvolgers hebben zich geïdentificeerd met een variant op dat streven en met trots op dit soort aspecten van het Amerikaanse beleid gewezen.
Gedurende het grootste deel van deze periode sloot de volkerengemeenschap die ze probeerden te handhaven dan ook aan op een Amerikaanse consensus: een onstuitbaar groeiende orde van samenwerkende staten die zich hielden aan gezamenlijke regels en normen, die kozen voor een vrije economie, afzagen van veroveringen, elkaars nationale soevereiniteit respecteerden en een vorm van democratisch bestuur invoerden.
Amerikaanse presidenten uit beide partijen zijn er, vaak met grote vastberadenheid en welsprekendheid, steeds op blijven aandringen bij andere regeringen dat die de handhaving en de verbetering van de mensenrechten zouden omarmen.
In veel gevallen heeft de verdediging van deze waarden door de Verenigde Staten en hun bondgenoten geleid tot belangrijke veranderingen in de condition humaine.
Maar vandaag de dag wordt dit ‘systeem van regels’ geconfronteerd met uitdagingen.
Uit het feit dat landen regelmatig moeten worden opgeroepen om ‘verantwoordelijkheid te nemen voor hun aandeel’, zich aan ‘eenentwintigste-eeuwse regels te houden’, of zich te gedragen als ‘verantwoordelijke belanghebbenden’ in een gezamenlijk systeem, blijkt wel dat er geen gedeelde definitie is van wat dat systeem is, of geen begrip van wat een ‘eerlijke’ bijdrage daaraan zou betekenen.
De niet-westerse landen, die slechts een geringe rol hebben gespeeld bij de oorspronkelijke formulering van deze regels, stellen ze in hun huidige vorm ter discussie en geven te kennen dat zij ze graag zouden aanpassen.
Terwijl er tegenwoordig dus misschien wel dringender dan ooit tevoren een beroep wordt gedaan op ‘de internationale gemeenschap’, staat dit begrip niet voor een duidelijke of overeengekomen reeks doelstellingen, methoden of beperkingen.
In ons tijdperk zijn we voortdurend en soms haast wanhopig op zoek naar een concept van wereldorde.
Tegelijk met een ongekende onderlinge afhankelijkheid dreigt er een enorme chaos: door de proliferatie van massavernietigingswapens, het uiteenvallen van staten, de gevolgen van de milieuschade, de steeds weer terugkerende genocides en de verspreiding van nieuwe technologieën die het gevaar met zich meebrengen dat conflicten zich tot ver voorbij de greep of het begrip van de mens uitbreiden.
Nieuwe manieren om informatie te ontsluiten en te communiceren brengen de verschillende regio’s dichter bij elkaar dan tevoren en plaatsen gebeurtenissen in een wereldwijde context – maar op een manier die de reflectie op wat er gebeurt haast onmogelijk maakt en van leiders verlangt dat ze vrijwel direct reageren in de vorm van oneliners.
Staan wij nu aan de vooravond van een tijdperk waarin krachten die buiten elke orde staan de toekomst gaan bepalen? Verschillende vormen van wereldorde Er heeft nooit werkelijk één ‘wereldorde’ bestaan.
Wat in onze tijd doorging voor wereldorde werd bijna vier eeuwen geleden in West- Europa ontworpen, tijdens een vredesconferentie in het Duitse Westfalen die werd gehouden zonder dat het merendeel van de andere continenten of beschavingen erbij werd betrokken of zich er zelfs ook maar bewust van was.
Een eeuw vol sektarische conflicten en politieke onrusten in Midden-Europa had geleid tot de Dertigjarige Oorlog van 1618-1648 – een uitslaande brand waarin politieke en religieuze conflicten zich met elkaar vermengden en de strijdende partijen uiteindelijk overgingen tot een ‘totale oorlog’ tegen bevolkingscentra, waarbij bijna een kwart van de Europese bevolking om het leven kwam als gevolg van strijd, ziekte en honger.
De uitgeputte strijdende partijen kwamen bijeen om een reeks afspraken te maken die een einde zouden betekenen van het bloedvergieten.
De religieuze eenheid was gebarsten door het overleven en de verspreiding van het protestantisme.
Er was een politieke diversiteit ontstaan die inherent was aan het aantal autonome politieke eenheden dat elkaar had bestreden tot de strijd was verzanD. Zo ontstond in Europa een situatie die veel lijkt op die van de moderne wereld: een veelheid aan politieke eenheden die geen van alle machtig genoeg waren om alle andere te verslaan en die vaak tegengestelde filosofieën en interne gebruiken aanhingen, op zoek naar neutrale regels voor het onderlinge gedrag en een beperking van het aantal conflicten.
De Vrede van Westfalen was een praktische aanpassing aan de realiteit, en niet het gevolg van een uniek moreel inzicht.
Ze berustte op een systeem van onafhankelijke staten die ervan afzagen zich in te laten met elkaars interne zaken en elkaars ambities in toom hielden door middel van een algemeen machtsevenwicht.
Er was niet één enkele waarheidsaanspraak of universele regel als winnaar uit de Europese strijd naar voren gekomen.
In plaats daarvan had elke staat de soevereine macht over het eigen gebied gekregen.
Elk van deze staten zou de interne structuren en religieuze roeping van de andere staten erkennen als een realiteit en ervan afzien het bestaansrecht daarvan te betwisten.
Nu er een evenwicht was bereikt dat werd beschouwd als natuurlijk en wenselijk, konden de ambities van de verschillende heersers met elkaar in evenwicht worden gehouden om zo, althans in theorie, de omvang van toekomstige conflicten te beperken.
Verdeeldheid en veelheid, een gevolg van de Europese geschiedenis, werden de kenmerken van een nieuwe internationale orde die gepaard ging met een geheel eigen filosofische visie.
In die zin was de Europese inspanning om een einde te maken aan de uitslaande brand die er op het continent had gewoed een voorafschaduwing van het moderne inzicht dat het absolute oordeel moest worden ingeruild voor het praktische en het oecumenische.
Er werd gestreefd naar orde uit verscheidenheid en terughoudendheiD. De zeventiende-eeuwse onderhandelaars die de Vrede van Westfalen ontwierpen, deden dat niet met het idee dat ze daarmee de basis legden voor een wereldwijd toepasbaar systeem.
Ze deden geen enkele poging om het nabijgelegen Rusland erbij te betrekken, een land dat juist bezig was zijn eigen orde opnieuw te consolideren na de afgrijslijke ‘Tijd der Troebelen’ door principes vast te leggen die haaks stonden op het Westfaalse evenwicht: één enkele, absolute heerser, één enkele, orthodoxe religie en een programma voor territoriale expansie in alle windrichtingen.
In andere grote machtscentra werd de Vrede van Westfalen al evenmin als relevant beschouwd voor de eigen regio (voor zover men er überhaupt al van had gehoord).
Het idee van een wereldorde werd toegepast op het geografische gebied zoals dat bekend was bij de staatslieden van die tijd – een patroon dat in andere regio’s zou worden herhaalD. Dat had voornamelijk te maken met het feit dat de technologie van die tijd de invoering van één enkel wereldwijd systeem niet in de hand werkte of überhaupt mogelijk maakte.
Omdat er geen middelen bestonden om permanent met elkaar in contact te blijven en geen kader waarbinnen de macht in de ene regio kon worden afgewogen tegen die in een andere, beschouwde elk van deze regio’s de eigen orde als uniek en zag de anderen als ‘barbaren’ – die werden geregeerd op een manier die onbegrijpelijk was voor het gevestigde systeem en irrelevant voor de plannen, hetzij dan als een bedreiging.
Elk van deze systemen beschouwde zichzelf als het meest legitieme organisatiemodel voor de hele mensheid en stelde zich voor dat het met het besturen van de eigen regio orde schiep in de werelD. Helemaal aan de andere kant van het Europees-Aziatische dubbelcontinent vormde China het middelpunt van een eigen hiërarchisch en theoretisch universeel concept van orde.
Dit systeem bestond al duizenden jaren – het had al bestaan toen het Romeinse Rijk Europa als een eenheid had bestuurd – en was niet gebaseerd op een soevereine gelijkheid van staten, maar op de veronderstelde onbegrensde bevoegdheid van de keizer.
Binnen dit concept bestond er niet zoiets als de Europese opvatting van soevereiniteit, omdat de keizer de macht had over ‘alles onder de hemel’.
Hij vormde de spits van een politieke en culturele hiërarchie, duidelijk herkenbaar en universeel, die zich vanuit de Chinese hoofdstad als het centrum van de wereld uitstrekte over de rest van de mensheiD. Die laatste werd ingedeeld in verschillende graden van barbaarsheid, afhankelijk van in hoeverre ze bekend waren met het Chinese schrift en andere Chinese culturele instituties (die kosmologie zou nog tot ver in de Moderne Tijd gehandhaafd blijven).
Volgens die opvatting zou China de wereld voornamelijk ordenen door met zijn hoogstaande cultuur en zijn economische rijkdom indruk te maken op andere samenlevingen en deze aan zich te binden met betrekkingen die konden worden ingezet voor het streven naar een ‘harmonie onder de hemel’.
In een groot deel van de regio tussen Europa en China heerste weer een ander universeel concept van de wereld, dat van de islam, die een eigen visie huldigde van een goddelijk gesanctioneerd bestuur dat de wereld zou verenigen en pacificeren.
In de zevende eeuw had de islam zich in een ongekende golf van religieuze vervoering en imperialistische expansie over drie continenten verspreiD. Nadat het de Arabische wereld had verenigd, restanten van het Romeinse Rijk had overgenomen en het Perzische Rijk had onderworpen, bestuurde de islam het Midden-Oosten, Noord-Afrika, grote delen van Azië en delen van EuropA. De opvatting van de universele orde zoals de islam die huldigde, hield in dat ze voorbestemd was zich uit te breiden ten koste van het ‘huis van oorlog’, zoals men de gebieden noemde waar ongelovigen leefden, tot de hele wereld één harmonieus systeem zou zijn volgens de boodschap van de profeet MohammeD. Terwijl Europa aan zijn meerstatenorde bouwde, blies het op Turkije gebaseerde Ottomaanse Rijk zijn aanspraak op de alleenheerschappij nieuw leven in.
Het breidde zijn macht uit over Arabië, het Middellandse Zeegebied, de Balkan en Oost-EuropA. Het was zich bewust van de ontluikende orde tussen de Europese staten en beschouwde die niet als een voorbeeld maar als een bron van onenigheid waarvan kon worden geprofiteerd bij de expansie van het Ottomaanse Rijk in westelijke richting.
Zoals sultan Mehmed de Veroveraar de Italiaanse stadstaten, die in de vijftiende eeuw al een vroege vorm van multipolariteit toepasten, terechtwees: ‘Jullie zijn twintig staten...en onderling verdeeld...Er mag in de wereld maar één rijk zijn, één geloof en één soevereiniteit.
’ Ondertussen werden aan de overkant van de Atlantische Oceaan, in de Nieuwe Wereld, de fundamenten gelegd voor een geheel eigen visie op de wereldorde.
Terwijl in het Europa van de zeventiende eeuw de politieke en sektarische conflicten huishielden, waren puriteinse kolonisten op weg gegaan om Gods plannen te verwerkelijken en ‘met een boodschap de wildernis in te trekken’, waardoor ze bevrijd zouden worden van de gevestigde (en naar hun idee verdorven) structuren van de macht.
Daar zouden ze, zoals gouverneur John Winthrop in 1630 preekte aan boord van een schip dat op weg was naar de kolonie in Massachusetts, een ‘stad boven op een berg’ worden die de wereld zou inspireren door de rechtvaardigheid van zijn principes en de kracht van zijn voorbeelD. In de Amerikaanse visie op de wereldorde zouden vrede en evenwicht op een natuurlijke manier tot stand komen en oude vijandschappen zouden worden vergeten – zodra andere volkeren maar dezelfde principiële zeggenschap kregen over hun eigen bestuur als de Amerikanen die kenden.
Het doel van de buitenlandse politiek was dan ook niet zozeer het behartigen van de specifiek Amerikaanse belangen, maar het cultiveren van gedeelde principes.
Uiteindelijk zouden de Verenigde Staten de onmisbare verdediger worden van de orde die Europa had ontworpen.
Maar zelfs terwijl de Verenigde Staten hun krachten voor dit doel beschikbaar stelden, bleef er een zekere ambivalentie bestaan – want de Amerikaanse visie was niet gebaseerd op een acceptatie van het Europese systeem van de machtsbalans, maar op het idee dat vrede kon worden bereikt door de verspreiding van democratische principes.
Van al deze concepten van orde vormen de Westfaalse principes op het moment dat ik dit schrijf de enige algemeen erkende basis van wat er aan wereldorde bestaat.
Het Westfaalse systeem verspreidde zich over de wereld als het kader voor een op staten gebaseerde internationale orde die meerdere beschavingen en regio’s omvat omdat, toen de Europese naties hun territorium uitbreidden, ze de blauwdruk van hun internationale orde met zich meenamen.
Hoewel ze vaak nalieten hun concept van soevereiniteit ook toe te passen op hun kolonies en de gekoloniseerde volkeren, deden die volkeren toen ze vervolgens hun onafhankelijkheid opeisten, wel een beroep op de Westfaalse concepten.
De principes van nationale onafhankelijkheid, soeverein staatsbestuur, nationaal belang en non-interventie bleken effectieve argumenten in de onafhankelijkheidsstrijd tegen de kolonisators en voor de bescherming van de staten die vervolgens ontstonden.
Het hedendaagse, inmiddels wereldwijd toegepaste Westfaalse systeem – wat in het dagelijks gebruik de ‘wereldgemeenschap’ wordt genoemd – heeft ernaar gestreefd de anarchistische aard van de wereld aan banden te leggen met een uitgebreid netwerk van internationale juridische en organisatiestructuren, ontworpen om de vrijhandel en een stabiel internationaal financieel stelsel te bevorderen, algemeen geaccepteerde principes vast te stellen voor de oplossing van internationale geschillen en grenzen te stellen aan de oorlogsvoering wanneer die zich toch voordoet.
Dit systeem van staten omvat nu alle culturen en regio’s.
De instellingen van dat systeem hebben voorzien in een neutraal kader waarbinnen uiteenlopende samenlevingen zich tot elkaar konden verhouden – grotendeels onafhankelijk van hun respectievelijke waardensystemen.
Toch liggen de Westfaalse principes aan alle kanten onder vuur, soms uit naam van de wereldorde zelf.
Europa is op weg gegaan om het systeem van staten dat het zelf ontwierp nu achter zich te laten en de soevereiniteit te bundelen.
En ironisch genoeg heeft Europa, hoewel het zelf het concept van het machtsevenwicht heeft ontworpen, bewust het machtselement ernstig ingeperkt in zijn nieuwe instituties.
Omdat het zijn militaire vermogens heeft beperkt, is Europa nauwelijks in staat te reageren wanneer universele normen worden geschonden.

Wetenschappelijk onkruid      Edge.org      Geschiedenis wetenschap

'Alles is begonnen met de oerknal' en 8 andere wetenschappelijke ideeën die rijp zijn voor de schroothoop Welk gevestigd wetenschappelijk concept moet nu maar eens met pensioen gestuurd worden, zodat de wetenschap verder kan oprukken? Dat is de vraag die discussieplatform Edge zich dit jaar stelt.
In het boek Wetenschappelijk onkruid geven 179 auteurs, kunstenaars en wetenschappers kort en krachtig antwoord op de vraag 'Welk hardnekkig idee mag op de schroothoop?' 1.
'Alles is begonnen met de oerknal' 'Alles is begonnen met de oerknal' en 8 andere wetenschappelijke ideeën die rijp zijn voor de schroothoop Met de oerknaltheorie over de uitdijing van het heelal heeft natuurkundige Lee Smolin geen moeite.
Dat is een erkend wetenschappelijk feit.
'Wat mij dwarszit, is de veronderstelling dat met het heelal ook de tijd is ontstaan.
Dat de oerknal het beginpunt is waarop het heelal ontsprong aan een toestand van oneindige hitte en dichtheiD. Volgens die gedachtengang kan er niets bestaan wat ouder is dan 13,8 miljard jaar, want daarvoor bestond zelfs de tijd nog niet.
' Voor Smolin is de oerknal niet het begin van alle tijd, maar de overgang van een eerder stadium van het heelal naar het huidige.
'De komende eeuw kunnen we nieuwe wetenschappelijke inzichten verwachten over de laatste drie minuten van het tijdperk vóór het onze, en over de natuurkundige wetmatigheden die vóór de oerknal hebben geleid tot het ontstaan van ons heelal', aldus Smolin.
2.
'Het analytische linkerbrein vs het creatieve rechterbrein' Psycholoog Stephen M.
Kosslyn wil komaf maken met de populaire 'linkerbrein/rechterbrein'-mythe over de specialismen van de hersenhelften.
Volgens die mythe is de linkerhersenhelft logisch, analytisch en linguïstisch, en de rechterhersenhelft intuïtief, creatief en perceptief.
Bovendien zou iedereen voornamelijk één bepaalde helft van zijn brein gebruiken, waardoor er 'linksbreinige denkers' en rechtsbreinige denkers' zijn.
Die karakterisering is een misvatting en het wordt tijd die naar de prullenbak te verwijzen.
Het idee dat ieder van ons hoofdzakelijk één hersenhelft gebruikt is niet empirisch vast te stellen.
Bovendien werken beide hersenhelften in vrijwel alle situaties en bij nagenoeg alle taken en processen samen.
Eén helft kan eenvoudigweg niet functioneren zonder de andere.
Met andere woorden: je bent niet links- of rechtsbreinig.
Zo'n categorisering kan zelfs belemmerden werken.
3.
'Emotie is een randverschijnsel' 'Het wordt tijd dat we beseffen dat emoties centraal staan bij het mentale functioneren', schrijft docent psychologie en neurowetenschap Brian Knutson.
Hij laakt het feit dat in de huidige wetenschappelijke modellen voor de geest de emoties vrijwel afwezig zijn.
'De afgelopen tien jaar heeft de in opkomst zijnde affectieve neurowetenschap echter laten zien dat emoties aan denken en handelen vooraf kunnen gaan en er de drijfveer van kunnen zijn', aldus Knutson.
Als we die centrale rol van emoties blijven negeren, zou de prijs hoog kunnen zijn.
'Emotionele signalen vanuit de hersenen leveren voorspellingen op over keuzes en symptomen van geestelijke gezondheid en zullen wetenschappers misschien binnenkort op het spoor zetten van specifieke hersencircuits die een nauwkeuriger sturing van ons denken en handelen regelen.
4.
'De economie moet onbeperkt en eeuwig groeien' Hans Ulrich Obrist, conservator van de Serpentine Gallery, stelt zich de vraag waarom we elk jaar meer moeten produceren.
Eindeloze groei is zowel voor de mens als voor onze planeet niet vol te houden.
'Wij leven momenteel in een wereld waarin niet de schaarste aan goederen, maar juist overproductie een van onze fundamenteelste problemen is geworden.
Toch dicteert onze economie om elk jaar meer te produceren.
Daartegenover hebben we culturele conventies nodig om in staat te zijn de overvloed in de hand te houden, zodat onze rituelen opnieuw gericht zijn op het immateriële, op kwaliteit in plaats van kwantiteit.
Daar is een verschuiving in onze waarden voor nodig: niet meer blijven produceren, maar kiezen uit dat wat er al is.
' 5.
'Hoe groter de hersenen, hoe intelligenter het dier' Het idee dat het denkvermogen van mens en dier recht evenredig is aan de hersenomvang vind je in ieder lesboek terug.
Psycholoog Nicholas Humphrey heeft meer en meer de indruk dat daar niets van klopt.
'Er zijn te veel feiten die niet stroken met de theorie.
Zo zijn er bijvoorbeeld dieren, zoals papegaaien en honingbijen, die specifiek menselijk gedrag kunnen nabootsen met hersenen die duizend tot respectievelijk een miljoen keer zo klein zijn als die van mensen.
'Het draait natuurlijke allemaal om de programmatuur', schrijft Humphrey.
'Onze cognitieve prestaties zijn minder afhankelijk van de hardware in ons hoofd dan van de beschikbare software.
En met slimmere software heb je geen grotere hardware nodig.
' Maar waarom zijn onze hersenen dan toch tweemaal zo groot geworden? Dat zou bedoeld zijn voor als er slijtage optreedt.
'Als mensen eenmaal volwassen zijn, beginnen ze - net als andere zoogdieren - hersenweefsel te verliezen als gevolg van ongelukken, bloedingen en aftakeling.
Maar door ons grote overschot aan hersencapaciteit hoeft dat voor ons geen merkbare gevolgen te hebben en kunnen we onze mentale functies behouden tot op hoge leeftijd', aldus de psycholoog.
6.
'We verdringen onze pijnlijke herinneringen' 'Verbannen wij werkelijk als regel onze pijnlijke herinneringen zoals in de hedendaagse, sterk door Freud beïnvloede, populaire psychologie wordt aangenomen?', vraagt sociaal psycholoog David G.
Myers zich af.
Er is weinig bewijs voor deze stelling.
Traumatische ervaringen worden zelden als een lijk in de kast naar het onderbewustzijn verbannen.
Trauma's worden veeleer in de hersenen gegrift als herinneringen die je blijven achtervolgen.
Bovendien versterken stress en de daarbij behorende hormonen het geheugen en worden de overlevenden geplaagd door terugkerende beelden.
7.
'Criminaliteit betreft alleen de daden van criminelen' Sociale wetenschappers die zich bezighouden met het analyseren van criminaliteit richten zich meestal uitsluitend op criminelen en criminele activiteiten.
'Fout', vindt filosoof Eduardo Salcedo-Albarán.
Vaak vereist criminaliteit immers de medewerking van legitieme ambtenaren, individuele burgers en ondernemingen.
Het zijn 'onwettige' medespelers die opereren binnen legale instanties.
Het zijn grijze medespelers, want ze komen niet voor in de grafieken van criminele organisaties, hoewel ze wel de basis bieden voor criminele operaties.
'Als we niet leren omgaan met de werkelijke complexiteit van de samenleving, zullen we op straat en in de rechtbank met die complexiteit worden geconfronteerd, of we dat nu leuk vinden of niet', aldus Salcedo-Albarán 8.
'Dieren hebben geen bewustzijn' 'Als we in de hersenen van een dier kijken, zien we hetzelfde wat we zien als we in onze eigen hersenen kijken', schrijft Kate Jeffery, hoogleraar gedragsgerichte neurowetenschappen in haar bijdrage Hebben dieren een ziel?.
' Dat kan uiteraard niet anders, want we zijn gewoon dieren.
Hoog tijd om eens meer te erkennen dat we helemaal niet zo bijzonder zijn.
Als wij een bewustzijn hebben, hebben dieren met hersenen die veel op de onze lijken dat waarschijnlijk ook.
Ontrafelen hoe dat bewustzijn werkt, is de komende decennia een van de grote uitdagingen waarvoor we staan.
' 9.
'Dyslexie' Als er één begrip rijp is voor de schroothoop, dan is het wel 'dyslexie'', schrijft psycholoog Victor van Daal.
Zoals 'dyslexie' tegenwoordig gebruikt wordt betekent het echt helemaal niets en hebben personen met leesproblemen er al helemaal niets aan.
Onder 'dyslexie' verstaat men alles tussen aan de ene kant problemen met het lezen van losse woorden tot en met leesproblemen die voorkomen samen met motorische problemen.
Een ander probleem met de term is dat vaak wordt aangenomen dat je het bent of dat je het niet bent, zoiets als zwanger zijn.
Je kunt wel degelijk milde leesproblemen hebben je kunt daarentegen niet een beetje zwanger zijn.
'In de praktijk zal het echter moeilijk zijn om de term dyslexie uit te roeien', weet Van Daal.
'Degenen die de term toch willen blijven gebruiken doen er goed aan om uit te leggen wat ze ermee bedoelen en wat het nut van de term is.
'

Het conservatieve denken      Dehaen Jelle      Maatschappij

door Johan Braeckman De lezer van deze recensie weze gewaarschuwd: ik zal dit boek over het conservatieve denken beoordelen vanuit mijn eigen vrijzinnig, atheïstisch, humanistisch en liberaal standpunt.

Maar wat ontdek ik bij het lezen van de inleiding, opgesteld door de redacteur van het boek, Jelle Dehaen? Ik ben ook nog eens conservatief!
Er wordt in het algemeen nogal gegoocheld met termen als neoliberalisme, conservatisme, marxisme en noem maar op.
Als liberaal denker, niet als liberaal tout court, erger ik mij soms aan het modewoord neoliberalisme.
Meestal wordt dan een wereld geschetst waarvan ik denk dat zij inderdaad te mijden is.
Ben ik dan een antineoliberale liberaal? Wat is dan liberaal? Men opteert voor een bepaalde stroming en dan wordt deze zo mooi mogelijk voorgesteld, en al wat daar niet in past wordt verguisD.
Misschien moeten we wel eens kijken naar de grootste gemene deler van al die ‘vermooiingen’ om dan tot een algemeen aanvaarde menselijkheid te komen.
Al die verdedigingen van het eigen groot gelijk genereren dan misschien humanitaire waarden.

Omdat het conservatisme inderdaad geen ideologie is, kan men er veel kanten mee op.
Daarom zal ik mijn kritiek niet richten op ‘het’ conservatisme, maar het conservatisme van elk van de auteurs die in het boek voorkomen.
Dat ligt bovendien in de lijn van het concept zoals door Dehaen naar voor gebracht.
Conservatisme is dan immers een levenshouding die van mens tot mens kan verschillen.

Laat ik dan maar meteen beginnen met een kritiek op de inleider zélf wanneer hij zijn uiterst aannemelijke algemene principes meer concreet maakt - als het concrete dan toch zo belangrijk is voor de conservatief.
Hij heeft inderdaad gelijk als hij stelt dat het Griekse debacle aan culturele verschillen te wijten is, maar misschien moet er wel iets aan die cultuur gedaan worden als de overheid het klaar speelt om de overheidsschuld tot 175% van het bruto binnenlands product te laten oplopen.
Dat betekent nog niet dat niet ook andere middelen moeten ingezet worden om de Grieken te helpen, maar daarover moeten cultuurminded economen zich maar buigen.
Gejammer over cultuurverschillen zal geen zoden aan de dijk zetten.
Dit is vanzelfsprekend slechts één enkel item, bovendien controversieel, dat ik eruit pik en ik blijf evenwel grosso modo de uiteenzetting waarderen.

Meer fundamenteel is mijn kritiek op het ophemelen van de traditie, ook al relativeert Dehaen dit, zij niet voldoende naar mijn aanvoelen.
Tradities bevatten inderdaad heel wat oplossend vermogen, maar even goed afschuwelijke gewoontes, opgelegd door wie de macht heeft.
Ik denk bijvoorbeeld aan de verminking van vrouwelijke geslachtsdelen.

Het individualisme, door conservatieven zo verafschuwd, staat garant tegen collectieve dwang.
Dat dit een sociale verworvenheid is, maakt haar kwetsbaar en niet immuun voor de aanvallen van conservatieven.
We moeten vrijheid en individualiteit daartegen beschermen.
Bovendien sluit individualisme gemeenschapszin niet uit, maar dan niet onvoorwaardelijk.

De eerste persoon die geïnterviewd wordt, is Herman De Dijn.
Mijn kritiek op Dehaen is daarin al onmiddellijk gecounterd, maar dat neemt niet weg dat de maatschappijanalyse van De Dijn - hoewel raak - toch eenzijdig is en slechts deelaspecten behelst.
Het is retorisch sterk om een kritiek op de bestaande maatschappij zo te formuleren dat daaruit automatisch een beeld naar voor treedt dat men wenst te verdedigen.
En dat beeld verbergt een maatschappelijk engagement dat zich noch min noch meer in de katholieke sfeer situeert, zowel geloofsmatig als politiek.
Het geloof of wat er van overblijft - het onderwijs, het middenveld, de politieke partij en noem maar op, dragen alle op de achtergrond bij tot zijn positionering en dat is zijn volle recht en volkomen normaal.
Maar ik raad de lezer aan dit alles in het achterhoofd te houden.
Zowel zijn filosofie als zijn ethiek bepalen het soort conservatisme dat deze auteur aanhangt.

Een andersoortig conservatisme komt aan bod met Theodore Dalrymple, een voormalige psychiater.
Zijn job is niet onbelangrijk voor zijn denken.
Een heel leven van omgang met geesteszieke mensen gaat blijkbaar niet in de koude kleren zitten - hoezeer hij dat zélf ook wenst te relativeren.
Dalrymple blijft een zeurkous, maar toch klopt hij ook vaak de nagel op de kop.

Thierry Baudet dan weer, verdedigt de natiestaat tegen de Europese Unie.
Dat het anti-Europeanisme veld heeft gewonnen, staat als een paal boven water.
Maar mondiaal gezien zijn alle staten van Europa afzonderlijk dwergen, zelfs het succesrijke DuitslanD. Europa daarentegen is economisch een niet te onderschatten speler in de werelD. De Europese Gemeenschap verdedigen is een kwestie van zelfverdediging.

Hoewel ik het met hem niet eens ben, kan ik Baudets dwarse denken appreciëren, temeer omdat daardoor andere perspectieven in het zicht komen.

Met Annelien De Dijn is dan weer een ander geluid te horen, en wel omdat zij zichzelf niet als conservatief ziet, maar als historica het conservatisme bestudeert.

Hoewel de engagementen van Dehaens andere gesprekspartners bijzonder interessant zijn, spreekt De Dijn mij, door de objectieve benadering, het meeste aan.

Ik kan mij ook helemaal aansluiten bij de bewering van Paul Cliteur in de afwijzing van het cultuurrelativisme en de verdediging van de universele mensenrechten.
In welke cultuur je ook leeft, een aantal praktijken blijven verwerpelijk.
Psychologisch en medisch is de verminking van vrouwelijke geslachtdelen in alle culturen nadelig, welke verantwoording er ook aan gegeven wordt.
Je geneest ook geen mens door handoplegging.
Zoiets is gewoon nonsens, zelfs als iemand daar heilig in gelooft.
Ook zijn uitspraak dat de radicale islam een politieke ideologie is die zich op godsdienst baseert, kan ik onderschrijven, hoewel ik wil beklemtonen dat elke godsdienst gelukkig ook softe toepassingen kent.
Met Gregory L. Schneider worden de schijnwerpers op het politiek conservatisme in de Verenigde Staten gericht.
Het simplistische beeld dat hierover in Europa heerst, wordt er in alle objectiviteit duchtig doorprikt.
Het historisch perspectief dat de traditionele met de hedendaagse literatuurstudie contrasteert, geschetst door de specialiste Engelse literatuur, Elizabeth Kantor, laat zowel de conservatieve als die hedendaagse benadering tot hun recht komen, ook al is het de bedoeling aan de ene opnieuw recht te verschaffen en de andere af te breken.
Eén van de grote gemene delers van het conservatisme is, naast de waardering voor het verleden - wat niet altijd dient tegengesproken te worden - het opdringen van een bepaalde vorm van het goede leven.
Ook wanneer dit uitstekend wordt gedocumenteerd, vind ik dat het individu zélf het best geplaatst is om zijn eigen levensconcept te ontwerpen, de keuze voor het goede leven die iemand anders voorstelde incluis.
De tactiek spreekt verder voor zich: socialisme en liberalisme worden duidelijk omschreven en dan liefst niet rooskleurig, terwijl het conservatisme “aan elke definitie ontsnapt”.
Daardoor blijft het conservatisme, dat altijd wel weer iets anders blijkt te zijn, buiten schot en kunnen socialisme en liberalisme naar hartelust verbaal de kop ingeslagen worden.
Ik blijf mij dan ook verzetten tegen termen als neoliberalisme en conservatisme omdat ze een te brede betekenisinhoud hebben en te weinig discriminerend werken.
Ze spelen zowel in de kaart van de overredingskracht als van de demagogie.
Woorden moeten bruikbaar blijven om de dingen klaar en duidelijk te zeggen.
Dat beweerde Descartes reeds, maar die staat om zijn individualisme niet zo goed aangeschreven bij de conservatieven, niettegenstaande ook hij traditie wist te appreciëren, zij het in afwachting van een kritisch onderzoek.
Ik ben in mijn kritiek misschien wat hard geweest, maar ik heb met dit boek ook heel wat boeiende persoonlijkheden ontdekt - voor zover ik ze niet al kende.
En ik heb ook werkelijk van het boek genoten.
Bovendien verbergt mijn kritiek een enigszins de vele positieve dingen die ik mocht ontdekken bij lectuur, zonder de overkoepelende en verwarrende term ‘conservatief’ te weerhouden.
Laat ik het samenvattend aldus uitdrukken: het boek heeft mij aangesproken omdat het een andere kijk op de dingen biedt.

De droom van de Ier      Mario Vargas Llosa      Spaanse Literatuur

Op 3 augustus 1916 wordt Roger Casement (1864-1916) in Pentonville Prison, Londen, terechtgestelD. 'Als u uw adem inhoudt, gaat het sneller, sir', aldus de beul, die de dag tevoren zijn slachtoffer heeft getaxeerD. De beul moet lengte, gewicht en omvang van de hals van de ter dood veroordeelde kennen.
Met die gegevens kunnen de hoogte van de galg en de stevigheid van het touw worden bepaalD. Zou de beul die woorden werkelijk tot Roger Casement hebben gericht? In de roman De droom van de Ier heeft Mario Vargas Llosa in elk geval Casements avontuurlijke en tragische levensloop scrupuleus en geloofwaardig gereconstrueerD. Hoe goed Vargas Llosa zijn thema's weet te kiezen, bewijst hij nog maar eens in dit verhaal over een complex historisch personage wiens biografie erom schreeuwt 'geromantiseerd' te worden.
Vanaf de eerste regels beseffen we dat Roger Casement een verscheurde persoonlijkheid is, gedoemd om tragisch te eindigen.
Toen onze 'held' nog een kind was, wilde zijn anglofiele en anglicaanse vader hem wijsmaken dat hij in het protestantse Ulster was geboren.
In werkelijkheid zag de jongen in het katholieke Dublin het levenslicht.
In zijn vierde levensjaar, liet zijn moeder, die rooms was voor ze trouwde, haar zoontje in het geniep katholiek dopen.
Naarmate zijn leven vordert, zullen katholieke sympathieën en Iers patriottisme een almaar grotere greep krijgen op het leven van Casement, die door een van zijn vrienden spottend 'de Kelt' wordt genoemD. Al op zijn twaalfde heeft Roger Casement beide ouders verloren.
Hij droomt van grootse humanitaire daden in Afrika, het zwarte continent dat op dit moment wordt ontsloten.
Zodra hij de kans krijgt, sluit Casement zich aan bij Henry Morton Stanley, de ontdekkingsreiziger die Congo in opdracht van de Belgische koning Leopold II exploreert.
De jonge Casement probeert de ogen te sluiten voor wat hij ziet en rechtvaardigt Stanley's wreedheden als een noodzakelijk kwaad, tot de schellen hem eindelijk van de ogen vallen: 'Met de jaren [...] kwam Roger Casement tot de slotsom dat de held uit zijn kindertijd en jonge jaren een van de meest meedogenloze schurken was die het Westen op het Afrikaanse continent had losgelaten.
' Roger Casement klimt op tot Brits consul en ontwikkelt zich tot een van de overtuigendste critici van het koloniale beleid van Leopold II.
Casements deskundige rapporten over de wreed-heden van de kolonisten in Congo (en later van Britse en Zuid-Amerikaanse ondernemers in Peru) slaan in Groot-Brittannië in als een bom.
Maar de bescheiden idealist is niet alleen een criticus van koloniale wantoestanden.
Als overtuigd Iers nationalist die meent dat Ierland niet minder dan Congo wordt uitgebuit, voelt hij zich almaar ongemakkelijker in zijn rol van Brits gezagsdrager.
Die verborgen dualiteit voelt hij het scherpst aan als hij in 1911 door de Britse koning in de adelstand verheven wordt: 'Hoe kon hij de titel aanvaarden die hem werd verleend door een regime dat zijn land koloniseerde en waar hij diep in zijn hart afkerig voor was?' Het is treurig om te zien hoe de lucide wereldburger Casement zich ontwikkelt tot een verblinde, radicale Ierse nationalist.
Zodra in Europa de Grote Oorlog uitbreekt, begint Casement te collaboreren met de Duitsers.
Hij hoopt dat een Ierse opstand die gepaard gaat met de Duitse invasie van Engeland tot de onafhankelijkheid van Ierland zal leiden.
Vargas Llosa toont het misdadige karakter van Casements absolute inzet overtuigend aan, iets wat de verrader ook wel aanvoelt als hij merkt hoe vijandig de meeste Ierse krijgsgevangenen in Duitsland reageren op zijn voorstel om een eigen brigade te vormen die met Duitse steun tegen de Engelsen zou strijden.
Weer eens zit de Ier tussen alle stoelen.
Bovendien is Casement een homoseksueel.
Van zijn intieme dagboeken, die heel wat erotische wens-dromen bevatten, maken de Britse media gretig gebruik om de naam van de verrader nog meer door het slijk te halen.
Heel wat critici menen dat De droom van de Ier te wijdlopig is om de toets van een positieve kritiek te kunnen doorstaan.
Maar wie van klassieke, goed gedocumenteerde boeken houdt die zich verzetten tegen simpele wereldbeelden, en wie gesteld is op complexe helden die ondanks hun onbaatzuchtige inzet zowel het goede als het verkeerde doen, komt met de lectuur van Vargas Llosa's laatste, uitstekend gecomponeerde roman beslist niet bedrogen uit.

Wat we nog niet weten      Maddox John      Geschiedenis wetenschap

What Remains to be Discovered by John Maddox a book review by Richard Seltzer, seltzer@samizdat.
com, www.
samizdat.
com Picking up a copy of Scientific American has always been a humbling experience for me.
The titles of the articles are always intriguing, but the articles themselves -- nine out of ten times -- are utterly incomprehensible.
I had just enough science in high school and college to recognize what sounds like a "break through," but not enough to make sense of it.
I'm a serial science-breakthrough-reader, buying and reading book after book designed to explain quantum physics and related topics to the layperson.
And each and every time, I come out with only the vaguest understanding of the reality describeD. I always figured that the barrier was math -- modern physicists thought in terms of mathematics, and the word explanations were just secondary.
Another dimension was just another variable in an equation, in a branch of math that was several years, at least, beyond my introductory calculus class in college.
I didn't understand the symbols, couldn't plug in values, couldn't make sense of results, much less understand how the equations were deriveD. As for biology, I know what a double helix looks like, but have no understanding of chemistry, and the complexities of proteins and DNA and RNA, all depend on chemistry.
In field, after field of science, for one reason or another, I couldn't understand the basics -- I could never hope to conduct an experiment of the kind that modern scientists do, much less draw the appropriate conclusions.
I was condemned to be an outsider -- watching from the topmost row of the upper deck, unable to figure out what was happening on the field without radio commentary.
In my ignorance, I had to take science on faith, rather than on its own terms.
Rather than questioning natural processes directly in a laboratory, I could only question those who worked in laboratories, and I didn't even know enough to properly speak their language.
In the history of science, I began to lose touch somewhere in the 17th century, with Newton.
My high school and college science classes didn't really teach me science.
Rather they taught me the names and acts of the saints of science and the canon of faith that they profess has been revealed to them.
Yes, I should revere Einstein, just as I should revere the doctrines of relativity and quantum physics.
But the longer I was out of college and the faster the pace of scientific development, the more difficult it became for me to judge what was happening and assign the appropriate degree of holiness and divine truth to the major figures and the theories they espouseD. How could I possibly determine how many quarks could dance on the head of a needle? How could I be sure there even were such things as "quarks"? Increasingly, it seemed that not only were energy and matter interchangeable, but reality and unreality as well.
Or rather it seemed that all language was irrelevant -- trying to catch water in a sieve.
All that mattered were the mathematical equations that resembled Sanskrit and that predicted and described the results of experiments that could only be performed in one or two specially-equipped laboratories.
Now, thanks to What Remains to Be Discovered by John Maddox, finally I have a framework for understanding current scientific developments -- a context or mind-map to relate them to.
This former editor of Nature provides a very readable and helpful summary of all current scientific development.
He does so with the tongue-in-cheek authority of a scientist who has been asked by editors to do the impossible -- to describe "what remains to be discovered," what science hasn't done yet, but will soon.
He sets that tone in the subtitle: "Mapping the secrets of the universe, the origins of life, and the future of the human race.
" In the table of contents he describes Part One: Matter, " .
in which the origins of the universe and of matter are explored, as well as the prospects for a theory of everything.
" Similarly, for Part Two: Life, he says, "...in which the origin of life is considered, as well as biological machinery, the riddle of the selfish gene, and the next human genome projects.
" And he finishes with Part Three: Our World, "...in which the nature of our brain is explained, as well as our greatest invention, mathematics, and how we will avoid the catastrophes of the future.
" We soon learn that the author is, in fact, quite humble in dealing with the immense range of scientific inquiry, and is very reluctant to make the kinds of wild predictions that the title and table of contents would suggest.
Rather, he carefully, and very readably presents an overview of what has happened up to now, with an emphasis on the last half of the twentieth century.
He explains complicated concepts in simple language, points out how one field of inquiry depends on and influences others, and shows the general direction of scientific endeavor.
His approach differs radically from the writings of 19th century apostles of science or 20th century Marxists who believed in Progress and believed it was inevitable.
Through Maddox' story we get a sense of the human drama of science -- the competition to be the "first," the exhilaration of making "discoveries.
" We learn to respect these new heroes and saints and to recognize the far-reaching practical implications of their seemingly abstruse theoretical pursuits.
But at the same time, we come to realize that the "reality" they seek to understand is in large part an illusion.
It is as if they were coming up with better and better ways to describe the Veil of Maya, without coming any closer to understanding or even glimpsing what lies beyonD. The title implies a concept of "discovery" that resembles the maps of the mid-19th century.
Much of the world had been visited by European man.
There were still some tracts of land marked "unknown," but it was inevitable that explorers would reach there soon and fill in all the gaps in "what remained to be discovereD." But, in fact, as Maddox gently and eloquently teaches us, the more we know, the more we know we don't know, and the more we know about the limitations of what man can ever know.
Consider this passage from Emerson's essay/portrait of Swedenborg in Representative Men: "He was apt for cosmology, because of that native perception of identity which made mere size of no account to him.
In the atom of magnetic iron, he saw the quality which would generate the spiral motion of sun and planet.
"The thoughts in which he lived were, the universality of each law in nature; the Platonic doctrine of the scale or degrees; the version or conversion of each into the other, and so the correspondence of all the parts; the fine secret that little explains large, and large little; the centrality of man in nature, and the connection that subsists throughout all things: he saw that the human body was strictly universal, or an instrument through which the soul feeds and is fed by the whole of matter... "This theory dates from the oldest philosophers, and derives perhaps its best illustration from the newest.
It is this: that nature iterates her means perpetually on successive planes.
In the old aphorism, nature is always self-similar.
" To Emerson and the thinkers who came before him, the world and our senses, nature and our ability to understand it seemed perfectly suited to one another.
And what we learned about the world in our own scale, applied as well to the very small and the very large.
By extension, well into the twentieth century, school children were taught an atom was like a solar system in miniature, with electrons orbiting around the nucleus.
In the modern science described by Maddox, our minds -- our ability to understand -- evolved as a practical mechanism to deal with the "reality" we encountered at the human scale.
Repeatedly, science has dethroned "man," disproving long-standing assumptions that gave us a false sense of being the center of the universe or the culmination of all of natural history.
Now we realize that even our brains are not at the center of things, that we are not equipped to understand what lies beyond a very limited horizon, and that we cannot with any confidence predict that the workings of nature at the very small or very large will bear any resemblance at all to the world we see around us, or follow patterns that we would consider "logical" or could describe adequately with even the most advanced mathematics, or even that the same "laws" of physics apply throughout the universe at great distances as well as at different scales.
As Maddox says in his concluding chapter, "Unwilling or unable to accept the seemingly paradoxical behavior of single particles, such as electrons moving through both of two slits at the same time, for example, he [Albert Einstein] sought instead a set of equations whose elegance and symmetry would command respect, and by which even paradoxical phenomena would be explicable.
Einstein's quest was no doubt impelled by his great success with the general theory of relativity (otherwise the theory of gravitation), which first won attention through its elegance.
As the world now knows, it was a fruitless search.
Quantum phenomena are often wrongly described as paradoxes for no better reason than that they conflict with the expectations of common sense, which themselves spring from human senses that have been honed by natural selection for telling what the macroscopic world is like.
It is disconcerting that phenomena on the small scale are at odds with expectation, but there is a wealth of experimental data for which no other explanation is possible.
How else than by experiment can reality be described?" (p.
373) In context, that rhetorical question is far from rhetorical.
Science, based on experiment, is reaching into a realm that our brains are ill-equipped to understanD. And the experiments required to give us insight into the next lower order of magnitude -- quarks and gluons and gravitons -- require ever more sophisticated and expensive accelerators backed by ever more powerful computers to help capture and sort the results.
The possible implications of these experiments to come are extraordinary and fascinating, but must wait until the next generation of accelerator is completed at CERN in 2005.
Then to go beyond that level will require far more expensive experimental apparatus, taking many more years to construct; and then the next and the next...Indeed, a non-scientist, like myself, might well dream the impossible dream of a science that goes beyond science, a means of learning about "reality" and describing it without depending on experiments.
Speculating in a realm where Maddox certainly doesn't go in this book, I can't help but wonder that if our brains are limited by having evolved in the macroscopic world of our daily activity, then might it not be possible through computer simulation to let computer programs evolve specifically intended to "understand" or at least cope with the flavors of reality encountered at different sub-atomic scales? So on the one hand, What Remains to Be Discovered provides a practical context for understanding today's science news and enjoying all those great articles in Scientific American.
And on the other hand, it poses interesting questions about the nature of man and the knowability of the universe, taking us far beyond the realm of science.

Einstein      Isaacson Walter      Biografie

De man wiens beeltenis synoniem is voor briljante inzichten en scherp verstand, komt tot leven in deze biografie van Walter Isaacson.
De auteur Walter Isaacson werd geboren in mei 1952 in New Orleans.
Aan het Harvard College (Massachusetts) haalde hij zijn B.A. in geschiedenis en literatuur.
Met een Rhodesbeurs haalde hij vervolgens op het Pembroke College van de Universiteit van Oxford een M.
A. in filosofie, politiek en economie.
Isaacson begon zijn carrière in de journalistiek bij The Sunday Times van Londen en bracht het in 1996 tot hoofdredacteur van Times Magazine.
In 2001 werd hij CEO van CNN en in 2003 president van het vooruitstrevende, humanistische Aspen Institute.
Hij schreef biografieën van Kissinger, Franklin en Steve Jobs.
In ‘Einstein – de biografie’ beschrijft Isaacson het leven, denken en wetenschappelijk werk van de man die onze kijk op het universum fundamenteel veranderde.
Het mooie aspect van dit verhaal is de rode draad van Einsteins creatieve verbeeldingskracht.
Hij had het wonderbaarlijke talent om zich natuurkrachten voor te stellen aan de hand van taferelen die zich afspeelden in zijn briljante brein en die hij met cijfers en formules vertaalde in definities en theorieën.
Einsteins leven is een van de grootste verhalen uit de wereld van de wetenschap.
Isaacson heeft een even meeslepende als waardige ‘story’ geschreven over deze nieuwsgierige man met de wilde haarbos en de pret-ogen.
In vijfentwintig chronologisch vorderende hoofdstukken beschrijft hij telkens een aspect uit het boeiende leven van Einstein.
Het voorbereidende opzoekwerk van Isaacson komt tot uiting in het notenapparaat dat samen met register en bibliografie meer dan honderd pagina’s omvat.
Hierdoor kan je gerust vertrouwen op zijn beschrijving van de feiten en volgen zijn conclusies steeds nauwgezet de waarheiD. Door Isaacsons zorgvuldige opzoekingswerk worden heel wat mythes ontsluierD. Zo rekent hij af met de overlevering dat Einstein als kind moeilijk kon volgen op school.
Ook met de vermeende godsdienstige overtuiging van Einstein maakt Isaacson korte metten.
Zijn bijdrage tot de ontwikkeling van de atoombom komt uitgebreid aan boD. Isaacson legt verder nog uit dat de wetenschap zich gelukkig mag prijzen dat Einstein na zijn eindexamen nergens een betrekking bij een wetenschappelijke instelling kon vinden.
Want als hij uiteindelijk op het Zwitserse patentbureau terechtkomt, kan hij daar in alle afzondering en vér buiten het gevestigde circuit gedurfder en baanbrekender werk verrichten.
Daar zijn relativiteitstheorie aanvankelijk op zoveel weerstand stuitte van professoren, kan dit vermoeden best wel eens waar zijn.
Natuurlijk krijgt Einsteins wetenschappelijk werk veel aandacht.
Isaacson riep daarvoor de hulp in van deskundigen.
Deze passages zijn echter niet het sterkste deel van het boek: Isaacson maakt het soms nodeloos nog ingewikkelder dan het al is en heeft overduidelijk moeite wetenschap te vertalen in algemeen begrijpelijke taal.
Zijn beschrijving van de wiskundige theorieën is moeizaam en zonder enige voorkennis maar moeilijk te begrijpen.
Beter op dreef is Isaacson bij meer algemeen beschrijvende teksten en bij het trekken van de juiste conclusies.
Einstein geloofde in een geordend universum, maar zijn ontdekkingen confronteerden hem slechts met onzekerheid en toevalligheiD. Gedurende de tweede helft van zijn leven was hij echter niet enkel bezig met het weerleggen van zijn eigen ontdekkingen: hij probeerde vooral de wereld te waarschuwen voor de apocalyptische wapens die mede dankzij die ontdekkingen ontwikkeld konden worden.
Ook in politiek opzicht is dit een verhelderend boek.
Hier komt tot uiting hoe Einstein immer consequent zijn eigen morele opvattingen volgde: hij was anti-militarist gedurende WO I, maar zag WO II als noodzakelijk om de fascistische regimes te stoppen.
Nog later zou hij er alles aan doen om de wereldvrede te bevorderen uit angst voor een volgende oorlog.
Het is daarbij tergend hoe hij door de Amerikaanse inlichtingendiensten ten onrechte werd verdacht en hoe deze zich baseerden op nietszeggende en foute documenten.
Wie op zoek is naar interessant bronnenmateriaal over deze sympathieke, verstrooide wetenschapper zal zeker zijn gading vinden in deze biografie.
Einstein komt tot leven als de geniale natuurkundige, maar ook zijn wereldse beslommeringen worden uitgebreid belicht.
De problemen die hij had als echtgenoot en zijn moeilijke verhouding met zijn zonen, staan in schil contrast met zijn warme persoonlijkheid ten opzicht van collega’s.
In dit boek komen dan ook alle aspecten van Einsteins leven aan bod: zijn wetenschappelijke loopbaan en de oorsprong daarvan in zijn kindertijd; zijn religieuze overtuiging; zijn innige vriendschappen en tegelijkertijd de moeite die hij had om zich aan te passen aan de samenleving; zijn filosofische kijk die zich samen met zijn wetenschappelijke inzichten ontwikkelde; zijn ambivalente omgang met de media die hem herhaaldelijk tot hype promoveerden; en zijn politieke overtuiging en worsteling met de Amerikaanse overheiD. Het is jammer dat de foto’s die in dit boek werden opgenomen wat klein zijn uitgevallen.
Een groter formaat en glanspapier had ze beter tot hun recht laten komen.
Wat wel écht tegenvalt aan dit werk zijn de vele storende fouten die zijn blijven staan, te wijten aan een slordige vertaling en een onvoldoende redigeren.
Maar ondanks de schoonheidsfouten bij deze vertaling is ‘Einstein – de biografie’ een aanrader voor wie inzicht wil krijgen in leven en denken van deze grote historische figuur.
Daarnaast krijg je ook een beeld van de maatschappij waarin hij zijn baanbrekend werk verrichtte.
Einstein zei dat verbeeldingskracht belangrijker is dan kennis.
Dit samen met de levendige beschrijving van zijn pacifisme, anti-militarisme, non-conformisme en vrijheidsliefde zijn de belangrijke accenten die dit boek waardevol maken.

Congo      Van Reybrouck David      Geschiedenis van Congo

“En het water van het Kivu-meer klotst tegen de aanlegsteigers.
De top van de Nyiragongo-vulkaan verdwijnt in de wolken.
Op de rotonde rijden traag jeeps met getinte ramen.
Twee jongens duwen een grote houten fiets door de modder.
Het vehikel kreunt onder een metershoge zak vol kleurrijke teenslippers.
En binnen in een half donker kantoortje wrijft een vrouw met het dopje van een balpen traag heen en weer in het hout, als wilde ze iets wegkrabben.
” Telkens weer overvalt je, bij het lezen van het 600 pagina’s tellende Congo, een geschiedenis, het fijne gevoel dat hier een schrijver aan het werk is, een vakman, en een die zijn materiaal dermate beheerst dat hij het niet om de andere zin overeind moet houden met gezagsargumenten.
Dit verhaal klopt, al is het veel persoonlijker en anecdotischer dan de doorsnee geschiedenisboeken en breder en diepgaander dan journalistiek werk, al kan je ongetwijfeld andere geschiedenissen van Congo schrijven die evenzeer kloppen.
Van Reybroucks Congo is deels roman, drama, theater, reisverslag en, helaas, helemaal non-fictie.
Wat het niét is, is een horrorverhaal.
De schrijver is zeer bewust en zeer uitvoerig op zoek gegaan naar de gewone mensen die de Congolese geschiedenis aan de lijve ondervonden hebben en, al hebben ze vaak heel erg ongewone en onmenselijke dingen meegemaakt, hij beperkt daarbij de trieste clichés van afgehakte handen en verkrachte vrouwen, over de Congostroom en het hart der duisternis, tot een minimum.
De echte tragedie van Congo wordt er des te aangrijpender en begrijpelijker door.
Congo Vrijbuiterstaat De eindeloze tragedie van een land dat door zijn centrale ligging – net als zijn kolonisator - wel voorbestemd lijkt de speeltuin te zijn voor oorlogsvoerende buurlanden, voor handelaars in slaven en wapens, van de Afro-Arabische slavenmagnaat Tippo Tip tot de kindsoldatenleider Laurent NkundA. Van Congo als speelbal op de geopolitieke golven, want ook dat is een constante doorheen de geschiedenis sinds halfweg de 19de eeuw, toen een tragikomische mix van omstandigheden een gigantisch grondgebied in handen bracht van één man.
Een man die bijzonder handig inspeelde op de botsende ambities van de grootmachten en er op onwezenlijke manier zijn voordeel uit haalde, zowel in macht als in rijkdom.
Er zouden er zo nog volgen.
Een land dat omwille van zijn natuurlijke rijkdommen steeds weer diende als pays self-service voor het rauwe roofkapitalisme: “wat rubber anno 1900 was, was coltan anno 2000, een grondstof die in grote hoeveelheden lokaal aanwezig was en waar wereldwijd plots een acute vraag naar was.
” Hoe meer er veranderde, hoe meer er hetzelfde bleef.
Van Reybrouck weeft dergelijke paralellen fijntjes maar overtuigend doorheen zijn boek.
Want het fascinerende aan de geschiedenis van Congo is inderdaad dat het om zoveel meer gaat dan de evolutie van één lanD. Zo werd voor het verhaal van Zaïre het startschot gegeven in Ghana en New York en weerklonk het nekschot deels vanuit Roemenië.
Zo is het nieuwe Congo niet te vatten zonder de Rwandese genocide en de Chinese opgang mee te nemen.
Zo tekent hij een ontroerend en origineel beeld van hoe het Congolese leger en de koloniale economie bijgedragen hebben aan onze eerste en tweede wereldoorlog.
En hoe de mentaliteit van veel Congolezen door die wereldse gebeurtenissen telkens weer veranderde.
Little bits of history repeating Kan je leren uit de geschiedenis? De bloemlezing aan internationale en inheemse flaters uit de Congolese geschiedenis, die Van Reybrouck je voorschotelt, geeft weinig reden tot optimisme.
Want de menselijke fouten volgen mekaar even regelmatig op als de geopolitieke golven.
Zo haalt hij de noodlijdende privé-bedrijven uit de jaren ’30 aan die, ondanks de fabuleuze winsten van de jaren voor de depressie, plots “geld ontvingen van de koloniale overheid, omdat ze destijds naar Congo waren gelokt met financiële garanties: in geval van tegenslag zouden ze uit de koloniale kas een forfaitair dividend uitgekeerd krijgen”.
Bedrijven die met hun winst de grens over trekken en hun verlies contractueel op de Congolezen mogen dumpen, het klinkt erg actueel.
Net zo met de aanvankelijke economische opleving onder Mobutu die, al had ze vooral met de Vietnamoorlog en de koperprijs te maken, maar al te graag met vooruitgang verward werD. Of het alarmisme van Erwin Blumenthal in de jaren ’80: “Er is geen verantwoordelijke van het Fonds of van de Wereldbank die niet weet dat elke poging om een striktere budgettaire controle in te stellen op één belangrijke hindernis stuit: the Presidency.
Wie roept: houd de dief!?”.
Toegegeven, de geschiedenis van Congo is vol van boswachters die stropers werden en stropers die zich als boswachter voordeden, zodat het verschil tussen beide vaak moeilijk te herkennen is.
Het blijft triest dat de internationale gemeenschap, op zoek naar “een baken van stabiliteit”, al te vaak de structurele instabiliteit in de regio in de hand werkte.
Al blijft de vraag: in hoeverre zijn de fouten van het koloniale verleden verantwoordelijk voor de situatie van vandaag? Net als Boudewijns toespraak bij de onafhankelijkheid “eerder in 1900 dan in 1960 geschreven leek”, zo zouden sommigen bij de viering van 50 jaar onafhankelijkheid in de verleiding kunnen komen te spreken alsof het gisteren was.
Onterecht.
Toujours se servir Het zal tijdens mijn jongste – of is het: laatste? – Congoreis geweest zijn, toen we dringend een document gekopieerd moesten krijgen.
Geen probleem, de Fédération des Entreprises du Katanga, waar we te gast waren, was in het bezit van een kopieerapparaat.
Twee jonge meisjes bewaakten de nagelnieuwe machine, maar keken verbaasd op toen we hen vroegen die ook te gebruiken.
Het stopcontact hing een paar meter verder en bij nader inzien bleek ook een snoer niet meteen voor handen.
Geen van beide leek ooit met zo’n ding gewerkt te hebben.
Uiteindelijk gritste een chauffeur de tekst uit mijn handen om hem op het consulaat te gaan kopiëren.
Die kopieermachine, dat is zo ongeveer de staat waarin de Belgen Congo achtergelaten hebben in ’60: een land met een schitterende infrastructuur maar totaal onvoorbereid op zelfbestuur.
Wat baten 14.
000 kilometer spoorwegen en meer dan 140.
000 kilometer autowegen, 40 vlieghavens en meer dan honderd waterkracht- of stroomcentrales, een aanzet tot gezondheidszorg en een uit de kluiten gewassen industrie als er werkelijk niemand opgeleid is ze te besturen en verantwoordelijkheid actief ontmoedigd werd? “Op de dag van de onafhankelijkheid telde het land zestien (16) universitair gediplomeerden.
Er waren dan wel honderden goed opgeleide verplegers en beleidsmedewerkers, de Force Publique had geen enkele zwarte officier.
Er was niet één inlandse arts, niet één ingenieur, niet één jurist, agronoom of econoom.
” Het Belgische paternalisme was, zelfs in het licht van zijn tijd, wel erg verregaanD. De interventie na de onafhankelijkheid was pire qu’une crime, c’était une faute.
Desondanks blijft het enorm hoe het sindsdien misgelopen is.
Eerder het Laatste Oordeel dan een Eerste Republiek, noemt Van Reybrouck de jaren na de onafhankelijkheiD. En toen alles met harde hand gestabiliseerd leek, kon het kapot maken van het land pas echt goed van start gaan.
Samantha Power heeft ooit een artikel geschreven - How to Kill a Country – met tien eenvoudige richtlijnen om een welvarend land naar de vaantjes te helpen.
Het ging over het Zimbabwe van Mugabe, maar het leest als een stappenplan dat het Mubutu-regime nauwgezet uitgevoerd heeft: van de groteske Zaïrinisatie (regel nummer 1: destroy the engine of productivity en nr.
6: scare off foreigners) tot de ongezien brutale aanpak van tegenstanders, culminerend in de publieke ophanging van vier hooggeplaatsten waaronder een oud-premier (regel 3: crush dissent), van de personencultus en communicatiewaanzin (nr.
2: bury the truth) tot de uiteindelijk vernauwing van het regime of wat daarvan overschoot langs etnische grenzen (regel 5: teach hate).
Tegen de jaren ’90 hingen zowel het regime, enkel nog aaneen gehouden voor en door de zielige, vervreemde man die Thierry Michel zo knap in beeld gebracht heeft, als de positieve oppositiekrachten in de touwen.
Kiezers en verliezers Zijn we sindsdien veel opgeschoten met het uitbouwen van de nodige checks and balances? Hebben de Congolozen en heeft de internationale gemeenschap er iets uit geleerd? Van Reybrouck tekent een evenwichtig en weinig fraai beeld van het hedendaagse regime, waarin het in sommige kringen bon ton is te beweren dat “Mandela toch veel te westers was als president; Mugabe en Mobutu, dat zijn echte Afrikaanse leiders”.
Ik deel zijn dubbel gevoel over de verkiezingen - “de gretigheid waarmee werd gestemd en geteld, toonde aan dat het meer dan een fantasietje van de internationale gemeenschap was.
Maar ze waren zinvoller vòòr en tot aan de stembusgang dan erna” – maar niet zijn wat denigrerende oordeel over de pogingen van de VS, Europa en internationale instellingen om begin van beter bestuur en democratisering op te leggen.
Ik ben het er niet mee eens dat de internationale gemeenschap, door Congo verkiezingen aan te praten, “vooral zichzelf monddood gemaakt heeft”.
Niet alleen blijf ik ervan overtuigd dat alle alternatieven onmogelijk of nog slechter waren geweest maar vooral: ik geloof niet dat de internationale gemeenschap monddood ìs.
Meer nog, het is net dat gevoel van relatieve machteloosheid – tegenover de Sovjetunie, tegenover China… – dat doorheen de geschiedenis telkens weer geleid heeft tot het cynisme – of het nu Amerikaans, Belgisch of Frans was – waar Congo altijd weer het slachtoffer van geworden is.
De resultaten zijn allerminst schitterend – de geschiedenis, oud en nieuw, leert ook dat je nooit een systeem van buitenuit kan opleggen, zelfs al heb je de politieke, militaire economische macht onmiskenbaar in handen - maar Congo en de Congolezen een beetje kennende, heb ik nog steeds niet de indruk dat ze “ons” verhaal over democratie, beter bestuur en mensenrechten niet horen of niet willen horen.
En uit Van Reybroucks vaak pakkende verhalen van moedige, mondige Congolezen leer ik evenmin dat dat zijn eigen indruk is.
Het geld mag uit China komen, de macht uit Kinshasa, maar de levenkracht komt van binnenin.

Higgs      Bagott Jim      Fysica

Hoe werd het standaardmodel ontwikkeld, hoe ging het bedenken en vervolgens daadwerkelijke aantonen van het Higgsveld in z’n werk? Jim Baggot schreef een boek dat alleen dat laatste goed weet te verwoorden.
Higgs boek coveruitvergroten© Lannoo / VeenMedia Je mag het natuurlijk niet zeggen, maar eigenlijk is het "Higgsdeeltje" veel minder belangrijk dan de meeste mensen denken.
Wetenschappers vinden daarom de bijnaam "het godsdeeltje" te veel eer.
De ontdekking van dit elementaire deeltje bevestigde dat het standaardmodel ‘klopt’.
Niet meer, maar ook niet minder.
Hoe dat in zijn werk ging is opgeschreven door chemicus en wetenschapsjournalist Jim Baggott in zijn boek Higgs - de ontdekking van het godsdeeltje.
Voordat Baggott aan dit boek begon, voltooide hij The Quantum Story: A History in 40 Moments.
Hij schrijft daar zelf over: ‘Dat boek bestreek de ontwikkeling van het standaardmodel en het bedenken van het Higgsveld en het bijbehorende deeltje.
[…] The Quantum Story verscheen in februari 2011.
Het boek dat u nu in handen hebt berust gedeeltelijk op het vorige.
’ Tja, dat maakt het mogelijk nu ook de ontdekking van het Higgsdeeltje daadwerkelijk mee te nemen.
Het boek lijkt – ondanks de mooie uitgave - een vluggertje en zelfs het voorwoord van de vermaarde fysicus Steven Weinberg vertraagt het niet.
Het eerste deel van Higgs is een beschrijving van de ontwikkeling van de deeltjesfysica vanaf het begin van het kwantumtijdperk rond 1920 en lijkt een samenvatting van Baggott’s eerste boek.
Het is echter volstrekt onduidelijk op welke doelgroep Baggott mikt.
Ik hoop afgestudeerd natuurkundigen dan wel gesjeesde fysica studenten: voor de [goed] geïnformeerde leek is hier geen touw aan vast te knopen.
Het is een onbegrijpelijke smurrie van zinnen als: 'Hij [Steven Weinberg] vroeg zich nu af of het breken van de symmetrie door gebruik te maken van het Higgsmechanisme, de deeltjes van massa zou voorzien, de ongewenste nambu-goldstonebosonen zou elimineren en een theorie zou opleveren die in principe gerenormaliseerd zou kunnen worden.
' Dan vraag je wel iets van de lezer.
Het eerste deel van het boek staat bol van dit soort theoretische onzinnen en maakt het in ieder geval voor mij onleesbaar, zelfs mét de – uitstekende - trefwoordenlijst.
Ook het tweede deel is verre van eenvoudig qua materie, maar hier lukt het Baggott wel degelijk om een spanningsboog op te bouwen.
Hij beschrijft beeldend hoe kleine versnellers in de loop der jaren uitgroeien tot gigantische industriële bouwwerken waar het technisch vernuft vanaf stuitert.
De enorme sommen geld die ermee zijn gemoeid, de politieke besluitvorming en het prestige van het – als eerste - aantonen van nieuwe deeltjes.
De tragiek van het Superconducting Supercollider (SSC)-project in Texas waar men al een tunnel van 23 kilometer had geboord en 2 miljard dollar had geïnvesteerd toen de financiële stekker eruit werd getrokken.
Een daad die wel de weg vrijmaakte voor de bouw van de Large Hadron Collider door CERN in de buurt van Genève.
En ziet, dan blijkt Baggott ineens prima in staat om uit te leggen wat een Higgsveld is en waarom het zo belangrijk werd geacht het Higgsdeeltje te vinden.
Dan krijgt hij het ook voor elkaar om met weinig middelen - een paar grafieken en cartoons – te laten zien wat het Higgsveld precies doet.
Zonder Higgsdeeltje zouden andere deeltjes geen massa hebben en dat was nu precies waarop het standaardmodel tot dusver was stukgelopen.
Met een vaart die doet denken aan een protonversneller voert Baggott je naar 4 juli 2012: de datum waarop de directie van de LHC Rolf Heuer aankondigde dat het Higgsdeeltje was gevonden.
Extra mooi was dat op die persconferentie ook de theoretische voorspeller van het deeltje – Peter Higgs – aanwezig was.

De Vreemde      Coben Harlan      Roman

Een vreemdeling spreekt Adam aan in de kroeg en haalt met een paar woorden zijn hele leven overhoop.
'Je had niet bij haar hoeven blijven.
Hannah was nooit zwanger.
En misschien is het slim om een DNA-test te doen bij je andere kinderen .
' Thuis is Adam in shock en durft hij niet meteen zijn vrouw te confronteren.
Maar eigen onderzoek maakt het steeds waarschijnlijker dat de man de waarheid sprak.
Wat te doen? Hij houdt van zijn kinderen, ze zijn van hem.
Wil hij wel meer weten? Dan zegt Hannah dat ze tijd voor zichzelf nodig heeft en laat ze Adam achter met de kinderen.
En blijft weg.
Adam zet alles op alles om zijn vrouw terug te vinden en duikt in een uiterst gevaarlijke wereld .

Oorlog en revolutie      Lieven Dominic      Russische geschiedenis

Oorlog & revolutie gaat over de twee grote crises in de eerste twee decennia van de 20e eeuw: de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie.
Het begrijpen van de gebeurtenissen in Rusland is cruciaal voor het begrip van de hele twintigste eeuw van EuropA. Vanwege de Oktoberrevolutie van 1917 was Rusland niet betrokken bij de reconstructie van Europa in Versailles.
De bepalingen in het Verdrag van Versailles waren gefundeerd op de nederlaag van het Russische tsarenrijk, niemand bekommerde zich om de belangen of standpunten van het nieuwe Rusland, en in de tijd tussen de twee wereldoorlogen bleef Rusland een naar binnen gekeerde macht.
Pogingen om Hitler te stuiten en een tweede wereldoorlog te voorkomen werden ondermijnd door diepgewortelde wederzijdse achterdocht en afkeer tussen Rusland en het Westen.
Een houding die nog steeds zijn schaduw werpt over de wereldpolitiek.
Lieven had voor dit boek toegang tot bijzondere archieven, onder andere in Moskou en Sint Petersburg.
Zo deed hij een jaar lang onderzoek in het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Moskou.
Dit archief was in de Sovjettijd gesloten voor buitenlanders en is nu weer gesloten.
De archieven leverden een schat aan informatie op, onder andere over het verband tussen buitenlandse politiek, de normen en waarden van de Russische elite en hoe zij de Russische identiteit zagen.
Dominic Lieven studeerde gechiedenis in Cambridge en HarvarD. Hij is hoogleraar aan de London School of Economics en gespecialiseerd in Russische geschiedenis.
Hij spreekt vloeiend Russisch.
In Oorlog & revolutie beschrijft Dominic Lieven de ondergang van tsaristisch RuslanD. Voor zijn onderzoek kon hij gebruik maken van Russische archieven, die voorheen gesloten waren en thans opnieuw niet toegankelijk zijn voor (buitenlandse) onderzoekers.
Die unieke gelegenheid heeft Lieven ten volle benut.
Hij kon de persoonlijke documenten van de hoofdrolspelers in deze periode bestuderen en kreeg daardoor inzicht in de motieven en belangen die het politieke en diplomatieke toneel beheersten.
De Russische buitenlandse en binnenlandse politiek was niet de uitkomst van eenduidige opvattingen.
Verschillende inzichten, elk op zich vaak best goed doordacht en legitiem, streden met elkaar om de voorrang.
Dominic Lieven zet het glashelder uiteen.
Lieven begint met een beschrijving van de grote Europese imperiale rijken uit het eind van de 19e eeuw.
Daarna gaat hij dieper in op het Russische Rijk en de personen die hij ‘de beslissers’ noemt.
In de volgende hoofdstukken beschrijft hij de vele crises in Europa die elkaar snel opvolgden en steeds heftiger werden.
Het loopt uit op de julicrisis van 1914 als in Servië de Habsburgse troonopvolger wordt vermoorD. Dat was net één crisis te veel.
Regeringsleiders en diplomaten konden het deksel niet langer op de kokende pot gedrukt houden.
De Eerste Wereldoorlog brak uit.
Wie is daarvoor de hoofdverantwoordelijke geweest? Is het Oostenrijk dat aan Servië een ultimatum met onmogelijke voorwaarden en eisen stelde? Of Frankrijk en Engeland die Duitsland zijn plek als grootmacht misgunden? Misschien Rusland dat als eerste mobiliseerde en daarmee een kettingreactie bij andere landen op gang bracht? Dominic Lieven houdt Duitsland verantwoordelijk.
Berlijn gaf onvoorwaardelijke steun aan Oostenrijk.
Daarom durfde dit land het aan om Servië het mes op de keel te zetten.
Toen Duitsland mobiliseerde, in navolging van Rusland, moest het land ook onmiddellijk aanvallen.
Het Duitse plan was gebaseerd op een snelle overwinning in het Westen om daarna de Russische kolos het hoofd te bieden.
Mobilisatie stond dus gelijk aan oorlog en dat wist men in Berlijn.
Alle politici in alle landen wisten dat een oorlog de Europese beschaving kon verwoesten.
Maar een zet van het ene land lokte toch onvermijdelijk een tegenzet van een ander land uit.
Die escalatie konden de politici van 1914 niet meer afremmen.
Tsaar Nicolaas koos onder zware druk niet voor een gedeeltelijke mobilisatie, maar voor een volledige mobilisatie.
Oostenrijk wilde hoe dan ook Servië een lesje leren en bombardeerde al op dag één Belgrado om voor een fait accompli te zorgen.
Op deze manier had diplomatie geen kans meer en moesten de wapens het pleit beslechten.
Lieven laat goed zien hoe de talrijke verdragen en akkoorden uit de vooroorlogse periode bedoeld waren om de veiligheid van de natie te garanderen, maar hoe al die verdragen ook elke speelruimte wegnamen.
De verdragspartners sleurden elkaar mee de afgrond in toen eenmaal de eerste fatale stap richting oorlog was gezet.
Veel geleerd hebben we daar overigens niet van.
Landen van de EU zitten opnieuw verstrikt in zoveel verdragen en akkoorden dat regeringen hun speelruimte weer voor een flink deel kwijt zijn.
De oorlog van 1914 was voor Rusland desastreus.
Tegen de Oostenrijkers werden enkele successen geboekt, maar de offers waren gigantisch.
Toch was het niet het leger dat de moed opgaf.
Het was het thuisfront dat onder de ontberingen ineenstortte.
Die binnenlandse onrust was niet langer beheersbaar.
Het voedseltekort in de hoofdstad was de vonk die de revolutie van februari 1917 deed ontbranden.
Lieven tekent de laatste tsaar, Nicolaas II, als een veel minder krachtige figuur dan zijn vader, maar niet gespeend van beoordelingsvermogen.
Aan het eind van zijn regeerperiode slaagt Nicolaas II er echter niet in om hervormingen door te voeren uit angst zijn grip op het land kwijt te raken.
Hij raakt daardoor de steun van zowel politici als militairen kwijt.
De tsaar komt geïsoleerd te staan.
De invloed van Raspoetin op het hof wordt volgens de schrijver zwaar overdreven.
Hij besteedt aan deze mysterieuze monnik slechts een paar regels.
Nicolaas was wel kwetsbaar vanwege zijn vrouw, die van Duitse afkomst was en om die reden gewantrouwd werD. Oorlog & revolutie is een goed boek.
Lieven laat zien dat je met een oorlog het tegengestelde kunt krijgen van wat je wilde bereiken.
Het ging om macht en hegemonie.
Europa heeft zichzelf echter met deze oorlog buitenspel gezet op het wereldtoneel.
De oorlog draaide om de conflicten in Oost-Europa, en zette thema's op de agenda – imperialisme, nationalisme, geopolitiek, militarisme – die de geschiedenis van de 20e eeuw zouden bepalen.
Omdat de schrijver zoveel persoonlijke documenten in de archieven heeft gevonden, kan hij in de huid van de ‘beslissers’ kruipen.
Hij volgt nauwgezet het pad van hun redeneringen, afwegingen, motieven, twijfels.
Dat is ongemeen boeienD. Maar daarmee krijg je ook begrip voor de zware taak van de regeringsleiders.
Zij moesten beslissingen nemen in ongelooflijk complexe zaken.
De reikwijdte en gevolgen van genomen beslissingen waren gewoon niet altijd goed in te schatten.
Wat op het ene gebied of voor de ene groep goed uitpakte kon op ander terrein weer schadelijk zijn.
Een saillant gegeven hierin is de rol van de media die nogal eens een hysterische en schrille toon aansloegen en dat kon het lastig maken om een zakelijke rationele koers te volgen.
We hebben het altijd over lessen die we uit het verleden kunnen trekken.
Dat is echter heel betrekkelijk.
Thans staat het verenigde Europa voor wat wellicht de grootste crisis is uit zijn bestaan.
Het is een veelvoudige crisis: Griekenland, de Oekraïne, het migrantendramA. Daaronder een gebrek aan vertrouwen van burgers in Europa en het ontbreken van de wil om de eigen defensie een geloofwaardig aanzien te geven.
Politici en diplomaten zijn feilbare mensen.
In de harde confrontatie met Poetin gaat het om juiste inschattingen van andermans bedoelingen, wie er het eerste knippert met de ogen, het afzien van zetten die tot een oncontroleerbare escalatie leiden.
Het boek van Dominic Lieven maakt ons er niet gerust op dat er beleidsmakers aan het roer staan die rationeel en met zelfbeheersing een verstandige koers uitzetten.
Het gaat thans weer om langslepende conflicten die niet of ternauwernood opgelost worden.

De ambities van China      Osnos Evan      China

De ondertitel “Een volk gevangen tussen autoriteit en aspiratie” verraadt echter onmiddellijk al het kaliber van het werk dat we kunnen bestempelen als China gezien door een Amerikaanse bril.
Osnos slooft zich in zijn werk uit om aan te tonen hoe “onvrij” het Chinese volk is en hoe dit gefnuikt wordt door het regime.
Hij heeft het dan ook hoofdzakelijk over drie soorten gesprekspartners: eerste klas dissidenten, gewone dissidenten en potentiele dissidenten.
Bij de eerste soort hoort Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo, kunstenaar Ai Weiwei en de blinde dissident Chen Guangcheng die naar de States vluchtte.
Tot de gewone soort behoort onder meer arbeidster Gong Haiyan die een succesvolle datingssite ging uitbaten; de rebelse auteur en populair blogger Han Han en leraar Engels Li Yang.
Tot de potentiele dissidenten behoort stichter en hoofdredactrice van het blad Caijing Hu Shuli die zich altijd onafhankelijk heeft opgesteld en online patriot Tang Jie.
De auteur troont mee naar hun dorpen van herkomst en vertelt met veel details de tegenslagen en successen van de personen in de strijd “voor de vrijheid en tegen de dictatuur” die er vakkundig wordt ingeprent.
Uitzondering en toch niet is het verhaal van Justin Lin Yifu die als soldaat Taiwan ontvluchtte voor de Volksrepubliek, er economie studeerde en voor China in de Wereldbank zit en in de Raadgevende Commissie.
Hoe het komt dat 1 miljard personen op 3 decennia zo’n sterke vooruitgang maakten, zal Osnos echter een worst wezen.
Allicht niet toevallig behoort Osnos tot de denktank “Council on Foreign Relations” die vindt dat de States zich strenger moeten opstellen tegenover ChinA. Het boek is uitgesmeerd 444 pagina’s lang, maar is van een dergelijke eenzijdigheid dat we de lezer aanraden beter zijn geld te besteden dan aan dit ruim uitgevallen pamflet.
De ambities van China leiden vroeg of laat tot een oorlog met de buren Hij voorspelt een oorlog tussen China en zijn buurlanden.
Toch wist VUB-professor Jonathan Holslag de Chinese ambassadeur te strikken voor zijn boekpresentatie.
Interview met een specialist internationale politiek met een mening over zijn eigen lanD. Uplace in Machelen? “Een vehikel van de Chinese machtspolitiek die onze welvaart bedreigt”.
VUB-professor Jonathan Holslag laat zijn licht niet alleen in de aula schijnen.
Boeken, columns, colloquia, de specialist internationale politiek is op vele fronten actief.
Zeggen dat de wereld luistert als Holslag spreekt, is misschien wat overdreven.
Maar de 34-jaar jonge Limburger mocht het toch al mooi gaan uitleggen op nieuwszenders zoals BBC World, CNN en Al Jazeera, en zijn naam valt met enige regelmaat in bladen zoals The Economist en de Financial Times.
Een zucht naar reële invloed is hem niet vreemD. Holslag stond mee aan de wieg van de Vrijdaggroep, een denktank waar jonge Belgische talenten piekeren over een betere samenleving.
Hij zit haast vanzelfsprekend in de twaalfkoppige club van wijzen, die minister van landsverdediging Vandeput (N-VA) adviseert over de hervorming van het Belgisch leger.
Holslag kent de cenakels van de Europese Unie, en zo nu en dan wordt hij door een commissie of werkgroep in Washington aan de mouw getrokken.
Een man met een mening over een verrassend brede waaier van onderwerpen, ook dat is Jonathan Holslag.
Vorige week nog kraakte hij in een messcherpe column in De Morgen het Uplace-project af.
Het is echter China, zijn grootste dada, dat de aanleiding voor dit gesprek vormt.
Holslag, constant pendelend tussen Brussel en het Verre Oosten, heeft al vier boeken geschreven over de opkomst van China en over de impact hiervan op de buurlanden en de rest van de werelD. Volgende week verschijnt zijn nieuwste boek, onder een enigszins verontrustende titel.
‘China’s coming war with Asia’, de Nederlandse vertaling is voor maart.
Be titel klinkt als een voorspelling.
Mogen we aannemen dat de auteur zelf hoopt dat die niet uitkomt? Holslag: “Als politieke realist hoop je er altijd op dat een aantal van je verwachtingen niet bewaarheid wordt.
Maar als je de Aziatische realiteit analyseert en daar vervolgens nuchter de gevolgen uit trekt, dan kun je niet om de slotsom heen.
We stevenen af op een periode van turbulentie en geweld”.
Waarom? Holslag: “China heeft sinds 1949 een onvoorstelbare weg afgelegd, politiek, militair en economisch.
Maar het beleid draait nog altijd rond dezelfde kern van harde, nationalistische belangen.
Na de communistische machtsovername werden die vastgelegd in wat ik de Vier Grote Aspiraties noem.
Veilige grenzen en controle over perifere gebieden zoals Tibet, Xinjiang en Binnen Mongolië.
Economische groei, welvaart en stabiliteit om het machtsmonopolie van de Partij te vestigen.
Terugwinnen van verloren territoria zoals Taiwan, de betwiste grensgebieden in India, en een resem eilanden in zowel de Oost-Chinese als Zuid-Chinese zee.
Ten slotte zou het nieuwe China geen buitenlandse inmenging meer dulden en ten allen tijde zijn soevereiniteit laten respecteren.
Die krachtlijnen, sinds 1949 talloze keren herbevestigd, vallen op zich perfect te verdedigen.
Het is ook niet zo dat China een uitzonderlijk expansionistische agenda nastreeft, het koestert ambities die heel normaal zijn voor een opkomende grootmacht.
Probleem is alleen dat China die ambities onmogelijk kan realiseren zonder met zijn buurlanden in conflict te komen”.
Waar ligt het buskruit? Holslag: “Neem nu het respect voor de eigen soevereiniteit.
Op zich valt daar weinig op af te dingen, maar waar ligt de grens? Valt onder die soevereiniteit ook de controle over de grote rivieren van Azië die toevallig allemaal in China ontspringen? Want dat is de geografische realiteit: Peking controleert letterlijk de watertoren van een groot deel van Azië.
De Brahmaputra, van vitaal belang voor miljoenen boeren in India en Bangladesh, ontspringt in de Chinese HimalayA. China controleert ook de bovenloop van rivieren zoals de Ili en de Irtysh die een groot stuk van Kazakstan van water voorzien.
Voor de Chinezen is het evident: ze hebben het volste recht om die rivieren voor eigen ontwikkeling te gebruiken.
Ze hebben de voorbije decennia naar believen irrigatiekanalen en stuwdammen gebouwd, zonder veel rekening te houden met de buurlanden.
Nu al lopen de spanningen over de waterverdeling hoog op”.
Verrassend voorbeelD. Zelf dachten we spontaan aan de territoriale claims als grootste twistappel… Holslag: “Dat is ook zo.
Vooral het statuut van Taiwan en de door China en Japan betwiste eilanden in de Oost-Chinese zee zijn explosief.
Dat heeft met de geschiedenis te maken, en met decennialange propaganda en nationalistisch gekleurd onderwijs.
Ik heb het vaak ondervonden met Chinese studenten of academici.
Zelfs al hebben ze jarenlang in de States gewoond, ze maken allemaal dezelfde associaties.
Japan is de vijand, en Taiwan een onlosmakelijk deel van het moederlanD. Binnenkort zijn er trouwens verkiezingen in Taiwan, een spannend moment.
Het ziet er naar uit dat de Kuomintang-regering, principieel gewonnen voor hereniging, het onderspit zal delven tegen de nationalisten van de DPP.
Die zullen niet meteen alle bruggen met Peking opblazen, maar zich terughoudender opstellen.
Gevaarlijk, want in China lopen de frustraties nu al hoog op.
De Chinezen vinden van zichzelf dat ze de voorbije tien jaar erg veel in de samenwerking met Taiwan hebben geïnvesteerd, onder meer in de vorm van handelsakkoorden die voordelig zijn voor Taipei.
Tijd om te oogsten, is hun redenering.
China is nu aan zijn vijfde generatie leiders toe.
Xi Jinping en co zijn het aan zichzelf en aan de propaganda verplicht om binnen dit en tien jaar een doorbraak te forceren.
Helaas voor China zien ze dat in Taiwan niet zitten.
Hoe nauwer de economische samenwerking met mainland, hoe sterker de aversie voor een hereniging.
Het onderdrukken van het burgerprotest in Hong Kong vorige zomer heeft de zaak natuurlijk geen deugd gedaan.
In Taiwan hebben ze nu wel begrepen wat de Chinese beloftes van politiek zelfbestuur waard zijn.
Al die spanningen krijgen pas hun volle betekenis als je weet dat in Azië in een duizelingwekkende wapenwedloop aan de gang is.
China is de absolute koploper, het land geeft in zijn eentje meer uit aan defensie dan Rusland, Japan, Zuid-Korea en India samen”.
In 2007 poneerde uw eerste boek dat China geen wereldmacht zou worden.
Blijft u daarbij? Holslag: “Ik blijf ervan overtuigd dat China het erg moeilijk zal krijgen om de rol van de Verenigde Saten over te nemen.
Een supermacht, dat is toch een beetje the king of the hill, de enige die ongenaakbaar en wereldwijd zijn invloed kan doen gelden.
Amerika heeft die status in de 19de en 20ste eeuw kunnen verwerven zonder concurrerende of tegenstribbelende buurlanden.
Die luxe heeft China niet, vroeg of laat moet de Chinese opkomst botsen met de belangen van de buren.
Wat China intussen wel is: een regionale grootmacht met wereldwijde belangen, van petroleumvelden in het Midden Oosten, over plantages in Latijns Amerika, tot ertsen en mijnen in heel Afrika”.
Leggen de Chinezen zich neer bij de rol van tweede viool? Holslag: “Ze zijn realistisch genoeg om te beseffen dat ze het nog niet kunnen halen.
Zowel militair als qua bondgenoten lopen de Amerikanen nog ver voorop.
Maar zich erbij neerleggen? Als je daarover met hoge officials praat, schermen ze met termijnen van 20 tot 30 jaar.
Zo rond 2050 hopen ze de Amerikanen militair bij te benen.
In afwachting aanvaarden ze impliciet een G2-scenario, waarbij Peking en Washington in Azië de macht delen.
Streven naar een militair evenwicht en tegelijkertijd selectieve samenwerking.
De Amerikanen gaan daarin mee, maar het is allemaal erg dubbel.
De doctrine van het Pentagon is er immers op gericht in alle geledingen het overwicht te behouden en China in te dammen.
De militaire opbouw van de Amerikanen in Azië is dan ook dramatisch.
Van Japan tot de Filippijnen hebben ze een keten van sensoren aangelegd om Chinese onderzeeërs te detecteren.
Ze hebben hun basis op Guam fors uitgebouwd, extra onderzeeërs en schepen gestuurd, ze zijn volop aan het experimenteren met nieuwe wapensystemen zoals razendsnelle antischeepsraketten en onbemande aanvalsvliegtuigen.
De Chinezen reageren daarop, ze ontwikkelen hypersonische raketten en zetten zwaar in op elektronische oorlogsvoering.
Toch zijn ze beducht om zich al te ver te laten meeslepen.
De Chinezen kennen de geschiedenis, ze hebben gezien hoe de Sovjetunie aan een moordende wapenwedloop met de Amerikanen is ten onder gegaan”.
Het lijkt een paradox.
U twijfelt er niet aan dat de Chinese leiders oprecht streven naar vreedzame co-existentie.
Toch brengen diezelfde leiders hun land stap voor stap dichter bij een conflict met de buren… Holslag: “Ze zijn zich daar zelf meer dan wie ook van bewust.
Ze vinden dat ze de voorbije jaren erg veel in vreedzame relaties met de buurlanden hebben geïnvesteerD. Tegelijkertijd vinden ze het normaal dat China zich militair en economisch verder blijft ontplooien, en dat het zijn territoriale aanspraken probeert hard te maken.
Daar wringt het schoentje: op termijn moet er een escalatie van komen.
Waar of hoe valt moeilijk te voorspellen, er zijn heel wat scenario’s denkbaar.
Japan en India zijn twee landen die nu al kreunen onder de Chinese druk.
Niet alleen militair, China speelt ook zijn economische en financiële macht uit.
Japan, dat al twintig jaar in een economische stagflatie zit, ziet met de lede ogen hoe zijn industrie steeds meer onder de Chinese concurrentie te lijden heeft.
Ooit komt het moment van de waarheid: leggen landen als Japan en India zich neer bij de Chinese suprematie? Of gaan ze in het tegenoffensief, al dan niet met Amerikaanse steun? In zo’n klimaat kan één vonk volstaan om de boel te doen ontploffen.
” Wat zou die vonk kunnen veroorzaken? Holslag: “Een verdwaalde vissersboot in de Oost-Chinese zee, een vlag in een omstreden stuk van de HimalayA. Zulke incidenten zijn er al veel geweest, maar tot dusver hebben alle partijen het hoofd koel gehouden.
Ik maak me zorgen over twee randvoorwaarden.
Er is het oplopende nationalisme.
In China, maar ook in Japan waar Shinzo Abe bij de voorbije verkiezingen openlijk anti-Chinese gevoelens heeft bespeelD. Peking is trouwens woedend over de Japanse, door Amerika warm gesteunde plannen om zich te herbewapenen.
Vele Japanners zijn daar zelf niet over te spreken.
Zolang de Chinezen van hun eilanden afblijven, is er voor hen geen groot probleem.
India is een ander verhaal.
Economisch is dat land geen partij voor China, ook onder de nieuwe president Modi ziet het er trouwens niet naar uit dat India de sprong naar een moderne industriestaat snel zal maken.
Tegen die achtergrond flakkert het nationalisme op, met een laag opgeleide bevolking die erg vatbaar is voor de propaganda van heetgebakerde mediA. Nationalisme is een kracht die een oorlog kan uitlokken, maar dat geldt ook voor interne problemen in ChinA. Wat als de economische motor sputtert? Niets zo gevaarlijk als een opkomende grootmacht die stagneert”.
Stagneren is niet denkbeeldig.
China kent veel sociale onrust, een door u geciteerd rapport maakt gewag van 40.
000 massa-incidenten in een jaar tijD. Vooral de kloof tussen de rijke, geïndustrialiseerde Oostkust en het verpauperde binnenland genereert frustraties.
Is de Volksrepubliek een reus op lemen voeten? Holslag: “De Chinese leiders hebben redenen tot bezorgdheiD. De communistische partij heeft haar legitimiteit altijd gekoppeld aan de belofte van een egalitaire samenleving.
Dat verklaart de obsessie met economische groei.
China moet en zal evolueren naar een hoog inkomen land, met een gemiddeld inkomen per capita van 12.
000 dollar.
Als dat niet lukt, zal China nooit de middelen hebben om een paar honderd miljoen inwoners in het binnenland en de periferie uit het moeras van de armoede te tillen.
Het volk is daarbij bereid tot zware offers, maar wel met de verwachting dat het kan profiteren van de economische strategie.
De Partij speelt hoog spel, ze heeft via de staatsbanken minstens 4.
500 miljard dollar spaargeld van de gezinnen overgeheveld naar investeringen in industrie en vastgoeD. Wat als daar bubbels ontstaan en een deel van dat geld verdampt? Dan zit de overheid met een gigantisch probleem.
In zo’n scenario is het allerminst denkbeeldig dat de Chinese leiders de bekende truc van de externe vijand opvoeren om hun vel te redden”.
Aan doemscenario’s geen gebrek.
Toch vond u de Chinese ambassadeur in Brussel bereid om de boekvoorstelling met zijn aanwezigheid op te luisteren.
Hoe heeft u dat voor mekaar gekregen? Holslag: “Oh maar, mijn boek heeft ook al een warme aanbeveling van een topper van de Centrale Partijschool in Peking gekregen.
Kijk, ik ben scherp in mijn analyse.
Maar wat ik niet doe, is de Chinezen met de vinger wijzen.
Dat is het verschil met heel wat andere China-watchers, vooral Amerikanen hebben de gewoonte om China als boeman af te schilderen.
De pogingen van landen als de VS of Japan om hun macht behouden zijn een even belangrijk deel van het verhaal als de Chinese pogingen om aan macht te winnen.
Mijn boek heeft ook oog voor de positieve aspecten van het Chinese verhaal.
Het is zonder meer indrukwekkend hoe de leiders er tot dusver in geslaagd zijn om tot nog toe spanningen te ontmijnen.
De Chinezen spelen het spel meesterlijk.
Hoe ze als kredietverstrekker hun financiële macht aanwenden om de landen in Zuid-Oost China tegen elkaar uit te spelen.
Hoe ze leiders met de belofte van een gemeenschappelijke harmonieuze toekomst inpakken.
Voorlopig is de Chinese boom vooral slecht nieuws voor de ontwikkeling van de buurlanden.
Handelstekorten, competitieve nadelen omdat China zijn schaalgrootte exploiteert om grondstoffenprijzen te drukken, noem maar op.
Geduld, zeggen de Chinezen, ooit zetten we de stap naar een consumptie-gedreven economie, en dan wordt onze binnenlandse markt de motor om de hele regio te ontwikkelen.
Je kunt alleen maar bewonderend toekijken hoe ze het altijd weer verkocht krijgen.
De kracht van de Chinese diplomatie is ongeëvenaarD. Kwaliteit, mankracht, ze spelen iedereen naar huis.
Ook de Europese diplomatie schiet hopeloos te kort, we zijn niet meer in staat de Chinese strategie te doorgronden”.
Is dat erg? Holslag: “Ja, want de Chinezen doen hier net als in Azië, ze buiten onze verdeeldheid schaamteloos uit.
De Britten worden gepaaid met de belofte dat de City de exclusieve bestemming wordt voor Chinese beleggingen.
Duitsland wordt hofleverancier van machines en auto’s, de Fransen krijgen het monopolie op het bouwen van kerncentrales, en dwergstaat België wordt blij gemaakt met het perspectief dat we de Europese gateway voor Chinese export worden.
We trappen er met open ogen in, terwijl de Chinezen ondertussen volop aan alternatieven bouwen door Zuid-Europese havens op te kopen”.
Zijn we naïef in onze relaties met China? Holslag: “Zeer zeker.
Chinezen hebben de mond vol van samenwerking, maar de baten zijn vaak ongelijk verdeelD. Westerse bedrijven krijgen pas toegang tot de Chinese markt als ze hun technologie delen.
Het omgekeerde gebeurt nooit, en toch rollen we de loper uit voor Chinese investeerders.
Onze universiteiten lopen zich het vuur uit de sloffen om Chinese partners te vinden, en uiteraard stellen ze daarbij hun kennis royaal ter beschikking.
Andersom is ondenkbaar, de Chinese toplabo’s blijven potdicht.
Naïef is ook onze visie op de Chinese industriële politiek die onze welvaart bedreigt.
Voorlopig voelen we het nog niet in onze portefeuille, maar dat zal veranderen wanneer ze erin geslaagd zijn onze maakindustrie verder weg te concurreren.
Daar zit een strategie achter, maar we willen het niet zien.
Ook Europa laat zich betoveren door de belofte dat de Chinese markt op termijn een bonanza wordt.
Een fatale vergissing.
Als China ooit een consumptie-gedreven economie wordt, schieten er hier als het zo doorgaat nauwelijks fabrieken over om ginder de vraag te bevredigen.
Het is ook vanuit die optiek dat ik zo hard ageer tegen fenomenen zoals Uplace”.
Dat moet u even uitleggen… Holslag: “Ik bekijk de realiteit altijd door een strategische bril, meestal vertrekkend vanuit een Aziatische context.
Zo borrelt vanzelf de vraag op: hoe kunnen we de welvaart van onze kinderen waarborgen, rekening houdend met de scherpe economische machtspolitiek die vanuit Azië wordt gevoerd? Voor mij is het antwoord duidelijk: we kunnen die ambitie alleen waarmaken als we hier een maakindustrie bouwen die competitief is maar ook meer inzet op duurzaamheid, schoonheid en creativiteit.
Ik geloof niet dat we de bestaande industrie kost wat kost moeten proberen te behouden.
Het gaat er me om iets beters neer te zetten, een sterkere industrie in functie van een sterkere samenleving.
Eigenlijk komt het neer op een nieuw Europees ontwikkelingsmodel.
Verstedelijking is daarbij een cruciaal gegeven, zeker in een regio als Vlaanderen.
In plaats van onze economie meer afhankelijk te maken van diensten in slechts enkele grootsteden, met alle pendelellende als gevolg, pleit ik ervoor om de economische activiteit opnieuw wat te decentraliseren naar kleinere steden.
Ik denk dat dit kan met wat vooruitstrevender standaarden en dat dit zal bijdragen tot een hechtere, bewustere samenleving.
Dan moet je niet komen aanzetten met koopparadijzen die steden leegzuigen en zich opdringen als surrogaat voor goede maakindustrie”.
De N-VA reageerde bits op uw column.
Touché? Holslag: “Ik maak me erg kwaad om het uitblijven van een volwaardige economische strategie.
De regio’s die nu de bevoegdheid hebben moeten durven sturen.
Ik hoor van de N-VA dat Vlamingen wijs genoeg zijn om voor zichtzelf uit te maken wat goed voor ze is en waar ze willen gaan shoppen.
Ja, zeg ik dan, in een echte vrije markt kan de burger louter op basis van vraag en aanbod rationele keuzes maken.
Maar de vrije markt is een mythe, de hele economie wordt door politieke interventies gemanipuleerd, of dat nu e beslissing van de ECB om de geldsluizen te openen betreft of het industrieel beleid van China dat zich een weg dumpt uit zijn overcapaciteit.
Wat wordt het aanbod van zo’n Uplace? Negentig procent made in China, 100 procent zelfs als het gaat over Primark, de modeketen die Bart De Wever toch zo graag naar Antwerpen wil lokken.
Zien ze het dan niet? Ze verschuiven wat werkgelegenheid en scheppen een vals gevoel van welvaart.
Dat zijn eigenlijk vehikels die de economische ambities van landen als China helpen waar maken en die onze welvaart bedreigen.
Onbegrijpelijk dat iemand als De Wever met zijn aura van een staatsman dat niet snapt.
Dat hij maar eens wat harder probeert om de containerschepen die in Antwerpen aanmeren terug te laten varen met volle containers kwaliteitsgoederen ‘made in Flanders’”.
U schuwt de controverse niet.
Uw pleidooi voor een sterk leger met een vloot nieuwe jachtbommenwerpers, maakte veel ophef.
Bent u een havik? Holslag: “Ik ben een politiek realist.
Een leger blijft noodzakelijk als laatste optie, een redmiddel dat je pas gebruikt als al de rest heeft gefaalD. Zoals een brandverzekering.
Die kost je elk jaar een stevige duit terwijl hoopt ze nooit nodig te hebben.
Maar als het ooit brandt, dan wil je ze niet missen.
Kijk ook naar de geopolitieke context.
Ik durf echt niet uit te sluiten dat we vroeg of laat onze handen weer moeten vuil maken, zoals we dat in de vorige eeuw een paar keer hebben gedaan.
Hoe gaan we onze kinderen uitleggen als we dan weerloos staan, zonder middelen om de opmars van de vijand af te remmen? België heeft nu al het laagste defensiebudget van heel Europa, en toch wordt er de komende jaren nog 1,4 miljard wegbezuinigD. Komaan zeg, schaf de hele krijgsmacht dan meteen af.
Ik vind het ook hypocriet dat we ons achter Europa verschuilen.
We moeten ons in transportvliegtuigen specialiseren binnen de schoot van een toekomstig communautair leger, hoor ik.
Flauwe kul, met het huidige defensiebudget is een grote vloot transportvliegtuigen even onbetaalbaar als jachtbommenwerpers.
We kunnen ons ook binnen Europa niet specialiseren in besparingen”.
De geopolitieke barometer staat inderdaad op storm.
Het brandt niet in het Verre Oosten, maar veel dichter bij huis.
Vindt u net als Timothy Garton Ash dat we Vladimir Poetin in Oost-Oekraïne een krachtig halt moeten toeroepen? Holslag: “De Russen hebben in Oekraïne al verschillende rode lijnen overschreden.
Toch geloof ik dat Poetin beseft dat hij zich geen nieuwe Koude Oorlog kan veroorloven, anders dreigt zijn land helemaal het knaapje van China te worden.
Want vergis je niet, Peking zal niet nalaten de zwakte van Rusland uit te buiten.
Poetin heeft er dus belang bij de boel niet uit de hand te laten lopen, maar de realiteit op het terrein blijft onvoorspelbaar.
Ik geloof niet in het leveren van wapens leveren aan Oekraïense.
De Russen hebben eindeloze arsenalen om dat tegen te werken.
We moeten de Russen de kans geven om een nieuw partnerschap voor te bereiden maar ons ook schrap zetten voor een mogelijke harde confrontatie, waarbij boots on the ground niet uitgesloten zijn”.
Is Europa daar klaar voor? Holslag: “Daar vrees ik voor.
Het drama in Oekraïne is toch eerder een uiting van Europese zwakte dan van Russische sterkte”.
Een nog veel grotere brandhaard is het Midden Oosten.
IS heeft nu ook delen van Libië ingepalmd, het jihadi-leger staat voor de poorten van Italië en dus ook van EuropA. Hoe moeten we daarop reageren? Holslag: “We moeten de harde macht behouden om ons tegen de ergste uitwassen te beschermen en intern werken aan een performant antiterreursysteem.
Op lange termijn moeten we ons echter bewust zijn dat Europa nooit voldoende gewicht in de schaal zal kunnen werpen om het met repressie alleen te redden.
Alleen al de bevolking in Noord-Afrika en het Midden Oosten groeit daarvoor te snel.
Op lange termijn zullen we dus heel hard moeten nadenken hoe die bevolking kansen kan krijgen.
Dat brengt ons weer bij dat nieuwe ontwikkelingsmodel dat meer banen oplevert en duurzamer is.
We zijn het aan ons zelf verplicht, maar het is ook een geopolitieke noodzaak.
Maar op dit moment geloof ik niet dat we ons militair te zeer in dat moeras moeten gaan bemoeien.
Afschermen is de boodschap”.
Klinkt wat cynisch.
Heet dat niet de Somalië-aanpak? Holslag: “Dat is een platitude, maar in zekere zin past ze wel.
Noord-Afrika en het Midden Oosten zijn aan het verworden tot één groot Mogadishu”.

Mijn genen en ik      Moalem Sharon      Biologie

Epigenetische erfenis Alweer acht jaar geleden kwam arts en auteur Sharon Moalem aan het woord in Medisch Contact.
Hij had toen net een boek af: Het nut van ziekte, en vond dat artsen meer moesten weten over de rol die evolutionaire processen spelen bij het ontstaan van ziekten.
Zijn nieuwste boek, Mijn genen en ik, behandelt ons genetische lot, en wil laten zien dat we niet de gevangenen zijn – als we dat al dachten –van ons genoom.
Net als veel andere onderzoekers/artsen is Moalem in de ban geraakt van de epigenetica, volgens hem ‘de wetenschap van de manier waarop genetische eigenschappen binnen een generatie kunnen veranderen en kunnen worden veranderd, en zelfs aan de volgende generatie kunnen worden door-gegeven’.
Ook daar zouden we veel meer van moeten weten, vindt hi J. Moalem laat zijn lezers verder kennis-maken met een aantal van zijn patiënten en hun unieke en complexe ziektebeelden, om zo te verduidelijken hoe juist zeldzame genetische ziekten inzicht kunnen verschaffen in de aard van onze gedeelde genetische erfenis.
Het strekt hem daarbij tot eer dat hij niet claimt de eerste te zijn die erop wijst hoe nuttig studie van zeldzame aandoeningen kan zijn.
De grote patholoog James Paget betoogde al in 1882 dat men patiënten met zeldzame ziekten niet moest afdoen als curiositeiten of toevalstreffers.
Moalem laat bijvoorbeeld zien hoe het handjevol mensen dat een mutatie van het SOX18-gen heeft, en dat daardoor de zeer zeldzame aandoening hypotrichose-lymfoedeem-telangiectasie-syndroom (HLTS) heeft, inzicht kan bieden in de rol die het gen speelt bij de opbouw van ons lymfestelsel en daarmee bij de meta-stasering van kankercellen.
Of waarom de ongeveer driehonderd mensen die het syndroom van Laron hebben immuun zijn voor kanker, en waarom mensen met het syndroom van Gorlin extra gevoelig zijn voor huidkanker.

Wij zijn Iran      Alavi Nasrin      Iran

Het Westen beziet Iran door een bril van angst en stereotypen.
Waar de traditionele westerse media overmatig ruimte geven aan de extreme standpunten van de mullahs, zorgt het internet voor een evenwichtiger en genuanceerder beelD. Bloggers verheffen hun stem in een dynamische jeugdige samenleving en geven met humor, woede en optimisme een beeld van de maatschappij waarin zij leven.
De blogs worden gebruikt door mensen die per definitie openstaan om hun gedachten en gevoelens met anderen te delen.
In Wij zijn Iran heeft Nasrin Alavi de verschillende stemmen van jonge Iraanse bloggers bijeengebracht.
Zij schrijven vrijuit over alles wat hen bezighoudt, zoals de onderdrukking van vrouwen, de revolutie, religie, maar ook over muziek, de media en liefde en relaties.
Iran heeft een van de meest jeugdige en ontwikkelde bevolkingen van het Midden-Oosten en het is deze generatie die uiteindelijk over de toekomst van Iran zal beslissen.
Wij zijn Iran geeft een uniek beeld van een land dat vooral angst oproept, maar ook een ander gezicht heeft.
Het is een vitaal, eigentijds boek, dat de jeugd van Iran tot leven brengt.
Recensie(s) Een weblog (blog) is een persoonlijke of collectieve site in een dagboekachtige stijl.
Bloggen is in Iran snel gegroeid omdat het in een behoefte voorziet waaraan de gedrukte media niet meer tegemoetkomen.
Zo gebruiken schrijvers en journalisten hun blog om de strenge staatscensuur te ontlopen, terwijl Iraniers in het buitenland hun blog gebruiken om met familie en vrienden in Iran te communiceren.
Bloggen is in Iran niet zonder gevaar.
De schrijfster geeft informatie over de Iraanse blogosfeer en verzamelde blogs van jonge Iraniers (Iran heeft een jonge bevolking; mensen die de revolutie van 1979 bewust hebben meegemaakt, zijn in de minderheid).
De bloggers schrijven over wat hen bezighoudt, zoals mensenrechten, onderdrukking van vrouwen, jongerencultuur, religie, muziek, liefdesleven, politiek, toekomst en nog vele andere onderwerpen.
Web- en e-mailadressen van de bloggers worden meestal vermeld, maar sommigen wilden alleen anoniem opgenomen worden.
Met een nawoord, noten en geillustreerd met zwart-witfoto's.
Dit boeiende boek geeft een beeld van de Iraanse maatschappij en wat jonge Iraniers bezighoudt.

Sneltrein China      Pennewaert Bart      China

Bart Pennewaert werkte van 2007 tot 2011 als diplomaat op de Belgische ambassade in Beijing.
Zijn inzichten over de razendsnelle ontwikkeling van China verwerkte hij in een boek van 192 bladzijden dat leest als een (snel)trein zowel voor beginners als voor China-kenners.
Pennewaert wisselt bedenkingen over wat hij persoonlijk gezien en meegemaakt heeft af met stukjes die meer algemene cijfers en feiten geven.
Het leest soms als een novelle, soms als een laagdrempelige analyse.
Het resultaat is zeker de moeite, want de man heeft én schrijverstalent én ernstig nagedacht over wat in China gebeurt.
Wat me het meeste opvalt, wanneer ik dit boek vergelijk met veel andere litteratuur over China, is dat de auteur een open, onbevangen poging doet om China te begrijpen en op zijn waarde te schatten.
China ontwikkelt zich supersnel.
Dat is een historisch ongeziene prestatie.
Hoe kan dat? Hoelang gaat dat zo nog verder? Ik vind hier niet het gebruikelijke Westerse superioriteitsgevoel van ‘wij kunnen alles beter’ of ‘zolang de Chinezen de dingen niet doen zoals wij zijn ze verkeerd bezig’ of ‘ja maar, er loopt toch veel mis’.
De auteur stelt bijvoorbeeld vast dat het beperken van de individuele vrijheden een rationele strategie is in een land dat met ontwikkelingsproblemen geconfronteerd wordt op de schaal van China en dat die strategie door de bevolking gedragen wordt.
De ‘Grote Sprong Voorwaarts’ gebruikt hij bijvoorbeeld niet om aan te tonen dat Mao misdadig en de Chinezen gek waren, maar als illustratie van het continu aanwezige uitzonderlijke geloof van de Chinezen in de maakbaarheid van de werelD. De literaire gedeelten van het boek zijn zoals gezegd heel mooi.
Pennewaert slaagt erin via anekdotes – over de samenwerking met zijn secretaresse bijvoorbeeld- de realiteit van het Chinese leven en het Chinese denken kernachtig te laten aanvoelen.
Voor de meer analytische stukken heeft hij zich grondig gedocumenteerd, niet alleen over vandaag maar ook over de historische achtergronden.
Zijn cijfers en data zijn over het algemeen correct – ik ergerde me wel aan de misser dat de Chinese arbeider vandaag slechts 2% verdient van een Westerse arbeider.
Wat de analyse ten gronde betreft benadrukt Pennewaert het succes van de Chinese ontwikkeling.
Uiteraard vermeldt hij ook problemen en mistoestanden, maar als keerzijde van een medaille waarvan de belangrijkste kant ongetwijfeld succes is.
Zo gaat hij uitvoerig in op het melamine schandaal en de repressie tegen radicale verdedigers van de slachtoffers.
Zijn verdienste is dat hij hierbij de achterliggende logica blootlegt en aantoont hoe het bestuurssysteem telkens de schade weet te beperken.
Vanwaar komt het Chinese succes? Pennewaert zoekt het terecht voor een groot deel in de Chinese geschiedenis en cultuur, die zozeer verschillen van de onze.
Geloof in de maakbaarheid van de maatschappij, een gigantische omvang van de bevolking die het noodzakelijk maakt om de collectiviteit te laten voorgaan op het individu, een traditie van sterke en bekwame ambtenarij, van technocratie.
In dat kader plaatst hij de Communistische Partij van China: een organisatie van technocraten die beseft dat ze haar macht en privileges alleen kan behouden als ze op een bekwame manier en met goede resultaten regeert.
Ik vind dit het zwakste punt van de analyse.
Pennewaert negeert de revolutionaire achtergrond van de partij, en schrijft haar Marxistische gedachtegoed af als iets van het verleden.
Het zijn goede technocraten, punt.
Dit is te simpel en gaat voorbij zowel aan de zelfverklaarde identiteit van de Communistische Partij van China, als aan het ingewortelde gevoel van Westerse leiders dat China, zeker nu het zo succesvol is, het ‘communistisch gevaar’ is.
Het verklaart evenmin waarom eerdere technocratieën zoals die van de Kuomintang of de late Qing dynastie jammerlijk faalden.
‘Sneltrein China’ verwijst naast de algemene ontwikkeling van het land ook naar de extreem snelle uitbouw van het netwerk van hogesnelheidstreinen.
Pennewaert besteedt veel aandacht aan de treinramp van 2011 in Shanghai.
Die geldt als een metafoor voor het geheel van ChinA. China ontwikkelt zich te snel en te onevenwichtig, het kan zo niet lang meer verder.
De auteur stelt dat China aan de vooravond van een lagere groei staat, die meer kwalitatief zal moeten zijn en waarbij de bevolking meer inspraak zal eisen.
Het einde van het sneltreinmodel is in zicht, zoals bij de trein is er een crash op komst.
Hij haalt als bewijs onder meer uitspraken van Chinese regeringsleiders, in het bijzonder premier Wen Jiabao aan.
Persoonlijk vind ik dat Pennewaert hier te veel de school van de buitenlandse pessimisten achternaloopt.
Die voorspellen al dertig jaar een crash van het Chinese model.
Premier Wen verklaart inderdaad dat de groei onevenwichtig en niet duurzaam is, en dat er te weinig democratie is, maar gebruikt dat als aanloop om te zeggen dat de regering maatregelen neemt om wel duurzaam en evenwichtig te worden en om de inspraak te verhogen; en dat de groei wel zal vertragen, tot ‘slechts’ 7,5% per jaar.
Dat is nog altijd eerder een sneltrein dan een omnibus.
En er zijn evengoed buitenlandse economisten – zoals bij de Wereldbank- die voorzien dat China nog lange tijd aan dat tempo kan verder ontwikkelen.

Op de ruines van het imperialisme      Mishra Pankaj      China

'Het intellectuele en politieke ontwaken van Azië en de verrijzenis van het continent uit de resten van Aziatische en Europese rijken waren voor de meerderheid van de wereldbevolking de belangrijkste gebeurtenis van de vorige eeuw', schrijft Pankaj Mishra in de inleiding van "Op de ruïnes van het imperialisme".
Zijn geschiedenis van de herontdekking van de kracht van eigen ideeën en waarden, en van de bewegingen die de koloniale logica verwierpen, breekt radicaal met de geschiedschrijving van de periode door het perspectief grondig te verleggen.
'De veronderstellingen van de westerse landen, waarvan de macht onherroepelijk tanende is, vormen niet langer een betrouwbaar uitgangspunt en zijn misschien zelfs gevaarlijk misleidenD.' Mishra's boek zorgde voor heel wat controverse in Groot-Brittannië toen het vorig jaar verscheen.
Geen wonder: het heersende verhaal over de benevolente kolonisatie en de intelligente overdracht van de macht aan "inheemse leiders" wordt deskundig gedemonteerd tot alleen het waar gebeurde verhaal overblijft van een negentiende eeuw waarin Groot-Brittannië de kroon spande in een westers imperialistisch verhaal waarin ook Frankrijk, Duitsland en Rusland hoofdspelers waren.
Een van de rode draden in dat verhaal van overheersing, is het gebruik dat de westerse grootmachten maakten van vrijhandel en kredietvertrekking om hun wetten op te leggen.
Wie de economische geopolitiek van vandaag volgt, kan bijzonder nuttige lessen trekken uit de ervaringen van het Ottomaanse rijk, Perzië, Indië en ChinA. Een andere boeiende lijn in het verhaal van Mishra is dat de pogingen van heersers en elites om de eigen heropstanding te baseren op het kopiëren van westerse modellen en manieren van leven bijna altijd uitliepen op nog meer rampen en afhankelijkheiD. Daardoor zie je als lezer het ontstaan van antikoloniaal nationalisme, maar ook van de politieke islam in de regio vanuit een nieuw en verhelderend perspectief.
Het afwijzen van het Westen is geen retrograde reflex van mannen die terugverlangen naar de vroege Middeleeuwen, het is een radicale afwijzing van de verdrukking die het Westen naar de rest van de wereld exporteert.
Dit boek behandelt het verleden als noodzakelijke kennis om het heden te begrijpen en een betere toekomst te bouwen.
'Waarom haten ze ons, terwijl we toch zo aardig zijn ?” (George Bush na 9/11) Als je hier graag een antwoord wil op krijgen, lees dan het boek van de Indiase schrijver Pankaj MishrA. Het is een boeiende studie waarin de intellectuele reactie op het westers imperialisme grondig verkend wordt.
De dominantie van het Westen heeft namelijk niet allen geleid tot grote geopolitieke uitdagingen, ook existentiële vragen over het verlies van de eigen identiteit en tradities zorgen nog steeds voor grote problemen.
Pankaj Mishra heeft in zijn analyse dan ook gebruik gemaakt van drie denkers die een belangrijke weerspiegeling zijn van de manier waarop Aziatische samenlevingen gereageerd hebben op de opkomst en inmenging van de westerse moderniteit : Jamil al-Din-al Afghani, Liang Qichao en Rabindranath Tagore.
Deze eerste moderne Aziaten stonden tevens aan het begin van het proces waarin de haat tegen het Westen en de westerse overheersing omgevormd wordt tot massale nationalistische bevrijdingsbewegingen.
'Op de ruines van het imperialisme' onthult het ware en niet erg fraaie gezicht van de westerse koloniale onderdrukking in Azië en verbindt tevens de huidige problemen met de onverzadigbare hebzucht waarin leugens en halve waarheden nog steeds onze kijk op de wereld vertroebelen.
Door de ogen van een Aziaat Mishra laat zien hoe oosterlingen tegenover het dominante Westen hun eigen visie op een ideale wereld ontwikkelden .
Praat niet over politiek en religie, zo blijft een etentje gezellig, zou Beatrijs Ritsema kunnen adviseren in Trouws rubriek 'Moderne Manieren'.
Mocht de avontuurlijke vakantieganger na een reis naar het exotische India, een duikexcursie op Bali of een kookcursus in Thailand onverhoopt in Pakistan belanden, dan is het verstandig deze wijsheid op te volgen.
Pakistanen zijn bijzonder gastvrij tegen buitenlanders.
Voor je het weet zit je aan de thee met koekjes of aan een smakelijke curry.
Maar er is ook goede kans dat je tijdens de maaltijd in een monoloog belandt over het onrecht dat het Westen het land heeft aangedaan.
Amerika, eventueel samenspannend met 'de Joden', zou bijvoorbeeld de Afghaanse Taliban en Al-Kaida hebben opgericht.
Ook zouden Washington en Tel-Aviv achter de gewapende extremistische groepen in Pakistan zitten, met als doel het land in stukken te breken.
Allemaal volslagen onzin natuurlijk, maar het wordt als 'historisch feit' aan de bezoeker gepresenteerD. Natuurlijk is Pakistan een extreem geval.
Het leger en de geheime dienst steunen zelf vaak extremisten.
Ze hopen dat die bruikbaar zijn tegen buurlanden en interne tegenstanders.
Om verantwoordelijkheid voor het bloedvergieten te ontlopen wordt propaganda verspreid die de schuld bij buitenlandse samenzweerders legt.
Het gevoel van onrecht dat het Westen de Aziaten aan heeft gedaan is een breder gedeeld fenomeen.
Mensen reageren zeer gevoelig als zij menen dat westerlingen met een moraliserende vinger zwaaien, en wijzen graag op door de VS of Europa veroorzaakte misstanden.
Zo zien veel Pakistanen weinig verschil tussen de huidige westerse troepen in Afghanistan, het Sovjetleger daar in de jaren tachtig, en de Britse koloniale expedities in de negentiende eeuw.
De Indiase schrijver Pankaj Mishra laat de oorsprong van dit soort denkbeelden zien in zijn boek 'Op de ruïnes van het imperialisme'.
Hij beschrijft hoe Aziatische denkers reageerden op de westerse imperialistische overheersing die begon in de negentiende eeuw.
Hij kiest hierbij voor twee minder algemeen bekende personen: de Iraniër Jamal al-Din al-Afghani (1838-1897) en de Chinees Liang Qichao (1873-1929).
Zij behoorden tot de eersten die nadachten over de vraag hoe Aziaten zich aan de westerse dominantie konden ontworstelen.
Daarmee hadden ze grote invloed op zowel tijdgenoten als latere generaties.
Al-Afghani trok door grote delen van de islamitische werelD. Hij woonde en publiceerde in Caïro, Istanboel en Teheran.
Daarbij veranderde zijn gedachtengoed regelmatig.
Eerst ijverde hij voor een reformatie binnen de islam, waarbij hij zichzelf de rol van Maarten Luther toebedacht.
Toen dit tot niets leidde werkte hij enige tijd voor de Ottomaanse sultan, in de hoop dat die de wereldwijde gemeenschap van moslims kon leiden.
In Brits-Indië benadrukte hij juist weer het gedeelde lot van moslims en hindoes als koloniale onderdanen.
De rode draad in het boek van Mishra is de zoektocht naar een middenweg tussen moderniseren volgens westers model en het vasthouden aan de eigen cultuur.
Al-Afghani, en vele andere denkers die in het boek aan bod komen, begrepen de noodzaak van modernisering in een wereld waarin zwakke staten gedomineerd werden door sterkere.
Tegelijkertijd vonden ze de Europeanen maar culturele en spirituele barbaren die hun samenleving hadden ingericht op winstbejag ten koste van gemeenschapswaarden, en die te veel alcohol nuttigden.
Dat juist die immorele westerlingen de wereld controleerden, zorgde voor ressentiment onder oosterlingen, dat vandaag de dag nog voortleeft.
Mishra maakt dit goed duidelijk door zijn intellectuele biografie van Al-Afghani en Qichao te combineren met wereldgeschiedenis vanuit Aziatisch perspectief.
Hij begint zijn boek met de Zeeslag bij Tsu-shima (27-28 mei 1905).
Hier versloeg het gemoderniseerde Japan een Russische vloot.
Dit was de eerste keer dat Aziaten de Europeanen op hun eigen specialisme de baas waren.
Het leidde tot blijdschap in de rest van de wereld, en maakte indruk op latere antikoloniale voorvechters als Kemal Atatürk (Turkije), Ho Chi Minh (Vietnam) en Jawaharlal Nehru (India).
In zijn enthousiasme over zulke gebeurtenissen laat Mishra zich soms door persoonlijke voorkeuren meeslepen, ten koste van een genuanceerde historische analyse.
Hij presenteert oosterse rijken als lichtende voorbeelden van harmonie en sociale rechtvaardigheid, zonder hiervoor historisch bewijs aan te dragen.
Zaken als het Indiase kastenstelsel of de Chinese verovering van Tibet komen ook niet aan boD. Op het einde van het boek verliest de Indiase schrijver zich in een betoog tegen het kapitalisme.
Dat is volgens hem een destructief systeem dat tot oorlogen en conflicten leidt.
Oosters gedachtengoed zou een alternatief moeten bieden.
De auteur verwijst met weemoed naar de in India vergeten ideeën van Mahatma Gandhi.
Die wilde dat Indiërs zelfvoorzienend in plattelandsdorpjes gingen leven.
De meeste Indiërs willen liever in een normaal huis wonen en hun kinderen laten studeren.
Dat is logisch als je zelf voor onderwijs en gezondheidszorg moet betalen, en honderden miljoenen landgenoten proberen zich uit bittere armoede op te trekken.
Dat veel Aziaten dit ook is gelukt, komt door pragmatische economische hervormingen, niet door idealistische filosofieën.
Met romantische gedachten over premoderne utopische gemeenschappen maakt Mishra zich dan ook schuldig aan een denkfout die hij terecht veel westerlingen verwijt, namelijk een 'obsessie met slecht begrepen oosterse filosofieën en religies'.
Ideeën over spiritualiteit, meditatie en yogacursussen vinden, losgetrokken van hun culturele context, gretig aftrek bij de nazaten van de koloniale overheersers, die nu in groten getale in Azië vakantie vieren.
Maar een Aziaat, die in een sterk op familie en het collectief gerichte cultuur leeft, zal zich niet met activiteiten op dit terrein bezighouden omwille van vrijgevochten noties als 'tijd voor jezelf' of 'zelfontplooiing'.
In Zuid-Azië is het gearrangeerde huwelijk bijvoorbeeld nog steeds een normale praktijk.
En de maagdelijkheid van de vrouw is voor mannelijke familieleden een belangrijke erekwestie, die soms zelfs met geweld verdedigd moet worden.
Dit is ook een onderdeel van de door Mishra geprezen maar ongedefinieerde moraliteit en sociale harmonie.
Voor een westerse bezoeker kunnen zulke Aziatische denkbeelden dan ook ongemakkelijke situaties opleveren.
Een op het eerste gezicht vooruitstrevende Pakistaanse kunstcriticus vertelde mij eens vol enthousiasme over Koninginnedag.
Dat had hij ooit in Amsterdam gevierD. Met xtC. Maar toen ik hem bij een andere gelegenheid vroeg te reageren op een uitspraak van enkele studenten van de kunstacademie in Lahore, barstte hij los.
"Wat denken ze wel! Ze hebben seks voor het huwelijk, gaan met een dozijn mannen naar bed voor ze trouwen.
Zouden zij iets kunnen zeggen over wat wel of niet kan in de kunst?" Een evenwichtige analyse van het huidige Azië of de wereldgeschiedenis is Mishra's 'Op de ruïnes van het imperialisme' niet.
Maar een vlot geschreven en provocerend boek is het wel.
Het biedt een waardevolle inkijk in het perspectief van oosterlingen.
Dat zal, wat westerlingen er ook van vinden, de komende decennia aan belang winnen door de groeiende economische en politieke macht van Aziatische landen in de werelD. Geen evenwichtige analyse, maar het boek biedt een waardevolle inkijk in het perspectief van oosterlingen

Echte mannen vechten      Gottschalk Jonathan      Psychologie

Echte mannen vechten: Hoe mannen de pikorde bepalen is het adembenemende verslag van wetenschapper Jonathan Gottschall, die besloot zijn veilige kantoor in te ruilen voor een vechtclub en ‘cage fighter’ te worden.
Naast zijn bloedstollende persoonlijke ervaringen in de ring – de paniek tijdens zijn eerste gevecht, de adrenaline en euforie na afloop – beschrijft hij ook de universele werking van de mannelijke pikorde.
Of het nu gaat om concurrentie op het werk, sportieve krachtmetingen of verbale piswedstrijden: op onnavolgbare wijze beschrijft Gottschall de rituelen en regels van mannen onder elkaar.
Aan de hand van inzichten uit de wetenschap van sport en competitie laat hij zien waarom mannen vechten (en we daar zo graag naar kijken).

Swanss kant op      Proust Marcel      Roman

Bedwelming Net als collega-modernist James Joyce roept Marcel Proust, zoals vaker voorkomt bij personen met een uitgesproken karakter, zeer tegengestelde emoties op.
Waar de een met hem dweept, is zijn werk voor de ander niet om door te komen, en dan is er nog de lijvigheid van hun bekendste boeken respectievelijk Ulysses en À la recherche du temps perdu; je móet er wel van houden, anders wordt het lezen een ware lijdensweg.
Eind 2013, toen het honderdjarig bestaan van Prousts romancyclus werd herdacht, stond er in NRC Handelsblad, bij monde van Margot Dijkgraaf, dat deze nog steeds ‘actueel en hot’ was.
Actueel en hot, het is een aanbeveling.
Ook Martin de Haan en Rokus Hofstede, die het eerste deel van de cyclus, Swanns kant op – er was wat gedoe rond deze vertaling van de titel, zie tzum.
info, wat in elk geval aangeeft dat Proust nog leeft – opnieuw vertaalden voor de Perpetua-reeks van Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, schrijven in hun nawoord dat het voor de ‘moderne lezer amper voorspelbaar is’ dat het boek door tal van uitgevers was afgewezen.
Uiteindelijk vond Proust Bernard Grasset bereid om het te publiceren; op eigen kosten, dat wel.
De beruchtste afwijzing is van André Gide, proeflezer van Gallimard, die overigens later zijn mening zou herzien.
De Haan en Hofstede noemen dit ‘enorme blunders’, maar zelfs voor de welwillende lezer is het niet moeilijk zich ten minste voor een deel te kunnen vinden in de observatie van de proeflezer Jacques Madeleine (!), die vond dat Proust ‘eindeloos veel bladzijden nodig had voor de totaal oninteressante mijmeringen van een meneer die de slaap niet kon vatten.
’ Dus dat het vaak was afgewezen kon ik me in eerste instantie juist levendig voorstellen, en omdat slaap veelvuldig voorkomt in het eerste deel van het boek getiteld ‘Combray’ is het vrij ironisch dat het proza behoorlijk slaapverwekkend genoemd kan worden.
Alle ditjes en datjes die voorbij komen zijn dodelijk vermoeienD. Een van de uitzonderingen is het beroemde madeleine-fragment – misschien wel de beroemdste scène uit de hele literatuurgeschiedenis – waarin de verteller dat schelpvormige cakeje bij de thee neemt en zich zijn verblijf herinnert tijdens zijn jeugd in het huis van zijn tante in Combray, een plaatsje buiten Parijs, gemodelleerd naar Illiers – vanwege Proust werd Combray aan de naam toegevoegD. Hij herinnert zich plotseling alles, omdat hij van zijn tante elke zondag voor de mis een madeleine kreeg die in de thee was gedoopt.
Het is een letterlijk en figuurlijk sensationele scène.
De verteller zegt dat zijn verleden in Combray ‘in feite dood’ was en refereert dan aan het Keltische geloof waarbij de ‘zielen van de dierbaren die wij hebben verloren, opgesloten zitten in een wezen van een lagere orde, in een dier, een plant, of een levenloos ding.
’ Die zijn voor ons verloren, voor velen voor altijd, maar sommigen vinden ze, aldus de verteller.
Hetzelfde geldt voor het verleden, dat alle inspanningen van ons verstand vruchteloos zijn om het op te roepen, maar dat het schuilgaat in een stoffelijk voorwerp.
Voor de verteller is dat dus de madeleine in combinatie met de thee.
Proust schrijft weergaloos dat op de ‘ruïnes’ van het verleden alleen de geur en de smaak nog lang blijven ‘terugdenken, wachten, hopen en, zonder te zwichten, op hun haast onwaarneembare druppeltje het immense bouwwerk van de herinnering dragen.
’ Vervolgens noemt hij een Japans spel waarbij stukjes papier in water gedoopt worden ‘die na onderdompeling direct opengaan, omkrullen, kleur krijgen en zich differentiëren in bloemen, huizen, welomlijnde en herkenbare menselijke figuren’; op dezelfde manier kwamen alle gebouwen, mensen en bloemen ‘tevoorschijn’ uit zijn kopje thee.
Geen idee of het volgende literair-historisch gezien kan worden gestaafd, maar zoals het verleden bij Proust uit het kopje thee komt, zo lijkt het hele surrealisme uit dit fragment tevoorschijn te zijn gekomen.
En misschien is de vergelijking al eerder gemaakt, maar de madeleine kwam mij voor als een spacecake die de verteller bedwelmt waardoor de rest die volgt als één grote trip kan worden beschouwD. Dit lijkt misschien gek of oneerbiedig maar bedwelming – en ontnuchtering – lijkt me, naast regressie en vergankelijkheid (en niet zozeer de tijd), de essentie van Proust, in elk geval dit eerste deel; de bedwelming van natuur, kunst en ook van mensen.
Het is misschien ook niet zo gek als we ons realiseren dat Proust vanwege zijn astma aan de medicijnen zat.
Alleen al de madeleine-scène maakt het lezen van Swanns kant op de moeite waard, maar dan begint de ellende.
De verteller mag bedwelmd worden door zijn eigen verleden, in concreto bijvoorbeeld door de pracht van de meidoorn die hij aantrof op zijn wandelingen, maar, hoewel zijn enthousiasme te respecteren is, moet je wellicht een doorgewinterde bloemenliefhebber zijn om ten volle te kunnen genieten van zulke uitweidingen.
Ja, af en toe houdt Proust zijn lezer bij de les door fraaie opmerkingen zoals over het feit dat in Combray iedereen elkaar zo goed kende, ‘mens en dier’, dat toen zijn tante toevallig een hond voorbij had zien komen die ze niet kende, ‘ze daar eindeloos aan bleef denken en aan dat onbegrijpelijke feit al haar inductietalent en vrije uren wijdde.
’ Ook de beschrijving van de kerk van Combray is machtig (‘een bouwwerk dat als het ware een ruimte van vier dimensies besloeg – met als vierde de Tijd’).
Met de klokkentoren, ‘die aan alle bezigheden, alle uren, alle perspectieven van de stad hun gezicht, hun bekroning, hun bekrachtiging gaf.
’ Verderop vergelijkt hij de toren op treffende wijze met de ‘vinger Gods’.
Maar verder lijkt het nergens over te gaan.
Wat dat betreft is het exemplarisch dat hij vertelt dat het leven van zijn tante, die alleen maar op haar kamer zit en af en toe bezoek ontvangt, ‘nooit enige variatie kende’ en dat de variaties die zich voordeden ‘binnen de eentonigheid alleen een soort tweedegraads eentonigheid aanbrachten.
’ Het vaste vroegere tijdstip voor de lunch op zaterdag wordt zo een ‘nationale gebeurtenis’, zoals Proust ironisch schrijft, maar in de beschrijvingen van de eentonigheid sijpelt verder weinig ironie door, het is pure eentonigheid wat de klok slaat, hoewel je zoals gezegd blijft doorlezen door zinnen zoals: Feiten dringen niet door tot de wereld waarin onze overtuigingen leven.
Werkelijk opgeschrikt, in positieve zin, werd ik door de scène waarin de de verteller opeens over het sadisme rept.
Om misverstanden te voorkomen, niet omdat ik nu zo’n sadist ben, maar als ik moet kiezen tussen de meidoorn en het sadisme, dan weet ik het wel.
Hij is getuige van een gesprek tussen twee meisjes, die een verhouding met elkaar hebben, en van wie de een zegt dat ze op de foto van de overleden vader van het andere meisje wil spugen.
Wat hij echter over het sadisme te berde brengt is al te cryptisch: Alleen sadisme geeft in het echte leven een grondslag aan de esthetiek van het melodramA. Het klinkt goed, bijna wetenschappelijk, maar wat er nu precies wordt bedoeld, en of het wel waar is, dat is een raadsel.
Het zal me vaker overkomen dat Prousts gedachten op zich interessant lijken, maar dat ze moeilijk te doorgronden zijn vanwege de complexe formulering.
Je zou het moeten herlezen, maar vanwege de saaiheid is dat geen aanlokkelijk, om niet te zeggen afschrikwekkend perspectief.
Overigens was ik wel blij door het lezen van dit eerste deel te ontdekken hoeveel verwantschap er is tussen Proust en Benjamins Berlijnse kinderjaren rond 1900 – Benjamin was vertaler en bewonderaar van Proust, in een essay wijst ook hij op de ‘Rausch’ (roes) die ons te wachten staat als we over de drempel Prousts wereld instappen.
De roes wordt expliciet genoemd door Proust.
Als het over bedwelming gaat, komt uiteraard verliefdheid, de bedwelming der bedwelmingen, om de hoek kijken en de verteller zwijmelt er dan ook op los bij Gilberte en de hertogin van Guermantes.
Fantaserend over de hertogin, hij hoopt met haar forellen te gaan vissen en over de Vivonne te varen, zegt hij te verlangen dat het leven ‘uit een eeuwige reeks gelukkige middagen’ zou bestaan.
De bedwelming moet voor eeuwig blijven voortduren.
Psychologisch gezien kwam Swanns kant op me naast regressie eveneens voor als een uiting van bezitsdrang: het verleden, de geliefden, alles moet worden vastgehouden, anders gezegd hij kan niet loslaten.
Ook de kus van zijn moeder, zonder kan de verteller niet kan slapen, is hier een bewijs van.
Het deel ‘Combray’ eindigt in een extatische beschrijving van het landschap van Guermantes: Het is dat landschap waarvan de individualiteit me ’s nachts in mijn dromen soms haast bovennatuurlijk krachtig aangrijpt en dat ik bij het wakker worden niet meer kan terugvinden.
Waar de bedwelming is, staat altijd de ontnuchtering voor de deur.
Marcel Proust Swanns kant op Met frisse tegenzin begon ik aan het tweede deel.
De titel is ‘Een liefde van Swann’ en uit het eerste deel leer je zo weinig boeiends kennen over deze Swann zodat er in elk geval bij mij weinig interesse was om me verder in dat personage te verdiepen.
Het enige dat eigenlijk bekend is, is dat hij zich mondaine kringen begeeft en een huisvriend is bij de verteller thuis.
De omgang met de familie verloopt moeizaam, omdat hij volgens zijn vader een ‘ongepast huwelijk’ had gesloten.
Die afkeer gaat zo ver dat de familie op wandelingen niet langs Swanns landgoed gaat als hij thuis is.
Er wordt een wandeling beschreven dat ze wel langs zijn huis gaan – hij is niet thuis – en Swanns kant op moet dan ook zowel in letterlijke als figuurlijke zin worden opgevat, want het tweede deel staat volledig in het teken van hem, wat geen andere reden kan hebben dan de liefde van de verteller voor Swanns dochter, Gilberte.
Gezien de houding van zijn familie tegenover Swann laat dit deel zich lezen als het bewandelen van een verboden paD. In het nawoord staat dat de compositie ‘met zijn drie ongelijksoortige delen behoorlijk ondoorzichtig is’, en dat ‘Een liefde van Swann’ als een lang zijpad is beschouwd, een ‘roman binnen een roman’, maar degenen die dat vinden ontbreekt het aan fantasie en een literaire gevoeligheid; ze hebben gemist waar het hier om draait.
Afgezien van het feit dat het de volwassenwording representeert – betekent volwassen worden niet vaak een weg inslaan die je ouders niet hebben bewandeld? –, in het licht van de bedwelming is het volstrekt logisch dat de verteller zich volledig mee laat voeren.
Het begin van het tweede deel kon me nog weinig boeien, maar dan slaat Proust toe, als een sluipend gif, of toepasselijker gezegd als een drug die goed begint te werken.
Net als Swann, die in eerste instantie nog niet verliefd wordt op Odette, sterker nog, hij vindt haar onaantrekkelijk, vooral vanwege haar geringe intelligentie, maar later volledig in haar ban raakt en ziekelijk jaloers wordt – de exemplarische bezitsdrang – raakte ook ik na mijn reserve bedwelmD. Achteraf is de mooie opmerking uit het eerste deel profetisch gebleken voor mijn leeservaring dat de romancier de lezer in een toestand kan brengen ‘waarin elke emotie zoals in alle zuiver innerlijke toestanden tienvoudig wordt versterkt, waarin zijn boek ons aangrijpt als een droom.
’ Er staat dat Swanns jaloezie als een octopus ‘een eerste, dan een tweede, dan een derde arm uitslaat’, en hoe jaloerser Swann werd, hoe meer ik gegrepen werD. Eindelijk was het uit met de ditjes en datjes, er was ware hartstocht in het spel gekomen – de hartstocht voor de meidoorn is vooral sublimatie – een spel dat Proust overziet getuige opmerkingen als: Op het moment dat er tussen hen een normale band ontstond en er een einde kwam aan zijn waanzin en zijn verdriet, zou hij Odettes doen en laten als zodanig vast niet meer interessant vinden.
Ook is het oprecht genieten als Proust spreekt over de monocles van de heren; de verloren tijd is eveneens een tijd van verloren voorwerpen.
En de vileine Proust doet steeds meer van zich spreken als hij bijvoorbeeld schrijft dat het ‘haast horizontaal liggende hoofd’ van een vrouw ‘deed denken aan de aangenaaide kop van een hooghartige fazant die met al zijn veren wordt opgedienD.’ Aangenaam is bovendien de vervoering die Swann ondervindt bij het beluisteren van muziek, misschien na liefde de grootste vorm van bedwelming (‘Het was als aan het begin van de wereld, alsof ze nog helemaal alleen waren op aarde.
’).
De muziek kan misschien altijd blijven bedwelmen, maar op de liefde zal steevast de ontnuchtering volgen.
Die ontnuchtering is bepalend voor het derde en laatste deel (een kort deel, de ontnuchtering heeft niet veel tijd nodig), waarin de verteller spreekt over de betoverende werking die namen op hem hebben zoals de steden Venetië en Florence, maar waar hij als de reisplannen bijna definitief zijn gemaakt niet naartoe mag gaan vanwege zijn broze gezondheiD. De verliefdheid op Gilberte en de daarmee samenhangende obsessie met Swann zelf wordt verder uitgewerkt (‘Ik had vooral graag even kaal willen zijn als Swann’) en dan volgt er een fraai slotakkoord over de majesteitelijke aanblik van mevrouw Swann ( hoewel ze maatschappelijk gezien een ‘oneerbare’ vrouw is), een koortsachtige verrukking vanwege de herfst en er zijn de melancholische mijmeringen over de wereld van zijn jeugd die voorgoed verdwenen is: Ach helaas, er reden alleen nog automobielen met aan het stuur besnorde chauffeurs vergezeld door grote livreiknechten.
Ik wilde dameshoedjes zien met de ogen van mijn lichaam om te weten of ze nog net zo leuk waren als de ogen van mijn geheugen ze zagen, zo plat dat het wel gewoon kransen leken.
Maar alle dameshoeden waren nu immens groot, overladen met fruit en bloemen en allerlei vogels.
Proust vergelijkt zijn toestand met de ‘dood van de Goden’: de totale ontnuchtering.
Ik ben klaar om me te laten bedwelmen door de rest van de cyclus.
Ik ben klaar om meer tijd te nemen dit eerste deel te herlezen om Proust dieper te doorgronden, zelfs in zijn meest slaapverwekkende proza, slaap is per slot van rekening ook een vorm van bedwelming.
Je suis un proustien.

Al die tijd de duivel      Pollock Donald Ray      Roman

Iemand na twee boeken een cultschrijver noemen? Ik hou niet van gedweep en hoed me voor dergelijke verheerlijkingen.
Herinnert u zich nog Elisabeth Kostova? Wie zegt u? Inderdaad, een tijdje geleden werd de auteur van De historicus met hyperbolen naar het literaire Parnassus geschreven.
Ondergaat Pollock een gelijkaardig lot of heeft hij meer in zich dan de huidige hype? Waarom Pollock nu pas vertaald is in het Nederlands is een raadsel.
De man debuteerde in 2008 en bleef in onze contreien onder de literaire radar tot uitgeverij Karaat in 2014 zijn werk vertaalde en op de markt gooide.
Het succes bleef niet uit voor deze roman die de troosteloosheid en overlevingsmodus van Knockemstiff, een godvergeten gehucht in Zuid-Ohio beschrijft.
In 1957 woonden er ongeveer vierhonderd mensen in Knockemstiff, bijna allemaal aan elkaar verwant door een of andere godvergeten calamiteit, hetzij lust, noodzaak of gewoon onwetendheid , lezen we in de proloog.
Voor de lezer is het duidelijk: wie hier geboren wordt, geraakt er ook nooit meer weg.
In deze omgeving maken we kennis met Arvin Russell en zijn ouders Willard en Charlotte, die per toeval in deze uithoek van de wereld beland zijn.
De besloten dorpsgemeenschap staat natuurlijk afkerig tegenover deze indringers en Arvin moet het meer dan eens ontgelden op de schoolbus.
Het oorspronkelijk geluk slaat echter om wanneer Charlotte kanker krijgt.
Arvins vader vervalt tot een religieus fanatisme waarbij liters offerbloed over een zelfgemaakt altaar vloeien.
Pollock aarzelt niet om een hond die bij het gezin aan komt waaien door Willard te laten doodschieten om enkele uren later letterlijk aan een van de kruisen op de offerplaats genageld te worden.
Te midden van rottende kadavers en opgedroogd bloed bidden vader en zoon tevergeefs voor genezing van Charlotte.
Wanneer deze ten slotte overlijdt, snijdt Willard zich in een vlaag van waanzin de keel over.
Arvin blijft verweesd en beschadigd achter en wordt opgevangen door zijn oma in Coal Creek, West-VirginiA. Dit is slechts een van de vele verhaallijnen die zich in Al die tijd de duivel rond Arvin Russell afspelen.
Het boek is één gruwel en ellende die ondanks het hoge pulpgehalte nooit echt over de top gaat.
Als een volleerd stilist balanceert de auteur op de slappe koord tussen pulp en spanning.
Wanneer Pollock de gruwelijke scènes en moorden beschrijft, zoomt hij beheerst in op daad en omgeving waardoor je als lezer amper kunt wachten op de volgende twist.
Donald Ray Pollock Als je de paragraaf hierboven leest, krijg je wellicht de indruk dat Pollock meer dan eens de grenzen van de pulpliteratuur overschrijdt.
En dat klopt.
De personages die hij gaandeweg in het boek introduceert zijn steevast uitvergrote clichés van zichzelf.
De sheriff is dik, corrupt en worstelt met een drankprobleem.
De geestelijken in het boek zijn ofwel fanatieke charlatans of focussen zich meer op de slipjes van tienermeisjes dan op het woord van de Heer.
De moordenaars zijn zo herkenbaar dat je bijna een debiele arm der wet nodig hebt om ze niet dadelijk op te pakken.
Maar als lezer krijg je zelden het gevoel dat het er echt allemaal over is.
Daarvoor hanteert Pollock zijn pen te meesterlijk.
Het boek is een filmische roadtrip die je meeneemt naar vuile motels, rokerige snackbars en desolate stadjes.
Ook het leven van de auteur ging niet over rozen.
Meer dan twintig jaar vocht hij tegen drank en drugs.
Pas na zijn vierde bezoek aan de ontwenningskliniek besloot hij het roer om te gooien.
Zijn job in de papierfabriek waar hij sinds zijn 18 jaar werkte, zorgde voor de nodige inkomsten, maar hij stortte zich op de studie van Engelse literatuur aan Ohio State University.
Hij stuurde verhalen naar het literaire magazine van de universiteit en men raadde hem aan om zich verder toe te leggen op fictie.
Na 32 jaar nam Pollock ontslag, volgde een creative writing program aan diezelfde universiteit en de rest is geschiedenis.

Supernotes      Kasper Agent      Roman

Het waargebeurde verhaal van de CIA-spion die opeens op de dodenlijst stond Supernotes is het verhaal van de Italiaanse undercoveragent Kasper, die tijdens een CIA-missie in Cambodja wordt verraden.
De Cambodjanen smijten hem in de gevangenis, met de intentie hem geruisloos te laten verdwijnen.
De CIA wil ineens van hem af en gebruikt daar de genadeloze Cambodjaanse gevangenisbewaarders voor.
Kasper overleeft de onmenselijke omstandigheden, mede dankzij het smeergeld dat zijn familie stiekem betaalt.
Hij zou Cambodja nooit meer levend mogen verlaten, maar hij weet te ontsnappen.
De reden dat Kasper moet verdwijnen is dat hij heeft ontdekt dat er een parallelle economie bestaat.
Die economie wordt gebruikt om ongeoorloofde operaties van de Verenigde Staten te financieren.
Ook de Mossad, de IRA en de internationale drugshandel zijn hierbij betrokken.
Supernotes trekt de lezer mee in de wereld van spionage en geheime wereldwijde missies.
Het angstaanjagendste aspect van dit verhaal? Het is allemaal waar gebeurd: Agent Kasper bestaat.
Agent Kasper is half Italiaans en half Amerikaans.
Hij leeft tegenwoordig ondergedoken.
Luigi Carletti is een Italiaanse onderzoeksjournalist met meerdere boeken op zijn naam.
janstevens.
be virtueel archief Zoeken Menu Spring naar inhoud Startpagina de morgen “Noord-Korea werkt als onderaannemer voor de CIA” Geplaatst op maart 30, 2015 door jan stevens Een reactie plaatsen vincenzo fenili kasperDe Italiaanse spion Vincenzo Fenili dankt zijn codenaam Kasper aan het vriendelijke spookje Casper.
Maar nadat zijn opdrachtgever de CIA hem in een Cambodjaanse cel dumpte, veranderde Kasper in een wraakengel.
In zijn boek Supernotes beschuldigt hij de Amerikaanse geheime dienst van valsemunterij op grote schaal.
“Zo financieren ze hun illegale operaties.
” Woensdag 2 april 2008.
“Drie mannen gearresteerd voor verdachte geldtransfer”, kopt The Cambodia Daily.
“De politie arresteerde een Amerikaan en een Italiaan en hun Cambodjaanse chauffeur op verdenking van het frauduleus transfereren van 678.
000 dollar van een Amerikaanse bankrekening naar een Cambodjaanse.
De drie werden vrijdag gearresteerd in de provincie Battambang toen ze de grens met Thailand probeerden over te steken.
De Italiaan had 83.
158 dollar cash op zak en de Amerikaan 77.
100 dollar.
Zowel de Amerikaanse als de Italiaanse ambassade weigeren alle commentaar.
” Maart 2014.
Het boek Supernotes, geschreven door een man die zichzelf ‘agent Kasper’ noemt, veroorzaakt deining in de Italiaanse mediA. In Supernotes vertelt ‘agent Kasper’ hoe hij in het voorjaar van 2008 als undercoveragent tijdens een CIA-missie in Cambodja door zijn opdrachtgevers verraden werd en zo in de beruchte gevangenis Prey Sar belandde waar hij 373 dagen lang gemarteld werD. De reden waarom de CIA hem dumpte, is volgens Kasper omdat hij op het spoor gekomen was van een door de Amerikaanse geheime dienst georganiseerde ‘parallelle economie’.
Om clandestiene operaties te kunnen financieren, zou de CIA miljoenen perfect nagemaakte dollars, supernotes, hebben laten drukken in Noord-KoreA. ‘Agent Kasper’ geeft vermomd interviews aan kranten en tijdschriften en verschijnt van op de rug gefilmd in tv-talkshows.
Zijn verhaal klinkt zo spectaculair dat velen hem een iets te levendige fantasie toedichten.
Vandaag is de controverse over de geloofwaardigheid van ‘agent Kasper’ in Italië nog steeds alive and kicking.
Nu de Nederlandse vertaling van Supernotes verschijnt, waait die controverse vermoedelijk ook over naar de Lage Landen.
“Nochtans is alles wat in mijn boek staat van a tot z waar”, zegt ‘agent Kasper’ op het tuinterras van een hotel in het toeristische hart van Rome.
“Soms overstijgt de realiteit nu eenmaal de fictie.
Al meer dan twintig jaar circuleren er wereldwijd stapels perfect nagemaakte biljetten van 50 en 100 dollar waarvan de Amerikanen beweren dat de Noord-Koreanen ze drukken.
Dat klopt ook: ik heb ze in de kelder van de ambassade in Phnom Penh met eigen ogen gezien.
Alleen drukken de Koreanen in opdracht van de CIA. Ik ben niet de enige die dat zegt: de Duitse financiële journalist Klaus Bender schreef daar in 2004 al uitgebreid over in de Frankfurter Allgemeine Zeitung.
Mijn Italiaanse uitgever was ervan overtuigd dat hij na publicatie van Supernotes overspoeld zou worden met gerechtszaken.
Er was er niet één.
In januari 2016 verschijnt de Engelse editie bij Random House, de grootste uitgeverij ter werelD. Ook zij hebben alle feiten grondig gecheckt.
Zij zouden mijn boek nooit uitgeven als hun conclusie was dat ik een fantast ben.
” Gladio ‘Agent Kasper’ heet in het echt Vincenzo Fenili.
Hij is 55, heeft de lichaamsbouw van een bokser, de grijnslach van een westernacteur en spreekt perfect Engels.
“Ik heb de Amerikaanse en Italiaanse nationaliteit”, zegt hi J. “Mijn vader George is geboren in Memphis, Tennessee.
Hij verhuisde naar Italië en doceerde er insectenkunde aan de universiteit van Firenze.
Mijn moeder Paola was wiskundelerares.
” Het is voor het eerst dat Vincenzo Fenili niet als ‘Kasper’ maar in eigen naam spreekt.
Het is ook voor het eerst dat hij zich zonder vermomming laat fotograferen.
In het najaar van 1979 werd Fenili gerekruteerd door de Italiaanse geheime dienst SISMI.
“In die tijd was legerdienst nog verplicht.
Mijn moeder had me ingeschreven bij de carabinieri, de militaire politie, en op het einde werd ik ‘opgemerkt’ door officier Olinto Dell’Amico die vroeg of ik interesse had om aan te sluiten bij een ultrageheime eenheid, het stay-behind-netwerk van SISMI.
” Dat netwerk was het door de Navo opgerichte beruchte Gladio? Vincenzo Fenili: “InderdaaD. Ik werd ‘gekozen’ omdat mijn vader een Amerikaan was en omdat ik een pilotenopleiding achter de rug haD. Ze deden me een voorstel dat ik met beide handen aannam.
Ik was amper 20, maar het waren andere tijden.
We zaten middenin de koude oorlog, met het Westen als ‘de goeden’ en de Sovjetunie en haar satellietlanden als ‘de slechteriken’.
Zeker in Italië heerste een grimmige sfeer, met terroristische aanslagen van de Rode Brigades, maar we hadden ook te maken met geweld uit extreemrechtse hoek.
” U had er op dat moment zelf een extreemrechts verleden opzitten als lid van de Italiaanse fascisten.
“Dat klopt, op mijn zestiende werd ik lid van de fascistische jongerenorganisatie Fronte della Gioventù.
Ik was waarschijnlijk in dat milieu blijven hangen, als mijn moeder daar geen stokje had voorgestoken.
Zij schreef me na het middelbaar meteen bij de carabinieri in om me van straat te houden.
Daar kenden ze mijn politieke sympathieën, maar vertrouwden ze erop dat ik ouder en wijzer zou worden.
“De rest van SISMI wist niets van Gladio en heel wat leden van het netwerk kenden zelfs elkaar niet.
Van zodra het Rode Leger met zijn tanks de grens overstak, moesten wij in gang schieten.
Niet als soldaten, maar als een verzetsbeweging.
We stikten in het gesofisticeerde materiaal, hadden onze eigen advocaten, dokters en tandartsen.
Elke twee maanden trainden we in verschillende basissen.
Na de Russische invasie moesten wij de subversie organiseren en de leiders van de marionettenregeringen vermoorden.
” Terroristische activiteiten dus? “Ja, wij werden opgeleid tot terroristen.
Ons stay-behind-netwerk moest de vijand en zijn collaborateurs saboteren.
” In België heeft Gladio een bijzonder slechte reputatie: het netwerk is vaak gelinkt aan de aanslagen van de Bende van Nijvel.
“Over wat mijn Belgische collega’s uitspookten, weet ik niets, maar wat ik wel weet, is dat de val van de muur voor opperste verwarring zorgde.
De bestaansreden van het stay-behind-netwerk viel weg, toch bleef het tot lang na 1989 actief.
Gladio was geen remake van Les gendarmes van Louis de Funès: de leden waren zeer goed getraind en we kregen alles wat we verlangden.
De Amerikanen gaven ons een blanco cheque.
Officieel werd Gladio na het einde van de koude oorlog ontbonden, terwijl het in werkelijkheid nooit opgekuist is.
De reden is simpel: er was te veel in de organisatie geïnvesteerd om ze op te doeken.
Ongeveer 1.
600 mensen kregen hun ontslag, anderen zoals ik werden op ‘active standby’ gezet.
Ik werd ingezet in anti-terreuracties en in de strijd tegen drugs.
” Heel die tijd leidde u een dubbelleven? “Ja, 31 jaar lang.
Ik had een coverjob als piloot.
In het begin vloog ik met een Falcon Learjet hier in Rome voor een luchtvaarbedrijfje dat in werkelijkheid als ‘onderaannemer’ transporten uitvoerde voor het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Tijdens de oorlog tussen Iran en Irak vloog ik vooral op die landen.
We probeerden hen allebei zoveel mogelijk wapens te verkopen.
In de jaren tachtig vloog ik voor Alitalia en kreeg ik losse opdrachten van SISMI.
Alitalia was een perfecte cover.
Ik kon er makkelijk voor een tijdje verdwijnen.
” International Freedom Foundation Begin jaren negentig nam Vincenzo Fenili ontslag bij Alitalia om ‘onrechtstreeks’ voor de CIA te gaan werken.
“Vanuit de States runde de CIA de International Freedom Foundation (IFF), een multinationaal ‘bedrijf’ met hoofdkwartieren in verschillende steden.
Ik kreeg de leiding van het hoofdkwartier in Rome.
IFF was in eerste instantie opgericht om het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime te steunen.
De VS trokken zich onder druk van de publieke opinie officieel uit Zuid-Afrika terug.
Ondertussen trachtten de Sovjets via het ANC de macht te grijpen.
Daarom werd achter de coulissen beslist tot oprichting van IFF.
In de raad van bestuur zat William Colby, ex-directeur van de CIA. IFF was openlijk een CIA-spinoff.
We verzamelden inlichtingen over het ANC en zijn sympathisanten in Europa en probeerden de pers te beïnvloeden.
” Waarom verhuisde u in 1994 naar Cambodja? Vincenzo Fenili: “Ik had ondertussen ook ervaring opgebouwd als undercoveragent in de strijd tegen drugs.
In 1993 infiltreerde ik in een groep Colombiaanse drugsmokkelaars.
Dat mollenwerk resulteerde in de grootste drugsvangst ooit in Italië en is nu nog altijd bekend als ‘Operatie Piloot’.
In die tijd begon het de Italiaanse autoriteiten te dagen dat de maffia een gigantische witwasmachine in Cambodja had opgezet.
De economie draait er op drugs, wapens en witwassen.
Toeristen zijn tegenwoordig dol op Cambodja, en het is waar: Angkor Wat is schitterend en Phnom Penh is een fascinerende staD. Maar schraap die laag vernis eraf en wat overblijft is een groot rovershol.
“Na de vrijlating van Mandela werd IFF opgedoekt.
Ik werd door onze geheime dienst ‘gerecycleerd’ en verhuisde naar Phnom Penh.
Ik moest de geldstromen van de Italiaanse maffia via Cambodjaanse banken in en uit het land in kaart brengen.
‘Onze’ maffia voerde er vrachtwagens vol cash binnen en liet tegen een billijke vergoeding van 15% al dat drugsgeld netjes witwassen.
” Sharky’s In Phnom Penh zocht Fenili contact met zijn oude Amerikaanse vriend ‘Clancy’.
“Ik kende Clancy uit de jaren tachtig, toen hij in Seattle een ‘reisagentschap’ haD. In werkelijkheid smokkelde hij als CIA-agent wapens naar rebellen in BirmA. In Phnom Penh opende ik samen met hem de Sharky’s, een chique, trendy bar, die nog steeds bestaat.
De bar diende als lokaas, en ik kan u verzekeren: Sharky’s was als een pot honing waar de bijen naartoe zoemden.
Er kwamen niet alleen drughandelaars over de vloer, maar ook Iraniërs die zich bezighielden met de smokkel van nucleair materiaal.
Het was de plaats bij uitstek om inlichtingen te verzamelen.
Na een paar jaar begonnen we ons af te vragen waarom niemand iets met die inlichtingen deeD. In het begin dacht ik: ‘Misschien hebben we niet voldoende materiaal verzamelD.’ Je kunt jezelf niet eeuwig blaasjes wijsmaken, want ik maakte mijn rapporten altijd gedetailleerd op.
Er gebeurde niets en iedereen bleef de boel belazeren.
Na een tijd dacht ik: ‘Fuck it’, en besloot met volle teugen te genieten van het gemakkelijke leven in Phnom Penh.
” Tot u samen met Clancy in de nacht van 27 op 28 maart 2008 gearresteerd werd? Vincenzo Fenili: “’Gearresteerd’ zou ik dat niet noemen, wel gekidnapt.
Kijk, ik ben nooit een heilig boontje geweest en om dat te compenseren, vertegenwoordigde ik samen met Clancy in Cambodja een Italiaanse liefdadigheidsinstelling die wereldwijd gevangenen bijstaat.
U kunt zich het leven in een gevangenis in Cambodja niet voorstellen.
Het zijn vieze vergeetputten.
U zou het moeten zien, het is walgelijk.
(aarzelt) Ik heb er zelf 373 dagen gezeten en vind het nog altijd moeilijk om erover te praten.
Maar de ironie wil dat ik in de jaren voor ik er zelf in belandde, probeerde het gevangenisleven voor anderen draaglijker te maken.
Onze liefdadigheidsorganisatie werkte samen met Cambodjaanse politici en met geestelijken zoals de bisschop van Phnom Penh.
We brachten voedsel naar de gevangenis en verdeelden t shirts waarop stond: ‘If you don’t want to serve the time, don’t do the crime.
’ (lacht) Een bijkomend voordeel van die liefdadigheidsorganisatie was dat we meteen ook belangrijke Cambodjaanse notabelen in onze zak hadden.
In onze raad van bestuur zat een senator die lid was van de commissie die de inlichtingendiensten opvolgde.
Op een dag nodigde hij me uit om te gaan eten in het Noord-Koreaanse Pyongyang restaurant in Phnom Penh.
Dat ligt niet ver van de Noord-Koreaanse ambassade en is de favoriete pleisterplaats van Cambodjaanse, Noord-Koreaanse én Westerse spionnen.
Noord-Korea heeft niet zoveel ambassades in de rest van de wereld, waardoor de vestiging in Phnom Penh belangrijk is.
Er zijn ook innige banden tussen Cambodja en Noord-Korea: de familie van wijlen koning Norodom Sihanouk had haar zomerverblijf in Noord-Korea en zijn bodyguards waren Noord-Koreaans.
“Een paar maanden later kreeg Clancy telefoon van een oude CIA-kennis, John Muller, die op dat moment in Bangkok werkte.
Hij vroeg of we langs wilden komen.
Hij vertelde ons dat de Noord-Koreanen geheime faciliteiten hadden waar ze perfecte valse dollars drukten.
” De zogenaamde supernotes? “InderdaaD. Volgens Muller verscheepten de Koreanen scheepsladingen gelD. ‘We zijn ervan overtuigd dat de Noord-Koreaanse ambassade in Phnom Penh een van hun belangrijkste distributiepunten is.
Zien jullie een mogelijkheid om daarover inlichtingen te verzamelen?’ Ik dacht meteen aan mijn senator en aan ons bezoek aan het Noord-Koreaanse restaurant.
Het heeft me maanden gekost om die man te ‘bewerken’, maar uiteindelijk raakte ik via hem tot bij de Noord-Koreaanse ambassadeur.
Langzaam maar zeker raakten we ‘bevriend’.
Ik nodigde hem bij mij thuis uit en hij mij bij hem.
Toen hij me op een bepaald moment vroeg of ik met mijn ervaring als piloot Noord-Korea aan een paar tweedehandsvliegtuigen kon helpen, wist ik dat ik goed zat.
” Waarom vroeg hij dat aan u? “De Noord-Koreaanse vloot bestond uit stokoude Tupolevs en omdat het land totaal geïsoleerd was, geraakten ze niet aan luchtwaardige vliegtuigen.
Een tijd later zag ik de ambassadeur opnieuw: ‘Ik kan de vliegtuigen leveren, maar hoe ga je betalen?’ ‘Cash’, antwoordde hi J. De prijs van een vliegtuig schommelde rond 100 miljoen dollar.
Ik wou het geld zien.
‘Geen probleem’, zei hi J. Hij nam me mee naar een gigantische kelder onder zijn ambassade.
Daar stonden paletten vol dollars.
Ik kreeg een voorschot van een miljoen mee.
Gloednieuwe dollarbriefjes.
“Geheime diensten werken graag met dubbele agenda’s.
De CIA gebruikte mij en mijn partner om te testen hoe ‘veilig’ de kelder van de ambassade was.
Niet dus, want ik raakte er vrij snel in én ik kwam er ook snel achter dat het een VS-operatie was.
Ik belde Muller: ‘Ik moet je dringend spreken, de Noord-Koreanen zijn onderaannemers van de CIA.’ Hij klonk verrast: ‘Ik bel je terug.
’ Ik heb nooit nog iets van hem vernomen.
Een paar dagen later belde de senator.
‘Verlaat de stad nu’, zei hi J. Dat hebben we ook gedaan.
’s Nachts probeerden we de grens met Thailand over te steken, maar we werden op bevel van de Amerikanen opgepakt door een bijzondere divisie van de Cambodjaanse politie.
” Prey Sar Fenili is er heilig van overtuigd: de CIA drukt valse dollars in Noord-Korea om zo wereldwijd clandestiene operaties te kunnen financieren.
“De CIA heeft een lange traditie in het uitvoeren van grote illegale operaties”, zegt hi J. “Die moeten op een af andere manier bekostigd worden.
Je vindt daar geen spoor van terug in de officiële boekhouding.
Een CIA-directeur kan niet naar de bevoegde parlementscommissie stappen en zeggen: ‘Ik heb 300 miljoen dollar nodig voor aanslagen in Mosoel.
’” Maar waarom Noord-Korea? “Dat is het geniale: niemand verwacht dat je intens ‘samenwerkt’ met de baarlijke duivel zelf.
Na mijn arrestatie verloor ik alle contact met Clancy en werd ik uitgeleverd aan de locals en opgesloten in het ‘heropvoedingskamp’ Prey Sar, waar vooral politieke gevangenen zitten.
‘Ben je rijk?’, vroegen ze.
Vervolgens is mijn moeder de Cambodjanen beginnen betalen om mij in leven te houden.
Zij geloofde dat het chantagegeld me vrij zou krijgen, terwijl het alleen de hebzucht aanwakkerde.
Ze heeft 200.
000 euro voor me opgehoest.
” Werd u geholpen door de Italiaanse overheid? “Die had me afgeschreven.
De Amerikanen kwamen me in het strafkamp opzoeken en beloofden me hulp als ik mee zou gaan naar de VS.
De keuze was simpel: sterven in Amerika of sterven in CambodjA. In het door en door corrupte Cambodja kon ik mezelf nog tijd kopen.
Ik heb er drie keer proberen ontsnappen.
Met de hulp van een Franse diplomaat is me dat uiteindelijk ook gelukt.
” Is uw leven nu in gevaar? “Ik beschouw de media-aandacht als een soort levensverzekering.
Ik heb gebroken met alle oude kameraden en leef teruggetrokken met vrouw en kind op een boerderij op het platteland niet zo ver van Rome.
Zolang ik in Italië blijf, ben ik relatief veilig.
Van zodra ik de grens oversteek, ben ik vogelvri J.” Epiloog Vandaag is CIA-agent John Muller in Bangkok CEO van de beveiligingsfirma Muller & Associates.
Mails worden niet beantwoord, de telefoon schakelt over op fax en faxen van een nieuwsgierige journalist belanden vermoedelijk meteen in de papiermanD. CIA-agent ‘Clancy’ heet in het echt Gale ‘Coke’ Mead en werkt vandaag in Washington als ‘business development manager’ voor de ‘private contractor’ DBM Global Services.
Zijn specialiteit: het leveren van niet-dodelijke wapens en militaire apparatuur aan buitenlandse regeringen.
In het beantwoorden van een paar vragen over zijn oude vriend Vincenzo Fenili heeft Coke geen zin.
‘I have nothing to say’, mailt hi J.

De Churchill factor      Johnson Boris      Biografie

Is het mogelijk om over Churchill een vervelende biografie te schrijven? Neen toch! Sir Winston was “bigger than life”, een van de winnaars van de Tweede wereldoorlog, en raar maar waar van de Nobelprijs voor literatuur.
De conservatieve Londense burgemeester Boris Johnson heeft er zich aan gewaagD. Door zijn mateloze idolatrie en persoonlijke politieke bijbedoelingen slaagt Johnson wel degelijk in het onmogelijke: een saaie en genante hagiografie afleveren over Churchill.
Een halve eeuw geleden, op 24 januari 1965, overleed Winston Churchill, een van de grootste politieke leiders van de 20ste eeuw.
Zijn staatsbegrafenis was rechtstreeks te volgen op radio en tv wereldwijD. Ik herinner mij nog de stem van Roger Simons die zaterdag.
Net 10 jaar daarvoor was Churchill afgetreden als premier.
Hij bleef tot een paar maanden voor zijn dood in het Lagerhuis zetelen.
De conservatieve Boris Johnson -door mensen die dat woord niet begrijpen “flamboyant” genoemd- was één jaar oud toen Churchill zijn laatste sigarenrook inhaleerde.
Johnson heeft 'De Churchill Factor' niet chronologisch maar thematisch opgebouwD. Dat is een goed idee, tenzij je elk hoofdstuk besluit met telkens dezelfde langdradige loftuitingen over het genie van die unieke persoon.
En als je ook Churchills vele blunders, onnodige offers van eigen manschappen in zinledige maneuvers, onsympathieke aspecten van zijn persoon en misdaden tegen de mensheid eerlijk had behandelD. Niet dus.
Zelfdestructie Als het over de allesverwoestende, honderden mensenlevens eisende en strategisch volstrekt nutteloze tapijtbombardementen op cultuurstad Dresden gaat, kijkt Johnson vrolijk de andere kant op.
Ook over de vernietiging van de Franse oorlogsvloot, 1350 matrozen inbegrepen, in de haven van het Algerijnse Oran, die nochtans met zeemijnen compleet geïsoleerd was van open zee, drapeert hij de mantel der liefde.
De superieure Franse oorlogsbodems moçhten niet in Duitse handen vallen.
Bij andere massamoorden zucht Johnson dat het niet anders kon en dat Churchill tranen met tuiten weende als hij dacht aan de menselijke offers.
Zo is het gemakkelijk.
Dat Churchill heelder bevolkingsgroepen tot in het diepste van hun wezen minachtte en beledigde, moet kunnen, vindt de auteur, het politiek correcte eenheidsdenken bestond nog niet.
Sorry homoseksuelen, communisten, Afrikanen, Aziaten, Arabieren, geestelijk gehandicapten en immigranten.
Boris Johnson noemt Churchill ook met beate bewondering "de architect van het moderne Midden-Oosten”.
Fraai werkstuk! Mosterdgas na de maaltijd Verschillende keren was Churchill van plan om militair tussenbeide te komen in de jonge Sovjet-Unie.
Dat zou de Russen 70 jaar tirannie bespaard hebben, mijmert Johnson.
Over het alternatief, en de afloop van de tweede wereldoorlog, maakt hij zich geen zorgen.
Voorts bleef Churchill altijd, tot tijdens de tweede wereldoorlog, een voorstander van het gebruik van mosterdgas.
Gelukkig kreeg hij die keer niet zijn zin.
Notoire overloper Winston Churchill is de zoon van een Amerikaanse moeder die hij adoreerde, en een moeilijke aristocratische vader, telg van het geslacht Marlborough, gewezen minister van financiën en sifilislijder.
Het parcours van Winston was er een met veel blutsen en builen.
Hij begon zijn carrière in de oorlogsjournalistiek en het leger.
Die combinatie leidde tot spannende reportages, in de ik-persoon, op vier continenten.
Een tijdlang was hij de best betaalde verslaggever van Groot-Brittannië.
In 1900 kwam Churchill voor de Conservatieve Tories in het Lagerhuis, vier jaar later stapte hij over naar de liberale Whigs.
Tot aan de vooravond van de tweede wereldoorlog was hij een aantal keren minister.
Hij stapte opnieuw over naar de Conservatieven nadat hij de Liberalen door zijn recalcitrant gedrag nagenoeg had gedecimeerD. Partijtrouw was nooit zijn sterkste kant.
In oktober 1914 organiseerde Churchill de verdediging van Antwerpen tegen de Duitsers, en dat liep met een nog veel erger fiasco af dan het ponton onlangs ter herdenking van de havenblokkade.
De enige verkiezingen die hij echt won, waren die van 1951.
"Uitvinder van de tank" Boris Johnson Boris Johnson bezoekt onder meer het Ploegsteertbos, Plug Street zoals de Britten het noemden.
Churchill was daar ooit om de mogelijkheden van de tank, een nieuw wapen, te bestuderen.
Johnson doet alsof de tank is bedacht door Churchill.
Het boek begint op 28 mei 1940 toen het oorlogskabinet van premier Churchill moest beslissen of het zou ingaan op een vraag tot onderhandelen van Hitler, via Mussolini.
De regering van nationale eenheid aarzelde, maar Churchill kon iedereen overtuigen om het vredesvoorstel van de nazi’s af te slaan.
Churchill was nog geen drie weken eerder vrij toevallig premier geworden, nadat Lord Halifax zijn kandidatuur had ingetrokken.
Tot 1942 leed Churchill, en met hem de geallieerden, alleen nederlagen, onder meer de mislukte campagne in Noorwegen.
Maar hij hield koppig vast aan zijn oorlogswil, ook omdat hij zich de nazistische optochten en beangstigende marsen in Duitsland uit de jaren '30 levendig herinnerde.
Voortdurend slaat Johnson de lezer om de oren met “de immense fysieke en morele moed van Churchill die buiten iedere twijfel staat”.
Tientallen keren vermeldt hij dat Winston dapper was als een leeuw, onverschrokken, en nog een pak synoniemen van moedig.
Churchill was misschien wel de grootste redenaar uit de geschiedenis, beter zelfs dan Martin Luther King… Een dikke baby in een paarse 'onesie' Dat Churchill een excentrieke man van extremen was, komt te weinig uit de verf.
Hij zag er vaak uit als een dikke bejaarde baby, als een verwend kind dat altijd zijn zin kreeg.
Hij had een ongewone hang naar luxe en naar overvloedig eten en drinken.
Wellicht rookte hij 250.
000 Havanna’s.
Voor een man die ooit een zwakke scholier was, en die niet naar de universiteit ging, heeft hij het verbazingwekkend ver geschopt.
Als volwassene bleef hij in een paarse hansop, een onesie dus, door Chartwell-manor of Blenheim-castle banjeren, op de voet gevolgd door zijn rosse kat.
Een raszuivere afstammeling van dat historische dier woont trouwens nog altijd in het Churchill-huis.
Chartwell was de eerste tekstverwerker uit de geschiedenis, merkt Johnson op.
Tientallen bedienden gingen voortdurend in de enorme bibliotheek op zoek, als een google-machine, naar wat Churchill vanuit zijn bad bevolen haD. Daarna vuurde hij zijn teksten af op een even groot leger stenografen.
Churchill heeft inderdaad meer geschreven dan Dickens en Shakespeare samen, maar hij liet bijna alles door anderen researchen en noteren.
En die Nobelprijs voor Literatuur? Die kun je zien in Chartwell.
Churchill kreeg de prijs in '53 "for his mastery of historical and biographical description as well as for brilliant oratory in defending exalted human values".
Hij schreef oorlogsverslagen (vier volumes over de Eerste, en zes over de Tweede Wereldoorlog) en verschillende biografieën.
Verenigd Europa Al in 1930 was Churchill voorstander van de Verenigde Staten van EuropA. Ook na de tweede wereldoorlog, als oppositieleider, sprak hij zich in die richting uit.
Maar als typische Tory liet hij in het midden of Groot-Brittannië volwaardig deel moest uitmaken van dat Europa, of alleen maar aan de zijlijn zou staan supporteren… Churchill was een merkwaardige combinatie van reactionair en progressief, van elitair en volks.
Hij steunde vanaf een bepaald ogenblik het stemrecht voor en de gelijke betaling van vrouwen.
Hij steunde enkele sociale maatregelen, en de rechten van vakbonden.
Hij deed dat vooral om de sociale vrede te bewaren, en het Britse prestigeverlies door de schrijnende armoede in achterbuurten van grote steden weg te wissen.
Hij wilde dat de rijken grootmoedig waren voor de dankbare arbeidersklasse en werkloze sukkelaars.
Maar dat Churchill de verzorgingsstaat zou hebben geïntroduceerd is even onwaar als de bewering dat de nazi’s de sociale zekerheid hebben ingevoerD. Misbruik en dubbele agenda Boris Johnson put vrolijk uit de vele apocriefe verhalen over Churchill waarvan helemaal niet zeker is dat ze inderdaad in de buurt van sir Winston gebeurden.
Als schrijver-journalist laat hij een lekker verhaal niet verknoeien door de gecheckte waarheiD. Maar ook alom bekende geestigheden herhaalt hij vrij nodeloos in een veel slappere versie dan wat elders al werd opgetekenD. En iemand moet Boris Johnson ook eens vertellen dat niet alle National Trust-bezoekers aan Chartwell en Blenheim “pelgrims" zijn, en dat niet iedere Winston wereldwijd naar Churchill is genoemD. Erg mooi in dit boek zijn wel drie fotobijlagen van telkens zowat 10 bladzijden met veelal onbekende kiekjes.
Voor de rest is dit een onvolkomen werkstuk dat, ook door de verrassend matte stijl van Johnson, en de weinig inspirerende vertaling, almaar meer verveelt en enerveert.
Het ergste is natuurlijk dat Boris Johnson Churchill misbruikt om zijn eigen dissident gedrag binnen de Conservatieve partij goed te praten, en zijn ambities voor het leiderschap van de Tories, en dus van het land, vaart te geven.
Boeken over Churchill, prima, maar dan wel van de hand van objectieve historici, please, en niet van een politicus met een driedubbele agendA.

De Europese droom      Rifkin Jeremy      Europese geschiedenis

Is de Europese droom een utopie geworden? Houdt het falen van de monetaire muntunie ook in dat we het culturele ‘eenheid in diversiteit’ idee voorgoed moeten begraven? Wat zijn daarvan de implicaties, gevolgen, en kansen? Welke stappen moeten we ondernemen om van Europa opnieuw een sterk, invloedrijk continent te maken? En hoe kijken andere continenten nu naar Europa? Jeremy Rifkin, auteur van het veelgeprezen boek The European Dream, en Indisch politiek wetenschapper Rajeev Bhargava geven hun ‘outsiderperspectief’ op de huidige staat van EuropA. Journalist en onafhankelijk expert Mia Doornaert modereert het debat.
Hoe langer de Eurocrisis aanhoudt, hoe langer de Europese droom lijkt te verglijden in een nachtmerrie.
De crisis treft het geïntegreerde Europa harD. De monetaire unie zou economische groei moeten bewerkstelligen en daarmee ook de politieke invloed van Europa vergroten, maar de laatste jaren lijkt het tegendeel waar.
Deze evolutie blijkt ook nefast voor de eenmaking en integratie van EuropA. De hoop om te groeien naar een Europese identiteit heeft plaatsgemaakt voor een grotere nationale assertiviteit, of zelfs chauvinisme, en extreem-rechtse stemmen slagen erin anti-Europese slogans te verkopen aan het grote publiek.
Reeds in 2004 publiceerde Jeremy Rifkin het boek The European Dream: How Europe’s Vision of the Future Is Quietly Eclipsing the American Dream waarin hij Europa beschreef als een economische ‘supermacht’.
Volgens hem was Europa een gigantisch laboratorium voor het herdenken van de toekomst van de mensheiD. Hij was ervan overtuigd dat de Europese Unie het potentieel in zich droeg om een echte wereldspeler te worden en dat Europa veel beter dan Amerika was voorbereid op de uitdagingen van de globaliseringtrend van de 21ste eeuw.
Maar de crisis daagt de Europeanen en de vitaliteit en leefbaarheid van hun droom uit.
Is Europa’s pleidooi en engagement voor culturele diversiteit en vredig samenleven groot genoeg om de crisis, die het oude continent op dit moment in de ban houdt, te overwinnen? Tijdens dit programma geeft Jeremy Rifkin (foto) een update van zijn Europese droom.
Hoe staat het met de Europese idealen sinds de publicatie van zijn boek acht jaar geleden? Als aanvulling op dit Amerikaanse perspectief presenteert Rajeev Bhargava zijn visie vanuit India, één van de sterkst groeiende economische markten wereldwijD. Getting Smaller* - Dimensies en perspectieven van een krimpend Europa Europa is vandaag het resultaat van een 60 jaar durend proces waarin de lidstaten zich geleidelijk konden aanpassen aan nieuwe Europese realiteiten.
Het is een constante evenwichtsoefening gebleken tussen de soevereiniteit van de staten en het veeleisende politieke beslissingsproces en verdere Europese integratie.
Vandaag blijkt deze evenwichtsoefening de inzet te zijn geworden van een Europa dat lijdt onder een zware economische crisis, geopolitieke aardverschuivingen en complexe vraagstukken rond taal en identiteit.
Kunnen we deze nieuwe werkelijkheid ombuigen in ons eigen voordeel en hoe moeten we dit dan doen? In dagblad Trouw vind je een interessant interview met Jeremy Rifkin, een Amerikaanse econoom.
Rifkin verwacht dat in Europa de derde industriële revolutie zal beginnen (helaas is dit interview niet online te vinden).
Deze revolutie is een omslag naar een duurzame economie.
We kunnen de Amerikaanse droom inruilen voor de Europese droom, aldus Rifkin.
Het is wel grappig dat juist een Amerikaan denkt dat Europa geknipt is voor de omslag naar een duurzame economie.
Volgens Rifkin is een omslag onvermijdelijk vanwege de komende oliecrisis, maar sommige landen / gebieden zullen er beter mee om kunnen gaan dan andere.
Rifkin verwacht dat de Europese combinatie van regionale diversiteit met onderlinge afhankelijkheid een creatieve uitwisseling tussen regio’s zal opleveren.
“Europa is de eerste netwerkstaat.
Er zijn 270 regio’s die ieder voor zich kunnen bepalen hoe zij schone energie kunnen opwekken en uitwisselen.
” Het is gunstig dat Europa nu al leidt in de ontwikkeling van schone energie, met name van waterstof.
Een andere energiehuishouding is de sleutel tot minder oorlog en milieuvervuiling.
Daarom spreekt Rifkin van de Europese Droom.
Voor de toekomst van de wereld is de Amerikaanse Droom, waarin individueel succes centraal staat, niet meer geschikt.
Europa heeft een duidelijk visie op de toekomst waarin succes in duurzaamheid en vreedzaamheid centraal staan.
Het is tijd voor een nieuwe droom.

Van burger tot onderdaan      De Man Jos      Maatschappij

In zijn laatste boek haalt auteur Jos De Man bijzonder scherp uit naar de oligarchie, de Europese Unie en het multiculturalisme.
Volgens Jos De Man is de democratie failliet en is de Europese burger de jongste decennia, onmerkbaar bijna, gedegradeerd tot een machteloze speelbal in handen van de politieke elite en de financiële instellingen.
Europa wordt bestuurd door de oligarchie: een select groepje van financiers, toppolitici, bestuurders van de belangrijkste multinationals en de hogere internationale bureaucraten.
Deze vet betaalde superklasse heeft de werkelijke macht in handen en bepaalt in de achterkamertjes van de Europese Unie, ver weg van elke democratische controle, het werkelijke beleid in EuropA. Het gaat hier volgens de auteur niet zozeer om een vastomlijnd plan of een samenzwering.
Het gaat voornamelijk om netwerken met gelijklopende belangen: "De verstrengeling tussen de financiële sector en de top van de politieke klasse is het meest opvallende kenmerk van de huidige gang van zaken.
Zodoende ondermijnt de oligarchie de democratie”, schrijft De Man, "want de Europese Unie is niets anders dan een permanente staatsgreep tegen de democratie en heeft van de burgers onbeduidende 'onderdanen' gemaakt, die ondanks het feit dat ze op regelmatige tijdstippen kunnen deelnemen aan 'democratische' verkiezingen, geen invloed van belang meer kunnen uitoefenen.
" "Elke stap in de richting van een Europese staat is een voldongen feit dat niet meer teruggedraaid kan worden.
Dat is ook een van de redenen waarom het Europees Parlement geen parlement is.
Het kan geen richtlijnen afschaffen.
Het heeft in de 35 jaar van zijn bestaan nog nooit een Commissie wandelen gestuurd, want daarin zetelen natuurlijk de toppolitici van de partijen waartoe ook de meeste Europarlementsleden behoren.
Het Europese establishment is ook als de dood voor een referendum.
De elite heeft de macht en het gelD. Dat moet hen in staat stellen om hun totalitaire plannen tot het bittere einde uit te voeren.
Het Zwitserse model is natuurlijk aantrekkelijk omdat het via referenda de besluitvorming zo dicht mogelijk bij de burger legt.
De Europese Unie doet net het omgekeerde.
Iedere stap voorwaarts in de richting van een Europese staat is een stap achteruit voor de democratie.
Er zal dus nooit een globaal referendum over de toekomst van Europa komen.
" "Zo werkt dat!" schrijft Jos De Man verder: "Iedereen die macht heeft, wil nog meer macht.
Dat is een mechanisme dat al van in het begin in Europa opduikt.
De strategie is opmerkelijk, en lijkt op een spelletje landjepik.
Men pakt de burger een stukje soevereiniteit af, en wanneer hij, in slaap is gewiegd door de media, die heel vaak niet reageren, gaat men een stap verder.
Eerst gaat men heimelijk te werk, maar naarmate de macht groter is geworden, wordt men schaamtelozer.
Romano Prodi, voormalige voorzitter van de Europese Commissie, gaf onomwonden toe dat de eventuele mislukking van de euro de kans zou bieden om nog meer macht naar Brussel te sluizen.
" De Man geeft Prodi geen ongelijk: "Nogal wat politici beschouwen de euro als de grootste zorgverstrekker van de Europese identiteit.
Maar dat is natuurlijk fout, want het is precies de euro die Europa zo zwaar verdeelD. Onder impuls van de euro gaat de welvaart in sneltreinvaart achteruit.
Vooral in de zuidelijke landen, waar de crisis enorme ravages aanricht.
Ravages die vermeden hadden kunnen worden indien de euro niet was ingevoerD. Men heeft Europa in ellende gestort om het megalomane project van een soort 'Verenigde Staten van Europa' te realiseren.
Onder de noemer van de globalisering heeft men het pad geëffend voor ongebreidelde speculatie.
" Volgens De Man verbetert globalisering vooral het lot van financiers, oliemagnaten, wapenhandelaars, drugbaronnen en mensensmokkelaars: "Als globalisering het project is om de politieke macht te bundelen en aan de soevereiniteit van de naties te onttrekken, dan is de conclusie onvermijdelijk dat de democratie het loodje legt.
" Maar ook de zogenoemde multiculturele samenleving brengt volgens de auteur geen soelaas.
De Europese leiders waarschuwen tegen 'separatisme', maar dat maakt op Jos De Man weinig indruk: "De Basken zeggen "wij zijn Basken", de Catalanen zeggen "wij zijn Catalanen" en de Vlamingen zeggen "wij zijn Vlamingen.
De Europese identiteit bestaat niet.
" Dat komt omdat identiteit van generatie op generatie wordt doorgegeven en gegrondvest is op een eigen cultuur en op specifieke gemeenschappelijke belangen en opvattingen.
" "Als 'multicultureel' wil zeggen dat hier verschillende culturen of etnische groepen naast elkaar leven, ja, dan is onze samenleving multicultureel.
Maar van echt samenleven is geen sprake.
De tendens is segregatie, de realiteit is segregatie.
En waar is die verrijking? Ik zie ze niet.
De werkloosheid stijgt, de criminaliteit neemt ontzettend toe.
Wat hebben wij in België gemeen met Bulgaren, Roemenen of Italianen? Het multiculturalisme knielt voor het altaar van de heilige diversiteit.
Maar diversiteit is geen waarde op zich.
Het is meestal een bron van problemen.
Dat moeten zelfs de meest verstokte aanhangers van de politieke correctheid en de gelijkheidswaan intussen al opgemerkt hebben.
Het mislukte multiculturalisme is een aanslag op onze democratische instellingen.
Omdat het – onder het mom van tolerantie – de veiligheid van de burgers prijsgeeft, terwijl het beschermen van de ingezetenen de eerste opdracht is van de overheiD. Én omdat steeds meer toegevingen gedaan worden aan een totalitaire leer die de grondslagen van de democratie verwerpt, met name de scheiding van kerk en staat, de gelijke rechten van vrouwen en de vrije meningsuiting.
" En zo maakt Jos De Man ruim 340 pagina's lang verbeten komaf met het 'instituut' Europa en de daarmee verweven belangengroepen.
Hij biedt echter in dit boek, dat je mag zien als een politiek pamflet, geen alternatief.
Volgens De Man zijn er zeer weinig argumenten om een rooskleurige toekomst te schetsen.
Niet wat de multiculturele samenleving betreft, en niet wat de Europese Unie betreft.
De euro is volgens de auteur de doodsteek van de democratie.
en zal de oligarchie al haar macht en invloed aanwenden om in versneld tempo een Europese bankunie, een Europese regering met een Europese minister van Financiën te installeren, om dan uiteindelijk Europese belastingen te kunnen heffen.
Tegen die tijd heeft de burger al zijn soevereiniteit ingeleverd en wordt hij een machteloze onderdaan van een instituut dat hij niet meer zal kunnen controleren.
Ook het Europa van de regio's zal volgens De Man de onafwendbare afbouw van de democratie niet kunnen stuiten omdat nog meer wetten en maatregelen door Europa aan de lokale besturen zullen worden opgelegD. In die zin is 'Van burger tot onderdaan' een somber boek om te lezen, temeer er zowat geen verwijzingen zijn naar de positieve aspecten die de Europese Unie ondertussen ongetwijfeld heeft gerealiseerD. Dat maakt het boek toch wat eenzijdig zodat ik met spanning wacht op een auteur die hier met kennis van zaken wat weerwerk aan kan bieden.

In naam van God      Armstrong Karen      Menswetenschappen

“In het westen neemt men nu als vanzelfsprekend aan dat religie van zichzelf gewelddadig is,” zo schrijft Karen Armstrong in haar nieuwste boek ‘In naam van God’.
Maar is dat wel terecht? De definitie van religie Om te beginnen zullen we religie eerst moeten definiëren; iets wat niet gemakkelijk is volgens Armstrong.
“Het is nu in de academische wereld al zo’n vijftig jaar duidelijk dat er geen universele definitie van religie te geven is.
” In het westen zou men religie zien als een coherent systeem van drie vereisten: geloofsopvattingen, instellingen en rituelen rond een bovennatuurlijke goD. Beoefening van een religie is in principe privé en afgesloten van alle ‘wereldse’ activiteiten.
Maar als we het woord ‘religie’ proberen te vertalen naar andere talen dan is dat onmogelijk.
De term die wij als religie kennen in het westen bestaat in het Arabisch, Hebreeuws, Grieks of Latijn niet.
Wanneer het Latijnse woord ‘religio’ gebruikt wordt, heeft dit voor velen verschillende betekenissen.
Zo verwees het in Europa naar het kloosterleven en gaf de term het onderscheid aan tussen de monnik en de seculiere priester, die leefde en werkte in de werelD. En voor Augustinus was religio geen stelsel van rituelen en doctrines of een geïnstitutionaliseerde historische traditie, maar een persoonlijk contact met de transcendente aanwezigheid die we God noemen, tevens een band die ons verenigt met het goddelijke en met elkaar.
Eerder interviewde Scientias Matthew Kneale; ook hij vindt het lastig om religie te definiëren.
Zo worden volgens hem radicale bewegingen ook met religie in verband gebracht, terwijl hij van mening is dat deze puur politiek zijn en niets met religie te maken hebben.
Volgens Armstrong sluit alleen het protestantse christendom aan bij de westerse opvatting van religie.
“De gewoonte om religie en politiek gescheiden te houden, is nu in het westen zo ingeburgerd dat het voor ons moeilijk is in te schatten hoe nauw de twee in het verleden verweven waren.
Het ging er nooit simpelweg om dat de staat religie ‘gebruikte’; de twee waren niet te scheiden want als je de twee uit elkaar wilt halen, is dat zoiets als proberen de gin aan de cocktail te onttrekken.
” De zingeving van oorlogvoering Chris Hedgens, oorlogscorrespondent voor The New York Times en gequoteerd in het boek van Armstrong is van mening dat onze reactie op geweld nog steeds voortleeft in onze aarD. “Oorlog maakt de wereld begrijpelijk, een zwart-wittableau van zij en wi J. In een oorlog wordt het denken tijdelijk buiten werking gesteld, vooral het kritisch denken over jezelf.
Iedereen maakt zich ondergeschikt aan de ultieme inspanning.
Wij zijn één.
De meesten van ons zijn bereid oorlog te accepteren zolang we deze een plaats kunnen geven in een geloofssysteem dat het komende lijden voorstelt als iets wat noodzakelijk is voor een hoger doel, want mensen hebben niet alleen behoefte aan geluk, maar ook aan zingeving.
En tragisch genoeg is oorlog soms de krachtigste manier in een menselijke samenleving om zingeving te bereiken.
” Religie en staat: niet te scheiden Vroeger, voordat de moderne tijd aanbrak, was religie verbonden aan alle aspecten van het leven.
Activiteiten, die wij nu als werelds beschouwen, waren vroeger heilig; de jacht, landbouw, de opkomst van een staat, handel maar ook het dobbelspel en een touwtrekwedstrijD. Ook oorlogvoering was heilig.
Volgens Armstrong zijn mensen wezens die een grote behoefte hebben aan zingeving; we zijn anders geneigd om makkelijk wanhopig te worden.
Mensen willen antwoorden: “We vinden het verbazingwekkend dat we hier überhaupt zijn en willen weten waarom”.
Hoe ontstond die zingeving die mensen in religie terugvinden? Dat heeft onder andere te maken met onze drie breinen, die volgens Armstrong wat ongemakkelijk naast elkaar functioneren.
Onze erfenis: drie breinen Mensen hebben drie breinen; het eerste erfde wij van de reptielen en is ons ‘oude brein’.
Dit brein bevat mechanismen die ons aanzetten onszelf te voeden, te vechten, te vluchten en voort te planten.
Dit is een egoïstisch brein: alles werd gedaan om voedsel te vergaren en het eigen bestaan te verzekeren.
Deze genen werden steeds door de sterkste doorgegeven waardoor zelfzuchtige impulsen werden geïntensiveerD. Over dit oude brein heen kwam 120 miljoen jaar geleden het limbisch systeem.
Dit brein zorgt er voor dat mensen hun kroost voeden en beschermen en in staat zijn om bondgenootschappen te vormen met andere individuen.
Dit is een keerpunt: mensen kunnen nu niet alleen zichzelf liefhebben maar ook anderen.
Twintigduizend jaar later ontstond ons derde brein: de neocortex.
Dit hersendeel is verantwoordelijk voor ons denkvermogen en zelfbewustzijn waardoor we in staat zijn om enige afstand te nemen van onze instinctieve en primitieve emoties.
Maar wat hebben deze drie breinen met religie te maken? De vroegste vorm van religie Jagers en verzamelaars waren afhankelijk van het doden van dieren; er moest immers gegeten worden.
Zij waren hier toe in staat mede door hun oude brein, geërfd van de reptielen.
Maar het limbisch systeem bezorgde hen mogelijk een ongemakkelijk gevoel.
Dit kunnen we volgens Armstrong niet alleen afleiden uit archeologische vondsten zoals grotschilderingen maar ook uit de rituelen van moderne stammen.
“Omdat zij de dieren moeten doden die zij als vrienden en beschermers beschouwen, proberen zij hun angst te temperen met een rituele reiniging.
” De vroegste vorm van religie had dus te maken met het feit dat het leven afhankelijk was van de dood van andere wezens.
De daaropvolgende rituelen hielpen mensen om dit onder ogen te zien.
Hoewel jagers voorafgaand de jacht een bezwaard gevoel hadden, werd dit gevoel tijdens de jacht vervangen door een heel ander gevoel: een roes.
“Bij de activiteit van jagen, roven en vechten wordt onze zetel van emoties overspoeld door serotonine, de neurotransmitter die verantwoordelijk is voor het gevoel van extase dat we ook associëren met bepaalde vormen van religieuze beleving.
Zodoende werden deze gewelddadige ondernemingen opgevat als natuurlijke religieuze activiteiten.
” Iemand die vecht en daarbij anderen dood, voelt dan ook een soort zelfbevestiging die anderen in rituelen vinden.
Alles wijst erop dat grootschalig georganiseerd geweld vanaf het eerste begin niet in verband stond met religie, maar met georganiseerde diefstal.
Oorlog en Mythologie Volgens Armstrong vecht men niet alleen om nobel te zijn maar ook om te ontsnappen aan het saaie en zinloze van het gewone huiselijke bestaan.
Maar door ons limbisch systeem in de hersenen voelen wij ons er achteraf wel schuldig over.
Daarom omhullen we al het geweld in een mythologie.
Dit heeft als functie om afstand te scheppen tussen ons en de vijanD. Niet alleen Armstrong maar ook professor Simon Harrison beschrijft dit in een eerder gepubliceerd artikel op Scientias.
Soldaten overdrijven de verschillen van ras, religie of ideologie zodat de vijand geen mens meer is maar een monster.
Toch blijkt uit onderzoek van brigadegeneraal S.
L.
A. Marshall van het Amerikaanse leger dat men niet altijd zo overtuigd een ander kan doden.
Uit interviews met veteranen uit de Tweede Wereldoorlog blijkt namelijk dat slechts 15 tot 20 procent rechtstreeks op de vijand kon schieten en dat de rest dit probeerde te vermijden of methoden bedacht om dit te verbergen.
Om efficiënte soldaten te creëren en dit te voorkomen moet men de emoties kunnen onderdrukken, net zoals monniken en yogi’s doen volgens Armstrong.
De roes van de soldaat Psychiaters die oorlogsveteranen behandelen voor een posttraumatische stressstoornis hebben opgemerkt dat de eerder genoemde zelfbevestiging die wordt ervaren bij een eliminatie bijna erotisch is.
Zo beschreef een Vietnamveteraan een foto van zichzelf waarop hij twee afgehakte hoofden aan de haren omhooghielD. Gequoteerd in het boek: “Hij zei dat de oorlog een hel was, een plaats waar gek volkomen natuurlijk was en alles onbeheersbaar was, maar hij sloot aldus af: ‘Het ergste wat ik over mezelf kan zeggen, is dat ik in de tijd dat ik daar was, echt leefde.
Ik hield ervan zoals je van de roes van adrenaline kunt houden, zoals je van je vrienden kunt houden, je vaste kameraden.
Zo onecht en tegelijk het echtste wat me ooit is overkomen.
En misschien is het voor mij nu het ergst dat ik in vredestijd leef zonder een mogelijkheid die roes weer te beleven.
Ik haat waar die roes mee te maken had, maar ik hield van die roes’.
” Het trauma: de agrarische revolutie Hoewel er in de tijd van de Jagers en verzamelaars al gedood werd ontstond echte oorlog pas na de agrarische revolutie.
Dit was volgens Armstrong een zeer traumatische ervaring voor de mensheiD. Dit is ook het punt waar men zich nog meer op mythologie ging focussen.
In de periode daarvoor was een groep mensen afhankelijk van elkaar; zij konden alleen overleven als iedereen het beschikbare voedsel eerlijk verdeelde.
Maar met de landbouw kwamen overschotten die een kleine groep vervolgens kon gebruiken om zichzelf te verrijken en een monopolie op geweld op te bouwen en daardoor de rest van de bevolking kon domineren.
Armstrong: “Alles wijst erop dat grootschalig georganiseerd geweld vanaf het eerste begin niet in verband stond met religie, maar met georganiseerde diefstal.
” Oorlogvoering werd onmisbaar in de tijd van de agrarische revolutie; “de heersende klasse moest haar macht over de boerendorpen in stand houden, landerijen beschermen tegen aanvallers, meer land veroveren en zelfs de miniemste vorm van ongehoorzaamheid meedogenloos onderdrukken.
” Het verband: de staat, religie en geweld “Elke grote geloofstraditie heeft dan ook het politieke bewind gevolgd waarin ze opkwam; geen enkele geloofstraditie is een wereldreligie geworden zonder de bescherming van een militair machtig rijk.
” Volgens Armstrong kunnen we ons geen simplistische veronderstellingen veroorloven over de aard van religie of de rol ervan in de werelD. Het is volgens haar gecompliceerder dan dat.
Zo merkt zij op dat militaire macht en religie van essentieel belang waren voor de staat, maar ook dat deze twee al vanaf het begin te maken hadden met het dilemma van noodzakelijk gewelD. “Premoderne mensen die bij politiek betrokken waren, dachten in religieuze termen en dat het geloof deel uitmaakte van hun poging tot zingeving in de werelD.” In het tweede deel van dit artikel, dat op zaterdag 18 april 2015 gepubliceerd zal worden, past Scientias, samen met een deskundige, deze theorie van Karen Armstrong toe op de actualiteit en gaan wij dieper in op onder andere de relatie tussen religie en de JihaD. Geweld heeft bijna altijd ook met politiek te maken, en niet alleen met religie, betoogt godsdienstwetenschapster Armstrong.
En alle religies koesteren tegelijk ook het mededogen.
Een genuanceerd boek in tijden van extremisme.
IS, Charlie Hebdo, of zomaar een berichtje uit de krant: “In het oosten van India zijn zondag minstens drie moslims levend verbrand, toen meer dan 3.
000 hindoes hun dorp bestormden en huizen in brand staken.
Het zou gaan om een wraakactie, nadat een jongeman uit een hindoeïstisch dorp dood werd teruggevonden.
Hij was ervandoor gegaan met een moslimmeisje.
” ‘In naam van God’ is goed getimed, hoewel er natuurlijk niets nieuws onder de zon is.
Het boek van Karen Armstrong, één van de meest onderlegde godsdienstwetenschapsters en -auteurs (en ex-non), is één lange conflictgeschiedenisles, aan de hand van religieuze kwesties.
Van Gilgamesj over Zarathoestra, Jezus en Luther tot Al QaedA. Voor wie het teveel wordt, vat ze alles netjes samen in een goede inleiding en nawoorD. Geweld is politiek Het uitgangspunt van Armstrong is duidelijk: de moderne samenleving heeft van het geloof een zondebok gemaakt.
Men neemt als vanzelfsprekend aan dat religie inherent gewelddadig is.
Ze put zich uit in 600 bladzijden argumenten om aan te tonen dat dat niet zo is.
Het geweld zit in ménsen ingebakken, en in stààtsstructuren.
Onder wat op het eerste gezicht religieus geweld lijkt, schuilt heel vaak, zeg maar bijna altijd, een politieke verklaring.
De vijand wordt bijvoorbeeld ont-menselijkt, en daarvoor worden religieuze middelen gebruikt.
Maar eigenlijk is het een politieke vijand, geen religieuze.
Veel van het geweld in Pakistan, Afghanistan, het Midden-Oosten, is daarom terug te voeren op het koloniale bewind, betoogt Armstrong, net zoals bijvoorbeeld ook Pankaj Misjra schrijft in ’Op de ruïnes van het imperialisme”.
Het uiterst traditionele (en zelotische) wahabisme van de Saudi’s is ontstaan dankzij de vele oliedollars en als reactie tegen de sjiitische revolutie in Iran.
Khomeini was een politiek antwoord op de schrijnend ongelijke samenleving onder de sjah.
De kruistochten waren bedoeld om “de macht van de kerk naar het oosten uit te breiden en een pauselijke monarchie op te richten die de macht over het christelijke Europa had”.
Bin Ladens bedoeling met 9/11 was vooral om de VS te treffen die troepen hadden gestuurd naar het corrupte regime in Saudi-Arabië.
Geweldenaars die zich beroepen op religie –terroristen die Allah u Akhbar roepen- weten te weinig van die religie af.
Het zijn geen religieuze die-hards, het zijn in tegendeel onwetenden, volgens Karen Armstrong.
“Sommigen moesten zich eerst het boek ‘Islam for dummies’ aanschaffen,” zei Armstrong in een interview met VRT-nieuws.
Zelfmoordterroristen zijn zich maar heel recent op de islam gaan beroepen.
Zelfmoord is niet oorbaar volgens de islam.
Wie zich opblaast wil vooral een held zijn en uitblinken in een samenleving die geen perspectief biedt.
De Bosnische oorlog betitelt Armstrong wél als een religieus conflict, en dat is kort door de bocht.
Dat was ook een machtsstrijd, die terugging tot de Tweede Wereldoorlog en ver daarvoor.
Eerst werd daartoe het nationalisme aangewakkerd, en daarna de religies voor de kar van verhitte politici gespannen.
Armstrongs visie is rechtlijnig, maar veegt toch wel één en ander onder de mat.
Zou het niet kunnen dat bekeringsgezinde religies altijd uit zijn op meer macht en een groter bereik? Los van de politieke agenda van een staat of regio? Zoals alle organisaties zichzelf in stand willen houden en zo mogelijk uitbreiden? Die vraag beantwoordt ze niet.
"Ook de natiestaat is een religie" Dit is een boek met nuance, in tijden van scherp zwart-wit/war on terror/botsing der beschavingen etC. Nogal wat stellingen zijn ongemakkelijk.
Maar ze zetten aan tot nadenken.
Bijvoorbeeld: “Ons verlangen naar ultieme zingeving zit zo diep in ons geworteld dat onze seculiere instellingen, en dan vooral de natiestaat, vrijwel onmiddellijk een ‘religieus’ aura kregen.
” Daar moest ik aan denken toen na de aanslagen in Parijs zeer abstracte begrippen als ‘La France’, ‘la République et ses valeurs’ werden verdedigD. Toen ik op school zat werden Atatürk en Nasser als moderne helden gezien, die resp.
Turkije en Egypte uit de achterlijkheid en weer in de vaart der volkeren hadden geloodst.
Armstrong zet daar grote vraagtekens bij, omdat beide heren met de vuile voeten door traditie en geloof gingen.
De gevolgen zijn tot vandaag zichtbaar.
Vergeet niet, schrijft Armstrong, dat de scheiding van kerk en staat van recente datum, en ook geografisch begrensd is.
En vooral: “je kunt religie uit de staat nemen, maar niet uit de natie”.
Doe niet aan een ander wat je zelf niet wil Geweld zit dus niet ingebakken in religie, meer nog, àlle religies bevatten een kern van geweldloosheid, mededogen en empathie, waar Armstrong mooie voorbeelden van geeft.
“In de godsdienstgeschiedenis is het streven naar vrede net zo belangrijk geweest als de heilige oorlog”.
Maar het lukte niet altijD. De boeddhistische keizer Asoka (3de eeuw voor onze tijdrekening) was volgens de overlevering hét voorbeeld van een vredelievende en rechtvaardige vorst.
Uiteindelijk moest hij toch meestappen in het structurele geweld van de politiek, stipt Armstrong aan.
Identieke geloofsovertuigingen inspireren mensen tot tegengestelde acties.
De enig mogelijke conclusie is dus “dat het met religie, net als met het weer, alle kanten op kan.
” En dat, als religie niet de verklaring is, er een andere analyse en vooral een andere oplossing van het geweld moet komen.

Kameraden      Romer Felix      Duitse geschiedenis

Onderzoek naar de psyche van de Duitse soldaat Toen Duitsland in 1939 Polen binnenviel was niemand voorbereid op de kracht en snelheid van Hitlers leger.
De verrassing was compleet en aan een verschroeiend tempo werd vervolgens de rest van Europa geannexeerD. Een blitzkrieg, werd het genoemD. Hitlers wapen was de Wehrmacht, een machtig leger dat in het begin van de oorlog zowel in grootte als wapenarsenaal superieur was aan dat van de tegenstanders.
De successen werden aaneen geregen en het was pas na ‘Operatie Barbarossa’ dat het tij keerde.
Hitlers inval in de Sovjetunie was initieel een succes, maar al snel eisten de koude en de onverzettelijke troepen van Stalin hun tol.
De Wehrmacht werd in het verweer geduwd en kreeg te kampen met immense verliezen.
De neergang van nazi-Duitsland was ingezet.
‘Kameraden’ van Felix Römer focust op de manschappen van die Wehrmacht.
Terwijl de meeste boeken en studies zich richten op Hitler, Himmler en de andere groten van WOII of zich anderzijds wijden aan de grote drama’s (lees: de Shoah, hongersnood, oorlogsgruwel), richt Römer zich op Hitlers leger zelf.
Hij kijkt naar de rol van zowel het grote geheel als dat van het kleine individu en schetst zo een beeld van ‘de Duitse soldaat’.
Römer baseerde zich op de meer dan honderduizend pagina’s aan dossiers en gesprekken die werden genoteerd in Fort Hunt, een gevangenis speciaal voorzien om gevangen Duitse soldaten te ondervragen.
Wat de soldaten niet wisten is dat, naast hun profielen en gesprekken met de ondervragers, ook hun intieme gesprekken in de cellen werden gemonitord en alles wat interessant leek, werd genoteerD. Dit geeft een uitzonderlijke inkijk in de psyche van de Duitse troepen.
De schrijver las zich door de volledige bundel en baseerde zich daarop om een profiel van de manschappen op te maken.
Op basis van trefwoorden als ‘Ideologie’, ‘Soldatenethos’, ‘Kameraadschap’ of ‘Strijdlust’ geeft hij een beeld van wie diende in de Wehrmacht.
Al snel wordt duidelijk dat niet de nazidoctrine de bindende kracht was (integendeel, sommige soldaten waren ronduit anti-nazi) maar wel het beeld dat heerste over hoe en wat een soldaat moest zijn.
In een militaristische maatschappij als nazi-Duitsland werd dienst in het leger sowieso hoog ingeschat, wat inlijving en indoctrinatie allicht makkelijk maakt.
Giet daar ook nog een flinke scheut sociale controle over en je krijgt een leger dat zich steeds voor het volle pond geeft.
Hoewel dat ook moet worden genuanceerD. Soldaten die van in het prille begin bij de Wehrmacht dienden of jongere rekruten, die opgeleid waren in de Hitlerjugend of SS, waren opvallend fanatieker in zowel de soldatenethiek als het nationaalsocialisme, terwijl de oudere soldaten en diegenen die vooral een dienende rol in het leger hadden zich minder met ideologie bezig hielden en dus ook minder vatbaar waren.
En zo schetst Römer een beeld van de dynamiek van Hitlers stoottroepen waarbij vooral de passages over de individuen interessant blijken.
Echter, hoewel inhoudelijk zeer interessant, leest het allesbehalve vlot.
Vervuldige herhalingen of verwijzingen naar wat nog komt zijn bij momenten zelfs ronduit storenD. Tevens zijn de algemene beschrijvingen bij momenten zeer belerend en allesbehalve aangenaam om te lezen.
Een beknopter boek met minder overlappingen en een vlottere brontekst hadden dit boek tot een regelrechte klassieker gemaakt.
Wat we nu te lezen kregen is weliswaar een zeer interessant boek, maar lastig om te lezen.
Het is verplichte kost voor wie interesse toont in WOII, maar de neutrale lezer heeft hier niet veel aan.

Bismarck      van Aalst Ger      Duitse geschiedenis

https://nl.
wikipediA.org/wiki/Otto_von_Bismarck Bismarck is één van de belangrijkste en fascinerendste persoonlijkheden uit de Duitse geschiedenis.
Weinigen voor of na hem hebben zoveel politieke en maatschappelijke invloed uitgeoefend als deze van oorsprong Pruisische jonker.
Otto von Bismarck heeft het verdeelde Duitse statenlandschap in 1871 omgesmeed tot één Duits keizerrijk en daarmee tot een grote en invloedrijke mogendheid in het midden van EuropA. Dat verenigde Duitsland heeft hij naar zijn eigen politieke opvattingen vormgegeven.
Hij deed dit met een sterk persoonlijk engagement, groot politiek inzicht, nietsontziende doortastendheid, grote doelgerichtheid en met een scherp oog voor kansen en mogelijkheden.
Operend in roerige tijden wist hij met diplomatieke vaardigheid Duitsland zijn gepaste plaats te geven tussen de toonaangevende Europese mogendheden, tot de jonge keizer Wilhelm II, die een “persoonlijk regime” wilde voeren, afscheid van hem nam.

Liefde in tijden van cholera      Marquez Gabriel Garcia      Spaanse Literatuur

Gabriel Garcia Marquez Beschrijvingsopdracht Liefde in tijden van cholera – Gabriel García Márquez 1.
De auteur van Liefde in tijden van cholera is Gabriel García Márquez.
De oorspronkelijke titel van het boek is El amor en los tiempos del cólerA. Het is vertaald uit het Spaans door Mariolein Sabarte Belacortu.
2.
Het boek heeft geen motto of ondertitel.
De titel is te verklaren doordat het verhaal zich grotendeels afspeelt in de 19e en het begin van de 20e eeuw.
In die tijd was cholera een veelvoorkomende volksziekte die zeer besmettelijk was en vele slachtoffers eiste door de toen nog onwetendheid over de oorzaak en de bestrijding.
Florentino Ariza is de zoon van Tránsito ArizA. Florentino Ariza ontwikkelt zich tot een uiterst bekwame assistent op het telegraafkantoor in zijn stad op het Zuid-Amerikaanse vasteland die in het Caribische gebied gelegen is.
Wanneer hij op een dag een postwissel weg moet brengen in de oude wijk van de stad bij de vrouwloze Lorenza Daza, ontmoet hij het schoolmeisje Fermina Daza en hij wordt getroffen door de vonk van de eeuwige liefde.
Hij besluit haar iedere morgen als zij naar school gaat te observeren vanuit een parkbankje.
Florentino heeft zicht ontwikkeld als een jongeman die erg gegrepen is door de kunst van de poëzie.
Na een aantal maanden besluit hij haar een liefdesbrief te geven.
Dit vormt het begin van een correspondentie en wanneer zij bijna de school heeft doorlopen, doet hij haar een aanzoek.
Dit aanzoek wordt geaccepteerd; de gouvernante Escolástica wordt in het complot betrokken.
Alles verloopt voorspoedig.
Dan komt haar vader erachter, deze probeert de verloving te verbieden, wat hem niet lukt en besluit Fermina mee op reis te nemen om haar Florentino te laten vergeten.
Wanneer Fermina terugkomt van haar expeditie, besluit haar vader haar als volwassen vrouw te behandelen.
Wanneer zij Florentino echter ziet, beseft zij dat haar liefde voor hem enkel medelijden voor zijn melancholische personage is.
Zij vertelt hem dit; hij besluit haar echter terug te winnen door naam en fortuin te maken.
Zij trouwt, onder lichte dwang, met de vooraanstaande chirurg Juvenal Urbino.
Zij voelt wel liefde voor hem, maar voelt zich tegelijkertijd diep ongelukkig.
Ze beseft dat hij haar enkel om prestige beminde, en niet uit liefde.
Florentino Ariza vult zijn tijd met een niet te stuiten carrière bij de CRM, en met allerlei affaires.
Hij leert de geheimen der liefde, maar Fermina blijft in zijn hart.
Na zo’n 50 jaar, wanneer Florentino het niet meer verwacht, sterft dokter Urbino en Florentino doet Fermina opnieuw een aanzoek.
Zij voelt zich hierdoor gegriefd, in een huis dat nog in de rouw is.
Florentino begint weer een correspondentie met FerminA. Deze is echter niet meer als die van vroeger: ze is wijs, ervaren en vriendschappelijk.
Na een toevallig bezoek, begint hij haar ook te bezoeken en de band groeit als een hechte vriendschap.
Als Fermina Daza zich bijzonder droevig voelt, vraagt Florentino haar mee op reis, waar ze mee instemt.
Daar blijkt de liefde weer de kop op te steken.
Florentino, eigenaar van het rivierschip, laat alle passagiers van boord en de choleravlag hijsen.
Alleen de bemanning en zij tweeën varen nu op en neer.
Tot de dood hen scheidt.
Het verhaal speelt zich af over een periode van meer dan 50 jaar: in de 19e en het begin van de 20e eeuw.
De belangrijkste gebeurtenissen spelen zich af in de stadjes Arjona, Sotavento en Las Ánimas.
Deze steden zijn niet al te groot en een gerucht doet er snel de ronde.
Het thema van het verhaal is duidelijk de liefde, maar vooral de onbeantwoorde liefde.
Het verhaal is geschreven in de alwetende vertelsituatie en dus niet uit het perspectief van één persoon.
Zijn werk García Márquez, Gabriel (Aracataca 6 maart 1928), Colombiaans schrijver en journalist, werd grootgebracht door zijn grootouders, studeerde o.
A. in de hoofdstad Bogotá, verliet tijdens de Violencia, die in 1948 losbarstte, deze stad en trok naar Cartagena en Barranquilla (aan de Caribische kust).
Door zijn werk als journalist en door zijn contacten met de schrijvers van de ‘grupo de Barranquilla’ kreeg hij hier de literaire vorming die zijn schrijverschap bezegelde.
Hij woonde en reisde in de jaren vijftig door Oost- en West-Europa, werkte in 1960 en 1961 voor het Cubaanse persbureau Prensa Latina, maakte in Mexico filmscripts, vestigde zich in 1967 in Barcelona en woont sinds 1975 in Mexico.
Hij behoort, met Julio Cortázar, Carlos Fuentes en Mario Vargas Llosa, tot de boom.
Zijn grote roman Cien años de soledad (1967; NeD. vert.
: Honderd jaar eenzaamheid, 1972) maakte hem in één klap wereldberoemd en gaf de Spaans-Amerikaanse literatuur een werk waarvan het belang is te vergelijken met dat van Don Quichot voor de Spaanse literatuur.
Zonder de kleine meesterwerkjes die hieraan voorafgingen te kort te doen kan men Márquez' eerste romans en verhalen (La hojarasca, 1955; El coronel no tiene quien le escriba, 1961; La mala hora, 1962; Los funerales de la Mamá Grande, 1962) beschouwen als opmaatjes voor deze roman.
Het decor is altijd de geboortestreek van de schrijver, die hij nu eens op sobere, realistische, dan weer op exuberante, fantastische wijze gestalte geeft.
Met als basismateriaal de heroïsche verhalen van zijn grootvader – een bejaarde militair –, de wonderlijke verhalen van zijn grootmoeder en een grote historische en literaire bagage schreef Márquez Cien años de soledad, dat met een ongeëvenaarde allure de geschiedenis van een tot onherroepelijke eenzaamheid veroordeelde familie (de Buendía's) en van hun woonplaats Macondo vertelt, een door de westerse beschaving platgewalst Caribisch dorp.
Met El otoño del patriarca (1975; NeD. vert.
: De herfst van de patriarch, 1976) schreef hij zijn meest ambitieuze roman: in een barokke woordenstroom krijgt een archetypische Latijns-Amerikaanse dictator gestalte.
Diametraal hiertegenover staat de sobere, korte roman Crónica de una muerte anunciada (1981; NeD. vert.
: Kroniek van een aangekondigde dood, 1981).
Sprankelend is El amor en los tiempos del cólera (1985; NeD. vert.
: Liefde in tijden van cholera, 1985), een ontroerende geschiedenis over een hartstochtelijk verliefde man die bijna zijn hele leven moet wachten voordat hij zijn liefde beantwoord ziet.
Het vormt een fel contrast met de roman El general en su laberinto (1989; NeD. vert.
: De generaal in zijn labyrint, 1989), een historische roman over de laatste zeven maanden uit het leven van de oude, zieke vrijheidsstrijder Simón Bolívar, die zijn droom van een verenigd, sterk, zelfstandig Spaans-Amerika in snel tempo ziet verworden tot de nachtmerrie van verbrokkelde, zwakke, afhankelijke landjes.
Toen Márquez bekend was geworden als romancier, werd ook zijn vroegere journalistieke werk uitgegeven: Obra periodística 1.
Textos costeños (1981; selectie in: Journalistiek proza 1.
Schetsen van de kust, 1983); Obra periodística 2.
Entre cachacos I (1982); Obra periodística 3.
Entre cachacos II (1982; selectie in: Journalistiek proza 2.
Schrijver in Bogotá, 1984 en Journalistiek proza 3.
De kampioen van Colombia, 1984) en Obra periodística 4 (selectie in: Journalistiek proza 5.
Op reis achter het IJzeren Gordijn, 1985 en Journalistiek proza 6.
Toen ik nog gelukkig was en ongedocumenteerd, 1985).
Een uitstekende introductie in de fascinerende wereld van de schrijver is El olor de la guayaba (gesprekken met Plinio Mendoza, 1982; NeD. vert.
: De geur van guave, 1983).
Bijna al zijn werk is in Nederlandse vertaling verschenen.
In 1982 ontving Márquez de Nobelprijs voor literatuur.
WERK: (behalve de genoemde): Relato de un náufrago (1970); La increíble y triste historia de la cándida Eréndira y de su abuela desalmada (1972; verhalen); Ojos de perro azul (1972; verhalen); El rastro de tu sangre en la nieve (1981; novelle); El verano de la señorita Forbes (1982; verhaal); Viva Sandino (1982; scenario); La aventura de Miguel Littín clandestino en Chile (1986; NeD. vert.
: De avonturen van Miguel Littín, 1987); Diatriba de amor contra un hombre sentado (1988; toneel); Notas de prensa (1991; NeD. vert.
: De zee van mijn verloren verhalen, 1992); Doce cuentos peregrinos (1992; NeD. vert.
: Twaalf zwerfverhalen, 1993).
Mooie passage § p.
158 Die middag, terwijl haar vader zijn siësta hield, stuurde ze hem via Gala Placidia een brief van twee regel: ‘Vandaag, toen ik u zag, besefte ik dat dat van ons niet meer dat een illusie is.
’ Het dienstmeisje nam ook zijn telegrammen mee, zijn gedichten, zijn gedroogde Camelia’s, en vroeg hem de brieven en de cadeaus die zij hem had gestuurd terug te geven: het missaal van tante Escolàstica, de bladnervaturen uit haar herbariums, de vierkante centimeter van het habijt van de heilige Pedro Claver, de heiligenmedailles en de vlecht van toen ze vijftien was met het zijden lint van haar schooluniform.
Waarom? Dit is het teken dat ze Florentina Ariza veel mooier had voorgesteld dan hij in werkelijkheid was.
Door die reactie heeft ze ook bewezen dat ze voor honderd procent op het uiterlijk afging.
p.
498: Hier wordt Florentina pas echt geboren.
Ze ging alleen naar boven, verblind door de wolkeloze hemel, en trof daar Florentino Ariza, die stond te praten met de kapitein op de brug.
Hij leek haar anders, niet alleen omdat ze hem nu met andere ogen zag, mar omdat hij echt veranderd was.
In plaats van de begrafenisachtige kledij die hij zijn hele leven droeg, had hij zeer gemakkelijke witte schoenen aan, een katoenen broek en een overhemd met open kraag en korte mouw en zijn monogram op het borstzakje geborduurD. Hij had ook nog een Schotse pet op, ook wit, en hij had een apparaat met donkere glazen over zijn eeuwige bijziendenbrilletje geschoven.
Waarom? Het zwarte pak, dat zijn eenzaamheid symboliseert, werpt hij af voor witte kleren, wat zijn geluk symboliseert.
Na vijftig jaren wachten, wordt hij immers toch nog gelukkig met de vrouw van zijn dromen.
Pijnlijk moment voor Florentino Ariza (wekt medelijden op) p.
288 Urbino praat tegen Florentino over zijn vrouw Hij (Dokter Juvenal Urbina) maakte een terloopse toespeling op de krankzinnige cyclonen van juni en opeens, zonder dat het terzake deed, vertelde hij over zijn vrouw.
Zij was niet alleen zij meest enthousiaste medewerkster, maar ook de ziel van zijn initiatieven.
Hij zei: ‘Ik zou niets zijn zonder haar.
’ Florentino Ariza hoorde hem onbewogen aan, alles bevestigend met een licht hoofdknikje, zonder iets te durven zeggen uit angst dat zijn stem hem zou verraden.
Maar nog twee of dire van zulke zinnen waren voor hem genoeg om te begrijpen dat dokter Juvenal Urbina, ondanks al die opslorpende werkzaamheden, nog tijd over had om zijn echtgenote bijna evenveel te aanbidden als hij, en die waarheid schokte hem.
Maar hij kon niet reageren zoals hij had gewild, omdat zijn hart op dat moment zo’n rotstreek uithaalde die alleen het hart kan verzinnen: het onthulde hem dat hij en die man, die hij altijd als zijn persoonlijke vijand had beschouwd, slachtoffers waren van hetzelfde noodlot en toevallig een gemeenschappelijke hartstocht deelden: twee ploegossen door hetzelfde juk verbonden.
Voor echt eerst in de eindeloze zevenentwintig jaar dat hij al wachtte, kon Florentino Ariza de pijnlijke steek niet verdragen dat die bewonderenswaardige man moest sterven opdat hijzelf gelukkig kon worden.
Waarom? De prachtige beschrijving van de gevoelens van Florentino Ariza ten opzichte van dokter Juvenal Urbino.
Heel korte inhoud Wanhopige man die vijftig jaar wacht op zijn droomvrouw.
Korte inhoud Florentino Ariza is een telegrafist die viool speelt, gedichten schrijft en hopeloos verliefd wordt op een plaatselijk meisje.
Jammergenoeg is er tegenwerking van de familie van het meisje.
Later komt daar ook haar eigen veranderde houding bij die zo een huwelijk verhindert.
Fermina Daza (Florentina’s geliefde) trouwt met een welgestelde arts, Juvinal Urbino.
Forentino de afgewezen pretendent richt zijn leven in als een wachtkamer, tot het ogenblik dat Fermina weduwe wordt en weer vrij is.
Dan kan hij haar opnieuw ten huwelijk vragen.
Een korte bespreking van het eerste hoofdstuk.
Het begint met een sterfgeval, net zoals het boek eindigt met een sterfgeval.
De meeste mensen die het boek lezen raken in de ban van de figuur Jeremias (Juvinal).
In feite is alles wat in het eerste hoofdstuk gebeurt alleen maar datgene wat Juvinal overkomt op zijn sterfdag.
In de laatste uren voor zijn dood wordt Jevinal zich opeens bewust van veel dingen waar hij zijn hele leven geen aandacht aan had gegeven.
Juvenal had onder andere altijd geloofd dat jeimias (het eerste sterfgeval in het boek) een vrijheidsstrijder uit één of ander land in de Antillen was.
Een politiek vluchteling, eenzaam met hoge idealen.
Opeens ontdekt hij, uit de brief die Jermias bij zijn zelfmoor achterlaat, dat het een bedrieger was.
Een voortvluchtige uit de strafkolonie van Cayenne, die beschuldigd was van een afgrijselijke misdaad en zelfs mensenvlees had gegeten.
Zijn vrouw verwijt hem zijn reactie want ze zegt: “Als die man van het begin af aan eerlijk had verteld wie hij was, zou hij nooit jouw vriend zijn geweest en zou hij in dit dorp niet zo geliefd zijn geweest.
Zijn vrouw had altijd al aangevoeld dat die man een bedrieger was.
Wat Jevinal Urbino door die brief ontdekt is de grote leugen waarop zijn waardering voor Jerimias had berust.
Op zijn laatste levensdag, enkel uren voor zijn dood, wordt hij zich ervan bewust dat hij zijn vriendschap gegeven heeft aan iemand die niet zo was als hij dacht.
Bovendien zijn er door het hele boek heen aanwijzingen te vinden voor de gedachte dat Jevenal, ondanks de grote en machtige indruk die zijn naam kent, in feite een zwak mens was.
Daartegenover staat zijn sterke vrouw Fermina DazA. De personages Florentino Ariza § Het hoofdpersonage van het boek § Hij heeft vijftig jaar geduld om op zijn droomprinses te wachten § Hij heeft er geen moeite mee om met andere vrouwen in bed te duiken.
§ Hij houdt ervan om zich hoofdzakelijk in het zwart te kleden § Hij komt verlegen over.
§ In zijn leven is er maar één iemand belangrijk: Fermina Daza Fermina Daza § Is opgevoed door haar tante Escolastica,, haar moeder is vroeg gestorven § Ze heeft een strenge vader § Een sterke persoonlijkheid § Zij werd gedwongen om te trouwen met dokter Urbino § Vriendelijke vrouw § Ze is koppig in haar relatie, ze wil niet toegeven in ruzies met haar man § Ze houdt van hebbedingetjes want telkens als ze terug thuiskomt van één of andere reis heeft ze allerhande souveniertjes mee.
Juvinal Urbino § De echtgenoot van Fermina Daza § Een dokter met een heel goede reputatie § Bedriegt zijn vrouw § Is ook koppig in zijn relatie, maar hij is wel diegene die toegeeft bij ruzies Jeremiah de Saint-Amour § Hij is de eerste dode bij het begin van het boek (Hij pleegt zelfmoord) § Persoonlijke vriend van Urbino § Een voortvluchtige uit een strafkolonie van Cayenne § Hij werd beschuldigd van een afgrijselijke misdaad en mensenvlees eten.
Leon XII § De oom van Florentino Ariza Pio Quinto § De natuurlijke vader van Florentino Ariza Hildebranda Sanchez § Het nichtje van Fermina Daza Gala Placidia § Het dienstmeisje van Fermina Daza toen ze nog thuis woonde.
§ Zij was de bode tussen Florentino en Fermina § Lorenzo Daza ontsloeg haar toen hij wist van haar job als bemiddelaarster Escolastica Daza § De tante van FerminA. § Ze was als het ware een tweede moeder voor haar Lorenzo Daza § De vader van FerminA. § Een strenge vader § Hij gaat failliet § Hij houdt van geld Opmerking bij de naamgeving van de personages De schrijver schenkt extra aandacht aan de namen van zijn personages.
VB. § Pio Quinto (Pius de vijfde) Een naam die betrekkelijk veel voorkomt in Colombia § Leon XII Marquez heeft de voorkeur aan de Romeinse cijfers, hoewel ze hem in het echte leven Leon Doce zouden genoemd hebben.
Het idee om pausnamen te gebruiken kreeg de schrijver van een vrienD. Die vriend kwam uit een groot gezin waar de vader de gewoonte had om de raarste namen voor zijn kinderen te bedenken.
Wat hij niet wist, was dat het de namen waren van leeuwen die in Rome de Christenen opaten in de arenA. § Florentino Ariza Hij heette reeds zo voor Marquez het boek begon te schrijven § Fermina Die naam is de auteur ingegeven door haar haarvlecht.
Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met dieperliggende redenen.
Plaats Het decor is altijd de geboortestreek van Gabriel Garcia Marquez, de streek in en rond ColombiA. De stad waar het zich allemaal afspeelt heeft geen naam, de schrijver zegt: ‘hier’.
Tijd + vertelperspectief Fermina en Florentina beleven hun tocht naar de liefde en hun overwinning op eenzaamheid rond e eeuwwisseling.
Een tijd van diepgaande veranderingen, maar waarin de wilskracht van de hoofdpersonen, hun wil om lief te hebben, onwrikbaar blijft en zich beweegt tegen de achtergrond die het bewijs is van onverbiddelijke dooD. Het is een objectief boek waarin de verteller zelf nauwelijks optreedt.
De weinige keren dat hij wel verschijnt, gebruikt hij de meervoudsvormen “wij’.
Het is duidelijk dat de verteller het verhaal schrijft op een veel later tijdstip dan het drama, maar op dezelfde plaats van de gebeurtenissen.
De stad heeft namelijk geen naam, de schrijver zegt ‘hier’.
En wanneer hij bepaalde maatschappelijke aspecten vermeldt, schrijft hij ‘onze’, ‘onze grondwet’, ‘onze gebruiker’.
Dat is met opzet zo gedaan en ook met opzet zo in vraag gehouden.
Maar het is voldoende om aan te geven dat de schrijver iemand is die de gebeurtenissen niet zelf beleefD. 2.
Vergelijkend lezen Associates Met de Romantische stroming Identificatie De identificatie is behoorlijk moeilijk want het verhaal speelt zich af aan de andere kant van de werelD. Bovendien doorloopt Florentina drie generaties en vertoef ik nog altijd in mijn jonge jaren.
Hoewel het thema van de liefde dan weer universeel is en op dat gebied kan ik me wel identificeren.
Samenhang met andere teksten Het verhaal van Romeo en Juliette van Shakespeare.
Alleen met dat verschil dat er in Liefde en tijden van cholera wel een happy?end is.
3.
Interpreterend lezen.
Taalgebruik Het boek is een toonbeeld van verzorgde taal, van het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden tot en ment het formuleren van niet te lange zinnen.
De schrijver is in staat een bijvoeglijk naamwoord in te voegen alleen om een goed ritme te krijgen.
Of hij gebruikt een langer woord om te vermijden dat het een efllettergrepige zin of alexandrijn wordt.
In het Spaans heb je namelijk de neiging in elflettergrepige zinnen te spreken en dat tast op den duur de taal van de roman aan.
Het ritme is heel belangrijk, de cadans van het verhaal, de homogeniteit van de woorden, zodat ze de lezer niet doen opschrikken.
Dialogen in het boek ontbreken bijna volledig, want in het Spaans klinken dialogen een beetje vals.
Er is een gesproken Spaans en een geschreven Spaans, wat je leest is niet hetzelfde wat je hoort.
Daarom probeert Marquez de dialogen ( als ze voorkomen) altijd heel kort te houden, net voldoende om iets te zeggen.
Niet zozeer om informatie te geven als wel om te verfraaien of om een karaktertrek van een persoon te geven.
Literaire stroming Hoofdstuk twee en vier bevatten duidelijke romantische elementen, vooral die van de verlate Romantiek van het Caribische gebieD. Romantische elementen: De thema’s liefde, dood en ouderdom.
Het verlangen naar een onmogelijke liefde.
In hoofdstuk drie wordt vooral de negentiende eeuw omlijnD. VB. De terugkeer van Juvenal uit Frankrijk, zijn herinneringen aan Frankrijk, zijn terugkeer naar de maatschappij waarin hij is opgegroeid, dat is volgens de auteur typisch negentiende eeuws.
De eeuwwisseling zorgt ook of wordt gekenmerkt door veranderingen.
Dr.
Juvenal Urbino: ‘ De eeuw wisselt voor iedereen behalve voor ons.
’ Het thema De drie belangrijkste thema’s zijn: LIEFDE / DOOD / OUDERDOM Drie gemoedstoestanden die elkaar in zekere mate overlappen.
Drie bewustzijnstoestanden die de levenshouding bepalen.
De liefde.
Het hele boek draait om de liefde van Florentino voor FerminA. Een halve eeuw lang wacht hij op zijn droomprinses.
Ondanks zijn liefde voor Fermina kan hij het toch niet laten om met andere vrouwen naar bed te gaan.
Maar voor Florentina is de liefde die hij bewaard in zijn hart veel belangrijker dan al die vrouwen waar hij al het bed heeft mee gedeelD. De dooD. Zowel Florentino als Fermina verliezen dierbare personen gedurende het verhaal.
Florentina moet vaarwel zeggen aan zijn moeder en aan zijn laatste liefje waar hij toch wel gehecht aan raakte.
Fermina moet de dood verwerken van haar man en voor haar vader.
De ouderdom.
Doordat Florentino vijftig jaar heeft moeten wachten vooraleer hij de prins op het witte paard kon zijn voor zijn droomvrouw Fermina, hebben beide natuurlijk al een gezegende leeftijD. Niettegengestaande hun ouderdom maken ze toch nog als jong koppel een soort huwelijksreis bestemd om nooit meer terug te keren.
Deze keer wordt niet de dood bedoelD. Soms wordt de liefde vereenzelvigd met de cholerA. Florentino’s moeder bijvoorbeeld haalt ze door elkaar wanneeer zij al oud is.
En dokter Urbino gaat een cholera-geval bezoeken en ontdekt dat het eigenlijk een slachtoffer is van de liefde.
Er was een echte cholera-epidemie aan het einde van de vorige eeuw.
De emotionele reconstructie kreeg voorrang boven de historische en dat was ook wat de schrijver precies wilde.
Ook de eenzaamheid speelt een belangrijke rol, zowel bij Ariza als bij DazA. Florentina was ondanks zijn vele one-night-stands een eenzame man want hij had maar één doel in zijn leven: Fermina DazA. Een halve eeuw was hij eenzaam in zijn hart.
Toen Fermina en Urbino touwden hielden zij niet van elkaar, maar leerden ze elkaar lief te hebben.
Fermina was in feite jaren ongelukkig met een man van wie ze niet hielD. Met andere woorden: ook zij heeft veel eenzame momenten gekenD. De motieven.
§ De roman toont een bepaalde obsessie voor de weduwen.
Dat komt doordat Florentina weet dat zijn bestemming een weduwe is.
Bovendien is het opvallend dat het meestal met weduwen is Florentina een slippertje maakt gedurende zijn vijftigjarig wachten.
§ Na het overlijden van haar echtgenoot heeft Fermina Daza de neiging toevlucht te zoeken in haar klasse, waar zij altijd toe was blijven behoren.
Fermina verandert ogenschijnlijk van klasse maar in feite is dit nooit echt gebeurD. Zij merkt enkel het verschil op tussen de ene (die van dr.
Urbino en Fermina) en de andere (die van Fermina’s familie) klasse op.
(het klassenverschil) § Er is ook een ogenblik waarop de krant, uit wraakzucht, het leven van Juvenal Urbino oprakelt.
Diepere betekenis De roman kan ook gelezen worden in het licht van Marquez’ eigen biografie: § Florentino heeft duidelijk trekken mee van de schrijver zijn vader.
Sommige van de gebeurtenissen die Florentino en Fermina overkomen, zijn volgens de schrijver “strikt historisch” en verhalen in feite de liefdesgeschiedenis van zijn ouders VB. Hij speelt ook viool, hij is telegrafist.
Wanneer zijn geliefde vertrekt, organiseert hij een netwerk van telegrafisten om met haar in contact te kunnen blijven.
§ Maar ook de auteur zelf zouden we in Florentino Ariza kunnen herkennen.
VB. Florentino draagt altijd een zwart pak en gaat pas andere kleuren dragen wanneer de redenen van zijn droefenis verdwijnen.
§ Voor Marquez is het belangrijkste van de roman niet de roman zelf, maar het feit dat ij bijna twee jaar lang, acht uur per dag gedwongen zag zich op te sluiten om na te denken over de liefde, de ouderdom en de dooD. 4.
Waarderend lezen Criteria De vertelde tijd De vertelde tijd omvat ongeveer drie generaties.
Die drie generaties zijn ook duidelijk te onderscheiden van elkaar.
Jammergenoeg is het voor de jongere generatie wat moeilijker om zich te identificeren maar het universeel thema van de liefde maakt het daar weer goeD. De verteltijd 523 bladzijden heeft Florentina nodig om zijn droomprinses te kunnen bemachtigen.
Geen minuut heeft Marquez me verveelt want er komt altijd wel iets opduiken dat voor verbazing zorgt, zoals bijvoorbeeld zijn vele minaressen.
De kaft van het boek De tekening op de kaft blijft vreemd voor mi J. Ik kan geen verband leggen tussen die tekening en de inhouD. Eindoordeel Een geslaagd boek die je aanzet van de eerste bladzijde om de rest te lezen.
Boeiend en tegelijk een prachtige beschrijving van gevoelens.
De manier waarop de test ontvangen is door de media Het boek wordt beschouwt als een echt klassieker.
In alle landen verschenen recensies met positieve commentaren

Rusland      Detrez Raymond      Russische geschiedenis

Sinds eeuwen oefent Rusland op West-Europeanen een bijzondere fascinatie uit.
Het is het land van besneeuwde steppen en snelle trojka’s, van kerken met gouden uien op hun torens, van wrede tsaren en verkleumde boeren, van de Russische roman en de Russische avant-garde, van Lara en haar dokter Zjivago, van wodka en kaviaar.
Beroemd zijn ook de afgronden van de Russische ziel.
De geschiedenis van Rusland zit vol opmerkelijke figuren en dramatische momenten, maar is gelukkig heel wat minder ondoorgrondelijk.
Je hoeft de onpeilbare Russische ziel niet te kennen om te begrijpen hoe Rusland zich van een klein vorstendom in het Mongoolse Rijk heeft ontwikkeld tot een Europese grote mogendheiD. De beste remedie tegen de vele mythen over Rusland is uit te gaan van zijn ‘gewoonheid’.
Dat maakt Rusland overigens niet minder fascinerenD. De geschiedenis van Rusland is een geschiedenis die ons aangaat en waar we dus maar beter nuchter tegenaan kunnen kijken.
Sinds de tijd van Peter de Grote, einde 17de-begin 18de eeuw, spreekt Rusland een woordje mee in de Europese politiek.
Nu het zich weer langzaam hersteld heeft van de teloorgang van de Sovjet-Unie, eist Rusland opnieuw zijn plaats op in de wereld, naast de andere supermachten, de Verenigde Staten en de Europese Unie.
Is dat een bedreiging of worden op die manier oude evenwichten hersteld? Raymond Detrez (1948), hoogleraar Oost-Europese geschiedenis en literatuur aan de Universiteit Gent, is gespecialiseerd in de geschiedenis van Zuidoost-EuropA. Hij schreef tot nu toe zes boeken over landen van de Balkan, maar in oktober 2008 verscheen van zijn hand een zeer leesbare geschiedenis van Rusland, onder de eenvoudige titel RuslanD. Een geschiedenis.
In het eerste hoofdstuk geeft Detrez een korte verhandeling over de verschillende benamingen die Rusland in de loop van zijn geschiedenis gehad heeft.
In de allervroegste periode, die begon in de 9de eeuw, heette het Roes (Rus).
Historici gebruiken de benaming Kijevskaja Roes (Kiev-Rusland) voor het oude Rusland, omdat Kiev de hoofdstad ervan was en de term Roes ook na het einde van Kiev-Rusland nog gebruikt werD. In de 16de eeuw raakte ook de term Rossija (Rusland) in zwang en deze wordt tot op de dag van vandaag gebruikt.
Vervolgens geeft Detrez een overzicht van de geografische condities, die 'de Russische geschiedenis in hoge mate richting hebben gegeven'.
Rusland kan van noord naar zuid in ruwweg vijf geografische zones ingedeeld worden: toendra, tajga, gemengd bos, steppe en woestijn.
Een kaart zou hier op zijn plaats geweest zijn, maar kaarten ontbreken helaas in het hele boek.
Detrez vertelt de geschiedenis van Rusland aan de hand van zijn heersers.
Na de vorsten van het huis Rjoerik (van de 9de eeuw tot 1598), treedt na de Tijd der Troebelen (1598-1613) een lange reeks tsaren en tsarina's van het huis Romanov aan, van de eerste Romanov in 1613 (Michail) tot de laatste, Nikolaas II, die in 1917 troonsafstand doet.
Na de Russische Revolutie volgen we de geschiedenis van de Sovjet-Unie aan de hand van haar achtereenvolgende leiders en komen we uit in de post-communistische tijd, bij Boris Jeltsin, Vladimir Poetin en ten slotte Dmitri Medvedev, die op 7 mei 2008 het presidentsambt aanvaardt.
Behalve uiteraard voor politieke en dynastieke verwikkelingen heeft Detrez veel aandacht voor sociaal-economische ontwikkelingen, zoals de afschaffing van de lijfeigenschap in 1861.
Maar ook ontwikkelingen in de Russische kunst en cultuur worden beschreven, evenals belangrijke ideologische stromingen (westerlingen versus slavofielen).
RuslanD. Een geschiedenis is bedoeld voor het grote publiek.
Het taalgebruik van Detrez is helder, en hier en daar zelfs méér dan duidelijk.
Zo noemt hij de Dekabristenopstand van 1825 'een flop'.
Op sommige plaatsen moet de Nederlandse lezer even wennen aan de Vlaamse woordkeuze, zoals het 'hulphuisbedrijf' als term voor het stukje grond dat boeren mochten gebruiken voor de teelt van groenten en fruit voor eigen gebruik.
Op veel plaatsen in het boek zet Detrez gangbare interpretaties van historische gebeurtenissen bij elkaar en geeft dan de volgens hem meest waarschijnlijke verklaring.
'In de loop van 1917 hield het Russische keizerrijk op te bestaan.
Hoe had het zover kunnen komen?' vraagt hij zich op pagina 305 af.
Van alle factoren die historici genoemd hebben, was er niet één doorslaggevend, stelt hi J. Ze speelden allemaal een rol, maar 'er waren zeker ook politieke, sociale, economische en militaire oorzaken die in een bredere Europese context moeten geduid worden.
Niet toevallig kwamen op hetzelfde moment ook het Habsburgse en het Osmaanse Rijk ten val, als gevolg van omstandigheden die niet zoveel verschilden van die in RuslanD. Het Russische Rijk heeft het uiteindelijk in de vorm van de Sovjet-Unie nog zeventig jaar langer uitgehouden.
' Helaas prijken op de achterflap weer de kennelijk met het oog op de verkoop van het boek onvermijdelijk geachte 'afgrond van de Russische ziel' en even verderop 'de onpeilbare Russische ziel'.
Terwijl Detrez nota bene zelf in het eerste hoofdstuk al zegt deze buiten beschouwing te zullen laten.

De grote Turk      Boom Henk      Turkije

De sultan werd in zijn eigen rijk vereerd, buiten de rijksgrenzen was dat wel anders.
De Nederlandse humanist Desiderius Erasmus liet zich bijvoorbeeld weinig lovend over de Osmaanse sultan uit.
‘Een barbaar van duistere afkomst’, noemde Erasmus hem eens.
Buitenlandcorrespondent Henk Boom volgde het spoor van de sultan en kwam tot andere conclusies.
Volgens Boom was de kennis van de Osmaanse beschaving in Erasmus’ tijd minimaal.
De Osmaanse cultuur werd volgens hem genegeerd en haar slechte imago was ‘het resultaat van christelijke propaganda’.
Voor dit boek sprak Boom in Rhodos, Boedapest, Wenen, Sarajevo, Istanbul en Amasya met historici over de sultan.
Daarnaast bezocht hij plaatsen waar de ‘Grote Turk’ een rijke erfenis naliet.
In zijn boek staat hij onder meer stil bij de vraag welke rol de echtgenote van de sultan speelde en waarom twee van zijn zonen werden geëxecuteerD. Aan de historici met wie hij sprak vraagt hij verder onder meer of Wenen in 1529 veroverd had moeten worden en of Hongarije een bufferstaat tussen Osmanen en Habsburgers moest zijn.
Een wrede veroveraar of een kunstminnende wetgever - sultan Süleyman (1494-1566), heerser over het Ottomaanse Rijk, heeft gedurende zijn leven en daarna gemengde reacties opgeroepen.
Journalist Henk Boom is in De Grote Turk letterlijk in zijn voetsporen getreden om een genuanceerd beeld van de sultan te schetsen.
Wil de echte Süleyman opstaan? Süleyman, geboren aan de Zwarte Zeekust in het plaatsje Trabzon, besteeg in 1520 de troon.
Hij zou tot 1566 aan de macht blijven en was daarmee de langst heersende sultan van het Ottomaanse Rijk.
Onder zijn heerschappij maakte het rijk een periode van grote bloei door.
Süleyman wist het grondgebied aanzienlijk uit te breiden en stond in 1529 zelfs met zijn leger voor de poorten van Wenen.
Daarnaast stimuleerde hij de kunsten en het onderwijs, moderniseerde het bestuur en harmoniseerde wetgeving, wat hem in Turkije de titel Süleyman de Wetgever opleverde.
In West-Europa had men weinig oog voor deze ontwikkelingen.
De 'Turken' waren volgens Luther 'een stel barbaren van duistere herkomst' terwijl Erasmus het Ottomaanse Rijk afdeed als 'één doorlopend verhaal van door wreedheid verworven rijkdom, vermeerderd door roof.
' De Spaanse humanist Juan Luis Vives wist wat de Europeanen te doen stond: 'Zoals bij de jacht moeten de Turken als roofdieren worden teruggedreven naar Azië.
' Henk Boom heeft zich tot taak gesteld dat beeld bij te schaven.
Aan de hand van ooggetuigenverslagen, historische werken en eigen reiservaringen doet hij verslag van een persoonlijke zoektocht.
Dat levert misschien geen nieuwe historische inzichten op, maar vooral in de hoofdstukken waarin de verslaggever op zoek gaat naar overblijfselen van het Ottomaanse Rijk op Rhodos, in Hongarije en Bosnië komt zijn verhaal fraai tot leven.
Aan zijn werkwijze kleeft wel een nadeel.
Boom leunt sterk op het werk van historici.
Wie die historici zijn, hoe geaccepteerd hun werk was of is, en in welke context ze hun werk deden, blijft onduidelijk.
Een samenhangend beeld van de geschiedschrijving over Süleyman biedt Boom daardoor niet.
Dat de Grote Turk wreed kon zijn staat vast.
Twee van zijn zoons en ook zijn jeugdvriend, de grootvizier Ibrahim Pasja, werden met zijn medeweten omgebracht.
Boom laat desondanks zien dat het beeld van Süleyman de Wrede eenzijdig is en grotendeels gebaseerd op mythevorming.
De schrijver verklaart het uit de behoefte van vroegmoderne én moderne Europeanen zich af te zetten tegen 'de ander'.
Ook in de zestiende eeuw was men bang dat een verdeeld Europa ten prooi zou vallen aan de mohammedanen.
De parallellen zijn duidelijk.
Boom citeert een Turkse hoogleraar: 'Er is amper iets veranderD. Nog steeds heerst de idee dat Turkije een bedreiging is, een te groot land, te vol en te islamitisch.
Het gaat nog steeds om wij en zi J.' Wie was Süleyman dan wel? Boom noemt hem 'de Rechtvaardige'.
Daarmee voegt hij zich naar het Turkse gebruik, maar de conclusie spoort niet erg met de rest van zijn boek.
In De Grote Turk staat Boom slechts kort stil bij de bestuursstructuur van het Ottomaanse Rijk en blijven de wetgevende activiteiten van de sultan, die juist zo baanbrekend waren, onbesproken.

Waarom bestaat de wereld      Holt Jim      Filosofie

Het metafysische mysterie hoe wij ooit zijn ontstaan is nog steeds de lastigste en meest fascinerende vraag aller tijden.
De briljante en zeer humoristische Jim Holt onderzoekt onze jongste pogingen om vat te krijgen op de oorsprong van het heelal.
Volgens hem zijn we veel te benepen geweest door alleen God en de Big Bang als verantwoordelijken te beschouwen, en daarom zoekt Holt het antwoord op deze prangende vraag ook in andere hoeken, zoals bij een chagrijnige filosoof uit Oxford, een laureaat van de Nobelprijs en een Franse boeddhistische monnik.
De uitkomst van zijn speurtocht is Waarom bestaat de wereld? Een werk dat uit zichzelf filosofisch wordt.
God: ‘Ik ben eeuwig, almachtig, maar waar kom ik vandaan?’ Waarom bestaat het universum? Dit wordt wel eens het meest sublieme en ontzagwekkende mysterie genoemd, de diepste en verreikendste vraag die de mens kan stellen.
Ze obsedeerde grote denkers.
Ludwig Wittgenstein, wellicht de grootste filosoof van de 20ste eeuw, was verbijsterd dat er überhaupt een wereld bestonD. Hij schreef in zijn Tractatus: ‘Niet hóe de dingen zijn in de wereld is een mysterie, maar het bestaan ervan zelf.
’ Dit zegt de Amerikaanse filosoof Jim Holt, de schrijver van Waarom bestaat de wereld?, afgelopen weekend aanwezig op het Brainwashfestival, waarvan het doel was ‘mensen helder na te laten denken over hun eigen leven’.
In de Volkskrant (25 oktober) besprak Marcel Hulspas zijn boek, waarover hij zegt dat Holt de lezer luchtig en vakkundig langs onpeilbaar diepe filosofische afgronden voert om die huiveringwekkende vraag te stellen: waarom is er ‘iets’? Hij noemt het een boek om te koesteren.
‘Voor Leibniz was de vraag ‘waarom iets in plaats van niets’ geen groot mysterie.
Hij was of pretendeerde een oprecht christen te zijn in zijn metafysisch wereldbeelD. Volgens hem was het duidelijk: God had de wereld geschapen.
En wel uit het niets.
Zo machtig is GoD. Hij had geen al bestaand materiaal nodig om een wereld te maken.
Hij kan hem maken van niets: schepping ex nihilo.
Dit geloven overigens de meeste Amerikanen momenteel.
Voor hen geen mysterie van het bestaan.
God maakte het.
’ (Holt) Jim Holt haalt onder meer filosofen als Leibniz, Wittgenstein en Schopenhauer erbij, maar ook wetenschappers als Wheeler, Stephen Hawking, en Holts’ vriend Martin Amis.
Het Boeddhisme komt langs, de metafysica, Betrand Russell, de kwantumveldentheorie.
‘Als God bestaat, zou hij zich kunnen afvragen: ‘Ik ben eeuwig, almachtig, maar waar kom ik vandaan?’ Waarvandaan? God houdt er een formeel taaltje op nA. En zo is er een theorie dat God het zo moe was om na te denken over het vraagstuk van zijn eigen bestaan dat hij de wereld schiep om zichzelf wat te vermaken.
Maar laten we God even vergeten.
We halen hem uit de vergelijking.
Dan krijgen we: ________ + niets = de werelD. Als je een Boeddhist bent, wil je hier misschien al ophouden, want je hebt al: niets = de wereld, en uit identiteitssymmetrie volgt dan: de wereld = niets.
’ (Holt) GodWontLetYouDown Aan het einde van zijn voordracht onthult Holt nog iets persoonlijks, dat alle briljante, geweldige mensen heeft verbaasd… Hij is te zien bij TED, maar ook is het transcript te lezen.
De TED-video raad ik aan, daar Holt een aardige, humoristische manier van optreden heeft.
Je kunt eigenlijk uren naar hem kijken en luisteren… een stand-upfilosoof en goed te volgen.
‘Onderweg beschrijft Holt de historische, wiskundige en filosofische achtergronden van die malle vraag waar de grootste geesten zo graag mee worstelen.
Om aan het slot, na een zonovergoten middag filosoferen met auteur John Updike (‘de werkelijkheid is een gedicht’), tot de conclusie te komen dat hij al die tijd misschien een andere vraag had moeten stellen.
Het heelal bestaat, dat weet ik omdat ‘ik’ bestA. Maar wat is ‘ik’? Wat is de oorzaak van bewustzijn?’ Waarom bestaat de wereld? Een existentiële detective.
Jim Holt woont en werkt in New York.
Het metafysische mysterie hoe wij ooit zijn ontstaan is nog steeds de lastigste en meest fascinerende vraag aller tijden.
De briljante en zeer humoristische Jim Holt onderzoekt onze jongste pogingen om vat te krijgen op de oorsprong van het heelal.
Volgens hem zijn we veel te benepen geweest door alleen God en de Big Bang als verantwoordelijken te beschouwen, en daarom zoekt Holt het antwoord op deze prangende vraag ook in andere hoeken, zoals bij een chagrijnige filosoof uit Oxford, een laureaat van de Nobelprijs en een Franse boeddhistische monnik.
De uitkomst van zijn speurtocht is Waarom bestaat de wereld? een werk dat uit zichzelf filosofisch wordt.

Climate express      Eggermont Natalie      Klimaat

Elk jaar dezelfde krantenkoppen: ‘Klimaattop eindigt in teleurstelling’, ‘Klimaattop flopt’.
In december vindt de 21ste internationale klimaattop plaats in Parijs.
Wachten we op een akkoord, of wordt het tijd om als samenleving een eigen klimaatagenda op te stellen? Volgens Natalie Eggermont, voorzitster van Climate Express, is het tijd om massaal op straat te komen.
Natalie Eggermont is spoedarts, moraalfilosofe en klimaatactiviste.
Twee jaar geleden was ze één van de organisatoren van de klimaattrein naar Warschau.
Toen namen 750 Belgen een speciaal ingelegde trein naar de klimaattop in Warschau om er te manifesteren voor een klimaatakkoorD. Nu is Eggermont voorzitster van Climate Express, een organisatie die 10.
000 mensen vanuit België naar de klimaattop in Parijs wil brengen.
Wat is Climate Express? “Climate Express is een groeiende vrijwilligersbeweging die streeft naar een daadkrachtige en solidaire aanpak van het klimaatprobleem.
In december willen we tienduizend Belgen naar de volgende klimaattop in Parijs brengen met treinen, bussen en fietsen.
In een gigantische klimaatmars kunnen we druk zetten op de politici die daar onderhandelen over een internationaal klimaatakkoorD. Onze meerwaarde is dat wij een organisatie zijn die aan massamobilisatie doet, zo’n organisatie bestond nog niet echt in België.
” Vorig jaar namen 400.
000 mensen deel aan de klimaatmars in New York.
Toch bracht James Inhofe, Republikeins voorzitter van een klimaatcommissie, een sneeuwbal mee naar de Senaat om te ontkennen dat de aarde opwarmt.
Is zo’n klimaatmars dan wel zinvol? “Ik denk dat de New York Climate March veel mensen geïnspireerd heeft.
Het creëerde het gevoel dat de internationale klimaatbeweging bestaat en aan het groeien is.
Daarop kunnen we verder bouwen.
Maar de mars volstaat niet.
Het is geen of-of-verhaal, maar een en-en-verhaal.
Naast het op straat komen, moeten we ook bouwen aan concrete initiatieven van onderuit.
Er wordt nog steeds vastgehouden aan fossiele systemen, terwijl er geen ruimte is voor bottom-up-initiatieven.
Overal zien we interessante initiatieven ontstaan, maar ze moeten een duwtje in de rug krijgen.
” Zullen politici het gevoel krijgen dat ze iets moeten doen omdat mensen massaal op straat komen? “Daar ben ik echt van overtuigD. De geschiedenis toont dat het kan.
Achturige werkdag, vakantie, stemrecht,… zijn niet uit de lucht gevallen.
Het waren ook geen briljante ideeën van een politicus aan zijn bureau.
Die veranderingen zijn er gekomen omdat mensen massaal op straat zijn gekomen.
Ik heb soms het gevoel dat mensen dat vergeten zijn.
” Elk jaar opnieuw pleiten milieubewegingen voor een akkoorD. Denk je dat er ooit verandering kan komen? “Ik ben ervan overtuigd dat er verandering moet komen.
Daar ben ik dag in dag uit mee bezig omdat ik daarin geloof.
Het zal wel niet zonder slag of stoot gebeuren.
Het gaat niet langer over een windmolen hier en een zonnepark daar, wel over veranderingen in de macht en economie.
Die verandering zal er niet komen door het lief te vragen.
Het zal moeilijk zijn, maar ik geloof erin.
” De kans is reëel dat er geen akkoord gesloten wordt.
“Ik ben ervan overtuigd dat er een akkoord zal gesloten worden.
Maar het zal niet ambitieus genoeg zijn, niet legaal bindend en niet sociaal- en internationaal rechtvaardig.
Reden te meer dus om naar Parijs te gaan en dit moment te gebruiken om de klimaatbeweging te doen groeien.
De klimaatstrijd gaan we niet winnen op die ene dag in Parijs.
Het is iets dat op veel langere termijn zal moeten gebeuren.
Ook al treedt het akkoord dat gesloten zal worden pas in werking in 2020, we moeten zowel nu als na Parijs actie nemen.
Dit is een belangrijke stap in het uitbouwen van een beweging die echte verandering wil afdwingen.
” “Als de politiek geen beslissing neemt, dan wordt het tijd om het heft in eigen handen te nemen.
We moeten nadenken over oplossingen en die zelf in gang zetten.
Mensen weten goed wat ze niet willen, maar niet wat ze wel willen.
Er is nood aan open en democratische debatten om na te denken over waar we naartoe willen met onze maatschappi J. Als we onze richting bepaald hebben, moeten we politici onder druk zetten.
Zodat zij naar ons luisteren in plaats van wij naar hen.
” Hoe zie je dit praktisch haalbaar als je bijvoorbeeld ziet hoeveel er al geïnvesteerd is door multinationals in grondstoffen die nog onder de grond zitten? Waarom zouden zij naar de bevolking luisteren? “Multinationals zullen die investeringen uiteraard niet zomaar laten vallen.
Dat is niet in het belang van zichzelf, van hun aandeelhouders en ook niet in het belang van de winst die ze willen maken.
Alle beslissingen die nu in de maatschappij genomen worden, draaien om winst.
Dat is een fundamenteel probleem dat we moeten veranderen met een radicale ommezwaai.
Als maatschappij moeten we duidelijk maken dat het in ieders belang is dat de olie onder de grond blijft zitten.
Een heel klein percentage wil die olie omdat ze er rijker van worden.
De meerderheid wordt er armer van.
Alleen maar als die meerderheid opstaat om het luid genoeg te zeggen, en te herhalen, kan er iets veranderen.
Het zal niet vanzelf gaan.
” Als politici geen beslissingen nemen, is het dan tijd voor meer radicale actie, waar ook Naomi Klein in haar boek No Time voor pleit? “De tijd van niet-radicale actie ligt al lang achter ons.
We staan op een tweesprong.
Ofwel gooien we het over een andere boeg en kiezen we voor een maatschappij die sociaal en ecologisch rechtvaardig is.
Dat is een radicale ommezwaai.
Ofwel doen we verder zoals we bezig zijn.
Dan brengt de klimaatverandering een enorme verandering in ons leven teweeg en ook dat is een radicale ommezwaai.
” Hoe zie je de werking van Climate Express op lange termijn? “We willen een beweging uitbouwen, en dat doe je niet op één dag.
We gebruiken Parijs als een belangrijke stap hierin.
Door laagdrempelig te zijn willen we mensen het gevoel geven dat ze gemakkelijk kunnen aansluiten.
” “Parijs is internationaal, maar daarnaast zien wij een rol voor België.
Er zijn zoveel belangrijke dossiers in België, zoals toegang tot land voor kleine boeren, de energiekwestie rond kernenergie,… Dat zijn belangrijke onderwerpen waar er momenteel weinig maatschappelijk debat over is.
Onze bedoeling is om met tienduizend mensen terug te keren uit Parijs en het volgende dossier op tafel te gooien.
” Op 26 april neemt Natalie Eggermont deel aan het klimaatdebat op Ecopolis.
De kans dat politici niet tot een bindend klimaatakkoord komen in Parijs is reëel.
Kan de samenleving een burgeragenda opstellen voor het klimaat? Eggermont gaat in debat met Katherine Richardson (Planetary Boundaries Report), Serge de Gheldere (Klimaatzaak), Stefan Aykut (Franse politicoloog) en Alhadi Agabeldour Adam (Soudanese mensenrechtenactivist en schrijver).

Mietjes, monsters en barbaren      Van Houdt Toon      Griekse geschiedenis

Alle wegen leiden naar de Grieks- Romeinse oudheiD. Als we vandaag zijn wie we zijn, dan komt dat in niet geringe mate omdat we ons spiegelen aan wat er zich heel lang geleden in Rome en Athene afspeelde.
Toon Van Houdt toont aan hoe wij, moderne mensen, in vele opzichten moderne Grieken en Romeinen zijn.
De moderne westerse mens heeft de klassieke oudheid nodig gehad om zichzelf te ontdekken.
Onze antieke voorvaderen deelden mensen in categorieën in: onbeschaafde vreemden, onechte mannen (en vrouwen), lelijke monsters of zelfs dierlijke monsterrassen.
Ook wij maken gretig gebruik van die categorieën en passen de oudheid aan onze besognes aan.
Toon Van Houdt beschrijft op fascinerende wijze hoe we de erfenis van de Grieken en Romeinen al eeuwenlang naar onze hand zetten.

Getting things done      Allen David      Management

Getting Things Done, in het algemeen afgekort tot GTD, is een actiegebaseerde managementmethode, en de titel van een boek door David Allen.
GTD is gebaseerd op het principe dat een persoon door zijn taken vast te leggen zich over die taken geen zorgen hoeft te maken.
Het moeten herinneren van alle taken maakt plaats voor het daadwerkelijk uitvoeren van de taken.
De essentie van GTD In tegenstelling tot andere methoden in tijdsbeheer focust Allen minder op het bepalen van prioriteiten.
In plaats daarvan roept hij op tot het maken van takenlijsten die specifiek zijn voor een bepaalde context.
Bijvoorbeeld een lijst met telefoontjes die gepleegd moeten worden of een lijst met boodschappen die gekocht moeten worden.
Hij stelt ook dat iedere taak die binnen twee minuten uitgevoerd kan worden, direct uitgevoerd moet worden.
De psychologie van GTD is gebaseerd op het eenvoudig opslaan, bijhouden en terugvinden van alle relevante informatie die nodig is voor de taken die je uit moet voeren.
Allen suggereert dat veel van de mentale blokkades waar we tegenaan lopen bij het uitvoeren van bepaalde taken worden veroorzaakt door onvoldoende 'front-end'-planning (met andere woorden, voor ieder project moeten we duidelijk maken wat er bereikt moet worden en welke specifieke acties hiervoor uitgevoerd moeten worden).
Het is, volgens Allen, het meest praktische om hierover vooraf na te denken.
Hierdoor stellen we een reeks met acties op die we dan later kunnen uitvoeren zonder weer uitvoerig te hoeven plannen.
Allen stelt ook dat onze herinnering (memory system) tamelijk inefficiënt werkt en ons zelden helpt te herinneren wat te doen op de tijd en de plaats dat we het kúnnen doen.
Daarom werken de "next actions" (volgende acties) per context in het GTD-systeem als een externe hulp die ons ervan verzekert dat we de juiste herinneringen op het juiste moment kunnen opvragen.
Er zijn veel aanverwante persoonlijke managementtips en -trucs uitgeschreven in GTD die kunnen helpen bij het invoeren van de werkwijze die door Allen is beschreven.
Een alomvattende beschrijving van GTD uit Allens boek “Ready for Anything”: "Get everything out of your heaD. Make decisions about actions required on stuff when it shows up - not when it blows up.
Organize reminders of your projects and the next actions on them in appropriate categories.
Keep your system current, complete, and reviewed sufficiently to trust your intuitive choices about what you're doing (and not doing) at any time.
" De basisprincipes van GTD zijn als volgt: Collect Verzamel alles wat je moet onthouden, volgen of doen in wat Allen een 'bucket' (emmer) noemt: hetzij een fysiek postvak, een e-mail-inbox, een taperecorder, een laptop, pda, of welke combinatie van deze dan ook.
Haal alles uit je hoofd en stop het in dit systeem, gereed om verwerkt te worden.
Alle buckets moeten minimaal eens per week geleegd worden.
Process Verwerk de gegevens in de bucket en volg hierbij de volgende, strikte, werkwijze: Begin bovenaan.
Verwerk één item per keer.
Stop nooit iets terug in de bucket.
Als voor een item een actie uitgevoerd moet worden: voer deze uit (als het korter duurt dan twee minuten), delegeer de actie aan iemand anders, of neem het item op in de actielijst.
Als voor een item geen actie nodig is: archiveer het item voor latere referentie, gooi het item weg, of neem het item op voor mogelijk latere actie.
De tweeminutenregel: als het minder dan twee minuten kost om iets te doen, doe het dan direct.
Het is een richtlijn, twee minuten is ongeveer de tijd die het zou kosten om de actie formeel op te nemen in de actielijst.
Organize Organiseer de items waarop actie moet worden ondernomen in een aantal lijsten.
Allen beschrijft de volgende sets: Volgende acties (next actions) - Bedenk voor ieder item waarvoor aandacht nodig is, wat de volgende fysieke actie is die hiervoor ondernomen moet worden.
Als het item bijvoorbeeld 'Schrijf projectrapport' is, dan zou een volgende actie kunnen zijn 'E-mail Fred voor de notulen van de vergadering' of 'Bel Jim voor de eisen aan de rapportage' of zoiets.
Hoewel er vaak meerdere stappen en acties nodig zijn om een actie te voltooien zal er altijd iets zijn wat als eerste moet gebeuren, en deze actie moet dan ook in deze lijst opgenomen worden.
Aan de acties wordt bij voorkeur ook de context waarbinnen de actie uitgevoerd kan worden toegevoegd, zoals 'op kantoor', 'aan de telefoon', of 'in de winkel'.
Projecten (projects) - Ieder 'open einde' in je leven of werk waarvoor meer dan één fysieke actie uitgevoerd moet worden, wordt aangemerkt als een 'project'.
De projecten moeten gevolgd worden en periodiek moet gecontroleerd worden dat voor ieder project een volgende actie vastgelegd is zodat het project ook voortgang kan vertonen.
In de wacht (waiting for) - Als een actie aan iemand anders is gedelegeerd of er moet gewacht worden op een externe gebeurtenis voordat een project verder kan gaan dan moet dit vastgelegd worden in deze lijst.
Ook deze lijst moet periodiek nagelopen worden om te controleren of acties niet over tijd zijn en er misschien een herinnering gestuurd moet worden.
Ooit/misschien (someday/maybe) - Dingen die je ooit zou willen doen, maar niet nu.
Voorbeelden zouden kunnen zijn 'Chinees leren' of 'een duikvakantie nemen'.
Een agenda is ook van belang voor het bijhouden van afspraken en toezeggingen, maar Allen stelt wel dat de agenda gereserveerd moet worden voor wat hij noemt 'hard landscape': zaken die absoluut uitgevoerd moeten zijn op een bepaalde datum of vergaderingen en afspraken die vaststaan in tijd en plaats.
'To-do'-items mogen enkel voorkomen op de 'volgende acties'-lijst Een laatste belangrijk onderdeel van GTD is het archiveringssysteem.
GTD zegt dat een archiveringssysteem, om te worden gebruikt, makkelijk, eenvoudig en leuk moet zijn.
Zelfs een enkel velletje papier, mits het gearchiveerd moet worden, moet zijn eigen map krijgen als het niet thuishoort in een al bestaande map.
Allen doet de suggestie om één enkel alfabetisch geordend archiveringssysteem te gebruiken om zo snel en eenvoudig mogelijk informatie op te bergen en terug te vinden.
Review Bekijk de lijsten met acties en herinneringen.
Het is natuurlijk nutteloos om deze lijsten bij te houden als deze niet minimaal dagelijks, of wanneer er maar tijd beschikbaar is, bekeken worden.
Kies vervolgens, uitgaande van de beschikbare tijd, energie en voorzieningen, de belangrijkste taak die op dat moment uitgevoerd zou moeten worden en voer die uit.
Als je de neiging hebt om werkzaamheden uit te stellen dan bestaat het gevaar dat standaard de eenvoudige taak gekozen wordt.
Om dit te vermijden kan er besloten worden om de acties uit de lijst stuk voor stuk op volgorde af te werken, net zoals de buckets leeggemaakt worden.
Minimaal eenmaal per week vereist de GTD-discipline dat alle openstaande taken, projecten en 'in de wacht'-taken nagekeken worden.
Controleer hierbij dat nieuwe taken en gebeurtenissen in de lijst zijn opgenomen en dat alles bijgewerkt is.
Allen geeft als suggestie een 'tickler file' (zie verder) bij te houden die iedere week ondersteunt bij het controleren van de openstaande taken en projecten.
Do Doe.
Ieder ordeningssysteem is niets waard als alle tijd wordt besteed aan het organiseren van de taken en verwerken van lijsten in plaats van het uitvoeren van de taken.
David Allens overtuiging is, dat een systeem dat het eenvoudig, makkelijk en leuk maakt om actie te ondernemen helpt bij het voorkomen van het uitstellen van taken en het overweldigd raken door het aantal openstaande taken.
Middelen en technieken De '43 mappen' Een methode die Allen voorstelt is de 'tickler file' (ook bekend als 'het vervaldagensysteem' of '43 mappen') voor het sorteren van al het papierwerk.
Twaalf mappen worden gebruikt voor de twaalf maanden van het jaar en 31 mappen voor de dagen in de maanD. De mappen worden gebruikt om activiteiten voor een bepaalde dag in op te bergen.
Iedere dag wordt de genummerde map voor die dag gepakt.
De inhoud van de map wordt eruit gehaald en de lege map wordt in de volgende maandmap gestopt.
Hierdoor kunnen papieren herinneringen op de juiste dag teruggevonden worden.
Als je bijvoorbeeld op de 12e van de maand een concert hebt dan berg je de kaartjes op in de map van de twaalfde en als het dan zover is komen de kaartjes (en de herinnering aan het concert) vanzelf langs.

Cocreatief leiderschap      Larock Yves      Psychologie

Dit boek is bestemd voor leidinggevenden en begeleiders die zonder pasklare antwoorden en oplossingen, het pad van cocreatief leiderschap willen bewandelen.
Eerst gaan de auteurs in op cocreatie, als de bij uitstek gepaste benadering van complexe uitdagingen in organisaties en samenleving.
Vervolgens beschrijven ze vijftien ondersteunende praktijken, soms gedragsregels genoemd, die ze als krijtlijnen van hedendaags leiderschap naar voor schuiven.
Samengevat gaat het daarbij om een leiderschap dat de verantwoordelijkheidszin van medewerkers / participanten / burgers (opnieuw) aanwakkert en aanstuurt op zelfsturing bij het realiseren van verandering.
"Dit 'handig' zak-boekje geeft een eigentijdse en verfrissende herformulering van de leven gevende krachten van samenwerking over grenzen en verschillen heen.
Precies die verschillen en uitdagingen worden de bouwstenen van ieder interactief ontwerp dat we samen kunnen creëren als een cocreatie, het sleutelwoord dat de auteurs als anker voor samenwerken willen uitwerpen.
In cocreatie ontvouwt zich immers onze sociale realiteit, die we voortdurend samen 'mee'-maken.
In vijftien vuistregels met opdrachten schetsen de auteurs een concrete micro-aanpak om hier-en-nu met elkaar aan de slag te gaan.
" René Bouwen, emeritus gewoon hoogleraar Organisatiepsychologie en Groepsdynamica, KULeuven.
"Een inspirerend boek dat uitnodigt om samen betekenisvolle dingen te maken en lastige vraagstukken aan te pakken.
De auteurs schrijven vanuit een nieuwsgierige en onderzoekende houding en hechten veel waarde aan respectvolle interacties.
Vanuit een perspectief van emancipatie en zelfsturing ziet leiderschap af van het gebruik van macht.
Het uitoefenen van onzelfzuchtige invloed bevordert een betrokkenheid op duurzame ontwikkeling.
Graag zou ik bekwaam willen zijn in de hier beschreven praktijken.
" Joseph W.
M.
Kessels, hoogleraar Human Resources Development, Universiteit Twente.
"Respect voor verschil en acceptatie van inter-afhankelijkheid bieden voor leiders de ingrediënten om tot constructieve cocreatie te komen.
Het boek nodigt uit om deze uitdaging op te pakken.
Het biedt praktisch handvatten om nieuwe mogelijkheden te verkennen en te realiseren.
Verschil wordt brandstof voor cocreatie.
" André Wierdsma, hoogleraar Organiseren en Co-creëren, Nyenrode Business Universiteit en hoogleraar Management and Organization', China Europe International Business School (Shanghai).
"Deze publicatie is een waarde(n)vol geschenk voor eenieder die op een of andere manier verantwoordelijkheid draagt en democratisch leiderschap ernstig neemt.
De vijftien handvatten, die de auteurs in een uiterst leesbare stijl aanreiken, zouden 'top of mind' moeten worden voor iedere leidinggevende, iedere manager, iedere politicus en iedere begeleid(st)er van teams of van eender welke andere groep.
" Herman Lauwers, ere Vlaams Volksvertegenwoordiger

Niets is waar en alles is mogelijk      Pomerantsev Peter      Russische geschiedenis

Rusland is een dictatuur waar staatscorruptie floreert, verkiezingsuitslagen van tevoren vaststaan en critici van het Kremlin worden uitgeschakeld, waar zwart wit en wit zwart is, aanklachten worden verzonnen en het rechtssysteem met handen en voeten aan de belangen van Vladimir Poetin en zijn kliek van kleptocraten is gebonden, waar elke inwoner semilegaal is en dus op elk moment kan worden opgepakt, waar smeergeld alledaags wisselgeld en propaganda alledaagse kost is, waar racisme, homofobie, neonazisme en een oorlogszuchtig nationalisme opgeld doen en waar in de media de paranoïde mantra van de omsingeling door het ontaarde Westen gestaag weerklinkt.
Tot deze onthutsende conclusie komt Peter Pomerantsev in Niets is waar en alles is mogelijk, het relaas van zijn jaren in Moskou als producent van televisiereportages.
In de jaren’70 waren de ouders van Pomerantsev uit de Sovjet-Unie naar Londen uitgeweken, op de vlucht voor een communistisch regime dat geen enkele oppositie duldde.
In 2006 vertrok hun zoon naar Moskou om bij het amusementskanaal TNT televisie met een positieve boodschap te maken.
Negen jaar later werd hij door Ostankino benaderd met de vraag of hij voor hen wilde werken.
Ostankino is het televisiecentrum, ‘de stormram van de propaganda van het Kremlin’.
Pomerantsev weigerde het aanbod en keerde naar Londen terug.
Wat hij tijdens zijn jaren in de postmoderne dictatuur van Poetin heeft gezien en meegemaakt, meet hij wijd en breed uit.
Pomerantsev is geen politicoloog of socioloog.
Zijn bevindingen zijn het resultaat van ontmoetingen met doodgewone Russen, sommigen superrijk, meedogenloos en verwender dan het verwendste kind, anderen het slachtoffer van een systeem van willekeur en wreedheiD. Meestal ging Pomerantsev op jacht naar onderwerpen die een groot aantal kijkers konden lokken.
Daarom volgt hij voor How to Marry a Millionaire (A Gold Digger’s Guide) Oliona, een van de talloze mooie meisjes die een rijke man aan de haak willen slaan.
Tijdens hun opleiding aan een speciaal daartoe opgerichte academie worden ze onder meer aangeraden hun vaginaspieren te spannen.
‘Daardoor verwijderen je pupillen zich en word je aantrekkelijker’, aldus de instructrice.
Maar soms was Pomerantsev ook dodelijk bezorgD. Zo onderzoekt hij de mysterieuze zelfmoord van het 21-jarige topmodel Roeslana Korsjoenova en pluist hij de zaak uit van Jana Jakovleva, een bedrijfsleidster van industriële schoonmaakvloeistoffen die zeven maanden de cel in ging.
Ze had niets misdaan.
In Rusland is het echter nu eenmaal zo dat ‘zakelijke concurrenten of bureaucraten – wat allang synoniemen zijn – (…) de veiligheidsdiensten (betalen) om de baas van een bedrijf te laten arresteren.
’ Als onderzoeksjournalist ontgaat Pomerantsev geen enkel detail.
De beschrijving van zijn bevindingen is helaas nu en dan te wijdlopig.
Zeker, een van zijn bedoelingen is de sfeer van wetteloosheid, vulgariteit en losbandigheid zo krachtig mogelijk weer te geven.
Toch had hij hier meet maat mogen houden.
Gelukkig verliest Pomerantsev zich niet in verbositeit wanneer hij zijn impressies in conclusies giet.
De communisten mogen dan van het toneel zijn verdwenen, de show gaat onverminderd door.
De performanceartiest bij uitstek is Vladimir Poetin: ‘Soldaat, minnaar, half ontblote jager, zakenman, spion, tsaar, superman.
’ En de gewone Rus in dit surrealistische drama? ‘Wij moeten onze macht herstellen en de verloren gebieden bezetten’, aldus Alexander, een blinde voetbalfan van Dynamo Moskou.
Is de man het slachtoffer van de nooit aflatende propaganda? Meent hij wat hij zegt? Of doet hij maar alsof? ‘Het grote drama van Rusland (is) niet de overgang van communisme naar kapitalisme, van de ene hartstochtelijk geloofde verzameling overtuigingen naar de andere’, concludeert Pomerantsev.
‘Het drama is dat in de laatste decennia van de USSR niemand in het communisme geloofde maar dat iedereen desondanks deed alsof ze er wel in geloofden, en nu kunnen ze alleen nog een samenleving van veinzerij voortbrengen.
’ Na zijn terugkeer naar Londen interviewde Pomerantsev andere slachtoffers van Poetin.
Eén van hen was Bill Browder, een Amerikaanse investeerder in Moskou die met Hermitage Capital aandelen van Russische geprivatiseerde bedrijven aan een fractie van hun werkelijke waarde opkocht en zo miljarden roebels voor zijn beleggers binnenrijfde.
Hij hielp met andere woorden Ruslands rijkdom te plunderen en bijgevolg de al gigantische kloof tussen arm en rijk nog verder te vergroten.
Verdient hij dan medelijden omdat hij beschuldigd werd van belastingfraude en het land werd uitgezet? In Vijand van de Russische staat onderwerpt Browder zich niet aan een gewetensonderzoek.
Hij is een kapitalist: grof geld verdienen is zijn raison d’être.
Bovendien deed hij niets illegaals.
In het Rusland van Poetin worden kapitalisten immers de hand boven het hoofd gehouden, althans zolang ze de belangen van Vladimir de Verschrikkelijke dienen.
En daar knelde net de schoen.
Toen Hermitage Capital van belastingontduiking werd beschuldigd, huurde Browder de 35-jarige fiscaaljurist Sergej Magnitski, de beste belastingadvocaat uit Moskou.
Magnitski kwam snel op het spoor van corruptie door hooggeplaatste staatsambtenaren.
Daarmee tekende hij zijn doodvonnis.
Browder raadde hem aan te vluchten.
Magnitski weigerde.
‘We zitten niet in 1937’, antwoordde hi J. Daarmee verwees hij naar de zuiveringen door Jozef Stalin tijdens diens Grote Terreur.
Maar 2009 verschilde uiteindelijk niet zoveel van 1937: de klokkenluider werd gearresteerd, gefolterd en om het leven gebracht.
‘In 21ste-eeuws Rusland mag je alles zeggen wat je wilt, zolang je het spoor van corruptie maar niet volgt’, schreef Peter Pomerantsev.
Browder vertelt zijn verhaal met veel flair en zin voor dramA. Het is tegelijk een eerbetoon aan de moed van een man die de strijd tegen het criminele regime van Poetin aanbonD. Toch was de dood van Magnitski niet helemaal tevergeefs.
Na jarenlang lobbyen slaagde Browder erin om in 2012 de Sergei Magnitski Rule of Law Accountability Act zowel door het Amerikaanse congres als het Europese Parlement te laten aannemen.
Door de wet kunnen sancties worden opgelegd aan Russische functionarissen die mensenrechten schenden.
De wraak van Poetin liet niet lang op zich wachten.
Kort daarna loodste hij een wet door zijn parlement dat Amerikaanse ouders verbood nog langer Russische weeskinderen te adopteren.
‘Alleen een lafaard gebruikt weerloze kinderen als menselijk schild’, aldus Browder.

Als het werk stopt      Van Laeken Frank      Management

'Wie een goed cv heeft, vindt hoe dan ook werk'.
Zo zei Bart De Wever in de aanloop naar de verkiezingen van mei 2014.
Maar is dat zo? Zeker voor vijftigplussers wordt het steeds moeilijker om een job te krijgen, hoe lang hun cv ook is.
Frank Van Laeken zou tot een paar jaar geleden geneigd zijn geweest om De Wever te volgen in zijn redenering.
Tot hij medio 2012 zonder werk viel, na een faliekant afgelopen avontuur bij zijn favoriete voetbalclub, en zijn rijk gevulde cv niet voldoende bleek om snel aan een nieuwe job te raken.
Na meer dan honderd sollicitaties en minder dan een handvol uitnodigingen voor gesprekken of tests is er nog altijd geen vooruitgang.
Hoe komt het dat vijftigplussers zo moeilijk weer aan werk raken? Ligt het aan de bedrijven, die geen lastige, dure of versleten werkkrachten willen? Ligt het aan de vijftigplussers, die te veeleisend zijn of geen ambitie meer vertonen? Of ligt het aan een combinatie van factoren, die maakt dat een vijf aan het begin van je leeftijd ervoor zorgt dat je niet meer aan de bak komt? Van Laeken zoekt naar antwoorden, in zijn eigen verhaal en in dat van anderen.
Eén onderwerp dat tussen de vele problemen regelmatig opduikt in nieuws en media is inderdaad dat van de 50 plusser op de arbeidsmarkt.
De meeste argumenten pro en contra en hoe ze klinken wanneer ze uit welke hoek komen, kennen we ongeveer wel.
Maar we “kennen” het natuurlijk niet even goed als iemand die het aan den lijve ondervond/ondervindt, zoals Frank Van Laeken, die er vanuit zijn ervaring en beroep ook best kan over schrijven, vermits hij in 2012 belandde bij de “werklozenclub”.
Je hebt die rijpe leeftijd van een halve eeuw bereikt en plotseling wordt je loopbaan onderbroken, je zit zonder werk, je bent onzeker over de toekomst, je begint aan jezelf te twijfelen, je voelt je - en bent dat ook - afhankelijk, je inkomen gaat naar omlaag en je moet opboksen tegen pakken vooroordelen.
Je bent geen profiteur die met een gouden handdruk de brug naar je pensioen opstapt, je wil graag blijven werken, je wil nog meetellen, je prestige en ervaring kunnen gebruiken, je nuttig maken.
Je zoekt dus wel degelijk naar werk, opnieuw en opnieuw.
Je stuurt pakken sollicitatiebrieven waarop zelden een antwoord komt, zelfs geen negatief antwoorD. “De vergrijzing” wordt er gezegD. Onvoldoende jobs.
De jongeren moeten een kans krijgen.
De crisis, natuurlijk.
Werknemers zijn niet geneigd om oudere werknemers een kans te geven, onder andere omdat ze veel duurder zijn dan jongere werkkrachten en er is de concurrentie.
In elk geval, zovele van de langdurige werklozen willen eigenlijk niet werken en plegen nog sociale fraude ook.
Inderdaad, 320.
000 babyboomers gaan op pensioen tussen 2012 en 2017.
28,1 % van de bevolking werkt niet in het Vlaams Gewest.
“Niet-werkenden” slaat zowel op diegenen die geen werk hebben maar ook diegenen die geen werk zoeken, zoals kinderen, scholieren, studenten, huismannen, huisvrouwen, gepensioneerden.
25,2 % daarvan zijn ouder dan 50….
Sinds de crisis zijn er 64.
459 werkzoekenden bijgekomen of een totaal van 233;349 uitkeringsgerechtigde werklozen.
Het meest dramatisch is de werkloosheid bij jongeren: 1 op 5 tussen 18 en 25 is werkloos.
En ja, er is een massale (…) fraude - 1,01% plegen sociale fraude….
De schrijver begint met dit en ander cijfermateriaal in hoofdstuk 2, wat helpt om min of meer objectief verder te lezen.
Daarna laat hij afwisselend in de onpare hoofdstukken de 50+ werklozen aan het woord - met als rode draad de lange, frustrerende zoektocht naar werk - en in de pare hoofdstukken de “protagonisten van de overheid, de universiteiten en de sociale partners”.
Tussen de 50+ers zit natuurlijk schrijver zelf, die in 2012 bij de werklozenclub belandt, begint te solliciteren en voldoende ervaring opdoet om dit boek vanuit die ervaring te schrijven.
Rita werkt trouw 35 jaar bij dezelfde bank en wordt plots “zonder boe of ba” ontslagen.
Marina die het secundair onderwijs moest verlaten zonder diplomA. Jan, een kleine zelfstandige.
Erik, manager in de muziekindustrie.
Marc, 61, met veel ervaring in kaderfuncties.
Brahim, migrant.
Lucio, werkzaam in de distributiesector en uitbater van een frituur.
Mohamed, Marokkaan - eerst nodig, dan uitgespuwd….
En nog een reeks mensen, die plotseling zonder werk staan, solliciteren en tevergeefs zoeken.
Om de reeks af te sluiten toch één successtory: Patrick De Vliegher die werk vond op zijn 60ste.
In de pare hoofdstukken treft de lezer informatie aan over onder meer: UNIZO: “Wij willen het goede voorbeeld geven: Als de beste kandidaat in een sollicitatiegesprek ouder is dan 50, krijgt hij of zij de joB. Oudere werknemers zijn niet altijd meer te duur.
De manier waarop we vandaag overleg plegen, laat niet toe om open discussies te voeren;.
De werknemersorganisaties: mensen solliciteren vaak, maar krijgen heel weinig antwoord, niet eens een negatief antwoord; Discriminatie op basis van leeftijd wordt ontkenD. Er moeten werkbare jobs komen.
Onze Vlaamse minister van Werk legt de nadruk op competentie, maar werkgevers werven niet aan op basis van competentie.
De Uitzendsector/ Outplacement: vele werkzoekenden hebben al lang dezelfde functie en “voelen” dat ze niets anders aankunnen.
Het is moeilijk om ze te overtuigen dus ondersteunen we ze eerst, dan pas dwingen we ze eerder.
Er moeten jobs gecreëerd worden, aangepast aan 55+ers.
Natuurlijk moet er ook gedacht worden aan opleiding.
Arbeidsbemiddelaar VDAB: “50 +ers zijn wel degelijk op zoek naar werk, de “profiteur” is een mythe.
De mentaliteit binnen de VDAB moet veranderen.
We hebben een écht activerend beleid nodig.
Alle achterpoortjes moeten gesloten worden.
” Werkgeversorganisatie: “Loonlasten te hoog.
Oudere werknemers laten wegvloeien (?) en zo plaats scheppen voor jongeren: dit beeld klopt niet.
Trouwens, de jobs zijn er wel en toch zijn er 400.
000 werklozen.
Er is dus een grote mismatch tussen vacatures en de profielen van kandidaten.
Wat de ministers vertellen: P.
Muyters (Vlaams minister voor Werk, Economie, Innovatie, Sport): “Loopbaanzekerheid moeten we nastreven, geen jobzekerheiD. De VDAB zou moeten weten waarom iemand de job niét krijgt.
Vermits 300.
000 mensen met pensioen gaan en de instroom van jongeren kleiner is, zullen bedrijven het dus moeilijk krijgen vacatures in te vullen: Dit schept kansen voor 55+ers.
Kris Peeters: Werklozen niet stigmatiseren.
Je kan én stellen dat we tot 67 moeten werken en ondertussen de bestaande uitstappraktijken behouden.
De Politieke partijen: NVA: langer werken (mogelijk maken).
CD&V: een pensioenloopbaan in plaats van een vaste pensioenleeftijd; permanente vorming, gemeenschapsdienst, aanmoedigen om actief te blijven.
Open VLD: begrotingen in evenwicht houden, dus structurele maatregelen, investeren in “ werkbaar werk”.
SPA: er moet dringend een andere bedrijfscultuur en personeelsbeleid komen.
Werkgevers moeten meer oog hebben voor de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden voor hun oudere werknemers.
Groen: langer werken realiseren we door tijdens de loopbaan regelmatig rekening te houden met het werkvermogen van de mensen.
Vlaams Belang pleit voor een innovatievere arbeidsmarkt, het strenger beteugelen van het brugpensioen, grenzen stellen aan de immigratie; en een volwaardige arbeidsloopbaan moet gelijk staan aan een volwaardig pensioen.
Arbeidsmarktdeskundigen: De Vlaamse regering zit op een verkeerd spoor door de klemtoon te leggen op jongerenwerkloosheiD. Werkzoekende vijftigplussers hebben het veel moeilijker.
We krijgen signalen van de werkvloer dat mensen écht wel langer willen werken, maar ze vragen zich af hoe.
Dat veel mensen naar hun pensioen verlangen komt niet zozeer omdat ze niet graag werken, maar omdat ze meer vrijheid willen.
We hebben te lang gewacht om de pensioenleeftijd te verhogen naar 67.
Dit boek helpt natuurlijk om de probleemstelling te bundelen maar toont ondertussen ook het ondoorzichtige woud van vraagstellingen, standpunten en “oplossingen” waarmee in een democratie gezwaaid wordt…

Alan Turing het Enigma      Hodges Andrew      Biografie

Er is niet veel overdreven aan de stelling dat de Britse wiskundige Alan Turing de geallieerden heeft gered in hun strijd tegen de Nazi’s, dat hij de uitvinder was van de computer, de bedenker van kunstmatige intelligentie en een voorloper in de strijd om vrijheid voor homoseksuelen – en dat alles voordat hij, 41 jaar oud, zelfmoord pleegde.
Deze schitterende biografie vertelt het definitieve verhaal van een uitzonderlijk genie en een even uitzonderlijk leven.
Alan Turings grote kracht was zijn briljante analytische geest gecombineerd met zijn gave voor het ontwerpen van ‘intelligente’ machines.
In 1940 wist hij met zijn vindingen de Duitse Enigma-code te kraken – de code waarmee de Duitse lucht- en zeemacht alle communicatie beveiligde.
Hij bracht er het Duitse oorlogscommando een slag mee toe die de oorlog bekortte en vele mensenlevens redde.
Het was niet Turings enige wapenfeit.
Al voor de oorlog werkte de briljante wiskundige aan het concept van een universele machine, een idee dat hij in 1945 uitwerkte tot de allereerste digitale computer.
In 1952 kwam een abrupt einde aan de glansrijke carrière van Alan Turing, toen hij door de autoriteiten werd opgepakt wegens homoseksualiteit, een strafbaar feit dat in die tijd nog actief werd vervolgd

The Power People      De Vadder Ivan      Belgische politiek

Enerzijds is er de invloed van de macht: van politici vooral, maar ook van CEO's en belangenorganisaties.
Anderzijds is er de macht van de invloed: van het koningshuis, maar ook van cultuurmensen, sportmensen en mediamensen.
VRT-journalist Ivan De Vadder meet de macht en invloed in Vlaanderen op.
Over de macht van het getal en van het geld en van het kippenvel.
Over de scheiding der machten en tanende macht.
Over de invloed van netwerken en pers.
Over democratie en misbruik.
Over wie er aan de touwtjes trekt.
Geholpen door een jury van topjournalisten stelde hij ook een top 40 op van de machtigste en invloedrijkste mensen in Vlaanderen.
In 1998 publiceerden Robert Greene en Joost Elffers het vuistdikke boek De 48 wetten van de macht.
Wie de macht wil grijpen en houden vindt in dit boek een geschikte handleiding; Uit talloze historische voorbeelden trokken de lessen over het verwerven en behouden van macht.
Eerder vandaag stelde Ivan De Vadder zijn nieuwe boek voor in De Warande in Brussel - een decor waar veel machtigen elkaar ontmoeten en macht vooral in zijn verpakking van ‘inhoud’ zijn weg zoekt.
Ook dat boek gaat over macht.
Niet hoe ze te verwerven.
Wel wie ze heeft in Vlaanderen.
The Power People.
Over macht en invloed in Vlaanderen heet het boek.
En op de boekvoorstelling - met aansluitende receptie - waren enkel van die Power People aanwezig.
Nummer één en twee stuurden hun kat - Bart De Wever en premier Charles Michel.
Nummer drie - Wouter Beke - en zes - Gwendolyn Rutten - waren er dan weer wel.
Niet enkel politici behoren tot de lijst van veertig machtigen die Ivan De Vadder samenstelde in overleg met een juri van collega’s journalisten.
Nummer veertig bijvoorbeeld is kunstenaar Luc Tuymans.
En ondernemers als Gert Verhulst en zijn kompaan Hans Bourlon komen eveneens op het lijstje voor, mediamagnaten Christian Van Thillo en Thomas Leysen staan respectievelijk op vijf en elf, Marc Coucke op zestien.
En tussen deze captains of industry en tal van politici treden ook vakbondsleiders op, met ABVV-topman Rudy De Leeuw opvallend op de vierde plaats van de ‘machtigste en invloedrijkste mensen van Vlaanderen’.
Tijdens zijn speech wees De Vadder erop dat zulke lijstjes relatief zijn, want erg bepaald door de tijd en de context waarin ze tot stand kwamen.
In 1967 en 1991 deed de Leuvense politicoloog Wilfried Dewachter de oefening ook al, en kwam - uiteraard - tot een andere uitslag.
Zo ook Ludwig Verduyn in 2001 met zijn boek De Power List.
De 200 machtigste mensen van België.
Ivan De Vadders feitelijke update van dat laatste boek beperkt zich tot een lijst van veertig mensen, en die zijn vandaag erg machtig en/of invloedrijk, schudden vandaag de kaarten en plaatsen vandaag de stukken op het schaakbord van politiek, economisch en cultureel Vlaanderen.
Of ze dat morgen zullen doen is maar de vraag.
Of neen, de meeste namen zullen in de volgende lijst niet meer voorkomen, ook al wordt die al over pakweg vijf jaar opgemaakt.
Mensen veranderen, de samenleving evolueert, iedereen wordt ouder.
En tussendoor zijn er af en toe nog eens verkiezingen die roet in het eten kunnen strooien.
De Vadder heeft echter meer geschreven dan zo maar een geannoteerde lijst van machtige en invloedrijke figuren.
Hij wou op de eerste plaats een inleiding schrijven op ‘de invloed van de macht en de macht van de invloed’.
Want waar ligt de grens tussen beide? Waar begint en/of eindigt macht ten opzichte van invloeD. (Ik herinner me toen Bert Anciaux werd verkozen als Volksunie-voorzitter, hij stelde vooral invloed na te streven, eerder dan macht.
Maar … What’s in a word?) Bovendien: er bestaat geen universeel geldig objectief criterium om macht mee te meten.
Ook dat is een reden waarom elke lijst der machtigen ook opgesteld, er anders zal uitzien.
In De Morgen verschijnt deze weken elk weekend een interview met een machtige over macht.
De kans is niet klein dat hier andere namen in zullen voorkomen dan in de lijst van De Vadder.
Of je het gebruik van en de invloed op de sociale media meerkent of niet, kan zo bijvoorbeeld het resultaat van een machtigenlijst sterk beïnvloeden.
Ook daaraan wijdt De Vadder een heel hoofdstuk.
Op de persconferentie noemde Ivan De Vadder het samenstellen van de lijst en het schrijven van dit boek ‘een van de moeilijkste opdrachten in mijn carrière als Wetstraatjournalist’.
Opvallend is wel dat in het boek géén journalisten voorkomen.
Geen enkele vertegenwoordiger van ‘de Vierde Macht’.
Daarop aangesproken reageerde De Vadder: ‘alle journalisten samen hebben als collectief zeker invloed, en ook wel macht, maar individueel is die onbestaande.
’ Een verwijzing naar Yves De Smedt die zich graag nestelde op de schoot van Karel De Gucht of Johan Van Hecke, resulteerde in een schampere ‘Dat meen je toch niet?’ Over de lijst van Wilfried Dewachter beschik ik niet, om te vergelijken.
Het zou me nochtans niet verbazen dat toen hoofdredacteurs als Manu Ruys (De Standaard) of Emiel Van Cauwelaert (Het Volk) wél op zo’n lijst van invloedrijke figuren zou prijken.
Het is uitkijken naar de opinie van pakweg de Gentse politoloog Carl Devos.
Hoewel die zich misschien niet graag tot commentaar leent, omdat ook hij op de lijst figureert, op nummer 30.
The Power People lijkt op het eerste gezicht een erg leesbaar en boeiend boek, zoals je dat van De Vadder mag verwachten - de VRT-journalist is niet aan zijn proefstuk toe.
Maar op het moment van publicatie haast al verouderD. Vrouwen en allochtonen komen er amper in aan boD. En de wereld staat niet stil.

De Griekse oudheid in vijftig levens      Stuttard David      Griekse geschiedenis

Oudheid in vijftig levens / David Stuttard In vijftig tot de verbeelding sprekende portretten beschrijft David Stuttard het klassieke GriekenlanD. Aan bod komen onder andere Pericles en Alexander de Grote, Empedocles en Plato, Herodotus en Sophocles, en Apelles en Archimedes, maar Stuttard beperkt zich niet tot de gebaande paden.
Hij maakt ook ruimte voor Milo, een Olympisch worstelaar, de vrouwelijke intellectueel Aspasia en Zeuxis, een schilder.
Samen vertellen zij het verhaal van de Griekse oudheid, de bakermat van de Westerse beschaving.
Met de Oude Grieken wordt de bevolking van Griekenland en de Griekse eilanden van ongeveer 800 tot 147 voor Christus aangeduiD. Het meest bekend is de klassieke periode (500–323 v.
Chr.
) , waarin de polis tot ontwikkeling kwam en de denkers Socrates, Plato en Aristoteles hun bevindingen opschreven.
Lees in dit dossier ook alles over de hellenistische periode (323 v.
Chr.
–146 v.
Chr.
) met verhalen over onder andere Alexander de Grote.
De oude Grieken hebben onze tijd sterk beïnvloedt door: het uitvinden van de democratie, de introductie van poëzie, theater, kunst, architectuur, wetenschap en sport.
Bijvoorbeeld de Olympische Spelen.
Ook komen oorlogen en conflicten aan bod, zoals: de Trojaanse Oorlog, de Perzische Oorlogen en de Peloponnesische Oorlog, 431-404 v.
Chr.

Filips II      Parker Geoffrey      Spaanse geschiedenis

Geoffrey Parker mag als expert gelden voor de geschiedenis van de tweede helft van de zeventiende eeuw.
Hij publiceerde reeds eerder over „Het Spaanse leger in de Nederlanden" en over ,„De Beeldenstorm".
Thans schreef hij een boek over de veelomstreden Spaanse koning Filips II.
Dit boek verscheen in een aantrekkelijke serie, uitgegeven door de firma Nijhoff, waarinal aandacht werd besteed aan Jacob Cats, Constantijn Huygens, P.
C. Hooft en Johan van Oldenbarnevelt.
De serie is smaakvol verzorgd en keurig geïllustreerD. Filips II was één van de merkwaardigste mannen die ooit op een Europese troon hebben gezeten.
Het beeld dat wij hebben van deze vorst is voor een belangrijk deel bepaald door de Apologie die prins Willem van Oranje tot zijn verdediging vervaardigde en waarin hij de koning beschuldigde van lafhartig en achterbaks optreden.
Dr.
Parker heeft gebruik gemaakt van de brieven en rekeningen van Filips II om een afgeronder beeld van hem te kunnen geven.
Hij verstrekt ons tal van boeiende gegevens, die het boek uitermate leesbaar maken.
Hij vertelt ons bijvoorbeeld over het zwakke gestel van de jonge vorst, dat een bron van voortdurende zorg vormde voor zijn opvoeders.
Naderhand kreeg Filips daarom van de paus toestemming om op vrijdag en tijdens de vasten toch vlees te eten.
De koning leed voortdurend aan darmstoornissen en uit de doktersverslagen blijkt dat hij regelmatig doses terpentijn, braakmiddelen en lavementen kreeg toegedienD. Elke veertien dagen werd er voor de vorstelijke slaapkamer een nieuwe po aangeschaft en deze aankoop vormde de meest regelmatig terugkerende post in de huishoudboeken.
Geloofsvertrouwen Naast deze interessante details, die overigens niet geheel onbelangrijk zijn omdat zij een licht werpen op het karakter en de gemoedsgesteldheid van een beschreven persoon, komen er natuurlijk ook wezenlijker zaken aan de orde.
De lezer wordt getroffen door het geloofsvertrouwen van Filips II.
Te denken valt aan de Armada die hij in 1588 uitzond om Engeland en de.
Republiek te vernietigen.
De koning was met afschuw vervuld toen hij hoorde over de ondergang van de vloot.
,,Ik hoop dat God zoiets verschrikkelijks niet heeft laten gebeuren, want het is allemaal gedaan om Hem te dienen", zei hij spijtig toen de eerste geruchten hem bereikten.
Filips geloofde oprecht dat de invasie in Engeland een onderneming was die recht had op Gods genade en hij was ervan overtuigd dat de moeilijkheden die zich eventueel zouden voordoen met hulp van God zouden worden overwonnen.
Een enkele kritische noot kan in deze recensie evenwel niet ontbreken.
Dr.
Parker stelt dat de kritiek op de strengheid waarmee Filips II de onlusten in de Nederlanden onderdrukte, berust op verdraaiing en overdrijving van de feiten (blz.
109).
Het aantal terechtstellingen in opdracht van de hertog van Alva zou volgens zestiende-eeuwse maatstaven (welke zijn dat?) betrekkelijk klein zijn geweest, en men kon moeilijk verlangen dat hij het leven van Egmond zou sparen toen Oranje de Nederlanden binnenviel (blz.
110).
Een overeenkomst tussen de Nederlanders en de Hugenoten noemt hij ,,een verraderlijk bondgenootschap".
De oorzaken van het verzet tegen Filips II vindt Parker „grotendeels van politieke en niet van godsdienstige aard" (blz.
80).
Het beeld dat hij schetst van de Nederlandse opstand is dus voor verbetering vatbaar.
De auteur spreekt zichzelf trouwens wel tegen als hij verderop in zijn boek schrijft over de wreedheid van AlvA. ,,Zijn Spaanse troepen gedroegen zich wreed; zijn vervolging van een ieder die bij de onlusten betrokken was geweest deed allen vrezen voor mogelijke vergeldingsmaatregelen" (blz.
130).
En Filips wordt op eenmaal ,,geheimzinnigheid en bedrog" verweten (blz.
112,89).
Inquisitie Zo deze constateringen van Parker wellicht nog discutabel genoemd kunnen worden, hij gaat naar ons gevoel toch wel over de schreef als hij de inquisitie een belangrijk instrument ,,bij het toezicht houden op de samenleving" noemt en dit vergelijkt met „de kerkeraad van de calvinistische kerk in Schotland en elders" (blz.
114).
De inquisitie wordt hiermee dus heel simpel op één lijn gesteld met de kerkeraad van de Gereformeerde kerk.
Een stelling die niet nader onderbouwd wordt.
De inquisitie heeft tijdens de regering van Filips II waarschijnlijk zo''n veertigduizend personen berecht, dat is duizend per jaar.
Dr.
Parker meent dat „vooral indrukwekkend was wat werd bereikt tegen het protestantisme" (blz.
114).
Over het algemeen slaagt Parker er echter wel in een duidelijke tekening te geven van leven, werk en persoonlijkheid van deze machtigste koning van de christelijke werelD. Zijn biografie vertoont enkele aantoonbare leemten en ontsporingen, maar verschaft ons dieper inzicht in deze boeiende en gedreven vorst.

Economie van de vernietiging      Tooze Adam      Duitse geschiedenis

n het boek Economie van de vernietiging neemt de Engelse historicus Adam Tooze, sinds 2015 hoogleraar geschiedenis aan de Columbia University, de lezers mee in een kritische analyse van de nazi-economie.
Hij laat overtuigend zien hoe de nazileiders de bevolking – veelal op slinkse wijze – wisten te mobiliseren voor de eigen economie.
Zo wist Hitler niet alleen een enorme legerindustrie op te bouwen, maar kreeg hij ook de middelen voorhanden om zes miljoen Joden te vermoorden.
Tooze maakt duidelijk dat de complete nazi-economie maar één doel diende: (her)bewapening van de natie en daarmee: oorlogsvoering.
In de twintigste eeuw vormen vooral twee thema’s een constante in de Duitse geschiedenis: economische en technologische vooruitgang, gecombineerd met het voeren van oorlogen.
Beide ontwikkelingen hingen nauw met elkaar samen en werden letterlijk verwoord door de politicus Gustav Stresemann als ambitieuze jonge afgevaardigde van de Nationalliberale Partei (NLP) in de Rijksdag: Politiek, lees: oorlog voeren, hing nauw samen met de economie.
Toen Adolf Hitler in 1933 aan de macht kwam, werd dit nog duidelijker.
Hitlers kijk op de economie was nog vel verbetener dan die van Stresemann.
Hij beschouwde…de liberale ideologie van de vooruitgang, tot stand gebracht door vlijt, hard werken en vrijhandel, als een typische, door Joodse propagandisten verspreide leugen.
Alle inspanningen van het Duitse volk om zijn heil te zoeken in de industrie en de handel, zouden slechts uitlopen op een concurrentiestrijd met Groot-Brittannië (…) Voor Hitler bestonden de allesbepalende factoren in de wereldgeschiedenis niet uit arbeid en bedrijvigheid, maar ging het om de Lebenskampf om de beperkte middelen van bestaan.
” (29) Om deze reden meende Hitler Lebensraum nodig te hebben, om het voortbestaan en welvaren van het Duitse volk te kunnen garanderen.
En deze ‘levensruimte’ moest worden verkregen door middel van een veroveringsoorlog.
Hardnekkige mythen Adam Tooze onderstreept in zijn betoog dat er anders gekeken moet worden naar de nationaalsocialistische politiek nadat in februari 1933 Hitler Rijkskanselier was geworden.
Over Hitlers economische politiek bestaan namelijk enkele hardnekkige mythen.
Te vaak zijn historici er van uitgegaan, aldus Tooze, dat het aanpakken van de werkloosheid de eerste prioriteit van het naziregime was: “De ‘keynesiaanse ‘ thema’s werkgelegenheid en werkloosheid hebben nooit zo hoog op de agenda van Hitlers regering gestaan als doorgaans wordt aangenomen.
De meest ingrijpende beslissingen op economisch terrein die in 1933-1934 werden genomen, betroffen niet de werkloosheid, maar de buitenlandse schuld, de munt en de herbewapening, en dat waren geen onderwerpen die getuigden van politieke argeloosheiD.” (56) Zeer gedetailleerd analyseert Tooze de nazistische economische politiek van de jaren 1933-1945 en werpt een aantal interessante stellingen op over de nazi-economie in relatie tot herbewapening en oorlogsvoering.
Natuurlijk passeren hierbij diverse nazi-kopstukken de revue die een substantiële rol speelden binnen het economisch beleid, onder wie Albert Speer en Hjalmar Schacht.
1936: oorlog op til In het hoofdstuk over het jaar 1936, getiteld ‘Vier jaren tot aan de oorlog’, constateert Tooze terecht dat dit het jaar was waarin duidelijk werd dat er een oorlog aan de horizont opdoemde: Er leek duidelijk oorlog optil, zo duidelijk dat ’s werelds grootste markt voor verzekeringen, Lloyd’s of Londen, vanaf eind 1936 geen dekking tegen oorlogsschade meer uitgaf.
In Duitsland stonden de koppen nu extra op scherp, want het land had te maken met een dramatisch deviezentekort, wat de nazi’s zorgden baarde in verband met hun herbewapeningspolitiek.
Deze situatie dwong tot hard ingrijpen van bovenaf: “Om een catastrofe te voorkomen gaf Hermann Göring meteen opdracht tot een draconische maatregel, gericht tegen privé-eigendommen.
Iedere dollar, frank of pond, iedere gram goud, alle buitenlandse effecten in Duits bezit moesten het Rijk ter beschikking worden gestelD. Het was veelzeggend dat Göring aan SS-Gruppenführer Reinhart Heydrich de opdracht gaf om voor dat doel een ‘Devisenfahndungsamt’ op te zetten (…) Göring en zijn opsporingsapparaat zouden in de daaropvolgende twaalf maanden deviezen ter waarde van 473 miljoen RM binnenhalen – voldoende om Duitsland ten minste door de volgende achttien maanden te slepen.

Onmogelijke vrede      Holslag Jonathan      China

Holslag2 Er wordt momenteel veel publiciteit gevoerd voor ‘Onmogelijke vrede’, een boek van Jonathan Holslag.
‘Onmogelijke vrede’ is de Nederlandstalige versie van ‘China’s Coming War with Asia’, dat we bij eerder op deze site bespraken.
We brengen deze recensie opnieuw onder uw aandacht.
“China’s ambitie is om vreedzaam vooruit te gaan.
Scherpe conflicten met zijn Aziatische buren vermijden is essentieel voor dit objectief.
Jonathan Holslag legt op een briljante manier uit voor welk geopolitiek dilemma het opkomende China staat, en zijn stelling dat China waarschijnlijk in een groot conflict met Azië zal geraken is dwingend en uitdagend…”.
Deze quote op de achterflap van het Engelstalige boek komt van Men Honghua van de Centrale Partijschool in ChinA. Ik vind ze correct.
Holslag toont inderdaad dat China vreedzaam wil vooruitgaan, en dat het een belangrijke beleidsstrategie is om zware conflicten met de buurlanden te vermijden.
Tegelijk argumenteert hij dat de opkomst van China objectief de belangen van andere landen raakt, of China dat wil of niet, en dat een conflict dus mogelijk en waarschijnlijk is.
De titel “China’s coming war…” is weliswaar een stuk provocerender dan de meer voorzichtige stellingname in het boek zelf.
De uitspraak van Men Honghua dat Holslags stelling dwingend en uitdagend is, is diplomatieke taal om te zeggen dat hij het met de auteur oneens is.
Hij staat daarin niet alleen.
In de Volkskrant schrijft Fokke Obbema: “Maar Holslag overspeelt zijn hand door van een ‘grootmachttragedie’ in Azië te spreken – hij suggereert onvermijdelijkheid die ook uit zijn boektitel spreekt.
Waar dergelijke grote woorden in zijn boek over Europa, De kracht van het paradijs, tot een uitstekend resultaat leidden, slaagt hij er nu minder in met zijn gewaagde stelling te overtuigen.
” Ik ben het eens met Men en ObbemA. De auteur geeft zijn stelling met argumenten in hoofdstuk 1.
China is een opkomende macht en verstoort daardoor objectief het bestaande machtsevenwicht in de werelD. Als opkomende macht heeft het een aantal ambities: controle over de grensgebieden, herovering van verloren gebied (Taiwan, de betwiste eilanden), nationale onafhankelijkheid en veiligheid, economische voorspoed onder leiding van de CPC. Die ambities zijn redelijk, en zeker niet agressiever dan die van andere grootmachten vroeger of nu.
Integendeel, China stelt formeel dat het niet het streven naar hegemonie van grootmachten uit het verleden wil herhalen, en vreedzaam wil vooruitkomen.
Het wil dat oprecht, maar de objectieve realiteit is dat de spanningen rond belangentegenstellingen oplopen en de verlokking voor één van beide partijen om toch een conflict te starten toeneemt.
Dat conflict ziet Holslag met de Aziatische buurlanden, en hij denkt op de eerste plaats aan Japan, India, eventueel Vietnam of de Filippijnen en natuurlijk de onafhankelijk bestuurde Chinese provincie Taiwan.
In de rest van het boek zal Holslag proberen dat alles te bewijzen door een historisch overzicht van de buitenlandse betrekkingen van de Volksrepubliek sinds haar oprichting in 1949.
Het moet gezegd dat hij indrukwekkend werk verricht heeft en veel gedetailleerde informatie brengt.
Hij blijft ook sereen en objectief, wat bij de meeste China-watchers niet het geval is.
Een goed voorbeeld daarvan is de situatie in de Zuid-Chinese Zee.
Het is bon ton bij ons om te beweren dat er een Chinese agressie tegen de kleinere landen Vietnam en de Filipijnen plaats vindt.
Holslag trapt niet in die val.
Hij erkent dat de Chinese claims legitiem kunnen zijn, hij toont aan dat China bij de bezetting van betwiste eilanden meer terughoudend is dan andere landen, en dat de Chinezen wel degelijk oplossingen zoeken zoals gezamenlijke exploitatie wateren waarop verschillende landen aanspraak maken.
In verband met de controle van de eerste eilandengordel aan de rand van de Oost-Chinese Zee toont hij gedetailleerd aan hoe de Verenigde Staten die met overweldigende militaire inzet consolideren en dat China ondanks alle alarmgeroep over toenemende militaire uitgaven nog maar een klein broertje is.
Ook in een aantal andere conflictsituaties toont hij aan dat China wel degelijk van goede wil is.
Maar de onverbiddelijke realiteit dat China opkomt en dat daardoor de belangen van andere landen in het gedrang komen, laat ondanks alle goede wil de spanningen toch telkens weer oplopen.
Holslag beschrijft al die spanningen en schermutselingen van de voorbije 65 jaar om te besluiten dat ze steeds toenemen en uiteindelijk waarschijnlijk tot een gewapend conflict zullen leiden.
Obbema schrijft daarover: “Met verve etaleert hij zijn grote kennis over China, zeker als hij de opbouw van het militaire apparaat bespreekt.
Maar waarom het onvermijdelijk is dat China zijn regionale opmars alleen maar via een oorlog gestalte kan geven, blijft de vraag.
De huidige trend, waarbij buurlanden economisch afhankelijker worden en de macht van China langs die weg toeneemt, lijkt me vanuit Chinees perspectief aanzienlijk minder riskant.
Met het voeren van een oorlog loopt China bovenal kans zich in eigen voet te schieten.
” Inderdaad, Holslag probeert te overtuigen met een stortvloed van feiten.
Maar de samenhang tussen die feiten blijft zijn eigen subjectieve interpretatie.
Holslag wijdt hoofdstukkenlang uit over spanningen en conflicten; de waarheid blijft echter dat de grootste oorlog waarin China betrokken was – de Koreaanse- al meer dan 60 jaar achter ons ligt en dat China daar geen hoofdacteur was.
De grootste “eigen” oorlog, tegen India, ligt ook al meer dan 50 jaar achter ons.
De schermutselingen met Rusland dateren van de jaren 60, die met Vietnam van de jaren 70.
Al met al is het vooral sinds eind jaren 70 opkomende China erin geslaagd sindsdien alle noemenswaardige militaire conflicten te vermijden.
Holslag bekijkt de opkomst van China ook te veel als een nulsomspel.
Wat China wint, verliezen de anderen, en omgekeerD. Dat klopt niet.
De opkomst van China laat ruimte voor India om op te komen, voor Japan om rijk en invloedrijk te blijven, voor Vietnam om zich te ontwikkelen en zelfs voor Taiwan om een ruime mate van autonomie te behouden.
De opkomst van China biedt vooralsnog vooral kansen waar die landen van kunnen profiteren.
Een typisch voorbeeld: volgens Holslag degradeert de opkomst van China de Zuidoost-Aziatische landen tot leveranciers van grondstoffen en dragen de al afgesloten handelsverdragen daar toe bij; dat zou dan een objectieve bron van spanningen zijn.
Hij baseert zich op het statistisch gegeven dat het aandeel van grondstoffen in hun totale uitvoer gestegen is.
Die redenering is scheef: de uitvoer van producten met toegevoegde waarde is intussen immers ook gestegen, in absolute waarde.
Wanneer we de economische betrekkingen van China met de Aziatische buurlanden bekijken, dan zien we een win-win patroon: iedereen gaat erop vooruit en er zijn geen noemenswaardige economische spanningen of conflicten.
Holslag erkent dat China een politiek van vreedzame opkomst volgt, en daarbij bereid is tot compromissen en soepelheid in concrete dossiers.
Dat deze politiek tot mislukken gedoemd is kan hij niet aantonen.
Ambassadeur Qu Xing van China in België merkte in een artikel over het boek op dat toen de Communistische Partij van China in 1949 aan de macht kwam, China territoriale geschillen had met al zijn buurlanden.
Vandaag zijn die met 12 van de 14 buurlanden opgelost.
’Er is geen bewijs in de geschiedenis dat China niet in staat is geschillen diplomatiek op te lossen en dat het zal moeten overgaan tot oorlog’.
De regering van China, maar ook die van India, Japan, Vietnam, Taiwan stellen stuk voor stuk expliciet dat ze geen militaire confrontatie willen, want dat samenwerking voor hen gunstiger is.
Met het recentelijk lanceren van het Zijderoutefonds, de AIIB bank en de BRICS bank heeft China krachtige werktuigen om de buurlanden te overtuigen dat samenwerken voordeliger is dan conflicten zoeken.
Het verhaal van de AIIB bank is spectaculair.
Ondanks een Amerikaanse boycot doen alle belangrijke landen mee, inclusief de Amerikaanse bondgenoten – op Japan nA. Holslag slaagt er dus, ondanks de eruditie van zijn boek, niet in om zijn centrale stelling hard te maken.
En er is nog een ander probleem.
De Chinese regering en de Amerikaanse – zeker sinds Obama- zijn het er allebei over eens dat de belangrijkste relatie in de wereld in de 21ste eeuw de Chinees-Amerikaanse is.
De vraag is of de VS de vreedzame opkomst van China zullen toelaten.
De stelling van Holslag dat objectieve belangen landen onvermijdelijk richting oorlog drijven is meer van toepassing op de VS dan op ChinA. Holslag vermeldt herhaaldelijk de diepe tegenstellingen tussen China en de VS, maar de VS geeft hij daarbij systematisch een bijrol in het drama dat zich tussen China en de rest van Azië afspeelt.
In het voorwoord legt hij uit dat China militair nog veel te zwak is om de VS aan te kunnen, en dat hij daarom een conflict tussen China en zijn Aziatische buren waarschijnlijker acht.
De mogelijkheid dat de VS als grootmacht op de terugweg zelf een oorlog tegen China beginnen overweegt hij niet echt.
Wat wel wordt vermeld maar volgens mij onderbelicht blijft, is hoe de VS de spanningen tussen China en zijn buurlanden opdrijven.
Deze week nog goot de Amerikaanse regering olie op het vuur door nog eens expliciet te verklaren dat ze Japan militair zullen bijstaan indien het tot een gewapend treffen met China rond de Diaoyu/Senkaku eilanden komt.
De reële mogelijkheid dat de VS via andere landen een oorlog met China proberen uit te vechten overweegt Holslag echter niet.
Daarom blijf ik zitten met het gevoel dat Holslag het hoofdpersonage van het geopolitieke drama uit de wind zet en onze aandacht afleidt naar de figuranten.
Is dat belangrijk? Ja, voor het politieke debat in Europa, waarin Holslag graag tussenkomt.
Bij een conflict tussen China en de Aziatische buurlanden kan Europa comfortabel verder leven als buitenstaander en junior partner van de VS.
Maar als de echte geopolitieke tegenpolen in de 21ste eeuw Beijing en Washington zijn, dan wordt het de vraag of Europa verder slaafs de VS moet blijven volgen ofwel de uitgestoken hand van Beijing grijpen om samen te werken aan een welvarend Euraziatisch continent.
Wanneer je zoals Holslag alleen focust op een mogelijk conflict tussen China en zijn Aziatische buren maskeer je deze keuze.

Het nadeel van de zekerheid      De Mey Rim      Filosofie

Met bijdragen van o.
A. Tim De Mey, Maureen Sie, Herman de Regt en Han van Ruler.
Het nadeel van de zekerheid is niet Het voordeel van de twijfel, maar ze passen wel bij elkaar als een dekseltje op een doosje.
Het nadeel van de zekerheid is een toegankelijke bundel waarin de echte skeptikoi - in de betekenis van ‘zij die blijven overwegen en onderzoeken' - grondiger ingaan op de grote vragen die eerder in Het voordeel van de twijfel werden aangestipt en verkenD. Aan bod komen niet alleen het werkelijkheidsprobleem (bevinden we ons in The Matrix?), maar ook het kennisprobleem (weten we überhaupt iets?) en het probleem van other minds (hoe weten we of andere wezens bewustzijn hebben en kunnen we ook echt met hen communiceren?).
Daarnaast zijn er bijdragen over de geschiedenis van het scepticisme, scepsis over het christendom en sceptische filosofen als Descartes, Locke en Sextus Empiricus.
Het nadeel van de zekerheid is onmisbaar voor iedereen die niet intellectueel hooghartig achterover wil leunen, zich verschansend achter een muur van vermeende zekerheden.
In dit boek durven de auteurs - stuk voor stuk specialist op hun vakgebied - op een sportieve en creatieve manier de uitdagingen van het scepticisme aan te gaan.
Met bijdragen van toonaangevende filosofen als Tim De Mey, Maureen Sie, Herman de Regt en Han van Ruler.
‘Kritisch zijn is in de eerste plaats zelfkritisch zijn.
Het is durven twijfelen aan de eigen overtuigingen over hoe de wereld in elkaar zit, over wat we moeten doen en laten, en hoe we met elkaar en de wereld moeten omgaan.
Niet zomaar genoegen nemen met de oppervlakkige, psychologische bevrediging die schijnbaar opgeheven twijfel bij gelegenheid lijkt te bieden, maar onvermoeibaar door blijven twijfelen totdat de onderliggende filosofische vragen beantwoord zijn.
' - Tim De Mey ‘Is een banaan in het donker ook geel? Wat kunnen we zeker weten? Bestaat er een externe wereld? Deze sceptische vragen hypothekeren al eeuwenlang onze wetenschappelijke en filosofische kennis.
Maar zijn ze wel legitiem en/of relevant? En hoe kunnen we ze omzeilen om de zoektocht naar kennis efficiënt te laten verlopen? Jannes Schuermans .
5 februari 2016 'Het nadeel van de zekerheid' wapent de lezer tegen de valkuilen van het scepticisme.
Het nadeel van de zekerheid bundelt bijdrages van veertien filosofen over onder andere het kennis- en werkelijkheidsprobleem, de geschiedenis van het scepticisme en de sceptische kritiek op het christendom.
Een ding wordt snel duidelijk: de vragen uit de inleiding hebben geen eenduidig antwoorD. Het is dan ook niet de bedoeling van de auteurs om de lezer een overtuiging op te dringen.
Ze nodigen hem daarentegen uit zelf op onderzoek te gaan.
En dat doen ze aan de hand van eigen hypotheses, besprekingen van sceptische filosofen als Descartes en Locke en historische inzichten.
In het eerste hoofdstuk bespreekt Wiep van Bunge de relatie tussen scepsis en het christendom.
Die was vaak dubbelzinnig.
Enerzijds kon de sceptische kritiek het geloof in bovennatuurlijke wonderen ondermijnen.
Maar anderzijds speelde het filosofisch scepticisme over de reikwijdte van de rede het christendom in de kaart.
Het opende namelijk de deuren voor een fideïstische kijk op de wereld waarbij het geloof op eigen kracht de levensvragen kon beantwoorden die het verstand te boven gingen.
In de zeventiende eeuw stelde de Franse filosoof Pierre Bayle echter de superieure moraliteit van het christendom in vraag door te wijzen op de wandaden die in haar naam waren gepleegD. Hij besloot dat het geloof in evidente, filosofische begrippen onverenigbaar was met het geloof in onbegrijpelijke, religieuze mysteries.
Le malin génie Zijn landgenoot, René Descartes, gebruikte de sceptische techniek en zijn beroemde cogito-argument dan weer om het scepticisme zelf te bestrijden.
In zijn zoektocht naar zekerheid haalde hij Aristotelische dogma’s neer om een nieuw wereldbeeld op te bouwen.
Zijn theorie dat alle materie uit minuscule deeltjes bestaat, leidde onder meer tot nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van de opticA. Onbedoeld verdiepte hij echter ook het scepticisme met zijn scheiding van binnen- en buitenwerelD. De ervaringen die we in onze binnenwereld opdoen, geven ons geen garanties over de structuur of zelfs het bestaan van de buitenwerelD. Descartes’ concept van een malin génie, een kwade genius die ons in al onze overtuigingen bedriegt, inspireerde Hilary Putnam tot zijn brain in a vat-argument: het idee dat we zijn aangesloten op een systeem dat ons een fantasiewereld voorspiegelt.
De film The Matrix is op hetzelfde idee gebaseerD. Filip Buekens argumenteert dat net het bedenken van zulke sceptische scenario’s onze beoordeling ervan beïnvloedt.
Hij steunt daarbij op Spinoza’s idee dat we alles wat op ons afkomt meteen geloven om het pas later te evalueren.
Dat zou er, eenvoudig gesteld, voor zorgen dat sceptische hypotheses relevanter lijken dan ze werkelijk zijn.
Descartes’ zoektocht naar absolute zekerheden leverde in dit geval dus munitie aan sceptici om net de mogelijkheid van die zekerheden te ontkennen.
Het nadeel van de zekerheid wapent de lezer tegen de valkuilen van het scepticisme (bv.
het ophouden met onderzoeken omdat er geen zekerheden zouden bestaan) en zet aan tot functionele twijfel.
Twijfel die onmisbaar is in filosofische kritiek en in wetenschappelijke revoluties.
Filosofie toegankelijk gemaakt Het is toegankelijk geschreven en is begrijpelijk voor iedereen met een gezonde, filosofische interesse.
Slechts een enkele keer is het woordgebruik te academisch of wordt een logicaformule te weinig geconcretiseerD. De opbouw is logisch, waarbij de eerste helft het scepticisme chronologisch en inhoudelijk situeert, en de tweede helft ingaat op specifieke gevallen.
De verschillende bijdrages hebben veel onderlinge raakpunten en zo blijft het geheel overzichtelijk.
Wie zich niet wil neerleggen bij de hedendaagse relativistische of fundamentalistische meningsvormingen, vindt in deze bundel een ethisch en cognitief raamwerk om een écht vrije mening te vormen.

Poetin      Hutchins & Korobko      Russische geschiedenis

Deze biografie is oorspronkelijk in het Russisch geschreven door twee journalisten : de Brit Hutchins en de Rus Korobko.
Deze laatste verliet Rusland in 1994, werkt sindsdien in de VSA, Canada en Engeland, maar heeft nog goede contacten in zijn moederland en schijnbaar ook met personen in het Kremlin.
Ze willen meer nadruk leggen op de persoon Poetin dan op de politicus, maar de 32 pagina’s foto’s en de verhalen tonen Poetin toch meer in gezelschap van politici en andere machthebbers : Clinton, koningin Elisabeth, Bush senior en junior, Berlusconi, Medvedev, paus Benedictus XVI, de patriarchen Kirill en Aleksej II, Bernie Ecclestone, Yelena Isinbajeva, enkele oligarchen.
Verder zien we hem in actie in diverse sporttakken.
De auteurs spreken ook dikwijls over zijn vrouw in plaats van zijn ex-vrouw.
De biografie begint in 1952 en is niet altijd chronologisch.
De kleine Poetin werd geboren in 1952.
Hij was het enige overlevende kind van drie.
Het gezin leefde in één kamer op de vijfde verdieping van een kommoenalka, een flatgebouw zonder lift, waar bad, toilet en keuken gemeenschappelijk waren.
Zijn grootvader had het beter, als kok van Raspoetin en andere aristocraten in Sint-Petersburg.
Na de revolutie werd hij kok voor Lenin in Moskou.
Vreemd is dat het gezin Poetin dan toch in zulk armoedig flatje terecht kwam, tenminste tijdelijk.
Want nu bezitten ze paleizen.
De jonge Poetin werd lid van de Pioniers en in 1967 van de Komsomol, de communistische jeugdbeweging, twee voorwaarden om naar de universiteit te mogen.
Als student werd hij al lid van de KGB. In 1974 studeerde hij af als advocaat.
Hij had ook Duits gestudeerD. Dan volgde hij bij de KGB een training in buitenlandse spionage.
Rond 1983 trouwde hij met LjoedmilA. In 1985 mocht hij naar Dresden, toen nog in de DDR, die volgens Poetin dertig jaar achter liep op de SU.
Zijn tweede dochter werd in Dresden geboren, in 1986.
Over zijn werk in de barokke stad en in de omgeving ervan bestaan vele mythes.
Hij maakte er alleszins het einde van de DDR mee en ook de bestorming van het plaatselijke KGB-gebouw op 6 december 1989.
In 1990 keerde het gezin Poetin, na 4,5 jaar Dresden, terug naar LeningraD. Daar kregen zowel hij als zijn vrouw een baan aan de universiteit.
Tijdens de staatsgreep tegen Gorbatsjov (19 aug.
1991) waren ze op vakantie in Kaliningrad, waar zijn vrouw vandaan kwam.
Tijdens Jeltsin begon de privatisering van RuslanD. Poetin zou in die jaren veel geld verdiend hebben met het verlenen van licenties aan buitenlandse investeerders (Coca Cola en vele andere).
Hier wordt ook de opgang beschreven van Chodorkovski, Berezovski, Abramovitsj en andere magnaten of oligarchen.
In 1995 sloot Poetin zich aan bij de centrumpartij “Ons Huis is Rusland” van premier Tsjernomyrdin.
In april 1996 werd hij, tijdens het bezoek van Clinton aan Sint-Petersburg, belast met de veiligheiD. In 1997 begon zijn weg naar de top.
Hij kwam in dienst van Jeltsin.
Zijn talenkennis en buitenlandse ervaring speelden in zijn voordeel.
In augustus 1999 benoemde Jeltsin hem tot zijn (zoveelste) premier.
Op dat moment hadden weinigen door dat hij het ver zou brengen.
Van dan af mocht hij naar internationale conferenties en steeg zijn populariteit van 2 % in augustus 1999 naar 40 % in november 1999.
Einde december 1999 trad Jeltsin af en liet hij Poetin waarnemend president worden.
Meteen garandeerde deze meer welvaart, vrijheid van mening, persvrijheid en beloofde hij de corruptie uit te roeien.
Zijn eerste genodigde was Tony Blair, die op 10 maart 2000 op bezoek kwam.
Toen was Poetin nog voorlopig president en was de oorlog in Tsjetsjenië volop aan de gang.
De ontmoeting was geen groot succes.
Op 26 maart 2000 werd Poetin effectief tot president gekozen, met 53 % van de stemmen, tegen 29 % voor de communist Zjoeganov en 6 % voor de liberaal Javlinski.
Op zijn 47° werd Poetin de jongste president van Rusland sinds Stalin.
Op 7 mei werd hij ingehuldigd in het Groot Kremlinpaleis : twee ex-presidenten, Gorbatsjov en Jeltsin, stonden zij aan zij, met de belangrijkste politici van het land, buitenlandse ambassadeurs, rechters, religieuze leiders en leden van Poetins familie.
De journalisten van Time beschreven hem als “een grijze muis, die je niet zou herkennen in een menigte, een tengere, kleine figuur, met een flets gezicht, maar met blauwe ogen, koud als Siberisch ijs.
Ze kijken dwars door je heen, maar je kunt er zelf niet in binnendringen”.
Later volgde een zegendienst in de Verkondigingskathedraal van het Kremlin, geleid door patriarch Aleksej II.
In juli 2000 ontbood hij alle dertig oligarchen bij zich op het Kremlin.
Ze kregen te horen dat ze voortaan belastingen moesten betalen, uit de buurt van corrupte ministers blijven en zich niet meer mochten bemoeien met politiek.
Het parlement kreeg van hem te horen dat de demografie fout zat : jaarlijks stierven er 70 % meer mensen (door alcohol, drugs en tabak) dan er geboren werden.
Verder klaagde hij aan dat 2/3° van de bevolking onder de armoedegrens leefde.
Op 12 augustus kreeg Poetin een eerste zware tegenslag : de Koersk, een ultramoderne atoomonderzeeër, zonk in de ijskoude Barentszee.
Poetin was net op vakantie in Sotsji.
President Clinton en premier Blair belden hem op om hulp te bieden, maar de admiraals verzetten zich tegen buitenlandse inmenging.
Heel de bemanning kwam om.
De woede van de familieleden was immens.
Gorbatsjov strooide nog wat zout in de wonde door te verklaren dat de houding van de marine hem deed denken aan de doofpotcultuur van het Sovjettijdperk.
Met kanselier Schröder bouwde Poetin een hechte band op die vandaag nog bestaat.
Zijn kennis van het Duits was hierbij een voordeel.
In 2002 kreeg hij te kampen met een tweede opdoffer : Tsjetsjeense terroristen gijzelden gedurende 57 dagen het Nord-Ost-theater in Moskou.
Poetin liet ingrijpen met gas.
Alle terroristen werden doodgeschoten door speciale commando’s.
Maar door het gas stierven ook 129 gegijzelden.
Volgens Poetin hadden de terroristen banden met Al QuaedA. In mei 2003 kwam Paul McCartney naar Moskou.
Met de pers erbij sprak Poetin enkel Russisch, maar toen de pers weg was, sprak hij keurig Engels met de zanger.
In oktober 2003 liet hij Chodorkovski arresteren op de luchthaven van Novosibirsk, in ware cowboystijl.
Chodorkovski was niet alleen miljardair, maar ook een politiek tegenstander.
De arrestatie veroorzaakte een schokgolf onder de oligarchen, die al snel 15 keer meer belastingen gingen betalen.
Kort daarna werd Paul Klebnikov, hoofdredacteur van de Russische versie van Forbes, op straat vermoorD. Een volgend hoofdstuk gaat over de goede banden van Poetin met de top van de orthodoxe kerk en met Berlusconi.
Er is ook een apart hoofdstuk over de interesse van Poetin voor mooie vrouwen.
En terecht één over de harde aanpak van journalisten die kritiek uitten op hem.
Anna Politkovskaja was de 13° journalist die tussen 2000 en 2006 omgebracht werD. In 2007 was Ivan Saronov aan de beurt en stond de teller al op 20.
Een volgend hoofdstuk gaat over het geld van Poetin.
Er circuleren bedragen tot 40 miljard € : hij zou 37 % bezitten van de aandelen van Surgutneftegaz, goed voor 20 miljard, verder 4,5 % van Gazprom, 50 % van Gunvor etC. Hij kan dus concurreren met de (door hem zo vervloekte?) oligarchen.
Het juiste bedrag zullen we nooit kennen.
De koers van de roebel en van al die aandelen is de laatste drie jaar wel flink gedaald, door de goedkope olie en mogelijk ook door de Europese boycot.
Zeker is dat hij niet enkel zichzelf, maar ook de Russische economie tot bloei heeft gebracht door miljarden investeringen binnen te halen.
Zijn omgang met het Stalinistische verleden is moeizaam : hij geeft de wandaden van Stalin niet graag toe.
Zijn fysieke conditie onderhoudt hij met lopen, zwemmen, fitness, judo en andere sporten.
Hij is matig met eten en drinkt zelden alcohol.
De oorlog van Georgië tegen Zuid-Ossetië begon toen Poetin (als premier) in Peking was voor de Olympische Spelen.
Het Russische leger sloeg krachtig terug.
President Medvedev zou het bevel gegeven hebben.
Van het conflict met Oekraïne komt helaas enkel de beginfase aan bod : 2008-2009.
Het verhaal eindigt al in 2011.
Over de laatste drie jaar staat er helaas dus niets meer in.
De biografie is in eenvoudige verteltrant geschreven, met nogal wat overbodige details.
Maar door de eindeloos vele eigennamen en de ingewikkelde situatie van Rusland sinds de jaren ’90 is het toch een moeilijk boek voor wie de Russische politiek niet op de voet heeft gevolgD. De hoofdstukken zijn helaas niet genummerd in het boek (wel vooraan in een inhoudstafel) en de auteurs springen soms van de hak op de tak.
Vermelding van bronnen is er niet bij en soms is het ook ver zoeken naar de datum van gebeurtenissen, zoals de inval van terroristen in een school in Beslan, opnieuw een pijnlijk moment voor de Russische sterke man.
334 mensen kwamen om, onder wie 186 kinderen.
Een chronologisch lijstje was dus welkom geweest en ook een register van de vele eigennamen.
De auteurs vellen ook geen oordeel over Poetin : dat laten ze over aan de lezer.
Ze spreken vaak over zijn talenkennis, zonder te zeggen welke talen hij precies kent en wanneer hij ze geleerd heeft.
Ze zeggen te weinig over zijn bekommernis om of bemoeiingen met de Russen buiten Rusland, over zijn ambitie om van Rusland weer een grootmacht te maken en evenmin over de redenen waarom hij Oekraïne per se in zijn invloedssfeer wil houden, na het verlies van de andere ex-Oostbloklanden aan de E.
U.
en aan de NAVO.
Ze vertellen ons dus al heel wat, maar hun werk is nog niet af.
Dat van Poetin trouwens ook niet.

Er was eens in Rusland      Mezrich Ben      Russische geschiedenis

r was eens in Rusland vertelt het waargebeurde verhaal van de oligarchen: de nieuwe rijken die miljarden verdienden aan de privatisering van staatsbedrijven na de ineenstorting van de Sovjet-Unie.
Een van hen is Boris Berezovski.
Hij begint met de verkoop van tweedehands auto's, daarna wordt hij samen met Abramovitsj (die later de voetbalclub Chelsea zal kopen) miljardair in de olie.
De oligarchen gebruiken hun miljarden om de communisten niet opnieuw aan de macht te laten komen en helpen Vladimir Poetin in het zadel.
De opkomst van Poetin is de ondergang van Berezovski.
Hoe hard Berezovski hem ook met 'zijn' media bestookt, Poetin wint de strijD. Abramovitsj keert zich af van zijn mentor Berezovski.
Die vlucht naar Londen, later gevolgd door zijn rechterhand Litvinenko die een pijnlijke en in de media breed uitgemeten dood sterft aan vergiftiging met polonium.
Berezovski zelf verliest zijn proces tegen Abramovitsj om zijn aandeel in hun miljardenbedrijf en wordt kort daarna dood aangetroffen.
De officiële lezing is dat het zelfmoord zou zijn geweest.
Ben Mezrich is een naam die je misschien niet zo goed kent, maar één van zijn boeken zal je niet zijn ontgaan, omdat het een paar jaar geleden is verfilmD. Het boek heette Facebook, en is verfilmd als The Social Network.
Mezrich heeft de gave om ogenschijnlijk saaie en nietszeggende feiten te combineren tot een geweldig interessant verhaal, dat op waarheid is berust – en ook zo accuraat mogelijk is vertelD. Dit keer reist hij af naar oost-europa voor Er was eens in RuslanD. In dit spannende boek draait het allemaal om de nouveau riche van Rusland: in korte tijd zijn daar slimme zakenmannen stinkend rijk geworden met handel in olie.
De oligarchen, zoals ze spottend worden genoemd, vormen ineens een nieuwe groep in RuslanD. Een groep die eigenlijk niet zo goed weet wat hij met al die macht moet doen.
Eén van die oligarchen is Boris Berezovski.
Hij zag zijn eerste kapitaal groeien door slim te handelen in auto’s, en krijgt daardoor een zekere status.
Zelfs in politieke kringen weet hij een plekje te veroveren.
Daarna wordt Boris, samen met Abramovitsj, die je misschien wel kent als eigenaar van voetbalclub Chelsea, miljardair door een slimme slag te slaan in de oliewerelD. Maar met macht komt ook jaloezie, en daar schuilde nu net het grootste gevaar in Rusland: hoewel er streng wordt opgetreden tegen geweld is corruptie ook nog aan de orde van de dag.
Je weet dus eigenlijk nooit wie voor wie werkt, en voor je het weer parkeer je naast een auto die volgeladen zit met explosieven… De oligarchen gebruiken hun miljarden om de communisten niet opnieuw aan de macht te laten komen en helpen Vladimir Poetin in het zadel.
Maar ook Poetin heeft zijn eigen agenda, en zodra hij in het zadel zit was zijn eens-zo-trouwe achterban bedankt voor de hulp en inzet.
Ook Abramovitsj keert zich af van zijn mentor Berezovski.
Die vlucht naar Londen, later gevolgd door zijn rechterhand Litvinenko die een pijnlijke en in de media breed uitgemeten dood sterft aan vergiftiging met polonium.
Berezovski zelf verliest zijn proces tegen Abramovitsj om zijn aandeel in hun miljardenbedrijf en wordt kort daarna dood aangetroffen.
De officiële lezing is dat het zelfmoord zou zijn geweest.
In Er was eens in Rusland kun je echter tussen de regels doorlezen dat er van ‘zelfmoord’ zelden spraken is in het machtige maffiawereldje van ruslanD. Er was eens in Rusland is een bizar boek.
Aan de ene kant leest het heerlijk weg, met soms iets te veel details, maar met een prettige afwisseling in bijzonderheden.
Aan de andere kant weet je dat de personages in het boek allemaal hebben bestaan, en hoewel het boek een roman is, is het toch gebaseerd op feiten, interviews en documenten.
En dat maakt het verhaal des te boeiender.

Het einde van de rode mens      Alexijevtis Svetlana      Russische geschiedenis

De schrijfster van dit boek, Svetlana Alexijevitsj, volgt een volstrekt originele aanpak.
Ze schrijft zelf geen verhaal, ze geeft ook geen commentaar op een verhaal, ze registreert verhalen.
Ze stelt een vraag, en zet de antwoorden onder elkaar.
De mensen aan wie ze vragen stelt, zijn overlevenden uit het stalinistische strijdperk, aanhangers en tegenstanders van Stalin, van Jeltsin, Gorbatsjov en Poetin, het zijn strijders in Afghanistan, moeders van zonen en dochters die in Tsjetsjenië vochten.
Kortom: een staalkaart aan mensen en dus ook een staalkaart aan opvattingen, meningen, rancunes, frustraties.
Uit de antwoorden moet de lezer zelf afleiden met wie hij als lezer heeft te maken.
Het wonderlijke is dat deze aanpak werkt.
Het is een fascinerend en onthutsend boek geworden.
Wat een enorme ellende is er in de 20ste eeuw over de Sovjet-Unie en Rusland uitgestort.
Wat zijn mensen bezig (geweest) om het leven van anderen te verzieken, te verpesten en te ruïneren.
Een jonge vrouw van 29 jaar zegt: ‘Het leven is rot, kan ik je vertellen.
Je krijgt niks cadeau.
Ik heb in het leven nooit iets goeds of moois gezien.
Dat kan ik me niet herinneren, al sla je me dooD.’ Een man van 63 zegt: ‘Ik heb mijn leven lang op een beter leven gewacht.
’ En dan nog deze uitspraak: ‘Een erger beest dan de mens is er niet.
’ Zo'n uitspraak is op de praktijk gebaseerd, dat blijkt wel uit het verhaal.
Je zou denken dat geen mens terugverlangt naar de tijd van het communisme, maar dat is niet waar.
De helft van de jongeren tussen negentien en dertig jaar vindt Stalin 'een zeer groot politicus'.
Er zijn in Rusland volop tv-programma's over de Sovjettijd en tientallen websites met Sovjetnostalgie.
Ergens in het boek stelt iemand dat als de kampen weer ingevoerd zouden worden, er weer meer dan voldoende personeel te vinden zou zijn.
De Goelag is goed voor de werkgelegenheiD. Veel mensen wisten niet anders dan dat arrestaties, verbanning en fusillades bij het leven hoorden.
Weer anderen hebben nooit een gezin meegemaakt.
Ze groeiden op in een kamp, een kinderhuis, een pension, een communale woning.
De Sovjet-Unie was in potentie een rijke staat.
‘Het land is er zo vruchtbaar dat als je een stok in de grond steekt er een boom uit de grond groeit.
Toch stierven we, crepeerden we als vee.
’ Te wijten aan wanbeleid, bureaucratie en onverschilligheid voor het lot van een ander.
Gorbatsjov was de leider die begreep dat de kolos op lemen voeten rustte.
Hij ontmantelde de Sovjet-Unie.
Het maakte hem in het Westen tot op de dag van vandaag populair, maar de Russen hebben het niet op hem begrepen.
Toen de Sovjet-Unie verdween, waren de verwachtingen hooggespannen.
Maar in plaats dat een tijd van vooruitgang aanbrak, grepen roofkapitalisten hun kans en graaiden het land weer leeg.
‘Het communisme had een krankzinnig plan,’ schrijft Alexijevitsj in het Woord Vooraf, ‘het herscheppen van de mens.
’ Het idee dat de mens kneedbaar en de maatschappij maakbaar is, is niet nieuw, maar reikt ver terug in de geschiedenis.
Het levert echter steeds weer een wanproduct op, gebouwd op stapels lijken.
‘Eigenlijk heeft een mens alleen medelijden met zichzelf.
Verder met niemanD. De woorden van een vrouw, 59 jaar ouD. Svetlana Alexijevtsj schreef een beklemmend boek.
De verhalen grijpen je hier en daar naar de keel.
Wat moet je verwachten van een mensheid die steeds weer bouwt op een verkeerd fundament? Als het fundament een ideologie is, waarin een realistische kijk op de aard van de mens ontbreekt? Het boek dwingt tot zelfonderzoek.
Wat is het fundament onder onze democratie? Volgens historici komen het marxisme en de liberale democratie uit dezelfde koker: het tijdvak van de Verlichting.
De schrijfster komt uit Wit-Rusland en is auteur en onderzoeksjournaliste.

Het wordt winter      Kasparov Garry      Russische geschiedenis

Na de val van de Berlijnse Muur dachten we dat het niet meer nodig was een robuuste buitenlandpolitiek te voeren.
Maar recente ontwikkelingen wijzen in een andere richting.
De globalisering en het terrorisme in binnen- en buitenland stelt open samenlevingen voor nieuwe en grote problemen, maar het grootste gevaar is oud en komt uit het Oosten: de dictatuur van Vladimir Poetin.
Vijanden van zijn regime worden geëlimineerd en vermoorD. De voornaamste politieke tegenstanders, onder wie Kasparov zelf, zitten in het buitenland en sinds kort voert Poetin een expansiepolitiek die tot een Derde Wereldoorlog zou kunnen leiden.
Maar Amerika’s presidenten en andere machthebbers hebben tot nu toe weinig anders gedaan dan star vasthouden aan een politiek van verzoening.
Volgens Kasparov is er maar één weg: de aanval.
Onderhandelen heeft geen zin, we moeten onze positie herzien en ons keihard teweerstellen – diplomatiek en economisch.
Elke dag dat Poetin aan de macht blijft, neemt de kans op een groot wereldconflict toe.
Eigenlijk is het allemaal de schuld van president Obama, schrijft Garry Kasparov in Het wordt winter.
De vergeten lessen van de Koude Oorlog.
Hij doelt daarbij niet op Obama als Koude Oorlogshitser, zoals hij in de Russische staatsmedia wordt afgeschilderD. Nee, Kasparov beschuldigt de Verenigde Staten, en in mindere mate de EU, ervan ten opzichte van Rusland een politiek van appeasement te voeren en niet op te komen voor de mensenrechten en de waarden van de liberale democratie, zoals dat in de Koude Oorlog wel gebeurde.
Sterker nog, de schaakgrootmeester en oppositiepoliticus, die sinds 2013 in Amerikaanse ballingschap leeft, beweert dat als Obama Rusland onmiddellijk na de annexatie van de Krim zware sancties had opgelegd en defensieve wapens aan Oekraïne had geleverd, het in de Donbass nooit tot een oorlog was gekomen en de MH17 niet was neergehaalD. Maar in plaats van een soevereine Europese staat tegen Russische agressie te beschermen, heeft Obama Oekraïne genegeerd en Poetin zijn gang laten gaan, waardoor deze nu steviger in het zadel zit dan ooit tevoren.
Gevaarlijke dictator Kasparov (1963) schreef een overtuigend betoog waarin hij het Westen van lafheid beschuldigt als het om Rusland gaat.
Volgens Kasparov is Poetin een gevaarlijke dictator en een agressieve pokerspeler.
Hij hoeft niet per se van het Westen te winnen, omdat hij weet dat hij dit, als het tot een serieuze krachtmeting met de NAVO komt, toch niet kan.
In plaats daarvan probeert hij de NAVO en de EU te verzwakken, door tweedracht en onrust te zaaien.
Ook meent Kasparov dat Poetin zich niet laat leiden door Ruslands nationale belangen, maar alleen door eigenbelang en dat van de paar mannen die hem in het zadel houden.
Daarom is hij genoodzaakt zijn macht alsmaar te versterken door de oppositie en de vrije media te onderdrukken, en met militair spierballenvertoon in het buitenland Russische patriotten en nationalisten voor zijn zaak te winnen.

Een kaars in het donker      Dawkins Richard      Evolutie

'Een kaars in het donker' is het uitermate onderhoudende vervolg op 'Verwondering of hoe ik wetenschapper werd'.
Richard Dawkins vertelt over zijn intellectuele leven sinds het verschijnen van De zelfzuchtige genen.
Dankzij dit werk genoot hij in deze jaren wereldwijde bewondering.
Dawkins drijft minzaam de spot met de wereld van universiteiten, uitgeverijen en televisie, en met de mannen en vrouwen van formaat die hij ontmoet.
Hij zet uiteen welke ervaringen en ideeën hem ertoe brachten zich te richten op het kruispunt van cultuur, godsdienst en wetenschap.
Hij vertelt onder meer over het ontstaan van God als misvatting en hoe dit boek hem in de kring van beroemde denkers deed belanden, naast Christopher Hitchens, Sam Harris en Daniel Dennett, aangeduid als de 'nieuwe atheïsten'.
Zonder enige overdrijving kan men stellen dat Richard Dawkins (°1941) onze wereld heeft veranderD. Sinds het verschijnen van ‘The Selfish Gene’ in 1976 bekijken wij de wereld met andere ogen, namelijk vanuit een neodarwinistisch oogpunt.
In 1982 breidde hij dat evolutionair gezichtspunt nog aanzienlijk uit met ‘The Extended Phenotype’.
In 2006 verbaasde hij de wereld met ‘The God Delusion’, waarvan er meer dan drie miljoen exemplaren verkocht zijn - twee miljoen in het Engels, de rest in 35 andere talen (blz.
166).
Daarmee kreeg het wetenschappelijk atheïsme een ongekende verspreiding.
Dawkins is sindsdien een publieke figuur.
Dit boek is het tweede autobiografisch werk, na ‘An Appetite for Wonder’ (2013).
Het beschrijft zijn succesvolle jaren als wetenschapper en als prominente intellectueel.
In zijn bekende vlotte, onderhoudende stijl laat hij ons binnenkijken in zijn persoonlijk leven, in zijn carrière als wetenschapper, in zijn werk voor de media en in zijn leven als auteur van een indrukwekkende reeks publicaties.
Dat daarbij heel wat bekende en beroemde namen vallen, is onvermijdelijk.
Dawkins is al heel snel gaan behoren tot een kleine groep van wereldberoemde wetenschappers en heeft zijn hele volwassen leven in die kringen doorgebracht.
Dergelijke beroemdheden vinden blijkbaar ook moeiteloos hun weg naar nog meer exclusieve groepen en jet sets en zien zichzelf uitgenodigd door alles wat naam heeft in de politiek, de economie, de kunsten enzovoort.
Heel wat verhalen in dit boek gaan over dergelijke ontmoetingen, reizen en gebeurtenissen, de ene al spectaculairder dan de andere.
Dit levert geen heel diepgaande lectuur.
Dawkins beschrijft die mondaine gelegenheden evenwel op een innemende manier, zonder valse bescheidenheid maar ook zonder opscheppen, zodat het aangenaam lezen blijft.
Meestàl echter zijn die klassieke ingrediënten van memoires van beroemdheden voor de auteur slechts de aanleiding voor het aankaarten van meer ernstige zaken.
Wij krijgen niet alleen Dawkins te zien in allerlei heerlijke settings: hij blijft zichzelf en ook zijn ideeën trouw door alles heen en neemt elke gelegenheid te baat om zijn basisideeën te verkondigen, te illustreren en kracht bij te zetten.
Er zijn hoofdstukken, vooral naar het einde van het boek toe, die even uitdagend zijn als zijn beste boeken en die van de lezer een ernstige intellectuele inspanning vereisen – een inspanning die echter ruimschoots beloond wordt door de verrijkende inzichten die men erdoor verwerft.
Dawkins is een geboren leraar, iemand die je als het ware moeiteloos kan leren denken en doen denken.
Dawkins is de bekendste van de ‘Nieuwe Atheïsten’, naast de betreurde Christopher Hitchins en Sam Harris en Daniel Dennett, met wie hij de Four Horsemen vormde.
Zij hebben samen wellicht méér gedaan voor de verbreiding van het wetenschappelijk atheïsme dan wié ook in onze tijD. Ontelbare mensen hebben zich in hun geschriften herkend en zich daardoor gelegitimeerd gevoeld om zich tot het atheïsme te bekennen, gesteund door het indrukwekkende voorbeeld van deze internationaal erkende wetenschappers.
Ook dàt aspect van Dawkins’ inzichten en inspanningen komt ruimschoots aan bod in dit boek, met dezelfde overtuigingskracht en intellectuele eerlijkheid die ons in zijn eerdere publicaties zo diep trof.
Richard Dawkins verstaat als geen ander de kunst om iets z? uit te leggen of aan te brengen dat het tegendeel ervan totaal ongerijmd en onvoorstelbaar lijkt, terwijl wat hij zegt zo evident is dat men spontaan denkt: hoe vreselijk stom dat ik daar zélf niet op gekomen ben! Dat is overigens exact de reactie van T.
H.
Huxley toen hij het basisidee van Darwins ‘The Origin of Species’ voor zich zag.
Dit boek is z? goed geschreven en z? boeiend dat je het maar met moeite neerlegt, en dus telkens snel weer ter hand neemt.
Je hebt voortdurend het gevoel in het gezelschap te verkeren van een belangrijk iemand en zaken te lezen die de moeite waard zijn.
Dat zijn dan alvast twee punten die dit boek v??r heeft op de grote meerderheid van wat er vandaag allemaal gepubliceerd wordt.
Ik ken geen andere wetenschapper die z?veel gedaan heeft voor de verspreiding van wetenschap en waarheid als Richard Dawkins.
Veeleer dan “a brief candle in the dark” is hij een waarlijk lichtend voorbeeld, een fameuze fakkeldrager die door het licht dat hij laat schijnen op de waarheid ook aantoont wat duister is, om het met Spinoza te zeggen.
Warm aanbevolen, samen met al zijn andere publicaties.

Diplomatie en avontuur      Portocarrero Herman      Biografie

'Er waren paleizen en recepties.
Maar er was ook, altijd, de roep van de straat.
' In 1979 werd Herman Portocarero lid van het Belgische diplomatieke korps.
Het was het begin van een veelbewogen en intrigerende levenswandel.
Dineren met Fidel Castro, conferenties in Versailles, oog in oog staan met Khadaffi, spreken in de Veiligheidsraad, maar ook het terrein op in moeilijk toegankelijke landen als Ethiopië, Sudan, Jemen, Haïti.
Het leven van een diplomaat spreekt tot de verbeelding.
Toch behoort DIPLOMATIE & AVONTUUR niet tot het klassieke genre van de diplomatieke memoires.
Geen eindeloze namedropping, geen politieke rancunes of persoonlijke afrekeningen, maar een relaas dat inzichten en ervaringen van een lang beroepsleven verzoent met geuren en kleuren van exotische plaatsen en onderzoek naar historische feiten en curiosA. Zonder ooit pedant of hoogdravend te worden, mediteert Portocarero tijdens zijn tocht door de wereld over mensen en hun drijfveren.
Of het nu gaat om nomaden uit Ethiopië of bankiers uit Wall Street, Cubaanse revolutionairen of Jamaicaanse gettopolitici, uitgelaten nachtvogels in New Orleans of artiesten uit de New Yorkse underground: Portocarero spert zijn blik wagenwijd open.
Dit boek brengt politiek, diplomatie, mensen en plaatsen tot leven op een bijna tastbare manier.
HERMAN PORTOCARERO is behalve Belgisch diplomaat ook een artistieke duizendpoot.
Naast heel wat teken- en muziekwerk en enkele excursies in filmproductie heeft hij al 17 romans op zijn naam staan, waaronder het met de Hercule Poirotprijs bekroonde New Yorkse nachten.

Gevonden      Stroeykens Steven      Fysica

De nobelprijs voor François Englert heeft ongetwijfeld brede publieke interesse voor zijn werk opgewekt.
In het perfect getimede werk ‘Gevonden! Hoe het Higgs-deeltje onze wereld veranderde’, vertelt Steven Stroeykens, wetenschapsjournalist bij De Standaard, het verhaal van de ontdekking van het Brout-Englert-Higgs-deeltje en belicht hij uitgebreid de rol van Belgische wetenschappers François Englert en Robert Brout.
Stroeykens stond voor de moeilijk opdracht om een eeuw van complex natuurkundig onderzoek voor een breed publiek in een heldere taal toegankelijk te maken.
Op een begrijpelijke manier over complexe wetenschappelijke thema’s schrijven, is een zeer ondankbare taak.
De doorsnee lezer heeft immers een hekel aan jargon en zou liefst zoveel mogelijk herkenbare informatie in korte stukjes aangereikt krijgen.
Tegelijk moet de auteur voldoende aandacht hebben voor nuance en diepgang, zodat zijn verhaal wetenschappelijk correct blijft en zodat zijn lezers ook iets bijleren.
Het is Stroeykens aardig gelukt om in eenvoudige taal over erg complexe wetenschap te schrijven.
Hij heeft duidelijk zijn best gedaan om te zoeken naar interessante analogieën, die het makkelijker maken om de inhoud te kunnen begrijpen.
In elk hoofdstuk maakt de auteur ook enkele ruwe karakterschetsen van de wetenschappers die een bijdrage aan de ontdekking leverden.
Dat maakt het voor de lezer mogelijk om even mentaal te verpozen en zich te verbazen over de kleinmenselijke kantjes van de grote genieën uit de natuurwetenschap.
Ondanks de vele pogingen om het boek toegankelijk te maken, blijft ‘Gevonden!’ wel nog steeds een ernstig werk over natuurkunde.
Het veronderstelt dus een geïnteresseerde lezer, die in alle rust de tijd neemt om te begrijpen waarom het Higgs-boson zo belangrijk is voor de natuurkunde.
Omdat het verhaal gebaseerd werd op een berg wetenschappelijke literatuur, is het opmerkelijk dat slechts een kort hoofdstukje ‘bronnen en aanbevolen lectuur’ toegevoegd werd en dat de auteur niet koos voor een uitgebreider en transparanter notenapparaat.
Wie de taal van de natuurwetenschappen niet (zo goed) beheerst, zal zich ongetwijfeld vaak verloren voelen wanneer er ingewikkelde concepten uit de deeltjesfysica worden uitgelegD. Soms baten zelfs de meest heldere analogieën en metaforen niet.
Dan zit er voor de lezer niks anders op dan de paragraaf nogmaals te herlezen.
De leesinspanning wordt echter beloond en verzacht door het enthousiasme van Stroeykens voor het onderwerp.
Het verhaal beschrijft niet louter de uitgebreide voorgeschiedenis van de ontdekking van het beroemde deeltje.
Het geeft ook dieper inzicht in hoe wetenschap werkt.
Het illustreert hoe wetenschappelijke doorbraken het resultaat zijn van vele kleine, op het eerste gezicht vaak onnuttige ontdekkingen.
Hij toont hoe de gevestigde academische orde soms pijnlijk afwijzend staat tegenover allesveranderende theorieën en het illustreert vooral hoe wetenschap nooit af is.
Het boek eindigt dan ook met een vooruitblik op uitgebreidere of net meer compactere deeltjesversnellers en het pleidooi om blijvend in fundamenteel onderzoek te investeren.
‘Gevonden!’ bedient op die manier zowel een publiek met een passie voor natuurkunde als lezers met een meer algemene interesse in de wereld van wetenschappelijk onderzoek.

De wraak van Poetin      Smeets Hubert      Russische geschiedenis

Het westerse financiële systeem staat onder enorme druk, en dat geeft Poetin de ruimte om, stapje voor stapje, door te gaan met de opbouw van een nieuw maar kleiner Russisch imperium, aldus Willem Middelkoop in zijn nieuwe column.
In de jaren tachtig kregen Ronald Reagan en Margaret Thatcher Rusland op de knieën met een dure wapenwedloop en structureel lage grondstofprijzen.
Samen met de perestrojka-politiek van Gorbatsjov leidde het tot een Russisch bankroet en de implosie van het Sovjetimperium.
Voor het kapitalistische westen een glorieuze overwinning van een economische oorlog.
Poetin, op dat moment een jonge ambitieuze KGB-agent, maakte het van binnenuit mee.
Nu lijken de rollen omgedraaiD. Sinds de kredietcrisis beseft hij als geen ander dat het Amerikaanse dollar-imperium op instorten staat.
Rusland profiteert van de hoge olie- en grondstofprijzen en het feit dat de handen van de VS gebonden zijn.
Het verklaart de grote terughoudendheid van de VS op de annexatie van de Krim.
De Amerikanen durven niet hard in te grijpen omdat ze maar al te goed beseffen dat door Poetin’s reactie de dollarhegemonie verder kan worden bedreigD. Een groep Russische parlementsleden heeft deze maand al opgeroepen te stoppen met de verkoop van grondstoffen in dollars.
Daarom was de annexatie voor Poetin zonder veel risico.
Zijn inschatting dat de VS het niet aan zou durven om zware economische sancties op te leggen bleken juist.
Een maand later zijn slechts een dozijn Russen op de economische zwarte lijst gezet.
Het verbannen van Russische banken uit het SWIFT internationale betalingssysteem, zoals Iran twee jaar geleden overkwam, zou Rusland pas echt isoleren.
Om de machtsverhoudingen goed te begrijpen moeten we terug naar de start van de kredietcrisis.
Eind 2008 waren we getuige van ‘het einde van het Amerikaanse bedrijfsmodel’.
De auto-industrie (Ford en GM), de grootste verzekeraar (AIG), de meeste Wall Street banken en de grootste hypotheekverstrekkers (Fannie Mae en Freddie Mac), allen moesten door de overheid worden gered na een dreigend faillissement.
Dat gebeurde door de dollarkraan van de Amerikaanse centrale bank, de Federal Reserve, volledig open te zetten.
Sindsdien is de balans van de Federal Reserve van $800 naar $4.
000 miljard gegroeiD. Onlangs werd bekend dat Poetin, die lang op dit moment van Amerikaanse zwakte had gewacht, China tijdens deze crisis had benaderd met het voorstel om gezamenlijk dollarbeleggingen te gaan dumpen.
Het had vrijwel zeker geleid tot een complete ineenstorting van het Amerikaanse dollarsysteem.
China weigerde.
Je grootste klant failliet laten gaan is nooit een goed idee.
Maar China stopte wel met het investeren in Amerikaanse staatsobligaties.
Hierdoor moest de VS overgaan op het ‘monetair financieren’ van een enorm begrotingstekort.
Een ‘Weimariaanse’ oplossing van heel veel ongedekt geld bijdrukken.
De laatste jaren ook vrij succesvol toegepast in het failliete Zimbabwe.
In het besef dat de dagen van de dollar als wereldreservemunt hierdoor geteld zijn, begonnen zowel Rusland als China grote hoeveelheden dollar om te wisselen in gouD. Rusland en China sorteren daarbij voor op een verwachte herziening van het wereldwijde financiële systeem.
Zelfs het IMF gaf eind 2013, in een rapport van de economen Rogoff en Reinhart, toe dat schulden massaal zullen moeten worden afgeboekt.
Het vervangen van de dollar als monetair anker is volgens de organisatie slechts een kwestie van tijd is.
In stilte wordt toegewerkt naar een plan om de dollar, euro en yuan (en hoogstwaarschijnlijk ook de roebel) te laten opgaan in een nieuwe ‘wereldreservemunt’ (de SDR van het IMF).
Een openlijk economische oorlog met Rusland zou daarbij roet in het eten kunnen gooien en moet dus ten koste van alles worden voorkomen.
Het feit dat het westerse financiële systeem onder enorme druk staat geeft Poetin de ruimte om, stapje voor stapje, door te gaan met de opbouw van een nieuw maar kleiner Russisch imperium.
De financiering hiervan is geen probleem.
Door de krapte op de oliemarkt zal de VS dit keer niet in staat zijn de Russische inkomsten te beperken.
Elke dag ontvangt Rusland ruim een miljard dollar aan olie- en gasinkomsten.
Dat is meer dan Saoedi Arabië.
Vorige week werd Europa opgeschrikt door een ‘zwarte lijst’.
Van 86 westerse politici werd bekend dat zij door het Kremlin een inreisverbod opgelegd hadden gekregen.
Het was een opmerkelijke selectie: een aantal had de actieve politiek al verlaten.
Een bij elkaar geraapte lijst, zo leek het.
Toch zit er logica achter.
De lijst is samengesteld op basis van de persoonlijke toorn van de Russische president Vladimir Poetin.
Zowel zijn regeerperiode als zijn onderburgemeesterschap van St.
Petersburg als zijn eerdere loopbaan bij de geheime dienst KGB, maakten duidelijk dat Poetin de gewoonte heeft zaken persoonlijk te nemen.
Behoor je eenmaal tot zijn persoonlijke vijanden, dan blijf je dat.
In Nederland werden Europarlementariër Hans van Baalen (VVD), PvdA-Kamerlid Michiel Servaes en Louis Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren) getroffen door het inreisverboD. Heel vervelend, maar vergeleken met andere tegenstanders komen ze er nog goed van af.
Poetin bedient zich namelijk ook van bedreigingen, fysiek geweld en moordaanslagen.
De lijst slachtoffers wordt langer en langer.
Drie maanden na de moordaanslag op oppositieleider Boris Nemtsov lijkt opnieuw een oppositieleider slachtoffer.
De Russische journalist en politicus Vladimir Kara-Moerza ligt in kritieke toestand in een Moskous ziekenhuis.
Toen hij op 27 mei op kantoor onwel werd, dachten artsen aan een dubbele longontsteking.
Inmiddels zijn er voldoende aanwijzingen voor vergiftiging.
Bloedmonsters mislukten echter ‘om technische redenen’.
Kara-Moerza, in 1981 geboren in een Moskouse intellectuele familie, studeerde geschiedenis in Cambridge.
In 2012 werd hij beleidsmedewerker van het Instituut voor een Modern Rusland in de VS, opgericht door de zoon van de oligarch en toen nog politieke gevangene Michail Chodorkovski.
Later remigreerde hij naar Moskou en werd vertegenwoordiger van Chodorkovski’s organisatie ‘Open Russia’.
Kara-Moerza ligt nu in een kunstmatige comA. Op onverklaarbare wijze ziek Zijn geval staat niet op zich.
Er is voldoende reden om aan te nemen dat het een aanslag betreft.
De afgelopen jaren werden veel van Poetins tegenstanders op onverklaarbare wijze ziek of wisten ternauwernood aan de dood te ontsnappen.
Enkelen overleefden het niet.
Bekend is het lot van de voormalige KGB’er Aleksandr Litvinenko: in 2006 in Londen vergiftigd met polonium-210.
Hij was een fervent tegenstander van Poetin en beschuldigde hem niet alleen van grootschalige corruptie, maar ook van bomaanslagen op Moskouse flatgebouwen waarbij honderden burgers om het leven kwamen – door Poetin aangegrepen om de Tweede Tsjetsjeense Oorlog te beginnen.
Pas in juli 2014 werd in Engeland het lijkschouwersonderzoek gestart, ook was er een aantal publieke hoorzittingen.
Er werd overtuigend bewijs aangeleverD. Twee Moskouse agenten hebben waarschijnlijk met zijn thee geknoeiD. Eén van hen is nu lid van de Doema, het Russische parlement.
Drie jaar eerder, in 2003, stierf Joeri Sjtsjekotsjichin.
Hij was Doema-lid en één van de oprichters van de onafhankelijke krant Novaja GazetA. Sjtsjekotsjichin werkte daar als redacteur en verdiepte zich in corruptiezaken, Tsjetsjenië, wapenhandel en georganiseerde misdaaD. Hij publiceerde over corrupte hoge ambtenaren bij de geheime dienst FSB. Er zouden honderden miljoenen dollars via de Bank of New York naar het buitenland gesmokkeld zijn.
Volgens Sjtsjekotsjichin kreeg de openbaar aanklager twee miljoen dollar om het onderzoek hiernaar te staken.
Kort na een uitgebreid artikel over deze zaak werd hij op een zakenreis ziek.
Hij keerde terug naar Moskou met hoge koorts, een zere keel en een brandend gevoel over zijn hele lichaam.
Op 21 juni 2003 werd hij in het ziekenhuis opgenomen.
Na twaalf dagen stierf hi J. Het ene orgaan na het andere was uitgevallen, zijn huid liet los en zijn haar viel uit.
Hoewel artsen het op een allergische reactie hielden, stelden ze niet vast welk allergeen de oorzaak was.
Medische testen werden ‘geheim’ verklaarD. De precieze doodsoorzaak is nooit vastgestelD. Onderzoeken werden gefrustreerD. Gif in de thee Ook de journaliste Anna Politkovskaja werd slachtoffer van een poging tot vergiftiging.
In 2004 werd zij tijdens een vlucht naar Rostov ernstig ziek.
Zij was op weg naar Beslan, waar eerder Tsjetsjeense terroristen een school hadden bezet.
Bij de mislukte bevrijdingspoging kwamen meer dan 300 gijzelaars om het leven, waaronder bijna 200 kinderen.
Politkovskaja onderzocht in hoeverre de FSB bij de gijzeling betrokken was geweest en of deze door hen met opzet was georganiseerd als voorwendsel voor verdere acties in Tsjetsjenië.
In het vliegtuig dronk zij thee en werd onmiddellijk ziek.
Gelukkig werd zij overgebracht naar het American Medical Center in Moskou waar gespecialiseerde zorg haar leven redde.
Van hogerhand werd echter bevolen de bloedtesten te vernietigen en dus is nooit vastgesteld welk gif was gebruikt.
Twee jaar later werd Politkovskaja in haar portiek doodgeschoten.
“Hij keerde terug naar Moskou met hoge koorts, een zere keel.
Na 12 dagen stierf hij” Het toenemend aantal onverklaarbare doodsoorzaken heeft inmiddels geleid tot het heronderzoeken van oude doodsoorzaken.
Zo ook in het geval van de zakenman Aleksandr Perepilitsjni, die in 2012 in de buurt van zijn huis in Londen bezweek, naar het zich toen liet aanzien ten gevolge van een hartstilstanD. Naar nu blijkt bezocht Perepilitsjni kort voor zijn dood Parijs voor een zakelijke ontmoeting met onbekende personen.
Na terugkeer in Engeland werd hij plotseling ziek.
Om een beetje bij te komen, besloot hij te gaan joggen op het landgoed waar hij een huis had gehuurD. Van dat joggen kwam hij nooit meer terug; zijn lichaam werd later die dag gevonden.
Aleksandr Perepilitsjni had ook een probleem met Moskou.
Ook hij had bewijs over een grootschalig corruptieschandaal waarbij zo’n 200 miljoen euro belastinggeld achterover was gedrukt.
Hij was getuige bij een Zwitsers onderzoek naar Russische witwaspraktijken en had ook bewijsmateriaal geleverd over de betrokkenheid van enkele Russische ambtenaren bij de gewelddadige dood van de advocaat Sergej Magnitski in een Moskouse cel in 2009.
Perepilitsjni’s dood bleek niet het gevolg van een hartstilstand, maar van een Chinees gif waarvan sporen in zijn bloed werden aangetroffen.
De onrust onder tegenstanders van Poetin is inmiddels groot.
Men vreest dat dit pas het begin is en dat vele andere gevallen bekend zullen worden, hetzij van mensen die in de afgelopen 15 jaar zijn gestorven, of nieuwe gevallen zoals van Vladimir Kara-Moerza die nu in een Moskous ziekenhuis voor zijn leven vecht.

Het vacuüm van de kosmopoliet      Lotens Walter      Maatschappij

In zijn laatste boek "het vacuüm van de kosmopoliet" analyseert Walter Lotens de verschillende statuten die mensen innemen in een samenleving wanneer ze daar om één of andere reden niet geworteld zijn.
Dat kan gaan over nieuwe of oude immigranten maar evengoed over mensen die geboren en getogen zijn in hun ‘nieuwe’ samenleving.
Lotens praat met migranten in Antwerpen maar ook in het Caraïbische Suriname en Curaçao.
De motieven van deze zeer verschillende mensen blijken opmerkelijke overeenkomsten te vertonen.
Daarna legt hij deze getuigenissen voor aan o.
m.
Ludo Abicht, Rik Pinxten, Ronald Commers en Eric Corijn.
Het spreekt voor zich dat dit geen af verhaal is, wel een zeer verdienstelijke poging om het scala aan menselijke gevoelens die horen bij migratie te inventariseren.
Walter Lotens spreekt over zijn gesprekspartners als "tussenfiguren.
" Wanneer hij de gesprekken die hij heeft met verschillende migranten analyseert blijken al deze mensen tegelijk ‘insider’ en ‘outsider,’ het product van een vermenging die echter nooit helemaal oplost.
Ook immigranten van de tweede en zelfs derde generatie kunnen zich 'vreemdeling in een vreemd land' voelen.
In de inleiding luidt het al: "ieder van ons heeft in zijn hoofd een eigen aardrijkskunde.
" Een migrant verhuist niet alleen met zijn familie en heel zijn hebben en houden, maar ook met zijn geheugen.
Lotens beschrijft zijn boek als een zoektocht naar de aardrijkskunde van de ziel.
Via uitvoerige gesprekken probeert hij de mentale worsteling in kaart te brengen van mensen die zich in een tussenpositie bevinden.
En dat levert heel wat stof tot nadenken op.
Zo heeft Pepe Correa het over de haast archetypische situatie waarbij hij door iemand wordt voorgesteld en dat zijn ‘anderszijn’ er uitdrukkelijk aan wordt toegevoegd: "hier is Pepe, de Chileen.
" Alsof het een waarschuwing betreft.
Deze Chileense Antwerpenaar houdt er een bescheiden zelfbeeld op nA. Een kosmopoliet vind hij een te groot en te rijk woord om zichzelf te beschrijven.
"Ik voel mij geen wereldburger, ik ben een beetje Chileen en een beetje Belg.
" Correa heeft met andere woorden ambiguë gevoelens.
En die ambiguïteit, daarover gaat dit boek.
Want mensen leven met concrete gevoelens die geënt zijn op reële contexten, in het land waar ze vandaag wonen en werken of in landen waar ze ervoor gewoond hebben.
Dat alles in tegenstelling tot het containerbegrip ‘de kosmopoliet,’ waarover je na lezing van dit en de auteur’s eerdere boeken alleen maar kan besluiten dat het over een fictie gaat.
Wellicht zijn alle zelfverklaarde kosmopolieten die vanuit onze westerse wereld met haar hedendaagse hedonistische moraal de wereld afreizen enkel zelf overtuigd van hun ‘wereldburgerschap.
’ Maar hebben ze daarvoor steekhoudende argumenten? Ludo Abicht vindt alvast van niet.
Hij heeft geen hoge pet op van wie zich met een kosmopolitische verwaandheid boven de alledaagse problemen van de mensen meent te kunnen plaatsen.
Hij beschuldigt ze zelfs van "intentionele steriliteit.
" Het kosmopolitisme is anders gezegd een abstract product van het modernisme (en niet het enige) dat van nature voluntaristisch en universalistisch wordt ingevuld door haar grootste supporters.
De meeste mensen kunnen er zich eigenlijk niets bij voorstellen.
Natuurlijk is er niets mis met dromen van een betere werelD. Het probleem ontstaat wanneer een bepaalde dominante cultuur, ondersteund door een reële economische en politieke macht, het kosmopolitisme claimt als zijnde de universele oplossing voor de menselijke samenlevingsproblemen.
En dat is een syndroom dat vooral mensen in het Westen parten speelt.
Terug naar de tussenervaringen van Lotens’ gesprekspartners.
Dezelfde Pepe Correa zegt dat zijn land van herkomst hem ("ons") nog steeds toebehoort.
"Zijn geografie, zijn landschap, zijn klimaat, zijn keuken, zijn volkstradities…" Hij is een contamineerde persoon geworden want op reis in Chili kan hij evengoed heimwee krijgen naar België.
Door de gesprekken komen ook echte universele patronen naar boven.
Zoals het verhaal van de Surinaamse spin Anansi, dat overal in de Caraïbische wereld terugkomt.
Anansi is een fabeldiertje dat meereisde met de slaven van de Afrikaanse kusten naar de plantages.
Een sympathiek underdog beestje dat via allerlei ongeoorloofde praktijken vrij en vrolijk weet te overleven.
De pendant dus van Reinaert de Vos bij ons, of oompje Duivel in Bolivia of Kantjil in Indonesië.
Universele overlevingsstrategieën.
De verzetcultuur van het volk.
Met dit boek komt Lotens steeds dichter bij wat hij wil zeggen lijkt het wel.
De verbondenheid van mensen met hun land, hun geschiedenis, hun familie, maar ook met de nieuwe verhalen die ze leren wanneer ze andere horizonten opzoeken, die verbondenheid is een wezenskenmerk van onze soort.
En dat heeft wellicht te maken met het feit dat we over een geheugen beschikken waarmee we onze identiteit niet op een biologische maar wel op een virtuele manier kunnen construeren.
Het "vacuüm van de kosmopoliet" is wat mij betreft Lotens interessantste boek tot nog toe.

De liberale canon      Verhofstadt Dirk      Filosofie

Het liberalisme bestaat uit een amalgaam van denkers en stromingen.
De liberale canon van Dirk Verhofstadt biedt een overzicht van de auteurs en hun teksten, die doorheen de geschiedenis hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van het liberale ideeëngoeD. Wie een stevige monografie over het liberalisme verwacht, komt ietwat bedrogen uit.
In totaal worden zestig liberale denkers voorgesteld, elk op een drietal pagina’s, inclusief een getekend, geschilderd of gefotografeerd portret.
Chronologisch volgen ze elkaar op, van enkele Griekse en Romeinse filosofen tot de hedendaagse liberale denkers, telkens met een stukje biografie, een korte samenvatting van hun belangrijkste standpunten, een citaat en een beknopte bibliografie.
De liberale canon lijkt eerder een encyclopedisch werk met educatieve doeleinden: net en verzorgd gepresenteerd, maar niet al te diepgravenD. De gebundelde info zou zo van een doorsnee Wikipedia-pagina kunnen komen.
In zijn slotessay, ‘Grondslagen van het liberalisme’, tracht Verhofstadt de kerngedachten van deze liberale denkers samen te brengen tot één geheel, in een pleidooi voor meer vrijheid, rechtvaardigheid en vooruitgang.
Zo’n bundelend overkoepelend verhaal schrijven van het liberalisme is geen sinecure.
Het liberalisme heeft geen Marx, geen auteur die we associëren met de geboorte van het liberalisme, of waarnaar liberale auteurs zich richten.
Het liberalisme is dan ook meer dan louter een politieke stroming binnen de democratische ruimte.
Het is een politieke ideologie die meer dan andere ideologieën mee de grondslag vormt van die democratische ruimte.
We leven immers in liberale democratieën: democratieën die liberale elementen verenigd hebben met het principe van volkssoevereiniteit.
In die zin is het liberalisme een horizon, een ideologie die we ons allen eigen hebben gemaakt.
Ook als je je niet politiek-ideologisch bekent tot het liberale kamp.
Individuele vrijheid, respect voor mensenrechten en menselijke waardigheid zijn principes waaraan vrijwel iedere politieke ideologie op zijn minst lippendienst bewijst.
Net omdat het liberalisme zo’n diffuse en algemene stroming is, bestaat de noodzaak om het als politieke stroming te definiëren en historisch af te bakenen.
Dat is precies wat Dirk Verhofstadt in De liberale canon betracht.
De liberale canon lijkt een encyclopedisch werk met educatieve doeleinden: net en verzorgd gepresenteerd, maar niet al te diepgravenD. De gebundelde info zou zo van een doorsnee Wikipedia-pagina kunnen komen Het lijkt er Verhofstadt in de eerste plaats om te gaan het liberalisme als denktraditie te (re)construeren, eerder dan een gedegen inleiding te bieden op de verschillende denkers.
Niet voor niets noemt hij zijn boek een ‘canon’.
Nu is het samenstellen van een canon altijd een expliciet normatieve bezigheid: het gaat om een richtinggevende en hiërarchische selectie.
In de inleiding schrijft Verhofstadt dat dit boek een ‘wegwijzer’ is.
Hij voegt er meteen aan toe dat we ons dienen te hoeden voor de valse profeten van het liberalisme: ‘Nogal wat filosofen en politici traden ten onrechte op in naam van het liberalisme.
Hooguit gebruik(t)en of misbruik(t)en ze elementen uit het liberale gedachtegoed om hun conservatisme, nationalisme, etnicisme, elitarisme, racisme, marxisme of egocentrisme een geur van waardigheid en beschaafdheid mee te geven.
’ Oordelen over rechtmatig en onrechtmatig gebruik van een politieke ideologie, impliceert het idee dat er een bevoorrechte toegang bestaat tot een onvervreemdbare essentie van die ideologie.
Dat is een problematisch vertrekpunt: het leidt regelrecht tot het soort gesloten dogmatiek waartegen het liberalisme volgens Verhofstadt altijd geageerd heeft.
Of hoe een slang in zijn staart kan bijten zonder het zelf te beseffen.
Deze vertrekpositie leidt er ook toe dat bepaalde stromingen helemaal niet aan bod komen in de liberale canon van Verhofstadt.
Het nationaal-liberalisme bijvoorbeeld, dat er van uitgaat dat een liberalisme pas kan bloeien als het gestoeld is op een hechte nationale gemeenschap, wordt niet besproken.
Nochtans betreft het geenszins een marginale stroming binnen het politieke denken.
Niet dat Verhofstadt geen moeite heeft gedaan om zijn canon op een open en pluralistische wijze in te vullen.
Zijn canon is tot op zekere hoogte heel onklassiek.
Natuurlijk vinden we er de usual suspects van het liberalisme in terug: Locke, Voltaire, Mill, Popper, Mises, Hayek en Friedman passeren allen de revue.
Maar er duiken ook een paar onverwachte gasten op, zoals Rawls, Lefort en Sen.
Ook vrouwelijke denkers worden geïntroduceerd, onder wie Mary Wollstonecraft, Olympique de Gouges, Martha Nussbaum, Irshad Manji, Simone Veil en de Vlaamse Alicja GescinskA. Onder de vrouwen is er echter een opvallende afwezige, namelijk Ayn Rand, de moeder van het agressieve libertarisme.
Meer libertair geïnspireerde liberalen zullen het met dit hiaat ongetwijfeld wat moeilijk hebben.
Voor Verhofstadt is het liberalisme veel ouder dan het ontstaan van de Europese moderniteit.
De wortels van het liberalisme liggen volgens hem in het oude Griekenland Een canon creëren gaat niet enkel om het aanbrengen van hiërarchie tussen belangrijke en minder belangrijke werken of het afbakenen van een traditie, maar ook om een vorm van historische legitimering.
Vaak gebeurt dit door de traditie van de betreffende canon tot ver in de tijd terug te projecteren.
Voor Verhofstadt is het liberalisme veel ouder dan het ontstaan van de Europese moderniteit.
De wortels van het liberalisme liggen volgens hem in het oude GriekenlanD. De eerste denkers in zijn chronologische canon zijn Epicurus en Lucretius.
Waarom beide ‘proto-materialisten’ de eer genieten om de canon te openen en bijvoorbeeld niet Epictetus of Socrates, daarnaar blijft het gissen.
Maar bovenal is het een beetje grotesk om klassieke denkers zonder verpinken in de liberale traditie te plaatsen: dat is niet alleen anachronistisch, maar bovenal historisch-filosofisch hoogst betwistbaar.
Het zijn dit soort ingrepen die Verhofstadts De liberale canon, zoals elke canon, een kunstmatig karakter geven.
Het opstellen van een canon – een negentiende-eeuws idee – veronderstelt immers dat politieke stromingen, culturen of identiteiten een vastomlijnde en eenduidige geschiedenis hebben.
Hierdoor worden kruisbestuivingen, overlappingen en het uiterst grillige verloop van de geschiedenis zelf uit het oog verloren.

De tijd van het genie      Grayling A,C,      Europese geschiedenis

De zeventiende eeuw behoort tot de belangrijkste en meest bewogen perioden uit de westerse geschiedenis: het tijdperk van geniale denkers als Descartes, Spinoza, Newton en Hugo de Groot, waarin de wetenschap voorgoed veranderde, rede de overhand kreeg over traditie, de rechten van het individu werden erkend en het menselijk denken een nieuwe, beslissende ontwikkeling doormaakte.
Van dit wonderbaarlijke tijdperk in onze geschiedenis maakt A.C. Grayling in dit boek een briljante reconstructie en hij wekt de belangrijkste vertegenwoordigers van de zeventiende-eeuwse intelligentsia opnieuw tot leven: de grootheden op het gebied van wetenschap, recht, literatuur, filosofie, muziek - Shakespeare, Monteverdi, Galilei, Rembrandt, Locke, Newton, Vermeer, Hobbes, Milton, Cervantes en vele anderen.
Met De tijd van het genie heeft Grayling, befaamd historicus en filosoof, een sprankelende kroniek afgeleverd van een door oorlogen geteisterde episode, waarin Spanje en het Heilige Romeinse Rijk in verval raakten - en waaruit Engeland en De Nederlanden als supermachten oprezen.
En waarin kunst, wetenschap en literatuur bloeiden als nooit tevoren.

Augustus      Goldsworthy Adrian      Biografie

van revolutionair tot keizer van Rome Adrian Goldsworthy portretteert keizer Augustus in een ontwapenende biografie.
Meedogenloos en menselijk.
Gul en gewelddadig.
Poëzieliefhebber en politicus.
Keizer Augustus was een vat vol tegenstrijdigheden.
Maar het opvallendst van alles is het feit dat hij naar de achtergrond van de geschiedenis is verdwenen, terwijl hij meer dan veertig jaar aan de macht is geweest en minstens zo belangrijk was als zijn legendarische oudoom Julius.
Dit boek volgt Augustus' ontwikkeling van krijgsheer tot keizer en zoomt in op wat hem menselijk maakte - zijn huwelijk met Livia, zijn liefde voor het geschreven woord - én wat hem zo uitzonderlijk maakte dat hij in staat was zich een weg naar de top te vechten en daar zo lang te blijven.
Want laat er geen misverstand over bestaan: Augustus was een dictator.
Maar hij was veel meer dan dat alleen.
Historicus Adrian Goldsworthy schrijft met verfrissende eerlijkheid en terechte bewondering over Augustus.
Goldsworthy promoveerde in klassieke geschiedenis aan de Universiteit van Oxford, met een specialisatie in de Romeinse geschiedenis.
Hij is tevens de auteur van onder meer Caesar, De val van Rome en Romeinse Legioenen.

En de zwakken ondergaan wat ze moeten ondergaan?      Varoufakis Yanis      Economie

Het mondiale financiële systeem stortte in 1929 in elkaar, en wederom in 2008.
In 1929, toen de banken van Wall Street in het gat vielen dat ze zelf hadden gegraven, begon de gemeenschappelijke muntsoort, de gouden standaard, barsten te vertonen.
Niet veel later raakte Europa in de greep van de nazi’s en fascisten.
In 2008, toen de banken van Wall Street instortten onder de last van hun derivatenhandel, ging de gemeenschappelijke munt van onze tijd barsten vertonen.
Nu de euro, een revival van de gouden standaarD. In februari 2010 had de krach van 2008 Europa bereikt en liet die de zwakste schakel bijna breken: GriekenlanD. De euro kwam onder druk te staan, met potentieel angstwekkende gevolgen voor de banken, bedrijven, burgers en politici van EuropA. Maar in plaats van na te denken over het verschrikkelijke vooruitzicht van een postmodern jarendertigscenario, hadden de Europese leiders andere prioriteiten.
In plaats van na te denken over het verschrikkelijke vooruitzicht van een postmodern jarendertigscenario, hadden de Europese leiders andere prioriteiten Timothy Geithner, de Amerikaanse minister van Financiën die de twaalf maanden ervoor bezig was geweest om de crisis aan de andere kant van de Atlantische Oceaan te bestrijden, kon zijn oren niet geloven toen hij zijn Europese collega’s tijdens een ontmoeting hoorde zeggen: ‘We gaan de Grieken een lesje leren’, ‘Ze gaan flink onder het mes’.
Geithner staat niet bekend om zijn zachte aanpak.
Hij zou er nauwelijks wakker van hebben gelegen als de Noord-Europeanen zo agressief jegens de Grieken geweest zouden zijn.
Hij zei zijn gesprekspartners dat ze de gekozen route moesten volgen als ze dat wilden: ‘Je kunt je voet op de nek van die kerels zetten als je dat zo graag wilt.
Maar zorg ervoor dat je Europa en de wereld een compenserend, geruststellend signaal geeft dat je de boel bij elkaar houdt en niet loslaat.
[En dat je] de rest van het gebied beschermt.
’ Omringd door moreel verontwaardigde Europeanen was Geithner de enige in de vergaderzaal die zijn oog op de spreekwoordelijke bal hield: de vreselijke gevolgen die het ‘mes op de keel van de Grieken’ zou hebben voor de Duitsers, de Fransen en ook de Amerikanen.
Het spook van de jaren dertig Ongeveer in diezelfde tijd, onafhankelijk en onwetend van Geithners gesprek met de Europese ministers van Financiën, gaf ik uiting aan mijn zorgen over wat er in Europa gebeurde, in een artikel met de titel ‘Een nieuw Versailles waart door Europa’.
‘Landen als Griekenland in een zonovergoten woestenij veranderen’, en ‘de rest van de eurozone opzadelen met een neerwaartse spiraal van schulden en deflatie’, schreef ik ‘zijn een zeer efficiënte manier om de Duitse economie te ondermijnen.
’ Mijn angst, en ik denk ook die van Geithner, was dat de geschiedenis zich zou gaan herhalen.
In 1929 kwamen alle kosten van het herstel terecht op de schouders van de zwakste debiteuren.
Zo’n politiek kan niet slagen, aangezien de resulterende deflatie de schuldendynamiek vergiftigt en massale werkloosheid de democratie vergiftigt.
En die politiek had dan ook geen succes.
Binnen een paar jaar verloor Europa zijn integriteit en het staat nu op het punt om zijn ziel te verkopen In 2010 kwamen de lasten wederom terecht op de zwakste schouders.
Binnen een paar jaar verloor Europa zijn integriteit en het staat nu op het punt om zijn ziel te verkopen.
De geest van Versailles.
Zo luidde in 1992 de kop boven een artikel in Le Figaro waarin het Verdrag van Maastricht neergezet werd als een nieuw Versailles – een verdrag dat de Duitsers opnieuw voor Frankrijk zou laten betalen, en dat zonder dat er een schot was gelost.
Het was een nogal lafhartige belediging aan het adres van de geschiedenis van EuropA. Het conservatieve Franse dagblad was duidelijk niet op de hoogte van de dwaasheid van dat verdrag uit 1919.
De kern van dat droevige verdrag was niet zozeer dat het Duitsland economisch brak en de Duitsers zwaar deed lijden, maar dat het een doel op zichzelf was, en zelfs voor de overwinnaars een vreselijke deal.
Een straf met een zelfvernietigend effect, waar John Maynard Keynes al direct voor waarschuwde en die de rest van de wereld in de jaren dertig zou ervaren, maar toen was het al te laat.
Hoewel het van de Franse krant niet netjes was om Maastricht als een nieuw Versailles te omschrijven, is het heel verhelderend om parallellen te trekken tussen Versailles en de reddingsplannen van de eurozone, met name dat voor GriekenlanD. In 2010 schreef ik – Keynes’ boek Dr.
Melchior, a Defeated Enemy parafraserend – over de Griekse regering: ‘Onoprechte acceptatie […] van onmogelijke voorwaarden die de regering niet van plan was te honoreren.
Door te accepteren wat het niet kon waarmaken, maakte Griekenland [Duitsland] zich bijna net zo schuldig als de trojka [de geallieerden], die iets oplegde waartoe ze niet bevoegd was.
’ Mezelf amuserend met de reikwijdte van Keynes’ ernstige kritiek op het Verdrag van Versailles, die immers ook op het Griekse drama van toepassing was, ging ik verder met Keynes’ boek The Economic Consequences of the Peace: ‘Gedreven door krankzinnige waan en onbesuisd eigenbelang, gooide de Griekse [Duitse] bevolking de fundamenten omver waar we allemaal op leefden en bouwden.
Maar de zegslieden van de Europese Unie [geallieerden] hebben het risico genomen de puinhoop, veroorzaakt door Griekenland [Duitsland], te completeren met een reddingsoperatie [Verdrag van Versailles] die, als ze ten uitvoer wordt gebracht, grotere schade toebrengt aan het delicate, gecompliceerde bouwwerk, reeds aangetast door de crisis van 2008 [de oorlog] – het enige bouwwerk waarin de Europese burgers zich kunnen ontwikkelen en kunnen leven.
’ De reddingsoperatie brengt, als ze ten uitvoer wordt gebracht, grotere schade toe aan het enige bouwwerk waarin de Europese burgers zich kunnen ontwikkelen en kunnen leven Voor veel lezers zal het schromelijk overdreven overkomen om te suggereren dat de als slecht beschouwde Griekse reddingsoperatie een bedreiging voor Europa en zelfs de wereldeconomie vormt.
Maar het is niet overdreven.
In hun pogingen om Noord-Europese banken te redden vergisten Europese officials zich toen ze hoopten dat het voldoende was de Grieken enorme, nauwelijks terugvorderbare sommen geld te lenen en mijn land in een permanente depressie te laten wentelen, als een waarschuwing voor de rest.
Deze strategie, die als sjabloon werd gebruikt voor de rest van de periferie van Europa (die ik vaak Bailoutistan noem, naar de term ‘bail-out’, ofwel financieel reddingsplan), zou haar weerslag hebben op de Europese economie.
Tim Geithner en zijn opvolger op Financiën, Jack Lew, begrepen dat heel goeD. Zij zagen in dat wat in 2010 in Griekenland begon, een absurd reddingsplan in combinatie met strenge bezuinigingen, Europa in een positie zou brengen die het herstel van de Amerikaanse economie ondermijnt en de vooruitzichten van China, Zuid-Amerika en zelfs India en Afrika bedreigt.
De toekomst van Amerika in gevaar gebracht Na de Tweede Wereldoorlog voorzagen de Verenigde Staten in de stabilisatoren waarop het mondiale kapitalisme kon steunen.
Bretton Woods, het brede plan waar die stabilisatoren deel van uitmaakten, en de wereld van na 1971 van Paul Volcker lagen aan de basis van de wereldwijde triomf van het naoorlogse kapitalisme.
Waaruit bestond de succesvolle Amerikaanse bijdrage aan het mondiale kapitalisme? Washingtons gebrek aan angst voor een tekort.
Angst voor een tekort gaat hand in hand met een neiging tot mercantilistisch surplusfetisjisme.
Als politici met angst voor tekorten de krachtigste economieën runnen, steekt een economische oorlog de kop op van allen tegen allen, van het soort van ‘de een zijn dood is de ander zijn brood’, zoals in de jaren dertig.
Landen gaan de strijd aan om de reserves van de wereld en worden, als door een onzichtbare hand, naar vreselijke economische verhoudingen geleid, waaruit allerlei soorten politiek en moreel kwaad ontspringen.
Na 1944 werd de wereld gered door economen en politici in Washington die dit allemaal heel goed begrepen en die een herhaling van de tragedie van de jaren dertig nooit zouden toestaan.
Francis Bator, de Deputy National Security Advisor van president Johnson, omschreef hun denken en hun politiek in 1968 als volgt: ‘Gedurende lange tijd in de naoorlogse periode werd het probleem van onverenigbaarheid gemaskeerd – en bleef de wereld het schadelijke effect ervan bespaard – omdat de Verenigde Staten, in samenwerking met de rest van de wereld, bereid waren zich niet alleen afzijdig te houden in de strijd om reserves, maar ook de rol van wereldbank op zich te nemen, die voor liquiditeit zorgde, ervoor zorgde dat anderen in hun behoefte aan overschotten en reserves konden voorzien, terwijl het land tegelijkertijd van zijn enorme reserves afkwam en zijn liquide passiva vergrootte.
Het systeem werkte uitstekend omdat de Verenigde Staten lange tijd immuun bleven voor een tekortfobie.
’ Washingtons bereidheid om rood te staan was een voorwaarde voor het succes van de rest.
Dat was bedacht door Amerikaanse beleidsmakers die de wondere wegen van het kapitalisme begrepen.
Zowel voor als na de Nixonschok schiep Amerika voor Duitse, Japanse en later Chinese bedrijven en economieën de mogelijkheid om reserves en surplussen aan te leggen.
Washingtons bereidheid om rood te staan was een voorwaarde voor het succes van de rest.
Dat was niet filantropisch bedoelD. Het was verlicht eigenbelang, bedacht door Amerikaanse beleidsmakers die de wondere wegen van het kapitalisme begrepen.
Amerika’s vermogen om de last van het wereldkapitalisme te dragen nam in 2008 gevaarlijk af.
De val van Wall Street werd tot staan gebracht door ingrijpen van mensen als Tim Geithner en Ben Bernanke, maar Amerika’s mondiale surplusrecycling herstelde zich niet.
Vanaf 2009 bracht Amerika’s gebrek aan tekortenangst de Grote Recessie tot staan.
Het Amerikaanse handelstekort groeide weer, waardoor Chinese en Duitse bedrijven enigszins konden herstellen, en het Amerikaanse overheidstekort bood mondiale investeerders een veilige haven.
Niettemin zijn de Amerikaanse tekorten niet langer in staat het mechanisme dat de mondiale stroom van goederen en winsten in evenwicht hield, in stand te houden zoals vóór 2008.
De Amerikaanse Minotaurus is zwaargewond en niet in staat de taken te vervullen die Paul Volcker en anderen hem in de jaren zeventig hadden opgedragen.
De Chinese regering probeerde dapper ’s lands economie (en die van de wereld) te stabiliseren door opzettelijk een investeringszeepbel te creëren, gebaseerd op een vastgoedballon die ontstond doordat de regering op regionaal niveau land ging verkopen.
De tactische zet van Beijing had een tijdje succes en hield de Chinese en, in belangrijke mate, Duitse bedrijven in beweging (door ze te voorzien van een vraag naar producten), maar inmiddels lopen de gecreëerde zeepbellen leeg.
Duitsland buitte deze made in China-zeepbel graag uit en verminderde de export die doorgaans naar Europese tekortlanden als Spanje, Griekenland en Portugal ging, waarvan de import vanuit Duitsland inmiddels sterk was gekrompen.
Maar in tegenstelling tot Berlijn, dat door zijn tekortenfobie niet de rol op zich nam om mondiale surplussen te recyclen, begreep Beijing zowel zijn eigen taak als zijn eigen beperkingen.
Het zag in dat zijn vermogen om de Chinese economie op te peppen en daarmee de Europese surpluslanden te stabiliseren, niet al te groot was.
En ook dat, tenzij Europa zich bij Amerika, Japan en China zou aansluiten om de wereldstromen van goederen en geld te helpen stabiliseren, de Chinese zeepbellen zouden leeglopen en de wereld in diepere ellende terecht zou komen.
Washington, Tokio en Beijing kregen geen steun van een naar binnen gerichte, macro-economisch naïeve, tekorten vrezende eurozone.
Officials in Washington waren zich ervan bewust dat dit zou gebeuren en keken verlangend uit naar tekenen die wezen op Europa’s terugkeer naar de rede.
Helaas, de tekortenfobie van de Europese surpluslanden, hun trouw aan het ‘principe van het volledig scheiden van staatsschulden en de bankensector’ en hun volledige onderwerping van alle andere landen van de eurozone stonden er garant voor dat Washington, Tokio en Beijing geen steun zouden krijgen van een naar binnen gerichte, macro-economisch naïeve, tekorten vrezende eurozone.
Wederom was Griekenland de lakmoesproef.
Een proef die de driehoek Brussel-Frankfurt-Berlijn steeds maar weer niet doorstaat.
Washington had goede reden om furieus op de Europeanen te zijn, vanwege hun tekortenfobie en het schadelijke effect ervan op alles en iedereen.
Ondanks de bergen geld die de Fed heeft gedrukt om de binnenlandse economie te stimuleren, weigeren in de vs gevestigde bedrijven om te investeren in kwaliteitsbanen en productiecapaciteit, uit angst voor een nieuwe koude wind uit Europa, die in samenspel met de afnemende Chinese groei de economie wereldwijd zal doen afkoelen.
Als in de vs werknemers langer zouden willen werken maar het niet kunnen, als lonen nauwelijks stijgen, en als bedrijven liever geld achter de hand houden om hun eigen aandelen terug te kopen in plaats van het te investeren, dan is het falen van Europa daar een belangrijke oorzaak van.
Kortom, nu Amerika het vermogen mist om de wereldeconomie te stabiliseren, komen de Europeanen (degenen die het meest van dat nu verloren vermogen hebben geprofiteerd) hun verplichtingen jegens Amerika en de rest van de wereld niet nA. De Amerikanen hadden gelijk, de Duitsers ongelijk Toen Tim Geithner geconfronteerd werd met het Europese onbegrip ten aanzien van de ware aard van de crisis in de eurozone en van het Griekse probleem, stond hij op de rand van een beroerte.
Zijn opvolger op Financiën, Jack Lew, betrad het strijdperk toen alles in rustiger vaarwater was gekomen, maar was toch verbijsterd dat Europa zijn negatieve impact op de wereldeconomie niet inzag.
Op 30 oktober 2013 legde Lew het Amerikaanse Congres het door Financiën opgestelde Report to Congress on Economic and Exchange Rate Policies voor.
Hierin gaf hij Duitsland een veeg uit de pan.
Hij beschuldigde het land ervan de economische depressie naar de rest van de eurozone en de rest van de wereldeconomie te exporteren.
Het Duitse ministerie van Financiën gaf de volgende dag de volgende verklaring uit: ‘Er bestaan in Duitsland geen onevenwichtigheden die hersteld moeten worden.
Integendeel, de innovatieve Duitse economie draagt in belangrijke mate bij aan de mondiale groei via export en de import van eindfabricaten.
’ Het komt in een discussie zelden voor dat de één compleet gelijk en de ander het helemaal bij het verkeerde eind heeft.
Maar dit is dan toch zo’n geval: Jack Lews ministerie had helemaal gelijk en het Duitse antwoord was ronduit belachelijk.
De onderliggende analyse van het Amerikaanse ministerie was gebaseerd op basale macro-economische principes die Berlijn en de Eurogroep, zoals ik zelf heb ervaren, weigeren te erkennen.
De motivering is eenvoudig.
Berlijns ‘plan’ voor andere eurolanden om de crisis de baas te worden berust op een combinatie van netto-export en een in evenwicht zijnde begroting.
Gezien de grote hoeveelheid spaargeld ten opzichte van investeringen in zowel de overschot- als de tekortlanden in de eurozone, kan het plan van Berlijn alleen werken als de eurozone in een mercantilistisch monster verandert! Dat betekent simpelweg dat, om op deze manier aan de crisis te ontsnappen, de eurozone een overschot op zijn handelsbalans met de rest van de wereld moet bereiken van negen procent van het totaal aan Europese inkomsten.
Een overschot van negen procent op de handelsbalans van de eurozone zal de hoop van Noord- en Zuid-Amerika, China, India, Afrika en Zuidoost-Azië op stabiliteit en groei vernietigen Laten we niet vergeten dat China als een grote destabiliserende factor werd gezien toen het in 2008 vergelijkbare overschotten kende.
Aangezien het handelsoverschot van de ene economie het tekort van een andere inhoudt, betekent de groei van de netto-export van een grote economie (China of Europa) dat het ook deflatie naar de rest van de wereld exporteert.
Een overschot van negen procent op de handelsbalans van de eurozone zal de hoop van Noord- en Zuid-Amerika, China, India, Afrika en Zuidoost-Azië op stabiliteit en groei vernietigen.
Het zal betekenen dat de rest van de wereld met hoge werkloosheid en politieke instabiliteit te maken krijgt en dat de roep om protectionistische maatregelen zal klinken, die de inkomens overal zal aantasten, ook in DuitslanD. Daarom bekijkt het Amerikaanse ministerie van Financiën de plannen van Brussel en Berlijn met een mix van onbegrip en afkeer.
Washington begrijpt dat het evenwicht dat er nog bestaat in de wereldeconomie, vernietigd zal worden als de politiek van tekortenfobie die Berlijn de rest van de eurozone probeert op te leggen (beginnend bij Griekenland), slaagt.
Uiteindelijk leidt deze politiek dus tot niets goeds: ze zal de periferie van Europa verder kapotmaken en de wereldeconomie een permanente deflatieschok bezorgen.
Vanaf de andere kant van de oceaan kijken de Amerikanen tandenknarsend toe, omdat Europa, zich niet bewust van de zelfvernietigende aard van zijn politiek, de krachten van deflatie richting Washington stuurt.
Persoonlijke ontmoetingen met hen deden me het volgende realiseren: •Ze weten dat Amerika niet langer het vermogen bezit om de wereldeconomie te stabiliseren.
•Ze begrijpen dat de Europese politiek schadelijk is voor de toekomst van AmerikA. •Het frustreert hen dat hun Europese gesprekspartners niet alleen geen kennis hebben van eenvoudige macro-economische wetten, maar zich daar ook niet eens voor schamen.

Aandacht      Coleman daniel      Psychologie

In deze tijd van voortdurende afleiding is aandacht een schaars goed geworden.
Maar het is ook ons belangrijkste hulpmiddel om een prettig leven te leiden en goed te presteren.
Daniel Goleman, auteur van de everseller Emotionele intelligentie, laat in dit onderhoudende en diepgravende boek zien hoe we onze aandacht kunnen aanscherpen.
Hij combineert de nieuwste inzichten op het gebied van beslissen, mindfulness en communicatie.
Het resultaat is een boeiend verhaal dat niet alleen de laatste stand van zaken in de neurowetenschappen behandelt, maar ook praktische hulp biedt om ons bewuster te worden van onze emoties en oordelen, zodat we beter leren omgaan met alle informatie en prikkels om ons heen.
Recensie(s) Vanuit de laatste stand van zaken in de neurowetenschappen vertelt de auteur de lezer wat aandacht is en welke emoties en oordelen er zijn, zodat beter omgegaan kan worden met alle informatie en alle prikkels.
De auteur verbindt de nieuwste inzichten op het gebied van beslissen, mindfulness en communicatie.
Een boeiend verhaal door de vele herkenbare voorbeelden die de schrijver gebruikt.
Na een inleidend hoofdstuk zijn er nog zeven hoofdstukken, waarna een dankbetuiging, bronnen, literatuur, noten en een register volgen.
Een praktisch geschreven, onderhoudend en diepgravend boek dat geschreven is door een psycholoog, schrijver en voormalig wetenschapsjournalist voor de New York Times.
Van zijn hand verscheen ook 'Emotionele intelligentie', waarvan miljoenen exemplaren zijn verkocht.
Momenteel richt hij zich op de samenwerking tussen de wetenschap en de praktijk van emotionele intelligentie, in het onderwijs en in het bedrijfsleven.
Geschikt voor studenten, docenten, leidinggevenden en in het thema 'aandacht' geïnteresseerde lezers.
Wat alle leerkrachten veruit op de eerste plaats aan hun leerlingen vragen is aandacht.
De opmerkingen ‘let eens op’, ‘zit stil’, ‘kan het wat rustiger aan’, ‘ik wil dat iedereen zwijgt’… zijn allemaal vragen om aandacht.
En terecht, want iedereen beseft dat aandacht een absolute voorwaarde is om te leren en te begrijpen.
Maar wat vraag je eigenlijk als je ‘aandacht’ vraagt? Daniel Goleman schrijft in het eerste deel van zijn boek over wat hij noemt ‘de anatomie van aandacht’.
Hij gaat na wat er met je hersenen, je zintuigen en je emoties gebeurt als je ‘aandacht’ geeft.
Hij benadrukt daarbij het belang van een goed evenwicht tussen enerzijds het leren ‘focussen’ en anderzijds het leren ‘loslaten’, want beiden zijn heel belangrijk.
Focussen Uit onderzoek blijkt dat wij bijna 50% van de tijd niet denken aan datgene waar we mee bezig zijn: gedachten dwalen heel snel af.
Het is moeilijk om te leren focussen op waar men mee bezig is en om wat hij noemt de ‘dwalende geest’ of het ‘innerlijk geklets’ stil te leggen.
•Focussen vraagt energie en wilskracht en gaat over de keuze om je op één ding te willen concentreren en de rest links te laten liggen.
Dit wordt het best op jonge leeftijd aangeleerd omdat focussen de belangrijkste voedingsbodem is voor het groeien in zelfbeheersing, zelfstandigheid en zelfbewustzijn.
•Uit een vrij groot onderzoek bij meer dan duizend kinderen in Nieuw-Zeeland (waarbij dan 20 jaar later terug werd bekeken hoe ze het in het leven hadden gemaakt) bleek dat de mate van zelfbeheersing de beste voorspellende indicator was voor een gezond en succesvol leven.
Een kind de discipline bijbrengen om dagelijks gitaar te spelen of de hamster te verzorgen maar ook de lessen van impulsbeheersing van ‘Koekiemonster’ in ‘Sesamstraat’ vormen dus een niet te onderschatten leerschool! •Ook het leren focussen op je eigen ademhaling of lichaamshouding (via Mindfulness of yoga) kan de concentratie of aandacht op andere meer schoolse leermomenten stimuleren.
Loslatenloslaten •In het hoofdstuk ‘De waarde van een hoofd op drift’ benadrukt Goleman dan weer dat juist ook ‘dagdromen’ en je gedachten de vrije loop laten heel nuttig kan zijn voor creativiteit, rust en zelfreflectie.
•De ‘creatieve geest’ werkt beter in de vrije tijd (wandeling, bad, vakantie) dan na het dagelijks bombardement mails-facebookberichten-sms’jes… •Veel belangrijke ontdekkingen zijn ‘bij toeval’ gebeurd! Evenwicht •De uitdagingen en verleidingen die een gefocuste aandacht bedreigen zijn talrijk (smartphone…).
Dit is uitputtend en verbruikt veel energie.
Het is dus belangrijk regelmatig momenten van rust en herstel in te bouwen, naast periodes van ‘geconcentreerde aandacht’.
•Onderzoek wijst uit dat een sterke ‘focus’ (bijvoorbeeld een boek lezen) je vrede en vreugde geeft.
Heel belangrijk is ook dat je houdt van de dingen die je doet.
Zo kan je in een positieve flow geraken.
In het hoofdstuk ‘Praktische slimheid’ somt Goleman een aantal elementen op die belangrijk zijn om het ‘leerrendement’ te verhogen: •Niet het aantal uren leren of training is belangrijk, wel de manier waarop er geleerd/getraind wordt.
Onderzoek wijst uit dat vier uur geconcentreerd werken per dag normaal het maximum is.
Daarna gaat het rendement snel omlaag.
•Je leert niet bij gewoon ‘mechanische herhaling’, enkel als je ‘slim’ oefent: bewust, met opperste concentratie, met oog voor je verbeterpunten, met een coach.
•Leren goed te focussen vraagt training! Zoek vooral welke hulpmiddelen voor jezelf het best werken om, bij afleiding, snel terug geconcentreerd te geraken.
•Benadruk het positieve.
Positieve emoties verbreden ons aandachtsvelD. Negatieve emoties slokken onze energie op.
Hersenonderzoek leert dat je focussen op je doelstellingen en dromen het ontstaan van nieuwe hersenverbindingen stimuleert.
•Praktische slimheid groeit optimaal bij een combinatie van plezier, een slimme aanpak en volledige concentratie.
•Goleman wijst ook op de mogelijkheid om bepaalde ‘slimme’ computerspelletjes (vb Tenacity) en apps te gebruiken om hersenkracht te ontwikkelen.
Hoewel er meestal nogal negatief over geoordeeld wordt (en terecht waar het over verslaving of een gebrek aan sociale contacten gaat) zijn bepaalde computerspellen en apps zeer goed bruikbaar om de hersenen te stimuleren omdat ze de ‘selectieve aandacht’ trainen.
Veel deskundigen voorspellen dat deze spelletjes in de toekomst bij het standaardaanbod van de scholen zullen behoren omdat daarin stapsgewijs kan verwerkt worden wat ook de beste leraren in hun lessen proberen.
Een aantal criteria voor deze spellen worden in het boek opgesomD. Het aangename kan hier voor jongeren aan het leerrijke gekoppeld worden.
Een hoofdstuk dat zeker voor schooldirecties en alle leidinggevenden boeiende informatie bevat gaat over ‘De geconcentreerde leider’.
Voor het nemen van beslissingen moet een leider elementen combineren vanuit een drievoudige focus: •Een helder inzicht en kennis hebben van de ‘systemen’ die in werking zijn, de materiële gegevens (kennis van de getallen, de markt, de spelers…) In ons geval dus een grondige kennis van alle aspecten van onze school.
•Goed kunnen afstemmen op je eigen gevoel, je zelfkennis en zelfbewustzijn, je buikgevoel bij de hele situatie.
•Goed kunnen beoordelen hoe de anderen alles aanvoelen: empathie.
Een leider met een briljant inzicht en kennis van het systeem maar met onvoldoende empathie zal regelmatig de bal mis slaan.
Goleman schat het belang van bepaalde competenties (zoals empathisch vermogen) veel hoger in dan zuiver cognitieve vermogens.
Omdat leiding geven meer en meer een teamgebeuren is besteed hij ook enkele bladzijden aan ‘Het gefocuste team’.
Door ‘aandachtige aanwezigheid’ en een ‘gevoel van veiligheid’ kan een team groeien naar ‘collectieve wijsheid’ en ‘collectief bewustzijn’.
Om dit mogelijk te maken is het absoluut noodzakelijk aandacht te hebben voor de emoties van alle teamleden en eventuele conflicten grondig uit te praten.
Zo kan men in een optimaal team komen tot flow, samen plezier maken en samen ‘spelen’ (want spelen staat voor vertrouwen hebben en risico’s durven nemen).
En alleen door risico’s te nemen ontstaan echt waardevolle nieuwe ideeën! Goleman eindigt zijn boek met de (ethische) oproep om ‘aandacht’ altijd binnen een breed en open perspectief te plaatsen.
We moeten onze motivatie om iets te doen kritisch bekijken vanuit drie vragen: •Is dit alleen goed voor mij of ook voor anderen? •Is dit ten gunste van een enkeling of van velen? •Is dit enkel goed voor het nu of ook voor de toekomst? Als uitsmijter nog drie markante uitspraken (citaten) uit het boek: •Je mag je geheugen bekijken als een spier die je kan ontwikkelen door ze te trainen.
•Multitasken bestaat in feite niet; het vermogen om snel van de ene naar de andere focus over te gaan wel.
•In alle drukte en met alle afleidingen van een druk bestaan heeft ‘slecht luisteren’ epidemische vormen aangenomen.
•Experimenten in (vooral kleuter- en lagere) scholen in Amerika toonden overduidelijk aan dat het organiseren van activiteiten binnen het kader van ‘Social and Emotional Learning’ (SEL) bij de kinderen een groot rendement hadden voor het groeien in zelfbewustzijn, zelfmanagement, empathie en AANDACHT! De oude scheidingslijn tussen het ontwikkelen van cognitieve en socio-emotionele vaardigheden wordt hier doorbroken.
Daarom worden meer en meer op mindfulness gebaseerde activiteiten in het curriculum opgenomen.
Hij verwijst ook naar het feit dat bijna alle grote multinationals dit hebben ingezien en SEL- activiteiten plannen voor hun kaderleden.

Post kapitalisme      Mason Paul      Economie

We hebben te maken met een multiproblematiek in onze samenleving (schulden, milieu, migratiestromen en werkeloosheid ten gevolge van technologische ontwikkelingen en een stagnerende economie).
Dat maakt werken aan structurele oplossingen complex.
De eerste die deze status quo doorbreekt is Paul Mason.
De weg die Mason schetst past in de visie van WIN op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt.
Roadmap voor de komende 50 jaar In zijn boek Postkapitalisme, een gids voor de toekomst (2015) schetst hij een roadmap om de wereldeconomie in de komende 50 jaar socialer en duurzamer te maken.
Voor iedereen is er werk aan de winkel: overheid, bedrijfsleven en burgers, links én rechts.
Informatietechnologie ziet Mason als de motor achter de nieuwe economie.
Hij pleit voor de overgang naar een economie waarin o.
A. alle openbare voorzieningen gratis zijn en iedereen een basisinkomen heeft.
Rendement op investeringen komt in een mix van geld en naturA. De noodzaak om te werken is veel minder.
Om ondernemerschap te stimuleren wordt innovatie belastingtechnisch beloond, maar eerder behaalde successen worden progressief belast.
Slapend rijk worden is er dus niet meer bi J. Voor de overheid ziet hij de taak weggelegd om duurzaamheid te stimuleren en uitputting van grondstoffen te bewaken.
Een utopie? Lees het boek en raak onder de indruk van de onderbouwing.
Het kapitalisme bloeide de afgelopen tweehonderd jaar dankzij zijn aanpassingsvermogen; op de golven van de economische cycli heeft het zich steeds aangepast en getransformeerd om uiteindelijk sterker uit verschillende crises op te rijzen.
Maar de grens is bereikt, stelt Paul Mason.
In de uithoeken van het marktsysteem ontdekken mensen nieuwe vormen van eigendom, lenen en zaken doen – van 3D-printen tot zelf managende websites als Wikipedia en van duurzame energiecoöperaties tot parallelle valutA. In het hart van die veranderingen staat de informatietechnologie, een revolutie die volgens Mason de potentie heeft om onze notie van werk, productie en waarde totaal te veranderen én om een economie gebaseerd op marktwerking en privaat eigendom te vernietigen.
In dit baanbrekende boek laat Mason zien hoe we, vanuit de as van de recente financiële crisis, de kans hebben om een meer sociale, rechtvaardige en duurzame, globale economie te bouwen.

Hoe leven ontstaat      Al-Khalili      Biologie

Elke ochtend komt op een strand in Hong Kong een groep vrouwen bij elkaar, die deelnemen aan een bijzonder “dieet”.
Om af te vallen staren ze in de zon.
De zogenaamde sungazers kijken de eerste keer tien seconden recht in de zon en daarna elke dag wat langer, tot zo’n 44 minuten onafgebroken per sessie.
Ze zijn er van overtuigd dat ze hierdoor zonne-energie absorberen en van allerlei psychische en lichamelijke kwalen zullen genezen en ook geen behoefte meer zullen hebben aan het eten van voedsel.
Vanuit het perspectief van de medische wetenschap en biologie lijkt deze praktijk natuurlijk niet alleen niet te werken, maar ook nog eens gevaarlijk te zijn.
Onze ogen zijn niet direct geschikt om ons te voeden door middel van fotosynthese, het gebruiken van lichtenergie om koolstofdioxide om te zetten in koolhydraten als glucose.
Biologische processen als fotosynthese zijn complex van aard en behoren traditioneel tot het werkveld van de biologie.
Door het combineren van de resultaten van de theorie van kwantummechanica en uitkomsten van experimenten op kwantumniveau zijn de afgelopen jaren doorbraken gerealiseerd in de zogenaamde kwantumbiologie.
Jim Al-Khalili en Johnjoe McFadden schreven met Hoe leven ontstaat een inleiding in de nieuwste ontwikkelingen op dit kruisvlak van biologie en kwantummechanicA. Al-Khalili en McFadden leggen uit welke rol kwantummechanica speelt bij onze reukzin, bij het oriëntatie-vermogen van roodborstjes en monarchvlinders, maar ook bij al eeuwenoude vragen als hoe ideeën de geest en daarmee het lichaam in beweging kunnen brengen en zelfs het grote vraagstuk: Hoe ontstaat leven uit dode materie? Om drie redenen is Hoe leven ontstaat een bijzonder geslaagde inleiding in kwantumbiologie.
Alleen al omdat de auteurs er in zijn geslaagd om een inleiding in kwantummechanica te presenteren die dat intuïtief moeilijk grijpbare onderwerp glashelder uitlegt.
Stap voor stap komen begrippen als spin, decoherentie en superpositie aan boD. Maar ook biologische processen als DNA-replicatie worden in heldere termen verklaarD. Daarnaast is het boek aanbevelenswaardig voor iedereen die interesse heeft in recent natuurwetenschappelijk onderzoek.
Al-Khalili en McFadden halen in het laatste hoofdstuk voorbeelden aan van hun huidige onderzoek en dat van hun collega’s.
Een beter kijkje in de keuken van toponderzoekers is bijna niet denkbaar.
Ten slotte, misschien wel het belangrijkste pluspunt van het boek is de wetenschappelijke voorzichtigheid waarmee ze de nieuwste inzichten presenteren.
“Natuurlijk blijft ieder scenario waarin de kwantummechanica betrokken is bij het ontstaan van het leven drie miljard jaar geleden bijzonder speculatief” (p300).
Het beoogde doel van het boek lijkt dan ook niet om de definitieve waarheid te presenteren in een theorie over het ontstaan van het leven en dat is maar goed ook.
De bescheiden opstelling van deze topwetenschappers maakt Hoe leven ontstaat voor de nieuwsgierige geest alleen maar een nog prikkelender boek.
Het is dan een absolute aanrader voor iedereen die meer wil weten over de fascinerende zoektocht naar het ontstaan van leven.

King Albert's Heroes      Thiry August & Van Cleemput Dirk      Belgische geschiedenis

Herfst 1914.
De Ijzervlakte staat blank, soldaten in de loopgraven.
Vierhonderd jonge Belgen komen samen in Parijs.
Een elitegroep.
Ze gaan aan de slag met pantserauto’s en worden het ACM, les Autos-Canons-Mitrailleuses.
Enkele maanden later merkt een Russische kapitein hen op aan de Frans-Belgische grens: hij onderhandelt met koning Albert, en die schenkt het korps van de pantserauto’s aan de Russische tsaar.
Dat is het begin van een onwaarschijnlijke odyssee die de jonge soldaten over de hele wereld brengt.
In 1915 en 1916 vechten ze mee in Rusland in het leger van de tsaar, en weerstaan ze de barre kou van de Karpaten.
Een jaar later beleven ze de Russische revolutie van op de eerste rij en raken ze betrokken in de burgeroorlog die losbarst na de machtsovername door Lenin en Trotski.
Ze bemachtigen een trein, sporen dwars door Siberië naar China en steken van daar in 1918 de Stille Oceaan over naar de Verenigde Staten.
Daar worden de vierhonderd soldaten als helden onthaald, King Albert’s Heroes, en mogen ze defileren van San Francisco tot New York.
King Albert’s Heroes doet het verhaal van het pantserkorps, en vertelt over jonge soldaten als de schrijver Marcel Thiry, de worstelkampioen Constant le Marin, de communist Julien Lahaut, en vele anderen.
De gesneuvelden, de deserteurs, de dronkaards, de zwanzers, de gehuwden.
Kleine helden in tijden van oorlog, revolutie en ondergang.

Waarom we vrij zijn als we denken      Markus Gabriel      Filosofie

Wij zijn door en door vrij, juist omdat we levende wezens met een geest zijn.
Dat betekent echter niet dat we daarom niet gewoon tot het dierenrijk behoren.
Wij zijn noch genenkopieermachines waarin een stel hersenen is geplaatst, noch engelen die in een lichaam zijn verdwaald, maar werkelijk de vrije levende wezens met een geest die we al duizenden jaren denken te zijn en die ook in politiek opzicht voor hun vrijheid opkomen.
’ In Waarom we vrij zijn als we denken gaat Markus Gabriel op zoek naar onze persoonlijke identiteit.
Welke eenheid verbergt zich achter onze zintuiglijke indrukken, emoties en ideeën? Volgens Gabriel is ons handelen niet te herleiden tot neurale processen, maar ook niet tot een goddelijke orde of een andere vorm van ideologie.
Gabriel neemt ons mee op een verrassende reis waarin we onszelf eindelijk leren kennen.
De jonge Duitse bestsellerfilosoof houdt in Waarom we vrij zijn als we denken een pleidooi voor de menselijke vrijheiD. Hij gaat op zoek naar onze echte identiteit, en doet dat met veel humor en vaart.
In Waarom we vrij zijn als we denken gaat Gabriel op zoek naar onze persoonlijke identiteit.
Welke eenheid verbergt zich achter onze zintuiglijke indrukken, emoties en ideeën? Volgens Gabriel is ons handelen niet te herleiden tot neurale processen, maar ook niet tot een goddelijke orde of een andere vorm van ideologie.
De mens baseert zijn handelen namelijk niet op oorzaken, maar op redenen.
Waarom we vrij zijn als we denken is een toegankelijk boek, met humor en vaart geschreven.
Zo legt Gabriel het werk van Duitse filosofen zoals Fichte, Schelling en Hegel zeer helder uit, vaak aan de hand van populaire televisieseries als The Walking Dead en Fargo.
- See more at: http://www.
paagman.
nl/product/waarom-we-vrij-zijn-als-we-denken

Statusangst      de Botton Alain      Filosofie

Boekbespreking door Frans van Schijndel Statusangst - Alain de Botton Alain de Botton (1967) is geboren in Zwitserland en woont in Londen.
Hij heeft diverse (filosofische) publicaties op zijn naam staan.
Over statusangst heeft hij een Tv-serie gemaakt.
Meer informatie over de schrijver: http://www.
alaindebotton.
com Statusangst is de kwellende gedachte dat je maatschappelijke positie in onvoldoende mate bereikt of kwijtraakt.
Niemand praat er graag over (net zoals bij jalousie), maar statusangst veroorzaakt bij een grote groep mensen veel leeD. Waardoor ontstaat statusangst? Een hoge maatschappelijke positie levert natuurlijk geld, roem en invloed op.
Maar de werkelijke behoefte die daar achter zit is de behoefte aan liefde en aandacht.
Je wil gezien worden.
Als je status laag is word je al snel over het hoofd gezien.
En al helemaal door snobs (iemand die zijn vrienden kiest op basis van macht en positie).
Daar komt bij dat je hoge verwachtingen krijgt opgelegD. Door je omgeving èn jezelf.
Daarmee is de kans op blijvend succes en daarmee een goed gevoel van eigenwaarde vrijwel onhaalbaar.
Zeker als je weet dat je afhankelijk bent van allerlei factoren waarover je geen controle hebt.
Was vroeger je lot bestemd door de klassenmaatschappij, in de meritocratie (systeem, waarin sociale status is gebaseerd op verdiensten) heb je gelijke kansen en wordt daarmee geheel zelf verantwoordelijk voor je succes en falen.
Volgens De Botton ligt de oplossing in opvattingen uit de filosofie, de kunst, de politiek, het christendom en de Bohème.
Als we ons verdiepen in de achterliggende ideeën hiervan worden we ons bewust van de relatieve waarde van een hoge maatschappelijke status zoals die in huidige westerse samenleving gehanteerd wordt.
Zo geven bijvoorbeeld de filosofen ons het inzicht dat een oordeel van je omgeving niet een goed oordeel hoeft te zijn (Chamfort: ‘Geen slechtere opinie dan de publieke opinie’).
En het christendom geeft een (deel)oplossing voor statusangst door het onderschrijven van zowel de gelijkheid als ook de sterfelijkheid van mensen.
Het toekomstbeeld van het verpleeghuis of kerkhof kan ons een heel ander gevoel geven over het belang van onze huidige maatschappelijke status.
De bohémiens hebben ons geleerd dat er alternatieve manieren zijn om een leven een zinvolle en ‘fatsoenlijke’ invulling te geven.
Met deze opvattingen is de statushiërarchie niet afgeschaft maar worden andere criteria zoals bijvoorbeeld integriteit, eerlijkheid, liefde en vriendschap belangrijker.
Er wordt nog altijd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen slagen en falen, goed en slecht, beschamend en eervol, maar tegen de waarde van deze begrippen wordt anders aan gekeken.
Het ontberen van een hoge status in de traditionele zin wordt hierdoor aanmerkelijk draaglijker.
Conclusie Op de vraag ‘Heeft u statusangst?’, zullen maar weinig mensen volmondig ‘Ja’ antwoorden.
Daarentegen zijn naar mijn overtuiging velen al of niet bewust ontevreden of teleurgesteld over hun carrière.
Ook voelen velen de druk om het tempo van hun carrièreverloop op pijl te houden.
Een meer aansprekende titel voor dit boek moet dan ook te bedenken zijn.
Waar komen deze gevoelens van ontevredenheid en onzekerheid toch vandaan? Kun je ook op aan andere manier anders tegen je carrièreverloop aankijken? Het is aardig dat hierover eens een boek aan wordt gewijD. Je vindt geen hagelnieuwe zienswijzen of concepten, maar statusangst wordt een keer goed op de kaart gezet.
Zonder te psychologiseren, zet De Botton helder uiteen waardoor onze statusangst wordt veroorzaakt.
De recente ontwikkelingen die van invloed zijn op onze maatschappelijke positie worden in een breder, historisch perspectief geplaatst.
De oplossingen waar De Botton vervolgens mee komt, maken het zeker geen therapeutisch zelf-hulp boek maar kunnen je wel aan het denken zetten.
De verzameling ideeën uit de filosofie, kunst, politiek, christendom en de bohème kunnen absoluut relativerend werken.
Zeker als je er wat langer en intenser bij stilstaat.
Statusangst is een leesbaar en leuk geïllustreerd boek wat je in een (vakantie)periode kan helpen te reflecteren op je innerlijke positie ten opzichte van je maatschappelijke carrière.

De marsh-mallow-test      Mishel Walter      Psychologie

Een kind krijgt een marshmallow aangeboden en mag kiezen: eet deze nu op, of wacht even en je krijgt er straks twee.
Wat zal het doen? En wat zegt die keuze over zijn of haar toekomst? Walter Mischels befaamde marshmallow-test laat zien dat de vaardigheid om behoeftebevrediging uit te stellen cruciaal is voor een succesvol en plezierig leven.
Zelfbeheersing voorspelt niet alleen goede schoolprestaties en sociaal functioneren, het helpt ook bij alledaagse uitdagingen zoals het omgaan met stress of pijnlijke emoties, op gewicht blijven, stoppen met roken, liefdesverdriet en pensioenplanning.
In dit baanbrekende boek put Mischel uit decennia van fascinerend onderzoek.
Hij toont aan dat je zelfbeheersing, doorzettingsvermogen en andere karaktervaardigheden aan kunt leren en verbeteren, en welke achterliggende processen en cognitieve vaardigheden daarbij essentieel zijn.
Daarmee verandert De marshmallow-test de manier waarop we denken over wie we zijn – en wie we kunnen zijn.

Doorzien      Siegerink Agnes      Management

Ieder mens heeft een eigen allerindividueelste manier van kijken.
Door opvoeding en onderwijs raakt dit ondergesneeuwD. Mensen maken hooguit onbewust gebruik van hun eigen ‘doorzien’.
Terwijl je, door bewust aan te sturen vanuit je doorzien, de krachtigste sleutel hebt om bij te dragen.
Als je vanuit je eigen manier van kijken bijdraagt heb je een impact die authentiek en wezenlijk is in je werk, je gezin of waar dan ook.
Om dat verschil in te kunnen maken moet jij je eigen doorzien eerst weer ontdekken.
Dit boek is een gids bij alle stappen die je daarin tegenkomt.
Hoe je contact maakt met je eigen doorzien.
Hoe je kunt stoppen met het bagatelliseren van je grote bijdrage en die van anderen kunt herkennen.
Hoe je plezier krijgt in het overdragen van je wezenlijke kijk op zaken.
Maar vooral hoe je levendig wordt als je uit het onderdrukkende van het gemiddelde stapt.
Iedereen kan zijn doorzien ‘aanzetten’ op de belangrijkste items in het leven.
Doorzien helpt je om helder vast te stellen welke resultaten je kunt halen, samen met anderen.
Het helpt om tot de grootst mogelijke samenwerking te komen.
En doorzien leert je hoe je onderstromen van macht en onmacht versterkend kunt ombuigen naar grotere resultaten.
Hoewel de inzichten zijn opgedaan in de praktijk van organisaties zijn de inzichten te belangrijk om het gebruik daartoe te beperken.
Veel voorbeelden in het boek gaan ook over onderwijs en het persoonlijke leven.
In iedere setting is het belangrijk dat mensen vanuit hun eigen kern met het beste van zichzelf bijdragen.
Doorzien van Agnes Siegerink belooft te laten zien hoe je zicht krijgt op je wezenlijke kijk op zaken.
Want te vaak reageren we op de automatische piloot.
In haar preview gaat ze kort in op een aantal aspecten van haar boek.
Vergaderen, bijeenkomsten uitzitten en wachten tot men het eens is.
Ondertussen weet je al lang hoe de poppetjes lopen of voorzie je welke resultaten mogelijk zijn.
Maar je hebt geleerd, wat je al lang weet, te negeren.
Dit boek gaat over doorzien.
De professionele antwoorden leer je als manager of specialist door ervaring en opleiding.
Maar het aanzetten van je doorzien maakt het verschil.
Groeien vanuit je kern Het doorzien moet teruggevonden worden onder de stapels van concepten en opleidingen die zo zwaar wegen dat ze een steen op je hart zijn.
Autonome intelligentie, verbonden aan je doorzien, gaat ook veel verder dan bijvoorbeeld een blauwe, groene of rode benadering.
Een typering is een te kleine maat voor de mens met een groot doorzien.
Wanneer we hier los van komen lijkt het alsof de schellen van je ogen vallen en als vanzelf ga je anderen zien die ook een groot doorzien hebben.
Herkenbare thema’s Het boek behandelt herkenbare thema’s zoals ze nog nooit eerder zijn beschreven.
Een veel gehoorde reactie is dan ook: ‘Dat weet ik ook, ik had er alleen nog geen woorden voor.
’ Het gaat dan ook niet over ingewikkelde theorieën maar over situaties waar we dagelijks mee te maken hebben.
Positioneren of resultaat In het boek beschrijf ik o.
A. het verschil tussen gedrag en kwaliteiten.
Sommige ‘slimme mensen’ richten zich vooral op ‘gedrag’ waarmee ze zich kunnen positioneren zoals bijvoorbeeld in de politiek.
Werkbare resultaten raken dan ondergesneeuwD. Terwijl andere ‘slimme mensen’ zich richten op resultaten en concrete doelen.
Maar zonder positioneren worden producten of doelstellingen niet verkocht.
Er is een kloof tussen mensen die gericht zijn op gedrag en mensen die zich richten op concrete resultaten.
Een kloof van vooroordelen, terwijl men elkaar nodig heeft voor realistische resultaten.
Middelmatigheid door rangorde Een ander item van het boek is hoe formele en informele rangorde middelmatigheid creëert.
De lezer wordt uitgedaagd om een vrij mens te worden door zijn doorzien weer aan te zetten.
Juist daardoor kan men in de praktijk ervaren dat één plus één drie kan zijn.
In plaats van dat men onbewust één plus één tot onder de nul organiseert.
Door ons doorzien uit te zetten gaan we akkoord met de ‘aap op de rots’.
Maar wat levert dat op? En wat als je op tweede rang zit? Hoe kritisch of perfectionistisch word je dan om te bewijzen dat je ook meetelt? Ambitieus zijn is prachtig als we dat met doorzien doen en samen met anderen.
Zodat de formele en informele rangorde het resultaat ondersteunen.
Mensen met een groot doorzien moeten beseffen dat ze meer verantwoordelijkheid hebben om het beste bij anderen naar boven te halen.
Maar dat begint natuurlijk bij jezelf.
Geen werkpaard Iemand die zijn doorzien opnieuw aanzet is niet langer een werkpaard maar gaat vrij naar zijn werk en komt niet als bezet mens thuis.
Mozart moest zelf luisteren naar welke muziek bij hem binnen kwam.
Jij als leidinggevende of specialist moet je eigen directe weten zelf begrijpen en stapsgewijs omzetten zodat anderen daarin mee kunnen.
Er is enige moed voor nodig om uit de grot te komen en voor het open veld te kiezen.
Je hebt andere mensen met hun doorzien nodig om samen datgene wat je weet te vertalen naar wezenlijke resultaten.
Grote krachten Doorzien is verbonden aan grote krachten die men actief moet aansturen in plaats van op de automatische piloot bij te dragen.
Pas als dit op een bewuste manier gebeurt leidt het tot vooruitgang.
Het doorzien wordt ongemerkt vaak gebruikt ter verdediging of om anderen of de werkelijkheid te bestrijden.
Wanneer krachten niet worden erkend worden deze eerder een last dan een voordeel.
Weerstand, werken met druk, burn-out, een te groot verantwoordelijkheidsgevoel, taken van anderen overnemen en ongeduld komen vaak voort uit een doorzien dat niet aangestuurd wordt naar resultaten.

Ivanov      Bervoets Hanna      Roman

Rusland, 1924.
Wetenschapper Ilya Ivanov heeft één droom.
Hij wil menselijk DNA combineren met dat van een aap, om zo een heel nieuw, hybride wezen te kweken.
Overmoedig reist Ivanov naar Afrika om chimpansees te insemineren met mensenspermA. Amerika, 1994.
Felix, een jonge, homoseksuele student vertrekt voor een halfjaar naar New York om een seminar journalistiek te volgen.
In eerste instantie heeft hij moeite zijn plek te bepalen binnen de verschillende subculturen op de campus.
Maar dan ontmoet hij virologe Helena Frank.
Helena doet onderzoek naar de oorsprong van het hiv-virus: aids moet tijdens de experimenten van Ivanov van aap op mens zijn overgegaan, is haar these.
Felix besluit een artikel te schrijven over HelenA. Naarmate zijn research vordert bouwt hij een intense relatie op met de hoogleraar.
Dit tot ongenoegen van Lois, Helena’s jongere assistente.
Algauw raakt Felix verstrikt in een complex machtsspel met Lois en Helena, waarbij de rollen voortdurend veranderen en de drijfveren lang ongewis blijven.
Gebruikt Helena Felix voor haar experiment of gebruikt hij haar voor zijn studie? En wat verbergen de twee vrouwen; welke rol spelen de controversiële ideeën van Ivanov bij hun onderzoek? In deze knap geschreven roman heeft Hanna Bervoets meerdere lagen gecreëerD. Het boek beschrijft eigenlijk het verhaal van de hoofdpersoon Felix, die in 1994 in New York een aantal vakken journalistiek gaat volgen, maar er het boek gaat al snel behoorlijk de diepte in, zonder de lezers af te schrikken.
“Ivanov” gaat over ziekte, wetenschap, biologie, homoseksualiteit en Bervoets gaat stevige filosofische (ethische) vragen niet uit de weg.
Sterker nog: ze zoekt ze bewust op.
Dat maakt dit boek zo’n onweerstaanbare roman.
Dit is geen verhaaltje dat je even leest en vervolgens weglegt.
Dit boek laat je nadenken over behoorlijk zware (filosofische) onderwerpen.
Toch is het geen moeilijk boek om te lezen.
De vertelstijl van Bervoets is lichtvoetig en het verhaal is, ondanks meerdere verhaallijnen in diverse decennia, erg leesbaar.
Hanna Bervoets heeft met “Ivanov” een ijzersterke roman geschreven, die waarschijnlijk hoog zal scoren in de de Top-10-lijstjes van beste boeken van 2016.
Dit was mijn eerste kennismaking met het werk van Hanna Bervoets, maar ze heeft er in mij in ieder geval weer een fan bi J. Er zijn schrijvers die goed een verhaal kunnen vertellen en er zijn schrijvers die goed vragen kunnen stellen.
Hanna Bervoets (1984) begint zich steeds meer te ontwikkelen tot een hybride.
De hoofdvraag is steeds hoe mensen zich tot elkaar verhouden.
In Alles wat er was (2013) bestond de proefopstelling uit een gebouw waarin een tiental mensen opgesloten zat, in Efter (2014) zette een medicijn dat de mens van de liefde moet genezen de verhoudingen op scherp.
Ook Ivanov bevat een medische kwestie als kern: de experimenten die de Russische wetenschapper Ilja Ivanov een krappe eeuw geleden deed om mensen en chimpansees te kruisen.
Over de Rus gaat het relatief weinig in het boek: des te meer over de Nederlandse student Felix die in 1994 een jaar aanschuift in de collegebanken van New York University.
Daar, buiten bereik van zijn moeder, wacht hem het echte leven, al maakt de aidsepidemie aldaar hem doodsbang.
Bervoets tekent het New Yorkse studentenleven soepel, geestig en met losse hand, van de smoezelige dorms tot de alleswetende en ten diepste politiek-correcte studenten cultural analysis.
Slechts zijn homoseksualiteit voorziet Felix (man, wit) van een beetje street credibility.
Die setting geeft de roman vaart, maar Bervoets ambities reiken veel verder.
Felix raakt via een militante studiegenote in de ban van de geschorste onderzoekster Helena Frank die vermoedt dat de experimenten van Ivanov van doen hebben met het ontstaan van aids.
Dat Bervoets deze goedwillende, maar verre van heilige wetenschapper de achternaam van de bekendste onderduikster uit de Tweede Wereldoorlog heeft gegeven is maar een van de manieren waarop Bervoets de zaken op scherp zet in deze sterke roman.
Ivanov gaat over doel en middelen in de wetenschap, over manipulatie en vertrouwen, over de verschillende verschijningsvormen van seksueel geweld, over etiketten en identiteit.
Ook gaat het boek expliciet over geheugen en verdringing; het verhaal wordt twintig jaar na dato verteld door Felix, die over sommige zaken zwijgt en zich rekenschap geeft van wat hij mooier maakt (‘Nu ik dit opschrijf vermoed ik dat ik het bloed er later bij heb verzonnen’).
Maar op de achtergrond is Ivanov óók een roman over moederschap: over moeders voor wie je op de vlucht slaat, aangenomen moeders en het verlangen naar moederschap – de wens om iets tegen je borst aan te drukken.
En over wat de liefde daarmee te maken heeft.
Zoals een van de hoofdpersonen constateert: ‘ik wilde een jong van haar, zij wilde een jong van jou.
’ Zo worden ook de contouren van Bervoets werk per boek scherper: ze komt altijd weer uit bij de menselijke pogingen om nieuwe werkelijkheden te scheppen (of het nu een virtuele wereld of een wetenschappelijk wondermiddel is) en het uitzoeken of daar nog ruimte te vinden is voor wat echt en menselijk is.
De wisselwerking, kortom, tussen wat wij maken en wat wij zijn.

De spiegel van het Westen      Vullierme Jean-Louis      Duitse geschiedenis

Jean-Louis Vullierme (1955) is een Franse rechtsfilosoof.
Hij doceert aan de Sorbonne.
'De spiegel van het westen' bestaat uit twee delen.
In het eerste deel wordt ingegaan op de nationaalsocialistische ideologie.
Vullierme richt zich daarbij op de geschriften en redevoeringen van prominente nazi's, zoals Hitlers 'Mein Kampf' en Goebbels' dagboeken.
Hij betoogt dat de ideologen van het Derde Rijk bij de totstandkoming van hun opvattingen sterk geïnspireerd waren door sociaaldarwinistische ideeën uit bijvoorbeeld Frankrijk, Groot-Brittannië en met name de Verenigde Staten.
Het unieke aan nazi-Duitsland was dat men in die landen geen Holocaust kende.
Vullierme denkt dat het nazisme zonder de Shoah een vrij normale beweging in de westerse beschaving zou zijn geweest.
In het tweede deel, dat aanzienlijk geringer van omvang is, beargumenteert de filosoof dat vandaag de dag over heel de wereld nog een groot aantal aspecten uit de nazi-ideologie voortleeft.
Hij biedt, wat hij noemt, een handvest om de mensheid daarvan te verlossen.
Vaak wordt aangenomen dat de kiemen van de verlichting geen vruchtbare bodem hebben gevonden in de nationaalsocialistische leer.
Het racisme van nazi-Duitsland leek immers moeilijk verzoenbaar met het verlichte gelijkheidsideaal, de geplande onderwerping van Oost-Europese volkeren stond haaks op het principe van de vrijheid en de praktijken van de Duitse politiediensten en het leger hadden weinig gemeenschappelijk met het concept van de broederlijkheiD. De stelling dat elementen uit de westerse beschaving mee aan de basis liggen van de nationaalsocialistische genocides heeft daarom altijd een verontrustend karakter.
Die stelling staat in Miroir de l’occident: Le Nazisme et la civilisation occidentale (2014), waarvan onlangs een Nederlandse vertaling verscheen.
Volgens dit boek, van de Franse jurist en politicoloog Jean-Louis Vullierme (1955), is het gist dat ooit de nationaalsocialistische doctrine deed rijzen vandaag nog in onze samenleving aanwezig.
Vullierme beschrijft hoe anti-Joodse sentimenten zich sinds de vroege middeleeuwen aan de veranderende omstandigheden aanpasten, tot ze onder invloed van de Tweede Industriële Revolutie rijp werden geacht om in Adolf Hitlers doctrine te worden geïntegreerD. Hij beargumenteert hoe het nazisme typisch modernistische ideeën uit Amerika importeerde – het economische anti-judaïsme van Henry Ford, het zuiverheidsdenken van Madison Grant en de koloniale superioriteitsleer die de decimering van de Noord-Amerikaanse indianen met zich mee had gebracht.
Vullierme verklaart hoe het indirecte bestuur van middeleeuwse staatshoofden plaatsmaakte voor een natiegedachte, waarin exclusiviteit en rivaliteit centraal stonden.
De mogelijkheid om de medemens niet langer als een wezen met soortgelijke emoties te erkennen (‘anempathisme’) en het moedwillig uitvlakken van de grens tussen burgers en strijdkrachten (‘acivilisme’) ontstonden volgens Vullierme tijdens de kolonisatie van Afrika, maar werden in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog tot een wijdverspreid Europees fenomeen veralgemeenD. Zelfs Georg Wilhelm Friedrich Hegels historicisme (de aanname dat de geschiedenis in de richting van een hogere orde evolueert) had een onmiskenbare impact op de nationaalsocialistische praktijk, stelt de auteur, omdat in naam van de verhoopte vooruitgang schijnbaar elke morele barrière kon worden gesloopt.
En zoals het liberalisme en het socialisme eerder waren gebogen voor de uitgebreide bureaucratieën waarmee kleine elites in de moderne staten het gros van de bevolking konden besturen en controleren, maakte het nationaalsocialisme voor zijn veroverings- en uitroeiingspolitiek gebruik van – aan het leger en het bedrijfsleven ontleende – onpersoonlijke en resultaatgerichte megastructuren.
Pathologische manifestatie Vuillerme is niet de eerste theoreticus die in de westerse cultuur op zoek ging naar de bronnen van het nazisme.
Giorgio Agamben (Homo sacer.
De soevereine macht en het naakte leven, 1995, Nederlandse vertaling 2002) zag in de Romeinse rechtsfiguur van de heilige mens de oorsprong van het westerse streven naar het meesterschap over het naakte leven.
Sindsdien, stelt de Italiaanse filosoof, is de uitzonderingstoestand van de homo sacer, die uitsluitend tot het machtsbereik van de soeverein behoort, almaar verbreed – van de middeleeuwse balling, over het individuele en het nationale ‘lichaam’, tot de vluchteling, de verstandelijk beperkte en de comateuze patiënt.
Eerst in het concentratiekamp zou de dodelijke uitzonderingstoestand tot algemene regel uitgroeien.
Anderen benaderden hetzelfde thema minder filosofisch, bleven dus dichter bij de historische bronnen, maar kwamen tot soortgelijke conclusies.
De Italiaanse historicus Enzo Traverso, bijvoorbeeld, noemde de kampen de versmelting van het achttiende-eeuwse paradigma van de guillotine (die het onderscheid tussen de slachtoffers uitvlakte en zo de dood dehumaniseerde) en dat van de negentiende-eeuwse gevangenisstraf (waar de vrijheidsberoving als straf en foltermethode de Vernichtung durch Arbeit voorafspiegelden).
In The Origins of Nazi Violence (2003) verwees ook hij naar de kolonisatie, de bureaucratisering van de moderne staten en de Eerste Wereldoorlog als katalysator van geweld en ontmenselijking.
En hoewel Traverso de kampen eerder zag als een ‘pathologische manifestatie’ dan als de logische voortzetting van de westerse beschaving, lijkt die kwalificatie vooral een moreel label op een voor het overige in grote lijnen soortgelijk fenomeen.
Vulliermes analyse behelst tal van (politieke, economische en socioculturele) domeinen, gespreid over een aanzienlijke tijdspanne.
Zijn verklaringsmodel reikt tot de christelijke martelaren uit de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling, het rijk van Karel de Grote, Andalusië en de Duitse orde uit de twaalfde en dertiende eeuw.
Hij analyseert met oog voor detail, zonder zich te verliezen in het particuliere.
Telkens ziet de auteur juist grote trends en evoluties in de eindeloze gegevenschaos waarmee historici altijd af te rekenen hebben.
Vullierme presenteert de zienswijzen van historische actoren (Herder, Renan, Napoleon III, Martin Heidegger, Hitler) en het verloop van historische gebeurtenissen (de uitroeiing van de Herero en de Nama, de vervlechting van de bureaucratie met de oorlogsinspanningen) op een heldere manier.
Diepgang en analyse zijn dus geenszins ten koste gegaan van de omvang van het opzet.
Wel problematisch is echter het logge notenapparaat.
Ruim 30 procent van de Nederlandse geredigeerde tekst (157 van de 480 pagina’s) bestaat uit noten.
Het gros daarvan is niet verwijzend, maar verklarenD. In die noten weidt de auteur paginabreed uit over de thema’s die hij in zijn hoofdtekst behandelt.
Voor veel stellingen die er in worden verdedigd is een bijkomende inhoudelijke verwijzing nodig.
Bovendien zijn enkele noten (hoofdstuk 1 noot 43, hoofdstuk 2 noot 156), wellicht door een redactionele vergetelheid, in de Nederlandse editie verdwenen – een slordigheid die de leesbaarheid geenszins ten goede komt.
Morele autoriteit De Spiegel van het Westen zet aan tot reflectie over de moderne samenleving en de plaats die we daarin als individu kunnen innemen.
Lijken onze hedendaagse instellingen soms niet erg sterk op die uit het verleden, waarin de gehoorde stemmen enkel die van de bestuurders weerspiegelden? Worden culturen van verzoening en ontmoeting op micro- en macroniveau niet al te vaak opgeofferd aan de oude, herkenbare, en dus comfortabele antagonismen? Indien de traditionele voorstanders van de minimale staat de idee dat staten zich in het leven van hun burgers mogen mengen uit eigenbelang hebben omarmd, is het dan noodzakelijk dat ze dit vandaag en morgen blijven doen? Is in functie van ons optimistisch vooruitgangsdenken werkelijk alles geoorloofd? Indien niet, waar liggen dan de grenzen? En wie zal in de toekomst de morele autoriteit hebben om ze aan te wijzen? Vullierme houdt zich bij die vragen allerminst op de vlakte.
Hij bepleit een humanisme ‘van de gewone mens, die slechts wil leven zonder een ander te beletten ook te leven, die waardig wil zijn en niet wil verwoesten of doden’.
Hij roept op om zich los te maken van ideologische gefundeerde groepen en als individu de beleden idealen op een niet-antagonistische wijze voor te leven.
Een nieuw handvest, ‘schetsmatige regels, zonder opsmuk, eenvoudig en naïef,’ zoals Vullierme ze zelf noemt, kan daarbij als leidraad dienen.
‘Je zult tot meerdere gemeenschappen tegelijk behoren,’ is zo’n humanistisch gebod; ‘je zult de ander toestaan zich uit te drukken in de eerste persoon enkelvoud’; en ‘je zult strijden tegen vijandige daden en niet tegen degenen die ze begaan.
’ Op zo’n manier hebben de Gandhis, de Anne Franks, de Nelson Mandelas en de Martin Luther Kings deze leefregels nooit expliciet geformuleerD. Maar misschien kwamen ze tot uitdrukking in de concrete, praktische levenshouding waarmee deze morele leiders ontelbare naamlozen hebben geïnspireerD.

Het proces tegen Wilhelm II      Andriessen Hans      Duitse geschiedenis

Een team van historici en juristen boog zich acht jaar lang over de vraag hoe het geplande proces tegen de Duitse keizer Wilhelm II verlopen zou zijn indien Nederland hem na WOI uitgeleverd zou hebben.
De geallieerden kregen nooit de kans om de keizer ter verantwoording te roepen voor het starten van een wereldoorlog en een reeks andere aanklachten.
Bijna 100 jaar na datum volgt alsnog het proces, dat niet alleen historisch inzicht biedt in de dynamieken van WOI en de strafrechtelijke schuld van de keizer onderzoekt, maar ook teruggaat naar de oorsprong van belangrijke internationale rechtspraak.
Door Walter Van Steenbrugge – 02/04/2016 – De moordende terreuraanslagen van de voorbije dagen overstijgen lands- of regionale grenzen.
Hun nietsontziende vernietigingsdrang vereist een oordeelkundige toepassing van het strafrecht.
Maar ze geven snel aanleiding tot juridische bevoegdheidsconflicten: landen willen hun eigen, soms heel specifiek, rechtssysteem toepassen; onenigheid over uitleveringsverzoeken en internationale aanhoudingsbevelen en procedures die verzanden, zijn daarvan het gevolg.
Europa heeft dan wel haar vrije markt en haar eenheidsmunt, maar geen eengemaakt recht, qua wetgeving noch qua rechtspraak.
Dat maakt de beheersing en bestrijding van inbreuken tegen de mensheid zo moeilijk.
Des te meer omdat we willen dat niet alleen diegene wordt vervolgd en veroordeeld die in de vuurlinie de bommen draagt of gooit, maar vooral degene die hem daartoe de opdracht heeft gegeven of geïnspireerD. Bij dat laatste knelt het schoentje het hardst.
Laat dat nu net de inzet zijn van Het proces tegen Wilhelm II.
Een vonnis over de schuld van de Duitse keizer aan WO I.
Het boek heet een wereldprimeur te zijn en wat mij betreft, mag het die prestigieuze titel gerust claimen.
Uniek opzet Dit boek is geen saaie historische vertaalslag van jarenlange onvervalste horror, het heeft een uniek opzet: het formuleert een aanklacht die tegen Wilhelm II had kunnen worden ingediend, bevat een pleidooi dat zijn verdediging had kunnen uitmaken, en een vonnis over schuld of onschuld van de beschuldigde.
Een boek dus als een exhaustief en levensecht relaas van een proces dat nooit plaatsvond, opgedeeld in een requisitoir, een pleidooi en een gemotiveerd verdict.
Bij het sluiten van het Verdrag van Versailles (1919) was het nochtans de bedoeling dat de Duitse wereldheerser voor een reeks misdaden zou terechtstaan voor een Internationaal Straftribunaal dat door hetzelfde verdrag werd opgericht.
Het was het neutrale Nederland, waar de keizer na de Eerste Wereldoorlog in ballingschap leefde, dat weigerde hem uit te leveren.
Uitgerekend in Nederland wordt nu dit proces onder de vorm van ‘what-if?’-geschiedenis beschreven.
Wat in 1919 had moeten gebeuren – en waarop de hele wereld had toegekeken – lees je bijna honderd jaar later in een waardevol en weergaloos boeiend boek.
Het requisitoir is uitermate grondig en helder opgestelD. Het heeft een bijzondere overtuigingskracht: na lectuur van de aanklacht ben je overtuigd van de totale schuld van de Duitse keizer.
De aanklager beseft heel goed dat op zijn schouders de zware last rust van het aanbrengen van het bewijs van schuld, en hij kwijt zich minutieus van zijn taak.
Hij bespreekt eerst de principes van het soort recht dat zou moeten worden toegepast en verduidelijkt de bevoegdheid van het Straftribunaal.
Vervolgens schuwt hij de moeilijke vraagstukken van de toerekenbaarheid niet, om ten slotte de tenlasteleggingen een voor een haast chirurgisch te fileren, binnen een nauwkeurig geschetste historische context, doorspekt met bewijsstukken (die je terugvindt in een indrukwekkend voetnotenarsenaal) en getuigenissen.
Verdedigingsoorlog Maar het meeste genoot ik van het pleidooi van de verdediging.
De advocaat van de ex-keizer verdient zonder meer de vandaag te pas en vooral te onpas gebruikte titel van ‘topadvocaat’.
Hij laat niet na een preliminair verweer op te bouwen, waarmee hij de geldigheid van de dagvaarding in vraag stelt – hoeveel onverlaat moet je als advocaat heden ten dage zijn om dit nog aan te durven? Hij stelt onder meer de vraag of je na een oorlog wel gestraft kunt worden op basis van strafbaarstellingen die vóór de oorlog niet bestonden.
Ze kregen pas in 1919 in een door Duitsland onder dwang ondertekend verdrag hun eerste neerslag.
Kunnen procedureregels worden toegepast in een procedure die niet bestond toen de beweerde misdaden werden gepleegd? Gaat een aan de keizer opgelegde procesgang niet in tegen een van de basispijlers van de rechtsstaat, namelijk dat je nooit een strafwet met terugwerkende kracht mag toepassen? Mag een proces tot een politieke afrekening verworden of blijf je in het kader van het sanctierecht best binnen de strenge grenzen van de ‘rule of law’? De advocaat van de keizer plaatste ook pertinente vraagtekens bij de historische inkleding van de door de aanklager geformuleerde klachten.
Hij betoogt dat Duitsland weinig of geen schuld had aan het uitbreken van de oorlog, en verwijst messcherp naar de oorlogs- en uitbreidingsdrang van Engeland, dat Duitsland in een economische wurggreep wilde nemen.
Hij wijst ook naar Rusland dat zich in een sluwe entente met Frankrijk in een recordtempo aan het bewapenen was en openlijk de zijde koos van Servië, dat op zijn beurt in conflict lag met Oostenrijk-Hongarije, de enige bondgenoot van DuitslanD. Was een verdedigingsoorlog wel strafbaar? Of leverde de ‘military necessity’ een schulduitsluitende verschoningsgrond op? Internationale rechtspraak Uiteindelijk beslist het imaginaire Hof over schuld of onschuld van de keizer.
Ook dit onderdeel is meesterlijk geschreven.
Het vonnis is goed onderbouwd en gemotiveerD. Het poneert de onvolkomen argumenten van beide partijen, in een stijl die geen enkele vijandigheid of partijdigheid verraadt.
Jammer voor het proces, en dus voor het boek, is dat er geen onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt, met zijn typische nuances en openbaringen.
Ik miste ook de persoonlijkheidsanalyse van de man achter de beschuldigingen.
Wie was Friedrich Wilhelm II von Hohenzollern? Wat zegde zijn afkomst, hoe zat het met zijn geestelijke vermogens? In ieder geval maakt het boek duidelijk dat supranationale wetgeving en een internationale, goed geoliede rechtspraak absoluut noodzakelijk zijn om dit soort zwaarwichtige misdaden die de maatschappelijke orde ontwrichten te beoordelen.
En liefst niet in een klimaat van angst en wraak, maar van evenwicht, onpartijdigheid en met het grootste respect voor de rechten van elke mens.

Oranje tegen Spanje      De Maesschalck Edward      Nederlandse geschiedenis

De auteur: dr.
Edward De Maesschalck (° Leuven 1946) kwam op deze site al uitvoerig en positief aan bod met De Bourgondische vorsten (2008) en impliciet bij de bespreking van de televisiereeks Willem van Oranje (1984-2005): hij was als een van de leden van de Vlaamse werkgroep betrokken bij het concept en de vaak controversiële uitwerking van deze prestigieuze reeks.
De Maesschalck studeerde geschiedenis in Leuven en Parijs en behaalde een doctoraat Wijsbegeerte en Letteren in 1977.
Nadien werkte hij tientallen jaren voor VRT (Vlaamse Radio & Televisie) als programmamaker, interviewer, programma-adviseur voor Canvas (het Tweede Net) en redacteur communicatie.
Als auteur schreef hij heel wat vlot leesbare, degelijke historische boeken voor een ruim publiek.
Edward De Maesschalck is tevens voorzitter van de afgestudeerde historici van Leuven en bezieler van hun tijdschrift Tijdingen uit Leuven, waarin onderstaande voorstelling eerder gepubliceerd is.
De Maesschalck, Edward, Oranje tegen Spanje.
Eenheid en scheiding van de Nederlanden onder de Habsburgers (1500-1648), Leuven, Uitg Davidsfonds, 2015, blz.
De anderhalve eeuw tussen de geboorte van keizer Karel (1500) en de Vrede van Munster (1648) vormt een van de meest fascinerende periodes uit onze geschiedenis.
De welvaart bloeide als nooit tevoren, eerst met de ontplooiing van Antwerpen, dan van Amsterdam.
De kunsten bereikten een ongekend hoogtepunt met schilders als Breughel, Rubens en Van Dyck.
De Nederlanden werden in 1548 door keizer Karel voorgoed verenigd, maar honderd jaar later alweer verdeeld tussen een katholiek zuiden en een protestants noorden.
Dit was immers ook de tijd van religieuze twisten en van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), waarin Willem van Oranje het zwaard opnam tegen een overmachtig Spanje, dat kon beschikken over de grootste strijdmacht ter wereld, over uitstekende generaals als Alva, Farnese en Spinola, en over bevlogen bestuurders als de aartshertogen Albrecht en IsabellA. Maar het mocht allemaal niet baten, want de rebellen wonnen het pleit, onder leiding van Willem van Oranje en zijn zoons Maurits en Frederik-Hendrik van Nassau.
De spectaculaire gebeurtenissen van die jaren hebben het collectieve geheugen van de Nederlanden voorgoed getekend, zoals de executies van Egmond en Hoorn (1568), de val van Antwerpen (1585), de ondergang van de Armada Invencibile (1588), de executie van Oldenbarnevelt in Den Haag (1619) en de vlucht van meer dan honderdduizend Vlamingen en Brabanders naar Holland of het verre buitenlanD. De rol van de religie Tussen de lijnen van de wisselvallige gebeurtenissen door dringen zich enkele verrassende vaststellingen op.
Eerst en vooral de overheersende rol van de religie in de gang van het verhaal.
Al speelden in de opstand ook andere factoren mee, zoals het behoud van voorrechten of de overzeese handel, toch bleek telkens weer hoe de religie de voornaamste motor vormde in de strijd en bovenal het grootste obstakel bij elke poging tot overeenkomst.
Het is de voornaamste verklaring waarom deze bloedige oorlog tussen Spanje en de opkomende Republiek niet minder dan tachtig jaar heeft geduurD. In die jaren waren de meeste mensen erg fanatiek in hun overtuiging.
De katholieke vorsten, bisschoppen en theologen duldden geen andere strekkingen dan het roomse geloof, maar ze hebben wel loyaal meegewerkt aan de grote kuis binnen het katholicisme ten tijde van de Contrareformatie.
De calvinisten deden in fanatisme niet onder voor de katholieken.
Ze ontketenden niet enkel de Beeldenstorm, maar lieten in de Verenigde Provinciën ook weinig ruimte aan andersdenkenden.
Onder invloed van Willem van Oranje werd weliswaar de persoonlijke gewetensvrijheid toegestaan, maar toch bleven katholieken in de Republiek tweederangsburgers, die hun godsdienst niet officieel mochten belijden.
Zelfs afwijkende strekkingen binnen de gereformeerde godsdienst waren de rabiate predikanten een doorn in het oog.
De Nederlanden als speelbal in de internationale politiek Wat eveneens opvalt is het gemak waarmee de toenmalige machthebbers bereid waren de Nederlanden op te offeren aan hogere belangen.
Om de oorlog met Frankrijk te beëindigen, overwoog Keizer Karel meer dan eens het land als bruidsschat mee te geven aan zijn dochter Maria, die zou trouwen met een Franse prins.
Toen Karels zoon Filips II in 1554 trouwde met de Engelse Maria Tudor, werd er rekening mee gehouden dat hun toekomstige zoon de Nederlanden zou erven, waarna de Nederlanden en Engeland samen een nieuw rijk rond de Noordzee zouden vormen.
Filips II schonk op zijn beurt in 1598 de Spaanse Nederlanden aan zijn oudste dochter Isabella, maar omdat ze kinderloos bleef, ging het bezit terug naar Spanje.
In 1646 werden alweer plannen gesmeed om de Nederlanden als bruidsschat mee te geven bij een mogelijk huwelijk tussen Maria Theresia, de dochter van de Spaanse koning Filips IV, en de jonge Franse koning Lodewijk XIV.
De Verenigde Provinciën van hun kant hebben voortdurend geprobeerd zoveel mogelijk gebied van de Spaanse Nederlanden in te palmen.
Maar ook zij bleken bereid om er grote stukken van weg te geven in ruil voor gewapende hulp tegen de vijanD. In 1632 smeedden opstandelingen in Spaans gebied het plan om de Spaanse Nederlanden te verdelen.
Ze lieten alle Franstalige gewesten aan Frankrijk en de Nederlandstalige (Vlaanderen, Brabant en het Maasland) aan de Republiek.
In 1635 namen de Verenigde Provinciën het plan over en lieten bovendien het graafschap Vlaanderen aan Frankrijk, behalve een strook grond langs de monding van de Schelde.
Het is er allemaal niet van gekomen, maar het heeft dikwijls toch geen haar gescheelD. Methode Het boek is bedoeld als een logisch vervolg op De Bourgondische vorsten, dat op zijn beurt chronologisch aansluit bij De graven van Vlaanderen.
Elk van deze boeken heeft zo zijn eigen karakteristieken.
In De graven van Vlaanderen staan heel wat vertaalde kroniekfragmenten om het verhaal levendiger te maken.
In Oranje tegen Spanje gaat het vooral om vertaalde (of hertaalde) fragmenten uit brieven, redevoeringen, traktaten en gedichten, die telkens iets prijsgeven van de diepere motieven van de hoofdrolspelers.
Kenmerkend voor dit boek is het parallelle verhaal van Spaanse en Staatse machthebbers, die telkens kritisch maar toch vooral positief benaderd worden.
Alleen al daardoor onderscheidt het boek zich van heel wat traditionele werken die geschreven zijn vanuit een Spaanse, Belgische, Vlaamse, Hollandse of Groot-Nederlandse invalshoek.
Keizer Karel en Filips II waren duidelijk intelligente en toegewijde vorsten, maar ook Willem van Oranje en zijn zonen waren erg indrukwekkende en inspirerende figuren.
Onder de Spaanse krijgsheren en landvoogden bevonden zich enkele geniale strategen als Alexander Farnese en Ambrogio SpinolA. Zelfs de hertog van Alva had heel wat meer in zijn mars dan gewoonlijk over hem wordt vertelD. Verder zijn er nog enkele opvallende vrouwenfiguren, die toevallig allemaal aan de Spaanse kant actief waren, zoals Maria van Hongarije, Margaretha van Parma en bovenal Isabella van Spanje, de dochter van Filips II, die met voorsprong het sympathiekste personage in het boek is geworden.

Spreken over Elsschot      Van Tilborgh Cyriel      Divers

Wat is uw eigenzinnige visie op de grootste stilist der Nederlandse letteren?’ of ‘Geef uw persoonlijke beschouwingen over de Antwerpse schrijver Willem Elsschot, literair icoon van de metropool.
’ Met deze opgave zijn nu al vijftien jaar lang gerenommeerde auteurs, politici, journalisten, filosofen en een advocaat aan de slag gegaan.
Ze zorgden voor opgemerkte lezingen, jaarlijks georganiseerd door het Willem Elsschot Genootschap.
Die toespraken worden voor het eerst verzameld uitgegeven.
Spreken over Elsschot geeft niet alleen een uitzonderlijk pallet aan eigenzinnige beschouwingen, visies en ideeën over de auteur, zijn leven, zijn wereld, maar ook over hét leven en dé werelD.

Vijf miljard jaar eenzaamheid      Billings Lee      Astronomie

De intrigerende zoektocht naar leven buiten ons zonnestelsel Zijn wij de generatie die de geschiedenis zal ingaan als de ontdekkers van buitenaards leven? De kans is reëel: uit recent onderzoek blijkt dat alleen al onze Melkweg 40 miljard exoplaneten telt die potentieel bewoonbaar zijn.
In dit internationaal geprezen boek gaat wetenschapsjournalist Lee Billings samen met topwetenschappers als Frank Drake, Jim Kasting en Sara Seager op zoek naar concrete sporen van leven buiten ons zonnestelsel.
Die zoektocht voert hem niet alleen naar de verste uithoeken van het heelal en de Melkweg, maar ook naar onverwachte plaatsen op onze eigen planeet.
De geschiedenis van de aarde leert ons namelijk veel over wat leven mogelijk maakt.
Vijf miljard jaar eenzaamheid toont tegelijk hoe de jacht op exoplaneten is uitgegroeid tot een bloedstollende race tussen wetenschappers wereldwijd, allen rotsvast overtuigd dat er leven is 'out there'.
Want de klok tikt.
De aarde heeft nog een half miljard van haar vijf miljard jaar te gaan vooraleer complex leven definitief onmogelijk wordt.
Tenzij wij er zelf veel vroeger een einde aan zouden maken door onze levensstijl.
Dit meeslepende boek toont of we aan onszelf kunnen ontsnappen.

De volmaakte theorie      Ferreira Pedro      Fysica

Het ‘leven’ van Einsteins algemene relativiteitstheorie is net zo boeiend als dat van echte historische figuren.
Het is dan ook niet meer dan logisch dat de toonaangevende theorie nu ook zijn eigen biografie heeft gekregen.
Met De volmaakte theorie vormt sterrenkundige Pedro Ferreira het voorlopige levensverhaal van de theorie om tot een spannend boek, vol boeiende geschiedenis en prikkelende wetenschap.
Vanaf het moment dat de algemene relativiteitstheorie het licht zag, houdt die de gemoederen bezig.
De bedenkers werden vervolgd in nazi- Duitsland, opgejaagd door Stalin en geminacht in het Amerika van de jaren vijftig.
Later werkte de theorie verbroederend: tijdens de Koude Oorlog sloegen Russische, Engelse en Amerikaanse fysici de handen ineen om haar geheimen te ontsluieren.
Op dit moment speelt de algemene relativiteitstheorie nog altijd een grote rol van betekenis.
Samen met die andere zeer belangrijke natuurkundetheorie, de quantummechanica, beschrijft zij alles wat wij weten over de meest fundamentele aspecten van het universum.
De pogingen om beide theorieën te laten samensmelten zijn bovendien al jaren het belangrijkste onderwerp binnen de huidige theoretische fysicA. De algemene relativiteitstheorie heeft ons enorm veel over het universum geleerD. Het boek leidt ons langs die opgedane kennis: van de oorsprong van alles om ons heen (de oerknal), via tot de verbeelding sprekende concepten als zwarte gaten en wormgaten, naar het duistere lot dat ons universum uiteindelijk zal treffen.

De culturele revolutie      Dikötter Frank      China

In 1966 lanceerde de ouder wordende Mao een ambitieus programma om zijn nalatenschap veilig te stellen.
Hij liet de Rode Gardisten los op zijn vijanden en alles wat herinnerde aan de oude cultuur.
Al snel bevochten gewapende rivaliserende partijen elkaar op straat, in naam van revolutionaire puurheiD. De Culturele Revolutie was begonnen.
Het leger ging zich ermee bemoeien en het land veranderde in een politiestaat met bloedige zuiveringsacties die een op de vijftig mensen het leven kostten.
Maar ook het leger moest uiteindelijk het onderspit delve tijdens de Culturele Revolutie.
Inwoners van steden en dorpen zagen een kans om onder de planeconomie uit te komen en de vrije markt weer tot leven te wekken.
In het hele land gingen miljoenen en miljoenen dorpsbewoners terug naar de traditionele manier van leven en werken, er ontstonden zwarte markten, het land werd teruggegeven aan families en er werden illegale fabrieken geopenD. Zelfs voordat Mao overleed in 1976 hadden grote delen van het platteland al afscheid genomen van de planeconomie.
Nieuw bewijsmateriaal uit de archieven maakt duidelijk dat het deze burgers waren die het maoïsme met hun stille revolutie ten grave hebben gedragen.
De Culturele Revolutie, een volksgeschiedenis, 1962-1976, ishet derde boek in Dikötters ‘Volks’-trilogie over China in de tijd van Mao.
Het eerste boek is De tragiek van de bevrijding, de geschiedenis van de Chinese Revolutie, 1945-1957, het tweede boek is Mao’s massamoord, De geschiedenis van China’s grootste drama, 1958-1962.
De drie boeken geven elk een nauwkeurig en indringend beeld van een deel van het Mao-tijdperk en zijn uitstekend los van elkaar te lezen.
Tijdens de Culturele Revolutie probeerde Mao nog één keer om de oude cultuur omver te werpen en zichzelf een belangrijke plek te geven in de geschiedenisboeken.
Ondanks al zijn inspanningen en de dood van één op de vijftig Chinezen vond volgens Dikötter bij het volk de echte revolutie plaats en zorgde dat voor het eind van het Maoïsme.
Op Historiek plaatsen we een deel van het voorwoorD. Mao’s tweede poging de spil van het universum te worden In augustus 1963 ontving Voorzitter Mao een groep Afrikaanse guerrillastrijders in de vergaderzaal van de Staatsraad, een elegant paviljoen met houten lambriseringen in het hart van het regeringscomplex in Beijing.
Een van de jonge bezoekers, een grote breedgeschouderde man uit Zuid-Rhodesië, had een vraag.
Volgens hem was de rode ster boven het Kremlin verdwenen.
De Sovjet-Unie, die de revolutionairen altijd had gesteund, verkocht nu wapens aan hun vijanden.
‘Waar ik me zorgen over maak is het volgende,’ zei hi J. ‘Zal de rode ster boven het Tiananmenplein in China eveneens uitdoven? Zullen jullie ons ook in de steek laten en wapens aan onze vijanden gaan verkopen?’ Peinzend nam Mao een paar trekjes van zijn sigaret.
‘Ik begrijp uw vraag,’ zei hij, ‘de USSR is inderdaad revisionistisch geworden en heeft de revolutie verraden.
Kan ik garanderen dat China dat niet zal doen? Die garantie kan ik u op dit moment niet geven.
We zijn naarstig op zoek naar een manier om te voorkomen dat China corrupt, bureaucratisch en revisionistisch wordt.
’ Drie jaar later, op 1 juni 1966, werden de lezers van het Volksdagblad via een opruiend artikel opgeroepen om ‘alle monsters en demonen te verwoesten’.
Dat was het startschot voor de Culturele Revolutie.
De mensen werden aangespoord kritiek te leveren op alle vertegenwoordigers van de bourgeoisie die een poging deden ‘hun conservatieve staatsmacht te behouden door arbeiders te misleiden, voor de gek te houden en te verlammen’.
Alsof dat nog niet genoeg was, kwam al snel aan het licht dat vier van de hoogste partijleiders waren gearresteerd op beschuldiging van samenzweren tegen de Voorzitter.
Een van hen was de burgemeester van Beijing.
Hij had, vlak onder de neus van het volk, geprobeerd om van de hoofdstad een revisionistische citadel te maken.
eral in de partij, de regering en het leger waren contrarevolutionairen binnengeslopen die het land naar het kapitalisme trachtten te leiden.
Dat was het begin van een nieuwe revolutie in ChinA. De mensen werden opgepord om in verzet te komen en iedereen te verjagen die de dictatuur van het proletariaat in een dictatuur van de bourgeoisie wilde veranderen.
Wie die contrarevolutionairen precies waren en hoe het ze was gelukt om zich de partij in te wurmen was niet duidelijk, maar de belangrijkste vertegenwoordiger van het moderne revisionisme was Sovjetleider en partijsecretaris Nikita Chroesjtsjov.
In 1956 had Chroesjtsjov in een geheime toespraak die het socialistische kamp tot in het hart had doen beven, de reputatie van zijn voorganger Jozef Stalin in diskrediet gebracht door de verschrikkingen van diens bewind uitvoerig uit de doeken te doen en de cultus rondom diens persoon aan te vallen.
Twee jaar later stelde Chroesjtsjov een ‘vreedzame co-existentie’ met het westen voor, een idee dat door rechtzinnige communisten in de hele wereld, onder wie ook de jonge guerrillastrijder uit Zuid-Rhodesië, als verraad van de principes van het revolutionaire communisme werd beschouwD. Mao, voor wie Stalin altijd een voorbeeld was geweest, voelde zich door de destalinisatie persoonlijk bedreigD. Hij zal zich ongetwijfeld hebben afgevraagd hoe iemand als Chroesjtsjov zo’n totale beleidsverandering kon bewerkstelligen in de machtige Sovjet-Unie, het eerste socialistische land ter werelD. De grondlegger van dat land, Vladimir Lenin, had de zware aanvallen van vreemde mogendheden na de bolsjewistische machtsgreep immers succesvol het hoofd weten te bieden, en Stalin had een kwart eeuw later de aanval van nazi-Duitsland overleefD. Het antwoord luidde dat er te weinig was gedaan om het denken van het volk om te buigen.
De bourgeoisie was verdwenen maar de burgerlijke ideologie was nog altijd van invloed, waardoor een handvol mensen aan de top het hele systeem kon uithollen en uiteindelijk omverwerpen.
Nadat de socialistische transformatie van het eigenaarschap van de productiemiddelen was voltooid, was er in communistische termen een nieuwe revolutie nodig om alle overblijfselen van de burgercultuur, van de particuliere gedachten tot en met de particuliere markten, definitief uit te roeien.
Zoals er voor de overgang van het kapitalisme naar het socialisme een revolutie nodig was geweest, zo vereiste ook de overgang van het socialisme naar het communisme een revolutie.
Mao noemde die de Culturele Revolutie.
Het was een manhaftig project dat erop gericht was alle sporen van het verleden uit te wissen.
Maar achter alle theoretische rechtvaardiging school het stellige voornemen van een ouder wordende dictator om zijn eigen positie in de wereldgeschiedenis te verstevigen.
Mao was overtuigd van zijn eigen grootsheid, waarvan hij zijn mond altijd vol had, en zag zichzelf als dé autoriteit van het communisme.
Dat was niet louter hoogmoeD. De Voorzitter had een kwart van de mensheid naar de bevrijding geleid en was er tijdens de Koreaanse Oorlog bovendien in geslaagd het imperialistische kamp tot staan te brengen.
De eerste poging van de Voorzitter om het gras voor de voeten van de Sovjet-Unie weg te maaien was de Grote Sprong Voorwaarts in 1958, toen de plattelandsbevolking bijeen werd gedreven in gigantische collectieven, volkscommunes genaamD. Door arbeid in de plaats te stellen van kapitaal en het enorme potentieel van de massa in te zetten, meende hij dat zijn land de concurrentie achter zich zou laten.
Mao was ervan overtuigd dat hij de gouden brug naar het communisme had gevonden en daarom de messias zou worden die de mensheid zou leiden naar een wereld van overvloed voor allen.
Maar de Grote Sprong Voorwaarts werd een rampzalig experiment dat tientallen miljoenen mensen het leven kostte.
Tijdens de Culturele revolutie werden onder meer Boeddha-beelden vernietigD. cc Tijdens de Culturele revolutie werden onder meer Boeddha-beelden vernietigD. cc De Culturele Revolutie was Mao’s tweede poging om de historische spil van het socialistische universum te worden.
Lenin had de grote socialistische Oktoberrevolutie gerealiseerd en daarmee een precedent geschapen voor het hele wereldproletariaat.
Maar moderne revisionisten als Chroesjtsjov hadden het leiderschap van de partij naar zich toegetrokken en de Sovjet-Unie weer op de weg naar herinvoering van het kapitalisme gebracht.
De Grote Proletarische Culturele Revolutie was de tweede fase in de geschiedenis van de internationale communistische beweging en beschermde de dictatuur van het proletariaat tegen het revisionisme.
De pijlers van de communistische toekomst werden in China gegrondvest, de Voorzitter leidde de onderdrukte en vertrapte wereldvolkeren naar de vrijheiD. Mao was degene die het marxismeleninisme erfde, verdedigde en naar een nieuwe fase leidde, namelijk die van het marxistisch-leninistische ‘Denken van Mao Zedong’.
Net als bij veel andere dictators gingen ook bij Mao hoogdravende gedachten omtrent zijn eigen historische bestemming gepaard met een buitengewoon kwaadaardige inborst.
Hij had lange tenen, was haatdragend en kon jarenlang een wrok jegens iemand blijven koesteren.
Hij was ongevoelig voor menselijke verliezen en legde achteloos moordquota op tijdens de vele campagnes waarmee hij de bevolking schrik aan wilde jagen.
Naarmate hij ouder werd keerde hij zich steeds meer tegen zijn collega’s en ondergeschikten, van wie sommigen al sinds jaar en dag zijn wapenbroeders waren, en onderwierp hen aan openbare vernedering, marteling en gevangenneming.
De Culturele Revolutie ging dus ook over een oude man die aan het einde van zijn leven een aantal persoonlijke rekeningen wilde vereffenen.
Die twee kanten van de Culturele Revolutie (het toekomstbeeld van een socialistische wereld zonder revisionisme en het gemene, wraakzuchtige samenzweren tegen echte en denkbeeldige vijanden) sloten elkaar niet uit.
Mao zag geen onderscheid tussen zichzelf en de revolutie.
Hij wás de revolutie.
Het kleinste vermoeden van ongenoegen over zijn gezag vormde al een regelrechte bedreiging voor de dictatuur van het proletariaat.
En zijn positie werd van alle kanten bedreigD. In 1956 hadden enkele van zijn nauwste bondgenoten Chroesjtsjovs geheime toespraak aangegrepen om alle verwijzingen naar het Denken van Mao Zedong uit de grondwet te schrappen en de persoonlijkheidscultus aan de kaak te stellen.
Mao was ziedend maar kon weinig anders dan zich erbij neerleggen.
De grootste nederlaag kwam echter in de nasleep van de Grote Sprong Voorwaarts, een ramp van ongekende omvang die het rechtstreekse gevolg was van zijn eigen onbuigzame beleiD. Mao’s overtuiging dat veel van zijn collega’s uitkeken naar zijn aftreden omdat ze hem verantwoordelijk hielden voor de massale verhongering van het volk, kon je nauwelijks paranoïde noemen.
Er deden een heleboel praatjes de ronde, waarin hij ervan werd beschuldigd dat hij op een dwaalspoor zat, niet kon rekenen en gevaarlijk was.
Zijn volledige nalatenschap was in gevaar.
De Voorzitter vreesde dat hem hetzelfde lot wachtte als Stalin en dat hij na zijn dood zou worden veroordeelD. Wie zou de Chroesjtsjov van China worden? Nixon & Mao, tijdens een ontmoeting in 1972 Nixon & Mao, tijdens een ontmoeting in 1972 Er waren nogal wat kandidaten, te beginnen met Peng Dehuai, een maarschalk die in de zomer van 1959 een brief had geschreven waarin hij kritiek leverde op de Grote Sprong Voorwaarts.
Maar Liu Shaoqi, de nummer twee binnen de partij, was een nog voor de hand liggender titelpretendent.
In januari 1962 had Liu, ten overstaan van duizenden verzamelde partijleiders, de hongersnood beschreven als een door de mens veroorzaakte ramp.
De conferentie was nog niet afgelopen of Mao begon al voorbereidingen te treffen voor een zuivering.
‘We moesten die partij van ons eens een lesje leren,’ zei hij in december 1964.
Mao hield zijn strategie echter angstvallig verborgen.
De retoriek van de Culturele Revolutie bleef opzettelijk vaag, ‘klassenvijanden’, ‘kapitalistische-weggers’ en ‘revisionisten’ werden in algemene termen bekritiseerD. Omdat er in 1965 geen echte ‘kapitalistische-weggers’ in de hoogste partijrangen zaten, voelden de meeste partijbonzen zich waarschijnlijk niet bedreigd, en Liu Shaoqi en Deng Xiaoping, de secretaris-generaal van de partij, al helemaal niet.
Hoewel Mao’s woede voornamelijk op hen was gericht, hadden ze geen flauw vermoeden van wat er komen ging.
Liu had tussen 1962 en 1965 leidinggegeven aan een van de meest meedogenloze zuiveringen van de communistische partij in de moderne geschiedenis, waarbij vijf miljoen partijleden waren gestraft.
Hij wilde koste wat kost bewijzen dat hij een waardig opvolger van de Voorzitter was.
Deng was een van de felste critici van het revisionisme in de Sovjet-Unie.
Leonid Brezjnev, die in 1964 aan de macht kwam, noemde hem een ‘anti-Sovjetdwerg’.
Zowel Liu als Deng was uitgesproken aanhanger van de Voorzitter.
Ze hielpen hem af te rekenen met de eerste slachtoffers van de Culturele Revolutie, onder wie de nietsvermoedende burgemeester van Beijing.
Met de precisie van een stroper begon Mao zijn vijanden in de val te lokken.
Maar toen alles in gereedheid was gebracht en de Culturele Revolutie in de zomer van 1966 losbarstte, ging die een eigen leven leiden, en zelfs de voortreffelijkste strateeg had de onbedoelde gevolgen daarvan niet kunnen voorzien.
Mao wilde de hogere echelon’s zuiveren en kon er dus niet van uitgaan dat de partijmachine die klus wel zou klaren.
Daarom wendde hij zich tot jonge, radicale scholieren, sommigen niet ouder dan veertien jaar, en gaf hun permissie om alle gezag aan de kaak te stellen en ‘het hoofdkwartier te bombarderen’.
Maar de partijfunctionarissen hadden gedurende tientallen jaren van heimelijke politieke machtsstrijd hun overlevingstechnieken kunnen aanscherpen, en de meesten zouden zich niet laten overvleugelen door een groep schreeuwende, zelfingenomen Rode Gardisten.
Velen wisten de op hen gerichte agressie af te ketsen door de jongeren aan te zetten tot overvallen op huizen van klassenvijanden, die als sociale verschoppelingen waren gebrandmerkt.
Sommige kaderleden speelden het zelfs klaar hun eigen Rode Garde op poten te zetten, allemaal in naam van het maoïsme en de Culturele Revolutie.
In het toenmalig taalgebruik heette het dat ‘ze de rode vlag hesen om de rode vlag te bestrijden’.
De Rode Gardes raakten verdeeld over de vraag wie de werkelijke ‘kapitalistische-weg’ binnen de partij waren en begonnen elkaar te bevechten.
Hier en daar schaarden partijactivisten en fabrieksarbeiders zich eensgezind achter hun belaagde leiders.
De culturele Revolutie, een Volksgeschiedenis 1962-1976 In reactie daarop spoorde de Voorzitter de gehele bevolking aan zich bij de revolutie aan te sluiten en riep hij iedereen op ‘de macht te grijpen’ en ‘de burgerlijke machthebbers’ af te zetten.
Dat liep uit op een sociale explosie van ongekende omvang, omdat alle opgekropte frustraties, veroorzaakt door jaren van communistisch bestuur, nu tot ontlading kwamen.
Er waren meer dan genoeg mensen die een wrok koesterden tegen partijfunctionarissen.
De ‘revolutionaire massa’ vaagde echter niet de volgers van de ‘burgerlijk-reactionaire lijn’ weg, maar raakte in plaats daarvan zelf ook verdeelD. Verschillende facties begonnen elkaar te bestrijden en vochten om de macht.
Het volk werd tijdens de Culturele Revolutie ontegenzeggelijk door Mao gebruikt; maar veel mensen manipuleerden de campagne evengoed om hun eigen doelen na te streven.
In januari 1967 was de chaos dusdanig dat het leger ingreep, in een poging de revolutie erdoor te drukken en de situatie onder controle te krijgen door het ‘echte proletarische links’ te steunen.
Omdat de verschillende militaire leiders verschillende facties steunden en er allemaal in gelijke mate van overtuigd waren dat ze de werkelijke stem van Mao Zedong vertegenwoordigden, raakte het land in een burgeroorlog verzeilD. Toch zegevierde de Voorzitter.
Hij was koud en berekenend maar ook wispelturig en nukkig, en hij gedijde goed in een opzettelijk gecreëerde chaos.
Al improviserend onderwierp en ruïneerde hij miljoenen mensen.
Hij had de zaak misschien niet onder controle, maar hij had wel altijd de leiding en schepte genoegen in een spel waarvan hij de spelregels voortdurend kon herschrijven.

Kleine twittercursus van het heelal      Schilling Govert      Astronomie

Wat krijg je als je twee wetenschappelijk deskundigen de beperking van Twitter oplegt? Begrijpelijke antwoorden, zonder al te veel voorbeelden en poespas eromheen! Dat is de grondslag van dit boekje: De kleine twittercursus van het heelal geeft antwoord op 140 vragen over het heelal.
Niet alleen over de sterren en planeten, maar ook vragen over de oudste astrologen bijvoorbeeld komen aan boD. De antwoorden beperken zich trouwens niet tot één enkele tweet, dat zou wel heel kort en bondig zijn.
Nee, soms zijn er wel wat meer berichtjes nodig van maximaal 140 letters om de grote vragen over het heelal te kunnen beantwoorden! Dat ze er een stuk leesbaarder op worden staat buiten kijf.
Het is soms wel jammer dat er enkel toevlucht gezocht wordt tot de tekst: het is en blijft een flinke brok tekst.
Die had best onderbroken mogen worden door een plaatje, schema of illustratie van tijd tot tijd! Inhoudelijk gezien hadden ze waarschijnlijk weinig toegevoegd, het is enkel als kleine onderbreking.
Het boek zelf is opgedeeld in een aantal categorieën: de hemel, de aarde, de maan, ruimte, de zon, het zonnestelsel, de sterren, de melkweg, sterrenstelsels, het heelal, leven in het heelal, geschiedenis van de sterrenkunde, de telescoop en kijken naar het heelal.
De vragen zijn van (trouwe) volgers van de beide heren, altijd leuk om te weten! Het hele heelal beschrijven met alleen maar tweets van maximaal 140 tekens, dat moet een uitdaging zijn.
Toch gingen Govert Schilling en Marcus Chown deze uitdaging aan en publiceerden de Kleine twittercursus van het heelal (juli 2012, Fontaine Uitgevers).
Kleine twittercursus van het heelal (Fontaine Uitgevers) Misschien denk je dat dit boek niet alleen voor de schrijvers een uitdaging was, maar ook voor de lezers die een gefragmenteerde tekst voorgeschoteld krijgen.
Dat klopt enigszins, een lopend verhaal is prettiger om te lezen en toch vind ik dat het boek verrassend leesbaar is.
Mijn advies is wel om er niet té lang achter elkaar in te lezen.
Aangezien alle niet essentiële zinnen en woorden in de tekst ontbreken is de informatie-dichtheid van het boek erg hoog.
Daarnaast worden sommige wetenschappelijke termen helaas niet geïntroduceerd of uitgelegD. Een plus is dat het boekje heel erg compleet is.
Systematisch worden alle onderdelen van het heelal behandelD. Van de aarde, naar de maan, het zonnestelsel, de Melkweg en het gehele heelal.
Uiteindelijk komt ook nog de vraag of er aliens bestaan aan bod, samen met de geschiedenis van de sterrenkunde en de telescoop.
Ik verwacht niet dat ik het boek nog eens in zijn geheel ga lezen.
Maar daar is het wellicht ook niet voor bedoeld… Ik zet het in ieder geval binnen handbereik in mijn boekenkast, omdat het waarschijnlijk een ideaal naslagwerk(je) zal zijn voor de astronomische kwesties die ik snel wil opfrissen.
De tweet-structuur maakt het boek namelijk uitermate geschikt om snel iets op te zoeken.
Ik heb het inmiddels al op die manier gebruikt, en ik vermoed dat het niet de laatste keer zal zijn.

Dynastie      Holland Tom      Romeinse geschiedenis

Toen het Romeinse rijk eenmaal een wereldrijk was kwam er een einde aan de republiek.
Rome baadde in bloeD. De burgeroorlogen waren zo gewelddadig geweest dat het volk blij was met een alleenheerser die vrede bracht.
Hij noemde zichzelf Augustus: ?de door God begunstigde?.
De lugubere roem van de door Augustus gestichte dynastie is nooit verbleekt.
Er is geen familie die kan bogen op een vergelijkbare rij fascinerende namen.
Tiberius, berucht om zijn perversiteit, was een formidabele generaal die eindigde in verbitterde afzondering; Caligula, gevreesd vanwege wreed-heden en vernederingen, reed over de zee; Agrippina, Nero?s moeder, wrong zich in bochten om haar zoon, die haar zou vermoorden, aan de macht te brengen; Nero zelf trouwde met een eunuch en bouwde een sprook-jespaleis op de restanten van het door vuur verwoeste centrum van zijn staD. Tom Holland schetst een ver-bijsterend portret van Romes eerste keizerlijke familie.
Dynastie gaat over haar aantrekkingskracht en over de bloedige slagschaduwen van haar misdaden, over de imposante hoofdstad die door Augustus in marmer werd herbouwd en over donkere Duitse bossen vol barbaren.
De personages vormen een spectaculaire cast van moordenaars en metroseksuelen, overspeligen en druïden, konkelende groot-moeders en weerspannige gladiatoren.

Licht      Klukhuhn André      Nederlandse geschiedenis

De zeventiende eeuw is niet alleen de periode in de Europese cultuurgeschiedenis die goeddeels samenvalt met de vroege Verlichting.
Dezelfde periode staat ook bekend als de Gouden Eeuw in de geschiedenis van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
In Frankrijk en Engeland keek men met argusogen naar die nieuwe, rijke staat, dit koloniale wereldrijk, zonder koning, zonder hof van edelen, maar met zelfbestuur van een volk.
René Descartes en Baruch Spinoza domineerden de filosofie, Christiaan Huygens en Antoni van Leeuwenhoek de wetenschap, Rembrandt van Rijn en Johannes Vermeer de schilderkunst en Joost van den Vondel en Pieter Corneliszoon Hooft de literatuur.
André Klukhuhn vertelt in dit boek op onnavolgbare wijze over het licht dat zich in die periode zo glansrijk samenbalde in een klein gebied dat daarmee een cruciale positie in de wereldgeschiedenis verwierf en een revolutie teweegbracht zonder weerga

In de putten      Draulans Dirk      Divers

Nadat Chris De Stoop in zijn boek ‘Dit is mijn hof’ de schuld van de teloorgang van de landbouwbedrijven in de Wase polders legt bij de Antwerpse haven en de natuurbeweging, reageert journalist en bioloog Dirk Draulans met een eigen boek.
Daarin neemt hij het op voor wat De Stoop ‘nepnatuur’ noemt.
“In deze nieuwe natuur leven honderden wulpen, duizenden brandganzen, lepelaars en zeldzame roofvogels.
Je kunt debatteren over de wenselijkheid van nieuwe natuur als surrogaat voor verdwenen natuur, over de wenselijkheid om er landbouwgrond voor op te offeren, maar je kunt de waarde van deze nieuwe natuur niet in twijfel trekken”, meent Draulans.
Het boek van Dirk Draulans ‘In de putten’ kreeg de ondertitel ‘Natuurdagboek uit een conflictlandschap’.
In dagboekstijl beschrijft Draulans die zelf in de Scheldepolders woont, een jaar lang wat er gebeurt in zijn omgeving.
Hij neemt daarbij het standpunt in van de natuurminnaar die meent dat niet alleen kwetsbare mensen, maar ook kwetsbare dieren aandacht verdienen.
Hij beschrijft wat er elk seizoen in de natuur gebeurt en hoe het gebied, waar mensen wonen en werken met vaak onverzoenbare belangen, verandert.
“Iemand moet de grutto’s en de lepelaars verdedigen”, zegt hij daarover in De StandaarD. Een jaar lang observeerde hij het natuurgebied dat recht tegenover zijn deur ligt, Putten West.
Vroeger was het een landbouwgebied, maar sinds 2001 werd het aangelegd als natuurgebied ter compensatie voor de bouw van het Deurganckdok.
Via zijn natuurobservaties vertelt hij in zijn boek over het wel en wee van vogels, maar ook over vossen, vlinders, spinnen en over hoe populaties dreigen uit te sterven of zich net herpakken.
De schrijver en bioloog noemt het landschap voor zijn deur één van de mooiste van Vlaanderen.
De kritiek van De Stoop dat dit ‘nepnatuur’ is die niet doet wat ze moet doen, namelijk het broedsucces verhogen van vogels die in de verdrukking zitten, klopt volgens Draulans niet.
“Het broedsucces van kluten en grutto’s ligt altijd laag.
In de natuurcompensatiegebieden steeg het aantal broedende gruttoparen van een 30-tal in 2003 naar meer dan 100 in 2010, maar daarna kwam een terugval.
Volgens biologen is het te laag, maar het vogelbestand blijft er wel op vooruitgaan.
Het Agentschap Natuur en Bos weet hoe je dit gebied aantrekkelijker kunt maken voor die soorten vogels, maar daar is geen geld voor.
” Draulans wijst erop dat er ook veel meer vogels zitten dan kluten en grutto’s, zoals lepelaars, kiekendieven en blauwborsten.
Dat zijn vogels die met uitsterven bedreigd zijn en die je nergens anders meer vindt.
” Hij zegt ook dat er van die wiegende korenvelden en een weiland met koeien waarover De Stoop het in zijn boek heeft, niets meer overblijft.
“Ik zie alleen enorme perenboomculturen waar om de haverklap van alles op gespoten wordt, enorme aardappelvelden en uitgestrekte maïsmonoculturen”, klinkt het.
“Zwaluwen, vleermuizen in schuren en kneutjes in de boomgaard, dat is de boerennatuur waar de boeren het zo graag over hebben, maar dat is enkel natuur die getolereerd wordt omdat ze niet in de weg loopt van de productie”, verwijt Draulans de landbouwsector.
Nochtans kan er volgens hem wel een vergelijk gevonden worden tussen boeren en natuur.
“In het zogenaamde verwevingsmodel kan je monocultuur aantrekkelijker maken door houtkanten en bloemenstroken aan te leggen.
Maar daar moet je hier niet mee afkomen, de boeren lachen je weg.
” Al benadrukt hij dat bedreigde soorten zoals kiekendieven en grutto’s daaraan niet voldoende hebben.
Zij hebben echt aparte natuurgebieden nodig.
Dat eeuwenoude hoeves zoals het Hof Ter Walle met de sloophamer geveld worden bij de aanleg van deze nieuwe natuurgebieden, is voor Draulans ook een brug te ver.
“Ik vindt het onzin om die oude boerderijen te slopen.
Hof Ter Walle had best als ontmoetingshuis kunnen dienen.
Net zoals het onnodig is om een gehucht als Ouden Doel weg te maaien.
De vogels zullen ook wel gedijen tussen die hoeves of die enkele bewoners.
” Dat de hele landbouw in de polders moet wijken voor natuur klopt volgens de bioloog niet.
“Ik heb het nagevraagd hoeveel landbouwbedrijven er nu echt getroffen worden.
De meesten moesten grond inleveren voor de haven en 24 boerderijen zijn of worden afgebroken voor de natuurcompensaties voor het Deurganckdok.
Maar soms gaat het over bedrijven die niet meer actief zijn.
Alle anderen zijn vergoed of kregen elders gronden aangeboden”, beweert Draulans.

IS      Lambrecht Jef      Islam

Het is in juli 2015 precies één jaar geleden dat Abu Bakr al-Bagghdadi in een moskee in het Iraakse Mosul in naam van de Islam de oprichting aankondigde van een kalifaat, een religieuze staat die zich uitstrekt over Syrië en Irak, en zichzelf tot ‘leider van alle gelovigen’ proclameerde, van de ‘onderdanen’ van deze Islamitische Staat (IS).
Arabieren noemen het ‘Daesh’, wat zoveel betekent als ‘vertrappelen’.
Jef Lambrecht, gewaardeerd Midden-Oosten-deskundige, schreef er een vuistdik boek over.
Sinds de executie van zijn legendarische leider Bin Laden in mei 2011 door manschappen van de Amerikaanse Special Forces is Al Qaïda in de mediatieke marge verzeild geraakt.
Zo was er bijvoorbeeld een fait divers over de ruzie tussen twee Amerikaanse soldaten.
“Ik heb de fatale kogel afgevuurd”, verklaarde de ene.
“Niks van, want ik heb Bin Laden doodgeschoten”, zei de andere.
Bovendien heeft een complete nieuwe organisatie zich dank zij het handig gebruik van het wereldwijde internet in de etalage geplaatst: het kalifaat Islamitische Staat (IS).
Al-Qaeda en IS, het zijn geen terroristische wapenbroeders, integendeel.
Bestiaal Publieke onthoofding, die zelfs door een kleine jongen wordt uitgevoerd, kruisiging, het uit het lichaam gerukte hart van een slachtoffer op een spies gestoken, verkrachtingen alsof het lopende-bandwerk is, massale moorden, homofielen vanop het dak van torenhoge gebouwen naar beneden gegooid en meer van dat soort gruwelijkheden.
Zelfs het historisch erfgoed moet eraan geloven.
“Als godsdienstwaanzin tot voor kort misschien een zeldzame aandoening was”, stelt Jef Lambrecht, “dan toonde het kalifaat dat het een mentale ebola was geworden.
” Dat bestiale gedrag doet soldaten van de geregelde Iraakse en Syrische troepen vandaag de dag dermate huiveren dat zij liever niet ten strijde trekken tegen de oprukkende IS-manschappen.
Die maken uiteraard gretig gebruik van het modern wapentuig van doorgaans Amerikaanse origine, telkens als dat na een verloren veldslag door deze troepen wordt achter gelaten.
Zowel in de Westerse als in de Arabische wereld weten de besluitvormers ondertussen niet precies hoe die opmars van de IS-troepen moet worden gestopt.
IS werd door hen compleet verkeerd ingeschat.
Dit geweld is al dan niet heerlijke stuff voor op sensatie beluste mediA. Toch maar best dat niet zomaar iedereen in dat wereldje het echt voldoende nieuwswaardig vindt om er de mediaconsument mee te behagen.
Er is al genoeg bloed, zweet en tranen in de werelD. Maar ja, je kunt rond die gruweldaden nu eenmaal moeilijk een cordon sanitaire weven.
Het staat evenwel buiten kijf dat de berichtgeving, hoe ingetogen ook, onder de argeloze bevolking in onze contreien de Islamofobie een geweldige boost heeft gegeven.
Wat het verschijnsel IS voor de Islamitische leek nog ingewikkelder maakt, is dat het merendeel van de slachtoffers ‘broeders en zusters in het geloof’ zijn, het gevolg van eeuwenoude onderlinge vetes in de moslimwerelD. Dat de leiders van IS geen sullige koorknapen zijn, blijkt uit de vaststelling dat deskundigen in de militaire operaties van IS een copycat zien van de gevechtstactiek van Shock and Awe, zoals die door de Amerikaanse troepen werd ingezeet bij de gewapende overrompeling van het regime van Iraaks scherpslijper Saddam Hoessein in 2003.
Mede door deze invasie “zijn we verstrikt geraakt in erg moeilijke situaties en erg dure en moeilijke interventies die de wrok in de regio alleen maar voeden”, zoals president Obama het eens kernachtig formuleerde.
In het vooruitzicht van de aanstaande Amerikaanse presidentsverkiezingen worden de standpunten van de kandidaten over de ontwikkelingen over het Midden-Oosten al aangescherpt.
Het gedeelte van dit boek dat specifiek over het IS-kalifaat gaat, begint merkwaardig genoeg zo: “Op 24 mei 2014 , net voor de Egyptische verkiezingen zouden beginnen, stapte in hartje Brussel een man een Joods museum binnen in de Miniemenstraat.
In de inkomhal schoot hij van dichtbij een Israëlitisch echtpaar dood met een pistool.
Vervolgens haalde hij een uitklapbare kalasjnikov uit zijn tas en schoot twee werknemers van het museum neer vooraleer te voet te ontkomen.
De moorden werden gepleegd met ijzige koelbloedigheiD. Dat professionalisme en het gekozen doelwit deden justitie al snel vermoeden dat het om een terreuraanslag ging.
Er werden videobeelden verspreid van de voortvluchtige dader.
Vijf dagen later liep hij tegen de lamp in Marseille tijdens een drugscontrole op een bus van Eurolines waar hij in Brussel was opgestapt.
Die berichten werden gevolgd door een profiel van de 29-jarige dader van Algerijnse origine, die de door hem in het museum gebruikte kalasjnikov voor de gelegenheid had gewikkeld in de vlag van ISIS (Islamitische Staat Irak en Syrië), de vroegere benaming van IS.
" Voor Lambrecht is deze wandaad in Brussel aanleiding om ook aandacht te besteden aan de schaduwen van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten in EuropA. Zoals de aanslag op de redactielokalen van Charlie Hebdo en de ontmanteling van een terroristische cel in Verviers.
Evenals voor de talloze geradicaliseerde Westerse jongeren die naar die Arabische brandhaard zijn afgereisd om er al jihadist ten strijde te trekken.
Hiervoor zijn al veel verklaringen gegeven.
Mij lijkt de volgende wel plausibel.
Lambrecht schrijft: “De aantrekkingskracht van het terrorisme was te vergelijken met de duistere romantiek van misdaadsyndicaten, geheime politieke cellen, ondergrondse verzetsorganisaties en in zijn onschuldigste vorm ook protestbewegingen.
" Onderzoek wees uit dat terroristen niet per definitie psychopaten waren en dat glamour inderdaad een rol speelde.
Wat in 1990 was omschreven over een aspirant-terrorist, was een kwarteeuw later nog steeds geldig.
“Voor hij bij de groep kwam, was hij betrokken in een strijd op leven en dood met het bestel en staat zijn foto op de affiches met de meest gezochte misdadigers.
Hij ziet zijn leiders als belangrijke internationale mediafiguren.
In zekere middens is hij een helD.” Voor Virginia Postel was glamour op zijn krachtigst wanneer de verbeelding de rede bedotte.
Bij verleiding dus.
Met andere woorden: niet enkel religieuze motieven in de zoektocht naar een eigen identiteit, maar ook sociaal-maatschappelijke motieven deed velen de koffers pakken richting Syrië en Irak.
Ondertussen bleven onze veiligheidsdiensten met de handen in het haar zitten.
IS is geen terroristische organisatie zoals Al QaïdA. Abu Bakr al-Bagghdadi, alias Kalief Ibrahim, wil gewoon een gloednieuwe staat inrichten en de bestaande landsgrenzen in het Midden-Oosten hertekenen.
Dat wordt door andere belanghebbenden in die regio uiteraard met argusogen bekeken.
Het Midden-Oosten is en blijft een olie- en kruitvat!

Standvastig      Brinkmann Svend      Psychologie

Tegenwoordig lijkt die massale drang naar zelfontwikkeling wel de norm van wat van een mens verwacht wordt in onze samenleving.
' ¯ Undercover Alles gaat tegenwoordig maar sneller en sneller en we voelen constant druk om ons maar te blijven ontwikkelen.
Een hoop mensen grijpen daarom naar zelfhulpboeken en -cursussen die ons weer in contact willen laten komen met ons innerlijke zelf.
Svend Brinkmann, hoogleraar Psychologie aan de Universiteit van Aalborg, hekelt deze ‘zelfhulpcultuur’ en geeft een verfrissend antwoord op alle zogenaamde positieve psychologie.
Svend Brinkmann leert je hoe je kunt samenwerken met anderen én toch volledig jezelf kunt zijn, door gewoon af en toe nee te zeggen en bovenal stevig in je schoenen te staan.
Geïnspireerd door onder meer de filosofie van de stoïcijnen is Standvastig uiteindelijk hét nieuwe zelfhulpboek voor deze tijD. Man man man, ik kan het niet méér oneens zijn met dit boek.
De levensstijl die Brinkman romantiseert is het tegenovergestelde van het leven dat ik probeer te leiden.
Daarbij is het boek óók nog slordig.
Alles gaat tegenwoordig maar sneller en sneller en we voelen constant druk om ons maar te blijven ontwikkelen.
Een hoop mensen grijpen daarom naar zelfhulpboeken en -cursussen die ons weer in contact willen laten komen met ons innerlijke zelf.
Svend Brinkmann, hoogleraar Psychologie aan de Universiteit van Aalborg, hekelt deze ‘zelfhulpcultuur’ en geeft een verfrissend antwoord op alle zogenaamde positieve psychologie.
Svend Brinkmann leert je hoe je kunt samenwerken met anderen én toch volledig jezelf kunt zijn, door gewoon af en toe nee te zeggen en bovenal stevig in je schoenen te staan.
Geïnspireerd door onder meer de filosofie van de stoïcijnen is Standvastig uiteindelijk hét nieuwe zelfhulpboek voor deze tijD. Ontwikkeling is de essentie van ons bestaan In Standvastig grijpt Brinkmann terug naar de Romeinse stoïcisme leer om ‘onder alle omstandigheden jezelf [te] blijven’.
Hij pleit namelijk voor conservatisme.
Dit boek is een statement tegen de zelfhulpboeken die pleiten voor vooruitgang.
Hij vertaalt dat stoïcisme losjes naar onze tijD. Losjes, want zijn onvolledige wereldbeeld bestaat uit ongefundeerd zweverig gedoe, egoïsme en consumentisme – en daarmee raakt het kant noch wal.
Ik denk niet dat het in een snel veranderende samenleving werkt om stoïcijns met je hakken in het zand vooruit te zitten kijken.
Ontwikkeling is een essentieel onderdeel van het leven.
Het is dan ook absurd dat je volgens hem als volwassene niet meer moet streven naar ontwikkeling.
Het is onmogelijk om onder alle omstandigheden jezelf te blijven als je niet bereid bent mee te bewegen.
Wie jij bent, is deels afhankelijk van hoe jij je verhoudt tot je omgeving.
Conservatisme leidt zo tot achteruitgang en niet tot Brinkmanns gewenste stilstanD. Hij ontkent dat flexibiliteit een van de belangrijkste eigenschappen van leven in de 21ste eeuw is, volgens Bernie Trilling en Charles Fadel (genoemd in IK2 van Margriet Sitskoorn).
Het heeft geen zin je te verzetten tegen onze ‘accelererende maatschappij’ (hij is fan van dat woord).
Veel verstandiger is het om binnen die krachtige stroming je eigen manier van zwemmen te vinden.
Geluk is onderschikt aan je plicht Maar het is hem niet om geluk te doen.
Brinkmanns uitgangspunt is de stoïcijnse idee dat je een plicht hebt te vervullen naar anderen.
Dat is al waar ik het niet mee eens ben.
Die plicht is onlosmakelijk verbonden met een streven naar geluk, het hoogste goed, voor onszelf en onze dierbaren.
Een ‘plicht’ an sich is koud, maar het past in dit boek aangezien de paradoxale visie is dat we nader tot elkaar komen als we allemaal gedrag vertonen dat ons in halve sociopaten verandert.
Hij romantiseert een negatieve levensstijl.
Daarmee maakt hij zich schuldig aan precies dat wat hij hekelt aan de positieve psychologie: het aandikken van je gevoelens.
Hij geeft overigens toe dat hij in zwart-witdenken vervalt en het, zoals Aristoteles al zei, gaat om het vinden van een middenweg.
Toch is het midden bij hem iets meer naar zijn egoïstische filosofie gekantelD. Dat is jammer want zo hoeft het stoïcisme niet te zijn.
Luister vooral niet naar je innerlijke stem Ik heb een voorliefde voor de positieve psychologie, het existentialisme en het zenboeddhisme.
Die denkkaders vul ik geregeld aan met wijsheden van de stoïcijn Epictetus die je doet inzien dat invloed uitoefenen op iets wat buiten je macht ligt bijzonder dwaas is.
Het kan dus best samen.
Brinkmann pleit ook voor de ethiek van de twijfel, oftewel een kritische houding en verwondering.
Positieve psychologie gaat niet om het ontkennen van de werkelijkheid, maar om die kritisch te bekijken vanuit een positief denkkader.
Dat kritisch nadenken is iets wat ook volgens Trilling en Fadel een belangrijke eigenschap is voor iemand uit de 21ste eeuw.
De nadruk ligt op de lading die je eraan geeft.
Als je in een wereld vol indringende prikkels niet moet luisteren naar je innerlijke stem en je intuïtie, dan raak je júíst uitgeblust omdat het ontbreekt aan focus.
Die innerlijke stem is volgens Brinkmann een manifestatie van je ego, wat op zijn beurt weer een onzinnige sociale constructie is.
Het leidt tot depressies (hij haalt hierbij een twijfelachtig onderzoek aan, wat hij zeer regelmatig doet: onderzoeksresultaten in zijn voordeel interpreteren).
Nee, laten we allemaal maskers dragen om te verhullen dat we vanbinnen leeg zijn.
Ja, luisteren naar anderen is belangrijk, maar je hebt je innerlijke stem nodig om die informatie op waarde te schatten.
Filosofie van een ongelukkig bestaan Hij spreekt zichzelf ook continu tegen.
Je moet jezelf blijven, maar niet streven naar authenticiteit want dat is ondergeschikt aan waardigheiD. En wie intieme relaties aangaat, wordt enkel gekwetst.
Goh, dat hoort bij het leven.
Hoe spreken van een ‘zelf’ als dat zelf enkel een waardig masker is, een omhulsel van een en al niets, puur vlees dat op raadselachtige manier wordt bestuurd? Ook ik zie in dat we in een gevoels- en ‘ja-cultuur’ leven met ‘positiviteitsdrang’, maar als je logisch en realistisch nadenkt is het alternatief verschrikkelijk.
Standvastig is een slordig en zwartgallig anti-zelfhulpboek dat, zoals de naam al doet vermoeden, beschrijft wat je moet doen als je streeft naar een leven zonder geluk.
?

Julian Assange      Assange Julian      Biografie

Temidden van de aantijgingen tegen zijn persoonlijk leven en de beschuldigingen van Amerikaanse politici naar aanleiding van de vrijgegeven ambassade kabels, begon Julian Assange het verhaal van zijn leven te schrijven.
Wat de daarop volgende inspannende maanden vorm kreeg is een boek dat niet alleen het werk van Wikileaks beschrijft, maar ook de morele en politieke ontwikkeling van zijn oprichter.
Van zijn vroege jeugd en tienerjaren, zijn reizen doorheen Europa, Azië en Afrika, tot de dag van vandaag.
Hoewel het boek tot stand kwam in controversiële omstandigheden, blijft het een boek dat brandt van passie en woede en is het een essentieel boek over onze tijD. Recensie(s) Julian Assange (1971) werd wereldberoemd vanwege WikiLeaks.
Ironischer kan het niet, maar nadat Assange zijn autobiografie had geschreven en bij zijn uitgever ingeleverd, wilde hij de tekst bij nader inzien toch niet openbaar maken en eiste dat het boek onuitgegeven bleef.
Aangezien hij inmiddels in allerlei moeilijkheden zat, kon hij het uitgeversvoorschot niet terugbetalen, met als gevolg dat we nu wel met een heel vreemd genre boek geconfronteerd worden: een bloedstollende autobiografie waar de auteur in krachtige termen afstand van neemt.
Hiermee is in een notendop geillustreerd hoe moeilijk Assange te karakteriseren is.
Hij is opgegroeid in de alternatieve wereld van hackers.
Uit idealisme is hij illegaal verkregen overheidsdocumenten gaan publiceren.
Ruzie, ijdelheid en onvrede over de toekomst van WikiLeaks brachten Assange in de problemen.
De Amerikaanse regering wil hem berechten voor spionage en heling.
In Zweden wordt hij opgewacht om veroordeeld te worden wegens verkrachting.
Het lijkt een contradictio in terminis – de ongeautoriseerde autobiografie.
Toch is dat de titel van het boek over Julian Assange (1971) waarvan de Nederlandse vertaling onlangs verscheen.
Het zorgde voor redelijk wat leedvermaak online: de autobiografie van de Opperlekker nu zelf gelekt.
Wat er in de winkels verscheen, was volgens Assange een ‘werk-in-uitvoering […] en nog niet gecorrigeerd of op feitelijke onjuistheden gecontroleerd’.
Sinds die verklaring van 22 september heeft de WikiLeaks-chef echter geen commentaar meer op de inhoud van het boek gegeven of uitlatingen gerectificeerD. Hoe dan ook, laten we er in deze bespreking vanuit gaan dat Assanges ghostwriter, de Schot Andrew O’Hagan, diens woorden min of meer correct heeft weergegeven.
Die woorden zijn vlot opgeschreven en behandelen het leven van Assange vanaf zijn turbulente jeugd in Australië tot aan de ontwikkelingen die hem vorig jaar wereldberoemd maakten.
Maar het meeste was al bekenD. Vooral aan het uitmuntende profiel dat journalist Raffi Khatchadourian in juni vorig jaar in de New Yorker publiceerde, hebben maar weinig auteurs iets kunnen toevoegen.
In Julian Assange: de ongeautoriseerde autobiografie staan zo weinig nieuwe feiten dat je je afvraagt of Assange bewust alleen heeft laten opschrijven wat al openbaar was.
Assange waarschuwt de lezer dan ook: ‘ik ga niet mijn hart uitstorten over zaken die enkel mijn familie aangaan (…) Openbaarmaking is waar ik voor sta, maar we doen niet aan roddelen.
’ Affaire Assange ontkomt er echter niet aan om ook pagina’s te besteden aan de affaire die ertoe leidde dat hij nu al bijna een jaar in Engeland onder huisarrest zit.
Hij herhaalt wat hij al eerder heeft gezegd over de beschuldigingen van twee Zweedse vrouwen van seksueel misbruik.
Hoewel Assange geen gentleman-van-het-jaar- prijs zou winnen voor hoe hij met de vrouwen is omgegaan, was de seks tussen hen vrijwillig.
‘Ik ben misschien een verwaande macho, maar ik ben geen verkrachter’.
Dat het journaille zoveel aandacht heeft besteed aan de zaak, zit hem hoog.
Assange haalt in het boek vooral hard uit naar de journalisten met wie hij heeft samengewerkt.
WikiLeaks deed dat om een zo breed mogelijk publiek kennis te laten nemen van de geheime documenten over de oorlogen in Afghanistan en Irak, en de Amerikaanse diplomatieke post.
Die samenwerking verliep echter steeds stroever.
De journalisten van de New York Times en The Guardian, twee van de voormalige mediapartners van WikiLeaks, waren ‘lafhartige klootzakken’, pleegden ‘verraad’ en deden ‘denken aan roddelende schoolmeisjes’.
De meeste klappen krijgt hoofdredacteur Bill Keller van de New York Times.
Assange was razend over een weinig vleiend profiel dat het dagblad over hem schreef met onder meer de typering dat hij stonk.
Assange: ‘dat klopt, ik keek die week niet vaak in de badkamerspiegel omdat ik drie dagen achter elkaar dag en nacht had doorgewerkt aan het materiaal dat zijn [Bill Keller] krant kort daarna op de voorpagina zou zetten’.
Kellers wens dat WikiLeaks de documenten eerst online zou zetten, voordat de krant dat deed, getuigde volgens Assange van ‘lafheid’ van een ‘morele dwerg met een neiging tot zelfrechtvaardiging zo immens als de Sint-Andreasbreuk’.
Het is begrijpelijk dat Assange zijn visie wil geven, maar een storende scheldkanonnade hoeft dan weer niet.
Assange geeft toe dat hij onaardig en onverzorgd kon zijn, maar komt over als iemand die van zichzelf vindt dat hij het in principiële kwesties altijd bij het rechte eind heeft.
Hij is degene die telkens werd verraden, hij is degene die nooit een vriendschap zou misbruiken.
Heeft iedereen het dan mis die zegt dat Julian Assange zich ook wel eens niet aan afspraken hield? Daar zou bijvoorbeeld Daniel Domscheit-Berg, de Duitser die tot september vorig jaar een belangrijke rol bij WikiLeaks vervulde, het niet mee eens zijn.
Lang was Domscheit-Berg, naast Assange, een van de twee woordvoerders, maar de twee kregen vorig jaar een conflict dat leidde tot een breuk.
In het boek Inside WikiLeaks (boekrecensie, interview) vertelde Domscheit-Berg eerder dit jaar hoe hij zich buitenspel gezet voelde en teleurgesteld was in zijn vrienD. Maar Assange noemt de Duitser in zijn boek slechts drie keer – als een Leon Trotski is Domscheit-Berg uit de geschiedenis van WikiLeaks gewist.
De Duitser was slechts een ‘heetgebakerde fan van ons werk […] die al snel bruikbaar bleek voor bepaalde taken’.
Over de details van het conflict zegt Assange weinig tot niets.
Dat hij op dit conflict, of andere interne WikiLeaks-problemen niet ingaat, geeft de lezer soms het gevoel niet serieus genomen te worden.
Sleutelbescherming Toch bevat het boek een aantal scherpe analyses over de invloed van internet.
Hoewel hij de suggestie wekt dat WikiLeaks belangrijk is geweest voor de Arabische Lente, observeert Assange nuchter dat internet op zichzelf nog geen vrijheid brengt.
Ook wijst hij terecht op het belang van de beweging die in de beginjaren van internet heeft gestreden voor het recht op versleuteling en privacy.
‘Iedereen met een computer vindt het nu vanzelfsprekend, maar authenticatie en sleutelbescherming zijn ingesteld door jongens die hard werkten en stank voor dank kregen.
Ze wisten dat elektronische post en digitale handtekeningen en zo verder afhankelijk zouden zijn van privacy, anders zou internet een vijand worden van vrije meningsuiting.
’ De ongeautoriseerde autobiografie van Assange is eigenlijk het sterkst als het niet over persoonlijke zaken gaat.

Rusland na de Sovjet Unie      Malfliet Katlijn      Russische geschiedenis

Ook vandaag schuilt achter de schijnbare stabiliteit die President Poetin heeft gebracht, nog steeds een zeer wankel evenwicht in de Russische maatschappi J. Westerse ideeën over markt, democratie en rechtsstaat dringen niet door tot de praktijk, hoewel zij met de mond worden beleden.
Anderzijds onderging Ruslands politiek en economisch systeem diepgaande veranderingen.
In plaats van een totalitair regime kent Rusland nu een representratieve democratie.
Op economisch vlak ruimde de centraal geplande economie plaats voor een kapitalistisch systeem gebaseerd op vrije markt en privé-eigendom.
Ook het buitenlands beleid van Rusland staat mijlenver af van de sovjet houding tijdens de Koude Oorlog.
Rusland spreekt nu van wederzijdse afhankelijkheid in internationale samenwerking en strategisch partnerschap met EuropA. Werd Rusland dan een 'normaal' land, te vergelijken met andere landen, die het ook niet altijd nauw nemen met de democratie? Of is Rusland toch fundamenteel anders? Westerse criteria om het democratisch gehalte van een maatschappij te vatten, lijken niet nuttig om Rusland te begrijpen.
Misschien is het beter om te peilen naar Ruslands eigen wijze om aan politiek te doen en vooral naar de manier waarop de Russische bevolking zelf de recente politieke hervormingen ervaart.
Daarom gaat dit boek op zoek naar een beter begrip van de 'Russische idee', een veelzijdige poging van Rusland om haar eigen weg te omschrijven en om een eigen plaats te vinden in het geopolitieke landschap.
Katlijn Malfliet De val van de Berlijnse Muur en de daaropvolgende instorting van de communistische regimes in Oost-Europa en de Sovjet-Unie betekenden een opluchting voor miljoenen mensen.
Het inspireerde Francis Fukuyama tot zijn stelling dat de geschiedenis in een finaal stadium verkeerde waarin de liberale democratie als wereldwijd model zou worden geïmplementeerD. De val van de Sovjet-Unie schiep ook grote verwachtingen bij de burgers zelf.
Ze hoopten niet alleen op politieke vrijheid maar ook op een snelle stijging van hun welvaart.
Minder optimistische personen hoopten op zijn minst dat Rusland na de val van de Sovjet-Unie een normaal land zou worden.
De eerste tekenen waren hoopgevenD. In plaats van een totalitair regime kent Rusland nu een representatieve democratie.
Op economisch vlak ruimde de centraal geplande economie plaats voor een kapitalistisch systeem gebaseerd op vrije markt en privé-eigendom.
Ook het buitenlands beleid van Rusland staat mijlenver af van de sovjet houding tijdens de Koude Oorlog.
Rusland spreekt nu van wederzijdse afhankelijkheid in internationale samenwerking en strategisch partnerschap met EuropA. Is Rusland inderdaad een normaal land geworden? Of is Rusland toch fundamenteel anders? In haar boek Rusland na de Sovjet-Unie maakt professor Katlijn Malfliet duidelijk dat er van een democratie naar westerse maatstaven geen sprake is.
Natuurlijk was de omslag groot.
Rusland heeft immers weinig of geen democratische traditie.
Pas in 1991 konden de Russen voor de eerste maal hun stem uitbrengen.
Ze kozen toen voor Boris Jeltsin die symbool stond voor de nieuwe koers die men na het communisme zou varen.
Het betekende ook de start van een massale privatiseringsgolf en een reeks neoliberale hervormingen die ten goede kwamen aan een kleine groep oligarchen maar de situatie van de gewone man niet verbeterden, integendeel.
In feite had de nieuwe politiek niets te maken met het ‘liberalisme’.
De omvorming van publieke monopolies tot private monopolies, nieuwe machtsconcentraties, corruptie en misdaad verhinder(d)en een normale, transparante en eerlijke marktwerking.
De auteur wijt dit ondermeer aan de impact van zeventig jaar repressief totalitair beleid en de Russische mentaliteit om mensen niet als een doel maar als een middel te beschouwen.
Een andere reden was echter ook de instorting van de staat die blijkbaar niet langer de macht had om een normale marktwerking en een normaal mededingingsbeleid af te dwingen.
Het gebrek aan concrete resultaten zorgde de voorbije jaren voor toenemend ongenoegen en een roep naar een sterk leiderschap.
‘Als Russen voor de keuze worden geplaatst, zullen ze orde verkiezen boven democratie’, zo schrijft Katlijn Malfliet.
En dat werd heel duidelijk bij de parlementsverkiezingen van december 2003 en vooral de presidentsverkiezingen van maart 2004.
Toen haalde Vladimir Poetin meer dan 71 procent van de stemmen.
Eerlijk waren deze verkiezingen niet.
Politieke tegenstanders kregen geen ruimte, de persvrijheid werd gefnuikt, de oppositie gekortwiekt.
De Organisatie voor Samenwerking en Veiligheid in Europa leverde trouwens heel wat kritiek.
Met zijn versterkte machtspositie heeft Poetin steeds meer impact op de media en de economie.
Zo blijken eigendomsrechten niet echt onaantastbaar in Rusland, iets wat buitenlandse investeerders niet graag zullen horen.
Verontrustend is ook de toenemende invloed van de militairen in RuslanD. Tal van gewezen KGB-officieren zouden door Poetin op sleutelposities worden geplaatst.
Zij zouden het land willen doen herleven als een supermacht en daarbij inspelen op de antiwesterse sentimenten die in Rusland nog steeds sterk aanwezig zijn.
Het doet Katlijn Malfliet besluiten dat Poetin weliswaar geen tiran is die met geweld zijn gezag oplegt maar ‘veeleer een autocraat die van het volk vrijgeleide krijgt om Rusland te besturen’.
Dat is zeker het geval sinds de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten.
Poetin was een van de eersten die na de aanslagen reageerde.
Het gaf hem de mogelijkheid om zijn strijd tegen het opstandige Tsjetjenië op te voeren en aanvaardbaar te maken in het Westen.
Interessant is de analyse van Katlijn Malfliet over de positie van Rusland in de rest van de werelD. Zo wijst alles erop dat Rusland haar voormalige sovjetrepublieken niet zal loslaten en streeft naar een strategisch partnerschap met de Europese Unie.
Dat betekent niet dat de Russen zomaar het Westen achterna loopt.
Uit peilingen van 2003 blijkt dat de Russen een nieuwe vorm van nationale trots hebben.
Het doet de auteur besluiten ‘dat Rusland de westerse weg van democratie en liberaal kapitalisme niet zal bewandelen en evenmin zal terugkeren naar haar communistische verleden’.
Ze gaan hun eigen weg en Katlijn Malfliet zou het verstandig vinden dat West-Europa die eigen, specifieke koers erkent.
Wat die erkenning juist inhoudt is niet zo duidelijk maar het betekent alvast dat een verdere uitbreiding van de Europese Unie naar het Oosten niet alleen weerstand zal oproepen in Europa maar ook in RuslanD. Katlijn Malfliet geeft een goed beeld van de bestaande situatie in Rusland en de drijfveren van haar leiders.
Waar dit uiteindelijk toe zal leiden is nog onduidelijk.
Op economisch vlak is Rusland sinds enkele jaren bezig aan een inhaalbeweging.
Al enkele jaren groeit de economie met meer dan zes procent per jaar.
Dat zegt echter weinig over het welvaartspeil van de gewone Rus.
Maar ondanks alles lijkt Poetin er in te slagen zijn land opnieuw op de kaart te zetten als een wereldspeler, met een enorme rijkdom aan grondstoffen en olie, en een eigenzinnige politiek-strategische koers die zich niet laat vangen in westerse denkbeelden.
Na tien jaar van chaos, willekeur en onbestuurbaarheid krabbelt Rusland weer recht.
De beer is nog zwak, maar wordt met de dag sterker.

Op zoek naar glorie in Vlaanderen      Dhondt Frederik      Belgische geschiedenis

Lodewijk XIV (1638-1715) is in de collectieve verbeelding het prototype van de absolute Ancien Régimevorst.
Dit boek toont dat de geschiedenis veel genuanceerder is.
Dit werk werd bekroond met de Scriptieprijs 2008 van de Belgisch-Nederlandse Werkgroep "de Achttiende Eeuw" en de André Schaepdrijverprijs 2008 voor beste masterproef geschiedenis aan de Ugent.
Lodewijk XIV (1638-1715) is in de collectieve verbeelding het prototype van de absolute Ancien Régimevorst.
Zijn dagen bestonden uit belastingen heffen en intimideren om zonder ophouden binnen te vallen bij de buren, en tussendoor te pronken in weelde en ijdelheid op een van zijn vele kastelen.
Dit boek toont dat de geschiedenis veel genuanceerder is.
Lodewijk was koning tussen en niet boven andere vorsten.
Hij regeerde achter de schrijftafel en niet op het slagvelD. Lodewijk had nagenoeg nooit absolute macht.
Desondanks slaagde hij wel waar zijn voorgangers faalden.
Bij zijn dood was Frankrijk beter dan ooit beschermd tegen aanvallen uit het Noorden en regeerde zijn kleinzoon in MadriD. Twee cruciale jaren uit Lodewijks laatste grote oorlog tonen deze logica op alle schaakborden tegelijk.
Archiefmateriaal, mémoires, afbeeldingen en een ongemeen rijke historiografie brengen kleur, reliëf en nuance, om uiteindelijk de karikatuur te begraven.
In Vaubans loopgraven van Kust-Vlaanderen, op de chaotische hellingen rond Oudenaarde, in winterse Haagse achterkamertjes en in de wandelgangen van Versailles, Marly of Fontainebleau draaide eenzelfde raderwerk, dat zijn tegenstanders Lodewijk enkel konden benijden.
Lodewijk XIV (1638-1715) is in de collectieve verbeelding het prototype van de absolute Ancien Régimevorst.
Zijn dagen bestonden uit belastingen heffen en intimideren omzonder ophouden binnen te vallen bij de buren, en tussendoor te pronken in weelde enijdelheid op een van zijn vele kastelen.
Dit boek toont dat de geschiedenis veel genu-anceerder is.
Lodewijk was koning tussen en niet boven andere vorsten.
Hij regeerdeachter de schrijftafel en niet op het slagvelD. Lodewijk had nagenoeg nooit absolutemacht.
Desondanks slaagde hij wel waar zijn voorgangers faalden.
Bij zijn dood wasFrankrijk beter dan ooit beschermd tegen aanvallen uit het Noorden en regeerde zijnkleinzoon in MadriD.Twee cruciale jaren uit Lodewijks laatste grote oorlog tonen deze logica op alle schaak-borden tegelijk.
Archiefmateriaal, mémoires, afbeeldingen en een ongemeen rijkehistoriogra?e brengen kleur, reliëf en nuance, om uiteindelijk de karikatuur te begra-ven.
In Vaubans loopgraven van Kust-Vlaanderen, op de chaotische hellingen rond Oudenaarde, in winterse Haagse achterkamertjes en in de wandelgangen van Versailles,Marly of Fontainebleau draaide eenzelfde raderwerk, dat zijn tegenstanders Lodewijkenkel konden benijden.
Dit werk werd bekroond met de Scriptieprijs 2008 van de Belgisch-Nederlandse Werk-groep

De verbazendwekkende invloed van kleuren      Causse Jean Gabriel      Fysica

Anne-Lies Smal van Alles over kleur is een heerlijk kleurrijk mens.
Ze geeft kleur aan het leven om haar heen en weet je altijd op te vrolijken met feitjes die je dag een beetje beter maken.
Toen wij haar vroegen of ze mee wilde gaan op blogtour voor het boek De verbazingwekkende invloed van kleuren Zei ze volmondig ‘ja’! Samen met Jeske van Liefs van en Rosanne vertrok Anne-Lies naar Frankrijk.
Dit is het land waar de schrijver van het boek, Jean-Gabriel Causse, woont.
Op die manier wil Anne-Lies op een creatieve manier vertellen wat dit boek je kan brengen.
De boodschap die ik lees: maak een kleurrijk feestje van je leven! Kies je kleuren bewust en verhoog op een gemakkelijke manier je geluksniveau Als kleurcoach met passie en nieuwsgierigheid naar kleur én naar de mens met al zijn licht en luchtigheid ben ik altijd op zoek naar mogelijkheden om over kleur en persoonlijke ontwikkeling te communiceren.
Een vertaalslag te maken van mijn gedachtegang naar die van jou en je te vertellen over de schoonheid en de kracht van kleur bij je persoonlijke ontwikkeling.
Niets liever dan dat.
Ik werd dan ook ontzettend blij van de vraag of ik een recensie wilde schrijven over het boek De verbazingwekkende invloed van kleur van Jean-Gabriel Causse (uitgeverij Kosmos).
De eerste regel op de achterkant is er dan ook een naar mijn hart: “Kies je kleuren bewust en verhoog op een gemakkelijke manier je geluksniveau”.
Een naslagwerk en kleurrijke inspiratiebron voor ieder die niet zonder kleur kan werken Inspirerend-Leven-Verbazingwekkende-Invloed-Van-Kleuren-Liefs-Van-Alles-Over-Kleur-2Jean-Gabriel Causse geeft in zijn pocketboekje informatie over de vele gebieden waar we bewust of onbewust kleur gebruiken voor ons gemoeD. Als kleurenexpert doet hij regelmatig onderzoek en adviseert hij zijn klanten over gebruik van kleur in woon- en werkruimte.
De kennis die hij daarbij opgedaan heeft, heeft hij nu gebundeld in zijn boek.
Hij schrijft over kleur en de invloed ervan op ons koopgedrag, onze creativiteit, ons interieur, ons seksleven en onze persoonlijke ontwikkeling.
Er is ruimte voor de psychologie van kleur maar ook voor de symboliek van kleur wereldwijd is er veel aandacht.
Het boek leest gemakkelijk weg en feiten worden afgewisseld met praktijkvoorbeelden en anekdotes waardoor het ook prettig is als naslagwerk.
Voor mij is het een fijne en welkome aanvulling op mijn bronnen van inspiratie om mijn missie in 2020 kent heel Nederland de verborgen taal van kleur te volbrengen.
Alles over Kleur on tour voor de coleure locale van Jean-Gabriel Causse Inspirerend-Leven-Verbazingwekkende-Invloed-Van-Kleuren-Liefs-Van-Alles-Over-Kleur-3Het is een handzaam boek met een bijzondere, maar goed onderbouwde keuze wat betreft de kleuren van de omslag.
Blauw voor de prikkeling van je netvlies om het boek op te pakken en fris groen om je onderbewustzijn aan te wakkeren aan de slag te gaan.
Dat zijn overigens wel de enige twee echte kleuren in het boek en dat inspireerde mij als kleurcoach, maar ook ons van Alles over Kleur om daar aandacht aan te besteden én zelf kleur toe te voegen.
Het boek niet alleen van een recensie maar ook door middel van sfeerplaatjes van Liefs van, van kleur te voorzien en te illustreren op onze eigen wijze.
Allemaal in de bus en op naar Frankrijk, het land van herkomst van de schrijver, voor de blogtour van Inspirerend leven zodat we er ook werkelijk een tour van maken.
Voor de kleur hebben we gekozen voor typisch Franse plaatjes, zomaar langs de weg, dé couleure locale bij een boek dat helder is geschreven en ons kennis laat maken met de universele taal van kleur met alle ruimte voor je persoonlijke interpretaties.
Want is dat niet wat we altijd zelf kunnen doen? Zelf de plaatjes in kleuren ?

De Griekse crisis      Hinrichs Jule      Economie

Waarom is Griekenland zo in de problemen gekomen, terwijl het deel uitmaakt van de EU en de eurozone? En hoe kan het land beter en sterker uit deze crisis komen? De Grieken worstelen sinds het einde van de onderdrukking door de Turken twee eeuwen geleden, met hun rol in EuropA. Door corruptie en vriendjespolitiek wist de Griekse economie zich niet bevredigend te ontwikkelen, maar toch werd de euro ingevoerD. De trotse Grieken, eens de oorsprong van onze westerse beschaving, hebben grote moeite met hun voortdurende afhankelijkheid van andere landen.
Ondanks de ingrijpende hervormingen die vanuit Brussel worden opgelegd, wil een grote meerderheid van de Griekse bevolking de euro en de band met de EU toch behouden.
In dit boek belichten de journalisten Jule Hinrichs en Shereen El Sherbini de verschillende sociologische, culturele, politieke en economische aspecten van de Griekse crisis.
Door middel van uitgebreid literatuuronderzoek, persoonlijke ervaringen en interviews met prominente Griekse politici en wetenschappers geven de auteurs een uniek inzicht in de wrange Griekse werkelijkheid van de huidige crisis.

Oorlog als er vrede dreigt      Meulenbelt Anja      Joodse geschiedenis

Een scherpe en provocerende analyse van het slepende Israëlisch-Palestijnse conflict De vrede tussen de Palestijnen en Israël lijkt verder weg dan ooit.
Is er nog wel een oplossing mogelijk? In Oorlog als er vrede dreigt betoogt Anja Meulenbelt dat het vooral Israël is dat geen vrede wil.
De oorlog tegen Gaza, met vele burgerdoden en grote verwoesting tot gevolg, bracht die vrede geen stap dichterbi J. In Oorlog als er vrede dreigt ligt nu eens niet de nadruk op de schade van de bezettingspolitiek voor de Palestijnen, maar voor Israël zelf.
Is Israël het land geworden waar de zionisten van droomden? Hoe zit het precies met de interne tegenstellingen, de kolonistenbeweging en de behandeling van de Palestijnse minderheid? Hoe is het gesteld met het democratische gehalte van een land dat het leger laat bepalen wanneer er een volgende oorlog moet komen? Heeft Israël wel een oplossing voor wat eens het Arabische probleem heette? Recensie(s) Schrijfster en SP-Eerste Kamerlid Anja Meulenbelt werkt al jaren in de Gazastrook en schreef daarover diverse boeken.
In dit boek analyseert zij het Israelisch-Palestijnse conflict vanuit sterke sympathie met de Palestijnen die gebukt gaan onder Israelische bezetting.
Zij zet zich af tegen het 'beeld' dat velen in het Westen van Israel koesteren: als toevluchtsoord voor vervolgde joden die na 1948 de woestijn tot bloei brachten.
Vele getuigen, onder anderen ook kritische Israeli's, voert zij op om de volgende stellingen te onderbouwen: het zionisme was altijd al een koloniaal project, en de idealen zijn geheel verloederd; Israel verkeert in permanente staat van oorlog en paranoia; het dwingt de Palestijnen in een keurslijf van apartheid; de regering was en is niet geinteresseerd in een vredesregeling met de Palestijnen.
In Meulenbelts visie is Hamas daarentegen een gematigde beweging die open zou staan voor dialoog.
Ze concludeert dat Israel een pluriforme democratie moet worden en de joodse exclusiviteit moet afleggen.
Een partijdig boek dat past in een actueel debat.
De vrede tussen de Palestijnen en Israël lijkt verder weg dan ooit.
Is er nog wel een oplossing mogelijk? In Oorlog als er vrede dreigt betoogt Anja Meulenbelt dat het vooral Israël is dat geen vrede wil.
De oorlog tegen Gaza, met vele burgerdoden en grote verwoesting tot gevolg, bracht die vrede geen stap dichterbi J. In 'Oorlog als er vrede dreigt' ligt nu eens niet de nadruk op de schade van de bezettingspolitiek voor de Palestijnen, maar voor Israël zelf.
Is Israël het land geworden waar de zionisten van droomden? Hoe zit het precies met de interne tegenstellingen, de kolonistenbeweging en de behandeling van de Palestijnse minderheid? Hoe is het gesteld met het democratische gehalte van een land dat het leger laat bepalen wanneer er een volgende oorlog moet komen? Heeft Israël wel een oplossing voor wat eens 'het Arabische probleem' heette? Uittreksel Blz.
195: Vijandbeeld 'Arabier' Er is nog een manier waarop Israël racisme produceert: het heeft een vijandbeeld nodig om de eigen bevolking ervan te overtuigen dat ze altijd waakzaam moeten blijven, dat het nodig is om miljarden in de bewapening te investeren terwijl de sociale voorzieningen worden verwaarloosd, dat de jongeren langdurig het leger in moeten en bereid moeten zijn voor het vaderland te sneuvelen.
Het heeft ook een vijandbeeld nodig om de buitenwereld ervan te overtuigen dat de aanvallen op Palestijnen gerechtvaardigd waren.
Ook moet de bevolking bereid gevonden worden om de bezettingsmacht te bemannen.
Daarvoor is het een vereiste om de Palestijnse bevolking, die door die bezettingsmacht onder de duim gehouden moet worden, te demoniseren.
Hoe krijg je een tiener anders zo gek dat hij bereid is om een man die de leeftijd heeft van zijn opa urenlang vast te houden bij een checkpoint, hoe krijg je soldaten zover dat ze bereid zijn om een vrouw die van haar kind moet bevallen tegen te houden bij de controlepost en te verhinderen dat ze op tijd in het ziekenhuis komt? Judith Herzberg zei eens: 'Als je gedwongen wordt om iemand te slaan, ga je die dan niet vanzelf ook haten?' Vroeger was het eenvoudig om aan te haken bij het vanzelfsprekende koloniale neerkijken op die primitieve Arabieren, na 9/11 was het eenvoudig om aan te haken bij de angst voor het islamitische terrorisme.
Van een conflict dat in wezen nooit een religieus conflict was, werd zo een godsdienstoorlog gemaakt.
We vechten tegen de oprukkende islam, is de nieuwe mantrA. Daar hoort bij dat er een doorgaande lijn wordt gesuggereerd van de nazi's van toen naar hun opvolgers, de Arabieren.
Goldberg, die over Israëlisch racisme schreef, beschrijft dat zijn familie die al lang in Israël leeft, hem precies uit kan leggen dat alle Arabieren terroristen zijn, met bommen onder hun bed om Israël mee te bestoken als ze de kans maar krijgen, loerend bij de grens of ze een verdwaalde Israëlische soldaat kunnen kidnappen, en altijd maar bezig te bedenken hoe ze de staat Israël van de kaart kunnen vegen.
Het Israëlische racisme is het resultaat van het zionistische kolonialisme, zegt Joel Kovel.
De onderdrukker moet immers zijn heerschappij kunnen rechtvaardigen en daartoe worden er mythen geproduceerd over de aard van die ander, die ondergeschikt wordt gemaakt en ondergeschikt gehouden moet worden.
Je vindt die onderschikking ook in het hiërarchische verschil tussen ashkenazim en mizrahim.
Het zionisme werd fundamenteel racistisch vanaf het moment dat het zijn staat verwezenlijkte, en blijft dat zolang het wil dat dat een joodse staat is, zegt Kovel.
De kern van het zionistische racisme is het slechte geweten - iedereen kan bedenken dat het onaanvaardbaar is wat andere mensen hier wordt aangedaan, tenzij je ze niet beschouwt als mensen.
En dus wemelt het van de voorbeelden van Israëlische leiders die Palestijnen vergelijken met 'gedrogeerde kakkerlakken in een fles' (een generaal), of van de orthodoxen die de Arabieren openlijk uitmaken voor Amalek, de duivel zeg maar, die vernietigd moet worden.
Terwijl de eigen joodse bevolking moet blijven geloven dat de Palestijnen de aartsvijand zijn, en alle andere Arabieren ook, moet de buitenwereld ervan overtuigd worden dat Israël niets anders doet dan zich verdedigen tegen een onberekenbaar en onbetrouwbaar volk.
Dat wordt steeds moeilijker, aangezien het verhaal van de Palestijnen zelf, en met name de beelden van hoe zij onder bezetting moeten overleven, steeds meer doordringen in de westerse werelD. Het versterken van het vijandbeeld bereikt inmiddels grote hoogten: Palestijnen zijn niet alleen terroristen en jodenhaters, ze indoctrineren hun eigen kinderen, moeders sturen hun eigen zoons de zelfmoordaanslagen in, strijders verschuilen zich achter burgers en misbruiken hen als 'menselijk schild', en met name Hamas bestaat slechts uit gevaarlijke islamitische extremisten die niet voor rede vatbaar zijn.
In het volgende hoofdstuk zal ik het er nog over hebben hoeveel energie Israël steekt in het versterken van dat vijandbeeld, daarbij flink geholpen door de toegenomen islamofobie in de meeste westerse landen.
Het is inmiddels heel voorspelbaar dat de grootste islamofoben zich kritiekloos achter Israël scharen, en de christenen voor Israël zich graag van ferme, negatieve oordelen over moslims bedienen.
De soldaten van de messias `Dat zijn mijn broeders niet,' schreef Yossi Sarid, 'die lui horen niet bij mijn familie, ik wil niets met ze te maken hebben.
' Sarid is voormalig minister van Onderwijs voor de Meretzpartij, die in Israël doorgaat voor links.
Hij was woedend omdat premier Netanyahu de kolonisten zijn broeders had genoemD. Veel Israëli's die nog steeds zionistisch zijn maar zichzelf progressief achten, verzuchten dat het de kolonisten zijn die het voor het land verpesten.
Zonder de kolonisten, die de Westoever steeds verder bezetten, die gewelddadig zijn tegen de Palestijnen die er wonen, die naar niemand luisteren behalve naar hun eigen leiders, openlijk racistische taal uitslaan en het imago van Israël verpesten, zou een vredesovereenkomst met de Palestijnen mogelijk zijn, is de veelgehoorde mening van links.
Het is maar een van vele verhalen: op 8 juni 2008 waren twee Palestijnen, Tamam Nawaja van 57 jaar en haar man Khalil van 70, hun geiten aan het hoeden op een paar kilometer afstand van de nederzetting SussiA. Opeens kwamen er drie jonge mannen op hen af, van wie twee gemaskerd, die zeiden dat ze weg moesten gaan.
Ze weigerden.
Een halfuur later kwamen de mannen terug op een tractor, vergezeld van nog meer gemaskerde mannen die met knuppels op hen in begonnen te slaan.
Een familielid in de buurt belde om hulp.
De soldaten die kwamen gaven de slachtoffers eerste hulp, en een ambulance bracht Tamam naar het ziekenhuis.
Dit is wat het incident bijzonder maakte: de aanval werd gefilmd door een familielid dat een videocamera had gekregen van B'Tselem, de Israëlische mensenrechtenorganisatie die in Nederland de Geuzenpenning heeft gekregen.
Shooting Back heet hun actie, die Palestijnen de mogelijkheid geeft aanvallen door kolonisten te filmen.
Recensie door Angelus Het boek van Anja Meulenbelt 'Oorlog als er vrede dreigt' tracht een eenzijdige blik te werpen op de bestaande conflicten.
Eenzijdig - want, draai het of keer het, indien men als uitgangspunt partij heeft gekozen, is men meer dan subjectief, hoe hard men ook zijn best doet het te verdoezelen.
Volgens de schrijfster worden de conflicten soms gereduceerd tot een enkel conflict met slechts twee partijen.
Maar die partijen zijn niet homogeen, voegt ze eraan toe.
Meulenbelt beschrijft hoe pluriform de (Israëlische) joden zijn.
Er zijn seculiere joden, orthodoxe joden, niet-praktizerende joden, enzovoort.
En ze denken echt niet allemaal hetzelfde over Israël.
Hetzelfde geldt voor de Palestijnen.
Die zijn ook pluriform, ze hebben ook seculieren en orthodoxen en ze houden er ook verschillende meningen op nA. Alleen is daar weinig aandacht voor - maar, dit is niet zo erg, zolang de mensen die aldaar verblijven zich daar maar van bewust zijn.
Meulenbelt is van mening dat de discussie in Nederland over dit conflict 'zwaar gepolariseerd' is.
En heel eerlijk geeft zij toe dat zij partijdig is.
Natuurlijk legt zij uit waarom zij ervoor kiest partijdig te zijn voor de Palestijnse zaak.
Zo vindt ze het fout dat Hamas alleen wordt voorgesteld als een 'terroristische organisatie', enzovoorts.
Indien je daarin geïnteresseerd bent en nog veel meer, en indien je een beter begrip van de situatie tussen Israel en Palestina wil verkrijgen; een begrip, enkel en alleen gezien door de bril Anja Meulenbelt, moet je het boek voorzeker lezen.

S.P.Q.R      Beard Mary      Romeinse geschiedenis

We keken dan ook enorm uit naar een nieuw werk over de Romeinse geschiedenis.
SPQR stelt gelukkig niet teleur en biedt een frisse kijk op de Romeinse geschiedenis.
Precies wat je mag verwachten van een van ’s werelds belangrijkste classici, Mary BearD. Ze onderzoekt niet alleen hoe Rome van een onbelangrijk dorpje uitgroeide tot een wereldmacht die heerste over een gebied van Spanje tot in Syrië, maar ook hoe de Romeinen zichzelf en hun wereld zagen, en waarom dat ook nu nog van belang is.
Deze gezaghebbende geschiedenis omspant duizend jaar en werpt een nieuw licht op veel aspecten van de Romeinse beschaving, van de slavernij en de religie tot het stromend water.
Als liefhebber van het oude Rome mag SPQR absoluut niet ontbreken in je boekenkast – of in je koffer als je Rome binnenkort bezoekt.
Een klein voorproefje: ‘Het antieke Rome is belangrijk.
De Romeinen vergeten betekent meer dan alleen maar het verre verleden wegwuiven.
Rome bepaalt nog altijd mede de manier waarop wij onze wereld begrijpen en over onszelf denken, van verheven theorie tot volkse komedie.
Na tweeduizend jaar is het nog altijd het fundament van de westerse cultuur en politiek, van wat wij schrijven en hoe wij de wereld en onze plaats daarin zien.
De moord op Julius Caesar in 44 v.
Chr.
, op de dag die de Romeinen de idus van maart noemden, heeft in alle eeuwen daarna het model en de soms twijfelachtige rechtvaardiging voor tirannenmoord geleverD. De indeling van het Romeinse imperiale territorium ligt ten grondslag aan de politieke geografie van het moderne Europa en daarbuiten.
De voornaamste reden dat Londen de hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk is, is dat de Romeinen het tot hoofdstad van hun provincie Brittannië maakten – een gevaarlijk oord, dat in hun ogen voorbij de grote oceaan lag die de beschaafde wereld omringde.
Rome heeft ons evenzeer ideeën over vrijheid en burgerschap als over imperiale uitbuiting nagelaten, tezamen met een vocabulaire voor de moderne politiek, van senatoren tot dictators.
We hebben er gezegdes aan ontleend, van ‘vertrouw geen Grieken die geschenken brengen’ tot ‘brood en spelen’ en van ‘zingen terwijl Rome brandt’ tot ‘zolang er leven is, is er hoop’.
En het heeft in ongeveer gelijke mate hilariteit, ontzag en afgrijzen gewekt.
Gladiatoren zijn weer net zo’n kassucces als toen.
Vergilius’ grote epische gedicht over de stichting van Rome, de Aeneis, heeft in de twintigste eeuw na Christus vrijwel zeker meer lezers bereikt dan in de eerste.
Toch is de geschiedenis van het antieke Rome in de laatste vijftig jaar ingrijpend veranderd, en zelfs nog sterker in de bijna tweehonderdvijftig jaar sinds Edward Gibbon The Decline and Fall of the Roman Empire schreef, zijn eigenzinnige historische experiment dat in de Engels sprekende wereld het begin was van de moderne studie van de Romeinse geschiedenis.
Dit komt deels door nieuwe manieren van bestuderen van het oude bronnenmateriaal en de andere vragen die we eraan stellen.
Het is een gevaarlijke mythe dat we betere historici zijn dan onze voorgangers.
Dat zijn we niet.
Maar we benaderen de Romeinse geschiedenis met andere invalshoeken – van genderidentiteit tot voedselvoedselvoorziening –, die het verleden tot ons laten spreken in een nieuw idioom.
Er is ook een uitzonderlijke hoeveelheid nieuwe ontdekkingen gedaan – in de bodem, onder water, zelfs verloren in bibliotheken –, die allerlei nieuwe dingen uit de oudheid hebben opgeleverd die ons meer vertellen over het antieke Rome dan menig moderne historicus daarvoor ooit had kunnen weten.
We beschikken nu over het manuscript van een ontroerend verhaal van een Romeinse arts wiens gekoesterde schatten zojuist in vlammen waren opgegaan, dat pas in 2005 in een Grieks klooster boven water kwam.
We hebben wrakken van mediterrane vrachtschepen die Rome nooit hebben bereikt, met hun buitenlandse sculpturen, meubels en glaswerk, bestemd voor de huizen van de rijken, en de wijn en olijfolie die basisproducten voor iedereen waren.
Terwijl ik dit schrijf, onderzoeken archeologische wetenschappers zorgvuldig monsters van de ijskap van Groenland om, zelfs daar, sporen te vinden van de vervuiling die de Romeinse industrie veroorzaakte.
Anderen leggen de menselijke uitwerpselen die er in een beerput in Herculaneum, in Zuid-Italië, zijn gevonden onder de microscoop, om het dagelijks eten van de gewone Romeinen zoals het in – en uit – hun spijsverteringskanaal kwam uit te splitsen.
Een heleboel eieren en zee-egels, blijkt onder meer.
De Romeinse geschiedenis werd en wordt voortdurend herschreven.
In sommige opzichten weten we meer over het antieke Rome dan de Romeinen zelf.
De Romeinse geschiedenis is, met andere woorden, een werk in uitvoering.
Dit boek is mijn bijdrage aan dit grotere project.
SPQR ontleent zijn titel aan weer een andere befaamde Romeinse uitdrukking, Senatus PopulusQue Romanus, ‘de Senaat en het Volk van Rome’.
Het komt voort uit een persoonlijke nieuwsgierigheid naar de Romeinse geschiedenis, uit de overtuiging dat een dialoog met het antieke Rome nog steeds de moeite waard is, en uit de vraag hoe een klein en onopvallend dorpje in Midden-Italië kon uitgroeien tot een supermacht die zoveel grondgebied op drie continenten beheerste.
’ Om de wijze waarop Mary Beard de oudheid toegankelijk maakt te proeven is de driedelige televisieserie Meet the Romans een aanrader.
Hierin zoekt ze naar het verhaal van de doorsnee burger van Rome.
‘Zoeken’ is het juiste woord, de wetenschappelijk nuance van onzekerheid blijft altijd aanwezig in haar werk.
Ze presenteert luchtig maar erudiet en genuanceerd het verleden, ook in SPQR.
SPQR: een geschiedenis van het Romeinse Rijk komt voort uit de vraag hoe een klein en onopvallend dorpje in Midden-Italië kon uitgroeien tot een supermacht met grondgebied op drie continenten.
Beard kiest voor de periode vanaf de achtste eeuw v.
Chr.
tot de toekenning van het burgerschap aan alle vrije inwoners van het rijk door Caracalla in 212.
Het eindpunt komt voort uit haar overtuiging dat de unieke expansieve en inclusieve notie van het Romein zijn een deel van het succes verklaart.
Dit ‘burgerschapsproject’ werd voltooid met het besluit van CaracallA. De hoofdvraag van SPQR verraadt bewondering, maar Mary Beard blijft een kritische wetenschapster.
In een van de recensies wordt ze zelfs een ‘debunker and complicator’ genoemD. Ze haalt het traditionele verhaal onderuit met nieuwe inzichten of laat ze zien hoe ambigu het materiaal is.
Als lezer moet je keer op keer terugkomen op je kennis van de Romeinen.
Een punt van kritiek kan zijn sommige inzichten al lang bekend zijn.
Toch laat Beard zien dat de wetenschap niet stil heeft gestaan.
De hoofdstukken over de vroege republiek zijn een goed voorbeeld bij de ontnuchterende inhoud van SPQR.
In de traditionele versie van de Romeinse geschiedenis, bijvoorbeeld in de boeken van Livius, ligt de nadruk op continuïteit.
Bijvoorbeeld in de oorlogvoering was er weinig verschil tussen helden als Cincinnatus en Scipio Barbatus.
Terwijl oorlogen in de vijfde eeuw niet meer dan locale raids tussen particuliere bendes waren.
Ook de wet van de twaalf tafelen schetst een agrarische stad met weinig relaties buiten de eigen omgeving.
Conclusie Mary Beard valt zelf niet voor anachronismen.
Haar terminologie impliceert soms parallellen met het heden, maar SPQR is geen geschiedenis vol lessen uit de oudheiD. Net als in haar andere projecten wil ze de lezer engageren met de Romeinen.
Onze aannames op vele terreinen zijn sinds de renaissance gevormd in dialoog met de oudheiD.

Hoe de stof de geest kreeg      Bos Arie      Evolutie

Dit boek van antroposofisch huisarts Arie Bos uit Amsterdam, dat in 2008 uitgegeven is door uitgeverij Christofoor had veel meer media-aandacht mogen krijgen.
De auteur heeft namelijk een moedige poging gedaan om op basis van de meest recente inzichten op een breed scala van wetenschapsgebieden definitief af te rekenen met het neo-darwinisme.
Bos komt tot de onvermijdelijke conclusie dat er onmiskenbaar sprake is van doelgerichtheid in de evolutie van de mens.
Hij verwerpt daarmee de theorie dat de evolutie een kwestie zou zijn van louter statistische toevalstreffers.
Hij neemt de open en onbevangen lezer mee op een lange reis van bijna vierhonderd bladzijden waarin de raadsels van het leven, de menselijke en dierlijke embryonale ontwikkeling, het bewustzijn en de hersenen en ook geest, ziel en lichaam uitgebreid aan bod komen.
Bos neemt je mee op een voortdurende ontdekkingstocht waarbij hij als scherp waarnemer en helder denker tot verrassende conclusies komt.
De bekendheid van het boek zou misschien veel groter zijn geweest als hij misschien niet Pim van Lommel, de cardioloog, had gevraagd om een inleiding bij het boek te laten schrijven.
Hoe goed bedoeld ook, maar in wetenschappelijke kringen is van Lommel verguisd vanwege zijn boek Eindeloos Bewustzijn waarin de specialist een spirituele visie en verklaring geeft op het fenomeen van de bijna-doodervaring.
Van Lommel is daarentegen oprecht en trekt al jaren volle zalen in het land waar heel veel mensen op af komen.
De gewone mensen nemen van Lommel wel serieus.
Het boek van dr.
Bos is echter te wetenschappelijk voor de gewone man of vrouw.
Zelf heb ik ook een aantal bladzijden snel doorgebladerd, die heel gedetailleerd de epigenetica en de DNA-imprinting en genexpressie behandelt.
Dat gaat mijn begrip te boven, terwijl ik wel nog de conclusie kan volgen dat het huidige wetenschappelijke inzicht zover gekomen is dat het DNA of RNA niet de volledige sleutel geven voor de menselijke evolutie.
De theorie dat “alles door de genen vastligt” is gewoon niet waar.
Het is niet oorzaak van iedere ontwikkeling.
Sterker nog, Bos neigt meer naar de conclusie dat een extern informatie- of krachtenveld bepaalde genen “aan- of uitzet”.
Dat komt heel erg in de buurt van wat ook Rupert Sheldrake beweerde met zijn morfogenetische veldtheorie.
Een mooi hoofdstuk heeft als titel : Wat is leven? Bos maakt na vele voorbeelden duidelijk dat de mensheid nog steeds het raadsel van het leven niet heeft ontdekt.
Geen enkele wetenschapper is in staat om leven te scheppen uit dode materie.
We kunnen wel het leven, of een levend organisme reproduceren, klonen en manipuleren maar niet zelf scheppen in een laboratorium in een reageerbuis.
Het leven of het levende zat er vanaf het begin van de schepping mogelijk al in postuleert Bos.
Moderne wetenschappers zijn nu ook zover om te bevestigen dat het leven op aarde ook te danken is aan sterrenstof.
In de ruimte heerst weliswaar een vacuüm, maar die is niet leeg maar juist vol van elementen zoals koolwaterstoffen en silicaten en die als bouwstenen van ons en de wereld zijn te beschouwen en die bovendien gecreëerd zijn door sterren.
Een ander boeiend stuk gaat over fotonen, mitogene straling en het levenslicht.
Mitogene straling of levenslicht is het door cellen uitgezonden licht, dat in alle levende natuur zoals planten, dieren en mensen voorkomt.
Deze straling komt juist voor bij de celdeling en ook bij de celdooD. Cellen van alle weefsels kunnen licht uitzenden.
Deze mitogene straling is ook een soort van informatie-dragende straling, want het kan andere cellen ook aanzetten tot celdeling.
Het is deze biologische lichtstraling die goed te meten valt zoals blijkt uit de jarenlange experimenten van prof Fritz Popp.
(lees ook Het Veld van Lynn McTaggart ).
De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat dus niet gen-expressie via het DNA aanzet tot celdeling maar eerder deze mitogene straling of het licht van deze biofotonen (lichtdeeltjes).
Deze straling is niet in het UV-bereik, maar juist in het hele zichtbare lichtspectrum.
Bijzonder aan dit licht of straling, die uit de celkern komt, is dat het coherent, monochromatisch en gepolariseerd is, zoals we dat op een kunstmatige manier met laserlicht ook bereiken.
Daardoor heeft het een enorm bereik of doordringbaarheid, ook al gaat het om ultrazwakke straling.
Hierdoor kunnen zelfs kwantumeffecten optreden.
Deze inzichten zijn nog allemaal van vrij recente datum, maar bieden ook verrassend nieuwe mogelijkheden voor behandeling op celniveau van een organisme.
Ieder organisme heeft een unieke lichtuitstraling en met bioresonantietherapie of lichttherapie is het mogelijk energie of licht van de juiste frequentie(kwaliteit) en sterkte(intensitieit) aan de cel toe te dienen.
Dat werkt gezondmakend op een organisme en herstelt het evenwicht( de homeostase) in de cel en in meercellige organismen.
Kankercellen bijvoorbeeld laten een ander licht zien dan gezonde cellen.
Er is mij ooit door een medicus vertelt dat deze geavanceerde bioresonantie-behandelingen ook succesvol toegepast worden bij astronauten in de ruimte.
Bij gebrek aan een dokter of medicijn ter plaatste, moet men van deze computertechnologie gebruik maken.
Een ander verrassend inzicht komt aan bod bij het onderzoek naar de werking van de hersenen , het geheugen en bewustzijn.
Zo constateert Bos dat er van het woord bewustzijn geen meervoudsvorm is.
Dat suggereert volgens hem dat we allen behoren of deel uitmaken van één groot (geheel van) bewustzijn.
Is taal zo wijs? Het is zeker bijzonder, want datzelfde kun je niet zeggen van het woord God of universum.
Is bewustzijn en geheugen een chemisch-biologisch of elektromagnetisch proces in de hersenen? Als delen van de hersenen beschadigd zijn of ontbreken is er dan geen geheugen , geen bewustzijn? Dat blijkt niet zo te zijn.
Er is ooit een hersenscan gemaakt van een jonge vrouw waarbij grote delen van de hersen eenvoudigweg ontbraken maar zij kon wel denken, en had een geheugen en bewustzijn.
Bos komt ook met een paar voorbeelden van wat in de wetenschap savanten worden genoemD. Het zijn mensen met uitzonderlijke (geheugen-) gaven.
Zij kunnen de meest ingewikkelde wiskundige en rekenkundige problemen eenvoudig en kennelijk zonder veel moeite oplossen, waar gewone mensen zelfs computers voor nodig hebben.
In een afgezwakte vorm zien we het terug bij autisten die weliswaar een tekort aan sociale en soms ook verstandelijke vermogens hebben maar daarentegen een enorm scherp ontwikkeld geheugen en ook zeer gevoelige zintuigen hebben.
In de film Rainman is geprobeerd zo’n persoon te belichten.
Sommige Savants, of mensen met het savantsyndroom, zijn in staat om van het overlijdenstijdstip (jaar, dag en uur) van iemand om te rekenen hoeveel seconden die persoon geleefd heeft.
Of van een willekeurige dag in de toekomst of verleden te bepalen op welke dag van de week dat valt (rekening houdend zelfs met schrikkeljaren) of afstanden op de millimeter inschatten.
Er zijn ook Savanten die een enorm aantal boeken letterlijk kunnen reproduceren , waaronder ook telefoonboeken vanuit hun geheugen.
Dit memoreren kunnen ze in een hele korte tijD. Weer anderen kunnen ingewikkelde muziekstukken meteen naspelen nadat ze het eenmaal hebben gehoord of een kathedraal natekenen met alle details.
Het kan dus ook artistieke gaven betreffen.
We zouden deze mensen geniaal noemen in wat ze allemaal kunnen, maar tegelijkertijd betalen ze daarvoor een grote prijs beweert Arie Bos.
Ze kunnen namelijk zichzelf op sociaal gebied niet zelfstandig redden.
Ze hebben maar een heel smal en beperkt gebied waarop ze uitzonderlijk zijn.
Bij gezonde mensen zie je veel beperktere vermogens maar wel op een heel breed terrein van vermogens.
Anderzijds hebben savanten ook een groot deel van hun vrijheid moeten opgeven, want hun gedrag is meestal erg dwangmatig (onvrij) in aanleg.
Ze moeten voortdurend rekenen, tellen, etC. en hebben daarin geen vrije wil of keuze.
Experimenten met gewone, gezonde mensen waarbij via magnetische stimulatie delen van de hersenschors werden uitgeschakeld, blijken opeens ook tijdelijk savants te zijn geworden en te beschikken over deze (eenzijdige) talenten.
Bos oppert de serieuze suggestie dat bij gewone mensen deze bij iedereen aanwezige, diepere vermogens slapend gehouden te worden.
Dankzij die sluimering hebben we de vrijheid gekregen om zelf keuzes te maken en onze eigen wil te gebruiken om (weliswaar veel moeizamer) bepaalde kwaliteiten te ontwikkelen.
In bijzondere gevallen kunnen we dus kennelijk toegang krijgen tot een onbegrensd en exact geheugen, maar door de frontale en temporale schors worden deze buiten het bewustzijn gehouden.
Bij sommige vormen van (frontotemporale)dementie kan ook de frontale neocortex in de linker hemisfeer beschadigd zijn, waardoor savantgedrag kan optreden.
Deze mensen zijn ook ongeremd en dwangmatig.
Er is geen sturing vanuit het ik of zelf en dus ook geen terughouding.
Het bestaan van bewustzijn buiten de hersenen is ook aangetoond bij verschillende voorbeelden van bijna-doodervaringen.
Terwijl mensen een langdurige hartstilstand en zelfs hersendood hadden (geen meetbare hersengolven) bleken zij nauwkeurige en verifieerbare waarnemingen te kunnen doen over situaties in de operatiekamer of het ziekenhuis.
Het bewustzijn en hun geheugen (want ze konden er later over vertellen) bleken nog helemaal in tact te zijn.
Eigenlijk nog beter dan normaal bij dag-bewustzijn.
Ze hadden een 360 graden waarneming in plaats van hun normale blikvelD. Verder hebben ze ook een soort direct soort weten en beleven.
Heel frappant is een voorbeeld van een blind iemand die tijdens de bijna-doodervaring wel “alles” ziet.
Geheugen en bewustzijn zijn dus niet vast verankerd in het lichaam of in de hersenen.
Bos beschrijft het als een informatieveld rondom de mens.
Rudolf Steiner introduceerde hiervoor het ether- of levenslichaam dat als het ware rondom het fysieke lichaam is gestulpt en daaromheen nog een laag met een astraal, ziele- of gewaarwordingslichaam.
Is dit hetzelfde als het licht- of levenslicht dat fotonen uitstralen en wat ook een informatiekwaliteit heeft en dat ook wel aura genoemd wordt en gemeten kan worden met Kirlian-fotografie? Je zou kunnen zeggen dat Arie Bos geprobeerd heeft op een wetenschappelijke manier het bestaan van geesteswetenschap aan te tonen.
Zelf vind ik dat hij daarin geslaagd is.
De geest is de onzichtbare kracht/ energie achter de stof.
Door de geest komt de stof tot leven, of kreeg de stof de geest.

Het huis der wijsheid      Lyons Jonathan,      Europese geschiedenis

Had u al ooit van Adelard van Bath gehoord? Ik ook niet, tot ik “Het Huis der Wijsheid” van Jonathan Lyons las.
Deze avontuurlijk aangelegde wetenschapper verbleef in het begin van de twaalfde eeuw zeven jaar in het Midden-Oosten om zich de rijke Arabische wetenschappelijke kennis eigen te maken en mee te nemen naar EngelanD. Samen met andere voorlopers slaagde hij er niet alleen in om deze kennis wijd en zijd te verspreiden in West-EuropA. Finaal kon ook door hun beukwerk de toenmalige dominante christelijke interpretatie, die het niet begrepen had op aardse kennis omdat toch alleen maar het hiernamaals van belang was, uitgebannen worden.
Daardoor kon het wetenschappelijk onderzoek de ruimte krijgen om te floreren.
De titel verwijst naar de Bayt al-Hikma, het Huis der Wijsheid, een groot onderzoeksinstituut dat gevestigd was in BagdaD. Bagdad zelf was gesticht in 762 door kalief al-Mansur als zijn nieuwe hoofdstaD. Al gauw werd het een intellectueel knooppunt waar de kennis van Arabische, Perzische, Griekse en hindoegeleerden samenkwam.
Zo brachten de Perzen een groot inzicht in de sterrenkunde mee, terwijl Indiërs het getallensysteem van negen cijfers en een nul, vrijwel hetzelfde systeem dat we nu gebruiken, aandroegen.
Intussen hadden de Arabieren de kennis om papier te maken aan hun contacten met de Chinezen overgehouden.
Dit maakte de snelle en efficiënte uitwisseling van ideeën en kennis mogelijk en leidde tot de stichting van grote bibliotheken.
Uit de bibliotheek van de kalief in Bagdad kwam de Bayt al-Hikma, het Huis der Wijsheid, voort.
Het omvatte niet alleen een bibliotheek en een boekenmagazijn.
Het beschikte eveneens over een vertaalbureau dat de klassieke werken van Perzische, Griekse en hindoegeleerden vertaalde.
Daarnaast was er een eigen academie van geleerden en intellectuelen uit het hele Abbasidische rijk.
Die breidden de kennis verder uit door eigen wetenschappelijke experimenten.
Zo stuurde kalief al-Mamun, die regeerde van 813 tot 833 en die een enthousiaste bevorderaar van wetenschap en filosofie was, op een dag twee teams van astronomen, landmeters en instrumentenmakers op paD. Ze moesten de exacte lengte van één graad van de grootcirkel van de aarde berekenen.
De twee teams deden onafhankelijk van elkaar metingen.
Vervolgens werden hun resultaten geanalyseerd en vergeleken.
Het uiteindelijke eindgetal week nauwelijks af van de feitelijke omtrek zoals we die nu kennen.
In dezelfde periode was het met de kennis in West-Europa zeer bedroevend gestelD. Zo was men daar niet eens in staat om de uren van de dag te meten.
Men moest zich bijvoorbeeld behelpen met wassen kaarsen van 30 cm lengte en een bepaalde doorsnede waarvan men wist dat die ongeveer vier uur bleven branden.
In andere kloosters maakte men gebruik van de diensten van een significator honorarum, een oudere, gerespecteerde monnik die een vaststaand aantal psalmen zong om de voortgang van de uren mee te bepalen.
Zelfs het bepalen van de exacte datum voor het feest van Pasen, de heiligste dag op de christelijke kalender en het uitgangspunt voor het hele kerkelijke jaar, was toen te hoog gegrepen.
Vanaf het begin van de twaalfde eeuw kwam hierin echter verandering.
Via het Midden-Oosten, Sicilië en Spanje begon de Arabische wetenschap zich als een lopend vuurtje te verspreiden over West-EuropA. Het hele eiland Sicilië was moslimgebied van 902 tot 1061.
Daarna bleven moslims belangrijke functies bekleden, onder andere aan het hof van de Normandische graven van Sicilië en van Rogier II, koning van Sicilië omstreeks 1150.
Die Rogier II was zeer ontevreden over de toenmalige stand van de aardrijkskunde.
Meer zelfs, hij vond ze zelfs nogal onnozel.
Daarom gaf hij in 1138 de opdracht aan de Arabische geleerde al-Sharif al-Idrisi om met een team van onderzoekers en geleerden een Wereldkaart in een driehonderd pond zware zilveren schijf te gieten.
Deze Wereldkaart, die pas na 15 jaar noeste arbeid werd afgewerkt, werd vergezeld door het Boek van Rogier, een begeleidende tekst met geografische beschrijvingen van over de hele toenmalige bekende werelD. Deze realisaties hielpen om in het Westen het idee ingang te doen vinden dat de wereld het waard was om beschreven, gecatalogiseerd en bestudeerd te worden, kortom in kaart gebracht te worden.
Ondanks de strijd die daar eeuwenlang woedde, waren er regelmatige contacten over en weer tussen het christelijke en islamitische deel van Spanje.
Zo konden vanuit Spanje de denkbeelden van Averroës of Abdul-Walid ibn Rushd worden uitgedragen.
In 1168 kreeg die van de sultan van al-Andalus, Abu Yaqub Yusuf, de opdracht om alle werken van Aristoteles te vertalen en te verduidelijken.
In zijn commentaren op Aristoteles ontpopte Averroës zich als een rigoureuze rationalist.
Fundamentele kennis is alleen te verkrijgen via inzicht in causaliteit.
Alleen aanvaarding van de filosofische methode van oorzaak en gevolg, zonder een rechtstreeks beroep op God, verschaft de mens een basis om kennis van zijn omgeving te verwerven.
Hiermee liep Averroës bijna vijf eeuwen vooruit op René Descartes.
Een eeuw later zouden de opvattingen van Averroës zorgen voor een hevige ideeënstrijd aan de universiteit van Parijs die uiteindelijk pas rond 1270 door Thomas van Aquino zou worden beslecht.
Die kende aan de rede, dus aan het wetenschappelijk onderzoek, een grote ruimte en een grote vrijheid toe.
Voor Thomas van Aquino waren er maar drie dingen verboden terrein voor de filosofie of de rede: Gods schepping van de wereld op een bepaald moment, de Drie-eenheid en Jezus’ rol in de verlossing van de mensheiD. Andere zaken die eerder theologisch van aard zijn, zoals de vraag naar het bestaan van God, konden volgens Thomas van Aquino wel degelijk ook door filosofen worden onderzocht.
Door de kruistochten, met onder meer de inname van Jeruzalem in 1099, kwamen de West-Europeanen rechtstreeks in aanraking met de Arabieren en hun geleerdheiD. De grote wegbereider hier was Adelard van Bath.
Hij werd rond 1080 geboren in het zuidwesten van Engeland en stierf daar rond 1152.
Als telg van een adellijk geslacht en onder de bescherming van de bisschop van Bath, John de Villula, kon hij studeren aan de elitaire onderwijsinstellingen van die tijd, de kathedraalscholen in het noorden van Frankrijk.
Hij was echter zeer ontgoocheld over de toenmalige westerse kennis en wetenschap, zeker wanneer men die vergeleek met wat in West-Europa nog overgeleverd was van de klassieke Griekse en Latijnse geschriften.
Zo luidde de eerste zin van zijn eerste bekende werk, De eodem et diverso (‘Over het gelijke en het verschillende’): “Wanneer ik de beroemde geschriften van de klassieken bestudeer – niet allemaal, maar de meeste – en hun talenten vergelijk met de kennis van de modernen, dan noem ik de klassieken eloquent en de modernen dom.
” Hij moest dan ook niet gepraamd worden om in 1109 naar het Midden-Oosten te trekken, zodat hij daar zelf op zoek kon gaan naar Arabische kunde en wetenschap.
Hij wilde de studies van de Arabieren, de studia Arabum, naar zijn beste vermogen onderzoeken in de hoop zich te kunnen onttrekken aan de intellectuele beperkingen van het middeleeuwse EuropA. In totaal verbleef hij zeven jaar in het Midden-Oosten.
Hij kwam zeker niet van een kale reis thuis.
Hij bracht nieuwe revolutionaire Arabische kennis op het gebied van wiskunde, meetkunde, sterrenkunde en het gebruik van het astrolabium, een instrument waarmee plaats en hoogte van een hemellichaam kan worden bepaald als functie van de tijd, terug mee naar EngelanD. Is Adelard van Bath een wetenschapper in de moderne zin van het woord? Neen, omdat hij zich inliet met horoscopen en alchemie, zaken die we nu niet als wetenschappelijk aanzien.
In het bewuste tijdsgewricht vormden astrologie en alchemie echter een integraal onderdeel van het wetenschappelijke onderzoek, ook in de Arabische werelD. Ja, omdat hij zich door de rede liet leiden en de kennis wilde vergroten door eigen inzicht en onderzoek, waarbij men niet mocht aarzelen om de traditionele conventies in vraag te stellen.
Het volgende citaat uit zijn Quaestiones Naturales (‘Vragen over natuurwetenschap’) illustreert dit treffend: “Want ik heb het ene van mijn Arabische meesters geleerd, met de rede als gids, maar jullie iets anders: jullie volgen een halster, in onderworpenheid aan het beeld van gezag.
Er is immers geen beter symbool voor gezag dan de halster.
Zoals ruwe dieren zich naar iedere gewenste plaats laten leiden door een halster, maar niet weten waarheen of waarom ze worden vastgehouden, maar slechts het touw volgen waarmee ze worden vastgehouden, zo brengt het gezag van geschreven woorden niet weinigen van jullie in gevaar, daar jullie geboeid en tot slaaf zijn gemaakt door dierlijke goedgelovigheiD.” Adelard van Bath was trouwens niet alleen kritisch over de kwaliteit van het onderwijs en de geleerdheiD. De hele samenleving van toen beviel hem niet, zoals een ander citaat uit Vragen over natuurwetenschap aantoont: “Ik vond de vorsten barbaars, bisschoppen drankzuchtig, rechters omkoopbaar, bazen onbetrouwbaar, cliënten kruiperig, zij die iets beloofden leugenaars, vrienden naijverig en bijna iedereen vervuld van eerzucht.
” Kennis was de beste remedie tegen de ‘morele verdorvenheid’ die zijn geboorteland Engeland tentoonspreidde.
Het bestuur van Engeland zou zich door deze kennis moeten laten leiden, zo hield Adelard van Bath de toekomstige koning Hendrik II (1133-1189) voor in Over het gebruik van het astrolabium.
Engeland zou geregeerd moeten worden door een filosoof-koning, want filosofen zeggen de waarheid en laten zich leiden door natuurlijke rechtvaardigheid en de rede.
Het zou verdraagzaamheid tegenover alle religies en geloven moeten betrachten.
En het zou de autoriteit van de Arabieren moeten erkennen – dit wil zeggen het gezag van de wetenschappers en denkers – in plaats van te buigen voor de rigide kerkvaders.
Waarlijk revolutionaire taal voor de twaalfde eeuw! De ondertitel van het boek van Jonathan Lyons luidt Hoe Arabieren de westerse beschaving hebben beïnvloeD. Vanwaar deze ondertitel? Jonathan Lyons heeft het doelbewust over Arabische wetenschap en niet over islamitische wetenschap.
De bloei in kennis en wetenschap was immers niet het werk van moslims alleen.
Perzen (onder wie zoroasters en christenen), joden, Grieken, Syrische christenen, Turken en anderen speelden eveneens een cruciale rol hierin.
Het resultaat van al deze intellectuele arbeid werd vrijwel altijd in het Arabisch gepubliceerD. Middeleeuwse westerlingen die hiervan kennis wilden krijgen moesten bijgevolg Arabisch leren.
In de beschouwde periode droeg de islam wel bij tot de uitbreiding van de Arabische wetenschap.
Doordat de islam zich in een mum van tijd kon uitbreiden, kon getapt worden uit de kennis van een groot gebied en kon de verrijkte kennis zich snel in datzelfde gebied verspreiden.
Bovendien hingen vele machthebbers, die het wetenschappelijk onderzoek sponsorden, toen een versie van de islam aan die ruimte liet voor vrij onderzoek.
Uitspraken die werden toegeschreven aan Mohammed, zoals ‘Ga op zoek naar wetenschap, zelfs in China’, stimuleerden de dorst naar kennis.
Men baseerde zich eveneens op koranverzen die verwezen naar de inherente orde in Gods universum en naar het vermogen van de mens om deze orde te herkennen en te gebruiken voor zijn eigen behoeften, zoals het vaststellen van de tijd: “Hij [God] is het, die de zon tot een stralend licht maakt en de maan tot een helder licht en er stadia voor verordende, zodat gij het getal der jaren en het berekenen [van de tijd] mocht kennen.
[…] Hij zet de openbaringen uiteen voor mensen die kennis hebben” (10:6).
In dezelfde periode kantte de dominante christelijke interpretatie zich juist tegen een vergroting van kennis door eigen inzicht en onderzoek, wat mede de gigantische impasse in West-Europa tijdens de vroege Middeleeuwen verklaart.
De kerkvader Augustinus (van Hippo) was hier voor een groot stuk voor verantwoordelijk.
Bij zijn bekering tot het christendom zwoer hij kunst en wetenschap af: “De theaters kunnen mij bepaald niet meer boeien, noch is mij iets gelegen aan de loop van de sterren”.
God was de enige bepalende kracht in het dagelijks leven.
Er was geen enkele reden om de ‘natuur der dingen’ te onderzoeken, en dus was er ook geen wetenschap.
Dergelijke sceptische of negatieve houding tegenover ‘aardse’ kennis was al te ontwaren bij de apostel Paulus die in zijn brief aan de Galaten, in tegenstelling tot Mohammed, het meten van de tijd van de hand wees als te werelds voor ware gelovigen: “Nu dat gij God hebt leren kennen, of liever door God gekend wordt, waarom dan keert gij weer terug naar de zwakke en ellendige elementaire principes, waaraan gij u weer helemaal wilt onderwerpen? Gij observeert dagen, maanden, seizoenen en jaren” (Galaten 4: 9-10).
Weliswaar waren er al voor Adelard van Bath enkelingen die van het rechte christelijke pad durfden af te wijken.
Zo poneerde Gerbert van Aurillac, die een deel van zijn opleiding in Spanje had genoten en zo in contact was gekomen met de Arabische kennis, in 978 in een brief dat volgens hem de aarde een bol was.
Daarmee zette hij zich af tegen de toenmalige gangbare visie dat de aarde plat was.
Hoewel hij het later in 999 zelfs schopte tot paus Silvester II, bleef Gerbert van Aurillac lang van een verdachte reputatie ‘genieten’.
Zo schreef Willem van Malmesbury, een kloosterbibliothecaris en historicus die 140 jaar later overleed, dat Gerbert van Aurillac in Spanje de kunst van het oproepen van geesten uit de hel had geleerd en dat zijn uitverkiezing tot paus het resultaat was van een pact met de duivel.
Het middeleeuwse intellectuele leven hield zich liever bezig met vragen zoals hoeveel engelen op een speldenknop kunnen dansen.
Of nog: kan een kannibaal verrijzen op de Dag des Oordeels als hij zo veel menselijke lichaamsdelen heeft gegeten dat hij niet meer zichzelf is, maar samengesteld is uit zijn slachtoffers, die eveneens zouden verrijzen? Pas door het werk van pioniers zoals Adelard van Bath kon dit verstikkende intellectuele klimaat finaal doorbroken worden.
Al in de twaalfde eeuw betoogde Adelard van Bath dat geloof niet in de weg hoeft te staan van kennis en wetenschappelijk onderzoek.
Getuige hiervan het volgende citaat uit Quaestiones Naturales: “Uiteraard bestuurt God het universum.
Maar wij mogen en moeten onderzoek verrichten naar de natuurlijke werelD. Dat leren ons de Arabieren.
” Ik moet eerlijk bekennen dat dit boek voor me een oogopener was.
Ik wist wel dat de Arabische wetenschap belangrijk was om het Westen uit de eeuwenlange winterslaap van de vroege Middeleeuwen te doen ontwaken, maar ik besefte niet dat die invloed zo ver strekte.
Door het geven van talrijke voorbeelden op velerlei terreinen is de auteur dan ook zeker geslaagd in zijn opzet om aan te tonen dat de Arabische geleerden meer deden dan alleen maar de Griekse filosofie en wetenschap te bewaren en over te dragen.
Ze verrijkten die met de resultaten van eigen onderzoeken en denkwerk en met kennis uit Perzië en IndiA. Het Huis der Wijsheid toont eveneens aan dat grote doorbraken vaak het werk zijn van enkelingen zoals Adelard van Bath die het aandurven om de platgetreden paden niet langer te bewandelen en hun eigen weg te gaan.
In plaats van hen tegen te werken, zoals de Kerk nog lang zou doen met andere doordrijvers zoals Galilei, zouden dergelijke dwarse en vrije denkers beter gekoesterd en aangehoord worden.

De wijsheid van het enneagram      Riso don Richard      Psychologie

Rubriek:Persoonlijke effectiviteit Trefwoorden:Enneagram, Persoonlijkheid, Spiritualiteit Het enneagram, gebaseerd op negen duidelijk omschreven persoonlijkheidstypen, is een van de populairste systemen voor zelfkennis.
Don Riso en Russ Hudson, auteurs van het standaardwerk 'Enneagram Basisboek', introduceren in 'De wijsheid van het enneagram' een nieuwe, krachtige manier om het enneagram te gebruiken als een instrument voor persoonlijke transformatie en ontwikkeling.
Het enneagram wijst de weg naar het slechten van onze innerlijke barrières, het aanboren van unieke talenten en het ontdekken van zonde diepste drijfveren.
'De wijsheid van het enneagram' bevat onder meer: twee uitvoerige vragenlijsten voor het bepalen van uw type; - tips hoe u het arsenaal aan mogelijkheden maximaal kunt benutten en welke valkuilen u moet vermijden - vele, aan de praktijk getoetste oefeningen en strategieën voor het loslaten van vastgeroeste gewoonten, het verdiepen van relaties en het vergroten van je innerlijke vrijheid - een helder inzicht in de diepste beweegredenen, angsten en verlangens van ieder type.
Dit is het eerste boek dat specifieke, praktische methoden biedt voor psychologische en spirituele groei, voor elk van de negen persoonlijkheidstypen.
Het integreert precieze kennis van de negen typen met leringen van wijsheid van diverse spirituele bronnen van over de hele wereld, waaronder het Boeddhisme, Christendom, Judaïsme, Soefisme en Vierde Weg.
Dit boek presenteert het enneagram als een "kaart van de ziel", het pad uitstippelend dat elk type kan nemen van de buitenste lagen van de persoonlijkheid tot de innerlijke kern van zijn ware natuur.
Vooral belangrijk is dat Wijsheid laat zien hoe het enneagram gebruikt kan worden voor het ontwikkelen van aanwezigheid en gewaarzijn, zonder welke een zinvolle spirituele ontwikkeling niet mogelijk is.
Voor degenen voor wie het systeem nieuw is, geeft De wijsheid van het enneagram uitgebreide, gemakkelijk te begrijpen uitleg over het enneagram, alsmede twee bijzonder accurate vragenlijsten (de QUEST en de TAS) voor het bepalen van je type.
Meer gevorderde lezers zullen een rijkdom aan innovatief materiaal vinden, waaronder tientallen type-specifieke "innerlijk werk sessies", een complete behandeling van de 27 instinctuele varianten (subtypen), bewustzijnsoefeningen die ieder type helpen "het enneagram van loslaten" te ontwikkelen, een diepgaande uitleg over de drie centra, en veel meer.
Alle lezers zullen leren: ?De issues en innerlijke logica van hun type te begrijpen ?Het "Weksignaal" en "Rode vlag" van hun type herkennen, en andere kenmerken ?Loslaten van lastige, het doel voorbij strevende gewoonten en reacties ?De onbewuste motivaties en verdedigingen van elk type te begrijpen ?De sterke punten inherent aan hun type te ontwikkelen Bijzonder toegankelijk, in een open, uitnodigend formaat, en toch vol met geavanceerde concepten en technieken die nergens anders te vinden zijn.
De wijsheid van het enneagram is een waardevolle nieuwe bijdrage aan enneagramwerk, en laat zien hoe belangrijk het systeem is voor iedereen die geïnteresseerd is in persoonlijke groei en transformatie.

Over de media heb ik niets te zeggen      Gatz Sven      Divers

Sven Gatz is een minister van Media zonder noemenswaardige macht over de mediA. Of toch heel weinig.
Zo zegt hij zelf.
Wel heeft hij een mening over ons Vlaamse medialandschap dat vandaag in galop evolueert.
En ook over de journalisten die er hun brood verdienen.
Is onze pers echt vrij? Waar moet het heen met al die beeldschermpjes van tegenwoordig en gaat de jeugd wel verstandig om met sociale media? Zijn onze vertrouwde FM-radio en onze week- en dagbladen ten dode opgeschreven? Hoe zal de VRT van de toekomst eruitzien? En wat denkt de Grijze Man, die van over de schouder van zijn minister commentaar geeft, daar allemaal van? Wanneer een minister een boek schrijft, dan wil je dat graag lezen, omdat hij dat toch niet zomaar doet en wel een boodschap zal hebben.
Vooral als het een minister van jeugd, Brussel en Cultuur betreft, die daarnaast ook Directeur van de Belgische Brouwers is, en nog maar pas een vorig boek publiceerde dat de titel ‘Bekentenissen van een cultuurbarbaar’ meekreeg.
In deze tijden van “globaliserende mediawereld met razendsnelle technologische evoluties” is hij trouwens ook nog een actieve twitteraar, facebooker en instagrammer.
Dus hij zal wel wat kwijt willen en een vlotte pen hebben.
Na een eerste onderzoek valt dat eigenlijk tegen want het 85-tal pagina’s die van zijn hand zouden zijn, zijn het werk van een tekstschrijver, Peter Dejaegher, die daarenboven nog 33 bladzijden beschouwingen voor zijn eigen rekening neemt (in de “hij”-vorm en onder het pseudoniem “De grijze man”), waarschijnlijk bedoeld als afwisseling tussen de ministeriële tekstjes.
Het eerste deel van het boek zou een aanloop naar en leidraad voor de beheersovereenkomst met de VRT moeten zijn, “de grootste vernieuwing in het mediabeleid”.
Maar een leidraad kan je deze tekstjes moeilijk noemen, eerder losse gedachten en bedenkingen.
Het zijn bedenkingen zoals: de digitale media die “een hoge vlucht” hebben genomen, de geschiedenis, ontwikkeling van commerciële zenders, de VTM-mijlpaal, het nieuwe gebouw aan de Reyerslaan, de revolutie die DAB+ zal worden, de advertenties waarvan de winsten naar het buitenland verdwijnen, originele initiatieven; enkel maar voorzichtige bemoeienissen door de staat, geen directieven uitdelen, een akkoord bereiken over een hervorming van de filmkeuring, steeds meer producties extern bestellen, hopen dat commerciële radio- en tv stations hogere kwaliteitsstandaarden nastreven, want de persvrijheid is in zekere zin absoluter bij de vrije media dan bij de publieke media, omdat (bijvoorbeeld de VRT) haar eigen regels mag opstellen en er zich dan ook moet aan houden.
Toegang tot mediasites krijg je best mits betaling en het succes ervan hangt af van het aanwezige talent dat je goed moet vermarkten, door met terugverdieneffecten hun “content toegevoegde waarde te doen genereren” met bijvoorbeeld de opbrengst van een betaalmuur en de commercialisering van rechten opnieuw in het Mediafonds te stoppen en daarbij inspelen op binge-watching.
De raad van bestuur van de VRT wordt blijkbaar nog altijd samengesteld door fracties, volgens electorale sterkte (in plaats van volgens talent, kwalificatie en competentie).
De minister beschrijft het onaangename gevoel zwaar te moeten besparen (-10%) en toch een nieuwe, vitale, bekwame VRT te scheppen met een CEO die door een extern selectiebureau eruit gefilterd zal worden.
Het resterende aantal bladzijden (54 p.
) wordt ingenomen door teksten van elf min of meer bekende “experts” waar op de kaft naar verwezen word, mensen die in de mediawereld toonaangevende bedrijven leiden, er verantwoordelijk voor zijn en een professionele kijk hebben.
Zij – onder meer de hoofdredactrice van De Tijd, CEO’s van de VRT, Google Belgium, Proximus, Pelckmans, Telenet, de Persgroep, Mediahuis) - kregen als onderwerp mee: “Hoe zullen de Vlaamse media eruitzien over 10 jaar?” Zeker een onderwerp waar deze personen mee in het achterhoofd zitten.
Ook hier weer een greep uit de reacties op die vraag: De toekomst zal boeiend zijn.
Hoe zal de strijd verlopen van digitaal versus papier (lineaire media versus digitaal aanbod), rekening houdend met de druk van de drang naar snelheid? De traditionele media zijn niet dood maar hoe gaan die geld verdienen? Zullen mensen bereid zijn te betalen voor kwaliteit nu het belang van reclame begint te tanen? Moeten we vernieuwen? Hoe moeten we het vertrouwen terugwinnen? Kunnen de nieuwe tools door de leerlingen klassikaal gebruikt worden? Een televisiescherm zal er nog wel zijn in 2026.
Het geeft niet dat we niet weten hoe die media er dan zullen uitzien.
Redacties moeten gewoon een ankerpunt blijven in een samenleving op zoek naar betrouwbare informatie en moeten topjournalistiek brengen.
Een duurzaam model zal blijven.
De best mogelijke media maken op alle platformen.
Verhalen zijn van alle tijden en we blijven snakken naar verhalen.

Trump      Trump Donald      Biografie

Donald Trump vertelt in dit boek het geheim van zijn succes.
Door zijn jarenlange ervaring als onroerend-goedmagnaat en hoofd van de Trump Organization met 20.
000 werknemers, is hij als geen ander in staat om goed zakenadvies te geven.
Donald Trump is populairder dan ooit dankzij zijn televisieprogramma The Apprentice, waarin zestien mensen strijden om een baan als vice-president binnen de Trump organization.
Zijn uitspraak 'You're fired', waarmee hij de afvallers wegstuurt, is inmiddels zo bekend dat Trump er copyright op wil aanvragen.
De tv-serie en het concept worden nu internationaal verkocht.
Van dit boek zijn in de VS al meer dan 500.
000 exemplaren verkocht.
In dit boek vertelt de rijke en spraakmakende Amerikaanse zakenman Donald J. Trump (1946) over het geheim van zijn succes en geeft hij de lezer tips om rijk te worden.
Hoe aan geld te komen en rijk te worden is zo'n beetje het enige dat mensen van me willen weten als ze me ontmoeten, zo schrijft hij in de inleiding.
Het boek begint met de moeder van alle adviezen: 'Vertrouw op God en wees jezelf' (afkomstig van de moeder van Trump) waarna er nog een groot aantal volgt, zoals 'zoek een goede assistent', 'geef leiding aan personen, niet aan banen', 'investeer eenvoudig', 'ga golfen', 'soms moet je toch iemand belazeren', en 'leer nee te zeggen'.
De adviezen worden kort en bondig toegelicht.
Verder in het boek Trumps familie en kennissen, een week uit zijn leven, het real life tv-programma 'Trumps troonopvolger' (in Nederland door RTL 4 uitgezonden) en een overzicht van de grondeigendommen van The Trump Organization.

Aan de rand van de wereld      Pye Michael      Europese geschiedenis

Er was een tijd waarin niemand zich kon voorstellen dat nog verder gaan mogelijk was: de noordelijke zee was de rand van de werelD. Het mocht dan mogelijk zijn om het tropische Middellandse Zeegebied te bevaren, het bevroren Noorden was het einde van de wereld, waar het Bijbelse zeemonster de Leviathan leefde.
Maar al vanaf de 7e eeuw vertoonden de volkeren rondom de Noordzee een geestdriftige reislust.
Deze reiskoorts maakte de Noordzee tot veel meer dan slechts een water tussen duizend stranden: het was een netwerk van handelsroutes, een toevlucht, een pad naar avontuur, maar tevens ook een begraafplaats.
Historicus Michael Pye vertelt in zijn boek over deze fascinerende geschiedenis van de Noordzee.
In Aan de rand van de wereld bespreekt Pye een indrukwekkende duizend jaar geschiedenis van het Noordzeegebied, van de vroege Middeleeuwen tot de aanzet van de Gouden Eeuw.
Hiervoor heeft hij een tot nu toe onderbelichte en vaak vergeten invalshoek gekozen: de handelsroutes en kustgebieden van het Noorden.
Er zijn heel wat boeken geschreven over de contacten en wederzijdse beïnvloeding in het Middellandse Zeegebied, maar we hebben nauwelijks weet van de soortgelijke kruisbestuiving in het Noorden.
Pye, die zich ook in dit boek weer een doorgewinterde historicus toont, laat zien hoe de Noordzee ons heeft gemaakt tot wie we zijn.
De Noordzee, waarover de Vikingen voor het eerst in Westelijke richting voeren en Engeland, Ierland, De Faeröer, IJsland, Groenland en Vinland (Amerika) ontdekten en waarover ze hun manschappen vervoerden om deze landen te plunderen en zich er te vestigen.
De Noordzee, waarover niet alleen plundergoed en handelswaar werd verscheept, maar ook gewoontes en tradities, geloof, brieven, wetenschap en ideeën, en helaas ook de pest.
Het was dezelfde Noordzee die onherstelbare schade aanrichtte aan de kustgebieden en de uitingen van deze religies en tradities samen met onze herinnering eraan grotendeels uitwiste.
Pye weet echter, aan de hand van talloze geschreven en archeologische bronnen, opnieuw een beeld te schetsen van dit verborgen verleden.
Een indrukwekkend aantal volken doen de intrede in zijn overzicht van het NoordzeegebieD. Hier woonden de Friezen, handelaren (het woord ‘Fries’ betekende in die tijd letterlijk ‘overzeese handelaar’) die zowel de Noordelijke handelsroutes als het geld opnieuw uitvonden; de Scandinaviërs, fiere krijgers, die dankzij een eenvoudig zonnekompas op zoek konden naar nieuw land en kostbaarheden; en de Duitse Hanzelieden, bedreven handelaren die op jacht waren naar winst en gunstige deals.
Pye beschrijft hoe deze volkeren de eerste grote stappen zetten richting ons hedendaagse monetaire, justitiële en educatieve systeem.
Uitgerekend aan de rand van de wereld ontstond er zo een notie van waarde uitgedrukt in geld en ontstonden er steden die hun eigen wetten, mode en scholen voortbrachten.
Pye laat in dit overzichtswerk zien hoe deze zaken tot wasdom kwamen in wat vaak de ‘duistere middeleeuwen’ worden genoemd en juist in die gebieden die meestal als de tafelrand van de wereld werden beschouwD. De kracht van Pye’s boek schuilt in de interculturele vergelijking van verschillende thema’s (handel, natuur, mode, wetten, liefde) over een periode van 1.
000 jaar.
Om een overzicht te kunnen geven van deze grote periode, heeft Pye een ontzaglijk aantal bronnen geraadpleegD. Een aantal dat, naar mijn weten, binnen eenzelfde onderwerp, ongeëvenaard is.
Dankzij deze zee aan kennis weet hij dan ook niet eerder opgemerkte verbanden te leggen.
Ironisch genoeg schuilt in het grote aantal bronnen en de enorme hoeveelheid aan informatie die door Pye wordt gepresenteerd, nu ook juist de zwakte van het boek.
Omdat hij zoveel mogelijk informatie in zijn boek heeft proberen te vangen, sluiten sommigen onderwerpen niet goed op elkaar aan.
Hierdoor worden er hier en daar onnatuurlijke bruggetjes geslagen of springt Pye wat onderwerpen betreft van de hak op de tak.
Als Pye bijvoorbeeld het belang van de geschriften van Beda wilt onderstrepen, gaat hij binnen anderhalve pagina, van astronomie over op het middeleeuwse scriptorium, om vervolgens de verwarrende datering van het paasfeest uit te leggen en de verschillende middeleeuwse kalenders.
Hoewel een mediëvist deze begrippen gemakkelijk in context kan plaatsen, moet de niet-gespecialiseerde historicus een behoorlijke paraatheid van kennis hebben, om nog maar niet te spreken van een leek.
Eerlijkheid gebied te zeggen dat een hapering in het verhaal des te meer opvalt doordat Pye zich over het algemeen juist een verteller pur sang toont.
Hij weet de geschiedenis op een uiterst welbespraakte manier tot leven te brengen en de lezer mee te voeren naar verloren tijden.
Door ieder hoofdstuk met een voorbeeld, een soort historische casestudy die het hoofdstuk grotendeels samenvat, te beginnen, schept hij meteen een duidelijk beeld bij zijn lezer.
Wat volgt is een zee aan kennis over de volkeren van het Noorden.
Van Dorestad tot Kattegat, van Erik de Rode tot Willem de Veroveraar, van De reis van Sint Brandaan tot de Sage van de Groenlanders; niets blijft onbesproken.
Voor de leek een uitdaging die de moeite méér dan waard is, voor de historicus het herkennen van puzzelstukjes die eindelijk eens een keer in elkaar passen om één groot geheel te leggen.

Vrank en vrij      Dedecker Jean-Marie      Belgische politiek

Jean-Marie Dedecker komt einde september met een nieuw boek op de proppen.
Een bundel ongezouten meningen.
Tien jaar na zijn succesrijke boek Rechts voor de raap staat Jean-Marie er terug met scherpzinnige inzichten en een ongezouten mening.
Rad van tong, soms kort door de bocht, hard maar eerlijk.
Zoals iedereen Jean-Marie kent, zo spreekt hij ook in de 60 columns in Vrank en vri J. Dedecker worstelt in dit boek met politieke correctheid en de hypocrisie in en om de Wetstraat.
Hij stelt openlijk de Klimaatkerk in vraag en richt zijn pijlen op de bobo's van de sport.
Hij wil de tollenaars opnieuw de tempel uitjagen, klaagt de sale-en-leasebackoperaties en andere financiële vestzak-broekzakoperaties in de politiek aan en pleit consequent voor een flat tax.
Links en rechts stampt en slaat hij, waar het nodig is.
Gezond verstand en een hart voor de kleine man zijn zijn richtsnoer.
Daarbij rukt hij de ene na de andere politicus of Wetstraatbewoner het masker af.

Uit onbetrouwbare bron      Levitin Daniel      Psychologie

In een wereld waarin je voortdurend wordt overspoeld met informatie is kritisch blijven denken belangrijker dan ooit.
Met name op internet vliegen de onbetrouwbare data, halve waarheden en leugens je om de oren.
Maar hoe maak je het onderscheid tussen feit en fictie? Hoe weet je welke bron je nog kunt vertrouwen als zelfs kranten en de overheid het vaak mis hebben? Levitin leert je misleidende informatie te herkennen door te onthullen hoe opzettelijk misbruik wordt gemaakt van statistiek, psychologie en logicA. Dit boek laat je zien hoe gemakkelijk het is om, soms op een geraffineerde manier, zaken mooier voor te stellen dan ze zijn of zelfs ronduit te liegen.
Laat je niet langer voor de gek houden door rammelende argumenten en verdraaide cijfers.
Leer kritisch denken, want een gezonde dosis argwaan is geen overbodige luxe.
Het boek bevat veel aansprekende voorbeelden, cases en wetenschappelijke onderbouwing.

Turkije      Rochtus Dirk      Turkije

De Turkse AKP-regering van vrome moslims richt de blik almaar meer op het islamitische Midden-Oosten.
Haar conservatieve moraal wint veld in de Turkse samenleving, maar ook bij de Turken in België, Nederland en elders in EuropA.President Erdogan gedraagt zich meer en meer als een Osmaanse sultan die de goede relaties met Europa op het spel durft te zetten.
Onder zijn autoritaire bewind staan de pers- en meningsvrijheid onder zware druk en wordt de scheiding der machten aangetast.
In het zuidoosten van het land woedt een bittere strijd tussen het Turkse leger en de Koerdische nationalisten van de PKK.
In de rest van het land zaaien bommen van IS dood en terreur.
Maar Erdogan zwengelde de afgelopen jaren de economie aan en maakte van Turkije weer een machtige speler op het internationale forum, zoals ten tijde van het Osmaanse rijk.
Daarom steunt meer dan de helft van de Turkse bevolking Erdogan door dik en dun.
In De terugkeer van de sultan onderzoekt Dirk Rochtus de ziel van Turkije en zijn nieuwe 'sultan' Erdogan.

Het nut van het verleden      Reynebeau Marc      Belgische geschiedenis

Het nieuwe boek van Marc Reynebeau is integraal gewijd aan zijn grote passie: de geschiedenis en hoe mensen daarmee omgaan.
Wanneer iemand in het publieke debat historische feiten aanhaalt, gebeurt dat zelden zonder ideologische of politieke bijbedoeling.
Voortdurend krijgt de geschiedenis spektakelwaarde en wordt ze gebruikt of misbruikt.
Door de overwinnaars, die de geschiedenis schrijven, of door de verongelijkten, die hun versie van de feiten op het voorplan willen brengen.
Denken we maar aan de 'mythe' van de vreemde overheersers in Vlaanderen, de vieringen van 175 België en 700 jaar Guldensporenslag, 'het geheim van Leopold III' of de discussies over ons koloniale verleden.
Waarom lijkt Brugge op Las Vegas? Waarom wil Guy Verhofstadt criminele jongeren historisch besef bijbrengen? Waarom viert België zijn verjaardag door hem niet te vieren? Waarom is de Ijzertoren het Vlaamse 'memoriaal'? Waarom moeten pestkinderen naar Auschwitz op bezoek? Waarom is een verkleedpartij nog geen geschiedenis? Waarom vergeet België de miljoenenmoord in Congo? Waarom is de koninklijke familie rijk? Waarom eindigt de geschiedenis waar de koninklijke belangen beginnen? Waarom wordt de Tweede Wereldoorlog in een Vietnamees uniform uitgevochten? Waarom is het verleden een grabbelton, waarmee iedereen zijn voordeel kan doen? Waarom heeft de geschiedenis maar een beperkte houdbaarheid heeft? Waarom bestaat de historische waarheid niet? Waarom wil iedereen de eigenaar van het verleden zijnv Waarom valt er maar één les uit het verleden te trekken: dat zulke lessen niet bestaan? Waarom let niemand op wat historici schrijven? In Het nut van het verleden gaat Marc Reynebeau, historicus, redacteur van De Standaard en auteur van o.
A. Een geschiedenis van België, op zoek naar een antwoord op deze en vele andere vragen.
Het nut van het verleden is opgebouwd uit drie delen.
In deel één, Het verleden, een speeltuin, toont Reynebeau hoe lichtzinnig mensen soms omspringen met geschiedenis en die naar hun hand trachten te zetten of als wapen in de politieke strijd van het moment pogen te gebruiken.
Deel twee, Het verleden, een discipline, behandelt de meer theoretische, wetenschappelijke kant van de geschiedenis.
Deel drie tenslotte, Het verleden, een praktijk, bevat een aantal uitgewerkte voorbeelden over hoe de geschiedenis wordt aangewend voor eigen doeleinden.
Hier toont Reynebeau o.
A. hoe Guy Verhofstadt de geschiedenis inzette tegen het Vlaams Belang en soms zelfs de "officiële" historische werkelijkheid decreteerde, nog voor de aangestelde commissies hun rapporten hadden afgewerkt (de moord op Lumumba, de Rwandese genocide).
Ik heb wat moeite om enthousiast te zijn over dit boek.
Ik vond het een goed, maar bijwijlen ook moeilijk boek.
Reynebeau had duidelijk problemen om zijn publiek te kiezen.
Ik vroeg me vaak af of hij nu schreef voor zijn vakbroeders, dan wel voor het grote publiek.
Vooral het theoretische tweede deel valt wat uit de toon.
Een ander minpuntje is Reynebeau's redelijk ongenuanceerde houding met betrekking tot de repressie.
Het boek bevat een aantal verhalen die best interessant zijn en die bevestigen dat onze kennis van het verleden door de gevestigde machten gemanipuleerd wordt.
Telkens weer probeert men de huidige tijd voor te stellen als het eindpunt van een lange historische evolutie.
De geschiedenis is echter de geschiedenis van de tijd waarin ze geschreven wordt of herschreven wordt.
En ze zit vol valstrikken, zoals Guy Verhofstadt aan den lijve heeft mogen ondervinden.

Super Staat      Van Craeynest Bart      Belgische politiek

Ondanks alles (overheidsschuld, besparingen, vergrijzing, belastingdruk, ingewikkeldestaatsstructuur, sociale onlust, files, aanslagen…) stelt België het momenteel nog redelijk wel op economisch vlak.
Helaas is er niet veel nodig om ons land naar onderen te duwen.
Het doembeeld van de failed state is echter helemaal niet onafwendbaar.
Als België doet wat het moet doen, dan kan het veel beter.
We hebben troeven, maar moeten die uitspelen.
Dan moeten we wel durven te hervormen, op veel verschillende terreinen (langer werken, belastingen, productiviteit, digitale economie, mobiliteit, integratie, onderwijs…), en grondig.
Soms met onpopulaire maatregelen, maar altijd met één doel: dit land economisch en sociaal welvarender maken.
Bart Van Craeynest van de denktank Econopolis maakt een balans op van dit land ('hoe staan we ervoor?') en stelt zeer concrete maatregelen voor om België beter te maken ('wat moeten we doen?').
Nergens in West-Europa zijn de files langer, de belastingen hoger en de loopbanen korter.
Waarom vindt België maar geen aansluiting bij het koppeloton van Europese modellanden? Een gedachtewisseling met Bart Van Craeynest, de auteur van het boek ‘Superstaat’.
België, de eeuwige middenmoter In Superstaat staat niets nieuws.
De verdienste van het boek is dat Bart Van Craeynest, de hoofdeconoom van vermogensbeheerder Econopolis, alle bekende pijnpunten in ons land overtuigend op een rijtje heeft gezet.
Het antwoord op de ondertitel van zijn boek – ‘Wat België moet doen om geen failed state te zijn’ – is niet verrassend: langer werken, beter besturen, meer vooruitkijken, slimmer belasting heffen, meer investeren.
Het zijn de dingen die de Scandinavische landen wél doen.
En die staan dan ook steevast aan kop in de tientallen grafiekjes waarmee Van Craeynest zijn stellingen illustreert.
Dus luidt zijn conclusie: ‘Er is geen enkele fundamentele reden waarom de Belgische economie niet even goed zou kunnen presteren als die van Zweden, Denemarken of Zwitserland’.
Ik kan wel een paar fundamentele redenen bedenken.
Om te beginnen: België is een heterogeen land, met grote verschillen tussen de landsdelen, ook in mentaliteit.
Daarom is het lastiger om dingen voor elkaar te krijgen dan in landen waar alle neuzen in dezelfde richting wijzen.
‘Dat klopt, maar in het verleden is België er wel in geslaagd te hervormen.
Neem bijvoorbeeld het globaal plan van Jean-Luc Dehaene.
Economisch is er geen enkele reden waarom er in een heterogeen land als België niet even lang gewerkt kan worden als in Zweden of NederlanD. Dat zijn beleidskeuzes.
Het is wel waar dat je voor zo’n aanpassing een eensgezindheid nodig hebt die er ten tijde van het globaal plan wel was, maar nu ontbreekt.
Volgens mij moeten de aanpassingen worden samengevoegd in één groot pakket, zodat je een aantal maatregelen aan elkaar kunt koppelen en iedereen iets moet slikken.
Anders krijg je telkens opnieuw protest van belangengroepen, en dan gaat het nooit lukken.
’ Moeten we Vlaanderen en Wallonië niet apart bekijken? Vlaanderen staat al een stuk dichter bij de Europese top.
‘Als je de regio’s apart zou bekijken, dan zitten Wallonië en Brussel op het niveau van Griekenland of Spanje, en Vlaanderen is dan een stevige middenmoter.
Maar ook Vlaanderen haalt niet de top.
Vlaanderen scoort qua werkgelegenheidsgraad van laaggeschoolden en migranten helemaal niet goeD.’ Wallonië sleept natuurlijk een erfenis met zich mee: het industriële verleden.
Is dat ook niet een fundamentele reden die verhindert dat België tot een Scandinavisch niveau kan opklimmen? ‘Scandinavische landen hebben ook hoge belastingen en een hoog overheidsbeslag.
Het kan dus wel.
Maar wij willen het Scandinavische welvaartsmodel in stand houden met naar verhouding een miljoen minder beroepsactieve inwoners’ ‘Jazeker, maar dat is des te meer reden om de beleidskeuzes bij te sturen.
Wallonië heeft juist meer nood aan investeringen in het onderwijs, en aan activering.
Maar het tegenovergestelde gebeurt.
Er zijn genoeg landen die het goede voorbeeld geven.
Activering is het beste wapen tegen armoede.
’ Dan moeten er wel geschikte banen zijn natuurlijk.
‘Ja, zolang de lasten op arbeid zo hoog blijven als nu, zullen de laaggeschoolden het moeilijk blijven hebben op de arbeidsmarkt.
’ ‘Het moet van twee kanten komen.
Je moet werknemers financieel motiveren om langer actief te blijven, je moet ze een hoger nettoloon bieden en je moet investeren in onderwijs en opleiding.
En aan werkgeverskant moeten er geschikte jobs worden aangeboden.
’ De regering beseft dat allemaal, en werkt eraan.
‘Deze regering heeft een aantal stappen in de goede richting gezet, maar heeft het moeilijk om door te duwen.
Misschien heeft ze te hoog gemikt door én te willen hervormen én de begroting gezond te willen maken.
’ Dat laatste moet van EuropA. ‘Het Europese keurslijf is zeker aan verbetering toe, zeker wat de manier betreft waarop investeringen in de begrotingen worden verwerkt.
Maar dat neemt niet weg dat er met structurele hervormingen heel veel te winnen valt.
En daarin heeft de regering een beetje gefaalD. Elke partij probeert nu met haar eigen maatregel te scoren, in plaats van zich eensgezind achter een compleet pakket maatregelen te scharen.
Maar politiek is natuurlijk veel moeilijker dan economie.
’ Om nog eens een andere fundamentele reden te noemen waarom België in de middenmoot blijft hangen: de grote vakbondsmacht.
‘In landen die het goed doen, bestaat een constructieve sociale dialoog.
De vakbonden denken mee.
Bij ons beschermen de vakbonden de mensen met een baan, ten koste van de mensen zonder werk.
Wat heb je aan een uitgebreid sociaal overleg als iedereen zijn eigen dogma’s blijft verdedigen? Dat is trouwens de aanleiding geweest voor mijn boek.
Ik wilde eens goed onderzoeken wat er nu waar is van al die beweringen waarmee de belangengroepen hun gelijk proberen te bewijzen.
’ De historicus Erik Buyst toonde onlangs aan dat België een ingebakken weerzin heeft tegen verandering, en dat alleen externe druk iets in beweging kan zetten.
‘Als we ons erbij neerleggen dat het zonder externe druk niet kan lukken, dan zullen we onvoldoende voorbereid zijn op uitdagingen zoals de vergrijzing, de globalisering en de automatisering.
Dat is een realistisch doemscenario, waarbij de politieke extremisten garen spinnen.
Ofwel lossen we het constructief op met recepten die bekend zijn, ofwel gaan we voor een negatief scenario, sukkelen we voort, stagneert de groei en nemen de problemen verder toe.
De demografische crisis begint nu te spelen.
Het is geen verrassing dat de begrotingen telkens weer tegenvallen.
De enige manier om eruit te komen, is een groot aantal maatregelen aan elkaar te koppelen waarbij elke partij iets geeft en neemt.
Het verbaast me dat dat besef er nog altijd niet is.
Als het niet lukt, zullen we geleidelijk afglijden in de richting van de mediterrane landen, in plaats van op te schuiven naar de Scandinavische landen.
’ Om even een gewaagde gedachte op te werpen: zou het in een onafhankelijk Vlaanderen niet makkelijker zijn om de nodige maatregelen te nemen? ‘Dat is een van die extreme voorstellen die mogelijk meer aanhang zullen krijgen als we niets doen.
Vlaanderen en Wallonië zouden zich zeker op eigen benen kunnen ontwikkelen, maar het maakt niet uit op welk niveau de hervormingen worden doorgevoerD. Een zelfstandig Vlaanderen moet evengoed inspanningen leveren op het gebied van gezondheidszorg, fiscaliteit, fileproblematiek en langer werken.
Politiek gezien zou het niet veel uitmaken, want de coalitie zou ongeveer dezelfde zijn als wat we nu in federaal België hebben.
De splitsing van het land is niet dé oplossing.
’ Is de mentaliteit van de Belgen niet ook een fundamentele reden waarom we het niet beter doen? ‘Je komt dan uit op de vaststelling dat Belgen de overheid wantrouwen, wat verklaarbaar zou zijn door onze lange geschiedenis van overheersing.
Het klopt wel dat in Scandinavië iedereen die kan bijdragen, geacht wordt bij te dragen.
Je ziet ook dat fiscale fraude daar een stuk lager is.
Dat heeft zeker te maken met mentaliteit.
Maar dat is een reden te meer om de hervormingen via één groot pakket maatregelen door te voeren, omdat je weet dat je anders weer in een vorm van koehandel terecht komt.
’ Is het wel realistisch om toplanden in Scandinavië als streefdoel te nemen? Misschien moeten we ons meer richten op andere middenmoters als Oostenrijk, Duitsland of Groot-Brittannië.
‘Het punt is dat we wel een welvaartsstaat op Scandinavisch niveau in stand willen houden, met gratis onderwijs en een breed sociaal vangnet.
Dat is ook één van onze sterktes.
We scoren bijvoorbeeld heel goed op het vlak van gelijkheiD. Scandinavische landen hebben ook hoge belastingen en een hoog overheidsbeslag.
Het kan dus wel.
Maar wij willen het Scandinavisch welvaartsmodel in stand houden met naar verhouding een miljoen minder beroepsactieve inwoners.
Onze welvaartsstaat impliceert beleidskeuzes die we vervolgens niet bereid zijn te maken.
’ Moet die externe druk die hier blijkbaar voor nodig is, niet uit Europa komen? Het globaal plan zou er ook niet gekomen zijn zonder de druk van de Maastrichtnormen.
De druk van Europa is op dit moment eerder contraproductief.
‘Volledig akkoorD. De druk vanuit Europa is te veel gefocust op de overheidsfinanciën.
Als we iets geleerd zouden moeten hebben uit de eurocrisis, is het dat dat niet het belangrijkste is.
Dat België een soort Griekenland aan de Noordzee zou zijn, is complete onzin.
We zijn een heel rijk lanD. Maar de focus vanuit Europa zou moeten liggen op de vraag waar we structureel naartoe gaan.
Zelfs onder Paars, toen er een begrotingsevenwicht was, hebben we het primair overschot volledig opgesoupeerd en nagelaten om de economie te versterken.
’ Europa zou eigenlijk even hard moeten aandringen op het afschaffen van de bedrijfswagenfiscaliteit als op het inperken van het begrotingstekort.
‘Dan zit je natuurlijk wel met een democratisch probleem.
Ik weet niet of een Europa met meer macht het beste is voor België.
Europa heeft ook niet alle antwoorden.
Keihard besparen was ook geen goed idee.
Het risico is dan dat Europa verder verbrokkelt.
We willen nu eenmaal geen unie die zo hecht is als de eenheidsmunt vergt.
Nogmaals: het doet er eigenlijk niet zoveel toe op welk politiek niveau je de maatregelen doorvoert, als het maar gebeurt.
En hoe we dat voor elkaar kunnen krijgen, is dan misschien stof voor een volgend boek.

Jihadisme      Schmidinger Thomas      Islam

Zeer toegankelijk geschreven boek over jihadisme en radicalisering, en vooral over hoe jongeren weer gederadicaliseerd kunnen worden.
Speciaal aangepast aan de Nederlandse situatie.
In Jihadisme legt de Oostenrijkse jihadisme-expert Thomas Schmidinger uit hoe mensen verleid worden om naar Syrie¨ af te reizen.
Hij laat helder zien hoe we de jihadistische bewegingen in de islamitische wereld moeten situeren.
Vervolgens brengt hij in kaart hoe de islamitische wereld in Nederland en Belgie¨ is georganiseerd en wat de belangrijkste kanalen zijn waarlangs jongeren worden gerekruteerD. Jihadisme eindigt met enkele handreikingen voor deradicalisatie.
We moeten ons realiseren dat aan jihadisme en andere vormen van radicalisering vaak een gebrek aan gemeenschapsgevoel ten grondslag ligt.
Hulpverleners moeten er dan ook in de eerste plaats voor zorgen dat jongeren er weer bij horen.
De Oostenrijke politicoloog Thomas Schmidinger heeft een boek over jihadisme geschreven.
Dit boek is in het Nederlands vertaald en speciaal voor deze uitgave bij Boom heeft Michiel Leezenberg een korte beschrijving toegevoegd van salafistische en jihadistische netwerken in NederlanD. In amper 150 bladzijden weet Thomas Schmidinger het jihadisme uit te leggen, een ideologie die zich beroept op de islam maar feitelijk een modern fenomeen is.
Om het jihadisme te begrijpen kunnen we echter niet om de islam heen.
Kharidjieten en jahiliyyah De islam begint bij Mohammed, die in 570 na Christus in Mekka werd geboren.
Mohammed werd al gauw wees, trouwde met een rijke weduwe en zou volgens het verhaal in 610, op zijn veertigste dus, in een grot de engel Gabriël hebben gesproken.
Gabriël vertelde Mohammed dat er maar een God was, Allah, en Mohammed was zijn laatste profeet.
In Mekka wilde, behalve een kleine schare gelovigen, niemand iets weten van deze boodschap.
In 622 werden Mohammed en zijn aanhangers daarom naar Yathrib verbannen, het latere Medina, waarvandaan de moslims een jihad begonnen om Mekka en vervolgens het Arabisch Schiereiland aan de islam te onderwerpen.
In 630 werd Mekka veroverd, twee jaar later overleed MohammeD. Meer dan honderd jaar later zou de boodschap die aan hem was geopenbaard definitief vorm krijgen in de Koran, het heilige boek van de moslims.
Mohammeds schoonvader Abu Bakr volgde de profeet op als leider van de moslims.
Hij werd de eerste kalief (opvolger).
Een groep moslims vond echter dat Mohammeds neef en zwager Ali de profeet had moeten opvolgen.
Ali koos echter voor de lieve vrede en zou pas in 656 kalief worden.
Aïsja, Mohammeds lievelingsvrouw, en Moe’awija, leider van de Omajjaden-clan in Mekka, bleven echter felle tegenstanders van Ali.
De eerste Fitna (burgeroorlog) was een feit.
Tijdens de slag bij Siffin prikten de soldaten van Moe’awija, om een nederlaag te voorkomen, Koranteksten op hun lansen.
Ali besloot daarop de veldslag te staken en stemde in met een scheidsrechterlijk vonnis op basis van de Koran.
Een kleine groep fanatieke aanhangers van Ali, de kharidjieten (‘de vertrekkenden’), vonden echter dat de kalief verraad had gepleegd en besloten hem te vermoorden.
De kharidjieten zou je kunnen beschouwen als de voorlopers van Al Qaida en ISIS.
Ze verklaarden andersdenkende moslims tot afvalligen, die mochten worden gedooD. De kharidjieten waren dus de eerste takfiri.
Een belangrijke islamitische denker, voor de jihadi-ideologie van groot belang, was Ibn TaymiyA. Deze middeleeuwse islamitische rechtsgeleerde wees elke metaforische beschrijving van God af en keerde zich net als andere rechtsgeleerden uit de zeer orthodoxe hanbalitische school tegen heiligenverering.
Ibn Taymiya sprak zich uit tegen alles wat niet expliciet toegestaan werd door de Koran en de profeet.
In reactie op de Mongoolse invasie, die in de islamitische wereld een enorme slachting aanrichtte, ontwikkelde Ibn Taymiya een nieuwe visie op de jihaD. De islamitische Mongolen (Moghols) uit Iran mochten ook worden bestreden.
Zij waren weliswaar officieel moslims geworden, maar omdat zij zich niet aan alle voorschriften uit de Koran en Hadith hielden waren zij heidense jahiliyyah, mensen die leefden als de afgodendienaars van de pre-islamitische Arabische samenleving.
De fundamentalistische leer van Ibn Taymiya werd nieuw leven ingeblazen door de achttiende-eeuwse zeloot Mohammed Ibn Abdul al-WahhaB. Hij is de vader van het zogenaamde wahhabisme, de staatsgodsdienst van Saoedi-Arabië en Qatar.
De Saoediërs omarmden de wahhabitische islam als militante ideologie die hen de kracht gaf om tegen de Turken in opstand te komen.
Toen de Saoediërs de macht in het Arabische schiereiland na de Eerste Wereldoorlog in handen kregen gingen ze echter goede diplomatieke betrekkingen aan met het Britse Rijk en later met de Verenigde Staten, een monsterverbond dat jihadi’s uiteraard scherp veroordelen.
Voor de ontwikkeling van het radicale islamitische denken in de twintigste eeuw zijn ten slotte de Pakistaanse journalist Sayyid Abu al-Ala Mawdudi, de Egyptische onderwijzer Hassan al-Banna (oprichter van de Egyptische Moslimbroederschap en grootvader van de omstreden Europese moslimintellectueel Tariq Ramadan) en de Egyptische leraar en literatuurcriticus Sayyid Qutb van cruciaal belang.
Ook de organisatie Hizb ut-Tahrir, die streeft naar een wereldwijd kalifaat, en haar stichter Taqi ad-Din an-Nabhani mogen niet worden vergeten.
Van al deze twintigste-eeuwse islamitische denkers was Taqi ad-Din an-Nabhani de enige die een behoorlijke theologische opleiding had genoten.
De anderen waren autodidacten.
De Moslimbroederschap is niet salafistisch.
Via Qutb echter zijn elementen uit het salafistische denken – het ideaal van de terugkeer naar de zuivere islam in de tijd van Mohammed en het verklaren van andersdenkende moslims als afvalligen – in de ideologie van de Moslimbroederschap geslopen.
In zijn boek Mijlpalen stelt Qutb dat de islamitische wereld niet islamitisch is, maar door en door corrupt.
De wereld is enkel nog jahiliyyah.
De ware moslim moet de oude wereld vernietigen.
Uit de as zal echter een zuivere islamitische staat herrijzen.
De ideale islam van Qutb is sektarisch.
In het eerste hoofdstuk van Mijlpalen schrijft hij: Wanneer iemand ten tijde van de Profeet, vrede zij met hem, voor de islam koos, sloot hij zich daarmee gelijk totaal af voor de jahiliyyah.
Hij ging de kring van de islam binnen, begon een nieuw leven en maakte zich volledig los van zijn oude leven waarin hij nog niet van de goddelijke wet had geweten.
Het doet mij, eerlijk gezegd, heel erg denken aan het evangelische christendom.
Daarin predikt men ook een radicaal breken met de oude wereld en het wedergeboren worden in een nieuw leven.
Evangelische christenen zijn ook veel radicaler, fundamentalistischer, dan traditionele orthodoxe gelovigen.
Helaas noemt Thomas Schmidinger deze vergelijking niet, misschien is zijn Oostenrijkse achtergrond hier debet aan (Oostenrijk is heel katholiek), maar het is interessant om te zien hoe wedergeboren gelovigen, die zichzelf moreel superieur achten aan andere gelovigen, zich voor de wereld afsluiten en een radicale, sektarische theologie omarmen.
Wegen naar het kalifaat De Moslimbroederschap is geen salafistische organisatie, laat staan een jihadistische.
De Moslimbroeders streven op een vreedzame wijze naar het kalifaat en willen een heleboel sociale hervormingen doorvoeren.
Natuurlijk zijn antidemocratisch en willen ze een islamitische hervorming van het recht en een strenge censuur, maar de Moslimbroeders zijn fundamentalisten-light.
Hizb ut-Tahrir (De Partij van de Bevrijding) streeft ook naar een wereldwijd kalifaat, maar is in tegenstelling tot de Moslimbroeders in principe niet tegen gewelD. Het gaat hierbij echter niet om terrorisme maar om revolutionair geweld en militaire coups.
Hizb ut-Tahrir is in de praktijk echter een praatclub, omdat het kalifaat er natuurlijk nog lang niet is.
Wel zorgt de ideologie van Hizb ut-Tahrir ervoor dat jonge moslims verder radicaliseren en lid worden van Al Qaida of ISIS.
Al Qaida is een terroristische organisatie.
Het doel is om de moslims wereldwijd te verenigen in een oorlog tegen het Westen, in het bijzonder natuurlijk de Verenigde Staten en Israël.
De terroristische aanslagen die Al Qaida pleegt zijn spectaculair.
Het zijn aanslagen op Westerse doelen en moeten vooral veel angst, terreur, inboezemen.
Uiteraard is Al Qaida tegen ketterse stromingen binnen de islam, zoals sjiieten, maar voert geen oorlog met hen.
Sjiieten moeten tot inkeer komen, ze mogen niet worden vermoorD. ISIS is de meest radicale groepering.
Natuurlijk is ISIS ook tegen het Westen, Amerika, Israël en de Joden, maar de grootste vijand zijn de zogenaamde afvalligen, de andersdenkende moslims.
Christenen in ISIS-land worden zwaar gediscrimineerd en moeten een speciale belasting betalen (jizyah), maar ze worden niet uitgeroeiD. Sjiieten worden dat wel.
Sjiieten die niet in ISIS-gebied wonen kunnen zich nog bekeren tot de ‘ware’ islam, sjiieten die levend in handen van ISIS vallen worden echter een kopje kleiner gemaakt.
Voor bekering is het dan te laat.
ISIS is vooral dol op spectaculaire executies, hoe gruwelijker hoe beter, en op het wreed onderdrukken van niet-soennitische vrouwen, die hun verdere leven mogen slijten als seksslavinnen.
Maar juist vanwege al deze perversiteiten oefent ISIS op sommige jonge moslimmannen een grote aantrekkingskracht uit.
Vroeger moesten jihadi’s op hun 72 maagden wachten totdat ze waren gesneuvelD. ISIS biedt ze voor het hier en het nu.
Het paradijs op aarde.
Verwarde mannnen en vrouwen Thomas Schmidinger vertelt in zijn historische overzicht een boel bekende zaken, maar hij vat het goed samen en zijn beknopte verhaal biedt daarom een goed inzicht in de jihadistische ideologie.
Minder interessant is zijn betoog over preventie en deradicalisering, met name omdat de doelgroep die hij heeft onderzocht klein is en het toontje mij soms veel te begrijpend, te antropologisch en te pedagogisch is.
Natuurlijk ben ik er niet voor om alle salafisten – de niet-politieken, de politieken en de jihadi’s – over een kam te scheren en ze allemaal als onmensen af te schilderen, zulke geharnaste statements klinken lekker stoer en rechts maar helpen niet om het probleem op te lossen.
Maar aan de andere kant, als je terroristen en genocideplegers te graag wil begrijpen dan komt er ook begrip bij kijken, het goedpraten en het bagatelliseren van terrorisme en genocide, en daar wil ik absoluut niet aan.
Er moet een zekere afstand blijven, een objectieve afstanD. Principieel, maar ook om het fenomeen goed te kunnen begrijpen.
Toch zegt Schmidinger wel enkele nuttige dingen.
ISIS is bij jonge moslims in het Westen aantrekkelijk omdat het zingeving biedt, mensen verleidt met vrouwen (seksslavinnen) en een avontuurlijk bestaan.
Het extreme geweld van ISIS vinden de meeste mensen, ook de meeste moslims natuurlijk, afschuwelijk.
Niettemin is het helaas wel aantrekkelijk voor een minderheid die gefascineerd is door zulk geweld, de sadisten en psychopaten.
In rechtse kringen wordt het begrip ‘verwarde man’ geridiculiseerd, maar dit is niet helemaal terecht.
Een deel van de ISIS-terroristen is gewoon nogal verknipt in het hoofD. Uiteraard helpt de radicale ideologie mensen ook om onmenselijke daden te verrichten.
ISIS oefent echter niet alleen een grote aantrekkingskracht uit op bepaalde groepen moslimjongens, maar ook op sommige moslimmeisjes.
Ook bij hen is seks een belangrijke drijfveer.
Ze dromen van de prins op het witte paard, de islamitische Ché Guevara, die voor hen vecht en waarmee ze daarna keiharde seks kunnen hebben.
50 shades of jihaD. Ook is het spannend om aan het ouderlijk gezag te ontsnappen en met zo’n strijder een jihad-huwelijk te sluiten, een soort van informeel huwelijk waarvoor de toestemming van de ouders niet nodig is.
En het mooiste van alles: als je dappere strijders sneuvelt mag je een nieuwe jihadi.
Thomas Schmidinger zegt het zelf niet in zijn boek, dus doe ik het maar: met een beetje geluk kom je als ISIS-bruid dan ook aan je 72 mannelijke maagden.
Wat momenteel in de Noord-Europese landen en Nederland in het bijzonder als ‘islamkritiek’ wordt gepresenteerd – of dat nu uit het extreemrechtse, het liberaal-seculiere of het linkse kamp stamt – is geen religiekritiek, maar een zwaar van ressentiment vervuld oprakelen van stereotypen, waarmee half-geïnformeerde auteurs vervolgens na het lezen van een enkele tekst hier of daar of door een selectieve en ondeskundige Koranexegese, aan de haal zijn gegaan.
Deze passage bevat geen voetnoten, dus ik weet niet waarop Leezenberg (of toch Schmedinger, maar dat lijkt mij sterk) zich baseert.
Daarnaast worden deze islamcritici niet bij name genoemd, maar worden ze als groep gestereotypeerd en weggezet als ondeskundig.
Een klassieke stroman dus.
Die Machteld Zee in haar boek Heilige identiteiten trouwens ook maakte toen ze het had over de ‘nuttige gelovigen’ die het moslimfundamentalisme zouden verdedigen, zonder dat duidelijk werd wie ze precies bedoelde.
Na het lezen van het boek van Zee ben ik van mening dat zij zeker een half-geïnformeerde islamcritica is die stereotypen over de islam oprakelt, maar zelfs haar naam valt niet in dit citaat.
Wie deze half-geïnformeerde islamcritici zijn blijft dus gissen.
Een gemiste kans.
En een wetenschappelijke publicatie onwaardig.
Jihadisme van Thomas Schmidinger biedt een helder historisch overzicht van de ontwikkeling van de jihadistische ideologie en is in deze beschrijving behoorlijk objectief.
Minder geslaagd is het onderzoek naar Oostenrijkse jihadi’s, pedagogische pietpraat en niet-onderbouwde passages over de situatie in Nederland, maar dat neemt niet weg dat u dit boek zeker moet aanschaffen.

Big History      Brown Cynthia Stokes      Wereldgeschiedenis

In Big history beschrijft de Amerikaanse historica Cynthia Stokes Brown beknopt de gehele evolutie vanaf het ontstaan van het heelal tot vandaag. Het boek kadert in de relatief nieuwe discipline van de big history, die vandaag opgang maakt. In dit soort geschiedschrijving gaat het niet om een verzameling van op zichzelf staande, regionale, nationale of continentale geschiedenissen, maar wel om een globaal historisch verhaal, dat ook rekening houdt met de evolutie van het heelal en van de aarde. Brown wijst er terecht op dat de vijfduizend jaar geschreven geschiedenis maar een miljoenste van de levensduur van de aarde uitmaakt. De auteur stelt dan ook terecht dat we voorbij de geschreven bronnen moeten kijken. In het eerste deel, 'Tijd en ruimte doorgrond', beschrijft de auteur het ontstaan van het heelal en de aarde, het verschijnen van de mens en de periode van het geavanceerd jagen en verzamelen (het paleolithicum). Ze probeert het ontstaan en de evolutie van het heelal en de aarde uit te leggen zonder wetenschappelijke achtergrond, waardoor haar verhaal niet altijd voldoende transparant is. In het tweede deel, 'Tienduizend warme jaren', volgt een chronologisch overzicht van de wereldgeschiedenis vanaf de neolithische landbouwrevolutie. Na hoofdstukken over de vroege landbouw en de vroege steden beschrijft Brown het Afro-Euraziatische netwerk en zijn expansie. Daarna volgen hoofdstukken over de opkomst van de Amerikaanse beschavingen, de 'eerste globalisering' als gevolg van de Europese expansie, en de industrialisering. Het laatste hoofdstuk is zowel een balans als een schets van de toekomst. Hier verlaat de historica haar vakterrein en bewandelt ze het journalistieke pad: ze beschrijft het heden vanuit een ecologische invalshoek. Ze doet dat met veel verve en tegelijk met een zeker voorbehoud. Dit leidt tot een beeld van hoe de dingen zullen verlopen als de mens voortdoet zoals hij nu bezig is. De hele evolutie van heelal, aarde en mens synthetiseren binnen een bestek van een 330-tal bladzijden blijft natuurlijk ambitieus. Dat we Brown hier en daar op onnauwkeurige details betrappen, is onvermijdelijk bij dergelijk project. Maar door de globale invalshoek blijft dit een waardevol boek. Het onderliggende thema is, zoals de auteur zelf in haar inleiding aangeeft, de invloed van de menselijke activiteit op de planeet en vice versa. De lezer krijgt dus veeleer een beeld van de 'bevolkingsaanwas' dan van de ontwikkeling van de mens. De ordening van het boek suggereert verder ook dat het ontstaan en de integratie van de wereldwijde netwerken belangrijke krachtlijnen zijn. De ecologische wisselwerking tussen mens en planeet, en de uitwisseling binnen het Afro-Euraziatische netwerk en tussen de netwerken na de Europese expansie komen echter te weinig uit de verf. Toch is dit werk een verdienstelijke synthesepoging om een big history te schrijven. Interessant is verder dat er na elk hoofdstuk een aantal 'onbeantwoorde vragen' opgeworpen worden, vermoedelijk nog een restant van de cursus waaruit dit boek ontstaan is. Een notenlijst en een uitgebreide bibliografie sluiten het werk

De rafelranden van Europa      van de Wijdeven Ivo      Europese geschiedenis

“In 2014 begon de troonrede voor het eerst sinds jaren met een beschouwing over het buitenlanD. De koning stelde dat geopolitieke ontwikkelingen direct hun weerslag hebben op de Nederlandse samenleving.
Na lange afwezigheid stond geopolitiek weer volop in de aandacht.
[…] Met MH17 werd Nederland plotseling het conflict in Oekraïne ingetrokken” (p.
25).
Het conflict in Oekraïne en de verhouding met Rusland, de verhouding met Turkije, de aanslagen in Parijs en Brussel, de vluchtelingenstroom richting Europa… Het zijn hedendaagse problemen zou je zeggen en toch komen ze in het geschiedenisboek De rafelranden van Europa van Ivo van de Wijdeven aan de orde.
Hij probeert, zoals hij zelf zegt, “de historische context van de nieuwsfeiten van vandaag” te bieden.
En dat is hem in dit boek uitzonderlijk goed gelukt.
Inhoud van het boek Van de Wijdeven is politiek analist bij het Ministerie van Algemene Zaken en historicus.
Het eerste verklaart de breedte van dit boek: over alle huidige (grens)problematieken weet hij een interessant verhaal te vertellen.
Het laatste verklaart de diepte, want behalve een groot aantal onderwerpen, behandelt Van de Wijdeven ook een zeer lange periode die start met de eerste geschreven bronnen.
De buitengrenzen van Europa worden in drie hoofdstukken behandeld met Rusland, het Ottomaanse Rijk en Afrika als titels.
Daarna volgt een vierde hoofdstuk getiteld Europa, waarbij aandacht wordt geschonken aan de interne grenzen en het pad dat heeft geleid naar de huidige Europese Unie.
Het eerste hoofdstuk over Rusland start met de strijd tussen nomadische steppevolkeren en de eerste landbouwers.
Steeds komen de (voorlopers van de) Russen tegenover vijandige buren te staan: de nomadische stammen, het Mongoolse Rijk, Het Pools-Litouws Gemenebest, de Krim-Tataren en ga zo maar door.
Van de Wijdeven ziet in deze geschiedenis de verklaring voor de agressieve houding van Rusland, het land dat de aanval als de beste verdediging is gaan zien.
Heel sterk is de plaatsing van Poetin in een langere ontwikkeling, steunend op dezelfde pijlers van macht als de 19e eeuwse tsaren en later de communistische dictators.
Zo biedt elk hoofdstuk inzicht in de belangrijkste historische ontwikkelingen per gebieD. Het hoofdstuk ‘Het Ottomaanse Rijk’ behandelt behalve dat rijk ook de etnische conflicten op de Balkan, de spanningen tussen verschillende landen en religies in het Midden-Oosten en natuurlijk de opkomst van IS.
In ‘Afrika’ gaat Van de Wijdeven in op de oude Afrikaanse handelsrijken, de kolonisatie en dekolonisatie, de opkomst van de Afrikaanse Oude informatie, nieuwe insteek In het voorwoord stelt Van de Wijdeven zelf dat zijn boek weinig nieuws vertelt en dat de vernieuwing alleen in de opzet zit.
Hoewel dit waar is, voegt die opzet mijns inziens wel degelijk iets toe op geschiedkundig gebieD. Door de vier hoofdstukken, die op verschillende punten overlappen (bijvoorbeeld als het over de Balkan gaat) wordt meer dan ooit duidelijk hoezeer de geschiedenis één geheel van in elkaar hakende verhalen is.
Als het gaat om de verschillende bestuursvormen, uitbreidende rijken en samenwerkingsverbanden door de geschiedenis heen blijkt meer dan eens dat dezelfde problemen, drijfveren en doelen steeds terugkomen.
Ook de conclusie dat veel van de beschreven conflicten in het heden en recente verleden in essentie door Europa zijn veroorzaakt kon mij niet ontgaan.
Het ruwweg tekenen van grenzen door Westerse landen tijdens bijvoorbeeld het Congres van Wenen, in de Sykes-Picotovereenkomst en tijdens de wedloop om Afrika zorgde – en zorgt nog steeds – voor verschrikkelijke etnische, religieuze en culturele conflicten in die gebieden.
Oordeel Er zijn wat kleine kanttekeningen te plaatsen bij het boek.
Zo zijn er af en toe typfouten aan de aandacht ontsnapt en staat er af en toe een zin dubbelop.
Dit zijn echter kleine schoonheidsfoutjes die – zeker in een eerste druk – snel vergeven worden.
Inmiddels is de derde druk al in de maak en wie weet heeft een volgende redactieronde ook deze kleine onvolmaaktheden eruit gevist.
Het boek ziet er verder prachtig uit, met een moderne vormgeving en symbolisch sterke kaft.
De kaart van Europa is in aansprekend felle kleuren uitgevoerd en de afbeelding vervaagt aan de grenzen: zo worden de rafelranden waar Van de Wijdeven het over heeft ook visueel gemaakt.
Voor in het boek staan kaarten van Europa en haar buren in de periode cA. 1000 n.
Chr.
, 1648, 1815, 1914, 1923, 1945-1989 en 2016.
Iedere historicus herkent natuurlijk de grote kantelpunten van de geschiedenis, maar zeker voor de wat minder bekende grensgeschillen zijn de kaarten geen overbodige luxe.
Publiek Altijd blijft Van de Wijdeven op zoek naar verklaringen en legt hij voor de lezer de belangrijkste verbanden bloot.
Het is een beetje alsof je bij een (goede) geschiedenisdocent in de klas zit en dit maakt het boek ook voor de leek toegankelijk.
Toch biedt het ook zeker genoeg diepgang voor de wat meer geïnformeerde lezer.
Van de Wijdevens inzichten en conclusies zijn vaak prachtig, zoals bijvoorbeeld geldt voor de slotalinea in het hoofdstuk over Rusland: “In hun drang om de Russische invloedssfeer te vergroten, leken de Russische machthebbers vaak de sociaaleconomische situatie in eigen land te vergeten.
[…] De Rozenrevolutie in Georgië en de Oranjerevolutie in Oekraïne vormen in dat licht voor Poetin afschrikwekkende voorbeelden.
Zijn grootste angst wordt niet gevormd door invasies van buitenaf, maar door opstanden van binnenuit.
Door in te spelen op de Russische trots en juist de nadruk te leggen op de dreiging vanuit het Westen, probeert Poetin zijn eigen onzekerheid te verbloemen” (p.
96-97).
Tot slot Misschien zullen er lezers zijn die het vierde hoofdstuk minder goed achtten en die de schrijver wat al te pro-Europese Unie vinden.
Naar mijn idee is hij er echter meesterlijk in geslaagd om te tonen hoe een overkoepelende Europese samenwerking gedurende de geschiedenis tegelijkertijd onvermijdelijk en onwaarschijnlijk bleef lijken.
Vanaf het ontstaan van soevereine staten is het machtsevenwicht in Europa van het grootste belang geweest: de Vrede van Westfalen in 1648 zorgde voor een nieuwe manier van werken, gebaseerd op diplomatie en multilaterale afspraken.
Via vredesverdragen, het congresstelsel, het sluiten van de grenzen vóór de Eerste Wereldoorlog en het openen van de grenzen na het Verdrag van Schengen wordt je als lezer richting het nu gevoerD. Kortom, een boek waarin zowel de geschiedenis als de actualiteit aan bod komt en waar je als lezer een stuk wijzer van wordt.

1177 voor Christus      Cline Eric      Wereldgeschiedenis

Alhoewel de titel van het boek dit zou kunnen suggereren is het niet de stelling van de auteur dat precies in 1177 v.
Chr.
een einde kwam aan de beschaving van de Late Bronstijd (in de Egeïsche wereld en het Nabije Oosten).
Zoals de meeste van zijn collega’s situeert ook Cline de ondergang van deze beschaving in de laatste decennia van de twaalfde eeuw zonder daar evenwel met een nauwkeurigheid, waarvoor de bronnen geen basis bieden, een welbepaald jaar mee te verbinden.
Maar als titel doet een jaartal het commercieel natuurlijk altijd goeD. Gelukkig blijft de toegeving aan niet-wetenschappelijke overwegingen beperkt tot de keuze van die aansprekende titel.
Het boek is verder wetenschappelijk stevig onderbouwd zoals overigens verwacht mag worden van de auteur die een erkend vakspecialist is en over de hier behandelde materie al een hele reeks erudiete studies heeft gepubliceerD. Die materie is de ineenstorting van een hele reeks culturen die in de Late Bronstijd (15e-12e eeuw) een hoge bloei hadden gekenD. Omdat alles er op wijst dat die ineenstorting zich vrij abrupt heeft voorgedaan fascineert de vraag naar het hoe en waarom van dit blijkbaar ingrijpend gebeuren.
Deze fascinatie heeft al geleid tot de publicatie van heel wat boeken die zich ook tot een breder publiek dan dit van de vakspecialisten richt.
Ook in ons taalgebied want in 2008 verscheen bij Uitgeverij Het Davidsfonds het, ook in dit tijdschrift besproken, boek van Klaas Vansteenhuyse over dit onderwerp.
Wie geïnteresseerd is in de vraag hoe bloeiende beschavingen blijkbaar in een korte tijdspanne ineen kunnen storten zal in dit boeiend geschreven boek zeker zijn gading vinden.
Centraal in het boek staat de vraag naar de mogelijke oorzaken van deze plotse ineenstorting.
Om die oorzaken op het spoor te komen biedt de auteur in de eerste vier hoofdstukken een overzicht van de ontwikkelingen tijdens de Late BronstijD. Hij ziet dit verhaal als een toneelstuk in vier bedrijven of nog als een detectiveverhaal met onverwachte wendingen, valse sporen en belangrijke aanwijzingen.
Maar om onmiddellijk de aandacht van de lezer te trekken laat hij deze hoofdstukken voorafgaan door een proloog waarin hij op een dramatisch geladen wijze vertelt hoe in 1177 de Egyptische farao Ramses III een in de Egyptische bronnen goed gedocumenteerde overwinning behaalt op de zogenaamde Zeevolken.
In weerwil van deze overwinning die, achteraf bekeken, een pyrrusoverwinning blijkt te zijn geweest, begint dan ook voor het Egyptische rijk dan een periode van neergang.
Elders in de Egeïsche wereld en het Nabije Oosten waren de Zeevolken wel succesvol en brachten ze de daar bloeiende beschavingen ten val en dit had ook voor Egypte dat met die andere culturen in nauwe symbiose leefde, nefaste gevolgen.
In de vier op de proloog volgende hoofdstukken volgen we gang van zaken in de Egeïsche wereld, Egypte en het Nabije Oosten van de 15e tot de 12e eeuw.
Cline reconstrueert die geschiedenis aan de hand van de beschikbare archeologische en geschreven bronnen.
Uit deze laatste brengt de auteur uitvoerige citaten die het relaas verlevendigen en de protagonisten tot leven laten komen.
Om te voorkomen dat de lezer doorheen de vele bomen het bos niet meer zou zien wordt ieder hoofdstuk besloten met enkele alinea’s waarin de hoofdlijnen nog eens worden samengevat.
Dit is beslist geen overbodige luxe want de niet-specialist wordt in het relaas voortdurend geconfronteerd met een massa namen van volkeren, plaatsen en figuren die hem totaal onbekend zijn en een overvloed aan archeologische details waarvan het belang niet onmiddellijk duidelijk is.
In hoofdstuk 5 gaat de auteur dan op zoek naar de oorzaken van de ineenstorting van al die culturen in de loop van de laatste decennia van de twaalfde eeuw.
Na te hebben opgemerkt dat daarover nog steeds geen consensus bestaat (blz.
180) overloopt hij systematisch de totnogtoe naar voor gebrachte oorzaken (aardbevingen, klimaatveranderingen, droogte, hongersnood, binnenlandse opstanden, indringers en het wegvallen van de internationale handel, de centralisatie en de opkomst van de individuele koopman) om te besluiten met de vraag (blz.
197): waren het de Zeevolken en waar gingen ze naartoe? Op die laatste vraag geeft hij een erg genuanceerd antwoord die het belang van de Zeevolken relativeert en dat brengt hem tot de nieuwe vraag of de complexiteitstheorie misschien uitkomst kan bieden.
Maar ook deze vraag wordt met veel nuances beantwoorD. Uiteindelijk is zijn besluit (blz.
217) : Maar zelfs na alles wat erover gezegd is, weten we nog steeds niet wat de precieze oorzaak (of combinatie van oorzaken) was van de ineenstorting van de beschavingen in de Egeïsche wereld en het oostelijk Middellandse Zeegebied, waarmee de late bronstijd overging in de ijzertijd; we weten zelfs niet zeker waar de Zeevolken vandaan kwamen of wat hen dreef.
Over de betekenis van het jaar 1177 schrijft hij enkele alinea’s verder: Maar we zagen al dat het eind van de late bronstijd niet een gebeurtenis was die op één bepaald jaar kan worden vastgepind; het was een proces dat tientallen jaren, misschien zelfs een eeuw in beslag nam.
Intussen springt één jaar eruit: .
...1177 v.
Chr.
; dit jaartal is representatief voor de hele ineenstorting.
Dit was het jaar waarin de Zeevolken .
...voor de tweede maal dood en verderf kwamen zaaien in de regio.
Het was het jaar waarin grote veld- en zeeslagen werden geleverd in de Nijldelta, een jaar waarin Egypte vocht om te overleven, en waarin sommige van de ambitieuze beschavingen van de bronstijd al met een daverende klap aan hun eind waren gekomen.

Beschavingen botsen niet      Heirman Mark      Filosofie

Kunnen beschavingen botsen? Nee, betoogt de Vlaamse filosoof Mark Heirman.
In zijn recente boek veegt hij de visie van Samuel Huntington dan ook resoluut van tafel.
Heirman maakt een duidelijk onderscheid tussen cultuur en beschaving.
‘Een cultuur is wat volken van elkaar onderscheidt, een beschaving wat hen verenigt’.
door Dirk Verhofstadt Tien jaar geleden publiceerde professor Samuel Huntington zijn ophefmakende boek ‘The Clash of Civilizations’ waarin hij een quasi-apocalyptische botsing tussen de diverse beschavingen in de wereld voorspelde.
De liberaal democratische en kosmopolitische cultuur, die Huntington de ‘Davoscultuur’ noemde, werd volgens hem slechts gedeeld door één procent van de wereldbevolking en kon dus amper een wereldcultuur worden genoemD. Zelfs de massale verspreiding van westerse consumptiegoederen, het feit dat mediagroepen in westerse handen kwamen en het algemeen gebruik van de Engelse taal kon daar iets aan veranderen.
Steeds meer landen moderniseerden wel, maar dit was volgens Huntington niet hetzelfde als een toenemende verwestersing.
De religieuze opstoot die we sinds het ineenstorten van de oude ideologieën meemaakten, werd gedragen door brede volksmassa’s die in de ideeën van hun leiders meer zekerheid voelen dan in de ‘moderne waarden’.
Sinds 11 september 2001 delen steeds meer intellectuelen Samuel Huntingtons pessimistische visie en wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste neoconservatieve ideologen van onze tijD. Explosieve tegenstelling De botsing van beschavingen lijkt vanuit dit standpunt bezien intussen nog toegenomen.
Niet alleen door de oorlog in Irak, de spanningen met Iran, het voortdurende conflict in het Midden-Oosten en de felle protesten tegen de Deense cartoons, maar nog meer door de economische opmars van China en India en de schijnbare wederopstanding van Rusland onder Poetin.
De globalisering brengt onrust mee; met name Europa en de Verenigde Staten komen onder druk te staan van de nieuwe concurrenten op de wereldmarkt.
Het stemt heel wat westerse intellectuelen pessimistisch.
Hedendaagse auteurs zoals Roger Scruton, John Gray en Ad Verbrugge hebben het zelfs over het verval van godsdienst en traditie in het Westen en daarmee het einde van de beschaving.
Daarmee sluiten ze aan bij Oswald Spengler en zijn ‘Der Untergang des Abendlandes’.
De vraag is of het uitgangspunt wel juist is en of beschavingen überhaupt kunnen botsen? De Vlaamse filosoof Mark Heirman meent van niet en schreef hierover een erudiet boek met de titel ‘Beschavingen botsen niet’.
Het vormt de kroon op zijn werk van het afgelopen decennium – een reeks van twaalf boeiende boeken over het jodendom, het christendom en de islam, de ontwikkeling van Afrika, Europa en Amerika, en andere aspecten van de internationale politiek.
Heirman maakt een duidelijk onderscheid tussen cultuur en beschaving.
‘Een cultuur is wat volken van elkaar onderscheidt, een beschaving wat hen verenigt,’ zo schrijft hi J. Een beschaving legt niet zozeer regels op, maar maakt wel duidelijk wat niet meer geduld wordt in een ‘beschaafde’ samenleving, zoals slavernij, de doodstraf, discriminatie en gewelD. Door de universele aspiraties van deze verboden zou men zelfs kunnen stellen dat er maar één soort beschaving mogelijk is tegenover vele diverse culturen.
Nieuw is die stelling niet.
Johann Herder had in de achttiende eeuw reeds het verschil benadrukt tussen ‘Kultur’ en ‘Zivilisation’.
Alleen loofde de Duitse dichter juist het unieke karakter van nationale culturen en verwierp hij het universalisme van zijn tijdsgenoot Kant.
Ook de Duitse cultuurfilosoof Oswald Spengler zag cultuur en beschaving als twee tegengestelde polen en omschreef cultuur als ‘de ziel van het volk’, een na te streven hoger niveau, terwijl beschaving voor hem een zielloos eindpunt betekende.
Met zijn stelling en deze voorbeelden legt Heirman heel scherp de explosieve tegenstelling bloot tussen de status-quo van de cultuur en de dynamiek van de beschaving die nog het meest zichtbaar wordt in de relatie tussen stad en plattelanD. Of anders gezegd, het gaat hier om een regelrechte botsing tussen conservatisme en progressiviteit.
‘Als een cultuur zich in zekere zin vernieuwt, wil ze terug naar haar bron, zelfs als een cultuur daartoe alles moet opblazen wat een beschaving over haar heeft uitgestort’, zo schrijft de auteur.
Dat zagen we nog in 2001 toen de Afghaanse Taliban de twee boeddhabeelden bij Bamiyan opbliezen omdat ze strijdig waren met de islamitische leer.
Volgens de auteur is die culturele weerstand tegen een opkomende beschaving niet zo verwonderlijk omdat mensen zich steeds meer verbonden voelen met hun eigen cultuur dan met een wereldomvattende beschaving.
Op het eerste gezicht lijkt dit te kloppen gezien de manier waarop de islamitische wereld zich afzet tegen de westerse beschaving, China en India hun economische plaats in de wereld veroveren, en antiglobalisten zich afzetten tegen de alomtegenwoordigheid van multinationale merken.
Maar wie dieper graaft, merkt dat de beschavingstendens de afgelopen decennia met volle kracht doorzet in bijna alle landen van de werelD. Noord-Korea lijkt nog de enige uitzondering.
Dat komt door toenemende communicatie en het besef in steeds meer landen dat bepaalde praktijken ‘onmenselijk’ zijn.
De oprichting van het Internationaal Strafhof in Den Haag is daar een sprekend voorbeeld van, alhoewel enkele landen, zoals de VS, weigeren er aan mee te werken.
Nieuwe lichtpunten Maar is de toenemende secularisering in het Westen dan geen bewijs van het tegendeel? Zo noemde de Vlaamse filosoof Gerard Bodifée een menselijke cultuur zonder religie nog ondenkbaar.
Voor sommige culturen is dat ongetwijfeld zo, maar dat maakt een beschaving juist zo aantrekkelijk.
Heirman gaat nog een stap verder en wijst er terecht op dat religies – met hun aantrekkelijke mythe van het hiernamaals – gelovigen kunnen aanzetten tot de grootste misdaden.
Hij verwijst naar de zeeslag bij Lepanto in 1571 tussen Turken en christenen als een botsing van religies, maar niet van beschavingen.
En ook nadien gebeurden de meeste oorlogen niet zozeer tussen beschavingen, maar tussen mensen en volkeren met diverse religieuze overtuigingen.
De geschiedenis toont aan dat zich veel meer oorlogen voordeden binnen eenzelfde beschaving dan tussen beschavingen onderling, waarmee Heirman Huntingtons visie finaal van tafel veegt.
Het brengt Heirman ook tot de opvallende conclusie dat ‘religie een machtige motor (is) van culturele identiteit, maar tegelijk een splijtzwam die volken en culturen tegen elkaar uitspeelt en die elke beschaving fataal kan worden’.
Maar hoe zit het dan met het begrip ‘westerse beschaving’? Is die beschaving niet gestoeld op het christendom? Neen, zo oordeelt Heirman, de westerse beschaving heeft vele wortels, niet alleen judeo-christelijke, maar ook Griekse, Romeinse, Keltische, Germaanse en zelfs Arabische.
En dat, zo stelt de auteur, is het unieke van een beschaving.
Het omvat juist uiterst verschillende culturen, religies en tradities.
Als er al iets typisch is aan de moderne westerse beschaving dan zijn het juist de seculiere principes van de scheiding van kerk en staat, de scheiding der machten, de gelijkwaardigheid van elke mens en het recht op zelfbeschikking, maar die principes zijn nog maar twee eeuwen ouD. Historici die ons huidige beschavingspeil als het resultaat van een lineaire historische ontwikkeling beschouwen, vergissen zich.
Vanaf de vijfde eeuw zonk het gekerstende Westen in een diepe duisternis waarin dogma’s belangrijker waren dan empirische vaststellingen en menselijk geluk.
Een soort ‘christelijke beschaving’ dus.
Pas duizend jaar later zorgde de seculiere pursuit of happinessvoor nieuwe lichtpunten, een ongekende dynamiek, en zo voor de moderne westerse beschaving.
Ontwikkeling van de rechtsstaat Heirmans visie is niet alleen boeiend, maar biedt ook hoopvolle perspectieven.
Vroeger leefde amper tien procent van de wereldbevolking in steden, in 2000 was dat reeds de helft, en dat aantal lijkt alleen nog maar toe te nemen.
Dat is slecht nieuws voor de drie monotheïstische godsdiensten die zich in hun teksten afkeerden van de steden.
Denk aan de verwijzing in Jesaja naar de stad Babylon als ‘de grote hoer’.
Steden waren het werk van de duivel.
Het waren ook centra van onderwijs, wetenschap en techniek, drie ontwikkelingen die de godsdiensten met lede ogen ondergingen en zelfs vurig bekampten omdat ze ervoor zorgden dat de mens kritisch stond tegenover hun dogmatisme.
Culturen en religies hebben zowat alle moderne ontwikkelingen proberen tegen te houden, maar Heirman wijst er fijntjes op dat wat ooit ontdekt en uitgevonden werd, nooit helemaal ongedaan kan worden.
Opnieuw een optimistische gedachte die spoort met de nieuwsgierigheid van bijvoorbeeld jonge Iraniërs en Chinezen naar wat er gebeurt in de rest van de wereld, terwijl hun regeringen er alles aan doen om internet en televisie aan banden te leggen.
Het betekent eveneens dat beschavingstendensen uiteindelijk elke religieuze en culturele grens overschrijden en automatisch leiden naar een universele attitude.
De eeuwenoude Boeddhabeelden in Bamiyan (Afghanistan) werden door de Taliban in 2001 opgeblazen.
Maar hoe zit het dan met Auschwitz en de Goelag? Het bewijs dat techniek en wetenschap niet waardevrij zijn maar in handen van fanatici kunnen leiden tot de meest gruwelijke zaken.
Mensen hebben techniek nodig, maar ook de morele kracht om deze te temperen.
Vandaar het belang van universele idealen die geen staat, volk, cultuur of religie centraal stellen, maar alleen de autonome mens en zijn waardigheiD. Idealen en waarden die de uniciteit van elke mens erkennen en die, overeenkomstig Kant, de mens niet als een middel maar als een doel beschouwen.
En juist de ontwikkeling van de rechtstaat maakt de afdwingbaarheid van dergelijke waarden mogelijk en beschermt de mens tegen dictatuur en willekeur.
Daarvoor is een staat nodig.
En zelfs Fukuyama erkende in 2004 dat een verzwakte of afwezige staat nog erger was dan een al te sterke staat.
De rechtstaat is waarschijnlijk het belangrijkste instrument van een beschaving.
En tegelijk moeten we via de wetenschap onze wereld proberen beter te begrijpen en oplossingen zoeken voor problemen die zich voordoen.
Zoals voor de tsunami eind 2004.
‘Zelfs een catastrofe leert de moderne westerling hooguit wat hij nog niet kan, niet wat hij nooit zal kunnen’, is ook een optimistische boodschap van Heirman.
Het alternatief is namelijk berusting en onderwerping zoals bepleit door sommige christelijke leiders in de Verenigde Staten die na de aanvallen van 11 september stelden dat dit een straf van God was vanwege het morele verval in hun lanD. Zoals ook de jezuïeten beweerden na de aardbeving in Lissabon in 1755.
Kinderen van de Verlichting Beschavingen worden, in tegenstelling tot wat Huntington beweert, zelden bedreigd door andere beschavingen.
Natuurlijk waren er altijd schrijvers en denkers die de beschaving principieel afwezen zoals Marx, Nietzsche en Heidegger.
En er waren ontsporingen zoals de Russische en Chinese revolutie die de auteur ‘bastaardkinderen’ van de Verlichting noemt.
Maar daar vergist hij zich in.
Het communisme en het nazisme streefden geen beschaving van vrije mensen na, maar juist een complete duisternis waarin alleen de leiders een toorts hadden om de massa’s op het pad te zetten naar de totale morele destructie.
Hun doel was niet de mens ‘op te tillen tot het goddelijke’, zoals Pico della Mirandola hoopte, maar om hem neer te slaan tot het meest dierlijke.
Communisme en nazisme zijn geen kinderen van de Verlichting omdat ze tegengesteld zijn aan de drie essentiële kenmerken ervan: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheiD. Alleen het kritisch rationalisme komt tegemoet aan de principes van de Verlichting en die staan lijnrecht tegenover het traditionalisme, het conservatisme en het botte racisme van de twintigste-eeuwse despoten.
Heirman ziet drie periodes in de Verlichting.
De tweede helft van de achttiende eeuw, de Belle Epoque tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw en de periode na de Tweede Wereldoorlog tot pakweg 1973.
De omwentelingen van 1968 ziet hij reeds als een ondergraving van de welvaartstaat door de romantiek.
Nu wacht hij op een vierde adem van het vooruitgangsoptimisme.
Die strakke opdeling klopt niet helemaal.
In tal van landen – ook in de meest afgesloten – is de geest van het individualisme en de vooruitgang definitief uit de fles.
De reactionaire oprispingen ogen misschien wel spectaculair, maar wereldwijd beseffen steeds meer mensen de waarde van de beschaving.
Dat de weg naar de universele liberale democratie nog niet wijd open ligt klopt, dat niet weg dat de vooruitgang onomkeerbaar is.
De auteur beschrijft zelf hoe het wereldbeeld van mensen van het begin van de twintigste eeuw verschilde van dat van huidige generaties.
‘Er zijn geen afstanden meer,’ zo schrijft Heirman en dat klopt ook.
Net de toenemende communicatie en kennis maakt dat de gesloten geest, het platteland, in feite verdwijnt en plaats maakt voor de openheid en verscheidenheid van de universele staD. Een wereldstad waarin diverse culturen en religies hun plaats hebben, maar waar de beschaving boven staat, en elk individu zijn eigen idee mag vormen en gang kan gaan voorzover hij de rechten en vrijheden van anderen niet aantast.
Universele seculiere moraal Het overgrote deel van de voorbije oorlogen gebeurde niet tussen beschavingen, maar wel tussen staten en culturen van eenzelfde beschaving.
Tegenover ‘God save the queen’ stond gedurende de oorlog ’ Gott mit uns’.
Culturen willen niet méér beschaving maar juist minder.
De omstreden theoloog Hans Küng stelde dat geen enkele religie een andere van een gemeenschappelijk waardestelsel kan overtuigen en pleit voor een oecumenisch en interreligieus perspectief.
Dat is al te optimistisch.
Religies zullen juist door hun dogmatische uitgangspunten moeilijk een gemeenschappelijke morele code kunnen vinden.
Het enige alternatief lijkt me dan ook een ‘universele seculiere moraal’ als basis voor een soort wereldomspannende beschaving.
In die zin is de visie van Huntington dat een beschaving ‘een cultuur met een hoofdletter is’ verkeerD. ‘Als beschavingen een centrale kern hebben, ligt die in de toekomst, niet in het verleden’, aldus Heirman.
Daarmee volgt de auteur dezelfde lijn als Kant met zijn pleidooi voor een eeuwige vrede.
Vroeger konden staten hun grenzen nog hermetisch sluiten, maar dat is nu (gelukkig) onmogelijk.
Dankzij onderwijs, technologie en wetenschap zijn we op weg naar een eerste echt universele beschaving, en daar kunnen we als wereldburgers alleen maar blij om zijn.
‘Er is geen beschaving zonder open grenzen in tijd en ruimte’, aldus de auteur, en hij heeft gelijk.
Het toont ook aan dat diegenen die de grenzen voor vreemdelingen, andere culturen en religies willen sluiten uiteindelijk ook de doodsteek geven aan de beschaving waarin we in het Westen leven.
Het boek van Heirman vormt niet alleen waarschuwing voor allerlei vormen van culturele en religieuze onverdraagzaamheid, maar wijst ook de enige weg om een vreedzaam samenleven tussen mensen met diverse overtuigingen mogelijk te maken.
We hebben meer behoefte aan beschaving en minder aan reactionaire en conservatieve ideeën van vermeende ‘eigenheid’, ‘zuiverheid’ en ‘volksverbondenheid’.
Pas als we dit conservatisme kunnen doorbreken, is er hoop op een ‘eeuwige vrede’ zoals ooit nagestreefd door de vader van de Verlichting: Kant.

De macht van de traditie      Burgersdijk Diederik      Romeinse geschiedenis

In De macht van de traditie behandelt Diederik Burgersdijk de manier waarop Constantijn de Grote zijn revolutionaire keizerschap baseerde op dat van de eerste keizer van het Romeinse rijk, Augustus.
Diens beschermgod Apollo, de lichtgod, stond model voor veel andere schutsgoden als Aurelianusâ?? Sol, de oosterse zonnegod, en uiteindelijk ook voor Constantijns eigen Christus, de vredevorst die tijdens Augustusâ?? regering geboren werD. Constantijns regeerperiode werd beheerst door twee tegengestelde krachten: de aanhang van het traditionele klassieke pantheon en het oprukkende christendom.
Constantijn weifelde maar koos uiteindelijk overtuigd voor de god die zijn concurrenten ver zou overvleugelen.
Bij de beschrijving van dit historische proces maakt de auteur gebruik van niet eerder voor Nederlands publiek ontsloten bronnen, waaronder de toespraken die heidense redenaars tot de christelijke keizer richtten.
Zo ontstaat een helder beeld van de beslissende krachten die het christendom over het heidendom deden zegevieren.

De oplossing      Tepperman Jonathan      Maatschappij

De wereld is in verval, grote problemen als terrorisme en ongelijkheid nemen alleen maar toe, en niemand kan er iets aan doen.
Dit gevoel, door velen ervaren, is onterecht, stelt de Canadees-Amerikaanse auteur Jonathan Tepperman.
Aan de hand van tien voorbeelden van over de hele wereld schetst hij in zijn boek De oplossing, dat deze week in het Nederlands verscheen, hoe zelfs de grootste problemen op te lossen zijn.
Tepperman beschrijft onder andere hoe Canada het immigratieprobleem heeft opgelost, hoe Brazilië de extreme ongelijkheid in het land heeft aangepakt, hoe Singapore corruptie uitroeide en hoe Zuid-Korea zorgt dat de economie blijft groeien.
‘Een aantal van die voorbeelden kunnen andere landen gemakkelijk overnemen’, zegt Tepperman (45) in zijn werkkamer in het statige pand van zijn werkgever, de buitenlanddenktank Council on Foreign Relations in New York.
‘In andere gevallen is de aanpak niet één op één over te nemen, maar zijn er nog steeds lessen te trekken.
’ Neem Canada: daar is niet gezinshereniging de kern van het immigratiebeleid, zoals in de VS en West-Europa, maar economische noodzaak, vertelt Tepperman.
‘Iedereen die zich aanmeldt, wordt gescreend op een aantal criteria, zoals taal, opleiding, ervaring, en vooral: komen je vaardigheden overeen met wat Canada nodig heeft? Dat is een veel rationelere aanpak dan gezinshereniging, een benadering die vooral op emotie is gebaseerD.’ Die aanpak stamt uit de jaren zestig, toen de regering van premier Pierre Trudeau — de vader van de huidige regeringsleider Justin Trudeau — besloot om niet-blanke immigranten het land in te halen, omdat de sterk groeiende economie arbeidskrachten nodig haD. Dat ging gepaard met uitgebreide integratieprogramma’s én een campagne waarin de overheid benadrukte dat Canada een multicultureel land was.
De bevolking, die zich aanvankelijk verzette tegen de komst van 'nieuwe' immigranten, accepteerde uiteindelijk het nieuwe beleiD. Europese landen kunnen de Canadese aanpak toch niet zomaar overnemen? ‘Multicultureel is in Europa een vies woord geworden.
Wat wel kan, is de economische invalshoek overnemen.
De samenstelling van de migrantenstroom zou dan drastisch veranderen.
Ik zie daar geen serieuze bezwaren tegen.
Alleen vluchtelingen zijn een categorie apart, maar behalve misschien in Duitsland zijn zij nog altijd een relatief kleine groep.
’ Een ander groot probleem: terrorisme en de radicale islam.
Wat kunnen we leren van Indonesië? ‘De dictatuur van Soeharto ligt daar nog vers in het geheugen, en de huidige, democratische leiders weten: repressie leidt alleen maar tot meer extremisme.
Dat leidt tot een hard, maar zorgvuldig optreden.
Er worden geen verdachten opgepakt zonder bewijs, processen worden in het openbaar gevoerd, en Indonesië doet veel aan deradicalisering van veroordeelden, in plaats van ze op te sluiten in zoiets als Guantanamo Bay.
Zo ontnam Indonesië de extremisten een heel krachtig pr-wapen.
Ze konden niet meer zeggen: wij worden onderdrukt, de bevolking ook, en wij vertegenwoordigen alle onderdrukten.
Vergelijk dat met de VS, die na de aanslagen van 11 september hebben gemarchandeerd met de rechtsstaat en medewerking kregen van veel Europese landen.
Repressieve regimes konden voortaan zeggen: we doen alleen maar wat de Amerikanen ook doen.
Dat gaf de terroristen volop nieuwe "recruiting tools".
’ ‘Europa kan leren van de manier waarop Canada immigranten selecteert’ U beschrijft hoe Brazilië de enorme inkomensongelijkheid heeft bestreden door geld uit te delen aan de armsten.
‘Dat heeft geweldig gewerkt.
In tien jaar tijd zijn veertig miljoen mensen de armoede ontstegen, en het heeft maar 0,5% van het bbp gekost.
Het programma is ingevoerd door president LulA. Hij is een socialist, maar heeft leentjebuur gespeeld bij de neoliberale econoom Milton Friedman, die als eerste het uitdelen van contant geld heeft bepleit.
Dat hebben de leiders over wie ik schrijf gemeen: ze zijn grenzeloos pragmatisch, hechten totaal niet aan ideologie.
Zoals een medewerker van Michael Bloomberg, voormalig burgemeester van New York, het omschreef: zoek de beste oplossing voor een probleem, "and don’t let all the other shit get in the way".
’ Een variant op wat Brazilië heeft gedaan is een basisinkomen invoeren.
Kan dat werken? ‘New York heeft geprobeerd zoiets in te voeren, maar hier is er veel meer geld nodig om iemands leven te verbeteren.
In Brazilië was de gemiddelde uitkering honderd dollar per maanD. In een westers land wordt dat veel duurder.
’ Problemen zo goed mogelijk oplossen, is dat niet gewoon wat politici horen te doen? ‘Ja, maar politici hebben een hekel aan risico nemen.
Je eigen partij of je kiezers trotseren is heel riskant.
Een ander probleem is dat grote hervormingen meestal pas op langere termijn resultaat opleveren, als de termijn van de verantwoordelijke politicus allang voorbij is.
’ Hoeveel moeilijker wordt dat met de wereldwijde opkomst van het populisme? ‘De beste manier om populisten de wind uit de zeilen te nemen, is de problemen van een land oplossen.
Het is geen toeval dat Canada met zijn afwijkende benadering van de immigratiekwestie het enige westerse land zonder populistische beweging is.
Serieuze politici met een overtuigende agenda die daadwerkelijk oplossingen biedt, kunnen best de verkiezingen winnen.
' Silicon Valley denkt dat technologie de grote problemen van de wereld gaat oplossen.
In uw boek speelt technologie nauwelijks een rol.
‘In Silicon Valley vinden veel mensen dat de overheid niet in staat is om wat dan ook op te lossen, en dat we techbedrijven nodig hebben om de wereld te redden.
Ik stel daartegenover dat overheden tot heel veel in staat zijn, mits je politici hebt met voldoende toewijding, moed en hersens.
Er is een lange lijst met redenen waarom dat beter is dan alles aan de private sector over te dragen.
’ Geen van de succesverhalen in uw boek komt uit EuropA. Moeten we ons zorgen maken? ‘Ik had een hoofdstuk kunnen schrijven over ‘flexicurity’, de Deense arbeidsmarkthervorming waarbij een soepel ontslagrecht wordt gekoppeld aan goede ondersteuning van werklozen.
Dat gezegd zijnde: dit is geen geweldige tijd voor EuropA. Daar staat tegenover dat Europa wel heel goed is in doormodderen.
Neem de brexit: ik ben ervan overtuigd dat er uiteindelijk een oplossing wordt gevonden die goed is voor iedereen.
Er is geen reden dat Europa in de toekomst niet meer kan bloeien.
’ Uiteindelijk gaat uw boek over leiderschap.
‘Ik besluit het boek met vijf leiderschapslessen, die evenzeer toepasbaar zijn bij het bestuur van een land als bijvoorbeeld in het bedrijfsleven.
Pragmatisme is er een van.
Een andere les: omarm crises.
Voor de meeste landen waar ik over schrijf, geldt dat de redding kwam op een moment van diepe crisis.
Verder moet een leider niet alleen het juiste beleid kunnen formuleren, maar het ook weten te verkopen.
’ Wie van de leiders die u heeft gesproken, heeft de meeste indruk op u gemaakt? ‘Lula zit nu in grote problemen door mogelijke betrokkenheid bij het Braziliaanse corruptieschandaal, maar toen ik hem twee jaar geleden sprak, voelde ik dat ik in de nabijheid was van een politicus van wereldklasse.
Hij gebruikt zijn hele lichaam om zijn boodschap over te brengen.
We zaten naast elkaar.
Eerst tikte hij op mijn onderarm om zijn woorden kracht bij te zetten, later begon hij in mijn bovenarm te knijpen, en het draaide erop uit dat ik een kwartier lang hand in hand zat met de voormalige leider van een van de grootste landen ter werelD. Dat was ongemakkelijk en verleidelijk tegelijkertijD. Het liet goed zien hoe overtuigend hij kan zijn.

Midden in de revolutie      Rappaport Helen      Russische geschiedenis

In 2017 is het honderd jaar geleden dat de Russische Revolutie losbarstte.
Helen Rappaport beschrijft de voorgeschiedenis en de plotselinge ontbranding van de Revolutie aan de hand van brieven en dagboekfragmenten van buitenlanders die zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevonden, maar daardoor wel getuige waren van een van de meest ingrijpende gebeurtenissen van de 20ste eeuw.
Van de eerste opstand in februari 1917 tot aan Lenins bolsjewistische coup in oktober was het chaos in PetrograD. Britten, Fransen, Amerikanen en andere buitenlanders vulden de hotels, clubs, bars en ambassades in en rond de chique Nevski Prospekt, het hart van het ‘rode gekkenhuis’.
Veel van het meest dramatische oproer vond plaats in de buurt van deze straat.
Buitenlandse diplomaten, militair attachés en hun echtgenotes, gouvernantes, journalisten, zakenmannen, bankiers, verpleegsters en expatsocialisten zagen het met eigen ogen gebeuren, voor hun voordeur.
In hun dagboeken en brieven aan het thuisfront gaven zij, ieder vanuit zijn of haar eigen perspectief, levendige beschrijvingen van wat zij om zich heen zagen.
Onder hen bijvoorbeeld de Engelse verpleegster die de Titanic overleefde en vervolgens in Petrograd terechtkwam en de zwarte bediende van de Amerikaanse ambassadeur die net vanuit het Amerikaanse Zuiden was aangekomen.
Ook aanwezig was Emmeline Pankhurst, de leidster van de Engelse suffragettes.
Zij was in Petrograd om het onverwoestbare Vrouwen Doodsbataljon van Maria Bochkareva te ontmoeten.
Hun verhalen illustreren Rappaports unieke, meeslepende en belangrijke boek.
Het boek ‘Midden in de revolutie’ door Helen Rappaport is op het eerste gezicht een vreemd boek dat zich tot doel lijkt te stellen om de revolutionaire gebeurtenissen van 1917 in Petrograd af te doen als zaken die nooit hadden mogen gebeuren.
Het uitgangspunt is opmerkelijk: Engelse en Amerikaanse expats die als diplomaten, journalisten, … toevallig in Petrograd zijn ten tijde van de revolutie.
De mensen die wel midden in de revolutie staan, blijven naamloos en worden doorheen het boek consequent ingedeeld bij de groep van het “gepeupel.
” Op de achterflap van het boek wordt de vooringenomen positie eerlijk meegedeeld: “Helen Rappaport zet je midden op de Nevski Prospekt en je voelt en hoort de revolutie om je heen, net als de groep mensen die opeens opgesloten zat in een ‘rood gekkenhuis.
’” Recensie door Geert Cool Wie meer wil weten over hoe de revolutie ontwikkelde, kan beter iets anders lezen.
Trotski’s Geschiedenis van de Russische Revolutie bijvoorbeelD. Maar voor de liefhebbers heeft ook dit boek wel iets te bieden.
Het is namelijk nuttig om te weten hoe de overkant, de elite, tegenover de revolutionaire gebeurtenissen stonD. Door te werken met ooggetuigen en dagboekfragmenten bevat het boek ‘Midden in de revolutie’ ongewild ook enkele argumenten tegen hedendaagse verdraaiingen van de geschiedenis.
Vaak wordt de Februarirevolutie, die het tsarisme omverwierp, voorgesteld als een vreedzame revolutie van burgerlijk-liberale krachten, terwijl de Oktoberrevolutie een staatsgreep van de bolsjewieken was.
In dit boek wordt duidelijk dat dit cliché niet opgaat.
De auteur heeft meerdere hoofdstukken nodig om de bloedige gebeurtenissen van februari te omschrijven waaruit blijkt dat deze opstand van onderuit een woede-uitbarsting was die nog zocht naar een politieke vertegenwoordiging.
Het aantal pagina’s dat aan de Oktoberrevolutie wordt besteed, is veel beperkter.
De titel van één van de hoofdstukken vat samen hoe dat komt: “Toen we wakker werden, bleek de stad in handen te zijn van de bolsjewieken.
” Rappaport voegt eraan toe: “Voor de mensen die de strijd, die in wezen geconcentreerd was geweest in het Winterpaleis, niet van dichtbij hadden meegemaakt, was 25 oktober een dag als alle andere geweest.
” De auteur probeert nog om de bolsjewieken verantwoordelijk te stellen voor het geweld in de Julidagen waarbij ze vergeet om te vermelden dat de bolsjewistische leiders een opstand in juli prematuur vonden, maar de acties niet konden stoppen waardoor ze er maar aan deelnamen.
De daaropvolgende repressie en lastercampagne tegen de bolsjewieken wordt kritiekloos overgenomen.
Het wel erg magere in kaart gezette ‘bewijs’ dat moest aantonen dat Lenin een Duitse spion was, wordt zomaar en zonder rechtzetting overgenomen in dit boek.
Wat verder wordt Trotski omschreven aan de hand van zijn “duivelse manier van doen.
” Volgens een Amerikaanse expat was Trotski “de koning van de volksmenners”, iemand die “zelfs op een kerkhof nog een oproer kan veroorzaken.
” De expat vergeet erbij te vermelden dat het om het kerkhof van het kapitalisme ging.
Waar Rappaport de Februarirevolutie eerst als een bijzonder gewelddadig gebeuren neerzet, is deze revolutie tegen juli van hetzelfde jaar 1917 in de ooggetuigenissen al een revolutie voor democratische vrijheden geworden: een revolutie “voor vrijheid, gelijkheid en broederschap” die bedreigd wordt door de hardvochtige bolsjewieken.
Wat er veranderde in de tussentijd komt enkel tussen de regels aan bod in het boek van Rappaport.
De Voorlopige Regering die na de Februarirevolutie gevormd werd, liep mijlenver achter op het bijzonder snel ontwikkelende bewustzijn van de massa’s.
De nieuwe bewindvoerders kwamen uit dezelfde oude kringen.
De buitenlandse diplomaten probeerden daar overigens op in te spelen.
Waar ze voorheen kritiekloos aan tafel schoven bij de tsaar, zoeken en vinden ze nu makkelijk toegang tot de nieuwe bewindvoerders.
Het overbrengen van enkele sociaaldemocraten en progressieven uit eigen land moet dit nog makkelijker maken.
Ze kwamen van een kale reis terug: de massa’s herkenden in hen dezelfde bourgeois waartegen ze in opstand kwamen.
Als inschatting van de West-Europese sociaaldemocratie kon dit tellen.
Doorheen het boek blijkt hoe de buitenlandse diplomaten en journalisten in grote mate sympathie hadden voor de opeenvolgende burgerlijke regimes: eerst voor de tsaar en nadien voor de Voorlopige Regering.
Om het geheel een beetje in balans te houden, komen ook John Reed en Louise Bryant op het einde van het boek aan boD. Deze Amerikaanse journalisten sympathiseerden met de bolsjewieken, John Reed schreef nadien ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’, een uitstekend werk over de Oktoberrevolutie dat door Rappaport neerbuigend een “uitputtend” en een “opgeblazen” relaas wordt genoemD. Er wordt nergens in het boek ingegaan op de redenen voor het sociaal verval en de enorme woede onder ‘het gepeupel.
’ Indirect komt dit aan bod in de beschrijvingen van de tekorten en de moeilijke toegang tot voedsel waar zelfs de buitenlanders door getroffen worden in hun chique hotels.
De brede betrokkenheid bij de revolutionaire ontwikkelingen ontdekken we aan de hand van de klachten over het stakende hotelpersoneel waardoor er geen kelners zijn en de kamers niet opgedekt worden.
De diplomaten staan bijzonder ver van het gepeupel en hopen vooral op een stabiel regime dat de oorlog verderzet.
Als de tsaar daar niet toe in staat was, dan moet de Voorlopige Regering het maar proberen en als ook die geen stabiliteit en rust kan brengen, wordt uitgekeken naar een militaire dictatuur.
Zo trekt Emmeline Pankhurst van de Engelse suffragettenbeweging naar Petrograd om de vrouwen ervan te overtuigen om de oorlog door te zetten.
In de zomer van 1917 was Pankhurst voorstander van een harde militaire dictatuur onder leiding van generaal Kornilov.
Tal van andere expats in Petrograd, waaronder ambassadeurs en diplomaten, delen haar mening.
Een dokter vatte zijn standpunt als volgt samen: “Door de wijdverspreide luiheid, die ze als vrijheid beschouwen, zijn ze zo verslapt dat alleen intens lijden ze weer bij zinnen kan brengen.
” Tot daar dus de mythe van de ‘democratische revolutie’ in februari die gesteund werd door de Engelsen, Amerikanen, Fransen, … De grote afstand tot het ‘gepeupel’ staat in dit boek in een schril contrast tot de wel erg kleine afstand tot de elite.
De wachtende rijen van hongerige vrouwen zijn grimmig en onrustwekkend, het haastig achtergelaten paleis van de tsaar daarentegen levert bezoekers van het Rode Kruis “ontroerende dingen” op “die aan de tsarenfamilie herinnerden: boeken die opengeslagen op tafel lagen, bladmuziek die nog op de piano stonD.” Een Britse spion die in september een congres bijwoont, is onder de indruk van dit “achterlijk, lomp volk” met “domme gezichten” en een “lege blik.
” De auteur voegt eraan toe dat de ontwikkelde en mondaine spion “zich normaal gesproken nooit zou inlaten” met de “plebejers” op een socialistisch congres.
Uit het boek blijkt dat de spion niet de enige is die zich normaal gezien nooit zou inlaten met gewone mensen.
Bij een aantal journalisten én diplomaten komt een grote sensatiezucht naar voor.
Wie er strijdt en waarom, is minder belangrijk dan de roes van nachtelijke zoektochten naar sensationele verhalen en beelden.
In juli lag de Britse ambassade in de vuurlinie waarop de ambassadeur met zijn naaste medewerkers op het balkon ging staan om alles te bekijken.
De ambassadeur stelde dat het een “spannende ochtend” was, zijn vrouw schreef: “Je had echt bijna het gevoel dat je in de loopgraven aan het front was.
” Het woord “bijna” is daarbij belangrijk: de ontberingen en ellende van de loopgraven hebben de diplomaten uiteraard nooit gekenD. Samengevat: het is een interessant boek om te weten hoe naar de revolutie werd gekeken door mensen die er op zich niets mee te maken hadden en vanuit een bevoorrechte positie doorgaans geen enkele sympathie hadden voor de mensen die echt midden in de revolutie stonden: de werkenden van Petrograd en hun gezinnen.

Israël verdeeld      Lendering Jona      Joodse geschiedenis

Het boek ‘Israël Verdeeld’ van de eigenzinnige oudheidkundige Jona Lendering is een complexe, maar toch lovenswaardige geschiedenis van de gedeelde oorsprong van twee wereldreligies.
Duidelijk wordt in ieder geval dat kerken het geloof in Jezus verkondigen, en zeker niet het geloof van Jezus.
Ondanks dat de kerk ons graag anders doet geloven, is het beslissende moment in de ontstaansgeschiedenis van het christendom niet de geboorte van Jezus.
Ook niet zijn kruisiging of wederopstanding.
Het beslissende historische moment was het jaar 70 na het begin van onze jaartelling, toen Romeinse legers na een langdurige en bloedige oorlog de joodse tempel in Jeruzalem vernietigden.
Op dat moment kwam het oude tempel-jodendom ten einde.
Het rabbijnse jodendom ontstond, zoals we dat anno nu kennen.
De vernietiging van de tempel was ook de aanleiding voor de veelal joodse volgelingen van Jezus van Nazareth om zich als aparte religie te organiseren.
Na dat noodlottige jaar 70 n.
Chr.
groeiden het jonge christendom en het nieuwe rabbijnse jodendom spoedig uit elkaar.
Maar de religies hebben een gedeeld verleden.
En het is precies dit gezamenlijke verleden waar oudheidkundige Jona Lendering zich op richt in zijn boek Israël VerdeelD. Hij bespreekt de periode van grofweg 180 v.
Chr.
tot 70 n.
Chr.
, toen er een heel ander jodendom bestond dan nu.
Het offeren van dieren in de tempel stond daarin nog centraal.
Er was nog geen vaststaande verzameling religieuze teksten, en geen religieuze autoriteit.
Dientengevolge waren allerlei stromingen en sektes met elkaar in discussie over ‘halachische vraagstukken’: hoe te leven volgens de wetten van God? Lendering bespreekt een belangrijke, maar nevelige periode, die veel méér is dan een voorbode van Jezus en het christendom.
‘Kwakhistorici’ vs goede historici Jona Lendering is erop gebrand de methode uit te leggen die oudheidkundigen gebruiken.
Dit onderscheidt echte oudhistorici volgens hem van ‘kwakhistorici’, en weerlegt de bergen onzin over de oudheid die vooral op internet te vinden is.
De materie is complex en omdat Lendering weigert zaken sensationeler te maken dan ze in werkelijkheid zijn, is zijn boek niet altijd even toegankelijk.
Lendering is daar open over.
“Als u een page turner zoekt, is dit niet uw boek”, waarschuwt hij vooraf.
Het vergt inderdaad wat inspanning om Israël Verdeeld te lezen.
De eerste hoofdstukken, die vooral over de politieke ontwikkelingen gaan, zijn – om eerlijk te zijn – gortdroog.
Maar wel van belang: sinds de Makkabeeën het koninkrijk Judea aan het Seleucidische Rijk ontworstelden raakten het land en de religie langzaam verdeelD. Het ambt van hogepriester raakte gecorrumpeerD. Op het moment dat de Romeinen het land in 67 v.
Chr.
annexeerden was elke politieke eenheid ver te zoeken.
Bij veel joden leefde de hoop op een messias die eenheid zou brengen, bij anderen het geloof in de eindtijd: God zou de wereld spoedig ten onder doen gaan.

"

Tegen de kruideniers      Devoldere Luc      Europese geschiedenis

In zijn lange inleiding schrijft Devoldere dat hij zich in dit boek buigt over schrijvers, plekken en inzichten.
Dat bewijst hij, in dit aangename en leerzame boek.
Hij strooit graag met citaten van beroemde grootheden en dat stoort niet.
Ook dit boek bevestigt zijn vier belangrijke thema’s of dada’s: zijn passie voor Italië (met vooral Pasolini en Gramsci, maar zonder Papini!), de bestudering en de evocatie van het kostbare historische verleden (hij maakte een reis naar de restanten van de Muur van Hadrianus, aan de grens tussen Schotland en Engeland), zijn fascinatie voor grenzen en grensgebieden (zie zijn stuk over de Italiaan Claudio Magris die uit de grensstad Triëst komt en voor wie hij zelfs hoopt dat hij de Nobelprijs mag krijgen) en zijn diepe bezorgdheid over de kennis van onze taal (zie zijn imposante pleidooi in ‘Babel in de Lage Landen’) en voor het klassieke Latijn (in ‘Je wordt een trage lange jongen die Tacitus en Wolkes kent’).
Dit geheel wordt overgoten met de smakelijke saus van iemand die zich heeft gebaad in de cultuur van het oude Rome en van daaruit de grenzen van het imperium romanum herontdekt.
Zijn boek heeft hij moeizaam ingedeeld in vier alles overkoepelende delen: ‘Verdwaald in al onze talen’, ‘Europa ach! Europa’, ‘Helden’ en ‘Nog meer lucifers bij de brand’ dat eigenlijk nauw aansluit bij zijn notities uit zijn vorige boek met dezelfde titel.
Luc Devoldere heeft ongetwijfeld een grote honger naar goede boeken.
Zo begon hij ze uiteindelijk zèlf te schrijven.
Want soms bundelt hij stukken of reisverslagen die hij eerder schreef voor degelijke tijdschriften als Ons Erfdeel, Nexus, Streven en Passage, het nieuwe interessante tijdschrift voor Europese literatuur & cultuur (dat uitgegeven wordt door uitgeverij Garant).
Grenzen Devoldere laat zijn horizon niet beperken door echte of denkbeeldige grenzen.
Op de bladzijden 210 en 211 verwoordt hij zijn gedurfde en heldere visie op al onze grenzen: ‘Grenzen zijn ficties.
Maar wie ze legt, bakent hoe dan ook af, en mettertijd ontwikkelt zich een realiteit, een wereld van verschil.
Grenzen zijn contingent.
Pas als je ze aanvaardt, kun je ze overstijgen.
’ Dat gaat zo door, tot hij besluit: ‘Een grens waarop een muur wordt gebouwd, is een grens in het kwadraat.
’ Toch zijn de meest verrassende stukken of essays te vinden in het derde deel, ‘Helden’, waar hij over de Frans-Vlaamse monnik Willem van Rubroeck schrijft die nog vóór de Italiaan Marco Polo vanuit Constantinopel in 1253 naar het verre Mongolië reisde en over die lange reis in het Latijn een verslag schreef.
Ook over de eigentijdse Amerikaanse troubadour Bob Dylan schreef de cultuurcriticus en veredelde literaire journalist Devoldere een swingend stuk, met als veelzeggende titel ‘De rockende cowboy van de Apocalyps’.
Rachel Baes en haar Georges Het meest verrassende is zijn stuk ‘Ongekooid verlangen’, over Joris van Severen en zijn vreemde minnares Rachel Baes.
Toch weet ook hij, als het ware aarzelend en toch gefascineerd, niets nieuws te vertellen over Van Severen en liet hij zich inspireren door het merkwaardige boek van Patrick Spriet (Een tragische minnares, Uitgeverij Van Halewyck, 2002) en door een filmpje dat hij toevallig op televisie heeft gezien.
Toch één citaat: ‘Deze man bleek immers geen schreeuwer à la Degrelle, de poujadistische leider van Rex, maar een charismatische intellectueel met klasse.
’ Waarvan akte.
Het hele stuk gaat dan ook meer over Rachel dan over haar notoire minnaar die nog altijd als een mythische figuur voortleeft.
Het mooiste hoofdstuk van dit boek is ongetwijfeld dat over het zinkende Venetië, onder de prachtige titel ‘Parel zonder schelp’.
Die unieke tekst werd al vertaald in het Engels, het Frans en het Italiaans en werd als citybook gepubliceerd (www.
citybooks.
eu).
Het vreemdste stuk is getiteld ‘Een mystieke manager en een rationele mysticus’ (over een wat vergezochte samenhang tussen Spinoza en Ignatius van Loyola) omdat Devoldere de invloed die hij onderging tijdens zijn Grieks-Latijnse opvoeding bij de strenge jezuïeten van het vermaarde Sint-Barbaracollege te Gent, zoals ook Joris (Georges) van Severen, niet helemaal van zich af kan werpen.
De lucide Devoldere omschrijft zichzelf trouwens niet zomaar als een postkatholiek.
Notities als sprankelende vonken Toch is mij, al bij al, nog het liefst, het vierde en laatste deel met de wat koketterende titel ‘Parerga kai paralipomena’ (voor zij die nog wat Grieks kennen en vertrouwd zijn met de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer) waarin hij opnieuw zijn korte, soms zelfs aforistische, leesnoties bundelde.
Ik geef één fijn en humoristisch voorbeeld: ‘In de hemel speelt men alleen Bach.
Maar God luistert alleen en stiekem in zijn kamer naar Mozart.
’ En ik herhaal: je moet bij de jezuïeten hebben gestudeerd om zo’n listige en geestige uitspraak te kunnen doen.

" "

Hemelbestormers      Whitmarsh      Griekse geschiedenis

In brede kringen wordt aangenomen dat het atheïsme een product is van de Verlichting die vanaf de 17de en nog meer in de 18de eeuw doorbrak in EuropA. Doorgaans verwijst men naar denkers als Spinoza, Baron d’Holbach, Denis Diderot en Claude Helvétius.
Het atheïsme is echter al veel ouder.
De overtuiging van mensen dat er geen goden of bovennatuurlijke machten bestaan, situeert zich al in de klassieke oudheiD. Het begrip atheïsme heeft trouwens een Griekse herkomst bestaande uit ‘a’ of ‘zonder’ en ‘theos’ of ‘god’.
In zekere zin zou je zelfs kunnen zeggen dat het atheïsme even oud is als het theïsme waarvan het het tegendeel is.
Zonder theïsme of religie zou er ook geen atheïsme of ongeloof kunnen bestaan.
In zijn boek Hemelbestormers verhaalt Tim Whitmarsh, een Britse docent Oudgrieks aan de Universiteit van Oxford, over de twijfel bij heel wat oude Griekse filosofen over het bestaan van een goddelijke instantie.
Whitmarsh situeert het ontstaan van het atheïsme als een voldragen denkrichting in de loop van de zesde eeuw voor onze tijdrekening waarmee hij aangeeft dat het ongeveer even oud is als die van het jodendom, maar alvast een stuk ouder dan het christendom en de islam.
Daarbij toont hij aan dat in de regel ‘het polytheïsme (het geloof in veel goden) veel gastvrijer stond tegenover ongelovigen dan het monotheïsme’ dat al snel overging tot vervolging en onderdrukking.
De Oude Grieken kenden weliswaar goden en priesters maar geen centrale theologische orthodoxie, noch een heilige schrift die voorschreef hoe de gelovigen zich moesten gedragen.
Sterker nog, in heel wat oude teksten werden de goden afgeschilderd als moreel dubbelzinnig en zette men vraagtekens bij hun vermeende goddelijke eigenschappen.
En er bestond de theomachie of ‘strijd van de mens tegen de goden’ die in heel wat mythen een belangrijke rol speelde.
Sommigen probeerden zich de macht van de goden toe te eigenen en stelden daarmee de goddelijke ordening in vraag.
De Griekse filosofie ‘(werd) nooit gesteund of gereguleerd door de staat’, zoals dat later wel het geval was met religie toen de Romeinse keizer Theodosius in 380 het christendom uitriep tot staatsgodsdienst.
Tegelijk neemt men aan dat de westerse filosofie een aanvang nam met de presocratici die de fundamenten legden voor de wetenschap en van de wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid als alternatief voor de conventionele mythologie.
In die zin verwierpen ze verklaringen voor natuurverschijnselen waarin de goden een rol speelden.
Denkers als Thales, Anaximander en Anaximenes baseerden hun stellingen op het universum zelf en niet op goden.
Xenophanes gaf zelfs een verklaring voor het bestaan van godsdiensten, namelijk ‘de behoefte van de mens om het onverklaarbare te verklaren uit de bedoelingen van een op de mens gelijkend wezen’.
Hij verwierp dan ook alle bovennatuurlijke kennis en hield zich eerder aan empirisch onderzoek.
Presocratici gebruikten wel het woord god, maar dan als aanduiding van het ‘kluwen van onzichtbare krachten die de materiële wereld bijeenhoudt’.
Vanaf de vijfde eeuw voor onze tijdrekening begon de eeuw van Athene die tal van filosofen en andere denkers aantrok zoals Anaxagoras, Protagoras en Georgias.
Aan de hand van het recht, de geneeskunde en de geschiedenis legt Whitmarsh uit dat men ook in die periode de klemtoon legde op materiële oorzaken en niet op mythische oorzaken.
Het Atheense recht was niet theologisch maar een plek waar mensen zich persoonlijk moesten komen verantwoorden voor hun daden.
Artsen stelden dat het menselijk lichaam functioneerde volgens natuurwetten.
En Thucydides beschreef de Geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog als een reeks gebeurtenissen zonder interventie van de goden.
Volgens de auteur is dit boek zelfs ‘het oudst bewaard gebleven atheïstische geschiedverhaal’.
Sommige filosofen gingen nog verder en stelden dat religie mensenwerk was.
Hoe was het trouwens mogelijk dat er een rechtvaardige en almachtige god zou bestaan terwijl er zoveel kwaad in de wereld bestaat? Voor Whitmarsh zijn dit ‘de meest expliciete uitingen van atheïsme uit de gehele oudheid’.
Toch ontstond er een tegenbeweging zoals te lezen valt in het papyrus Derveni waarin men tekeerging tegen zij die ‘niet geloven’.
Er kwam zelfs een decreet dat zich keerde tegen asebie of goddeloosheid, het tegengestelde van eusebeia of vroomheiD. Er zouden processen wegens asebie hebben plaatsgevonden tegen Anaxagoras, Diagoras, Socrates en Theodorus van Athene.
Het is in die periode, zo schrijft Whitmarsh, dat het atheïsme werd gebruikt als een aanklacht, namelijk als ‘een politiek geïnspireerd verlangen om mensen te stigmatiseren’.
Het meest beruchte proces was dat tegen Socrates.
Hij zou de goden die de staat erkende, niet hebben erkend en nieuwe goden geïntroduceerd hebben (en daarmee de jeugd bedorven hebben).
Dat stond radicaal tegenover de toenmalige ideeën dat ‘het geloof in de goden absoluut noodzakelijk is voor het functioneren van een rechtvaardige samenleving’.
Hier zien we de hand van Plato die in het tiende deel van zijn boek Wetten strenge straffen voorschreef voor hen die zich bezondigden aan godslastering.
Er mag maar één godsdienst zijn en dat is de staatsgodsdienst.
Whitmarsh beschrijft daarop het hellenistisch tijdperk, de periode vanaf de veroveringen door Alexander de Grote tot de Romeinse inlijving van Griekenland en het Midden Oosten waarin de Griekse cultuur een grote verbreiding kende, ook buiten GriekenlanD. In die periode ontstonden diverse filosofische scholen: stoïcijnen, cynici, sceptici en epicuristen.
De eerste groep omarmde de theïstische filosofie van Plato (en Aristoteles) en bepleitte onderwerping aan een goD. De cynici daarentegen hadden sterk agnostische visies en vonden theologische discussies gewoon oninteressant.
De sceptici keerden zich tegen de dogma’s.
Een van hen was Clitomarchus die een werk schreef Over atheïsme dat helaas verloren ging maar weerklank vond in de teksten van Sextus Empiricus.
De epicuristen werden aanzien als bestrijders van de goden.
Dat komt aan bod in het gedicht De rerum natura van Lucretius die stelde dat Epicurus zich keerde tegen ‘het valse geloof dat ons onderdrukt door middel van angst voor de dood, straf en het hiernamaals’.
Men ziet god niet ‘als een bovennatuurlijk iets, maar als een mens die bovenmenselijke prestaties heeft geleverd’.
In zijn laatste deel verhaalt Whitmarsh over het Romeinse Rijk waar verschillende religies naast elkaar bloeiden, maar naarmate men politiek meer centraliseerde (in de vierde eeuw) de weg insloeg van de theocratie.
De keizers werden vaak al tijdens hun leven vereerd als goden al bestond er in de prechristelijke periode ook een beweging die een wereld zonder goden propageerde.
Dat waren geen echte atheïstische scholen, aldus de auteur, maar eerder een geheel van teksten die in de loop van de voorbije tijden over dit onderwerp verschenen en waar geestesverwanten kennis konden van nemen.
Toch waren er ook tijdens de Romeinse periode uitgesproken atheïstische filosofen.
Whitmarsh verwijst onder meer naar een zekere Aëtius die kritische vragen stelde bij de mogelijkheid dat goden zouden kunnen bestaan.
Hoe kan een god almachtig zijn als er zoveel onrecht in de wereld is? En er was Lucianus van Samosata die sarcastisch deed over religieuze instituties.
Ook uit andere teksten blijkt dat het atheïsme in die periode een wijdverspreid verschijnsel was in het Romeinse keizerrijk.
De neergang kwam er gelijktijdig met de opkomst van het christendom.
Onder Constantijn werd het christendom aanvaard naast de andere religies maar kreeg het al een centrale plaats in het beleiD. In 380 riep keizer Theodosius I het christendom uit tot officiële godsdienst waaraan alle onderdanen zich moesten onderwerpen.
Al wie dat niet deed, werd bedreigd ‘met straffen van God en de wereldlijke overheid’.
De tot dan vervolgde kerk werd vanaf dan zelf een vervolgende kerk.
De slachtoffers waren niet alleen de andersgelovigen maar ook de atheïsten.
‘De kerstening van het Romeinse Rijk maakte voor meer dan een millennium een einde aan het serieuze filosofische atheïsme,’ zo schrijft Whitmarsh.
Juist hier ligt het misverstand dat het atheïsme als levensbeschouwelijke stroming een relatief modern gegeven is.
Met Hemelbestormers is dit misverstand van de baan.
Whitmarsh schreef een dijk van een boek waarin hij met verve de protagonisten van het atheïsme in de klassieke oudheid terug in beeld brengt.
Dit boek is dan ook belangrijk voor al wie meer wil weten over het ontstaan van het secularisme dat aan de grondslag ligt van de meest humane staten die we vandaag kennen.
Recensie door Dirk Verhofstadt

"

1924 Het kanteljaar van Hitler      Ross Range Peter      Duitse geschiedenis

Het boek gaat over het jaar 1924, dat een enorme ommekeer in het leven van Adolf Hitler zou betekenen.
De auteur neemt in zijn boek (366 pagina’s) een ruime aanloop alvorens we bij dat cruciale jaar zijn aangelanD. Pas halverwege belandt de schrijver bij dat cruciale jaar, daarvoor wordt uitvoerig aandacht besteed aan de opmerkelijke ommekeer in het leven van de veteraan uit de Eerste Wereldoorlog en de stormachtige ontwikkeling die Hitler in de jaren 1918-1923 doormaakt.
Het is een fase in zijn leven die inmiddels door meerdere auteurs is beschreven, zonder uitzondering met dezelfde verbazing die ook Ross Range laat doorklinken.
Als de Oostenrijkse soldaat Adolf Hitler zich direct na de oorlog weer in München vertoont, lijkt er voor hem weinig anders op te zitten dan het perspectiefloze leven voort te zetten dat hij tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in Zuid-Duitsland leidde en daarvoor in Wenen had geleiD. Een leven in de marge, in bouwvallige pensions en met een karig bestaan door goedkope en inspiratieloze schilderijtjes te produceren.
In de obscure kringen waarin hij in 1919 verkeert, wordt echter door een paar invloedrijke personen zoals Dietrich Eckart ingezien dat het welbespraakte heethoofd over een uniek talent beschikt: hij weet een massa mensen zodanig te bespelen dat men in de loop van een tirade van zo’n anderhalf uur van scepticus of tegenstander is veranderd in volgeling.
Hij wordt in handen gegeven van een paar vaklui om dat ongestructureerde talent te instrueren, om hem betere omgangsmanieren bij te leren en te introduceren in de juiste kringen.
Hij blijft een heethoofd en warhoofd, maar zijn talent als redenaar voor grote massa’s wordt er geheel ontplooiD. Binnen amper een jaar is de niksnut veranderd in een van de belangrijkste personen in de rechts-radicale hoek van het bruisende München.
De Beierse hoofdstad kende op dat moment een keur aan radicale partijen en het was geen geringe prestatie om vanuit het niets binnen een jaar daaruit naar voren te komen als de persoon die alle agressie en ambities vanuit die hoek belichaamde.
Het blijft, hoe vaak men daarover ook leest, een wonderbaarlijke en ongelofelijke metamorfose.
Die hele periode cumuleert uiteindelijk in de bierhalstaatsgreep die Hitlers NSDAP op 8 november 1923 pleegt, die aanvankelijk voorspoedig lijkt te verlopen, maar door een aantal grote organisatorische fouten snel op een grandioze mislukking uitloopt.
De 34-jarige Hitler wordt enkele dagen later gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van Landsberg, waar hij verblijft tot op 26 februari 1924 in München het proces wegens hoogverraad tegen hem begint.
Na de schuldigverklaring op 1 april 1924 wordt Hitler teruggevoerd naar zijn cel in de vesting Landsberg om zijn straf (vijf jaar eervolle gevangenschap) uit te zitten.
Een vonnis dat overal veel beroering wekt, omdat zowel de openbare aanklager als de rechter zich geroepen voelt een lofrede uit te spreken op de persoon en zijn volgelingen die zojuist door hen wegens hoogverraad zijn veroordeelD. Wat ze gedaan hebben is natuurlijk fout, betogen ze, maar ze kunnen er ook begrip voor opbrengen omdat het gedaan is met de beste bedoelingen voor DuitslanD. Ze zouden hebben gehandeld vanuit ‘de meest nobele, onzelfzuchtige motieven’ en ‘vanuit een zuiver patriottische geest’.
Daarnaast besluiten de rechters artikel 9 van de Wet ter Bescherming van de Republiek niet van toepassing te verklaren, waarin is vastgelegd dat buitenlanders die verraad hebben gepleegd uitgewezen moeten worden.
Iedereen is van mening dat deze bepaling overduidelijk van toepassing is op de Oostenrijker Adolf Hitler, maar deze heeft bij de rechtbank vol pathos betoogt dat hij vier jaar lang op Belgische en Franse bodem de Duitse eer heeft verdedigd, daarbij met gloeiende liefde de uren heeft geteld om weer op geliefde bodem terug te kunnen keren en dat alleen minderwaardige en harteloze volkeren iemand zullen terugsturen die toevallig een keer de publieke opinie heeft beledigD. Dat laatste mag met recht een prachtige omschrijving van een staatsgreep worden genoemD. Net voor Kerstmis 1924 zal hij echter al weer worden ontslagen uit detentie om als een held en verlosser terug te keren naar de Zuid-Duitse hoofdstaD. De messias met een borstelsnorretje.
In de periode februari-december 1924 leeft Hitler als een vorst in de vesting Landsberg, omringd door devote volgelingen en bewaakt door personen die steeds meer van cipiers veranderen in trouwe volgelingen.
Ross Range beschrijft kleurrijk het soort gevangenschap dat de leider van de NSDAP moet ondergaan, de slaafse entourage die hem in die periode omringt en de hooggeplaatste aanhangers die hem daar komen verwennen en verder klaarstomen voor de toekomst.
Ross Range noemt 1924 niet ten onrechte een kanteljaar.
Direct na het mislukken van de staatsgreep heeft Hitler zich nog laten ontvallen dat zijn politieke loopbaan ten einde is en ook de NSDAP geen lang leven meer beschoren zal zijn: ‘Het is uit! Laten ze maar zien hoe goed ze het zullen doen zonder mi J. Ik geef het op’.
Een paar maanden later tijdens het proces is hij weer vol strijdlust, maar zolang de uitkomst van het proces ongewis is, moet deze gedachte nog veelvuldig door zijn gedachten hebben gespookt.
Hitler krijgt in die periode van gevangenschap eindelijk de gelegenheid zijn rusteloze brein wat tijd te gunnen en de warboel aan indrukken die hij gedurende vele jaren heeft opgedaan eens te ordenen.
De gevangenschap biedt hem ook de gelegenheid de faliekante mislukking van de opstand te evalueren en te overzien in welke politieke krachtenveld hij na afloop van zijn gevangenschap zal terugkeren.
Hij realiseert zich terdege dat een langdurig verblijf in gevangenschap onvermijdelijk een eind zal betekenen voor zijn politieke aspiraties.
Er zijn namelijk in de rechts-radicale hoek waarin hij verkeert tientallen concurrenten die maar wat graag de vacante positie van aanvoerder van het extremistische blok willen overnemen.
Hij komt ook steeds meer tot het besef dat de methode van gewapend verzet nooit soelaas zal bieden en dat de oplossing moet worden gevonden door deel te gaan nemen aan het democratische proces dat hij zo verafschuwt.
Deze overwegingen resulteren erin dat Hitler zich aan het schrijven zet en een boek produceert dat, naar later zal blijken, een perfecte blauwdruk is zijn van zijn persoonlijke en Duitslands inktzwarte toekomst.
Het proces heeft niet alleen als resultaat dat de toekomstige Führer zijn politieke gedachten eens ordent en zijn strategie radicaal omgooit, het zorgt er ook voor dat hij van een regionaal randfiguur uitgroeit tot een landelijke bekendheiD. In de twee maanden die de rechtszaak in beslag neemt, staat hij voortdurend op de voorpagina en maakt hij steeds meer furore door de manier waarop hij zich verdedigt.
Een manier die door de ene helft als schaamteloos wordt gezien, maar door de andere helft wordt hij hierdoor gezien als degene die hun afkeer van de bestaande elite belichaamt en alles waar die voor staat.
Dat laat zich samenvatten in de trefwoorden: Weimar Republiek, Vrede van Versailles en economische malaise.
Door het proces en de lakse manier waarop de aanklager en rechters zich hierbij opstellen wordt hem een ideaal platform geboden zich te profileren als dé man die in staat moet zijn om Duitsland weer een andere koers te laten varen.
Van een lokale politiek leider van een splinterpartijtje groeit hij binnen enkele maanden uit tot de grote politieke hoop van DuitslanD. Ross Range geeft messcherpe omschrijvingen over Mijn Kampf, Hitlers eindproduct: ‘Zoals een goddelijke stem vanuit de hoogte de finale wijsheid aan de boodschapper doorgaf, zo zette Hitler zijn chaotische jaren van lezen en spreken op papier.
Hij was zowel god als boodschapper.
Vrijwel zonder enige verwijzing naar de bronnen van zijn overwegend tweedehands denken, heeft Hitlers boek inderdaad de Bijbelse toon van orakelwaarheiD.’Hitler zelf sprak blijkbaar graag over de ‘mozaïksteentjes’ die hij in de loop der jaren had gedistilleerd uit een duizelingwekkende stoet aan bestudeerde meesterwerken, maar Ross Range brengt ze terug tot ‘…vage constructies van de wereldgeschiedenis die voortgekomen waren uit de grillige leesgewoonten van een autodidact’, waarin hij er en passant op wijst dat Hitler van alle door hem genoemde werken met zekerheid slechts samenvattingen heeft gelezen en daaruit slechts de brokstukken heeft benut die in zijn denkraam van pas kwamen.
Dit alles aangevuld met fraaie fantasieën over zijn persoonlijke leven.
‘Een romanschrijver had het nauwelijks beter kunnen doen’, betoogt de auteur.
Er wordt niets te veel gezegd op de achterzijde van het boek, namelijk dat Ross Range met dit boek en deze focus op het jaar 1924 een levendig en intiem beeld schetst van de persoon Adolf Hitler en de totstandkoming van Mein Kampf, het boek dat hem beroemd, berucht en bemiddeld maakte.
Een boek dat een angstaanjagende vooruitblik is op de periode 1933-1945, als de auteur van die ‘bijbel’ in Duitsland leiding geeft aan een volgzame en moorddadige generatie

Dictators      Zaougui Chams Eddine      Islam

Niettemin valt de gekozen titel te betreuren.
Als het woord ‘dictators’ wordt verbonden met ‘een Arabische geschiedenis’ dan blijft al gauw het beeld hangen dat de Arabische geschiedenis er alleen maar een is van dictators.
En dat terwijl het boek vooral wil uitleggen hoe het toch zit met de Arabische Lente die in 2011 uitbrak en de gevolgen van de revolutionaire ontwikkelingen in de Arabische wereld die vier dictators het politieke en in een geval ook het echte leven kostten.
Dat uitleggen doet Zaougui overigens goeD. Toch blijft er, ook na volledige lezing van het boek, een al te somber beeld van de regio bij mij als lezer hangen en ik vind dat onterecht.
Maar laat ik, voordat ik dit punt van kritiek nader onder woorden breng, eerst aangeven hoe het boek is opgebouwD. Zaougui beschouwt de Arabische wereld, de landen die reiken van Marokko tot die op het Arabische schiereiland, vanuit een historisch perspectief en dat doet hij in zes onderdelen die elk weer verdeeld zijn in een aantal hoofdstukken, 24 in totaal.
Vijf van de zes onderdelen hebben een meervoudig zelfstandig naamwoord als titel: (2) de verraders; (3) de martelaren; (4) de revolutionairen; (5) de hypocrieten en (6) de extremisten.
Het eerste onderdeel heeft een enkelvoudig woord als titel: (1) de grondlegger.
Zaougui beschouwt één iconische machthebber als grondlegger van alles wat de Arabische wereld na de Tweede Wereldoorlog zou overkomen.
Hij bedoelt de Egyptische president Gamaal Abdel Nasser (1918-1970).
Met verve beschrijft hij hoe de vrije officieren, waartoe Nasser behoorde in 1952, de macht in Egypte zouden grijpen en het Egyptische koningshuis de deur zouden wijzen.
Na twee jaar zou Nasser het gezicht van de revolutie, Mohammed Naguib, met list en bedrog van het toneel doen verdwijnen om daarna uit te groeien tot een waanzinnig populaire president.
Tot op de dag van vandaag, aldus Zaougui, kun je foto’s van Nasser kopen op het Tahrirplein.
Hij was en is een grote helD. Maar, zo stelt Zaougui, Nasser mocht dan grootse idealen hebben voor Egypte, en hij realiseerde deze ook tot op zekere hoogte, maar hij zou ook de man zijn die geen enkele consideratie had met wat voor oppositiestem dan ook maar.
Zitten veel Moslimbroeders vandaag de dag in de erkers van huidig president Sisi, indertijd zuchtten velen in Nassers concentratiekampen.
Nasser zou het rolmodel worden voor toekomstige dictators, vandaar de enkelvoudige titel van onderdeel 1 van het boek.
Het boek leest dan als een ware pageturner.
Zaougui beschrijft het mislukken van het socialistische experiment van Nasser.
De corruptie en persoonsverheerlijking die Nasser zouden kenmerken en na hem ook presidenten als Hafez en Bashar Assad van Syrië en Saddam Hussein van Irak, spatten van de pagina’s af.
De switch die Egypte maakte van het kamp van de Sovjet-Unie naar het kamp van Amerika, de opening van het land voor de kapitalistische economie: het mocht allemaal niet baten.
Het dictatoriale systeem paste zich moeiteloos aan van socialisme naar kapitalisme en dat is dan ook de essentie van de analyses van Zaougui.
Want ook onder islamitisch bewind, zoals in Saoedi-Arabië en de Golfstaten is het kommer en kwel.
Persoonsverheerlijking, een elite die vrijwel alle economische macht heeft en wijdverbreide corruptie: het kan allemaal gedijen ongeacht het politieke of religieuze bestuurssysteem dat een Arabisch land hanteert.
De ware democratie zou een onpersoonlijke zou moeten zijn.
Politici en bestuurders die in dienst van de democratie staan en wier achtergronden en persoonlijkheden totaal niet interessant zouden moeten zijn.
Ze dienen de democratie en het volk en daarmee uit.
Vanuit die, je zou kunnen zeggen, ingekankerde structuren van cliëntelisme en corruptie, verbaast het niet dat je als lezer op een gegeven moment een wel heel somber beeld krijgt van de Arabische wereld, de Arabische Lente en nog meer de Arabische toekomst en de gekozen hoofdstuktitels werken ook niet mee: verraders, martelaren, hypocrieten en extremisten.
De enige lichtpuntjes die Zaougui in zijn boek noemt is de jeugd die in 2011 en masse de straat op ging en vrijheid en gerechtigheid eiste.
Die jeugd is er nog steeds en die geest krijg je niet meer terug in de fles, een punt dat ik in mijn commentaren ook vaak maak.
Maar het is maar een heel bescheiden luchtpuntje terwijl er een ander lichtpuntje is dat Zaouigui laat liggen.
Het gaat hier om de beschrijving van de situatie in Tunesië.
Zaougui, zelf van Tunesische afkomst geeft een, vind ik, veel te sombere beschrijving van de politieke situatie in zijn land van herkomst.
Hij maakt melding van de huidige stokoude president van Tunesië, Essebsi (1926), die zich in het verleden flink had geëncanailleerd met het regime van dictator Benali.
En ook beschrijft hij de vriendjespolitiek die vandaag de dag nog steeds de Tunesische politiek zou karakteriseren.
Dat kan allemaal wel zo zijn, maar de islamitische Renaissancepartij heeft zich wel tot een soort van islamitisch CDA omgevormd, het land kent een grondwet die in termen van democratie en vrijheid zijn weerga niet kent en wat nog belangrijker is, de Tunesische politieke partijen, van links tot rechts en van religieus tot seculier, hebben zich tot nu toe gehouden aan de democratische spelregels: het accepteren van teleurstellende verkiezingsresultaten, het aangaan van ongewone politieke allianties en het succesvol weerstaan van twee politieke moorden en aanslagen van Islamitische Staat.
Het feit dat oudgedienden onder dictator Benali nu deel uitmaken van het politieke systeem is nog altijd beter dan wat in Irak gebeurde waar de Amerikaanse bewindvoerder Paul Bremer het Irakese leger ontbond en de ambtenaren van de heersende Baathpartij naar huis stuurde, hetgeen door Zaougui terecht als een enorme faux pas wordt omschreven.
Als er dus ergens een land in de Arabische wereld is waar de democratie zich blijvend lijkt te vestigen, dan is het wel in Tunesië.
Het was dan ook mooi geweest als de titel van het boek van Zaougui een lichtpuntje had bevat, bij voorbeeld Dictators versus het volk als hoofdtitel.
Nu blijft er een onterecht somber beeld hangen van een regio die in ontwikkeling is en die zich nog best tot democratie kan ontwikkelen.
De Franse revolutie bracht immers ook pas na ruim 80 jaar een ware democratie voort.

Hoe geweld gewoon wordt      Baberowski Jörg      Menswetenschappen

Baberowski begint met ons opmerkzaam te maken voor het feit dat gewone mensen in een oorlog wrede doders kunnen worden.
Wij kunnen ons niet goed voorstellen dat niet-kwaadaardige mensen toch geweld plegen, maar geweld is alom tegenwoordig in de werelD. Geweld gebruiken of niet, is afhankelijk van omstandigheden en mogelijkheden.
Dit principe wordt in het boek vele malen aangetoonD. Schrijven over geweld verandert zelfs ook de auteur.
Geweld zal altijd een duister en ondoorgrondelijk rijk blijven, schrijft hi J. In zijn boek stelt Baberowski de vragen die hem beroeren in verband met geweld en geeft hij zijn antwoorden.
De schrijver gebruikt daarbij een taal die overeenstemt met de inhouD. Als aanvang worden voorbeelden van extreem geweld beschreven in een burgeroorlog, in WOII en in naziconcentratiekampen.
De maatstaven voor wat normaal is, gelden daar niet.
In onze “vreedzame” wereld waarin geweld niét de regel is, hebben wij moeite om geweld te begrijpen.
De daders versluieren de kern van geweld door redenen aan te voeren die begrijpelijk voorkomen in een vreedzame samenleving.
Afschuwelijke wreedheid begaan mensen wanneer ze onbegrensde macht krijgen over andere mensen of daartoe aangemoedigd worden door een overheiD. Deze algemene vaststelling wordt steeds weer herhaalD. In de context van geweld waagt Baberowski zich ook aan de stelling dat het recht op leven kan verspeeld worden.
Het recht op leven is dus niet absoluut! Gelukkig is het voor gewone mensen een lange weg van motief naar geweldhandeling.
Gezamenlijk geweld gebruiken verbindt en ontremt echter.
Men doet mee met de groep.
Godsdienstigheid en geweld maken zelfs deel uit van dezelfde gevoelshuishouding! Veel van de aangehaalde beweringen in het boek roepen echter vragen op, of zijn bevreemdenD. De schrijver houdt overigens niet op steeds weer te verwijzen naar andere zogenaamde competenties terzake.
Er wordt een verzameling gebracht van uiteenlopende theorieën en beschouwingen pro en contra het ontstaan en/of behoud van geweld in de werelD. Baberowski stelt dat het streven naar orde onvermijdelijk een ambivalentie veroorzaakt, en dat de strijd tegen die ambivalentie het begin is van vernietigend geweld (?).
En nog: onverdraagzaamheid ontspruit niet aan een goddelijke ordening, maar aan zelfbeschikking en vrijheid (?) Dit boek geeft een overzicht van een lange reeks definities en omschrijvingen van het begrip “geweld” in al zijn vormen, zoals geformuleerd door vele verschillende onderzoekers.
Men kan het daarmee eens zijn, dan wel zijn eigen begripsomschrijving bedenken.
Denk aan het “sapere aude” van Kant.
Men hoeft niet met alle door de auteur onderschreven stellingen te volgen om het boek toch interessant te vinden: het vormt een geschikt hulpmiddel voor de lezer om zélf na te denken over het begrip “geweld” dat een rol speelt - rechtstreeks of indirect - in ons leven.
De schrijver eindigt trouwens zijn boek met de opinie dat een leven zonder macht ondenkbaar is, omdat een leven zonder geweld niet bestaat.

Werk in de 21° eeuw      Avent Ryan      Maatschappij

Niemand van ons heeft de industriële revolutie meegemaakt, maar een dergelijke grote omwenteling staat ons in het huidige digitale tijdperk te wachten.
We zullen te maken krijgen met een onstuitbare automatisering en robotisering, met een overvloed aan goedkope arbeid en een groeiende kloof tussen laag- en hooggekwalificeerden.
Het is wel duidelijk dat werk een fundamenteel andere rol in ons leven zal gaan spelen.
Welk werk blijft er over in het digitale tijdperk? Wie heeft de macht om de welvaart te verdelen of zich toe te eigenen? De industriële revolutie heeft ons geleerd dat we een periode van ontwrichtende politieke verandering en sociale strijd zullen moeten doormaken voordat er overeenstemming kan zijn over de verdeling van de welvaart.
Voor dit grensverleggende boek bestudeerde Economist-publicist Ryan Avent de geschiedenis van de industriële revolutie en het werk van experts op het gebied van grote transformaties.
Reizend van Shenzhen naar Göteborg en van Mumbai naar Silicon Valley onderzocht Avent de betekenis van werk in de 21e eeuw.

Dwalen in het antropoceen      Ten Bos René      Filosofie

De mens heeft weer eens iets naar zichzelf vernoemd: het antropoceen.
Dit woord duidt het tijdvak aan waarin we nu leven: ‘het tijdperk van de catastrofes’, aldus Ten Bos.
Het tijdvak waarin volgens sommigen, zoals de Franse filosoof Michel Serres, de mens een geologische kracht is geworden.
De aarde warmt op, biodiversiteit neemt af, de zeespiegel stijgt, en onder die spiegel deinen plastic deeltjes.
En dat alles door toedoen van ons, de mens (Grieks: antropos).
Ten Bos maakt een rondgang langs verschillende wetenschapsgebieden die het antropoceen als onderwerp hebben en sluit af met een bespreking van verschillende filosofen die zich over het onderwerp bogen.
Wat blijkt? Onder die ene term gaat een enorme complexiteit schuil.
Waar begon het antropoceen? Wie is die antropos? Wie zou hij moeten zijn? Wie is verantwoordelijk voor de catastrofe - iedereen of vooral het geïndustrialiseerde Westen? Over alle aspecten van het antropoceen bestaan evenveel vragen als antwoorden, niet in de laatste plaats over de mogelijke oplossing of uitweg.
Om een uitweg is het Ten Bos echter niet te doen.
Denken dat we van A naar B moeten gaan, dat er een uitweg is, of een terugweg, getuigt van een achterhaalde topologie en brengt ons verder van huis, zegt hi J. Dat ‘we niet weten wie de mens was, wie hij of zij is en wie hij of zij zal zijn’, geeft ons een diep gevoel van wanhoop en desoriëntatie.
Leven in het antropoceen betekent allereerst leren leven mét die desoriëntatie en het onderkennen van complexiteit, leren om te ‘blijven zwemmen’ juist nu ‘het vertrekpunt en het aankomstpunt uit het oog verloren’ zijn.
Onze taak en - wellicht - ook ons lot liggen ergens tussen A en B. Geestige passage ‘Er was eens een grappenmaker die zei dat de mens het enige wezen is waarbij intelligentie van een collectief tot op een individueel niveau kan afdalen en dat dit een fout was die de evolutie niet een tweede keer zou maken, want al die individuele intelligentie heeft geleid tot collectieve waanzin.
Vergelijk dit eens met termietenheuvels of vogelzwermen: de individuen zijn vermoedelijk niet bijzonder slim, maar het collectief is dat wel.
’ Die grappenmaker was vermoedelijk de bioloog Stephen Jay Gould, schrijft Ten Bos.
De grap behoeft geen uitleg: dat het ons vaak aan collectieve intelligentie ontbreekt, wordt juist in het antropoceen pijnlijk duidelijk.
Reden om het boek niet te lezen Dit is geen boek voor wie niet kan of wil leven zonder scherpe scheidslijnen tussen mens en dier, natuur en cultuur, de wetenschappen onderling en nog zo wat van die zaken.
Dwalen is het devies.
De wolk is hét beeld bij het antropoceen, aldus Ten Bos: ongrijpbaar, veranderlijk en grillig.
We moeten het leren begrijpen zonder de illusie te hebben dat we het kunnen grijpen.
Fluïditeit, multipliciteit, desoriëntatie, drijfzand; het wemelt van de termen die vooral niet-duiden.
Houvast is zó 1980! ‘De lezer zal [ .
] merken dat hoe verder hij of zij komt, hoe maffer en absurder het boek wordt.
Tegen het einde hoop ik dat hij of zij zich net zo verloren zal voelen als de schrijver [ .
]’, merkt Ten Bos in het inleidende hoofdstuk op.
Ten Bos - what’s in a name? - leidt je dus steeds verder het bos in en laat dan plots je hand los.
Reden om het boek te lezen Soms leest dit boek - voornamelijk het laatste deel - als een gesprek met een beschonken vreemdeling in het holst van de nacht in een duister café waarvan je de naam vergat.
Ten Bos’ begripsverheldering, bestaat uit begripsvertroebeling, zijn analyse uit verstrengeling.
Toch blijf je luisteren, want hij vertelt zo geestig en mooi.
In de dagen erna schieten je steeds weer flarden van dat nachtelijke gesprek te binnen.
Er zijn voldoende glasheldere gesprekken die we ons nog tijdens het spreken al niet meer herinneren.
‘Dwalen in het antropoceen’ is een gesprek dat blijft hangen ook al begreep je er soms helemaal niets van.

De wonderbaarlijke laatste reis van Donald Crowhurst      Tomalin Nicholas      Reisverhaal

In 1968 besloot Donald Crowhurst mee te doen aan de allereerste solozeilrace rond de werelD. Afgaand op zijn enthousiaste radioberichten dacht iedereen in Engeland dat hij zou winnen.
Het land maakte zich al op voor een heldenontvangst.
Maar acht maanden na zijn vertrek werd zijn boot gevonden, midden op de Atlantische Oceaan, zonder Crowhurst aan boorD. Van hem is nooit meer iets vernomen.
In De wonderbaarlijke laatste reis van Donald Crowhurst reconstrueren Nicholas Tomalin en Ron Hall deze fatale tocht over de oceaan.
Op basis van de logboeken aan boord en vele gesprekken met Crowhursts familie en vrienden ontdekken ze hoe hij iedereen om de tuin wist te leiden.
De stoere oceaanzeiler die velen in Crowhurst zagen, bleek een eersteklas oplichter en fantast.
'Een van de meest bijzondere verhalen over de zee die ooit zijn geschreven.
' - Washington Post 'Een virtuoze weergave van de anatomie van de ziel.
' - New York Times Book Review 'Het zeedrama van de eeuw.
' - Sir Francis Chichester

Domina      Hilton L.S.      Roman

Over de auteur Lisa Hilton is opgegroeid in Engeland en heeft in Key West, New York, Florence, Parijs en Milaan gewoonD. Tegenwoordig woont ze in Londen.
Ze studeerde Engels en kunstgeschiedenis.
'Domina' is het vervolg op 'Maestra', dat in 30 landen is verschenen en waarvan de filmrechten werden verkocht aan Columbia Pictures.
Judith Rashleigh is met succes gepromoveerd van veilinghuis assistent tot internationale kunsthandelaar.
Ze mag daarbij een bloederig spoor hebben achtergelaten, haar nieuwe leven als chique galeriehouder in Venetië is alles waar ze van droomde.
Maar terwijl ze zich een weg onderhandelt door de Italiaanse kunstscene lijkt haar verleden haar in te halen.
Na een onschuldige opmerking op een feestje beseft Judith dat iemand haar op het spoor is .
Samenvatting Karin: Judith exploiteert een kleine kunstgalerie in Venetië.
Als Elisabeth Teerlinc wil zij een nieuw leven beginnen als rijk meisje in de high society en zo de schepen achter zich verbranden.
Silke: Judith Rashleigh, of hier in Domina: Elisabeth Teerlinc, heeft eindelijk haar jeugddroom kunnen verwezenlijken: het runnen van een eigen kunstgalerie in Venetië.
Om dit te kunnen bereiken heeft ze een nogal bloederig spoor nagelaten.
Maar na een ontmoeting op een feestje met een klasse dame die een opmerking maakte over het verleden heeft ze schrik dat zij alles wat ze ooit wou, voor altijd zou verliezen.
Ze wil haar kunstgalerie behouden, kost wat kost.
Ze gaat dan ook op zoek naar diegene die haar zou kunnen verraden, die haar gezien heeft tijdens haar ‘bloedige periode’ en die ervoor zou kunnen zorgen dat haar droom uiteen kan spatten.
Karin: Als zij door ene dr.
Kazbich gevraagd wordt om een taxatie te doen van een privé-collectie voor een klant van hem heeft ze daar haar twijfels bi J. Waarom zou iemand met een serieuze collectie een beroep doen op haar, een kleine vis in de kunsthandel? Toch gaat ze in op het aanbod en maakt kennis met Pavel Jermolov, een beroemde en beruchte Rus.
Wat ze daar te zien krijgt is adembenemend - drie Picasso's, een Rembrandt, Breugel, Titiaan, Caravaggio en nog een groot aantal andere beroemde kunstwerken.
Omdat de omvang van zijn collectie en de waarde zo uitzonderlijk zijn besluit ze dat zij niet de juiste persoon is om die taxatie te doen.
Trapt ze daarbij op zijn tenen? Karin: Kort daarna gebeuren er rare dingen.
Zaken in haar appartement lijken verplaatst en niet meer op hun plek te liggen.
Een boek ligt open op een pagina met de afbeelding van Medusa, een werk van Caravaggio, waarvan ze een kopie bij Jermolov heeft zien hangen.
Elizabeth is ervan overtuigd dat Jermolov erachter zit.
Als bovendien zijn vrouw Elena opduikt in Venetië, die ze ontmoet heeft op het huwelijk van een gemeenschappelijke vriendin, en haar een gunst 'vraagt' is ze daar vrij zeker van.
Wat wil hij van haar en wat heeft Caravaggio ermee te maken? Draait alles om zijn werk en wat heeft zij ermee te maken? Haalt haar 'oude' leven haar terug in? Silke: Tijdens deze zoektocht krijgt ze te maken met de Russische maffia, wapenhandelaars en reist ze opnieuw door enkele prachtige Europese steden, zoals London, Amsterdam, Parijs, … .
Conclusie Karin: 'Maestra', het debuut van Hilton was zeker spraakmakend te noemen.
Een mooi voorbeeld van 'you hate it or you love it', er was geen middenweg.
Dit haalt Hilton zelf ook aan in haar nawoord (wat beter een voorwoord was geweest!) in 'Domina'.
Zelf vond ik 'Maestra' goed in elkaar zitten en was ik erg nieuwsgierig naar haar tweede boek.
Silke: Op het einde van het boek is er een brief te vinden van de auteur gericht aan haar lezers.
Wat jammer dat die pas achteraan het boek staat, het zou beter vooraan passen, zodat men dit als lezer kan lezen voordat men het boek begint te lezen.
Het is namelijk een soort inleiding voor DominA. Ikzelf vond ‘Maestra’ niet fantastisch, maar ik had het gevoel dat er meer zou komen, en dat het misschien nog goed ‘zou worden’, wanneer alles duidelijk zou worden na een tweede en derde deel.
Daarom was ik ook enorm benieuwd naar deze ‘Domina’, het vervolg op ‘Maestra’.
Karin: Met 'Domina' heeft ze me zeker niet teleurgesteld en als je puur naar het verhaal kijkt merk je dat Hilton er een serieuze research heeft opzitten.
Ze weet waarover ze schrijft als ze het heeft over kunst, over Venetië of de andere steden die voorkomen in het boek.
Deze dame is zeker niet over een nacht ijs gegaan.
Toch duurde het een hele tijd voor ik in het verhaal kwam en het eerste deel moest ik echt doorwroeten.
Het is niet alleen oppervlakkig, maar vooral de vele merknamen die genoemd worden zijn ronduit storend en dragen niets bij aan het uiteindelijke verhaal.
Pure bladvulling die helaas op regelmatige basis terugkomt.
Daarna komt er langzaamaan meer structuur en snap je waar Hilton naartoe wil.
Het blijft goed opletten, omdat er regelmatig terugverwezen wordt naar 'Maestra' met al zijn karakters die daarin voorkwamen.
Soms was het even graven in het geheugen, maar gelukkig zorgt Hilton voor de nodige geheugensteuntjes Silke: Het is weer duidelijk dat de auteur een zeer grondige research heeft gedaan.
De schilderijen die vermeld worden zijn terug een verwijzing en bovendien een rode draaD. Zoals in ‘Maestra’ Gentelischi’s een link was naar het hoofdpersonage, wordt er hier vaak verwezen naar Caravaggio en Botticelli.
We leren niet alleen iets meer over de schilderijen, maar ook over het leven van deze schilders.
De research van de auteur ging deze keer verder dan alleen over kunst en mooie steden.
Persoonlijk houd ik er niet van wanneer er in een verhaal feiten aangehaald worden die niet blijken te kloppen, bij LS Hilton hoeft men daar geen schrik van te hebben.
Wat ze schrijft over Caravaggio, Botticelli, Zersetzung techniek, Parijs, ….
...klopt allemaal.
Ze is zeer grondig tewerk gegaan en weet waar ze het over heeft.
Karin: Het boek is geschreven met vaardige pen en kennis van zaken, daar is niets tegenin te brengen.
Helaas komt het uiteindelijke verhaal soms niet uit de verf door de ellenlange zinnen en de onnodige bladvulling, waardoor voor mij het verhaal ook minder vlot las dan 'Maestra'.
Verder kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat de auteur met dit boek wil 'bewijzen' dat ze meer in haar mars heeft dan enkel over 'sappige' seks schrijven, wat trouwens aardig is gelukt! Silke: Het boek bestaat terug uit een proloog, die zorgt dat je onmiddellijk in het verhaal ‘gesmeten’ wordt.
Je komt terecht midden in een moordscéne.
Hierna volgen er drie hoofdstukken: reflectie, refractie en dispersie.
Die worden opgedeeld in kleinere delen, wat het lezen vlotter maakt.
Het is mij echter nog steeds niet duidelijk waarnaar de titels ‘Maestra’, en ‘Domina’ verwijzen, alsook de titels van de drie hoofdstukken in ‘Domina’.
Karin: Haar uiteenzetting over Caravaggio (schilder) en andere kunstwerken/kunstenaars is subliem.
Dat zal elke kenner beamen.
Mede daardoor weet Hilton de lezer te verrassen, omdat je in 'Domina' een heel andere Judith leert kennen.
Daarbovenop neemt Hilton je, door middel van cursieve tekst, mee naar Judith's verleden en dit zorgt voor een verrassende, doch hartroerende wending.
"Het is waar wat ze zeggen: uiteindelijk is alleen de binnenkant belangrijk" Silke: Er wordt zoveel meer duidelijk over ‘Maestra’ na het lezen van ‘Domina’, het is alsof er heel veel verschillende puzzelstukjes in elkaar vallen.
‘Domina’ is sterker dan ‘Maestra’, en de auteur pakt het slim aan door in de eerste pagina’s niet een klassieke inleiding te geven met een samenvatting van ‘Maestra’, maar via subtiele verwijzingen naar ‘Maestra’.
Door subtiele verwijzingen naar ‘Maestra’ in de eerste delen van ‘Domina’, worden we herinnerd aan wat er is gebeurd in ‘Maestra’ en waar het verhaal was geëindigD. Karin: De cover heeft, net als ‘Maestra’ een ‘scheur’ op de voorzijde, maar kleurt blauw in plaats van rooD. Een slimme zet, want het boek is direct herkenbaar als zijnde een Hilton als je het in de boekhandel ziet liggen.
Bovendien is het een mooi aanblik om boeken die een serie vormen op die manier in je boekenkast te hebben.
Hilton heeft met 'Domina' een goed verhaal neergezet, maar na het lezen heb ik werkelijk geen idee waarvoor die titel staat.
Waar dit bij ‘Maestra’ overduidelijk is, is het hier gissen.
Silke: Toch mis ik nog meer diepgang in het personage van Judith, zij blijft oppervlakkig en vaag.
Ze lijkt niet zo koelbloedig te zijn als men eerst zou denken, maar ook dit wordt heel vaag gehouden.
Misschien is de verdere uitwerking voor in het derde deel? Soms heb ik het gevoel dat bepaalde onderwerpen erbij gesleurd worden, zoals de vele kledingmerken, handtassenmerken, uitgebreide omschrijving van Venetië, etc… dit is niet echt een meerwaarde aan het verhaal, en maakt het soms langdradig.
Ik bleef geboeid tot op de laatste pagina en blijf toch wel benieuwd naar het derde en laatste deel.
Hoe zal dit eindigen? Daarom toch 4 sterren.
Karin: Daar waar 'Maestra' een kennismaking/inleiding was met Judith is 'Domina' een waardig vervolg.
Met de woorden 'wordt vervolgd' worden we ook nu weer in wacht gezet.
Of dit een goede zet is valt te betwijfelen.
We wachten het af! 'Domina' krijgt 3 sterren.

Over tirannie      Snyder Timothy      Maatschappij

Direct na de Amerikaanse verkiezingen in november 2016 stelde historicus Timothy Snyder een lijst op van twintig aanbevelingen die van belang zijn als de democratie wordt bedreigD. Hij plaatste deze lijst op zijn Facebookpagina en het bericht ging direct viral.
In Over tirannie werkt Snyder deze twintig lessen uit met concrete voorbeelden uit de geschiedenis.
Hij waarschuwt ons dat wij niet wijzer zijn dan de Europeanen in de twintigste eeuw, die hun democratieën zagen zwichten voor fascisme, nazisme en communisme: bewegingen waarin één leider of één partij uitdrukking gaf aan de stem van het volk en beloofde de burgers te beschermen tegen bedreigingen van buitenaf.
Ook in de huidige tijd lijkt het voortbestaan van de liberale democratie op het spel te staan.
Niet eerder was de geschiedenis van de vorige eeuw zo actueel.
Een voordeel is dat we kunnen leren van ervaringen uit het verleden om de opmars van tirannie te stuiten.
TIMOTHY SNYDER is hoogleraar geschiedenis aan Yale University.
Hij publiceerde de invloedrijke boeken Bloedlanden (2011) en Zwarte aarde (2015).
In januari 2017 hield hij in Amsterdam de Nooit Meer Auschwitz-lezing.

Vijand van de Russische staat      Browder Bill      Russische geschiedenis

Bill Browder was een zeldzaam succesvolle hedgefundmanager; als een van de eersten had hij door hoe krankzinnig veel geld er na de val van de Muur en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie verdiend kon worden in `het wilde Oosten .
Maar het gaat mis.
De Russische oligarchen gaan hem dwarszitten: ze overvallen zijn kantoren en stelen 230 miljoen belastinggelD. Browder vecht terug, aanvankelijk met succes, maar de Russen hanteren andere spelregels.
Een maand nadat Browders advocaat Sergei Magnitsky een gigantische misdaad openbaar heeft gemaakt waarbij Poetin zelf betrokken is, wordt hij opgepakt, gearresteerd, gemarteld en in de gevangenis vermoorD. De moord grijpt Browder diep aan en verandert zijn leven.
Hij begint een vastberaden en indrukwekkende kruistocht om de misdadigers voor het gerecht te krijgen.
Van een spijkerharde hedgefundmanager wordt hij een overtuigd mensenrechtenactivist.
Hij loopt gevaar en hij weet het, maar de terriërachtige vasthoudendheid en de enorme moed die hem zijn successen brachten, leiden hem nu in zijn strijd om gerechtigheid voor Magnitsky en andere slachtoffers van het regime van Poetin.
Bill Browder's achtergrond is fascinerend te noemen.
Zijn opa Earl Browder was een vakbondsman uit Wichita, Kansas.
Hij was zo goed in het organiseren van vakbonden dat hij door de communisten werd uitgezocht en in 1926 een uitnodiging kreeg om naar de Sovjet-Unie te komen.
In de Sovjet-Unie ontmoette hij Raisa Berkman, advocate, waar hij mee trouwde.
In 1932 keerde Earl Browder terug naar de VS.
Hij was tien jaar lang voorzitter van de Amrikaanse Communistische Partij en stelde zich in 1936 kandidaat voor het presidentschap van de Verenigde Staten namens de communistische parti J. Een ieder weet dat onder invloed van de Koude Oorlog en de zittingen van de Senaatscommissie van Senator McCarthy er een heksenjacht ontstond in de Verenigde Staten op de communisten en crypto- communisten.
Ook Bill Browder 's grootvader kreeg daarmee te maken.
De kinderen van Earl Browder waren zeer intelligent.
De vader van Bill Browder werd hoofd van de sectie wiskunde van de Universiteit van Chicago en ontving in 1999 de National Medal of Science.
Zijn broers waren ook vermaarde wiskundigen.
Maar de kinderen van Earl Browder hadden in eerste instantie ook te lijden van de communistische achtergrond van hun vader.
Bill Browder werd in 1964 geboren in een vreemde, academische linkse familie waarbij de voornaamste gespreksonderwerpen aan de eettafel wiskundige stellingen waren en hoe de wereld naar de knoppen ging door misdadige zakenlui.
Bill Browder was niet erg geïnteresseerd in studeren maar wel in skiën en uit een schuldgevoel gaven zijn ouders hem toestemming om naar een school te gaan in Colorado.
Op die school werd hij het mikpunt van pesterij tot het moment dat hij de pesters terugsloeg.
Een begin van zijn rebellie.
Aan het einde van zijn middelbare school kwam hij op het idee om zijn ouders overstuur te maken door te kiezen voor een leven als kapitalist.
Maar toen Bill wilde gaan studeren werd hij geconfronteerd met het feit dat, omdat zijn opa communist was geweest, hij vaker afgewezen.
Maar hij slaagt erin zijn opleiding succesvol af te sluiten en ziet dan, na de omwentelingen in Oost -Europa kansen om zijn kapitalistische droom werkelijkheid te zien worden.
Hij ziet mogelijkheden en als eerste begint hij met zijn werkzaamheden in Polen.
Daarna laat hij zijn oog vallen op RuslanD. Na de val van de Sovjet-Unie werd daar het kapitalisme doorgevoerD. Na bestudering van veel bedrijven constateerde Bill Browder dat veel bedrijven in feite ongelooflijk ondergewaardeerd waren, in vergelijking met gelijksoortige bedrijven in het kapitalistische westen.
De Russische regering had in het kader van de overstap van het communisme naar het kapitalisme besloten het merendeel van de bezittingen van de staat weg te geven aan het volk.
Dat gebeurde op vele manieren maar de interessantste manier was de zogenaamde 'couponprivatisering'.
Via dit systeem schonk de Russische regering elke Rus een privatiseringscertificaat, aan in totaal zo'n 150 miljoen mensen.
Die waren inwisselbaar voor bijna 30 procent van bijna alle Russische bedrijven.
Browder ontdekte nu dat de totale waarde van de Russische economie slechts 10 miljard dollar bedroeg.
En dat afgezet tegen het feit dat Rusland onder andere 24 procent van alle aardgas van de wereld, 9 procent van alle olie van de wereld bezat.
Met verbazing constateerde hij dat er geen beperkingen bestonden voor wie de coupons zou kopen.
Om kort te gaan, Browder vind investeerders waardoor hij in staat is coupons op te kopen voor 25 miljoen dollar en in korte tijd werd de portefeuille 125 miljoen waarD. Dat wordt zo'n doorslaand succes, dat anderen zijn succes claimen en dan besluit hij ontslag te nemen en voor zichzelf te beginnen.
Zo ontstond Hermitage Capital.
Hermitage Capital zal uitgroeien tot de grootste buitenlandse investeringsmaatschappij in Rusland en als Browder onder andere gegevens in handen krijgt, dat directeuren van Gazprom diefstal plegen en bezittingen van Gazprom om niets verkopen, en dat de waarde van Gazprom in vergelijking met westerse bedrijven veel te laag is, begint hij aandelen Gazprom op te kopen.
Dat leidt uiteindelijk tot een tegenactie van Russische oligarchen die hem gaan dwarszitten.
En langzamerhand wordt het Browder duidelijk, nadat hem eerst de toegang tot Rusland wordt ontzegt, dat hij te maken krijgt met een tegenstander, Poetin C.s.
die geen golf te hoog is om Browder al zijn bezittingen in Rusland afhandig te maken.
Browder slaagt er in om zijn bezittingen op tijd van de hand te doen, buiten Rusland te brengen.
Dat leidde ertoe dat met Browder beschuldigde van het stelen van belastinggeld en hem in staat van beschuldiging stelt.
Zijn advocaat Sergey Magnitsky, woonachtig in Rusland, toont dan aan dat er sprake is van een misdaad waarbij Poetin zelf betrokken is en moet dat bekopen met zijn arrestatie en uiteindelijk na marteling wordt Sergy Magnitsky in de gevangenis vermoorD. Het vermoorden van zijn vriend leidt er dan toe dat Browder uitgroeit tot een mensenrechtenactivist en alles te werk stelt om gerechtigheid te bewerkstelligen, voor Sergy Magnistsky en andere slachtoffers van het regime van Poetin.
De niets ontziende manier waarop Poetin probeert, Browder tot vijand van de Russische staat te maken en de methoden die daarbij worden toegepast, passen zonder enige moeite in het rijtje van de tsaristische geheime politie en de Russische bolsjewistische traditie.
Van enige vrije rechtspraak is geen sprake en respectering van mensenrechten is een utopie.
Met dit boek heeft Browder willen laten zien hoe Poetin C.s zijn macht misbruikt om zichzelf en de mensen om hem heen te verrijken en dat er van een democratie in Rusland geen sprake kan zijn zolang machtswellustelingen de dienst uit maken.

Botsende supermachten      van der Putten Jan      China

De opkomende wereldmacht China en de heersende wereldmacht Amerika botsen steeds vaker.
Sinds 1500 is het zestien keer voorgekomen dat een gevestigde grootmacht werd uitgedaagd door een rijk in opmars.
Twaalf keer leidde dat tot oorlog, twee keer zelfs tot een wereldoorlog.
De Griekse historicus Thucydides scheef over de Peloponnesische Oorlog: ‘De groeiende macht van Athene en de angst die dat Sparta inboezemde maakten een oorlog onvermijdelijk.
’ De Verenigde Staten (Sparta) en China (Athene) lijken blind op ‘Thucydides’ valstrik’ af te rennen.
Wordt het inderdaad oorlog tussen ’s werelds grootste economieën? Of wegen hun gemeenschappelijke belangen zwaarder dan verhit nationalisme en superioriteitsgevoel? China-kenner Jan van der Putten onderzoekt een mogelijke confrontatie aan de hand van een aantal reële scenario’s.

Moskouse nachten      Cliff Nigel      Russische geschiedenis

Aangrijpend en waargebeurd verhaal over een opmerkelijk, jonge Texaanse pianist ten tijde van de Koude Oorlog.
Met zijn liefde voor de Russische klassieke muziek, stal Van Cliburn de harten van zowel de Amerikanen als de Russen, en zorgde hij voor een onverwachte verlaging van de spanningen tussen de supermachten, terwijl ze op het randje van een nucleaire oorlog stonden.
In 1958 reisde de volledig onbekende 23-jarige Cliburn naar Moskou om daar mee te doen aan het eerste ‘Internationale Tsjaikovski Concours’.
De Sovjets waren uiteraard niet van plan om die begeerde prijs aan een onbekende Amerikaan toe te kennen, maar toen de slungelige Texaan met zijn verlegen grijns het podium opliep en begon te spelen, had hij het hele land ogenblikkelijk in zijn ban.
‘Is hij de beste?’ vroeg Chroesjtsjov na afloop aan een van de juryleden.
‘In dat geval...geef hem die prijs!’ In dit spannende, onderhoudende en ontroerende verhaal vertelt Nigel Cliff het drama en de spanning van de Koude Oorlog.
In deze uitzonderlijke tijd waren een getalenteerde musicus en de tijdloze klassieke muziek tijdelijk de enige brug tussen twee destructieve nucleaire grootmachten.

Start-up Mania      Martinez Antonio Garcia      Economie

Antonio García Martínez verlaat Wall Street voor Silicon Valley.
Hij wordt CEO van een start-up, maar laat die algauw in de steek voor een goedbetaalde baan bij Facebook.
Hier helpt hij COO Sheryl Sandberg en CEO Mark Zuckerberg met het bedenken van een verdienmodel voor alle gebruikersdatA. Na een hevig intern conflict over de koers wordt hij ontslagen en maakt hij een pikante transfer naar grote concurrent Twitter.
Ondertussen krijgt hij overal ruzie, brouwt hij stiekem bier op de Facebookcampus, woont hij op een jacht, en geniet hij van het leven als een te goed betaalde Silicon Valley-huursoldaat.
In Start-up mania vertelt Antonio het verhaal van de techbubbel – de startups in Silicon Valley, de miljoenen die er worden uitgegeven, de chaos, de druk om te presteren en de excessen.
Hij geeft advies over de do’s & don’ts van de techsector en zit vol bizarre verhalen over de mensen in deze industrie waar onbevattelijk veel geld in omgaat.

Licht      Venhuizen Emma      Psychologie

Licht is even essentieel als de lucht die we inademen.
Al sinds de oudheid weten we dat licht invloed heeft op ons welzijn, maar niet hoe en waarom.
Gemma Venhuizen onderzoekt in Licht de achterliggende mechanismen, niet alleen met wetenschappelijke belangstelling, maar ook vanuit een persoonlijke behoefte om het te weten.
Net als bij veel andere mensen beïnvloedt licht haar stemming: op donkere dagen raakt ze in een dip, en op zonnige dagen fleurt ze weer op.
Wat is licht precies? Wat voor invloed heeft licht op onze slaap, onze stemming, onze zintuigen, ons brein? Is er verschil tussen natuurlijk en kunstmatig licht? En hoe kunnen we licht optimaal gebruiken: in huis, op straat en op het werk?  Gemma Venhuizen gaat in gesprek met psychologen, slaaponderzoekers, dermatologen, biologen en ingenieurs om de universele behoefte aan licht te onderzoeken en te inventariseren op welke manier licht bijdraagt aan ons welzijn.
Ook spreekt ze met mensen die op een of andere manier meer voor- en nadelen ondervinden van licht.

Haatspraak      Ensel Remco      Joodse geschiedenis

Remco Ensel Remco Ensel is universitair docent cultuurgeschiedenis van de Nieuwste TijD. Hij studeerde antropologie en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam alwaar hij promoveerde in de sociale wetenschappen op de dissertatie Saints and servants in Southern Morocco (Leiden: E.
J. Brill 1999).
Sinds 2003 maakt hij deel uit van de staf van geschiedenis.
Tussen 2010 en 2013 was hij gedetacheerd aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies.
Remco Ensel schrijft bij voorkeur over de woorden, beelden en rituelen die ons bijstaan in het betekenis geven aan de wereld om ons heen, in het vinden van steun bij elkaar en het dwars zitten van de ander.
Zijn publicaties gaan over in- en uitsluiting en over de aantrekkingskracht van identiteit in de moderne tijd en de doorwerking van het verleden.
Zijn meest recente publicaties handelen over antisemitisme in naoorlogs Nederland (zie ook de website www.
antisemitisme.
nu) en fotografisch nationalisme in het interbellum en de oorlogsjaren.
Samen met Evelien Gans publiceerde hij over de geschiedschrijving van de Jodenvervolging.
Waar eindigt de vrijheid van meningsuiting en beginnen belediging, bedreiging en haatspraak? Een boek over K-Joden en K-Marokkanen.
Waarom zingt een rapper dat er tijdens de Holocaust meer moslims werden vermoord dan joden? 'Haatspraak' gaat over de 21e-eeuwse golf aan antisemitische incidenten op straat en op internet, over de verstoringen van de dodenherdenking in ons land en de problemen in het onderwijs over de Holocaust.
Het boek is een scherpzinnige analyse van een multicultureel drama met anti-joodse uitspraken als cruciaal ingrediënt.
Door terug te gaan in de tijd plaatst Remco Ensel het nieuwe antisemitisme in een naoorlogse geschiedenis van protest en provocatie.
Te beginnen met de studentenprotesten in de jaren zestig tot de Tweede Intifada, van 'zionazi' tot 'Adolf Sharon', van de Rushdie-affaire tot Mohammed B. Het boek is gebaseerd op uitgebreid archiefonderzoek in Marokko en Nederland en op gesprekken met journalisten en politici, zoals Bertus Hendriks, Job Cohen, Fatima Elatik, Ahmed Marcouch, Ronny Naftaniel en vele anderen.

Nooit genoeg      D'Antonio Michael      Biografie

Michael D’Antonio is Amerikaan, journalist en schrijver.
Voor het schrijven van deze biografie sprak de auteur zowel met Trump zelf, als met familieleden en anderen die een rol speelden in Donalds leven.
Reeds in de inleiding wordt de figuur van Donald Trump uitgebreid geschetst.
Hij is uitzonderlijk rijk (zijn vader ook), arrogant en ruw van taal.
Hij heeft zowel vrienden als vijanden, fanatieke bewonderaars en verguizende tegenstanders.
Donald Trump bezit een ongewone veerkracht die hem talloze keren deed terugkomen uit een verslagen positie.
Hij is daarom zo boeiend en daarom laat hij niemand onverschillig.
De auteur noemt hem een man die precies past bij de huidige tijdgeest - niet vergeten dat in Amerika succes door geld een levensdroom is.
Als zakenman zocht Trump steeds weer publiciteit wetende dat bekendheid macht geeft.
Hij schreef meer dan tien boeken en in elk daarvan is te lezen hoe briljant en succesvol hij is.
Zijn grootste rol was zichzelf spelen in de populaire TV-reeks “The Apprentice”.
Daaruit bleek dat als entertainer hij even goed was dan als zakenman.
Trump is verder extreem bezorgd om wat andere mensen van hem denken.
Het verhaal begint met de grootvader van Donald, die uit Duitsland emigreerde.
Die liet zijn naam Drumpf geleidelijk veramerikaniseren tot Trump.
In die tijd was rijkdom er gelijk aan deugdzaam.
De opeenvolgende golven van hoogconjunctuur en depressie worden in perspectief gestelD. De historie van vader Trump wordt ellenlang uiteen gezet en is wel interessant, maar maakt het boek beduidend dikker dan nodig om het leven van Donald zelf te verhalen.
Ook de figuur van Donalds moeder wordt uitgebreid besproken.
Zij was onverzettelijk koppig en ambitieus, maar tegelijk ook aardig en een beetje een charmeur.
De vijf kinderen van het echtpaar Trump werden onderworpen aan de ongebruikelijke combinatie van strenge huisdiscipline, overvloed en superioriteit.
Enkel de vierde telg, Donald, trad onverwijld in vaders voetsporen.
Reeds in zijn jeugd was hij extreem opstandig; toch aanvaardde hij de combinatie van ambitie met hard werken.
Na de middelbare school werd Donald geplaatst in de New York Military Academy, waar, naar verluidt, jonge mannen uitkwamen als “gedisciplineerde misdadigers”.
Donald leerde er te overleven in een systeem van hardhandige scholing.
In de sportopleiding werd aangeleerd dat winnen het enige is wat telt.
Donald Trump toonde zich daarin een meester en voelde zich al helemaal bij de elite.
Daarna studeerde hij aan de universiteit.
De beschrijvingen in het boek omvatten grootdeels ook de economische en sociale geschiedenis van New York in het gegeven tijdsgewricht.
De enige ondeugd waarop Donald Trump trots is, is zijn seksverslaving.
Van jongsaf was hij een vrouwenversierder bij uitstek.
Hij is driemaal getrouwd en tweemaal gescheiden.
Hij trouwde ook driemaal voor de kerk hoewel de ex-echtgenotes nog leefden.
De biografie van Trump is doorspekt met beeldvorming van andere “merkwaardige” personages.
Deze omzwermingen maken het boek zo dik.
Een uitspraak van Donald Trump is: “Ik heb nooit de erkenning gekregen die ik verdien.
” Vandaar wellicht de titel van het boek, “’Nooit genoeg’.
Voor het grote publiek was Donald Trump een soap-personage, held, boef, koning of clown, afhankelijk van hun perspectief.
Zijn eigen meningen hingen dan weer veelal af van de invloed die een persoon, ding of plaats op hem haD. Zijn uitspraken lieten de wereld raden of hij iets meende of niet.
Er volgt een uitvoerig onderzoek om de essentie van zijn karakter te ontrafelen, waaronder zijn dwangmatige inspanningen om zijn kijk op zichzelf en op de wereld te uiten en aan anderen op te dringen.
Factoren zoals zijn opvoeding, het land en het tijdperk waarin hij opgroeide worden daarin mee gewogen.
Tenslotte zijn er de plichtmatige dankbetuiging, vervolgens noten en bibliografie.
Dit exemplaar is een dikke paperback van 382 pagina’s op octavo formaat, dus moeilijk te hanteren.
D’ Antonio’s biografie is ambitieus, levendig en stijlvol geschreven.
Hij is er in geslaagd de totaliteit van de man Donald Trump in het licht te stellen.

Ketterijen      De Gucht Karel      Maatschappij

Kunt u nog volgen? De afgelopen twee jaar hebben we aan den lijve ervaren hoe ontzettend snel de wereld verandert.
In die periode publiceerde Karel De Gucht columns in Het Laatste Nieuws.
Elke week fileerde hij een onderwerp dat onze zekerheden op losse schroeven zet.
Van de vluchtelingenstroom en de oorlog in Syrië, tot de aanslagen en de verkiezing van Trump.
Van de boerkini tot de eurocrisis en de brexit.
Karel De Gucht heeft een heel concrete kijk op al die grote problemen en historische feiten, waarbij hij nooit uit het oog verliest wie we zijn en waar we vandaan komen.
Hij is een volbloed liberaal die uitgaat van de rede en van vrije mensen die redelijke beslissingen nemen.
Ketterijen bevat ook een ‘state of the union’ waarin Karel De Gucht zo helder mogelijk beschrijft waar we nu staan.
Hij neemt geen blad voor de mond en put uit zijn ervaringen als politicus.
Een van de scherpe vragen in dit boek stelt hij aan zichzelf: ‘Wat is dan wel de oplossing?’ Met de antwoorden die hij geeft, strijkt Karel De Gucht tegen de haren in.
Zijn ketterijen helpen ons om eerlijk naar de dingen te kijken, goed te blijven nadenken en optimistisch te blijven over de toekomst.

De kwestie M      Daniels Eddy      Islam

Een islam zonder Mohammed? De planeet heeft problemen met jihadisten.
De reactie valt in twee uitersten uit elkaar: de islamofielen zeggen dat de ‘ware’ islam verdrukt wordt door een uitwas die dit schone geloof ten onrechte besmeurt.
De uitweg zou een herbronning zijn in de Koran, om zo tot een rationele en zelfs Europese geloofsbeleving te komen.
De islamofoben zeggen dat de islam een onverbeterlijk gewelddadig systeem is, met het jihadisme van nature ingebakken.
Eddy Daniels geeft ze allebei gelijk en ongelijk.
Hij vindt inderdaad dat de ‘ware’ islam niet gelijk is te stellen met jihad, maar de herbronning kan volgens hem niet via de Koran gebeuren.
Hij vindt ook dat het geweld veel dieper ingebakken zit dan de islamofielen zich willen toegeven.
De aanpak waar hij voor pleit is een terugkeer naar de ware islam, die al bestond voor Mohammed ten tonele verscheen, de ?anifiyA. Met de profeet, die zichzelf als laatste en enige spreekbuis zag van Allah, zijn de problemen begonnen.
Daniels pleit daarom voor een islam zonder MohammeD. Vóór Mohammed bestond de islam al als een vredesbeweging.
Mohammed maakte er een oorlogsbeweging van.
Dat Eddy Daniels, gewezen hoofdredacteur van het ondertussen verdwenen blad Intermediair, een opmerkelijk boek heeft geschreven over het ontstaan van de islam, is eigenlijk een understatement.
Daniels presenteert ons een geschrift dat de islam in principe op zijn kop zet.
In zijn ogen is er namelijk geen probleem met de islam als dusdanig, maar met wat Mohammed van de islam gemaakt heeft.
Om die hersenkronkel te begrijpen, dient men te weten dat ook volgens de Koran de islam al bestond vóór MohammeD. Daniels heeft, en dit is de grote verdienste van dit boek, daartoe ongelooflijk nauwgezet de Arabische Hadith doorgenomen, de islamitische traditie over de profeet.
Hij concludeert daaruit dat de islam tot aan Mohammed een vredesbeweging was, bedoeld om de bedoeïenen ervan te weerhouden elkaar wederzijds te bevechten en bestelen in wat zij de ghazwah of razzia noemden.
Dit mislukte, en pas toen trad Mohammed aan met de boodschap dat de strijd onder de Arabieren kon worden stopgezet door de plundertocht of ghazwah naar buiten Arabië te exporteren, dat wil zeggen: door elders te halen wat men bij elkaar niet vinden kon.
Daniels reconstrueert in detail hoe Mohammed zijn greep op de plunderzieke bedoeïenen wist te vestigen ten koste van de oasebewoners, vooral dan van de vrouwen die in een grote, ook seksuele, vrijheid leefden.
Al die tijd werd hij in Mekka niet vervolgd, maar integendeel gewaardeerd, tot hij zichzelf steeds intoleranter opstelde.
Dat leidde tot zijn vlucht naar Medina, de Hijra van 622, waar hij ging beweren dat hij verdreven was (wat feitelijk niet waar was).
Die zogezegde vervolging werd voor hem dan een excuus om de karavanen van Mekka te overvallen.
Op die manier maakte hij van de agrarische oase Jathrib/Medina een rovershol, zeer tegen de zin van grote groepen autochtone inwoners van die stad, in de eerste plaats van de joodse stammen die tot de meest nijvere lieden van de Arabische maatschappij behoorden.
Eén stam (de Qaynuqa), gespecialiseerd in smeedwerk, dreef hij de woestijn in nadat hij al hun bezittingen had geroofD. Een andere stam (de Nadir), gespecialiseerd in dadelpalmteelt, verdreef hij naar een meer noordelijke oase (Khaybar), nadat hij in Medina al hun palmbomen had laten omhakken, om dan te constateren dat hij geen dadels meer haD. Later onderwierp hij ook Khaybar, maar hij liet de palmbomen ditmaal wel staan, op voorwaarde dat de helft van de oogst aan hem werd afgestaan.
De derde belangrijke Joodse stam, de Qurayza, liet hij tot de laatste man uitmoorden nadat ze zich hadden overgegeven (700 man); hun vrouwen en kinderen werden als slaven verkocht.
Hun misdaad was dat zij misschien in de toekomst tegen hem in opstand konden komen.
Daniels haalt het allemaal uit de Arabische Hadith.
Op de opmerking dat die Hadith misschien wel onbetrouwbaar is, antwoordt hij dat zelfs als dat zo zou zijn, hij alleszins weergeeft wat de Korangeleerden over hun profeet geloven en aanleren.
En daar is het hem om te doen: het is zijn ambitie niet om de definitieve waarheid over Mohammed aan het licht te brengen, maar wel om de westerse lezer vertrouwd te maken met wat de imams intern over hun profeet vertellen, maar niet willen dat de dhimmi’s of kafirs (de anders- of ongelovigen), en ook niet de eigen brave gelovigen, vernemen.
Op die manier wil hij het debat over de islam openbreken, ja, hij opent zijn boek zelfs met de stelling dat hij gerust moslim wil worden indien hij maar geen mohammedaan hoeft te zijn.
Dat wil zeggen: dat hij zich bij de oorspronkelijke vredesbeweging wil aansluiten, maar niet bij de oorlogsbeweging die Mohammed ervan gemaakt heeft.
Hij zegt zelfs dat het Westen een injectie van islam nodig heeft, om uit zijn eigen arrogantie los te komen, het gevoelen zelf God te zijn, na zijn eigen God gedood te hebben.
Voor Daniels is de kern van de westerse beschavingskwaal immers dat wij het gevoel voor het transcendente of sacrale zijn kwijtgeraakt, dat wij niet meer kunnen zeggen ‘als ’t God belieft’, Inch Allah.
De westerse samenleving lijdt aan hybris en heeft een injectie van nederigheid nodig, meent hi J. Terwijl de islamitische kapot gaat aan lethargie, daardoor tot suïcide komt, en de christelijke parabel van de talenten in zich op moet nemen.
Met die laatste stelling heb ik het, als overtuigde atheïst, natuurlijk moeilijk en ik denk dat dit voor veel lezers het geval zal zijn.
Men zou zijn optie, met wat kwade wil, ook als postmoderne spielerei kunnen beschouwen, maar dan zou men toch zeer tekortdoen aan Daniëls streng-wetenschappelijke instelling en aan zijn sérieux als mens.
De manier waarop hij zijn revolutionerende thesis uitwerkt verdient daarom alle respect.
Het boek zal al een klassieker worden waarvoor het buitenland ons zal benijden.

Het geluk van de Chinezen      Rammeloo Eefje      China

China is een politieke en economische grootmacht.
Maar wat weten wij daadwerkelijk van het land dat op het wereldtoneel zo’n vooraanstaande rol speelt? En hoe denken de Chinezen zelf over de razende ontwikkeling van hun land, met als gevolg luchtvervuiling, vergrijzing en een groeiende kloof tussen stad en platteland? Waar maken ze zich zorgen om, wat is hun idee van vooruitgang en welke offers zijn ze bereid ervoor te brengen? Eefje Rammeloo komt bij de Chinezen thuis en spreekt met hen over hun zorgen en dromen over de vooruitgang.
In China is veel veranderd door de enorme economische groei en de toegenomen welvaart.
Zo is er bijvoorbeeld ontzettend veel milieuverontreiniging, maar ook op maatschappelijk gebied is er veel veranderD. Waar de Chinezen vroeger zo snel mogelijk gingen trouwen, kinderen krijgen en voor hun ouders zorgen, is carrière maken nu veel belangrijker voor veel Chinezen.
Dit heeft veel gevolgen.
Eefje Rammeloo behandelt een breed spectrum aan onderwerpen, zoals het milieu, de economie, maar ook de huwelijksmarkt, de status van ongehuwde Chinezen, huisvesting, arbeid, religie, kinderen krijgen etC. Dit alles wordt niet alleen op macroniveau bekeken (op landelijk niveau), maar ook op microniveau door middel van interviews met Chinezen met uiteenlopende leeftijden, achtergrond en afkomst.
De Chinese Communistische Partij (CCP) probeert alles zo goed mogelijk in goede banen te leiden, maar loopt ook tegen grote problemen aan.
De ontwikkeling van China gaat snel en aan deze ontwikkeling wordt in dit lekker geschreven boek veel aandacht besteeD. Het boek bevat een begrippenlijst en een kaart van China, waardoor het boek ook geschikt is voor mensen die nog weinig tot niets over China weten, maar wel meer willen leren over dit land dat op korte termijn wellicht de grootste economische speler op het wereldtoneel is.
Een aanrader, zowel voor leken als voor mensen die al bekend zijn met ChinA. Chinezen moeten dromen, riep de Chinese premier Xi Jinping in 2012.
De 'Chinese Droom' moest een praktisch antwoord bieden op de identiteitscrisis waarin China verkeerde.
Na jaren van onstuitbare economische groei moest het land zich opnieuw uitvinden, om de problemen het hoofd te bieden.
In 2016 heeft de bevolking steeds meer te besteden.
De welvarende Chinezen hebben een huis, een auto en meer dan genoeg te eten.
Ze ontdekken de wereld door reisjes naar Parijs, Rome en Giethoorn, wensen schone lucht en een goede opleiding voor hun kinderen.
De Communistische Partij houdt het volk aan haar kant door het welvaartsniveau steeds te laten toenemen.
Kritiek ontstijgt zelden het lokale niveau.
Protest wordt genegeerd, en demonstraties worden in het uiterste geval neergeslagen.
In Shanghai en ver daarbuiten is het optimisme te voelen.
Maar de ongelijkheid neemt toe.
Stad en platteland groeien steeds verder uit elkaar.
De mondaine stadsbevolking is lichtjaren verwijderd van de mijnwerkers, land- en fabrieksarbeiders.
De weeffouten worden steeds zichtbaarder: de kwaliteit en bereikbaarheid van goed onderwijs, jongeren met ouderwetse denkbeelden die zich op de huwelijksmarkt presenteren, milieuvervuiling en haperende oudedagvoorzieningen.
De Chinese dromen en de alledaagse realiteit die Eefje Rammeloo schetst, geven een fascinerende inkijk in het China van vandaag en een indicatie van de richting die China op dit cruciale moment inslaat.

Een Duits Leven      Hansen Thore D.      Duitse geschiedenis

Het boek ‘Een Duits leven’ is gebaseerd op de gelijknamige documentaire uit 2013 waarin de destijds 102-jarige Brunhilde Pomsel openhartig terugblikt op de periode waarin zij voor één van de grootste oorlogsmisdadigers ooit werkte.
Als secretaresse van Joseph Goebbels van 1942 tot 1945 bevond Brunhilde zich in het machtscentrum van het nazi-regime en had toegang tot informatie over de meest gruwelijke details van de Tweede Wereldoorlog.
Toch beweert ze dat ze van al dat niets afwist en pas na de oorlog zich bewust werd van de volledige omvang van de nazipraktijken.
Het verlangen naar een goede carrière om daarmee de wijd verspreide armoede die de Duitse burgers jarenlang achtervolgde persoonlijk achter zich te kunnen laten, zorgde ervoor dat ze haar blik afwendde voor de verschrikkingen om haar heen.
Haar verhaal is een waarschuwing voor een ieder van ons die denkt dat dat wat haar en vele Duitsers met haar overkwam, ons in deze huidige tijd niet kan gebeuren.
Het interview met Brunhilde Pomsel is zeker heel boeiend, maar het uitgebreide nawoord van schrijver Thore D. Hansen heeft eerlijk gezegd de meeste indruk op mij gemaakt.
De treffende paralellen die hij trekt tussen de tijd waarin Brunhilde als naïeve jonge vrouw het nationaal socialisme werd ingezogen en hoe datzelfde ons in onze huidige maatschappij en wereld kan overkomen hebben iets in mij wakker gemaakt.
Hansen waarschuwt ons terecht dat dezelfde machten en invloeden van destijds ook tegenwoordig hun invloed op ons proberen uit te oefenen.
Hij spoort ons met het slot van zijn boek aan om vooral onze verantwoordelijkheid te nemen en niet onze blik af te wenden van wat er om ons heen gebeurt.
Zijn woorden zijn zo treffend, dat ik ze liever citeer dan in mijn eigen woorden omschrijven: “In Pomsels verschrikkelijk onschuldig en banaal klinkende herinneringen, in haar motieven voor een carrière onder het nationaalsocialisme, worden paralellen zichtbaar met onze eigen tijD. Wij zijn zelf op een punt beland waarop grote delen van de bevolking in de westerse democratieën nauwelijks nog door feiten, maar alleen via een beroep op emoties bereikt kunnen worden.
Het gevoel onrechtvaardig te worden behandeld, kan hele bevolkingsgroepen radicaliseren en uiteindelijk is er dan alleen nog maar een geschikt vijandbeeld nodig om hen te winnen voor simpele oplossingen en erger.
Het verhaal van Brunhilde Pomsel kan voldoende aanleiding zijn om ons in te zetten voor het behoud van een open samenleving.
” “Pomsels verhaal laat ons zien wat het betekent wanneer we het ontstaan van een dictatuur negeren en later in zo’n dictatuur moeten (over)leven, zowel fysiek als mentaal.
Maar haar verhaal maakt ook duidelijk wat het betekent wanneer we toekijken hoe de populisten van nu de democratie van westerse snit proberen te ondermijnen.
Brunhilde Pomsel gaat ons allen aan, omdat in haar openlijk uitgesproken ‘lafheid’ en apolitieke houding iets spreekt wat tegenwoordig al lang weer gedijt: grote desinteresse dan wel politieke luiheid en apathie tegenover het lot van vluchtelingen, opvlammende haat tegen democratische elites en opnieuw de opkomt van rechts-populisten die de oorlog verklaren aan de democratie en Europese integratie.
” “Pomsels levensverhaal maakt haarscherp duidelijk dat onze democratie vooral door twee dingen wordt bedreigd: een gebrek aan bereidheid om ons in te zetten voor een open samenleving en het onvermogen bij de democratisch-politieke elite om tijdig en adequaat op verkeerde ontwikkelingen te reageren.
” Ik bewonder de moed van deze vrouw om zich uit te spreken over een periode in haar leven die door velen wordt veroordeelD. Dankzij haar getuigenis kunnen wij in de eenentwintigste eeuw leren begrijpen waarom rechts populisten, autoritaire systemen en uiteindelijk dictaturen terugkomen, waarom dit op allerlei plaatsen in de wereld, op heel verschillende wijze, al lang een feit is en welke oorzaken hierachter schuilgaan.
De inzichten die Brunhilde ons met het doorbreken van haar stilzwijgen gegeven heeft zijn van onschatbare waarde en kunnen meehelpen het verschil te maken tussen een toekomst waarin we de bevochten vrijheid en democratie van na de Tweede Wereldoorlog kunnen blijven vieren en één waarin we ons gevangen weten in een systeem van onderdrukking, angst en terreur.
Ik sluit me graag aan bij de schrijver van dit boek: laten we vooral onze ogen open houden, onze mening hoorbaar maken en onze blik niet afwenden van dat wat ons wegleidt van democratie en een open samenleving.
De toekomst is de verantwoordelijkheid van een ieder van ons, niemand uitgezonderD.

De Winnaarseconomie      De Leus Koen      Economie

Vlijmscherpe analyse over de maatschappelijke gevolgen van de digitale revolutie De vierde industriële revolutie verandert de wereld voor onze ogen.
De digitalisering sijpelt door in alle geledingen van de maatschappij en de economie in het bijzonder.
De ruimte om te innoveren is eindeloos, maar dat levert (nog) niet de verwachte groei op, laat staan meer arbeidsplaatsen.
Wie niet mee is - bedrijven én werknemers - dreigt uit de boot te vallen.
In De winnaarseconomie.
Uitdagingen en kansen van de digitale revolutie beschrijft Koen De Leus deze radicaal veranderende economie en onderzoekt hij wie wat te winnen of te verliezen heeft.
Hij ging daarvoor te rade bij tientallen topondernemers en beleidsmakers uit binnen- en buitenlanD. Gaat de middenklasse, die al enkele decennia onder druk staat, eruit? Neemt de ongelijkheid verder toe? En welke maatschappelijke keuzes moeten we maken om dat tegen te gaan? Hoe zorgen we, met andere woorden, voor meer welzijn voor velen en niet alleen voor een 'winnaarseconomie' die enkelen dient? ‘Productiviteit is niet alles, maar op lange termijn is het bijna alles’, schreef Nobelprijswinnaar Paul Krugman in 1992.
De technologische vooruitgang die aan de basis ligt van de productiviteitsgroei zorgde de voorbije 250 jaar voor een explosie van onze welvaart.
Zonder de opeenvolgende industriële revoluties die startten vanaf de 18de eeuw leefden we vandaag nog in de middeleeuwen.
Met de digitalisering is de vierde industriële revolutie van start gegaan.
Alles verandert rondom ons: de manier waarop we communiceren, winkelen, muziek beluisteren, bankieren.
Zelfrijdende, zelfs vliegende, wagens zijn niet langer een verre droom, robots helpen vandaag reeds in rusthuizen, Amazon leverde een jaar geleden zijn eerste pakje met een drone.
GEEN PRODUCTIVITEITSGROEI De beloofde productiviteitsgroei blijft echter uit.
Waarom? De grootste meerwaarde van de digitale technologieën vloeit naar de consument, die betere producten en diensten krijgt.
Ons welzijn is aanzienlijk toegenomen.
De producenten blijven op hun honger zitten.
  De talrijke gratis producten zorgen niet voor een stijging van het bbp en dus de productiviteit.
Bedrijven brengen vandaag ook producten op de markt die gigantisch vernieuwend zijn.
Maar op vernieuwing van het productieproces en organisatie is het – in tegenstelling tot vorige industriële revoluties – nog wachten.
De geraamde opbrengsten van de nieuwe ecosystemen – online, de deeleconomie en het internet of things – zijn gigantisch.
Besparingen, nieuwe producten en diensten en efficiëntieverbeteringen kunnen het bbp de komende 2 decennia met jaarlijks 0,6 à 1 procentpunt opkrikken, raamt industriegigant General ElectriC. Maar de nieuwe technologieën zoals big data, artificiële intelligentie en 3D-printing zijn complex.
We zitten vandaag in de investeringsfase.
De implementatiefase ligt enkele jaren voor ons.
Ondertussen komt de concurrentie van overal.
In een digitale wereld vervagen alle fysieke grenzen.
Ondernemerschap was door de goedkope technologie ook nog nooit zo gemakkelijk.
Een computer en een internetverbinding, en de wereld ligt aan je voeten.
INVESTEREN 4.
0 Die snel veranderende omgeving wijzigt de regels voor beleggers.
De levenscyclus van een onderneming is de voorbije decennia teruggevallen van 40 à 50 jaar naar minder dan 20 jaar.
Bedrijven kenden vroeger hun concurrenten.
Vandaag komen die van overal, en totaal onverwacht.
De reis- en muziekindustrie werden reeds overhoop gehaalD. De retail- en autosector liggen vandaag onder vuur, morgen volgen de banken en tal van andere sectoren.
Geen enkele ontsnapt eraan.
Langzaam een activiteit opbouwen om vervolgens het marktaandeel zo goed als mogelijk te verdedigen, behoort tot het verleden.
Stockpicking wordt aartsmoeilijk, diversificatie belangrijker dan ooit.
En … ‘buy and hold’ is out.
De democratisering van het ondernemerschap wil niet zeggen dat de ongelijkheid zal afnemen.
Er zijn vele gegadigden, maar weinigen stoten door tot de top.
In de digitale economie geldt het netwerkeffect: hoe meer mensen Facebook gebruiken of bestellen via Amazon.
com, hoe aantrekkelijker die worden voor elke nieuwe gebruiker.
De marktleider haalt een gigantisch marktaandeel binnen.
De rest verdeelt de kruimels .
De digitale wereld is een winnaarseconomie waar de supersterren en superbedrijven het gros van de inkomens binnenrijven.
TOENEMENDE ONGELIJKHEID Dit riskeert een toename van de ongelijkheiD. Wereldwijd zorgden globalisatie en automatisatie de voorbije 3 decennia voor eerlijkere verdeling van de welvaart.
Honderden miljoen Chinezen werden uit de armoede gehaalD. Dit ging gepaard met een uitholling van de Westerse middenklasse.
Zij verloren hun goedbetaalde fabrieksbaan en moesten aan de slag in een minder lucratieve dienstenjobs.
De frustratie neemt toe.
Trump, Brexit en de opkomst van extreme partijen zijn daar enkele uitingen van.
Zelflerende robots bedreigen in de toekomst steeds meer jobs.
Een conservatieve schatting van de OESO gaat uit van een volledige automatisering van 9 procent en een gedeeltelijke van nog eens een kwart van alle jobs tijdens de komende tiental jaar.
In de overgangsfase naar een echte digitale economie leidt dit waarschijnlijk tot een stijging van de werkloosheidsgraaD. Bedrijven en overheid moeten er alles aan doen om die stijging zo beperkt als mogelijk te houden.
Levenslang leren moet de norm worden.
Bedrijven garanderen hun medewerkers niet langer levenslang werk, wel levenslange inzetbaarheiD. Vakbonden moeten werknemers waarvan de job dreigt te verdwijnen, aanzetten tot het volgen van opleidingen.
De overheid moet de slachtoffers van de automatiseringsgolf actief, veel actiever dan vandaag, begeleiden in hun zoektocht naar een nieuwe uitdaging.
De politici moeten hier hun verantwoordelijkheid opnemen.
Doen zij het niet, dan zullen de populisten het wel doen.

Hoe zwaar is licht      De Graaf Beatrice      Fysica

In het nieuw verschenen boek Hoe zwaar is licht worden meer dan 100 vragen beantwoord die gesteld werden aan de Nationale WetenschapsagendA. Van het Meertens Instituut werkten Ernst van den Hemel, Marc van Oostendorp en Nicoline van der Sijs mee.
Wordt een beschaving altijd ‘beter’? Hoe worden bacteriën resistent tegen antibiotica? Hoeveel mensen kan de wereld aan? Kan radioactief afval gerecycled worden? Wat komt er na democratie? Waarom kan massa niet negatief zijn? De 21ste eeuw is de eeuw van de wetenschap.
Op allerlei gebied – gentechnologie, gezondheidszorg, milieu, kunstmatige intelligentie – staan ons grote doorbraken te wachten.
Toen Beatrice de Graaf en Alexander Rinnooy Kan, ambassadeurs van de Nationale Wetenschapsagenda, alle Nederlanders in 2015 opriepen om alles wat ze altijd al eens aan ‘de wetenschap’ hadden willen vragen in te sturen, had niemand kunnen vermoeden dat Nederland zo massaal aan deze oproep gehoor zou geven.
Er kwamen bijna 12.
000 vragen binnen.
In het boek Hoe zwaar is licht? beantwoorden de beste wetenschappers uit Nederland – jong, oud, gevestigd, aanstormend, alfa, bèta, gamma – de honderd belangrijkste en meest sprekende vragen aan de wetenschap.
Voorzien van schitterend beeldmateriaal biedt dit  boek een unieke staalkaart van de stand van zaken van de wetenschap.
In 2012 werd er in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda aan alle Nederlanders een interessante vraag gesteld: ‘Welke vraag heb jij altijd al eens aan ‘de wetenschap’ willen stellen?’ Nou, dat hebben de vragenstellers geweten.
Er kwamen namelijk meer dan 12.
000 prangende vragen terug.
De mooiste, interessantste, leukste, belangrijkste en fascinerendste vragen zijn nu – samen met het beste antwoord dat de wetenschap daar op dit moment op kan geven – gebundeld in het vandaag verschenen boek ‘Hoe zwaar is licht?‘ Het is een boek geworden dat eigenlijk in de boekenkast van elke nieuwsgierige geest thuishoort.
In het boek vind je antwoorden op vragen als ‘Kan een kernexplosie onze aarde uit haar baan halen?’, ‘Wordt een beschaving altijd beter?’, ‘Zou je uit bliksem energie kunnen halen?’, ‘Wat komt er na de democratie’, ‘Hoe definieer je kwaliteit van leven?’, ‘Waar komt het toenemende geweld tegen ambulancepersoneel en treinconducteurs vandaan?’ en ‘Hoeveel mensen kan de wereld aan?’ Elke vraag wordt beantwoord door een Nederlandse onderzoeker die toonaangevend is in het bijbehorende vakgebieD. Deze onderzoekers slagen er prima in om zelfs lastige onderwerpen op een begrijpelijke manier te benaderen en uit de doeken te doen.
Het maakt ‘Hoe zwaar is licht?’ tot een prettig leesbaar boek dat vragen beantwoordt, maar hier en daar ook nieuwe vragen oproept.
Want veel van deze fascinerende onderwerpen mogen zich verheugen in de aandacht van de wetenschap en doorgronden we dus nog altijd niet helemaal of zelfs helemaal niet (het verklaart waarschijnlijk waarom juist die kwesties zo fascinerend zijn).
Hoe zwaar is licht? getuigt van een enorme Nederlandse nieuwsgierigheid en bevredigt die tegelijkertijd volkomen In het nieuw verschenen boek Hoe zwaar is licht worden meer dan 100 vragen beantwoord die gesteld werden aan de Nationale WetenschapsagendA. Van het Meertens Instituut werkten Ernst van den Hemel, Marc van Oostendorp en Nicoline van der Sijs mee.
Wordt een beschaving altijd ‘beter’? Hoe worden bacteriën resistent tegen antibiotica? Hoeveel mensen kan de wereld aan? Kan radioactief afval gerecycled worden? Wat komt er na democratie? Waarom kan massa niet negatief zijn? De 21ste eeuw is de eeuw van de wetenschap.
Op allerlei gebied – gentechnologie, gezondheidszorg, milieu, kunstmatige intelligentie – staan ons grote doorbraken te wachten.
Toen Beatrice de Graaf en Alexander Rinnooy Kan, ambassadeurs van de Nationale Wetenschapsagenda, alle Nederlanders in 2015 opriepen om alles wat ze altijd al eens aan ‘de wetenschap’ hadden willen vragen in te sturen, had niemand kunnen vermoeden dat Nederland zo massaal aan deze oproep gehoor zou geven.
Er kwamen bijna 12.
000 vragen binnen.
In het boek Hoe zwaar is licht? beantwoorden de beste wetenschappers uit Nederland – jong, oud, gevestigd, aanstormend, alfa, bèta, gamma – de honderd belangrijkste en meest sprekende vragen aan de wetenschap.
Voorzien van schitterend beeldmateriaal biedt dit  boek een unieke staalkaart van de stand van zaken van de wetenschap.

Toekomst in eigen handen      Van Grieken Tom      Belgische politiek

Er waart een spook door Europa – het spook van het zogenaamde populisme.
Overal komen de kiezers in opstand tegen het establishment.
Ze hebben lak aan massa-immigratie, globalisering en politieke correctheiD. Ze krijgen geen gehoor bij de politieke, sociaal-economische en culturele elites.
De gewone man en vrouw voelen zich door deze elites verraden.
Vandaar de opgang van Geert Wilders in Nederland, Marine Le Pen in Frankrijk en Frauke Petry in DuitslanD. In Vlaanderen wordt de beweging vertegenwoordigd door het Vlaams Belang.
Tom Van Grieken (1986) zet voor het eerst op papier waarom de patriottische, sociale rechterzijde de kracht van de toekomst is.
De jonge voorzitter van het Vlaams Belang neemt gedurfde standpunten in.
Hij legt uit waarom democratie, welvaart en sociale rechtvaardigheid het best kunnen georganiseerd worden binnen het kader van de natiestaat.
Hij verzet zich tegen de gedachte dat er niets te doen valt aan problemen als massa immigratie en globalisering.
Tijd om de toekomst weer in eigen handen te nemen.
Iedere vogel zingt zoals hij gebekt is Het 70 puntenplan is een tijdsdocument.
Het was door het toenmalige Vlaams Blok opgesteld óm te choqueren.
Het werd geschreven als een pamflet en door het in 70 concrete punten op te delen, gaf het de indruk dat het ging om een resultaatsverbintenis die de partij Vlaams Blok aanging met haar kiezers.
Belga Het was de jonge Filip De Winter die het 70 puntenplan uitdroeg, en de provocerende boodschap was hem op het lijf geschreven.
En toegegeven, sommige ideeën van het toenmalige Vlaams Blok zijn intussen gemeengoed geworden in de Vlaamse samenleving.
Tom Van Grieken komt in zijn boek ook tot die conclusie.
De traditionele politieke partijen schoten destijds op de boodschapper, zo concludeert hij, maar "schoorvoetend zijn in de loop der jaren nochtans een aantal voorstellen van dat plan geheel of gedeeltelijk uitgevoerd: er is intussen bijvoorbeeld een staatssecretaris voor immigratie, er is een lijst van veilige landen van waaruit geen vluchtelingen opgenomen worden en er zijn gesloten opvangcentra voor uitgeprocedeerde vluchtelingen".
Gemeengoed Maar er is nog veel meer van dat 70 puntenplan gemeengoed geworden in Vlaanderen.
Het beleid rond asiel en migratie heeft zich de laatste jaren aangepast aan de ideeën van het 70 puntenplan.
Want naast die gesloten opvangcentra voor uitgeprocedeerde vluchtelingen, worden intussen schijnhuwelijken strenger bestraft, en is het repatriëringsbudget stelselmatig verhoogD. Ook in andere beleidsdomeinen duiken de voorstellen van het toenmalige plan geregeld op.
Minister van Justitie Marc Verwilghen gaf Marion Van San de opdracht om statistieken op te maken (op basis van etnische afkomst) van de gevangenispopulatie (bekendmaken van de statistieken in verband met de vreemdelingencriminaliteit).
In 2015 lanceert N-VA-parlementslid Sarah Smeyers het idee om het kindergeld voor asielzoekers getrapt -in kwartjes- uit te betalen (kinderbijslag voor niet-Europeanen verminderen).
Dit jaar pleiten een CD&V’er als Hendrik Bogaert maar evengoed Theo Francken, de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, voor het afschaffen van de dubbelde nationaliteit (de dubbele nationaliteit onmogelijk maken).
Intussen is veel van het 70 puntenplan gemeengoed geworden in Vlaanderen.
Intussen weten we dat de N-VA-minister Liesbeth Homans en de nieuwe staatssecretaris voor Gelijke Kansen, Zuhal Demir, ook van de N-VA, Unia, het vroegere Centrum voor de Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, niet echt genegen zijn (opdoeken van het centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding).
Liesbeth Homans wil als Vlaams minister van Binnenlandse Betrekkingen de erkenning van een moskee in Beringen intrekken (het aantal moskeeën drastisch verminderen) en Ben Weyts heeft het diervriendelijke verdoofd slachten ingevoerd (de rituele slachtingen verbieden).
De N-VA-fractieleider Peter De Roover wil een verbod op politieke propaganda door buitenlandse politici (verbod op buitenlandse politieke propaganda), en N-VA-voorzitter Bart De Wever pleitte in het intussen beruchte openingscollege aan de Gentse universiteit voor het herbekijken van het Schengenakkoord en het Dublinverdrag (de akkoorden van Schengen en Dublin afwijzen).
Tijdsdocument Wie die opsomming leest, zou tot de conclusie kunnen komen dat het 70 puntenplan zijn tijd ver vooruit was.
Niets is minder waar.
Er staat ook een waslijst in aan maatregelen die toen al verwerpelijk werden gevonden, en nu evenmin ingang zouden vinden.
Ik som voor de vuist op: het invoeren van een belasting op de tewerkstelling van niet-Europese vreemdelingen, de verplichte terugkeer na vijf maanden werkloosheid, het beperken van het eigendomsrecht van niet-Europese vreemdelingen, het splitsen van de sociale zekerheid in een stelsel voor Belgen en een stelsel voor niet-Europese vreemdelingen, en ten slotte de terugkeer van alle vreemdelingen, in twee bewegingen, eerst die van de eerste generatie vreemdelingen, en vervolgens die van de tweede en derde generaties vreemdelingen.
Het is dan ook niet te verwonderen dat dit 70 puntenplan het cordon sanitaire rond de partij Vlaams Blok aanwakkerde.
Ideeënpartij Van dat cordon sanitaire wil Tom Van Grieken af.
Het boek is door de partijvoorzitter in eigen naam geschreven, zonder dat een partijlogo de cover ontsiert.
Maar het is duidelijk dat de voorzitter wil dat zijn partij uit het boek put om haar ideeëngoed te verrijken.
Want de jonge partijvoorzitter wil verruimen.
Belga Vlaams Belang mag niet meer de partij van uitsluitend de drie V's blijven: Vlaanderen, veiligheid en vreemdelingen.
Vlaams Belang moet voortaan ook andere thema’s bespelen, en de opdracht is eigenlijk hetzelfde als ten tijde van het 70 puntenplan: een ideeënpartij blijven die weegt op de Vlaamse samenleving.
Want het risico bestaat dat ook nu geen enkele partij met Vlaams Belang wil besturen.
De vraag is of Tom Van Grieken met dit boek in die opdracht zal slagen.
Een greep uit de nieuwe voorstellen: om de band met de natie "Vlaanderen" aan te wakkeren -want dat blijft het vertrekpunt van Vlaams Belang: een onafhankelijk Vlaanderen via een bindend referendum over het einde van België-, wil Vlaams Belang "opnieuw een algemene gemeenschapsdienst van enkele maanden invoeren.
Hierbij moet de legerdienst nadrukkelijk gestimuleerd worden.
" Om het met de woorden van Van Grieken zelf te zeggen: "We zijn een land van mietjes.
" En een legerdienst kan dat fenomeen uit de wereld helpen.
De legerdienst moet nadrukkelijk worden gestimuleerd: "We zijn een land van mietjes" Tegelijk wil Van Grieken dat Vlaanderen uit de NAVO stapt, want "we liggen als klein land, net als Oostenrijk (ook geen lid van de NAVO), omringd door andere, niet-vijandige landen".
Het gevolg is ook dat "Amerikaanse atoombommen moeten worden verwijderd van ons territorium".
Van Grieken wil vervolgens de Rijkswacht opnieuw oprichten "als integraal onderdeel van het leger, gespecialiseerd in terrorismebestrijding".
Dat zijn enkele nieuwe ideeën, maar natuurlijk blijft het boek evengoed surfen op een kritische houding tegenover de islam (de nieuwe breuklijn in de samenleving volgens Van Grieken): niemand mag nog religieuze symbolen dragen op het werk, de financiering van godsdiensten moet worden vervangen door het Duitse idee van een "kerkbelasting", in de grondwet moet staan dat Vlaanderen een "christelijk-humanistisch land" is, en oude ideeën als het afschaffen van de dubbele nationaliteit duiken opnieuw op.
Bovendien worden die ideeën geïntegreerd in de nieuwe politieke graal: een anti-Europese houding.
De Europese Unie moet verdwijnen, net als de euro en het SchengenakkoorD. Rekening vereffenen De vraag is of Tom Van Grieken -en met hem zijn partij- zal slagen in zijn opzet om van dit kleinere Vlaams Belang opnieuw een ideeënpartij te maken die kan wegen op de Vlaamse samenleving.
Op dit moment laaft de jonge partijvoorzitter zich vooral aan het succes van bijvoorbeeld Marine Le Pen in Frankrijk, maar de vraag is of hij binnenkort, wanneer hij op eigen benen aan verkiezingen moet deelnemen, even goed zal scoren.
Alleen dan zal hij kunnen uitpakken met zijn "Vlaams Belang 2.
0".
In Antwerpen wacht alvast een vijftiger om de rekening te vereffenen.

Thank you for your service      Finkel David      Amerikaanse politiek

Pulitzerprijs-winnaar David Finkel beschrijft in Thank you for your service op aangrijpende wijze de hoge tol die oorlogsvoering van veteranen eist.
Jason Hall - bekend van American Sniper - is de regisseur van de verfilming van dit boek dat in de loop van 2017 in de bioscopen te zien zal zijn met onder andere Amy Schumer in de hoofdrol Niemand heeft zo gedetailleerd en met zo veel mededogen de psychologische gevolgen van oorlog voor de soldaten beschreven als David Finkel.
In Thank you for your service zocht Finkel de mannen en vrouwen op die het strijdtoneel hadden verlaten, maar de oorlog nog elke dag met zich meedragen en opnieuw beleven.
Net als 200.
000 andere veteranen kampen zij met de gevolgen van PTSS - Post Traumatisch Stress Syndroom.
Ook in Nederland lijdt naar schatting 20 procent van de veteranen aan PTSS.
Finkel beschrijft op intieme wijze afwisselend de pijnlijke en de hoopvolle momenten die de soldaten doormaken op hun weg naar genezing, en schetst een ontroerend beeld van hoe het is om de oorlog niet los te kunnen laten.
Niet alleen voor de soldaten maar ook voor hun partners, kinderen, vrienden en de psychologen die hun uiterste best doen om de schade te helpen herstellen maar daar helaas vaak niet in slagen.

In Amerika      Van Rossem Maarten      Amerikaanse politiek

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn de Verenigde Staten het machtigste land ter werelD. Amerikanen hebben daardoor regelmatig last van zelfoverschatting, soms met ellendige gevolgen.
Vreemd genoeg worden ze vrijwel even vaak geteisterd door redeloze angstaanvallen.
Paranoia dreef hen tot een absurde bewapeningswedloop.
President Bush en zijn medewerkers hebben acht jaar oorlog gevoerd tegen een mondiaal terrorisme dat helemaal niet bestaat.
Zonder twijfel zijn de Verenigde Staten de enige echt gevaarlijke vijand van de Verenigde Staten.
Welke andere natie had immers de Verenigde Staten zon immense schade kunnen berokkenen als de Amerikaanse regeringspolitiek tussen 2001 en 2009? Nu is de vraag of de koele pragmaticus Barack Obama zijn vaderland kan bevrijden uit de koortsdroom van George Bush en zijn duistere leidsman Dick Cheney.
Nog belangrijker wellicht is de vraag of Obama de grote, structurele hervormingen die hij heeft aangekondigd kan realiseren.
Over deze kwesties en tal van andere Amerikaanse zaken die er niets mee te maken hebben gaat In AmerikA. Op 4 november kiest Amerika bij de ‘midterms’ een nieuw Huis van Afgevaardigden (de Amerikaanse Tweede Kamer) en éénderde van de machtige Senaat.
De Democraten dreigen daar hun meerderheid kwijt te raken.
Met Amerika-deskundige en historicus Maarten van Rossem (70) bespreken we de consequenties.
“Het droevige is, is dat het presidentschap van Obama er nu al op zit.
” Volgens Maarten van Rossem is president Obama niet te benijden.
Hij maakt er geen geheim van een ‘warm supporter’ te zijn van de eerste zwarte president van AmerikA. Droevig vindt Van Rossem het dat Obama een deel van zijn politieke agenda niet weet te realiseren.
“In feite is Obama al een lame duck president,” zegt Van Rossem, doelend op het feit dat de zittende president geen beleid krijgt gerealiseerD. “Veel erger kan het bijna niet.
De oorzaak is de sabotagepolitiek van de Republikeinen.
Het ergste is dat een deel van de Amerikanen denkt dat het allemaal de schuld is van ObamA. Als natie, niet als economie, staat Amerika er treurig voor en heeft het de uitstraling van een ruïne.
” Meeste peilingen deugen voor geen meter Bij de midterms op dinsdag 4 november kiezen de Amerikanen een nieuw Huis van Afgevaardigden (435 zetels) en éénderde van de Senaat (36 van de 100 zetels).
De situatie wordt er voor de Democraten niet rooskleuriger op.
Het Huis blijft in Republikeinse handen, terwijl de kans dat de Senaat een Republikeinse meerderheid krijgt ook realistisch is.
Van Rossem: “Het verleden toonde aan dat de meeste peilingen voor geen meter deugden.
Het probleem is dat er in Amerika elke twee jaar wisselende verkiezingen zijn.
Eén keer in de vier jaar presidentsverkiezingen en om de twee jaar voor het Huis en de Senaat.
Maar goed, deze constructie hebben de founding fathers nu eenmaal bedacht.
” Als natie, niet als economie, staat Amerika er treurig voor en heeft het de uitstraling van een ruïne.
Van Rossem noemt de opkomst bij de verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden en de Senaat de belangrijkste reden voor de wisselende uitslagen bij de verkiezingen.
“Bij de presidentsverkiezingen komen vrouwen, jongeren en minderheden wél stemmen.
Bij de midterms gaan vooral conservatieve blanke kiezers naar de stembus.
Die laatste groep vond Obama al vanaf het begin helemaal niets.
Twintig procent van de Republikeinse kiezers denkt dat hij een antichrist is.
Die mensen zijn aanzienlijk gekker dan wij aannemen, al is de overgrote meerderheid van de Amerikanen redelijk verstandig.
” Republikeinse sabotage De consequentie van de Republikeinse macht is dat die partij alle plannen van Obama kan blokkeren en frustreren.
“In de eerste twee jaar, van januari 2009 tot januari 2011, kreeg Obama veel voor elkaar.
Daarna kwamen de Republikeinen met blokkades, sabotage en andere poppenkast.
Dat is immens gevaarlijk voor het vaderlanD. Technisch is het mogelijk dat zeventien procent van de dorpelingen die tussen beide kusten wonen de meerderheid van de Senaat kiest.
Dat komt omdat ook dunbevolkte staten zoals Montana en Oklahoma twee senatoren kunnen kiezen.
Daar verander je niets aan.
Amerikanen zien de verkiezingen voor de Senaat en het Huis zoals wij tegen de gemeenteraadsverkiezingen en de Provinciale Statenverkiezingen aankijken.
De opkomst is dan minder dan vijftig procent.
” Twintig procent van de Republikeinse kiezers denkt dat Obama een antichrist is.
Die mensen zijn aanzienlijk gekker dan wij aannemen.
Door het gebrek aan slagkracht kan Van Rossem zich voorstellen dat Obama ‘zwaar gefrustreerd’ in het Witte Huis zit.
De belofte van hoop en verandering kan maar deels worden ingelost.
Volgens Van Rossem valt Obama weinig te verwijten.
“Journalisten schrijven dat ie meer met zijn vuist op tafel moet slaan, maar volgens mij helpt dat niet.
Bij zijn belangrijkste initiatief, de invoering van het ‘health care-systeem’, verliep de lancering behoorlijk krakkemikkig.
Stom, en dat valt de eerste verantwoordelijke, Obama dus, te verwijten.
Het is wel een treffend voorbeeld van de totale incompetentie als het in Amerika over public policy gaat.
Maar dit is het enige verwijtbare dat ik kan bedenken.
” Conservatieve tegenreactie Verontrustender vindt Van Rossem de ontwikkeling van de Republikeinse partij in de afgelopen dertig jaar.
Die veroorzaakte een ‘volstrekt disfunctioneel politiek systeem’ dat begon in de jaren van Ronald Reagan (1981-1989).
Van Rossem: ,,Deze conservatieve tegenreactie is volstrekt doorgeschoten.
Reagan was de eerste woordvoerder van deze beweging, maar was een gematigd figuur die compromissen kon sluiten.
Zijn opvolgers, die zich steeds aan hem spiegelen, werden steeds radicaler.
De regering van de jonge Bush was daar ook een voorbeeld van, met allerlei ultraconservatieve figuren die vonden dat we Irak moesten binnenvallen.
Tot op de dag van vandaag hebben we daar last van.
Dankzij Bush – een volstrekte halve gare en de grootste brokkenpiloot sinds de Tweede Wereldoorlog – kwam Obama in het Witte Huis.
” Dankzij Bush – een volstrekte halve gare en de grootste brokkenpiloot sinds de Tweede Wereldoorlog – kwam Obama in het Witte Huis.
Mocht het tot een Republikeinse meerderheid in de Senaat en het Huis van Afgevaardigden komen, dan verwacht Van Rossem niet dat het veel invloed heeft als Amerika in november 2016 een nieuwe president kiest.
“Het kan juist stimulerend werken voor de Democraten.
Twee jaar is in de politiek een eeuwigheiD. Er kan zo veel gebeuren, dus ik houd nog een slag om de arm.
” Geen voorstander van Hillary Clinton Vooruitblikkend op het verkiezingsjaar 2016 is Van Rossem ‘geen groot voorstander’ van een kandidatuur van Hillary Clinton.
De in Democratische kringen meest genoemde kandidate roept bij Van Rossem niet meteen warme gevoelens op.
“Ze is in mijn optiek te oud en is vooral de vrouw van een president die al acht jaar in het Witte Huis heeft gezeten.
Ja, ze werkt hard, ze is intelligent, maar niet bijster origineel als het om haar ideeën gaat.
Die reflecteren vooral de waan van de dag.
Bovendien steunde Hillary de invasie in Irak, een onvergeeflijk besluit.
Maar ze is een vrouw, dat zal tijdens de campagne de hele dynamiek bepalen.
Een andere, geschiktere kandidaat zie ik niet.
Eigenlijk is het een treurig schouwspel geworden.
Ik heb de Amerikaanse politiek een beetje opgegeven.
Maar als ik de keuze heb tussen Hillary of één of andere idioot uit Republikeinse hoek, dan kies ik voor Hillary.
” Met die woorden geeft Van Rossem nog maar eens aan weinig fiducie te hebben dat de Republikeinen een capabele kandidaat presenteren.
De naam van Jeb Bush wordt genoemD. “Ik kan me niet voorstellen dat de Amerikanen zo gek zijn een derde Bush te kiezen.
Dan kunnen ze beter een Noord-Korea van Amerika maken, dan weten we zeker wie het wordt.
” Ook Mitt Romney zinspeelt op een terugkeer op het politieke toneel.
“Graag,” reageert Van Rossem.
“Dan weten we in elk geval zeker dat hij nog een keer verliest.
” Obama komt er goed voor te staan Als Obama in januari 2017 het Witte Huis verlaat, denkt Van Rossem dat de zittende president veel beter wordt beoordeeld dan nu.
“Als hij is vertrokken, komt de reflectie en is de conclusie: wat jammer, want hij was een goede president.
Daar ben ik echt van overtuigD. Dat komt vooral door de hervorming van de gezondheidszorg en het economische stimuleringsprogramma waarmee hij erger heeft voorkomen.
Er waren geen schandalen, wat al een wonder op zich is.
Historisch gezien komt Obama er goed voor te staan.
Het droevige is, is dat zijn presidentschap er nu al op zit.
Het beste dat hij had kunnen doen, was na drieënhalf jaar zeggen: jongens, ik heb het gedaan, maar het is mooi geweest.
Al realiseer ik me dat dit heel lastig is.
Ik hoop voor Obama dat hij de komende twee jaar nog wat leuke boeken heeft om te lezen.
” Als ik de keuze heb tussen Hillary of één of andere idioot uit Republikeinse hoek, dan kies ik voor Hillary

Hoe de rijken de wereld regeren      Parenti Michael      Amerikaanse politiek

Een klein groepje mensen, goed voor minder dan 1% van de wereldbevolking, dat ervan droomt om van de hele planeet een derdewereldgebied te maken: het had het script van de nieuwe sciencefictionfilm van George Lucas kunnen zijn maar het is helaas het vertrekpunt van het nieuwe boek van Michael Parenti.
Helaas: omdat Parenti niet aan fictie doet.
Waarom zou je, als de realiteit spectaculairder is? Als je effectief te maken krijgt met een elite die een nieuwe wereldorde wil scheppen waarin het kapitaal alles overheerst, waar geen openbare sector meer bestaat en waar over vakbonden niet meer gesproken wordt? 'Ze willen korte metten maken met een welvarende, geletterde, efficiënt georganiseerde arbeidersklasse, maar ook met een hoogopgeleide middenklasse die eigen plannen en ambities koestert', waarschuwt de auteur.
Zeg niet dat u het niet wist.
In zijn boek houdt hij Washington verantwoordelijk voor het bewust in de hand werken van de armoede in de werelD. De States doen dit volgens de auteur voornamelijk om de kas van de rijke ondernemers in hun land te spijzen.
Met 'vrije handel' in het vaandel en misbruik van het woord 'democratie', valt de VS elk land aan dat zich niet aan het westerse kapitalistisch ideaal onderwerpt.
Amerika wil zijn bedrijven namelijk in elk land de mogelijkheid bieden om handel te drijven.
Wat er volgens Parenti op neerkomt dat de lokale bevolking aan hongerlonen onderworpen wordt, boeren moeten opboksen tegen goedkope geïmporteerde landbouwproducten uit de VS, en natuurlijke bronnen mogen zonder enige zorg voor het milieu uitgeput worden.
Allemaal ten voordele van Amerikaanse multinationals.
Een dergelijke 'vrije handel' loopt natuurlijk niet van een leien dakje als de regering van dat land te socialistisch of te    zelfredzaam ingesteld is.
De auteur is daarom niet te verlegen om Cuba, Irak en Noord-Korea te verdedigen en legt met eigen argumentatie uit waarom de VS net die landen viseert, en hoe ze de globale bevolking hierin manipuleert.
Bovenstaande kan je aan een complottheorie doen denken.
 Complottheorieën echter worden vaak gevoed door incomplete gegevens of verdachtmakingen.
Wat Parenti beschrijft, is niet gestaafd door bedenkelijke aantekeningen, maar op wat dagelijks in de actualiteit verschijnt, zij het dan vanuit een ander perspectief bekeken.
Dat je leugenarij niet altijd verkocht krijgt, was ten tijde van de Irak-oorlog te merken.
Zelfs Joe Sixpack begon zich af te vragen of Saddam echt wel massavernietigingswapens had, en of de oorlog in Irak niet om andere reden gevoerd werD. Die malle oude Bush, zo heeft het Witte Huis later toegegeven, had zich vergist.
Maar, om het op een Kobe Ilsen-manier te stellen, is dat wel zo? Parenti vraagt zich af of de ex-president z'n dommigheid niet veinsde door achter z'n façade toch maar mooi zijn complete plan uitgevoerd te krijgen.
(Kijk, kijk, daar komt dat complottheoriemonster al iets dichter varen.
) Hoe de rijken de wereld regeren vat bondig vanuit een linkse visie de stand van het kapitalisme samen, op een jargonloze manier.
Het boek begint aanvankelijk moeilijk met een filosofische introductie, maar leest hoe langer hoe vlotter.
Michael Parenti (1933) is een Amerikaans politicoloog, historicus en activist.
Als politicoloog analyseert hij het Amerikaans imperium, het kapitalisme, de Staat, en de rol van de democratie als legitimatie van de kapitalistische staat.
Parenti ontving zijn doctoraat in de Politicologie aan de Universiteit van Yale en gaf les op diverse universiteiten, hogescholen, en andere educatieve instellingen.
Hij is auteur van bijna 20 boeken, en heeft meer dan 250 artikelen (2006) geschreven, gepubliceerd in onder andere diverse academische publicaties en tijdschriften.
Zijn boeken zijn vertaald in ongeveer een dozijn talen.
Hij gaf ook lezingen op universiteitscampussen in de Verenigde Staten, en zijn speeches en commentaar werden uitgezonden door heel het land en over de rest van de werelD. The Assassination of Julius Caesar, A People's History of Ancient Rome, een boek uit 2003 werd genomineerd voor de Pulitzerprijs.
Linksige klaagzang vs.
radicale analyse Parenti maakt onderscheid tussen het begrip "linksige klaagzang" (liberal complaint) en "radicale analyse" (radical analysis).
Het eerste begrip, een linksige klaagzang, duidt op het betreuren van de handelwijze van de kapitalistische staat in het bijzonder, en het Amerikaanse imperium in het algemeen.
Vaak gaat dit gepaard met het uiten van verbazing over de incompetentie en "stompzinnigheid" van het buitenlands beleid van de VS.
Is het niet treurig dat de VS nou juist dictators overal ter wereld in het zadel helpt? En is het niet treurig dat de VS altijd zo vreselijk faalt bij het exporteren van de "democratie" overal ter wereld? Het tweede begrip, de radicale analyse, maakt gebruik van een andere invalshoek.
Hier wordt de vraag gesteld waarom dit beleid zo consistent ten voordele van de heersende kapitalistische uitbuiting van arbeid, land, grondstoffen en markten is.
De functie van de kapitalistische staat[bewerken] Met deze analyse concludeert Parenti dat de functie van de kapitalistische staat is, de oppermacht van kapitaalaccumulatie boven elk ander recht, wereldwijd, te verspreiden.
In zijn boek Against Empire (in het Nederlands vertaald als Het vierde rijk) laat Parenti zien hoe het Amerikaanse rijk wereldwijd streeft naar de grootst mogelijke winst voor Anglo-Amerikaanse corporaties, ten koste van de democratie indien nodig, en als het moet door middel van militaire interventie in landen als Vietnam, Laos, Angola, Nicaragua, Grenada, Honduras, Chili, Colombia, Somalië, Irak, Iran, Griekenland, Joegoslavië, Argentinië, Guatemala, enz.
De consequente overeenkomst tussen al deze militaire interventies, of CIA-manipulatie, is dat in alle gevallen de onbeperkte toegang in deze landen voor het geglobaliseerde kapitaal ermee wordt gedienD. De doelstelling van het Amerikaanse rijk is, in Parenti's analyse, de wereldwijde overheersing van het "vrije markt"-kapitalisme.
Vrije markt en democratie[bewerken] In Parenti's analyse is deze vrije markt slechts een opvolger van het koloniale imperialisme dat voorafging aan het Amerikaanse rijk.
Het unieke kenmerk van het Amerikaanse imperium is echter de rol van de democratie als legitimerend excuus voor het imperialisme en de ongeëvenaarde kwaliteit van de propaganda in de Amerikaanse republiek, waar de democratie geheel in handen is van een handvol corporaties die de publieke opinie vormgeven, met zeer "calorie-arme" berichtgeving.

Na de kater      Haeck Bart      Belgische politiek

Er was een tijd dat in Vlaanderen politieke discussies beslecht werden met het argument dat 'het moest van Europa'.
Die tijd is voorbi J. Ooit was het vanzelfsprekend dat een regeringspartij voluit pro Europa was.
Nu behoort de N-VA in het Europees Parlement tot dezelfde eurokritische club als de Britse conservatieven.
In Na de kater schetst De Tijd-journalist en EU-correspondent Bart Haeck hoe de Griekse tragedie, de vluchtelingencrisis en de brexit iets heeft veranderd in Vlaanderen: ons ongebreidelde geloof in de Europese droom heeft een knauw gekregen.
Het heeft plaatsgemaakt voor ontgoocheling, onbehagen en een nieuwe zoektocht naar hoe het dan wel moet.
Democratische hygiëne 'Het einde van de euro', 'De ziekte van Europa': het zijn omineus klinkende titels die we de afgelopen jaren terugvonden in de boekenwinkels.
Ook op het nieuwste boek van Bart Haeck prijkt een onheilstijding op de kaft, maar de inhoud blijft ver verwijderd van paniekzaaieri J. 'Na de kater .
' is een uiterst toegankelijk verslag van de problemen en uitdagingen waarmee de EU de afgelopen jaren geconfronteerd werD. Nogal wat Europese burgers verhouden zich tot de EU als tot hun auto: wanneer die start en rijdt, hoor je niemanD. Wanneer bij een technisch mankement de motorkap geopend moet worden, maakt onmacht zich snel meester over de bestuur(st)der.
Om vervolgens te concluderen: 'misschien toch snel beter een nieuwe auto kopen'.
De Griekse crisis, de vluchtelingeninstroom, de Brexit, Paul Magnette versus CETA, sociale dumping.
Er knipperden nogal wat waarschuwingslichten op het dashboard van de EU.
Waar we sinds 1951 en de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (de eerste aanzet tot de Europese Unie) vrijwel rimpelloos richting beloftevolle toekomst zoefden, werden we recent voor het eerst gedwongen te definiëren wat Europa voor onszelf betekent.
Is het een klas waarin bepaalde leerlingen uitgestoten worden omwille van afwijkende resultaten of rekenen we op synergie net omwille van die verschillen? Haeck slaagt erin een nuchter relaas te brengen van de afgelopen turbulente periode.
Hij doet dat door een ruime selectie beleidsvoerders en hun critici aan het woord te laten, waardoor je als lezer een helikopterzicht bekomt.
Door uitgekiend om te springen met interviews, levert dat vaak pregnante politieke portretten op.
De respectievelijke reacties van Herman Van Rompuy, Vincent Van Quickenborne, Karel De Gucht, Hans Bonte en Bart De Wever op de foto van de verdronken peuter Aylan zijn binnen die context verhelderenD. 'Sommigen zien privébedrijven als een roofzuchtige tijger, sommigen zien ze als een koe die ze kunnen melken.
Te weinig mensen zien ze als een paard dat een zware last draagt.
' Een citaat van Winston Churchill dat de auteur aanhaalt in het hoofdstuk 'Het gevecht met multinationals'.
Achtentwintig vlot leesbare bladzijden waarin de eeuwige strijd tussen marktdenken en sociale verantwoordelijkheid beknopt uit de doeken wordt gedaan.
En hoe die veldslag inherent onmogelijk lijkt ('multinationals zoals we ze kennen zijn juist ontstaan als reactie op belastingbeleid').
Wie zich af en toe verward voelde door de recente continue berichtenstroom rondom onze recente EU-strubbelingen, zal hier een rustpunt vinden waardoor zogenaamde 'complexe' problemen duidelijker worden.
Wat naar ons gevoel soms ontbrak, was een historisch kader.
Waarom bijvoorbeeld geen enkele verwijzing naar het eerste referendum over het lidmaatschap van het UK dat reeds plaatsvond in 1975? Amper tweeënhalf jaar nadat ze toegetreden waren tot de EU.
Feiten uit het verleden werpen soms een nieuw licht op het heden.
 

Pussy Riot      Tolokonnikova Nadja      Russische geschiedenis

Een paar weken geleden liep ik door centrum Utrecht en zag ik dat bij een grote boekenzaak een heel raam was ingeruimd voor het boek van de grote tegenstander van Poetin, namelijk de Russische kunstenaar en politiek activiste Nadja TolokonnnikovA. Toen ik eenmaal thuis was en wat onderzoek deed naar het boek dacht ik ´dit mag natuurlijk niet op Globalinfo ontbreken´.
En zo begon ik aan het boek en eigenlijk viel dat niet mee.
Het is me niet gelukt om het in een keer uit te lezen.
Soms moest ik het zelfs een week aan de kant leggen omdat het me op een of andere manier tegen begon te staan.
Wellicht komt dit door de giftige woorden die Nadja in haar mond neemt en waarschijnlijk ook door haar - als ik het zo mag omschrijven - antisociale manier van schrijven en de impulsieve opmerkingen op het kinderlijke af.
Je mag dus gerust stellen dat ik de smaak niet te pakken kreeg.
En dit zette me aan het denken.
Komt dit omdat ik Nadja teveel bekijk vanuit mijn professie (coach en verpleegkundige binnen de GGZ)? Of moet ik gewoon accepteren dat het is zoals het is? Voordat ik aan deze recensie begon kwam ik na wat speurwerk een youtube filmpje tegen waarin Nadja geïnteviewd wordt in het programma 'Jinek'.
Toen lukte het me eindelijk Pussy Riot anders te bekijken.
Terwijl bijna iedereen in het programma heel serieus en met een strak gezicht voor zich uit zit te staren straalt Nadja levensvreugde uit en ondanks dat ze over onder andere verschrikkelijke ontberingen vertelt die ze in haar tweejaar stafkamp heeft meegemaakt blijft ze lachen.
En eigenlijk doet ze dit ook in haar boek.
Het is een grote klaagzang, vooral gericht tegen de Russische heersers, maar ook een pleidooi voor verandering.
Eigenlijk ben ik heel benieuwd wat er in Nadja om zal gaan als ze haar boek over een jaar of tien herleest.
En of ze dan nog steeds zal vasthouden aan haar door de wereldmedia aangemeten rol van rebel.
Hoe dan ook.
Het boek dat nu overal ruim voorradig in de boekenschappen ligt is niet iets wat ik je adviseer voor het slapengaan te gaan lezen.
Maar ben je geïnteresseerd in de Russische repressie, het feminisme of in het hectische en soms tegenstrijdige bestaan van een rebel anno 2017 dan is het Pussy Riot zeker de moeite waarD.    Dat de werkelijkheid fictie vaak overtreft bewijst Nadja Tolokonnikova (1989) maar weer eens.
Ze werd als lid van de feministische, politieke punkrockband “Pussy Riot” in 2012 gearresteerd vanwege een provocerende actie in de orthodoxe Christus Verlosserskathedraal te Moskou.
De kunstenaar–filosofoof en moeder van een toen vierjarig dochtertje verbleef twee jaar in een strafkamp.
Tolokonnikova schreef er een fascinerend verslag over in dagboekstijl, vol citaten en aforismen.
Ik ben helemaal niet zo’n uitgesproken politiek dier, maar voor “Pussy Riot” maak ik een diepe buiging.
In hun vrolijke standaardoutfit - felgekleurde jurkjes, maillots en bivakmutsen - waarin ze, nadrukkelijk geweldloos, de tirannieke Poetin-samenleving op de hak nemen, lijken ze de aloude Russische gekke profeten en heilige dwazentraditie voort te zetten.
Mijn voorstel: alle linkse raddraaiers die in Hamburg zijn opgepakt verplicht dit boek laten lezen voor ze weer vrijuit gaan.
Zó begin je een revolutie! Homoseksualisme Tolokonnikova start met een uitvoerige uiteenzetting over hoe ‘homoseksualisme’ en genderrollen werken in de strafkolonie waar ze verblijft: “… Lacan zegt dat de vrouw niet bestaat.
Maar ik beweer dat de man niet bestaat…”.
Tolokonnikova: “… Of je zegt een keer alles over seks wat je op je hart hebt en daarna voel je je vrij genoeg om ook over veel andere geweldige dingen te denken en te praten, of je doet je zo kuis voor als een Oostenrijker in de tijd van Freud en je zegt nooit iets rechtstreeks, maar dan zal alles wat je denkt en zegt steeds doortrokken zijn van seksualiteit…”.
In een poging om de vrouwelijke gevangenen van lesbisch gedrag te weerhouden moeten ze verplicht aan schoonheidswedstrijden deel nemen wat hen een voorwaardelijke invrijheidsstelling kan opleveren.
Een podiumoptreden op lage schoenen? Alleen hoge hakken bewijst dat je klaar bent voor de samenleving.
Volgens Tolokonnikova is Poetin nergens zo bang voor als voor homo’s (bovendien heeft hij ook nog eens de helft van het land aan zijn beste vrienden gegeven - allemaal oligarchen).
Maar juist door op elkaar te vallen is het werkkamp geen straf meer: “… daarom zijn vele gevangenen op zoek naar iemand om verliefd op te worden…”.
Tolokonnikova: “… Toen ik tien was, bekende ik een klasgenoot dat ik een feministe was.
‘Over een paar jaar hou je op met het haten van mannen, dan ga je ze aardig vinden en zal je het feminisme achter je laten’, antwoordde hi J. Hij wilde van me af, maar dat kon niet: hij schreef al zijn huiswerk van mij over… Als je een seksist bent, moet je niets overschrijven van stomme meiden…”.
Ze vertelt hoe ze wijde T-shirts droeg met vlekken erop en expres probeerde te stinken door zweterige oksels te kweken: “… Ik zal moeten overleven zonder fallus in een fallocentrische cultuur, ik zal met het tij moeten meezwemmen.
Maar je komt niet van je afgunst af, hoewel je je gaat realiseren dat afgunst een slechte emotie is…”.
Ze roept de Russisch-orthodoxe Kerk op homo-theologie te gaan prediken - dan “… zullen de straten in Moskou schoner worden, zal de lucht in Rusland geuren naar gelukzaligheid en de vrijheid van de lente, zal de burgemeester van Novosibirsk op de fiets naar zijn werk gaan en onderweg een zak met kringloopproducten afgeven.
De kinderen zullen kraaien van plezier op nieuwe met de hand aangelegde speelveldjes en Russische poezen zullen de meest glanzende en liefste poezen van de wereld worden…” - en eindigt het eerste hoofdstuk buitengewoon christelijk: “… ‘Hierbij is geen sprake (…) van mannelijk en vrouwelijk; gij allen zijt immers één in Christus Jezus,’ schrijft de apostel Paulus aan de Galaten, 3, vers 28… Luister naar de oude apostolische openbaring…”.
Geloof me: de Bijbel kun je - gelukkig - in álles voor je laten spreken.
Ik kan mij niet zo druk maken om Tolokonnikova’s feministische praatjes, wat alleen maar aangeeft hoe ver de traditionele Russische opvattingen afstaan van de mijne, denk ik.
Restaurant Opritsjnik Ze vertelt over de beginjaren van de politiek-artistieke protesten als ze allemaal een onschuldige zeventien of achttien jaar oud zijn.
Hoe ze het Russische Witte Huis, de zetel van de Russische regering, bestormen op de Dag van de Revolutie, die door Vladimir Poetin in 2004 werd afgeschaft.
Met een laserkanon wordt er een reusachtige piratenvlag, van zestig bij veertig meter, op geprojecteerD. Ze vertelt over het net geopend restaurant ’Opritsjnik’ in Moskou - eigendom van de ultrarechtse journalist en Poetin-aanhanger Michaïl Leontjev - waarvan ze op een oudejaarsnacht de deur dichtlassen: “… In de zestiende eeuw gebruikte Iwan de Verschrikkelijke de opritsjnina om zijn politiek in Rusland door te zetten.
Daarbij liet hij zijn tegenstanders doodsteken, ophangen, in stukken hakken en goot hij kokend water over hen heen.
Roodgloeiende bakpannen, ovens, tangen en touwen waren de martelinstrumenten die Iwan en zijn opritsjniki gebruikten.
Dit terreurbewind werd de opritsjnina genoemD. Als je in Rusland een restaurant Opritsnik noemt, is het net zoiets als in Duitsland een nachtclub de naam ‘Auschwitz’ geven…”.
Ze besluiten hun vijand lief te hebben en kussen uit het niets politievrouwen op hun lippen.
Maken een reisje naar de Krim waar ze van zogenaamde gepensioneerde gangsters uit Oekraïne lessen in zelfverdediging krijgen om zich ‘neonazi’s en andere varkens’ van het lijf te houden: “… Jaarlijks sterven in Rusland veertienduizend vrouwen door geweld in huiselijke kring.
Niet meer bij machte om de slaag te verdragen, reageren jaarlijks drieduizend vrouwen met moord op hun kwelgeest…”.
Voor hun vrijheid en de onze Tijdens hun flitstour langs metrostations scheurt Pussy Riot oude kussens open, waardoor er allemaal veertjes op de luchtstromen in de ondergrondse tunnels zweven, gooit handenvol citroensnoepjes in het publiek, en laat zevenklappers vol kleurige confetti ontploffen.
Een keer gaat het bijna mis als ze meel strooien tijdens een clandestien optreden op een modeshow.
In de omgeving staan brandende kaarsen.
Ze hebben zich niet gerealiseerd dat meel brandbaar is.
“… Iemand vroeg waarom de leden van Pussy Riot maskers dragen tijdens hun optreden.
Nou, misschien is dat wel omdat ze hun pukkeltjes willen verbergen…”.
Ze geven een uitvoering op het dak van een gevangenis en lopen vooraan in protestmarsen voor eerlijke verkiezingen: “… Lobnoje Mesto is een verwijzing naar een protestbijeenkomst die daar gehouden werd door Sovjetdissidenten in 1968.
Ze droegen spandoeken waarop stond: ‘VOOR HUN VRIJHEID EN DE ONZE’, en protesteerden tegen de invasie van Tsjecho-Slowakije door troepen van het Warschaupact.
De demonstranten van 1968 werden gemarteld, verbannen en opgesloten in psychiatrische inrichtingen en in gevangenkampen.
Wij zijn van mening dat de agressieve imperialistische politiek van de Sovjet-Unie veel gemeen heeft met de huidige politiek van Poetin.
De houding van het regime ten opzichte van de eigen burgers is weinig veranderd sinds de SovjettijD. Nog altijd overheerst de paternalistische supervisie en controle van mensen door de veiligheidsdiensten…”.
Zo ongeveer ieder optreden eindigt met een arrestatie.
Tolokonnikova: “… Wat je ook zorgen baart in het dagelijks leven, je komt het te boven als je een onconventioneel antwoord vindt…”.
Dictatuur doodt, legt Tolokonnikova uit; 88 procent van de ondervraagde Russen zegt dat andere mensen niet te vertrouwen zijn, net zoals direct na de oorlog 90 procent van de Duitsers dat vonD. De schrijfster moet een charismatische invloed hebben op haar vrienden, volgens een fragment uit de getuigenverklaring van een vader: “… Nadat ze Tolokonnikova had ontmoet, veranderde zijn dochter Katja dramatisch.
Soms scheen het hem toe dat ze gehersenspoeld was en lid geworden was van een fanatieke sekte.
Ze was niet voor rede vatbaar, leefde in een onwerkelijke wereld en deed onnadenkend dingen die een redelijk persoon nooit zou doen.
Toch was hij er bijna honderd procent zeker van dat zijn dochter geen drugs gebruikte…”.
Pussy Riot Church Dan de actie in de kathedraal.
Eerst worden ze er uitgezet zonder dat iemand zich er verder naar om maakt: de bewakers gaan gewoon door met kaarten.
Pas als Poetin zich met de zaak bemoeit begint de achtervolging, duiken ze onder en worden ze uiteindelijk opgepakt.
Waarom provoceren in zo'n belangrijk religieus gebouw? Volgens Tolokonnikova was de enige misdaad van Pussy Riot dat ze niet officieel een ruimte hadden afgehuurd in de kathedraal van Christus de Verlosser.
Elke rijke ambtenaar of zakenman kan een banket in de kerk houden mits hij pro-Poetin is.
Op de website van de kerk: “… De Hal van de Kerkenraden in de kathedraal van Christus de verlosser, waarin concerten, congressen, seminars, conferenties en topbijeenkomsten plaatsvinden, houdt de eeuwenoude Russische tradities van gastvrijheid in ere.
De bevoorrechte locatie, het unieke interieur, het onbetwiste gezag en de vlekkeloze reputatie van de multifunctionele Hal van de Kerkenraden zijn uitstekend geschikt om extra aandacht te vestigen op uw activiteiten binnen de sociale en zakelijke kringen van Moskou.
Ook kunnen wij voorzien in uw behoeften op het gebied van videoprojectie en laserapparatuur en beschikt de Hal over een concertvleugel en een elektronisch orgel…”.
Patriarch Kirill zou bekend staan om zijn handel in tabak en zijn fortuin van vier miljoen dollar: “… We worden er kotsmisselijk van dat de patriarch schaamteloos campagne voert voor Poetin, hem al President van Rusland noemt voordat de verkiezingen hebben plaatsgevonden en beweert dat Poetin ‘de kromheid van het verleden weer rechtgemaakt heeft’.
Als Poetin al iets recht heeft gemaakt dan zijn het vooral de zakken van zijn ondergeschikten en ook de zakken van Zijne Heiligheid Kirill, die hij met geld gevuld heeft…”.
En even verder: “… Op het terrein van de kathedraal bevinden zich ook een stomerij, een autowasstraat en, onder het altaar, een wasserette.
Er is ook een bedrijf dat zeevruchten verkoopt.
Toeristen kunnen Farbegé-eieren kopen voor 150.
000 roebel per stuk en de kathedraal kent een levendige handel in souvenirs.
En omdat toch niemand er toezicht op houdt of belasting van ze heft, rommelt de Russisch-orthodoxe Kerk ook wat met goedkoop Arabisch goud…”.
Kortom, het klinkt allemaal zo’n beetje als het verhaal over Jezus die de geldwisselaars uit de tempel verdrijft.
Tolokonnikova sarcastisch: “… Er zijn mensen die boffen in het leven.
Een van hen is de dealer van een vriend van mi J. Hij handelt in paddo’s en hij kan zich veroorloven niet naar nieuwe klanten te zoeken omdat hij een heel belangrijke afnemer heeft, Vladislav Soerkov, een naaste adviseur van Poetin.
Moge je net zo boffen in het leven als de dealer van Soerkov…”.
Daar tussendoor: “… Wees trots op je rimpels: het was niet gemakkelijk om ze te krijgen…” en “… Elke keer als ik een vrouw op hoge hakken zie, voel ik medelijden en wil ik haar vragen of ik haar misschien op mijn rug moet nemen…”.
Wat is wijsheid… Een Russisch proces is geen lolletje.
Volgens Tolokonnikova is het moeilijkste het gebrek aan slaap.
Uit een interview met een ander Pussy Riot-lid, Masja Aljochina: “… We worden elke dag naar de rechtbank gebracht.
(…) We krijgen geen ontbijt.
(…) We worden heel laat teruggebracht naar het huis van bewaring en kunnen dan een uur of vier slapen, niet meer.
Ik ben verschrikkelijk uitgeput.
(…) We worden naar het gerechtsgebouw gebracht waar we twaalf uur per dag doorbrengen.
(…) Tweemaal per dag worden we vijf minuten naar het toilet gebracht.
(…) Het is erg heet in de arrestantenwagen, het lijkt wel een magnetron.
Het kan uren duren om van het gerechtsgebouw naar het huis van bewaring te rijden.
We rijden niet rechtstreeks naar onze gevangenis, maar stoppen bij het Stadsgerecht van Moskou en de Matrosskaja Tisjina-gevangenis, waar ook gevangenen worden achtergelaten, en komen pas heel laat in Petsjatniki aan.
Soms rijden we drie, vier uur rond…”.
Pussy Riot wordt veroordeelD. De waarde van de Russische Roebel keldert.
Het vrije westen spreekt zijn afschuw uit; van Angela Merkel tot Madonna toe.
Tv-presentratice Tina Kandelaki: “… Ons image in de ogen van de wereld lijkt nu meer op het beeld van een middeleeuwse dictatuur…”.
De Duitse minister van Buitenlanse Zaken Guido Westerwelle: “… Een vreedzame kunstuitvoering kan niet beschouwd worden als een misdaaD. Kritiek leveren op autoriteiten is een belangrijk onderdeel van de democratie…”.
Sergey Brin, de grondlegger van Google: “… Ja, de acties van Pussy Riot waren gericht tegen religie, maar alleen in die zin dat ze een overtreding waren van het eerste gebod in het hedendaagse Rusland: ‘Gij zult de naam van Poetin niet ijdel gebruiken.
’…”.
Foucault in “Discipline, toezicht en straf”: “… In de duistere regionen van het politieke veld vertegenwoordigt de veroordeelde mens op symmetrische, omgekeerde wijze de figuur van de koning…”.
Uit Montaignes Essais: “… Men hecht wel heel veel waarde aan de eigen veronderstellingen als men daarvoor een ander mens levend laat verbranden…”.
En uit het slotpleidooi van Tolokonnikova: “… Het verbaast me dat de waarheid het werkelijk wint van de onwaarheiD. Ondanks het feit dat we fysiek gevangen zijn, zijn we vrijer dan degenen die schuin tegenover ons zitten in de bank van de aanklagers.
We kunnen zeggen wat we willen en we zeggen wat we willen zeggen.
De aanklagers kunnen alleen zeggen wat ze mogen zeggen van de politieke censuur.
(…) Een menselijk wezen is een schepsel dat zich kan vergissen en dat nooit perfect is.
Het zoekt wijsheid, maar heeft die niet in pacht.
Daarom is de filosofie ontstaan.
(…) En juist dat bracht ons naar de kathedraal van Christus de Verlosser.
Ik denk dat het christendom, zoals ik dat begrepen heb tijdens mijn studie van het Oude en in het bijzonder het Nieuwe Testament, het zoeken naar waarheid ondersteunt en het steeds opnieuw overwinnen van jezelf, het overwinnen van wat je eerder bent geweest.
Het was geen toeval dat Christus toen hij onder de prostituees verkeerde, zei dat degenen die wankelden geholpen moesten worden.
‘Ik vergeef je,’ zei hi J. Maar dat zie ik niet terug in ons proces, dat gevoerd is onder de banier van het christendom.
Integendeel, het lijkt mij dat de aanklager religie vertrapt.
(…) Er zijn geen winnaars, verliezers, slachtoffers of aangeklaagden in dit proces.
We zouden ons allemaal met elkaar moeten verbinden en een dialoog moeten aangaan om gezamenlijk de waarheid te zoeken.
Samen kunnen we wijsheid zoeken en filosofen zijn, in plaats van mensen te brandmerken en te etiketteren.
Dat is wel het allerlaatste wat een mens zou moeten doen…”.
Amen.
Prison Break Tolokonnikova: “ … In de Stalintijd werd een gevangene die driemaal achter elkaar weigerde te werken, doodgeschoten.
In onze tijd wordt hij alleen maar stevig in elkaar getrapt en opgesloten in een ijskoude cel voor eenzame opsluiting, waar hij zowat bevriest, ziek wordt en langzaam doodgaat.
Het gevangenissysteem kan niet meer genezen worden door een injectie.
Daar is een explosie voor nodig…”.
Tolokonnikova komt in één van de verschrikkelijkste gevangenkampen sinds Stalin terecht, midden in de Mordovische moerasssen, waar vierde en vijfde generatie bewakers hun werk doen: “… Als peuters leren de plaatselijke inwoners dat het enige doel in het leven het onderdrukken van de wil van anderen is…”.
Als vrouwen hun productiequotum in de naaiateliers niet halen worden ze geslagen met knuppels: “… De gevangenen werken in twee ploegen, een van drie uur s’ morgens tot twaalf uur s’nachts, en een van zes uur ’s morgens tot drie uur ’s morgens.
Geen weekenden.
Mensen vallen in slaap achter hun naaimachines.
Ze naaien hun vingers vast.
Ze sterven…”.
Als er gevangenen dood gaan door het zware werk schrijft de gevangenisadministratie ze af als slachtoffers van een hartaanval.
De gevangenisbewaarders drukken het geld achterover dat bedoeld is voor voedsel en verzorgingspakketjes met onder andere maandverbanD. Vrouwen met tuberculose en hiv krijgen hun medicijnen niet.
De afvoer van de smerige w.
C.’s zitten verstopt.
Uit kranen komen dunne straaltjes koud water.
Tijdens een ondervraging: “… ‘Is het u opgevallen dat u in vanbuiten geleerde frasen spreekt?’ ‘We spreken allemaal in vanbuiten geleerde frasen.
Zowel u als ik.
Omdat taal niet ons eigendom is.
We leren taal.
Hij is niet van ons.
’ ‘U bent gehersenspoeld! Weet u dat van uzelf?’ ‘We zijn allemaal gehersenspoeld, zo u wilt,’ betoogde ik.
‘Socialisatie is hersenspoeling.
’ ‘Toen u de leeftijd van veertien, vijftien jaar had, had u een instabiele persoonlijkheid en was u onderworpen aan negatieve invloeden!’.
‘Wiens invloed bedoelt u? Die van Aristoteles? Van Sartre? Van Simone de Beauvoir?’…”.
Over vrienden: “… De gevangenis heeft ervoor gezorgd dat ik veel opener ben geworden.
Je bent gedwongen om een beperkte ruimte te delen met mensen wier werelden erg verschillen van de jouwe.
Soms spreken ze letterlijk een andere taal.
Maar mensen die je voor de gevangenis nooit beschouwd zou hebben als kameraden, worden kameraden.
Voormalige onderzoeksleiders.
Voormalige aanklagers.
Bewakers.
Je gaat beseffen dat iedereen je kameraad kan zijn.
Je hoeft ze alleen maar uit te leggen wie je bent en, heel belangrijk, je moet naar ze luisteren…”.
Over opoffering: “… Alles wat ook maar een beetje waardevol is in de geschiedenis van de mensheid is ontstaan omdat iemand bereid was zich op te offeren voor een idee, voor een zaak, of voor iemand anders.
Grootse kunst, grootse politiek, een grote religie en uiteindelijk grote liefde vinden hun oorsprong in het gegeven dat iemand die niet bang is geweest zich op te offeren naar voren is gekomen…”.
Tolokonnikova gaat in hongerstaking vanwege de mensonwaardige omstandigheden in de gevangenis.
Ze komt in de isoleercel terecht.
Haar medegevangenen worden vanwege haar gestraft: ze mogen zich niet wassen, hun lepels worden afgepakt.
Haar vrienden voeren een informatiecampagne.
Tolokonnikova wint.
Als ze vrijkomt richt ze een instantie op voor het beschermen en bijstaan van gevangenen: ‘Zone van het Recht’.
Tolokonnikova: “… De enige manier om de meest helse dingen in het leven te doorstaan, is lachen…”.
Zara Moertazaliëva, een voormalige gevangene uit de Mordovische kampen: “… Tolokonnikova is naar Mordovië gestuurd om haar te breken.
De mensen die haar gestuurd hebben, geloofden in wat Poetin zei over het niet bestaan van politieke gevangenen in het hedendaagse RuslanD. Ze hebben zich misrekend…”.

Wereldwijde ongelijkheid      Milanovic Branko      Economie

In de decennia na de val van de Berlijnse Muur vond de grootste herverdeling plaats van welvaart sinds de Industriële Revolutie.
De absolute winnaars in de wereld zijn de superrijken, maar ook de middenklasse van de opkomende economieën in Azië.
Allebei profiteerden ze van de groeiende mobiliteit van kapitaal, goederen en kennis – kortom de globalisering.
De arbeiders- en middenklasse van de ontwikkelde landen bleven verweesd achter en voelden zich bedreigd door rijk én door arm, een belangrijke drijfveer achter de recente opmars van populistische partijen en politici.
  Branko Milanovic is een van de meest besproken economen van dit moment.
Hij ziet de verklaring voor de huidige instabiliteit in enerzijds de groei van welvaartsongelijkheid op nationaal niveau en anderzijds de afname van deze ongelijkheid op wereldwijde schaal.
Wereldwijde ongelijkheid is de must-read voor iedereen die wil begrijpen hoe we ervoor staan en waar we op afstevenen en welke koersveranderingen nodig zijn om het noodlot af te wenden.
De titel ‘Wereldwijde ongelijkheid’ doet vermoeden alsof de ongelijkheid wereldwijd is toegenomen.
Als u dat beeld heeft, is dat is niet voor niets.
Al enige jaren wordt er door artikelen in de media op gehamerd dat de ongelijkheid in de samenleving op tal van fronten aan het toenemen is.
Dat sprake is van een toenemende tweedeling.
Niet alleen op het gebied van inkomen en vermogen, maar ook op bet gebied van onderwijs, gezondheidszorg, IQ, cito-scores, vertrouwen en corruptie.
 Het is een voorbeeld van een simulacrum.
Een door de Franse socioloog en filosoof Jean Baudrillard gelanceerd begrip over de echtheid en werkelijkheid van beelden die wij denken te kennen.
Het is een beeld dat u, in dit geval over ongelijkheid, van de wereld heeft gecreëerd aan de hand van wat u in de media heeft gelezen of op basis van berichten in de media heeft bedacht.
Dat de werkelijkheid van ongelijkheid toch wat anders in elkaar steekt dan u denkt, laat Branko Milanovic in zijn boek op een overtuigende manier zien.
 ‘Wereldwijde ongelijkheid’ is een uiterst belangwekkend boek.
Helder en diepgravenD. Indrukwekkender dan Piketty.
Iedereen moet dit boek kopen en lezen.
Voor het nieuwe kabinet zou het verplichte kost moeten zijn.
Middenklasse Het rijke en soepel geschreven boek begint met een beschrijving en analyse van de belangrijkste veranderingen in inkomensverdelingen die zich mondiaal tussen 1988 (de val van de Muur) en 2008 (de mondiale financiële crisis) hebben voorgedaan.
Het is een periode waarin door globalisering, de groeiende mobiliteit van kapitaal, goederen en kennis, de grootste herverdeling van inkomens sinds tweehonderd jaar geleden de Industriële Revolutie heeft plaatsgevonden.
Het beslaat een periode van twintig jaar die  door Milanovic ‘hoogglobalisering’ wordt genoemD. Een tijdperk waarin eerst China, een land met een bevolking van meer dan 1 miljard mensen, binnen de invloedsfeer van de wereldeconomie kwam te liggen.
Later aangevuld met India met 1,2 miljard inwoners en de landen van de Sovjet-Unie en Oost-Europa, samen goed voor ongeveer een half miljard inwoners.
Van de economische opleving door de globalisering, voortgedreven door de informatierevolutie, hebben vooral de landen uit de opkomende Aziatische economieën geprofiteerD. Vooral in China, maar ook in India, Thailand, Vietnam en Indonesië, zijn de inkomens flink toegenomen en is er een zeer grote Aziatische middenklasse ontstaan.
Het zijn de winnaars van de globalisering.
Verliezers, degenen die niet hebben kunnen profiteren van de globalisering, zijn vooral de in verhouding tot Azië veel kleinere middenklasse in het Westen.
Het zijn groepen die mondiaal gezien welgesteld zijn, maar in eigen land tot de (lagere) middenklasse behoren.
Daarmee is de ongelijkheid wereldwijd niet toegenomen, maar afgenomen, aldus Branko MilanoviC. Mondiale plutocratie In plaats dat de ongelijkheid wereldwijd is toegenomen, is wereldwijd sprake van toenemende convergentie.
De inkomens van de in omvang toenemende mondiale middenklasse groeien steeds meer naar elkaar toe.
Dat geldt overigens niet voor verschillen tussen de meest arme en meest rijke delen van de werelD. Dat wil zeggen de 10 of de 1 procent rijksten van deze werelD.  Zo telde de wereld in 2013 in totaal 1426 personen van wie de nettowaarde een miljard dollar of meer bedroeg.
Deze kleine en selecte groep vormt samen met hun familieleden eenhonderdste van eenhonderdste van de mondiale 1 procent.
Hun bezittingen worden geschat op 5,4 biljoen dollar.
Dat wil zeggen dat ze 2 procent van het wereldwijde vermogen in handen hebben.
Het is wat Milanovic de wereldwijde plutocratie, de hypervermogenden, noemt.
Hun gelederen zijn weliswaar klein, maar heeft zich weten te vervijfvoudigen.
Hun totale vermogen heeft zich meer dan verdubbelD. De groei van het aantal miljardairs, samen met de expansie van de opkomende mondiale middenklasse, is de belangrijkste ontwikkeling van het tijdperk van ‘hoogglobalisering’ dat eind jaren tachtig ontstond, aldus MilanoviC. Indrukwekkend Om de ontwikkeling van de  mondiale ongelijkheid in kaart te brengen analyseerde Milanovic de periode 1988-2011 op basis van 600 onderzoeken naar huishoudens in 120 landen.
Daarbij presteert hij het niet alleen om de ongelijkheid op wereldschaal te beschouwen en te duiden,maar ook de ongelijkheid binnen landen en tussen landen.
Een indrukwekkende prestatie waarbij hij onder meer gebruik heeft gemaakt van de onderzoeksresultaten van Jan Luiten van Zanden, hoogleraar economische geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.
Uit de analyse van Milanovic blijkt dat de ongelijkheid wereldwijd is gedaald, vooral dankzij de fenomenale groei van ChinA. Het inkomen van de mondiale middenklasse is daarbij ook gegroeiD. Dit is met name te danken aan de Chinese arbeiders.
Hun inkomen verdubbelde tussen 1988 en 2011.
Dat geldt niet voor het inkomen van de middenklasse in de rijke landen.
Die stagneerde op zijn best.
Milanovic komt door zijn studie naar de mondiale ongelijkheid tot een ander inzicht dan Thomas Pikkety die zich met zijn bestseller ‘Kapitaal in de 21e eeuw’ tot de rijke landen beperkte.
Op basis van een analyse van mondiale inkomensdata vanaf het begin van de globalisering, zo’n tweehonderd jaar geleden, concludeert Milanovic dat inkomensongelijkheid geen permanent fenomeen is, maar een cyclisch patroon volgt.
Door technologische ontwikkelingen, openheid en politiek, onder meer op het terrein van onderwijs en sociale zekerheid, ontwikkelt ongelijkheid zich vanaf de Industriële Revolutie in een patroon van golven, de zgn.
Kuznets-golven.
Toekomst en afkomst Wat dient volgens Milanovic nu het antwoord te zijn op de toegenomen inkomensverschillen en de wereldwijde globalisering? In tien korte bespiegelingen in het laatste hoofdstuk schetst Milanovic de toekomst van de inkomensongelijkheid en globalisering.
Ook in de toekomst zal volgens Milanovic de mondiale ongelijkheid worden bepaald door economische convergentie en de Kuznets-golven.
De houtgreep op de middenklasse, aangedreven door automatisering en globalisering,  is volgens Milanovic daarmee nog niet ten einde.
Zonder beleid zal de houtgreep het Westen nog verder splijten in een zeer succesvolle en rijke klasse aan de bovenkant, en een zeer grote groep mensen die diensten leveren aan de rijke klasse.
Door de globalisering zal het zeer moeilijk worden om de belastingen op de belangrijkste ongelijkheidfactor, inkomsten uit kapitaal, te verhogen.
Ook extra onderwijs zal niet veel invloed hebben.
Zowel kwantitatief als kwalitatief zal het onderwijs niet veel extra kunnen bieden.
We zullen volgens Milanovic ons denken daarom moeten aanpassen aan een situatie waarin het verschil tussen scholing en vaardigheden tussen de bovenklasse en werknemers in de dienstensector gering is.
Toekomst en afkomst (familievermogen en netwerken) zullen volgens Milanovic een veel grotere rol gaan spelen dan voorheen.
Verzorgingsstaat De politieke verschuiving naar rechts, naar populistische en nationalistische partijen, is volgens Milanovic een reactie van de middenklasse en de lagere middenklasse op het geleidelijk verlies van sociale zorg en zekerheid en de aantasting van andere verworven rechten.
De hervorming van de verzorgingsstaat, waaronder decentralisaties en de daarmee samenhangende bezuinigingen in de zorg, de hogere pensioenleeftijd, het verdwijnen van middenklassenbanen, een ‘flexibele’ arbeidsmarkt, de aanpassing van de Woningwet over wanneer men in aanmerking komt voor een sociale woning, ze zijn in werkelijkheid allemaal als aanvallen op de middenklasse te zien.
Het heffen van belasting op hogere inkomens zal volgens Milanovic niet veel helpen.
Hij toont het overtuigend aan.
Wat wel potentie heeft is het door de overheid ingrijpen vóór de belastingen en overdrachten worden geheven.
Tot dat laatste behoort volgens Milanovic onder meer een reductie van de schenkingsongelijkheid door een hogere erfenisbelasting, het aanpassen van de vennootschapsbelasting waardoor bedrijven worden gestimuleerd aandelen onder werknemers te verdelen én het aanpassen van de wet- en regelgeving waardoor armen en de middenklasse financiële activa kunnen verwerven en behouden.
Ook het gelijk maken van de toegang tot scholen voor kinderen uit alle inkomenscategorieën helpt.
Alleen op die manier zal het mogelijk zijn de negatieve gevolgen van de globalisering in het Westen in te dammen.
Het beperken van de migratie zal in ieder geval niet helpen, aldus MilanoviC. Integendeel, het zal volgens hem eerder contraproductief werken.
Het indrukwekkende boek ‘Wereldwijde ongelijkheid’  geeft vooral politieke partijen leesvoer om over na te denken.

Het verboden boek      Kieft Ewoud      Duitse geschiedenis

Mein Kampf: velen hebben er een mening over, vrijwel niemand heeft het gelezen.
Sinds het boek in januari 2016 opnieuw in Duitsland verscheen, nadat het zeventig jaar verboden was geweest, is het debat over Mein Kampf weer in volle gang, ook in NederlanD. Is het een goed idee om het opnieuw uit te geven, of is het gevaarlijk om Hitlers denkbeelden te verspreiden? En is Mein Kampf überhaupt de moeite van het lezen waard of is het niets meer dan het haatdragend geraaskal van een psychopaat? Door onverwachte gebeurtenissen raakte schrijver en historicus Ewoud Kieft verstrikt in wat ooit de bijbel van het nationaalsocialisme was.
Hij besloot Mein Kampf minutieus door te spitten, telkens met de vraag in het achterhoofd: waarom hebben miljoenen Europeanen zich hierdoor aangetrokken gevoeld? De sleutel bleek te liggen in de rechtszaak die in 1924 tegen Hitler werd gehouden en die zijn doorbraak als politicus betekende.
In zijn beeldende vertelstijl mengt Kieft scènes uit het spectaculaire Hitler-proces met beschouwingen over de aantrekkingskracht van de ideeën in Mein Kampf – tot op de dag van vandaag –, waarbij hij de confrontatie niet uit de weg gaat.
Recensie(s) Wat vormde begin jaren twintig voor de Duitse bevolking de aantrekkingskracht van het nationaal-socialisme? Aan de hand van deze vraag analyseerde historicus Kieft 'Mein Kampf' van Hitler.
Onder de Duitse bevolking heerste destijds groot ongenoegen: nationalistische frustratie over de uitkomst en nasleep van de Eerste Wereldoorlog, de economische en politieke crisis en virulent antisemitisme.
Hitler sprak uit wat de mensen dachten en voegde er een radicaal politiek programma aan toe dat geen ruimte liet voor alternatieven en structureel gewelddadig was.
Zijn boek was bedoeld als handboek voor populistische politiek voor het partijkader van de NSDAP, maar diende allengs als propaganda voor de massA. Kieft beschrijft de politieke ontwikkelingen in Duitsland vlak na de Eerste Wereldoorlog, de politieke bildung van Hitler en schetst het nazisme als een seculiere verlossingsleer.
Het onrustbarende is dat Hitlers leugenachtige en cynische gedachtegoed een gesloten en op zich logisch doordacht systeem vormt, dat elementen bevat die ook heden ten dage nog mensen kunnen aanspreken.
Daarom een verhelderend boek dat stof tot nadenken geeft.
Met eindnoten, literatuurlijst en register.
Een hermetisch gesloten wereldbeeld Oliver Hirschbiegels film 'Der Untergang' deed in 2004 stof opwaaien.
Nogal wat mensen namen aanstoot aan de 'menselijke' Hitler die Bruno Ganz had neergezet.
Regisseur Paul Verhoeven vormde een tegenstem in het publieke debat: 'Als hij niet menselijk was, zou hij dus of satanisch of goddelijk moeten zijn geweest, een van de twee.
Onzin, natuurlijk.
Hij was menselijk, en niet alleen omdat hij zo leuk met honden omging.
' Meer dan zeventig jaar na W.
O.
II weten we nog steeds geen blijf met de figuur van Hitler.
Denken we maar aan de wet van Godwin, die stelt dat nogal wat discussies gestoffeerd worden met verwijzingen naar Hitler, nazi's of het derde rijk.
Een retorische truc om de tegenstander monddood te maken.
De historische figuur Hitler wordt op die manier gelijkgesteld met een soort Mickey Mouse from hell.
Kieft deed het tegenovergestelde in 'Het verboden boek': hij las 'Mein kampf' en ging op zoek naar de bronnen van het boek, plaatste het tussen de heersende opvattingen van die tijD. Wat daarbij vooral opvalt is de schaamteloze openlijke manier waarop Hitler zijn tactiek uit de doeken doet: 'Het gros van een volk bestaat niet uit professoren, en ook niet uit diplomaten.
Het luttele beetje abstracte kennis waarover het beschikt, bewijst dat het meer voor emotionele dan voor mentale ervaringen vatbaar is.
' Kort daarna meldt hij dat het christendom noodzakerlijkwijze de heidense altaren moest vernietigen, want 'alleen uit zulk een fanatieke onverdraagzaamheid kon het apodictische geloof groeien'.
Het zijn zinnen die 'Il principe' van Machiavelli doen verbleken tot jongenslectuur.
Niks latent racisme, het lag allemaal open en bloot aan de oppervlakte.
Kieft verwondert zich over het stompzinnige simplisme waarmee hij keer op keer zijn krankzinnige rassentheorie verkondigt: hoe zijn ze hierin kunnen trappen? Nochtans biedt dit boek een blik op de denkramen die destijds heersten.
In 1905 werden er bijvoorbeeld duizenden Joden omgebracht in Rusland door de Unie van het Russische volk, waarvan tsaar Nicolaas II sympathisant was.
Frankrijk kende dan weer de Dreyfusaffaire waaruit bleek dat ongeveer de helft van de bevolking een diepgeworteld wantrouwen koesterde jegens hun Joodse medeburgers.
De benzine was er al, dan heb je maar een lucifer nodig om een inferno te creëren.
Wat 'Het verboden boek' tot intrigerende literatuur transformeert is de manier waarop Kieft zichzelf in de strijd gooit.
Wanneer hij in het ziekenhuis belandt voor een darmoperatie, beschrijft hij de diepe sympathie die hij voelt voor zijn kamergenoten.
Door de ellende die ze gezamenlijk beleven wordt er een band gesmeeD. Het koppelt die ervaring aan het sentiment dat miljoenen verslagen Duitse soldaten deelden na W.
O.
I, waardoor hun leed invoelbaar wordt voor de lezer.
Naar het einde concludeert Kieft: 'Het nazisme is verslagen, maar dat is alleen met militaire middelen gelukt.
De tegenkracht vanuit de politiek, de media en de rechtstaat waren schokkend zwak.
' Je ziet - terwijl je die zin leest - de Britse premier Neville Chamberlain zwaaien met zijn papiertje (Duitsland zou hen niet aanvallen!) op het Londense vliegveld Heston Aerodrome in 1938.
'Peace for our time', kraaide die en dacht dat het allemaal 'wel zou overwaaien'.
'We moeten voortdurend op zoek naar nieuwe manieren om kwetsbare waarden weerbaar te maken', schrijft hij op de laatste bladzijde.
Misschien word je net iets weerbaarder door te willen begrijpen hoe relatief eenvoudig het allemaal kan mislopen, daarbij kan dit boek helpen.
Historicus en schrijver Ewoud Kieft heeft een gouden pen.
Zijn boeken krijgen lovende kritieken en worden genomineerd voor prijzen.
De stijl is elegant en de inhoud verrassenD. Vandaag verschijnt van zijn hand Het verboden boek.
Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme.
Kiefts nieuwste titel kent een ongewone voorgeschiedenis.
Lezenswaardige studie verklaart waarom Mein Kampf zo veel weerklank vond in Duitsland: Hitlers boek kwam voort uit de Duitse oorlogscultuur die in WO I was geradicaliseerd en bood zich op een wederopstanding van DuitslanD. Al geruime tijd was bekend dat het gerenommeerde, Duitse Institut für Zeitgeschichte vorig jaar een wetenschappelijke, geannoteerde editie van Mein Kampf zou uitbrengen.
In navolging hiervan wilde het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies een soortgelijke uitgave publiceren.
De enige Nederlandse vertaling van de fascist Steven Barends (zijn voornaam luidde in werkelijkheid Samuel, wat deze antisemiet te Joods vond klinken) dateert uit 1939.
Kieft werd gevraagd het voorwoord te schrijven van de nieuwe editie.
De directie van het NIOD kwam op haar voornemen terug.
Er bestond huiver voor mogelijke negatieve reacties en er was onvoldoende budget om de wetenschappelijke toelichting en de annotatie van Mein Kampf te verzorgen.
Afgesproken werd dat Kieft zijn voorwoord tot een op zichzelf staand boek zou omwerken.
Na zijn aanvankelijke teleurstelling hierover ontdekte de historicus dat hij nu aanzienlijk meer vrijheid had om te schrijven vanuit de gedacht die voor hem de kern van het project was: Mein Kampf staat dichter bij ons dan we zouden willen.
Zijn invalshoek lichtte Kieft afgelopen najaar al in een interessant artikel toe.
De Duitse wetenschappelijk editie van Mein Kampf beschrijft in honderden voetnoten wat mogelijke bronnen waren van Hitlers opvattingen en welke feitelijke onjuistheden zijn boek bevat.
Onverklaard blijft echter waarin de aantrekkingskracht van Mein Kampf school.
Dit is inderdaad een opmerkelijke omissie.
Binnen het internationale fascisme-onderzoek staat immers vanaf de jaren negentig de ideologie en de fatale aantrekkingskracht van het fascisme centraal.
In de door wetenschap en rationalisme onttoverde moderne wereld voorzag het nazisme in de behoefte aan een nieuwe, aardse religie met utopische idealen.
De geschiedenis van de twintigste eeuw kan onmogelijk worden begrepen worden zonder de ideologie van het Nationalsozialismus en dus Hitlers boek te bestuderen.
Catharsis Kieft stelt dat Mein Kampf rechtstreeks voortkwam uit ‘de geradicaliseerde oorlogscultuur’ van de Eerste Wereldoorlog.
Naar eigen zeggen had de historicus door zijn vorige boek Oorlogsenthousiasme.
Europa 1900-1918 het idee gekregen dat hij ‘een visie had op Mein Kampf die in Nederland nauwelijks aandacht kreeg, maar die cruciaal is om het boek en de weerklank die het vond te begrijpen’.
Hitlers werk voorzag in een behoefte die onder miljoenen Duitsers leefde.
Het gaf zin aan een oorlog die ontzaglijk veel pijn en leed veroorzaakt haD. Mein Kampf maakte duidelijk dat het allemaal niet voor niets was geweest.
De auteur, zo betoogt Kieft, verhief de verloren oorlog tot ‘een moment van catharsis’.
De nederlaag zou leiden tot een nationale wederopstanding zodra de Duitsers begrepen dat ‘de Jood’ de werkelijke schuldige was.
Een andere verdienste van Kieft is dat hij wijst op het belang van het proces na de mislukte Bierkellerputsch van generaal B.D. Ludendorff en Hitler in 1923.
Dankzij de aandacht van de pers rondom de geruchtmakende rechtszaak kreeg de leider van de nazipartij plotseling een groot publieksbereik.
Door alle schuld op zich te nemen speelde Hitler de hoofdrol en niet de gevierde oorlogsheld Ludendoff, die samen met veldmaarschalk Von Hindenburg in WO I het opperbevel van het Duitse leger had gevoerD. Voor Hitler was het proces een blessing in disguise.
Het bracht hem niet alleen nationale bekendheiD. Als volleerd acteur gebruikte hij de rechtszitting als try out om te zien hoe de aanwezigen reageerden op zijn uiteenzettingen.
Evenals Ludendorff – geestelijk vader van de Dolkstootlegende – weet Hitler de verloren oorlog aan alles wat ‘on-Duits’ was: marxisme, internationaal kapitalisme en boven alles de Joden.
In tegenstelling tot de aristocratische generaal sprak de nazileider de taal van het volk.
De aanwezige correspondent van het Algemeen Handelsblad schreef over Hitlers ‘oratorisch schitterende rede van vier volle uren’ die ‘uiterst geestig en zelden niet overtuigend’ was.
Tijdens zijn kortstondige gevangenisstraf – hij had de doodstraf kunnen krijgen – verdiepte de nazileider zich in politieke, historische en filosofische boeken.
Zijn hoogst comfortabele detentie was zo een ‘universitaire scholing op kosten van de staat’, zoals Hitler zelf eens sarcastisch opmerkte.
Hoewel hij in gevangenschap het eerste deel van Mein Kampf schreef, besteedt Kieft hier geen aandacht aan.
Sociaaldarwinisme Hij gaat ook nauwelijks in op de historische wortels van het biologisch ‘gefundeerde’ racisme en sociaaldarwinisme, die de twee ideologische pijlers van Hitlers Weltanschauung vormden.
Hetzelfde geldt voor de völkische Bewegung die zijn oorsprong had in de Romantiek en de universele pretenties van de Verlichting en Franse Revolutie verwierp.
Al snel beschouwden aanhangers hiervan het Duitse volk niet alleen als een unieke spirituele en culturele eenheid, maar ook als raciale Blutgemeinschaft.
Aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ontstond in Duitstalige gebieden een wildgroei aan groeperingen en organisaties die völkische denkbeelden verspreidden.
Het nazisme, dat streefde naar de vereniging van alle ‘bloedverwante’ Duitsers in één Groot-Duits en judenrein rijk, had in Duitsland en Oostenrijk nooit zo succesvol kunnen zijn als het völkische gedachtegoed in beide landen al niet wijdverbreid was geweest.
Met zijn vertrouwde bevlogenheid heeft Kieft een lezenswaardig boek geschreven met nieuwe inzichten en zelfs enkele persoonlijke ontboezemingen.
Zo erkent hij openhartig dat ook hij vatbaar is voor ‘oorlogsromantiek’ en Hitlers kritiek op het humanisme soms deelt.
Het racisme en antisemitisme in Mein Kampf wakkerden daarentegen juist zijn verdedigingsmechanismen aan.
Aan de door hemzelf gestelde opdracht om de aantrekkingskracht van Hitlers boek te verklaren voldoet Kieft niet helemaal.
Het geboden historische blikveld is daarvoor te ‘smal’.
Verscheidene denkbeelden waarop het nazisme steunde, al dan niet in geradicaliseerde en gevulgariseerde vorm, waren dikwijls ouder dan de ‘oorlogsromantiek’ rondom de Eerste Wereldoorlog en de verontwaardiging over het ‘Dictaat van Versailles’.
Völkische en expansionistische opvattingen waren bovendien veel gangbaarder dan is beschreven

Dominant Duitsland      Rochtus Dirk      Duitse geschiedenis

Het Duitse keizerrijk, de republiek van Weimar, het Derde Rijk, West-Duitsland, en de DDR, het ‘vergeten stuk’ van Duitsland: véél Duitsland en veel woelig Duitsland in een mensenleven, aldus auteur Dirk Rochtus in zijn inleiding.
Vandaag is het vooral Europa dat over Duitsland discussieert, over de grote economische en financiële kracht die van Duitsland uitgaat, maar ooit was het anders.
In zijn boek probeert de auteur, die Duitse cultuurgeschiedenis, Duitse vertaling en internationale politiek doceert aan de KULeuven, Campus Antwerpen, de wordingsgeschiedenis van Duitsland te schetsen, het ontstaan van het cultuurnationalisme, dat zich gaandeweg zou ontwikkelen tot een agressief imperialisme.
Hij schuwt hierbij geen delicate kwesties – nog steeds – zoals de Vertreibung van miljoenen Duitsers uit Oost-Europa, met de kerf in de Duitse ziel.
Of de Frans-Duitse relatie, jarenlang een voorbeeld hoe Europeanen toch konden samenwerken, terwijl het de jongste jaren echter minder wil vlotten.
Alles begint natuurlijk met Napoleon, en de verschrikkelijke verbrokkeling van DuitslanD. Goethe en Schiller zagen beiden vooral een geestelijke taak voor een eengemaakt Duitsland weggelegD. In plaats van zich politiek te ontwikkelen, “moest Duitsland zich tot een “Kulturnation” ontwikkelen”.
Op dat moment waren er zowat 3 Duitslanden: Pruisen, dat steeds aan belang leek te winnen, Oostenrijk, het oude Habsburgse Keizerrijk, en het Derde Duitsland, de Rijnbond, dat zich vrij sterk afhankelijk van Frankrijk opstelde.
Met de “Doppelschlacht” van 1806 in Jena en Auerstadt werd Pruisen door Frankrijk op de knieën gedwongen.
Frankrijk zou uiteindelijk voor de ‘knik’ in Duitsland zorgen: “zonder modernisering van het staatsapparaat en het openbreken van verstarde economische structuren kon Pruisen niet heropleven”, aldus de auteur.
De Pruisische koning Friedrich Wilhelm III zou op 16 maart 1813 de oorlog aan Frankrijk verklaren en een dag later erkende hij in de oproep “An mein Volk” de vrijheidswil van zijn Duitse volk.
Het Duitse politieke nationalisme was geboren.
Het ontstaan van een Duitse Bond leidde tot heel wat nationalistisch verzet, omdat het waarlijk om een wangedrocht ging.
De Burschenschaften en andere academische kringen trokken de strijd op gang en de idee dat een sterke staat als Pruisen in het tot stand komen van een Duitse eenheidsstaat het voortouw moest nemen, groeide.
In die eenheidsstaat ging alle afzonderlijke Duitse staatjes op, met uitzondering van Oostenrijk.
Het Groot-Duits streven werd een Klein Duits streven.
Dirk Rochtus heeft het natuurlijk over de pogingen van de Duitse militaire bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog om door de befaamde “Flamenpolitik” van Vlaanderen een vazalstaat van Duitsland te maken.
Bepaald minder gelukkig zijn we echter met zijn verwijzing naar de historicus Yamine, alsof de wortels van de Flamenpolitik tot in het pangermanisme van de 19de eeuw terug te voeren zijn, en – vooral – dat het oprichten van een vazalstaat ook nog eens de steun van deze eerste Vlaamse collaborateurs heeft weggedragen.
Dat Duitsland in die dagen bepaald geopolitiek dacht en ook werkte, zal wel kloppen, maar ik wil er in dit verband toch wel eens op wijzen dat élke Europese natie in die dagen geopolitiek dacht – en wel moést, want de opkomst van de thalassocratieën zorgde terecht voor veel internationale onrust.
Het Verdrag van Versailles zorgde voor de bijkomende kiemen voor een revanchistisch Duits nationalisme natuurlijk.
Het Saarland kwam in Franse handen, en toen Duitsland de herstelbetalingen niet kon betalen, werd ook nog eens het Ruhrgebied bezet, het hart van de Duitse economie.
Terecht weet de auteur aan te geven dat de burgerlijk-nationalistische krachten in het Duits parlement van oordeel waren dat zij een figuur als Hitler naar hun pijpen konden laten dansen, wat een zeer zwaarwegende inschattingsfout bleek te zijn.
Maar niet alleen de rechtsnationalisten droegen in deze een verantwoordelijkheid natuurlijk.
Spijtig dus dat de verantwoordelijkheid van de sociaaldemocraten in dit boek niet ter sprake wordt gebracht, want ook langs die kant zitten heel wat ‘overlopers’.
Ook de “Anschluss” wordt door de auteur nogal politiek correct ingekleurd en dat is spijtig.
Ik heb altijd gedacht dat in een volksraadpleging de meeste Oostenrijkers – ik druk mij voorzichtig uit – een aansluiting bij Duitsland wel zagen zitten.
In dit boek rukt Hitler Oostenrijk binnen, en dat is het dan.
Interessante hoofdstukken zijn in elk geval deze over West- en Oost-Duitsland en de jaren na de oorlog.
West-Duitsland als de meest stabiele democratie in de werelD. Maar hoe Sovjet-autoriteiten – van wie de voorkeur voor democratische staten en partijen overbekend was – erin zouden hebben toegestemd om ‘als eerste’ in hun zone democratische partijen te laten oprichten, is ons niet helemaal bekenD. Tenzij het natuurlijk gaat om de zogenaamde “Blockparteien”, partijen die werden opgericht om de schijn hoog te houden dat men democratische partijen kon oprichten, maar die in feite gewoon onderafdelingen waren van de latere SED, de socialistische eenheidsparti J. Maar het lijkt wel meer en meer vast te staan dat de Sovjet-Unie vrij vroeg in de jaren na de oorlog voorstander was van een eengemaakt, zij het politiek en militair neutraal DuitslanD. Wat de West-Duitse Konrad Adenauer – de man van de fameuze “Westbindung” – helemaal niet zag zitten.
Het wezenskenmerk van de Duitse staat is het federalisme, schrijft Dirk Rochtus, en uit de geschiedenis die deze auteur op papier heeft gezet, leren we ook waarom.
“De geschiedenis van Duitsland is er een van kleine staten”, die geleidelijk aan naar een vereniging streefden, met veel vallen en veel opstaan.
Dankzij de solidariteit, georganiseerd via de “Finanzausgleich” onder andere, worden deelstaten in de richting van het nationale gemiddelde getrokken wat sociale zekerheid, economische ontwikkeling en inkomen betreft.
Niet zonder tandengeknars trouwens.
Na de eenmaking van Oost en West bijvoorbeeld kwam er een heuse financiële transfer op gang, die tot op de dag van vandaag blijft voortduren.
“Tussen de Duitse deelstaten wordt 6,9 miljard euro herverdeeld”, zo leren wij in dit boek.
Een interessant boek? Heel zeker, en zeker een uitgave die verder discussie zal uitlokken.
Bijvoorbeeld, waarom de auteur de DDR een “quasi-totalitaire samenleving” noemt, terwijl iedereen – met uitzondering van een bepaalde minderheid binnen uiterst links – het er vandaag over eens is dat het gewoon om een totalitaire samenleving ging.
Alles werd gecontroleerd, van de wieg tot het graf, met het best uitgewerkte politie- en bewakingssysteem ter werelD. Het laatste hoofdstuk hebben wij met bijzondere interesse gelezen: Domineert Duitsland Europa of domineert Europa DuitslanD. Want telkens als Duitsland de nek uitsteekt, ontbrandt een discussie: wil Duitsland een Duits Europa, of juist niet.
Er zijn genoeg voorbeelden in het verleden die hier op wijzen.
Maar in het licht van de huidige financiële en economische crisis gaat het er vooral om wélk Europa Duitsland wil.
Wil Duitsland verder met de euro, onveranderd en met een financiële transfer tot in het eeuwige der eeuwige? Wil Duitsland een politieke rol op zich nemen die evenredig is met de economische kracht van de midden-Europese kolos? Dit boek zouden we in de discussies die zich aandienen, nog wel enkele keren ter hand moeten nemen.
Ondanks meningsverschillen dus toch wel een aanrader, dit boek.
?Zoveel Duitsland was er vroeger.
Tot het land in 1871 keizerrijk werD. Vanaf dan zagen de andere Europese machten dat verenigde en sterkere Duitsland als een gevaar.
Twee wereldoorlogen verijdelden de pogingen van Duitsland om een machtig politiek en economisch blok in Europa onder zijn leiding te verwezenlijken.
Lukt de Duitse dominantie van Europa nu misschien wel dankzij de eurocrisis? Bestaat die Duitse drang om te heersen niet enkel in de inbeelding van Europa? Nog altijd zweeft de schaduw van Hitler boven DuitslanD. De verwerking van het naziverleden gaat er onverminderd voort, extreemrechtse oprispingen in de maatschappij zorgen nog altijd voor verlegenheiD. Toch legt de nieuwe generatie Duitsers meer zelfbewustzijn aan de dag.
Duitse troepen nemen wereldwijd deel aan vredesmissies, voetbalfans zwaaien weer met zwart-rood-goud en politici lezen armlastige leden van de eurozone de les.
Weerklinkt in dit alles de oude leuze ‘Am deutschen Wesen soll die Welt genesen’? Maar wil Duitsland niet zozeer politiek als wel economisch wat betekenen in Europa?

Het bos      Wohlleben Peter      Divers

In deze handleiding neemt de populaire boswachter Peter Wohlleben ons mee op een ontdekkingsreis door de verborgen wereld van bomen en het bos.
Op entertainende wijze vertelt hij hoe we verschillende bomen en hun eigenschappen kunnen onderscheiden.
Daarnaast geeft hij talloze tips en adviezen over hoe je je weg kunt vinden zonder kompas of gps, onder welke bomen je moet schuilen tijdens een storm, welke bessen en paddenstoelen eetbaar zijn, hoe je dierensporen moet lezen, hoe je jezelf met natuurlijke insectenverdelgers tegen muggen, mieren en teken kunt beschermen, hoe je het bos met kinderen kunt verkennen en hoe je het best een nacht alleen in het bos kunt doorbrengen.
Het verborgen leven van bomen van de voormalige houtvester en nu bewuste boswachter in de Duitse Eifel Peter Wohlleben (1964) is, anders dan sommigen wellicht gezien de titel denken, geen zweverig boek.
Het is een liefdevolle beschrijving van een voor de meesten van ons onbekende werelD. Een wereld die ons vreemd is geworden, omdat we nog maar weinig geduld hebben.
En bomen in het algemeen blijken de tijd te hebben.
Een paar honderd jaar is niets in een met rust gelaten bos.
De houtbouw heeft ervoor gezorgd dat er in Europa eigenlijk geen echt oerbos meer is.
Langzamerhand komen ook de wetenschappers erachter dat je de bomen maar beter hun gang kunt laten gaan.
Het blijken probleemoplossers bij uitstek, waar we nog een hoop van kunnen leren.
Het grootste probleem is dat er door ons mensen een strikte scheiding is gemaakt tussen dieren en planten.
Met name bomen, door hun ogenschijnlijke starheid, hun bijzonder trage reactievermogen, worden eerder gezien als objecten dan als levende wezens.
Na lezing van het boek van Wohlleben – nomen est omen – zal je nooit meer hetzelfde naar bomen kijken, naar flora in het algemeen.
Veel van de kwesties die de schrijver aankaart, zijn reeds decennia bekend en worden ook op de opleiding bosbouw onderwezen.
Maar Wohlleben verzamelt ze hier voor het eerst, brengt ze op een bijna poëtische wijze naar buiten.
Het is de aanstekelijke taal die je vooral bewust maakt van de wonderlijke ondergrondse werelD. Eigenlijk maakt hij van zijn bomen personages, net als een romanschrijver.
Het worden door de, overigens wetenschappelijk onderbouwde, toekenning van eigenschappen zoals reuk, smaak, het hebben van een geheugen en familiebanden, tot wezens van vlees en bloed (al is dat hier het cambium en het water), die ook een individueel karakter blijken te hebben.
Om te beginnen werkt de bast exact hetzelfde als onze opperhuiD. Bomen, in een bos, blijken elkaar te ondersteunen.
Je krijgt subiet medelijden met de arme straatschoffies in de stad, die het alleen moeten zien te rooien.
Want een boom kan alleen maar zo goed zijn als het bos om hem heen.
Wohlleben heeft het over vriendschappen, over de sociale dienst die op die manier ontstaat.
Juist deze benamingen maken zijn boek tot een rijke, sensitieve ervaring, zorgen voor een meer dan noodzakelijke bewustwording.
De stronk van een enorme beuk die honderden jaren eerder was gekapt – van de vroegere bast waren alleen nog resten over en het binnenste was vergaan tot humus – bleek na een beetje geschraap nog chlorofyl te bevatten en dus in leven te zijn.
Die voeding kon bij gebrek aan bladeren dus alleen maar via de wortels zijn gekomen, van naburige beuken.
Onderzoekers van de Universiteit van Turijn stelden jaren her vast dat planten hun eigen wortels heel goed kunnen onderscheiden van die van vreemde soorten en zelfs van exemplaren van hun eigen soort.
De uiteinden hebben hersencelachtige structuren.
Zit het brein van een plant dus onder de grond? Meetapparatuur heeft bij wortels van zaailingen een frequentie van 220 hertz geconstateerD. Een frequentie waarop door andere zaailingen werd gereageerD. Er wordt dus onder de grond heel wat gecommuniceerd, behalve bij door de mens gekweekte plantenrassen op de akkers.
Dat heet dan veredeling.
Bomen die echt met rust worden gelaten groeien heel langzaam.
Een stammetje van een paar centimeter dik kan rustig al een jaar of tachtig oud zijn.
In houtproductiebossen hebben de stammen dan al een doorsnede van decimeters en zijn rijp voor de oogst.
Ze zijn als het ware, door het ontbreken van een verduisterend bladerdak door de ouders, vetgemest.
Bomen bezitten de mogelijkheid om te leren van ervaringen, al gaat ook dat bijzonder langzaam.
Ze blijken een bijzonder vermogen te hebben om te weten wanneer het de beste tijd is om uit te lopen.
Sceptici zullen er wellicht om lachen, maar bomen lijken dus te kunnen tellen.
Wohlleben onderbouwt het wederom met verslagen van wetenschappelijke experimenten.
Interessant is ook de symbiose tussen bomen en verschillende zwammen.
De cantharel kan het met alle bomen vinden, andere soorten verbinden zich alleen met berken of met lariksen.
Het is bijzonder druk onder de grond in een bos.
Honderden verschillende zwammen verdringen elkaar.
Gunstig voor de bomen want die kunnen bij wisselende milieuomstandigheden overschakelen op een andere, filterende zwam.
Je zou kunnen zeggen dat die grootschalige ondergrondse structuren functioneren als een soort internet.
(Leuke quizvraag: wat is het grootste levende wezen op aarde.
Velen zullen de blauwe vinvis noemen, maar het is een honingzwam in de staat Oregon die een gebied bbeslaat van circa negen vierkante kilometer en een gewicht heeft van rond de 600.
000 kilo.
) Ach, bomen en mensen lijken eigenlijk meer op elkaar dan we denken.
Het is jammer dat de mens eigenlijk zoveel ingrijpt.
Wohlleben verklaart een hoop fenomenen op overtuigende wijze, bijvoorbeeld de winterslaap, het gevecht tegen parasieten, de verschillende microkosmossen en de uiteraard langzame verplaatsing naar het zuiden bij het afkoelen van het klimaat, maar er blijven genoeg mysteries open.
En dat heeft ook iets moois.
Het voedt de fantasie.
Het verborgen leven van bomen is een uiterst informatief boek, een eyeopener zogezegD. Een boek dat je kijk voorgoed verandert, en dat is op zich al een hele prestatie.
Het is nergens moraliserenD. Wohlleben spreekt tegen het einde alleen de hoop uit dat de morele grenzen tussen dieren en planten ooit zullen worden neergehaalD. Planten, en in dit geval bomen, blijken tot zoveel meer in staat te zijn dan men denkt.
En dit alles heeft niets van doen met bomenknuffelaars, daarvoor is Wohlleben veel te praktisch.

De microben in ons      Yong Ed      Biologie

Het grootste deel van de menselijke geschiedenis zijn microben onzichtbaar geweest en werden ze alleen opgemerkt door de ziekten die ze veroorzaakten.
Pas sinds kort zijn ze vanuit de verwaarloosde marges van de biologie verhuisd naar het centrum ervan.
De microben in ons gunt ons voor het eerst een blik in die wereld en laat ons zien hoe alomtegenwoordig en vitaal microben zijn: hoe ze onze organen vormgeven, ons helpen bij het bestrijden van ziektes hoe ze voedsel afbreken, ons immuunsysteem opvoeden, ons gedrag begeleiden, ons genoom bombarderen met hun genen en ons van buitengewone capaciteiten voorzien.
Met veel humor en eruditie nodigt Ed Yong ons uit om op een andere manier naar onszelf en onze collega-dieren te kijken: minder als individuen en meer als de onderling verbonden, onderling afhankelijke veelvouden die wij zijn.
We leren de geheime, onzichtbare en wonderlijke biologie kennen die schuilgaat achter grootse koraalriffen.
We lezen over de gloeiende inktvis die ons inzicht verschaft in de bacteriën in onze eigen darmen, over de kevers die hele bossen neerhalen, en over de ziekte bestrijdende muggen die in Australië zijn ontwikkelD. Maar ook over de ingrediënten in moedermelk die zijn geëvolueerd om de eerste microben van een baby van voedsel te voorzien.
We zien hoe mensen deze samenwerkingsverbanden verstoren en hoe wetenschappers ze nu tot ons voordeel manipuleren.
We zien, zoals William Blake schreef, de wereld in een korrel zanD. 'De microben in ons' - Een baanbrekend, wonderlijk en radicaal nieuw beeld van het leven op aarde Slechts de helft van onze cellen zijn menselijk De microben in ons ontsluiert de gelauwerde wetenschapsschrijver Ed Yong de wereld zoals die gedomineerd wordt door ontelbare microben.
Boek en toespraak bieden een gloednieuw 'microbeperspectief' op het leven op aarde én wie we zijn.
'I’m seeing microbes with new eyes and talking about them in different terms thanks to British journalist Ed Yong.
After reading his super-interesting book I Contain Multitudes, I had a chance to chat with him in person about his view that “microbes are mostly not to be feared or destroyed but to be cherished, admired, and studieD.” - Bill Gates Ieder dier, of het nu een mens, inktvis of wesp is, huisvest miljoenen bacteriën en andere micro-organismen.
Ed Yong laat ons op erudiete en humoristische wijze in een nieuw licht naar onszelf en onze dierlijke metgezellen kijken, niet zozeer als individuen, maar eerder als de onderling verbonden en van elkaar afhankelijke menigten die we beslist zijn.
'This is one of the most interesting developments in biology today.
It sweeps from the personal to the planetary; it changes the way you look at human bodies, birds in the air and leaves of grass.
Like all new views, it is hard to take in — although, like it or not, we can hardly get away from it.
' - Jonathan Weiner, The New York Times We leren de onzichtbare en wonderlijke biologie kennen die schuilgaat achter grootse koraalriffen.
We lezen over de gloeiende inktvis die ons inzicht verschaft in de bacteriën in onze eigen darmen, over de kevers die hele bossen neerhalen, en over de ziekte bestrijdende muggen die in Australië zijn ontwikkelD. Maar ook over de ingrediënten in moedermelk die zijn geëvolueerd om de eerste microben van een baby van voedsel te voorzien.
In dit opzienbarende boek neemt Yong ons mee op een spannende reis door de microwereld en laat hij ons kennismaken met de wetenschappers aan de frontlinie van het onderzoek.
Het verandert niet alleen hoe we naar de natuur kijken, maar ook ons besef van de plek die we daarin innemen.

Vreemdelingen in hun eigen land       Russel Hochschild Arlie      Amerikaanse politiek

In Vreemdelingen in hun eigen land verlaat de beroemde socioloog Arlie Hochschild Californië, haar progressief linkse, kosmopolitische enclave vol gelijkgestemden, en trekt vijf jaar op met haar rechtse landgenoten in Louisiana, een van de armste en meest conservatieve staten van AmerikA. Daar leert ze mensen kennen die een heel ander leven leiden en er ideeën op nahouden die haaks staan op die van haar.
Hochschild raakt bevriend met een automonteur, een aannemer, een telefoonreparateur, een handelsreiziger, een vrachtwagenchauffeur, een conciërge en een gospelzanger, en probeert te achterhalen waarom zij tegen hun eigen belangen in aanhangers zijn van politici als Donald Trump en op hem stemmen.
Het blijkt dat de angst voor culturele achterstelling, economische achteruitgang en het gevoel verraden te zijn door de staat doorslaggevend zijn.
Tijdens haar zoektocht vindt Hochschild antwoorden op een van de cruciale vragen van de hedendaagse westerse politiek: waarom verzetten mensen zich met hand en tand tegen ‘progressieve’ overheidsinterventies terwijl zij daar zelf het meest van kunnen profiteren? Een must read voor iedereen die de opkomst van het rechtspopulisme en de alt-right-beweging wil doorgronden.
Sociologe Arlie Russell Hochschild verruilde in de jaren voor Trumps verkiezing haar linkse universiteitsstadje Berkeley voor een diep conservatieve plattelandsgemeente in LouisianA. Janice Areno heeft waarschijnlijk nog nooit gehoord van Milo Yiannopoulos.
En ook niet van 4chan, Pepe the Frog of andere digitale uitingsvormen van alt-right.
Janice Areno is een 61-jarige accountant in Sulphur, LouisianA. En ze is een hartstochtelijk Trump-aanhanger.
Vormen Milo en consorten de voorhoede die de weg voor Trump heeft bereid, Janice Areno maakt in meer dan één opzicht deel uit van de achterhoede.
Haar staat Louisiana voert zo’n beetje alle ‘verkeerde’ Amerikaanse lijstjes aan: het is een van de armste staten, met een laagopgeleide bevolking, een relatief lage levensverwachting en, tot overmaat van ramp, een enorme milieuvervuiling.
Je zou zeggen: in Louisiana hebben ze belang bij strengere overheidsregels over industriële lozingen in hun traag stromende riviertjes.
En toch stemmen de Louisianans consequent op kandidaten die overheidstoezicht volledig willen ontmantelen.
Deze paradox was reden voor sociologe Arlie Russell Hochschild om diepgaand onderzoek te doen naar de verrechtsing van mensen zoals Janice Areno.
Het resultaat, onlangs vertaald als Vreemdelingen in hun eigen lanD. Een reis door rechts Amerika, biedt een fascinerend inkijkje in een mentaliteit die zich laat samenvatten als: cultuur boven economie.
Neem Areno.
Ze houdt van hard werken en naar de kerk gaan.
Ze is geïrriteerd dat bijstandstrekkers geld krijgen zonder daar iets voor te doen.
En ze verzet zich tegen een ‘vloedgolf’ aan bedreigingen voor haar manier van leven: abortus, homohuwelijk, politieke correctheid en secularisatie.
Elke dag kijkt ze naar Fox News, dat haar afkeer van de overheid keer op keer bevestigt: de milieuambtenaar die vier uur lang porno had gekeken op een overheidscomputer, of de gesubsidieerde kunstenaar die de maagd Maria met kunstmest besmeurde.
Zie je wel! Aan het einde van haar onderzoek maakte Hochschild nog net mee hoe presidentskandidaat Trump de harten van mensen als Areno veroverde.
Achteraf blijkt haar werk uitstekend inzicht te verschaffen in zijn opkomst.
Van ‘links’, analyseert ze, moesten de inwoners van Louisiana verplicht medelijden hebben met uitkeringstrekkers, zwarten, transgenders, vluchtelingen.
Alsof hun eigen verhaal, hun diep gevoelde versie van de werkelijkheid, niet waar is.
En plotseling is daar een politicus die zegt: allemaal onzin! ‘Van Trump mochten ze zich een moreel goede Amerikaan voelen én zich superieur voelen aan mensen die volgens hen ‘anders’ waren of onder hen stonden’, schrijft HochschilD. Vergeet bovendien niet dat deze mensen door hoopopgeleide kustbewoners stelselmatig worden weggezet als ‘rednecks’.
Die vernedering zit zo diep dat zelfs vrome christenen bereid zijn om Trump zijn ethische slippertjes te vergeven.
En die vervuiling? Vervelend, maar het is belangrijker dat er eindelijk iemand is die naar ons verhaal luistert.
Hochschild, emeritus hoogleraar aan de linkse Universiteit van Californië, maakt gedurende haar onderzoek vrienden voor het leven in LouisianA. We moeten het haar maar vergeven dat ze aan het begin verbaasd was dat er aardige mensen in het zuiden blijken te wonen.
Die grootstedelijke minachting blijft in de rest van het boek juist prettig achterwege.
Na lezing ervan lijkt het aannemelijk dat Trump en alt-right hun opkomst niet zozeer danken aan Milo – maar eerder aan Janice Areno.

De Gouden Eeuw van Rome      Van Hooff Anton      Romeinse geschiedenis

De twee eeuwen rond het begin van de jaartelling worden doorgaans beschouwd als de glorietijd van het Romeinse Rijk.
In dit boek betoogt rasverteller Anton Van Hooff dat eigenlijk de tweede eeuw na Chr.
meer aanspraak maakt op de betiteling Gouden Eeuw.
Het Rijk bereikte zijn grootste omvang.
Er waren geen burgeroorlogen.
Overal heerste een enorme bouwactiviteit, waarvan de ruïnes nu nog getuigen.
Zeker in kwantiteit was er een immense productie van beeldende kunst, literatuur en wetenschap.
Nooit eerder werden de oude goden met zoveel tempels en festivals geëerD. Vanaf Nerva (96 na Chr.
) stierven vijf keizers in hun bed; pas in 192 werd er weer eentje vermoord: Commodus.
Deze despoot brak de reeks van vijf goede keizers af.
Ook de beroemde geschiedschrijver Edward Gibbon beschouwde die tijd als de gelukkigste periode van de hele mensheiD. In ‘De Gouden Eeuw van Rome’ maakt rasverteller Anton Van Hooff duidelijk hoe goede keizers bijdroegen aan de welvaart van Rome maar ook hoe Commodus, zoals een antieke historicus schrijft, het goud tot verroest ijzer maakte.
Als een persoon werd gevraagd om ergens in de geschiedenis van de wereld een specifiek punt te benoemen waarop de mensheid het meest gelukkig en welvarend was, dan zou hij, zonder enige twijfel, het tijdperk noemen tussen de dood van Domitianus [96 na Chr.
] en de benoeming tot keizer van Commodus [zoon en opvolger van Marcus Aurelius, 177 na Chr.
]”Edward Gibbon, in The Decline and Fall of the Roman Empire (boek gepubliceerd tussen 1776 en 1788 met ongeveer een gelijke hoeveelheid pagina’s) De tweede eeuw na Christus is lange tijd gezien als de Gouden Eeuw van het Romeinse Rijk.
Waar er in de eerste eeuw nog wel eens keizers aan de macht kwamen die anno 2012 het beste op hun plek zouden zijn in een TBS kliniek, was de opeenvolging van keizers na Domitianus een verademing.
Wat hielp was het feit dat er in deze periode keizerlijke opvolgers al door hun voorganger werden uitgekozen gebaseerd op hun kwaliteiten en algeheel gebrek aan waanzin: de periode van de zogenaamde adoptiekeizers.
Het citaat uit Edward Gibbons meesterwerk The Decline and Fall of the Roman Empire slaat op deze periode van stabiele keizers en de stabiliteit in het rijk die daaruit voortkwam.
Gibbon was historicus, politicus, diplomaat en algemeen Britse gentleman in de tweede helft van de 18e eeuw en de Napoleontische oorlogen in het begin van de 19e eeuw.
Zijn boek is nog altijd goed leesbaar en wordt gezien als de basis van de moderne geschiedschrijving.
En toch is er een hele hoop mis met het bovenstaande citaat.
Het menselijk drama van de tweede eeuw Slaverni J. Niet vreemd in 18e eeuws Engeland en niet vreemd in het Romeinse Rijk van de 2e eeuw.
In de 2e eeuw werd veel van het zware werk uitgevoerd door slaven: ze werkten in de mijnbouw en steengroeves die de grondstoffen leverden voor de militaire en architectonische prestaties van het rijk; ze werkten op grote landbouwbedrijven van rijke stedelingen (de zogenaamde latifundiae); ze dienden als galeislaven op schepen; ze sjouwden goederen rond in de steden; er werd misbruik van ze gemaakt in de prostitutie.
Iedere dag was een strijd om te overleven.
Interessant genoeg wordt er bij het terugblikken op het Romeinse Rijk vaak juist gekeken naar de Griekse slaven die dienden als huisleraar; geletterde slaven die dankzij hun kwaliteiten hoge posities kregen in bedrijfjes en na jaren trouwe dienst beloond werden met vrijheid én een betaalde baan en de huisslaven die er binnen de huishouding van hun meester een eigen hiërarchie op nahielden.
Hoewel dit óók de realiteit kon zijn kwam de meerderheid van de slaven er bijzonder slecht vanaf.
Maar alle markten kunnen instorten! Zo ook de slavenmarkt.
Toen keizer Hadrianus (117-138 na Chr.
) besloot om geen veroveringsoorlogen meer te voeren, maar in plaats daarvan de grenzen te consolideren zette hij daarmee onbedoeld de bijl in één van de belangrijke peilers van de Romeinse economie.
Geen oorlog betekende geen tot slavernij gedwongen overwonnen volkeren.
Slaven bleven echter onverminderd nodig, want de economie had zich ingesteld op een grote onbetaalde pool van werknemers.
Waar een wil is is een weg! Je kan namelijk ook slaven maken van je eigen bevolking.
Al sinds het begin van de Romeinse territoriale expansie had het Italisch schiereiland te maken met een voortdurende instroom van nieuwe slaven.
Allereerst zorgde dit ervoor dat de betaalde seizoensarbeiders van de grote landbouwbedrijven vervangen werden.
Vervolgens volgden de vaste medewerkers en uiteindelijk draaiden de latifundiae voornamelijk nog op werknemers in slaverni J. De ontslagen werknemers trokken naar de grote stad of probeerden zelf wat op te zetten in de omgeving.
Het tweede gevolg van de slavernij was dat de grote landbouwbedrijven de familieondernemingen kapotmaakten.
Door slaven het werk te laten doen kon de verkoopprijs van bijvoorbeeld graan zo laag gemaakt worden dat de familiebedrijfjes er niet meer tegen konden concurreren.
Tegen de 2e eeuw na Christus waren er weinig zelfstandige boerenfamilies meer over.
Het gevolg was diepe armoede.
De boerenbevolking raakte massaal in de schulden en veel mannen zagen geen andere uitweg dan het leger in te gaan.
Maar voor vele mensen was dit door leeftijd, gezinssituatie of geslacht geen optie.
Gelukkig was er een wet die zich om dat soort mensen bekommerde: iedereen, (van vaders, moeders, zonen, dochters, opa’s, oma’s tot kinderen en baby’s) die in de schulden zat kon verkocht worden als slaaf.
Het was iets waar bij gebrek aan oorlog gretig gebruik van werd gemaakt.
Het economische drama van de tweede eeuw Het consolidatiebeleid van Hadrianus had meer onbedoelde, maar zeer verstrekkende gevolgen.
De Romeinse economie was, net als die van de Westerse wereld anno 2012, gebaseerd én gefundeerd op het principe van eindeloze groei.
De grootste financiële influx die het economische stelsel kende was de verovering van nieuwe territoria en het inpikken van alles van waarde in de nieuwe provincie (in de vorm van slaven, grondstoffen en edelmetalen).
Door het stoppen van de veroveringen en het gebrek aan economische hervormingen die de problemen hadden kunnen opvangen raakte de economie van het rijk zwaar beschadigD. Er gaan theorieën dat de Romeinse economie nóg een dodelijke karateslag kreeg toegediend, ditmaal door ChinA. Je leest het goed! ChinA. Het punt was  namelijk dat de Romeinse elite verslaafd was geraakt aan grote hoeveelheden zijde.
Via ongeveer dezelfde route die Marco Polo zo’n 1000 jaar later aflegde werd er Chinese zijde naar Rome getransporteerD. China accepteerde echter geen andere betaling dan in gouD. Het goud waarmee betaald werd voor zijde stond ook garant voor de waarde van de Romeinse munteenheid, de dinari en de sestertie.
Eeuwenlang werd bij iedere handelstransactie de Romeinse financiële stabiliteit langzaam maar zeker afgebroken.
Het medische drama van de tweede eeuw Er was maar één reden dat Rome groeide in de 2e eeuw na Christus: immigratie.
De hopeloos verarmde boerenfamilies die in hun wanhoop naar Rome trokken troffen daar in de sloppenwijken de ene epidemie na de andere.
Ondanks het Romeinse wonder van de aquaduct hadden virussen en bacteriën vrij spel.
De grootste sterfte moest toen nog komen.
In de jaren 60 van de 2e eeuw werd Italië getroffen door één van de eerste bekende pestepidemieën.
Maar ook in ‘normale’ omstandigheden was het sterftecijfer onder bijvoorbeeld kinderen enorm.
En dit gold niet alleen voor de armste laag van de bevolking: Marcus Aurelius verloor zelf het grootste deel van zijn kinderen voordat ze volwassenheid bereikten.
De utopie van de tweede eeuw, de rampzaligheid van de derde Het is heel mooi, het Romeinse Rijk, en specifiek de 2e eeuw na Christus zien als ware het de perfecte werelD. Maar helaas is en blijft dit een utopie.
Zelfs in de tijd waarin Edward Gibbon leefde en deze opmerking plaatste kan je vraagtekens zetten bij zijn aanname.
Als je de tweede eeuw echter vergelijkt met de derde eeuw na Christus… De tweede eeuw staat bekend als de Gouden Eeuw.
De derde eeuw staat bekend als de Rampzalige Derde Eeuw.
In vergelijking daarmee was de tweede nog niet zo gek.

Mijn Europese familie      Bojs Karin      Evolutie

In Mijn Europese familie neemt auteur Karin Bojs je mee op reis door Europa op zoek naar haar eigen genetische wortels.
Met de vele ruzies en oorlogen van alledag zou je bijna vergeten dat we in principe allemaal afstammen van dezelfde moeder, ook wel de mitochondriale Eva genoemD. Zij leefde zo’n 200.
000 jaar geleden in AfrikA. Vanuit daar zijn onze voorouders naar verschillende windstreken getrokken.
De Zweedse auteur Karin Bojs is afgereisd naar een paar van deze plekken waar duizenden jaren geleden onze voorouders woonden en bond haar historische reis in dit boek.
Dankzij een simpele, maar dure DNA-test kwam Bojs erachter dat ze tot haplogroep U5 behoort: een van de eerste moderne mensen die zich in Europa vestigden.
In Mijn Europese familie volgt de Zweed de reis van deze U5-groep en zoekt ze uit hoe de prehistorische mensen in het huidige Zweden terecht zijn gekomen.
Dat klinkt als een ver-van-mijn-bed-show, maar niets is minder waar.
Doordat Bojs een goede mix weet te hanteren tussen wetenschappelijk onderzoek, persoonlijke reisverhalen en geschiedenis leest het boek prettig en vlot.
Legio aan opgravingen Bojs heeft flink wat onderzoek moeten uitvoeren om dit boek te kunnen schrijven.
Zo heeft ze honderden wetenschappelijke artikelen gelezen, is ze naar tien landen afgereisd, en heeft ze zo’n zeventig onderzoekers geïnterviewD. Zo ook de beroemde Svante Pääbo die bekendstaat als de grondlegger van de paleogenetica: de tak van de genetica die zich bezighoudt met het bestuderen van DNA van fossiele resten.
Soms duizelen de vele opgravingen je een beetje – want Bojs bespreekt er heel wat – maar tegelijkertijd schept dat een hoop bewondering: we zijn in de afgelopen jaren al zoveel te weten gekomen over onze gemeenschappelijke voorouders.
En dat is ook de boodschap die Bojs haar lezers wil geven: DNA verbindt ons allemaal.

Duitsland      Rochtus Dirk      Duitse geschiedenis

Van groot belang wordt zijn boek door de analyse van het huidige Duitsland en zijn plaats binnen de Europese gemeenschap ‘Het is over de macht van Merkel, van Duitsland, van Merkel-land dat dit boek gaat,’ schrijft Rochtus in de inleiding van zijn nieuwe boek DuitslanD. De macht van Merkel.
‘Duitsland en Europa zullen nooit meer hetzelfde zijn als toen er nog geen Frau Merkel te bespeuren viel.
’ Zijn nieuwe boek is een grondig bewerkte en geactualiseerde versie van Dominant Duitsland dat in 2013 is verschenen.
In vogelvlucht behandelt Rochtus de politieke geschiedenis van het door hem zo zeer bewonderde DuitslanD. Het Duits nationalisme komt aan de orde en zijn antisemitisme.
Hij beschrijft de rechtse en extreemrechtse politieke stromingen en de ‘Vertreibung’ van miljoenen Duitsers uit de vroegere oost-provincies van het Duitse Rijk die een ‘wonde heeft gekerfd in de Duitse ziel.
’ Rochtus weet waarover hij schrijft.
Van groot belang wordt zijn boek door de analyse van het huidige Duitsland en zijn plaats binnen de Europese gemeenschap.
Duitsland dus ‘Het is uiteraard niet alleen in Duitsland dat problemen en uitdagingen zoals extremisme, immigratie, demografie en arbeid rijzen, maar ze voltrekken er zich wel op een grotere schaal of ze worden grondiger geanalyseerd en aangepakt dan in vele andere Europese landen, hoewel misschien niet altijd op de juiste manier.
Ook daarom kan Europa van Duitsland leren van de oplossingen die het land aanreikt, of van de fouten die het begaat.
’ ‘Als Duitsland al domineert,’ schrijft hij, ‘dan niet alleen economisch, maar ook in de wereld van techniek, wetenschap en filosofie.
’ Angriffe op de EU na de eurocrisis en de vluchtelingecrisis- is Duitsland in het huidige Europa ook politiek een reus Was de ondertitel van zijn boek Dominant Duitsland nog ‘Economische reus, politieke dwerg?’, nu –na de eurocrisis en de vluchtelingecrisis- is Duitsland in het huidige Europa ook politiek een reus.
 Merkels naam zal volgens Rochtus voor altijd verbonden blijven met deze twee grote ‘Angriffe op de Europese Unie’.
De economische reus Duitsland stond definitief op in de eerste jaren van de 21ste eeuw.
‘De economische toestand in Duitsland begon rond de millenniumwisseling te verslechteren,’ schrijft Rochtus.
‘In de periode 2002-’03 werd Duitsland zelfs de ‘zieke man van Europa’ genoemD. De economie leed onder de recessie terwijl andere landen aan een herstel bezig waren.
Het fiscale tekort bedroeg 4% van het bnp; meer dan de criteria van Maastricht toelieten.
De regeringsuitgaven bevonden zich met 46% boven het gemiddelde in de eurozone en ook de werkloosheidscijfers waren hoger.
’ Duits model ‘Kon er omwille van de macro-economische heropleving vanaf 2005 weer worden gesproken van een “Duits model” zoals dat gebruikelijk was tot in de jaren 80? Vóór de hereniging doelde het “Duitse model” op een sociaaleconomisch systeem dat economische groei met sociale harmonisatie verbonD. Maar het Duitse model uit die dagen kwam op de helling te staan.
De kosten van de Duitse eenmaking en de stormen van de globalisering eisten hun tol.
De arbeidsmarkt was verstard, de werkloosheid bereikte in 2005 een hoogtepunt met bijna 4,9 miljoen werklozen of 11,7%.
’ Om uit de problemen te komen lanceerde de toenmalige kanselier Gerhard Schröder in 2003 zijn Agenda 2010.
Schröders economische hervormingen hadden succes.
‘De buitenlandse handel vormde de motor van de economische ontwikkeling van het naoorlogse DuitslanD. Die motor draaide de laatste jaren zo goed dat Duitsland enorme handelsoverschotten kon boeken.
In 2016 exporteerde Duitsland voor 1200 miljard euro en importeerde het voor 955 miljard euro, wat neerkomt op een handelsoverschot van 245 miljard euro.
’  Ter vergelijking: het handelsoverschot van Nederland bedroeg in 2016 52 miljard euro, en dat van België 4 miljarD. Het exportsucces van de Duitse economie is andere landen, waaronder vooral de Verenigde Staten, al geruime tijd een doorn in het oog.
De macht van Merkel De eurocrisis werd bedwongen door het akkoord over de fiscale unie dat eind 2011 binnen de EU werd gesloten.
Het akkoord omvatte de coördinatie van het economisch beleid tussen de eurolanden en het operationeel maken van stabiliteits-instrumenten zoals een schuldenrem, toezicht van de Europese Commissie op de begroting van de EU-lidstaten en de oprichting van de ESM.
Europees Stabiliteitsmechanisme.
‘Heel dat crisismanagement riep de vraag op of Duitsland zijn wil aan Europa opgelegd heeft en de eurozone inderdaad meer Duits gemaakt heeft.
’ Maar, stelt Rochtus, deze maatregelen berusten echter op afspraken tussen het Duitsland van Merkel en het Frankrijk van Sarkozy.
Rochtus is zeer kritisch over dat ‘Wir schaffen das’.
‘De vluchtelingencrisis stak in september 2015 in alle hevigheid de kop op.
Merkel liet haar hart spreken en besliste in de nacht van 4 op 5 september 2015 om veel vluchtelingen te laten doorreizen naar DuitslanD. Ze had al eerder op de persconferentie van 31 augustus de legendarisch geworden woorden gesproken: “Wir schaffen das”.
Duitsland is een sterk land, dus zou het volgens haar die vluchtelingen wel kunnen opvangen.
’ ‘Vanaf het begin van de vluchtelingencrisis werd de ondergang van Merkel voorspelD.’ Rochtus is zeer kritisch over dat ‘Wir schaffen das’.
Merkel ‘stuurde honderdduizenden vluchtelingen en asielzoekers een ‘open invitation’ zonder zich eerst af te vragen hoe deze in de Duitse maatschappij zouden kunnen worden geïntegreerd, zonder zich af te vragen wat de gevolgen ervan zouden zijn voor de eigen natie als een historisch gegroeid cultureel samenlevingsmodel.
Merkel had geen blauwdruk klaarliggen voor hoe het verder moest.
Merkel voerde een ‘kopflose Politik’, een beleid zonder visie, zoals de linkse auteur Monika Maron het treffend noemde.
Ze zette niet alleen de coherente samenleving en het sociale model van haar eigen land op het spel, maar ook de samenhorigheid binnen de EU.
Dat alles is kunnen gebeuren omdat de kanselier geen voeling had met wat er leefde in de eigen natie of de andere Europese landen, schrijft Rochtus kritisch.
Turkijedeal De vluchtelingencrisis werd echter vooralsnog bedwongen door de deal waarbij Turkije voor veel geld de vluchtelingen aan haar grenzen met de Europese Unie tegenhoudt.
  ‘Op 18 oktober 2015 trok Merkel in hoogst eigen persoon naar Istanbul.
Merkel was altijd al een koele minnares van de toetreding van Turkije tot de EU geweest, maar nu moest ze wel proberen de Turkse regering te overtuigen.
’ Rochtus geeft de indruk dat de Turkijedeal door Merkel persoonlijk is bedacht.
De Oostenrijker Gerald Knaus, directeur van het ESI, het European Stability Initiative, en de Nederlandse politicus Diederik Samsom zijn echter de bedenkers.
‘Vandaag de dag,’ besluit Rochtus, ‘lopen er heel wat Duitse politici en opiniemakers rond die Duitsland maar wat graag als een suikerklontje zouden zien oplossen in de ‘Europese koffie’.
De Duitse elites gaan nog altijd verkrampt om met de eigen natie.
Aan termen als natie en nationalisme kleeft in hun ogen sinds de ondergang van het Derde Rijk het odium van haat en onverdraagzaamheiD. Ze hebben het nationalistische kind, de natiestaat, met het in wezen imperialistische badwater van de nazi’s weggegooiD.’

De blik van Bourlon      Bourlon      Maatschappij

In 'De blik van Bourlon' geeft Hans Bourlon ons met de nodige humor en zelfrelativering een inkijk in zijn leven als CEO.
Ondernemen gaat namelijk gepaard met succes, tegenslag, menselijke drama's,...en net daar kan Bourlon uren over meepraten.
Voor dit boek herwerkte Bourlon de beste columns die hij schreef voor de krant De Tijd, gecombineerd met nooit eerder gepubliceerde brieven en verhalen.
Hij beschrijft in zijn boek hoe vooral geluk hem succes heeft gebracht; en hoe het zijn jeugdvriend totaal anders is vergaan.
Je maakt kennis met de man die vooral na zijn deelname aan De Slimste Mens ter Wereld ook bij het brede publiek bekend raakte, je leert zijn collega's kennen en ontdekt hoe het er achter de schermen van Studio 100 aan toegaat.
Al schrijvend zoekt Hans Bourlon naar waar het echt om draait in het leven.
Hij schetst hoe hij in zijn gejaagde bestaan menselijkheid, zingeving en stilte vindt.
In De blik van Bourlon geeft de gedreven ondernemer ons met veel gevoel voor humor en zelfrelativering een inkijk in zijn leven als CEO.
Tegelijk legt hij raak en precies de Vlaamse ziel van vandaag bloot.
Bourlon zoekt al schrijvend naar waar het echt om draait in het leven en schetst hoe hij in zijn gejaagde bestaan (mede)menselijkheid, zingeving en stilte vindt.
Bourlon beschrijft hoe vooral geluk hem succes heeft gebracht; zijn jeugdvriend is het totaal anders vergaan.
Je leert zijn collega's kennen en ontdekt hoe het er achter de schermen van Studio 100 aan toegaat.
Je leest over het succes, de tegenslagen en de menselijke drama's die ondernemen soms met zich meebrengt.
Verder vertelt hij over zijn jeugd en de invloed van zijn familie.
Hij beschrijft hoe hij door zijn deelname aan De Slimste Mens ter Wereld plots overal herkend werd en wat de hilarische gevolgen daarvan zijn.
Onvergetelijk is het verhaal over de visser die hem haarfijn uitlegt waarom hij niet de echte Hans Bourlon kan zijn.

Jachthonden      Horst Jorn Lier      Roman

Zeventien jaar geleden leidde William Wisting het onderzoek in een van Noorwegens meest beruchte strafzaken, de moord op de jonge Cecilia Linde.
Als men ontdekt dat het bewijs is vervalst, wordt Wisting geschorst.
Het ziet ernaar uit dat er een man onterecht is veroordeeld voor de moord, en de media ruiken bloeD. Wisting heeft zijn leven gewijd aan de jacht op criminelen.
Maar nu is hij degene op wie jacht gemaakt wordt.
De vermissing van opnieuw een jonge vrouw vormt het startschot voor een zinderende race tegen de klok.
Wisting moet iedereen nét een stap voor proberen te blijven.
Zeventien jaar geleden leidde William Wisting het onderzoek in een van Noorwegens beruchtste strafzaken: de moord op de jonge Cecilia Linde.
Als men ontdekt dat het bewijs is vervalst, wordt Wisting geschorst.
Het ziet ernaar uit dat er een man onterecht is veroordeeld voor de moord, en de media ruiken bloeD. Wisting heeft zijn leven gewijd aan de jacht op criminelen.
Maar nu is hij degene op wie jacht wordt gemaakt.
Om uit te vinden wat er daadwerkelijk is gebeurd moet Wisting zelf op onderzoek gaan, en niemand mag weten van zijn onderzoek.
De pers gaat zijn gangen nauwlettend na en dus vraagt hij hulp aan zijn dochter Line, een journalist.
De vermissing van opnieuw een jonge vrouw vormt het startschot voor een zinderende race tegen de klok.
Wisting en zijn dochter moeten iedereen nét een stap voor proberen te blijven.
Conclusie Dit boek is net als Rode Sneeuw, het eerste deel in het Wisting Kwartet, in een kalm tempo geschreven.
Het is echter wel bijzonder meeslepenD. Wisting is duidelijk een zeer ervaren politieman die al het nodige gezien heeft.
Hij heeft dan ook de nodige trucs achter de hand om ondanks zijn schorsing te doen wat hij zelf wil en nodig vindt.
Ik vond het prachtig om te zien wat hij allemaal in zijn mars heeft.
Natuurlijk vraagt het feit dat Wisting geschorst is en zelf vervolgd dreigt te worden wel wat meer creativiteit dan normaal in het oplossen van de twee zaken waar hij aan werkt.
Hij heeft zijn handen vol aan het tegelijkertijd aantonen dat hij niet schuldig is aan het vervalsen van bewijs en het zoeken naar het meisje dat in het heden is vermist.
Wisting en zijn dochter Line werken in dit boek heel mooi samen.
Als journaliste heeft Line een andere invalshoek en kan en mag ze weer andere dingen dan Wisting.
Op die manier worden ze een bijna onverslaanbaar duo, dat ook bijgestaan wordt door een aantal bijzondere bijpersonages.
Ook in dit boek worden de achtergrond en motieven van de dader/daders weer extra belicht.
Ze zijn niet zoals in andere boeken alleen abstracte figuren waar slechts jacht op wordt gemaakt.
Ze zijn ook geen hoofdpersonages met een eigen gezichtspunt.
Maar ze krijgen wel degelijk een eigen stem.

Brandhaarden      Friedman George      Europese geschiedenis

In de jaren 1914-1945 ontwikkelden alle grensgebieden in Europa zich tot brandhaarden.
na de Tweede Wereldoorlog klonk overal de roep: “Dit nooit weer!” De soevereiniteit van individuele landen moet gerespecteerd worden en blijven, dat werd het Europees-politieke uitgangspunt.
Maar blijft het eigenlijk wel vrede in Europa, zo vraagt de Amerikaanse politiek filosoof George Friedman zich af in Brandhaarden.
De komende crises in Europa (Uitgeverij Unieboek|Het Spectrum, 2015).
Want vanuit historische perspectief gezien broeit er van alles onder de oppervlakte.
George Friedman (Austin, Texas) is oprichter van STRATFOR, de meest toonaangevende particuliere inlichtingendienst ter werelD. Hij schreef meerdere boeken, waaronder de New York Times’ bestellers The Next Decade en The Next 100 Years.
Centraal in zijn nieuwe boek Brandhaarden staat de vraag of Europa echt veranderd is na de Tweede Wereldoorlog en een periode van vrede tegemoet gaat, of dat er kans is dat er conflicten ontstaan op het continent.
En wat zijn dan de potentiële brandhaarden? Deze hoofdvraag is natuurlijk een toekomstvraag.
Maar Friedman probeert een antwoord te vinden door de keuze voor een min of meer historische invalshoek.
Zijn boek is opgebouwd uit drie delen.
Het eerste deel gaat over de ontwikkeling van Europa vanaf de Middeleeuwen tot het begin van de twintigste eeuw.
Hierbij staat de vraag centraal hoe Europa kon uitgroeien tot het centrum van de werelD. Vervolgens komen de ‘eenendertig jaren’ aan bod waarin beide wereldoorlogen vielen, 1914-1945, evenals de Europese integratie tijdens de Koude Oorlog.
Ten slotte behandelt Friedman de brandhaarden en potentieel gevaarlijke gebieden en kwesties in Europa vanaf de jaren 1990 tot heden.
Deel I: Europa in het wereldcentrum De machtspositie die Europa van de Middeleeuwen tot het begin van de twintigste eeuw opbouwde, staat centraal in het eerste deel.
Hier behandelt Friedman in krap 90 pagina’s – vrij kort voor zo’n lange periode en ingewikkelde materie – de grenzen die het christendom en de islam trokken, het Europees kolonialisme en de wetenschappelijke revolutie.
Ook komen hier factoren aan bod die leidden tot versplintering, zoals de Reformatie, de wetenschappelijke revolutie cq.
Verlichting die het christendom tot wankelen brachten, en revoluties.
“De drie grote schokken voor de Europese cultuur, veroorzaakt door Copernicus, Columbus en Luther, vernietigden uiteindelijk het Europese wereldbeeld, waardoor Europa en vervolgens de hele mensheid bevrijd werden en één mondiale cultuur ontstonD. De grootste verandering was dat de mens in het middelpunt van het heelal werd geplaatst.
(…) Uiteindelijk was de triomf van het individu in tegenspraak met zijn behoefte aan een gemeenschap.
De gemeenschap moest opnieuw worden uitgevonden en de mensen moesten worden overgehaald om eraan deel te nemen.
” (90,91) In deze reductionistische opmaat naar de grote conflicten vanaf 1914, lezen we weinig tot niets over de meest cruciale staatkundige ontwikkelingen (zoals de laatmiddeleeuwse centralisatie in Europa, de Franse Revolutie of het ontstaan van het Duitse keizerrijk in 1871), Industriële Revolutie – uitmondend in auto’s, telefonie, vliegtuigen, etC. – of, laten we zeggen, godsdienstoorlogen en de massale emigratie vanuit Europa naar de Verenigde Staten.
Wie de vraag stelt waarom juist Europa het centrum van de wereld werd tussen ruwweg 1500 en 1914, mag dit soort thema’s mijns inziens niet onbesproken laten.
Deel II: Eenendertig jaar In het tweede deel staan beide wereldoorlogen centraal, het tijdvak 1914-1945 dat Friedman abusievelijk ‘de eenendertig jaar’ noemt, want welgeteld waren het er tweeëndertig.
Maar dat terzijde.
In dit deel vertelt Friedman het verhaal van de destructie die Europa in de jaren 1914-1918 en 1939-1945 veranderde, waarbij natuurlijk de Holocaust een centrale rol speelde.
In wat tegenstrijdige bewoording stelt Friedman, zelf van Joodse komaf, hier onder meer het volgende: “Hoezeer mijn familie ook heeft geleden onder de Holocaust, een andere natie in de positie van Duitsland zou misschien niet hetzelfde tot Auschwitz leidende wereldbeeld hebben ontwikkeld, maar een ander met vergelijkbare uitkomst, misschien met andere slachtoffers, misschien ook niet.
” (120) Een zin als deze verraadt de a-historische aanpak van Friedman.
Niet alleen is het volstrekt speculatief om ervan uit te gaan dat een oorlog onvermijdelijk was en dat een ander land wel tot massavernietiging zou overgaan als Duitsland dat niet had gedaan, ook negeert Friedman hier belangrijke facetten uit de Duitse geschiedenis die verklaren dat het juist in dit land misging.
Zoals de late totstandkoming van Duitsland (1871), waardoor zij weinig koloniën had, wat in combinatie met een sterk nationalisme tot een minderwaardigheidsgevoel leidde, maar ook de centrale positie van Duitsland in Midden-Europa (Mittellager), wat de overtuiging versterkte dat het land ingesloten was (Einkreisung) door grote mogendheden en dus potentiële vijanden als Rusland en Frankrijk.
Kort gezegd: de historische nuance ontbreekt hier, maar ook op andere plekken, bij Friedman.
Deel III: potentiële brandhaarden De huidige brandhaarden in Europa liggen langs de grenzen van de Europese Unie, en – hoewel de Koude Oorlog voorbij is – in Oost-EuropA. Friedman merkt met name de Russische grensgebieden aan als potentiële brandhaarden: “Op het ogenblik liggen de brandhaarden aan de grens van de Europese Unie, maar die Unie is zelf aan het vergruizelen.
Er zijn eigenlijk vier Europese Unies.
Er zijn de Duitstalige staten (Duitsland en Oostenrijk), overig Noord-Europa, de mediterrane landen en de landen in het grensgebieD. Deze laatste worden geconfronteerd met de hernieuwde inlijving door RuslanD. De Zuid-Europeanen worden geconfronteerd met een massale werkloosheid, die in sommige gevallen groter is dan in Amerika tijdens de Grote Depressie.
De Noord-Europese staten doen het beter, maar geen van alle zo goed als de Duitsers.
” (345) Verwacht Friedman een uitslaande brand in Europa? Hij sluit het niet uit.
Er zijn namelijk brandhaarden voldoende.
En, aldus Friedman, het is waanzinnig om te denken dat Europa – niet meer het centrum van de wereld – voortaan zijn problemen oplost zonder de wapens ter hand te nemen.
Dat heeft de Bosnische Oorlog (1992-1995) wel bewezen.

Ik vond dit weer een prettig leesbaar, meeslepend boek, dat ik ondanks het rustige tempo bijna niet weg kon leggen.
Ik kijk uit naar de volgende avonturen van Wisting en zijn team.

Zwemmen in de oceaan      Rasch Miriam      Maatschappij

Over de digitale wereld wordt meestal geschreven door de kloosterlingen van het wereldwijde weB. Miriam Rasch pakt het in haar essays anders aan: zij kijkt er naar vanuit de literatuur.
Miriam Rasch zingt in Zwemmen in de oceaan: Berichten uit de postdigitale wereld de lof van de digitale oppervlakkigheid in tamelijk diepzinnige essays.
Ze zegt zich verwant te voelen met de barbaar: de man die zich nergens vast wil leggen, alleen maar van het een naar het andere surft, zoals Alessandro Baricco die beschrijft in De barbaren.
Maar Rasch heeft wel de zeven delen van Marcel Prousts Terug naar de verloren tijd gelezen en dan heb je niets aan de instelling van de barbaar.
Ze leest ook boeken als Looking Away: Phenomenality and Dissatisfaction, Kant to Adorno.
En, iets dichter bij huis, De domesticatie van het noodlot: De wedergeboorte van de tragedie uit de geest van de technologie.
Er heersen dus vruchtbare tegenstrijdigheden in Zwemmen in de oceaan: een bestudeerde nonchalance, een luchtige spanning, een freewheelende dynamiek en een dialektiek tussen verveling en grote onrust.
Aan deze tegenstrijdigheden is te zien dat we op vertrouwd hedendaags terrein zijn.
‘De mens ‘doet’ aan de computer en wordt tegelijk ‘gedaan’’ Jammer dat Rasch met haar begrip ‘postdigitaal’ in de ondertitel onnodige verwarring creëert.
‘Postdigitaal’ wil voor haar niet zeggen dat het digitale tijdperk achter ons ligt.
‘Het begrip luidt juist de fase in dat het digitale vanzelfsprekend is geworden, nog nauwelijks te onderscheiden is van het non-digitale.
De digitale wending is volbracht, er is geen weg terug.
’ Dat mag dan zo zijn, postdigitaal zal als begrip geen ingang vinden omdat de digitalisering nog in volle gang is.
De ‘postdigitale conditie’ van de mens waar Rasch het over heeft is dan ook gewoon de digitale conditie.
Die digitale conditie van de mens is paradoxaal: de mens wordt geacht door de computer en internet nog vrijer te zijn dan hij was, maar hij wordt door dat internet ook in de boeien geslagen, kanten op gestuurd die hij niet wil.
‘Aan de sturende invloeden van buitenaf valt niet te ontsnappen’, zoals Rasch schrijft.
De ‘gemeenschap’ waarin je je begeeft wanneer je van internet gebruik maakt en digitaal communiceert ‘wordt zowel begeerd als gevreesd, er wordt onder geleden en naar gezocht.
’ De mens ‘doet’ aan de computer en wordt tegelijk ‘gedaan’.
De techniek waar je mee te maken hebt is een ‘pharmakon’, gif en medicijn tegelijk.
Bij onze dromen kunnen ze nooit komen Wie zich in de digitale wereld begeeft moet een ‘bestudeerde nonchalance’ ontwikkelen, je moet je er aan over kunnen geven en er tegelijk ontspannen buiten staan.
Dat is voor de tegenstrijdige Rasch nog niet zo eenvoudig.
Zij is iemand met sterke clubneigingen.
Ze wil graag ergens bij horen en tegelijk ook weer helemaal niet.
Hoe zeer Rasch ook verslingerd is aan de de digitale wereld, ze heeft een hekel aan de transparantie en de afkalving van de privacy waartoe die kan leiden.
Met haar boek wil ze tegenwicht bieden aan ‘het menselijk-industrieel complex van Silicon Valley’.
Getallen en doorgevoerde transparantie vertegenwoordigen voor Rasch de ondubbelzinnigheiD. Haar grote angst is dat de digitale wereld zo ‘transparant’ wordt, alles openbreekt en zichtbaar maakt, dat de onzekerheid, de ambivalentie, de dubbelzinnigheid en het geheim uit het leven verdwijnen.
In het essay ‘Tegen transparantie’ (als titel verwijzend naar het essay ‘Tegen interpretatie’ van Susan Sontag) zet ze zich af tegen Dave Eggers die in zijn roman De cirkel ook tegen totale transparantie is.
Hij denkt dat Silicon Valley op die totale doorzichtigheid uit is.
Daar gelooft Rasch niet in.
Zij denkt dat de digitalisering nooit zo ver gaat dat van totale transparantie sprake is.
Bij de dromen, gedachten en wensen zal men nooit kunnen komen: mensen zullen altijd hun geheimen houden.
Men zal ons nooit helemaal kennen, want we kennen onszelf maar zeer ten dele.
Voor iemand die zich met huid en haar onderdeel voelt van de oppervlakkige digitale wereld schrijft Miriam Rasch met analoge, jargonvrije intelligentie.
Je zou niet zeggen dat ze zich verwant voelt met de platte wereld van Baricco’s surfende barbaar die ‘altijd een volgend punt ziet om naar toe te navigeren in een zee van mogelijkheden.
’ Die barbaar zoekt wel de ‘intensiteit van de wereld’, maar dat komt neer op ‘een gevoel van openheid en mateloosheid dat hem almaar voortstuwt.
’ Rasch heeft net als Baricco’s barbaar de neiging om zich over te geven aan ‘het oceanisch gevoel’ dat van de drank en van de ‘afleidingsmachine’ internet komt, maar bij Rasch zit toch een rem ingebakken.
Als het erop aan komt is voor haar die surfende barbaar ‘een conglomeraat van oppervlakkigheid en willoosheid waar ik ondanks mijn gevoelde verwantschap verre van wil blijven.
’ De weerstand tegen de surfende barbaar van Baricco moet te maken hebben met de Grote Onrust die zich van Rasch meester maakte op haar veertiende.
‘Grote Onrust’ is hetzelfde als een gevoel van ‘beloftevolheid’ dat bezit van haar nam.
Om die beloftevolheid recht te doen kan ze die willoze barbaar niet gebruiken.
Ze is via het boek van Marli Huijer over discipline, het werk van Karl Ove Knausgård, Haruki Murakami en Peter Sloterdijk op zoek naar een manier om haar oceanische gevoel en haar Grote Onrust te ‘kanaliseren’ en om te buigen tot een ‘scheppende kracht.
’ Dat is haar in deze essays al aardig gelukt.
Maar haar behoefte aan oppervlakkigheid krijgt ook nog zijn kans.
In het laatste essay heeft Rasch het over de erotiek van het waarnemen, het loutere kijken ‘dat zich verliest in het oppervlakkige aanschijn van de werelD.’ Dat is kijken zonder de verantwoordelijkheid betekenis toe te kennen, te interpreteren, een oordeel te vellen, te begrijpen.
Rasch noemt dit waarnemen ‘slechtskijken, verder niets’.
Het slechtskijken is wel een voorwaarde voor ‘echt kijken’, maar niet meteen, later, eerst gewoon kijken.
Dat is nog hard werken, want het is moeilijk om geen diepte onder de oppervlakte te veronderstellen en betekenissen te geven.
Rasch noemt dit zich overgeven aan het genieten van de oppervlakte haar ‘fenomenofilie’.
Ook die, zoals bijna alles in deze amusante en vaardige essays, loopt uit op een paradox: ‘O, laat de fenomenofiel een klein stukje van de wereld behouden, vrij van betekenis en schreeuwend om betekenis maar weerstand biedend tegen betekenis, een klein stukje van het internet waar je keihard mag kijken zonder iets te kunnen doen, hoeven vinden, willen zeggen, waar je kunt zitten, klitten, klikken en horen: het was de waarneming sufferd, kijk dan.

Schaal      West Geoffrey      Maatschappij

Een spectaculaire theory of everything op grond van schaalverhoudingen in de natuur Waarom kunnen wij 120 jaar, maar kunnen we geen 1000 jaar worden? Waarom leven muizen maar 2 à 3 jaar terwijl olifanten 75 kunnen worden? Hoe komt het dat bedrijven zich in dat opzicht als die muizen gedragen en zijn ze allemaal voorbestemd om dood te gaan? Hebben steden, bedrijven en mensen een vooraf bepaalde, natuurlijke levensduur? Te complex? Welnee! Geoffrey West is een pionier op het gebied van complexiteit (de wetenschap van systeemtheorie en netwerktheorie).
Hij laat zien dat de term ‘complexiteit’ hier eigenlijk niet op zijn plaats is.
Zijn ontdekkingen zijn verrassend eenvoudig.
Alle – schijnbaar – ingewikkelde en uiteenlopende natuurlijke verschijnselen zijn gebonden aan de wetmatigheid van schaal.
Het formaat van een zoogdier bepaalt aan de hand van de schaal exact hoeveel eten het per dag nodig heeft, wat zijn hartslag is, hoe lang hij zal leven, etC. Maar West gaat verder.
Niet alleen natuurlijke organismen blijken gebonden aan deze schaal.
Dezelfde wetmatigheden blijken ook van toepassing op een heel ander soort complexe ‘organismen’, zoals steden en bedrijven.
Zo leidt zijn onderzoek tot nieuwe inzichten in waarom sommige floreren, terwijl andere hopeloos falen.
West komt met een originele ‘theory of everything’.
Hij geeft antwoord op grote en dringende vragen over mondiale duurzaamheid, bevolkingsexplosie, verstedelijking, veroudering, kanker, de menselijke levensduur en de toenemende snelheid van het leven, en moedigt ons tevens aan om de wereld om ons heen in twijfel te trekken.
Geoffrey West is een natuurkundige die zich richt op fundamentele vragen in de natuurkunde en biologie.
West is Senior Fellow bij de Los Alamos National Laboratory en een vooraanstaand hoogleraar aan de Sante Fe Institute.

Lenin      Sebestyen Victor      Russische geschiedenis

Op maandag 27 maart 1917 kwam de groep bijeen in het Zahringer Hof in het centrum van Zürich.
Lenin stelde een lijst van vertrouwelingen samen die met hem zouden meereizen.
Bovenaan stond de naam van Inessa Armand, zijn minnares.
Om half drie begaf de stoet zich naar het centraal station.
Omstanders jouwden hen uit voor verraders en Duitse spionnen.
Hoewel Lenin de onderhandelingen in het diepste geheim had gevoerd en hij iedere suggestie van belangenverstrengeling wilde voorkomen, deed het gerucht de ronde dat de Bolsjewieken door der Kaiser werden gefinancierd om flink stennis te schoppen in hun lanD. De Centrale Mogendheden stonden op het punt de tweefrontenoorlog te verliezen.
Voordat de Amerikanen zich bij de Entente zouden voegen aan het westfront, moesten in het oosten de Russen door de knieën gaan.
Lenin zou daarvoor zorgen.
Kameraad Radek vroeg hoe hij zich voelde.
“Over zes maanden hangen we ofwel allemaal aan de galg, ofwel zijn we aan de macht.
” “Alles is geoorloofd” 11 Lenin werd volkomen overvallen door de Februarirevolutie in zijn land, die een einde had gemaakt aan het tsaristische regime van de Romanovs.
De Voorlopige Regering van prins Georgi Llov stelde een heuse Grondwetgevende Vergadering in het vooruitzicht, schafte de doodstraf af, versoepelde de censuur en erkende naast het parlement (de Doema) het gezag van de Sovjets, de raden van soldaten-, arbeiders- en boerenafgevaardigden.
Op weg naar Rusland werkte Lenin zijn Aprilstellingen uit, waarin hij afrekende met deze geest van vernieuwing die door lieden als Aleksandr Kerenski en Vladimir Nabokov senior werd uitgedragen.
“Generlei steun aan de Voorlopige Regering.
Het aan het licht brengen van heel de leugenachtigheid van haar beloften,” noteerde hij in staccato.
De Februarirevolutie was de logische opmaat van de onvermijdelijke Oktoberrevolutie, die de dictatuur van het proletariaat zou vestigen.
Vanwege het ‘onvoldoende ontwikkelde klassenbewustzijn’ van het proletariaat moest de beroepsrevolutionair het voortouw nemen in de emancipatie van de massA. Die ideeën had hij al eerder uitgewerkt in Wat te doen? (1902), de kern van het Leninisme.
Het doel heiligde de middelen.
Om het goede tot stand te brengen moest het kwade worden aangewenD. Volgens zijn jongste biograaf Victor Sebestyen was dit de diepste drijfveer van Lenin: “Hij was uit op macht omwille van de macht, zoals egotisten zijn.
Maar hij was er tegelijkertijd oprecht van overtuigd dat hij zijn macht zou aanwenden om daarmee de levens van de meerderheid van het volk te verbeteren.
Op deze manier rechtvaardigde hij de leugens, de misleiding en de terreur die zouden volgen: alles was geoorloofd om de socialistische droom waar te maken.
” Fanaticus Sebestyen heeft een meesterlijke biografie geschreven van Vladimir Iljitsj Oeljanov, waarin hij in een laconieke, bij wijlen cynische stijl geen geheim maakt van zijn diepe afkeer van de man.
Lenin.
Leven en legende is het portret van een fanaticus, die de spelregels van het populisme feilloos bleek aan te voelen.
“Om aan de macht te komen beloofde hij de mensen van alles en nog wat.
Hij kwam op de proppen met simpele oplossingen voor ingewikkelde problemen.
Hij loog er schaamteloos op los.
Hij wees zondebokken aan die hij ‘vijanden van het volk’ noemde.
Winnen was het enige dat telde.
” Zijn retorische gaven bestonden voornamelijk uit schelden en beschimpen, en daarmee was hij de oervader van een politieke taal waarin grofheid en agressiviteit de boventoon voeren.
Wat is een mensjewiek? Iemand die je ontloopt.
“Als je een stinkende hoop op straat ziet liggen, dan hoef je die niet aan te raken om te weten wat het is,” aldus Lenin.
Tegelijkertijd is er genoeg ruimte voor nuance.
Lenin leefde als een stoïcijn die zich – in tegenstelling tot de nomenklatoera die tijdens zijn dictatuur al tot stand kwam – nooit persoonlijk verrijkt heeft aan de revolutie.
Hij beleefde, anders dan Stalin, geen persoonlijk genoegdoening aan de talloze afrekeningen met zogeheten contrarevolutionairen binnen of buiten de parti J. Zo nu en dan zag hij de dingen scherp.
In Het imperialisme als hoogste staat van het kapitalisme (1916) voorspelde hij dat de vrije markt zich tot een conglomeraat van reusachtige multinationals zou ontwikkelen, ondersteund door een financiële oligarchie die het kapitalisme aan de grond van de afgrond bracht.
Een blauwdruk van de kredietcrisis van 2007? Maar dat alles laat onverlet dat hij de grondlegger was van een wangedrocht, waarin de geheime politie (de Tsjeka) de wreedheden van de tsaristische voorganger (de Ochrana) overtrof, iedere vorm van persoonlijke vrijheid aan banden werd gelegd en staatsterreur de autocratie van de communisten coûte que coûte moest beschermen.
Bovenal voerde Lenin een rampzalige politiek die het land in een huiveringwekkende hongersnood stortte.
Het afromen van de graanoverschotten door de staat ontmoedigde de boeren om buffers aan te leggen voor de periodieke misoogsten, zodat ze alleen het hoogste noodzakelijke produceerden.
De orthodox-Russische kerk kreeg de schuld van de mensonterende toestanden op het platteland en in de steden.
Hongersnood was geen menselijke tragedie, maar een “progressieve factor”.
Het memorandum kwam pas in 1990 in de openbaarheid: “Alleen nu er grote hongersnood heerst kunnen we rekenen op de steun van de massa’s (…) hoe meer leden van de geestelijkheid en de reactionaire bourgeoisie we kunnen neerschieten des beter.
We zullen die lieden een lesje leren dat ze zich nog lang zullen heugen.
” Wat bezielde Lenin? Lenin radicaliseerde na de executie van zijn oudere broer op 4 mei 1887.
Alexander Iljitsj Oeljanov nam deel aan een uiterst amateuristisch complot om tsaar Alexander III te vermoorden, opgezet door de Narodnaja Volja (‘Wil van het Volk’).
Lenin zag door alle verbittering heen het morgenrood gloren.
De zeventienjarige verdiepte zich in Marx, van wie de Russische censuur Het kapitaal liet passeren.
(De autoriteiten waren ervan overtuigd dat niemand het werk zou lezen).
Lenin haalde de krenten uit de pap: de dictatuur van het proletariaat was onvermijdelijk, alleen het proletariaat wist dat nog niet, vanwege het ‘vals bewustzijn’ waarmee de bourgeoisie de massa in slaap suste.
Intussen liep de universitaire loopbaan van de studiebol – Lenin was een briljante gymnasiast – behoorlijke averij op.
Hij was de broer van.
Iemand die door de Ochrana nauwlettend in de gaten werd gehouden.
Voor vriendschap was Lenin niet in de wieg gelegD. “Daarvoor gebruikte hij de mensen teveel,” aldus aartsvijand Joeli Martov, met wie het aanvankelijk klikte.
Zijn belangrijkste relaties waren die met vrouwen – zijn moeder, twee zussen, echtgenote Nadja Kroepskaja en Inessa ArmanD. “In veel opzichten was de grote radicaal Lenin een conventionele, burgerlijke Russische man uit de negentiende eeuw, en bepaald geen feminist in de moderne betekenis van het woorD. Van de vrouwen in zijn omgeving verwachtte hij dat ze hem verzorgden en vertroetelden, wat zij ook deden.
” De laatste jaren van zijn leven werd hij geplaagd door drie grote hersenbloedingen.
Het werkelijk onvermijdelijke, zijn sterfelijkheid, had hij niet onder ogen gezien.
De secretaris-generaal van de partij, Stalin, was volgens het testament van Lenin “te grof” om hem op te volgen.
“Daarom stel ik de kameraden voor een manier te bedenken Stalin uit zijn functie te ontheffen en hem te vervangen door iemand die zich maar op één punt van kameraad Stalin hoeft te onderscheiden, en dat is dat hij verdraagzamer, loyaler, beleefder en attenter voor de kameraden moet zijn.
” Victor Sebestyen maakt in zijn biografie van Lenin maar al te pijnlijk duidelijk dat de seminarist uit Georgië de kunst van het regeren van de meester had afgekeken.

Het gewicht van de haat      Claes Jo      Roman

November 2015.
Leuven engageert zich om tweehonderdvijftig Syrische vluchtelingen op te vangen, maar dat stuit op hevig protest.
De buurtbewoners organiseren betogingen, de ultrarechtse partij Leuven Eerst zet het stadsbestuur onder druk, de bevolking valt uit elkaar in voor- en tegenstanders.
Wanneer op enkele dagen tijd twee mensen in het opvangcentrum worden vermoord, krijgt hoofdinspecteur Thomas Berg de opdracht om de zaak te onderzoeken.
Alles wijst erop dat de dader of daders de Syrische vluchtelingen uit de stad willen, tot een allochtone inwoner van Leuven wordt vermoorD. Vanaf dat ogenblik vermoedt Berg dat er meer aan de hand is, zeker wanneer nog een Leuvenaar van vreemde origine om het leven wordt gebracht en hij een bizarre ontdekking doet: de moorden werden allemaal volgens een vast patroon gepleegD. Het motief dat zich langzaam maar zeker aftekent, is gruwelijker dan hij ooit voor mogelijk had gehouden.
De pers over Het gewicht van de haat 'Claes schrijft soepel proza en het verhaal werd voorbeeldig geplot.
Hij kent zijn klassiekers, want het dubbelgangersmotief, iets wat je in vele misdaadverhalen tegenkomt, speelt een mooie rol in dit boek.
Vakwerk, kortom.
'- John Vervoort (Het Nieuwsblad) 'De misdaadreeks van de bestsellerauteur heeft er een nieuwe telg bij, en wat voor een! Spannend tot op het laatste blad .
'- Simply You 'Claes heeft een heldere thriller geschreven met als ingrediënten vindingrijke fictie en boeiende geschiedenis, waarin ook de oorlog, de Jodenvervolging en kunstdiefstal een rol spelen.
Dat maakt Over elk vergeten heen tot een van de betere Vlaamse misdaadromans dit voorjaar.
'- John Vervoort (De Standaard)

Leuk hè      Foley Michael      Filosofie

Als veel mensen bijeenkomen op een festival of bij een andere leuk bedoelde gelegenheid, is er altijd wel iemand die zegt: ‘Leuk hè ?’.
De meeste omstanders zullen enthousiast instemmend knikken, maar er is ook altijd wel iemand die nors voor zich uit blijft staren omdat hij het helemaal niet leuk vindt.
Michael Foley is zo iemanD. Toch schreef hij een boek over wat er nu zo leuk aan leuke dingen is.
Gelukkig gaat hij daarin verder dan obligaat klagen.
Leuk hè? is echt heel erg - en dat kan niet anders gezegd worden - leuk.
De grens tussen cultuurpessimisme en borrelpraat ‘Het woord leuk kan ik niet meer horen,’ zei Kees Fens jaren geleden al , in een interview bij gelegenheid van zijn eredoctoraat in de letteren aan de Universiteit van Amsterdam.
Lesgeven begon hem steeds meer tegen te staan: ‘Men is huiverig voor alles wat een beetje moeilijk is.
Ook de universiteit is gaan delen in de entertainmentcultuur van het moment.
Het moet aardig zijn, toegankelijk, onderhoudend en vooral leuk.
’ VPRO Tegenlicht wijdde onder de titel "Liever leuk dan lastig" een uitzending aan Fens' afkeer van leuk.
Het werd een rondetafelgesprek met vier zeer interessante denkers, de essayisten H.
J.A. Hofland, Rudy Kousbroek, Kees Fens en Bas Heijne.
achtig gesprek met veel geklaag over de patatgeneratie.
De uitzending bewees maar weer eens dat de grens tussen cultuurpessimisme en borrelpraat niet te trekken is, en dat daartussen een spekglad hellend vlak zit waardoor het een vrijwel onvermijdelijk leidt tot het ander.
Ik vreesde dan ook het ergste toen ik las dat Michael Foley een boek over fun, een ‘filosofie van het plezier maken’ had gepubliceerd, omdat ik hem in zijn vorige boek had leren kennen als een gulle en geestige schrijver en denker.
Dit moest wel een zuur en zuinig boek worden.
Een pleidooi voor post-postmoderne ironie Natuurlijk kan ook Foley het niet nalaten regelmatig te schmieren, met vaak bladzijdelange klaagzangen over zaken als vakantie, festivals, dansen en andere dingen die veel andere mensen juist erg leuk vinden, maar daar blijft het bepaald niet bi J. Niet alleen komt hij met verfrissende visies op leuke dingen als dansen, seks, sport, en vakantie, maar ook met verhelderende analyses van aan leuk verwante begrippen zoals individualisme, authenticiteit, verveling, humor, en vooral moderniteit.
Leuk is volgens Foley een typisch modern verschijnsel, voor moderne mensen is het vrijwel onmogelijk te geloven in een van bovenaf gegeven zin: ‘Verveling en leuk zijn de tegengestelde reacties op dit gebrek aan betekenis, dat kan leiden tot lethargie - een verlangen om niets te doen omdat niets de moeite van het doen waard is - of tot hyperactiviteit - een verlangen om het gevoel van nutteloosheid te onderdrukken door juist alles te doen.
’ Hoe te ontkomen aan deze onmogelijke keus tussen lethargie en hyperactiviteit? Foley pleit voor een ‘volstrekt serieuze afwijzing van de ernst,’ voor een ironische levenshouding.
We moeten de tegenstelling omtoveren tot een paradox, door ‘tegelijk ernstig en niet-ernstig te zijn.
’ Dat klinkt misschien bekend, als de postmoderne ironie, maar daar gelooft Foley niet in, hij pleit voor een post-postmoderne ironie, een ‘zorgzame soort ironie.
’ De paradox van leuk Na iedere weeklacht breekt bij Foley altijd de zon weer door.
Nadat hij bijvoorbeeld in het hoofdstuk over vakantie zijn hart gelucht heeft over dit inderdaad weerzinwekkende, mensonterende verschijnsel, herstelt hij zich met een paar rake observaties: ‘De kern van het probleem met vakantie is dat de aanvechting religieus is, maar de ervaring seculier.
Je betaalt voor iets heiligs, maar krijgt iets profaans.
’ En als Foley daar nog eens langer over nadenkt, moet hij uiteindelijk toegeven dat dat eigenlijk helemaal niet zo'n gekke deal is.
Dus, ondanks alles: leve de vakantie.
En hoe zit het met festivals? De uitgever vermeldde in de begeleidende brief bij mijn recensie-exemplaar, dat Foley in oktober 2017 ‘op uitnodiging van Brainwash Festival Nederland zal bezoeken’ en dat hij ‘dan beschikbaar is voor interviews.
’ Of dat een goed moment voor een interview met Foley is, is zeer de vraag.
Te vrezen valt dat menig interviewer de verleiding niet kan weerstaan Foley te vragen of hij het een beetje naar zijn heeft: ‘Leuk hè?’ En vervolgens moet gevreesd worden dat Foley zal antwoorden met een woede-uitbarsting, of misschien zelfs huilbui.
Aan de andere kant, ik hoop en verwacht ook wel dat hij enthousiast zal reageren.
Hopelijk lukt het hem de tijd te nemen, en kan de vragensteller het geduld op brengen hem uit te laten leggen dat ‘leuk niet alleen ingewikkeld is, maar ook paradoxaal’.
Op dat festival zal vast wel een boekenstand te vinden zijn, waar bezoekers het boek van Foley kunnen aanschaffen.
Dat moeten ze zeker doen, zodat ze er thuis mee in een stil hoekje kunnen kruipen, om er daar echt van te genieten.

Wie krijgt wat en waarom      Roth Alvin      Economie

Markten zijn overal.
Of liever gezegd, je kunt elke plek waar tussen mensen transacties tot stand komen, als een markt beschrijven.
Dat is een van de uitgangspunten van Nobelprijswinnaar Alvin E.
Roth in zijn nieuwste boek Wie krijgt wat – en waarom.
In zijn boek gaat Roth na hoe een aantal van die markten werken, en – vooral – hoe ze verbeterd kunnen worden.
Roth is hoogleraar economie aan Harvard en Stanford, en hij is een autoriteit op het gebied van speltheorie en marktontwerp, met een bijbehorende voorkeur voor wiskundige modellen en experimentele economie.
Je zou denken dat dit profiel een boek op zou leveren vol abstracte beschouwingen over theoretische problemen, zonder al te veel verband met de reële economie, laat staan de dagelijkse werkelijkheiD. Maar niets blijkt minder waar: de experimenten waar Roth bij betrokken is geweest, hebben juist grote impact gehad op de levens van tienduizenden Amerikanen.
Roth pleit ervoor dat economen, net als hijzelf, zich meer als ‘ingenieur’ gaan gedragen, uit hun ivoren toren komen en beter hun best doen om problemen in de echte wereld op te lossen.
Een pleidooi waar je het alleen maar mee eens kunt zijn.
Koppelingsmarkten Wat zijn nu de markten waar Roth zich over buigt? Hij benoemt ze als ‘koppelingsmarkten’, dat zijn markten waarbij (anders dan bij commodities) de prijs niet de bepalende factor is in de transactie, of zelfs helemaal geen rol mag spelen.
Het gaat in deze markten om een vaak ingewikkelde en subtiele ‘match’ tussen vraag en aanbod, waarbij zowel de aantrekkelijkheid als de belangstelling van beide partijen voor elkaar cruciaal zijn.
Denk hierbij aan bijvoorbeeld de huwelijksmarkt, maar ook aan de arbeidsmarkt, veilingen, online marktplaatsen als Airbnb en Uber, of de ‘markt’ voor schaarse plekken op populaire middelbare scholen of universiteiten.
Heel veel van deze ‘gestructureerde koppelingsomgevingen’ (p.
13) komen in het boek aan bod; Roth legt in helder en precies proza uit wat ze anders maakt dan andere markten, en wat er bij hun functioneren zoal mis kan gaan.
De nadruk in het boek ligt op twee markten waarvan Roth, samen met een aantal collega’s, het ontwerp op een beslissende manier heeft verbeterD. De ene betreft de matching-systemen die in New York en in Boston de toewijzing regelen van leerlingen aan scholen in het openbaar onderwijs.
Beide systemen werkten niet goed, om verschillende redenen: in New York was er sprake van congestie, doordat het te veel tijd kostte om met ieders individuele voorkeuren rekening te houden, in Boston liep het spaak doordat er te veel gewicht werd toegekend aan de eerste voorkeur van ouders, waardoor veel mensen hun voorkeurslijsten strategisch gingen invullen en niet meer eerlijk durfden te zijn over wat ze nu echt het liefst wilden voor hun kinD. Beide problemen werden door Roth C.s.
ondervangen met de introductie van een nieuwe set regels, een variant op het ‘uitgestelde acceptatie-algoritme’ dat mede-Nobelprijswinnaar Lloyd Shapley samen met David Gale al eerder had ontwikkelD. De principes van dit algoritme worden (pas) op p.
175 van het boek uit de doeken gedaan – ze blijken van een onverwachte eenvoud, en het is verbluffend dat de complexe toewijzingssystemen in beide Amerikaanse steden dankzij deze simpele principes zo enorm verbeterd zijn.
De tweede ‘markt’ waarvan Roth de spelregels ingrijpend heeft veranderd, is wat hij noemt de ‘nieruitwisselingsmarkt’ in de VS.
Door in een uitwisselingscentrum op een slimme manier donoren en nierpatiënten aan elkaar te koppelen, heeft hij ertoe bijgedragen dat op dit moment duizenden mensen per jaar méér een donornier kunnen krijgen dan voorheen.
Dat scheelt jaarlijks honderden mensenlevens, en vele miljoenen dollars aan niet langer noodzakelijke dialysebehandelingen.
Ook hier volstond het om met behulp van relatief eenvoudige regels het bestaande ‘marktontwerp’ te verbeteren.
Het grootste probleem was eigenlijk nog het meekrijgen van artsen, ziekenhuizen, verzekeraars en andere belanghebbenden – zoals Roth zelf zegt: ‘Op verschillende manieren bleken de politieke en organisatie-kwesties moeilijker op te lossen dan de problemen met het programmeren van software’ (p.
66).
Mensenwerk Op meer plaatsen in het boek blijkt dat Roth, ook al komt hij uit de hoek van hard-core wetenschap en techniek, oog heeft voor de menselijke aspecten van zijn vak.
Hij is niet blind (en heeft ook begrip) voor de vertraging die de invoering van nieuwe spelregels op kan lopen door politiek gedoe, gevestigde belangen of cultureel bepaalde vooroordelen.
Hij vergelijkt markten in het slothoofdstuk met talen: beide zijn ‘gereedschap aan de hand waarvan we ons organiseren, met elkaar samenwerken, afstemmen, concurreren en uiteindelijk uitmaken wie wat krijgt’ (p.
277).
Juist die verwantschap met talen verklaart ook waarom het af en toe zo moeilijk is om evidente verbeteringen doorgevoerd te krijgen, en ‘dat we soms moeten voortstrompelen met slechte ontwerpen, zoals de rare spelling van het Frans of Engels’ (p.
280).
Niettegenstaande deze typische ingenieursoprisping is Roth uiteindelijk optimistisch; markten zijn immers geen natuurverschijnsel, maar mensenwerk, en je kunt ze dus wel degelijk met gerichte ingrepen beïnvloeden.
Laten we hopen dat de intelligentie en het morele kompas van mensen als Alvin Roth beleidsmakers wereldwijd bij dit soort ingrepen tot inspiratie zullen dienen.

expr "

De kracht van geld      Hammond Claudia      Beleggen

In de zomer van 1994 verbrandden bandleden van The klf echte bankbiljetten ter waarde van 1 miljoen ponD. Het publiek was hevig verontwaardigd en boos.
Hadden de artiesten hun geld verspild aan nieuwe designersneakers of sportauto’s, dan had je niemand erover gehoorD. Maar geld vernietigen, dat kon écht niet.
‘Geef het dan weg!’ Psychologe Claudia Hammond duikt in de verrassende psychologie van geld en laat zien dat onze relatie ermee complexer is dan we denken.
Elke dag hebben we te maken met geld: we geven, ontvangen, lenen, kopen, ruilen, sparen, verliezen, winnen.
We weten dat we geld nodig hebben, en we willen er steeds meer van hebben.
Wat doet geld met ons? Hoe gedragen we ons met minder of meer geld? En in hoeverre heeft geld ons in zijn greep? Ook geeft ze eenvoudige en effectieve tips die zullen helpen kritisch na te denken over de invloed van geld, beter gebruik te maken van geld en geld beter te beheren.
Inhoudsopgave Inleiding 1 Van de wieg tot het graf Waar onze relatie met geld begint, waarom geld zowel een drug als een hulpmiddel is, waarom we het zo vreselijk vinden om geld beschadigd of vernietigd te zien worden en hoe geld onze angst voor de dood op afstand houdt.
2 Geld in handen hebben Waarom we zo gehecht zijn aan vertrouwde vormen van geld, waarom we denken dat munten groter zijn dan ze in werkelijkheid zijn, waarom het helpt om humeurig te zijn als je je niet wilt laten afzetten en waarom je misschien beter met contant geld kunt betalen dan met een pas.
3 Mentale rekeningen Hoe het komt dat hoe meer iets kost hoe makkelijker we met geld zijn, waarom iedereen psychologische geldbuidels zou moeten gebruiken en hoe budgetmaatschappijen zichzelf een hoop ellende hadden kunnen besparen.
4 Hebben en vasthouden Waarom onze ergernis over financieel verlies groter is dan ons plezier over winst, hoe apen in Puerto Rico een onderzoeker hielpen inzicht te krijgen in de financiële crisis en waarom het niet verstandig is om elke week dezelfde lotnummers te kiezen.
5 Zolang de prijs maar goed is Waarom een hoge prijs geen garantie is voor kwaliteit, waarom ons brein een wijnsnob is, waarom we soms liever meer betalen dan nodig is, waarom we ons niet in de luren moeten laten leggen door ‘gemiddelde prijzen’ en waarom je nooit een restaurant moet beginnen met de naam Zero.
5½ Kleingeld 125 Tips voor bedienend personeel, waarom een lichte aanraking het beste is, en het probleem van de gedeelde rekening.
6 Geld de grote motivator? Hoe geld ervoor zorgt dat je gaat rennen om de trein te halen, waarom het tot wisselende resultaten leidt als je kinderen betaalt om hun examens beter te maken, waarom het alleen de moeite waard is met financiële prikkels te werken als je die op de lange termijn kunt betalen en waarom kleine bedragen mensen kunnen helpen te stoppen met drugs en sigaretten.
7 Eerlijke beloningen Waarom iemand tijdens zijn pauze misschien sneller naar de Playboy grijpt als je hem betaalt, waarom complimenten vaak meer motiveren dan geld (al moet je het niet overdrijven), waarom je vrienden nooit voor een gunst moet betalen en waarom het Engelse nationale elftal met penalty’s altijd verliest.
8 Geldtips voor bankiers Waarom je je portemonnee beter niet kunt legen in het bijzijn van je vrienden, waarom het beledigend kan zijn om duizenden euro’s cadeau te krijgen en waarom bonussen misschien wel averechts werken.
9 Money, money, money Waarom sommige mensen een heleboel hebben, waarom de meeste mensen meer willen, waarom we nooit genoeg hebben en hoe het ons (soms) gelukkiger kan maken om meer te bezitten.
10 Armoedig denken Waarom armoede voor een lager iq kan zorgen en ertoe kan leiden dat we slechte financiële beslissingen nemen, en waarom we weinig medeleven van anderen zullen ervaren.
11 Slecht geld Waarom rijke mensen op de Titanic als eersten in de reddingsboten sprongen, waarom afgunst soms verkeerd is maar niet altijd, waarom we liegen als het om geld gaat (zolang het een aanzienlijk bedrag betreft) en waarom sommige mensen de neiging niet kunnen weerstaan om geld weg te gooien.
12 Goed geld Waarom het weggeven van geld (en zelfs het betalen van belastingen) ons gelukkiger maakt, waarom we vrijgevige miljonairs niet altijd mogen en waarom liefdadigheidscampagnes misschien wel succesvoller zijn met minder knappe kinderen.
13 Een appeltje voor de dorst Waarom je misschien wel meer zou kunnen sparen als je Duits sprak, wat Odysseus ons kan leren over sparen en hoe spaarvarkens helpen in de strijd tegen malariA. 14 Het genoegen van geld uitgeven Waarom je, als je van het leven wilt genieten, je geld beter kunt uitgeven aan ervaringen dan aan spullen (terwijl je jezelf wel wat troostshoppen gunt), waarom het misschien niet buitensporig is om prosciutto van hoge kwaliteit te kopen die je helemaal niet nodig hebt en waarom je beter niet kunt weten wat je per uur verdient.

De oplossing      Tepperman Jonathan      Maatschappij

Het voelt alsof ik Jonathan Tepperman, hoofdredacteur van tijdschrift Foreign Affairs, al heel lang ken.
Dat is niet zo - sterker nog, ik ken Tepperman helemaal niet.
Maar na het lezen van zijn boek The Fix: How Nations Survive and Thrive in a World in Decline heb ik het gevoel dat we zielsverwanten zijn.
Of in elk geval: gelijkgestemden.
Teppermans boek, dat vorige week ook in het Nederlands verscheen als De oplossing: Hoe naties overleven en gedijen in een wereld in verval, is namelijk een verhaal dat volledig in lijn is met wat ik probeer te doen bij De Correspondent: verhalen vertellen die niet alleen problemen aankaarten, maar ook oplossingen aandragen.
Niet alleen maar ellende schetsen en wereldleiders bekritiseren, maar vooral ook: op zoek naar ideeën voor hoe het beter kan, voorbeelden van waar het wél werkt.
Tepperman identificeert in zijn boek tien Grote Problemen, die de oorzaak zijn van vrijwel alle ellende in de werelD. Ongelijkheid, corruptie, burgeroorlog, extremisme, politieke patstellingen, ga zo maar door.
En voor elk van deze problemen zoekt hij één land dat dit probleem succesvol heeft opgelost.
Een land dat als voorbeeld kan dienen voor de rest van de werelD. Hij kijkt hoe Botswana met haar grondstoffenvloek is omgegaan, hoe Singapore corruptie bestrijdt, en hoe Canada haar immigratie regelt.
Hoe Brazilië ongelijkheid aanpakt, hoe Indonesië moslimextremisten in de samenleving opnam en hoe Mexico haar regering weer aan de praat kreeg.
Al die oplossingen hebben een aantal dingen met elkaar gemeen, merkt Tepperman op.
Dat veel drastische maatregelen alleen kunnen worden doorgevoerd in tijden van crisis bijvoorbeelD. Dat ze gedreven worden door extreem realisme, in plaats van idealisme.
Maar de mooiste overeenkomst vond ik toch wel: dat de oplossingen traditionele ‘hokjes’ van politici - links, rechts, conservatief, progressief - overstijgen.
De Oplossing is een boek dat hoop biedt, zonder wensdenkerig te worden.
Want alle voorbeelden zijn waargebeurD. En als het in één land kan, waarom dan niet in andere landen?

Erdogan      Kruft Anton & Pierik Perry      Turkije

De afgelopen jaren is het debat rond de positie van de Turkse president Erdogan razendsnel gepolariseerD. Geen dag ging voorbij of de media kwamen met nieuws uit AnkarA. En meestal was dat geen goed nieuws maar betrof het nieuwe aanklachten tegen het Westen, tegen de oppositie in eigen land, tegen iedereen eigenlijk die kritisch durfde te zijn.
De mislukte (gefingeerde?) staatsgreep en de daaropvolgende zeer grootschalige zuiveringen maakten de zaak er niet beter op.
Erdogan kreeg steeds meer autoritaire trekjes en ontpopte zich meer en meer als ‘de verheven leider’, een term van zijn favoriete dichter en islamitist Kisakürek.
Dat dit de relatie tussen Turkije en het Westen, en ook Nederland en België, onder druk zette, was een haast logisch gevolg.
Dat het sinds 1963 langzaam opgebouwde proces van toenadering daardoor op een voorlopig dieptepunt belandde evenzeer.
Bij Aspekt verscheen recent, onder de redactie van de historici Anton Kruft en Perry Pierik, een bundel waarin elf auteurs stilstaan bij leven en werk van president Erdogan en tegelijk verschillende facetten van bezorgdheid op een rij zetten.
Focussen doen ze daarbij zowel op het land zelf, als op de relatie van Erdogan met zijn buurlanden en het Westen.
Hoe kon het dat Erdogan uitgroeide tot de ‘Poetin aan de Bosporus’.
Derk Jan Eppink benadrukt de medeverantwoordelijkheid van het Westen bij deze ontwikkeling.
Het was de EU die goedgelovig was en het Turkse leger, dat normaal garant stond voor de seculiere staat, succesvol hielp inbinden waarmee het natuurlijke evenwicht in de Turkse staat werd verstoorD. Ook prof.
Paul Cliteur benadrukt dat de zegening van het militant secularisme langzaam vervaagde, met alle gevolgen vandien.
Historicus Maurice Becker plaatst wat dat betreft Erdogans handelen in het licht van zijn voorgangers.
Wie waren Erdogans voorbeelden en aan wie spiegelde hij zich en van wie keerde hij zich af? Een en ander zou de basis leggen voor wat historicus en filosoof Sid Lukkassen in zijn bijdrage schetst als de polariserende strategie van het islamitisch nationaal populisme dat zich uitstrekt tot in de EU.
Meermaals werd de laatste jaren de lange arm van Ankara merkbaar en maakten Europese politici zich zorgen over de inmenging van Turkije in de Europese politiek.
Het intrekken door de Nederlandse overheid van de landingsrechten van de Turkse minister van buitenlandse zaken in maart dit jaar was een voorlopig hoogtepunt van deze spanningen.
Door historicus Armand Sag wordt het Turkse optreden vergeleken met het gedrag van een puberende tiener die met de deuren slaat om z'n zin te krijgen.
Hoe diep de wezenlijke verschillen zijn blijkt ook uit de bijdrage van de Vlaamse publicist en essayist Wim van Rooy die het gebrek aan verlichting in Turkije spiegelt aan de blinde vlek van het Westen door het egalitaire gelijkheidsdenken en het geloof in maakbaarheid van de werelD. Hoe robuust echter de problemen zijn wordt geschetst door de eveneens uit Vlaanderen afkomstige historicus en cultuuranalist Luc Pauwels die dieper ingaat op de Koerdenkwestie en door de Vlaamse islamoloog/arabist Remi Hauman die inzoomt op de vernietiging van het autochtone christendom in Turkije en het lot van andere volkeren.
Anton Kruft staat verder stil bij de relatie van Turkije met het Midden-Oosten terwijl gewezen journalist Emerson Vermaat zich richt op de eindeloze reeks beschuldigingen van Erdogan richting het ‘fascistische Europa’.
Maar, hoe goed doen de Turken het eigenlijk zelf langs deze meetlat? Perry Pierik's aandacht gaat in het verlengde hiervan dan weer naar de groeiende invloed en uitbouw van "das Militär" door de regering Erdogan.
Ook hier is er sprake van een blinde maar ook zorgwekkende ambitie.
Turkije werkt immers aan een eigen geopolitiek draaiboek dat steeds meer haaks staat op de westerse- en NAVO-belangen.
Het boek ‘Erdogan.
Perceptie.
Reflectie.
Analyse’ zoals de volledige titel luidt, maakt, door het schetsen van een aantal van de belangrijkste problematieken waarop Turkije, de EU en de wereld de komende jaren een antwoord zullen moeten vinden, duidelijk dat er heel wat redenen zijn voor bezorgdheid, zelfs voor de vrienden van Turkije.

We hebben geen idee      Cham Jorge & Whiteson Daniel      Astronomie

We hebben geen idee?!Er is de laatste tijd steeds meer aandacht voor kinderboeken met een wetenschappelijke inslag.
Sommige van die boeken zijn gericht op het overbrengen van een spannend verhaal, wat op één of andere manier draait om een wetenschappelijke gedachtestroom, andere boeken zijn juist informatief en leerzaam, speciaal gericht op het overbrengen van kennis.
Die laatste soort boeken begeven zich op behoorlijk glad ijs.
Het is namelijk niet eenvoudig om lastige wetenschappelijke onderwerpen over te brengen op kinderen, en dat terwijl ze er op één of andere manier toch mee te maken krijgen.
Vanuit superheldenfilms, bijvoorbeeld, of filmseries als Star Wars.
Want we hebben geen idee hoe die series en films gebaseerd zijn op wetenschappelijke theorieën! Duistere materie Soms ziet het er allemaal heel aannemelijk uit, superkrachten, zwarte gaten, tijdreizen… maar hoe kan dat nou eigenlijk? Is het allemaal wel mogelijk, en zijn er manieren om dat ook echt te kunnen doen? Sommige wel, anderen niet, zo blijkt uit het boek We hebben geen idee?! van Jorge Cham en Daniel Whiteson.
Want weet je wat het probleem is: er zijn zo veel knappe wetenschappers die allerlei theorieën en natuurwetten met elkaar kunnen verbinden, dat er gewoon geen mensen en middelen genoeg zijn om ze allemaal te kunnen controleren.
Of soms is het gewoonweg niet zo eenvoudig te checken, zoals het maken van anti-materie, wat in de CERN-centrale gebeurt.
Wat wel gaaf is, is dat al die theorieën wel eens waar zouden kúnnen zijn.
En andere waarschijnlijk heel grote onzin.
Wat is waar? In dit omvangrijke boek duiken onze twee onderzoekers in al die duistere materie om te zoeken naar waarheden, mogelijkheden en kansen.
Wat zou echt kunnen zijn, waar schult een kern van waarheid in? Daarmee ontsluieren ze stiekem een paar van de grootste mysteries van het universum, maar vaak moeten ze ook concluderen: we hebben geen idee.
Gewoon, omdat het nog nooit gecontroleerd is.
ZO proberen ze antwoord te geven op vragen als Wat is tijd, Wat is ruimte, Wat is donkere energie en nog veel, veel meer science-fiction-achtige vragen.
/Conclusie over We hebben geen idee?! Als er een wedstrijd zou zijn voor welk educatief kinderboek zo veel mogelijk onmogelijke vragen zou stellen, dan staat We Hebben Geen Idee?! waarschijnlijk met stip op 1.
Het duikt in de diepste en duisterste mysteries van ons bestaan.
Soms kunnen de schrijvers een antwoord formuleren, maar vaak ook niet.
Is dat erg? Welnee! De wetenschap staat eigenlijk nog in de kinderschoenen, en Jorge en Daniel laten je p een heel toegankelijk en leuk geschreven manier kennismaken met deze zware kost.
Kwantummechanica, here we come!

On/Off      Sidney Vollmer,Nijgh & Van Ditmar      Menswetenschappen

In het indrukwekkende boek On/Off schrijft Sidney Vollmer over de enorme digitale revolutie die we nu meemaken.
Vollmer zelf is trouwens nog van de ‘oude stempel’ en heeft dan ook nog meegemaakt dat je een videoband moest uitzoeken in een videotheek (een offline variant van Videoland of Netflix, voor de jonge lezers :) ) en dat je voor een mobiele telefoon eerst een schouderband moest uitzoeken, omdat het gewoon een baksteen aan een hele grote accu was.
Snelle stroom Wat een feit is, is dat de ontwikkeling op het gebied van techniek een enorme ontwikkeling heeft ondergaan.
Ikzelf heb bijvoorbeeld nog op een enorme zwart-wit-televisie gekeken met maar liefst tien voorkeuzezenders, die een resolutie had die niet kan tippen aan die van een gemiddelde smartwatch.
Of internet, waarbij je moest inbellen door de hoorn van een telefoon (aan een kabel, inderdaad) op een kastje te leggen zodat die met oorverdovende piepjes en kraakjes kon communiceren met een andere computer of server.
Ook Sindey heeft die ontwikkelingen bewust en van dichtbij meegemaakt, en maakt zich terecht zorgen over de manier waarop we nu omgaan met al die technieken.
Geen etiquette Want door de snelheid waarmee die ontwikkelingen zijn gegaan, zijn er eigenlijk nog geen normen, waarden en gedragsregels over het gebruik ervan.
Natuurlijk moet je je gedragen als je online bent, net zoals je iemand in levende lijve ontmoet.
Dat is het punt niet.
Genoeg regels en wetten die illegale praktijken aan banden legt.
Daarmee is het gewoon een verlengstuk van onze maatschappij geworden.
Het probleem zit hem dan ook in het dagelijks leven.
Hoe ga jij er mee om? Heb je WhatsApp open als je in de auto bent, spiek je stiekem als je voor een rood stoplicht staat? Ben je ‘online’ als je aan het eten bent, of heb je dan aandacht voor je gezinsleden? Hoe ver laat je je afzonderen door het wereldwijde web? En wordt je wereld niet een stukje kleiner, nu de online wereld zo oneindig groot is? Ook fysiek heeft het natuurlijk nog veel effecten.
Denk aan de toename op nek- en schouderklachten en de ontwikkeling van bijziendheid, door zo lang naar een klein beeldscherm te staren… Conclusie over On/Off Sindey Vollmer raakt met dit boek de gevoelige snaar op het gebied van techniek en internetgebruik.
Niet alleen het computer, tablet- en smartphonegebruik van mensen komt trouwens aan bod, maar ook hoe bedrijven omgaan met alle gegevens die ze (kunnen) verzamelen en de ontransparantie waarmee dat gebeurt baart hem zorgen.
Zo nu en dan kom je wat scherpe stellingen tegen, maar vaak zijn de gedachtegoederen in dit boek van filosofische aard, vermengt met persoonlijke ervaringen van weleer en vandaag de dag.
De manier van schrijven is vlot en toegankelijk, maar wisselt soms wel wat van een toegankelijke toon naar een wat zakelijke, journalistieke stijl.
Een boek dat je zeker aan het denken zet!

Tijd van woede      Mishra Pankaj      Maatschappij

Het lijkt soms alsof de mens genoeg heeft van rust en vrede.
Kwaadaardige politici spelen in op angst bij een deel van de bevolking.
De mensen reageren erop met keuzes die irrationeel lijken, en levensgevaarlijk zijn: zoals voor een Brexit, voor presidentskandidaat Donald Trump, of voor het idee om ‘de grenzen’ dicht te gooien.
Angst en woede vormen de drijfveer, destructiedrift en negativisme zijn het gevolg.
Ze dreigen onze maatschappij te ontwrichten.
En de vraag is: hoe is het mogelijk? Pankaj Mishra beschrijft in Tijd van woede op een beknopte en briljante manier de geschiedenis van woede als politieke drijfveer.
Met verrassende historische parallellen laat hij zien dat deze tijd niet uniek is: ook het begin van de twintigste eeuw was vol van destructiedrift, nationalisme en terrorisme.
Dat is geen geruststellende gedachte en Tijd van woede is dan ook een alarmerend boek: er zal een mentaliteitsverandering nodig zijn om onze vrijheid, welvaart en stabiliteit te behouden.
Net als veel politiek-filosofisch geïnteresseerden in mijn omgeving duurde het me te lang voor de Nederlandse vertaling verscheen van Age of Anger van de Brits-Indiase auteur Pankaj Mishra, die voor eind april is aangekondigD. Ik werd verleid door twee grote, enthousiaste interviews van journalisten, onder wie P.
C. Hooftlaureaat Bas Heijne, die ook niet konden wachten.
Dit boek van een mij onbekende schrijver moest ik gewoonweg zo snel mogelijk lezen.
Dat heb ik gedaan.
En om een aantal redenen voel ik mij door de ongenuanceerde loftuitingen van de interviewers min of meer bedrogen.
Ik zit boordevol kritische vragen en opmerkingen die in de gesprekken met Mishra nergens aan de orde komen.
De belangrijkste ligt voor mij in de apocalyptische toon van Tijd van woede, die kennelijk goed in het gehoor ligt.
Mishra somt een groot aantal feiten maar ook uitspraken op, die moeten aantonen dat onze moderne kapitalistische wereld op haar onontkoombare ondergang afstevent.
Hij vergelijkt deze ondergangsstemming met ontwikkelingen in de 19de eeuw, die door dezelfde thematiek werden beheerst.
Voltaire zou geheuld hebben met absolutistische vorsten als Frederik van Pruisen en Catherina van Rusland Zijn ultieme ondergangsprofeet is de 18de-eeuwse filosoof Rousseau, die de opkomende markteconomie als een 'oorlog van allen tegen allen' beschreef.
Dat kon nooit goed aflopen.
Met recht haalt Mishra hier de mimetische begeerte van de onlangs overleden Franse denker Girard, het vergelijkende verlangen om te hebben wat een ander heeft, als theoretisch en praktisch fundament van een marktsamenleving naar voren.
Tegenover het cultuurpessimisme van Rousseau stelt hij het vrolijke Verlichtingsoptimisme van diens grote vijand Voltaire.
Wat hierbij opvalt, is dat het denken van Rousseau tegen vooral het handelen van Voltaire wordt afgezet.
Voltaire zou geheuld hebben met absolutistische vorsten als Frederik van Pruisen en Catherina van RuslanD. Rousseau, die de machthebbers juist aanklaagde, is hiermee vergeleken voor Mishra een grote helD. Voltaires denken, dat sterk beïnvloed werd door politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in Engeland, waarbij van een begin van burgerrechten en een scheiding der machten sprake was, komt niet aan boD. Toch werden dit soort instituties juist ontworpen als tegenwicht tegen de oorlog van allen tegen allen, waarvan Hobbes en Locke ook het gevaar onderkenden.
Wat Mishra totaal niet ziet is dat Rousseau een ander soort tegenwicht zoekt in het populisme dat volgens Mishra onze wereld dreigt te overspoelen.
In Het maatschappelijk verdrag looft Rousseau 'het volk', dat soms misleid wordt maar nooit corrupt kan zijn.
Natuurlijk heeft 'de algemene wil' van het volk wel vaak een leider nodig die haar goed kan formuleren.
Tegenover Mishra zou ik willen poneren dat we in onze huidige wereldsituatie meer hebben aan het ongetwijfeld wat oppervlakkige vooruitgangsgeloof van Voltaire dan aan het inktzwarte, wel schitterend geformuleerde cultuurpessimisme van Rousseau, om over diens remedies maar te zwijgen.
Wanneer je meent dat alle zwanen wit zijn, probeer je een zwarte zwaan te vinden.
Mishra blijft maar meer witte zwanen verzamelen Een tweede lijn van kritiek sluit hierbij aan.
In het begin van onze eeuw verdiepte ik mij in de achtergronden van gewelD. Overal zag ik in aanslagen en oorlogen het geweld de pan uit rijzen.
Dat wilde ik als filosoof begrijpen.
De achtergronden van mijn onderzoek, dat in mijn studie Met alle geweld uitmondde, vind ik terug in de vele opsommingen van gewelddadigheid en terreur, waaronder Mishra in Tijd van woede zijn lezers bedelft.
Toen mijn eigen boek al een eind gevorderd was, werd ik door Bart Tromp attent gemaakt op het net verschenen War in Human Civilization van de Israëlische historicus Azar Gat.
Dit zeer uitvoerig gedocumenteerde werk ging in tegen al mijn intuïties over de hedendaagse toename van gewelD. Met veel harde, ook cijfermatige, gegevens laat Gat zien dat de moderne wereld steeds vreedzamer wordt.
Het baanbrekende onderzoek van Gat werd in 2011 nog eens dubbel en dwars overgedaan door Steven Pinker in The Better Angels of Our Nature, vertaald als Ons betere ik, dat de wereldwijde afname van geweld niet alleen documenteert maar ook verklaart.
Beide studies gaan regelrecht in tegen de teneur van Tijd van woede.
Ik vind het onbegrijpelijk dat Mishra deze tegengeluiden niet eens vermeldt.
Met Karl Poppers principe van falsificatie lijkt mij de lol van wetenschap erin te liggen dat je tegenstrijdige ideeën opzoekt en probeert te weerleggen.
Wanneer je meent dat alle zwanen wit zijn, probeer je een zwarte zwaan te vinden.
Mishra sluit hier zijn ogen voor en blijft steeds maar meer witte zwanen verzamelen om zijn gelijk te demonstreren.
Maar bij nader inzien gaat er bij de denkers en thema's die ik wel ken het nodige mis Daarbij bluft hij - dat is mijn derde kritische commentaar - heel wat af.
Age of Anger kent geen voetnoten of verwijzingen, maar wel een beredeneerd 'bibliografisch essay', dat de geïnteresseerde lezer verder moet helpen.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik in eerste instantie mijn petje af nam voor de imponerende belezenheid die Mishra hier tentoonspreidt.
Daar kan ik niet aan tippen.
Maar bij nader inzien gaat er bij de denkers en thema's die ik wel ken het nodige mis.
Om maar twee voorbeelden te noemen, de 'definitieve teksten' van de mimetische theorie van Girard zijn zeker niet De zondebok en God en geweld, die zoals zelfs de titels al laten zien over vooral andere onderwerpen gaan.
En wanneer Mishra als onmisbare voorbereiding op zijn eigen boek naar De oorsprongen van het totalitarisme van Hannah Arendt verwijst, moet mij toch van het hart dat de geest van het werk van Arendt sterk verschilt van die van Tijd en woede.
Zoals ook hier de titel al laat zien, ging het Arendt om verschillende oorsprongen die uiteindelijk het nazisme mogelijk maakten.
Nergens suggereert zij dat deze ontwikkeling onontkoombaar was, zoals Mishra wel voor de hedendaagse geschiedenis betoogt.
Misschien heeft uitgeverij Atlas juist hierom wel gesteld dat het hier om een 'alarmerend boek' gaat.

Deining in de ruimtetijd      Schilling Govert      Astronomie

Vlak na de bekendmaking van de eerste directe waarneming van een zwaartekrachtgolf, in februari 2016, bracht sterrenkundejournalist Govert Schilling Einsteins gelijk uit.
Ideaal voor wie middenin de hype rond de ontdekking meer wilde weten, maar ook een erg dun boekje dat lang niet alle aspecten van het onderwerp behandelde.
Dat gemis heeft Schilling nu meer dan goedgemaakt met zijn nieuwste pennenvrucht: Deining in de ruimtetijD. Te compleet? Net als in het uitstekende Zwarte gaten blues van Janna Levin besteedt Schilling veel aandacht aan het Amerikaanse experiment LIGO, dat die eerste zwaartekrachtgolven vonD. Maar waar Levin het daar grotendeels bij liet, gaat Schilling veel meer de breedte én de diepte in.
Ook de andere installaties die gezocht hebben, nu zoeken of gaan zoeken naar Einsteins ‘rimpels in de ruimte’ komen uitgebreid aan boD. Bovendien behandelt Schilling de natuur- en sterrenkunde áchter de zwaartekrachtgolven een stuk uitvoeriger.
Een heel compleet boek dus – en dat is meteen het enige nadeeltje eraan: dat het soms iets té compleet is.
Zo neemt Schilling af en toe een al te lange omweg, bijvoorbeeld wanneer hij het over neutronensterren heeft.
Die geven aanleiding tot een heel hoofdstuk over hoe sterren zich ontwikkelen, waardoor de zwaartekrachtgolven wel erg lang buiten beeld blijven.
Ook komen er soms net wat veel telescopen achter elkaar voorbij die allemaal iets bij zouden kunnen dragen aan het onderzoek naar zwaartekrachtgolven.
“De sterren staan niet waar ze lijken te staan.
Maar niemand hoeft zich zorgen te maken”, schrijft de New York Times op 10 november 1919.
Het is een beroemde kop over een ontdekking van de Engelse astronoom Sir Arthur Eddington.
Hij en collega’s zagen tijdens een zonsverduistering in 1919 dat licht van de sterren op de achtergrond net naast de zon wordt afgebogen.
Ze lijken daardoor op een andere plek te staan.
De ontdekking was het eerste overtuigende bewijs van de toen nog jonge speciale en algemene relativiteitstheorie van Albert Einstein.
Einstein beschrijft in zijn theorie dat de ruimtetijd buigbaar is, zelfs licht wijkt daardoor van zijn normaal gesproken kaarsrechte pad af.
Uit datzelfde idee komt hij al snel tot de conclusie dat de ruimtetijd ook golft, als een soort kosmische vijver waar je een steen in gooit.
Einstein gelooft overigens niet dat we dit subtiele effect ooit zullen meten.
Inmiddels weten we beter.
Eind 2015 maten de twee detectoren in de Verenigde Staten een minuscule trilling in de ruimtetijD. Het moest afkomstig zijn van de gewelddadige botsing van twee zwarte gaten op een afstand van zo’n 1,3 miljard lichtjaar.
Het is het begin van een volstrekt nieuw vakgebied in de astronomie.
Astronomen hebben opeens een nieuw ‘zintuig’ om het universum en de meest extreme gebeurtenissen daarin te onderzoeken.
Het is alsof een dove onderzoeker jarenlang het oerwoud onderzocht, en opeens hoort wat er om zich heen gebeurt.
Schrijver en wetenschapsjournalist Govert Schilling schreef een uitgebreid boek dat de geschiedenis van deze ontdekking uit de doeken doet.
Doorspekt met anekdotes, reisverslagen, weetjes en goede analogieën is Deining in de ruimtetijd een uiterst leesbaar boek over een van de meest fascinerende ontdekkingsreizen in de wetenschap van de afgelopen honderd jaar.
Aan het onderwerp zwaartekrachtgolven kun je veel ophangen.
Schilling gebruikt het als kapstok voor een minicursus astronomie.
Je leest over (het ontstaan van) de relativiteitstheorie, hoe de levenscyclus van sterren eruitziet, wat neutronensterren zijn en hoe radioastronomie werkt.
Het leidt allemaal tot de beschrijving van de meest gewelddadige gebeurtenis die we kennen: het botsen van twee zwarte gaten én hoe zij op dat moment krachtige zwaartekrachtgolven produceren.
De uitleg is meestal prima te volgen, en gaat toch de diepte in.
Zelf een enigszins ervaren wetenschapsjournalist steekt er nog wat van op.
Ook het ontstaan van het Laser Interferometer Gravitational-Wave Observatory (LIGO) in de Verenigde Staten en de Virgo-detector in Italië komen aan bod, de apparaten waarmee we zwaartekrachtgolven meten.
Het zijn miljoenenprojecten die in de loop van tientallen jaren werden ontwikkeld en zo blijkt, soms aan een zijden draadje hingen.
Het is ook het verhaal van wetenschappers die elkaar (af en toe letterlijk) bevechten, die eigenwijs doorgaan met hun eigen project om als eerste zwaartekrachtgolven te meten, en uiteindelijk falen.
Kortom, op en top wetenschap, eindigend met de spectaculaire eerste detectie van vrijwel ongrijpbare golven.
Deining in de ruimtetijd leest makkelijk en bevat geweldige metaforen.
Schilling schrijft over Amerikaanse en Europese gebakjes met verschillend gedraaide slagroomtoefjes als vergelijking voor de polarisatie in de kosmische achtergrondstraling.
Of over een keel-, neus- en oorarts die in een voetbalstadion een exotische nies hoort en vervolgonderzoek wil doen en daarom die persoon graag ziet.
Een mooie analogie voor de zoektocht naar een zichtbaar signaal van de bronnen van zwaartekrachtgolven.
Fascinerende reis Het boek is uitgebreid, meer dan driehonderd pagina’s.
Hoewel de meer ingevoerde lezer zich waarschijnlijk geen moment verveelt is de gedetailleerde ontstaansgeschiedenis van de grote detectieprojecten misschien niet voor iedereen even interessant.
Naast een lesje natuurkunde en geschiedenis, is het boek een reisverslag.
Je kunt je afvragen of er een plek op deze planeet is die Schilling niet heeft bezocht.
Hij neemt de lezer mee naar de berg in Chili waar de VLT Survey Telescope speurt naar optische signalen van botsende zwarte gaten, naar Antarctica waar de BICEP2-telescoop naar sporen van zwaartekrachtgolven in de kosmische achtergrondstraling speurt of naar Livingston of Hanford in de Verenigde Staten, waar de gigantische zwaartekrachtgolfdetectoren zijn gevestigD. Ook in eigen land gaat hij op zoek naar curiosa, zoals de vulpen van Einstein waarmee hij waarschijnlijk de relativiteitstheorieën opschreef.
Het vakgebied van zwaartekrachtgolven ontwikkelt zich razendsnel, op sommige punten was Schillings boek al achterhaald toen het in september uitkwam.
Zo schrijft hij: “… niemand twijfelt eraan dat de twee overgebleven grondleggers van LIGO binnenkort de felst begeerde erkenning binnen hun vakgebied zullen ontvangen – de Nobelprijs voor de Natuurkunde.
” Dat gebeurde in oktober.
En ever later: “Het zou me niets verbazen als de eerste Einsteingolf-tegenhanger al is gevonden en bestudeerd rond de tijd dat dit boek in de winkel ligt.
” Ook dat gebeurde.
Het maakt niet uit.
In latere drukken schijnt een aanvulling te zitten, en dit is nu eenmaal de consequentie als je over een splinternieuw en opwindend vakgebied schrijft.
Een ding is duidelijk.
Schilling weet hoe je een verhaal vertelt, en laat dit nou net een van de meest fascinerende verhalen zijn die de wetenschap ons de afgelopen eeuw gaf.

1918 Het jaar van de dageraad      Schonpflug Daniel      Europese geschiedenis

Volgend jaar, op 11 november, zal het precies 100 jaar geleden zijn dat er een einde kwam aan de Eerste Wereldoorlog.
De ondertekening van de wapenstilstand lijkt een eenduidig en helder historisch moment; een soort collectieve cesuur in de wereldgeschiedenis.
Daniel Schönpflug, docent geschiedenis aan de Vrije Universiteit Berlijn, haalt dit plaatje vakkundig onderuit in zijn boek 1918: het jaar van de dageraaD. Met grote zwier toont hij hoe het einde van de Grote Oorlog op sterk uiteenlopende manieren werd ervaren.
Sommigen trokken toekomstdronken en feestend door de straten, terwijl anderen vooral onzekerheid voelden, of gewoon geen flauw benul hadden van wat er zich net had voltrokken in een treinwagon die stilstond op een open plek in het bos van Compiègne.
Individuele, asynchrone verhalen De geschiedenis zoals we die kennen uit schoolboeken, documentaires of Wikipedia, is altijd een soort samenvatting: jaartallen, hoofdrolspelers en sleutelmomenten vormen samen de hoofdlijnen van een reconstructie waar de meerderheid het al dan niet over eens is.
Deze aanpak van het verleden laat Schönpflug varen in zijn boek over het bijzondere jaar 1918.
“De geschiedenis valt uiteen in talloze individuele en asynchrone verhalen”, schrijft hi J. Schönpflug koos er dan ook voor om dit unieke moment in de geschiedenis te schetsen aan de hand van – niet noodzakelijk objectieve – egodocumenten zoals dagboeken, brieven en memoires van rechtstreekse ooggetuigen.
Het resultaat is een weefsel van gestileerde verhalen die samen moeten illustreren hoe de wereld in 1918 heen en weer slingerde tussen hoop en vrees.
Nooit eerder leken er zo veel mogelijkheden open te liggen, maar tegelijk sluimerde de geest van revolutie al en raakten nieuwe, extreme ideeën op ramkoers.
Van Walter Gropius tot H? Chí Minh Dromen, verlangens, onrust en angsten kleurden de periode rond 1918 die Schönpflug de ‘kometenjaren’ noemt.
Hij geeft ze weer vanuit uiteenlopende perspectieven.
Als lezer kijk je bijvoorbeeld mee door de ogen van Matthias Erzberger, een van de leden van de Duitse vredesdelegatie, of Harry S.
Truman, de 33ste president van de Verenigde Staten die in 1918 als onbekende artillerieofficier in de Vogezen hunkerende brieven schreef naar zijn liefje op het thuisfront.
Harry S.
Truman, de 33ste president van de VS als artillerie-officier in WOI (via Wikimedia Commons) Talloze andere bekende en minder bekende personages bieden elk hun unieke kijk op het tijdvak.
Passeren onder meer de revue: oorlogsheld Alvin C. York, publiciste Louise Weiss, Bauhaus-architect Walter Gropius, femme fatale Alma Mahler-Werfel, schrijfster Virginia Woolf, kunstenares Käthe Kollwitz, verzetsleider Mahatma Gandhi en keukenhulp Nguy?n T?t Thành – die later bekendheid zou verwerven als de Vietnamese communistische leider H? Chí Minh.
Deze figuren zijn niet toevallig gekozen.
Hun verhalen geven telkens treffend weer hoe de ambivalente tijdsgeest van rond 1918 wereldwijd nagalmde – en concrete gevolgen haD. In 1918 vind je niet enkel de kiemen van de tweede wereldoorlog en de holocaust, maar ook die van onder meer de emancipatie van zwarte Amerikanen, het vrijheidsstreven van Ieren, Indiërs en Vietnamezen, de veranderende ideeën over de vrije liefde en de toenemende gelijkwaardigheid van man en vrouw.
Schönplug trekt een lijn van 1918 naar de holocaust met het verhaal van Rudolf Höß, een Duitse soldaat die tijdens WOI in Turkije vocht.
Misnoegd over het vredesverdrag van 1918 sloot hij zich aan bij het paramilitaire vrijkorps Roßbach en in 1922 werd hij lid van de NSDAP.
Van mei 1940 tot december 1943 was hij kampcommandant in Auschwitz, waar hij op grote schaal het gifgas Zyklon B inzette.
In 1947 werd hij veroordeeld opgehangen in Auschwitz (foto – via Wikimedia Commons).
Het scenische schrijven Door verschillende verhalen te verweven tot een caleidoscopisch geheel, schrijft Schönpflug een heel aparte vorm van historische non-fictie.
Hij kiest fascinerende personages en ontvouwt stapsgewijs, met kleine cliffhangers, hun plotlijn en rol in het grotere plaatje.
Het opvallendste kenmerk is echter wat de auteur zelf zijn “scenische manier van schrijven” noemt.
In het dankwoord meldt Schönpflug dat hij dat vooral te danken heeft aan zijn jarenlange samenwerking met filmproducent Gunnar Dedio.
Al vanaf de eerste pagina’s is duidelijk wat deze manier van schrijven inhoudt.
De bekendmaking van het nieuws over de Wapenstilstand in de Verenigde Staten beschrijft hij bijvoorbeeld zo: De New Yorkers hebben het in de ochtendbladen gelezen en zijn met duizenden tegelijk de straat op gegaan.
Tussen de wolkenkrabbers golft een zee van mensen, feestelijk uitgedost, pak aan en bolhoed op, in zondagse kleren, in uniform en verpleegsterskostuum, schouder aan schouder, arm in arm, groetend, elkaar in de armen vallenD. Klokken, saluutschoten, marsmuziek en fanfares vermengen zich met miljoenen lachende, zingende en in koor roepende stemmen tot een donderend lawaai, als van een enorme branding.
Hier lijkt inderdaad een scenarioschrijver aan het werk.
Deze filmische werkwijze resulteert in een heel gevoelsmatige, tastbare onderdompeling in de geschiedenis.
De links met de beeldende kunstwerken uit die tijd, versterken dat effect nog meer.
Literaire losbandigheid Het is een schrijfwijze die ook de historische non-fictie van schrijvers als Geert Mak en Philipp Blom kenmerkt, maar Schönpflug gaat toch nog een stap verder in zijn stilering van het verleden.
Hij behoudt bijvoorbeeld de opsmuk en subjectiviteit van sommige egodocumenten en voegt met eigen stijlelementen nog extra dramatiek toe.
Wellicht huiveren sommige historici bij zoveel literaire losbandigheid, maar het resultaat is wel een pakkend, spannend en meeslepend boek dat je echt laat proeven van de tijdsgeest.
Schönpflug is zich er zelf goed van bewust dat zijn aanpak wenkbrauwen zal doen fronsen: Of de prijs voor de compactheid te hoog is (…) mag de lezer uitmaken, net als de vraag of de lezer de auteur de eigen kleine ruimte wil gunnen die deze aan zijn inlevingsvermogen heeft gegeven bij de weergave van de in de bronnen gevonden taferelen.
Dit boek mag in elk geval niet verkeerd begrepen worden als een objectieve weergave van historische feiten, maar moet eerder gezien worden als een collage van getuigenissen (…).
Een collage van getuigenissen dus.
Schönpflug wil je als lezer niet uitleggen wat er allemaal gebeurd is in 1918.
Hij wil je de beroering, de opinies, de angsten en de toekomstvisioenen van ‘de kometenjaren’ laten ervaren, om zo de historische feiten in een menselijke context te plaatsen en beter te begrijpen.
Wat mij betreft, is hij daar meesterlijk in geslaagD.

Gorbatsjov      Taubman William      Russische geschiedenis

Gorbatsjov was een visionair die zijn land en de wereld veranderde – hoewel niet zoveel als hij had gewilD. Er zijn maar weinig, of misschien zelfs geen, politiek leiders die niet alleen een visie hebben, maar ook de wil en de bekwaamheid om die helemaal tot leven te wekken.
’ De grote vraag na lezing is of deze Sovjetleider zijn vaders woorden bewaarheid heeft.
Hij maakte een einde aan de Koude Oorlog, voerde de glasnost in en bereed de geschiedenis naar eigen zeggen ‘als een tijger’.
Streed hij tot de voorraad strijd op was? Ja, dat deed hij - en slim ook.
Van dat wat normaliter gezien wordt als zwakte, maakte hij juist zijn kracht.
Daardoor is hij nog steeds niet goed begrepen, zeker niet door de Russen, die hem de schuld van de teloorgang van hun wereldrijk geven.
Taubman maakt duidelijk dat en waarom Gorbatsjov een moreel hoogstaande, uitzonderlijke ‘tragische held’ was.
Hij herkende de noden van zijn tijd, volk en land, en was als pragmaticus bereid eerst afscheid te nemen van het totalitarisme, daarna van het communisme.
Hij was een visionair, die zijn land en de wereld veranderde zoveel als hij kon.
Dat Rusland nu onder Poetin weer een autoritair bewind kent, een vertrouwde staatsvorm door de eeuwen heen - alsof de bevrijding onder Gorbatsjov nooit heeft plaatsgevonden - bewijst hoe uniek hij was.
Stofwolken, zinderende hitte, hels kabaal van de machine: knetterhard werkten vader en zoon eind jaren veertig onder deze omstandigheden, regelmatig twintig uur per etmaal.
Samen op het land, samen op de combine, samen het ene na het andere oogstrecord brekend, goed voor de Orde van de Rode Vlag van de Arbeid, een van de hoogste Sovjetonderscheidingen.
Vier decennia later zouden de dagen die vader en zoon Gorbatsjov doorbrachten op de geurende velden rondom hun dorpje Privolnoje in de noordelijke Kaukasus prachtig propagandamateriaal kunnen opleveren: de hotshot van de USSR die zich afbeulde op het Russische lanD. Maar zoek er maar eens naar op YouTube: geen treffers.
Michail Sergejevits Gorbatsjov, in 1985 benoemd tot secretaris-generaal van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie, wilde zelfs niet dat zijn portret werd vertoond tijdens de parades op het Rode Plein.
Geen zelfpromotie, en dus moeten we het doen met de beschrijving die de Amerikaanse emeritus hoogleraar politicologie William Taubman geeft van de ellenlange oogstdagen.
In zijn vuistdikke, geen moment afstompende ‘Gorbatsjov.
Zijn leven en tijdperk’ schetst hij een haast filmisch beeld van het leven in het gehucht waar de Gorbatsjovs woonden.
Een gelukkige jeugd in de provincie, al verdwenen beide opa’s voor onbenulligheden in de goelag en stierf een derde van het dorp door de honger.
Hoe werd deze boerenzoon leider en grafdelver van de Sovjet-Unie? Deze vraag stelde Taubman zich de afgelopen elf jaar.
Zeg niet dat dat lang is; eerder werkte hij twintig jaar aan een boek over Chroesjtsjov, bekroond met de Pulitzer Prize.
Ongetwijfeld sleept Taubman nu weer de nodige prijsnominaties binnen: weergaloos beschrijft hij hoe het er op de burelen van het Kremlin aan toe ging.
Medaille opende deuren Hoe werd Gorbatsjov Sovjetleider? Zijn start was in ieder geval goeD. De medaille voor zijn prestaties op de dorsmachine opende deuren.
Zo kreeg hij, toch een boerenpummel, toestemming om aan de prestigieuze Moskouse staatsuniversiteit te studeren.
Eenmaal student af en getrouwd met zijn Raisa, werkte Gorbatsjov midden jaren vijftig voor de communistische jongerenbeweging in Stavropol, 100 kilometer ten zuiden van zijn geboortedorp.
Hij maakte promotie na promotie en werd al op 39-jarige leeftijd regionaal partijchef en lid van het Centraal Comité in Moskou.
Gorbatsjov verwelkomde Chroesjtsjovs veroordeling van Stalins Grote Terreur, hoewel volgens hem niet alleen Vadertje Stalin, maar het hele systeem er verantwoordelijk voor was.
Zijn kritiek op het bestel slikte hij in.
Taubman kwalificeert de Gorbatsjov uit die periode als een voorzichtige junior apparatsjik, nog niet voorbereid om zijn meerderen uit te dagen - een vriendelijke manier om te zeggen dat hem de moed ontbrak om zijn mond open te doen.
Het brengt ons bij de kwestie of ‘Gorby’ vuile handen haD. Niet al te veel, denkt Taubman.
Wel had hij soms last van zijn geweten, bijvoorbeeld omdat hij een auteur wiens boek tegen de sovjetleer inging, zijn baan ontnam.
Maar een ander zou mogelijk zwaardere maatregelen tegen de dissident hebben genomen.
Communistisch stelsel zonder menselijk gezicht Eind jaren zestig twijfelde Gorbatsjov over zijn toekomst: wilde hij wel besturen in een communistisch stelsel zonder menselijk gezicht? Toch werd hij een van de pilaren waarop Brezjnev leunde.
En terwijl onder de aftakelende hoogste Sovjetbons de dooi uit de Chroesjtsjovjaren plaatsmaakte voor nieuwe vrieskou, werd zijn vertrouweling bevorderd tot secretaris van het Centraal Comité en lid van het Politbureau.
De toppositie in de Sovjet-Unie kwam binnen handbereik.
Taubman toont hoe Gorbatsjov zich conformeerde aan de wereld waarin zijn ster rijzende was.
Dat blijkt wel uit zijn redevoeringen.
Een zin als: “De bourgeoisie doet met haar propaganda haar uiterste best om de grote overwinningen van onze partij en staat verdacht te maken”, doet nu haast Noord-Koreaans aan.
Taubmans commentaar: “Hij speelde het spel mee om het te kunnen veranderen.
” De ironie is dat het ‘ouderwetse gebakkelei’ Gorbatsjov volgens Taubman beter afging dan het doorvoeren van zijn vernieuwingen.
Voorgangers Brezjnev, Andropov en Tsjernenko waren lichamelijke wrakken en belichaamden het verval van de Sovjet-Unie .
Hen overtreffen was een peuleschil, veronderstelde de altijd zelfverzekerde Gorbatsjov.
Hij onderschatte de problemen waarmee hij midden jaren tachtig als opperste Sovjetleider werd opgezadelD. Bovendien creëerde hij zijn eigen struikelblokken.
Gorbatsjovs vermogen om in te schatten wie aan zijn kant stond, liet te wensen over.
Zo haalde hij Boris Jeltsin naar Moskou, tegen de waarschuwingen in van mensen die zijn één maand oudere landgenoot beter kenden.
Gorbatsjov hielp daarmee zijn eigen ‘aartsantagonist’ (Taubman) in het zadel.
In december 1991 eindigde het ermee dat tsaar Boris zijn kantoor innam.
Bullebak Jeltsin: “Daar stond een marmeren pennenhouder.
Waar is die gebleven?” Glasnost en perestrojka De jaren daarvoor had Gorbatsjov velen van zijn collega’s verontrust met zijn glasnost (openheid) en perestrojka (hervorming).
Het leidde ertoe dat binnenlands zijn populariteit na 1985 van hoog naar laag daalde, terwijl zijn aanzien in het buitenland juist steeg.
Taubman: “Tegen 1990 liep Gorbatsjov het gevaar om een vreemdeling te worden in zijn eigen lanD.” Gorbatsjov legde een fundament voor een democratisch Rusland, ontmantelde zonder bloedvergieten een rijk, en verkleinde de kans op een rampzalige kernoorlog.
Taubmans Gorbatsjov is een visionair, een briljant tacticus die zijn land en de wereld veranderde, hoewel niet zoveel als hij had gewilD. Hij was niet de mislukkeling waar men hem in Rusland voor houdt, maar had nu eenmaal te dealen met talloze tegenstanders die in de weg liepen.
Gevraagd waarom er nog zoveel niet ten goede was gekeerd, antwoordde Gorbatsjov ooit: “Ik zie alles, maar ik kan niet alles.
” Het is misschien wel de krachtigste samenvatting van bijna duizend pagina’s Gorbatsjov.

Speer in Spandau      Speer Albert      Duitse geschiedenis

In de Spandaugevangenis schreef Speer zijn dagboek op stukken wc-papier die door zijn familie naar buiten werden gesmokkeld Tijdens het proces van Neurenberg op 1 oktober 1946 werd Albert Speer veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf.
In de Spandau-gevangenis schreef hij, omdat hij geen papier kreeg, zijn dagboek en herinneringen op stukken wc-papier die door zijn familie naar buiten werden gesmokkelD. Op 30 september 1966 kwam Speer vri J. De dagboekaantekeningen laten de lezer de psychologische reis zien die Speer in zijn gevangenis maakt: zijn visie op Hitlers Derde Rijk, zijn schuldgevoel, en zijn verlangen naar familie en vrijheiD. Ook schrijft hij over de dagelijkse gang van zaken in de gevangenis, over het gedrag van zijn medegevangenen, zeven nazi-kopstukken, die op voet van oorlog leven, over het bezoek van zijn familie, en over de bewakers.
'Ik was 26', schreef hij, 'toen ik Hitler - voor wie ik tot dat moment absoluut geen belangstelling had gehad - voor het eerst hoorde spreken.
Ik was 30 toen hij een wereld aan mijn voeten legde.
Ik heb hem niet in het zadel geholpen, ik heb z'n wapens niet betaalD. M'n droom is altijd de architectuur geweest, macht heb ik nooit gewild, m'n enige ambitie was een tweede Schinkel te worden.
Waarom heb ik dan zo hardnekkig volgehouden dat ik schuldig was? Ik denk weleens dat het misschien een kwestie van ijdelheid of grootdoenerij is geweest.
Natuurlijk stond voor mezelf vast dat ik schuld haD. Maar had ik dat voor het tribunaal zo hoog moeten opspelen? Je kunt in deze tijd beter sluw en uitgeslapen zijn.
Aan de andere kant: mag je de slimmigheidjes van Papen als voorbeeld nemen? Ik benijd hem, maar ik veracht hem niet minder.
Hoe dan ook: ik was 40 toen ik werd gearresteerD. Ik zal 61 zijn als ik de gevangenis mag verlaten.
'Zo lezen we in de Spandauer Tagebücher, en het klinkt als de authentieke reflectie van een lijdzame delinquent.
Maar was dat werkelijk wat op 2 oktober 1946 door Speer heenging, en heeft hij het toen echt zo opgeschreven?Waarschijnlijk niet.
Om te beginnen zat hij op die dag nog in Neurenberg, dus hij kan het sowieso niet in Spandau hebben overwogen.
Maar het is heel goed mogelijk dat de ontboezeming nog veel later aan het papier is toevertrouwd, misschien zelfs pas toen Speer al weer hoog en breed vrij man was.
Net als de Erinnerungen, die hij in 1969 uitgaf, zijn de zogenaamde dagboeken in de loop van 1975 immers samengesteld uit de duizenden aantekeningen die hij in z'n cel bij mekaar had gekriebeld (en naar buiten gesmokkeld), en die hij voor een deel uit z'n geheugen, en met fragmenten uit gevangenisbrieven aan vrouw en kinderen, pas dertig jaar na dato heeft aangevuld en bijgevijlD.Nou zijn op die manier natuurlijk wel vaker dagboeken niet zozeer woord voor woord bijgehouden als wel in tweede of derde instantie als het ware gereconstrueerd, en dat zien we meestal lankmoedig door de vingers, zeker als het gaat om literaire memoires.
Maar Speer was geen schrijver.
Speer was een praktiserend nationaal-socialist, prominent slippendrager van een dictatoriaal en crimineel regime, Hitlers hooggewaardeerde minister voor bewapening en oorlogsproductie, en in al die opzichten medeverantwoordelijk voor de dood van twintig miljoen militairen en het dubbele aantal onschuldige burgers.
En vanaf het moment dat hij z'n straf had uitgezeten tot aan z'n dood, vijftien jaar later, heeft hij z'n 'geconstrueerde' dagboeken gebruikt om met de feiten, met z'n schuld en met zichzelf in het reine te komen, en om z'n roemrijke carrière in het Derde Rijk aan de buitenwereld voor te stellen niet als een misdaad die hem kon worden aangerekend, maar als een noodlot dat hem had getroffen.
De drie boeken die hij tussen 1966 en 1981 publiceerde - naast de Herinneringen en de Dagboeken ook nog Der Sklavenstaat - zijn meestal geduid als pogingen om zichzelf een nieuwe biografie aan te meten waarmee bij voor het nageslacht netjes voor de dag kon komen.
Aanwijzingen in die richting zijn er genoeg: staaltjes van selectief geheugen, allerlei voorbeelden van verdringing (pas op advies van derden 'verzon' hij in de Erinnerungen bijvoorbeeld een alinea over de Kristallnacht die hij in een eerste versie had verzwegen) en een paar evidente gevallen van pure bronnenvervalsing.
Maar het feit dat hij letterlijk tot z'n laatste snik met het bezoedelde verleden bezig is geweest - hij stierf in een Londens hotelbed daags nadat hij voor de BBC was geïnterviewd door de historicus Norman Stone - zegt ook iets over Speers bijna pathologische behoefte om het toch in godsnaam maar verwerkt te krijgen: hij had na de publicatie van z'n herinneringen ook rustig van z'n royalties kunnen gaan leven, zonder zich nog langer in elk historisch debat over de Tweede Wereldoorlog te mengen en zonder zich door Jan en alleman en Playboy over z'n vriendschap met Hitler te laten ondervragen.
Maar het schuldbesef joeg hem blijkbaar van interview naar interview, en van de ene verklaring en de volgende relativering naar nog eens een bekentenis, en in dat opzicht zou je kunnen zeggen dat hij z'n twintig jaar eigenlijk boetvaardig heeft opgerekt tot levenslang.
Het geheim van Speer is nooit opgelost: was hij net zo sluw en uitgeslapen als de door hem verachte Von Papen (die in Neurenberg werd vrijgesproken) of stierf hij ten slotte als de berouwvolle zondaar die eerder het slachtoffer dan de kornuit van Hitler was geweest?Zijn biograaf Joachim Fest wil de zwart-wit keuze ontlopen - wat hem betreft was het van allebei misschien eerder een beetje: Speer liet zich Hitlers vriendschap (bijna 'liefde' hebben sociaal-psychologen als Erich Fromm betoogd) blind welgevallen, en kon op die manier in ieder geval het slachtoffer van z'n eigen ijdelheid worden, maar vanaf het moment dat hij door Hitler bekleed werd met de macht die hij beweerde niet te willen, bleek hij er snel aan verslingerd te kunnen raken, en er rücksichtslos gebruik van te willen maken.
Fest is in dubbele zin een autoriteit op het terrein - auteur van een van de beste biografieën over Hitler, en al in 1969 nauw betrokken bij de publicatie van Speers Erinnerungen: hij was een van de adviseurs die inzage kregen in de chaotische eerste versie van de memoires, en hij kon de auteur onder andere overreden toch iets te schrijven over de 'verdrongen' Kristallnacht.
Het is de vraag of die onmiddellijke (mede)verantwoordelijkheid voor de eindredactie van zo'n belangrijke bron Fests onbevangenheid ten opzichte van Speer kan hebben beïnvloeD. Je weet die dingen nooit.
Feit is dat hij Speer - die hij in de jaren na diens gevangenschap een poosje van nabij heeft gevolgd - veelvuldig het voordeel van de twijfel gunt, zelfs in het schijnbaar evidente geval van de welbewuste bronvervalsing in de zaak van de met geweld uit hun huizen verdreven Berlijnse joden.
Maar bij een zo raadselachtig personage als Speer is dat altijd de kwestie geweest: wist hij (welbewust) wat z'n huisvestingsprogramma aan neveneffecten had? Wist hij wat er met de 'geëvacueerde' joden zou gebeuren? Wist hij dat de weerzinwekkende antisemitische grootspraak die hij tijdens de tafelgesprekken op de Berghof mee aanhoorde, regelrecht leidde tot Auschwitz en Treblinka? Z'n autistische 'talent' lijkt onbeperkt te zijn geweest.
Als een bezeten workaholic was werk voor hem niet een middel, maar een doel - wat z'n werk teweegbracht zal hem zelden of nooit geïnteresseerd hebben.
Een 'privé'-Speer schijnt niet te hebben bestaan: in dat opzicht is de biografie flinterdun.
Tussen 1935 en 1945 zal hij niet vaker dan een keer of zes een weekje thuis zijn geweest; hij had ook precies zes kinderen.
Van mevrouw Speer weet ook Fest vrijwel niets te vertellen, van de kinderen Speer werden pas een paar dingen bekend toen ze hun vader weleens mochten bezoeken in Spandau - en uit Speers eigen verslagen tegenover z'n marathoninterviewster Gitta Sereny (Albert Speer, His Battle with Truth) begrijpen we dat dat pijnlijke ontmoetingen zijn geweest waarin voornamelijk werd gezwegen.
Fest noemt zijn biografie de eerste 'uitputtende', zonder helemaal voorbij te gaan aan eerdere aanloopjes - van onder anderen Matthias Schmidt ('een polemisch geschrift' in zijn woorden: Schmidt beperkte zich vrijwel tot de leugens over de Berlijnse evacuaties), van de al genoemde Gitta Sereny ('meer een rapport over de persoonlijkheid van Speer'), en van de Nederlandse Engelsman Dan van der Vat ('een gerespecteerd journalist').
Maar zo uitputtend is zijn boek uiteindelijk toch niet geworden: anders dan een zekere uitgewogen eigen interpretatie voegt het nauwelijks iets toe aan de feiten die al in het werk van Schmidt, Sereny en Van der Vat waren opgesomD. Ook Fest stond voor het probleem dat 90 procent van wat we over Speer weten afkomstig is van Speers eigen 'herinneringen' en 'dagboeken' - en dat zijn zonder uitzondering feiten en wetenswaardigheden die a posteriori zijn opgetekend, en aan de betrouwbaarheid waarvan gerede twijfel op z'n plaats is.
Zou hij zonder tussenkomst van Hitler 'een tweede Schinkel' zijn geworden?Ook wat dat betreft houdt Fest zich op de vlakte.
Hij volgt goeddeels één van de redenaties waarmee Speer zichzelf altijd heeft verdedigd: hij zou al die jaren meer de 'kunstenaar' dan de 'politicus' zijn geweest.
Maar de architect die in Speer zou hebben gescholen, heeft het nooit verder geschopt dan een paar megalomane dromen, en (afgezien van de lugubere kanselarij) twee of drie son et lumière-achtige gerealiseerde ontwerpen waarvan je op z'n aardigst kunt zeggen dat ze tot en met Sydney 2000 model hebben gestaan voor de manier waarop Olympische Spelen worden geopenD.Ook in die zin lijkt Speer in z'n 'dagboek'-aantekening van 2 oktober 1946 te hebben gejokt: uit niets blijkt dat hij zich tijdens of na Spandau nog iets gelegen heeft laten liggen aan de artistieke idealen van z'n jonge jaren.

Wilhelm II      Clark Christopher      Duitse geschiedenis

De belabberde reputatie van Wilhelm II is niet helemaal terecht, stelt historicus Christopher Clark in een sterke monografie over de laatste Duitse keizer.
Welbeschouwd is de aanhoudende belangstelling voor Wilhelm II, Duitslands laatste keizer, nogal raadselachtig.
In 1918, na de verloren Eerste Wereldoorlog, werd hij door zijn eigen volk bijgezet op de mestvaalt van de geschiedenis.
In Amerongen, zijn eerste Nederlandse ballingsoord, ontkwam hij ternauwernood aan berechting door een internationaal tribunaal.
Sindsdien staat hij bekend om een lange reeks ondeugden en is hij ongeveer de belichaming van alles wat op het erfelijk koningschap is aan te merken, Hij staat te boek als 'abominabele keizer met een onsamenhangende, narcistische persoonlijkheid'.
Als een 'psychisch ontwrichte, onaangename en sadistische bullebak'.
Als een 'opgeblazen, verwaande idioot die leed aan zelfoverschatting'.
Als de aanstichter van de Eerste Wereldoorlog - de 'oercatastrofe' van de 20ste eeuw.
En zelfs als 'de ontbrekende schakel' tussen het keurige chauvinisme van het Duitse keizerrijk en 'de allesvernietigende haat van Auschwitz'.
Het lijkt onbegonnen werk om een oordeel te herzien dat gedurende vele jaren zo unaniem en zo negatief was.
Toch is de Australische historicus Christopher Clark, auteur van (onder andere) het fenomenale boek The Sleepwalkers - over de voorgeschiedenis van de Eerste Wereldoorlog - erin geslaagd de laatste Duitse keizer te bevrijden van veel van de adjectieven die aan hem kleven.
Met zijn boek Wilhelm II heeft hij geen apologie willen schrijven.
Want ook Clark ontkomt niet aan de vaststelling dat het Wilhelm aan tact en beoordelingsvermogen heeft ontbroken en dat hij 'vaak handelde vanuit een besef van zwakte en het gevoel te worden bedreigd'.
Ook Clark is, kortom, van mening dat Wilhelm slecht was toegerust voor zijn hoge positie in een jonge en rusteloze natie.
Het nageslacht heeft Wilhelm meer op zijn woorden dan op zijn daden beoordeeld Wilhelm heeft daarmee echter niet zoveel schade aangericht als zijn inquisiteurs hebben gesuggereerD. Simpelweg omdat zijn constitutionele positie daarvoor te zwak was en omdat hij - ook in zijn dwalingen - niet consistent genoeg was.
Bovendien was Wilhelm te zeer gehecht aan het comfort van de vrede om oorlog te willen.
Uit zijn retoriek bleek het niet altijd, maar Wilhelm behoorde, aldus Clark, tot het type 'klein hartje, grote mond'.
En het nageslacht heeft hem meer op zijn woorden dan op zijn daden beoordeeld, schrijft Clark.
'Het is merkwaardig te moeten vaststellen hoe groot de discrepantie is tussen de onbezonnenheid waarmee Wilhelm maar wat riep, en de ernst waarmee historici hem vervolgens citeren.
' In hun selectieve waarneming zijn de historici niet eens consequent geweest.
Aan Wilhelms oorlogszuchtige taal, zoals de zogenoemde 'Hunnenrede' waarmee hij de Duitse troepen aanvuurde om de Bokseropstand in China neer te slaan, hechtten ze veel meer betekenis dan aan zijn 'openlijk beleden vreedzame intenties', die doorgingen voor pogingen de buitenwereld te misleiden.
Tot op de dag van vandaag wordt de historiografie van de periode voor de Eerste Wereldoorlog, en de rol van Wilhelm in die tijd, bepaald door de blik van de toenmalige overwinnaars.
'De literatuur over deze periode - en het beeld dat we er nog steeds van hebben - vertoont de merkwaardige neiging om de zaken vanuit het perspectief van Westminster te zien, en om dus impliciet uit te gaan van het idee dat de Britse koloniale expansie en de rol die het land zou hebben te spelen de 'natuurlijke orde' vertegenwoordigden, in het licht waarvan de Duitse bezwaren provocaties leken.
' Clarks frisse onbevangenheid, die van The Sleepwalkers zo'n fascinerend boek maakt, manifesteert zich ook in zijn monografie van Wilhelm.
Zo rekent hij af met de gangbare - zeg maar: sleetse - opvatting dat het Duitse vlootprogramma onvermijdelijk tot oorlog met Groot-Brittannië leidde.
'Het was namelijk niet alleen de wapenwedloop op zee die de Britse onrust en achterdocht wekte, maar de totale, spectaculaire industriële en commerciële expansie van DuitslanD.' Groot-Brittannië misgunde Duitsland, met andere woorden, zijn plaats onder de zon.
Zeker zo opmerkelijk is dat Clark het Oostenrijkse ultimatum aan Servië na de moord op aartshertog Franz Ferdinand in Sarajevo als betrekkelijk mild beschouwt - en zeker niet als de wegbereider van een gewenste oorlog.
Volgens Clark vormde het 'een veel minder grote inbreuk op de soevereine rechten van de Serviërs dan die welke de Servische delegatie in Rambouillet (door de Navo, SvW) in 1999 kreeg gepresenteerd'.
Ter completering van zijn revisionistische kijk op de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog, voegt hij daaraan toe dat het Servische antwoord op het Weense ultimatum 'ook minder bereidwillig [was] dan vaak wordt aangenomen'.
De buitenwereld is Wilhelm een rol blijven toedichten waarvan hij in werkelijkheid allang afstand had gedaan Niettemin toonde Wilhelm zich er opgetogen over.
'Dit is meer dan we hadden mogen verwachten', schreef hij over de gedeeltelijke inwilliging van de Oostenrijkse eisen.
'Een grote morele overwinning voor Wenen, maar daarmee vervalt toch elke reden voor oorlog.
' Dit is een van de vele uitlatingen van Wilhelm waaruit Clark opmaakt dat de keizer geen oorlog verwachtte, geen oorlog wilde en zich ook niet op een (preventieve) oorlog voorbereidde.
Zeker: Duitsland had Oostenrijk militaire bijstand beloofd als dat land bij een oorlog betrokken zou raken (de zogenoemde blanco cheque), maar Wilhelm schrok hevig van de consequenties die dit in de praktijk bleek te hebben.
Hij probeerde - te laat en te halfslachtig - onder de blanco cheque uit te komen en hij traineerde de mobilisatie van het Duitse leger.
Toen de oorlog toch uitbrak, werd Wilhelm - formeel 'Oberster Kriegsherr' - al snel door zijn generaals tot edelfigurant gereduceerD. 'Als de mensen in Duitsland denken dat ik het leger leid', zei hij in november 1914, 'dan vergissen zij zich ernstig.
Ik drink thee, hak hout en ga uit wandelen, en dan hoor ik zo nu en dan over wat men zoal heeft gedaan, precies zoals het de heren uitkomt.
' De buitenwereld is hem een rol blijven toedichten waarvan hij in werkelijkheid allang afstand had gedaan.

Reradicaliseren      Sieckelinck Stijn      Terrorisme

Een opeenvolging van extremistische aanslagen dreigt onze samenleving in het defensief te dringen.
We willen harde maatregelen om weerloze burgers te beschermen en radicalisering tegen te gaan.
Koortsig zijn we op zoek naar snelle antwoorden.
Maar stellen we wel de juiste vragen?Reradicaliseren breekt onze kijk op radicalisering open.
Zijn we ook bereid te leren van de extremisten zelf? Hoe komt het toch dat ze zo succesvol zijn in het winnen van de harten en hoofden van onze jeugd? Is het hun verderfelijke programma? Zijn het hun gewiekste technieken? Of hebben wij als samenleving de jeugdige vechtlust onderschat?Een politiek van deradicalisering gaat aan deze vragen voorbi J. De aantrekkingskracht van een radicaal andere wereld blijft voor heel wat jongeren te groot.
Reradicaliseren biedt een alternatief: een manier om verder te durven kijken, en in te zien dat we de kennis over extremisten beter nu kunnen Een opeenvolging van extremistische aanslagen dreigt onze samenleving in het defensief te dringen.
Hierdoor komt de nadruk op het bieden van snelle antwoorden.
Maar stellen we wel de juiste vragen? Enkele bedenkingen vanuit het sociale domein.
Maatregelen worden ontwikkeld om burgers te beschermen en om radicalisering tegen te gaan.
Fouten uit het verleden, daar trekken we hopelijk lering uit.
Maar durven we ook lessen te leren van de extremisten zelf? Hoe komt het toch dat zij zo succesvol zijn in het winnen van de harten en de hoofden? Is het hun verderfelijke programma? Zijn het hun gewiekste technieken? Of hebben wij als samenleving de jeugdige vechtlust voor verankering, verbeelding, en verbetering collectief onderschat? Adolescentie en radicalisering “The challenge posed by adolescence is a problem for international politics and individual psyches alike,” stelde de filosofe Julia Kristeva in 2011.
Hiermee maakt zij terecht verbinding tussen het persoonlijke en het globale ontwikkelingsvraagstuk.
In kwalitatief empirisch onderzoek zien we inderdaad hoe jongeren extremistische opvattingen van allerlei aard gaan omarmen op het moment dat ze in hun directe omgeving in het nauw komen of tegen onrecht in verweer willen komen.
Radicalisering ligt op de loer wanneer ze daarover niet terecht kunnen bij ouders, docenten of hulpverleners, maar wel bij extremisten die eerst hun slachtofferschap voeden en vervolgens een heroïsche toekomst beloven en, in extremis, zelfs de mogelijkheid bieden om een eervol einde te maken aan de eigen ellende.
Deze strategie is erop gericht om jongeren te betrekken bij macro-conflicten die gaan over de geschiedenis of de werelD. Internet vaagt alle grenzen weg tussen micro-leed en macro-onrecht.
En daar ligt de uitdaging: hoe zorg je ervoor dat jihadisten de strijd om de “hearts & minds” van jonge moslims of van autochtone misnoegde adolescenten niet zomaar kunnen winnen? Wanneer radicalisering wordt gepresenteerd als een barbarij die geen verband houdt met de eigen beschaving, dan kan van het onderwijs niet meer verwacht worden dan een defensief antwoord: de nadruk ligt op het signaleren van radicalisering onder leerlingen.
Het onderwijs wordt dan ingezet als een instrument ter vergroting van de publieke veiligheiD. “Reradicaliseren” als sociale strategie Als radicalisering niet enkel wordt begrepen als een bedreiging van buitenaf die gesignaleerd moet worden, maar als een signaal dat iets over onze samenleving zegt, dan is het gepast om niet louter een volgzame rol aan te nemen, maar om een eigen educatieve visie te ontwikkelen waarin de thema’s die achter radicalisering schuilgaan de aandacht krijgen die ze verdienen: eerste hulp bij identiteitsvraagstukken, initiatief tegen onrecht, behoefte aan zingeving, maar ook de kwaliteit van de relatie met de ouders en de perspectieven voor de toekomst.
We moeten daarbij benoemen wat benoemd dient te worden maar er tegelijk voor waken om alles in het teken te stellen van het voorkomen van radicalisering.
Radicaal worden mensen die ontworteld dreigen te raken.
Om die reden bekijk ik in mijn onderzoek of we ons niet beter zouden kunnen richten op “reradicaliseren”.
Daarmee bedoel ik: erkenning van de energie die sommige jongeren blijkbaar in zich hebben om verandering na te streven en daarmee aan de slag gaan, in plaats van zulk gedrag na signalering meteen te criminaliseren.
Reradicaliseren is een strategie om radicaliteit binnen de samenleving te herwaarderen en uiteindelijk te absorberen: de status quo verdient het immers om grondig te te worden bevraagD. Reradicaliseren neemt zo de “unique selling proposition” weg van de extremisten: namelijk dat zij het enige radicale alternatief zijn.
Het biedt een sociaal-strategisch antwoord dat de wortels van het probleem recht doet: niet slechts gericht op een counter-narrative, maar op een counter-environment.
Counter-environment De instituties die van nature de kanalen vormden voor iemands engagement – politieke partijen, religieuze groeperingen, maar ook scholen – hebben het allemaal een beetje laten afweten in de voorbije jaren.
Wat zijn de alternatieven voor jongeren die misnoegd, gefrustreerd zijn en behoefte hebben aan transformatie? We leren ze niet hoe ze hun conflicten kunnen uitvechten zonder hun tegenstander te vernietigen.
Waar leren ze de kunst van het vreedzaam vechten? Dat democratie in wezen gaat over verschillen, over het oneens zijn met elkaar, en over strijden voor je ideeën binnen de lijnen van de wet? In dat proces ervaren deelnemers dat het democratische project hen nodig heeft, en dat het zonder hen als actieve deelnemer minder waard is.
Het tegenovergestelde van “oprotten” of iets dergelijks.
Jongeren moeten oprecht kunnen geloven dat we met hen aan de slag willen.
Dat is niet soft in het licht van terroristische dreiging, dat is het werk dat we juist het hardst nodig hebben.
Daarbij gaan steun en empathie hand in hand met strenge regels en duidelijkheiD. Hier speelt bovendien een eenvoudige maar o zo ware wet uit de sociale wetenschappen: wil je dat mensen minder problematisch gedrag laten zien, focus dan niet te veel op wat je wil tegengaan, maar investeer in een rijker aanbod van alternatieven die tot wenselijk gedrag leiden.
De praktijk Gelukkig bestaan er binnen het onderwijs, in het jongerenwerk, en rondom gebedshuizen al talloze inspirerende praktijken waarin men er ondanks alle maatschappelijke polarisatie in slaagt om vanuit een positieve morele gezagsrelatie met jongeren te werken rond de thema’s die achter radicalisering schuilgaan.
Ze maken gebruik van inzichten uit religie, maar ook uit de wetenschap en de kunst.
Zowel offline als online.
Sommigen werken samen met de wijkagent, anderen met ouders.
Sommigen doen aan talentontwikkeling, anderen cultiveren trots op de eigen postcode.
Stuk voor stuk zijn het bijzondere initiatieven met maatschappelijke waarde.
Maar kunnen ze ook werkelijk als sociaal-strategisch antwoord op extremisme worden aangemerkt? Deze vraag ga ik de komende jaren onderzoeken.
Projectleiders die zich aangesproken voelen, mogen contact opnemen.

Conservatieve vooruitgang      Baudet Thierry      Filosofie

Wittgenstein en C.S.
Lewis tot Johan Huizinga en Leo Strauss.
Het bevat bijdragen van prominente geestverwanten als Roger Scruton, Andreas Kinneging, Theodore Dalrymple en Arjo Klamer.
Conservatisme valt niet in termen van 'links' of 'rechts' te vangen.
Het ontsnapt aan de kunstmatige tegenstelling markt-staat waar liberalisme en socialisme verlamd door zijn.
Hierdoor kunnen conservatieven nieuw licht werpen op actuele onderwerpen als: *duurzaamheid *maatschappelijk verantwoord ondernemen *het probleem van het populisme *het belang van vorming, religie en cultuur 'Allen die belang stellen in de huidige politiek zijn het aan zichzelf verplicht dit interessante en goed geschreven boek te lezen.
' frits bolkestein 'Wat een rijke en verrassende selectie van denkers en teksten!' jos de beus, hoogleraar politieke theorie, uva 'Spectaculair Conservatieve vooruitgang biedt portretten van de belangrijkste moderne conservatieve denkers: van Ludwig Wittgenstein en C.S.
Lewis tot Johan Huizinga en Leo Strauss.
Het bevat bijdragen van prominente geestverwanten als Roger Scruton, Andreas Kinneging, Theodore Dalrymple en Arjo Klamer.
Conservatisme valt niet in termen van `links of `rechts te vangen.
Het ontsnapt aan de kunstmatige tegenstelling markt-staat waar liberalisme en socialisme verlamd door zijn.
Hierdoor kunnen conservatieven nieuw licht werpen op actuele onderwerpen als: duurzaamheid maatschappelijk verantwoord ondernemen het probleem van het populisme het belang van vorming, religie en cultuur (less)

De Engelse spion      Silva Daniel      Roman

Ze was het bekendste lid van het Engelse koningshuis.
Ze was geliefd om haar schoonheid en haar inzet voor goede doelen.
Ze werd gehaat door haar ex-echtgenoot, de kroonprins, en haar ex-schoonmoeder, de koningin van EngelanD. Nu is ze dood, haar luxejacht is opgeblazen met een bom.
En de Britse inlichtingendienst wendt zich tot de enige man die haar moordenaar kan opsporen: Gabriel Allon.
Gabriels doelwit is Eamon Quinn, befaamd bommenmaker en huurmoordenaar.
In zijn kielzog reist Gabriel de halve wereld over.
Wat hij niet weet, is dat hij een oude vijand achtervolgt.
Een vijand die uit is op wraak, en die maar één doel heeft: Gabriel doden.
In Allons nieuwste avontuur plant een huurmoordenaar een bom aan boord van een jacht, waarop een bekende prinses van haar vakantie geniet.
Het arme wicht, dat wel erg veel weg heeft van Lady Diana Spencer, wordt bij de aanslag gedooD. De dodelijke explosive lijkt de handtekening te dragen van Allons nemesis: de Ierse terrorist en bommenexpert Eamon Quinn.
Allon gaat naar de moordenaar op zoek, maar moet daarvoor zijn tweede echtgenote in de steek laten, die op het punt staat te bevallen van een tweeling.
Of dat alles nog niet genoeg is, wordt Allen ook nog eens benoemd tot hoofd van de Israëlische geheime dienst.
Daniel Silva schrijft uitstekende plots die rechtstreeks uit recente krantenkoppen lijken voort te vloeien.
Als stilist valt hij evenwel wat uit de boot.
Leuke, moderne spionagethriller, maar lang geen Le Carré.

Waarom de buren nooit deugen      Van Roosmalen Marc      Evolutie

Na veertig jaar als primatoloog, natuurvorser, gedragsecoloog en regenwouddeskundige geleefd te hebben in het oeroude ecosysteem van de Amazone, heeft pionier Marc van Roosmalen met zijn zoon Tomas, een populatiegeneticus, een revolutionaire evolutietheorie kunnen opstellen die geldt voor vrijwel alle primaten, inclusief de mens.
In Waarom de buren nooit deugen stelt Van Roosmalen twee vragen: wat is eigenlijk de reden dat primaten de meest soortrijke en tevens de meest kleurrijke orde van zoogdieren vormen? En waarom is deze vraag in de vakliteratuur nooit eerder expliciet gesteld? Ter beantwoording hiervan neemt hij de lezer mee op een reis door de biologische geschiedenis van de moderne mens sinds de eerste 'out of Africa'-migratie, zo'n 100.
000 jaar geleden.
Volgens Van Roosmalen is de (exclusief in de mannelijke genen vastgelegde) drijfveer om de wereld te gaan veroveren niet gebaseerd op nieuwsgierigheid, zoals velen denken, maar eerder 'voor de genocidegolven uit'.
Daarmee is dit boek niet alleen een fascinerend overzicht van de mensheid, maar biedt het ook een handvat aan de maatschappelijk geëngageerde lezer om de recente immigratiegolven in een evolutionair en cultuurhistorisch kader te plaatsen.
Alleen door de vinger op de zere plek te leggen, kan onze maatschappij mogelijk een manier vinden om beter om te gaan met het 'waarom de buren nooit deugen'-syndroom.
Zo niet, dan zal de geschiedenis van rassenmoord zich blijven herhalen tot onze soort Homo sapiens, vroeg of laat, uitsterft.
Marc van Roosmalen (1947) is een van de meest vooraanstaande primatologen ter werelD. Als strijder voor het behoud van het Amazonegebied werd hij jarenlang tegengewerkt door de Braziliaanse overheiD. In 2007 werd hij zelfs voor biopiraterij veroordeeld tot veertien jaar gevangenisstraf, maar in 2009 werd hij door het Hoogste Gerechtshof in Brasilia vrijgesproken van alle 'misdaden tegen Moeder Natuur'.
Sindsdien woont hij weer in het hart van Amazonia, aan de bosrand van Manaus.

Geschiedenis van Rusland      Abeel Jef      Russische geschiedenis

Voordracht Rusland versie van 7 maart 2018 (Inleiding : 1966 / 1973 + 1974, 1977 VSA, 2016.
) I.
Kaart : Rusland = grootste land ter wereld, 17 miljoen km², 2 x China, 3 x E.
U.
,11 tijdzones, 1/4 in Europa, 3/4 achter Oeral in Azië (12,5 mln km²), 100 + 45 mln inw.
dank zij de veroveringen door de tsaren : tussen 1530 en 1900 groeide Rusland met 52.
000 km² per jaar ! In 1900 regeerden de Romanovs over a)1/6° v.
D. aarde, b)104 nationaliteiten, c)146 talen.
De Russen waren maar met 44% ! Sommige tsaren werden liever geen tsaar : Alexander II en Nicolaas II.
En 6 van de laatste 12 werden vermoorD.
1945-1989 : Oost-Europa veroverd door Stalin + gekregen van Churchill en Roosevelt.
Toen was het Russische rijk het grootste uit de geschiedenis : van Berlijn tot Vladivostok.
Toen cA. 24 miljoen km² , cA. 400 miljoen inwoners, begrijpelijk dat vele Russen daar heimwee naar hebben.
expr: Nu zijn dat Rusland + 14 andere ex-Sovjet-republieken en cA. 15 Oost-Europese landen en landjes, in totaal dus 30 landen.
Dus: 400 mln.
> 290 in 1990 > 145 in 191.

Rusland nu : van Kaliningrad(Köningsberg)-Vladivostok = 10.
000 km; N-Z = 5.
000.

70 % (100 mln) wonen in Europa : 13 miljoen in Moskou, 6.
5 mln.
in SPB.
Grootste buurland van E.
U.
, door opschuiven van E.
U.
naar grenzen van R.

Bijna 2 x China, maar slechts 1/10° van Chinese bevolking.
Vlag: dubbele adelaar : 1453-1917 + 1990 – nu : één kijkt naar Europa(vrijheid), de andere naar Azië (despotisme).

Tijdens communisme: rode vlag met hamer en sikkel.

II.
Voorgeschiedenis: Zweedse Vikingen(Varjagen) veroverden in 862 Novgorod, in 882 Kiev, en stichtten het Kievse rijk , op hun handelsroute naar Constantinopel.
Ze gingen op in de Slavische bevolking.
Zo ontstond de naam “volk der Roes”.
Rusland ontstond dus in Kiev.
In 988 liet Vladimir, vorst van Kiev, zich dopen en koos hij voor het Byzantijnse christendom en de Byzantijnse cultuur: architecten, iconen, kwamen van daar.
Hoewel hij vele vrouwen had, werd hij in de 13° eeuw heilig verklaard;
Vanaf 1223 / 1237 veroverden de Mongolen RuslanD. Ze verwoestten vele steden, o.
A. Kiev en maakten een einde aan het Kievse rijk.
De Russische vorsten behielden hun autonomie, maar moesten belasting betalen aan de Mongolen.

1252-1263: Alexander Jaroslavitsj : vorst van Novgorod en Vladimir: versloeg de Zweden aan de rivier Neva (vandaar Nevski en later Nevski prospect in SPB ) En versloeg ook de Duitse Orde, die Rusland wou veroveren en katholiek maken.
De slagvond plaats op het ijs van het Peipusmeer, op de grens van Estland en RuslanD. Kort voor zijn dood werd hij monnik en later heilige.
In 2008 “grootste Rus”.

Vanaf 1325 (tot 1703) werd Moskou de hoofdstad o.
l.
v.
Ivan I.

III.
Tsarentijd : 2/15° - 1917.
Ivan 3 de Grote van Moskou (1462-1505) : trouwde met nicht van laatste Byzantijnse keizer Constantijn XI, die verslagen werd door de Turken.
Grootvorst van Moskou.
Hij noemde zich tsaar( Ivan nam van Byzantium de tweekoppige adelaar over als symbool, Hij veroverde Novgorod in 1471 en voegde het bij Moskou, hij verenigde RuslanD. Hij verdreef in 1480 de Mongolen/Tataren/Gouden Horde en maakt een einde aan de belastingplicht t.
o.
hen.
Restanten van de Mongolen/Tataren vindt men nog in Kazan en op de Krim.
Hij bouwde een wijk voor Duitse vreemdelingen in Moskou = eerste schuchtere stap naar het westen sinds schisma van 1054.
Zorgde voor de Russische Renaissance.

Ivan 4° Groznij = de ontzagwekkende / “de verschrikkelijke” (1530-1584) : Versloeg de gevreesde Tataren en veroverde Kazan, hun hoofdstad (1552), Stichtte de 1° zeehaven Archangelsk, begon handel met EngelanD. Begon ook met de verovering Siberië + verbanningen naar Siberië, Vanaf 1569 werd hij gek, begon terreur, liet aartsbisschop van Moskou ombrengen, kreeg zo de bijnaam “de Verschrikkelijke”.
In 1584 volgde zijn gehandicapte zoon Fjodor hem op, maar Ivans schoonbroer Boris Goedonov regeerde.

1613 : Michael Románov : zoon van de patriarch : orthodoxe kerk en tsaar gingen stevig samen.

Peter de Grote Romanov : 1672/1682 - 1725, = // Lodewijk XIV(1643-1715); 2 m 05, stierf op 53.
wreder dan Ivan de Ontzagwekkende ! autodidact; groeide op in de Duitse vreemdelingenwijk van Moskou; verplichtte de adel ( bojaren ) + bevolking om hun baard af of kort te scheren + westerse kledij te dragen; bezocht tussen 1697en 1717 drie keer het huidige Nederland en België (Antwerpen: standbeeld in Kloosterstraat, Brussel : borstbeeld in park ; Spa; Versailles 1717; niet scheepswerven Baasrode.
Hij lokte westerse technici naar RuslanD. Omringde zich met NeD., Poolse, Duitse, Ital.
, Eng.
en Joodse raadgevers.
Zijn hoofdmotief was : hulp zoeken tegen zijn grote concurrent, de Turken, die hij niet kon verslaan.
Hij klopte tevergeefs aan bij Zweden, dat toen baas was over de Oostzee en bij NederlanD. Hij verkreeg wel toegang tot Oostzee en Zwarte Zee.

In 1689 sloot hij op vraag van China het grensverdrag van Nertsjinsk(ZO Siberië; onderhandeld door o.
A. Ferdinand Verbiest), waarbij China de Amoer-regio kreeg.
Rusland hield zich niet altijd aan dit verdrag.
Verdrag was opgesteld in Latijn, Russisch en Chinees.
Hij bouwde 1702/3 Sint-Petersburg : stad van de heilige apostel Petrus + ijsvrije haven + Winterpaleis + buiten de stad, in Tsarskojé-Selo : zomerpaleis ( Russ.
architect, westers model) .
+ fort Kronstadt in zee.
Hij nam de Deen Vitus Bering in dienst, die in 1733/1741 de Beringstraat bereikte.
Hij zorgde dat vrouwen voortaan tsarina konden worden.

Elizabeth(1741-1762) : bouwt St.
-Petersburg verder uit, in barokstijl, met Italiaanse architect Rastrelli: Tsarskoje Selo, Peterhogf en Winterpaleis(Hermitage).

1762 – 1796 : Catharina II : ex-Duitse; verslaat Turken 1770 ; verovert Krim ; weer toegang tot Zwarte Zee.
contacten met Verlichte westerlingen : Voltaire, Diderot, Prince de Ligne; koopt massa schilderijen in het Westen.
(een deel ervan zijn door Lenin en Stalin weer verkocht aan Armand Hammer/Andrew Mellon en zijn nu in Los Angeles/Washington) vele vriendjes : o.
A. Potemkin, die daarna haar raadgevers werden.
Verdeelt Polen onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk.
Verlichting bereikt niet de rest van RuslanD.
1801 – 1825 : Alexander I : verovert 1809 Finland op Zweden.
houdt Napoleon tegen + maakt veel Westerlingen krijgsgevangen : o.
A. Willem Kenis en Jef Abbeel.
(1853-1856 : Krimoorlog : Rusland probeert tevergeefs om Istanbul te veroveren).

1861 : Alexander II (1855 – 1881) schaft lijfeigenschap af.
Begin industrialisatie met Westerse hulp : Fr.
, NL, E,D,B., … en met succes:
in 1914 produceert R.
meer dan Fr.
Ook begin van de onrust.
Vermoord in 1881: 1° zelfmoordaanslag met bom.

1887: moordaanslag op Alex.
III, door o.
A. Alexander Oeljanov, broer van Lenin, student van Mendeljev.
Daders opgehangen; Lenin neemt wraak in 1918.

1894 – 1917/8 : Nicolaas II : laatste tsaar ; verloor oorlog tegen Japan 1904 + 1905 moest na revolutie 1905 een grondwet en Doema toestaan.
koos in 1° W.
O.
de kant van het orthodoxe Servië tegen D + Oo.
-Ho.

Honger leidde tot revolutie 23 febr.
(Vrouwendag) 1917 : “vreedzaam”, maar meer doden dan aanvankelijk bij Oktoberrevolutie: 1433 doden in SPB / Petrograd , 3.
000 in Moskou.

Lenin was totaal verrast, bolsjewieken speelden geen rol.
De Doema stelde een Voorlopige Regering aan en vroeg de tsaar om af te treden.
Voorl.
Reg.
: meest vrije periode in Rusl.
tot 1985/90 : amnestie voor bannelingen in Siberië, Europa, Amerika; vrijheid van pers, afschaffing doodstraf.
Erkende de sovjets= ondergroef haar eigen macht.
Voorl.
Reg.
wou tsarenfamilie laten uitwijken naar Engeland, maar premier Lloyd George wou hen niet ontvangen.
augustus: Kornilov wou Kerenski dwingen om harder op te treden tegen de sovjets, maar Kerenski liet hem arresteren.
Voedselrijen werden nog langer, prijzen x 4 tussen febr.
en okt.
1917, >5.
000 fabrieken gesloten, > 100.
000 arbeiders werkloos, soldaten deserteerden massaal, aantal bolsjewieken nam toe tot 350.
000.

IV.
Oktoberrevolutie 1917 Duitsland bracht Lenin in trein van Zürich naar Petrograd, met zijn twee vrouwen.
En gaf hem vele miljoenen.
Op 10 okt.
besloten 12 bolsjewieken tot de revolutie: Lenin, Trotski, Stalin, Sverdlov, Dzerzjinski.
Revolutie begon op 25 okt.
= 7 nov.
vanaf schip Aurora met kanonschot en bestorming Winterpaleis (nu Hermitage).
Voorlopige Regering werd gearresteerd (op Kerenski na), de persvrijheid werd meteen afgeschaft.
12 nov.
1917: enige verkiezingen: 24 % voor bolsjewieken, 39 % voor Socialisten-revolutionairen, maar die mochten geen regering vormen van Lenin: hij liet ze arresteren.

Lenin was even hard als Stalin : deC. 1917: oprichting Tsjeka(=”spion”), o.
l.
v.
Feliks Dzjerzjinski, veel erger dan Ochrana, 300.
000 medewerkers in 1922, toen nieuwe naam NKVD en Loebjankagevangenis in gebouw van Lloyds.
Spreuk van Dzjerzjinski : “een kogel is het beste middel om iemand te doen zwijgen”.
97 % v.
D. kerken, synagogen en moskeeën werden geplunderd en gesloten tot 1990, >100.
000 iconen gestolen, 30 bisschoppen en 1200 priesters vermoorD. Ook genadeloze aanpak van de adel, burgerij en van niet-communisten, inval in mooie huizen + verkrachtingen, oorlog tegen de “parasieten”, vervanging van rechtbanken door “volksrechtbanken” van analfabete arbeiders en soldaten, gewelddadige opeisingen van graan bij de boeren, moordpartijen met gifgas op koelakken (die soms maar 1 à 2 ha grond hadden) , ontstaan van de nomenclatura, kinderen van de vroegere elite mochten niet meer naar het hoger onderwijs , weigering om schulden terug te betalen, begin van de goelag voor wie geen communist wou worden.
Buitenlandse bedrijven werden onteigend, consulaten geplunderd, diplomaten gevangen gezet en verplicht tot dwangarbeiD. Mochten pas vertrekken in 1920
De misdaden begonnen dus al onder Lenin; aantal doden : 2 mln.
+ 5 mln.
door honger = 7 mln.
(Courtois).
Volgens P.
Waterdrinker, Tsjaikovskistraat : « 25 mln.
» Stalin ging ermee verder en maakte ze veel erger
Lenin verplaatste in maart 1918 de hoofdstad naar Moskou, omdat de Duitse troepen te dicht bij SPB stonden en omdat hij hen niet vertrouwde, ondanks het vernederende verdrag van Brest-Litovsk.

Juli 1918 : moord op hele tsarenfamilie, op bevel van Lenin – Sverdlov, door Joerovski e.a. (Tsaren: liggen nu begraven in Moskou : Sint-Michaëls kathedraal aan Kremlin (1500-1700) En in SPB : Hazeneiland : vanaf PDG tot Nicolaas II.
) In 1977 liet burgemeester Jeltsin het Ipatiev-huis afbreken, omdat het een bedevaartsoord was geworden.
In 1991 werd Sverdlovsk (1924-91) weer Jekaterinenburg.
In 2.
000 werd de tsarenfamilie heilig verklaarD. In 2001-2003 werd de Kathedraal op het Bloed gebouwd op de plek van de moorD. Er staat ook een standbeeld van de familie.

CA. 2 miljoen geschoolde Russen (“Witten”)vluchtten in 1918-1919 naar het Westen, o.
A. 9.
000 naar België; hulp van :”Aide Belge aux Russes”.

1919: oprichting Komintern, om communisme overal te verspreiden 1920: dood Inessa Armand, maîtresse van Lenin; dit was 70 jaar onbekenD. 1921-23: zware hongersnood: 5 miljoen doden.
Oorzaak: graanopeisingen door Lenin.
1922: N.
E.
P.
, maar graanopeisingen gingen verder.
mei en deC. 1922: hersenbloedingen; Lenin krijgt arsenicum tegen evt.
syfilis.
deC. 1922-jan.
1923: testament van Lenin: “Trotski bekwaamste, Stalin grofste”.
jan.
1924 : dood door 4° hersenbloeding; balseming, houten mausoleum, overal standbeelden, 1939 in marmer en graniet, 2011 dure restauratie op vraag van Poetin (zijn grootvader was Lenins kok).
Petrograd werd Leningrad, tot 1991.
Scholieren leren nog altijd hoe goed “opa Lenin” was.

Stalin : 1878 – 1953 ; aan de macht van 1922/1924-1953.
afkomstig uit Gori, Georgië= Azië.
6 x naar Siberië verbannen, 2 x getrouwd, 2 zonen en 1 dochter, volgt Lenin op vanaf 1922/24, verbant Trotski en laat hem vermoorden, zorgt voor harde collectivisatie, snelle industrialisatie, vijfjarenplannen en terreur .
Aantal doden : cA. 20 miljoen (Mao : 40 à 45).
Bij collectivisatie van de landbouw en “dekoelakisatie”(1929-1933) stierven 5 miljoen boeren , deels door bewuste uithongering, deels uitgemoord, deels naar goelag en door Oekraïense boeren te vervangen door Russische.
Mensen aten gras, boomschors, honden, soms ook mensen.
1930 : Stalin bouwt tegenover Kremlin het Huis van de Regering, het grootste van Europa, met 550 appartementen en alle luxe voor de nomenclaturA. Terreur: 1935-1939: Stalin laat 1,6 miljoen toppers arresteren, folteren, doden.
Spaanse Burgeroorlog: steunt Links, maar geeft het Spaanse goud niet terug.

In de 2° W.
O.
staat hij eerst aan de kant van Hitler ( 1939 – 1941 ): verovering Polen, massamoord 25.
700 officieren Katyn 1940 (pas 1990 toegegeven), deportatie van 1.
8 miljoen Poolse intellectuelen, priesters, leraren, dokters, … Tot 21 juni 1941 leverde Stalin olie en vele treinen grondstoffen aan Hitler.
Stalin was vooraf, via spionnen in het Witte Huis (Joseph Lash) en in de omgeving van Hitler (Marika Rökk, actrice, affaire met Goebbels, vriendin van Hitler), op de hoogte van de komende inval, maar beweerde dat Hitler niet zo dom zou zijn om in juni nog aan te vallen : bij Napoleon was dat in 1812 ook te laat.
Gevolg: massa Russische krijgsgevangenen, o.
A. Jakov Stalin.

Stalin biedt 2 keer vrede aan (juli1941 via Beria en Bulgaarse ambassadeur Stamenov en febr.
1942), met behoud van veroverd gebied voor Hitler.
Hitler weigert en mislukt.
Na de val van Stalingrad, wou Hitler von Paulus ruilen tegen Jakov, maar Stalin wou “geen maarschalk ruilen tegen een soldaat”.
Aantal doden bij de Sovjets: “12 miljoen” > nu : “42 miljoen”.
Conferenties met Churchill (1942), Ch.
en Roosevelt 1943, Ch.
okt.
1944, Ch.
en Roo.
fe.
1945, Truman en Attlee (juli 1945) : Stalin verovert en krijgt Oost – Europa van Churchill en Roosevelt.
Daar installeert hij met harde hand zijn politiek, economisch, maatschappelijk, cultureel systeem.
Koude Oorlog en IJzeren gordijn verdelen Europa en de wereld tot 1989 – 1990.
Dood : 1953 : opluchting voor de werelD. Graf : a)1953-1961 : naast Lenin; b)1961 – nu : achter mausoleum van Lenin, in Kremlinmuur.
Wel belangrijkste politicus van de 20° eeuw.
Dochter : Svetlana : 1926-2015; 1967 vlucht naar VSA. (biografieën 2016 door Rosemary Sullivan en door Beata de Robien-Nowak).
Op Loebjankaplein staat klein gedenkteken voor de miljoenen slachtoffers en in 2017 is een 30 m lange bronzen “Muur van Droefenis”, geopend door Poetin en patriarch Kirill, opgericht aan de snelweg rond Moskou, dus buiten het toeristische centrum.

Opvolgers: Chroesjtsjov : 1954-1964 : eerst Beria dood, 1954 Krim aan Oekraïne(toen deel van SU), als compensatie voor uithongering door Stalin.

1956: Destalinisatietoespraak met gevolgen.
Hongarije 1956 1957: Begin ruimtevaart Bouw van miljoenen goedkope appartementen : de “Chroesjtsjovski”(Poetin wil ze nu gaan afbreken) 1961: Berlijnse Muur Toenadering tot VSA Cubacrisis 1964-1971: huisarrest.
Niet begraven aan Kremlinmuur, maar op Novodevitsji-kerkhof.
Daar liggen ook : Nadja Alliloejeva, Tsjechov, Gogol, Eisenstein, Molotov, Valery Brumel, Raisa Gorbatsjov, Jeltsin, … Breznjev: 1964-1982 :
Terug repressie in eigen land en in Tsjecho-Slowakije 1968 en Afghanistan 1979 : Breznjev-doctrine: SU mag ingrijpen in Oost-Europa en bij bevriende regimes.
Afghanistan werd een drama en een kerkhof.
Over ingreep in Praag zei hevige voorstander Andropov in 1983 : “dat was het begin van het einde van de SU” !wel toenadering tot BRD : Ostpolitik van Brandt in jaren ’70.

Relatieve welvaart, maar met lange wachtrijen en beperkt aanbod in de winkels (behalve in de winkels van de nomenclatura) Drankprobleem zoals Jeltsin en vele andere Russen.
Twee vrouwen zoals Lenin.

Tijdens Breznjev deed Aleksandr Solzjenitsyn een oproep tot de bevolking om niet meer te geloven in de vele leugens, geen krant te kopen die liegt, de wandaden uit het verleden bekend te maken, maar het duurde tot Gorbatsjov en Jeltsin voordat de archieven beperkt opengingen.

Andropov en Tsjernenko : 1982 – 1985 : twee zieke oude tussenpausen in rolstoelen ! Andropov was baas van KGB in Hongarije 1956, pleitte toen met foto’s van opgehangen Hongaarse communisten voor ingrijpen leger.

Gorbatsjov(°1931): 1985 – 1990 : 1° Russische leider met menselijk gezicht en respect voor zijn vrouw.
Perestrojka, glasnost, val van de Muur en Duitse hereniging, einde K.
O.
,
einde IJzeren Gordijn, einde bezetting Oost-EuropA. Held in het Westen, man van het jaar 1987 én 1989, Nobelprijs Vrede.
Niet geliefd in SU: a)strijd tegen wodka, alcohol 45 % duurder, ramp voor staatsinkomsten, suikertekort doorstoken van illegale alcohol(“samogon”.
b)1986: kernramp Tsjernobyl : homo sovieticus verliest vertrouwen in “superioriteit” van communisme en in overheid, die 4 dagen zweeg.
Bevolking wist via duizenden treinreizigers in Kiev-station wat er gebeurd was.
c)1986: halvering olieprijs + halvering dollarkoers: deviezeninkomsten herleid tot ¼°.
geen geld meer om buitenlandse artikelen in te voeren en om antwoord te geven op SDI of Star Wars van zijn vriend Reagan.
Afbouw raketten.
Tekort aan voedsel, zeep, … en alles in 1989, stijging buitenlandse schulD. d)1986-89:”demokratizatsiya”: einde monopolie CPSU, meerdere kandidaten bij verkiezingen, niet-partijleden in overheidsfuncties; april 1989: eerste vrije verkiezingen in SU; maart 1990 : Gorbatsjov 1° vrij gekozen president met 60%, maar de partij verloor de greep op het gebeuren en de republieken wilden zich losmaken.
perestrojka: meer autonomie voor bedrijven om buitenlandse handel te drijven, privébedrijven toegelaten door “Wet op de Coöperatieven”, einde planeconomie.
glasnost: bekendmaking wandaden Stalin; kritiek op overheid toegelaten : Yeltsin werd burgemeester van Moskou en voornaamste criticus van Gorbatsjov.
Hij vond dat de hervormingen niet snel genoeg gingen.

e)1988-89 : Breznjev doctrine vervangen door “Sinatra-doctrine”: they can do it their way : Oost-Europa mocht zijn eigen weg gaan.
SU greep in 1989 niet meer in.
Onderdrukt nationalisme kwam naar boven, eerst in Baltische landen, dan elders.

Begin uiteenvallen SU, f)1986-89: terugtrekking uit Afghanistan en Mongolië, op vraag van ChinA. Afghanistan was trauma en kerkhof voor Sovjet-soldaten.
febr .
1990 : onderhandelingen in Moskou tussen VSA (Baker) en Gorbatsjov + Sjevarnadze : VSA belooft in ruil voor hereniging Duitsland “that NATO forces would not move eastward” en “that there would be no extension of NATO one inch to the east if Germany reunified within Nato”.
Gorbatsjov was zo dom dat hij dit niet op papier liet zetten.
VSA en NATO hielden zich niet aan de mondelinge afspraken.
Bron: Joshua Itzkowitz Shifrinson, “Deal or no deal.
The end of the cold war and the US offer to limit Nato expansion”, in “International Security”, vol.
40, no.
4, spring 2016, p.
7-44.
Gorbatsjov en Poetin zijn het eens: het Westen is onbetrouwbaar.

Jeltsin: 1991-1999 : maakte conservatieve staatsgreep in aug.
1991 tegen Gorbatsjov ongedaan ontbond deC.’91 de SU , in de hoop dat alle deelstaten spontaan bij Rusland zouden blijven, maar 15 republieken riepen hun onafhankelijkheid uit ! Gevolg : van 290 naar 145 miljoen inw.
Massale liberalisering van de economie in de SU: ontstaan van Russische miljardairs massa armoede heropbouw van kerken en kloosters die door communisme verwoest waren, o.
A. aan Rode Plein, waar een zwembad weer Sint-Salvator-kerk is: was verwoest door Stalin in 1931, heropgebouwd door Jeltsin in 1997.
Orthodoxe kerk in ere hersteld, na 70 jaar vervolging.
Bracht op 31 deC. 1999, laatste dag van de 20° e.
, Poetin aan de macht en vroeg verontschuldigingen aan het Russische volk voor zijn falen.
Ligt op Novedichy- kerkhof in praalgraf, maar ver van Raisa Gorbatsjov.

Betekenis van de Russische revolutie: Wellicht heeft de Russische revolutie in 1917 e.
v.
bijgedragen tot versnelde sociale en democratische hervormingen in West-Europa, uit angst voor overslaan van communisme.
In 1967, na 50 jaar was 1/3 van de wereld communistisch en zag het er naar uit dat dit nog meer zou worden met ex-kolonies.
Sinds 1990 blijft er weinig over : China heeft nog een machtige CCP, Noord-Korea ook, maar nergens nog echt communisme.
In Rusland en Europa is er nauwelijks nog een communistische parti J. Dus: beperkte betekenis nu.
V.
Rusland sinds Poetin :
Poetin : °1952; 2000 – 2016 – 2024 ? Arme herkomst, studie rechten en Duits + judo in SPB, hoofd KGB in Dresden, aan de macht dank zij Jeltsin en burgemeester van SPB. Omgeeft zich met mensen uit SPB: Medvedjev, patriarch Kyrill, … Leidt Rusland met harde hand, zorgt voor stabiliteit, orde, netheid, is geliefd bij de meeste Russen (behalve bij kunstenaars, intellectuelen, journalisten), heeft geen respect voor Nicolaas II en Gorbatsjov : die lieten zich de macht afpakken.
Alomtegenwoordig in alle winkels, op tv, …
Wil van Rusland weer een grootmacht maken en ergert zich aan vernederende uitspraken van Bush(“groot Denemarken”) en Obama(“enkel nog een regionale macht”).
Wou zich wreken op VSA die in febr.
1990 de Russen bedrogen hebben.
56% van de Russen hebben heimwee naar de grote SU: zij steunen Poetin.

“Bezorgd” om de “Roesski Mir” : de Russische wereld : de cA. 105 mln Russen buiten Rusland en om het opschuiven van de NAVO naar ex-Oostbloklanden aan de grens van Rusland, tegen de afspraken van febr.
1990 in”.
Rusland voelt zich ingesloten.
VSA : raketbasis in Polen, antiraketschild in Tsjechië, lanceerplatform in Roemenië, VSA onder Trump : 600 miljard voor defensie = meer dan China + Saoedi-Arabië + Rusl.
+ V.
K.
samen (567 miljard $ ) Russisch leger : 756.
000 soldaten, deels in Oost-Oekraïne en Syrië 66 miljard $ per jaar of 5 % bbp = 4° na VS, China en S.
-Arabië.

Baltische landen + Oekraïne: Russen zijn tweederangsburgers geworden door taalwetten; vrezen Russische hackers, destabilisering door R.
inwoners hebben handleiding gekregen: “Wat doen bij Russische inval ? Letland: 2 partijen : de Russische en de Letse; burgemeester van Riga is een Rus.
Estland: 25 %, Letland : 26 %, Litouwen: 6 % = Russen.
Oekraïne: 17 % Russen.
Kazakstan: 24 % zijn Russeno.a. alle wielrenners) en sommige Russische politici willen noorden en noordoosten van K.
wel aanhechten om hen te beschermen.

Poetin krijgt steeds meer vrienden : Trump, Erdogan(koopt Russische wapens !), Assad, Radev (Bulgarije), Orban (Hongarije), Bodon (Moldavië), Modi (India, 2016 defensiedeal van 7 miljard $), China (aardgasdeal van 5 miljard $ per jaar), Iran: oliedeal met Gazprom, landen rond Zwarte Zee.
Hij wil dat het Westen hem als gelijke behandelt.

Concurrenten op 18/03/ 2018 : communist Pavel Groedinin, dir.
van grote Lenin-sovchoz buiten Moskou: wordt wsch.
2° ! Anderen: tv-ster Xenia Sobtsjak, pronoster Elena Berkova, extreem-rechtse Zjirinovski : zij maken weinig kans.
De vier samen goed voor 15 à 20 % ? Navalny mag niet meedoen, door veroordeling wegens “fraude”, hoewel hij geen kans maakt: mogelijk wegens teveel kritiek op rijkdom van Medvedev e.a. Premier Medvedev : ook uit SPB, brave volgeling van Poetin.
Zou zich volgens Navalny enorm verrijkt hebben met vastgoed in Moskou, SPB, Sotchi, wijngaarden in Rusland en in Toscane.
De bevolking blijft onverschillig bij zulke onthullingen: ze vinden het normaal dat de top zo rijk is.
(LLB, 4.
3.
17)
Poetin is goed bevriend met de orthodoxe kerk en samen willen ze Stalin een beetje rehabiliteren : patriarch Kyrill over Stalin (LLB,20.
11.
2015) : “Men moet niet twijfelen aan de verdiensten van staatsman Stalin, die zijn land geleid heeft naar de wedergeboorte en naar de modernisering, zelfs als hij enkele misdaden begaan heeft.
” (dit ondanks het feit dat de orthodoxe clerus door Stalin gedecimeerd is !)
Er is vooruitgang op het gebied van vrijheid en zeker economisch : dank zij olie , aardgas, … neemt het aantal rijke Russen enorm toe ! Rusland heeft deviezenreserve van 333 miljard $.
Gas = 160 miljard $ per jaar.
Russen mogen reizen, 70 % hebben internet, meer vrijheid dan ooit, metro Moskou en Sint-Petersburg, gebouwen, straten : worden opgefrist, heel proper.

Zwakke punten : verschil rijk / arm : 5 % op 145 miljoen is superrijk, met Poetin op kop : “55 miljard euro” ? 15 à 20 % leeft onder de armoedegrens = cA. 300 € p.
m.
> < tegelijk heeft 70 % internet en horen Moskou en SPB bij de top van de steden met de meeste files.
20 miljoen leven in armoede(2017), door lage olieprijs en boycot van het Westen.
Flat van 50 m² kost >100 € p.
m.

Onderbetaling van intellectuele beroepen: dokter, leraar, … : 500 à 1200 euro p.
m.
Vele gepensioneerden e.a. (studenten, advocaten, …) doen allerlei klussen om te overleven.
Gepensioneerden krijgen steun van hun kinderen: pensioenen zijn te laag.
Gemiddeld loon : 875 euro in de grote steden, een stuk lager in de dorpen.
Jongeren moeten niet rekenen op een pensioen later : geld is op.
Vondelingenschuiven voor hopeloze moeders.
Sinds 2014 daalde de koopkracht: roebel -50 %.
Minder inkomsten uit olie.
Inflatie : 12,5 %.

Buitenlandse artikelen zijn zeer duur: in de prachtige “Goem” is er weinig volk om te kopen.
Tegenstanders (politici, journalisten) worden vermoord, in Rusland en in Kiev.
Of mogen niet opkomen bij verkiezingen.
En krijgen geen zendtijd op tv.
Navalny zou 2% halen, maar mag niet meedoe.

Platteland: groot contrast met het bruisende en propere Moskou en SPB : -nog veel gehuchten en datsja’s zonder elektriciteit of lopend water.
100 km buiten Moskou komen beren de bessen van de datsja’s opeten.
-Jeugd trekt naar de steden: ze verliezen de moed op het plattelanD. Ze zien dat er sinds 1990 weinig vooruitgang is.
-geen geld voor fatsoenlijke wegen : vol putten etC. - de flatgebouwen zijn vuil, verouderd, niet onderhouden.
-aanbod in warenhuizen is heel beperkt.
-middelbare scholen en zeker hoger onderwijs : verre afstanden.
-werk : ligt dikwijls op 2 x 1u30 pendelen.
-De landbouw stelt het wel beter dan tijdens het communisme: i.p.v.graanimport uit Oekraïne, is Rusland nu de grootste graanexporteur ter wereld vanuit van de vruchtbare gebieden rond de Zwarte Zee naar Turkije, Libanon, Iran, Bangladesh, Egypte, Marokko, Nigeria en Zuid-AfrikA.
Handel België – Rusland : 2400 Belgische bedrijven zijn actief in Rusland, o.
A. Janssen Pharma, Miko, Van Genechten, Soudal, Carta Mundi, Brepols, Ravago, + alle grote bedrijven: AB Inbev, Solvay, Umicore, UCB, …
Gezondheidszorg: Artsen in staatsziekenhuizen verdienen minder dan geranten van McDonalds.
In privéklinieken: hogere salarissen.
Patiënten betalen de lonen van het personeel en de medische toestellen.
Toestand staatsziekenhuizen is bedroevend : vaak apparatuur uit jaren ’70-’80.
In 2.
000 : 10.
700 ziekenhuizen, nu nog 5.
400.
17.
500 steden en dorpen hebben geen ziekenhuis.
In theorie : gratis gezondheidszorg > < in praktijk : steekpenningen nodig.
650.
000 artsen > < 800.
000 zelfverklaarde alternatieve genezers.
Slechts 2 % van de bevolking is tevreden over de gezondheidszorg.
Aids, hiv : 2 miljoen Russen zijn besmet, aantal neemt toe via drugsverslaafde prostituees.
205.
000 aidsdoden sinds 1987.
Samen met wodka en sigaretten de voornaamste doodsoorzaak en reden voor dalende bevolking.

Daling van de bevolking: veel te weinig geboortes, drank, sigaretten, aids.
Terreur : Tsjetsjenen en inwoners van Dagestan moeten niet onderdoen voor I.
S.
en voor onze Molenbeekse terroristen.
Ze veroorzaakten in de voorbije 20 jaar al honderden doden in Moskou en Beslan (Tsjetsjenië).
Doel: Islamitisch kalifaat.
In Tsjetsjenië zijn geen homo’s: ze worden gevangen, gefolterd, afgeslacht.
Met I.
S.
vechten 2.
400 Russische moslims, deels Tsjetsjenen, deels andere.
Rusland telt 20 miljoen moslims: 14 mln.
+ 6 mln.
gastarbeiders uit Kirgizië, Tadzjikistan en Oezbekistan.

Moskou telt 2 miljoen moslimmigranten: zonder vergunning, uitgebuit, geradicaliseerD. Laatste aanslag: metro SPB, april 2017, door een Kirgies die al 5 jaar in SPB woonde.
Rusland steekt veel geld in Tsjetsjenië en wil het niet laten vallen wegens vrees voor verdere afbrokkeling van imperium: al genoeg verloren in 1991.
Internet: 70 % heeft internet Russische programmeurs behoren tot de beste ter wereld en zeer goede hackers.
>< probleem : beperkte censuur door “antiterroristische wetgeving”.
beperkte vrijheid in pers, media, rechtspraak en beperkte desinformatie via mediA. (maar veel grotere vrijheid dan in China).
Novaja Gazeta is enige kritische krant, zes van haar journalisten zijn al vermoord, maar de meeste Russen willen ze niet lezen: ze willen geen kritiek op Poetin, ze willen enkel info van de staatstelevisie.
Enige onafhankelijke tv-zender is enkel via internet te bekijken.
De onafhankelijk radiozender Echo Moskvy wordt amper beluisterD. Omgang met het verleden : in Dtsl.
, VL.
, … worden fouten uit het verleden (nazisme, collaboratie, ) bekend gemaakt in honderden boeken en monumenten(Topographie des Terrors).
Solzjenitsyn vroeg dat ook in RuslanD. Over Lenin wordt nog altijd niet gezegd dat hij collaboreerde met Duitsland, dat hij 7 mln.
mensen hij heeft uitgemoord, hij behoudt zijn mausoleum en overal standbeelden.
Over Stalin onvoldoende : niemand spreekt over zijn collaboratie met Hitler(1939- 1941) en zeker niet over zijn 2 vredesvoorstellen, weinigen over zijn massamoorden.
Aan de Loebjankagevangenis staat klein gedenkteken, maar er is niet te zien hoeveel mensen er gefolterd werden.
Iedereen kent Mengele, maar niemand kent Dr.
Grigori Majranovski, die zijn vergifsoorten uittestte op de gevangenen.
Buiten de ring van Moskou staat een “Muur van de schande”, maar daar komt geen enkele toerist.
Ook nu ontkent Rusland zijn rol in de oorlog in Oost-Oekraïne, die sinds 2014 > 10.
000 mensen het leven heeft gekost, o.
A. door het neerhalen van het Maleisische vliegtuig met bijna 300 Nederlandse doden.
Zorgwekkende cijfers over de economie en de tienduizenden doden in Tsjetsjenië komen niet in het nieuws.
Huiselijk geweld op vrouwen en kinderen is in jan.
2017 door Doema uit het strafrecht gehaald ! Gem.
12.
000 doden per jaar; slechts 150 opvanghuizen voor vrouwen = 1 op 1 miljoen inw.
, zonder subsidies van overheiD. Godsdienst : 74 % = Russisch-Orthodox, kerken zitten weer vol na 70 jaar kerkverboD. Rusland is christelijk en is daar trots op.
14% = islamitisch; zij nemen snel toe : van 14 naar 20 mln.
in 15 jaar (2002-2017).
0,1 % = Joden : zij speelden een grote rol in 19-20° e.
: pol.
, econ.
, kunst, muziek, wetenschap.
Orthodoxe Kerk is weer machtig: sinds 2010 mag ze van het parlement alle eigendommen terugeisen die de revolutie afgepakt heeft.
Het zwembad aan het Rode Plein is weer een kerk.
In SPB zijn de Smolni-kathedraal en de Sint-Sampsonievski-kathedraal weer in het bezit van de kerk en nu eist de kerk ook de Sint-Isaak-kathedraal op: een luxueus staatsmuseum, waar jaarlijks 3.
5 miljoen toeristen komen en waar de kerk opnieuw een kerk van wil maken, hoewel ze voor 1917 geen bezit van de kerk was.
Nu is de kerk de grootste landeigenaar van Rusland, met de zegen van Poetin.
Cultuur en literatuur: de Russen hebben een rijke literatuur, toneel, ballet, circus, operA. Ze lezen veel meer dan wij, ook Westerse schrijvers in Russische vertaling.
In hun vele boekhandels liggen ook kritische boeken over Poetin etC., maar die liggen meestal achteraan, in een hoekje.
Er liggen weinig boeken in andere talen.
Kunst : iconen : 1/ vrome cultusbeelden ( zonder perspectief) ; 2/ inkomhal huis : eerst kruisteken, dan goede dag ; 3/ didactisch : analfabeten onderwijzen.
edelstenen : hoogtepunt rond 1900 met Fabergé : malachiet.
Schilderkunst: bloeiperiode avant-garde-kunst : 1900 – 1924/34, SPB , nu vooral in Tretjakov galerij Moskou = bewijs dat er iets veranderde in RuslanD. Namen: Chagall, Malevitsj, Kandinsky, Tatlin, .
: joden.
Vanaf 1925/34 onderdrukt door Stalin en vervangen door socialistisch
Toerisme: 90 % = Chinezen, ze palmen de grote hotels in en de kerken, kloosters, … Ze moeten geen visum aanvragen.
En ze verbruiken veel.
Ze hebben een eigen stad buiten SPB, maar nemen niets over van de Russische cultuur.
In elk groot hotel hebben ze een eigen kok.

Russische toeristen in dure landen horen vaak bij de rijkere Russen en gedragen zich niet altijd zoals het hoort.
Buitenlandse politiek : Problemen met Tsjetsjenië, Georgië, Oost-Oekraïne, Baltische staten, … oorlog in Syrië, NAVO aan grenzen van RuslanD. 2014 : aanhechting Krim : reactie op Oekraïense regering na Janoekovitsj, die zich losmaakte van RuslanD. Krim is arm : Oekraïne heeft er niet in geïnvesteerD. goedkeuring van bevolking = 97 % Russen (niet van de Tataren) en van de Russen in RuslanD. Van 1774 tot 1954 hoorde de Krim (voor eeuwig, volgens Catharina II) bij Rusland; toen gaf Chroesjtsjov ze aan Oekraïne, dat toen 300 jaar bij Rusland hoorde en ook als compensatie voor de miljoenen hongerdoden tijdens Stalin.
Voor Chroesjtsjov was het ondenkbaar dat er ooit een grens zou komen tussen R.
en zijn Oekraïne(hij was de zoon van een Oekraïense boer).
Tot 1990 ging de Russische elite er op vakantie in de paleizen van de tsaren.
Enige en trage verbinding met Rusland is een veerboot.
Rusland bouwt een brug van 19 km die einde 2018 open gaat.

De Russen beschouwen de aanhechting als een terugkeer naar het moederlanD. En als een bescherming van de bevolking tegen de vijandige regering in Kiev.

Syrië: Poetin steunt Assad, om te verhinderen dat I.
S.
Damascus verovert en oprukt tot in de Kaukasus.
Rusland heeft ook een luchtbasis in Hmeimim, vlootbasis in Latakia en Tartoes, Syrië, aan de Middellandse zee.
Het verkoopt ook wapens en beschermt de christelijke minderheden tegen I.
S.

Boycot door het Westen treft vooral de arme Russen en het Westen zelf (boeren, tuinders, ) Russische verouderde industrie slaagt er niet in de import van voedings- en geneesmiddelen op te vangen: machines dateren vaak uit jaren’60, te weinig kmo’s, kaas wordt gemaakt van palmolie (000 à 200.
000 hooggeschoolden hebben het land verlaten, Nog eens 10 % wil emigreren om economische redenen.

Onderwijs : nationalistisch > < er komt één uitzondering : Goelag-onderricht, voor het eerst, vanaf 2010.
Op sommige plaatsen staat ook een monumentje voor de slachtoffers van de goelag.
Men leert nog altijd dat 2° W.
O.
begon in 1941 i.p.v.1939.
Het marxisme-leninisme is geen verplichte studie meer op scholen en universiteiten.
Kostprijs: laag : aan univ.
: 500 à 800 euro inschrijfgeld (x 4 jaar = 2.
000 à 3.
000 €).
Besten (40 %) krijgen studiebeurs en betalen niets.
Professoren: onderbetaald: 500 à 1200 euro.
Alle onderwijs is van de staat, dus geen orthodox scholennet.
Wel dure privéscholen van peuter tot 18 jaar: alles in het Engels.
Ook veel privé bijles in talen: deze leraren (ook zonder diploma) worden rijk.

Mentaliteit: Russen hebben lange geschiedenis van onderdrukking, uitbuiting, afzien, lijden.
De meesten zijn nooit buiten Rusland geweest en geloven wat de overheid hen wijs maakt.
Ze stellen geen kritische vragen en houden niet van onze mondigheid en van onze waarden, waarbij alles mag.
Ze kijken liever naar de officiële staatstelevisie dan naar een kritische zender.

Historische redenen waarom de Russen het Westen wantrouwen : a)godsdienstig schisma 1054 : Rome en Constantinopel uit elkaar.
b)aanvallen uit het Westen : Teutoonse ridders Zweden Polen Napoleon Frankrijk en Engeland steunden de Turken in de Krimoorlog; De Turken onderdrukten de orthodoxe godsdienst en hadden van de Hagia Sophia een moskee gemaakt.
D. + Oo.
-Ho.
in 1° W.
O.
Steun aan Witten in Burgeroorlog 1918-1921 D. + vrijwilligers uit andere landen in 2° W.
O.
c)De Mir, de dorpsgemeenschap, was altijd wantrouwig tegenover Westerse invloeden.
d)Indoctrinatie en desinformatie tijdens het communisme (en nu).
e)Stalin , 1946-1953 : campagne tegen slaafs volgen van het Westen.
f)Verkeersborden met … “verbod om met Westerlingen te praten” (tijdens communisme).

g)na 1990 : opschuiven van E.
U.
en NAVO tot aan de grenzen van Rusland, tegen de mondelinge afspraken van febr.
1990 in: Bush had beloofd dat de NATO “geen inch” zou opschuiven naar het Oosten.
( Zie p.
4.
h)boycot door het Westen na de aanhechting van de Krim in 2014.

Doping in de sport: Rusland klopt wellicht alle landen hierin : doping met goedkeuring van de overheid, op grote schaal en in minstens 30 sporten, zelfs bij de gehandicapte sporters.

Verschilpunten tussen bezoek 1973 en 1974 > < 2016 : -toezichter van KGB bij elke groep > < geen -verkeersborden met “verboden te spreken met buitenlanders” >< nu geen meer -nors, onvriendelijk, geen talenkennis vriendelijk, wel talenkennis -grauw, grijs, vuil zeer proper in de grote steden: er ligt niets op de grond -pover gekleed mooi gekleed -slecht eten lekker eten, in mooie restaurants en hotels -lege kerken volle kerken -geen files overal files : bijna iedereen heeft een auto.
-treinen : 30 km per uur 250 km per uur -economie: beperkte afzetmarkt gigantische afzetmarkt.

Voorzichtige prognoses : Rusland zal opnieuw een grootmacht worden op politiek, economisch, sportief gebied en door Amerika en China en E.
U.
gevraagd worden om samen het internationale terrorisme in te dammen en voor genoeg olie en aardgas te zorgen.
Russen willen weer dialoog zodra het Westen ophoudt hen de les te spellen en hen onder druk te zetten.

Geraadpleegde LITERATUUR :

Martin Gilbert, Atlas of Russian History, from 800 B.C. to the present day.
London, 1993.

Raymond DETREZ, RuslanD. Een geschiedenis.
Antwerpen, 2015.

Simon Sebag Montefiore, De Romanovs.
1613-1918.
Amsterdam, 2016.

Emmanuel Waegemans – Dmitri Gouzevitch, Peter de Grote in Baasrode.
Geschiedenis van een legende.
Antwerpen, Benerus, 2015.
Emmanuel Waegemans, Pierre le Grand en Belgique.
Anvers-Bruxelles-Bruges-Ostende-Namur-Liège- SpA. Arquennes, 2017.

Daniel Beer, Het huis van de dooD. De Siberische strafkampen in het tsarentijdperk.
Houten, 2016.

Irina Zacharova e.a., 1917.
Romanovs en Revolutie.
Het einde van een monarchie.
A’dam, Hermitage, 2017.

Michel Niqueux, L’Occident vu de Russie.
Institut d’Etudes slaves, Paris, 2017.

xVictor Sebestyen, Lenin.
Leven en werk.
Tielt, 2017.

xStéphane Courtois, Lénine ou l’inventeur du totalitarisme.
Paris, 2017.

Kees Boterbloem, RevoljoetsijA. A’dam, 2017.

Catherine Merridale, Lenin in de trein.
De reis naar de revolutie.
A’dam, 2017.

Elisabeth Heresch, Verraad, lafheid en bedrog.
Leven en dood van de laatste tsaar.
A’dam, 1992.

Janine Jager, Hoe komen wij heelhuids uit deze hel ? Nederlanders in revolutionair RuslanD.A’dam/Antwerpen, 2017.

Yuri Sledkine, Het Huis van de Regering.
Tielt, 2017.

Oleg Chlevnjoek, Stalin.
De biografie.
A’dam, 2015.

Simon Sebag Montefiore, Stalin.
Aan het hof van de Rode tsaar.
Utrecht, 2005.

Orlando Figes, Fluisteraars.
Leven onder Stalin.
A’dam, 2008.

Nina Loegovskaja, Ik wil leven.
Het geheime dagboek van een Russisch meisje tijdens het Stalinbewind (1932-1937).
A’dam, 2004.

Edwin Bacon, The Gulag at War.
Stalin’s forced labour system.
Birmingham, 1994.

Anne Applebaum, Gulag.
A history of the Soviet Camps.
London, 2003.

Karl Schlögel, Terreur en droom.
Moskou 1937.
A’dam, 2011.

(diverse auteurs) Agitation zum Glück.
Sowjetische Kunst in der Stalinzeit.
Kassel, 1994.

Anne Applebaum, Rode hongersnooD. Stalins oorlog tegen Oekraïne.
A’dam, 2017.

Amy Knight, BeriA. Stalin’s first lieutenant.
Princeton, 1983.

Rosemary Sullivan, De dochter van Stalin.
Breda, 2016.

xBeata de Robien-Nowak, La malédiction de SvetlanA. L’histoire de la fille de Staline.
Paris, 2016.

Svetlana Alliloejeva, Twintig brieven aan een vrienD. A’dam, 1967.

Carl De Keyzer, ZonA. Siberian prison camps.
London-Gent, 2003.

Marius Broekmeyer, Het verdriet van RuslanD. Dagelijks leven op het platteland sinds 1945.
A’dam, 1995.

Anton Kruft, Rusland, Oekraïne en de Krim.
Historische wortels van een conflict.
Soesterberg, 2016.

Hans Oversloot, De verwoestingen van RuslanD.
Een politieke geschiedenis van Andropov tot Poetin.
A’dam, 2017.

Svetlana Alexijevitsj Het einde van de Rode mens.
Leven op de puinhopen van de SU.
A’dam/Antwerpen, 2015.

William Taubman, Gorbatsjov.
Antwerpen, 2017.

xSteven Lee Myers, De nieuwe tsaar.
De opkomst en heerschappij van Vladimir Poetin.
A’dam, 2016.

Vladimir Fedorovski, Poutine de A à Z.
ED. Stock, Paris, 2017.

Vladimir Ronin, Russen en Belgen : is het water te diep ? Antwerpen, Benerus, 1998.

Yale Richmond, From nyet to dA. Understanding the Russians.
Yarmouth, 1996.

Pieter Waterdrinker, Tsjaikovskistraat 40.
A’dam, 2017.

Vladimir Fédorovski, Dictionnaire amoureux de Saint-Pétersbourg.
ED. Plon, Paris, 2016.

Vladimir Fédorovski, Au cœur du Kremlin.
Des tsars rouges à Poutine.
ED. Stock, Paris, 2018.

Andere bronnen : Vladimir Ronin, Ria Laenen, Jan Beerenboom, Emmanuel Waegemans, Johan Maricou, Beata de Robien-Nowak, Vladimir Fedorovski.

Nieuwsbrieven : Russia Insider, The Morning Vertical, Russia Today, RadioFree Europe, Raam op Rusland, Meduza,The Real Russia Today.

© J.A. jef.abbeel@skynet.be www.jefabbeel.be

Stil      Cain Susan      Psychologie


Minstens een derde van de mensen die we kennen is introvert. Dat zijn diegenen die de voorkeur geven aan luisteren boven praten; die nieuwe dingen uitvinden en creëren maar liever niet hun eigen ideeën pitchen. Introverte mensen hebben het moeilijk in een concurrentiemaatschappij waarin extraversie als de norm beschouwd wordt. Stil behelst een vurig pleidooi vóór introversie, gebaseerd op grondig onderzoek en uit het leven gegrepen verhalen van echte mensen onder wie de auteur zelf. Susan Cain laat zien hoe introverten in onze maatschappij stelselmatig onderschat worden en toont haarscherp de voordelen aan van stil zijn in een wereld vol lawaai.
De stille kracht van de introverten
Wat hebben Emma Watson, Mark Zuckerberg en Albert Einstein gemeen? Ze zijn alle drie succesvol en beroemd, maar ze zijn introvert. In een maatschappij waar het belangrijk is om sociaal en extravert te zijn, is het als introvert zeer moeilijk. Maar ze hebben er genoeg van, want het moet maar eens gedaan zijn met het idee dat de werkvloer gevuld moet zijn met alleen maar spontane en assertieve werknemers.
“We zoeken een spontaan en sociaal persoon.” “Iemand die zich snel thuis voelt in uiteenlopende teams.” ”Een open persoonlijkheid.” Bekijk een willekeurige vacature en het valt meteen op dat men op de arbeidsmarkt voornamelijk extraverte mensen zoekt. Want wat heb je nu aan een stille collega die zijn mond niet durft open doen tijdens een vergadering, bij wie je nooit weet wat hij precies denkt? Dat zijn niet de mensen die je als collega – of erger – als leidingevende wil hebben. Toch? Een introverte persoonlijkheid is niet iets waar je mee te koop loopt in deze maatschappij. Sterker nog, in 2010 stond de ‘introverte persoonlijkheid’ nog vermeld in het Amerikaanse naslagwerk voor psychiaters, ‘the Diagnostic and Statistical Manual of Mental disorders’. Er bestaan heel wat misverstanden over introverte mensen. “Introversie wordt vaak geassocieerd met onzekerheid, niet van mensen houden en asociaal zijn”, vertelt Eline Sluys. Ze is zelf introvert, docent, coach en auteur van het boek ‘Succesvol solliciteren voor introverte mensen’. “Daarom zeggen mensen niet graag van zichzelf dat ze introvert zijn.” “Als introverten geprikkeld worden, reageren ze daarop door naar binnen te keren. Extraverten zullen meteen naar buiten toe reageren omdat hun denkproces in de buitenwereld plaatsvindt. Zij hebben de input van andere mensen nodig om hun gedachten te vormen, terwijl introverten in hun eentje heel diepgravend informatie verwerken en op ideeën broeden”, legt Sluys uit.
Valkuil op sollicitatiegesprekken
Nochtans is een derde tot de helft van de bevolking introvert, de schattingen lopen uiteen. Een kleine minderheid kun je hen dus niet noemen. “De eigenschappen en troeven van introverte mensen zijn vaak niet erg zichtbaar. Ze kunnen zich een lange tijd concentreren, anderen raad geven of luisteren. Dat zijn hele mooie kwaliteiten, maar daar scoor je niet mee bij een leidinggevende. In deze maatschappij wordt er veel meer gevraagd dat mensen bij elkaar komen, ideeën uitwisselen en hun mening geven”, gaat Sluys verder. Dat heeft ook zijn effect op de werkvloer. “Introverte mensen krijgen op functioneringsgesprekken vaak te horen dat ze heel goede krachten zijn, maar dat ze zichzelf meer moeten laten zien en zich moeten profileren. Dat is geen effectief advies, want voor hen komt het over alsof ze in een extravert moeten veranderen en dat kunnen ze niet. Daarom is het veel zinvoller om een introvert aan te spreken op hetgeen waar hij goed in is en op zijn sterke punten te focussen. Niet iedereen in het team moet een trekker zijn of anderen motiveren”, aldus Sluys. “Introverten hebben daarnaast meestal niet door hoe afstandelijk en afwachtend ze overkomen. In hun hoofd gebeurt er veel, maar aan de buitenkant zie je dat niet. Dat kan een grote valkuil zijn op bijvoorbeeld sollicitatiegesprekken, want dan moet je laten zien dat je enthousiast bent over de functie, het bedrijf en jezelf.” Als het op leiderschap aankomt, worden introverten meestal overgeslagen voor de jobs. Nochtans zijn ze zeer voorzichtig en veel minder geneigd zijn om grote risico’s te nemen. Uit onderzoek van Adam Grant van de Wartant School blijkt dat introverte leiders meestal zelfs betere resultaten behalen dan extraverte. Ze zijn meer geneigd de werknemers hun ideeën te laten uitwerken. Extraverte werknemers drukken, zonder dat ze het beseffen, meer hun eigen stempel, waardoor de ideeën van anderen niet zo gemakkelijk komen bovendrijven.
Eyeopener Als een derde van de bevolking bestaat uit introverten, kan het toch niet zijn dat enkel de extraverten de wereld laten draaien. Sommige van de belangrijkste leiders in de geschiedenis, zoals Eleanor Roosevelt, Rosa Parks en Gandhi waren introverten. Ze omschreven zichzelf als stil en zacht en gingen in de schijnwerpers staan, hoewel elke vezel in hun lichaam tegenwerkte. “Ze werden geen leiders omdat ze graag in het middelpunt van de belangstelling stonden of graag anderen opleggen wat ze moeten doen, maar wel omdat ze geen andere keuze hadden, omdat ze gedreven werden door wat ze juist achtten”, vertelt Susan Cain in haar TED-presentatie. Deze Amerikaanse is auteur van het boek ‘Stil’, voormalig Wall Street-advocate en een van de bekendste voorvechters van de introverten. Haar boek en bijbehorende TED-presentatie uit 2012 leidden tot een belangrijk keerpunt in het denken over de waardering van introverten.
Professor Adam Grant vroeg in 2011 aan de introverte studenten in een volle collegezaal om hun hand op steken. Slechts enkelen voelden zich aangesproken. Twee jaar later – en na het succes van Susan Cain – vroeg hij hetzelfde, waarna meer dan een derde van de handen de lucht in gingen. “Er is nog veel werk, maar het boek van Cain heeft inderdaad een belangrijke rol gespeeld”, bevestigt Sluys. “Als ik les geef op de hogeschool merk ik dat het voor extraverten ook een enorme eyeopener is om te snappen hoe het brein van introverten functioneert. Want ze vinden het vaak moeilijk om samen te werken met introverten. Anderzijds begrijpt de introvert dan ook dat de anderen zijn input nodig hebben.”
Het belangrijkste is misschien wel dat de introverten zelf een omslag gemaakt hebben. “Mensen die bij mij komen voor coaching zijn het beu dat er altijd tegen hen gezegd wordt dat ze extraverter moeten zijn. Introverten kunnen wel degelijk leren hoe zij zich krachtig kunnen profileren, als ze inzien dat dit ook kan op een manier die past bij hun introverte aanleg. Ze hoeven daarvoor niet in een extravert te veranderen. Het is gewoon hun natuurlijke aanleg en ieder mens komt tot zijn recht in iets waar hij van nature goed in is”, besluit Sluys. “Het is ook prima om als introvert door het leven te gaan.”
Ben jij introvert, extravert of ambivert?
Wil je weten of je nu introvert of extravert bent? Dan kan deze test je helpen. Geef voor de volgende stellingen aan of het voor jou vaker waar of niet waar is. Hoe vaker de stellingen voor jou gelden, hoe introverter je waarschijnlijk bent. Heb je evenveel waar als niet waar ingevuld, dan ben je een ambivert. Dat betekent dat je zowel introverte als extraverte kenmerken hebt. Als je je in veel van de stellingen niet herkent, dan ben je waarschijnlijk extravert. Met hoeveel van de volgende stellingen ben jij het eens?
0 - 9 = extravert 10 = ambivert 11 - 20 = introvert •Ik geef de voorkeur aan één-op-één gesprekken boven groepsactiviteiten. •Ik geef vaak de voorkeur aan me schriftelijk uit te drukken. •Ik hou ervan om alleen te zijn.
•Het lijkt alsof ik minder geef om rijkdom, bekendheid en status dan mijn leeftijdsgenoten. •Ik hou er niet van om over koetjes en kalfjes te praten, ik hou van gesprekken met diepgang over onderwerpen die me aan het hart gaan. •Mensen zeggen dat ik een goede luisteraar ben. •Ik neem niet graag grote risico’s.
•Ik hou van werk waar ik me in kan storten zonder veel gestoord te worden. •Ik hou ervan om verjaardagen met een klein gezelschap te vieren, met bijvoorbeeld één of twee goede vrienden of familieleden. •Mensen beschrijven mij als mild en zachtaardig.
•Ik hou er niet van mijn werk te laten zien of te bespreken met anderen voordat het af is. •Ik hou niet van conflicten. •Mijn beste werk ontstaat als ik alleen ben. •Ik denk meestal na voordat ik spreek.
•Ik voel me uitgeput als ik te veel onder de mensen ben geweest, ook al heb ik me uitstekend vermaakt. •Ik neem niet graag de telefoon op, maar laat mensen mijn antwoordapparaat of voicemail inspreken. •Als ik moest kiezen dan doe ik een weekend liever helemaal niets, dan dat ik mijn hele weekend vol gepland heb met activiteiten. •Ik hou er niet van om meerdere dingen tegelijk te doen.
•Ik kan me gemakkelijk concentreren. •Als ik les krijg, dan geef ik de voorkeur aan lezingen boven workshops.
Beroemd, succesvol én introvert
•Mark Zuckerberg •Warren Buffett •Emma Watson •Bill Gates •Barack Obama •Albert Einstein •Herman Van Rompuy

Rodina      Brouwers Arnout      Russische geschiedenis

Er is niet veel dat al niet gezegd is over Rusland, de Russen en hoe het allemaal zo is gekomen. We analyseren ons suf.
We verwonderen ons over dit volk, dat ongekende taaiheid lijkt te combineren met het vermogen tot intense passie, dat zich specialiseert in grote nederlagen die - zo ondervonden Napoleon en Hitler - later toch overwinningen blijken te zijn, en andersom, en dat zich cultureel richt op het Westen, waar het tegelijk een onmetelijke bewondering en een diepe afkeer voor koestert.
Maar voor we ons overgeven aan mijmeringen over de Russische ziel, gekneed in lange eeuwen van oneindig lijden even dit: moderne Russen zijn hier zelf niet zo mee bezig.
Ze zijn minstens zo materialistisch als wij, alleen op een minder besmuikte manier. Ze genieten van hun vrijheid, die op dit moment groter is dan ooit, en willen een moderne auto (dat wil zeggen, een die rijdt) en zandstranden. Liefst de Côte d'Azur, anders de Krim en desnoods de zandstrandjes langs de Wolga. Ik heb trouwens aan alle drie gelegen en met veel genoegen , Op het moment dat een Nederlands kind toe is aan Dolfje Weerwolfje, heeft een Russisch kind allang zijn eerste Poesjkin verorberd. Zaken waar veel Russen minder mee bezig zijn? De politiek. De geschiedenis. Het verbeteren van de wereld. We dragen zelf veel culturele ballast mee als we naar Rusland komen of naar Rusland kijken en onze blik op het land en de mensen die er wonen wordt erg.beïnvloed door onze eigen projecties en verwachtingen van wat een Rus moet zijn. In de loop der jaren heb ik veel verhalen opgetekend van gewone Russen, Wit-Russen en anderen - die nooit gewoon blijken te zijn.
Het leert je waarom apathie ook wijsheid kan zijn Russen lopen in deze tijd vooruit op hun bestuurders. Ondanks alle propaganda, weet eigenlijk iedereen die het wil weten hoe de vork in de steel zit. Niet zo gek, want het is een hoogopgeleid volk met een sterke cultuur die je van jongs af aan krijgt ingeprent. Op het moment dat een Nederlands kind toe is aan Dolfje Weerwolfje, heeft een Russisch kind allang zijn eerste Poesjkin verorberd. Moskou heeft meer theaters dan Amsterdam friettenten. In bijna elk gezin, elk huis, is de relatie met de geschiedenis persoonlijk
Ja, op de muren van de kleuterschool hangen al tekeningen van Russische jachtvliegtuigen uit de Tweede Wereldoorlog, maar is het zo gek dat de autoriteiten zich vastklampen aan de soms bijna bovenmenselijke prestatie die het Sovjetvolk tijdens die oorlog geleverd heeft? Niet alleen 'het Kremlin' heeft behoefte aan een positiever zelfbeeld, ook de Russen zelf. En trouwens: we verbazen ons over Stalins populariteit, maar terwijl wij nog worstelden met een Slavernijmuseum, zijn in Moskou een groots Joods Historisch Museum én een Goelagmuseum geopend. Russen hebben niet de afstandelijke, uit boeken geleerde relatie met geschiedenis die wij vaak hebben.
In bijna elk gezin, elk huis, is de relatie met de geschiedenis persoonlijk. Het leed en de moeilijkheden die de mensen vorige eeuw doorleefden waren zo aanwezig in ieders leven, dat de kennis van hun familiegeschiedenis voor de meeste mensen volstaat. Weten hoe de vork in de steel zit, is één ding. Dat willen veranderen, is heel iets anders.
En hier laten veel Russen de verwachtingen van de westerling in de steek. Je hebt ze genoeg, de mensen die iets willen veranderen. Maar revolutie - nee, dank u. Russen boven de 30 hebben in hun leven al voedselbonnen meegemaakt, rantsoenen, veelvuldige geldontwaarding, en schietende tanks in de hoofdstad. ?
Wij dreigen, net als veel Russen, de gevangene te worden van de huidige propagandastaat Rodina gaat niet over politiek en al helemaal niet over Vladimir Poetin. Het wil juist de verkokerde blik waarmee wij vanuit het Westen naar Rusland kijken, helpen verbrijzelen. Een land van elf tijdzones reduceren tot één persoon, wat steeds meer gebeurt in westerse media, verblindt ons voor de complexere realiteit. Rusland is een reusachtig land in transitie. Ook mentaal. Wij dreigen, net als veel Russen, de gevangene te worden van de huidige propagandastaat. Want die wil dat er maar één Rusland is, met een paar eenvoudige leidende gedachten. Maar verwar de leiders van autoritaire landen niet met de mensen die er wonen.
Probeer open te staan voor de complexiteit van Rusland en de Russen. Het land verandert op honderdduizend manieren tegelijk, net zoals het op honderdduizend andere manieren hetzelfde blijft. Er hangen donkere politieke wolken boven Rusland, maar wat mij hoop geeft, is dat deze eeuw anders is dan voorgaande. Het is simpelweg moeilijker geworden mensen als slaven te houden. En ik heb met eigen ogen aanschouwd hoe sterk het idee van vrijheid is, ook in Rusland, al geven mensen er vaak een andere inhoud aan dan wij gewend zijn. Rodina is het non-fictiedebuut van de Nederlandse journalist Arnout Brouwers.
Brouwers is chef opinie van De Volkskrant en was van 2006 tot 2013 correspondent in Rusland. Dit vlot geschreven boek schetst een erg genuanceerd beeld van het grootste land ter wereld. Vaak volstaan alleen superlatieven om dit land te beschrijven: de koudste temperaturen, de bloedigste geschiedenis, het grootste aantal alcoholisten, de prachtigste natuur, de mooiste (en moeilijkste) taal, de hartelijkste mensen. Maar nergens vervalt Brouwers in clichés. Als een chirurg gaat hij minutieus te werk in zijn ontleding van de Russische volksaard. Af en toe bevinden we ons ook in Wit-Rusland, waarheen Brouwers gelokt werd door de liefde. Russische ziel Geen non-fictieboek over Rusland, of je vindt er uitweidingen en theorieën over de Russische ziel. Brouwers waarschuwt de lezer al meteen in het voorwoord: “Moderne Russen zijn hier zelf niet zo mee bezig. Ze zijn minstens zo materialistisch als wij, alleen op een minder besmuikte manier.” (p. 19) Russen die zich niet met politiek inlaten, genieten een relatieve vrijheid. En waar zijn zij vooral mee bezig? Inderdaad: meestal met erg aardse kwesties. Waar kan ik een goede auto kopen? Kunnen we dit jaar op vakantie? Welke school biedt mijn kind de beste opleiding?
Politiek In het Westen wordt vaak de vraag gesteld waarom Russen niet massaal in opstand komen.
Poetin wordt steevast weggezet als een autoritaire dictator die enkel dankzij manipulatie van de media en het systematisch uitschakelen van de oppositie het roer in handen blijft houden. Hoe zit het nu eigenlijk met de populariteit van Poetin in Rusland? Brouwers laat heel veel stemmen horen, maar samenvattend schrijft hij: “Ondanks alle propaganda, ondanks de enorme aanwezigheid van de staat, met al zijn claims op de officiële waarheid, weet eigenlijk iedereen die het wil weten hoe de vork in de steel zit in Rusland.” (p. 20-21)
Een kruiwagen leed Een boek schrijven over Rusland waar geen leed of pijn in zit, is onmogelijk.
De getuigenissen in het boek zijn soms schrijnend, af en toe hoopgevend, vaak bikkelhard.
“Hoe meer van die verhalen je optekent, hoe meer je begrijpt waarom de beroemde ‘Russische apathie’ ook wijsheid kan zijn, mentale yoga van een volk dat beseft dat je het gezag niet makkelijk kunt veranderen – en dat als je dat wel doet, er een hoge prijs in bloed voor wordt betaald.” (p. 22) Brouwers verwoordt het mooi in het hoofdstuk ‘De stilte na de woorden’. “Je universum kan instorten maar alles gaat gewoon door en je krijgt weinig tijd om te mekkeren. En al helemaal niet in Rusland, waar de meeste mensen een kruiwagen leed voortduwen. Stel je Moskou voor, met al die mooie mensen en al die lelijke, jonge en oude – al die brave mensen, op hoge hakken met een pelsmantel of op afgetrapte sloffen met een schort om, en dat ze allemaal een kruiwagen voortduwen met daarin hun persoonlijke leed en dat van hun naaste familie. Dat is geen leven. En daarom lopen mensen niet met die kruiwagen rond en verstoppen ze hun leed ergens diep in hun ziel. Soms komt het spontaan tevoorschijn, maar alleen een gek of een dronkenlap loopt ermee te koop. Zo doen ze dat al eeuwen, en er zit een systeem in.” (p. 106)
Land van uitersten De plaats waar je geboren bent, bepaalt voor een groot stuk je hele verdere leven.
Dat is zeker het geval voor Russische staatsburgers.
Word je geboren in Moskou, dan wacht je een compleet andere wereld, dan wanneer je, laat ons zeggen, in een dorp in Dagestan of diep in Siberië ter wereld komt. In Rusland zijn de verschillen immens. Zo lees je over oligarchen die hele dorpen opkopen omwille van hun idyllische ligging ergens in een stuk ongerepte natuur. Maar iets verder in het boek word je getroffen door de uitzichtloosheid van het leven in Nazran in de Russische Kaukasus. Brouwers wijdt een hoofdstuk aan de organisatie Miloserdie, wiens leden zich dag in dag uit inzetten voor (verslaafde) daklozen. Mij lijkt het erg moeilijk, zoniet onmogelijk, om over ‘de gemiddelde Rus’ te spreken.
Impressies Het boek bestaat uit tientallen korte hoofdstukken die reisindrukken, gespreksflarden, overpeinzingen van de auteur weergeven.
De verhalen zijn noch chronologisch, noch geografisch geordend. Je maakt een denkbeeldige reis, kriskras door Rusland (en Wit-Rusland) heen. En hoewel er geen rode draad of verhaallijn is, zijn er toch een aantal zaken die steevast terugkeren: de imposante, uitgestrekte natuur; de hartelijkheid van veel gewone Russen; de ongebreidelde geldhonger van nieuwe rijke Russen; de ondraaglijke zwaarte van het onvoorstelbaar wrede verleden; de banja en de vodka. Alcoholisme De drang naar de drank lijkt in Rusland onweerstaanbaar.
Vodka lijkt de oplossing voor wel heel veel problemen.
Van extreme koude tot familiale problemen, van geldnood tot onverwerkte trauma’s: in hun al dan niet zelfgestookte vodka zoeken te veel Russen een valse uitweg. Wellicht is dit één van de grootste sociale problemen waarmee het land worstelt. Hoe moet het verder? Wie zal die talrijke drinkers een alternatief of enig perspectief bieden? En hoe? Dit zijn maar enkele van de vele vragen die je je stelt wanneer je dit boek leest. De grote rijke Russische taal Voor iemand uit Vlaanderen of Nederland is het bijna onvoorstelbaar dat mensen die in hetzelfde land wonen één en dezelfde taal spreken, ook al wonen ze op duizenden kilometers van mekaar vandaan, zo ongeveer aan de andere kant van de wereldbol. Want Russisch spreekt men in Moskou én in Vladivostok, in Archangelsk én Pjatigorsk. Dat is een enorme opsteker voor mensen die beslissen Russisch te leren! In het grootste land ter wereld spreekt men één taal. Als men mekaar niet begrijpt, dan is dat alvast niet om redenen van taalkundige aard. Er zijn een verwaarloosbaar aantal piepkleine verschillen, zoals de uitspraak van de ‘o’ in de regio rond Ivanovo. “Sjoeja ligt niet ver van Ivanovo, een plek zo Russisch als gebakken kool, gelegen in een gebied waar het Russisch wordt gesproken zoals je het leest. Waar de o wordt uitgesproken als o en niet als a. Waar melk moloko is in plaats van malako, wat op de lachspieren werkt van Russen die niet uit Ivanovo komen.” (p. 214) Geef toe: wanneer Nederlandstaligen dit lezen, gaan ze spontaan ook minzaam grinniken.

Van banja tot zona Brouwers kiest er vaak voor om typisch Russische woorden onvertaald te laten.
Meestal voegt hij een korte uitleg toe, zodat de leesbaarheid het hele boek door gewaarborgd blijft. Je hoeft geen ervaren Ruslandreiziger of russofiel te zijn om te snappen waarover de auteur het heeft. En die keuze van Brouwers komt de authenticiteit van het boek zeker ten goede. Enkele woorden Russisch voor beginners: ‘vodka’ en ‘Goelag’ kent iedereen, ‘banja’ is een Russische sauna, ‘zona’ een gevangenenkamp, ‘gaisjnik’ een agent van de verkeerspolitie, ‘rjoemki’ zijn vodkaglaasjes, ‘dvorniki’ letterlijk tuinmannen, maar in feite past hier beter manusjes-van-alles.
Van het paradijs naar de hel en terug Bij de beschrijvingen van de desolate, ruige natuur waan je je in het paradijs. Wat moet de Altaj indrukwekkend zijn! Of Karelië en het eiland Kizji. De taiga, de naaldwouden, de berkenbossen. De verlaten Siberische dorpjes. Maar dan ben je plots is Beslan, het stadje waar het gijzeldrama zich afspeelde. Of in de streek rond Gomel (in het zuidoosten van Wit-Rusland), waar de straling sinds de kernramp in Tsjernobyl (Oekraïne) nog steeds veel te hoog is, maar waar toch paddestoelen geplukt, gegeten en verkocht worden. Dan volgt Minsk (Wit-Rusland) dat met zijn talrijke casino’s het nieuwe Las Vegas wordt genoemd. Verder de snelle groei van een aantal Siberische modelsteden die op z’n minst verwondering wekken. Treinreizen
Misschien is treinreizen wel de beste manier om de indrukwekkende onmetelijkheid van het land te ervaren.
Brouwers is alvast vol lof over de Russische treinen. “Treinreizen in Rusland is nog altijd magisch. Dat komt omdat het meestal gaat om lange reizen, omdat de stations nog naar de industriële tijd ruiken, omdat de treinen bij +40 en -40 gewoon rijden, en omdat je voordat je instapt aan een keurig uitgedoste dame in uniform (en heel soms een heer) je kaartje moet tonen. … Als fotomodellen staan de conductrices kaarsrecht naast de wagons opgesteld. In het Westen zou je bij het filmen van een historisch drama misschien dit beeld kunnen zien – maar hier wordt de schoonheid van het leven gewoon dagelijks opgevoerd.” (p. 235-236)
De hoop sterft als laatste Wat bindt nu al die mensen? Naast een gemeenschappelijke taal delen ze een bloedig verleden van deportaties, kampen, Stalinisme en communisme, een sterk nationaal bewustzijn en een zekere trots op het vaderland. Een typisch Russische gastvrijheid en hartelijkheid ook, denk ik. Maar zo anders dan wij zijn ze dan ook weer niet. Ze zijn verzot op odnoklassniki. De eerste hoofddoekaffaire is ook in Rusland een feit. Onderaan de maatschappelijke ladder bevinden zich gastarbeiders uit o.a. Tadzjikistan. En iedereen hoopt op een betere toekomst. Er is een Russisch spreekwoord: “??????? ??????? ?????????”. Of hoe een mens altijd blijft hopen.

Geschiedenis van het Amerikaanse volk      Zinn Howard      Amerikaanse politiek

Geschiedenis van het Amerikaanse volk, van onderuit
De historicus Howard Zinn die in 2010 overleed, was een geëngageerde intellectueel die, zoals Noam Chomsky, als academicus niet alleen radicale standpunten innam maar die daarvoor ook militeerde. In zijn inleiding vermeldt ex-VRT-journalist Johan Depoortere dat Howard Zinn een niet geringe rol speelde in de burgerrechtenbeweging toen hij als professor geschiedenis aan de Spelman Universiteit in Atlanta zijn zwarte studenten mondig hielp maken. Hij stond ook voorop in de vredesbeweging tegen de oorlog in Vietnam (en publiceerde daarover) en stapte mee in betogingen tegen de oorlog in Irak.
Zinns werk is zeer controversieel: afgekraakt door het conservatieve deel van de VS – in Arkansas werd nog dit jaar een wetsvoorstel ingediend om het boek te verbieden – maar ook verheerlijkt door veel bekenden zoals Noam Chomsky, Oliver Stone, Ben Affleck en Bruce Springsteen, wiens album Nebraska geïnspireerd is op een hoofdstuk uit het boek.
Bewonderaar Matt Damon gaf A people’s history een plaats in de film Good Will Hunting.
Ook Zinn zelf is niet erg tevreden over de titel van zijn boek A People’s History of the United States omdat hij zich er van bewust is dat de geschiedenis van ‘het volk’ moeilijk te achterhalen is. ‘Toch,’ schrijft hij, ‘heb ik het boek die titel gegeven omdat het, ondanks al zijn beperkingen, een geschiedenis is geworden die weinig respect heeft voor de regeringen maar veel eerbied toont voor het verzet van de gewone mens’. Hij heeft het dan niet over dat ene procentje van de VS-elite dat een derde van de bestaansmiddelen monopoliseert, maar over de 99 procent andere bewoners van de VS.
De iconische coverfoto van die schaftende arbeiders op de arm van een kraan, hoog boven de grond, geeft duidelijk aan wie de hoofdpersonen zijn in dit boek. Zinn kiest zeer bewust voor een visie van onderuit, die niet alleen het verhaal kleurt maar ook stuurt. In die sturing trekt hij veel plaats uit voor uitspraken en getuigenissen van de onderdrukten.
De zogenaamde ontdekking van Amerika wordt bekeken vanuit het standpunt van de Arawaks, over de grondwet laat hij de slaven aan het woord, over de burgeroorlog de Ieren uit New York, over de Mexicaanse oorlog de deserteurs van Scotts leger, over de industrialisatie jonge vrouwelijke arbeidsters uit de textielfabrieken van Lowell, over de Spaans-Amerikaanse oorlog de Cubanen, over de Eerste Wereldoorlog de socialisten, over de Tweede Wereldoorlog de pacifisten, over de New Deal de zwarten uit Harlem, over de Vietnamoorlog de deserteurs en veteranen en over het naoorlogs Amerikaanse imperium de dagloners uit Latijns-Amerika.
De doorsnee inwoner van de VS zal de geschiedenis van zijn land die hij altijd opgelepeld heeft gekregen zeker niet herkennen in dit boek. Wie kent trouwens ‘Coxey’s Army’, het legertje van protesterende mijnwerkers die in 1894 onder leiding van Jacob Coxey naar Washington D.C. marcheerde? Of het bloedbad van Lattimer in 1897 tijdens een mijnstaking in Pennsylvania waarbij negentien mijnwerkers om het leven kwamen?
Of de Green Corn Rebellion in 1917 van dienstweigeraars tegen de (Eerste Wereld-) oorlog die onderweg groene maïs aten? Ik alvast niet.
Het boek krioelt niet alleen van de voorbeelden van ‘verzwegen verzet’, maar bevat haast evenveel ontluisterende voorbeelden over de zogenaamd grote figuren uit de geschiedenis van de VS. Zo krijgt Thomas Jefferson een flinke veeg uit de pan omdat hij, ondanks het feit dat hij een verlicht en diepzinnig mens zou geweest zijn, toch tot aan zijn dood een slavenhouder is gebleven. Ook de 19de-eeuwse president Andrew Jackson wordt niet gespaarD. ‘In de middelbare schoolboeken in de VS wordt Jackson afgeschilderd als pionier, soldaat, democraat, een man van het volk. Het lijkt wel alsof Jackson de slavenhouder, de grondspeculant, de beul van zovele dissidente soldaten en de moordenaar van massa’s indianen niet heeft bestaan.’ (p. 165)
Ook de mythologie rond de founding fathers wordt doorprikt. ‘Waren de stichters van de staat wijze en rechtvaardige mannen die op zoek gingen naar een goed evenwicht? De waarheid is dat ze helemaal geen evenwicht wilden, tenzij misschien één: een evenwicht dat alles bij het oude liet, een evenwicht waarbij de dominante klasse bleef doorwegen. Ze wilden in geen geval een rechtvaardig evenwicht tussen slaven en meesters, tussen grootgrondbezitters en landloze boeren, tussen indianen en blanken.’ (p. 130)
Bij lectuur krijg je ook vaak een l’histoire se répète - gevoel. Zo beweerde de Atomic Energy Commission in 1955 bij hoog en bij laag dat de dodelijke effecten van de atoomproeven schromelijk overdreven waren. Met het presenteren van dergelijke ‘alternatieve feiten’ zitten we volop in de Trump-sfeer van vandaag.
Militair-industrieel complex In zijn The Power Elite van 1956 waarschuwde de socioloog Charles Wright Mills voor een vervlechting van de belangen en de invloed van wat hij toen het militair-industrieel complex noemde en waarmee hij onder meer verwees naar het lobbywerk van vertegenwoordigers van de militaire industrie in de hoogste politieke regionen, zowel bij republikeinen als bij democraten. Het zichtbaar maken van die voortdurende vervlechting maakt A People’s History of the United States tot een sterk, en voor de machthebbers, tevens een subversief boek. Ook de ‘sympathieke’ presidenten van het kaliber Kennedy, Carter en Clinton ontsnappen niet aan de kritiek van Zinn dat zij evenzeer de belangen van de één procent als nationale belangen hebben vooropgesteld. America (and the rich ones) first. Er is niets nieuws onder de zon.
Het is geen boek om vrolijk van te worden en toch is er hoop aanwezig: de underdog lijdt, maar verzet zich ook.
In die zin is het boek niet alleen een verhaal van onderdrukking, maar ook een van verzet en van solidariteit die van onderuit groeit.
Steeds is er sprake van een tegencultuur, van mensen die het niet langer pikken.
In het hoofdstuk ‘Opstand van de bewakers’ schrijft hij: ‘Ondanks de geslepen mechanismen om de macht in handen te houden, ondanks de repressie, de verlokkingen en de toegevingen, ondanks het zaaien van verdeeldheid en het spannen van valstrikken is het establishment er niet in geslaagd alle revoltes in de loop van de geschiedenis van de VS in de kiem te smoren.’ (p. 829)
Ondanks de kritiek wordt Zinns People’s History vandaag gebruikt als studieboek in tal van Amerikaanse scholen en universiteiten.
Ook dat is hoopvol, maar de hoofdstroom in de VS blijft toch afwijzend. ‘Binnenkort verboden in Amerika?’ heeft de uitgever ergens in een hoekje van de cover vermeld. Ja, dat gevaar bestaat zoals in Arkansas, maar dat kan dan alleen maar de verkoop ten goede komen en dat is goed voor die beweging van onderuit, voor die onderstroom in de VS-samenleving die still alive and kicking is.
Want, om met de wijze woorden van Howard Zinn te eindigen: ‘De geschiedenis leert ons dat, als de democratie haar ware betekenis moet krijgen, als we de beperkingen van het kapitalisme en van het nationalisme willen overstijgen, dat niet aan de top begint. Ware democratie ontstaat in en door acties van gewone mensen’

De sluier van Cicero      Meijer Fik      Romeinse geschiedenis

In De sluier van Cicero verbindt classicus Fik Meijer het verleden met het heden.
Hoe verhouden Baudet en Trump zich tot de Cicero en Catilina? Meijer vangt aan met de potsierlijke toespraak die Thierry Baudet (Forum voor Democratie) hield in de Tweede Kamer.
Het was zijn eerste toespraak daar (28 maart 2017) en voor de gelegenheid startte hij in het Latijn.
Hij werd teruggefloten door de Kamervoorzitter die hem sommeerde in het Nederlands te spreken.
Baudet gaf geen enkele inleiding of context voor zijn taal- en tekstkeuze waardoor de strekking volledig verloren ging.
Cicero versus Catilina De bedoeling was om in de voetsporen van de Romeinse senator Cicero te treden.
In enkele venijnige redevoeringen was die er in 63 v.
Chr.
in geslaagd zijn opponent Catilina te fileren en politiek vleugellam te maken.
Hij deed dat door hem neer te zetten als de vijand van Rome.
Meijer geeft aan dat Cicero een beeld schetste waardoor de waarheid omtrent Catilina als door een sluier werd bedekt.
“Als je een andere invalshoek kiest en in ogenschouw neemt dat Catilina in 63 v.
Chr.
deel uitmaakte van een samenleving waarin de traditionele ongelijkheid in stand werd gehouden, dat hij opkwam voor groepen mensen die op een of andere manier buiten de boot vielen, dan komt er een andere Catilina naar voren.
Een die onmogelijk zo slecht kan zijn geweest als Cicero wil doen geloven.
Maar dat beeld heeft het afgelegd tegen het negatieve imago.
” Historische werkelijkheid Ook na de Romeinse tijd leefden de beide mannen voort.
Ze werden tevens gebruikt in de pamflettenstrijd tijdens de Opstand in de Nederlanden.
Af en toe werd er gebroken met de negatieve Catilina-traditie als groeperingen zijn sociale standpunten benadrukten.
Regionaal werd hij hier en daar neergezet als verzetsstrijder.
Bij het gebruik van de strijd tussen de twee Romeinen voor eigen doelen werd het met de historische werkelijkheid niet altijd nauw genomen.
Founding Fathers Met de Founding Fathers aan het einde van de achttiende eeuw belanden we in de Verenigde Staten.
Deze staatsmannen verdiepten zich in de Romeinse klassieken en zij pakten dat serieus aan.
Thomas Jefferson biechtte in 1813 zelfs aan een vriend op “dat hij nauwelijks nog de verslagen over de huidige politiek las, maar in plaats daarvan de Romeinse geschiedschrijvers volgde.
” Trump Het behoeft geen uitleg dat als er in de moderne politiek aan de Romeinse machtsstrijd wordt gerefereerd hieraan niet zo’n diepgravend onderzoek ten grondslag ligt.
Meijer geeft dan ook aan dat vergelijkingen tussen Trump en Romeinen die in kwaad daglicht staan, volledig scheef gaan.
Een vergelijking is ook moeilijk te maken omdat “wat hij werkelijk wil moeilijk te achterhalen is omdat hij nauwelijks communiceert en vooral via twitter korte boodschappen de wereld in stuurt.
” De uitspraken zeggen meer over degenen die ze maken dan over de beschuldigde.

Veiligheid voor iedereen      Yüksel Veli      Terrorisme

Na de aanslagen van de afgelopen jaren leven we in een andere werelD. We ontsnappen niet aan internationale conflicten en radicalisme van eigen bodem.
Naast menselijk leed brengt de situatie ook heel wat onzekerheid en angst met zich mee.
Zien we wel wat we moeten zien, vraagt Veli Yüksel zich af.
Ten tijde van de aanslagen van 22/3 zetelde Veli Yüksel in de Kamercommissie Terrorismebestrijding, opgericht na de terreur in Parijs en de verijdelde aanslag in Verviers.
Vanuit die expertise benadrukt hij de noodzaak van een betere organisatie van onze veiligheid en pleit hij voor een alert bestuur.
Repressie, ontrading en deradicalisering zijn noodzakelijk, maar onvoldoende.
We hebben geen hoger goed dan onze veiligheid en onze vrijheiD. In Veiligheid voor iedereen beschrijft Veli Yüksel hoe we een nieuw evenwicht tussen veiligheid en vrijheid kunnen vinden.
Een gezond evenwicht daartussen belangt ons allen aan.
Net daarom pleit hij voor een heuse veiligheidsomslag die tevens de oorzaken van onze angst zo veel mogelijk tracht weg te nemen.
Waren we te traag, hadden we iets kunnen doen aan het drama dat zich op 22 maart 2016 op de luchthaven en in het metrostation afspeelde? 32 mensen verloren hun leven bij de terreuraanslag maar op veel van die vragen komt geen antwoorD. Volgens Veli Yüksel, Kamerlid voor CD&V en lid van de bijzondere commissie Terrorismebestrijding, wordt er teveel gepolariseerD. “Onze veiligheid is te belangrijk om over te laten aan extremistische schreeuwers.
Veiligheid is geen links of rechts thema, maar een zaak voor iedereen", klinkt het daar.
Nieuwe dreigingen In het boek dat hij uitbrengt over terreurbestrijding: Veiligheid voor iedereen.
De strijd tegen gewelddadig radicalisme, benadrukt Yüksel dan ook dat er geen radicale oplossingen bestaan, maar dat er een antwoord moet komen op "de vraag hoe we als samenleving vorm moeten geven aan een evenwicht tussen vrijheid en veiligheid".
"Het duurde wel even (ruim een uur na de explosies op de luchthaven van Zaventem) vooraleer de metro en het treinverkeer in Brussel werden stilgelegd", zegt het CD&V-kamerliD. Yüksel is ervan overtuigd dat de gevolgen van de aanslagen anders waren geweest "indien we voorheen een andere veiligheidscultuur hadden omarmD." We moeten volgens Yüksel dan ook "nieuwe dreigingen onder ogen durven zien en gepaste maatregelen nemen.
" Hij denkt daarbij vooral aan sociale media, maar ook aan bioterreur.
Evenveel budget als zwerfvuilophaling Bij nieuwe maatregelen hoort echter ook altijd een maatschappelijke discussie.
Maar volgens Yüksel zijn het net die extreme meningen die te vaak naar voren komen.
"Met valse tegenstellingen worden die begrippen en het debat uitgeholD. Burgers in ons land willen gerust wat van hun privacy opgeven voor veiligheid, en dat hebben ze ook gedaan.
Sterke inlichtingendiensten zijn nodig om de terreurdreigingen en radicalisme op te sporen.
Belangrijk daarbij is dat de procedures worden gevolgd, er achteraf toetsing gebeurt en dat het principe van proportionaliteit wordt toegepast.
" Maar over die veiligheidsdiensten en vooral het (gebrek) aan budget klinkt een kritische noot: "Jaak Raes, de topman van Staatsveiligheid, vertelde mij dat er evenveel budget is voor het ophalen van zwerfvuil dan voor de staatsveiligheid, namelijk 50 miljoen euro .
dat is toch hallucinant als je weet dat het over onze veiligheid gaat.
" Actieve burgers en een omkaderde islam De verantwoordelijkheid enkel bij de veiligheidsdienst leggen, is echter een onhaalbare kaart, zegt de politicus.
Ook burgers moeten actief meedenken in het verhaal.
Yüksel noemt dat 'actief burgerschap'.
"We moeten af van het wij-zijverhaal.
Verdeeldheid is wat terroristen willen", is de motivatie daarachter.
Maar wat wil dat nu zeggen? "Dat impliceert dat we elke burger in ons land kansen geven om zich te ontplooien maar ook verantwoordelijkheden laten nemen.
Enkel op die manier kunnen we werk maken van veiligheid voor iedereen.
" Daarnaast kan ook de politiek een rol spelen.
Want gemarginaliseerde groepen zouden wel heil kunnen zoeken in extremere denkkaders.
Dat wil Yüksel voor zijn door "in te zetten op onderwijs, buurtwerk, een krachtig middenveld, meer kansen op de arbeidsmarkt enzovoort.
Ook het institutionaliseren en het versterken van de omkadering van de islam in ons land, is daartoe essentieel", volgens Yüksel.

Ivanka      Van den Bremer Anna      Amerikaanse politiek

Wie de vijfenveertigste president van de Verenigde Staten echt wil leren kennen moet beginnen bij zijn lievelingsdochter: Ivanka Trump.
Ze is de enige vrouw naar wie Donald Trump echt luistert.
Volgens velen is de vijfendertigjarige blondine de betere versie van haar vader: beiden hebben een snoeihard zakelijk instinct, maar waar Trump lomp is, blijft Ivanka altijd charmant.
Als succesvolle zakenvrouw, liefhebbende echtgenote én zorgzame moeder bleek ze tijdens de keiharde verkiezingscampagne de perfecte pr-machine van haar vader.
En dan is ze ook nog eens bloedmooi.
Haar persoonlijkheid blijft voor iedereen een raadsel.
Ze genoot van haar leven in Manhattan, maar liet alles achter om haar vader van dienst te zijn in het Witte Huis.
Wat drijft haar? Macht? De wil om een verschil te maken op het gebied van vrouwenemancipatie, haar stokpaardje? Of gaat ze gebukt onder het juk van loyaliteit, dat de Trump-dynastie zo typeert? Deze biografie is een sprankelend en meeslepend portret van een rijkeluisdochter die model werd om te ontsnappen aan het kostschoolleven en ondanks haar twijfels toch koos voor het familiebedrijf, om vervolgens alles op te geven om haar vader te volgen naar Washington.
Ze is niet alleen belast met het takenpakket van een first daughter, maar nog veel meer hoopt de hele wereld dat zij haar gevreesde vader kan beteugelen.
Deze schrijver legt een kant van Ivanka Trump bloot die je niet eerder zag Journalist Anna van den Breemer dook voor haar schrijfdebuut in het leven van Ivanka Trump.
Wat ze aantrof verraste haar.
“Ivanka is buitengewoon geslepen, maar ik haalde ook veel inspiratie uit haar.
Ze is ambitieus en excuseert zich daar niet voor.
” Toen journalist Anna van den Breemer negentien jaar was, stond ze op een hip feestje in New York.
Het soort feestje waar de jonge Anna, die pas een paar maanden in New York stage liep, zich nog niet helemaal op haar gemak voelde.
Dat unheimliche gevoel werd alleen maar erger toen niemand minder dan Ivanka Trump binnenstapte.
“Ik had destijds geen idee wie ze was,” vertelt de inmiddels 33-jarige journalist.
“Maar ik wist één ding zeker: zij was niet zoals ik.
Zij hoorde daar, dat zag je direct aan de manier waarop ze praatte en zich door de ruimte bewoog.
Ze drukte me met de neus op de feiten: ik ben een wannabe-New Yorker en voelde me naast haar dat onwetende poldermeisje uit Zeist.
” Al snel vertelt een collega haar wie deze bijzondere verschijning is.
Ivanka Trump, steenrijke socialite en ‘dochter van’.
Op dit feestje werd het zaadje geplant voor een jarenlange fascinatie voor het beroemdste Trump telg.
14 jaar later Ivanka Trump wordt ouder en ontwikkelt zich van socialite naar zakenvrouw, naar officieuze rechterhand van haar vader, de president van de Verenigde Staten.
Ook Anna gaat door.
Na haar stage bij het tijdschrift House & Garden in New York studeert ze af en gaat ze als journalist aan de slag bij De Volkskrant.
Inmiddels woont de journalist en kersverse auteur in Deventer samen met haar man (schrijver en columnist Özcan Akyol) en twee kinderen (een dochter van twee jaar en een pasgeboren zoon).
Door de jaren heen bleef Anna’s fascinatie voor Ivanka Trump een constante factor.
“Ze werd mijn guilty pleasure om te volgen op social media en op roddelwebsites,” bekent de journalist.
Dit jaar besloot Anna om haar guilty pleasure om te zetten in serieuze aangelegenheiD. Tijdens haar zwangerschapsverlof schreef ze een boek over de vrouw die haar al zo lang bezighoudt, getiteld ‘Ivanka - de echte first lady’.
“Het schrijven van dit boek was echt mijn redding,” grapt AnnA. “Tijdens zo verlof zit je thuis met twee jonge kinderen.
Het boek zorgde voor de broodnodige intellectuele stimulans.
Dat had ik persoonlijk echt nodig om niet door te draaien.
” Wie is de echte Ivanka? Het resultaat? Een razend interessant boek, waarin Anna de psyche van één van de machtigste vrouwen ter wereld induikt.
Dat deed ze door alles wat los of vast zat te lezen over Ivanka Trump.
Haar zelf gesproken, heeft Anna niet.
“Het is praktisch onmogelijk om dat voor elkaar te krijgen als Nederlandse journalist,” vertelt ze.
“En al was het wel gelukt, dan nog weet ik niet of er wat interessant uit was gekomen.
Als iemand weet hoe ze de media te woord moet staan, is het wel Ivanka Trump.
” Wat je ook van Ivanka vindt, één ding staat buiten kijf: ze is veel meer dan de dochter van een onorthodoxe president.
In de jaarlijkse lijst van 100 machtigste vrouwen ter wereld prijkt Ivanka op plek 19.
Twee plekken boven Oprah Winfrey.

Sprong in het duister      Dassen Patrick      Duitse geschiedenis

Tussen de moord op 28 juni 1914 op kroonprins Franz-Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije in Sarajevo – de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog – en de ondertekening van het Verdrag van Versailles zit precies vijf jaar.
In Sprong in het duister.
Duitsland en de Eerste Wereldoorlog van Patrick Dassen gaat het niet alleen over de oorlogsjaren, maar wordt de periode tussen 1910 en 1923 beschreven.
De ruim 500 pagina’s dikke studie is opgedeeld in drie hoofdstukken.
Duitsland aan de vooravond van de oorlog, Duitsland in, en na de oorlog.
Het boek gaat specifiek over de vraag hoe de oorlog Duitsland heeft veranderD. Illustratief zijn de citaten van Stefan Zweig uit 1944: ‘Elke keer als ik bij een gesprek jongere vrienden gebeurtenissen vertel uit de tijd van vóór de Eerste Wereldoorlog, merk ik aan hun verbaasde vragen hoeveel van wat voor mij nog vanzelfsprekende werkelijkheid is voor hen al geschiedenis en al onvoorstelbaar is geworden.
’ En: ‘Nooit was Europa sterker, rijker en mooier geweest, nooit had het zo vast in een nog betere toekomst geloofd’.
De geschiedenis van Duitsland en de Eerste Wereldoorlog wordt niet beschreven ‘met de kennis van de uitkomst van het historisch proces achteraf’, maar het is geschiedschrijving met een ‘open toekomst’.
Het is een manier van kijken met de blik van historische figuren die nog niet weten wat hen te wachten staat.
De titel van het boek is met zorg gekozen.
Kanselier Bethmann Hollweg beschouwde een mogelijke oorlog in juli 1914 als ‘een sprong in het duister’.
Een fraaie formulering, volgens Dassen, want het is een toekomst die op dat moment volslagen ongewis en ‘open’ is.
Dat een groot deel van de Duitse bevolking deze oorlog wilde en uit was op het vestigen van een ‘wereldmacht’, noemt Dassen een hardnekkige mythe.
Er is in de zomer van 1914 geen breedgedragen oorlogsenthousiasme in DuitslanD. De bevolking is bovenal angstig en onzeker.
En het land wil vooral zijn grenzen en machtspositie veilig stellen.
Bethmann is op dat moment de belangrijkste politicus, zeker geen ‘havik’, maar een bedachtzaam opererend politicus, bezorgd over de toekomst van het land, een man die uiteindelijk toch in een zeer onoverzichtelijke situatie een ‘sprong in het duister’ waagt.
Deze beschrijving heeft raakvlakken met hoe Christopher Clark in zijn indrukwekkende studie Slaapwandelaars.
Hoe Europa in 1914 ten oorlog trok de situatie aan de vooravond van de oorlog typeert: ‘/…/ de hoofdrolspelers van 1914 waren slaapwandelaars, alert maar blind, opgejaagd door dromen, maar onwetend van de gruwelen die zij over de wereld zouden brengen’.
De betekenis van Bethmann wordt gaandeweg minder.
Meedogenlozere en radicalere politici zoals Erich Ludendorff en Paul von Hindenburg krijgen in de loop van de oorlog de overhanD. Militaristische en radicaal-nationalistische elementen komen bovendrijven.
De kracht van Dassen is het zorgvuldig beschrijven van situaties en het beargumenteerd weerleggen van mythes.
Hij besteedt veel aandacht aan het ontkrachten van een andere mythe, die van de Volksgemeinschaft.
Bij zo’n Gemeinschaft gaat het om het idee dat het volk een eenheid vormt.
Het gaat niet om het individu, maar om het collectief.
Maar met de Duitse eenheid wil het niet vlotten.
Het onderlinge wantrouwen tussen de verschillende bevolkingsgroepen is te groot.
Bovendien worden bepaalde groepen buitengesloten.
Het probleem van de Duitse eenheid loopt als een rode draad door het boek.
Die eenheid, één volk, blijkt uiteindelijk een illusie.
Indrukwekkend zijn ook de hoofdstukken over voedsel en honger en de groei van het antisemitisme.
Aan het begin van de oorlog ontstaat al snel gebrek aan voedsel.
Prijzen schieten omhoog.
In maart 1916 is de aardappel op rantsoen en als later de oogst mislukt, zijn mensen aangewezen op koolrapen.
De slechte voedselvoorziening versterkt het wantrouwen van verschillende bevolkingsgroepen tegenover elkaar.
Dassen laat zien dat steeds meer het idee ontstaat dat er niet alleen aan het front, maar ook in het binnenland vijanden zijn.
Voor inwoners van Berlijn en andere steden worden deze ‘interne vijanden’ gevormd door ‘bedrieglijke kooplieden en uitbuitende agrariërs’, die profiteren van de oorlog.
Een groeiend gevoel van ontevredenheid creëert een behoefte aan zondebokken – en de joden zijn een dankbaar mikpunt.
Zij zouden profiteren van de oorlog door voedselvoorraden schaars te houden.
En zij krijgen het verwijt dat zij zich onttrekken aan de dienst aan het front.
Om deze klachten te controleren vaardigt het ministerie van Oorlog in oktober 1916 een decreet uit dat iedere legereenheid verplicht vast te stellen hoeveel joden er bij hen dienen.
De resultaten van deze discriminerende telling worden tot het einde van de oorlog geheim gehouden, waardoor het antisemitisme alleen maar toeneemt.
Pas na de oorlog worden de cijfers openbaar.
De actieve bijdrage van joden aan de oorlog deed verhoudingsgewijs niet onder voor die van niet-joodse Duitsers.
Tijdens de oorlog hopen de Duitse joden dat ze volledig kunnen integreren en dat het antisemitisme zal verdwijnen.
Tevergeefs.
Dassen verwijst naar het mechanisme dat in tijden van oorlog en radicalisering vijandbeelden kunnen ontstaan die leiden tot uitsluiting van groepen.
‘Er wordt een eenheid gecreëerd door minderheden buiten te sluiten en hen te stigmatiseren als de ‘interne vijand’’.
Het slothoofdstuk gaat over Duitsland na de oorlog, de Weimarrepubliek, de jaren van verdeeldheid en chaos, economische malaise en politieke instabiliteit.
Het Verdrag van Versailles veroorzaakt een ‘diep getraumatiseerd nationalisme’.
In het verdrag is vastgelegd dat Duitsland schuldig is aan het uitbreken van de oorlog.
Het antisemitisme groeit verder en gaat nu ook gepaard met fysiek gewelD. De joden worden nog meer de zondebok dan vóór 1918.
Paul von Hindenburg gebruikt een jaar later voor het eerst de term ‘dolkstootlegende’.
De nederlaag van Duitsland is niet te wijten aan de militairen aan het front, maar aan ‘de verraderlijke lieden’ aan het thuisfront.
Zij zouden het Duitse leger een ‘dolkstoot in de rug’ gegeven hebben.
Hitler stelt later het idee van de Volksgemeinschaft uit 1914 centraal.
De nazi’s profiteren maximaal van de verdeeldheid die in de Eerste Wereldoorlog en daarna is ontstaan.
Zij geven het volk de illusie dat er onder hun leiding een eenheid kan groeien.
‘De nazipropaganda greep daarbij heel bewust terug op de kameraadschap en de solidariteit tijdens de Eerste Wereldoorlog in de loopgraven, de Frontgemeinschaft.
’ Maar, zo besluit Dassen, ‘Met het concept van de Volksgemeinschaft probeerden de nazi’s een fundamenteel probleem van de moderne Duitse geschiedenis aan te pakken, namelijk het gebrek aan nationale eenheiD.’ Dassen put uit veel bronnen waardoor een bijzonder genuanceerd beeld ontstaat.
Hij verwijst naar een indrukwekkende hoeveelheid wetenschappelijke artikelen en studies over de Eerste Wereldoorlog.
Met een chronologisch overzicht, uitgebreide verantwoording, literatuurlijst en een personenregister is Sprong in het duister een rijk en genuanceerd boek waarin ook minder bekende onderwerpen zoals de Schweinemord van 1915, de Hamsterfahrten en de Kohlrübenwinter aan de orde komen.
Het boek is geschreven voor een breed publiek; vakgenoten en geïnteresseerden in de Eerste Wereldoorlog en de Duitse geschiedenis.
Niets dan lof voor de gedegen research van Dassen.
Zijn boek verdient een plaatsje bovenop de stapel boeken die over de Eerste Wereldoorlog zijn verschenen.
Het doet zeker niet onder voor de Slaapwandelaars.
Clark legt in zijn boek wat meer de nadruk op de gebeurtenissen op de Balkan.
Hij vertelt o.
A. heel uitvoerig over de moord in Sarajevo.
Maar allebei de boeken bieden een frisse kijk op de Juli-crisis van 1914 en de gevolgen daarvan.
Patrick Dassen is universitair docent algemene geschiedenis aan de Universiteit Leiden.

Geen weg terug      Abouzeid Rania      Syrië

Nachtelijke bombardementen en militaire klopjachten, vreedzame protesten die in geweld eindigen, we zijn er als lezer op intense wijze getuige van.
De bekroonde journalist Rania Abouzeid neemt ons mee naar haar ontmoetingen met rebellen en ballingen, radicale islamisten en hun slachtoffers.
Mohammed, vader van twee kinderen, net vrijgelaten uit de gevangenis, zag in de onrust een kans voor het uitvoeren van duistere plannen.
Dichter Abu Azzam werd in Homs commandant van het uit burgers bestaande Vrije Syrische Leger.
In de provincie Idlib ontwrichtte de meedogenloze reactie van het regime een gezin, toen een argeloos negenjarig meisje de deur opendeed en er militairen binnenvielen, waardoor haar vader moest vluchten.
Abouzeid weet de wirwar van ideologische stromingen en loyaliteiten in het Syrische conflict feilloos te ontleden.
Geen weg terug is de neerslag van vijf jaar heimelijke verslaggeving aan de frontlinie.
Een aangrijpend verslag van de oorlog dat ook laat zien dat zelfs tijdens een van de grootste humanitaire rampen aan het begin van de 21e eeuw de hoop levend blijft.
Dit boek is een verslag uit de eerste hand, het resultaat van zes jaar journalistiek onderzoek en talloze reizen naar Syrië, Turkije, Jordanië, Libanon, Washington, en een aantal Europese steden.
Het vertelt slechts een snipper van de Syrische tragedie, hoe de gebeurtenissen in een land de een na de ander te gronde hebben gericht.
De eenheidsstaat Syrië bestaat niet meer, behalve in de herinnering en op de landkaart.
Daarvoor in de plaats zijn vele Syriës gekomen.
De oorlog daar is uitgegroeid tot een conflict waarin de doden niet alleen naamloos zijn en tot cijfers zijn gereduceerd, maar er niet eens aantallen kunnen worden genoemD. Halverwege 2013 heeft de vn het opgegeven om de slachtoffers van de burgeroorlog te tellen omdat het te moeilijk was om de tellingen te verifiëren, hoewel de schattingen oplopen tot meer dan een half miljoen doden.
De helft van de Syrische bevolking van 23 miljoen mensen is op drift geraakt.
Geen enkel leven is onbeduidenD. Elk leven is een draadje in het tapijt van een samenleving, waardoor het geheel bij elkaar wordt gehouden.
In de zomer van 2011 werd ik door het Syrische regime op de zwarte lijst gezet, maar niet als journalist.
Nee, ik werd beschuldigd van spionage voor verscheidene buitenlandse mogendheden, waardoor ik op de opsporingslijsten kwam te staan van drie van de vier belangrijkste inlichtingendiensten in Damascus en het land niet meer in mocht.
Daardoor werd ik gedwongen me op de kant van de rebellen te richten door illegaal de Turkse grens over te steken naar Noord-Syrië, hoewel ik toch ook nog een paar keer heb kunnen reizen naar gebieden die in handen waren van de Syrische regering.
Ik vermeld dit slechts bij wijze van inleiding.
Dit boek is niet het zoveelste oorlogsverslag van een journalist.
Ik ben naar Syrië gegaan om te kijken, te onderzoeken, te luisteren – niet om over mensen te schrijven die heel goed voor zichzelf kunnen spreken.
Ze zijn niet stemloos.
Dit is niet mijn verhaal.
Dit is hún verhaal.
Ik heb zelf alles georganiseerd, vertaald en getranscribeerd; ik heb zelf de logistiek en mijn veiligheid geregeld, zelf onderzoek gedaan en feiten gecheckt.
Eventuele fouten komen voor mijn rekening.
Ik heb geen samengestelde personages opgevoerd, maar sommige namen heb ik wel veranderd om hun identiteit te beschermen.
Sommige mensen die in dit boek aan het woord komen zijn nu overleden, anderen zijn verdwenen of in ballingschap gegaan, en sommigen wonen nog steeds in een land dat in niets meer op een land lijkt.
Alle verhalen in dit boek zijn naar mijn beste weten waargebeurD. Deze dingen zijn gebeurD. Deze dingen gebeuren nog steeds.
Sommige van deze dingen zouden nooit meer mogen gebeuren.

Angst en vrijheid      Lowe Keith      Europese geschiedenis

De tweede Wereldoorlog was een van de grootste catastrofes in de geschiedenis van de mensheid. Hoe hebben deze verschrikkelijke ervaringen, en de herinnering eraan, ons leven beïnvloed? De nieuwe wereldorde die na 1945 ontstond, betekende het einde van de macht van Europese vorstenhuizen en de geboorte van twee nieuwe supermogendheden, die verwikkeld raakten in een nieuwe, wereldwijde Koude Oorlog.
Wetenschappers kwamen met nieuwe technologieën, politici speculeerden over nieuwe samenlevingsvormen: sommigen pleitten voor een wereldregering, anderen juist voor onafhankelijkheid. Het was een tijdperk van verwondering en angst, wat nog altijd doorklinkt in de debatten over nationalisme, immigratie en globalisering die we vandaag de dag voeren.
Behalve een analyse van de belangrijkste naoorlogse veranderingen en de mythen die destijds ontstonden, bevat Angst en vrijheid een onderzoek naar de filosofische en de psychologische impact van de oorlog.
Aan de hand van tal van individuele verhalen laat Lowe zien hoe leiders en gewone mensen zich staande hielden in de naoorlogse werelD. Hoe werd een van de grootste trauma's uit de geschiedenis gebruikt als een kans om verandering te realiseren?
Angst en vrijheid is een standaardwerk over de nog altijd voortdurende impact van de tweede Wereldoorlog - op landen, steden, families en mensen over de hele wereld.

Erfgenamen van de aarde      Thomas Chris      Biologie

Chris D. Thomas is duidelijk geen droge wetenschapper die enkel feiten, getallen en verbanden aan elkaar knoopt, want hij beschrijft met quasi literaire flair landschappen, dieren? planten en het hele ecologische landschap uit verleden en heden.
Uit de Proloog 'Winst en verlies': “… zie ik een wereld, met verdwaalde rode stippen van klaprozen die wuiven in de wind. Er schrijden koperkleurige fazanten in het rond, op zoek naar gevallen zaden, grauwe aardmuizen scharrelen tussen de graspollen en bladluizen buitelen met hun schutkleuren over elkaar heen om …” enz. Waar hij naar kijkt, is de Vale of York , één van de gebieden in Engeland met de meest intensieve landbouw en die nu eigenlijk – door ecologische bril bekeken - een regelrechte ramp is met “grote condens wolken boven het landschap die uit de koeltorens van elektriciteitscentrales opstijgen.” Hij doet
Dat is het eigenlijke thema van het boek: we mogen ons niet blindstaren op die daadwerkelijke zesde massavernietiging die aan de gang is, want het resultaat is niet totaal negatief.

Eerst en vooral moeten we minder fanatiek zijn over het inheems houden van het milieu.
Mensen zijn bang van verandering, willen dingen houden zoals ze zijn. Bepaalde soorten horen hier thuis en andere moeten we weren want die horen elders. Terwijl dat dikwijls niét het geval is. Dieren en planten hebben al altijd gereisd. Eerst en vooral mee met de veranderende temperaturen van hun leefmilieu. Maar ook zomaar. Zo stamt het “Engelse” lieveheerbeestje uit Azië. Er zijn een groot aantal planten en dieren die weerstand bieden en zelfs profiteren van wat de mens teweegbrengt.
De schrijver wil ons die winstkant tonen en reist met ons de wereld rond om ernaar te kijken.
Die reis en het rijke biologisch leven waarmee hij ons laat kennismaken, zijn het fruit op de taart van dit boek.
Maar eigenlijk is zijn boodschap nog iets anders.
De mens heeft de soorten veranderd, de omgeving soms onherkenbaar gewijzigd, maar de biologische basisprincipes zijn dezelfde gebleven.
De natuur kan tegen een stootje: zo zie je bijvoorbeeld hoe mollen de woeste ecologische aanvallen van de mens overleefden.
Zo heeft de mens massaal bomen geveld en bossen veranderd in weiden en velden. Daardoor zijn die bossen en het leven dat zich daar in afspeelde inderdaad verdwenen. Maar in de plaats is totale diversiteit in dat open landschap wel toegenomen en zijn er nu meerder soorten leefgebied waar er vroeger slechts het ene was. De mens heeft ook andere soorten geïntroduceerd in andere delen van de wereld zonder dat daarom de inheemse soorten uitgestorven zijn. In Engeland, bijvoorbeeld, is de diversiteit nu veel groter.
Dat is natuurlijk niet altijd het geval.
Als je, bijvoorbeeld, bepaalde roofdiersoorten (ratten, katten, mensen) gaat introduceren op eilanden in de Stille Oceaan waarmee de inheemse soorten nog nooit in contact gekomen zijn, dan weten die niet wat daarmee aanvangen en worden brutaal uitgeroeid….
Maar in het algemeen profiteert de wereld van immigranten en emigranten, want die doen die de biologische diversiteit toenemen.
Insecten volgen de planten waarmee ze zich voeden. Planten passen zich aan en “hibridiseren” in nieuwe soorten.
Soorten veranderen als de mogelijkheden anders worden die ze kunnen uitbuiten.
Nog eens: wat we zien, is het verschijnen van een nieuwe diversiteit die voortkomt uit de menselijke activiteit. Het hele plant- en dierenleven dat je nu waarneemt op dezelfde plek als die fameuze 21.000 jaar geleden gedurende het laatste ijstijdperk, is nu nagenoeg geheel anders, de hele vegetatie is nieuw…
Natuurlijk moeten we blijven proberen bepaalde soorten tegen uitroeiing te beschermen. Enkel: ook hier hebben we de neiging ons voor de meest spectaculaire gevallen in te zetten, terwijl er duizenden zeer zeldzame planten en insecten zomaar zullen verdwijnen en bijna niemand dat zal opmerken.
We moeten ons voorts ook niet enkel bezig zijn met de dingen precies te behouden zoals ze altijd (?) waren , want er is al altijd verandering geweest, maar we moeten ons tevens toeleggen op hoe we kunnen leven met die verandering.
De auteur spreekt zich niet uit of bepaalde processen nu goed of slecht zijn, maar hij observeert. Zo ziet hij zelfs temidden van de huidige massale ecologische verwoesting, het begin “van de scheuten van herstel”.
Toch wel sterk om te kunnen vaststellen dat ongeveer twee derde van de dieren nu leven op plekken waar ze niet zouden overleefd hebben 50 jaar geleden.

Onbegrepen Europa      Bakker Bert      Europese geschiedenis

Een verrassende analyse die de verhoudingen in Europa in een nieuw licht zet.
In Onbegrepen Europa zoekt financieel journalist Bert Bakker naar de ware achtergrond van mentaliteitsverschillen binnen EuropA. Het lijkt wel of de lancering van de euro die verschillen in Europa alleen maar sterker heeft aangezet, terwijl het tegenovergestelde de bedoeling was. Vooral sinds de schuldencrisis in Griekenland en andere mediterrane landen. Hoe kan dat? De populaire verklaring zoekt het in de verschillen tussen zorgelijke protestanten uit het kille Noorden en zorgeloze katholieken in het zoele Zuiden. Romantische gedachte, maar in de verste verte niet houdbaar, vindt Bakker. De echte verklaring is niet religieus van aard, laat staan klimatologisch, laat Bakker zien in een verbluffend en vernieuwend betoog. Hij ontdekte dat waar het feodale stelsel geen voet aan de grond kreeg, een middenklasse opbloeide: in Scandinavië, Nederland en Duitsland, maar bijvoorbeeld ook in Noord-Italië en Catalonië. Waar dat niet gebeurde bleven de verhoudingen – tot op de dag van vandaag – eigenlijk als in die oude standenmaatschappij.
Wie eenmaal ziet dat dáár de breuklijn ligt, beseft dat voor een solidair Europa meer nodig is dan een kloppend huishoudboekje. Een belangrijk boek, en een vertrekpunt voor beter begrip en productievere samenwerking. Het lijkt wel of de lancering van de euro de verschillen in Europa alleen maar sterker heeft aangezet, terwijl het tegenovergestelde de bedoeling was. Vooral sinds de schuldencrisis in Griekenland en andere mediterrane landen.
Hoe kan dat, vraagt Bakker zich af? De populaire verklaring zoekt het in de verschillen tussen zorgelijke protestanten uit het kille Noorden en zorgeloze katholieken in het zwoele Zuiden.
In ‘Onbegrepen Europa’ zoekt Bakker naar de ware achtergrond van de mentaliteitsverschillen binnen EuropA. Hij ontdekte vooreerst dat waar het feodaal stelsel geen voet aan de grond kreeg, een middenklasse opbloeide in Scandinavië, Nederland en Duitsland, maar bijvoorbeeld ook in Noord-Italië. Waar dat niet gebeurde bleven de verhoudingen tot op de dag van vandaag, eigenlijk als in die oude standenmaatschappij. Wie eenmaal ziet dat dáár de breuklijn ligt, beseft dat voor een solidair Europa meer nodig is dan een kloppend huishoudboekje, schrijft Bakker. Europa, en zeker West-Europa, is vandaag een van de welvarendste en vredigste delen van de werelD. Zonder één keer je paspoort te trekken, schrijft Bakker, kan je reizen van Brest naar Athene, en van Lissabon naar Helsinki. En onderweg kan je in veel van die landen met dezelfde munt betalen. Dat lijkt nu normaal, maar wie voor 1990 werd geboren, kan zich waarschijnlijk nog herinneren dat dit niet kon, en wie voor de Tweede Wereldoorlog werd geboren herinnert zich een Europa dat tot op het bot verdeeld was door een bloedige oorlog. Daarna, vanaf de jaren vijftig, leek betrekkelijke harmonie gewoon. Maar de vraag is, hoe vanzelfsprekend is het dat dit zo blijft? Na een ingrijpende bankencrisis die in 2007 begon, raakten de zwakkere eurolanden in een schuldencrisis verzeild; Noord-Europese economieën moesten de Zuid-Europese te hulp schieten.
Breuklijnen tussen Europese regio’s die aan het vervagen waren, werden ineens weer zichtbaar.
In Noord-Europa deelt een groot percentage van de mensen in de welvaart. Ieder die iets wil en kan, krijgt kansen. En ondanks sombere observaties over de groeiende kloof tussen rijk en arm is de middenklasse daar nog altijd veruit de grootste groep. Aan de tegenstellingen die aan de oppervlakte kwamen, lijkt een diepgaand verschil in mentaliteit ten grondslag te liggen.
In het Noorden geloven de mensen dat ieder individu, dus ook elk land, eerst moet proberen zijn eigen problemen op te lossen. De zuiderling gaat er meer van uit dat hogere machten aan de touwtjes trekken, dus als er problemen zijn, moeten zij die dus oplossen. In het Noorden geloven de mensen dat ze hun eigen lot kunnen beïnvloeden, in het Zuiden hebben mensen het gevoel dat ze dat niet kunnen. Een belangrijke vraag waarover verbazend genoeg weinig serieus is nagedacht, is: waar komt het verschil in mentaliteit vandaan? Duitsland, Nederland en de Noorse landen behoren tot de rijkste ter wereld, die zich een royale verzorgingsstaat veroorloven.
In politiek opzicht hebben ze hun consensuscultuur gemeen, mogelijk dankzij het relatief grote vertrouwen dat de burgers in die landen hebben in elkaar én in hun overheden. Maar de grote vraag is, waarom? Waarom juist dáár en waarom liggen de verhoudingen in aanpalend België en in Groot-Brittannië meteen al zo anders? En waarom lijkt de Zwitserse samenleving in zo veel opzichten dan weer wél op die in de Noord-Europese landen? Een eerste antwoord vond de auteur in een onderzoek van de Duitse socioloog Bruno Hildenbrand (°1948). Hij ontdekte een verrassende samenhang met het fenomeen dat de boeren in Zuid-Duitsland het land waarop ze werken vanouds in eigen bezit hadden, terwijl in Noord-Duitsland – de Hanzesteden aan de kust uitgezonderd – grootgrondbezit de norm was, en de boeren daar dus pachters waren, of slechts landarbeiders. Daarmee schetste Hildenbrand een beeld dat haaks stond op het ingesleten idee dat begin 20ste eeuw werd gelanceerd door de socioloog Max Weber, namelijk dat de hogere welvaart in Noord-Europa verband hield met de protestantse mentaliteit.
Bert Bakker is zelfstandig financieel-economisch journalist.
Voor een reeks van maand-, week- en dagbladen schreef hij over vrijwel alle aspecten van de financiële wereld. Zijn werkend leven begon hij echter als bankier-in-opleiding, gestationeerd in Brazilië. Daar was hij drie jaar deelgenoot van een Latijns-Amerikaanse manier van leven en denken. Zijn brede interesse binnen het financieel-economische spectrum, bleek ook uit zijn succesvolle boek over het kopen en verkopen van kunst: Onschatbare waarde.
Dit boek brengt eerst uitvoerig in kaart wat typisch Noord-Europees is, en waaruit die typische eigenschappen historisch te verklaren zijn, maar niettemin concludeert het dat al die opgesomde karakteristieken die voor Noord-Europees doorgaan, bijna niets te maken hebben met Noord-Europa als geografische aanduiding. Een verhelderende en kritische analyse van Europa’s recente welvaart, een vertrekpunt voor meer begrip en betere, productievere samenwerking.

De avonturen van een jonge bioloog      Attenborough David      Biologie

Vijftig jaar geleden veranderde Sir David Attenborough de manier waarop we naar de natuur kijken voorgoed. In een tijd waarin de natuurdocumentaire nog niet bestond moest de man, die later Planet Earth zou maken, alles in de praktijk bedenken. In dit boek kijkt de legendarische Brit terug op die baanbrekende eerste stappen voor de BBC.
Een spectaculair reisverhaal waarin de lezer samen met Attenborough in gevecht gaat met kaaimankrokodillen, gaat racen met luiaards, gaat vissen naar piranha's en achter komodovaranen aangaat tijdens een gevaarlijke fotoshoot.
In zijn kenmerkende stijl vertelt de bekendste bioloog ter wereld het verhaal van het begin van zijn indrukwekkende carrière Vijftig jaar geleden veranderde Sir David Attenborough de manier waarop we naar de natuur kijken voorgoed. In een tijd waarin de natuurdocumentaire nog niet bestond moest de man, die later Planet Earth zou maken, alles in de praktijk bedenken. In dit boek kijkt de legendarische Brit terug op die baanbrekende eerste stappen voor de BBC.
Wie wil er nu niet lezen hoe het er, met beperkte middelen en weinig relevante kennis, aan toe ging op de reizen van Sir David Attenborough. Hij doet in dit boek, De avonturen van een jonge bioloog, in zijn eigen stijl verslag over de omzwervingen die hij maakte voor het programma Zoo Quest. Lees mee en waan jezelf in de uithoeken van de wereld, waar de natuur onherbergzaam is en er om elke hoek een nog niet eerder in het wild gefilmde diersoort te zien is.
David Attenborough, de naam doet bijna bij iedereen een belletje rinkelen. Een Britse bioloog en televisiemaker, die veel prachtige en vooruitstrevende natuurdocumentaires voor de BBC maakte. Hij studeerde geologie en dierkunde aan Clare College en na het afronden van zijn opleiding en dienstperiode, begon hij te werken bij een uitgeverij als redacteur.
In 1950 solliciteerde hij bij de BBC, maar kreeg de baan niet. Hij volgde toen wel een opleiding van drie maanden die de BBC hem aanbood. In 1952 kon hij alsnog voltijds aan het werk bij de BBC. Zijn belangrijkste natuurserie is waarschijnlijk de ‘Life Trilogy’, die bestaat uit Life on Earth, Trials of Life en The Living Planet. Hij sprak ook het commentaar in voor meer dan 250 natuurdocumentaires, waaronder The Blue Planet en Planet Earth. Een carrière van meer dan zes decennia, een stem die iedereen herkent en een man die het pad voor het maken van natuurdocumentaires heeft geëffend voor de velen die hem zijn gevolgd. Attenborough ontving verschillende prijzen en eretitels voor alles wat hij gedaan heeft, ook zijn er verscheidene soorten naar hem vernoemd, waaronder een mierenegelsoort, een hagedis en een vleesetende plant. Attenborough neemt ons in De avonturen van een jonge bioloog mee naar Guyana, Indonesië en Paraguay. Dit zijn de volgende drie reizen die hij maakte, na de allereerste reis naar Sierra Leone. Elke reis staat borg voor een groot aantal verhalen én een enorme hoeveelheid beeldmateriaal die in de jaren ’50 is uitgezonden op de BBC. Fragmenten van deze beelden zijn nog op het internet terug te vinden en het is erg mooi om passages uit het boek terug te kunnen zien als bewegende beelden. De naam Zoo Quest is gekozen, omdat elke reis als doelstelling had om een bijzonder dier te vinden in het land van bestemming. Zo was het Attenborough’s doel om in Indonesië een komodovaraan te filmen. Charles Lagus is de vaste cameraman van Attenborough en samen maken ze de vreemdste dingen mee en ondergaan ze toch heel wat ontberingen.
De avonturen van een jonge bioloog is best wel een taai boek om doorheen te komen, ook als dierenliefhebber. De schrijfstijl voelt wat ‘droog’ aan en nodigt niet uit tot uren aan één stuk door lezen. Dit, in combinatie met het niet al te kleine aantal pagina’s, zorgt ervoor dat je dagen- of wekenlang met dit boek zoet bent. Toch zorgt de oude vertrouwde Britse humor voor afleiding. Nadat ze door een winkelier in Asunción helemaal aangekleed waren (met ‘overbodige’ kledingstukken) merkte Charles het volgende op: ‘Ik weet niet hoeveel van dit alles op de Chaco van enig nut zal zijn, maar we stelen absoluut de show bij het eerstvolgende gekostumeerde bal.’
De vele zwart-wit foto’s en de enkele kleurenfoto’s geven een goede indruk bij de verhalen van Attenborough. Ze tonen de dieren, de mensen en de omgeving op een karakteristieke manier. De tekst is overheersend, maar door de foto’s krijg je steeds zin om door te lezen en wordt het boek beter verteerbaar.
We kunnen het erover eens zijn dat Attenborough kan gedefinieerd worden als een man met een missie. Hij ademt natuur, hij wil een revolutionair programma maken én hij wil daar een absoluut succes van maken. Dit boek toont ons de gedrevenheid, de liefde voor dieren, en de natuur in het algemeen, van een icoon. Iemand die de wereld dichter naar de mens bracht, door de beelden én de verhalen die hij aan iedereen beschikbaar stelde en nog steeds stelt.

De melodie van de natuur      Van Vulpen Ivo      Fysica

Steeds lonkt er weer een nieuw deeltje om te ontdekken De ontdekking van het Higgs-deeltje enkele jaren geleden was wereldnieuws. Maar waarom eigenlijk? In zijn boek De melodie van de natuur neemt Ivo van Vulpen je aan de hand in de zoektocht naar dit illustere deeltje. Hij blijkt een goede reisleider, maar een beetje voorkennis kan geen kwaad. Op 4 juli 2012 werd het jarenlange werk van duizenden natuurkundigen van over de hele wereld op passende wijze beloond. Die dag werd namelijk het bestaan van het zo hartstochtelijk gezochte Higgs-deeltje officieel bekend gemaakt. TV-beelden toonden een zaal vol klappende, lachende en ontroerde wetenschappers. Ook voor wie geen idee had waar het over ging, was de boodschap duidelijk: hier is iets bijzonders gebeurd. Maar dat was het enige wat er bleef hangen bij velen. Dat het bijzonder was, maar wat er nou precies was ontdekt en waarom dat zo bijzonder was, dat ging in de euforie een beetje verloren. Ook niet heel gek, als je bedenkt dat het nogal een uitdaging is om de essentie van tientallen jaren fundamenteel natuurkundeonderzoek op een begrijpelijke manier weer te geven in een tv-fragment van anderhalve minuut. Stap voor stap Ivo van Vulpen gaat die uitdaging wel aan. Gelukkig geeft hij zijn publiek meer aandacht dan anderhalve minuut uitleg. De ontdekking van het Higgs-deeltje vormt de aanleiding en rode draad van zijn boek De melodie van de natuur, maar hij neemt ruimschoots de tijd om alles wat aan die ontdekking vooraf ging te bespreken. Dat is zeer te prijzen, want experimenten en theorieën komen nou eenmaal niet uit de lucht vallen. Ze bouwen voort op bestaande kennis, ideeën, vragen en raadsels en Van Vulpen laat heel mooi zien hoe de wetenschap stap voor stap te werk gaat. Kookboeken Nieuws
De zoektocht naar het Higgs-deeltje gebruikt van Van Vulpen om de geschiedenis van de natuurkunde te beschrijven en dan vooral van de deeltjesfysica – de tak die zich bezighoudt met de meest basale bouwstenen van heelal, de elementaire deeltjes. Een vakgebied dat Van Vulpen van binnenuit kent. Hij is namelijk zelf gepromoveerd deeltjesfysicus en hij werkt bij Nikhef, het nationaal instituut voor subatomaire fysica in Amsterdam. Bovendien werkte hij mee aan het ATLAS-experiment, een van de detectoren van de Large Hadron Collider – de deeltjesversneller waarmee het bestaan van het Higgs-deeltje is aangetoond. Spookdeeltjes Doordat Van Vulpen zelf onderdeel is geweest van die enorme onderneming – en dat nog steeds is, want er valt nog meer dan genoeg te onderzoeken in deeltjesfysica – kan hij goed de ‘achterkant’ van de wetenschap laten zien: de spanning en opwinding als een experiment van start gaat, maar ook het monotone handwerk van turen naar schermen. Dat er ook ongetwijfeld een hoop frustratie, teleurstelling en onderlinge wrijving bij komt kijken, blijft een beetje onderbelicht. Misschien is het voor Van Vulpen allemaal zonnig verlopen, maar hij schetst af en toe wel een heel idyllisch beeld van de natuurkundige gemeenschap.
Maar dat doet niets af aan de prestatie van Van Vulpen om dit abstracte, ingewikkelde onderzoek toegankelijk te maken. Hij legt helder en geduldig uit (het is wel een echt ‘uitlegboek’) hoe dat nou zit met al die quarks en leptonen, met spookdeeltjes en antideeltjes en krachtdeeltjes en ga zo maar door. Van Vulpen pakt het allemaal rustig aan, maar hij kan niet voorkomen dat het je – als niet-deeltjesfysicus – toch af en toe gaat duizelen.
Aan de andere kant, we hebben het hier wel over een vakgebied waar niet de minste geesten jarenlang hun hoofd over hebben gebroken, dus dat je als lezer ook een beetje moeite moet doen kan geen verrassing zijn. En het is ook zeker geen reden om het niet te proberen, want dankzij Van Vulpens enthousiasme en overduidelijke liefde voor zijn vakgebied blijft het allemaal zeer leesbaar. En het maakt nieuwsgierig naar wat we nog meer gaan leren over donkere materie, supersymmetrie en het raadsel van de zwaartekracht.

Avonturen bestaan niet      Gusman Simon      Filosofie

In het eerste deel van het boek werken de auteurs een genealogie van 'het avontuur' uit: avonturenverhalen zijn gemodelleerd naar wat zij met een begrip van mytholoog en religiewetenschapper Joseph Campbell (1904-1987) 'de monomythe' noemen. Deze zou de structuur hebben van een cirkel. De held begint in het alledaags bestaan, begeeft zich zich vervolgens naar een (daadwerkelijk of figuurlijk) andere wereld, behaalt daar een doel en keert vervolgens zegevierend terug naar de alledaagsheid. Binnen deze mythe staan alle gebeurtenissen in dienst van het overkoepelende plot. Deze structuur is herkenbaar in nagenoeg álle avonturenverhalen, van de Odyssee tot Star Wars en Harry Potter. Wíe zo'n avontuur kan beleven is in de loop der eeuwen wel verschoven, van halfgoden via ridders en koopmannen naar gewone mensen, stervelingen, rusteloos op zoek naar een uitweg uit het alledaagse. In de loop der eeuwen werd het avontuur van louter verhaalstructuur tot norm, aldus de auteurs. Over het functioneren en de wenselijkheid van die norm, buigen zij zich in het tweede deel van het boek. De stelling "We proberen de alledaagsheid te verdringen door te doen alsof we avonturen beleven", aldus Herenbrink en Gusman. Zowel op individueel als op collectief niveau zitten we gevangen in het 'avonturendenken' waarbinnen we 'willen dat het leven een avontuur is [...] dat de pieken en dalen van ons bestaan deel uitmaken van een plot zodat alles betekenis heeft en zinvol is'.
Dit denken brengt gevaren met zich mee: Als jouw leven niet avontuurlijk is, heb je dan gefaald? En wie is er figurant en wie hoofdrolspeler in collectieve avonturen? Wat gebeurt er met feiten als ze niet in ons epische verhaal passen? Het avonturendenken leidt, aldus de auteurs, tot frustratie en teleurstelling. Centraal in dit denken, staat het illusoire idee - 'de avontuurlijke denkfout' - dat iedere beproeving of teleurstelling in dienst staat van een overkoepelend plot of een grootse lotsbestemming. Dat er een noodzakelijke samenhang zou bestaan tussen de gebeurtenissen in ons leven. Maar - je voelt hem al aankomen - die samenhang is er niet. Het alledaagse leven is niets dan een aaneenschakeling contingente gebeurtenissen, die bij de een geslaagder uitpakt dan bij de ander. Het avontuur bestaat hoogstens achteraf, als vertelling, en mag niet tot model voor het heden of de toekomst worden gemaakt. Opvallende passage
"Een verhaal waarvan de afloop al bekend is, verloopt op een andere manier dan een verhaal waarvan de afloop nog bepaald moet worden. Zodra de afloop bekend is, kunnen we de gebeurtenissen vertellen alsof ze in dienst stonden van die afloop. We kunnen het heden en de toekomst dus niet op dezelfde manier zien als het verleden. Daarom kunnen we ons leven niet leiden als een avontuur." Reden om het boek niet te lezen
Zo ongeveer alles wat het pad van de auteurs kruist, wordt herleid tot het avonturendenken. Dat is wat benauwend en zorgt er bovendien voor dat het begrip 'avontuur' gaandeweg aan betekenis en definitie verliest. Enigszins verwarrend is daarbij dat de auteurs pas in het laatste hoofdstuk echt ingaan op de menselijke behoefte om biografische verhalen te vertellen, of het eigen leven te 'verplotten'. Daar blijken we dan toch niet helemaal zonder te kunnen. Een alternatief voor het omvergehaalde avonturendenken vinden de auteurs op de valreep in een soort Sartreaanse existentiële vrijheid, waarbij het leven toch een narratief mag krijgen als een aaneenschakeling van projecten. "De winst van een avontuurloos bestaan is dan ook de vrijheid om je eigen leven vorm te geven", schrijven de auteurs triomfantelijk. En daarmee komt wellicht iets van de maakbaarheidsgedachte, die een onmiskenbaar onderdeel lijkt van het avonturendenken, stiekem via de achterdeur weer binnen.

Onbekende erfenis      Krause Joachim      Duitse geschiedenis

Een ongelooflijke en pijnlijke ontdekking: bij het ontruimen van het ouderlijk huis, na de dood van zijn ouders, vindt Joachim Krause op zolder bijna 2000 brieven die tussen de jaren 1933 en 1945 geschreven zijn, en een aantal dagboeken. Als een puzzel krijgen de teksten, eenmaal op chronologische volgorde gelegd, steeds meer betekenis.
De drie jonge brievenschrijvers zijn zijn ouders en zijn oom, die in 1942 ‘een heldendood' gestorven is. Ze zoeken naar hun (politieke) standpunten en discussiëren over het nationaalsocialisme, het Jodenvraagstuk, over de zin van de oorlog en de dood, over seksualiteit en over geloofskwesties. De moeder blijkt een hartstochtelijke bewonderaar van Hitler te zijn, en de oom van Krause is een fanatieke officier; alleen de vader behoudt een zekere kritische distantie ten opzichte van de nationaalsocialistische ideologie.
‘Onbekende erfenis’ begint met een indrukwekkende proloog van Joachim Krause, waarin hij begint met de belangrijke woorden ”Ik heb dit boek niet geschreven. Ik heb het overgeschreven.” Dat maakt meteen indruk bij de lezer en dat houd je eigenlijk het gehele boek vast. De auteur heeft het beeld dat hij van zijn ouders had grondig herzien en laat dat in dit boek zien. Knap én dapper dat hij het op deze manier in beeld heeft gebracht.
Na een aantal inleidende hoofdstukken en een proloog begint de briefwisseling, die in verschillende tijdsvakken is opgedeelD. Bij elke brief staat wie de zender en wie de ontvanger is en wanneer de brief is geschreven. Tussendoor zijn af en toe bijpassende afbeeldingen te zien.
Ook zijn er dagboekfragmenten opgenomen. Als lezer krijg je een bepaald beeld hoe de ouders van Krause de oorlog hebben beleefd en meegemaakt.
Dat maakt het een waardevol en soms confronterend boek. Het nawoord door Christoph Dieckmann vormt een waardige afsluiting van het boek.

Uit de puinhopen      Monbiot George      Maatschappij

Heel vaak is gezegd dat links een nieuw verhaal moet presenteren om geloofwaardig te worden. De ‘leegte van links’ is al jaren een gevleugeld begrip. Keer op keer gingen linkse politici en publicisten er op in. Maar een links verhaal presenteren met blijvende overtuigingskracht, dat lukte niet echt, gezien de terugkerende klacht. De Britse bioloog en publicist George Monbiot doet een poging in zijn boek Uit de puinhopen de leegte te vullen. Hij komt, heel doelbewust en zelfverzekerd, met een nieuw verhaal dat de wereld moet veranderen, zelfs verbeteren. Dat verhaal moet pakkend, kort en mobiliserend zijn. Het moet een verklaring geven over hoe we in de puinhopen beland zijn en hoe we daar uit kunnen komen.
Het verhaal van Monbiot is dat van de goede mens die bedorven is. Mensen hebben het vermogen tot vriendelijkheid en zorgzaamheid. Maar een kwaadaardige ideologie, het neoliberalisme, heeft ons wijsgemaakt dat we met elkaar moeten concurreren en elkaar moeten wantrouwen. Een gemeenschappelijk doel ontbreekt. Maar als we die gemeenschap nieuw leven inblazen, kunnen we onze ware aard herontdekken. Er kan een nieuw gevoel van saamhorigheid ontstaan, met een nieuwe economie, die mens en planeet met respect behandelt. We kunnen ons geluk herwinnen, ons vertrouwen in onze eigen kracht, onze trots en onze plaats in de wereld. “We zullen weer deel uitmaken van de samenleving én meesters zijn over ons eigen lot.” Monbiot noemt dit ‘saamhorigheidspolitiek’. (The Politics of Belonging, schreef Monbiot met hoofdletters in The Guardian.)
Monbiot heeft groot gelijk als hij de kracht van verhalen benadrukt. Verhalen (je kan ze ook mythes noemen, zoals Harari deed in Sapiens en Homo Deus) maken het mogelijk dat mensen in grote groepen samenwerken. Ze moeten ergens in geloven omdat ze elkaar niet persoonlijk kennen. Wie de wereld wil veranderen, heeft dus in de eerste plaats een verhaal nodig dat zingeving biedt en actie mogelijk maakt.
Zijn verhaal, dat schrijft hijzelf, heeft een klassieke vorm. Net als in een strip van Asterix en Obelix is er in het begin een toestand van orde en tevredenheid. Dan komt er een kracht of persoon van buitenaf. De helden herstellen na wat problemen de orde en het leventje herneemt zijn rustige gang. Nobele wilde
Monbiot gaat uit van de goede mens. Dat is de oorspronkelijke goede toestand. Hij noemt dat de erfdeugd, en die blijkt bijvoorbeeld uit het grote altruïsme van mensen. Mensen zetten soms alles op het spel om anderen te helpen, aldus Monbiot. De mens is vooral sociaal.
Maar een voorbeeld dat hij daarvoor gebruikt is eigenlijk pijnlijk. Zijn Nederlandse schoonmoeder komt uit een gezin dat in de oorlog een Joods jongetje onderdak bood. Dat was uiteraard levensgevaarlijk. Maar toch deed dat gezin dat. ‘Zo zijn we,’ concludeert Monbiot. Maar hij vergeet te vertellen dat andere mensen deze situatie van buitengewoon gevaar hadden gecreëerd met als reden om hun gedroomde gemeenschap te beschermen tegen een verbeelde en gefantaseerde dreiging. Mensen hebben in deze oorlog miljoenen soortgenoten vermoord, in en buiten de slagvelden. Zo zijn we ook. Het gaat uiteraard om de vraag wanneer welke impulsen overheersen.
Zijn goede-mens-verhaal doet denken aan Jean Jacques Rousseau, die veronderstelde dat de beschaving de ‘nobele wilde’ had bedorven. De introductie van privé-bezit had tot allerlei ellende geleid, zo veronderstelde Rousseau. In het verhaal van Monbiot neemt het gemeenschappelijk bezit, de commons, ook een belangrijke rol. Geschiedenis
Voor een ideologisch verhaal heeft Monbiot een heel beperkte historische horizon. Waar bijvoorbeeld Karl Marx een uitleg gaf van de geschiedenis van de mens vanaf de steentijd, houdt Monbiot het bescheiden bij de de twintigste eeuw. In die eeuw streden twee verhalen om dominantie. Het sociaaldemocratische verhaal beloofde welvaart via de staat. Dat werkte prima rond en na de Tweede Wereldoorlog. Maar in de jaren zeventig had dat geen antwoord op de nieuwe problemen. En er kwam geen nieuw verhaal van links.
Het neoliberalisme overwon in de tweede helft van de eeuw, met het verhaal dat concurrentie en competitie tot de beste uitkomsten leiden. Maar de werkelijke gevolgen zijn atomisering en vervreemding, een oorlog van allen tegen allen. Neoliberalisme is de oorzaak van al onze problemen, zoals Monbiot in een eerder artikel heeft uitgelegd. Grenzen
De gemeenschap, saamhorigheid, dat zijn de oplossingen. Dat zijn natuurlijk mooie woorden. Hij spreekt ook over het gevoel van thuis zijn. Maar bij zijn remedie gaat Monbiot cruciale vragen uit de weg: wat zijn de grenzen van die gemeenschap? Die grenzen lopen aan twee kanten: aan de binnenkant en de buitenkant. In hoeverre neemt de gemeenschap het leven van individuele personen over? In traditionele gemeenschappen is de vrijheid soms zeer beperkt. En dan is er de afgrenzing naar buiten. Wie horen erbij en wie niet? Het idee van ‘de gemeenschap’ en het idee van thuis is nu zo aantrekkelijk dat vergeten wordt dat het zonder een duidelijke uitleg van die grenzen niet veel zegt.
Monbiot ziet hier en daar al voorbeelden van die veranderingen. Een interessant stuk is over de campagne van Bernie Sanders, die heel veel aan vrijwilligers over liet. Die regelden, met een beetje ondersteuning van betaalde medewerkers, bijna alles. Hij ziet dat als een model voor toekomstige veranderingen en bedenkt een campagne om een einde te maken aan de ongelimiteerde financiering van partijen in de VS. Het klinkt goed.
Over projecten waarbij burgers betrokken worden, zoals de burgerbegrotingen in Braziliaanse steden, is hij lyrisch. Hij blaast op de loftrompet over de Leeszaal Rotterdam West, inderdaad een uitermate sympathiek project. Maar hij laadt een zware last op de schouders van dit project als hij suggereert dat de Leeszaal een radicale verandering in Rotterdam heeft veroorzaakt. Pas als dergelijke gemeenschappen een kracht worden die zich tegenover de markt en de staat kunnen handhaven, zullen ze tot echte verandering leiden.
Over andere voorstellen voor veranderingen is hij juist tamelijk nuchter. Zo ziet hij het basisinkomen niet direct als oplossing van alle problemen. Hij vindt het geen goed idee om verkiezingen te vervangen door loterijen, maar is wel voorstander van veel meer referenda. Vergezichten
Monbiot schreef een kort en krachtig boek en hij heeft zeker bravoure. Hier is het niet het defaitisme te horen dat bijvoorbeeld Femke Halsema in Macht en verbeelding bij links waarneemt. Het zijn bijna utopische vergezichten die Monbiot schetst.
Wie zijn verhaal wil accepteren, moet in de betere mens geloven. We zijn beter dan we denken, stelt Monbiot. Maar bestaat het goede van de mens niet vaak, of soms zelfs uitsluitend, als keerzijde van het slechte? Altruïsme is vaak een reactie op onrecht, dat net zo goed mensenwerk is.

De belangrijkste vraag van het leven      Lane Nick      Evolutie

Overal om ons heen is leven. We komen het tegen in simpele vormen, zoals bacteriën, of in complexe vormen - paardenbloemen, spreeuwen, mensen.
Maar waarom bestaat die tweedeling eigenlijk? Na het begin van het leven, 4 miljard jaar geleden, duurde het 2,5 miljard jaar voordat sommige simpele organismen de sprong maakten naar complexiteit.
Hoe kwam dat? En hoe is het leven begonnen? De belangrijkste vraag van het leven geeft een even grondig als betoverend antwoord op deze vragen van het leven: waarom zijn we zoals we zijn, en waarom zijn we hier überhaupt? Nick Lane (1967) is biochemicus aan University College London. In 2010 werd hij onderscheiden met de Royal Society Prize for Science Books voor zijn boek Levenswerk. In 2015 ontving hij de Biochemical Society Award voor zijn bijdrage aan de moleculaire wetenschappen. 'Dit is een boek voor mensen die geen tijd hebben voor koetjes en kalfjes. Het is een boek voor mensen die geen zin hebben om altijd maar weer te lezen over voorbijgaande zaken en modeverschijnselen.
Dit is een boek voor mensen die schaamteloos willen doorstomen naar de meest fundamentele tijdloze vragen van dit bestaan: waar komen wij vandaan? Wie zijn wij, en waarom zien wij eruit zoals we eruitzien? Waarom worden we oud? Waarom hebben we seks? Waarom gaan we dood? En hoe kon er ooit leven ontstaan uit de dode materie van de vroege aarde?'

De onzichtbare hand      Van Bavel Bas      Economie

Het is een sprookje dat onze markteconomie een onmisbare voorwaarde voor welvaart en rechtsstaat is. Dat weet de internationaal gezaghebbende Nederlandse economisch historicus Bas van Bavel onweerlegbaar aan te tonen. Hij toetst de abstracte beweringen van de economen genadeloos aan de historische werkelijkheid. De vrije markt, die aanvankelijk breed werd omarmd, blijkt na enige tijd de welvaartsgroei juist te remmen: nieuwe economische elites veroveren met hun rijkdom politieke en juridische macht en sluiten nieuwkomers buiten. De ongelijkheid neemt toe, investeringen nemen af. Zo ging het tijdens de bloeitijd van de Arabische cultuur in Irak, in de Italiaanse steden ten tijde van de Renaissance, en ook in de Gouden Eeuw van Antwerpen en Amsterdam.
En in onze tijd zal het niet anders zijn. Door ons vast te ketenen aan het Angelsaksische marktmodel hebben we onze eigen mogelijkheden om een neergaande cyclus te stuiten ernstig beknot. '[Van Bavel schetst] een verhaal van opkomst en neergang waarin, net als in de Griekse tragedies, de elementen die de hoofdrolspelers grootsheid brachten hen uiteindelijk ook in de afgrond doen storten.' Branko Milanovi?, auteur van Wereldwijde ongelijkheid Bas van Bavel (1964), opgeleid als historicus, is faculteitshoogleraar transities van economie en samenleving aan de Universiteit Utrecht. Hij schreef het boek Manors and Markets, over de sociaal-economische geschiedenis van de Nederlanden in de Middeleeuwen, en talrijke artikelen over marktontwikkeling, ongelijkheid en welvaartsgroei, meestal vanuit een langetermijnperspectief. Daarnaast geeft hij leiding aan Instituties voor Open Samenlevingen, een van de multidisciplinaire speerpunten van de Universiteit Utrecht. Over The invisible hand: 'Zijn terugblik op de wereldgeschiedenis levert een verrassend actueel boek op en een handleiding voor onze toekomst. (...) Bas van Bavel (...) beschrijft in een gedegen, doorwrocht en uitstekend gedocumenteerd boek hoe sterke beschavingen en samenlevingen ontstaan.' Frank van den Heuvel in Christen Democratische Verkenningen 'This a beautifully written book, easy to read, which makes it adequate for a wide audience. Above all, it is an original and intellectually challenging piece of scholarly work that breaks new historical grounds.' Stefano Zamagni in Journal of Economics 'Van Bavel's deep expertise in the subject matter weaves an intricate web of connections of cultural, economic, and social aspects across time and space, and seamlessly draws the reader into a wonderful account.' Mauricio Drelichman in Journal of Economic Literature 'Van Bavel verdiept met zijn boek het huidige politieke debat en verdient het ook gelezen te worden door al diegenen die de voordelen van de liberale democratie, handelsliberalisering, globalisering en de Europese toenadering koesteren.' Ton Lansink in Clingendael Spectator Bas van Bavel is een historicus die zich heeft verdiept in de geschiedenis van oude economiën. Zijn boek heet De onzichtbare hand. Daarin heeft van Bavel de economie van de Italiaanse stadsstaten bestudeerd, die van de Nederlanden tijdens de Gouden Eeuw, het Irak van de vroege Middeleeuwen en Engeland in de 19de eeuw. Hij ziet overeenkomsten.
Al die markteconomieën maken een lange cyclus door: na een periode van bloei geraken ze in verval en verdwijnen. Het lijkt onvermijdelijk.
Het is met onze eigen tijd niet anders. Wat je in Irak, Italië, de Nederlanden en Engeland zag, zie je ook in onze tijd. De laatste fase van de westerse vrije markteconomie is aangebroken. Ontstaan van economische elite
Dit is de cylus: Je begint in een soort feodale situatie waarin grond het bezit is van een heerser, en onvrije mensen arbeid moeten verrichten. Er breken opstanden uit, er ontstaat een zeker vorm van vrijheid die de opkomst van een markteconomie mogelijk maakt. In eerste instantie stimuleert dat algemene welvaart, maar al gauw blijken sommige mensen net iets meer welstand te vergaren dan anderen. Dat levert hen een competitief voordeel op. Bas van Bavel vergelijkt dat met een dobbelspel waarbij wie een zes gooit een extra dobbelsteen krijgt. Wie die zes gooit, krijgt dus meer kans heeft om opnieuw een zes te gooien. Er ontstaat zo een economische elite. Omslagpunt
Het omslagpunt waarbij het mis loopt is wanneer die economische elite er in slaagt haar vermogen om te zetten in politieke macht. Vanaf dan bepaalt de economische elite de spelregels. Dat is gebeurd in elk van de economiën die Bas van Bavel heeft bestudeerd. Hij heeft naar tegenvoorbeelden gezocht, maar niet gevonden.
Groeiende ongelijkheid en toenemende onvrijheid, groeiende politieke macht voor de elite en afname van de democratische macht van gewone mensen luidden de laatste fase van elke markteconomie in. De elite investeert haar geld niet meer in productie maar in de financiële markten. Dat veroorzaakt economisch verval en de markteconomie verdwijnt. Vrije markt eet zichzelf op
Je moet niet veel moeite doen om paralellen te zien met de miljardairsregering die de gang van zaken in de Verenigde Staten regelt. Of de onmacht van Europese regeringen om grote bedrijven evenveel belasting te laten betalen als gewone burgers. Als je de geschiedenis bestudeert, zegt van Bavel, zie je dat dat onvermijdelijk is: de vrije markt eet zichzelf op.
Is er nog wat aan te doen? Zelforganisatie, zegt van Bavel. Coöperaties. En erfbelasting. De ware verdediger van de vrije markt belast erfenissen weg. Niet om gewone lui te treffen die hun spaargeld aan hun kinderen willen doorgeven, maar wel om de enorme vermogens van de superrijken onovererfbaar te maken, want die bedreigen de werking van de vrije markt.

Misbehaving      Thaler Richard      Economie

Nobelprijswinnaar Richard Thaler vertelt in 'Misbehaving' het verhaal van drie wetenschappers die in een gezamenlijke queeste de economie op haar kop zetten en vrienden werden voor het leven. Toen in de jaren zeventig economie als een harde wetenschap werd geprofileerd, rebelleerde een klein groepje wetenschappers hiertegen. Zij stelden dat er een belangrijk ding over het hoofd werd gezien in de economie: de mens. Thaler, Kahneman en Tversky legden de basis voor wat we nu de gedragseconomie noemen.
'Misbehaving' is een persoonlijk verhaal, doorspekt met prachtige anekdotes en leerzame voorbeelden uit het dagelijks leven. De leukste manier om iets te leren over gedragseconomie.
'Thalers onderzoek heeft een brug gebouwd tussen de economische en psychologische kijk op hoe mensen beslissen en zo het nieuwe en snelgroeiende veld van de gedragseconomie op de kaart gezet.' – Koninklijke Zweedse Academie voor Wetenschappen
'Het creatieve genie dat de gedragseconomie uitvond is tevens een meesterlijk verteller en een geestig man. In dit heerlijke boek combineert hij al zijn talenten.' – Daniel Kahneman, auteur van Ons feilbare denken From the renowned and entertaining behavioural economist and co-author of the seminal work Nudge, Misbehaving is an irreverent and enlightening look into human foibles. Traditional economics assumes that rational forces shape everything. Behavioural economics knows better. Richard Thaler has spent his career studying the notion that humans are central to the economy - and that we're error-prone individuals, not Spock-like automatons. Now behavioural economics is hugely influential, changing the way we think not just about money, but about ourselves, our world and all kinds of everyday decisions.
Whether buying an alarm clock, selling football tickets, or applying for a mortgage, we all succumb to biases and make decisions that deviate from the standards of rationality assumed by economists. In other words, we misbehave. Dismissed at first by economists as an amusing sideshow, the study of human miscalculations and their effects on markets now drives efforts to make better decisions in our lives, our businesses, and our governments.
Coupling recent discoveries in human psychology with a practical understanding of incentives and market behaviour, Thaler enlightens readers about how to make smarter decisions in an increasingly mystifying world. He reveals how behavioural economic analysis opens up new ways to look at everything from household finance to assigning faculty offices in a new building, to TV quiz shows, sports transfer seasons, and businesses like Uber.
When economics meets psychology, the implications for individuals, managers and policy makers are both profound and entertaining.

Twee breinen      Lewis Michael      Psychologie

Twee breinen onderzoekt de vriendschap en de psychologische theorieën van de twee Israëlische academici Daniel Kahneman en Amos Tversky.
Hun ideeën over het menselijk oordeel en het nemen van beslissingen hebben een onschatbare invloed gehad op de psychologie en op wat we de gedragseconomie zijn gaan noemen. Hun onderzoek toonde aan dat zelfs de beste statistici hun oordelen en beslissingen veel sterker laten beïnvloeden door emotie dan door cijfers en rationale analyse. Michael Lewis schreef een fantastische dubbelbiografie over de bijzondere vriendschap, die wel een liefdesrelatie werd genoemd, zo versmolten waren Tversky en Kahneman. Michael Lewis voor Chateau Marmont in Los Angeles Ooit studeerde Michael Lewis kunstgeschiedenis aan Princeton, waar hij al snel ontdekte dat de goed betaalde banen in dat vakgebied niet voor het oprapen lagen.
Hij koos eieren voor zijn geld, schreef zich in aan de prestigieuze London School of Economics en rolde vervolgens Wall Street op en zo de wereld van het grote geld in. Heel lang duurde het niet voordat hij ook daar genoeg van had, hij nam ontslag en tekende zijn ervaringen op in Liar’s Poker (1989). Sindsdien schrijft hij niet zozeer boeken als wel bestsellers. Het was Moneyball (2003), waarin hij beschreef hoe een klein honkbalteam een revolutie in de sport teweegbracht door als eerste vol in te zetten op het verzamelen en analyseren van grote hoeveelheden data, dat hem op het spoor zette dat zou leiden tot het vorig jaar verschenen en nu vertaalde Twee breinen. Moneyball werd enthousiast ontvangen, maar het boek leverde ook een verrassend kritisch stuk in The New Republic op. Richard Thaler en Cass Sunstein – een econoom die een paar jaar later de Nobelprijs zou winnen en een jurist die buitengewoon invloedrijk zou worden onder Obama – prezen Lewis’ verhaal, maar wezen de lezer ook op een in hun ogen gigantische omissie: het menselijk falen dat door het gebruik van data werd vermeden was jaren eerder al onderwerp geweest van baanbrekend wetenschappelijk onderzoek. Wat ontbrak was, kort gezegd, de lof die moest worden toegezwaaid aan een tweetal Israëliërs, de één een geëmigreerde holocaustoverlever, de ander geboren en getogen in het nog jonge land: Daniel Kahneman en Amos Tversky.
Twee breinen is het dankbare antwoord op die kritiek: de geschiedenis van een vriendschap tussen twee onderzoekers die elkaar perfect aanvoelden en aanvulden. Een helder verhaal over de feilbaarheid van de mens in het algemeen
Hoewel ze al snel aan dezelfde universiteit doceren duurt het tot bijna halverwege het boek voordat de twee elkaar eindelijk tegen het lijf lopen. Lewis heeft dan al Moneyball dunnetjes over gedaan door uitgebreid stil te staan bij de fouten die worden gemaakt tijdens de selectie van basketbalspelers – ongetwijfeld om het verhaal dichter bij de belevingswereld van zijn Amerikaanse lezers te brengen – en de lange voorgeschiedenissen van beide protagonisten geschetst. Het duo wordt op een op den duur wat ergerniswekkend amicale toon voortdurend bij hun voornamen genoemd.
Danny is de broedende twijfelaar van de twee, iemand die weliswaar extreem intelligent is, maar niettemin in nauw contact staat met zijn eigen tekortkomingen. Amos is niet minder idiosyncratisch: een even rigoureuze als theoretische denker die pertinent weigert dingen te doen die hem niet aanstaan; het middelpunt van ieder feestje en in alles volledig overtuigd van zichzelf; iemand die zijn pakken selecteert op basis van de hoeveelheid zakken. (Lewis citeert Avishai Margalit, een vriend van Tversky, die het moment beschrijft waarop hij Tversky voor het eerst in pak en das de Hebreeuwse Universiteit zag binnenwandelen: ‘Zoiets deed je niet. Stropdassen waren een symbool van de bourgeoisie. Ik herinner me de eerste keer dat ik mijn vader in een pak met een stropdas zag. Het was alsof ik hem met een hoer betrapte.’)
Vanaf het moment waarop Kahneman Tversky uitnodigt om een gastcollege te geven, en hij nadat zijn collega – die toch algemeen bekendstaat als niets minder dan een genie – is uitgesproken verbijsterd stelt dat de theorie waarover Tversky zijn studenten heeft onderhouden wat hem betreft evidente nonsens is, zijn de twee in toenemende mate onafscheidelijk. Het samensmelten van hun breinen wanneer ze samen over theoretische problemen nadenken, de centrale metafoor in Lewis’ boek, is iets wat tegelijk volledig geloofwaardig is en op een gekke manier op afstand blijft plaatsvinden – zo vaak is het beeld dat Lewis schept een gesloten deur waarachter de twee samen de grootste lol hebben tijdens het ontwikkelen van testjes en vragenlijsten.
Lewis is op zijn best wanneer hij complexe theoretische problemen toegankelijk moet maken voor een breed publiek.
De ontwikkeling van de ideeën van Tversky en Kahneman – over de vele manieren waarop het brein de mens voor de gek houdt en we in die zin tot in ons diepste wezen irrationeel zijn – is ook voor de leek prima te volgen.
Het draait in veel gevallen om de botsing tussen statistisch aantoonbare waarschijnlijkheden en onze intuïtieve inschatting van zulke kansen.
Later verschuift hun aandacht naar de beslissingen die we nemen op basis van gebrekkig verwerkte informatie. (Het allersimpelste voorbeeld: wie vier keer achter elkaar munt heeft geworpen moet van goeden huize komen om bij de vijfde worp niet te denken dat het zeker weten kop zal worden – terwijl het toch echt gewoon vijftig procent blijft. Ingewikkelder wordt het wanneer blijkt dat wanneer je mensen vraagt of ze tweehonderd mensen willen redden of opofferen om er misschien vierhonderd te redden, het antwoord grotendeels afhangt van een positief of negatief geformuleerde vraagstelling.)
Twee breinen is een opgewonden en bij vlagen sentimenteel jongensboek over een intellectuele affaire die de ondertitel – ‘een vriendschap die ons denken veranderde’ – meer dan waarmaakt. Een helder verhaal over de feilbaarheid van de mens in het algemeen en van deze twee mensen in het bijzonder. Tegen het einde, wanneer de vriendschap uiteenrafelt, wordt echter iets anders steeds duidelijker. Lewis schrijft meeslepend maar zijn vertelling houdt iets vlaks. Kahnemans en Tversky’s verdiensten hadden zich geen betere popularisator kunnen wensen.
Maar het verhaal van een vriendschap van twee totaal verschillende en ondoorgrondelijke genieën die tegen de achtergrond van het voortdurend op de rand van oorlog verkerende Israël meerdere wetenschappelijke disciplines op z’n kop zetten – een vriendschap die bezwijkt onder de druk van het succes – had in plaats van een vlotte populair-wetenschappelijke biografie stiekem gewoon een briljante psychologische roman verdiend

Vuur en woede      Wolff Michael      Amerikaanse politiek

Nadat hij uitzonderlijk toegang verkreeg tot Trump's White House, vertelt Michael Wolff de geheimen van het meeste controversiële presidentschap van de twintigste en eenentwintigste eeuw. De eerste negen maanden van Donald Trumps term waren stormachtig, buitensporig - en fascinerend. Dankzij zijn toegang tot de West Wing vertelt bestseller auteur Michael Wolff het meeslepende verhaal van hoe Trump begon aan een ambtstermijn die even vluchtig en vurig is als de man zelf. In dit explosieve boek biedt Wolff een schat aan nieuwe details over de chaos in het Oval Office. Onder de onthullingen:
- Wat de medewerkers van president Trump echt van hem denken
- Wat inspireerde Trump om te beweren dat hij door President Obama was afgeluisterd
- Waarom FBI-directeur James Comey echt ontslagen was
- Waarom chief strateeg Steve Bannon en Trump's schoonzoon Jared Kushner niet in elkaars buurt konden zijn
- Wie stuurt de strategie van de Trump-administratie echt in het spoor van Bannon's ontslag?
- Wat het geheim is om met Trump te communiceren
- Wat de Trump-administratie gemeen heeft met de film The Producers Nooit eerder heeft een president het Amerikaanse volk zo verdeeld. Briljante journalistiek en verbluffende inzichten zorgen ervoor dat Michale Wolff ons met Vuur en Woede kan tonen hoe Trump de koning is geworden van onenigheid en verdeeldheid.
Michael Wolff ontving verschillende prijzen voor zijn werk, waaronder twee National Magazine Awards. Hij was columnist voor Vanity Fair, New York, de Hollywood Reporter, British GQ, USA Today en the Guardian. Hij is de auteur van zes eerdere boeken, waaronder de bestsellers Burn Rate en The Man Who Owns the News. Hij woont in Manhattan en heeft vier kinderen.
Nog nooit is het eerste jaar van een Amerikaanse president zo stormachtig verlopen als dat van Donald Trump. Journalist Michael Wolff wist door te dringen tot de binnenste kringen van het Witte Huis en sprak er met tweehonderd ooggetuigen.
In Vuur en woede vertelt hij het ware verhaal van de opvliegende en onvoorspelbare president en zijn entourage.
Vuur en woede is een onschatbare bron van nieuwe informatie over de chaos rondom Donald Trump. Michael Wolff beschrijft onder meer wat Trumps medewerkers werkelijk van hem vinden; wat Trump ertoe bewoog om te beweren dat hij door zijn voorganger Obama werd afgeluisterd; wat de ware reden was van het ontslag van James Comey als FBI-directeur; wie het brein van Trumps regering is na het ontslag van Steve Bannon; en hoe je tot Trump moet doordringen.
Vuur en woede is een spraakmakend boek dat zelfs voor het verschijnen al niet op goedkeuring van Donald Trump kon rekenen. Het beschrijft een man die de nieuwe Amerikaanse president werd terwijl hij dat eigenlijk niet wilde.
Het beschrijft ook hoe weinig kennis de beste man van politiek heeft en dat hij zich laat omringen door mensen die er ook geen kaas van hebben gegeten. Michael Wolff weet het allemaal te beschrijven, maar maakt het de lezer soms moeilijk als diegene geen kennis heeft van de Amerikaanse politiek. Ook het gebruik van niet alledaagse woorden zou ervoor kunnen zorgen dat je het boek snel aan de kant zult leggen. Voor zij die doorzetten is het echter een prachtig boek dat inzicht geeft in het denken van misschien wel de machtigste man op Aarde. 8 Geweldig
Al spraakmakend voordat het in de winkel lag
Nog nooit is het eerste jaar van een Amerikaanse president zo stormachtig verlopen als dat van Donald Trump. Journalist Michael Wolff wist door te dringen tot de binnenste kringen van het Witte Huis en sprak er met tweehonderd ooggetuigen.
In Vuur en woede vertelt hij het ware verhaal van de opvliegende en onvoorspelbare president en zijn entourage. Vuur en woede is een onschatbare bron van nieuwe informatie over de chaos rondom Donald Trump. Michael Wolff beschrijft onder meer wat Trumps medewerkers werkelijk van hem vinden, wat Trump ertoe bewoog om te beweren dat hij door zijn voorganger Obama werd afgeluisterd, wat de ware reden was van het ontslag van James Comey als FBI-directeur, wie het brein van Trumps regering is na het ontslag van Steven Bannon, en hoe je tot Trump moet doordringen.
Michael Wolff is geen auteur die schrijft over zoetsappige liefdesverhalen of over seriemoordenaars. Hij schrijft boeken die gebaseerd zijn op actuele gebeurtenissen. Zo schreef hij een boek over mediatycoon Rupert Murdoch en boeken over verschillende mediakanalen. In 1974 schreef hij zijn eerste artikelen voor de New York Times Magazine. Daarnaast heeft hij heel wat jaren bij New York Magazine als columnist gewerkt. Een indrukwekkende CV en met zijn biografie over Rupert Murdoch werd het tijd voor een nieuwe klus: een terugblik op de eerste honderd dagen van de Trump regering. In Vuur en woede heeft de schrijver bewust gekozen om een logisch pad af te leggen. Het schrijven van het boek begon in mei 2016 toen Trump nog maar een kandidaat was en Wolff kon zich ook niet voorstellen dat Trump uiteindelijk president zou worden.
Het neemt ons mee vanaf het begin tot aan het heden. Het boek neemt je mee naar hoe fanatiek Trump is om een tegengeluid te laten horen en hoe hij geniet van alle aandacht. Maar tegelijkertijd geeft hij ook aan dat hij eigenlijk geen president wilde worden en hoe zijn vrouw in tranen is omdat hij gekozen is, en dat zijn geen tranen van geluk. Het boek schetst een beeld van een man die totaal geen politieke ervaring heeft en zich laat omringen met vrienden die ook maar bar weinig verstand hebben van de Amerikaanse politiek. Wie de media volgt weet dat Trump geen gemakkelijk karakter heeft. Dit komt ook overduidelijk naar voren in dit boek. Vele getuigen beschrijven hoe ongeïnspireerd hij als president is en hoe paranoïde hij is. Vuur en woede is erg interessant om te lezen, vooral omdat Trump voor het ene na het andere schandaal zorgt. Ook in zijn eerste honderd dagen waren er genoeg schandalen.
Ieder schandaal wordt uitgebreid beschreven en ook de hoofdpersonen daarin komen aan bod. De schrijver kiest er dus voor om het erg beschrijvend op papier te zetten. Ook zijn er maar weinig momenten waarin de personen worden geïntroduceerd. Als lezer moet je daarom wel een beetje op de hoogte zijn van hoe de Amerikaanse politiek werkt. Daarnaast gebruikt de schrijver ook geregeld woorden die je niet snel dagelijks zult gebruiken. Ook heeft hij de neiging om geregeld ineens terug te grijpen naar gebeurtenissen in het verleden terwijl je dat niet zo snel doorhebt. Desondanks blijft het wel een boek over één van de meest spraakmakende personen van deze tijd, en alleen daarom al lees je snel door de tekortkomingen van dit boek heen.

Zwarte gaten blues      Levin Janna      Astronomie

Het verhaal van een ongeëvenaarde doorbraak Zwarte gaten zijn donker, de naam zegt het al. Als ze botsen, is daar niets van te zien. Toch komt bij een botsing van zwarte gaten de grootste kracht vrij die mogelijk is in dit heelal.
Einstein voorspelde, precies een eeuw geleden, dat je zou moeten kunnen zien dat ruimte en tijd een beetje veranderen wanneer zo’n botsing plaatsvindt. Een ‘zwaartekrachtgolf’ is het, in die zorgt ervoor dat tijd en ruimte niet meer constant zijn. Maar hoe observeer je dat? Wetenschappers zijn er tientallen jaren mee bezig geweest, en Janna Levin volgde hen op de voet: van de eerste tekeningen tot aan meetapparatuur van 40 kilometer groot, midden in de
De apparatuur werd aangezet. En vanaf dat moment was het afwachten: zou er iets gebeuren? Had Einstein gelijk? Iedereen dacht dat het jaren zou duren voordat de eerste resultaten binnenkwamen. Maar nog geen twee weken later was er iets vreemds te zien..

Het brein      Eagleman David      Menswetenschappen

Dit is het verhaal over hoe je leven jouw hersenen vormt, en hoe je hersenen jouw leven vormen. Ga mee met de befaamde onderzoeker David Eagleman op een verrassende tour door je hersenen. De reis neemt je mee naar de wereld van extreme sporten, genocide, strafrecht, hersenchirurgie, robotica en de zoektocht naar onsterfelijkheid. Onderweg doemt uit de oneindig dichte opeenhoping van hersencellen en hun ontelbare verbindingen iets op wat je misschien niet helemaal had verwacht: jijzelf.
Toen David Eagleman (1971) als kind door een dak zakte, merkte hij dat de tijd trager leek te lopen in levensbedreigende situaties. Het was het begin van zijn passie voor het brein.
Vandaag staat hij aan het hoofd van het onderzoekslaboratorium van het Baylor College of Medicine in Houston (VS) en wordt hij beschouwd als een van de meest veelbelovende wetenschappers van zijn generatie

Schaduwoorlog      Bergman Ronen      Joodse geschiedenis

Het instinct om het Joodse volk te beschermen zit in het DNA van Israël. Vanaf 1948 is de beveiliging van het land in handen van de inlichtingendiensten (Mossad, Shin Beth, Caesarea) en het leger (IDF). In hun arsenaal zit één beproef wapen: liquidaties. Dit spannende en onthullende boek geeft een unieke inkijk in de liquidatieprogramma's: de successen, de missers, de invloed van de liquidaties op de Israëlische natie, het Midden-Oosten en de rest van de werelD. Bergman kreeg de uiterst zeldzame medewerking van onder anderen Shimon Peres, Ehud Barak, Ariel Sharon en Benjamin Netanyahu, en van hooggeplaatste figuren uit de strijdkrachten en inlichtingendiensten. Schaduwoorlog voert de lezer naar het hart van Israëls geheimste operaties.

Donkere materie en de dinosaurussen      Randall Lisa      Astronomie

Randall verkent het speculatieve scenario dat een schijf donkere materie aanzet gaf tot de komeetinslag die het uitsterven van de dinosaurussen veroorzaakte. In het eerste deel doet ze dit door het ontstaan van het universum en de rol van donkere materie daarin uitgebreid te beschrijven.
Vervolgens zoomt ze in en komt het zonnestelsel aan bod. Het zonnestelsel is onbekend terrein voor Randall – zelf is ze deeltjesfysicus – dus neemt ze je mee in de verwondering die zij ervoer toen ze de directe omgeving van de zon bestudeerde. Ze beschrijft de invloed die andere planeten en rondzwervende kometen hadden op de vorming van de aarde. Haar boodschap is duidelijk: om te begrijpen hoe het leven ontstond, moeten we niet buiten de atmosfeer vergeten te kijken.
Met evenveel enthousiasme als waarmee ze de natuurkunde bespreekt, schrijft ze over de dinosaurussen en de ontdekkingen waardoor de oorzaak van hun uitsterven aan het licht kwam. De twee werelden, die van de donkere materie en die van het leven op aarde, brengt Randall pas in het laatste hoofdstuk echt samen.
Het boek is een mooie beschrijving van de invloed van het universum op de vorming van de aarde. De theorie over donkere materie en dinosaurussen is daar slechts een speculatief voorbeeld van.
Werd donkere materie de dinosaurussen fataal?
Twee theoretische natuurkundigen stellen dat een dunne schijf van donkere materie die door de Melkweg loopt, achter de grote inslagen van meteorieten zit die geleid hebben tot de grote uitstervingsgolven, ook die van de dinosaurussen. De grote inslagen vertonen immers een zekere regelmaat, wat kan wijzen op een kosmische oorzaak.
Een regen van meteorieten betekende het einde van de dinosuarussen.
Het model van de natuurkundigen, Lisa Randall en Matthew Reede van de Harvard University in Cambridge, Massachusetts, is gebaseerd op een hypothetische vorm van donkere materie die door de auteurs en hun medewerkers verleden jaar werd voorgesteld, om een ander kosmisch raadsel op te lossen. Het bestaan van een dergelijke "donkere schijf" zou binnenkort getest kunnen worden door astronomische observaties.
Meteorieten
De aarde wordt geregeld getroffen door meteorieten en dertig jaar geleden stelden natuurkundigen dat dit bombardement cyclisch intensiever wordt, wat kan wijzen op een onderliggende kosmische oorzaak.
Een verklaring die voorgesteld is, is dat de zon een nog niet ontdekte begeleider heeft, een dubbelster. Die begeleider, die "Nemesis" of de "Doodsster" genoemd wordt, zou dan regelmatig langsscheren en kometen uit de verafgelegen Oortwolk door het centrum van ons zonnestelsel sturen. De Oortwolk is een veronderstelde wolk van miljarden komeetachtige objecten die rondom ons zonnestelsel zou liggen. Lisa Randall en Matthew Reece halen in hun studie, die zal gepubliceerd worden in Physical Review Letters, echter een andere verklaring opnieuw naar boven. Die legt de verklaring voor de cyclische bombardementen met meteorieten bij de weg die de zon en het zonnestelsel, afleggen in de Melkweg.
Baan in de Melkweg
Terwijl de zon de wervelende beweging van de armen van de Melkweg volgt, in een baan rond het centrum van de Melkweg, beweegt ze zich ook naar boven en naar beneden. Daarbij doorsnijdt ze regelmatig het vlak dat de Melkweg in een bovenste en een onderste helft verdeelt, zoals de twee sneetjes brood in een sandwich.
De auteurs opperen dat terwijl de zon op en neer slingert, ze door een dichtere laag van donkere materie gaat, die zoals een plak ham tussen de twee sneetjes brood zit. Dat zou leiden tot een trekken en duwen op het gebied van de zwaartekracht dat de kometen in de Oortwolk verstoort.
Eerdere modellen konden geen verklaring geven voor een gravitatie-kracht die sterk genoeg zou zijn om het effect teweeg te brengen. Maar Randall en Reece tonen aan dat een dunne schijf van donkere materie in het centrum van de Melkweg wel een verstoring zou veroorzaken, met een periodiciteit van ruwweg 35 miljoen jaar. Dat zou overeenkomen met - eerder zwakke - statistische aanwijzingen die gevonden zijn in recent onderzoek van impactkraters van meteorieten. Om de 35 miljoen jaar zouden er meer meteorieten voorkomen.
Zwakke interactie
Meestal wordt aangenomen dat donkere materie maar een zwakke interactie heeft met andere zwarte materie-deeltjes en dus niet in staat is om een dergelijke schijf te vormen. Maar de auteurs stellen dat een kleine fractie van de donkere materie zich erg anders zou kunnen gedragen. Verleden jaar ontwikkelden ze een theorie van "dissipatieve donkere materie" in een poging om donkere materie-achtige signalen uit het centrum van de Melkweg te verklaren, die opgevangen waren door de Fermi Gamma-ray Space Telescope.
Hun model komt uit op een donkere schijf van zo'n 35 lichtjaar dik, met een dichtheid van ongeveer een zonnemassa per vierkant lichtjaar. Dat is dicht genoeg om periodieke meteoorregens te veroorzaken.
35 miljoen jaar
De aanwijzingen voor een cyclus van meteoorregens om de 35 miljoen jaar, gebaseerd op de impactkraters, zijn zelf "oppervlakkig" geeft Randall toe in het vakblad Nature. Schommelingen in het aantal kraters betekenen dat een zoektocht naar periodiciteit altijd wel een of andere correlatie zal opleveren, zei ze.
En dus hebben zij en Reece het probleem omgekeerd en hebben ze gezocht welke de periode zou zijn, op de basis van hun model. "Als je dan een overeenkomst vindt, heeft die een grotere statische betekenis dan omgekeerd", zei ze.
Ze vergeleken hun model, met een cyclus van 35 miljoen jaar, met de gegevens van kraters met een omvang van meer dan 20 kilometer die in de laatste 250 miljoen jaar gevormd zijn. Vergeleken met willekeurige meteoorregens, had hun model een waarschijnlijkheidsratio van drie, wat betekent dat het drie keer beter overeenkomt met de ouderdom van de kraters dan een willekeurige regen.
Gaia-missie
Astronomen zouden in staat moeten zijn om te testen of de donkere schijf bestaat, en of ze de dichtheid heeft die het model voorstelt. De Gaia-missie van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA, die vorig jaar gelanceerd werd, zal het zwaartekrachtveld van de Melkweg in kaart brengen en zou het bestaan van een schijf van donkere materie moeten kunnen bevestigen of ontkennen. Coryn Bailer Jones, een astrofysicus bij het Max Planck Institute für Astronomie in Heidelberg in Duitsland, zei aan Nature echter dat de 3 tegen 1 ratio van waarschijnlijkheid, "van een niveau is dat je normaal gezien zelfs niet zou vermelden". Door de parameters die de donkere schijf beschrijven, wat aan te passen, kan je totaal verschillende resultaten krijgen, zegt hij. Bovendien houdt het model ook geen rekening met het feit dat asteroïden, die niet zo ver weg zitten als de Oortwolk, de kraters veroorzaakt kunnen hebben.
Het willekeurig uitkiezen van kraters en het feit dat sommige schattingen van hun leeftijd erg grote marges hebben, draagt bij aan de onzekerheid, zegt Adrian Melott, een astrofysicus van de University of Kansas in Lawrence. "Dissipatieve donkere materie is een mogelijke verklaring, maar het is niet duidelijk of ze ook een reëel bestaand fenomeen verklaart", zo zegt hij.
Ondanks het feit dat het model op speculatie gebaseerd is, zegt Randall dat de oefening toch waardevol is. "We proberen dit enigszins krankzinnige idee in wetenschap om te vormen, door te zeggen dat we voorspellingen zullen doen die er op gebaseerd zijn", zegt ze. "We zeggen niet dat we denken dat het honderd procent waar zal zijn."
Ook Mario Livio, een astrofysicus bij het Space Telescope Science Institure in Baltimore in Maryland, die niet betrokken was bij het onderzoek, zegt dat het idee, dat twee speculatieve en zeer verschillende theorieën samenbrengt, "zeer interessant" is, ook al zijn de bewijzen er voor niet overtuigend. Wordt ongetwijfeld vervolgd, als de gegevens van de Gaia-missie over het zwaartekrachtveld van de Melkweg binnenlopen.
Donkere materie
Donkere materie is een hypothetisch soort materie in het universum, die niet zichtbaar is met optische middelen en dus niet te ontdekken valt via de elektromagnetische straling die ons op aarde bereikt. Daarom wordt ze donkere materie genoemd, om haar te onderscheiden van de zichtbare materie.
Men neemt aan dat de normale materie slechts 4 procent uitmaakt van alles wat er is in de kosmos. Donkere materie zou 22 procent voor haar rekening nemen en donkere energie 74 procent.
Het bestaan van donkere materie (en energie) is nodig om de baanbewegingen van verre sterren en afgeplatte spiraalvormige sterrenstelsels die we waarnemen, te verklaren op een manier die overeenstemt zowel met de zwaartekrachttheorie als met de relativiteitstheorie.
De zichtbare materie in deze sterrenstelsels heeft namelijk niet genoeg massa om de bewegingssnelheid van de sterrenstelsels in hun baan om het gemeenschappelijk zwaartepunt te verklaren. Om de bewegingssnelheid met de bestaande zwaartekrachttheorie en de relativiteitstheorie te verzoenen, veronderstellen astronomen dat er extra materie aanwezig is, die tot nog toe niet gedetecteerd kan worden. Zonder die materie zouden de sterrenstelsels niet rond het centrum blijven draaien maar wegvliegen uit hun baan.

De Kim-dynastie      Van der Veen Casper      Korea

Hoe heeft het zover kunnen komen? Die vraag klinkt de afgelopen tijd geregeld wanneer het over Noord-Korea gaat. In De Kim-dynastie vertelt journalist en historicus Casper van der Veen de geschiedenis van het communistische land dat geleid wordt door Kim Jong-un. De Kim-familie regeert al meer dan zeventig jaar met ijzeren vuist over het Aziatische land, dat ondanks armoede en voedseltekorten de internationale gemeenschap bedreigt met kernwapens, langeafstandsraketten en cyberaanvallen. Van der Veen prikt door mythes en clickbait heen om zo het echte Noord-Korea bloot te leggen. Hier zien we geen onvoorspelbaar, gestoord of irrationeel bewind, maar een machiavellistisch en strategisch calculerend systeem dat alles doet om aan de macht te blijven. De 25 miljoen Noord-Koreaanse burgers krijgen in dit boek ook de rol die ze in andere media wordt ontzegd. Ze zijn geen willoze gehersenspoelde robots, maar mensen met overtuigingen, dromen en ervaringen - net als elders ter wereld.
In De Kim-dynastie blijven werkelijk gebeurde absurde situaties niet onderbelicht. Een greep: de ontvoering van een Zuid-Koreaanse topregisseur en -actrice door Kim Jong-il om propagandafilms te maken, hoe een van de Kims zijn recht op de troon verloor door een trip met een vals paspoort naar Tokio en hoe Pyongyang een passagiersvliegtuig opblies in de hoop de Olympische Spelen in Seoul te frustreren.
Van der Veen biedt de lezer een helder overzicht van de recente geschiedenis van Noord-Korea en een beter begrip van de modus operandi van het huidige bewind.
Noord Korea, Kim Il-Sung wordt er nog steeds vereerd als een god en is ondanks zijn dood in 1994 nog altijd officieel president. De stichter van dit communistische land is de grootvader van de huidige machthebber Kim Jong-Un. Noord Korea kent daarmee als enig communistisch land een dynastieke opvolging. Hoe kwam het noordelijke deel van Korea in handen van de Kim Dynastie? Het antwoord: door een enorme terreur, een zelfbedachte ideologie en met hulp van buitenaf.
Kim Il-Sung werd in 1912 geboren in Korea maar groeide op in Mantsjoerije. Zijn naam luidde toen nog Kim Song-ju. In 1931 werd hij lid van de Chinese Communistische partij. Tijdens de jonge jaren van de latere stichter van Noord Korea waren Korea en het Chinese Mantsjoerije bezet door Japan. We hebben het over de beginjaren ’30. Kim groeide al snel uit als berucht guerrillastrijder tegen de Japanse bezetter en veranderde zijn naam in Kim Il-Sung, wat ‘een ster’ betekent. Aan zelfvertrouwen had hij blijkbaar al vroeg geen gebrek.
Meedogenloos Kim was meedogenloos. Latere Noord-Koreaanse propaganda sprak van een Robin Hood die stal van de rijken en schonk aan de armen. In werkelijkheid was hij berucht, ook onder de arme boeren. Hij paste zonder pardon geweld toe tegen wie niet aan zijn eisen tegemoet kwam. Afgesneden oren, ledematen en zelfs hoofden behoorden tot zijn repertoire.
Rode leger Hij had midden jaren 30 een driehonderd man sterk leger dat deel uitmaakte van het Chinese communistische leger. In 1941 sloot hij zich met zijn bende aan bij het Rode Sovjetleger van Stalin. Dit leger zou de Japanners uiteindelijk terugdrijven achter de 38ste breedtegraad dat tot vandaag nog de scheidslijn is tussen Noord- en Zuid Korea. Kims propaganda zou later beweren dat hij de Japanse bezetter uit Noord Korea had verdreven.
Hoofd van regering Omdat de Sovjets de Koreaanse communisten niet vertrouwden en Kim zijn loyaliteit aan het Rode Leger had bewezen, werd hij in 1945 door de Stalin tot hoofd van de tijdelijke Noord-Koreaanse regering benoemd. Noord Korea werd overigens officieel de noordelijke zone genoemd. Korea was officieel namelijk nog één land. In 1948 werden uiteindelijk de Republiek Korea (Zuid Korea) en de Democratische Volksrepubliek Korea (Noord Korea) opgericht. Kim Il-sung werd premier van Noord-Korea en tevens partijleider van de Koreaanse Arbeiderspartij.
Hij benoemde direct zijn uiterst loyale strijders op alle belangrijke posten. Ook voerde hij nog in hetzelfde jaar zuiveringen uit. Veelal plaatselijke communisten werden beschuldigd van samenwerking met de Japanners. Deze ongelukkigen werden ter dood gebracht of met hun hele familie in strafkampen gestopt. Tot de dood van Stalin in 1953 volgde Kim volledig de lijn van de Sovjet-dictator. De Sovjets lieten hem daarom begaan.
Koude Oorlog-conflict Kim is tevens verantwoordelijk voor het meest hardnekkige Koude Oorlog-conflict. De latere Eeuwig President vond dat het hele schiereiland, inclusief Zuid Korea, communistisch moest worden. In juni 1950 ontketende hij daarom een oorlog door Zuid Korea binnen te trekken met zijn leger. De slag werd niet beslist en drie jaar later werd een wapenstilstand gesloten. Die houdt stand tot de dag van vandaag. Beide zijden bewaken streng de in ’53 overeengekomen demarcatiezone (scheidslijn) op de 38e breedtegraad. Kim was helemaal niets met zijn actie opgeschoten, wel was er een miljoen doden gevallen.
Oppositie Na deze verloren strijd was er enige oppositie tegen Kim. In 1953 mislukte een staatsgreep en in 1956 uitten partijleden tijdens een volkscongres kritiek op Kims regeerstijl. Die zou te Stalinistisch zijn. Kim wist zich echter te handhaven. Zijn critici vluchtten naar China of werden zonder pardon geëxecuteerd. ‘De geliefde leider’ was daarna weer volledig de baas in zijn land.
Juche Tot in de jaren 60 ging het economisch niet slecht met Noord Korea. Kim bezocht de staatsboerderijen en fabrieken om de arbeiders harder te laten werken. Hij wilde de nieuwe communistische mens creëren. Daarvoor had de ‘Grote Leider’ een eigen filosofie bedacht: Juche. 'de volksrevolutie is er voor het volk en de massa moet worden geleid door een Grote Leider'. Later werd het: 'De Grote Leider is als een 'vaderfiguur' voor het volk en leidt het volk dat de Grote Leider gehoorzaam moet volgen'. Kim bedacht deze filosofie omdat zowel Rusland als China afstand van hem namen en hij in de economische problemen kwam. Mao, destijds de Chinese leider vond Kim maar een vadsige, in luxe levende nep-communist.
Oorlogsmachine Kims macht steunde steeds meer op zijn militairen. Economisch stortte zijn land in. Door de enorme uitgaven voor defensie stortte hij de Noord Koreanen in diepe armoede. Noord Korea werd een oorlogsmachine. Niet alleen jonge mannen werden militair. Ook vrouwen, kinderen en bejaarden leerden met wapens om te gaan. Kim liet overal schuilkelders bouwen en hersenspoelde de bevolking met -verzonnen- dreigingen van 'de kapitalistische vijand'.
Gelukzaligheids- en Bevredigingstroepen In 1972 maakte de 'Ster’ een volgende stap naar macht. Hij liet zich tot president kiezen en had zodoende de Arbeiderspartij niet meer nodig. De schaarse tegenstanders verdwenen zoals gebruikelijk in de strafkampen. De immense armoede van de bevolking weerhield Kim er niet van om zelf in grote luxe te leven. Zo kon Kim met zijn zoon permanent beschikken over Gelukzaligheids- en Bevredigingstroepen van duizenden geselecteerde mooie Noord Koreaanse meisjes van 15 tot 22 jaar. Zijn volk at gras en gebakken boomschors.
Kernwapens Zoon Kim Jong-Il werd in 1980 officieel benoemd tot opvolger. Deze playboy was niet populair maar critici waren al gedurende de jaren ’70 weggezuiverd. De betrekkingen met de Russen en Chinezen waren weer verbeterd en met Russische hulp bouwde Kim een nucleaire reactor. In 1989 blufte hij dat zijn land ook kernwapens zou kunnen maken. In het begin van de jaren ’90 stortte de Noord Koreaanse economie volledig in: naast val van het communisme in Rusland, de teruglopende handel met China, kreeg het land ook te maken met misoogsten.
Kim Jong-Il Kim werd ongeneeslijk ziek, wat uiteraard verborgen werd gehouden voor het volk, en droeg de leiding in 1993 over aan zijn zoon Kim Jong-Il. In 1994 overleed ‘De zon der natie’ aan een hartaanval. Drie dagen huilden de Noord Koreanen hysterisch. Voor wie niet hard genoeg huilde, wachtte een straf. Volgens het Noord Koreaans nieuws was zelfs de natuur van slag en waren de vogels verdrietig. Kim Il-Sung werd benoemd tot Eeuwig President van de Republiek.
Kim Jong-Un In 2011 overleed Kim Jong-Il. De zoon. Hij heerste vanaf 1994 zoals zijn vader en hield zijn hongerige heilstaat in stand. Noord Koreanen denken tot op de dag van vandaag dat ze lek moment kunen worden binnengevallen door de kapitalistische vijand en vereren nog dagelijks de Geliefde Grote Leider. Sinds 2011 is Kim Jong-Un de nieuwe leider. Het is nog te vroeg om te oordelen over zijn leiderschap.

Gewone deugden      Ignatieff Michael      Maatschappij

Michael Ignatieff (Toronto, 1947) studeerde geschiedenis in Toronto en Oxford en doceerde aan o.a. Oxford, Cambridge, Harvard. In de jaren tachtig werd hij beroemd als presentator van het fameuze BBC-cultuurprogramma The Late Show. In 1988 verscheen The Russian Album, een geschiedenis van zijn Russische adellijke familie. Daarna volgden romans, o.a. Scar Tissue en een biografie van politiek filosoof Isaiah Berlin. Met zijn nieuwe boek Gewone deugden staat de scherpzinnige wereldbeschouwer Michael Ignatieff weer in de voorhoede van het intellectuele debat. Aan de hand van een reis naar de favela’s van Rio de Janeiro, het corrupte Zuid-Afrika van president Zuma, het Japanse Fukushima van na de kernramp, het door etnische spanningen verdeelde Bosnië en Myanmar, en de migrantenwijk Jackson Heights in New York brengt hij in kaart welke morele deugden mensen in een tijd van globalisering delen. Aan het einde van die reis komt hij tot de conclusie dat juist simpele deugden als vergevingsgezindheid, tolerantie, empathie en veerkracht bepalend zijn, waar of wie je ook bent.
Na een dramatisch verlopen intermezzo van vijf jaar in de Canadese politiek keerde Ignatieff (Toronto, 1947) in 2011 terug naar de Noord-Amerikaanse universitaire wereld, onder meer als hoogleraar mensenrechten aan Harvard. Toen hij twee jaar later rector werd van de Central European University in Boedapest, die wordt gefinancierd door de Amerikaans-Hongaarse filantroop George Soros, veranderde zijn leven drastisch. De Hongaarse premier Orbán wil die universiteit sluiten, omdat hij die beschouwt als een liberale, westerse ngo en dus als een staatsvijand.
Sindsdien staat Ignatieff op de barricaden om actief dezelfde morele waarden te verdedigen als waarover hij in zijn boek schrijft. „Ik sta in de frontlinie en dat voelt goed”, zegt Ignatieff in de woonkamer van zijn Amsterdamse uitgever. „De Central European University is een van die plaatsen waar je beseft waarom academische vrijheid belangrijk is en waarom institutionele vrijheid ertoe doet. Het is belangrijk dat er plaatsen zijn waar studenten kennis wordt bijgebracht. Om een oordeel te kunnen vormen in de politiek heb je die kennis nodig, want je moet onderscheid kunnen maken tussen wat waar is en wat niet. De traditionele functie van een onafhankelijke universiteit is dan ook belangrijker dan ooit tevoren.”
In Midden- en Oost-Europa neemt het nationalisme toe, krijgen regeringen steeds meer autoritaire trekjes, heerst een anti-migrantenstemming en willen landen geen vluchtelingen opnemen. Welke kant gaat het op?
„Allereerst wil ik opmerken dat die minzaamheid van West-Europa jegens Oost-Europa me niet bevalt. Alsof wij hier het tolerante, multiculturele, democratische deel van Europa vormen en zij autoritair, racistisch en achterlijk zijn. Dezelfde verontrustende ontwikkelingen als daar zie je hier ook.
„De EU is er om Europeanen vrijer te maken en moet daarom een balans zien te vinden tussen het Hongarije als soevereine staat, met het recht om zelf te beslissen wat het wil, en het Hongarije dat een democratie moet blijven. Het heeft verplichtingen op het gebied van het internationaal vluchtelingenrecht. Dat is geen kwestie van waarden of solidariteit, maar van recht.”
Over ons kamp, de liberale progressieven met een kleine letter L, maak ik me nog meer zorgen dan om Trump Loopt Europa dan niet het risico om Hongarije van zich te vervreemden? „Uiteindelijk niet. Democratie betekent niet alleen dat de meerderheid regeert, maar ook dat er minderheidsrechten bestaan, alsmede een vrije pers, een onafhankelijke rechtspraak, et cetera. En dat zijn geen abstracties. Democratie heeft een institutionele kant die gerespecteerd moet worden.
„Tegelijkertijd is het onzin om de Oost-Europese lidstaten vluchtelingenquota op te leggen, omdat zoiets voor het politieke systeem in die landen een cadeau is dat het niet verdient. Want als je die quota oplegt, verenigt het hele politieke systeem zich tegen Brussel.”
Hoe moet Brussel dat probleem dan wel aanpakken?
„Hongarije heeft het vluchtelingenverdrag van 1951 ondertekend. Als het lid van de EU wil blijven heeft het zich aan dat verdrag te houden. Dat moet je de Hongaarse regering duidelijk maken. Daarnaast moet je niet vergeten dat het deel van Europa dat ons het meest over vrijheid heeft geleerd juist Oost-Europa is: Boedapest 1958, Praag 1968, Warschau 1981. Het waren de Hongaren die het IJzeren Gordijn begonnen op te trekken. De Hongaren en de Polen hebben dan ook geen lessen in vrijheid nodig, maar wel een energiek politiek systeem dat op een dag, het kan vijftien of twintig jaar duren, een alternatief voor het huidige regime kan voortbrengen. Of dat een liberale democratie zal zijn weet ik niet.”
In Bosnië zag u grote spanningen tussen moslims en Serviërs. Is dat een gevolg van die versterkte lokale identiteit?
„Het belangrijkste wat ik tijdens de reizen voor mijn boek heb geleerd is dat je niet moet generaliseren. Dat is precies wat een gewone deugd behelst: weigeren om te generaliseren. Ik neem mensen zoals ze zijn. Ik denk heus niet dat alle jonge mensen mooi zijn. Net zomin als ik vind dat mensen met gezichtsbeharing geweldig zijn of alle zwarten verschrikkelijk. Ik neem ze zoals ze zijn en beoordeel ze als individu.
„Ik heb het in Gewone deugden over een moreel individualisme dat goed kan zijn. Als die morele deugden werken, hoef je jezelf niet te rechtvaardigen volgens de een of andere universele standaard. Je rechtvaardiging put je uit je familie, je buurt, je vrienden. Je morele doel is de boel draaiende te houden en te voorkomen dat de situatie uit de hand loopt.” Toch zijn rechtse Europese politici behoorlijk goed in het generaliseren als het om de islam gaat. „Als je zo over ‘de moslims’ praat als Wilders en Le Pen, ga je voorbij aan het feit dat die moslims individuen zijn. En daarmee schakel je gewone deugden als genade, compassie, gulheid uit. En juist dat is het gevaarlijkste wat Europa op dit moment kan overkomen. Wat overigens niet wil zeggen dat je generositeit onbeperkt moet zijn en je alle migranten moet helpen. Nederland is geen hotel. Deze maatschappij is gebouwd op vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Als je hier binnenkomt, dan zijn dit de regels.”
Hoe verklaart u de Amerikaanse president Trump? „We zijn gaan denken dat politiek er niet meer toe deed. Maar politiek doet er altijd toe. In de VS konden honderdduizend kiezers de verkiezingen beslissen, met als consequentie dat er nu 30 miljoen mensen hun gezondheidszorg verliezen. Of neem Groot-Brittannië: de toekomst van dat land ligt onmiskenbaar in Europa, maar een slechte campagne van beide kampen heeft ervoor gezorgd dat de toekomst van minstens twee generaties Britten op het spel is gezet. Laten we alsjeblieft wakker worden. Politiek heeft werkelijk gevolgen.” Bedoelt u dat Trump een ongelukkig incident is? „Nee. Trump is een symptoom van iets dat al veel langer bezig is. De blik die we nu op hem hebben is obsessief. Het wantrouwen jegens de elite gaat in de Verenigde Staten jaren terug. Trump is het resultaat van veertig jaar afbrokkelend vertrouwen in de elite. De ongelijkheid nam toe, net als de corrumperende invloed van het geld op de politiek. Ieder land weet dat geld macht betekent, maar in de Verenigde Staten wordt het gezien als de vrijheid van meningsuiting. En dan de wapenlobby, die heeft het recht op wapenbezit tot religieus principe verheven. „De economische ongelijkheid is terug op een niveau dat we sinds de negentiende eeuw niet meer hebben gezien. Het land wordt geregeerd door monopolies. Het is een compleet vastgelopen systeem.” Wat moet er gebeuren? „Het systeem is tegelijk heel solide. De grondwet vangt veel op. Het gerechtshof houdt hem in het gareel. Net als de vrije pers. En het federalisme werkt goed: de gouverneurs en de burgemeesters varen hun eigen koers. Wat de Verenigde Staten in 1786 ontworpen hebben is een machinerie om te voorkomen dat een despoot als Trump in het land alles overhoop kan gooien.”
Wat zou u zijn tegenstanders aanraden? „Over zijn tegenstanders, ons kamp, de liberale progressieven met een kleine letter L, maak ik me nog meer zorgen dan om Trump. Wij hebben geen agenda om de problemen aan te pakken. Geen idee wat we aanmoeten met Facebook en Google en hun machtige monopolies. We hebben geen oplossing voor de toenemende ongelijkheid. In mijn gebied, de universiteit, zijn we onderdeel van het probleem. Universiteiten zijn de katalysator van ongelijkheid in de westerse wereld geworden. We hebben een haalbaar, inspirerend plan nodig dat gelijkheid nastreeft, dat het onderwijssysteem herstelt, dat anti-trust terug op de kaart zet. Als we zo graag kapitalisme willen, dan wil ik kapitalisme zien. Nu zien we monopolies. Hier liggen grote kansen, maar ik zie ons niks doen.” Is een streven naar diversiteit een deugd die goed bij liberalen past? „Er is een gekke en enigszins zorgwekkende manier waarop er met diversiteit om wordt gegaan. Progressieve liberalen hebben er de mond van vol, zonder dat het betrekking heeft op henzelf. Zonder bijvoorbeeld zelf in buurten met enige diversiteit te wonen. Het is een eis die aan anderen wordt opgelegd. Het andere bezwaar is dat diversiteit geen deugd op zich is. Diversiteit is een feit. Het wordt een deugd wanneer we ook werkelijk van elkaar leren, wanneer we samenleven met elkaar en iets delen.” Wat is het verschil tussen gewone deugden en andere deugden? „Ik wil het niet overdrijven, want gewone deugden kunnen beperkt zijn, afwijzend en provinciaal, maar ik wil het contrast laten zien met een soort liberaal universalisme. Ik wil graag een meer lokale benadering van wat we gemeen hebben.”

De toekomst is geschiedenis      Gessen Masha      Russische geschiedenis

Masha Gessen, bekroond journaliste, geeft een fenomenaal inzicht in de gebeurtenissen en krachten die haar geboorteland Rusland de afgelopen decennia hebben ontwricht. In De toekomst is geschiedenis volgt ze de levens van mensen die geboren werden in de nadagen van het Sovjetrijk en opgroeiden met ongekende verwachtingen. Haar hoofdpersonen – kinderen en kleinkinderen van de bouwmeesters van het nieuwe Rusland – koesteren elk hun eigen aspiratie, als ondernemer, activist, denker of schrijver. Gessen brengt in kaart hoe hun levens beïnvloed worden door de intriges van een verpletterend regime dat weigert zichzelf te begrijpen. Een regime waarin de oude Sovjetorde ongehinderd kan terugkeren in de vorm van de maffiastaat die Rusland nu is. De toekomst is geschiedenis is een sterk en urgent verhaal, een waarschuwing voor nu en alle tijden. De toekomst is geschiedenis - Masha Gessen Dit monumentale werk brengt tegelijk een originele “mix” van fictie en non-fictie , geschiedenis en wetenschapsoverzicht. Maar daar bovenop ook een echt beklemmende beschrijving, vanuit het standpunt van verschillende personages uit verschillende sociale klassen in het postcommunistische Rusland, van hoe het is te leven in een autoritaire (om maar niet te zeggen dictatoriale) staat. Daar tussendoor wordt ook nog eens op een onverholen manier weergegeven hoe corruptie, nepotisme en “partijtrouw” blijkbaar betere parameters zijn om te verklaren wie wel of niet succes heeft in dit soort samenleving.
Kennis en bekwaamheid zijn ondergeschikt aan het loyaal volgen van de uitgestippelde partijlijn. Het ideaal van de “klasseloze maatschappij” is verder weg dan ooit en de maatschappelijke ongelijkheid is blijkbaar nog groter dan voor de Communistische staatsgreep van 1917.
Behalve de exacte wetenschappen, want die staan ten dienste van het militair-industrieel apparaat (dus daar moet de inhoud met de waarheid overeenstemmen), worden alle andere “softe” en dus vaak maatschappijkritische wetenschappen zoals psychologie, sociologie en dergelijke, ofwel gestigmatiseerd en/of van hogerhand “gekneed” om te passen binnen het ideologisch verhaal die de bewindvoerders aan de bevolking willen doen slikken.
Dit hele boek is vooral gesitueerd rond het kantelmoment van de implosie van de “oude” USSR en de opkomst van het nieuwe Rusland, met eerst Jeltsin en daarna Poetin. Het beschrijft de totale ontreddering onder het Gorbatsjov regime met de veel te snelle en totaal niet goed voorbereide privatisering – in feite een uitermate cynisch staaltje van “pakken-wat-je-kan” door een totaal niet meer gecontroleerde “elite” van het oude regime – met daar tussendoor geweven het leven van enkel burgers en manier zij trachten te (over)leven in een bureaucratische, maar vooral autoritaire samenleving.
Als Westerse, en dus in wezen liberale, lezer bekruipt meer dan eens de huiver en zelfs de angst bij het lezen van dit boek. Het doet ons beseffen dat ondanks alle gebreken en disfuncties in onze Westerse democratieën, wij hier helemaal geen redenen hebben om steeds maar te klagen over “hoe slecht” hier alles loopt. En vooral om te beseffen hoe “geruisloos” het afglijden kan gebeuren naar zo’n totalitaire staat. Het boek doet ons ook beseffen hoe geraffineerd en subtiel de overheid de publieke opinie in een bepaalde richting kan duwen.
Brainwashen is hier zeker geen overdreven term. Het moet ons doen beseffen dat wij blijvend moeten investeren in onderwijs dat alle burgers mondig én kritisch maakt, zodat dergelijke manipulatie hier niet, of toch niet in die mate, zou kunnen bestaan.
In dat opzicht is dit boek een “eye opener”: een overheid zonder een volwaardige oppositie streeft een agenda na die totaal haaks staat op wat de doorsnee burger echt wil bereiken in zijn leven. De “goed nieuws show” van de overheid verbergt een grauwe realiteit van armoede, vereenzaming en culturele armoede. En toch, door dit boek heen, is er ook een hoopgevende, positieve boodschap: het vrijheidsstreven van de mens is blijkbaar zo diep verankerd, dat zelfs in de meest vijandige en erbarmelijke omstandigheden, de mens blijft proberen zijn eigen vrijheid en doelstellingen na te streven.
Ook het feit dat de vroegere USSR in feite een totaal onoverzichtelijk lappendeken was van historisch heel erg verschillende volkeren en religieuze gemeenschappen verplichtte het centrale bestuur hard op te treden om al deze centrifugale krachten zoveel mogelijk in te tomen. Dit kon natuurlijk het best gebeuren door een “externe” vijand te portretteren: de USA en de “omsingelende” Europese landen. Ook dit vereiste een eerder autoritair bestuur, met alle ondergrondse frustraties en rebellie van dien.
Heel deze cocktail van tegenstrijdige belangen, machtswellust, nooit geziene graaicultuur en daartussen de doorsnee burger die probeert zijn weg te zoeken (niet gemakkelijk voor een bevolking die altijd geleefd heeft in een sfeer van “vadertje Staat zorgt wel voor alles”) en, bij gebrek aan beter, zijn lot legt in de handen van iemand die belooft dat “morgen” Rusland terug zijn grote historische rol én macht zal terugwinnen op het wereldtoneel.
Het boek leert ons hoe Poetin erin geslaagd is om het ongenoegen van de bevolking, als gevolg van de implosie van de oude USSR, te kanaliseren voor zijn project: een sterk Rusland dat zich met hand en tand zal verdedigen tegen de macht van de USA. Zij verdenken de USA ervan in alle buurlanden, zoals Oekraïne en Georgië, te willen infiltreren, om uiteindelijk van daaruit Rusland zelf te ondermijnen. Door zijn kiezers een groot en sterk Rusland voor te spiegelen, zonder daarbij te vermelden dat hij op een nog meer geperfectioneerde manier dan vroeger een beroep doet op de oude technieken van het autoritaire, dictatoriale communistische regime, en te mobiliseren tegen een “externe vijand”, worden ondertussen de schrijnende toestanden in het eigen land onder de mat geveegd.
Dit boek is een echte, goed geschreven aanrader voor wie wil begrijpen hoe een “democratische meerderheid” met de ogen open in het eigen ongeluk loopt en hoe een meedogenloze leider zijn eigen volk uitbuit en daarbij een toekomst voorspiegelt die in feite niets anders wil dan het oude Regime (weliswaar in een andere “verpakking”) te laten verder leven. In feite gaat het om een “duivels pakt” tussen de almachtige bureaucratie in samenspel met “de partij” onder het toezien oog van het leger. Kortom, een liberale en democratische samenleving is niet vanzelfsprekend en wij moeten blijvend alert zijn en niet zo maar onder druk van een “externe” vijand (vreemdelingen, vluchtelingen, terrorisme) onze fundamentele rechten en vrijheden laten uithollen.

In naam van God      Cliteur Paul Verhofstadt Dirk      Terrorisme

De duivel van het theoterrorisme ”Waar men regeert in naam van God gaat de mens ten onder.” (p. 354) ”Willen we in onze multireligieuze samenleving tot meer harmonie komen dan gebeurt dat het best als iedereen een seculiere staat nastreeft. Een staat waarin geen religieuze maar humane waarden centraal staan en die door iedereen aanvaard en gerespecteerd worden.” (p. 279) Dat is de centrale stelling van In naam van god door Paul Cliteur en Dirk Verhofstadt die schrijven alsof de duivel hen op de hielen zit. Het ene na het andere lijvige boek verschijnt van deze filosofen. Er zit hen inderdaad een duivel op de hielen.
”De opmars van de islamitische terreur vormt de grootste bedreiging voor de liberale democratie en voor de Verlichtingswaarden die we koesteren.” (p. 251) Het is de duivel van het theoterrorisme: het islamitisch geïnspireerde terrorisme dat niet alleen slachtoffers maakt, maar vooral ook angst zaait en een bedreiging vormt voor de open samenleving. ”Wie ontkent dat er geweld gebruikt wordt in naam van God (of van een zogenaamde heilige tekst) is naïef of te kwader trouw.” (p. 59)
In naam van god is te zien als een aanvulling op Karl Poppers The Open Society and Its Enemies: religie in extremistische vorm is een bedreiging voor de open samenleving doordat er een totalitaire visie op de samenleving wordt gedrukt die geen vrijheid laat voor het individu.
Cliteur en Verhofstadt zien de noodzaak van een militante seculiere tegenbeweging die niet plooit voor allerlei eisen van radicale leiders. Dat betekent dat er wereldwijd strijd moet geleverd worden tegen kindermisbruik, kindbruiden, genitale verminkingen, verplichte klederdracht, gedwongen huwelijken, verstotingen, polygamie, verkrachtingen, huiselijk geweld, huwelijkse gevangenschap en eremoorden. Ook op andere vlakken moeten we ons kanten tegen de opmars van religieuze regels zoals het onverdoofd slachten van dieren, het gescheiden zwemmen, de sociale druk om hoofddoeken te dragen, en dergelijke.” (p. 288)
Geen relatie met islam
Dit is het derde boek dat zij samen ondernemen. Eerder werkten zij samen aan Op zoek naar harmonie waarin Verhofstadt Cliteur interviewt over zijn filosofie en Het atheïstisch woordenboek. Veel van hun werk is uitgegeven bij uitgeverij Houtekiet die een bron is van hedendaagse Verlichting. Verhofstadt (Gent) en Cliteur (Leiden) behoren tot wat ik genoemd heb de Gent-Leidse School, de vaandeldragers van het project van de Verlichting in de Lage Landen, die zich kenmerkt door liberalisme, atheïsme, humanisme, mensenrechten, dierethiek, milieufilosofie, feminisme en wetenschappelijk naturalisme. Het opkomen voor de vrijheid van het individu is een kenmerk van hun beider denken en doen. Zij zien religie en met name de islam als een bron van geweld en onderdrukking, hoewel zij een onderscheid maken tussen de islam als religie en het islamisme als politiek-religieuze ideologie.
Hun kritiek heeft betrekking op het islamisme, hoewel natuurlijk niet te ontkennen valt dat ook jihadisten inspiratie putten uit de islam. In hun boek In naam van God beargumenteren zij dat, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, religie een bron is van geweld en terrorisme. Islamitisch terrorisme wordt niet veroorzaakt door sociale uitsluiting of achterstelling, maar heeft wel degelijk een basis in de islam. Het is een buitengewoon hardnekkige opvatting dat de vele terreuraanslagen waarbij daders moslim zijn en waarbij Allah wordt aangeroepen geen directe relatie met islam zouden hebben.
Moreel atheïsme
In hun boek zoomen beide denkers uit en kijken ze naar rechtvaardigingen voor geweld en onderdrukking in religieuze bronnen, met name van de drie abrahamitische religies. Het blijkt dat in onze tijd het meeste terroristisch en ander geweld komt van de islam. Dat kun je glashard blijven ontkennen omdat je het niet wilt horen, maar dat is dan jouw geloof. En een geloof heeft niets met de werkelijkheid te maken. Dat is nu juist het kenmerk van geloof. ”Religie verbindt de eigen groep, maar splijt de gemeenschap”, schrijven de auteurs. Ze pleiten daarom voor een kosmopolitisch liberalisme waarin mensen vrij zijn om te geloven of niet te geloven. De religiekritiek van dit denkduo is een vorm van wat ik noem ‘moreel atheïsme’. Er wordt kritiek geleverd op religie vanuit een ethisch perspectief. De vraag naar het bestaan van God komt in het boek niet aan bod. Dat is epistemologisch atheïsme, waar Herman Philipse bijvoorbeeld uitgebreid over schrijft in God in the Age of Science. Ze sluiten aan bij De Rerum Natura waarin Lucretius schreef: ”We moeten ons bevrijden van de angst voor en het bijgeloof aan de macht van de goden.” (p. 354) ”Godsdienst is geen opium van het volk dat het volk verdooft, zoals Marx beweerde, het is eerder een agressief makende drug die de grendels van het persoonlijk geweten opzijschuift waardoor mensen tot alles in staat zijn.” (p. 354)
Blind opvolgen van bevelen
Abraham is de aartsvader van drie religies. Wie daarover nadenkt zal rillingen op de rug krijgen. Want Abraham is de man van het Befehl ist Befehl. Wanneer God hem opdracht geeft zijn zoon Isaac te vermoorden als offer, dan is hij daar zonder tegenspartelen toe bereid. Op het moment dat Abraham zijn zoon wil doden, grijpt God in en zegt dat het een test was. Een blinde gehoorzaamheidstest dus. Abraham zou zo iemand zijn die bij de testen van Millgram op instigatie van de wetenschapper met de witte jas bereid zou zijn om elektrische schokken tot op dodelijk niveau toe te dienen aan wat hij denkt dat de proefpersoon is (maar wat in werkelijkheid een acteur is die speelt alsof hij schokken krijgt).
Dat het blind en zonder vragen stellen opvolgen van bevelen als een deugd wordt gezien, is ijzingwekkend. Toch is dit wat de essentie is van jodendom, christendom en islam. Gelukkig neemt een meerderheid van de gelovigen het niet zo nauw met die geboden. Een minderheid van de gelovigen, de radicalen, extremisten, fundamentalisten, salafisten of hoe ze ook maar genoemd worden, wel. Zij gaan terug naar de bronnen en dat is levensgevaarlijk. Zij gaan ervan uit dat God de bron is van de moraal. Dit is morele heteronomie, dat wil zeggen dat een ander (in dit geval God) bepaalt wat goed is. Je hebt maar te aanvaarden wat de ander bepaalt dat goed is. Heteronomie staat tegenover morele autonomie waarin je zelfstandig beargumenteert waarom iets goed of slecht is.
Religie door terroristen gekaapt
De lezer wordt in het wijdlopige boek op de proef gesteld met een lange rij voorbeelden van religieuze moord- en slachtpartijen waarvan uitgebreid verslag wordt gedaan. Eerst een lang historisch hoofdstuk van de kruistochten tot de moord op de redactie van Charlie Hebdo. Maar dat is nog maar het begin. Hoofdstuk 4 heet ‘Dagboek van terreuraanslagen in 2017’. Eigenlijk niet helemaal correct want het gaat alleen om theoterrorisme, aanslagen in naam van god. Andere vormen van terrorisme, bijvoorbeeld in kwesties rond afscheiding en onafhankelijkheid, zijn niet meegeteld. De lezer krijgt 135 pagina’s ellende van theoterrorisme voorgeschoteld.
Wat zou iemand als Karen Armstrong, die van mening is dat terrorisme per definitie niets met religie te maken heeft, vinden van deze opsommingen? Of beweert zij, zoals ik vermoed, dat religie door terroristen gekaapt is? Maar het wordt wel heel moeilijk om te ontkennen dat al deze aanslagen niets met religie, merendeels islam, te maken hebben.
”De meeste aanslagen die in naam van God plaatsvinden hebben ook te maken met de grote afkeer van de daders voor de liberale democratie, de Verlichtingswaarden en de rechten en vrijheden van het individu. […] Kenmerkend voor radicale gelovigen is dat ze geen enkel ander geloof aanvaarden. Hun God heeft immers opgedragen om enkel en alleen de ware God te aanbidden en alle andere religies te verwerpen en zonodig te vernietigen.” (p. 116) ”De moordaanslagen van de daders zijn vanuit hun oogpunt heel rationeel en volkomen religieus. […] Het ‘dagboek’ toont aan dat religie een prominente rol speelt in het hedendaagse geweld.” (p. 117)
In reflectie op het dagboek schrijven de auteurs:
”[…] een groot deel van de aanslagen die tegenwoordig plaatsvinden worden gerechtvaardigd “in naam van God”. Het is belangrijk om dit te benadrukken, omdat bijna al onze politici en terrorismeonderzoekers totaal geen oog hebben voor deze religieuze dimensie. Integendeel, vaak wordt ze glashard ontkend.” (p. 249) Daar maken Cliteur en Verhofstadt zich druk over: ”Door de manifeste misstanden in naam van religies te minimaliseren of te ontkennen, geeft men als het ware een vrijgeleide aan diegenen die hun achterlijke ideeën over de samenleving en het samenleven, willen doorduwen.” (p. 251). Geen moslimcartoon
Het boek is geïllustreerd met onder andere historische schilderijen met religieuze scenes zoals de moordpoging van Abraham. Het zijn echter niet zo zeer de schilderijen en illustraties die in het boek zijn opgenomen die van belang zijn, het is cruciaal om te begrijpen dat de afbeeldingen die er niet in zitten het probleem zijn. De auteurs pleiten voor de vrijheid van expressie. Zij citeren Stéphane Charbonnier, alias Charb, de cartoonist van het blad Charlie Hebdo, die op brute wijze door moslimterroristen werd vermoord: ”Ik sterf liever rechtop dan dat ik moet leven op mijn knieën.” Desalniettemin is er geen moslimcartoon opgenomen. Ik zal de laatste zijn om de auteurs en de uitgever van lafheid te betichten. We weten allemaal (behalve de – linkse – naïvelingen) dat het publiceren van dergelijke afbeeldingen, zelfs in een boek dat niet in moskeeën bestudeerd zal worden, gelijk staat met het over jezelf afroepen van jouw doodvonnis. Er is hier sprake van zelfcensuur. Zelfcensuur uit lijfsbehoud. Terecht. Maar dat betekent wel dat er in Nederland en België de facto geen vrijheid van expressie is. De staat kan de veiligheid van mensen die zo’n cartoon maken of publiceren niet garanderen. Zo’n staat is, volgens Cliteur en Verhofstadt, een failed state.
”Wat ‘vernederend’ is, is dat we onze wereldleiders zien kruipen om de meest gewelddadige krachten in de wereld tevreden te houden. De theoterroristen slagen er niet alleen in wereldleiders te intimideren, maar laten hen zelfs totaal ongeloofwaardige excuses verzinnen voor hun handelen. Onze wereldleiders worden geleid door angst, zo lijkt het, niet door overwegingen van fatsoen, respect en ambitie om de ‘dialoog’ aan te gaan.” (p. 260)
”Hedendaagse politieke leiders lijken burgers in westerse staten telkens hetzelfde advies te geven: daag terroristen niet uit. En door dat te doen laten ze de vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, vrijheid van gedachte, kortom: de vrijheden die deze organisaties zouden moeten beschermen, in de steek.” (p. 258)
”De overheid schaart zich niet consequent achter diegenen die de vrijheid van meningsuiting gebruiken om vaak juiste kritiek te ventileren, maar spoort schrijvers en cartoonisten aan om zich in te houden, niet op zoek te gaan naar de confrontatie en al zeker niet om te beledigen, wat dat woord dan ook moge betekenen.” (p. 277)

”Veel mensen houden er tegenwoordig een uiterst beperkte opvatting van vrijheid van meningsuiting op na wanneer deze betrekking heeft op religieuze doctrines en religieuze iconen.” (p. 263)
Internationale wapenhandel verwerpelijk
Cliteur en Verhofstadt staan pal voor de vrijheid van expressie, zonder gemaar. Zij betogen dat door de overheid alle mensen die bedreigd worden vanwege hun meningsuitingen effectief beschermd moeten worden. ”Tegelijk moet de overheid meer investeren om de bedreigers op te sporen, op te pakken en zwaar te bestraffen.” (p. 263) Want vrijheid van meningsuiting geldt niet als er wordt gedreigd met of opgeroepen wordt tot geweld. ”[…] met de herleving van het islamfundamentalisme aan het einde van het vorige en het begin van het nieuwe millennium, plaatst het de wereld opnieuw voor problemen, problemen die door onze politieke leiders worden miskend omdat men daarvoor geen oplossingen heeft.” (p. 26)
In naam van god biedt weliswaar een glasheldere analyse van het probleem, maar weinig oplossingen. Wat zouden de politieke leiders moeten doen om dit probleem op te lossen? In ieder geval is duidelijk dat Cliteur en Verhofstadt van mening zijn dat er niet gemarchandeerd moet worden met de basisprincipes van de Verlichting zoals een scherpe scheiding tussen religie en staat en een niet wijken voor druk op de vrijheid van expressie.
De vrijheid moet desnoods met macht en geweld verdedigd worden. Of zij ook pleiten voor afschaffing van religieus onderwijs en jongensbesnijdenis blijft in het ongewisse. (Er staat: ”Wie een baby besnijdt in naam van God gaat in tegen het recht op zelfbeschikking van elk individu.” (p. 284)). Het is een lijvig boek, wat het politiek ontoegankelijk maakt. Een lijstje concrete plannen (stappenplan tegen theoterrorisme) ware behulpzaam geweest, op p. 250 staan bijvoorbeeld twee heldere aanbevelingen (waarvan we weten dat ze niet zullen worden opgevolgd). In de landen met het meeste geweld zijn veel wapens voor handen en deze wapens worden geleverd door landen zoals Nederland en België! ”Vanuit ethisch standpunt is dit [internationale wapenhandel] verwerpelijk, net zoals het verwerpelijk is om diplomatieke- en handelsrelaties te onderhouden met diegenen die de terreurorganisaties financieren – zoals Saoedi-Arabië en Iran.”
Islamhervormers
Er is ook een, wat ik noem, christani-ban die in de VS aan invloed wint. Het gaat om christenen die zich verzetten tegen het onderwijzen van de evolutietheorie, voor wapenbezit, tegen abortus en euthanasie, tegen het homohuwelijk, en voor een grote invloed van christendom op de samenleving. En hoewel Trump zelf misschien niet zo uitgesproken devoot is, bestaat een groot deel van zijn aanhang wel uit de christani-ban.
De open samenleving loopt in de Verenigde Staten misschien meer gevaar dan in Europa – hoewel Polen ook zucht onder het juk van de het katholicisme.
Er zijn lichtpunten in de duisternis menen de auteurs. Zij behandelen voorbeelden van verschillende soorten hervormers binnen de islam. Het betreft hier voornamelijk mensen met een moslimachtergrond die in het vrije westen kritisch kijken naar de islam. Er wordt geknutseld met de islamitische traditie.
Sommigen gooien meer, anderen gooien minder overboord.
De hele exercitie doet denken aan Thomas Jefferson die de bijbel herlas vanuit zijn morele standpunt en eruit knipte wat hem niet beviel, Cliteur en Verhofstadt spreken van hedonistische theologie (p. 338).
De zogenaamde Jefferson-bijbel is dan ook verrassend dun. Het is wachten op een dergelijk project van de Koran, al kun je je afvragen of er nog veel van overblijft. Een lange lijst van namen passeert de revue. Verhofstadt en Cliteur beschikken over haast bovennatuurlijke gaven om onnoemelijke hoeveelheden literatuur door te lezen. Het is duizelingwekkend hoeveel literatuur er in dit boek verwerkt is.
Een probleem met al deze liberale islamhervormers is dat ze geen grote aanhang verwerven en dat de oppositie tegen hen fel is. Sommigen lopen ook gevaar voor hun leven.
Als atheïst lees ik het schouderophalend. Er is geen God. Waarom zou je zo moeilijk doen om liberale waarden en wetenschap proberen samen te brengen met islam?
Het hele idee heeft een sadomasochistische trek. Volgens mij is het een doodlopende weg. Intellectueel in ieder geval wel.
Ik sprak een keer met alevieten. Dat zijn zogenaamde liberale moslims, die in Nederland als verenging zijn aangesloten bij de Humanistische Alliantie. Ik vroeg hun of zij deden aan jongensbesnijdenis. Het antwoord was ja. Dat wil zeggen dat zelfs de meest liberale moslims in Nederland zich niet houden aan het respect voor de vrijheid van het individu. Lichamelijke integriteit en autonomie zijn kernwaarden van het liberalisme en humanisme.
Het is dan ook een gotspe dat de alevieten deel uitmaken van de humanistische alliantie.
De atheïstisch humanistische vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte maakte op grond van de jongensbesnijdenis bij de alevieten bezwaar bij de Humanistische Alliantie, maar kreeg nul op het rekest.
Daarop stapte De Vrije Gedachte uit de Humanistische Alliantie en zodoende is er een humanistische alliantie in Nederland waarvan een islamitische vereniging die jongens mutileert lid is en de atheïstische humanistische vrijdenkers niet. Als dat niet krom is, dan zijn bananen recht. Flirten met religie is een danse macabre
Dit boek is denkcorvee dat Cliteur en Verhofstadt verricht hebben voor al die politici, experts en opiniemakers die zich hierover uitlaten. Zij hoeven nu alleen de samenvatting en analyse die het boek is maar te lezen. Maar ja, ook die samenvatting is 424 pagina’s. Cliteur en Verhofstadt vormen een falanx waar zij met open vizier ten strijde trekken voor de vrijheid van het individu.
Laten we hopen dat het boek politieke en maatschappelijke invloed heeft.
De auteurs weerleggen in ieder geval overtuigend de platitudes over religie en geweld die in het maatschappelijk debat de ronde doen.
In de epiloog nodigen de auteurs lezers uit om hun commentaar via email op te sturen en ze beloven plechtig erop te zullen antwoorden. In een volgende uitgave willen ze e.e.a. opnemen, wellicht dan ook met een stappenplan. Zij pleiten voor universele broederschap en empathie. Als voorbeeld wordt Henri Dunant genoemd die het Rode Kruis oprichtte om militaire slachtoffers om het even van welke partij te helpen.
”De basisprincipes van het Rode Kruis zijn doordrongen van het streven naar universele broederschap en staan in schril contrast met de particularistische trekjes van de diverse godsdiensten.” (p. 354)
Tot mijn verrassing blijkt de laatste zin van het boek een citaat uit mijn boek Hoe komen we van religie af te zijn:
”Wie religie omarmt als een middel tot emancipatie moet beseffen dat dit als een paard van Troje ook alle negatieve aspecten ervan mee binnenbrengt. Flirten met religie is een danse macabre.”

Nieuw Rechts      Maly Ico      Maatschappij

Nieuw Rechts. Een analyse van de opmars van reactionair rechts Het boek ‘Nieuw Rechts’ sluit naadloos aan bij het vorige boek van Ico Maly waarin hij de ideologische basis van N-VA onderzocht (zie onze bespreking). In dit boek bestudeert Maly de ontwikkeling van nieuw rechts, van de meme-oorlog in de verkiezingscampagne voor Trump tot de pogingen om ook in het reële leven – blijkbaar ‘meat life’ genoemd – een kracht uit te bouwen.
Door Geert Cool
De beschrijving van de campagnes voor en door Trump op sociale media is verhelderend. De opmars van nieuwe technologie heeft geleid tot een groot aantal algoritmes die bepalen wat we te zien krijgen als we ‘googelen’ maar ook wat we wel of niet te zien krijgen als we pakweg Facebook openen. De campagnes voor Trump hebben daar als geen ander op ingespeeld met een uitgekiende campagne om de eigen aanhangers, tot de meest extreme elementen, online betrokken te houden terwijl het andere kamp aan het twijfelen gebracht werd. “Algoritmisch populisme” is de omschrijving die Maly in dit boek aanbrengt. Er wordt een uitgebreide analyse gemaakt van de memes die een belangrijke rol spelen in het online activisme. Ook al blijft het een vreemd gegeven: conservatieven die over grote waarden en normen spreken, maar tegelijk te pas en te onpas de kikker ‘pepe the frog’ bovenhalen en ondertussen aan de ‘rode pillen’ zitten.
Natuurlijk volstaat het gebruik van algoritmes niet als verklaring waarom Trump gewonnen heeft: ook Clinton investeerde fors in het bespelen van sociale media. Maar het is wel indrukwekkend om de mechanismen en mogelijkheden te zien. Wat indien de algoritmes niet langer bepaald zouden worden door bedrijven die uit zijn op winst, maar als er democratische controle op wordt uitgeoefend in een systeem gericht op de behoeften van de meerderheid van de bevolking? Dit biedt enorme mogelijkheden voor een erg efficiënte democratische planning.
De auteur heeft uitstekend onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de ideologie van nieuw rechts: van de ‘nouvelle droite’ van De Benoist tot de hedendaagse online kopstukken als Bannon, Yiannopoulis, Spencer, … en de uitlopers in ons land bij zowel N-VA als de nevengroeperingen zoals KVHV en ‘Schild en Vriend.’ Hij vat hun ideologische positie samen als ‘antiverlichting.’ Een nadeel van die term is dat het laat uitschijnen dat het alternatief op nieuw rechts kan beperkt worden tot de ‘verlichtingsidealen,’ wat de discussie op een wel erg filosofisch terrein brengt dat ver af staat van het dagelijkse leven van de overgrote meerderheid van de bevolking die er de afgelopen decennia op achteruit ging. Waar Maly in zijn boek ‘De beschavingsoorlog’ (zie: onze bespreking) scherp antwoordt op diegenen die de discussie over diversiteit ‘culturaliseren’ en ontdoen van de sociaaleconomische context, lijkt de sociaaleconomische context hier in te grote mate te ontbreken. Het leidt tot een meer filosofische insteek die zeker interessant en belangrijk is, al was het maar om de achterliggende redeneringen en argumenten ten volle te begrijpen, maar het volstaat niet om de omvang van fenomenen als Trump te verklaren.
Terecht merkt Maly in zijn inleiding op dat er een crisis is van het “model van neoliberale globalisering” waarbij het idee van het einde van de geschiedenis failliet is. Hij zegt ook terecht dat de euforie van de jaren 1990 voorbij is. Voor alle duidelijkheid: dat was de euforie van het neoliberalisme na de val van de stalinistische dictaturen in het Oostblok, waarbij de kapitalisten van die val gebruik maakten om de nieuwe markten aan hun bewind te onderwerpen en om hun ideologische dominantie te versterken en op te voeren tegen de achtergrond van een grotere verwarring in de arbeidersbeweging met bijhorende stappen achteruit op vlak van organisatie en alternatieven. Met de economische recessie van 2007-08, het daaropvolgende opgedreven besparingsbeleid terwijl de ongelijkheid steeds grotere vormen aanneemt, raakt de autoriteit van het volledige establishment ondermijnd. Reactionair rechts kan daarop inspelen met snelle successen die niet gebaseerd zijn op reële bewegingen op straat, maar op een vacuüm dat ontstaat door de afwezigheid van sterke politieke alternatieven vanuit de arbeidersbeweging die organisatorisch en ideologisch nog niet hersteld is van de jaren 1990.
Die elementen komen in het boek van Maly slechts zijdelings aan bod. Hij merkt op dat het succes van nieuw rechts toe te schrijven is aan enerzijds een “samenspel tussen de politiek-economische en technologische dynamiek” en anderzijds de “nieuwe rechtse metapolitieke strijd van de laatste decennia.” (p.155) Verder in het boek stelt Maly: “Als we na vijftig jaar Nieuw Rechtse metapolitiek de balans opmaken, dan kunnen we er niet omheen dat hun ideeënstrijd voor een alternatieve moderniteit succesvol is geweest.” (p 241) Dat is als verklaring voor het succes van reactionair rechts te beperkt: er wordt immers niet zozeer vertrokken van de sociaaleconomische context en de krachtsverhoudingen tussen de sociale klassen, maar vooral van een ‘ideeënstrijd.’ Ideeën komen echter niet uit de lucht gevallen: ze zijn het resultaat van een specifieke maatschappelijke context.
Terecht ziet Maly in de betoging van alt-right en co in Charlottesville in augustus 2017 (zie: ons artikel hierover) een keerpunt. Na de verkiezing van Trump was er een toename van extreemrechts geweld en van pogingen om alt-right ook op straat te organiseren. De betoging in Charlottesville onder de slogan ‘Unite the Right’ moest daar het orgelpunt van worden. Er was een angstaanjagende betoging met 6.000 aanwezigen waarbij er dodelijk geweld was tegen antifascisten. Het leidde tot een golf van verontwaardiging en grote antifascistische betogingen in de dagen erna, zo waren er in Boston bijvoorbeeld 40.000 betogers. De ‘zweep van de contrarevolutie’ leidde tot een belangrijke beweging. De actieve mobilisatie tegen de poging van reactionair rechts om zich op straat te manifesteren, stopte niet alleen die poging maar bracht alt-right ook online in de problemen en zorgde voor verdeeldheid onder reactionair rechts. Dat is een belangrijke vaststelling voor elke discussie over antifascistische tactieken en methoden.
De nadruk in het boek ‘Nieuw Rechts’ ligt op de VS, maar het bekijkt het fenomeen terecht in een internationale context. Er hadden tal van voorbeelden ontwikkeld kunnen worden – denk maar aan het trollenleger van de hindoenationalistische BJP in India (zie dit artikel hierover) – maar dat zou wellicht te ver geleid hebben. De pagina’s over België zijn uiteraard bijzonder interessant. Ook hier probeert reactionair rechts zich te organiseren op het internet en ook hier spelen memes een rol. Het is vanuit een Facebookpagina dat de groep ‘Schild en Vriend’ ontstond, een poging om reactionair rechts in het reële leven te organiseren en tegelijk de online campagnes – waaronder haatcampagnes – te coördineren. Het brengt leden van N-VA en VB bijeen en de groep ontstond uit de universiteitsmeetings die Theo Francken (N-VA) hield. De Trumpiaanse methoden op sociale media zijn overigens sterk aanwezig bij Francken en enkele andere partijgenoten van hem. Ook ideologisch haalt De Wever de mosterd regelmatig bij nieuw rechtse filosofen. De gelijkenissen zijn frappant.
Het gevaar van groepen als ‘Schild en Vriend’ is dat ze zich in het reële leven gaan organiseren, naar het model van Génération Identitaire in Frankrijk. Stappen in die richting moeten we meteen beantwoorden met verzet. Acties tegen de haatboodschap van reactionair rechts tegen migranten of nog tegen transgenders (zoals de uitspraken van KVHV’er en S&V’er Van Langenhove naar aanleiding van Bo Van Spilbeeck) kunnen daaraan bijdragen. Ook het antifeminisme van Nieuw Rechts (p140-141) is aanwezig in deze kringen. De column van N-VA’er Joachim Pohlmann in De Morgen brengt regelmatig voorbeelden van typisch nieuw-rechtse redeneringen en standpunten. Verdeeldheid is de core business van reactionair rechts en we beantwoorden dat best met eengemaakt verzet tegen zowel verdeeldheid als het asociaal beleid.
‘Nieuw Rechts’ van Ico Maly is een belangrijk boek om een beter zicht te hebben op zowel de ideeën als de methoden van ‘nieuw’ rechts (dat helemaal niet zo nieuw is, vandaar dat wij eerder spreken over reactionair rechts). Het is nuttige lectuur om de strijd tegen extreemrechts en tegen alle vormen van verdeeldheid en bijhorende haatcampagnes te voeren en te versterken. Kortom, een aanrader voor alle antifascisten!

De evolutie van schoonheid      Prum Richard      Evolutie

De natuur is geen zelflerend systeem, de natuur heeft geen doel en de natuur kent geen rechtlijnige weg. Wie ooit de moeite genomen heeft om een plant of een dier te bekijken, weet hoe ‘inefficiënt’ de natuur te werk gaat (dat intelligente mensen sterven is eveneens een natuurlijke dwaasheid), dat de natuur helemaal niet intelligent is en dat er wel heel veel met de klak naar gegooid wordt. De natuur zoals wij die kennen is een moment in de evolutie (en die evolutie leidt niet naar een punt omega). En dus kent de natuur ook heel veel dwaalwegen, er zijn soorten die uitsterven, er zijn soorten die zichzelf opheffen. Richard O. Prum spreekt in The evolution of beauty : how Darwin’s forgotten theory of mate choice shapes the animal world – and us (Doubleday, 2017) van decadentie: ‘Evolution can even be ‘decadent’, in the sense of its resulting in sexual ornaments that not only fail to signal anything about objective mate quality but actually lower the survival and fecundity of the signaler and the chooser.’
Toegevoegd moet dus worden bij de seksuele en natuurlijke selectie, die van de schoonheid – we moeten misschien de natuurfilosofie weer in ere herstellen: de schoonheid is een overlevingselement en de commerciële schoonheid is een combinatie van geldelijke doelmatigheid met ondergeschikte waarde en heeft dus niets met de natuur te maken, een aberratie, een decadentie.
Darwin stond voor het probleem van de diversiteit: wanneer men enkel de natuurlijke selectie als norm neemt, dan zou er eigenlijk slechts 1 soort mogen bestaan – de idee tot een dwaasheid uitgegroeid. Welke functie heeft de diversiteit, wat is de zin van het schone? De schone veren van een mannelijke vogel, zeggen ‘eigenlijk’ niets over zijn zaadkwaliteit, toch is het onmiskenbaar dat de ene vogel mooier dan de andere is en dat leeftijd van de kleuren af te leiden is. De dieren ontwikkelen een schoonheid voor zichzelf (niet voor de mens) en bezitten dus een esthetisch denken en een daarop gevestigd oordeelsvermogen. Maar omdat die evolutie van schoonheid geen doel dient, maar in zichzelf een reden vindt, noemt Prum dit een gevaarlijk idee, immers tegenovergesteld aan dat wat de mens lijkt te drijven – leden van het establishment in het onvrije Westen worden daarmee afgedaan als regelrechte schurken en onderdrukkers.
Dat de drijvende kracht achter dat schoonheidsstreven het vrouwelijk deel is, is een tweede gevaarlijk idee die ingaat tegen het machismo in de traditionele godsdiensten en ook daarom wordt Darwin door hen genegeerd (de uiterlijke schijn van de natuur bevestigt dit reeds: het zijn de mannetjes die zich aanstellen). De evolutie is arbitrair, de chaos regeert en de teugels zijn papieren leidsels. De natuur doet maar wat, er is trial and error, ze rotzooit maar wat an. De schoonheid lijkt echter wel een constante te zijn. Prum bestudeerde exotische vogels, de prieelvogel (de paradijsvogel) bijvoorbeeld, die alles verzamelt watt de kleur blauw heeft, om zo een vrouwtje te imponeren, het bouwsel in het midden van de foto, dient om haar te ontvangen. Wanneer ze niet wil paren, kan ze op een gemakkelijke manier weggaan: zij bepaalt wat er gebeurt. Zij beoordeelt ook het kunstwerk: van op afstand bekijkt ze het werk, pas wanneer er voor haar aantrekkelijkheid ontstaat, neemt ze contact op met de mannelijke vogel.
De eenzijdige visie op Charles Darwin is er gekomen door Alfred Russel Wallace, die een vereenvoudigde theorie verkondigde, waar de schoonheid geen rol in speelde en de nadruk op de oorlog gelegd werd – de toestand kan weer vergeleken worden met Karl Marx en Friedrich Engels. Maar niet enkel de schoonheid werd in het verdomhoekje gedrongen, dat gold ook voor het plezier, en dan vooral het vrouwelijk genot, daarbovenop kwam de theorie van Sigmund Freud en de vrouwelijke seksualiteit heeft heel wat te duchten gekregen. Prum toont aan dat in de natuur de vrouwelijke autonomie een feit is, en dat verkrachting een geweldsdaad is – ook in de natuur – en ingaat tegen de algemene natuurwet. De verhalen over eenden zijn legendarisch, Prum toont echter aan dat dit niet ‘natuurlijk’ is: de vrouwelijke eenden worden wel degelijk verkracht. De vrouwelijke eenden hebben een anatomisch slot ontwikkeld en er zijn eenden die niet op een gewelddadige manier paren. ‘Female ducks teach us a great lesson about the unexpected power of female sexual autonomy. In the words of the Eurythmics and Aretha Franklin song, they teach us that ‘Sisters are doin’ it for themselves!’ By doing so, females together become the agents of choice and the guarantors of their own freedom of choice.’ Het recht op een eigen seksualiteit is dus niet enkel een politieke eis, maar ook een constituerend element in het functioneren en de ontwikkeling van de natuur.
Richard O. Prum geeft niet alleen een verslag van zijn bevindingen maar geeft ook enkele wetenschapsfilosofische opmerkingen: door de moeilijkheden te beschrijven die hij ondervond bij het publiceren (o, hoe herkenbaar …) toont hij aan hoe het establishment, de macht, het nieuwe denken tegenhoudt, nieuwe inzichten verdraait en de vooruitgang blokkeert. Hij toont aan hoe elke wetenschap een ‘nulmodel’ moet aanhouden en zonder deze mathematische basis nooit een resultaat kan bereiken. Zoals hij de biologie beschrijft, is die nauwelijks een wetenschap – dit wordt bevestigd door ‘natuurbewegingen’ die beweren de ‘natuur te moeten herstellen’ – maar waar nooit duidelijk gemaakt wordt of de ‘vorige’ situatie wel of niet ‘natuurlijk’ was.
Interessant is wanneer Prum beschrijft dat de co-evolutie van schoonheid en ‘seksualiteit’ elkaar in de weg kunnen zitten, hoe de schoonheid een decadentie kan worden en de leefkansen van de soort kan bedreigen, hoe de evolutie van de schoonheid kan leiden naar een hogere kost voor de dieren en waarbij die kost toch in stand gehouden wordt – omwille van de schoonheid zelf. ‘In other words, a handsome, reckless, die-young James Dean-type may leave more offspring than a quiet librarian who lives to be an octogenarian.’ Niet alleen de natuur verkijkt zich.
Het besluit kan alleen maar zijn dat niet enkel natuurlijke selectie de organische vormen bepaalt, dat er ook andere determinanten aanwezig zijn. Schoonheid moet niet verstandig zijn. En uiterste schoonheid benadert decadentie, dit is dysfunctioneel, en daarom ook uitzonderlijk. Toch is ook dit weer ambigue: een soort ontwikkelde vleugels en kon daardoor vliegen (niet zoals nu nog altijd beweerd wordt dat een vogel of een insect vleugels heeft om te vliegen). Het schoonheidsverlangen (het streven) is een motor van evolutie.
Maar onder dat wat schoonheid genoemd wordt, werkt de vrouwelijke, seksuele autonomie: zij bepaalt hoe de mannetjes zich fysiek moeten ontwikkelen en hoe hun gedrag moet aangepast worden aan wat de vrouwtjes als gewenst gedrag beschouwen. Dit is een pacificerende evolutie, het intomen van mannelijk geweld t.v.v. weliswaar een eigenbelang maar 1 die het samenleven bevordert, niet vernietigt. Het pacifisme accordeert meer met de natuur dan gelijk welke oorlogshouding – en daarmee wordt het natuurlijk coöperatie-model van Kropotkin bevestigd. Het boek van Prum is dus nog veel belangrijker dan hij zelf beseft wanneer hij schrijft over het mannelijke sociale gedrag dat ontwikkeld wordt als gevolg van het esthetische streven. Om aan het schoonheidsverlangen van de vrouwtjes tegemoet te komen, willen mannetjes excelleren, ook hun schoonheidsgevoelens (beter: -inzichten) evolueren (ze komen tegemoet aan het vrouwelijk schoonheidsideaal en denken dat ze in vrijheid en naar eigen inzicht handelen). Hun praktijk wordt een esthetisch handelen. Bovendien kan dit alles op redelijk korte termijn gebeuren – we spreken niet van eeuwen. Er is geen enkele reden tot pessimisme: het modelleren is mogelijk, de maatschappij verbeteren naar de wensen van de vrede is niet enkel achtenswaardig maar noodzakelijk, de mens hoeft niet te blijven in zijn hedendaagse dierlijke toestand.
Het boek van Prum eindigt met een pleidooi voor een esthetische visie op het leven. Het emancipatiestreven van groepen is niet een poging om dominantie te verwerven maar een opeisen van keuzevrijheid, het niet in een kooi opgesloten moeten blijven. De verandering is essentieel, in culturele termen : de Metamorfosen van Ovidius is het werkelijke cultuurboek: ‘Another exciting implication of this aesthetic view of life is the realization that coevolutionary change is the fundamental feature underlying all aesthetic phenomena, including the human arts.’ Het menselijk streven naar humanisme, schoonheid, vrijheid en coöperatie is geen ‘afwijking’ van de Verlichting, is geen gevolg van ‘mei 68’ maar een natuurlijk streven waarmee de breuk tussen cultuur en natuur opgeheven wordt: de menselijke artefacten zijn natuurlijke elementen. Wat we vandaag in de culturele en politieke wereld meemaken, het centralisme (het uniformisme) en het ontkennen van schoonheid, is dus een vernietigingsdecadentie, een aberratie van de menselijke natuur.

Als een vos      Benner Erica      Biografie

Over het goed besturen en verdedigen van de stad
Machiavelli is altijd een beetje een ongrijpbare figuur geweest. Voor sommigen is hij een moreel onverschillige duivel in de geschiedenis van het denken over politiek; voor anderen is hij de politieke denker die met zijn scherpe oog voor realisme nu eens eindelijk zei waar het in menselijke verhoudingen werkelijk op staat.
Met de onlangs in soepel Nederlands vertaalde biografie van Erica Benner is Machiavelli een stuk begrijpelijker en dus minder ongrijpbaar geworden. Benner betrekt elk bekend detail van Machiavelli’s leven in haar verhaal en bewijst daarmee opnieuw dat voor de politieke filosofie nog meer dan voor andere gebieden geldt dat alleen de historische en persoonlijke context duidelijk kan maken waar het een schrijver nu werkelijk om ging. Haar biografie biedt aan specialisten overvloedig materiaal voor nieuwe interpretaties en niemand die in Machiavelli geïnteresseerd is, kan om deze biografie heen. Toch is het vooral een geschiedenisboek geworden dat uiteindelijk niet toekomt aan waar het Benner oorspronkelijk om te doen was: Machiavelli voor eens en voor altijd te duiden als politiek filosoof.
Een sterk element in Als een vos, is dat Benner de levensbeschrijving van de denker uit Florence begint met een karakterschets van zijn vader. Hoewel gediplomeerd als advocaat, lijkt Bernardo Machiavelli zich als gezinshoofd in de tweede helft van de vijftiende eeuw vooral te hebben beziggehouden met het runnen van enkele door hemzelf verpachte boerderijen in de streek. De familie bestond al generaties lang uit landeigenaren, maar bestuurlijke macht was de Machiavelli’s in Bernardo’s tijd niet meer gegeven, omdat er langlopende belastingschulden waren opgebouwd. Bernardo vulde zijn tijd verder met het bestuderen van auteurs uit de klassieke oudheid en met wat we een kleine praktijk van sociale en financiële mediation zouden kunnen noemen.
De beperkte politieke macht, de intellectuele interesse in antieke historieschrijvers en de geschiktheid om face to face onderhandelingen tot een goed einde te brengen, zijn elementen in het leven van Niccolò’s vader die een nuttig uitgangspunt bieden voor het begrijpen van zijn zoon. Ook Niccolò zelf zocht praktische oplossingen voor puur locale aangelegenheden en deelde met zijn vader een belangstelling voor antieke geschiedenis.
Oudheid en lokale politiek lieten zich gemakkelijk combineren. Als centrum van de Italiaanse Renaissance had Florence in Machiavelli’s tijd in zekere zin de plaats ingenomen van het oude Rome. Benners boek neemt alle wisselvalligheden in het politieke bestuur van Florence (de opkomst en neergang van de monnik Savanorola, de terugkeer van de Medici’s, de vele samenzweringen) mee in het verhaal, net als alle wisselvalligheden in het politieke lot van de rijke stad ten tijde van de Franse inval in Italië, de strooptochten van Cesare Borgia in opdracht van de Paus en de dreiging dat de Spaanse furie op een gegeven moment ook Florence zou treffen. Het verhaal maakt nog eens duidelijk dat het een wonder mag heten dat Florence nooit geplunderd is zoals Rome uiteindelijk geplunderd zou worden door de troepen van Karel V in 1527.
De wisselvalligheden van Machiavelli’s ambtelijke en diplomatieke loopbaan (van gespreksgenoot van Cesare Borgia tot gefolterde gevangene in een Florentijnse cel) lopen als een rode draad door die geschiedenis heen. Maar wat zeggen ze over Machiavelli als politiek denker?
Meestal wordt Machiavelli gezien als een ‘realist’, die een scherp contrast vormt met de ‘idealist’ Erasmus, een tijdgenoot die zijn hoofd eerder in de wolken had in plaats van op de grond. Toch is die tegenstelling misleidend. Aangezien wij vandaag de dag de idealen van Erasmus (eerlijk bestuur, goede voorzieningen etc., meer algemeen gezegd: the rule of law) prefereren boven de schijnbare idealen van Machiavelli (overleven in de context van de successie-oorlogen tussen adellijke families), zegt zo’n tegenstelling tussen idealisme en realisme uiteindelijk niet zo veel. Het idealisme van Erasmus is historisch realistischer gebleken dan wat er tegenover stond. Bovendien zag Machiavelli zichzelf (zoals Benner terecht aangeeft; pp. 341-342) op een gegeven moment eerder als opvolger van idealistische filosofen als Plato en Aristoteles, dan als opvolger van realistische historici als Livius en Tacitus.
De kracht van Machiavelli zit hem niet in een filosofie van realisme, maar in zijn oog voor de psychologische motivering van mensen en de relevantie daarvan voor de politiek. Machiavelli’s zogenaamde realisme is vaak niets anders dan een cynische reactie op de neiging van zowel bevolking als bestuurders om politieke situaties totaal verkeerd in te schatten en geen rekening te houden met kinkklare voorbeelden uit de oude of eigentijdse geschiedenis. Machiavelli’s standpunten vormen altijd een mengeling van herinneringen uit de verre of de lokale geschiedenis. Piero Soderini, de leider van de Florentijnse republiek onder wiens bewind Machiavelli van 1502 tot 1512 carrière maakte, had zichzelf niet genoeg wettelijke middelen gegeven om streng te kunnen optreden tegen staatsondermijnende activiteiten. In de oudheid had Brutus niet voor niets zijn eigen zoons laten doden omwille van de staat, terwijl ad hoc beslissingen in Florence al vaker tot een situatie van politieke chaos en blijvende dreiging hadden geleid.
Typisch voor Machiavelli is het dat het hem niet zozeer ging om strenge straffen als wel om wettelijke middelen. Uiteindelijk ging het hem om de politieke stabiliteit en de vrijheid van zijn stad, en in het kader daarvan om de vrijheid van haar burgers – en dus om een ideaal van fatsoenlijk bestuur. De ondertitel van de Nederlandse uitgave van Benners boek verwijst daar terecht naar. Machiavelli wilde zijn medeburgers en bestuurders van niets zozeer overtuigen als van het idee van een gezamenlijke missie: het goed runnen en verdedigen van de stad.
Benners boek geeft een gedetailleerd beeld van de persoon Machiavelli, die naast schrijver van politieke geschriften ook toneelschrijver was, en wiens levensopdracht het eerder is geweest een goede burgermilitie voor zijn stad op te zetten (en daarmee het idee van de dienstplicht ingang te doen vinden) dan een plaats te verwerven in de geschiedenis van de politieke theorie.
Toch raakt de vraag die Benner zich aan het begin stelt, namelijk hoe we het werk van Machiavelli moeten begrijpen wanneer er zo verschillend op hem wordt gereageerd, uiteindelijk op de achtergrond. Benner weet op een ingenieuze manier citaten uit Machiavelli’s werk in haar beschrijving van zijn persoonlijk geschiedenis te verweven. We begrijpen individuele passages uit boeken als De vorst en de Discorsi beter als ze worden gekoppeld aan Machiavelli’s eerdere ervaringen in de bewogen geschiedenis van Florence.
Maar als intellectuele biografie was het naar mijn smaak beter andersom geweest: dat we Machiavelli’s uitspraken niet als verfraaiing van zijn leven kregen opgediend, maar zijn leven ons een beeld zou geven van wat hij met die uitspraken bedoelde. Machiavelli’s ideeën passeren tegen het einde van het boek nog even de revue bij de beschrijving van zijn intellectuele gesprekken in de Orti Oricellari. Maar op die manier lijken het slechts vrijblijvende hypothesen te zijn geworden; meningen die iedereen wel had kunnen verzinnen – alsof niet juist bij Machiavelli elk standpunt een heel duidelijke en concrete achtergrond had in wat hij over politieke geschiedenis had gelezen en in wat hij zelf had meegemaakt. De verweving van leven en denken heeft bij Benner met andere woorden eerder een spannend boek over Florence opgeleverd, dan een spannend boek over de oorspronkelijke betekenis van ‘machiavellisme’.

Kleine anti-geschiedenis van het populisme      Jäger Anton      Maatschappij

Een halve eeuw geleden al zag de Brits-Tsjechische filosoof-socioloog Ernest Gellner een spook door Europa waren: het spook van het populisme. Herman Van Rompuy noemt populisme het grootste gevaar voor Europa. Alleen is niemand er al die jaren in geslaagd die term te definiëren. ‘Soms is het nodig om een woord uit de taal weg te nemen, om het vervolgens op te schonen’, noteerde de Oostenrijkse taalfilosoof Ludwig Wittgenstein in zijn dagboeken. Het doel van die ingreep is niet de verwijdering van het woord in kwestie. Het is een hygiënische precisie-ingreep. Waarna het woord in een veel betere staat opnieuw in omloop kan worden gebracht. Want het kan ons enkel dienstig zijn als het een heldere betekenis heeft. Aan zo’n heldere betekenis ontbreekt het volledig als in een politieke discussie het woord ‘populisme’ valt. Daarom is het citaat van Wittgenstein de terechte aanzet van Anton Jägers ‘Kleine anti-geschiedenis van het populisme’. Met dat boek levert de publicist, die in Cambridge aan een dissertatie over dit onderwerp werkt, een welgekomen leidraad voor wie zich wil wagen in het labyrint - Jäger heeft het over ‘een mijnenveld bezaaid met clichés’ - dat de afgelopen jaren rond dit politieke begrip werd opgetrokken. De ontgoochelden die contrair stemmen wegzetten als een betreurenswaardige troep, zoals Hillary Clinton deed, pakt gegarandeerd verkeerd uit. Zoals Jäger aantoont, ontbreekt het niet aan populismevarianten. Het meest werd de term aangewend als grote dooddoener om elke storing van het democratische rechtssysteem te verklaren, of om een politieke tegenstander de mond te snoeren. Al in 1967 tijdens een conferentie over populisme in Londen merkte een van de deelnemers gevat op: ‘Ieder zijn eigen populisme, afhankelijk van met wie je een appeltje te schillen hebt.’ Barack Obama drukte als president van de VS een groep Europese journalisten op het hart voorzichtiger om te gaan met het gebruik van het woord ‘populisme’. ‘Laten we het vooral niet plakken op al wie in tijdens van economische onzekerheid opstaat’, zei hij. Volgens Obama mocht Donald Trump worden beticht van xenofobie, of van puur cynisme, maar niet van populisme. Voor Amerikanen dekt ‘populisme’ een heel andere lading dan voor de Europeanen. In de VS roept ‘populisme’ herinneringen op aan de People’s Party, die aan het einde van de 19de eeuw even de Democraten en de Republikeinen kwam bedreigen. Die populisten, zoals ze zichzelf omschreven, waren vooral kleine boeren, zowel blanken als zwarten, verenigd rond een links programma en vaak gelieerd aan de vakbonden, die het opnamen tegen de in hun ogen nietsontziende bankiers en de zogenaamde oostkustelite. Hun invloed kan niet worden onderschat. De Republikeinse presidentskandidaat Theodore Roosevelt zette zich toen al op een trumpiaanse wijze af tegen ‘de onzichtbare regering, de verwerpelijke alliantie van corrupte zakenlui en corrupte politici’, en beloofde de macht terug te geven aan het volk. Onder de druk van de populisten en via gelijkgestemde rechters van het Hooggerechtshof werd een strengere antitrustwetgeving doorgedrukt en werden economische en financiële hervormingen uitgewerkt. Die populistische invloed was zelfs voelbaar in de herstelpolitiek die president Franklin Roosevelt voerde. Obama wist waarover hij sprak. Tijdens de campagne voor zijn herverkiezing had hij meermaals naar dat populistische arsenaal teruggegrepen en hogere belastingen voor de rijken, veiliger vangnetten voor de middenklasse en een strengere regulering van het financiële verkeer aangekondigd - beloften die hij overigens niet heeft gehouden. In Europa is populisme gewoon een ander woord voor de demagogie die bepaalde politieke partijen onbeschaamd bedrijven, en de neiging tot autoritarisme die enkelen onder hen vertonen. Die Europese antisysteempartijen - wat een juistere benaming is - richten zich zoals hun Amerikaanse voorgangers tegen de elite, maar hebben daar een eigen antipluralisme aan toegevoegd. Roekeloos met de waarheid De opkomst van die partijen werd mogelijk gemaakt, zo niet veroorzaakt, door de traditionele partijen die al te roekeloos waren in hun omgang met de waarheid als het ging over de consequenties van hun beleid. Daarbij schuwden ze zelf enige demagogie niet. De Burgermanifesten van Guy Verhofstadt waren zo’n demagogische oefening, waarbij de auteur zich net als de huidige antisysteempartijen afzette tegen het traditionele partijenspel en de daarbij horende machtsverkaveling. Dat belette hem niet die manifesten meteen te verramsjen bij de eerste gelegenheid om zelf de machtsknoppen te bedienen. De ontgoocheling van de achterban doen de traditionele partijen gemakshalve af als verzuring. De ontgoochelden die contrair stemmen wegdrummen als een betreurenswaardige troep, zoals Hillary Clinton deed, pakt gegarandeerd verkeerd uit, omdat precies die ontgoocheling de kweekbodem levert voor de antisysteempartijen. Jaren geleden publiceerde de Duitse jurist Hans Herbert von Arnim zijn pijnlijke aanklacht ‘Volksparteien ohne Volk’, over het falen van de politiek door het machtsmisbruik, de incompetentie en het opportunisme van de partijen. Wat Von Arnim schreef over Duitsland paste als gegoten op België, Nederland, Frankrijk, Italië en de rest van Europa. Zijn boek werd hem niet in dank afgenomen, ook niet door de media. In perscommentaren werd Von Arnim net niet van populisme beschuldigd, zonder dat zijn bevindingen werden weerlegd. Het is daarom geen toeval dat die Europese antisysteempartijen zowel uit rechtse als uit linkse hoek opstomen. Sommigen bedrijven zelfs wat in Zuid-Amerika vioolpolitiek wordt genoemd: het instrument met de linkerhand vasthouden en met de rechterhand bespelen. Zowel links als rechts verwerpt de Europese marktdogma’s die sinds de bankencrisis hebben geleid tot een harde besparingspolitiek. De gewezen Griekse minister van Financiën Yanis Varoufakis heeft in zijn boek ‘Volwassenen onder elkaar’ uitvoerig en met het nodige cynisme beschreven hoe de Europese kopstukken, ongeacht hun ideologische gezindte, bezorgder waren om de Franse en Duitse grootbanken dan om het lot van de Griekse bevolking, die finaal de rekening betaalde. De Europese burgers hebben intussen de bankencrisis drie keer betaald: voor de ondersteuning van de falende banken, voor de afbetaling van de overheidsschuld, waarna een regelrechte aanslag op hun spaargeld volgde door de lagerentepolitiek van de Europese Centrale Bank. Die burgers werden door de zogenaamde specialisten nooit om een mening gevraagd. Maandag debatteerde de Vereniging voor Internationale Relaties met beslagen volk over Europa: Luuk van Middelaar, een oud-medewerker van voormalig Europees president Herman Van Rompuy, samen met Rolf Falter, de auteur van ‘De geboorte van Europa; een geschiedenis zonder einde’, de academicus Sven Biscop en de diplomaat Johan Verbeke, een veteraan van vele nachtelijke EU-bijeenkomsten. Toen op het einde van het debat de vraag werd gesteld waar Europa de band met zijn burgers heeft verloren bleef een duidelijk antwoord uit. Nochtans is deze kwestie belangrijker dan het getouwtrek rond de meerjarenbegroting van de EU. Die breuk met hun burgers moeten de Europese parlementaire democratieën dringend herstellen. Zelfs de Franse president Emmanuel Macron kon daar in zijn toespraak aan de Sorbonne niet omheen. Want niets is bedreigender voor de democratie dan een ontstemde kiezer.

De ontluistering van Amerika      Packer George      Amerikaanse politiek

De getalenteerde Amerikaanse top­laag waar Europeanen zich zo graag mee vermaken, laat slechts een schamel deel van de rijkdom over voor haar landgenoten. Daar zijn allerlei akelige grafieken over te vinden, maar George Packer bewijst met ‘De ontluistering van Amerika’ (Atlas Contact) dat verhalen veel krachtiger zijn dan eender welke dataset. Packer is journalist bij het voortreffelijke blad The New Yorker, waardoor de inhoudsopgave van zijn boek lijkt op een reeks door elkaar gehusselde reportages en portretten die eerder in het blad verschenen – voor sommige hoofdstukken is dat inderdaad het geval. De optelsom overtreft echter ruimschoots de toevallige productie van een Amerikaanse journalist: het is een weergaloos portret van een land in verval. ‘De ontluistering van Amerika’ volgt de levensloop van een handvol bekende en onbekende Amerikanen tussen 1978 en 2012. Er zit een kleine ondernemer tussen die zich moet zien te redden naast de megabedrijven, een vrouw uit Youngstown, Ohio die haar familie uit elkaar ziet vallen, maar ook een aanhanger van Joe Biden die gedesillusioneerd raakt in de politiek. Vooral de reikwijdte van het boek is adembenemend: we krijgen zowel Washington D.C. als Wall Street als de spectaculaire de-industrialisering van het land te zien. Packer kreeg het verwijt dat hij geen analyse maakt van wat er in de Verenigde Staten aan de hand is. Wat is er met de Verenigde Staten gebeurd? Het was de trotse koploper van de wereld. De leidende economie werd geschraagd door een bouwwerk van stabiele gezinnen van tevreden huiseigenaren, gezonde industrieën in blakende stadjes vol familiebedrijven en een betrouwbare politiek waar belangen werden afgewogen. Maar nu is het een land van permanente crisis en politieke stagnatie. En het verval begon veel eerder dan de financiële crisis van 2008. In de decennia daarvoor werden de fundamenten van het gezonde Amerika ondermijnd. Dat is het beeld dat George Packer schetst in zijn ambitieuze boek The Unwinding. Het is geen vrolijk geheel, maar wel bijzonder lezenswaardig. Packer verbindt op buitengewoon elegante wijze de geschiedenis van individuele Amerikanen aan de grote ontwikkelingen: de onttakeling van de industrie, de opkomst en groei van grote bedrijven als Walmart, de invloed van het grote geld op de Amerikaanse politiek. De effecten worden op microniveau getoond. Daarmee worden processen die vaak met abstracte termen worden aangeduid zeer tastbaar. Packer heeft een brede blik, maar zoomt ook sterk in. Dat doet hij vooral door helemaal in de huid te kruipen van drie ‘hoofdpersonen’. Hun jeugdherinneringen, overpeinzingen en wederwaardigheden worden blootgelegd alsof hij het allemaal zelf heeft meegemaakt. Tammy Thomas groeit op in een industriestad in Ohio, probeert een betere toekomst voor haar kinderen te organiseren. Dean Price heeft tankstations en probeert iets te ondernemen met biobrandstof maar loopt tegen tal van problemen op, Jeff Connaughton werkt in Washington, onder andere voor Joe Biden. Zijn idealen worden danig op de proef gesteld. Tussendoor portretteert Packer bekendere Amerikanen. Zo is er Sam Walton, de grondlegger van Wal-Mart. Als er zich in een stadje een Wal-Mart vestigde kon de lokale middenstand de deuren wel sluiten. De winkels van Walton worden met een ijzeren discipline geleid. En dat levert veel op. Zes van de kinderen van de grondlegger hadden evenveel geld als de armste dertig procent van de Amerikaanse bevolking. Groeiende ongelijkheid is een van de thema’s in het boek. En dat is geen natuurverschijnsel, maar werd in de hand gewerkt door bewuste beslissingen. Packer beschrijft niet alleen wat er met zijn personages gebeurt, hij beschrijft ook hun ideeën. Price wordt gegrepen door een ‘get rich quick’ boek. Hij wordt erg beïnvloed door de verhalen over ‘peak oil’, de dreiging dat de olie opraakt en dus zeer duur wordt. Hij is ook overtuigd door het nut van biobrandstof. Dat is niet slechts een alternatief voor aardolie, maar brengt volgens hem een hele nieuwe, kleinschalige economie met zich mee. Maar de aardolie blijft stromen en rijk wordt hij niet. Het verhaal over de financiële crisis is al vaak verteld. Maar in de versie van Packer is die de uitkomst van een financieel-crimineel complex, waarbij louche makelaars op de onderste trede van de trap werken, en de banken bovenaan. Iedereen zou profiteren van de stijgende huizenprijzen. De slachtoffers werden de huizenkopers die dachten dat ze hun bezittingen konden ‘flippen’, snel opwaarderen en dan door verkopen. Het was een gigantisch piramidespel en de top bleef ongestraft. Dezelfde elite leverde weer de topmannen, ook voor het team van Obama. De Democratische presidenten komen er niet goed vanaf in dit boek. Ook onder Bill Clinton werden regels die de financiële sector aan banden legden versoepeld of opgeheven. Obama heeft niet een andere koers ingeslagen. Packer is misschien te pessimistisch over de VS. De dynamiek in Amerika blijft sterk. Schalie-olie en -gas geeft de industrie weer kansen. In zijn inleiding zegt Packer ook dat de ontrafeling nieuwe vrijheid brengt. Maar in het boek lijkt het vooral het soort vrijheid dat men niet wil. Vrijheid om failliet te gaan, om ontslagen te worden, om losgeslagen te worden van allerlei verbanden.

Hoofddoek en maagdenvlies      Eltahawy Mona      Islam

In de lente van 1923 namen de Egyptische feministes Huda Shaarawi en Saiza Nabarawi deel aan de International Woman Suffrage Alliance Congres in Rome. Toen ze naar Caïro terugkeerden werden ze opgewacht door een groep gesluierde vrouwen die, zoals in die tijd gebruikelijk, gekleed waren in lange zwarte kledij. Toen de twee feministes in het station aankwamen trokken ze de sluiers van hun gezichten waarop de aanwezige vrouwen begonnen te juichen. Hun moedige daad zorgde voor het einde van het haremsysteem in Egypte waarop steeds meer vrouwen hun sluier begonnen af te leggen als symbool van hun pas veroverde vrijheid. Daarop nam het aantal hoofddoeken sterk af. In de jaren zestig waren er nauwelijks nog hoofddoeken te zien in het publieke domein. Alleen vrouwen van de Moslimbroederschap en in achtergestelde agrarische delen van het land bleven ze dragen. De Egyptische journaliste en activiste Mona Eltahawy verwijst naar deze gebeurtenis in haar boek Hoofddoek en maagdenvlies waarin ze stelt dat het Midden-Oosten een seksuele revolutie nodig heeft teneinde de vrouwen van vandaag te bevrijden uit de patriarchale samenleving waarin ze opnieuw opgesloten zitten. Want na de jaren zestig sloeg de slinger weer in de richting van conservatieve kledingsopvattingen. Vooral na de nederlaag van Egypte tegen Israël en de Iraanse revolutie gingen weer stemmen op van fundamentalistische geestelijken die vrouwen opriepen om de hibjad of de niqaab, islamitische hoofddoeken, te dragen. Die boodschap werd in de jaren negentig verspreid via cassettebandjes en nadien via de alom tegenwoordige satelliettelevisies, zowel in het Midden-Oosten als in het Westen, waarop steeds meer moslimvrouwen zich steeds vaker en vollediger gingen bedekken als een vorm van kuisheid en onderdanigheid ten aanzien van de mannen en hun geestelijke leiders. Eltahawy, die geboren werd in Egypte, nadien verhuisde naar Londen en daarna terechtkwam in Saoedi-Arabië, droeg zelf jarenlang doelbewust een hoofddoek, maar deed hem uiteindelijk af uit woede voor het hypocriete en misogyne gedrag van zoveel moslimmannen die er enkel op uit zijn hun machtspositie te vrijwaren. ‘Wij Arabische vrouwen leven in een cultuur die fundamenteel vijandig tegenover ons staat en wordt beheerst door mannen die alleen maar minachting voor ons voelen,’ zo schrijft ze. Sterker nog, die mannen haten de vrouwen. Vanaf 1989 begon Eltahawy in te publiceren over mensenrechten en vrouwenzaken en neemt ze geen blad voor de mond. Ze keert zich daarbij niet alleen tegen de moslimmannen, maar ook tegen westerse intellectuelen die vanuit hun cultureel relativisme en vermeend respect voor andere culturen, steun geven ‘aan de meest conservatieve elementen van die culturen’. Maar waarom dragen vrouwen dan toch die hoofddoek? Volgens de auteur is dat soms uit vroomheid, omdat ze menen dat dit door de Koran wordt opgelegd, soms om hun identiteit als moslim te beklemtonen, maar ook vaak ‘om met rust gelaten te worden en zich wat vrijer te kunnen bewegen in de openbare ruimte’. In dat laatste geval komt er ook heel wat sociale druk op ongesluierde vrouwen bij kijken. Vrouwen dragen het om mannen niet ‘uit te dagen’, om de eer van de familie hoog te houden en hun reputatie – in het bijzonder van hun mannen – niet te grabbel te gooien. In elk geval verwerpt ze de stelling als zou de niqaab een vrij gekozen en feministisch issue zijn. Zo verdedigt Eltahawy ‘het verbod op de gezichtssluier dat is uitgevaardigd in Frankrijk, België en in (sommige delen van) Spanje’. ‘Wij zijn sociale wezens en non-verbale communicatie is een belangrijk onderdeel van onze dagelijkse interactie,’ zo schrijft ze, en daar gaat de gezichtssluier tegenin. Ook op andere vlakken is de situatie van moslimvrouwen niet rooskleurig. Eltahawy verwijst naar de talloze vrouwen die het slachtoffer zijn van seksuele intimidatie. Veel vrouwen zijn verkracht en worden daar nadien nog eens voor gestraft omdat ze ‘ontucht’ pleegden. ‘Ons maagdenvlies is niet van ons. Het is eigendom van onze familie,’ schrijft ze. Zelf bewaakte ze haar maagdelijkheid tot haar 29ste, omdat ze dit zo van haar familie geleerd had. Om meisjes en vrouwen te behoeden van ontmaagding, past men in heel wat landen genitale verminking toe (FGM, ‘female genital mutulation’, onterecht aangeduid als ‘vrouwenbesnijdenis’ aldus de auteur). Dat zou er toe moeten leiden dat de vrouwelijke seksualiteit in toom wordt gehouden. FGM wordt jaarlijks toegepast op miljoenen meisjes en komt ook voor in bepaalde immigrantengemeenschappen in Europa. Eltahawy weet dat dit een cultureel gebruik is, maar het komt vooral voor in landen waar religieuze leiders een belangrijke impact hebben. Het boek vormt verder een aanklacht tegen andere praktijken en gewoontes waarin de vrouw steeds benadeeld wordt. Zoals huiselijk geweld, dat natuurlijk ook in de rest van de wereld voorkomt, maar waarvoor vrouwen compleet onbeschermd blijven in de Arabische landen. Mannen erven tweemaal zoveel als vrouwen, de getuigenis van een man is meer waard dan die van een vrouw, en om te kunnen hertrouwen hebben vrouwen de toestemming nodig van hun mannelijke voogd, vaak hun eigen tienerzoon. En dan zijn er de kindbruiden die gerechtvaardigd worden door te wijzen op het huwelijk van de jonge Aisha met de profeet. Eltahawy noemt dit laatste een ‘misdaad’ en weigert nog langer de kop in het zand te steken. Ze verwijt moslims die zeggen: ‘Maar dat is niet de schuld van de islam, het is de schuld van moslims die de religie misbruiken.’ Dat klopt niet. Het is juist religie die ‘de wet van de patriarch in huis’ in stand houdt en het zijn geestelijken die deze patriarch helpen ‘om zijn wet te handhaven,’ schrijft de auteur. Toch is Eltahawy niet pessimistisch. In haar eigen land Egypte ziet ze voor de toekomst niet zozeer een strijd tussen islamisten en het militaire gezag, maar een toenemende confrontatie tussen het patriarchaat en ‘de vrouwen die de huidige stand van zaken niet langer accepteren’. Wie het boek leest, kan enkel hopen dat de auteur gelijk heeft en dat vrouwen zich kunnen bevrijden. Maar dan zullen westerlingen ook hun steentje moeten bijdragen en niet langer onder een hoed spelen met de machthebbers van patriarchale staten zoals Egypte, Saoedi-Arabië en tal van andere moslimlanden.

Loyaliteit      Comey James      Amerikaanse politiek

Als directeur van de FBI had James Comey nooit verwacht midden in de verkiezingsstrijd tussen Donald Trump en Hillary Clinton te belanden, en toch is dat precies wat er gebeurde. Hij speelde een sleutelrol in de onderzoeken naar de e-mails van Hillary Clinton en de connecties van het Trump-campagneteam met Rusland. Het eerste kostte Clinton waarschijnlijk het presidentschap; het laatste kostte Comey zijn baan. In Loyaliteit doet hij met vaardige pen en scherp observatievermogen verslag van die historische gebeurtenissen en van zijn eerdere carrière. Of hij nu vertelt over zijn confrontaties met de New Yorkse maffia of met de politieke top van George W. Bush, steeds onderzoekt hij de vraag: wat is een goed leider, en waar hoort diens loyaliteit te liggen? De Amerikaanse president Donald Trump is een onverbeterljke leugenaar, die zijn entourage aan een loyaliteitscode onderwerpt zoals een maffiabaas dat doet. Dat schrijft ex-FBI-baas James Comey in zijn memoires. Gisteren lekten enkele passages uit van het langverwachte boek, dat pas binnen een paar dagen echt uitkomt. De ex-politiebaas zegt daarin dat Trump geobsedeerd is door pikante bijzonderheden over hem. Volgens Comey vroeg de president hem zo om onderzoek te voeren naar de beweringen dat hij in 2013 in een hotelkamer in Moskou contact had met Russische prostituees. Deze "zaak", waarin sprake was van een seksvideo met Trump, was het werk van een ex-lid van de Britse inlichtingendienst, die ingehuurd was door een politieke concurrent voor de Republikeinse presidentskandidatuur. De Amerikaanse inlichtingenwereld had de informatie eerst als geloofwaardig beschouwd, maar later werd ze volledig in twijfel getrokken. Tijdens dat gesprek in de Trump Tower in januari 2017 vroeg Trump aan de toenmalige FBI-baas om de beweringen de kop in te drukken. Ze konden hem zeer slecht uitkomen "als er één kans op honderd zou bestaan dat zijn vrouw, Melania, ze serieus zou nemen", zegt Comey. Het gesprek met de president "deed me herinneren aan het begin van mijn carrière, toen ik als procureur optrad tegen de onderwereld", schrijft Comey. De ex-politiebaas trekt vervolgens een vergelijking met de maffia. "De stille cirkel die ja-knikt. De baas die beslist over alles. De eed van trouw. De visie op de wereld dat iedereen tegen ons is. De algemeen verbreide leugen, groot of klein, ten dienste van een soort loyaliteitscode, die de organisatie plaatst boven moraliteit en waarheid". Tijdens een buitengewone zitting van de Senaat onthulde James Comey al hoe het Witte Huis hem onder druk zette, hoe de president "loyaliteit" eiste, en hoe hem gevraagd werd om een onderzoek naar generaal Michael Flynn stop te zetten, de ex-Nationaal Veiligheidsadviseur.

China, een gids voor de 21e eeuw      Pieke Frank      China

Frank Pieke is hoogleraar Modern Chinese Studies in Leiden. In dit boek stelt hij een aantal vragen over China en geeft daar een beredeneerd antwoord op, met veel begrip voor de zienswijze van de Chinezen. Zijn vragen dagen de lezer meteen uit: ‘Waarom de communistische partij aan de macht zal blijven?’ of ‘Waarom Taiwan, Tibet en Xinjiang niet onafhankelijk kunnen worden?’ Eerst geeft hij een tijdstafel van 1976 tot 2013. Dan vertelt hij over zijn bezoek aan het Tiananmenplein op 3 juni 1989, net voordat het leger op 4 juni het plein veroverde en daarbij een ongekend aantal mensen doodde, eerst in de stad, dan op het plein. Toen dacht hij dat dit ook het einde zou zijn van de CCP, maar ze vond zichzelf telkens opnieuw uit, ze zorgde voor welvaart, beperkte het geweld nadien tot groepen of individuen die tegen de partij in verzet kwamen zoals Tibetanen, Oeigoeren, Falun Gong, dissidenten. Pieke beschrijft de vele veranderingen in China sinds 1989. Hij toont aan hoe veerkrachtig de partij is en hoe de economie blijft groeien (hoewel die groei afneemt), hoe de communistische macht en de kapitalistische economie in China hand in hand gaan en elkaar ondersteunen, hoe vrij en tegelijk onvrij de Chinezen zijn, hoe de CCP ervoor zal zorgen dat Taiwan, Tibet en Xinjiang tot de Chinese natie zullen blijven horen en hoe de Chinese diplomatieke en militaire macht blijven toenemen. Wat Taiwan, Tibet, Xinjiang en Binnen-Mongolië betreft: het Chinese minderhedenbeleid sluit hen niet uit, maar overheerst hen wel. Naar Tibet en Xinjiang zijn meer Han-Chinese kolonisten gebracht dan er inheemse bewoners zijn en de emancipatie van de lokale bevolking is beperkt. Het Chinese leger is er de baas, exploiteert er de belangrijke en onmisbare grondstoffen, legt er wegen, vliegvelden en spoorwegen aan, bewaakt er het erfgoed en de grenzen. En het Staatsbestuur van het Cultureel Erfgoed beheert er de Confuciaanse tempels. Pieke zegt dat de CCP aan Hongkong en Macao een symbolische soevereiniteit toekende en denkt dat het die in de toekomst ook zal geven aan Taiwan, Tibet en Xinjiang. Hij vergeet daarbij te zeggen dat de soevereiniteit van Hongkong en Macao beperkt is in omvang en in de tijd. Het verwondert me ook dat hij Taiwan altijd in één adem noemt met Tibet en Xinjiang, alsof ze alle drie hetzelfde statuut en evenveel Chinese kolonisten hebben, terwijl Taiwan al sinds 1949 een onafhankelijke en bloeiende staat is, die zeer veel investeert in China. Pieke stelt ook duidelijk dat de CCP geen tweede Culturele Revolutie en geen tweede Tiananmen wil. Dat ze geen tweede Culturele Revolutie wil, heeft ze in mei 2016 duidelijk verkondigd naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van die catastrofe op het gebied van cultuur, kunst, onderwijs, wetenschap, economie en menselijkheid. Hij voorspelt dat de 21ste -eeuw niet enkel een Chinese eeuw zal zijn. China zal wel de grootste economie en een internationale supermacht worden en elk jaar wordt de wereld meer Chinees. Maar hij wordt ook meer Indiaas, meer Latijns-Amerikaans, meer islamitisch (dat ondervinden we elke dag) en misschien ook meer Amerikaans. Pieke denkt dat de wereld ook meer Europees zal worden, maar dat betwijfel ik zeer. Elke week verliest Europa een bedrijf of haven aan China, op technologisch vlak slagen wij er niet in de VSA in te halen en op de Olympische Spelen eisen de andere werelddelen steeds meer medailles op. Sinds het begin van de jaren ’90 mogen Chinezen in het buitenland gaan studeren. In 2010 waren er 120.000 in de EU of het zesvoudige van het jaar 2000. En in de VSA 127.000. De auteur beweert dat slechts een minderheid van hen terugkeert. Dat klopt al lang niet meer. Vier op vijf (409.100 op 523.700 in 2015) keren terug naar China, om daar te gaan werken voor een Chinees of westers bedrijf of aan een universiteit. Velen starten nadien zelf een bedrijf op. De toenemende welvaart in China en de lage kansen om (met een matige kennis van het Engels en van de landstaal) in het buitenland werk te vinden, spelen daarin een grote rol. Chinees kapitaal nestelt zich ook overal in de wereld en dit zal nog toenemen. Wekelijks nemen de Chinezen wel ergens een bedrijf of een dure voetbalclub over, nu zelfs Kuka in Duitsland, dat om zijn strategische waarde ‘nooit in vreemde handen mocht vallen’. Pieke is bijzonder goed op de hoogte van wat in China gebeurt, ook achter de schermen. Hij is mild, zwijgt over de wantoestanden in Tibet en over de betwiste gebiedsuitbreiding in de Zuid-Chinese zee en aan de grens met Bhutan. Zijn boek is ook bedoeld voor leken, maar vooral geschikt voor specialisten en voor mensen die zaken doen of diplomatiek onderhandelen met China.

De Ware De Wever      Windels Kristof      Biografie

Ja, met ’s mans kleine kantjes, die in dit boek ruim worden beschreven, zal de Antwerpse burgemeester wel worden geconfronteerd. Maar dan had hij de auteur van het boek maar niet moeten toelaten om negen maanden op zijn vel te zitten. Voor iemand die trouwens niet van hechte menselijke contacten houdt, op zich al een vreemde zaak.Negen maanden, om Bart De Wever van nabij te volgen tijdens zijn campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen en geslaagde race naar het Schoon Verdiep. Negen maanden over hoe Bart op zijn eten let, theetjes drinkt, dure sokken koopt, pamfletten verdeelt en op wc opgesloten raakt. Daarnaast waagt de auteur zich aan een niet-geslaagde karakterschets, uiteindelijk samengevat als ‘De Wever is niet zomaar in één beweging te vatten’ en aan een weinig exhaustieve ronde van Barts vrienden, zowel de persoonlijke vrienden als de compagnons de route – veelal uit het Leuvense KVHV-milieu waar Bart zijn politieke doop kende.Het interessantste stuk gaat over Barts theorievorming en strategie, waar hij leentjebuur speelde bij zijn Leuvense ‘Politischer Professor’ Louis Vos, die hem Miroslav Hroch leerde kennen. Waarom Bart De Wever volgen en niet de zittende burgemeester? Kristof Windels: "Het is veel nieuwswaardiger en gewoonweg spannender om zo'n campagneslag te volgen vanuit het standpunt van de uitdager. Bart De Wever is van zichzelf een polemische politieke persoonlijkheid. Het is een figuur waar je je tegen moet verhouden. En hij is populair, wat hem geschikt maakt als uitgangspunt voor een project waarbij je eigenlijk een verslag vanuit de machinekamer van de politiek wil brengen. Als er een machinekamer is die iedereen wil leren kennen is het wel die van De Wever. Ik loop ook zelf nog niet zolang rond in de Wetstraat: de vragen die het publiek zich stelt, stel ik me ook." Voor hetzelfde geld had hij de verkiezingen verloren. Wat dan? "Dan hadden we een ander verhaal gehad, dat even boeiend was geweest. Wat mensen snel vergeten, is dat zo'n campagne niet rechtlijnig naar een hoogtepunt loopt. Ik heb momenten van hoogmoed meegemaakt, maar ook van aarzeling en frustratie. Ik herinner me een dag dat de voltallige partijtop zat te brainstormen over de campagne. Net dan brak de storm rond Jurgen Ceder uit. Het is een dag van crisiscommunicatie en woede geworden. Achteraf kun je dan zeggen dat De Wever dat weer goed aangepakt heeft, maar ik zag toen een twijfelende politicus: dit had hij niet zien aankomen." De Wever heeft een dubbelzinnige verhouding met de media. Hij is alomtegenwoordig, maar voelt zich voortdurend aangevallen. Hoe ga je daarmee om bij zo'n project? "Dit project was enkel mogelijk op basis van wederzijds vertrouwen. De afspraak was: ik mag overal bijzitten maar ik publiceer niets voor 15 oktober. Op de eerste vergaderingen kregen kandidaten Disney-schuilnamen, maar na verloop van tijd lette niemand nog op mijn aanwezigheid." Ook met De Morgen heeft De Wever een geschiedenis van aanvaringen en tijdelijke boycots. Lastig. "Iedereen heeft kunnen lezen dat De Morgen De Wever kritisch is blijven volgen en analyseren tijdens de campagne. Deze krant heeft hem met name in de zaak-Ceder stevig aangepakt. Daar was hij woest over, maar hij heeft onze afspraken nooit geschonden." Embedded journalism is een riskant genre. Voor je het weet neem je de standpunten van je onderwerp over. "Ik was slechts waarnemer. Er is tijdens de vele vergaderingen op geen enkel moment interactie geweest tussen ons. Mijn boek is geen afrekening, het is ook geen hagiografie. Het is een portret van binnenuit." Is je beeld van de man gewijzigd ? "Bart De Wever zit veel complexer in elkaar dan je zou vermoeden op basis van de figuur die je overal ziet. Op tv zie je een scherpe debater, een assertieve vechter. Achter de schermen heb ik ook een twijfelende politicus gezien die zich meer door zijn emoties laat leiden dan je zou vermoeden van zo'n strateeg."

Toch zit het anders      Asscher Maarten      Maatschappij

In Toch zit het anders, een verzameling geopinieerde en bij vlagen polemische essays, gaat Maarten Asscher onderwerpen te lijf die hem de afgelopen decennia als uitgever, als kunstambtenaar, als boekhandelaar en bovenal als lezer hebben beziggehouden. De ongeletterdheid van onze politieke cultuur komt aan de orde, het verschijnsel ‘kunstpaus’, de ware aard van literair engagement en de terugkerende dilemma’s van het cultuurbeleid. Maar ook een bijna onhanteerbaar onderwerp als de parallel tussen de herdenking van de slavernij en die van de Holocaust wordt zorgvuldig geanalyseerd. Scherpzinnig en waar nodig strijdlustig, dat zijn deze goed geschreven, door empathie en kritische zin voortgedreven essays. Waarin schuilt het ware leiderschap? Wat mogen wij van de literatuur verwachten? En van onze eigen geschiedenis? Welke verhelderende of vertroebelende rol speelt taal daarbij?

Mind      Siegel Daniel J.      Psychologie

Wat is je mind? Begrippen als mind en brein worden vaak door elkaar gebruikt, sterker nog, er bestaat niet echt een definitie van wat de mind nu eigenlijk is. De menselijke mind lijkt vrijwel niet definieerbaar. De neurowetenschap ziet de mind als: ‘Een activiteit van het brein’. Als een begrip veelvuldig gebruikt wordt, zullen we ook moeten weten wat het nu werkelijk betekent. Wat is nu eigenlijk onze mind? Daniel J. Siegel, M.D heeft de mind omschreven als volgt: “De mind of de geest is een proces dat de stroom van energie en informatie regelt”. Als we praten over de menselijke geest dan gebeurt het proces dat de stroom van energie en informatie regelt op verschillende manieren. Ten eerste vindt deze stroom plaats via ons lichaam. De energie die we voelen is belichaamd. Ten tweede gebeurt het door middel van onze uitgebreide zenuwstelsel die door het hele lichaam is verspreid, wat we ons brein noemen en ten derde gaat het over informatie en energie uitwisselen tussen relaties. Contact met anderen mensen Als je met anderen mensen in verbinding bent, deel je dus een stroom van energie en informatie. Dus onze mind is niet alleen belichaamd het is ook een onderdeel van relaties. Dus de mind kun je nog krachtiger omschrijven als: ‘Een lichamelijke en relationeel proces dat de stroom van energie en gegevens regelt’. Relaties zorgen ervoor dat in ons brein de synaptische verbindingen veranderen. De manier waarop we leren, groeien en ons ontwikkelen vormen de synaptische verbindingen in ons zenuwstelsel. Relaties vormen dus nieuwe synaptische verbindingen. Dus niet alleen genen bepalen hoe iemand zich ontwikkeld, maar ook de interpersoonlijke relaties. Als we ons gehoord en gewaardeerd voelen, heeft dat effect op de synaptische verbindingen in ons zenuwstelsel. Wat valt er dan te reguleren? Er is een verschil tussen mentale activiteit en de mind. Mentale activiteit zijn onze gedachten, emoties, overtuigingen, gedrag, acties enzovoort. Dit is niet onze mind maar een beschrijving van onze mentale activiteit. De meeste mensen zijn niet in staat om deze mentale activiteiten te observeren als een stroom van energie en informatie, ze identificeren zich er mee. Je mind is het proces dat de stroom van energie en informatie regelt. Monitoring en modificeren zijn de twee belangrijkste componenten om te kunnen reguleren. Zodra je in staat bent om deze mentale activiteit vanuit meer helderheid te zien en het te modificeren of wijzigen richting meer effectiviteit, dan noemen we dit: Mindsight. Het vermogen om daadwerkelijk je geest of mind te zien. Als je je mind werkelijk kunt observeren, betekent dit ook dat je er invloed op uit kunt oefenen. Dat je kunt kiezen voor een meer gezonde mind. Invloed verkrijgen om je interne wereld te reguleren. Een voorbeeld: Stel dat je boos bent en je hebt geen onderscheidingsvermogen of observatievermogen om je boosheid te kanaliseren of te monitoren. Deze mentale activiteit: de boosheid, zal niet zomaar weggaan. Het is daarom noodzakelijk om een definitie te maken van wat een gezonde mindset is en hoe je een gezonde mindset kunt bereiken. Mentale gezondheid is gerelateerd aan de mate van en kwaliteit van verbindingen in het brein (Siegel, 2012a). Via mentale training zoals bijvoorbeeld mind- en heartfulness, wat je kunt leren in de gelukscoach, kun je leren om de energie en informatie processen gewaar te worden (je mind) en op een gezonde wijze te reguleren.

21 Lessen voor de 21° eeuw      Harari Yval Noah      Maatschappij

Harari is een historicus uit Israël die vooral schrijft over grote lijnen in de geschiedenis, met bijzondere aandacht voor de rol van technologie. In ”Sapiens” beschrijft hij hoe de mens, de ”homo sapiens”, in de evolutie is ontstaan. Zijn bijzondere plaats in het dierenrijk verkreeg de mens door samenwerken en plannen. In ”Homo Deus” kijkt Harari vooruit naar de verre toekomst, waarin de mensheid in tweeën verdeeld wordt. De ene helft is door de moderne technologie eigenlijk overbodig geworden omdat robots hun werk hebben overgenomen. De andere helft is door de technologie nog verder geëvolueerd tot een soort supermens. Die is een soort mens-god (”homo deus”) geworden. Recent heeft Harari een derde deel aan de serie toegevoegd: ”21 lessen voor de 21ste eeuw”. Aan de plaats die het boek nu al in de winkel krijgt, zal het niet liggen wat de verkoop betreft. Maar ook de inhoud zal opnieuw bijdragen aan Harari’s bekendheid. Waar hij in ”Homo Deus” naar de verre toekomst keek, doet hij dat met zijn ”21 lessen” in de meer nabije toekomst. Nog een verschil met ”Homo Deus” is dat hij in dat boek nauwelijks met adviezen kwam. Door gewoon de lijnen van ontwikkeling vanuit het verleden via het heden door te trekken naar de toekomst, kom je noodzakelijk daar uit waar Harari de mensheid ziet. Dat is in ”21 lessen” anders. Niet dat dit erg concrete handvatten biedt, maar Harari is hier toch wat explicieter over de manier waarop we ons het best kunnen opstellen in een wereld waarin de technologie zich in hoog tempo ontwikkelt. Ik haal hier een paar hoofdstukken naar voren die nadrukkelijk de rol van de technologie belichten. Die hoofdstukken zijn getiteld ”Vrijheid” en ”Gelijkheid”. Het zijn de hoofdstukken 3 en 4 van het deel Technologische uitdagingen. Jazeker, ”Broederschap” staat ook in het boek, maar dan in het deel Politieke uitdagingen. In het hoofdstuk ”Vrijheid” behandelt Harari het toenemende vermogen van computers om van mensen gegevens te verzamelen en daar conclusies uit te trekken ten aanzien van wat we willen dat de computer gaat doen. Het gevaar daarvan is volgens Harari dat de computer ons die beslissingen vervolgens uit handen gaat nemen, eerst gedeeltelijk en uiteindelijk helemaal. De vrijheid die we dan nog hebben is te kiezen aan welke computer we de beslissingen gaan overlaten. Harari behandelt een prikkelend voorbeeld, namelijk de zelfrijdende auto. Hij spreekt van twee modellen: de Egoïst en de Altruïst. De eerste is zo geprogrammeerd dat hij bij naderend gevaar altijd het leven van de bestuurder vooropstelt. De tweede is zo geprogrammeerd dat hij in die situatie het leven van de andere weggebruikers prioriteit geeft. Heb je eenmaal tussen beide types gekozen, dan hoef je verder niet meer te beslissen. Voorwaar, een bizar scenario, maar als je even doordenkt is dat wel een consequentie van het idee van een zelfrijdende auto. Harari’s les: let op je vrijheid! In het hoofdstuk ”Gelijkheid” gaat het om de vraag wat big data gaan doen met de samenleving. Nu is duidelijk dat beslissend gaat worden wie over welke data beschikt. Ondertussen strooien we kwistig gegevens over onszelf rond als we intekenen voor allerlei ‘gratis’ aanbiedingen. Harari ziet het gebeuren dat we in de niet zo verre toekomst met allerlei sensoren op ons lijf lopen, zodat er voortdurend gegevens over onze gezondheid worden doorgegeven aan databestanden. Nu gebeurt dat nog alleen met patiënten, maar het kan ook standaard bij iedereen. De stip aan de horizon is de tweedeling van de mensheid, die Harari ook al in ”Homo Deus” voorspelde. Les van Harari: let op je data! Harari heeft niet veel op met religies. Volgens hem is hun rol vrijwel uitgespeeld door de opkomst van de moderne technologie. Eén ding doen ze nog altijd wel: mensen een identiteit geven. Dat leidt volgens Harari meestal tot denken in termen van ”zij” (ongelovigen) en ”wij” (gelovigen), waarbij ”zij” natuurlijk van minder waarde zijn dan ”wij”. Maar het kan ook anders. Juist religie kan oog voor ”hen” geven. Dat kan mij zelfs een motief geven om te kiezen voor model Altruïst. Het kan ook een motief zijn om gegevens niet te gebruiken om macht over de ander uit te oefenen, maar om hem te helpen. Misschien moet Harari daar nog eens opnieuw naar kijken. Na twee internationale bestsellers, Sapiens en Homo Deus, is dan nu het vervolg uit. ‘21 Lessen voor de 21e eeuw’ is een reeks essay’s waarin historicus Yuval Harari op zijn onnavolgbare losse en overtuigende stijl van schrijven ons voorhoudt welke ontwikkelingen onze levens op z’n kop aan het zetten zijn. Vooral biotechnologie en kunstmatige intelligentie zullen ons ontwrichten omdat ‘de grote verhalen’ geen antwoorden bieden op hoe we er mee moeten omgaan. In zijn boek werkt Harari toe naar zijn ultieme advies om de moderne tijd wel het hoofd te bieden, en dat is: ga het pad van radicaal zelfonderzoek. Volgelingen
Er was eens een boeddhistisch klooster in India. Er tegenover stond een bordeel. En elke dag moesten de vrome monniken, of ze nou wilden of niet, kijken naar een stoet hoerenlopers dat er binnenging. Tot op een dag één van de monniken brak, het klooster uit ging, de weg overstak en de eerste de beste hoer neukte. Op slag was hij bevrijd en sprak van toen af aan waarheid in heldere, verlichte taal. Al gauw kreeg de monnik leerlingen die zijn voorbeeld volgden. De rijen voor de deur waren langer dan ooit tevoren. En al snel kon de hoerenkast de toeloop niet meer aan. Ook Vipassana-leraren zullen het de komende tijd druk krijgen. In ’21 lessen voor de 21e eeuw’ onthult Harari namelijk waar hij zijn klare taal en oorspronkelijke inzichten vandaan heeft: hij beoefent dagelijks twee uur boeddhistische Vipassana-meditatie. Vipassana is hier beter bekend in de in het Westen gepopulariseerde versie, ‘mindfulness’ genaamd. Wie zo wijs wil zijn als de internationaal bewierookte Harari, schrijft zich maar snel in voor een Vipassana-retraite. Harari lijkt dit te adviseren als strategie om met de ongekende uitdagingen die in de 21e eeuw op ons af gaan komen om te kunnen gaan.
"Vipassana heeft Harari geleerd dat het ‘ik’ maar een verhaal is, en dus niet echt bestaat" Geen ik meer nodig Technologie gaat ons mensen overbodig maken. Alle sociale, maatschappelijke en economische keuzes zullen beter genomen kunnen worden door computers. Zelfs wie onze levenspartner moet zijn, kunnen en zullen we beter overlaten aan algoritmes. Harari maakt akelig duidelijk dat voor de besturing van onze levens wijzelf totaal overbodig worden.
Straks heeft niemand nog een ‘ik’ nodig om een lang en gelukkig leven te hebben.
Als we niet snel radicale maatregelen nemen, zal dit ons doen laten verdwijnen in een poel van onwetendheid. Want de uitlevering aan technologie is reeds in volle gang, zonder dat we het al te serieus doorhebben. Ik bestaat niet
Harari heeft de reddingsboot om te overleven in de 21e eeuw al en tijdje geleden gevonden. Hij is naast zijn wetenschappelijke studie en loopbaan al vroeg op onderzoek uitgegaan naar hoe het zit met het ‘ik’. Hij is daarvoor zijn eigen bewustzijn gaan bestuderen. En het antwoord dat hij gevonden heeft is dat er helemaal geen ‘ik’ bestaat.
Het is slechts een narratieve werkelijkheid. Dat we de auteurs van ons leven zijn, is puur fictie.
We hoeven dus helemaal niet bang te zijn dat kwijt te raken. Hoe zou je iets kunnen verliezen dat helemaal niet echt bestaat?! ‘Angst’ als concept is überhaupt het product van ego, een evolutionaire uitvinding van de mens toen we, volgens Harari, verhalen nodig hadden om in grote verbanden van verschillende groepen mensen samen te werken en te leven, en wat ons uiteindelijk heersers van de wereld heeft gemaakt.
Vipassana
Vipassana is een eeuwenoude boeddhistische meditatietechniek waarmee je lichamelijke en mentale verschijnselen als een toeschouwer bekijkt. Gevoelens, emoties, beelden en gedachten die zich voordoen sla je gade vanaf een afstand, zonder er verder iets mee te doen. Gaandeweg de meditaties val je niet meer samen met de verschijnselen.
De gedachtewereld waarmee je normaal gesproken eindeloos aan de gang bent, laat je steeds meer z’n gang maar gaan zonder erover te oordelen.
Zo zie steeds duidelijker de patronen van overtuigingen die aldoor terugkeren. Je laat ze maar voor wat ze zijn. Het zijn ‘slechts’ verhalen waarin je je gevangen weet. Je gaat die doorzien als illusies, niet echt bestaand. Het zijn immers maar verhalen. Als dat verder gaat, zie je dat je niet een ‘ik’ bent waarvoor je jezelf altijd hield. Je herkent jezelf als de getuigen van verschijnselen in bewustzijn. Boeddhisten zeggen dan volledige compassie met alles, dat is te ervaren. Uiteindelijk kan ook het standpunt van de getuigen wegvallen.
Het centrum dat er nog was lost ook op. Alles is dan zelfzijn. Dat is de radicale bevrijding van de Boeddha.
"Mindfulness kan voor velen een prima instapmodel zijn om te beginnen met zelfonderzoek"
Dikke ik
Dit leer je niet in een cursus mindfulness dat, zoals gezegd, een in het Westen verbasterde vorm van Vipassana is. Mindfulness is een typisch verschijnsel van deze tijd waarin we alles gebruiken om het ik aan te dikken. Als het niet meer gaat via materialistische zaken, dan zoeken we het in het mentale om beter te kunnen functioneren in de wereld.
Maar dat is opnieuw weer een verhaal, zegt Harari. En wie het ene verhaal voor het andere vervangt, schiet in het geheel niets op. Net als Truman Burbank in de film The Trumanshow. Weliswaar wist hij te ontsnappen uit de reality soap waarin hij geboren was, maar hij ruilde volgens Harari in voor een nieuwe gevangenis; het zogenaamde ‘echte’ leven. Onze levens zijn net zo nep of net zo echt als die van Truman gevangen in de tv-show. ’s Ochtends ontwaken we uit een droom en dromen verder in een nieuwe.
Geloven
Doorzien moet worden dat verhalen waar zijn, maar alleen en voor zover we erin geloven. Harari wil ons daarom van ons geloof stoten. In ’21 lessen voor de 21e eeuw’ maakt hij helder dat ‘geloven’ een veel breder fenomeen is dan geloven in een god. We zijn er totaal mee doordrongen. We hangen van geloofsovertuigingen aan elkaar. Wat we menen te zijn, is in feite een verzameling verhalen.
Het ‘ik’ is door onze collectieve en individuele historie geschreven software dat opstart als we uit onze diepe droomloze staat komen. Dat we menen dat te zijn, is de begoocheling. In feite hebben we dus al een leven waarvan we helemaal niet zelf achter het stuur zitten. Dat lijkt alleen maar zo. Van het geloof gevallen dat we een ik hebben, komen we vrij zonder dat de wereld verdwenen is of weg moet, net zoals we nog prima van het sinterklaasfeest genieten kunnen, ook als we er niet meer in geloven.
Eigenwijs
Kennismaken met het open onbeschreven bewustzijn dat we zijn, is Harari gelukt met Vipassana. Moeten wij daarom inderdaad dan maar ook allemaal dagelijks uren in Vipassana-meditatie gaan? Ik zou zeggen van niet. Het zal de meeste van ons vergaan als de gelovigen van de verlichte monnik die uit het klooster de straat was overgestoken; we zullen er voldoening uit trekken en er zingeving aan ontlenen, maar echte doorbraken zullen niet zomaar te verwachten zijn.
Een beter advies dan het pad te kopiëren van anderen waarvan we geloven dat die verder zijn dan wij, is om eigenwijs en met volle overgave onze eigen radicale weg te kiezen in het erachter zien te komen hoe het nou zit met onszelf. Wat daarvóór nodig is, is allereerst de urgentie te herkennen dat er wat gebeuren moet. Net zoals de monnik die totaal ontgoocheld raakte toen hij zag dat hij gevangenen was.

Homo Deus      Harari Yuval Noah      Wereldgeschiedenis

Op onnavolgbare wijze beschrijft Yuval Noah Harari in zijn bestseller Sapiens 70.000 jaar menselijke evolutie, maar met Homo Deus richt hij zich op de toekomst. Met zijn kenmerkende vermenging van wetenschap, geschiedenis en filosofie onderzoekt Harari de dromen en nachtmerries van de eenentwintigste eeuw van onsterfelijkheid tot kunstmatig leven. Hij stelt fundamentele vragen: Waar gaan we naartoe? Hoe beschermen we onze kwetsbare wereld tegen onze eigen verwoestende krachten? En als we in staat zijn door technologische vooruitgang ons lichaam en onze geest te verbeteren, wat gebeurt er dan met de mensen die zich niet laten upgraden? Wat voor sociale gevolgen zal deze tweedeling hebben? Volgens Harari is het essentieel om meer te begrijpen van de technologische revoluties om ons heen, anders hebben we geen invloed op de koers van onze toekomst. Dit is de volgende stap in onze evolutie. Dit is Homo Deus. Met een voorwoord van Bas Heijne.

Fear      Woodward Bob      Amerikaanse politiek

Bob Woodward, de journalist die het Watergate-schandaal onthulde, heeft een nieuw boek aangekondigd. Daarin beschrijft hij het 'schokkende leven' in het Witte Huis. Met zijn collega Carl Bernstein bracht Woodward in de jaren 70 president Nixon ten val, vandaag richt hij zijn pijlen op Donald Trump. De journalist brengt op 11 september een boek uit, Fear: Trump in the White House, waarin hij "het schokkende leven" in het Witte Huis van Trump beschrijft, en de manier waarop de president belangrijke beleidsbeslissingen neemt.
"Fear onthult de explosieve debatten achter het beslissingsproces in de Oval Office, Air Force One en de residentie in het Witte Huis", zo staat in de boekaankondiging. Volgens de uitgever, Simon & Schuster, baseert Woodward zijn verhaal op honderden uren aan interviews met belangrijke bronnen, notities die in vergaderingen werden genomen, officiële documenten en dagboeken.
De bekendste onderzoeksjournalist ter wereld heeft het boek in alle luwte geschreven, maar "'s avonds laat dook hij onaangekondigd op aan de voordeur van belangrijke mensen met de vraag om een interview. Hij heeft vrienden verteld dat het voelt als een hergeboorte", zo schrijft The Washington Post, waaraan de journalist nog steeds verbonden is.
De titel Fear komt trouwens van Trump zelf, die tijdens de verkiezingscampagne van 2016 in een interview met Woodward liet vallen dat "echte macht in respect ligt". Daarop bedacht hij zich: "Echte macht is, en ik gebruik het woord liever niet, angst."
In Fear brengt Bob Woodward een scoop die iedereen al lang kent. Het boek ontvlamt nooit en roept twijfels op over Woodwards methode. Maar het maakt Trump ook normaler dan in bijna alles wat over hem geschreven is.
Een van de meest besproken momenten van het geruchtmakende presidentschap van Donald Trump vond plaats op de avond van 6 april vorig jaar. De Amerikaanse president dineerde met zijn Chinese ambtgenoot Xi Jinping in Trumps luxueuze resort Mar-a-Lago. Tijdens het nagerecht begonnen stafleden af en aan te lopen om Trump te informeren over een luchtaanval op militaire bases van de Syrische president Assad. Trump had daartoe bevolen nadat Assads troepen met gifgas tientallen burgers hadden gedood en honderden gewond. ‘Kunt u dat herhalen?’ vroeg Xi via zijn vertaler aan Trump, toen die hem meedeelde dat de Verenigde Staten bezig waren om Syrië te bombarderen. Onder het oog van nieuwscamera’s en andere dinergasten begon Trump aanwijzingen te geven.
In de dagen erna, zo beschrijft journalist Bob Woodward in Fear, bleef Trump zich maar afvragen of de VS niet meer zouden moeten doen. Hij speelde met het idee om Assad met een aanval te doden en las memoranda over de effecten van zenuwgas op het menselijk lichaam. ‘Realiseer je je hoe het is?’ vroeg hij een medewerker.
Hij stelde het zich levendig voor, de longen die zich vullen met slijm, schuim rond de mond, overal pijn, de dood na tien minuten lijden. Kinderen. Baby’s.
‘Let’s fucking kill him’, had hij tegen zijn minister van Defensie James Mattis gezegd. Hij wilde aanvalsopties op zijn tafel hebben en voorbereidingen voor de nasleep daarvan. ‘Dat gaan we dus niet doen’, zei Mattis tegen een medewerker. Mattis en minister van Buitenlandse Zaken Rex Tillerson namen de dagen na de aanval de telefoon niet op als Trumps stafchef hen belde.
Ze stuurden ondergeschikten naar vergaderingen. Leverden alleen halfbakken plannen. ‘De F-woorden vlogen rond’, noteert Woodward. Maar de opties kwamen niet en Trump vergat zijn verzoek al snel, afgeleid door de volgende crisis of ruzie.
Hoe moeten we zo’n anekdote interpreteren? The Washington Post, The New York Times en andere media gaven een week voor het verschijnen van Woodwards boek al hun lezing: de ‘volwassenen in de kamer’ bij de kinderlijke Trump snoerden zijn ‘gevaarlijkste impulsen’ in. Het valt ook anders te zien. In Fear wordt ook een man beschreven die zijn morele instincten vertrouwt en de wil heeft om zijn land (en in bepaalde opzichten de wereld) op de juiste manier te leiden, maar die niet in staat is om ingewikkelde problematiek in al zijn aspecten te overzien, om zijn regering effectief te sturen en om de concentratie en het geduld op te brengen om zijn voorkeuren vertaald te krijgen in beleid. Iemand die vooral tekortschiet, niet het wandelende kwaad of een gevaarlijk kind.
Fear staat bol van dit soort anekdotes. Trump komt er meestal in naar voren als een impulsieve, snel afgeleide, slecht geïnformeerde, vergeetachtige en grofgebekte president die het liefst beleid maakt op basis van stoer klinkende clichés. Kortom: de Trump in het boek lijkt precies op hoe hij zich al twee jaar dagelijks in het openbaar presenteert.
Dat geldt ook voor het Witte Huis: dat komt nauwkeurig overeen met het beeld dat al wordt uitgelekt sinds dag één van Trumps ambtsaanvaarding. Bij tijd en wijle is het Crazytown, zoals Woodward optekent uit de mond van stafchef John Kelly. Het is een scoop die iedereen al anderhalf jaar kent.
Juist omdat we al zoveel wild nieuws over Trump hebben gelezen worden de kalmere episoden in Woodwards boek interessanter: de momenten waarop Trump serieus probeert zijn ambt te voldragen. Daarin komt hij er lang niet altijd slecht vanaf. Maar telkens blaast hij zijn eigen focus op met gekwetste uitbarstingen tegen het onderzoek van speciaal aanklager Robert Mueller of tegen de media, die hij als aartsvijanden beschouwt maar ook obsessief volgt en als leidraad gebruikt voor zijn beleid. Trump kiest zijn veiligheidsadviseur puur op basis van de verwachte receptie in de media, en hij degradeert en vernedert zijn tachtigjarige minister van Handel Wilbur Ross als The New York Times schrijft dat Ross maar weinig concessies los kreeg van China: ‘Ik dacht dat je een killer was’, zegt Trump, ‘maar je bent over je top, je bent het kwijt.’
‘Ik ben het zat om steeds te horen dat ik dit of dat moet doen voor onze nationale veiligheid’
Trump heeft ook werkelijk de aandachtsspanne niet voor het presidentiële werk. ‘Ik ben het zat om steeds te horen dat ik dit of dat moet doen voor onze nationale veiligheid’, gooit hij er eens onomwonden uit. Ook debatten over economie is Trump al snel zat, al lokt hij die steeds uit door te beginnen over importheffingen.
Telkens stookt Trump onrust in het Witte Huis door een radicaal, slecht uitgewerkt plan voortijdig af te kondigen of op Twitter te gooien, waarna zijn staf onmiddellijk in strijd vervalt over de invulling ervan: een strijd waar Trump luid over klaagt, maar waarover hij totaal geen regie weet te voeren. Zijn staf wordt er cynisch van, spreekt achter zijn rug minachtend over hem en traineert zijn plannen.
Woodward schetst dit alles afstandelijk en zonder te oordelen, zonder overdrijvingen en superlatieven. Daarmee houdt hij een spiegel op voor nieuwsverslaafde lezers die al anderhalf jaar vastgekluisterd zitten aan dit verbijsterende spektakel in Washington (inclusief uw recensent). De Trump-nieuwscyclus draait op steeds weer schokkend of bizar nieuws, dat het gevoel voedt dat het allemaal nog erger is dan we al dachten. Woodward doet daar niet aan mee, waardoor je gedwongen wordt zelf af te wegen hoe erg het is wat Fear beschrijft.
Niettemin werd het boek in de markt gezet met een pr-offensief dat suggereerde dat Woodward allerlei tegels had gelicht en beerputten had geopend. Het zal daarom voor veel lezers moeilijk zijn om Fear niet te lezen met bepaalde verwachtingen en gaandeweg met teleurstelling. Dat wordt nog versterkt door het tamelijk kabbelende tempo en de stijl, die lijkt op te bouwen naar een climax die nooit komt.
Het boek is als een lont die op pagina 1 wordt aangestoken en die sist en rookt tot de laatste pagina, zonder ooit echt iets te laten ontploffen. Crazytown is een snappy citaat, maar het dekt de lading niet. Het Witte Huis onder Trump is grotesker, grover, inefficiënter, dysfunctioneler en slechter gecast dan het Witte Huis dat we kennen van boeken over Obama en Bush (zoals Woodwards eigen boeken Plan of Attack en Obama’s Wars), maar een freakshow is het niet.
Wat is de waarde dan wel? Volgens verschillende beschouwingen is het belangrijk dat dit unieke Witte Huis zo grondig, minutieus en onweerlegbaar is vastgelegd door zo’n gigant als Bob Woodward. Ruim veertig jaar geleden legde hij met collega Carl Bernstein het Watergate-schandaal bloot, een van de grootste journalistieke onthullingen ooit.
Sindsdien schreef hij achttien boeken over Amerikaanse politiek, beginnend met All The President’s Men over Richard Nixons regering. Allemaal zijn ze geschreven in zijn typerende fly on the wall-stijl, als een anonieme getuige die over de schouders van de actoren meekijkt. Hij heeft een bijzonder solide reputatie en zijn boeken gelden als books of record: een soort eerste versie van de geschiedenis.
Maar hoewel het bijna aanmatigend is om als journalist Bob Woodward af te vallen, gebiedt de eerlijkheid om te zeggen dat Woodwards methode in Fear nogal wat vragen oproept. Hoewel Woodward zijn lezers meegeeft dat zijn boek is gebaseerd op ‘honderden uren interviews met deelnemers en getuigen aan deze gebeurtenissen’, is in veel scènes duidelijk dat hij zich op één bron baseert.
In het boek staan bijvoorbeeld vele gesprekken tussen één persoon en Trump, en Woodward schrijft vooraf dat hij Trump niet gesproken heeft. Die gesprekken zijn dan woordelijk en met allerlei details beschreven, maar hoe feitelijk, controleerbaar en waar is zo’n herinnering dan?
Woodward verhult ook helemaal niet wie zijn bronnen zijn. ‘“Oh my god”, dacht Steve Bannon’, schrijft hij, of ‘“What the hell”, dacht Reince Priebus’. Het boek volgt nogal nauwkeurig de momenten in het Witte Huis waar deze en andere A-categorie-bronnen bij zijn. De eerste helft van het boek is met name verteld aan de hand van Trumps ideoloog Bannon en zijn eerste stafchef Priebus, de tweede helft door de ogen van economisch adviseur Gary Cohn, senator Lindsey Graham, Trumps secretaris Rob Porter en zijn advocaat John Dowd.
Omdat deze mannen maar een deel van de tijd bij Trump verkeerden, is Woodwards portret fragmentarisch en doet het nogal willekeurig aan: sommige vergaderingen en ontmoetingen worden lang uitgeschreven, waarna uiterst belangrijke momenten (zijn verkiezing, bijvoorbeeld) met een paar zinnen worden afgehandeld. Daarnaast stelt deze methode Woodwards bronnen in staat om hun eigen rol op te poetsen en breed uit te meten.
In de vele conversaties die Woodward woordelijk citeert zijn het telkens dezelfde mannen die bondig en intelligent uit de hoek komen, die Trump loyaal maar ferm van repliek dienen en gezegend zijn met de perfecte, gevatte tegenwerping. Woodwards bronnen mogen hun morele twijfels meegeven: de een ‘walgt ervan’ als Trump over shithole countries begint, een ander is ‘gevloerd’. En natuurlijk mogen zij hun rol vormgeven als patriotten die Trumps gevaarlijkste impulsen neutraliseren.
In die zin is Fear vrijwel analoog aan de anonieme brief die in The New York Times verscheen op de dag na de eerste voorpublicatie uit Woodwards boek. In die brief verklaarde een Witte Huis-insider dat hij of zij lid is van een verborgen oppositie die ‘ijverig werkt van binnenuit om delen van zijn agenda en zijn ergste aandriften te dwarsbomen’.
Je vraagt je bij het lezen af wat de motieven van de briefschrijver zijn, of het echt waar is, en of een gezaghebbende krant het een soort stempel van waarheid moet meegeven. Bij Fear is dat jammer genoeg net zo.
Voorbij deze tekortkomingen en te hoge verwachtingen blijft Fear een heerlijk boek over het belangrijkste machtscentrum van de wereld, met de eindbaas die om tien uur naar beneden komt (of elf uur, of half twaalf), zonder zijn agenda en memo’s te lezen vraagt wat zijn schema is voor de dag, die zijn staf constant het gevoel geeft dat ze langs de rand lopen, die een eindeloos arsenaal grofheden heeft (Obama? een ‘weak dick’) en die een aversie heeft tegen doordachte plannen, ‘alsof een plan zijn kracht zou wegnemen, zijn zesde zintuig’. Uiteindelijk blijft het verbijsterend. ?

Over politieke correctheid      Bakker Gerben Geling Gert Jan      Maatschappij

Het verwijt van politieke correctheid is alomtegenwoordig in het publieke debat, maar wat betekent het eigenlijk precies? Waar komt het vandaan, en wat zijn de gevaren? De islam, immigratie, slavernijverleden, Zwarte Piet: over vele gevoelige onderwerpen kunnen mensen politiek correct zijn. Het begrip politieke correctheid verschijnt in typerende discussies tussen de 'bestuurlijke kaste' en de 'verontwaardigde burger'. Dat het verwijt van politieke correctheid zo sterk de toon zet in het publieke debat, maakt het lastiger om te achterhalen wat de term nu precies betekent. Iedereen heeft er wel een idee bij, maar waar het voor de een een gebrek aan ruggengraat is, is het voor de ander een fatsoensnorm. Volgens Gerben Bakker en Gert Jan Geling is het noodzakelijk om het argument en de aard van politieke correctheid beter te begrijpen. Waar komt het vandaan, en wat zegt de uitgebreide aanwezigheid van politieke correctheid over onze eigen tijd? De betekenis wordt gestuurd door de waan van de dag, maar als we het verschijnsel beter en in een breder perspectief doorgronden, kunnen we bepalen of politieke correctheid werkelijk een risico is voor het vrije denken. ‘De linkse rebellen uit de jaren zestig en zeventig zijn voor een groot deel de nieuwe culturele elite geworden.’ De term ‘politieke correctheid’ is niet meer weg te denken uit het publieke debat over vrijheid van meningsuiting en vrijheid van expressie. Of het nu gaat over ‘koloniaal taalgebruik’, de islam of gendergelijkheid, de term komt voortdurend om de hoek kijken. De ene groep stelt dat alles gezegd moet kunnen worden en de andere groep wijst erop dat woorden kwetsend of zelfs racistisch kunnen zijn. Filosoof Gerben Bakker en religiewetenschapper Gert Jan Geling onderzochten dit fenomeen en schreven het boek Over politieke correctheid dat 15 september verschijnt. De Kanttekening sprak Bakker en Geling onder meer over de geschiedenis van politieke correctheid, de mogelijke gevaren ervan en wat politieke correctheid zegt over de heersende moraal van een land. Wat is politieke correctheid precies?
Bakker: ‘Dat is niet zo eenvoudig vast te stellen, je bevindt je al snel op glibberig terrein. We zijn uiteindelijk uitgekomen op twee vormen: een dogmatische vorm die vooral gehanteerd wordt vanuit de social justice warriors en een conformistische vorm. Die eerste houdt in dat je als groepering of individu een morele correctie nastreeft in de samenleving. De groep ageert bijvoorbeeld tegen standbeelden of koloniaal taalgebruik. Dat hebben we dogmatisch genoemd omdat het voortkomt uit een moreel dogma. Een ideologie dus. Het tweede dat we zien is een conformistische politieke correctheid, die vorm was in Nederland sterk aanwezig voor de komst van Pim Fortuyn. Voor Fortuyn was het taboe om bepaalde zaken te benoemen. Mensen die conformistisch politiek correct zijn hebben de neiging om de werkelijkheid mooier voor te doen dan dat hij is uit angst om buiten de boot te vallen.’
Geling: ‘Het debat hierover is enorm gepolitiseerd. Op links wordt politieke correctheid gezien als een rechtse term die overal op wordt geplakt. Maar het is niet een exclusief links of rechts verhaal. Zowel bij links als bij rechts komt politieke correctheid voor. We noemen in ons boek als voorbeeld een artikel van de Correspondent waarin Rutger Bregman rechtse claims over de multiculturele samenleving als politiek correct betitelt. Dat heb ik zelf ook meegemaakt, bijvoorbeeld als ik niet onverdeeld negatief schrijf over de radicale islam, krijg ik de wind van voren. Mensen zeggen dan: ‘Hoe durf je dat te schrijven!’ Dat is dezelfde reflex. Dogmatische politieke correctheid zien we vooral op links terug en dan met name op de thema’s racisme, gendergelijkheid en islam. Conformistische politieke correctheid zien we samenlevingsbreed.’
Kun je eigenlijk wel iets wetenschappelijks zeggen over politieke correctheid, immers het wordt al snel politiek?
Bakker: ‘Sommige vormen van politieke correctheid zijn apolitiek. Je ziet bijvoorbeeld dat bedrijven politieke correctheid overnemen vanuit het publieke debat. Die doen dat niet vanuit een moreel argument maar meer vanuit een strategisch belang. Er zitten ook commerciële belangen aan vast. Daardoor is het ook lastig om te bepalen of het altijd echt puur politiek is. Wat wij benoemd hebben als conformistische politieke correctheid wordt door een andere wetenschapper politiek opportunisme benoemd. Dus dan beland je als snel in een semantische discussie. Dus nee, je kan het niet wetenschappelijk vast stellen, maar je kunt wel het fenomeen in kaart brengen aan de hand van actualiteit en er een grondige analyse op los laten.’
Geling: ‘We hebben bewust gekozen om zoveel mogelijk verschillende perspectieven erop los te laten. Ik denk dat het belangrijk is om continu met jezelf in discussie te zijn over waarom iets politiek correct is en waarom je dat denkt. Uiteindelijk gaat het niet om onze mening maar om onze observaties, we geven ruimte aan de lezer om zijn eigen oordeel er over te vormen.’
Hoe is die dogmatische politieke correctheid aan de linkerflank terechtgekomen, immers in de jaren zeventig was het toch juist links dat de heilige huisjes van rechts aanviel?
Bakker: ‘We zijn wat dat betreft schatplichtig aan het boek Correct uit 1997 van Herman Vuijsje. In zijn boek is dat proces al goed beschreven. Waar die omdraaiing vandaan komt zit hem vooral in het etnisch taboe. Er staat een voorbeeld in ons boek van de vroegere Amsterdamse burgemeester Van Thijn die in een speech spreekt over ‘Amsterdammers’ en ‘nieuwe Amsterdammers’. Hij werd onmiddellijk gecorrigeerd omdat die tweede groep net zo Amsterdams is volgens de critici als de eerste groep. Vuijsje is van de linkse generatie dus bij uitstek een man die dat proces van dichtbij heeft meegemaakt. Fortuyn protesteerde tegen het niet benoemen van problemen en tegen dat soort politiek correct taalgebruik. De aanhangers van het benoemen van problemen vonden hun tegenstander in de maatschappelijke elite die hoofdzakelijk progressief dacht.
Geling: ‘De linkse rebellen uit de jaren zestig en zeventig zijn voor een groot deel de nieuwe culturele elite geworden.’
Zijn de islamitische heilige huisjes van vandaag niet dezelfde als de christelijke heilige huisjes uit de jaren zestig en zeventig?
Geling: ‘Dat zou je je inderdaad goed kunnen afvragen. De huidige progressieve bovenlaag van de samenleving is nog steeds heel kritisch op christelijk Nederland, maar is dat toch in veel minder mate op islamitisch Nederland. Het argument is dan dat de islam gezien wordt als een minderheid en het al zwaar genoeg heeft. Het idee van machtsstructuren en het willen opkomen voor een minderheid heeft zijn oorsprong in de rebellie van de jaren zestig en zeventig.’
Bakker: ‘Politieke correctheid is een symptoom van de omwenteling van een maatschappelijk moraal, toch kun je daarmee het fenomeen niet helemaal vrijpleiten omdat er behoorlijk dwingende aspecten in kunnen zitten. Een probleem van de progressieve generatie uit de jaren zestig en zeventig is dat ze zich heel erg hebben geassocieerd met rebellie en daardoor menen alle ketenen van gezagsstructuren achter zich te hebben gelaten. Ze claimen als het ware een morele wildcard omdat ze altijd voor de vrijheid hebben gevochten. Dat die progressieve denkwijze een autoritair gezicht kon krijgen was wellicht ondenkbaar.’
Er zijn ook veel verworvenheden uit die rebellie voortgekomen. Zou je kunnen zeggen dat de maatschappij nu links is waardoor rechtse uitspraken nu sneller politiek incorrect zijn terwijl vroeger dat voor links gold?
Geling: ‘Ja, dat is zeker zo. Elke generatie reageert op de heilige huisjes van zijn tijd. Er ontstaan immers continu nieuwe heilige huisjes en nieuwe taboes. Dat is inherent aan het open samenlevingsideaal. Filosofen Hannah Arendt en Karl Popper wezen er al op dat de samenleving nooit af is. Op het moment dat er wordt gezegd dat de samenleving perfect is en niemand daar meer aan mag komen, begint de schoen te wringen. Dan zie je zelfcensuur opkomen en zie je dat politieke correctheid echt dwingend kan worden.’
Bakker: ‘Wat wel anders is in onze samenleving is internet, dat heeft als voordeel dat iedereen zich vrij voelt om alles te zeggen en daardoor heeft het internet ook taboes doorbroken. Zolang internet werkt als luis in de pels en dogmatische politieke correctheid blootlegt dan is dat positief. Tegelijkertijd is het ook totaal grenzeloos. Op het moment dat iemand in Nederland het woord nigga gebruikt in een klein blad zoals Eva Hoeke deed (Hoeke was hoofdredacteur van glossy Jackie, maar stapte op na internationale verontwaardiging van onder andere zangeres Rihanna over een artikel waarin het woord niggabitch werd gebruik, red.) ontstaat er internationaal ophef. Dat is een tekenend voorbeeld van hoe politieke correctheid door internet op een dwingende manier de hele wereld over kan gaan.’
Geling: ‘Door internet zie je dat een beweging als de social justice warriors in mum van tijd van de VS is overgewaaid naar onder andere Nederland. Daardoor ontstaan er in Nederland nieuwe taboes en heilige huisjes die er voordien niet waren.’
Bakker: ‘Internet heeft als bijeffect dat politieke debatten heel erg van ophef naar ophef gaan waardoor het debat verschraalt. Een samenleving die zich steeds van ophef naar ophef beweegt leidt er toe dat het ideaal van Arendt van een vrije open samenleving in gevaar komt. Een goede democratie is namelijk gebaat bij mensen die zich echt verdiepen in de materie en niet bij mensen die zich verschansen achter hun online identiteit. Dat is een reëel probleem dat samenhangt met politieke correctheid. Want hoe willen we politiek bedrijven? Politiek bedrijven heeft te maken met hoe we ons engageren met de wereld. Als het alleen betekent: ‘ik heb deze individuele identiteit en ik vind het belangrijk om de barricades op te gaan voor dit’, terwijl je even later weer heel iets anders vindt, dan is dat geen duurzaam engagement. Dan is dat alleen maar Twitter-ophef.’
Is politieke correctheid gevaarlijk?
Geling: ‘In algemene zin hoeft het niet gevaarlijk te zijn, bijvoorbeeld als politieke correctheid je leert nadenken over wat je zegt. Het kan gezond zijn om na te denken over je woorden die mogelijk mensen kwetsen. Op het moment dat het dwingend wordt, censuur afdwingt en daardoor het debat doodslaat dan is het zeker gevaarlijk.’
Is er een wereld mogelijk waarin niemand meer politiek correct is en iedereen zegt wat hij denkt? Of is politieke correctheid een must en moet je soms liegen om de samenleving dragelijk te houden?
Bakker: ‘Arendt stelde dat leugenachtigheid inherent is aan politiek. Het niet denkbaar dat de politiek alleen maar over de waarheid gaat, het gaat ook over belangen, waarden en fractiediscipline waarbinnen mensen zich moeten bewegen om de politiek überhaupt op een geordende manier te kunnen laten functioneren. Daarnaast is sociale wenselijkheid sowieso iets wat we nodig hebben. Je kan niet tegen jan en alleman zeggen waar het op staat. Elke uitspraak heeft ook een gepaste vorm van uitdrukking, we hebben allerlei registers om hetzelfde op verschillende manieren te zeggen. Dat is ook een blijk van intelligentie. We kunnen niet zeggen we schuiven dat aan de kant en we zeggen oprecht alles wat in ons opkomt. Dat kan absoluut niet.’
Geling: ‘Het hoort er inderdaad nou eenmaal bij, maar dat hoeft niet negatief te zijn. Politieke correctheid kan een manier zijn om rekening te houden met elkaar. In dat opzicht is het denk ik wel een must. Zodra het gaat om een taboe dat je zonder nadenken overneemt dan ontstaat er een probleem. Instanties als het Rijksmuseum en hogescholen nemen die taboes over in hun beleid. Wij werken op de Haagse Hogeschool en daar zijn sinds vorig jaar genderneutrale toiletten. Er was een activistische studentengroep die dat wilde, maar nu ze er zijn lijkt niemand er gebruik van te maken. De hogeschool heeft aan hun wens toegegeven, mogelijk omdat ze niet te boek wilden staan als transfoob. Ze zijn dus overstag gegaan uit angst om als fout gezien te worden. Het lijkt erop dat het vooral vanuit een bepaalde morele visie wordt gedaan en niet vanuit een reële behoefte.’
Begin dit jaar ontstond er ophef over een uitspraak van destijds Forum voor Democratie politicus Yernaz Ramautarsing over iq-verschillen. Hij heeft in een interview in 2016 gezegd: ‘Ik had ook graag gezien dat het anders was, dat zwarte mensen hyperintelligent waren, dat Surinamers het hoogste iq van de wereld hadden, maar dat is niet zo.’ Onder andere de leider van D66 Alexander Pechtold noemde de uitspraak racistisch. Later hebben verschillende wetenschappers bevestigd dat iq-verschillen er inderdaad zijn. Is dit een goed voorbeeld van politieke correctheid, aangezien het onderzoeken van mogelijke verschillen tussen volkeren een taboe bleek te zijn?
Bakker: ‘Ik vind het belangrijk dat er in ieder geval over gesproken wordt. Als er te snel wordt gezegd dat er sprake is van racisme dan kan je niet meer een discussie voeren over dit onderwerp en is het dus ook moeilijker om er nuance in aan te brengen. Immers, als Ramautarsing zegt dat er verschil is in intelligentie, dan klopt dat niet. Dat is niet aangetoond.
Geling: Er is verschil in iq en dat kan verschillende factoren hebben. Dat kan met de manier van testen te maken hebben en met de staat van ontwikkeling en voeding. Die verschillen zijn niet zozeer raciaal, maar stel dat die relatie er wel zou zijn, dan is natuurlijk de vraag wat kan je daar wel of niet over zeggen. Ik vind dat je overal onderzoek naar moet kunnen doen, maar ik denk ook dat er bepaalde grenzen zijn aan de vrijheid van meningsuiting. Bijvoorbeeld als uitspraken heel beschadigend zijn voor mensen. Er zullen altijd mensen zijn die zeggen ‘dit is belachelijk en dit klopt niet’, dat zag je ook in de discussie rondom iq-verschillen. Daardoor krijg je juist denk ik een vruchtbare discussie. Ik denk dat het heel onverstandig is om per definitie te zeggen dat zo’n discussie over iq-verschillen niet gevoerd mag worden. Je kan beter dit soort discussies inhoudelijk aangaan dan meteen er een morele kwalificatie aan te geven. Als je er een morele kwalificatie aan geeft dan voedt dat de gedachte dat de elite dingen wegstopt en het volk verbiedt om bepaalde dingen openlijk uit te spreken. Dat zag je ook bij de aanrandingen in Keulen tijdens Oud en Nieuw. Het was een taboe om over de etniciteit van de daders te praten, daardoor groeide het wantrouwen en werd de politie niet meer geloofd. Dit soort discussies kan je het best out in the open voeren, dan kunnen bepaalde onwaarheden ook getackeld worden.’
Gert Jan, het is van jou bekend dat je lid bent van D66. D66 wordt door veel mensen gezien als de politiek correcte partij bij uitstek. Is dat terecht vind je?
Geling: ‘Ja en nee. In andere progressieve partijen zie je ook die reflex van politieke correctheid. Aan de andere kant, het voorwoord is geschreven door prominente D66’er Boris van der Ham. Er zijn heel wat D66’ers die veel interesse hebben in het onderwerp en graag een boek als het onze willen lezen. Ook bij PvdA en GroenLinks zie je die twee stromingen, dus een stroming die vast wil houden aan taboes en een stroming die daar kritisch over na wil denken en het open debat daarover wil voeren. Ik denk dat het juist goed is om vanuit D66-hoek een aanzet te geven voor discussie hierover. Het zou goed zijn als de hele politiek hier op kan reflecteren en niet slechts één partij.’ Verschillen de huidige taboes sterk van de taboes van vroeger?
Geling: ‘De taboes die wij omschrijven hebben vooral te maken met rassenkwesties, genderidentiteit en islam. Voor een deel zijn er ook taboes geslecht op dat gebied. Bijvoorbeeld als het gaat om de relatie tussen criminaliteit en etniciteit. Die link was heel lang een groot taboe. Tegenwoordig kan je vrijuit zeggen dat bepaalde minderheden oververtegenwoordigd zijn in criminaliteit, er zijn nog steeds mensen die dat stigmatiserend vinden, maar het grootste taboe is er vanaf. In de jaren zeventig raakte criminoloog Wouter Buikuizen in opspraak, omdat hij de biologische factoren van criminaliteit onderzocht. Hij werd voor racist uitgescholden en hij verloor zijn baan. Zo’n man zou in de huidige tijd niet zijn baan verliezen denk ik. Aan de andere kant komen er natuurlijk ook nieuwe taboes bij. In ons boek laten we zien dat het debat over die taboes in volle hevigheid gevoerd wordt. Rechts Nederland schept soms het beeld dat niets meer gezegd mag worden. Die indruk hebben wij juist niet.’
Jullie gaven al aan dat veel van de huidige taboes zijn overgewaaid uit de VS. Is de VS politiek correcter dan Nederland?
Bakker: ‘Een verschil is dat zij wat betreft politieke correctheid heel erg kijken naar de vorm, zoals bepaald woordgebruik waar een taboe op rust. In Nederland kwamen we uit een situatie waarin Rob Oudkerk begin deze eeuw zonder al te veel ophef kon spreken over ‘kut-Marokkanen’, maar de VS heeft echt een sterke traditie in het afrekenen met zulk soort taalgebruik. De burgerrechtenbeweging vocht tegen zwarte mensen die achter in de bus moesten zitten. Dat kennen we minder vanuit de Nederlandse context. Taal is in Nederland lange tijd geen issue geweest, tot voor kort kon je nog prima het woord ‘neger’ zeggen. Dat is in een tijdbestek van enkele jaren razendsnel veranderd.’
Geling: ‘Dat vind ik overigens wel een positieve vorm van politieke correctheid, omdat die term door mensen uit die groep als kwetsend werd ervaren. Als een groep zegt ‘zo willen wij niet aangeduid worden’, dan is dat ook een vorm van zelfreinigend vermogen.’
Bakker: ‘Dat is waar, tegelijkertijd zien we ook dat dergelijk woordgebruik steeds minder gewogen wordt in de context. Gebruik je het woord, op welke manier dan ook, dan wordt je gelijk bestempeld als fout. Dan wordt dat normenkader je opgedrongen en dat is wel echt Amerikaanse invloed.’
Dat past niet bij Nederland?
Bakker: ‘Ik denk dat het niet wenselijk is. Het zorgt voor een verschaling van de discussie. Je komt in een situatie terecht waarin je verweten kan worden dat je als schrijver in je boek pas op pagina dertien een zwarte denker hebt opgevoerd. Dan ben je niet meer met de inhoud bezig, dan ben je alleen bezig met het tellen van mensen en of mensen wel de juiste woorden gebruiken. Dan kom je in een debat terecht wat identiteitspolitiek is, wat in feite alleen maar afleidt van het kern issue namelijk hoe gaan we om met een verleden dat voor sommige mensen kwetsend is en voor andere mensen niet. Zolang dat activisme volhardt in die dwingende moraal, kom je denk ik geen stap verder.’
Geling: ‘In de jaren zestig en zeventig was er natuurlijk ook polarisatie en dat is op zich niet slecht. Polarisatie kan een samenleving verder brengen, maar de vraag is wel hoe ver ga je daarin. Ga je zo ver dat je jouw moraal koste wat kost wil opleggen aan de maatschappij? Bij het woord ‘neger’ gaat het bijvoorbeeld terecht om een aanduiding over een groep die zelf niet zo aangesproken wenst te worden, maar je hebt ook het woord ‘wit’ in plaats van ‘blank’. Die laatste discussie wordt vanuit een heel ander perspectief gevoerd. De groep zelf wil over het algemeen helemaal niet als ‘wit’ aangeduid worden, maar ziet zichzelf als blank. Als je daar dan tegen ageert dan is er sprake van moreel absolutisme. Dan claim je dat er maar één juiste term is want blank zou per definitie koloniaal zijn.’
Bakker: ‘Onder andere het NOS-Journaal heeft de term wit al overgenomen, je kan je afvragen of dat een weloverwogen besluit is. Ze conformeren zich uit angst om incorrect te zijn aan een groep activisten, wat dat betreft werkt het taboe heel sterk. In dit geval tast het ook je zelfbeschikking aan, als je zelf niet meer kunt bepalen hoe je aangeduid wordt dan creëer je een vorm van polarisatie die onwenselijk is.’
Is het ook niet een probleem dat die activisten claimen te spreken voor de hele gemeenschap? Immers het woord ‘neger’ wordt niet door alle donkere mensen als kwetsend ervaren. Daarnaast ken ik donkere mensen die zich ergeren aan het woord ‘zwart’ dat net als ‘wit’ uit het Amerikaanse discours is overgenomen.’
Geling: ‘Zeker, daarmee ontken je dat er een sterke diversiteit is binnen een groep. Dat is niet goed voor het open debat omdat door die activisten er ook een homogeen beeld ontstaat over die gemeenschap bij de andere groep. Het wordt dan een discussie tussen twee groepen in plaats van een discussie tussen mensen met verschillende meningen. De indruk wordt gewekt dat de ene groep de andere groep iets wil opleggen terwijl dat helemaal niet persé het geval is. Uiteindelijk is het een klein groepje activisten dat iets eist namens een groep. Datzelfde zie je in de transgenderdiscussie waarbij een kleine groep activisten belangen van transgenders meent te vertegenwoordigen, terwijl er onder transgender helemaal geen consensus is over het nut van bijvoorbeeld genderneutrale toiletten. Immers veel transgenders zijn juist blij dat ze een aangesproken worden met het gender waarin ze zich thuis voelen.’
Dat klinkt als paternalisme.
Geling: ‘Dat is ook zo, anderen bepalen voor jou wat goed voor jou is. Bij veel vormen van politieke correctheid kom je paternalisme tegen.’
Is het ook niet politiek correct om te zeggen dat er niets racistisch is aan Zwarte Piet, omdat je daarmee het taboe dat er mogelijk racistische elementen aan de figuur kleven wil verbloemen?
Geling: ‘Dat denk ik wel. Zwarte Piet is een heilig huisje voor veel mensen. Je kan niet stellen dat de figuur door de geschiedenis heen nooit voorzien is van racistische elementen. Tegelijkertijd kan je zeggen dat de groep die verandering eist van de figuur dat doet vanuit moreel absolutisme dus net zo goed politiek correct is.’
Bakker: ‘Dogmatisme roept vaak dogmatisme op. Het verschil is alleen dat de mensen die pro-zwarte Piet zijn niet streven naar het correcter maken van de samenleving.’
Geling: ‘Maar dat dogmatisme zit wel heel sterk bij beide partijen, het is wel degelijk een taboe om kritiek te hebben op de figuur Zwarte Piet, hij wordt echt heilig verklaard door een groep mensen.’
Komt dat niet doordat er vandaag de dag minder sprake is van een nationaal gevoel en dus een gedeelde moraal als vroeger, waardoor heel veel verschillende groepen hun eigen moraal ontwikkelen en die centraal stellen?
Bakker: ‘Die discussie over het nationale gevoel vind ik persoonlijk een beetje onzinnig, omdat ik vind dat we heel duidelijk een nationale identiteit hebben, onderdeel daarvan is dat wij een open samenleving zijn met een liberale traditie. Dat betekent dat die open discussies nou juist heel kenmerkend zijn voor onze nationale identiteit. Juist als we dat zouden overhevelen aan identiteitspolitiek dan zouden we gaan zagen aan waar we filosofisch gezien vandaan komen.’
Geling: ‘Doordat er meer diversiteit is wordt je natuurlijk wel sneller geconfronteerd met hoe een ander denkt over jouw eigen heilige huisjes en taboes. Er komen meer diverse meningen die geuit kunnen worden in het publieke debat. Verschillende groepen worden steeds mondiger in dat debat, dat kan een hele positieve uitwerking hebben op de samenleving als geheel. Doordat iedereen vrij is om te zeggen wat hij wil zeggen is het onvermijdelijk dat mensen gekwetst worden. Wil je dat niet dan moet je de vrijheid van meningsuiting drastisch inperken. Bij de essentie van een diverse samenleving hoort dat je gekwetst kan worden. Dat is nu denk ik wel meer aan de hand dan in vroegere tijden.’
De cartoonwedstrijd van Geert Wilders is vorige week afgeblazen. Heeft Wilders gelijk als hij zegt dat moslims meer moeite hebben met politiek incorrecte meningen dan andere groepen?
Geling: ‘Zoals gezegd veel van de taboes uit de huidige tijd gaan over de islam. Moslims worden nog altijd vaak beschouwd als een gemarginaliseerde groep die bescherming verdient. Als er al kritiek op komt dan moet dat komen vanuit de eigen gelederen en niet vanuit de paternalistische blanke man is het idee. Dat is ook iets wat woedt in de wetenschap. Er zijn heel wat islamwetenschappers die naar onze maatstaven heel politiek correct bezig zijn, ze censureren zichzelf omdat ze geen foute mening willen verkondigen.’
Bakker: ‘Als je als wetenschapper het gevoel hebt dat je je niet kan begeven op een bepaald terrein omdat dat politiek incorrect is dan is dat heel problematisch. Je moet dan in ogenschouw nemen dat we denktradities hebben van filosofen die enorme risico’s hebben genomen door juist onafhankelijk te denken en taboedoorbrekend te zijn. Daarnaast geeft zon cartoonwedstrijd ook de diversiteit in de cultuur aan. Op het moment dat je als kunstenaar of als kunstinstelling een politiek rechts standpunt in zou nemen dan is de vraag in hoeverre je daarmee kunt overleven. Juist de rechtse kunstenaar zou vandaag het enfant terrible zijn.’
Het lijkt mij dat het kunstenaarsgilde bij uitstek politiek niet de heersende moraal moet verkondigen. Kunst reflecteert op de samenleving en een kunstenaar met bijvoorbeeld nazistische ideeën reflecteert heel anders op de wereld dan iemand met humanistische ideeën. Als kunst relevant wil zijn en tot nieuwe inzichten wil leiden dan moet het gemaakt worden vanuit verschillende perspectieven.
Bakker: ‘Die monocultuur is er in de kunstwereld en veel jongeren voelen zich daarom aangesproken tot de tegencultuur. Onder andere internetforum 4chan vormt al lang een platform waarbij de heersende moraal wordt uitgedaagd. Socioloog Jordan Peterson en Thierry Baudet verwoorden een mannelijke jongerentegencultuur en boeken daar succes mee. Hun onorthodoxe aanpak doet soms denken aan de nieuwe rechtse punk van deze tijd, ik denk dat we vanuit die hoek in de nabije toekomst veel gaan horen.’
Kortom GeenStijl en PowNed en de VPRO uit de jaren zeventig hebben iets met elkaar gemeen?
Geling: ‘Ja, dat is zo. Het is wachten tot PowNed of GeenStijl de drager wordt van de nieuwe heersende maatschappelijke moraal, dan zal er weer een nieuwe generatie opstaan die daar weer tegen ageert. Het is soms een cyclus van golfbewegingen.’

Met slaande deuren      Ornelis Serge      Psychologie

Wat is ruzie eigenlijk? Ruzie gaat zelden over de aanleiding
We hebben namelijk allemaal de behoefte om gehoord, gezien en gerespecteerd te worden. Gebeurt dat niet, dan voelen we ons afgewezen, gekrenkt en vernederd, met als gevolg boosheid en verdriet
Of het nu gaat over de eerstvolgende vakantiebestemming (naar de zon of liever actief?), rommel in huis of iets anders, zo'n conflict is hooguit de aanleiding. Uiteindelijk draait elke ruzie over de vraag: hoe gaan we in deze relatie met elkaar om? Ben je bereid naar alternatieven te zoeken en dus te luisteren naar de ander? Respecteer je elkaars belangen? Neem je de ander serieus, of zoek je argumenten om de ruzie te 'winnen'? Sta daar de eerstvolgende keer eens bij stil: waar gaat dit écht over?
Het ontstaat als iemand zich miskend voelt
'Hé ho, hoor mij, zie mij!' Dát is wat gebeurt bij een ruzie. We hebben namelijk allemaal de behoefte om gehoord, gezien en gerespecteerd te worden. Gebeurt dat niet, dan voelen we ons afgewezen, gekrenkt en vernederd, met als gevolg boosheid en verdriet. 'Je luistert nooit naar me!', 'je gaat altijd je eigen gang', 'je houdt geen rekening met mijn gevoelens'. Herkenbare verwijten? Allemaal het gevolg van miskenning.
Het ontspoort zodra het een machtsstrijd wordt
Iemand die zich miskend voelt, ervaart pijn. Niet zelden ontstaat vervolgens de drang naar vergelding: de ander moet die pijn ook voelen. Voel je je vooral vernederd, dan ben je uit op statusherstel, desnoods met verbaal geweld. Zie daar het recept voor een nare machtsstrijd, die niets meer te maken heeft met de aanleiding. Hoor je jezelf vooral overtroeven, kwetsen, beschuldigen of dreigen? Weet dan dat een oplossing voorlopig ver weg is en je meer kwaad dan goed aanricht.
Hoe moet het dan?
Zijn het echt die rondslingerende kleren? Of gaat het er eigenlijk om dat je al honderd keer hebt gevraagd om ze op te ruimen en je het gevoel hebt dat jouw behoeften niet serieus worden genomen? Wees liever asserlief, adviseert Ornelis, oftewel assertief op een niet-dominante manier. Dat betekent: de ander aanvaarden zoals hij is, met al zijn imperfecties; respecteren dat de ander zijn eigen belangen heeft én de wil om erover te communiceren. Toegegeven, dat kan een hele klus zijn. Wie gewend is om met borden te smijten moet heel wat geduld kunnen opbrengen om asserlief te worden. Maar het loont wel.
Zeg waar het over gaat
Zijn het echt die rondslingerende kleren? Of gaat het er eigenlijk om dat je al honderd keer hebt gevraagd om ze op te ruimen en je het gevoel hebt dat jouw behoeften niet serieus worden genomen, in dit geval een nette slaapkamer? Voor een constructieve ruzie is het handig als je neutraal kunt aangeven wat je ervaart en waarom je je miskend voelt. Enige emotionele intelligentie is hierbij noodzakelijk; kun je herkennen wat je voelt en dat benoemen?
Stap uit de machtsstrijd
Is het met de eerste twee handvatten niet gelukt om een machtsstrijd te voorkomen, dan kun je er altijd nog voor kiezen om die te stoppen. Maak gebruik van een 'kantelmoment', dat in elke ruzie wel voorkomt. Zo'n moment waarop je je ineens afvraagt: wat gebéúrt er eigenlijk? Waar zijn we mee bezig? Grijp dat moment aan om een stapje terug te zetten en je gedachten te benoemen. Om begrip te tonen en te vragen en om te erkennen dat je de ander hebt gekwetst. Krijg je dat voor elkaar, dan ben je de kunst van goed ruziemaken meester. Lukt het niet? Bedenk dan dat ook ruzies niet perfect hoeven te zijn.

Oorlogsstudenten      Van Parijs Joris      Belgische geschiedenis

In de zomer van 1916 ging het derde jaar van de Eerste Wereldoorlog in zonder uitzicht op vrede. Omdat de Belgische universiteiten na de Duitse invasie gesloten bleven, hadden de laatstejaars van de middelbare scholen in 1914 en 1915 geen enkele mogelijkheid om een universitaire studie aan te vatten. In Vlaanderen veranderde dat toen de bezetter in oktober 1916 de Franstalige Rijksuniversiteit in Gent liet heropenen als Vlaamse Hogeschool. Terwijl de politieke implicaties en consequenties van de vervlaamsing onder Duitse voogdij uitgebreid zijn gedocumenteerd in publicaties over het activisme en de Flamenpolitik van de bezetter, kwamen niet-politieke aspecten veel minder en individuele ervaringen van studenten nauwelijks ter sprake. Des te waardevoller zijn de hier bijeengebrachte brieven en dagboeken die in privébezit bewaard bleven: fragmenten uit het dagboek van de Gentse Jet Mahy (1918-1919), het dagboek van haar jongere zus Adrienne (1913-1921) en Gentse brieven uit 1917 en 1918 van de Brusselse broers Max en Robert Lamberty aan hun moeder Anna de Raet in Brussel en hun vriend Raymond Brulez in Blankenberge. Geïllustreerd met unieke foto’s en documenten. Aan de hand van nooit eerder gepubliceerde egodocumenten vertelt Oorlogsstudenten de zeer uiteenlopende lotgevallen van deze jongeren aan ‘een hogeschool op betrekkelijk korte afstand van het front, waar men gedurende de cursussen de regelmatige donderslagen van de verafgelegen grote stukken hoorde, waar men ’s avonds terwijl de studenten in het seminarie zaten (studiezalen) tijdens het beschieten van een geallieerde vlieger, de scherven van de granaten op de daken der universiteit hoorde vallen […] Recht bestuderen, terwijl er toch geen wet noch regel meer bestond. Denkwetten bestuderen, terwijl het geweld en de leugen triomfeerden

Jouw Revolutie      Dalai Lama      Maatschappij

In de huidige samenleving is geweld te vaak de methode om problemen op te lossen. Sancties, dreigementen, aanslagen. In dit uiterst urgente pamflet pleit de Dalai Lama voor een alternatief. Hij roept de nieuwe generatie op in actie te komen en samen een toekomst te creëren die gebaseerd is op verbondenheid, rechtvaardigheid en solidariteit. Een zoektocht naar menselijke waarden
Hoewel een meerderheid van de 6 miljard mensen op aarde zegt zich verbonden te voelen met een bepaalde geloofstraditie, zijn er misschien slechts een miljard mensen die dagelijks de beoefening van hun specifieke religie met bijbehorende innerlijke waardesystemen volgen, stelt de Dalai LamA. Deze mensen zijn niet zijn directe zorg; ze halen hun innerlijke ontwikkeling uit hun religieuze beoefening. De meerderheid van de wereldbevolking leeft echter zonder religie. Hoe zit het met hen?, vraagt de humanist in de boeddhist zich af.
‘Omdat de meerderheid geen religie beoefent, zoek ik een manier om de hele mensheid te dienen zonder me op religieus geloof te hoeven beroepen’.
Religie versus spiritualiteit
In zijn speurtocht naar universele waarden maakt de Dalai Lama een belangrijk onderscheid tussen religie en spiritualiteit. Religie houdt zich bezig met geloof in claims van verlossing.
Religieuze mensen hangen een geloofstraditie met een metafysica aan, waarmee dogma’s, rituelen en gebeden verbonden zijn.
Spiritualiteit houdt zich echter bezig met ‘die kwaliteiten van de menselijke geest zoals liefde, compassie, geduld, tolerantie, vergeving, tevredenheid, verantwoordelijkheidgevoel en gevoel voor harmonie die geluk brengen aan zowel jezelf als aan anderen.‘ Als het verenigende kenmerk van die spirituele kwaliteiten, ziet hij:
‘Handelen uit zorg voor het welzijn van anderen. Dit omvat ook het veranderen van onszelf zodat we meer geneigd zijn dit inderdaad te doen. In andere termen te spreken over spirituele beoefening is zinloos.’
Religie ziet de Dalai Lama als een privézaak, iets waar we buiten kunnen. Spiritualiteit is echter essentieel voor de menselijke zoektocht naar vervulling en geluk.
Er is geen reden om aan te nemen dat een individu deze spirituele kwaliteiten alleen maar kan ontwikkelen door zich op een religieus geloof of metafysisch systeem te beroepen. Het belangrijkste inzicht bestaat er uit het scherpe onderscheid dat we vaak maken tussen zelf en anderen te herkennen als een overdrijving. Dit onderscheid is het gevolg van onze ‘conditionering’. Als het zelf een intrinsieke identiteit had, dan zouden we kunnen spreken over eigenbelang in isolatie van anderen. Maar omdat dit niet het geval is en omdat ‘zelf’ en ‘anderen’ alleen begrepen kunnen worden in relatie tot elkaar, zien we dat eigenbelang en het belang van anderen, onderling verbonden zijn.
Het trainen van de geest in compassie
Net als boeddhisten benadrukt de Dalai Lama hier eerst een ethiek van beheersing, dat wat we niet moeten doen. Vervolgens benadrukt hij de tegenkracht, dat wat we wel moeten doen.
Om de geest te trainen moeten we eerst leren kijken naar onze geest om er vertrouwd mee te worden. Dan kunnen we zien wat er in zit, en leren te onderscheiden tussen wat we dienen te cultiveren en wat te snoeien. We dienen een wijs onderscheidingsvermogen in onszelf te ontwikkelen. Hij staat geen ethiek voor gebaseerd op uiterlijke, morele regels maar op humaan, innerlijk inzicht, voortkomend uit kritisch en liefdevol zelfonderzoek.
Ons aangeboren vermogen voor empathie vormt hiervoor de basis. Via een tweevoudige benadering transformeren we empathie tot liefde en compassie. ten eerste moeten we ons beschermen tegen factoren die compassie blokkeren, en ten tweede moeten we factoren ontwikkelen die compassie genereren.
Zo zal onze beoefening van ethiek verbeteren en dit leidt tot geluk voor onszelf en anderen.
Nieuwe visie
Het ontwikkelen van innerlijke vrede en compassie, door reflectie en het trainen van de eigen geest, vormen de bouwstenen van authentiek, duurzaam geluk, zowel individueel als sociaal.
In dit nieuwe millennium moeten we een nieuwe visie op de wereldgemeenschap ontwikkelen, een visie gebaseerd op het globale perspectief van onderlinge afhankelijkheid. Vanuit die besef zien we dat we elkaar nodig hebben en dat samenwerking cruciaal voor overleving is. Een oprecht verantwoordelijkheidsgevoel kan alleen voortkomen uit het ontwikkelen van compassie, stelt de Dalai Lama. Het is als een zaad waaruit alle positieve kwaliteiten voortvloeien, de motor tot verandering en de aanzet tot het nemen van verantwoordelijkheid voor wat er in de wereld gebeurt. Het is noodzakelijk in ieder aspect van de menselijke samenleving. ‘Dit is dan mijn ware religie, mijn eenvoudige geloof.
Er is geen tempel, moskee of kerk, geen complexe filosofie, doctrine of dogmA. Ons eigen hart, onze eigen geest is de tempel. De doctrine is compassie.
Liefde voor anderen en respect voor hun rechten en waardigheid, ongeacht wie of wat ze zijn: uiteindelijk is dit alles wat we nodig hebben. Zolang we dit in ons dagelijks leven beoefenen, dan, ongeacht of we nu geleerd zijn of niet, of we in Boeddha of God geloven of een andere religie volgen of helemaal geen, zolang we compassie voor anderen hebben en ons beheerst gedragen vanuit een gevoel van verantwoordelijkheid, is er geen twijfel of we zullen gelukkig worden.’

Sisyphus achterna      Van Overtveldt Johan      Economie

Op 15 september 2008 stond de wereld stil. De Amerikaanse bank Lehman Brothers ging ten onder en trok bijna de hele wereldeconomie mee de afgrond in. Ook in Europa was de crisis langdurig en intens. Banken kapseisden, regeringen wankelden en alle financiële zekerheden leken plots papieren tijgers. Johan Van Overtveldt maakt in Sisyphus achterna de balans op van een dramatische periode die onze wereld blijft veranderen en ons opzadelt met lastige vragen. Hadden we de ellende kunnen voorzien? Was de onmacht van de Europese Unie een accident waiting to happen? Moeten we de globalisering heruitvinden? Populisme en protectionisme zijn in elk geval geen valabele antwoorden. Van Overtveldt pleit ervoor om niet te dromen van een wereld zonder financiële markten, banken of risico’s.
‘Die dromen zijn niet alleen naast de kwestie, ze zijn zelfs maatschappelijk contraproductief.’
Hij beschrijft hoe we door een moedig financieel beleid voor de storm uit kunnen varen

De menselijke maat      Kroonenberg Salomon      Geologie

Veel mensen die geconfronteerd worden met de vraag hoe ons klimaat er over tienduizend jaar uit zal zien vinden dat een abstracte kwestie.
Ze zeggen: laten we ons eerst maar eens bezig houden met de korte termijn, daar hebben we al problemen genoeg mee.
Maar als het gaat om het ondergronds opslaan van kernafval, waarvan we weten dat het tienduizenden jaren radioactief zal blijven, kunnen we een dergelijk termijn wél hanteren.
Waarom dan niet voor het klimaat? Homo sapiens bestaat al 200 000 jaar, waarom zou tienduizend jaar geen menselijke maat zijn? Negentig procent van die tijd leefde de mens in een ijstijd, de tienduizend jaar dat een warme tijd gewoonlijk duurt zijn al bijna voorbi J. Over tienduizend jaar zijn we op weg naar een nieuwe ijstijD. Waarom zou je willen weten hoe het klimaat er over tienduizend jaar uitziet? De belangrijkste reden is: als je de lange termijn kent, neem je ook betere beslissingen voor de korte termijn.
Het is Think globally, act locally, niet alleen in de ruimte, maar ook in de tijD. Wat voor soort beslissingen gaat het dan om? Bijvoorbeeld als je een dijk wilt bouwen tegen de zeespiegelstijging, wil je weten hoe lang die dijk moet meegaan.
Zelfs al ga je uit van het meest dramatische IPCC scenario van een zeespiegelstijging van bijna een meter aan het einde van de 21e eeuw, dan nog wil je weten of het in de daaropvolgende eeuw doorgaat, of dat daarna de zeespiegel weer gaat dalen.
Dat maakt verschil uit voor de dijk die je bouwt.
De klimaatmodelleurs zeggen vaak dat na het jaar 2100 de onzekerheden te groot worden.
Maar zij vergeten dat het psychologisch effect van een curve die alleen maar stijgt totaal anders is dat dat van een curve die stijgt en dan weer daalt.
Daarom vraag ik van de klimaatmodelleurs hun modellen door te rekenen tot voorbij de trendbreuk.
Wie beweert dat de volgende ijstijd voor de deur staat, krijgt vaak een lacherig onthaal, en wordt gerustgesteld met het idee dat dat nog wel tienduizend of vijftigduizend jaar duurt.
Maar de vraag is niet eens zozeer wanneer we weer in de volgende ijstijd zitten, maar wanneer we voorbij de volgende trendbreuk zijn.
Dat hoeft helemaal niet ver weg te zijn, en daar moeten we op voorbereid zijn Op het moment dat we wéten dat we afstevenen op koelere klimaten, zoals ook in de 70er jaren gebeurde, gaan de publieke opinie en de politiek totaal overstag.
Mijn nadruk op tienduizend jaar is alleen maar bedoeld omdat we dan zeker voorbij de trendbreuk zullen zijn.
Iedereen heeft het over de aanstaande peak oil: het moment dat we meer olie opmaken dan we erbij vinden.
Waarom praten we dan niet over peak climate? Denken in langere termijnen noopt ook tot bescheidenheiD. In de vorige warme tijd, toen Homo sapiens al op de aardbol rondliep, was de zeespiegel zes meter hoger dan nu, zónder speciaal hogere gehalten aan broeikasgas en zónder toedoen van de mens.
Wie zegt ons dus dat wij door CO2 in de grond te stoppen een zeespiegelstijging van zes meter kunnen voorkómen? Aan het einde van de laatste ijstijd steeg de zeespiegel twintig keer zo snel als in de 20e eeuw, en schoven de vegetatiezones drie keer zo snel noordwaarts als nu, door natuurlijke oorzaken.
Wie de hockeystick curve gebruikt om te suggereren dat het klimaat constant was voor de mens begon extra broeikasgassen in de atmosfeer te brengen, sluit zijn ogen voor het feit dat op grotere tijdschalen wel degelijk grotere veranderingen optraden in de aarde, door natuurlijke oorzaken.
Wie bang is voor het verdwijnen van de golfstroom moet bedenken dat dat al vele keren eerder is gebeurd, zonder menselijke invloeD. Wie bang is voor het verdrinken van atollen zoals de Malediven moet bedenken dat die atollen 120 meter zeespiegelstijging hebben overleefd aan het einde van de ijstijD. Hoe? Koralen groeien mee omhoog als de zeespiegel stijgt.
Van 8000 jaar tot 3000 jaar geleden groeide het atol Tuvalu 26 meter omhoog met de zeespiegelstijging, zo blijkt uit boringen in het koraal.
Pas toen de zeespiegel rond 2000 jaar iets begon te zakken konden de mensen er gaan wonen.
Nu hebben de bewoners van het eiland de Amerikaanse autoindustrie een proces aangedaan omdat door hun toedoen hun eiland weer zou verdrinken.
Maar zij zijn vergeten dat hun eiland zijn ontstaan te danken heeft aan zeespiegelstijging.
Waar waren onze zeehonden in de ijstijd, toen er geen Waddenzee was om in te dartelen, en de Noordzee een kale zandvlakte was, gegeseld door ijzige stormen? Waar was de bonte specht in de ijstijd, toen er geen bomen waren om in te timmeren? Waar waren de eekhoorntjes in de ijstijd, toen er geen eikels waren, geen denneappels, ja zelfs helemaal geen bos? Waar waren onze vlinders in de ijstijd, toen er geen bloemen waren om nectar uit te zuigen? Hoe vlogen de trekvogels in de ijstijd, toen de kanoetstrandlopers niets te zoeken hadden in Siberië? We hebben geleerd dat er toen mammoeten in ons land rondliepen, en wolharige neushoorns, en sabeltandtijgers.
Allemaal heel spannend, maar waar was ónze natuur? Zijn die pas ná de ijstijd ontstaan door de evolutie? Welnee, zeehonden bestaan al dertig miljoen jaar en de ijstijd is nog maar tienduizend jaar geleden.
Nee, de zeehonden, de eekhoorntjes, de spechten en de vlinders deden hetzelfde als onze welgestelde bejaarden: naar de Costa del Sol.
Ze overwinterden in Spanje, Portugal, Italië, GriekenlanD. Ze wachtten daar, veilig beschut door de Alpen en de Pyreneeën, rustig af tot het voorbij was.
Wel honderdduizend jaar.
En niet één, keer, maar wel twintig keer, want er zijn wel twintig ijstijden geweest.
En elke keer als het warmer werd zwommen de zeehonden weer naar de Noordzee, kroop het bos met vogels, wilde zwijnen, spechten en vlinders en al om de bergen heen naar Frankrijk, België, en, ja, eindelijk weer in NederlanD. Nu wordt het ook weer warmer, en de natuur reist weer noordwaarts.
Niet te veel drukte maken dus over die arme pimpelmeesjes die al uit het ei komen als er nog niets te eten is.
Onze planten en dieren zijn geen kasplantjes.
Ze zijn het gewend, ze hebben in hun hele bestaan niets anders gedaan dan heen en weer reizen.
Er bestaat geen evenwicht in de natuur.
Want over tienduizend jaar zijn we al weer op weg naar de volgende ijstijD. Denken over de natuur, De menselijke maat - de aarde over tienduizend jaar over duurzaamheid dwingt ons ver in de tijd vooruit te kijken.
En niet alleen maar tot het jaar 2100: dat is de toekomst gemeten met de menselijke maat.
We moeten meten met de maat van de natuur, want natuurlijke processen als klimaatverandering Over tienduizend jaar zijn de mensen misschien juist blij zijn met het beetje extra broeikasgas dat wij aan de atmosfeer hebben toegevoegD. Want daardoor is de ijstijd waarin zij leven niet zo kouD. Dat brengt mij bij het belang van de schuldvraag.
Waarom wordt er zoveel nadruk opgelegd dat het onze schuld is? Zouden we anders reageren als het een natuurverschijnsel was? Wat zouden we doen als het klimaat plotseling kouder werd, als we voorbij die trendbreuk zijn? Stoken tot de fossiele brandstof op is, of zuinig blijven met energie en de afkoeling accepteren? En als je afkoeling accepteert, waarom opwarming dan niet? Er lopen drie visies door elkaar, en ik vind dat we die moeten scheiden.
De eerste is die van de milieuactivist.
Die vindt dat we uitstoot moeten verminderen, ook als het kouder wordt.
De tweede is die van de tuinman, die vindt dat het aardse klimaat moet blijven zoals het is, of het nu warmer wordt of kouder, omdat wij dat willen, omdat wij ons de baas achten van de aarde.
De derde is die van de natuurliefhebber, die vindt dat als het weer mag veranderen, als er seizoenen en getijden zijn, dat dan ook het klimaat mag veranderen, ongeacht of dat nu de schuld van de mens is of niet.
De mens zal zich daar aan moeten aanpassen, net zoals hij zich aan de seizoenen aanpast.
Aan u de keus.

Na Europa       Hrastev Ivan      Maatschappij

De angst voor migratie zorgt voor een diepe kloof tussen Oost- en West-EuropA. Het zou zelfs het einde van het Europese project kunnen inluiden, stelt de Bulgaarse politicoloog Ivan Krastev in zijn nieuwe boek ‘Na Europa’.
Drie was de Bulgaarse politicoloog Ivan Krastev in 1968.
Hij kan zich niets herinneren van de Parijse studentenrevolte of van de Sovjettroepen die dat jaar Tsjechoslowakije binnenvielen om de ontluikende revolutie hardhandig neer te slaan.
Toch verklaren de Europese gebeurtenissen van 1968 volgens Krastev waarom de huidige inwoners van Oost- en Midden-Europa voor nationalistische leiders kiezen en waarom de West-Europeanen dit fenomeen met groeiende verbazing aanschouwen.
1968.
Voor westerlingen markeert 1968 het jaar van de rechten van het individu.
Minderheden werden omarmd, je mocht zijn wie je wilde.
Er heerste een anti-nationalistisch sentiment.
In Oost-Europa was dat anders.
Daar ging het over de rechten van de meerderheiD. Het ging over natiestaten.
De Tsjechoslowaken die zich dat jaar verzetten tegen de macht van de Sovjet-Unie en een meer liberale koers bepleitten, werden omarmD. Net als Poolse studenten die in 1968 patriottische liederen zongen op straat”, zegt Krastev.
Met andere woorden: nationalisme wordt in Oost-Europa niet als iets negatiefs ervaren.
Het symboliseert een verlangen naar op eigen benen staan.
“Ze droomden van soevereiniteit.
” De verschillen tussen oost en west vormen een belangrijk onderdeel van het nieuwe boek van de gerenommeerde politicoloog Ivan Krastev.
‘Na Europa’ verscheen deze week in een Nederlandse vertaling.
Krastev neemt 2015, het moment dat veel vluchtelingen richting Europa trekken, als uitgangspunt in zijn boek.
Hij schrijft dat migratie een kantelpunt vormt binnen het Europese project en zelfs kan zorgen voor de ondergang van de Europese Unie.
Zeker als populisten blijven profiteren van het onderwerp.
Migratie zorgt er bovendien voor dat de kloof tussen oost en west zichtbaarder wordt, zegt Krastev via Skype vanuit Washington waar hij werkt aan een nieuw boek.
“Dat komt door de verschillende perspectieven.
In West-Europa is de maatschappij divers.
Daar is de belangrijkste vraag: hoe beheersen we migratie en hoe integreren we vluchtelingen? In het Oosten heerst angst, de angst voor diversiteit.
” Wat bedoelt u precies? “Oost-Europa is een homogene samenleving.
Meer dan 90 procent van de inwoners komt oorspronkelijk uit de regio.
Het resultaat is angst voor het onbekende.
Het gaat niet zozeer om het aantal mensen dat komt, maar het gaat om de verbeelding: wat gebeurt er met ons land als er mensen binnenkomen op grote schaal? Politici in het Oosten spelen daarop in en zeggen: ‘West-Europa is getransformeerd tot een soort Midden-Oosten.
Wij voorkomen dat’.
“Oost-Europeanen voelen zich extra kwetsbaar omdat veel oorspronkelijke bewoners de regio verlaten.
Ze zijn bang voor het verlies van een eigen identiteit en van tradities.
Die ontvolking is misschien nog wel een grotere angst dan immigratie.
In de laatste tien jaar vertrokken bijna 3,5 miljoen Roemenen, de meesten jonger dan veertig jaar.
Bulgarije kent een soortgelijke trenD. “In deze landen heb je prachtige speeltuinen, aangelegd met Europees gelD. Maar er zijn geen kinderen die daar spelen.
“Politici zeggen dan vaak: investeer in goed onderwijs, dan blijven de mensen.
Maar waarom zou je blijven als je weet dat je in Duitsland veel meer geld kan verdienen en werkgevers zitten te springen om arbeidskrachten? De regio doet het in economisch opzicht veel beter dan twintig jaar geleden.
Maar wat heeft dat voor effect als het heersende sentiment is dat je een verliezer bent als je blijft? Neem artsen.
Zij zijn er de afgelopen jaren enorm op vooruitgegaan.
Maar ze vergelijken zichzelf niet meer met hun voorgangers, ze vergelijken zich nu met artsen in West-Europa die het sowieso veel beter hebben.
” Ontvolking Ivan Krastev is zelf onderdeel van de trend, bekent hij onmiddellijk.
Hij studeerde aan de universiteit, spreekt andere talen en woont sinds een aantal jaar in Wenen waar hij verbonden is aan het Instituut voor Sociale Wetenschappen.
Ook zijn kinderen wonen in het buitenlanD. “Ik probeer wel ieder jaar drie maanden in Bulgarije te verblijven, maar dat is natuurlijk anders.
” De ontvolking is een verklaring voor het nationalistische sentiment, stelt Krastev.
Politici richten zich voornamelijk op ouderen en juist deze groep koestert nostalgie naar het verleden.
“De jonge generatie vormt maar een heel klein deel van de samenleving en van de achterban van politici.
Met andere woorden: jonge kiezers zijn niet interessant.
Waarom denk je dat er zoveel jonge mensen de straat op gaan in Oost-Europa? Het is voor hen de enige manier om hun stem te laten horen.
” U stelt in uw boek dat de opkomst van het nationalisme in de regio ook te maken heeft met het verleden.
Waarom? “Ik noem dat de paradox van de geschiedenis.
Begin twintigste eeuw was Europa verdeeld in een homogeen Westen en een cultureel en religieus divers Oosten: het Habsburgse rijk.
In 1939 bestond eenderde van de populatie in Polen niet uit Polen.
Er leefden joden en Oekraïners.
Tijdens het interbellum werd deze culturele diversiteit als iets bedreigends ervaren.
Toen was al het idee: kleine landen kunnen heel gemakkelijk verdwijnen.
” Het is een sentiment waar de huidige leiders van Oost- en Centraal-Europese landen graag op inspelen.
De Hongaarse premier Viktor Orbán refereert geregeld aan de christelijke identiteit die niet mag verdwijnen en de leider van de conservatieve Poolse regeringspartij PiS, Jaraslow Kaczynski, maakt er geen geheim van dat hij nauwe relaties onderhoudt met de katholieke kerk.
” Waarom keren juist deze leiders zich af van de rest van Europa? “Het is een reactie op de transformatie van de jaren negentig: ‘waarom vertellen jullie ons hoe we moeten leven’, is nu de terugkerende gedachte.
Van de buitenkant lijkt de Europanisatie, zoals ik het maar even noem, geslaagD. Maar zo wordt dat niet gevoeld in de regio.
De ontvolking is te lang ontkenD. In de jaren negentig is er razendsnel wetgeving aangenomen in de verschillende parlementen zonder dat er over gediscussieerd werD. Iedere keer was de gedachte: we willen bij het Westen horen.
Dat sentiment keert zich nu tegen Brussel.
” Toch voelt het voor Krastev ongemakkelijk om een overkoepelende verklaring te geven voor de opkomst van de verschillende, nationalistische leiders in de regio.
Hij onderstreept dat het belangrijk is om Oost-Europa niet als één land te zien.
“Het komt het begrip ook ten goede.
De verschillen tussen Orbán en Kaczynski zijn gigantisch.
Polen voelt zich veel meer verbonden met de Verenigde Staten dan Hongarije.
Kaczynski is zeer religieus, maar niet corrupt zoals zijn collega Orbán die zichzelf en zijn familie verrijkt.
De Poolse leider is niet geïnteresseerd in gelD. De Hongaarse premier Viktor Orbán verlaat de migratietop in Brussel.
© afp “Orbán kwam aan de macht na de financiële crisis.
Hongarije stond er toen slecht voor.
Bij de opkomst van de PiS-partij in Polen speelde de economie niet of nauwelijks een rol.
De Poolse economie doet het al tien jaar lang erg goeD. Als het gaat over het verzet tegen migratie slaan het katholieke Polen en het seculiere Tsjechië de handen ineen.
Er zijn overeenkomsten, maar ook grote verschillen.
” Toch springt één overeenkomst in het oog: de pogingen van de leiders om de rechterlijke macht onder politieke controle te krijgen.
Waarom toont de bevolking zo weinig verzet tegen deze afbraak van de rechtsstaat? “Omdat de inwoners dromen van soevereiniteit.
Iedere politicoloog zal bevestigen dat de scheiding der machten de beste manier is om een regering in toom te houden.
Duitsland is daar misschien wel het beste voorbeeld van.
Na de oorlog vertrouwden de Duitsers enkel nog de instituties die niet verkozen waren, zoals de rechtbank en de centrale bank.
Het was een belangrijke les uit het verleden: te veel macht in de handen van één iemand is heel gevaarlijk.
“In Oost- en Centraal-Europa heerst een omgekeerd sentiment.
Als kiezer heb je daar het gevoel dat je stem er niet toe doet als rechtbanken te onafhankelijk opereren.
Iemand als Orbán speelt daar handig op in en zegt: ‘als jullie willen dat de veranderingen worden doorgevoerd die ik beloof, moet je me alle macht geven.
Want hoe kunnen we onze beloftes nakomen als centrale bankiers en rechters ons dwarszitten.
’ “Het grootste gevaar van deze benadering vind ik dat het over een tijdje heel moeilijk wordt om deze leiders op een vreedzame manier weg te sturen.
Want ze hebben inmiddels alle macht naar zich toegetrokken door bijvoorbeeld de kieswet te veranderen.
” Europa is na 2008 blijvend veranderd, stelt Krastev in zijn boek.
De economische crisis, de brexit, migratie: het zijn allemaal thema’s waar de Europese Unie niet of nauwelijks een antwoord op heeft.
Het verklaart de opkomst van de populistische partijen.
“Wat ik de populisten aanreken is dat ze de angst voor migratie gebruiken als symboolpolitiek.
En het paradoxale is dat de Oost-Europeanen straks de grootste verliezers zijn van deze benadering omdat ze op korte termijn arbeidskrachten nodig hebben.
In Polen werken nu al 1,5 miljoen Oekraïners.
Daar hoor je niemand over, want het zijn geen moslims.
Ik begreep dat de regering bezig is mensen uit de Filippijnen aan te trekken, vanwege de katholieke achtergronD.” U bent somber in het boek over het Europese project vanwege het ontbreken van goed migratiebeleiD. U stelt zelfs dat de EU ten onder kan gaan aan de zwabberkoers.
Maar u schreef uw boek in 2016.
Is er sindsdien iets veranderd? “Wat mij hoop geeft is dat de verschillende crises binnen de EU elkaar min of meer in stand lijken te houden.
Ze zorgen voor verschillende allianties.
Je had eerst de economische crisis en die zorgde voor onenigheid tussen Duitsland enerzijds en Italië en Griekenland anderzijds.
Toen kwam de vluchtelingencrisis.
Het enige land waar Griekenland en Italië in dit verband op konden vertrouwen was DuitslanD. De vluchtelingencrisis zorgde in een ander opzicht voor een kloof tussen oost en west.
Maar de verschillende Centraal-Europese landen kropen tegelijkertijd naar elkaar toe.
Dan had je nog de inmenging van Rusland in Oekraïne waardoor Polen en Hongarije juist weer uit elkaar dreven.
” Dat klinkt als iets positiefs.
“Vanwege al deze verschillende crises zijn Europeanen meer geïnteresseerd in elkaar dan voorheen.
Dat is bijzonder.
De Duitser is een expert in de economie van Griekenland, de Pool weet alles over het Duitse asielbeleid, en dat een Nederlandse uitgever een boek van een Bulgaar uitgeeft, zegt veel.
“Ik ben ook optimistischer over Europa omdat de winst van de populistische partijen in West-Europa in 2017 minder groot was dan verwacht.
De populisten brachten een jaar geleden nog de boodschap: zodra wij aan de macht zijn, verlaten we de EU in navolging van de Britten.
Maar je ziet nu dat het gedachtengoed alweer is veranderd in: wij willen Europa hervormen.
Deze ontwikkelingen geven hoop voor de toekomst van het Europese project, want laat er geen misverstand over bestaan: ik ben een sterk voorstander van de EU, het is het beste dat mij en mijn land is overkomen.
Maar we moeten ons niet blindstaren op enkel de positieve aspecten.

Het mysterie van de tijd      Rovelli Carlo      Fysica

Kwantumfysicus Carlo Rovelli over het mysterie van de tijd Als kind ervaren we het verstrijken van de uren en dagen anders dan als volwassene.
Met een beetje overdrijving kunnen we stellen dat wetenschappers vóór de industriële revolutie de tijd ervoeren als kinderen.
De moderne natuurkunde laat immers geen spaander heel van ons alledaagse begrip van de tijD. De Italiaanse kwantumfysicus en succesauteur Carlo Rovelli schreef er een intrigerend en verhelderend boek over.
Een zonnige zaterdag, begin april.
Langs de Amsterdamse grachten krioelt het van de dagjestoeristen, en als je niet uitkijkt word je omver gereden door een fiets.
Maar het goede weer lokt niet iedereen naar buiten.
In de statige Westerkerk, waar onder meer Rembrandt ligt begraven, verzamelen mensen zich rondom de kansel.
Niet om een preek van een gereformeerde dominee te aanhoren, wel om twee veelgeprezen fysici te horen spreken over de staat van de moderne natuurkunde.
De bekendste van de twee is de Nederlander Erik Verlinde.
De ‘polder-Einstein’ sleutelt al geruime tijd aan een revolutionaire theorie die komaf zou maken met de zwaartekracht zoals we die sinds Einstein kennen.
De andere is Carlo Rovelli, een Italiaans fysicus die een adept is van de ‘leer’ van de luskwantumzwaartekracht.
Aan die revolutionaire theorie wordt al veel langer gesleutelD. Kort gezegd poogt ze de kwantumveldentheorie te verenigen met de algemene relativiteit van Einstein, die de zwaartekracht beschrijft.
In zijn nieuwste boek Het mysterie van de tijd maakt Rovelli schoon schip met ons begrip van de tijD. “In ons dagelijkse leven ervaren we de tijd helemaal anders dan hoe de moderne natuurkunde ze beschrijft”, zegt de fysicus in een gesprek voor zijn lezing.
“Het heden blijkt bijvoorbeeld niet meer dan een illusie.
‘Voor’ en ‘na’ bestaan niet op de schaal van het allerkleinste.
En de tijd gaat sneller of trager afhankelijk van onze snelheid en van de nabijheid van massA.” In zijn boek maakt Rovelli tabula rasa van ons begrip van tijd, waarna hij langzaamaan een nieuw tijdsperspectief opbouwt, teruggrijpend naar zijn vakgebieD. De belangrijkste conclusie daar is dat in de fundamentele wetten van de kwantumwereld, de wereld van het allerkleinste, de tijd geen rol speelt.
Ten slotte gaat hij opnieuw op zoek naar de bron van de tijd zoals wij die kennen, waarbij hij een streepje poëzie niet schuwt.
Dat lucht op, want als er één natuurkundig fenomeen zo diep verbonden is met het menselijke bestaan, is het wel de tijD. U schrijft dat ons tijdsgevoel een gevolg is van onze beperkte blik op de werelD. We zouden leven in een ‘deelverzameling van het universum’.
Bedoelt u dat tijd een illusie is? “Een illusie zou ik het niet noemen, dat is te sterk.
We zien de zon ook rond de aarde draaien, al weten we dat het omgekeerde het geval is.
Zo is het ook met de tijD. We wéten inmiddels dat ons tijdsgevoel niet klopt, maar onze beleving wordt nu eenmaal gekleurd door de speciale situatie waarin we ons bevinden.
Die situatie vloeit voort uit onze levensduur en onze specifieke positie in de werelD.” Volgens u was de Oostenrijkse natuurkundige Ludwig Boltzmann de eerste die met deze nieuwe blik naar de tijd keek.
Hij koppelde de ons zo vertrouwde tijdsrichting – de ‘pijl van de tijd’ die wijst van het verleden naar de toekomst – aan de entropie, een natuurkundige grootheid die enkel kan toenemen.
“Boltzmann kwam inderdaad als eerste op de proppen met het idee dat de tijdsrichting een statistische oorsprong heeft.
Die statistiek verwerkte hij in de entropie, die je als een maat voor wanorde kunt zien.
De wet van de stijgende entropie is daardoor de enige vergelijking in de natuurkunde die de tijd in een bepaalde richting duwt.
Ik denk dat Boltzmann al heel heldere ideeën over de aard van de tijd haD. Toch geloof ik niet dat de implicaties van zijn werk voor ons tijdsbegrip al goed en wel tot hem waren doorgedrongen.
” En wat zijn die implicaties precies? “De verbijsterende conclusie die naar voren treedt uit het werk van Boltzmann is dat het verschil tussen verleden en toekomst samenhangt met de manier waarop wij mensen de wereld bezien.
De richting van de tijd die wij zo duidelijk ervaren en die zo elementair en existentieel lijkt, is het gevolg van het feit dat we de wereld niet tot in de allerkleinste details kunnen waarnemen.
We kijken met een onscherpe blik, en de pijl van de tijd is een gevolg van onze bijziendheiD.” Kijken fysici te weinig met een filosofische blik naar het fenomeen tijd? Voor velen is het slechts een variabele ‘t’ waarlangs ze hun vergelijkingen laten lopen.
“Natuurkundigen zijn inderdaad niet altijd tuk op filosofische overpeinzingen.
Toch droegen bekende natuurkundigen zoals Newton, Maxwell, Boltzmann, Einstein en Heisenberg onmiskenbaar een filosofische bril.
Als we de fysische wereld echt willen begrijpen, en dus niet alleen beschrijven, houden we maar beter rekening met dat perspectief.
” Een beroemd gedachte-experiment in de natuurkunde is de tweelingparadox.
De voorspelling dat een broer die na een lange en verre ruimtereis terugkomt op aarde jonger is dan zijn tweelingbroer, botst nogal met onze intuïtie.
Kent u voorbeelden van situaties in het dagelijkse leven die botsen met ons tijdsgevoel? “Eerst moet je beseffen dat het vreemde karakter van de tijd zich nauwelijks manifesteert in onze dagelijkse ervaring.
Maar als je twee klokken neemt, en je plaatst ze op een verschillende hoogte, dan zul je na verloop van tijd wel een verschil merken.
De klok die lager hangt, zal trager lopen doordat die aan een grotere zwaartekracht is blootgestelD. Tegenwoordig kun je online hypernauwkeurige klokken kopen waarmee je dat zelf kunt demonstreren.
Je bent dan wel een slordige duizend euro kwijt.
” Voor situaties met echt schokkende tijdsverschillen moeten we vooralsnog naar de bioscoop.
“Als we er ooit in slagen een ruimteschip naar een zeer zware planeet of een ster te sturen, dan zal de tijd voor de astronauten aan boord trager verlopen.
De film Interstellar laat op een dramatische wijze zien wat voor gevolgen dit heeft.
Wanneer de astronaut terugkeert op aarde, is zijn dochter tientallen jaren ouder dan hem.
De tijd vertraagt dus in de buurt van een zware massA. Vlakbij een zwart gat zou de tijd zelfs nagenoeg stilstaan.
Misschien komt dat nog wel het meest in de buurt van wat er gebeurt op microscopische schaal.
” Over Carlo Rovelli Carlo Rovelli (1956) is in zijn vaderland Italië zo mogelijk nog bekender dan Stephen Hawking.
Als popularisator van de moderne natuurkunde schrijft hij geregeld bijdragen voor grote Italiaanse kranten zoals La Repubblica en Corriere della SerA. Hij heeft vijf populairwetenschappelijke boeken op zijn naam, waarvan Zeven korte beschouwingen over natuurkunde (2015) het bekendst is.
Van dat boek gingen wereldwijd meer dan een miljoen exemplaren over de toonbank.
Sinds begin deze eeuw werkt Rovelli als theoretisch fysicus aan de Université d’Aix-Marseille, waar hij onderzoek doet naar en lesgeeft in de luskwantumzwaartekracht.

De vorm van vrijheid      Scheffer Paul      Maatschappij

Als we onze vrijheid willen behouden, moeten we grenzen stellen.
Paul Scheffer gaat in zijn nieuwe boek 'De vorm van vrijheid' in op ons morele ongemak om over grenzen te praten.
'In een grenzeloze wereld voelen mensen zich niet geborgen.
Die onmacht zoekt altijd een uitweg.
' Als je roept dat migranten welkom zijn, moet je dat ook kunnen waarmaken, betoogt Paul Scheffer.
Er zijn Nederlanders, meestal van progressieve snit, die vinden dat ons land de grenzen helemaal open moet gooien. Iedereen die hier wil komen wonen en werken is welkom.
Immigranten zijn een verrijking voor onze samenleving; gezien de krapte op de arbeidsmarkt en de vergrijzing hebben we de aanwas hard nodig. Bovendien: waar zouden wij het recht vandaan halen om tegen mensen buiten Nederland te zeggen: dit is ons stukje land, alleen voor ons, en voor niemand anders?
Waarom mogen anderen niet in onze rijkdom en voorspoed delen? Vluchtelingen uit oorlogsgebieden kunnen we natuurlijk al helemaal niet weigeren.
In een helder en gefundeerd betoog laat publicist Paul Scheffer in het boek ‘De vorm van vrijheid’ zien dat het onbekommerd toelaten van iedereen die maar wil, niet realistisch is. Een open samenleving als de onze kan niet functioneren zonder begrenzingen.
“De vrijheid behoeft een norm”, aldus de auteur. Hij wijst daarbij vooral op de vele conflicten in de wereld: “De liberale democratieën van Europa kunnen zich in een chaotische omgeving van autoritaire staten niet zonder voorbehoud openen naar de buitenwereld.” Dit is geen pleidooi voor afsluiting tegenover de noden van onze omgeving, zegt de schrijver er nadrukkelijk bij, “maar wel een rechtvaardiging van grenzen”. Je kunt wel roepen dat iedereen welkom is, maar je moet het ook kunnen waarmaken.
Scheffer, hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Tilburg, komt met demografische cijfers om zijn stelling te onderbouwen. Hij heeft het CBS gevraagd diverse scenario’s uit te rekenen, iets wat nog nooit eerder is gedaan. En dat is opvallend, want hoe kun je zinvol discussiëren over de vraag welke migratie we in Nederland zouden willen als je niet de juiste cijfers paraat hebt?
Bij een ruimhartige migratie- en asielpolitiek, zoals de kosmopolitisch ingestelde partijen dat bepleiten, zou de bevolking in 2060 volgens de CBS-prognoses boven de 20 miljoen uitkomen. Dat zeggen ze er nooit bij, aldus Scheffer, een zinnetje dat vaker voorkomt in dit interessante boek.
Omgekeerd zou een zeer restrictief beleid, zoals populistische partijen als de PVV en Forum voor Democratie eisen, tot onbedoeld gevolg hebben dat de bevolking krimpt. Ook hier geldt: dat zeggen deze partijen er nooit bij. “Want de gevolgen van deze krimp zijn nogal problematisch in een samenleving die aan het vergrijzen is.” Dat hoor je niet van Wilders of Baudet als zij het over het hermetisch sluiten van de grenzen hebben. Multicultureel drama
Scheffer heeft nog meer cijfers achter de hand. Het argument dat we mensen van buiten goed kunnen gebruiken om de krapte op de arbeidsmarkt te bestrijden, nuanceert of pareert hij zelfs door er op te wijzen dat van de mensen uit de traditionele migratielanden, Marokko en Turkije, die in Nederland wonen, er relatief veel afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. En ook hun opleidingsniveau is lager. Dus hoezo zouden migranten makkelijk de vacatures kunnen vervullen?
Deze redeneertrant - laten we eerst de feiten verzamelen, dan praten we verder - is typerend voor Paul Scheffer die in 2000 naam maakte met zijn essay ‘Het multiculturele drama’ en die zeven jaar later het boek ‘Land van aankomst‘ publiceerde. Ook daarin betrok hij goed onderbouwde stellingen over immigratie die niet altijd even populair zijn in de progressieve kringen waaruit hij zelf voorkomt. Daar wekken ze zelfs weerstand: Scheffer, lange tijd gezien als de partij-ideoloog van de PvdA, heeft in de loop der jaren harde kritiek over zich heen gekregen. Onhaalbare voorstellen
In zijn boek, een uitwerking van een essay dat hij drie jaar geleden voor de Maand van de Filosofie schreef, geeft Scheffer ook een historische verhandeling over hoe er door de eeuwen heen over grenzen werd gedacht. En hij gaat in op de toekomst van de Europese Unie die de binnengrenzen heeft geslecht maar nog geen afdoende bescherming van haar buitengrenzen heeft. De hoogleraar zet de federalisten en de nationalisten tegenover elkaar. De Belgische oud-premier Guy Verhofstadt pleit voor een snelle eenwording van Europa met een eigen belastingheffing en een leger. Dappere voorstellen, maar volstrekt onhaalbaar.
Daartegenover staan nationalisten als Thierry Baudet die gruwen van Europese eenwording en voor wie de nationale staat bijna heilig is. Ook voor hem heeft Scheffer waarderende woorden, maar zijn ideeën over bijvoorbeeld het opheffen van het Europees Parlement zijn ondoordacht. En ook voor Verhofstadt en Baudet geldt dat zij de nadelen van hun plannen liever verzwijgen - ze vertellen die er niet bij. Ze hebben buiten Paul Scheffer gerekend.

Gevaarlijke gekken      De Reuver G.&Sansders St.      Maatschappij

Iedereen komt ze weleens tegen in de krant of in de eigen omgeving: de bully op het schoolplein, de maniakale manager, de crimineel. In het dagelijks spraakgebruik bestempelen we ze zonder aarzeling als 'gevaarlijke gekken'. We weten maar al te goed hoe ontwrichtend of traumatiserend zo'n gek kan zijn.
Kan de impact van zo'n gevaarlijke gek niet ook op grotere schaal spelen? Op de schaal van de samenleving, de wereld of de geschiedenis?
Deze vraag was de inspiratie voor Gijsbert de Reuver en Stephan Sanders om een reeks lezingen te organiseren over een aantal karakteristieke historische en hedendaagse figuren, die zijn gebundeld in dit boek.
Na twee inleidende hoofdstukken die inzicht bieden in psychische problematiek, volgen essays over onder meer Donald Trump, Vladimir Poetin, Mao Zedong, Slobodan Milosevic en Sepp Blatter.

De economische toekomst      Hinoul Martin      Economie

De belangrijkste grondstof voor de economie van de 21e eeuw is zonder meer kennis, die alleen maar exponentieel zal blijven toenemen. Deze kennis wordt opgebouwd aan topkennisinstellingen in kenniseconomieregio’s, zoals Silicon Valley, Boston-regio, UK-Cambridge-regio. Eén van de belangrijkste regio’s in Europa is ELAt, de as Eindhoven-Leuven-Aken. Deze nog jonge kenniseconomie wordt gedreven door een 150-tal mainstreambedrijven, gekenmerkt door uitstekende kennis, stevige omzetten en winsten en grote marktkapitalisaties. Ze stellen zeer veel mensen te werk over de hele wereld en worden geleid door uitmuntende managers. De GAFA-bedrijven – Google, Apple, Facebook, Amazon – gelden als voorbeeld. Nu zitten de mainstreambedrijven voornamelijk in de Verenigde Staten en gedeeltelijk in Europa, maar Aziatische landen als China en Zuid-Korea zullen steeds meer een eigen plaats opeisen.
De zuurstof voor de groei van deze bedrijven zal geleverd worden door duizenden jonge, innovatieve ondernemers, die actief zijn in hernieuwbare energie, opslaan van energie, robotica, sensoren, medische technologie, e-health, Fintech,… Ook kleinere landen als België en Nederland kunnen hierin een belangrijke rol spelen, zo ze de uitdaging willen aangaan.
Martin Hinoul kan je makkelijk de nestor - of moeten we zeggen: éminence grise - van het Belgische technologiebeleid noemen. De Limburger doctoreerde in de fysica, reisde de halve wereld rond voor Amerikaanse telecomgiganten, was technologie-diplomaat in Silicon Valley en lanceert nu start-ups in de schoot van de KU Leuven. We spraken met hem over hoe je een regio echt innovatief maakt: “België zal geen auto’s meer assembleren, alles draait nu rond kennis”, aldus Hinoul.
“Wat er in de jaren ‘80 in Silicon Valley gebeurde, dat was never seen before in history”, antwoordt Martin Hinoul wanneer ik hem vraag naar zijn tijd in de Verenigde Staten. Grappig hoe het Nederlands van de Limburger na al die jaren is doorspekt met Amerikaans Engels. Echt verwonderlijk is dat niet: zijn carrière bracht hem de halve wereld rond, steeds op zoek naar de nieuwste technologie.
“Laten we het niet over mijn leeftijd hebben”, grapt hij. “Ik studeerde fysica in Leuven, a long time ago, en kreeg nadien de kans om mijn studies verder te zetten aan MIT en Stanford. Na mijn postdoctoraat ging ik de industrie in. Ik had professor kunnen worden, maar dat was niets voor mij.”
Hinoul kwam zo bij ITT terecht, een Amerikaanse telecomgigant die vandaag Nokia heet en waarvoor hij onderzoek deed in Europa en de Verenigde Staten. In China en India. “In China kon ik toen één van de grootste joint-ventures in de geschiedenis mee onderhandelen”, blikt hij terug met niet weinig trots terug op die periode.
Pseudo-diplomaat
Na zijn passage in India koos Martin Hinoul voor een nieuwe professionele uitdaging. “Ik werd toen een soort pseudo-diplomaat voor buitenlandse zaken”, vertelt hij. “Van 1984 tot 1990 werkte ik in Los Angeles als technologie-attaché. Maar eigenlijk zat ik vooral in Silicon Valley. Het beste wat een mens kan overkomen, want toen ontplofte de Valley. Daarna ging ik acht jaar naar Washington, een echte power place. Ik hielp Amerikaanse bedrijven naar ons land te trekken, maar ook Belgische bedrijven uitbreiden naar de VS. Daarna heeft de Leuvens universiteit me teruggeroepen naar hun Technology Transfer Office.”
“Van 1984 tot 1990 zat ik vooral in Silicon Valley. Het beste wat een mens kan overkomen, want toen ontplofte de Valley„
Deze tech transfer office, opgericht in 1972 als één van de eerste in Europa, valoriseert het onderzoek aan de KU Leuven, waarin jaarlijks maar liefst 500 miljoen euro wordt geïnvesteerd. Dat doen ze door spin-offs op te zetten, patenten aan te vragen en contractonderzoek met bedrijven te organiseren. Hinoul zelf blijft intussen de wereld rondreizen, van Moskou tot Cambridge.
Moderne economieën draaien rond regio's en steden
Hinouls levensdoel is om innovatieve regio’s op gang te trekken. “Moderne economieën draaien rond regio's en steden”, vertelt hij. “Als je naar de VS kijkt, dan komt de groei uit regio's zoals Silicon Valley of uit het gebied rond Boston of New York. Hetzelfde met Frankrijk en de regio’s rond Parijs en Toulouse. Ik was recent nog in Cambridge, en die regio heeft een jaarlijkse economische groei van 6 à 7%. Ter vergelijking: België als land groeit dit jaar maximum 1,5%.”
Regio’s zijn dus de basis, benadrukt hij. “Het gebeurt niet in landen, forget it, het gebeurt alleen in regio's. Silicon Valley is een regio, Leuven is een regio, Cambridge is een regio. Want daar zitten de centra van kennis. Je moet dicht bij elkaar zitten om dingen te doen, je moet elkaar zien en ontmoeten.”
Universiteit als hoeksteen
Hinoul ziet de universiteit als hoeksteen van zo’n kennisregio. En bij het Technology Transfer Office van de KU Leuven probeert hij alvast de Leuvense kennisregio innovatief te houden. “Leuven zonder de KU Leuven en Imec zou gewoon een mooi stadje zijn met wat horeca. Silicon Valley zonder Stanford zou gewoon een mooi landschap zijn”, vertelt hij.
Voor hem staat onderzoek en onderwijs dus centraal. “Silicon Valley heeft het geluk gehad dat een zekere Fred Terman professor aan Stanford was. Hij moedigde al in 1939 jonge ingenieurs aan om met hun kennis bedrijven op te richten. En daaruit ontstonden pionier-ondernemingen zoals Hewlett-Packard en Varian Associates.”
Steve Jobs was toen nog toegankelijk
Silicon Valley vormde Hinoul tot wie hij vandaag is. De Belg verrichtte er pionierswerk tijdens de hoogdagen van de regio. “Ik was daar van 1984 tot 1990. Dat was waarschijnlijk één van de belangrijkste periodes van de technologie. De dot-com bubble kwam iets later, maar dit was de periode waarin Apple, Oracle, Cisco en Microsoft begonnen bewegen. Nooit eerder gezien was dat. En toen waren die mensen nog bereikbaar, je kon nog binnenstappen bij Steve Jobs, Gordon Moore of Andy Grove. Wat ik dus ook deed (lacht).”
Niettemin vindt Hinoul dat Silicon Valley als innovatieve regio veel van haar pluimen heeft verloren. “Vandaag is het vooral een financieel beest geworden, dat heeft nog weinig te maken met technologie”, vertelt Hinoul. “Dat is puur marktkapitalisatie. De fun die wij hadden in de jaren '80 is er totaal niet meer in Silicon Valley. Ze zijn aan het overschalen, en dat is zeer spijtig. Maar zo kunnen nieuwe centra zich ontplooien. De innovatie zal zich verplaatsen naar regio's zoals Cambridge, maar misschien ook bepaalde plekken in China en India.”
“De fun die wij hadden in de jaren '80 is er totaal niet meer in Silicon Valley. Ze zijn aan het overschalen, en dat is zeer spijtig„
China is niet Lourdes
Hoe kijkt Hinoul zelf naar China, voor velen dé toekomstige hotspot voor alles wat met innovatie te maken heeft. Hij is alvast sceptisch. “Wij in Europa en de Verenigde Staten hebben een paar honderd jaar nodig gehad om dit punt te bereiken. Ik geloof niet dat de Chinezen dat kunnen bereiken in veertig jaar. Ik denk dat ze nog een lange weg te gaan hebben voordat ze bedrijven maken zoals die van ons”, klinkt het onomwonden.
“We moeten dus met twee woorden spreken als het over China gaat. En dat is niet abnormaal: ze zijn nog maar veertig jaar bezig, dit soort groei vergt tijd„
Maar meteen nuanceert hij ook. “Ze zijn erg goed in specifieke niches zoals telecommunicatie en informatietechnologie. Alibaba, Tencent en Huawei zijn uitstekende bedrijven. In dat specifieke domein blinken ze echt wel uit. Maar technologie gaat niet enkel over informatietechnologie. In de farmaceutische industrie, life-sciences en biotech zie ik ze bijvoorbeeld nog niet meteen potten breken. We moeten dus met twee woorden spreken als het over China gaat. En dat is niet abnormaal, ze zijn nog maar veertig jaar bezig, en dit soort groei vergt tijd. Wonderen gebeuren enkel in Lourdes”, zegt hij met een kwinkslag.
The Russians are coming
Opvallend genoeg kijkt de Limburger niet enkel naar Azië als het gaat over nieuwe centra voor innovatie, maar denkt hij ook een eerder onverwachte speler. “Rusland heeft olie, gas en mineralen in overvloed. Maar zij snappen dat die rijkdom niet gaat blijven duren. In 2011 besloten de Russen daarom dat ze naast olie, gas en mineralen ook de beste brains hebben. En dat is een feit, er lopen in dat land erg goede computerwetenschappers en wiskundigen rond. Ze hebben al erg grote innovatieprojecten opgezet, en op enkele jaren tijd boekten ze enorme vooruitgang. The Russians are coming, believe me.”
Niettemin moeten we ook op de Russische beer nog even wachten. “Het vraagt tijd. Ik heb hen daarbij geadviseerd, en ik vertelde hen dat het nog wel wat jaren zal duren. Maar ze gaan technologiebedrijven hebben zoals in het westen, dat kan ik je nu al meegeven”, klinkt het zeer overtuigd.
Kennisgedreven economie
En hoe zit het met België en Vlaanderen als innovatieve regio? “Op vlak van biotechnologie hebben we onszelf zeker op de wereldkaart gezet. Instellingen zoals het Vlaams Instituut voor Biotechnologie zit bij de wereldtop als het aankomt op het oprichten en doen groeien van bedrijven. Binnen Vlaanderen zijn vooral de UGent en de KU Leuven de nuclei. En dat is nodig, want we gaan geen auto's meer assembleren, geen lakens meer stikken, en geen staalplaten meer gieten. We gaan naar een kennisgedreven economie.”
“Als we onze niches goed kiezen, kunnen we als klein landje een uitzonderlijke rol gaan spelen„
“Daarom is het belangrijk dat we onze niches goed uitkiezen”, besluit Hinoul. “Want biotechnologie is te breed. Op het gebied van medische technologie en e-health kunnen we bijvoorbeeld veel betekenen, omdat we hier Imec hebben. Zij maken nu zelfs chips die onder je huid geplaatst worden en medische diagnoses kunnen stellen. Als we onze niches goed kiezen, kunnen we als klein landje een uitzonderlijke rol gaan spelen.”
Substreams van innovatie
Hinoul mag dan misschien de nestor van het Belgische technologiebeleid zijn, actief blijft hij in ieder geval. Zo bracht hij dit jaar nog een boek uit waarin hij naar onze economische toekomst kijkt. “Ik wil een beeld schetsen van de economie voor de komende tien jaar: 150 bedrijven zullen die toekomst domineren, want zij bepalen wat iedereen doet. Dat zijn bedrijven zoals Adidas, Google, Apple en Nestlé. Dat soort bedrijven controleren onze levens en zijn echte power places, maar ze zijn ook gedreven door kwartaalrapporten. En daardoor missen ze de flexibiliteit om te blijven innoveren, want ze moeten hun aandeelhouders dienen.”
Dat klinkt natuurlijk licht dystopisch. Maar daaronder bewegen de start-ups en kleinere bedrijven, die in constante interactie staan met de grote corporates. “Onder die grote mastodonten vind je tienduizenden jonge bedrijven, die zich kenmerken door innovatie en ondernemerschap. En die zullen werken in een 10 tot 12 domeinen of substreams zoals fintech, e-health, robotica, sensoren, nieuwe generaties batterijen en hernieuwbare energie. En in dat soort innovatie zijn die kleine bedrijven geweldig. Gelukkig hebben we er daar enorm veel van in ons kleine Belgenlandje.”

Macht en onmacht van haat      Cuyvers Guido      Menswetenschappen

Haat is menselijk en actueel. Hij maakt intrinsiek deel uit van wat zich tussen mensen kan afspelen. Dagelijks worden we geconfronteerd met de vele vormen en uitwassen van haat: pestgedrag, cyberhaat, manifestaties door haatgroepen, religieus geïnspireerd geweld tegen andersdenkenden, genocides.
Haat is machtig als vernietigende kracht: hij weet individuen en grote groepen mensen te motiveren om het slechtste uit zichzelf naar boven te halen. Haat staat tegelijk onmachtig tegenover de positieve vrijheid van mensen om haat te overstijgen.
Na een onderzoek naar het wezen van haat richt dit boek een breedhoeklens op de vele gezichten ervan, zowel bij individuen en groepen als bij volkeren.
Tegenover het negativisme van haat plaatst het constructieve mogelijkheden die relaties tussen mensen en vrede bevorderen.
De criminoloog en filosoof Guido Cuyvers beschrijft haat als de drijfveer van grensoverschrijdende conflicten tussen volkeren of groepen binnen een land.
Hij opteert voor een genuanceerde en brede benadering van het complexe fenomeen haat. Eerst wordt er aandacht besteed aan het wezen ervan. In het tweede hoofdstuk staan de factoren en processen centraal die een inzicht geven in het waarom van haat. Het derde hoofdstuk gaat over hoe mensen de overstap maken van haatgevoelens naar haatgedrag met ingrijpende gevolgen als resultaat. De volgende hoofdstukken gaan over de verschillende niveaus van eridaïsch gedrag: haat tussen individuele mensen, tussen groepen en tussen volkeren. Het laatste hoofdstuk is een zoektocht naar de mogelijkheden om constructief met haat om te kunnen gaan en om vrede te bevorderen. Nuttig voor iedereen vanwege het feit zelf ook slachtoffer te kunnen worden en vanwege de noodzaak mee te denken over het overwinnen van het kwaad.

Rome      Kneale Matthew      Romeinse geschiedenis

Matthew Kneale kwam op het origineel idee om de geschiedenis van Rome te vertellen aan de hand van zeven plunderingen, nl. deze door Galliërs, Goten, Normandiërs, Spanjaarden en Lutheranen, Fransen en Nazi’s.
“Veertien kilometer ten noorden van Rome, waar de Tiber door een kleine vlakte kronkelt, krijgt hij gezelschap van een zijriviertje, eigenlijk niet meer dan een beek, die de Allia heet.
Tegenwoordig valt de plek moeilijk te ontdekken. Aan de overzijde van de Tiber dendert het vrachtverkeer over de A1 en haastten hogesnelheidstreinen zich noordwaarts richting Florence en Milaan. Het vraagt enige fantasie – en vermoedelijk oordopjes – om te zien wat het ooit was: een slagvelD. Hier, in het jaar 387 v.Chr., op 18 juli – voor Romeinen lange tijd een ongeluksdag – maakte het voltallige leger van de Romeinse Republiek, zesenhalf- à negenduizend man sterk, zich op voor de strijd tegen een oprukkend leger Galliërs.” Zo opent het boek.
In Rome is de geschiedenis van de stad overal aanwezig. De bezoeker loopt over bruggen waar ook Cicero en Julius Caesar overheen liepen, bekijkt tempels die bezocht werden door de Romeinse keizers en gaat kerken binnen die er nog net zo uitzien als toen de eerste pausen er zestien eeuwen geleden de mis opdroegen.
Dat is des te opmerkelijker als je bedenkt hoe vaak de stad door rampen is getroffen – in de vorm van aardbevingen, uitslaande branden en de plaag, maar boven alles door aanvallen en plunderingen.
De Britse schrijver Matthew Kneale (°1960) onderzocht de zeven belangrijkste plunderingen, door de Galliërs, meerdere keren door de Goten, de Noormannen, Karel V, Duitse huursoldaten, de Fransen en de nazi’s.
Met oog voor detail en een grondige kennis van de sociale en culturele geschiedenis beschrijft hij aan de hand van deze rampspoed een meeslepende geschiedenis van de stad Rome. Een liefdesverklaring aan een onvergetelijke stad.
In 476 werd de laatste Romeinse keizer Romulus Augustus door barbaarse troepen, geleid door Odoaker, afgezet en verbannen. Sindsdien viel de stad ten prooi aan het oorlogsgeweld tussen Byzantijnen en Ostrogoten.
In de 11de eeuw slaagden de Normandiërs erin om een met Duitse cavalerie versterkt pauselijk leger te verslaan. In 1516 werd Karel V koning van Spanje en Napels en in 1519 ook keizer van het Heilige Roomse Rijk. De Nederlanden en Bourgondië had hij al sinds 1506 in zijn macht via vele andere geërfde titels.
Door de omsingeling van Frankrijk had Frankrijk geostrategisch belang bij het doorbreken ervan op het Italiaans schiereilanD. Karel sloot een alliantie met de paus en de Engelse koning Hendrik VIII, waarna de derde Italiaanse oorlog begon.
De overwinning van Karel V leidde tot een tegenreactie waarbij Frankrijk, paus Clemens VII, Genua, Venetië en Florence zich in mei 1526 met elkaar verbonden.
In de ruim anderhalf jaar tussen maart 1796 en oktober 1797, dat Napoleon met zijn leger heeft huisgehouden in Noord-Italië, heerste daar een waar schrikbewind en werd het hele gebied grondig geplunderd. Door de Mars op Rome in oktober 1922, kwamen Mussolini en zijn Partito Nazionale Fascista aan de macht. In 1929 sloot Mussolini met het Verdrag van Lateranen een concordaat met het Vaticaan. In Rome was Mussolini verantwoordelijk voor het afbreken van de oude middeleeuwse buurt nabij het Colosseum en liet er een brede weg aanleggen, de Via dell’Impero, later omgedoopt tot Via dei Fori Imperiali.
“Als een soort enorme briefkaart van Rome geeft elk hoofdstuk een indruk van hoe het eruitziet”, schrijft Kneale, “hoe het aanvoelt, hoe het ruikt, wat Romeinen – rijk en arm – bezitten; wat ze verbindt en scheidt; hoe hun woningen eruitzien; wat ze eten; wat ze geloven; hoe proper ze zijn; hoe kosmopolitisch; waarmee ze zich vermaken; hoe ze denken over seks; hoe mannen en vrouwen met elkaar omgaan; en wat hun levensverwachting is”.

Migratie in Belgie      Lafleur      Maatschappij

Hoeveel migranten zijn er in België? Waar komen ze vandaan? Zijn het overwegend mannen? Zijn ze geïntegreerd of bedreigen ze onze identiteit? Nemen ze jobs af van de Belgen of worden ze gediscrimineerd? Wie bedoelt men met “mensen zonder papieren”? Is België gastvrijer dan andere landen? Mogen we onze grenzen sluiten? De meeste Belgen hebben wel een antwoord op dat soort vragen, maar vaak baseren ze zich op vooroordelen of foutieve informatie. Migratie in België in 21 vragen en antwoorden laat de clichés achterwege en geeft in een toegankelijke stijl een antwoord op 21 pertinente vragen rond migratie. Op basis van wetenschappelijke gegevens en helder cijfermateriaal geven de auteurs een evenwichtig en duidelijk antwoord. Kortom, dit boekje is een absolute aanrader voor wie zich een correcte mening wil vormen over dit brandend maatschappelijk onderwerp. Het migratiedebat bulkt van de vooroordelen en foutieve informatie. Hoog tijd om clichés achterwege te laten en terug te keren naar de feiten. 1) Wat is het verschil tussen een immigrant, een emigrant, een expat, een vreemdeling, een autochtoon, een allochtoon, een asielzoeker, een vluchteling, een ‘illegaal’ en een ‘mens zonder papieren’?
Als het op immigratie aankomt, wordt gebruik gemaakt van een waslijst aan begrippen. Dit komt omdat er vandaag nog steeds geen universeel aanvaarde definitie van het begrip ‘immigrant’ is.
Volgens de Organisatie van de Verenigde Naties (UNO) is een immigrant “eenieder die niet woont in het land waar hij of zij geboren is, ongeacht zijn of haar nationaliteit bij de geboorte of zijn of haar huidige nationaliteit”. In België gebruikt men ook het begrippenpaar allochtoon en autochtoon. Allochtonen zijn “alle mensen die legaal in België verblijven en tegelijk voldoen aan de volgende voorwaarden, ongeacht of ze de Belgische nationaliteit hebben: a) minstens een van hun ouders of grootouders is geboren buiten België, b) ze bevinden zich in een kwetsbare situatie wegens hun etnische achtergrond of hun zwakke sociaaleconomische situatie”.
Een autochtoon is dan een Belg zonder migratieachtergrond. Daarnaast is er nog het begrippenpaar vluchtelingen en illegalen. Vluchtelingen zijn erkende asielzoekers, terwijl illegalen of ‘mensen zonder papieren’ personen zijn die illegaal in het land verblijven. 2) Is immigratie een nieuw verschijnsel in België? In tegenstelling tot wat het recente debat over de Europese vluchtelingencrisis doet vermoeden, is immigratie naar België helemaal geen recent fenomeen.
Vooral na WO II nam de immigratie een hoge vlucht. In die periode rekruteerde de Belgische regering actief immigranten uit de landen rond de Middellandse Zee (Marokko, Italië, Spanje) om te komen werken in de mijnbouw en staalindustrie. Vanaf 1970 werd dit beleid officieel stopgezet, maar dat betekende geenszins het einde van de immigratie. In het algemeen genomen kende België tussen 1948-2015 meer immigratie dan emigratie.
De nieuwe immigranten zijn voornamelijk vluchtelingen uit conflictgebieden, mensen die naar hier komen in het kader van gezinshereniging, internationale studenten en vreemdelingen uit andere EU-lidstaten. 3) Hoeveel immigranten zijn er in België, waar komen ze vandaan, waar wonen ze? Volgens de gegevens van het Rijkregister is 16% van de totale Belgische bevolking immigrant. De afgelopen 15 jaar is de migrantenbevolking met 68% gestegen van 1.080.790 in 2001 naar 1.812.409 in 2016.
Als we kijken naar hoe deze migranten geografisch verspreid zijn dan zien we dat meer dan 40% in Vlaanderen woont, terwijl zowel Brussel als Wallonië elk ongeveer 30% opvangt.
Deze cijfers geven eigenlijk een vertekend beeld, want als we de verhouding tot de totale bevolking in acht nemen, dan zien we dat in Brussel 44,.5% immigrant is, terwijl dit in Wallonië 14,6% en in Vlaanderen 11,7% is. In tegenstelling tot wat de meeste Belgen vermoeden, zijn de meeste immigranten afkomstig uit de Europese Unie (864.756 of 48%).
Vier landen vertegenwoordigen meer dan een derde van alle immigranten: Marokko (210.958), Frankrijk (185.844), Nederland (130.414) en Italië (120.504). 4) Hoeveel vreemdelingen zijn er in België? Volgens het Rijksregister heeft 11,5% van de Belgische bevolking een vreemde nationaliteit, wat overeenkomt met 1.3 miljoen mensen. Daarvan woont 8,1% in Vlaanderen, 9,9% in Wallonië en 34,6% in Brussel. In 15 jaar tijd nam deze populatie toe met 50% van 861.685 in 2001 tot 1.295.660 in 2016. Net als de immigranten, is de meerderheid van de vreemdelingen (68%) afkomstig uit de Europese Unie. Fransen, Italianen en Nederlanders zijn hier de koplopers.
De meeste vreemdelingen komen dus uit onze buurlanden. De vreemdelingenpopulatie uit Afrika klokt af op 14%, terwijl 10% afkomstig is uit Azië. 5) Waarom verlaten migranten hun herkomstland? Traditioneel wordt een onderscheid gemaakt tussen vrijwillige migratie (om economische, studie- en gezinsredenen) en gedwongen migratie (wegens gevaar, bedreiging of discriminatie).
In de praktijk blijkt dit onderscheid niet altijd zo duidelijk te maken. Bovendien is een beslissing om te migreren heel vaak een wisselwerking tussen zogenaamde push en pull factoren.
Eerstgenoemde heeft betrekking op de leefomstandigheden in het land van herkomst, terwijl men bij pull factoren spreekt over de aantrekkingskracht van het gastland. Daarnaast dient gezegd te worden dat 97% van de wereldbevolking in hun geboorteland blijft wonen, wat aantoont dat mensen niet noodzakelijk wensen te
Bovendien spelen ook de wetgeving en de middelen waarover de potentiële immigrant kan beschikken een belangrijke rol in zijn of haar beslissing. Kortom, het migratiedebat dient breder gevoerd te worden dan louter de push en pull factoren. 6) Waarom willen migranten naar België komen? In tegenstelling tot wat vaak verkondigd wordt, speelt hoop om sociale steun te krijgen meestal maar een kleine rol bij immigratie
De aantrekkingskracht van bepaalde landen verschilt naar gelang het profiel van de immigranten.
Zo kan de keuze verklaard worden door de taal en de historische en culturele banden, de toegang tot de arbeidsmarkt of de aanwezigheid van immigranten met dezelfde afkomst. Voor België oefent Brussel een grote aantrekkingskracht uit in haar rol als Europese hoofdstaD. Daarnaast zijn sommige migranten geïnteresseerd in tijdelijke jobs in specifieke niches (zoals bouw en zorg). Migranten uit Franstalig Afrika komen naar België omdat ze hier meer mogelijkheden zien op de arbeidsmarkt of om hun opleiding af te werken. In tegenstelling tot wat vaak verkondigd wordt, speelt hoop om sociale steun te krijgen meestal maar een kleine rol bij dergelijke overwegingen.
7) Hoeveel immigranten komen vandaag binnen in België en wie zijn ze? In 2015 kwamen 110.158 personen van vreemde nationaliteit in België aan. Dit is 7% minder dan in 2011. Dit valt grotendeels toe te schrijven aan het restrictievere immigratiebeleid. Bovendien is bijna 7 op de 10 immigranten die in 2015 in België toekwamen afkomstig uit de EU.
Zo wordt de top drie volledig bevolkt door EU landen, respectievelijk Frankrijk, Roemenië en Nederland. Dit contrasteert sterk met de retoriek die verkondigt dat we ‘overspoeld’ worden door immigranten uit ‘niet-Europese ontwikkelingslanden’. In hetzelfde jaar werden er 50.085 verblijfsvergunningen toegekend aan niet-EU burgers.
Meer dan de helft kwam naar ons land in het kader van gezinshereniging. De grootste groepen hier waren respectievelijk Marokkanen, Syriërs en Indiërs. Vergelijken we de periode 2001-2015 dan zien we vooral een toename van het aantal immigranten uit de Europese Unie en de nieuwe lidstaten. Bovendien valt er ook een kleine stijging waar te nemen bij de immigranten uit Azië (waaronder Syrië en Afghanistan). 8) Migreren vrouwen minder dan mannen?
In weerwil van wat de meeste Belgen denken, is bijna 1 internationale immigrant op 2 een vrouw. Dat bijna evenveel vrouwen als mannen naar ons land migreren is trouwens geen recent fenomeen. Het verkeerde beeld hierover heeft te maken met de periode na Wereldoorlog II, toen uitsluitend mannelijke immigranten werden aangeworven in de mijnbouw en de staalnijverheid. In weerwil van wat de meeste Belgen denken, is bijna 1 internationale immigrant op 2 een vrouw
Uit cijfers blijkt dat onder de geschoolde migranten vrouwen zelfs het meest vertegenwoordigd zijn. Veel vrouwen die migreren in het kader van gezinshereniging oefenen lager geschoolde jobs uit, maar dat betekent nog niet dat zij laagopgeleid zijn. Vaak zijn zij overgekwalificeerd. 9) Is België soepeler dan andere landen tegenover immigranten en asielzoekers? Wat het aantal nieuwe asielvragers betreft, bevindt België zich in het Europese gemiddelde. Ons land is enigszins terughoudender in de toekenning van het vluchtelingenstatuut dan andere Europese landen. Nederland heeft dan wel een hoger erkenningscijfer dan België, maar ontvangt nauwelijks meer asielvragen dan België dat veel minder inwoners telt. Vreemdelingen die een legaal statuut verwerven, krijgen moeilijker dan vroeger toegang tot de Belgische nationaliteit. Pas na 5 jaar krijgt men het recht om zijn sociale en economische integratie aan te tonen Als we spreken over sociale uitkeringen, moeten we rekening houden met recente veranderingen in het opvangbeleiD. De overheid voorziet in de tijdelijke opvang in opvangcentra voor asielzoekers die wachten op een beslissing in hun dossier. Na erkenning moeten zij financieel voor zichzelf instaan, of desnoods een beroep doen op het OCMW. Indien de asielaanvraag wordt verworpen, heeft men alleen nog recht op medisch noodhulp. Vreemdelingen die een legaal statuut verwerven, krijgen moeilijker dan vroeger toegang tot de Belgische nationaliteit.
Pas na 5 jaar krijgt men het recht om zijn sociale en economische integratie aan te tonen. Nog andere recente maatregelen tonen aan dat ons land zeker niet soepel is tegenover immigranten en asielzoekers. 10) Is de Belgische bevolking minder verdraagzaam tegenover migranten?
We moeten vaststellen dat de Belg in vergelijking met andere landen niet het meest gekant is tegen migratie.
De steun voor een restrictief nationaal immigratiebeleid tegenover moslims en Roma is sterker in Hongarije, de Tsjechische Republiek, Polen, Finland en Portugal. Zweden, Duitsers en Fransen zijn hierin dan weer opener. Angst en negatieve houdingen tegenover migratie hebben wel een invloed op electorale keuzes en bijgevolg ook op immigratiemaatregelen. Racisme zorgt dan weer voor uitsluitingsmechanismen. 11) Kunnen Europa en België hun grenzen sluiten en de komst van immigranten en asielzoekers stoppen?
Sinds maart 2016 – als antwoord op de zogenaamde migratiecrisis – zijn asielzoekers in landen van de Schengenzone verplicht om hun aanvraag in te dienen van buiten de Europese Unie. Dit spoort niet met de waarden van solidariteit en rechtvaardigheid die Europese landen hoog in het vaandel droegen. Het is – gezien de vastberadenheid bij de asielzoekers – een illusie om zo een einde te maken aan de clandestiene binnenkomst per boot in Griekenland en in Italië. Het hoge sterftecijfer van migranten op zee zal daarentegen wellicht nog toenemen. Bovendien verliest de asielzoeker elke autonomie bij het zoeken naar bescherming in Europa, wat lijkt in te gaan tegen de geest van de Conventie van de Verenigde Naties van 1951 over de vluchtelingen en het bijhorende Protocol van 1967. Het argument waarmee meer opvang in de regio wordt bepleit, houdt geen steek.
In 2015 werd 86% van vluchtelingen in buurlanden opgevangen. De EU daarentegen ving toen slechts 8% van de vluchtelingen op. Het opvoeren van grenscontroles is een verkeerd signaal en is in strijd met het vrij verkeer van personen, een van de grondbeginselen van de Europese constructie. 12) Nemen immigranten de jobs af van Belgische werknemers?
Onderzoek toont aan dat er geen enkel een-op-eenverband bestaat tussen immigratie en de werkloosheid van Belgische ingezetenen. Wel is het zo dat er meer werkloosheid is in België voor migranten dan voor Belgen. Meerdere factoren verklaren het verschil in tewerkstelling: het onderwijs- en kwalificatieniveau, de niet-erkenning van bepaalde diploma’s, de professionele ervaring die werd verworven in het buitenland, de taalvaardigheid, en de soms vereiste Belgische nationaliteit. 13) Zijn migranten geïntegreerd?
Vaak wordt integratie verward met een eenrichtingsinspanning, waarvoor we beter de term assimilatie gebruiken. Netwerken en contacten met andere migranten met dezelfde afkomst of eenzelfde taal zijn cruciaal. Ook als – en zelfs op voorwaarde dat – dat gepaard gaat met het behoud van specifieke culturele elementen uit het land van origine. Economische participatie is trouwens mogelijk zonder veel sociaal contact met autochtonen, zoals we kunnen vaststellen in de zogenaamde expat-gemeenschappen van hoogopgeleide migranten. 14) Zijn migranten het slachtoffer van discriminatie op de arbeidsmarkt in België?
Uit verschillende gegevens blijkt dat er wel degelijk sprake is van discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat is niet alleen de verantwoordelijkheid van werkgevers en personeelsverantwoordelijken, maar is ook het gevolg van de vooroordelen die leven bij consumenten en werknemers. Men wil klantenverlies en conflicten op de werkvloer vermijden. Op het individuele niveau uit deze discriminatie zich in sociale uitsluiting en armoede, op het collectieve niveau in zogeheten ‘gettovorming’ en segregatie. De overheden nemen dus best maatregelen om de gelijkheid van kansen van migranten te bevorderen. 15) Kost migratie geld aan de overheid ?
Migranten zijn oververtegenwoordigd in de actieve populatie en ondervertegenwoordigd in de pensioenuitgaven, één van de grootste sociale beschermingsbudgetten.
De netto-bijdrage van migranten aan de Belgische overheidsfinanciën is positief, net zoals in 20 van de 27 OESO-landen. Het gaat om 0,75% van het BBP of omgerekend 3 miljard euro. Elke maatregel die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, heeft een positief effect op de netto-bijdrage. In 2015 kreeg Fedasil 300 miljoen voor de kosten van opvang, wat 0,14% van de totale uitgaven van de Belgische overheidsdiensten vertegenwoordigt. Die kosten worden grotendeels terug geïnjecteerd in de economie, aangezien daarmee lonen van personeel worden betaald en goederen en diensten geleverd worden door publieke en private ondernemingen en ngo’s. Meer dan de helft blijkt na vier jaar aan de slag te zijn. 16) Vormen immigranten een gevaar voor de veiligheid van België?
In Europa tonen studies aan dat er geen verband is tussen criminaliteit en migratie. Een element dat de perceptie wel voedt, is de oververtegenwoordiging van vreemdelingen in de Belgische gevangenisstatistieken. Vreemdelingen worden zwaarder gestraft dan Belgen voor hetzelfde misdrijf, krijgen minder vaak een alternatieve straf en moeten vaak hun volledige straf uitzitten Maar de interpretatie van die statistieken toont vijf beperkingen.
Zo worden vreemdelingen doorgaans zwaarder gestraft dan Belgen voor hetzelfde misdrijf, vreemdelingen krijgen ook minder vaak een alternatieve straf en moeten vaak hun volledige straf uitzitten. Arrestaties voor delicten die Belgen niet kunnen plegen, zoals niet beschikken over een verblijfsvergunning, drijven de cijfers ook op. De sociaal kwetsbare positie tot slot kan hen er ook te brengen kleinere misdrijven te plegen. In vergelijking met de niet-geïmmigreerden, lopen de migranten die in België wonen, een bijzonder groot armoederisico. 17) Vormt migratie een gevaar voor de Belgische identiteit?
Vooreerst vormen de nieuwe migranten en asielzoekers een erg kleine minderheid van de bevolking (zie vragen 3, 4 en 7). “Het is dus maar de vraag in welke mate ze werkelijk in staat zijn hun waarden en normen op te leggen aan de maatschappij waar ze komen wonen”, klinkt het. Gezien de uiteenlopende politieke, culturele en taalkundige oriëntaties in ons land is het ook al moeilijk (zo niet onmogelijk) om de ‘Belgische identiteit’ te definiëren. Zeventig jaar migratie zorgt er ook voor dat er veel Belgische burgers zijn die een buitenlandse origine hebben. Werkt dat in het nadeel ? Kijken we naar populaire muziek, dan zien we dat migratie vooral een drijvende kracht is. Wat Belgen verenigt: geschiedenis, drie nationale talen, federale instellingen en een reeks waarden en principes uit de grondwet (zoals democratie, rechtsstaat, gelijkheid tussen man en vrouw, vrije meningsuiting, …).
Polemieken, bijvoorbeeld omdat migranten afkomstig zijn uit niet-democratische landen of naar aanleiding van een Turks referendum, rechtvaardigden de invoering van inburgeringstrajecten. 18) Worden alle migranten Belgen?
Van de 1.812.409 migranten die op 1 januari 2016 in België woonden, hadden er 727.961 (of ongeveer 4 op 10) de Belgische nationaliteit. In 2012 werd de ‘snel-Belg’ wet afgeschaft, waardoor vreemdelingen die de nationaliteit wilden verwerven, minstens vijf jaar op het grondgebied moeten wonen, een van de drie nationale talen kennen en hun economische en sociale integratie bewijzen. Die wetswijziging leidde tot een significante vermindering van het aantal naturalisaties vanaf 2014 (in tegenstelling tot de drastische toename door de snel-Belg wet in 2000-2001). Er zijn meer niet-Europese migranten die Belg willen worden dan Europeanen.
Het gaat met name om Marokkaanse (60%), Turkse (65%), Congolese (74%) en Rwandese migranten. De onderzoekers achten het erg waarschijnlijk dat nieuwkomers die voldoen aan de wettelijke criteria, in de toekomst ook zullen proberen om de Belgische nationaliteit te verwerven. Vandaag is België een land waar migranten, in vergelijking met het Europees gemiddelde, minder geneigd zijn om de nationaliteit te verwerven. Cijfers tonen aan dat België minder soepel is dan de meeste andere EU-lidstaten rond het toekennen van nationaliteit. 19) Hebben immigranten een invloed op de verkiezingen in België?
Niet-Europese immigranten hebben sinds 2004 stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen, als ze al minstens vijf jaar in het land wonen. Europese burgers kunnen stemmen en kunnen verkozen worden voor gemeenteraads- en Europese verkiezingen. De participatiegraad is echter laag: 14% van de niet-Europese en 18,5% van de Europese burgers liet zich registeren, al waren er lokaal grote verschillen. Genaturaliseerde Belgen krijgen dezelfde politieke rechten als geboren Belgen. Verschillende onderzoeken toonden aan dat in sommige gemeenten van het Brussels Gewest kiezers met een buitenlandse afkomst vaak kandidaten met dezelfde afkomst steunen bij gemeenteraadsverkiezingen. Dat komt omwille van de gedeelde culturele- en taalachtergrond. Soms gaan kandidaten zich ook profileren op thema’s uit het thuisland, wat ertoe kan leiden dat spanningen geïmporteerd worden. Gevestigde Belgische partijen spelen soms ook een ‘etnische kaart’ uit om nieuw electoraat te bereiken
Daarnaast spelen gevestigde Belgische partijen soms ook een ‘etnische kaart’ uit om nieuw electoraat te bereiken. Een laatste, vaak voorkomende reden, is dat buitenlanders en Belgen met een buitenlandse afkomst vanuit een verlangen naar meer diversiteit op een kandidaat met buitenlandse wortels stemmen. 20) Zullen nieuwkomers en asielzoekers ‘mensen zonder papieren’ worden?
De schattingen van het aantal mensen zonder papieren loopt sterk uiteen: sommige onderzoekers spreken van 7 tot 13%. Dat betekent voor België tussen de 90.000 en 170.000 personen. Ramingen van de Organisatie voor Clandestiene Arbeidsmigranten (ORCA) houden rekening met 100.000 tot 150.000 mensen zonder papieren. De onderzoekers gaan ervan uit dat het aantal mensen zonder papieren de komende jaren aanzienlijk zal toenemen, gezien het grote aantal nieuwkomers en de verstrenging van het asielbeleid in België. Ook het feit dat er sinds 2010 steeds meer Europese burgers zonder een wettelijk statuut in België verblijven, is een reden waarom het aantal mensen zonder papieren zal blijven toenemen. Dat komt omdat België vrijwel systematisch de verblijfsvergunning afneemt van Europese burgers die in ons land beroep doen op de sociale zekerheiD. Naast humanitaire en familiale overwegingen, zijn regularisaties (wat sinds 2000 twee keer gebeurde) ook bevorderlijk voor de integratie van buitenlanders op de arbeidsmarkt, en op die manier positief voor de overheidsfinanciën (zie vraag 15). 21) En de Belgen, zijn dat ook migranten? Belgen migreren ook zelf naar het buitenland. Hierover is het echter veel moeilijker om concrete cijfers te pakken te krijgen, omdat de meeste landen deze gegevens zelf niet bijhouden. Volgens onderzoek van de Verenigde Naties is het aantal Belgische emigranten de laatste jaren sterk gestegen. In 2015 emigreerden zo’n 530.990 Belgen, tegenover 360.794 in 1990. De grootste groep kiest voor een ander Europees land (81%), waarbij nabijheid wel degelijk een grote rol lijkt te spelen.
De grootste groep bevindt zich namelijk in Frankrijk (28,9%), gevolgd door Nederland (10,2%) en Italië (8,7%). Een andere bron is het consulair bevolkingsregister, waar Belgen in het buitenland zich vrijblijvend kunnen inschrijven om administratieve zaken gemakkelijker af te handelen. Uit gegevens van 2017 blijkt dat 451.909 Belgen in het buitenland wonen. Verder bevestigen deze gegevens de bevindingen van de Verenigde Naties. Een zeer significant aandeel van de Belgische emigranten is hoog opgeleid.
Deze Belgen vestigen zich in het buitenland in het kader van hun werk of studies. Recent werd nog een extra reden tot emigratie toegevoegd: discriminatie. Bepaalde Belgen van vreemde origine blijken namelijk te emigreren omdat ze zich gediscrimineerd voelen op de arbeidsmarkt.

De intelligentie van de kosmos      Laszlo Ervin      Filosofie

Een nieuw wetenschappelijk paradigma toont een wereld waarin alles met elkaar verbonden is als één samenhangend geheel en die geïnformeerd wordt door kosmische intelligentie. In het verouderde orthodoxe paradigma wordt de wereld gezien als een reusachtig mechanisme dat functioneert volgens bekende wetten. Het nieuwe wetenschappelijke paradigma biedt een ander concept: de wereld is een samenhangend geheel en wordt geïnformeerd door kosmische intelligentie. Dit is geen mechanisch-materialistische wereld, maar een wereld die met bewustzijn is bezield en een holistisch systeem vormt. Wij zijn bewuste wezens die zich met elkaar ontwikkelen als complexe, door kosmische intelligentie geïnformeerde, vibraties in het Akasha-veld van het universum. Ervin Laszlo en zijn medewerkers, die de voorhoede vormen in wetenschap, kosmologie en spiritualiteit, tonen aan hoe dit naadloos aansluit bij de wijsheidstradities en het in de wetenschap naar voren komende nieuwe wereldbeeld. Laszlo laat ons zien hoe ons lichaam en onze geest als transmitters fungeren voor bewustzijn vanuit de intelligentie van de kosmos en hoe dit ons in staat stelt onze identiteit en onze reden van bestaan te herontdekken. Ervin Laszlo, wetenschapper, filosoof, musicus en auteur, is de oprichter en voorzitter van de internationale denkgroep de Club van Boedapest, evenals het Laszlo Institute of New Paradigm Research. Hij is tweemaal genomineerd voor de Nobelprijs voor de Vrede. Dit is wel pseudowetenschap!

Stop met klagen      Vromman Steven      Menswetenschappen

Niemand maakt voor zijn plezier de planeet kapot Anekdote: de advocaten van ex-Beatle John Lennon onderhandelen met zijn platenfirma om een nieuw contract uit de brand te slepen. De platenfirma is niet van plan om in te gaan op hun voorstel en ze overleggen met Lennon wat ze moeten doen. Lennon wil dat ze het onderste uit de kan halen en niet inbinden. “But John,” zegt één van zijn medewerkers, “what about Imagine?” “Well,” antwoordt Lennon, “it’s just a song.” Waarmee hij het beeld dat zijn fans graag van hem ophangen als profeet van een wereld zonder hebzucht onderuit haalt. Laat het nieuwe boek van Low Impact Man Steven Vromman nu net beginnen met een citaat uit Imagine. Maar daar moet hij niet op afgerekend worden natuurlijk. Vromman geeft toe dat hij in het verleden te veel met het vingertje heeft gezwaaid en mensen tegen zich in het harnas heeft gejaagd door te blijven zeuren over de al dan niet koosjere herkomst van koffiebonen en andere futiliteiten. Wanneer de boodschap die je verkondigt meer weerstand dan instemming oproept, dan gooi je het beter over een andere boeg. En dat deed hij. De diehard wereldverbeteraar volgde een cursus stand-up comedy en toerde langs de culturele centra met een zelf geschreven show in samenwerking met acteur Dimitri Leue.
Een tweede Alex Agnew zal hij volgens de kritieken niet worden maar humor blijft een prima glijmiddel. Bovendien belandde hij in de Gentse gemeenteraad voor Groen. Zijn tweede comedyshow heet Stop met klagen en gaat gepaard met de publicatie van een gelijknamig boek. Daarin trekt hij niet langer van leer tegen vliegreizen en vlees eten maar benadrukt de oplossingen die er zijn voor de klimaatopwarming. Een andere manier van kijken naar de wereld (stop met klagen maar doe er iets aan!) kan het begin zijn van een persoonlijke omwenteling. Deze zelfverklaarde Doe-het-zelfgids voor een vrolijke nieuwe wereld (de ondertitel knipoogt naar Huxley’s Brave New World) focust voor de volledigheid eerst nog even op de catastrofes die ons te wachten staan om dan door te schieten naar de droom van een nieuwe wereld. “Liever het einde van de wereld zoals we die nu kennen, dan het einde van de wereld tout court.” De doemverhalen hebben hun effect gemist, dus mikken we nu op de aantrekkingskracht van het goede leven in een andere context. Hoop en inspiratie voor de vertwijfelden en verdoolden, voor zover die nog open staan voor dit soort aansporingen. Doomsday preppers zullen hier hun gading niet vinden. Hoe zijn je stand-up avonturen tot nu verlopen? Krijg je de mensen aan het lachen of vervallen ze in een nog diepere depressie? Steven Vromman: Wel, er wordt flink gelachen en zelfs meegezongen. Ik krijg behoorlijk wat positieve reacties. Wat ik vaak hoor achteraf is dat mensen goesting krijgen om iets te doen, en dat is nu precies de bedoeling. Al is er nog altijd wel ergens iemand die vindt dat het allemaal de schuld is van de Chinezen. Heb je de media-aandacht voor de Low Impact Man ten tijde van de Canvasreeks met wijlen Patrick De Witte goed verteerd? Ik herinner mij enkele reacties uit mijn directe omgeving die nogal afgemeten waren, genre: “als het zo extreem moet, dan hoeft het voor mij niet meer.” Ik denk dat ze het experimentele karakter ervan over het hoofd zagen. De meest kritische reacties kwamen inderdaad uit de hoek van de milieubeweging.
Achteraf gezien denk ik dat de programmamakers gelijk hadden door een kritische, zelfs knorrige Patrick tegenover mij te zetten. Daardoor hebben heel wat mensen sympathie voor mijn zaak gekregen. Verder werd mijn experiment wel eens vergeleken met iemand die aan Ultraloop doet. “Ik zou nooit 100 kilometer kunnen lopen, maar door uw extreem voorbeeld wil ik toch proberen om mee te doen aan start-to-run.” Als kleine zelfstandige moet ik ook eerlijk toegeven dat het programma – dat redelijk controversieel was – me in elk geval genoeg naambekendheid heeft gegeven om tot op vandaag een goed gevulde agenda te hebben.

Het verraad van de intellectuelen      Benda Julien      Maatschappij

Met Het verraad van de intellectuelen (La Trahison des clercs) werd Julien Benda in 1927 op slag beroemd. Intellectuelen ontdoken volgens hem op schandelijke wijze hun verantwoordelijkheid: ze verkwanselden rationeel denken en universele waarden, en lieten zich meeslepen door partijbelangen, zogenaamd 'realisme' en politiek machismo - en dat in tijden van ontluikend fascisme en nationaal-socialisme. Wie de waarheid verraadt, belandt in een oorlog die groter is dan de wereld ooit heeft gezien, luidde zijn voorspelling. Benda's weergaloze aanklacht tegen nationalisme, antisemitisme en politieke stoerdoenerij blijft onverminderd actueel en is nu voor het eerst in het Nederlands beschikbaar. De meest onwaarschijnlijke 'voorloper van Adolf Hitler' is zonder twijfel de Franse filosoof, schrijver en essayist Julien Benda (1867-1956). Toch werd hij in 1938 door Henri Massis zo betiteld, naar aanleiding van zijn Discours à la nation européenne. Zowel Benda als Hitler zou streven naar een totalitair Europa, ten koste van het individualisme, en bij beiden ging dit gepaard met een quasi-godsdienstig enthousiasme. Het nationaal-socialisme was immers een seculiere religie, terwijl het Europa van Benda een 'triomf van de God van het Immateriële' moest worden.
Uit de vergelijking spreekt op z'n zachtst gezegd weinig begrip voor de ideeën van Benda, die de Europese eenwording juist bepleitte om ideologieën als het nationaal-socialisme de wind uit de zeilen te nemen. Massis, zelf een ultra-rechtse katholiek, was er dan ook niet op uit Benda recht te doen, hij had een oude rekening te vereffenen, al werd dat er niet met zoveel woorden bij gezegd. Als aanhanger van de nationalistische Action Française nam hij wraak voor de aanval op deze beweging en haar leider Charles Maurras, die Benda had ondernomen in La trahison des clercs, het pamflet uit 1927 dat zijn naam nog altijd voor de vergetelheid behoedt.
Maurras was niet de enige die Benda in zijn veelgelezen pamflet (waarvan de titel een begrip zou worden) onder handen nam. Ook Barrès, Péguy, Kipling, D'Annunzio, Mommsen en Treitschke moesten het ontgelden. Zij allen hadden 'verraad' gepleegd. Waaraan? Aan de ware roeping van de intellectueel of, zoals Benda hem noemt, de clerc, het Franse woord voor geestelijke. Benda, die de wereld naar eigen zeggen liefst als een 'immens klooster' had gezien, ging ervan uit dat de roeping van de clerc bestond uit het belangeloos behoeden van zulke eeuwige en abstracte waarden als de waarheid en de rechtvaardigheid, liefst zo ver mogelijk verwijderd van het wereldse gewemel.
De intellectuelen die hij van verraad betichtte, hadden zich in de publieke arena gewaagd en daar de schat die hun was toevertrouwd ondergeschikt gemaakt aan de politiek. Vooral de nationalisten kregen ervan langs, omdat zij het belang van de natie per definitie boven de waarheid en de rechtvaardigheid stelden. Maar marxisten als Sorel, die het klassenbelang een soortgelijk primaat toekenden, konden eveneens rekenen op zijn polemische toorn.
Als filosoof was Benda een metafysicus van rationalistische signatuur. Zijn helden heetten Descartes en Spinoza, denkers die hun rationele zekerheden op godgelijke hoogte aan alle aardse contingentie hadden weten te onttrekken. Dat de intellectuelen van zijn tijd een dergelijke onthechting niet meer opbrachten, schreef hij toe aan de golf van irrationalisme die door toedoen van Nietzsche en Bergson over de moderne filosofie was gespoeld. Een vorm van wijsgerig 'verraad' waardoor de waarheid ten prooi was gevallen aan scepsis en relativisme, volgens Benda de verderfelijke uitingen van een 'intellectueel nihilisme'. Bij gebrek aan filosofische weerstand kregen de politieke hartstochten vrij spel, hetgeen met name in het nationalistische kamp met zijn chauvinisme en xenofobie had geleid tot een 'intellectuele organisatie van de haat'.
Het verschijnsel manifesteerde zich in Frankrijk voor het eerst aan het eind van de negentiende eeuw, tijdens de Dreyfus-affaire, toen rechtse nationalisten als Maurras en Barrès de onschuldige joodse kapitein Dreyfus wilden opofferen aan het belang van leger en natie. Ook de jonge Benda (zelf van joodse afkomst) had zich destijds in de strijd gemengd, aan de zijde van de dreyfusards.
Tegen het verwijt inconsequent te zijn geweest verdedigde hij zich achteraf met het argument dat de intellectuelen die voor Dreyfus waren opgekomen géén verraad hadden gepleegd. Hen had slechts een onbaatzuchtige liefde voor de waarheid en de rechtvaardigheid gedreven. In zijn eigen geval was zelfs van joodse solidariteit geen sprake geweest. Het persoonlijke leed van Dreyfus liet hem 'volmaakt onverschillig', schreef hij al in 1899, het ging hem alleen om de zuiverheid van de eeuwige 'Idee'.
De vraag is natuurlijk of het eeuwige en het tijdelijke zich telkens zo eenvoudig laten onderscheiden als Benda kennelijk geloofde. Bij hemzelf maakt het verschil niet steeds een even belangeloze indruk. Zo ontpopte hij zich tijdens de Eerste Wereldoorlog tot een fanatiek patriot, die er feilloos in slaagde alle intellectuele ontsporingen tot een Duitse oorsprong te herleiden. In de jaren dertig en veertig maakte Benda het nog bonter door zich, oog in oog met het fascistische gevaar, te ontwikkelen tot een kritiekloze fellow traveller van de communistische partij.
Wie hem herinnerde aan zijn bezwaren tegen het marxisme en hem zijn blindheid voor de misdaden van Stalin verweet (Benda praatte zelfs de Moskouse showprocessen goed), kreeg als antwoord dat de communisten tenminste oprecht streefden naar sociale gelijkheid en rechtvaardigheid, terwijl de westerse bourgeoisie met deze idealen een loopje nam. 'Het is de essentie van de clerc om de wereld niet te aanvaarden zoals zij is; hij is wezenlijk een utopist', schreef Benda in La fin de l'éternel (1928), het vervolg op La trahison des clercs. En daarvan profiteerde de 'utopie van de rechtvaardigheid' die voor hem de kern van het communisme uitmaakte.
Partijlid werd Benda nooit. Daarvoor bleef de marxistische doctrine te veel elementen bevatten (de klassenstrijd en het historisch-materialisme) die hem niet zinden. Maar met zijn lankmoedigheid jegens de Sovjet-Unie en zijn verzet tegen de fascistische en nationaal-socialistische agressie oogstte Benda wel de nodige sympathie bij links Parijs. Met zijn beroemde pamflet trok hij de belangstelling van een toentertijd in de Franse hoofdstad woonachtige Nederlandse schrijver.
In november 1935 vroeg Eddy Du Perron per brief aan Menno Ter Braak of deze er niet voor voelde La trahison des clercs in het Nederlands te vertalen. In Holland, waar iedereen dat jaar naar de boekwinkel was gesneld voor Huizinga's In de schaduwen van morgen, zou het gegarandeerd een succes worden. 'Er is niets in Huizinga dat ik niet reeds bij Benda gelezen heb, en beter', vond Du Perron. Jammer genoeg had Ter Braak geen tijd, zodat de vertaling en het voorspelde succes er nooit zijn gekomen.
Iets van Benda's gedachtengoed kwam desondanks in de Nederlandse literatuur terecht, en wel in Du Perrons autobiografische roman Het land van herkomst. Of er van een serieuze invloed gesproken kan worden, is onzeker. Enige verwantschap met Benda's veroordeling van het intellectuele verraad lijkt echter moeilijk te ontkennen, wanneer we Du Perrons alter ego Arthur Ducroo in het debat met zijn revolutionaire vriend Héverlé (André Malraux) onvoorwaardelijk de kant zien kiezen van de 'intellectuelen', dat wil zeggen van 'degenen die niet naar de politiek zijn overgelopen'.
Het - overigens essentiële - verschil is alleen dat Du Perrons keuze niet voortkwam uit een rotsvast geloof in eeuwige ideeën, maar uit een onuitroeibaar individualisme dat Benda (wat dit betreft had Massis niet helemaal ongelijk) bereid bleek zonodig voor zijn metafysische waarheid opzij te schuiven.

De strijd om tijd      Pintelon Olivier      Maatschappij

Vroeger was tijd schaars, vandaag is het een wurggreep.
Van ploetermoeders tot bumpervaders: voor steeds meer mensen is ‘druk, druk, druk’ het nieuwe normaal.
Bij Olivier Pintelon begon het te knagen toen hij en zijn vrouw na de geboorte van hun zoon weer voltijds aan de slag gingen. Dan vroeg hij zich af: hoe doen andere ouders dat toch? Of hij bleef piekeren over wat de onthaalmoeder die ochtend had gevraagd: ‘Wanneer gaat mama vier vijfde werken?’ In De strijd om tijd onderzoekt hij of onze huidige werkweek nog aangepast is aan tweeverdieners. Want dat een dag maar vierentwintig uur en een week maar zeven dagen telt, daar valt weinig aan te doen. Maar is het een natuurwet dat het spitsuur van ons leven bestaat uit rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan?
Pintelon sprokkelt verhalen, duikt in oude geschriften en werpt een blik over de landsgrenzen. Waarom experimenteert men in pakweg Zweden met de 30 urenweek terwijl dat idee hier taboe lijkt? Een inspirerend verhaal over hoe mannen en vrouwen morgen werk, zorg, engagement en me-time kunnen combineren.

Islam      Sattar Sajidah Abdus      Islam

Toegankelijke en heldere inleiding in de wereld van de islam De islam is de op één na grootste godsdienst ter wereld en inspireert het leven van ruim een miljard mensen, van wie er 850.000 in Nederland wonen. In deze tijd kent de islam vele gezichten en daarom komt deze heldere inleiding als geroepen. Sajidah Abdus Sattar kent de islam van binnenuit en weet ook welke vragen er bij buitenstaanders leven. Het boek gaat vooral in op wat de islam wél is en beschrijft aspecten die nu veel aandacht krijgen, zoals fitna, kalifaat en jihad, in de juiste context en ontdoet ze van bijbetekenissen. Wat is de leer van de islam en wat beweegt moslims ertoe om in een tijd van secularisatie hun religie hoog te houden? Welke rol speelt de moskee en wat betekent de ramadan? Hoe verhouden islamitische tradities zich tot moderne opvattingen en wat kan het Westen in ideologisch opzicht verwachten van de moslimwereld? Naast feitelijke informatie biedt Islam, een heldere inleiding een intrigerende kijk in de belevingswereld van moslims. Sajidah Abdus Sattar is publiciste en vanaf de jaren tachtig tot recent actief betrokken bij de emancipatie van moslims in Nederland.

Parijs Berlijn      Jacobs Peter      Europese geschiedenis

De Eerste Wereldoorlog is ook een reisbestemming.
De plekken waar het bloedvergieten in 1918 eindelijk stopte, hebben altijd een bijzondere aantrekkingskracht uitgeoefenD. Ze werden en worden druk bezocht.
Slow travellers Erwin De Decker en Peter Jacobs gaan op zoek naar de sporen van de vrede.
In Parijs-Berlijn vertellen ze grote en kleine verhalen van de jaren twintig.
Ze vinden in Compiègne de wagon waarin de wapenstilstand afgesproken werd en zoeken de tafel waarop in het kasteel van Versailles het verdrag getekend werD. Ze gaan kijken hoe de doden herdacht en de steden heropgebouwd werden en zoeken uit waarom België en Denemarken een stuk groter werden.
Ze bezoeken de geboortestad van de schrijver van Im Westen nichts Neues en verkennen het ballingsoord van de Kaiser.
Ze volgen Belgische vluchtelingen en krijgsgevangenen op weg naar huis.
De reis door Frankrijk, België, Duitsland, Denemarken en Polen voert hen van Parijs naar Berlijn, grootsteden waar ondanks de crisis de wilde jaren twintig aanbreken.
Parijs-Berlijn brengt je naar plaatsen die reisgidsen zelden vermelden.
Oude prentbriefkaarten illustreren deze fascinerende reisroute.
Ramptoerisme aan en ver achter het front.
Marc Reynebeau, 09 november 2018 Reisverhaal.
Een eeuw na het einde van de Eerste Wereldoorlog zijn de sporen ervan nog te bezoeken.
Hoe is het om ramptoerist te zijn? Meteen aan het einde van de Eerste Wereldoorlog ontstond op de voormalige slagvelden een intense toeristische industrie, voor bezoekers die uit piëteit voor gesneuvelde dierbaren kwamen, maar ook voor wie de historische sensatie wilde beleven en de verschrikkingen wilde bekijken die tot dan alleen bekend waren uit de krant of van teruggekeerde soldaten.
In 1917 had Michelin al reisgidsen voor de slagvelden klaar, waarin patriottisme en morbide sensatiezucht om voorrang streden.
Want niet alleen de oorlog, ook de vrede moest worden gewonnen.
Tot de toeristische parafernalia van de tijd behoorden de prentbriefkaarten die het belangrijkste illustratiemateriaal leverden voor Parijs-Berlijn, het boek dat onze collega Peter Jacobs schreef met Erwin De Decker over hun reizen langs plekken die een rol speelden in de nasleep van de oorlog.
De prenten waren zowat de selfies van de tijd, visuele souvenirs van ter plekke, om te bewaren of om ze naar het thuisfront te sturen, met dit verschil dat de makers ervan zelf de boodschap bij de beelden bepaalden.
Al die plekken krijgen in dit boek reliëf via een veelal uitstekend gedocumenteerd achtergrondverhaal.
Jacobs en De Decker maakten een reis met omwegen, van vierend Frankrijk naar overwonnen Duitsland, via België, Nederland, Denemarken en Polen - en reduceerden de oorlog gelukkig niet tot de loopgraven.
Het boek bevat veel praktische informatie voor wie de auteurs wil nareizen.
Wie in Parijs wil logeren in het hotel waar de Belgische delegatie verbleef tijdens de conferentie die in 1919 tot het Verdrag van Versailles leidde - en dat George Orwell ook opvoert in zijn boek Down and out in London and Paris (1929) - verneemt waar hij terecht kan: in het Lotti.
Het geheel geeft vooral een beeld van hoe de oorlog vanaf 1918 bleef nazinderen - en dat soms nog altijd doet.
Want niet alle verhalen zijn af- of uitgewerkt.
Zoals blijkt in de epiloog van het boek, over Gent, waar De aanbidding van het Lam Gods van de broers Van Eyck vanaf 1920 weer integraal te zien was.
Dat was een direct gevolg van het Verdrag van Versailles.
België had de zes ontbrekende, want een eeuw eerder verpatste panelen van het retabel als oorlogsbuit (officieel: compensatie) van Duitsland kunnen afdwingen.
Ze kwamen uit een Berlijns museum, dat ze nochtans legitiem had gekocht.
De terugkeer 'uit ballingschap' gaf Gent een opstoot van een eigen soort ramptoerisme.
Het boek toont hoe de oorlog het leven had veranderd, onder meer met de nieuwe diversiteit van Noord-Afrikaanse ex-soldaten of Russische bannelingen die na de Oktoberrevolutie in Parijs neerstreken.
Het appartement waar de Franse premier Georges ­Clemenceau herstelde van een moordpoging in 1919, getuigt dan weer van een veel oudere trend, die van de anarchistische aanslagen, die al in het slot van de negentiende eeuw was begonnen, en waartoe ook de dubbele moord in Sarajevo in 1914 behoorde, die de Eerste Wereldoorlog zijn aanleiding gaf.
De keuze van de plekken die ­Jacobs en De Decker voor hun boek bezochten, is in zekere mate arbitrair; ze hadden in plaats van het slagveld van Vimy dat van Verdun kunnen bezoeken en niet over de wederopbouw van Arras maar over die van Ieper kunnen schrijven.
Maar hun selectie wordt nooit triviaal, zeker als het verhaal erachter weinig bekend is.
Het boek is vooral voor Belgen verhelderend: zie het Parijse hotel Lotti, de Oostkantons (nog steeds oorlogsbuit), de plekken in neutraal Nederland waar Belgen van in 1914 naartoe gevlucht waren, of de getuigenis van de in 1918 naar Berlijn gevluchte dichter Paul van Ostaijen over de politieke onrust in de Duitse hoofdstaD. 'Sympathiseerde' Van Ostaijen met de revolutie die toen in Berlijn broeide? Helemaal zeker is dat niet; hij 'gruwde' alvast van het geweld van de repressie ervan.
Ook die wisselvalligheden behoren tot de complexiteit van de onmiddellijke nasleep van de oorlog.
­Jacobs en De Decker slagen erin om die erg tastbaar te maken.

Kerncijfers      Statbel      Belgische politiek

https://statbel.
fgov.
be/nl/nieuws/kerncijfers-2018 Statbel, het Belgische statistiekbureau, publiceert vandaag de editie 2018 van zijn Kerncijfers.
U vindt er de belangrijkste cijfers en statistieken over België.
Het Belgische bevolkingscijfer, de toestand van de landbouw, de index en inflatie, economische indicatoren, vastgoedcijfers, transportstatistieken, de arbeidsmarkt, armoedecijfers, inkomens en bestedingspatronen van de Belgische huishoudens en nog veel andere thema’s worden er op een gebruiksvriendelijke manier gepresenteerD.

De dappere kijker      Ter Gas Ellen      Maatschappij

Ellen ter Gast (1971) studeerde medische biologie en filosofie.
Haar proefschrift ging over de genetisch gemodificeerde muis.
Vijftien jaar lang doceerde ze ethiek aan verschillende Nederlandse universiteiten.
In haar boek 'De dappere kijker' verwoordt ze haar visie op moraal Ter Gast is ervan overtuigd dat verhalen uit films en televisieseries ons meer leren over morele kwesties dan abstracte ethische werken van filosofen.
Verhalen nodigen mensen uit zich in te leven in moeilijke situaties.
Zo leren ze bedenken wat zij zouden doen als ze in de schoenen van de personages stonden.
Ook bieden verhalen inzicht in menselijke drijfveren en emoties.
Maar bovenal laten ze zien wat de ongewenste gevolgen van menselijk handelen kunnen zijn.
Verhalen stimuleren kortom het morele bewustzijn.
Ter Gast heeft er een flink rondje binge watchen opzitten.
Ze bekeek series als 'The Bridge', 'House of Cards' en 'Broadchurch' en haalde er opvallende morele kwesties uit.
Dat Saga Norén, hoofdpersoon uit The Bridge, haar collega aangeeft voor moord, is strikt gezien juist, maar toch zou je willen dat ze dat niet had gedaan.
De scène haalt kijkers uit hun comfortzone, zoals betere verhalen nu eenmaal doen.
Ook films als 'Indecent proposal' en 'Million Dollar Baby' vindt de filosofe interessant.
In Indecent proposal gaat een jong koppel akkoord met het voorstel van een oudere man om één nacht met de vrouw te slapen in ruil voor een grote som gelD. Met het geld zullen ze al hun dromen kunnen verwezenlijken.
Maar die ene nacht blijft zo aan hen knagen dat hun relatie stukloopt.
Een meer voor de hand liggende keuze is Million Dollar Baby, waarin Maggie, een jonge bokster, nadat ze tijdens een bokswedstrijd volledig verlamd is geraakt, zich tot haar coach Frankie richt met de expliciete vraag om euthanasie.
Naar aanleiding van 'True detective' gaat Ter Gast in op moraal als iets wat de leden van een groep met elkaar delen.
De moraal van een groep bestaat uit gedragsregels die iets zeggen over de waarden van de groep.
In het Westen gaat het vooral om vrijheid, waarheid en gelijkwaardigheiD. Maar wat kan verbinden kan ook verblinden: een te sterke groepsmoraal leidt immers tot vijandsbeelden over mensen die er anders over denken.
De groep mag volgens Ter Gast nooit dienen om de eigen daden te legitimeren, in termen van 'zij doen het, dus het zal wel goed zijn'.
Dat is niets minder dan het uitbesteden van de morele legitimatie van je eigen handelen.
Ellen ter Gast komt telkens terug op haar zelfbedachte definitie van morele helden.
Het gaat om 'mensen die openlijk twijfelen, fouten maken en daarvan leren.
Kortom, karakters die onze morele wijsheid prikkelen in plaats van het morele onbehagen te voeden'.
Reden om het boek niet te lezen: In haar afwijzing van klassieke ethische teksten is Ter Gast al te stellig.
Dat ze moraalfilosofen Jeremy Bentham en Immanuel Kant (in navolging van Jonathan Haidt) autisten noemt, is een argument ad hominem dat nergens op slaat.
Verder is Ter Gasts aanname dat je 'tot moreel inzicht komt door met anderen te praten over verhalen' ietwat overtrokken.
Ze schijnt daarbij een soort rationeel buikgevoel ('dit zit niet goed') te verkiezen boven elk inzicht uit de moraalfilosofie.
De vraag rijst of de door haar voorgestelde lekengesprekken wel kunnen terugvallen op een afdoende intellectueel instrumentarium om überhaupt iets zinnigs over moraal te zeggen.
Reden om het boek wel te lezen Ellen ter Gasts nadruk op praktische ethiek, het vormen van morele overtuigingen aan de hand van concrete situaties die ze vindt in verhalen, is verfrissenD. Ook haar nadruk op het onderscheid tussen morele overtuigingen en moreel handelen, is meer dan terecht.
Want vanaf de zijlijn is het meestal niet zo moeilijk om anderen te veroordelen.
Maar hoe zou je zelf handelen in een echt problematische situatie en zou je de gevolgen van dat handelen kunnen dragen

Karl Donitz      Turner Barry      Duitse geschiedenis

Grootadmiraal Dönitz (1891-1980) volgde Adolf Hitler na diens dood op als tweede Führer van het Derde Rijk.
De Geallieerden hadden hem leren kennen als een formidabele tegenstander met innoverende tactieken en vreesden zijn rondzwervende wolfpacks van duikboten die hun schepen in groten getale tot zinken brachten.
Op de Atlantische Oceaan was niemand veilig: van de Noordzeekust tot de Oostkust van Amerika keken kapiteins en bemanningsleden nerveus naar de golven, uit angst het volgende doelwit te worden van deze U-boten.
Duizenden kwamen om het leven door de nagenoeg onzichtbare sluipmoordenaars onder leiding van Karl Dönitz.
Ondanks zijn nietsontziende oorlogstactieken verdient Dönitz ? een van Hitlers meest loyale volgelingen ? lof voor zijn pogingen de oorlog zo snel mogelijk te beëindigen en zijn inzet om in de chaotische nadagen van de Tweede Wereldoorlog zo?n twee miljoen burgers en soldaten vanuit Oost-Europa te evacueren.
Hij maakte daarbij gebruik van wat er over was gebleven van zijn eerder zo angstaanjagende vloot.
Barry Turner betoogt dat hoewel Dönitz nimmer los gezien kan worden van de verschrikkingen (of van het kwaad) van het Derde Rijk, zijn bijdrage aan de oorlog en acties tijdens de oorlog in hun totaliteit bezien moeten worden.
Karl Dönitz, de laatste dagen van het Derde Rijk geeft een genuanceerd portret van de laatste leider van nazi-Duitsland en biedt een onweerstaanbaar verslag van de climax van de oorlog in EuropA. Het schetst een fascinerend en meeslepend beeld van een complexe man in het centrum van de macht tijdens een allesbepalende periode in onze geschiedenis.

Open monumentendag      Vlaams architectuur Instituut      Maatschappij

Weinig Belgische architecten hebben zo’n markant en verscheiden oeuvre nagelaten als Léon Stynen.
Meer dan vijftig jaar lang, van de vroege jaren 1920 tot aan het einde van zijn professionele loopbaan in 1977, was hij actief als architect, stedenbouwkundige en designer.
Als directeur van het Hoger Instituut voor de Sierkunsten Ter Kameren beïnvloedde hij generaties kunstenaars en architecten, en als eerste voorzitter van de Orde van Architecten was hij een belangrijk promotor van de moderne architectuur.
Léon Stynen werd in zijn tijd erkend voor zijn grote verdiensten als architect, zijn betrokkenheid in het architectuuronderwijs en zijn rol bij de uitbouw van het architectenberoep in België.
Toch is hernieuwde aandacht voor de architect en zijn archief op zijn plaats en vraagt zijn gebouwde oeuvre (zoals andere oeuvres van andere Belgische modernisten) vandaag de nodige zorg.
Meer over Léon Stynen (1899-1990) In hun monografie over Stynen uit 1990 schreven Geert Bekaert en Ronny De Meyer: “Zelden heeft een Belgisch architect een bekendheid genoten als die van Stynen.
Hij was een nationale figuur die zich liet fotograferen aan de zijde van de koning.
Hij stond aan het hoofd van het door hem opgerichte Nationaal Hoger Instituut voor Architectuur en Stedebouw te Antwerpen en van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Sierkunst in Terkameren [sic] te Brussel, was voorzitter van de Nationale Orde van Architecten en bij leven reeds, zoals F.
Kemps het uitdrukte, de kunstgeschiedenis ingetreden…” En verder: “Hij heeft consequent zijn eigen spoor getrokken, daarin door niemand geëvenaarD.” Meer dan vijftig jaar lang was Stynen uitdrukkelijk aanwezig op verschillende fronten: als architect, stedenbouwkundige en designer, als docent, schooldirecteur en onderwijshervormer, als prominent lid en bezieler van architectenverenigingen, culturele organisaties en belangengroeperingen, als beleidsmedewerker en zelfs als politicus.
Hij was over het hele land actief, van de kust tot in Wallonië, met een grote voorliefde voor zijn geboortestad Antwerpen.
Hij was thuis in vele bouwprogramma’s, leverde kwaliteitsvolle ontwerpen af en was verantwoordelijk voor enkele sleutelwerken van het Belgisch modernisme.
Zijn werk was ook steeds modern en een weerspiegeling van de internationale ontwikkelingen in de architectuur.
In sommige gevallen kan hij als een pionier bestempeld worden.
Stynen groeide op in een artistiek burgermilieu in Antwerpen en studeerde architectuur aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van zijn geboortestaD. Hij startte zijn architectenpraktijk met enkele wedstrijdontwerpen en een reeks cottages en art-decowoningen, -winkelhuizen en -appartementsgebouwen in Antwerpen, Brussel en Knokke.
Na deze korte art-decoperiode verdiepte Stynen zich in de ideeën en de realisaties van de avant-garde en trachtte die in de Belgische context te verwezenlijken.
Hij putte bij de realisatie van zijn indrukwekkende lijst opdrachten voor woningen, appartementsgebouwen, cinema’s, casino’s, scholen, rustoorden en kantoorgebouwen rijkelijk uit het jargon van het ‘nieuwe bouwen’.
Nog bestaande hoogtepunten zijn onder meer de eigen woning in Antwerpen (1932), de Elsdonckresidentie in Wilrijk (1933-1934) en het rustoord Hof Ten Bos in Brasschaat (1937).
Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal opdrachten nog toe, zodat versterking aangewezen was.
Samen met Paul De Meyer bouwde Stynen het architectenbureau uit tot een van de belangrijkste spelers in het velD. Schaalvergroting en professionalisering waren aan de orde.
De nadruk lag, zeker bij de grote werken, op rationaliteit, rigoureuze maatvoering en zorg voor een bouwfysisch volmaakte uitvoering en afwerking.
In Oostende bouwden ze het casino (1948 e.
v.
), waar ze het modernisme met klassieke elementen een mondaine allure trachtten te geven.
Het sociale huisvestingscomplex Heuvelhof in Kessel-Lo (vanaf begin jaren 1950), het flatgebouw De Zonnewijzer in Antwerpen (1955) en de Sint-Ritakerk in Harelbeke (1961) zijn voorbeelden van een verfijnd brutalisme, bedoeld als hommage aan Le Corbusier.
Spraakmakend was de BP-toren in Antwerpen, opgetrokken met vernieuwende constructietechnieken (1959 e.
v.
).
Het Muziekconservatorium annex Kunstencentrum deSingel in Antwerpen (1960 e.
v.
) ontwerpt hij in een meer expressieve architectuur.
Intussen hertekende hij met de oprichting van het Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw het architectuuronderwijs aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (1946-1950) en beïnvloedde hij als directeur van het Hoger Instituut voor de Sierkunsten Ter Kameren / Institut supérieur des Arts décoratifs de La Cambre (1950-1965) generaties kunstenaars en architecten.
Als lid van nationale en internationale organisaties als Société Belge des Urbanistes et Architectes Modernes en Congrès Internationaux d’Architecture Moderne was hij een belangrijk promotor van de moderne architectuur.
In verschillende architectenverenigingen en als voorzitter van de Orde van Architecten was hij de woordvoerder van zijn generatiegenoten en verdedigde hij met verve de belangen en rechten van de architect.
Grote interesse toonde hij ook voor de beeldende en toegepaste kunsten.

De autoritaire verleiding      Thomas Casper      Maatschappij

Wat is de aantrekkingskracht van een autoritaire, ‘sterke’ leider, en hoe moet de democratische rechtsstaat zich hier tegen verweren? Casper Thomas gaat in zijn nieuwe boek 'De autoritaire verleiding, de opmars van de antiliberale wereldorde' op zoek naar antwoorden.
Hij reisde voor zijn boek naar Poetins Rusland, dat zijn rol als grootmacht terug wil.
Naar het Hongarije van Viktor Orbán, waar Europees liberalisme wordt afgewezen.
Naar India, waar Narendra Modi het hindoenationalisme aanwakkert.
Naar Erdogans nieuwe Turkije.
En naar de Verenigde Staten, waar Donald Trump de Amerikaanse democratie op haar grondvesten doet schudden.
Casper Thomas heeft Russisch bloed in de aderen en belt en appt regelmatig met een nicht in Rusland: zelfde leeftijd, hoogopgeleid, ook in Londen gestudeerd, welvarend, kortom: met een identieke achtergronD. Maar zij is een aanhanger van president Vladimir Poetin.
Thomas: “Dat iemand die je op alle fronten voor de liberale democratie zou moeten winnen, toch op een autoritaire leider kan stemmen .
Ja, dat fascineert me.
” Zes jaar geleden vestigde hij zich als correspondent in India, de grootste democratie ter wereld, en zag daar hoe Narendra Modi de verkiezingen won en zich eveneens tot een autoritair leider ontpopte.
Dezelfde verschijnselen deden zich voor in Turkije (Erdogan) en Hongarije (Orbán), landen die Thomas als journalist bezocht.
Sinds een jaar is hij correspondent in de VS.
En warempel: daar is ook een politicus aan de macht gekomen, Donald Trump, die nou niet direct bekendstaat als een democraat in hart en nieren.
Thomas: “Ik bespeurde een democratische trend: in al deze vijf landen is de leider democratisch verkozen, ze hebben geen staatsgreep gepleegD. Het zijn stuk voor stuk sterke persoonlijkheden met autoritaire trekken die in eigen land erg populair zijn.
” Thomas vraagt zich in zijn onlangs verschenen boek ‘De autoritaire verleiding’ af waar hun aantrekkingskracht vandaan komt.
De vijf leiders hebben wat gemeen.
Ze lopen niet over van enthousiasme voor democratische instituties en verworvenheden, zoals een onafhankelijke rechtspraak en een onafhankelijke pers.
De oppositie staat evenmin hoog in aanzien.
Ze mogen zich graag op het glorieuze verleden van hun land beroemen en daarnaar terugverlangen.
De rechten van de individuele burgers staan niet voorop, maar eerder die van een gelijkgestemde groep.
“De Hongaarse premier Viktor Orbán gebruikt voor zijn land graag de term ‘illiberale democratie’, als contrast tot de liberale democratie die wij in het Westen kennen.
” U voert Verenigde Staten op in het rijtje van illiberale democratieën.
Maar dat land is al 250 jaar een gerespecteerde rechtsstaat met een grondwet om je vingers bij af te likken! “Maar president Donald Trump past qua leiderstype precies in het rijtje.
Zijn retoriek komt overeen, zijn aanvallen op de pers, zijn kijk op de onafhankelijke instituties.
Amerika heeft inderdaad een robuust democratisch bouwwerk, Trump zit daarin stevig ingekaderD. Hopelijk komt het allemaal goed, maar ik maak me er wel zorgen om.
” Trump gaat inderdaad tekeer tegen de pers.
Maar de enige concrete maatregel tot nu toe is het ontnemen van de accreditatie van een CNN-verslaggever, wat op last van een onafhankelijke rechter weer ongedaan is gemaakt.
Dat is toch heel wat anders dan wat Erdogan doet die tientallen journalisten in de bak heeft gegooid? “Ja, natuurlijk.
Maar Erdogan is ook ooit begonnen met verbale aanvallen op de pers.
Dat is de eerste stap.
De volgende is een journalist z’n accreditatie ontnemen.
Gelukkig vecht de Amerikaanse pers goed terug, ik heb daar enorme bewondering voor.
Maar laten we heel alert zijn op wat Trump doet.
Hij heeft nog veel ruimte voor verdere autoritaire politiek.
Kijk naar dat Rusland-onderzoek: hij kan veroordeelde mensen gratie verlenen, of weigeren mee te werken, of aanklager Robert Mueller ontslaan.
Wie houdt hem tegen? En hij kan over twee jaar zo weer herkozen worden.
Wat voor stempel gaat hij in acht jaar presidentschap op zijn land drukken? Een geruststelling is wel dat een Amerikaanse president gebonden is aan twee termijnen.
” Dat hij misschien een tweede termijn krijgt, ligt ook aan de Democraten die nog geen aansprekende kandidaat hebben.
“Een zwakke oppositie is ook een kenmerk van een illiberale democratie.
De Democraten hebben nu wel een ruime meerderheid in het Huis van Afgevaardigden.
Ik denk dat de rechtsorde bij hen nu in veiliger handen is dan bij de Republikeinen.
Hoewel Obama ook graag via presidentiële orders mocht regeren.
Dus misschien is die democratische erosie in Amerika al langer gaande dan we nu denken.
“Wat zorgelijk is, is dat Republikeinen en Democraten zo onverzoenlijk en fel tegenover elkaar staan.
Polarisatie vreet uiteindelijk aan een democratie, het maakt politici en kiezers bereid een loopje te nemen met rechtsstatelijke procedures, met normen ook, omdat ze de ander zo verschrikkelijk vinden.
Het gaat beide kanten op, Republikeinen én Democraten.
Polarisatie is trouwens ook een kenmerk van illiberale democratie.
” We maken ons in West-Europa grote zorgen over illiberale tendensen in Oost-EuropA. Maar wij hebben na de val van de Muur geprobeerd de landen daar ons liberaal-democratische model op te dringen.
“Opdringen vind ik een te groot woorD. We zijn wel veel te gemakzuchtig geweest.
We gingen er vanuit dat die landen in Oost-Europa en ook Rusland ons stelsel zouden overnemen.
Bij mijn onderzoek heb ik jaargangen van de Moscow Times doorgenomen: rond de eeuwwisseling stond die krant bol van de ontmoetingen tussen Poetin en de Britse premier Tony Blair.
Die waren toen heel dik met mekaar.
Voor mij is dat de ultieme illustratie van het denken in die tijd: voor Blair, de westerse democraat, was er geen enkele twijfel dat Poetin hem in zijn politieke opstelling blindelings zou volgen.
Dit was pure liberale zelfoverschatting.
” De Amerikaanse politicoloog Francis Fukuyama had een paar jaar eerder ‘het einde van de geschiedenis’ aangekondigd: met het einde van de Koude Oorlog was de westerse democratie universeel geworden.
Dat pakte anders uit.
“Die arme man is z’n hele leven achtervolgd door die uitspraak.
Terwijl hij zoveel fantastische boeken heeft geschreven.
Hij is verkeerd begrepen, en zijn woorden waren ook verwarrenD. Hij bedoelde niet ‘einde’ maar ‘einder’, de horizon, waar iets zich naartoe beweegt.
Voor mijn boek heb ik hem geïnterviewD. Wat hij nu voorstaat, is een liberaal-democratisch nationalisme.
Als inwoners van een land zou je trots moeten zijn op je rechtsstaat en alles wat daarmee samenhangt.
Zonder een gedeeld idee van wie we zijn, gaat het niet, geeft Fukuyama toe.
Daar gaan nu die autoritaire leiders mee aan de haal, maar dat zou je ook in een concept van burgerschap kunnen vatten.
Dat is lastig, want zoiets leent zich niet voor vlag-gezwaai, standbeelden, borstklopperij en liederen waar nationalisten al gauw mee schermen.
” Dus geen Wilhelmus leren op scholen? “Dat heeft geen enkele substantie.
Ons volkslied heeft natuurlijk geen fluit met de democratie te maken.
Maar in het regeerakkoord staat óók dat scholieren een keer naar de Tweede Kamer moeten.
Dat vind ik wél een goed idee.
En laten ze ook naar de Eerste Kamer gaan, en wat mij betreft naar de Raad van State.
Laat maar zien dat je trots kunt zijn op de democratische instituties in ons land, hamer erop dat je die moet verdedigen en koesteren.
” Autoritaire leiders als Orbán en Erdogan, die noemen wij toch populisten? Die term kom ik in uw boek nergens tegen.
“Dat is bewust: populisme is een politieke tactiek die niet voorbehouden is aan illiberale leiders over wie dit boek gaat.
Je kunt populistisch zijn in het hele politieke spectrum.
” Waarom slaat ons politieke model momenteel niet aan in de illiberale democratieën? “Voor een deel is het model nooit populair geweest.
Kijk naar Rusland, daar is de smaak van het liberalisme nooit echt geproefd; voordat de gelegenheid zich voordeed, was het al weg.
Een andere, economische verklaring is dat een liberale democratie blijkbaar alleen kan bestaan bij vooruitgang, van perspectief.
Niet voor niets zie je de illiberale democratieën opkomen na 2008, het jaar dat de bankencrisis begon en er een instabiele wereld ging ontstaan.
Dat is echt een trigger geweest.
Net als een paar jaar later de migrantencrisis, daardoor voelden mensen zich in hun bestaan bedreigd; ze zochten steun bij sterke leiders die beloofden de grenzen te zullen sluiten.
Wat ook meespeelt, is dat de illiberale democratie iets biedt wat de liberale democratie niet kan bieden: het verhaal van de gezamenlijke identiteit, het afzetten tegen de ander, het wij tegen zij-gevoel.
” De vijf landen staan op zichzelf, ze zijn niet georganiseerd zoals de Europese Unie bijvoorbeelD. “Nee, nog niet.
Maar wat niet is, kan nog komen.
Het is lastig voor dit soort landen om samen te werken, want hun nationalisme en wij/zij-tegenstelling houden dat tegen.
” “Toch zie je wel voorzichtige toenadering.
In retoriek bijvoorbeeld: vaak spreken ze gunstig over elkaar, kijk naar Trump en Poetin, en Modi in India trekt ook erg naar de Amerikaanse president toe.
Turkije en Rusland proberen altijd weer een vergelijk te vinden, hoe moeilijk dat soms ook gaat.
En ze hebben natuurlijk wel een gedeeld ideeënveld waar ze uit putten, hun niet-democratische opstelling, hun hang naar het verleden, hun politieke opvattingen over macht, dat zien ze allemaal wel als een zielsverwantschap in deze werelD.” Wordt de club nog uitgebreid? “Brazilië sluit zich per 1 januari 2019 aan, als de extreemrechtse Jair Bolsonaro wordt beëdigd als president.
De Filippijnen met Rodrigo Duterte passen er ook naadloos in.
En dichter bij huis: van Polen is het de vraag welke kant het opgaat, Roemenië idem dito; in die twee landen zie je duidelijk illiberale trekken.
Het wordt zo langzamerhand een eenzaam verhaal, onze liberale democratie, we zijn hier in West-Europa zo’n beetje het laatste bastion.
” Moeten we ons erg zorgen maken? “JA. Ik denk dat de wereld er niet stabieler en veiliger op wordt.
En het levert ook geen rechtvaardiger wereld op.
Wat deze landen namelijk ook met elkaar verbindt, is dat er een klasse van kleptocraten zit die de politieke macht gebruiken voor het eigen gewin: licenties aan elkaar gunnen, aanbestedingen in de eigen familiekring houden, en ook pure corruptie.
India, Turkije, Hongarije, Rusland, al die landen scoren slecht op de corruptie-index.
Amerika doet het wat beter, maar hoe lang? Waarom heeft Trump zijn belastingaangiftes nog niet openbaar gemaakt zoals alle presidenten de afgelopen vijftig jaar hebben gedaan?” Nog even terug naar uw Russische nicht: het fascineert u dat zij op Poetin stemt.
Kunt u het na het schrijven van dit boek ook begrijpen? “Zeker.
Dat zij dat doet, maakt haar nog geen kwaad figuur.
Het is een legitieme, democratische keuze van haar en binnen het Russische systeem ook voorstelbaar.

Voor eeuwig online      Ziccardi Giovanni      Software

Wat gebeurt er met je digitale leven als je sterft? Ons leven is compleet gedigitaliseerd, maar wat gebeurt er met onze data als we sterven? Blijf je online voor eeuwig bestaan? Dagelijks zitten we gemiddeld meer dan zeven uur op internet: we updaten ons Facebook-profiel, posten foto’s op Instagram, e-mailen, twitteren en whatsappen.
We verspreiden daardoor tijdens ons leven een enorme hoeveelheid persoonlijke datA. Maar wat gebeurt er met al die gegevens na onze dood? Wat als al die Facebook-profielen blijven bestaan? Binnen een paar jaar zullen onze sociale netwerken veranderen in virtuele begraafplaatsen.
Giovanni Ziccardi probeert de moeilijke relatie tussen de dood en het digitale leven te ontleden.
Hij ziet twee tendensen: het recht om vergeten te worden aan de ene kant, het eeuwige digitale leven aan de andere kant.
Het resultaat is een ontzettend actueel, verrassend en betekenisvol boek.
Het is waarschijnlijk geen vraag waar je vaak bij stil staat, maar wel een belangrijke om eens over na te denken.
Want nu we zo onlosmakelijk met de digitale wereld verbonden zijn, is het bijna niet voor te stellen dat er na je dood niets meer online achter blijft.
Voor eeuwig online We weten het allemaal: wat op internet staat, gaat er niet zo maar af.
Wij hebben heel wat accounts bij social media platformen en andere websites.
We sturen elkaar voortdurend berichten via de digitale werelD. Maar wat gebeurt daarmee wanneer jij overlijdt? Natuurlijk kun je op een zichtbare plek voor je toekomstige nabestaanden je sociale media accounts beschrijven en aangeven wat je wilt dat daar mee gebeurt.
Maar daarmee verwijder je niet alle gegevens die online te vinden zijn over jou.
Toch is dit wel een praktisch idee om aan iemand over te dragen met jouw wensen erbi J. Maar vergeet dan vooral ook niet om – wanneer je wachtwoord bijvoorbeeld wijzigt – ook de gegevens voor na het overlijden aan te passen.
Maar ook het maken van selfies op alle momenten van je leven (en dus ook op uitvaarten) komt aan boD. Want ook dat soort foto’s komen steeds meer in opmars.
Er zijn veel dingen in dit boek waar je zelf niet aan zou denken, maar die je wel aan het denken zetten.
Het boek is nuttig voor iedereen.
Standaard dingen zoals een Facebook of Instagram account zul je zelf snel wel bedenken, maar in dit boek komen ook minder voor de hand liggende dingen naar voren.
Alles met de vraag of je wilt dat later je digitale sporen worden gewist of niet

De Catalaanse crisis      Puigdemont Charles      Spaanse geschiedenis

Interview De ex-president van Catalonië, Carles Puigdemont, was in Amsterdam om de Nederlandse vertaling van zijn boek ‘De Catalaanse crisis’ te promoten.
Bang dat het momentum voor onafhankelijkheid voorbij is, is hij niet.
‘Het begint pas.
’ Net stond hij de Catalaanse gemeenschap in Nederland nog te woord, straks haast hij zich naar een discussie in debatcentrum De Balie.
In een Amsterdams hotel vertelt Carles Puigdemont – het gele onafhankelijkheidslintje op zijn revers gespeld – hoe zijn leven als balling er ongeveer uit ziet.
“Ik reis veel door Europa maar ben ook vaak met mijn team in mijn huis en hoofdkwartier in Waterloo.
” Grapjes over de keus voor juist deze Belgische stad waar Napoleon werd verslagen kaatst hij geroutineerd terug.
“Ik heb mij altijd meer verwant gevoeld met Wellington.
” (de hertog die de slag bij Waterloo won, reD.).
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Via een videoverbinding staat Puigdemont constant in contact met 'zijn mensen in Catalonië', vertelt hi J. Terug naar Spanje kan de Catalaanse ex-president voorlopig niet.
Daar loopt een arrestatiebevel tegen hem.
Nadat hij een jaar geleden tegen een verbod van het Spaanse Constitutionele Hof in een referendum organiseerde en de onafhankelijkheid uitriep, voelde hij de bui hangen en vluchtte naar België.
Negen collega’s belandden achter Spaanse tralies.
Schuldig voelt Puigdemont zich niet dat hij wel van festival naar conferentie kan reizen, terwijl zijn politieke vrienden gevangen zitten.
“Ik werk voor hen.
Vanaf de eerste dag van mijn ballingschap probeer ik onze situatie internationaal uit te leggen.
” Stilte over schendingen Boos is hij wel, op de Europese instellingen.
Die moeten Madrid op de vingers tikken vanwege het opsluiten van politieke kopstukken, vindt hi J. “Dat zij rondom de Catalaanse onafhankelijkheid de kant van de Spaanse regering kozen, kwam voor mij niet als verrassing.
Maar ik ben wel heel teleurgesteld over de stilte over de schendingen van fundamentele rechten.
” Puigdemont doelt daarbij ook op het harde optreden van de Spaanse politie tijdens het referendum vorig jaar.
Een jaar heeft de Catalaanse ex-president de tijd gehad om de gebeurtenissen rond het referendum te overpeinzen.
Had hij achteraf anders willen handelen? “Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik het uitroepen van de onafhankelijkheid heb uitgesteld en dat niet meteen na het referendum heb gedaan.
Ik deed dat omdat er even een kans leek op een dialoog met MadriD. Maar dat bleek een val.
Daarna begonnen de arrestaties en werd artikel 155 in werking gestelD.” Daarmee nam Madrid het bestuur in Catalonië over.
“De regering heeft het uitstel gebruikt om ons momentum te breken.
” Of de kans op een goed gesprek met Madrid is toegenomen nu een nieuwe Spaanse regering is aangetreden, durft Puigdemont nog niet te zeggen.
De socialistische premier Pedro Sanchez gebruikt in elk geval een ander vocabulaire, zegt hi J. “De taal is niet meer zo boos en agressief als onder de vorige premier Mariano Rajoy.
Maar de politiek is nog precies hetzelfde.
De afgelopen maanden hebben wij geprobeerd het recept van Sanchez voor Catalonië te ontfutselen, maar we komen er niet achter.
” Zeer zeker niet! Bang dat de aandacht voor Catalonië wegzakt in Brussel, dat vooral bezig is met de hoofdpijndossiers brexit en migratie, is Puigdemont niet.
“De Catalaanse crisis is immers een Europese crisis”, stelt hi J. Want als ergens binnen de EU de vrijheid van meningsuiting of de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht niet gegarandeerd is, gaat dat alle Europese burgers aan.
“Als we het gevoel hebben dat de democratie in bepaalde delen van Europa bedreigd wordt, of dat nou in Polen of Hongarije is, ben ik als Europese burger bezorgD.” Dat in Catalonië het enthousiasme voor onafhankelijkheid wellicht aan het afnemen is, bestrijdt hi J. Hij wijst graag op de 2 miljoen mensen die er bij het referendum voor kozen om Spanje te verlaten.
Dat de opkomst bij die volksraadpleging maar net boven de 40 procent lag, vertelt hij er niet bi J. Ook gaat Puigdemont niet in op de suggestie dat het huidige Catalaanse bestuur veel minder rept over onafhankelijkheiD. “Het momentum voorbij? Zeer zeker niet”, veert Puigdemont op.
“We beginnen pas.
De Raad van de Republiek (die de regioregering moet ondersteunen, reD.) zal deze maand nog vanuit België worden opgericht.

Diocletianus      Hekster Olivier Jansen Corjo      Romeinse geschiedenis

Diocletianus Corjo Jansen, Olivier Hekster Keizer Diocletianus (244-311) kwam aan de macht op moment dat het Romeinse Rijk geteisterd werd door interne twisten en oorlogen en het economisch verval had ingezet.
De heersers dreigden hun macht te verliezen.
Dat liet Diocletianus echter niet zomaar gebeuren.
Hij voerde een nieuwe staatsstructuur in, de tetrarchie, waarbij twee Augusti (keizers) en twee Caesares (vice-keizers) aan het hoofd stonden.
Ook stelde hij voor veel goederen en diensten een maximumprijs in om het rijk makkelijker bestuurbaar te maken.
Maar met de gedeelde macht was de eenheid soms ver te zoeken.
Na zijn aftreden in 305 (een unicum) leefde Diocletianus nog jaren aan de zijlijn, in zijn paleis in Split.
In deze uitgave wordt de centrale rol van Diocletianus belicht tijdens een breukperiode van het Romeinse Rijk.
Wat deed hij als bestuurder en wetgever? Hoe werd hij door de christenen gezien? Welke bouwwerken zijn er nog van zijn hand?

Door het oog van de naald      Follet Ken      Roman

Ken Folletts Door het oog van de naald is opnieuw uitgegeven in een nieuw jasje.
Door het oog van de naald was in 1978 het debuut van schrijver Ken Follett en het werd direct een bestseller, die in 1981 verfilmd werd als Eye of the Needle met Donald Sutherland en Kate Nelligan.
April 1944.
Dubbelspionnen, misleidende radioberichten, namaak-barakken, imitatie-vliegvelden en geruchte over een niet-bestaande vloot vormen de ingrediënten van een briljante afleidingsmanoeuvre die de Duitsers ervan moet overtuigen dat de invasie niet in Normandië, maar bij Calais zal plaatsvinden.
Eén man echter kent het geheim.
Hij luistert naar de codenaam 'Die Nadel'.
Als de Engelse contraspionage een meedogenloze klopjacht op hem opent, verandert dit ook het leven van de onschuldige bewoners van een afgelegen rotseilandje in de Noordzee.
De nietsvermoedende oude schaapherder, de invalide man, de jonge vrouw en haar kind: zij vormen van de ene dag op de andere de vitale schakels in een keten van niet te stuiten gebeurtenissen.
In 1944 werden volop voorbereidingen getroffen voor de Geallieerde invasie van het door Hitler bezette EuropA. Om niet te laten merken dat deze invasie op handen was en in Normandië zou plaatsvinden worden er door de geallieerden uitgebreide afleidingsmanoeuvres gehouden.
Tegen de achtergrond van dit historisch gegeven speelt Ken Folletts Door het oog van de Naald zich af .
Het verhaal van de strijd tussen de Engelse geheime dienst en een Duitse spion die de bedoelingen van de geallieerden heeft ontdekt.
Faber is Hitlers beste undercover agent.
Zijn wapen is een dun mes en Faber is heel scherp en slim, vandaar de naam de NaalD. De Geallieerden krijgen door dat De Naald naar Engeland komt via de eilanden en ze trachten te ontdekken wie van de eilandbewoners het is.
Ken Folletts Door het oog van de naald is een gedegen thriller , een oorlogsroman en een spionageroman van het oude soort.
De geschiedkundige feiten, zijn waarheidsgetrouw beschreven en Ken Follett weet op een goede onderhoudende manier het verhaal te vertellen.
Geheel volgens gewoonte uit die tijd, is de hoofdpersoon een beetje superman en een gevecht wordt meestal beslist in zijn voordeel, maar in deze thriller komt de tegenpartij zeker niet als idioot en dom over.
Maar dat zal vast komen omdat de hoofdpersoon in dit geval de vijand is en de Britse geheime dienst en het Geallieerde leger toch de good guys zijn.
Door het oog van de naald is absoluut geen cliché boek.
Het is spannend en er zitten een paar onverwachte twists in.
De beschrijving van het personage van De Naald, is juist heel mooi.
Je ziet een koude, meedogenloze killer toch veranderen door zijn tijd bij de eilandbewoners en natuurlijk door de romantische link.
Je merkt de tweestrijd in hem.
Helaas kan dit van de beschrijvingen van sommige andere personages niet gezegd worden.
Die blijven nog wat vlak.
Je kunt duidelijk lezen wie Ken Follett belangrijk vindt en wie niet.
Wat vooral uit het boek naar voren komt is dat sommige gebeurtenissen heel toevallig lijken, maar dat al die toevalligheden toch een niet te stuiten kracht vormen, die een geheel andere uitkomst aan de geschiedenis kan geven en dat weet Ken Follett heel knap te beschrijven.

ichtgeving.
Dat de staat in mijn geval doorbeet, is een voorbeeld van de nieuwe zelfverzekerde koers.
Israël zegt geen sorry meer.

Gevechtsvliegtuigen      Crosby Francis      Krijgswetenschap

Gevechtsvliegtuigen Francis Crosby Gevechtsvliegtuigen * Een geïllustreerde encyclopedie van meer dan 170 vliegtuigen, met jagers uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog en de krachtige supersonische straalvliegtuigen van vandaag * Een gids voor diverse wapens in een luchtgevecht: mitrailleurs, kanonnen, geleide en ongeleide raketten * Kaders die in één oogopslag informatie geven over land van herkomst, eerste vlucht, vermogen, bewapening, afmetingen, gewicht en prestaties van elk vliegtuig * Veel nooit eerder gepubliceerde archieffoto's, in kleur en zwart-wit, van het Imperial War Museum * Met feiten en anekdotes van luchtgevechten en beroemde azen, en een verklarende woordenlijst van de belangrijkste luchtvaarttermen en afkortingen toestellen

Het grafelijk slot van Male      Berten Jo      Belgische geschiedenis

In en om het kasteel van Male werd heel wat geschiedenis van Vlaanderen geplaveid, maar waar vinden we hiervan sporen terug? De lezer wordt meegenomen naar de bouwgeschiedenis en het kasteelleven door de eeuwen heen.
Heel wat historische ooggetuigen worden opgevoerd: een houtvester, een non, een kok, een baron, een generaal .
Telkens hangen ze het verhaal aan hun eeuw op.
Al die menselijke verhalen eindigen steevast met de vraag wat er vandaag nog te zien valt.
Een bezoekersgids die leest als een verhaal.
De streek rond Male leent zich ook prima tot fietsen.
Deze gids bevat twee lusvormige routes van cA. 30 km: beide staan helemaal in verband met het kasteel en met de voormalige abdij van Male.
Het kasteel van Male is een burcht van de graven van Vlaanderen die zich bevindt te Male in Sint-Kruis, deelgemeente van de Belgische stad Brugge.
De oorsprong van het kasteel gaat terug tot de 12e eeuw, hoewel er mogelijk in de 9e eeuw al een tegen de Vikingen gerichte motteburcht heeft bestaan.
In 1166 werd het kasteel volgens de legende[1][2] ingewijd door Thomas Becket, de aartsbisschop van Canterbury.
Onder Filips van den Elzas werd het een grafelijk bestuurlijk centrum en domein.
Tijdens oorlogen met Frankrijk werd het kasteel bezet en in 1302 weer heroverd door de Bruggelingen onder de leiding van Pieter de Coninck en Willem van Gulik.
De belangrijkste persoon waarvan de naam aan dit kasteel verbonden is was Lodewijk van Male die er in 1329 geboren werD. Het grafelijk domein werd geleidelijk aan weggeschonken aan religieuze instellingen en verkocht aan particulieren, waardoor hoeven ontstonden.
In 1382 werd het kasteel door de Gentenaars verwoest na de Slag op het BeverhoutsvelD. De heroprichting werd voltooid in 1397, maar in 1453 plunderden de Gentenaars het kasteel opnieuw.
In 1490 volgde opnieuw een plundering door troepen van de graaf van Nassau.
De burcht was kwetsbaar gelegen, waardoor de verdediging moeilijk was.
Hierop volgde de Bourgondische tijd, waarin het slot zijn belang behield, maar in 1558 werd het verkocht door koning Filips II aan Juan Lopez Gallo, een ridder die in 1560 tot baron van Male werd benoemD. Toen werd het Kasteel van Male de zetel van een 'gewone' heerlijkheid waar adellijke families de bewoners waren.
Zo was François Claesman een der 18e-eeuwse bewoners, en in 1920 werd het kasteel aangekocht door Charles Gillès de Pelichy, die senator was.
Na enige tijd liet het onderhoud te wensen over en trad verval in.
Vanaf 1954 vestigde de Sint-Trudoabdij zich in het kasteel, dat tevens werd opgeknapt en uitgebouwD. De slottoren stamt uit de 16e eeuw en er is een 17e-eeuwse vleugel aan vastgebouwD. Van 1954 tot 1965 werd het complex uitgebreid met een nieuwgebouwde ridderzaal, een gastenverblijf en een abdijkerk.
Architect was Arthur Degeyter.
In 2011 werd het kasteel verkocht aan Hein Deprez, de stichter van het bedrijf Univeg.
In 2013 verlieten de kloosterzusters het gebouw en verhuisden naar het gebouw van de Hospitaalzusters van Sint-Jan in Sint-Pieters-Brugge,

Patronen van bedrog      Middelkoop Willem & Dolle tim      Amerikaanse politiek

Het is de basisgedachte van menige complottheorie: een elite van belangrijke mensen op sleutelposities in de financiële wereld, de wapen- en oliehandel en in de politiek orkestreert in het geniep de belangrijkste gebeurtenissen in de werelD. Terwijl de gewone man denkt dat het gaat om acties die het gevolg zijn van beleid van onze redelijk gecontroleerde overheden, of dat er toeval in het spel is.
Willem Middelkoop en Tim Dollee zien al die heimelijke operaties van een wereldelite achter de schermen wel en schreven er Patronen van bedrog over, ruim een week geleden uitgekomen bij Amsterdam University Press.
Het is een vrij standaard complotdenkersboek, vol verdraaingen, domme fouten, slecht gekozen bronnen en soms op het onbehoorlijke af overgeschreven.
https://kloptdatwel.
nl/2018/06/12/patronen-van-bedrog-broddelwerk-van-willem-middelkoop-en-tim-dollee/

Oorlog tegen vrede      Farrow Ronan      Amerikaanse politiek

Oorlog tegen vrede van Ronan Farrow is een uiterst relevant boek over waarom Amerika steeds vaker militair ingrijpen en inzet van inlichtingendiensten verkiest boven diplomatie en vredesonderhandelingen.
De Verenigde Staten zijn een natie geworden die eerst schiet en daarna pas vragen stelt.
Farrow neemt de lezer mee op een verbazingwekkende reis, van de wandelgangen van de macht in Washington naar de meest afgelegen en gevaarlijkste plaatsen op aarde, zoals Afghanistan, Somalië en Noord-KoreA. Op basis van nieuw ontdekte documenten en zeldzame interviews met krijgsheren, klokkenluiders en beleidsmakers toont Farrow aan dat oorlogsdreiging groeit zodra de VS zich bemoeien met crisisgebieden, met alle gevolgen van dien voor de vrede en veiligheid in de rest van de werelD.

Liefde in tijden van eenzaamheid      Verhaeghe Paul      Psychologie

Liefde, erotiek en seksualiteit; onderwerpen die nooit aan belangstelling zullen inboeten.
Samen met Erwin Mortier reviseerde en actualiseerde Paul Verhaeghe zijn spraakmakende bestseller Liefde in tijden van eenzaamheid, drie kritische verhandelingen over de hedendaagse seksuele verhoudingen tussen mannen en vrouwen.
In een verhelderende en scherpe analyse gaat Verhaeghe in op de tijdloze en de tijdgebonden achtergronden van wat mensen zowel beweegt als verlamt op het terrein van de erotiek, en op de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke seksuele fantasieën.
Ook beschrijft hij Freuds tegenstelling tussen Eros en Thanatos en wat het oedipuscomplex en macht daarmee te maken hebben.
Tot slot gaat hij na waarom culturele veranderingen zoals de seksuele revolutie de man-vrouwverhouding niet alleen bevrijd maar ook problematischer gemaakt hebben.
Hij wil ons duidelijk maken dat er een verschil is tussen behoefte en verlangen.
Hij geeft het voorbeeld van het kind dat 's avonds wat te drinken vraagtvoor het gaatslapen.
'Indien er een perfecte overeenkomst zou zijn tussen de vraag omte drinken en de behoefte, zou het volstaan het kind wat te drinken tegeven.
Nu weet iedereen die kinderen heeft, dat dit nooit het geval is.
Het kind vraagt wat te drinken, maar drukt in zijn vraag een verlangenuit dat onlesbaar is, een verlangen naar iets meer, naar iets anders,want na het drinken moet hij plassen, en daarna heeft hij honger, enz.
Hij verlangt dat de moeder bij hem blijft, maar ook dat is nietvoldoende, ze moet er niet alleen zijn, ze moet er als het ware volledigzijn, totaal voor hem en voor hem alleen, op een niet-realiseerbaremanier'.
Het verhaal is afdoende bekenD. Maar de verklaring van Verhaeghe kloptniet.
Het is in onze contreien altijd de gewoonte geweest dat moedershun kinderen niet bij zich dragen en bij zich in bed nemen.
Elke moederdie - tegen deze Westerse traditie in - haar kind na de voeding bij zichhoudt, weet dat het dan niet naar melk begint te vragen, maar rustiginslaapt.
In onze veilige woningen kan de moeder (of de vader) overdagoverigens haar kind in een bed leggen en weggaan als het kind slaapt.
Opplaatsen waar ongedierte, ratten en slangen rondhangen, verdient hetaanbeveling het kind niet ergens neer te leggen, maar het bij zich tedragen.
Pas als de moeder de elementaire behoefte aan geborgenheid vanhet kind niet wil bevredigen,zoekt het kind naar uitvluchten om de moeder toch bij zich te houden:eerst nog wat melk, dan nog wat plassen, en ga zo maar door .
WatVerhaeghe 'verlangen' noemt, is dus in feite alleen maar een verschovenbehoefte.
Omdat de ouders niet ingaan op een elementaire behoefte vanhet kind, moet het andere behoeften voorwenden om de oorspronkelijkebehoefte te bevredigen.
Dat kan per definitie niet lukken: na hetdrinken van de melk of de plas op het potje gaat de moeder toch weg.
Eeneindeloze verschuiving wordt ingeluiD. Maar dat 'niet op te vullentekort' bestaat slechts zolang we de verschuiving geen halt toeroepen.
Het verdwijnt als sneeuw voor de zon als je bij het kind gaat liggen tothet inslaapt .
Maar zo heeft Verhaeghe het niet begrepen.
Volgens hem is het kind opzoek naar de eenheid met de moeder die onherroepelijk verloren ging metde geboorte.
De geboorte zelf kan echter niet de oorsprong zijn van hetverlangen, want alleen mensen hebben verlangens, en tot nader orderworden ook dieren geboren .
Het verlangen kan dan ook alleen zijnoorsprong vinden in iets wat de mens fundamenteel van het dieronderscheidt: de taal! 'Het niet-talige dier maaktdeel uit van zijn werkelijkheid zonder enige kans op reflectie ofafstandsname zoals wij dat via de taal kennen'.
'Via de taal krijgt elkemens een afzonderlijke identiteit met daaraan gekoppelde regels:gij zijt moeder van, dochter van, vader van, zoon van .
Deoorspronkelijke reële splitsing van bij de geboorte wordt daardoorsymbolisch geconsolideerd'.
Het is maar al te duidelijk dat het niet de taal is die debovenbeschreven verschuiving - het ontstaan van 'het verlangen' inluidt:vanaf de eerste dag - maanden voordat taal een echte rol begint tespelen in de wereld van het kind - beginnen sommige kinderen naar demoederborst te 'verlangen' ook als ze pas gestild zijn.
Het is duidelijkwaarom: ze willen ook na de borstvoeding bij de moeder blijven.
Als demoeder niet het verstand heeft om haar kind bij zich te dragen na deborstvoeding (minstens tot het inslaapt), dan zal het kind de enigemethode gebruiken die bewezen heeft dat ze vruchten afwerpt: dorstvoorwenden! Dat is de enige taal die zijn moeder begrijpt! De oorsprongvan het verlangen is dus het niet bevredigen van een oorspronkelijke - bevredigbare - behoefte, niet de taal.
En hetzal ook duidelijk zijn dat het kind niet hoeft wachten op de taal om teweten dat er vaders en moeder zijn en dat die soms voorrang geven aanelkaar boven de kinderen.
Het onderscheid tussen 'behoefte' en 'verlangen' is niet zomaar eenkwestie van terminologie of van concurrerende theorietjes.
Als je vanmening bent dat je kind melk wil omdat het sedert de intrede van de taalnu eenmaal in de wereld van het tekort en het verlangen isbinnengetreden, dan komt het er inderdaad op aan om de 'kunst van hetnee zeggen' aan te leren.
En daardoor schep je alleen maar steeds nieuweonstilbare verlangens.
Als je daarentegen van mening bent dat je kindnaast een behoefte aan melk ook nog een behoefte heeft aan de nabijheidvan het moederlichaam, kun je altijd 'ja' blijven zeggen.
Men mag overigens niet uit het oog verliezen dat het opgeven van de'symbiose' met de moeder niet altijd als een verlies wordt ervaren: hetvolstaat om de vreugde te zien waarmee het kind begint te kruipen of telopen om zich daarvan te vergewissen.
Er zijn talloze krachten aan hetwerk die de zelfstandigheid in de hand werken, niet in het minst deseksuele behoefte.
Het kind is niet voorbestemd om afhankelijk te zijn,het is voorbestemd om zelfstandig te worden en zelf voor afhankelijkente zorgen.
Het is dus helemaal niet zo dat ouders - bij uitstek de vader, diegeacht wordt een wig te drijven tussen moeder en kind - 'nee' moetenleren zeggen, het 'verbod' moeten installeren.
Aan een 'verlangen' kànje overigens alleen maar nee zeggen en je lokt er noodgedwongen nieuweverschuivingen mee uit: na de plas zit er een krokodil onder bed en moethet lampje blijven branden, en ga zo maar door.
Als je daarentegen derechtmatige behoeften van het kind bevredigt, leer je het kind debelangrijkste les die een ouder zijn kind kan leren: dat mensen er zijnom elkaars behoeften te bevredigen en niet om elkaar naar elkaars pijpente laten dansen (of elkaar de duivel aan te doen .
).
Het komt er dus op aan een onderscheid te maken tussen oorspronkelijkebehoeften, waartegen je onomwonden 'ja' zegt, en verschoven behoeftenwaartegen je even onomwonden 'nee' zegt - door de verschuiving ongedaante maken.
Wie dat onderscheid niet maakt en de mens promoveert tot 'hetverlangende dier' tout court, moet wel tot de conclusie komen dat derelatie tussen moeder en kind is gedoemd om te mislukken Ervermits de relatie tussen man en vrouw - steeds volgens Verhaeghe - nietmeer is dan een overdracht van de relatie tussen moeder en kind, is ookdie gedoemd om te mislukken.
Steeds volgens Verhaeghe eisen geliefdenvan elkaar dat ze elkaars tekorten opvullen.
Ze eisen van elkaar elkeavond voor het slapen gaan hun glaasje melk, zeg maar.
En dat wiluiteraard niet altijd vlotten.
De vraag is alleen of de taal daar ietsmee te maken heeft .
In werkelijkheid gedragen nog de vurigste geliefden zich weldra evenonhandig als hun vermeende oerbeeld: de toegewijde moeders die menen datze hun kinderen van hun lijf moeten houden.
In plaats van geliefden voorte houden dat het menselijk verlangen nu eenmaal onstilbaar is, zou hetbeter zijn die onhandigheden bij de naam te noemen.
En wat zou dan nogde wederzijdse bevrediging van de geliefden in de weg staan? In plaatsvan elkaar een glas melk af te dwingen zouden de geliefden rustig enbevredigd in elkaars armen inslapen Er staat ons heus wat anders te doen dan tot het diepe inzicht te komendat de taal ons nu eenmaal uit het paradijs heeft verdreven .

Ganesha in Silicon Valley      Kockelkoren Petran      Filosofie

Hoe modern we ook zijn, we zijn nog altijd in de ban van de mythe.
In de hightechwereld van Silicon Valley zit Ganesha, de Indiase god met het olifantenhoofd, met een laptop op schoot.
Politieke leiders op het wereldtoneel grijpen terug op mythische motieven als ‘de as van het kwaad’ wanneer ze een alibi zoeken voor de strijD. In dit boek traceert filosoof en antropoloog Petran Kockelkoren de geschiedenis van onze mythische verbeelding, in antwoord op de mogelijkheden en bedreigingen van de globalisering.
Tegenover de moderne onttovering van de wereld brengt hij ‘filosofictie’ en ‘technopoëzie’ in stelling.
Het is verhelderend als we de huidige geopolitiek leren begrijpen vanuit de beelden die nog steeds onze dromen en emoties aandrijven en die ongemerkt onderduiken in de media en technologie die we dagelijks gebruiken.
Wie Ganesha in Silicon Valley op een willekeurige pagina openslaat, vindt daar een schat aan informatie.
Bijvoorbeeld: hoe het verdwijnpunt in de kunst samenhangt met het moderne subject vanaf Descartes.
Of: hoe de inrichting van de gemiddelde Weense woning aan het eind van de negentiende eeuw Freuds theorie van de menselijke psyche informeerde.
Of: hoe zijn loodzware bepantsering de middeleeuwse ridder machteloos maakte tegenover een invasie van veel wendbaardere Mongolen.
Of: tupperware.
Gewoon, de geschiedenis van tupperware.
Geen pagina gaat voorbij zonder dat filosoof en antropoloog Petran Kockelkoren een leuke wetenswaardigheid op weet te disselen.
En dat altijd met verregaande filosofische implicaties.
Maar… waarom eigenlijk?

Pax Romana      Goldsworthy Adrian      Romeinse geschiedenis

In Pax Romana maakt Adrian Goldsworthy duidelijk dat het de Romeinse oorlogsmachine ook vrede bracht.
In een jaar tijd is dit het derde boek van Adrian Goldsworthy dat ik recenseer.
Is de Engelse historicus een veelschrijver? Jazeker.
Maar deze golf van recensies komt vooral doordat uitgeverij Omniboek de vertaling van zijn werk met de nodige slagvaardigheid heeft opgepakt.
Waardoor nu na Augustus en Romeinse legioenen ook Pax Romana in het Nederlands verkrijgbaar is.
De Engelse versie verscheen in 2016.
Vrede en oorlog Een helm op een zwarte achtergronD. Niet het eerste waaraan je denkt bij pax, vrede.
Het lezen van de ondertitel zorgt voor duiding.
Oorlog en vrede in de Romeinse tijd geeft al aan dat de Romeinse vrede niet zonder oorlog kon.
De vrede was een uitkomst van oorlogen.
Dat die relatie nog steeds geldt, geeft Goldsworthy aan in het VoorwoorD. In een persoonlijk relaas geeft hij aan dat -ondanks dat hij in vredestijd is geboren- er slechts één jaar is verstreken sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog “waarin niemand van de Britse strijdkrachten in actieve dienst om het leven kwam.
” Opgelegde vrede De Romeinse vrede was een opgelegde vrede die in stand bleef door “veelvuldige inzet en altijd aanwezige dreiging van militair gewelD.” Die dreiging zorgde ervoor dat volken zich tweemaal bedachten voordat ze in opstand kwamen.
“De Pax Romana volgde na verovering en werd opgelegd, ongeacht of de bevolking van de provincies dat wilde of niet.
” Provincies Goldsworthy besteedt veel aandacht aan de provincies.
Daar waren aanvankelijk wel opstanden, zoals in Brittannië en Germanië, die af en toe “de aura van onoverwinnelijkheid kon verbreken”.
Hij geeft aan dat het een vergissing zou zijn om te concluderen dat de opstandelingen zich zouden laten leiden door anti-Romeinse instincten.
Onder de vlag van het nationalisme is dat in de negentiende en twintigste eeuw wel gebeurD. Zo werd de Bataafse leider Julius Civilis gebombardeerd tot vrijheisstrijder.
Ten onrechte.
“Deze mannen, en soms vrouwen, legden vaak evenveel ambitie, bekwaamheid, meedogenloosheid, valsheid, egoïsme, hebzucht, concurrentiezucht, cynisme, angst en moed aan de dag als de Romeinen zelf.
[…] De aanwezigheid van Rome als een min of meer verre buurman of als bezettingsmacht was slechts een van de vele facetten die hun gedrag bepaalden.
” Leger en burgers Uiteraard is ook in dit boek Goldsworthy’s blik vooral gericht op het leger maar aantrekkelijkheid van Pax Romana is dat er ook ruimte is voor burgerzaken.
Hij besteedt aandacht aan de activiteiten van provinciale bestuurders, stedelingen, bandieten, handelaren, inlandse stamhoofden en koningen.
De Pax Romana gold namelijk voor iedereen.
Of iedereen dat wilde of niet.

De gewone man      Palm Jos      Menswetenschappen

Heel wat (geschiedenis)boeken handelen over de ‘groten der aarde’.
Dat gaat van historische hagiografieën over Alexander de Grote, Keizer Karel, Louis XIV, Napoleon, Stalin en Hitler tot hedendaagse biografieën over Poetin en Trump.
Ook mindere goden krijgen wel eens aandacht zoals een zeldzame beschrijving over een politicus, geleerde of kunstenaar, niet zozeer als persoon maar omwille van zijn of haar bijzondere bijdrage aan de menselijke ontwikkeling.
Er bestaat echter nauwelijks aandacht voor het overgrote meerderheid van de bevolking, namelijk de gewone man, en al zeker de vrouw, hoezeer die zich tijdens hun leven ook hebben ingespannen.
Zoals de presocratische filosoof Herakleitos schreef, werpt elke mens een steentje in de rivier van de mensheid, waardoor die van loop verandert.
Sommige figuren gooiden een forse steen in het water, maar ook de gewone man en vrouw zorgden vaak voor kiezelsteentjes maar zo nu en dan ook voor massale omwentelingen.
In zijn boek De gewone man.
Een kleine mensheidgeschiedenis beschrijft de historicus en journalist Jos Palm hoe de gewone man (en vrouw) in de loop van de menselijke geschiedenis de speelbal was van de wereldlijke en geestelijke leiders.
Hij werd aangespoord om onvoorwaardelijk te gehoorzamen en te handelen teneinde een groter doel te bereiken en zo terecht te komen in een soort paradijs.
De realiteit was anders.
De kleine man die zich volkomen inzette, het brood uit zijn mond spaarde en zelfs bereid was zijn leven te geven voor de ‘goede zaak’ belandde niet in de hemel, maar doorgaans in de hel.
Het waren niet alleen farao’s, keizers en koningen die hem en haar gebruikten als een speelbal, maar nog meer de magiërs, tovenaars, sjamanen en priesters die beweerden te spreken in naam van GoD. Ze bogen diep voor hen en berustten in hun lot omwille van Gods woorD. ‘God hield van de armen’, schrijft auteur, en voegt eraan toe ‘en van de armen van geest in het bijzonder’.
Palm is niet alleen historicus en journalist, hij is ook een begenadigd verteller die er net als de historici Gombrich, Patrik Ourednik en Yuval Noah Harari in slaagt ingewikkelde historische gebeurtenissen op een heldere manier te herleiden tot hun essentie.
Zo verhaalt hij over de wijze waarop er een onderscheid ontstond tussen mensen en zo de slavernij tot stand kwam.
‘Je kon in slavernij geraken als krijgsgevangene, als pleger van strafbare handelingen, als kind van slaven, als vondeling (…) Slaven houden was de gewoonste zaak van de wereld,’ schrijft Palm.
Het was trouwens een praktijk die door zowat alle godsdiensten, in het bijzonder door het christendom, het Jodendom en de islam in hun heilige teksten werd gelegitimeerd waardoor het tot de negentiende eeuw kon blijven bestaan.
Sterker nog, Etienne Vermeersch toonde aan dat de paus tot het einde van de achttiende eeuw zelf een slavenhouder was.
De godsdiensten die beweerden op te komen voor de gewone man en vrouw, hebben hem eeuwenlang geknecht en onderdrukt.
Dat gegeven loopt als een rode draad doorheen het boek.
Vaak wordt gezegd dat er een ommekeer kwam onder Pericles en zijn experiment met de Atheense democratie.
Inderdaad, tienduizenden vrije mannen kregen voor het eerst gelijke rechten en inspraak.
Maar vrouwen, slaven en vreemdelingen bleven daarvan uitgesloten.
Palm haalt Aristoteles en Seneca aan die een onderscheid bleven maken tussen bovenmensen en ondermensen.
Al had hij hier beter Plato en zijn invloedrijke werk De ideale Staat aangehaald waarin mensen werden onderverdeeld in een kleine groep leidende filosofen, ondersteund door de klasse der wachters en de rest van het volk als ondergeschikten die geen enkel recht hadden.
Zo bleef de gewone man ook in de Oudheid een soort lastdier, een stuk vee.
Al waren vrouwen er nog erger aan toe.
‘Vrouwen wees gehoorzaam aan je man,’ dat was het onverbiddelijke lot dat godsdiensten de vrouw toezegden, en dat misschien nog meer dan de slavernij, geleid heeft tot onmenselijkheiD. Geen slaaf zo slaaf als de vrouw, zo merkte John Stuart Mill op, een situatie die voor talloze vrouwen nog steeds bestaat.
En dan moesten de duistere Middeleeuwen nog komen waarin de gewone man beschouwd werd als ‘een kind van God’ maar ook als de erfgenamen van de ‘erfzondaars Adam en Eva’, zo schrijft Palm.
Van slaaf en plebs werd de gewone man nu een horige en lijfeigene.
Onder impuls van paus en van zijn ‘gemijterde kerkgeleerden’ sloegen gewone gelovigen gewone andersgelovigen de kop in.
‘Alle christelijke goede bedoelingen en mooipraterij ten spijt was het nog altijd behelpen voor de voddenmens.
Hij was nog altijd niks en bezat, behalve goede vooruitzichten op de eeuwigheid, nog altijd niks,’ aldus Palm.
Toen de pest de christelijke bevolking decimeerde, legde de gewone man, opgestookt door vrome zielherders, de schuld bij de Joden.
Die werden dan ook afgeslacht, een praktijk die zou duren tot de eerste helft van de twintigste eeuw.
Of hij trok in naam van God, op instigatie van de paus, op tegen de moslims in Jeruzalem.
Later ook tegen de katharen en andere ketters.
En ook tegen zogenaamde heksen waarvan er in het christelijke Europa zowat 70.
000 op de brandstapel belandden.
De Verlichting bracht mooie principes aan, maar in de praktijk bleef de gewone man in de kou staan.
Palm verwijst naar de 1,5 miljoen voddenmensen die naar Amerika trokken omdat ze in Europa geen eten hadden (denk aan de Ieren die op de vlucht sloegen na de zoveelste mislukte aardappeloogst).
Maar hij heeft het ook over de ‘verpaupering en proletarisering’ ingevolge de vroege industrialisering en het latere kapitalisme.
De auteur haalt fel uit naar het liberale credo ‘Bevorder het eigenbelang en gij zult het algemeen belang bevorderen’.
Kinderen en vrouwen kregen de meest gevaarlijke en smerige taken toebedeelD. Maar Palm wijst ook op gewone man die in de pas liep van het nationalisme, van de arbeiders die achter rode vlaggen liepen van de revolutionairen die de ‘dictatuur van het proletariaat’ voorstelden als de weg naar het paradijs, en van anderen die achter de bruine vlag liepen op weg naar het Duizendjarige Rijk.
‘Ze deden een beroep op hem om te moorden voor dit en te sterven voor dat.
Ze preekten vanaf de kansels dat hij genadeloos, dapper en flink moest zijn.
’ Onder het nationalisme, communisme en fascisme werd de mens herleid tot een ding, tot iets dat de natie, de Führer of de Grote Leider kon gebruiken en weggooien als dat nuttig bleek te zijn.
De gewone man had geen enkele waarde.
Keizer Wilhelm II, Lenin, Stalin, Mussolini, Hitler, geen van hen zorgde voor een verbetering van zijn lot.
Miljoenen, doorgaans gewone mensen werden het slachtoffer van hun waanzinnige ideeën.
‘De poging om de hemel op aarde te maken brengt altijd de hel voort’, schreef de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper, en hij had gelijk.
Maar Palm gaat nog verder en heeft het over de gewone man die na de oorlog de slaaf werd van orde, vlijt en productiviteit, én van routine.
En nog later over zijn angst voor de vreemdeling en de migrant.
Hier valt de auteur uit zijn rol.
Want die gewone man heeft in West-Europa al meer dan 70 jaar geen oorlog meer gekend en een ongekend niveau van welvaart bereikt.
We gaan er op vooruit zoals Steven Pinker (Het Betere Ik) en Johan Norberg (Vooruitgang) aantonen.
Dat neemt niet weg dat Palm een bijzonder goed boek schreef met treffende voorbeelden, scherpe aanklachten en boeiende vergelijkingen.
En al gaat het voor de gewone man in veel gevallen beter in de rijke wereld, er blijven elders miljarden sukkelaars, in het bijzonder vrouwen, die nog steeds het slachtoffer zijn van malafide politici, crapuleuze potentaten en religieuze fanatici.
Het is voor hen dat we dit boek moeten lezen om ons te doen beseffen hoeveel werk er nog is om van het eerste artikel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat 70 jaar geleden werd goedgekeurd, een realiteit te maken: ‘Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren.

De Griekse Oudheid in vijftig levens      Stuttard David      Griekse geschiedenis

In De Griekse Oudheid in vijftig levens heeft de Britse classicus David Stuttard ervoor gekozen om de klassieke Griekse geschiedenis aan de hand van vijftig levens te beschrijven.
In zijn inleiding legt hij uit waarom hij voor deze aanpak gekozen heeft.
Volgens Stuttard werd de klassieke Griekse geschiedenis immers gedomineerd door krachtige persoonlijkheden.
Aangezien de manier hoe individuele Grieken hun leven leidden veel zegt over hun algemene geschiedenis en maatschappij is het een handige kapstok voor de Griekse geschiedenis.
Stuttard koos ervoor om vijftig levens uit te lichten, van filosofen zoals Plato of Empedocles tot schrijvers zoals Sophocles en Herodotus en van een wetenschapper zoals Archimedes tot heerser Alexander de Grote.
De Griekse Oudheid in vijftig levens laat zien hoe individuen de fundamenten legden voor de samenleving waarin latere generaties leefden.
” In het boek De Griekse oudheid in vijftig levens kom je een bonte mix tegen van filosofen, generaals, koningen, wetenschappers en zelfs kunstschilders.
Zoals dat ging in de oudheid kregen deze leiders in hun leven meerdere rollen toebedeelD. Een tragedie-schrijver was ook militair, soms zelfs generaal.
Zo marcheerde de grote schrijver Aeschylus in 490 naar Marathon om de strijd aan te gaan met de Perzen.
Waarbij trouwens de arm van zijn broer werd afgehouwen.
En die andere grote schrijver, Sophocles, waarvan onlangs bij Uitgeverij Klement een prachtige vertaling van Antigone verscheen, werd in 442 één van Athenes tien Hellanotimai (‘Griekse penningmeesters’).
Het jaar erop vergezelde hij krijgsheer Pericles op zijn veldtocht tegen Samos.
Juist deze strijd tegen Samos kan Sophocles hebben geïnspireerd tot het schrijven van Antigone.
David Stuttard deelde zijn boek De Griekse oudheid in vijftig levens in negen hoofdstukken in.
Het eerste hoofdstuk zet in met Hesiodus en Homerus en het begin van de geschiedschrijving.
In de daarop volgende zeven hoofdstukken marcheren de grootste der Grieken aan je voorbi J. Te beginnen met de tirannen.
Bekende en minder bekende namen als Pisistratus, Pythagoras en Hippias worden aan je voorgestelD. Allemaal mannen, op één na: Sappho, afkomstig van Lesbos.
Zij ging als lyrisch dichteres de geschiedenis in, voelde zich aangetrokken tot vrouwen en aan haar hebben we de term ‘lesbisch’ te danken.
In die eerste eeuwen had Griekenland slechts één externe vijand: de Perzen.
Sterker nog, Griekenland was lange tijd onderdeel van van Perzische rijk.
Het waren bekende militaire leiders als Leonidas en Themistocles die de Perzen versloegen en Griekenland bevrijdden.
Overigens moet daarbij worden aangetekend dat de Grieken onderling ook heel wat hebben afgevochten.
Regio’s, steden en eilanden als Macedonië, Athene, Sparta, Samos en Lesbos voerden onderling hevige gevechten.
Iedereen joeg voortdurend zijn eigen belang na en dat ging slechts zelden gepaard zonder strijD. Eén Macedoniër moet natuurlijk worden genoemd: Alexander de Grote.
Het stuk van de wereld dat hij veroverde was enorm en niemand na hem heeft dat tot nu toe geëvenaarD. Wereldrijken komen, en ze gaan.
En dat geldt ook voor GriekenlanD. Met de opkomst van Rome en zijn strak georganiseerde legioenen, dolven de Grieken het onderspit.
Maar hun beschaving bloeide na de val van Griekenland als nooit te voren.
De Romeinen wisten de schatten van Griekenland te waarderen, brachten er veel van over naar hun thuisland en incorporeerden de Griekse kunsten in de beschaving van het edele Rome.
Eén Griekse denker wil ik nog met name noemen: Epicurus.
Hij stichtte op Lesbos een eigen school en verzamelde er tal van volgelingen.
‘Vrij zijn van angst,’ was het ultieme doel van deze filosoof met een nogal kort lontje.
En dat kan worden bereikt door het naleven van zijn vier leerstellingen: 1) we hoeven niet bang te zijn voor de goden, omdat deze leven in sublieme kalmte (het kan hen niets schelen wat de mens doet) 2) we hoeven niet bang te zijn voor de dood, want de atomen waar we uit zijn opgebouwd vallen uiteen als we doodgaan.
Er blijft dus niets van ons over.
3) wie niet streeft naar overdaad, beschikt over de eerste levensbehoeften en dan komt het geluk vanzelf en 4) het lijden is goed te verdragen, aangezien niets eeuwig duurt en de pijn kan worden verminderd door na te denken over geluk.
Zo, ik heb me in het boek De Griekse oudheid in vijftig levens heerlijk ondergedompeld in die fascinerende eeuwen uit de oudheiD. Eeuwen die voor de Europese beschaving van eminent belang blijken.
Vooral ook heel interessante eeuwen, want niet alleen werd de ene (stads)oorlog na de andere gevoerd en werd de ene held na de andere held geboren, ook kwamen in die periode de grootste der filosofen op.
Socrates, Plato en Aristoteles (wiens grootse werk Metafysica binnenkort geheel vertaald in het Nederlands beschikbaar is) heb ik nog niet eens genoemD. Nu dan toch, want hoe zou ik hen onvermeld kunnen laten? Wil je kennis maken met de grootste der Grieken, het belang van hun doen en laten, de listen, scherpzinnigheid en het militaire vernuft dat zij in de strijd gooiden en de omstandigheden die hen groot maakten, lees dan De Griekse oudheid in vijftig levens van David StuttarD. Schrijven kan de man als de beste.
Natuurlijk, af en toe kom je een Grieks woord tegen, maar de teksten zijn heel toegankelijk geschreven.
Je kunt De Griekse oudheid in vijftig levens van voor naar achteren lezen, het boek is chronologisch opgebouwD. Maar wil je liever een beetje kriskras lezen, ook dat kan.
Elk hoofdstuk gewijd aan een beroemde Griek, staat op zichzelf.
O ja, nog even over het nawoorD. Het lijkt erop dat David Stuttard suggereert dat de Griekse beschaving niet alleen is gesublimeerd in de Romeinse beschaving, maar ook in het christendom.
Niets minder dan de bekering van Saulus (daarna geheten: Paulus) wordt beschreven in de taal van een van de grote Griekse tragedies, geschreven voor niemand minder dan Euripides.
De centrale Bijbeltekst zou rechtstreeks verwijzen naar de tragedie Bacchanten door de zin aan te halen: ‘Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan’.
En zo, besluit Stuttard ‘stapte de Griekse wereld gracieus door de spiegel naar een getransformeerde toekomst.

Liefde, seks en tragedie      Goldhill Simon      Europese geschiedenis

Als je niet weet waar je vandaan komt, blijf je altijd een kind’ (Cicero).
Als me op een feestje werd gevraagd wat ik studeerde, en ik al glimlachend ‘Antieke Cultuur’ antwoordde, zag je ze al denken.
‘Waarom dat dan toch?’ Doorgaans deed ik een verwoede poging uit te leggen wat de klassieke wereld toch nog steeds echt actueel maakte.
Ook Simon Goldhill, professor Griekse literatuur in Cambridge, vond de noodzaak om dit onderwerp op te tekenen.
In zijn Liefde, seks en tragedie stelt Goldhill dat kennis van de oudheid ervoor zorgt dat we het heden beter kunnen begrijpen.
Dit boek gaat over datgene wat de klassieke oudheid ons nu nog kan vertellen.
De titels van de hoofdstukken zijn steeds vragen.
Zo is het eerste hoofdstuk getiteld: ‘Wie denk je dat je bent?’.
De hedendaagse beelden van ideale lichamen hebben volgens Goldhill de oorsprong in het oude GriekenlanD. Onze hedendaagse ideeën van hetgeen mooi is en over de liefde, zijn ingegeven door de oude werelD. Het daaropvolgende hoofdstuk verhaalt over religie (‘Waarheen denk je te gaan?’) Het vroege Christendom zette zich in eerste instantie af tegen de klassieke wereld en kon zo de basis kon leggen voor het Heilige Roomse Rijk.
Volgens Goldhill is de geschiedenis van het christendom daarom simpelweg een klassiek vak.
Een ander aspect dat wordt belicht is de politiek.
In het hoofdstuk ‘Wat zou er moeten gebeuren?’ vertelt Goldhill de lezer over de ontwikkeling van de Atheense democratie.
Hij noemt democratie: ‘een experiment waar nog aan geschaafd en gezaagd wordt.
’ Een actueel onderwerp is het zeker.
Ook het culturele leven vindt zonder meer haar oorsprong in de antieke werelD. Griekse tragedies trekken nog altijd volle zalen in westerse theaters.
In het vierde hoofdstuk stelt Goldhill dat de tragedies de verhalen van toen vertelden en de unieke en monumentale gladiatorspelen het gewone Romeinse volk een stem gaf.
Tenslotte krijgt de lezer een rondleiding langs alle grootheden uit de culturele geschiedenis in het hoofdstuk ‘Waar denk je dat je vandaan komt?’ Goldhill illustreert hoe de klassieke oudheid van belang was in keerpunten in de westerse politieke en culturele geschiedenis.
Om te achterhalen waar we vandaan komen, is het goed te weten wat sleutelfiguren in de geschiedenis aan de oudheid hebben gehad en hoe het ze destijds heeft beïnvloeD. Deze kritische beschouwing van het antieke verleden maakt veel duidelijk over het heden, aldus Goldhill.
De kostbare erfenis van de klassieken wordt helder door Goldhill beschreven.
Hij vindt het belangrijk dat de klassieken nog altijd worden gewaardeerd en de antieke wereld de erkenning krijgt die het verdienD. Liefde, seks en tragedie is niet slechts een betoog om dit ook te gaan inzien, al slaagt hij daar mijns inziens wel in, het is vooral ook een aangename reis langs verscheidene aspecten van de oude geschiedenis.
Uitvoerig en met gebruik van verschillende verwijzingen naar teksten, architectuur, beeldhouwkunst en (vaas)schilderingen onderbouwt hij zijn argumentatie.
Daarmee is het boek lang niet alleen interessant voor mensen met voorkennis van de oudheiD. In het derde hoofdstuk over politiek legt Goldhill de Atheense directe democratie dusdanig uit dat ook mensen die niet zo thuis zijn in de antieke wereld het goed kunnen volgen.
Heb je altijd al eens willen weten wat het zo interessant maakt om meer over die oude geschiedenis te lezen of te leren? Sla dit boek dan eens open en ik durf te wedden dat oude geschiedenis lang niet zo ver staat van jouw leven in het nu als je van tevoren misschien had kunnen denken.
Dankzij Goldhill’s kritische kijk op het antieke verleden wordt er erg veel duidelijk over onze eigen tijD. Want zoals Cicero al eens zei: ‘Als je niet weet waar je vandaan komt, blijf je altijd een kinD.’

Andermans rotzooi      Dalrymple Theodore      Maatschappij

De gepensioneerde arts Theodore Dalrymple, schrijversnaam van Anthony Daniels, werkte in gevangenissen en achterbuurten.
In zijn essay Andermans rotzooi, over straatvuil, herhaalt deze vooraanstaande Britse conservatief een betoog dat hij vaker hielD. Zo noemde hij de Britse jeugd vorig jaar naar aanleiding van de rellen in Londen crimineel, slecht opgevoed en van de maatschappij vervreemD. Ook rondzwervend vuil en etensresten weerspiegelen een ‘diepgaand onsociale manier van eten en, in het verlengde daarvan, van leven’.
Zijn cultuurkritiek op de apathische mens, de overgereguleerde maatschappij en een beschaving in verval zijn even voorspelbaar als steekhoudenD. De bevuilers In grote stappen verkent Dalrymple de aard van de moderne mens.
Bevuilers ontbreekt het aan iedere vorm van zelfbeheersing.
Omdat wij zijn gaan geloven in de natuurlijke goedheid van de mens en in de geldigheid van alle menselijke gevoelens, is ook al het menselijk handelen geldig en goeD. Het resultaat: een ‘cultus van spontaniteit en authenticiteit’, waar iedereen al zijn gevoelens te allen tijde moet kunnen uiten.
Culturele en maatschappelijke mechanismen die dit aan banden leggen (zoals de Victoriaanse zelfbeheersing), zijn slechts een hinderlijke belemmering voor dat individu.
Niet alleen mensen uit arme probleemgezinnen treft – buiten hun directe verantwoordelijkheid – blaam, want vooral hoogopgeleiden moeten het ontgelden.
Door hun abstracte theorieën en denkprocessen zijn zij elk verband met de werkelijkheid verloren.
Waarom je nog bekommeren om een wereld die nooit de net bijeen gefilosofeerde perfectie zal benaderen? Kritiek die des te ironischer klinkt uit de pen van een denker die de woorden met zo’n ogenschijnlijk gemak uit zijn mouw schudt.
‘Privatisering van de moraal’ Steeds verder raakt het individu losgeweekt van een samenleving waarvoor het zich niet langer verantwoordelijk voelt.
In schitterende bewoordingen beschrijft Dalrymple het narcistische individu wiens wil wet is geworden.
Een voorbeeld: Het mag zo zijn dat de mens eerst door het heliocentrische wereldbeeld en vervolgens door de evolutietheorie van zijn zelfbedacht voetstuk is gestoten, maar dan heeft de mensenrechtendoctrine hem daar toch weer op gezet, met dien verstande dat waar eerst de mensheid als geheel zich op dat voetstuk bevond, nu elk individu er hoogstpersoonlijk op staat.
Een alom aanwezige verzorgingsstaat ontneemt dat individu bovendien elk gevoel voor verantwoordelijkheiD. De staat is volgens Dalrymple dan ook allerminst geprivatiseerd; ze domineert het economische en publieke leven zelfs als nooit te voor.
‘Geprivatiseerd’ is wel de moraal.
De staat moedigt bepaald gedrag zelfs aan.
Een stiekeme sneer naar homohuwelijken en geregistreerd partnerschap? We krijgen het niet te horen.
De ‘geprivatiseerde moraal’ wordt afgedaan met een halve opmerking over gesubsidieerde ‘verbintenissen die ooit als abnormaal golden’.
Waarna een tirade volgt tegen de zachte tirannie van vadertje staat, die als wisselgeld voor al zijn zorg steeds meer macht opeist en burgers afhankelijk maakt.
Tegelijkertijd moet de Britse staat wetten en regels strenger handhaven, want ‘er is geen volk dat harder toe is aan strenge, strak gehandhaafde wetten’.
VerwarrenD. Uitdagend conservatief Dalrymple doet grote uitspraken over ‘beschaving’, ‘cultuur’ en ‘volksaard’.
Zijn conclusies zijn de voorspelbare conservatieve stokpaardjes.
Een doorgedraaid en tot conformisme leidend individualisme bijvoorbeeld, gestimuleerd door een overactieve staat die mensen door verzorging en betutteling eigen verantwoordelijkheid ontneemt.
Of, cultuurrelativisme en abstracte idealen die ‘sociaal nihilisme’ bevorderen en het gezonde verstand belemmeren.
En, niet te vergeten, het verdwijnen van informele omgangsnormen.
Voorspelbaar, ja, maar niettemin een bijdrage aan maatschappelijke debatten over de interactie tussen burger en staat, tussen individu en collectief.
Binnen die debatten is het de conservatief Dalrymple die met deuren durft te slaan en gevestigde aannames in twijfel trekt.
Hij filosofeert in scherpe bewoording en met klare voorbeelden een betoog bijeen dat nergens de pretentie heeft een sluitend wereldbeeld te zijn.
En hoewel in het betoog van deze mopperkont soms gaten vallen, blijkt het juist deze conservatief die fundamentele aannames over onze moderne samenleving in twijfel trekt.

Als de laatste boom geveld is, eten we ons geld wel op      De Witte Ludo      Klimaat

Ik ben een zachtaardig persoon.
Ik sta afkerig tegenover gewelD. En toch.
Toch gebeurt het soms dat een woede in mij opborrelt.
Een woede, die slechts heel geleidelijk wegdeemstert.
Ik kan in woede ontsteken als ik om mij heen kijk.
Als ik kijk hoe tegen de klimaatverandering wordt aangekeken.
Hoe men de boodschap de wereld instuurt dat alles wel goed komt.
Zonder daadkrachtig te ageren, menen de meesten dat een oplossing zal gevonden worden.
Vanuit die overtuiging leunt men voldaan achterover en laat men verder begaan.
Als ik dat besef word ik boos.
Word ik woedenD. Als ik dat besef, klop ik hard met mijn hand op tafel.
Die woede delen wi J. Dat hebben wij gemeenschappelijk.
Terwijl ik enkel gefrustreerd op tafel bonk, gaat u een stap verder.
U maakt een analyse.
Die analyse is helder en duidelijk.
U plaatst het kapitalisme in de beklaagdenbank.
Niet het neoliberalisme.
Niet de globalisering.
Wel het kapitalisme.
Dat doet u bewust.
U wenst geen schijngevecht.
U beseft dat de gedane voorstellen en de uitgewerkte maatregelen slechts een druppel op een hete plaat zijn.
Zij zullen het verschil niet maken.
De klimaatconferenties zijn een maat voor niets.
Er worden beloftes gemaakt.
Geen enkel daadwerkelijk engagement wordt aangegaan.
In de klimaatakkoorden is nooit sprake van enig sanctioneringsmechanisme als de beloftes niet worden nagekomen.
Harde, dwingende maatregelen worden niet afgedwongen.
Praat voor de vaak, dat is het.
U toont aan hoe met getallen gegoocheld wordt.
In een poging om het succes van reeds genomen milieumaatregelen te bewijzen.
U ontmaskert deze climate cheating.
Zo wordt gezegd dat de economische groei in Europa samengaat met een afname van de broeikasgasuitstoot.
U toont aan dat men bewust vergeet het outsourcen van de industriële productie naar Zuidoost-Azië in rekening te brengen.
Hetzelfde gebeurt met de koolstofemissiehandel.
U toont dat deze handel een lege doos is.
Dat deze handel zijn doel voorbijschiet.
U neemt het woord gesjoemel in de monD. Daarom moet deze afgebouwd worden.
Omdat in deze handel slechts een schijnoplossing schuilt.
U deelt het optimisme niet over de mogelijkheden van de hernieuwbare energie.
Tegen 2040 zal deze energie slechts 17 tot 31 procent leveren van de mondiale elektriciteitsproductie terwijl het energieverbruik zal toenemen met 48 procent.
Die cijfers zijn ontnuchterenD. In dat rijtje van vals optimisme plaatst u de groene labels, cleantech, repaircafés, bioboerderijen, carpoolen, voedselteams, … U staat sympathiek tegenover deze initiatieven maar tegelijk beseft u dat deze het verschil niet zullen maken.
Terecht stelt u dat de positieve impact van ‘groene’ bedrijfjes te beperkt is en dat zij niet kunnen opboksen tegen de grondstoffenverslindende multinationals.
U toont in uw uitgebreide analyse uitvoerig aan hoe multinationals het klimaatdebat gijzelen.
Niet enkel zaaien zij twijfel over de klimaatverandering en de kwalijke gevolgen.
Via lobbywerk hebben zij grote invloed op het wetgevend werk.
U geeft het voorbeeld aan van de olie-industrie.
U toont hoe die industrie zich in het centrum van de politieke macht nestelt.
In de Verenigde Staten verwijst u naar Rex Tillerson.
In Europa geeft u de naam van Miguel Arias Cañete.
Enkel die industrie met de vinger wijzen zou niet eerlijk zijn.
Hetzelfde geldt voor de vleesindustrie, de farmaceutische industrie, de wapenindustrie, … Ook daar zijn de scheidingswanden tussen politiek en industrie te dun of onbestaande.
In het streven naar economische groei zijn de multinationals nietsontzienD. U geeft hier tal van voorbeelden.
U laat het niet bij die vage, loze beschuldiging.
U illustreert.
U toont duidelijk aan hoe de winsten worden geprivatiseerd en de kosten worden gesocialiseerD. Het komt er gewoon op neer dat het kapitalisme produceert en handel drijft om winst te maken.
Enkel de onmiddellijke resultaten worden in rekening gebracht.
Het is duidelijk dat de marktmechanismen geen rekening houden met de ware ecologische en sociale kosten van onze consumptie.
Bovenstaand punt zou kunnen geïntegreerd worden in handelsverdragen.
In die verdragen zou kunnen gezocht worden om ook die kosten in rekening te brengen.
Dat gebeurt niet.
Integendeel.
Deze handelsverdragen zijn een inperking van de soevereiniteit van regeringen, die milieu, natuur en mens willen beschermen.
Schijnoplossingen wijst u van de hanD. U verwacht enkel heil van echte, ingrijpende hervormingen.
Sloganesk bundelt u dit in die ene uitspraak: system change, not climate change.
We moeten naar een economie waarin de behoeften van de mensen en niet de winsten van de aandeelhouders het richtsnoer zijn.
Dit betekent dat wij de fossiele energie in de grond moeten houden en dat er een moratorium moet komen op economische groei, gekoppeld aan een inperking van de consumptie in de rijkste landen.
Om dit beleid te realiseren hebben we nood aan een versterkte overheid, die aangestuurd wordt door een volksvertegenwoordiging die de voogdij van de geldmachten heeft afgeworpen.
Een overdreven stelling? Ik denk het niet.
Ik hoef hiervoor maar te verwijzen naar het jaarlijkse World Economic Forum, waarbij regeringsleiders al te welwillend op schoot gaan bij CEO’s van de grootste bedrijven ter werelD. Als er één ding duidelijk is, is het wel dat wij een stringent klimaatbeleid niet mogen overlaten aan de dominante economische actoren.
Een stringent klimaatbeleid zou een economische rationele keuze kunnen zijn gezien de voordelen op het vlak van gezondheid, tewerkstelling of energieautonomie.
Dat hebt u duidelijk aangetoond in uw boek.
De lezer zou kunnen denken dat uw pleidooi voor een ‘system change’ nogal vaag blijft.
Dat alles te sloganesk is.
U countert deze mogelijke kritiek.
In uw boek eindigt u met het Leap Manifesto, uitgeschreven door Naomi Klein en haar medestanders.
Daarin doen zij een aantal voorstellen, die de transitie naar een ecosociale samenleving moeten ondersteunen.
U vat de voorstellen samen.
Sommige zijn evident.
Sommige zijn dat minder.
Los van uw boek las ik deze week de nieuwsbrief van Klimaatcoalitie.
Ik las de eisen van de Klimaatcoalitie voor een ambitieus, rechtvaardig en geïntegreerd energie- en klimaatplan 2030.
Ik hoorde echo's van het Manifest.
Ik hoorde echo's van uw boek.
Reeds lange tijd plaatste ik de nodige vraagtekens bij het huidige economische handelen.
Ik besefte dat het anders moest.
Nooit vond ik een alternatief.
Tot nu.
U schreef een alternatief uit.
Het lijkt niet evident ons economisch systeem drastisch te wijzigen.
U toont evenwel duidelijk aan dat de strijd tegen de klimaatverandering een hefboom kan zijn in deze pogingen.
De klimaatverandering kan wel degelijk een uitdaging zijn voor de politieke partijen.
Het kan een mogelijkheid zijn hun programma te updaten.
U schreef een verhelderend boek.
In uw analyse van de huidige politiek klinkt u negatief.
Het is pas in uw blik naar de toekomst dat u hoopvol bent.
In die vooruitblik lees ik optimisme.
In dat optimisme kan en wil ik u volgen.
Omdat ik besef dat het de enige uitweg is.
Andere mogelijkheden zijn er niet.

Zoals verwacht loopt alles anders      Gunster Bertold      Menswetenschappen

Een wereld vol nieuwe mogelijkheden ‘Een probleem is per definitie een tegenstelling tussen een verwachting en een feit; een tegenstelling tussen wat-zou-moeten-zijn en wat-is.
’ Met dergelijke oneliners staat het nieuwe boek van Berthold Gunster, de grondlegger van het omdenken, vol.
Door Jacomijn van Kempen Binnen dit gedachtegoed wordt een probleem niet gezien als een ramp die je overkomt, maar als een bron van nieuwe mogelijkheden en kansen.
Zoals verwacht loopt alles anders zegt een instrument te zijn om met elke kwestie om te kunnen gaan.
Deze ambitieuze stelling nodigt uit om te onderzoeken of het boek deze gecreëerde verwachtingwaar kan maken.
Zo helder als het omslag eruitziet, wit met daarop de titel in grote blauweletters, zo duidelijk is ook de inhoud van het boek.
Het onderwerp is het omgaan met problemen.
Overzichtelijk worden de verschillende aspecten van dit onderwerp behandelD. Wat is een probleem? Wat ligt hieraan ten grondslag? Op welke manieren kun je ermee omgaan? Het aantal voorbeelden waarmee de uiteengezette theorieën worden geïllustreerd, is talrijk.
Ze zijn herkenbaar, leuk geschreven en zorgen ervoor dat de tekst makkelijk te lezen is.
Voor de lezer die snel tot de kern wil komen, is dit iets minder geschikt: voorbeeld na voorbeeld zorgt soms voor wat vertraging in het komen tot de essentie van de theorie.
Hoewel de inzichten die het boek oplevert zeker interessant zijn, kan de zeer heldere uitleg en de herhaling die hiermee gepaard gaat, de flow van het lezen wat verstoren.
Het helpt daarom dat Gunster je regelmatig op een persoonlijke manier aanspreekt, niet alleen door voorbeelden uit zijn privéleven te noemen om zijn beweringen te ondersteunen, maar ook door zich regelrecht tot de lezer te richten met zinnen als: ‘Ik vraag me af wat je hiervan vindt…’ Of: ‘Misschien denk je nu…’ Zoals verwacht loopt alles anders biedt een duidelijke uiteenzetting van hoe men om kan gaan met problemen.
Zware materie in een luchtig jasje, vol boeiende inzichten en leuke voorbeelden.
En voor wie niet kan onthouden wat de kern van het boek precies is? Geen punt! Achterin is een schema opgenomen voor de omgang met problemen op pasjesformaat, zodat je het altijd bij je kunt dragen voor als er een onverwacht dilemma opdoemt.

De kracht van angst      Al Ghaoui Hesna      Psychologie

De kracht van angst: zo ga je om met angst In tegenstelling tot wat we graag willen geloven is een leven zonder angst onmogelijk.
En angst komt in vele vormen: veel mensen zien bijvoorbeeld enorm op tegen spreken in het openbaar, we kennen allemaal wel iemand die kampt met angst om zich te binden, of we zijn juist bang dat onze geliefde ons verlaat.
Dan is er ook nog eens de angst om te falen, of de angst voor oorlog en terreuraanslagen.
Maar, goed nieuws: angst hoeft niet per se iets negatiefs te zijn.
Angst kan namelijk ook een emotie zijn die in je voordeel kan werken en je buiten je comfortzone laat gaan.
Angst kan er zelfs op den duur voor zorgen dat je zelfverzekerder wordt (en dus minder bang!).
Klinkt dit makkelijker dan het lijkt? De Syrisch-Hongaarse Hesna Al Ghaoui schreef er een boek over: De kracht van angst.
Deze journaliste werkte jarenlang in oorlogsgebieden en maakte grote conflicten van dichtbij mee.
Maar toen Al Ghaoui moeder werd ging er voor haar een compleet nieuwe wereld open op het gebied van angst: ineens was zij niet alleen maar bezig met haar eigen veiligheid en angsten, maar óók met die van haar kinderen.
10 tips om angst in je voordeel te laten werken Gefascineerd door haar eigen reactie op de (soms levensbedreigende) situaties waarin zij zich bevond deed zij jarenlang onderzoek naar angst.
Wat gebeurt er in je lichaam als je angst voelt? En is het nuttig of vooral belemmerend? In het boek deelt zij haar eigen ervaringen met angst, gaat ze in gesprek met verschillende psychologen die zich hierin hebben gespecialiseerd en gewapend met deze informatie geeft zij 10 tips om angst in je voordeel te laten werken.
Doe er je voordeel mee! Bedenk wat het ergste is dat kan gebeuren Als je angst voelt, stel je dan eens voor wat het ergste is dat kan gebeuren.
Dit vereist enige oefening, omdat je gebruik maakt van visualisaties waarbij je je de hele situatie van tevoren inbeeldt.
Als je een filmpje in je hoofd maakt over de mogelijke aflopen van een situatie waar je tegenop ziet en vervolgens nagaat welke afloop het waarschijnlijkst is, ontdek je meestal dat je eigenlijk geen reden hebt om bang te zijn.
Bekijk de situatie eens van een afstand Probeer als je bang bent je angst eens van een afstand te bekijken, wat zorgt voor een realistischer perspectief.
Op deze manier kan je ervoor zorgen dat je instinctieve gevoelens en reacties je de baas worden.
Door bewust na te gaan op wat voor manieren de beangstigende situatie zich kan ontwikkelen, stimuleer je de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor logisch nadenken.
Onthoud dat het altijd erger kan Misschien niet de meest positieve tip, maar wel eentje die je angsten relativeert.
Bedenk als je bang bent eens dat onaangename situaties bij het leven horen.
Als je de beangstigende situatie op deze nuchtere manier bekijkt, kom je tot de conclusie dat, mocht je angst echt uitkomen, het altijd nog erger zou kunnen.
Ontleed je angst Zet je angsten eens op papier en vraag je af wanneer ze opduiken: is dit in het verleden, in het heden of in de toekomst? Vaak ben je bang voor iets dat nog moet komen en zijn je angsten dus voor een groot deel gebaseerd op fantasie.
Als je deze fantasie kunt identificeren, blijft er ‘gezonde’ angst over: angst voor concrete dreigingen en blijkt het vaak best mee te vallen.
Bedenk hoe groot de kans is dat je rampscenario uitkomt Loop je angsten eens punt voor punt na en probeer feiten te vinden over hoe groot de kans nu echt is dat de rampscenario’s in je hoofd zullen uitkomen.
Vaak zijn ze erg klein.
Al Ghaoui merkt hierbij ook op dat een hoofd dat loopt te stressen over de toekomst juist sneller seintjes uit het heden mist, belangrijke seintjes die je op actuele risico’s wijzen en je helpen verstandig te handelen.
Zorg ervoor dat je op tijd door hebt dat je angst voelt Of angst je de goede of de verkeerde kant op stuurt, hangt af van de vraag of we op tijd in de gaten hebben dat we bang zijn.
Als we zelfbewust zijn en eerlijk tegen onszelf, zullen we steeds sneller merken dat we bang zijn – en vervolgens dus ook in staat zijn om te beslissen hoe we reageren.
Of we willen handelen dankzij of ondanks de angst.
Vermijd je angst niet Je kunt alleen de strijd aangaan met je angsten als je ze in het gezicht kijkt, als je de situatie waarvoor je bang bent nogmaals aangaat.
Als je daarentegen de plaats of situatie van een traumatische gebeurtenis voortaan mijdt, ontzeg je jezelf de gelegenheid om die situatie ook eens op een andere manier mee te maken.
Dan wordt het veel moeilijker om andere, misschien zelfs positieve gevoelens aan die plaats of situatie te koppelen, om de eerder doorgemaakte ellende te vervangen door nieuwe ervaringen.
Maak onderscheid tussen situaties waar je wel en geen invloed op hebt Schrijf eens op op welke levensomstandigheden je invloed hebt, zoals de plek waar je woont, wat je leest, hoe je je gedraagt, wat voor werk je doet, wat voor reizen je maakt en wat voor vrienden je hebt.
Maak dan ook eens een rijtje met omstandigheden waarover je je zorgen maakt, maar waar je geen invloed op hebt, zoals het weer, natuurrampen, oorlogen, terroristische aanslagen, wat andere mensen over je zeggen of wie het volgende EK wint.
Guess what: je kunt alleen je emoties en je gedachten over het eerste rijtje veranderen.
Op de rest heb je simpelweg geen (directe) invloeD. Vraag jezelf af: weet ik hier wel genoeg over? Het heeft geen zin je druk te maken over dingen die helemaal niet bestaan.
Vraag jezelf als je ergens bang voor bent dan ook af of je wel bang bent voor iets echts.
Doe je research en ga na of je angst wel zo reëel is.
Misschien zijn er wel feiten die je angst onterecht maken, en kun je die angst gewoon laten varen.
Stap eens buiten je comfortzone Tot slot: kijk je angsten gewoon eens recht in de ogen door buiten je comfortzone te stappen.
Je zult zien dat je angsten in de praktijk best mee lijken te vallen of zelfs nergens voor nodig waren.
Het wordt zelfs nog mooier wanneer je aan de confrontatie een mooie herinnering overhoudt die je niet had gehad wanneer je die angst had laten regeren.
En er is niets erger dan dingen missen, toch?

Ontmoetingen in het Westen      Verberckmoes Johan      Europese geschiedenis

Al in de eerste eeuwen van onze jaartelling was de wereld een lappendeken van routes en contactzones.
De druk bevaren Middellandse Zee was een uitwisselingsplek voor vele christenen en moslims.
De Sahararoutes verbonden West-Afrika met het Euraziatische continent.
Toen in 1492 Amerika bereikt werd, breidde het wereldtoneel nog verder uit.
De Afrikaanse slavernij en het vermengen van de autochtone bevolking met nieuwkomers maakten het Amerikaanse continent volop deelgenoot van de Euraziatische culturen.
Dit boek vertelt een veelheid aan geschiedenissen van de zevende tot de eenentwintigste eeuw, over de Middellandse Zee, West-Afrika en de oostkusten van het Amerikaanse continent.
De lezer ontdekt de wereldgeschiedenis vanuit ongewone perspectieven: de Middellandse Zee vanuit de islamkant gezien, West-Afrika als actieve speler op het internationale toneel, zuid-Atlantische uitwisselingen tussen Brazilië en Afrika, en de Caraïben als een culturele bemiddelingszone.
Deze alternatieve wereldgeschiedenis toont aan dat globalisering van alle tijden is en dat de Atlantische wereld al eeuwenlang het decor is voor grootschalige interculturele uitwisselingen.
De Atlantische wereld is een boek voor elke lezer die houdt van geschiedenis als een verhaal van lange adem.
Johan Verberckmoes is hoogleraar Cultuurgeschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de KU Leuven

Dagen zonder Trump      Soenens Björn      Amerikaanse politiek

Soenens, een bekende Belgische verslaggever, die sinds anderhalf jaar in Amerika woont, doet verslag van hoe hij dat beleeft.
Hij probeert een ander soort journalistiek te schrijven, een hommage aan de Nederlandse schrijver Joost Zwagerman.
Hij probeert de onvermijdelijke 'Trump en trawanten' wat te vermijden, wat niet lukt.
Hij beschrijft hoe de media Trump in de kaart speelden, hoe groot de aversie tegen Obama en Clinton is, hoe racisme en seksisme werken, de achtergronden van armoede, hoe Amerikanen over Belgen denken, over Vietnam, de wapenwet, milieuvervuiling en de verdeeldheid in de samenleving.
Veel onvertaalde Engelse citaten.
Geen noten of literatuurverwijzing.
Het eerste woord is 'ik', dat zich vaak herhaalt, waarmee de verslaggever zichzelf wel erg centraal plaatst en we wellicht minder van Amerika te weten komen dan de bedoeling is.
Hij staat ook prominent op de foto op de kaft, zoals een buitenlandverslaggever betaamt.
Soms voelen televisieverslaggevers zich geroepen om ook nog een boek te schrijven.
Zou dat komen omdat ze hun verslagen altijd zo drastisch moeten inkorten? Dat gevoel had ik bij het lezen van Soenens’ boek ‘Dagen zonder Trump’.
En eerlijk: Björn Soenens heeft gelijk.
In dit boek slaagt hij erin ons originele informatie te geven die minder vaak aan bod komt in de tv-reportages.
In 33 hoofdstukken brengt de auteur een soms hallucinant beeld van dit enorme land, de Verenigde Staten van Amerika, dat er prat op gaat dromen waar te kunnen maken: de ‘American Dream’.
Voor miljoenen Amerikanen komt dit echter nooit uit: 35 miljoen van de 325 miljoen inwoners leeft onder de armoedegrens.
Met deze cijfers voor ogen gaat Soenens op zoek naar de gewone Amerikaan: het dienstertje dat amper 2 dollar en 7 cent per uur verdient in een eethuis, de bedelaar in de straat die voor Björn op de knieën gaat en smeekt om een broodje, de buurman van de reporter die in wanhoop uit het venster springt, de enorm dikke Amerikanen die uit armoede junkfood eten (36 procent van de Amerikanen is te dik), de levensverwachting die vier jaar lager ligt dan bij ons, de huurprijzen in New York die met 75 procent stegen sinds 2000… Naast het grote inkomensverschil blijven een aantal onaanvaardbare toestanden aanhouden: racisme, wapenplaag, ongelijkheid, het trauma van Vietnam en Irak,… En wat Soenens vooràl opvalt in de States is het stuitende gebrek aan efficiëntie op alle niveaus.
Dit wordt ‘gecompenseerd’ door dag en nacht te werken.
Bouwvakkers bijvoorbeeld wroeten verder in het weekend, maar worden niét extra betaalD. Een afspraak op de bank kan uren aanslepen en dan krijg je een week later toch nog een telefoontje dat er wat informatie ontbreekt.
Het aantal mensen in de gevangenissen ligt abominabel hoog: 716 mensen zitten in de cel op elke 100.
000 inwoners (in België 90 op 100.
000 mensen).
Het onderwijs gaat achteruit in de VS omdat veel families de zware leerkosten niet kunnen dragen.
De globale studieschulden bedragen er meer dan 1 biljoen dollar.
Een opleiding aan de universiteit kost al snel 40.
000 dollar per academiejaar.
Zonder lening, studiebeurs of schatrijke ouders wordt een hogere opleiding onmogelijk.
Veel afgestudeerden betalen tien jaar na hun einddiploma nog steeds af bij de bank.
In zijn afscheidstoespraak zei de beste student van het jaar: “Omring je in je leven met andersdenkenden, andersgelovigen, anderskleurigen.
Het is gemakkelijk en lui om je altijd op te houden met mensen van jouw slag.
” Een boodschap van tolerantie die zelden wordt nageleefd in de VS.
Soenens schrijft ook over de verbluffende diversiteit op de scholen.
Op Brooklyn College (in de buurt waar hij woont) worden 61 verschillende talen gesproken.
In Brooklyn spreekt 47 procent van de inwoners een andere taal dan Engels.
De thema’s die Björn Soenens behandelt zijn divers en boeiend: de oorzaken waarom al die armelui voor Trump hebben gestemd; de schrijnende toestanden in de gezondheidszorg met mensen die al jaren tandpijn hebben omdat ze de kosten niet kunnen betalen; kinderen die niet slagen in het onderwijs omdat hun ouders geen bril kunnen betalen,… Dank zij Obamacare zijn dan wel méér mensen dan ooit verzekerd, maar toch blijven 33 miljoen mensen verstoken van een ziekteverzekering.
Trump heeft het op zich genomen om alle verwezenlijkingen van zijn voorganger ongedaan te maken: de reactie van een blanke racist tegenover een zwarte intellectueel.
Intussen duurt de ellende voort in ‘coal country’, West-Virginia, waar ooit 800.
000 mensen hun brood verdienden.
Nu zijn er nog amper 65.
000 actief.
Velen leven van een welfare check, wonen in een krot en vinden geen werk meer.
“Zonder baan heb je enkel nog de voedselbonnen” zegt Camille, een jonge veertiger die overal pijn heeft en verslaafd is aan pijnstillers.
De mensen voelen zich vergeten, verwaarloosd, beschimpt, belachelijk gemaakt en bedrogen door regeringen die verandering beloofden.
80 tot 90 procent stemde op de populist Trump, van wie ze alle heil verwachtten… want hij zou Amerika weer groot maken.
In de vergeten gewesten hoort Björn verhalen over tienerzwangerschappen, armoede, drugs, huiselijk geweld… maar ze kozen voor een president die hen verraadt.
En wat hoort hij? “We houden van Trump.
Hij worstelt alleen nog een beetje met mensen die hem tegenwerken.

Waarheid      MacDonald Hector      Menswetenschappen

‘WaarheiD. Een handleiding’ wil u wapenen tegen het gevaar van misleiding De brexit werd aangeprezen met alternatieve feiten.
Hoe wapen je je als burger tegen deze halve waarheden? Hector Macdonald schreef een boek met adviezen.
Misschien net iets te veel adviezen.
Tijdens de campagne voor het brexitreferendum in het voorjaar van 2016 reed een rode dubbeldekker door het Verenigd Koninkrijk met op de zijkant in koeienletters de tekst: ‘We sturen per week 350 miljoen pond naar de EU.
Laten we het in plaats daarvan besteden aan de NHS’ - de Britse gezondheidszorg.
De mededeling stond diplomatiek gezegd op gespannen voet met de waarheiD. Maar er zaten wel elementen in die kloppen: het VK geeft per week honderden miljoenen aan Brussel, net als de andere EU-landen.
En de NHS kan heel goed geld gebruiken.
Maar wat de opstellers, de harde brexiteers, verzuimden te vermelden was dat hun land per week ook heel veel geld terugkrijgt, bijvoorbeeld aan landbouwsubsidies en steun aan arme regio’s.
Het VK is wel een nettobetaler: het draagt meer aan Brussel af dan dat het ontvangt, maar het verschil is lang geen 350 miljoen pond per week.
Kortom, de slogan op de bus was zwaar misleidenD. Brexiteer Boris Johnson was vaak in en rond de bus te zien, glimmend van trots.
Hij weet als geen ander hoe je, in je eigen voordeel, handig met de waarheid kunt omgaan.
Begin jaren negentig van de vorige eeuw was hij, amper droog achter de oren, correspondent voor de Daily Telegraph in Brussel.
Regelmatig wist hij zijn Britse en buitenlandse collega’s in de EU-hoofdstad te verrassen met zwaar aangezette verhalen over de Brusselse regelzucht.
De door hem gehate eurofreaks zouden van plan zijn het leven van de honderden miljoenen Europeanen te verzieken met allerlei belachelijke en volstrekt overbodige regels.
Zo zou Europa zelfs willen voorschrijven hoe krom een banaan moest zijn om een banaan te mogen heten.
Het was allemaal pure misleiding.
De verhalen waren goeddeels uit de duim gezogen, flink overtrokken en eenzijdig.
Maar er zat altijd een element in, hoe miniem ook, dat klopte.
Dus het was niet gemakkelijk Boris van leugens te beschuldigen.
De Britse communicatiedeskundige Hector Macdonald verwijst in ‘Waarheid’ regelmatig naar de brexitcampagne om zijn betoog kracht bij te zetten.
Het zijn niet alleen de ‘weggaanders’ die een loopje met die waarheid nemen, ook de ‘blijvers’ kunnen er wat van; zij goochelen eveneens met cijfers en willen nogal eens de gevolgen van het vertrek van het VK uit de Europese Unie overdrijven.
Macdonald haalt ook graag Donald Trump aan die na amper twee jaar presidentschap al op ruim achtduizend onjuiste of misleidende opmerkingen staat, aldus The Washington Post die deze score per dag bijhoudt.
Goedbedoelde adviezen Regelrechte leugens zijn niet het gevaarlijkst, aldus de auteur, want die zijn meestal vrij eenvoudig te herkennen en dus te weerleggen.
Veel linker is de halve waarheid, de bewering die niet het hele verhaal maar slechts een deel vertelt, het verdoezelen van feiten, of het plaatsen daarvan in de verkeerde context.
Link is ook het spinnen waar sommige voorlichters zo bedreven in zijn - zij kunnen met droge ogen ‘alternatieve feiten’ aandragen die óók waar zijn.
Dit boek, zo schrijft Macdonald, “is bedoeld voor iedereen die het beu is om door strikt genomen ware beweringen van politici, marketeers en pr-mensen om de tuin te worden geleid”.
De auteur wil zijn lezers handvatten aanreiken om Misleiding (hij schrijft het woord op den duur met een hoofdletter, zo gevaarlijk vindt hij het) te herkennen en ter discussie te stellen - op het werk, thuis, in de kroeg, op sociale mediA. Macdonald komt met honderden voorbeelden van misleiding en hij geeft tientallen adviezen hoe ze te detecteren en onschadelijk te maken, waarbij hij het intrappen van een open deur niet schuwt: kijk uit voor Misleiders ‘die belangrijke waarheden begraven onder een berg irrelevante mededelingen’.
De voorbeelden en adviezen zijn zo talrijk dat je regelmatig de lijn van het boek uit het oog verliest.
In het nawoord roept schrijver de lezers op alerter te zijn op nepnieuws en misleiding, meer aan factchecking te doen en de misleiders aan de schandpaal te nagelen.
Het zijn goedbedoelde adviezen.
Maar of het helpt? De slogan van 350 miljoen pond is talloze malen tegengesproken, met een keur van argumenten en cijfers waar geen speld tussen te krijgen is, maar blijkens opiniepeilingen gelooft nog steeds een flinke minderheid van de Britse bevolking - meer dan veertig procent - dat er met de tekst op die rode dubbeldekker niks mis was.
Oordeel: zo veel adviezen dat je de lijn van het boek uit het oog verliest.

Liefde in tijden van Tinder      Timmermans Elisabeth      Menswetenschappen

Sinds de komst van internet scrollen, klikken en swipen we ons een ongeluk.
Maar maken we nog echt contact? Blinde paniek overvalt Aziz Ansari op de eerste bladzijde.
Hij weet het ineens zeker.
In plaats van met één i-grec had hij 'hey' met twee y's moeten schrijven.
Natuurlijk gaat ze nu niet terug sms'en.
Hoe kon hij nu zo stom zijn? Of wacht, zou het helpen er nog iets achteraan te sturen? Toch maar beter van niet.
Mijn god, waarom stuurt ze nou niets terug? Ansari had zijn boek Modern Romance met geen betere anekdote kunnen beginnen.
Het vagevuur tussen sturen en ontvangen is voor velen herkenbaar.
In de liefde verandert een smartphone al snel in iets dat het midden houdt tussen een heroïneshot en een kloppende wond: niet te weerstaan, noch te negeren.
Een tornado van angst, pijn en woede, noemt Ansari het moeten wachten op een sms'je.
Waarom overkomt mij dit, vraagt de Amerikaanse komiek zich in zijn inleiding af.
Wat is er in de wereld veranderd dat ik dit moet doorstaan? Wat volgt, is een geestige verkenning van liefde in tijden van smartphones.
Ansari, die momenteel met zijn eigen Netflix-serie Master of None hoge ogen gooit, riep voor dit non-fictiedebuut de hulp in van Eric Klinenberg, hoogleraar sociologie aan de New York University.
Diens statistieken bieden een nuchtere achtergrondanalyse bij Ansari's grappen.
Samen hielden de twee bovendien honderden interviews in diverse Amerikaanse steden, als ook in Tokio, Parijs, Doha (Qatar) en Buenos Aires.
Halverwege het schrijven ontdekte Ansari een nieuwe trend, die zijn boek onvermijdelijk ging bepalen.
In de drie jaar die Tinder nu bestaat, heeft de app, waarmee je singles uit je directe omgeving met een simpele veeg over het scherm kunt beoordelen en benaderen, het landschap van daten radicaal veranderD. Verslaafd Heroïne, noemt Philippus Zandstra Tinder in zijn e-book Uitgeveegd, dat onlangs bij uitgeverij Fosfor verscheen.
Zandstra raakte al snel verslaafd aan de 'dagelijkse fix van zelfbevestiging' die Tinder hem booD. Zijn bekentenissen leveren mooie en herkenbare observaties op, over de overvloed aan keuze waarin je gewoonweg verzuipt en het gebrek aan werkelijk contact.
Wanneer journalist Zandstra voor een artikel op Tinder-avontuur door Europa wordt gestuurd, loopt hij tegen zichzelf op.
Het constante geswipe verhindert de kans op echte verbinding.
'Ligt in beperking dan de liefde', vraagt hij zich af in de epiloog.
Zandstra verliet Tinder.
Maar doordat hij openhartig zijn downs én ups beschrijft, is zijn verhaal niet louter een pessimistisch vertoog over de teloorgang van de liefde onder invloed van de smartphone.
In die zin lijkt zijn verhaal op dat van Ansari.
Zeker, we slaan soms door, gaan op onze bek en gedragen ons belachelijk en hufterig.
Maar hoe we ook worstelen: we leren er steeds beter mee omgaan en komen heus wel weer boven.
Ansari beschrijft zoveel gênante anekdotes, afgrijselijke sms'jes en compleet mislukte afspraakjes dat je er wel om moet lachen.
Zoals om de vrouw, die door te googelen ontdekte dat haar date op de dag van hun afspraak met zijn echtgenote een Thora-les in de synagoge zou verzorgen.
Of de 43-jarige vrouw wier man hun huwelijk na acht jaar met een sms'je beëindigde.
Als er één troost is bij zoveel geblunder, is het wel dit: we zitten allemaal in hetzelfde schuitje.
Zombies Het is een optimistischer geluid dan dat van Sherry Turkle.
Onlangs verscheen van deze hoogleraar aan het Massachusetts Institute of Technology Reclaiming Conversation, een noodkreet voor het behoud van het persoonlijke gesprek.
Nu we steeds meer als zombies in onze telefoons leven, verleren we de kunst om een écht gesprek te voeren.
In 2011 betoogde Turkle al iets soortgelijks in Alone Together, waarin ze tekeer ging tegen de 'asociale media'.
Ook de liefde wordt volgens Turkle bedreigD. Het zenuwslopende wachten op een sms'je waarmee Ansari zijn boek begint, wordt door Turkle pompeus de 'NOTHING gambit' genoemD. Dat we elkaar dát lijden aandoen, dat bewijst wel hoe funest mobiele telefoons zijn voor onze empathie, aldus Turkle.
Ansari onderzoekt verderop in zijn boek juist met veel humor de science of waiting, zoals het hele scala aan reactiestrategieën, en de power of waiting, omdat we evolutionair nu eenmaal geconditioneerd zijn om wat schaars is interessant te vinden.
Terecht heeft Turkle kritiek op hoe technologiebedrijven verdienen aan intieme data, door ons als gokverslaafden te verleiden om te blijven scrollen en klikken.
Maar in haar kruistocht schiet ze door.
De stelling dat telefoons ons minder sociaal en empathisch zouden maken, is al door vele onderzoeken ontkracht.
Berichtjes op Tinder zijn inderdaad niet zelden horkerig, maar aan menige bar zijn de openingszinnen helaas niet veel beter.
En ja: het uitmaken door een sms'je of een Facebookbericht is weinig chiC. In een aflevering van Sex and the City werd Carrie in de jaren negentig gedumpt via een post-it.
Ook in het internetloze tijdperk deden geliefden elkaar flink wat narigheid aan.
Toch fantaseren sommige singles in Reclaiming Conversation over de jonge jaren van hun ouders, toen de zoektocht naar een partner nog niet werd bemoeilijkt door keuzestress en hogere sms-kunde.
In het bejaardentehuis zoekt Ansari die vorige generaties op.
Zeker, de liefde was eenvoudig.
De meeste mensen gingen met iemand uit hun eigen straat.
Maar alle geïnterviewden kijken met jaloezie naar de keuzes en kansen van hun kleinkinderen.
Iedereen trouwde te jong en veel huwelijken eindigden in een scheiding.
Terecht benadrukt Ansari ten slotte de revolutie die internet heeft gebracht voor mensen met een niet-traditionele romantische of seksuele voorkeur.
Datingsites en -apps betekenden voor hen niets minder dan een bevrijding.
Hij concludeert: hoeveel ongemak we ook ervaren van de digitale liefde, hoezeer we er ook mee worstelen, de balans is uiteindelijk positief.
En zolang de regels van het spel nog niet zijn vastgelegd, valt er voorlopig ook nog genoeg te lachen.

Hebzucht      Linssen Jeroen      Filosofie

Een van de grootste menselijke hartstochten is hebzucht.
De laatste jaren staat deze menselijke eigenschap volop in de belangstelling.
Zo doken de media bovenop de hebzucht in de bankenwereld na de financiële crisis van 2008.
Hebzucht is niet alleen beperkt tot de bankenwereld, zo stelt filosoof Jeroen Linssen in zijn recent verschenen boek Hebzucht.
Een filosofische geschiedenis van de inhaligheid (VanTilt, 2019).
Linssen, geboren in 1960, is als universitair hoofddocent sociale en politieke filosofie verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Eerder schreef hij onder meer een boek over het gedachtegoed van de geschiedfilosoof Michel Foucault, getiteld Het andere van het heden denken.
Filosofie als actualiteitenanalyse bij Michel Foucault (2005).
Een historisch-filosofische speurtocht vanaf de Middeleeuwen tot nu Sinds midden jaren 1980 doet in de westerse wereld niet alleen de bancaire sector, maar ook de gewone burger volop mee aan de graaicultuur door boven zijn stand te leven.
Geld lenen, hoge hypotheken afsluiten: het kan niet op.
Waar komt deze hebzucht vandaan? Is hebzucht per definitie slecht, of zitten er ook nuttige aspecten aan deze eigenschap? Geschiedenis en filosofie kunnen helpen om op deze vragen een antwoord te geven en het fenomeen hebzucht in historisch perspectief te plaatsen, aldus Linssen: “Met een aanleiding in de actualiteit is dit boek dus voornamelijk een historisch-filosofische speurtocht.
Ik ga op zoek naar de intellectuele en vooral de filosofische opvattingen over de hebzucht vanaf de elfde eeuw tot nu.
Het gaat dus niet over al die lieden die in de voorbije tien eeuwen hun hebzucht hebben botgevierD. Het gaat niet om de geschiedenis van ‘het grote graaien’ zelf.
(…) Het is een geschiedenis van het filosofisch denken over hebzucht.
Grofweg kan men zeggen dat de filosofische reflecties zich in twee richtingen bewogen.
Aan de ene kant probeerde men de hebzucht op religieuze, morele of politieke gronden in te dammen, terwijl men anderzijds, veelal op basis van economische redenen, poogde aan de hebzucht meer ruimte te geven.
” (10) Linssen begint zijn boek in de elfde eeuw, toen de economie in Europa na eeuwenlange neergang weer begon op te krabbelen en de steden opkwamen.
Vanaf deze tijd namen handel en bedrijvigheid sterk toe.
Vanaf toen begonnen er ook polemieken over hebzucht.
‘De nieuwe commercie viel slecht bij de middeleeuwse christenheid’, zo stelt Linssen.
Theologen als Gregorius de Grote en later Maarten Luther beriepen zich op de Bijbel om hun punt te maken: ‘Jullie kunnen niet God dienen en de Mammon’ (Mattheüs 6:24) en op de notie dat het voor rijken moeilijk is om in de hemel te komen (Lucas 18:24-25).
Maar ook baseerden schrijvers zich op Plato en Aristoteles, die beiden beweerden dat rijkdom geen doel op zich mag zijn.
Goederen en geld waren volgens deze Griekse filosofen geen doel op zich, maar middelen om te kunnen leven.
Interessant is de constatering van Linssen dat diverse intellectuelen in de middeleeuwen een verschuiving hebben opgemerkt in kritische aandacht voor de zeven hoofdzonden die in de zesde eeuw door Gregorius de Grote waren benoemD. De kritiek verschoof van hoogmoed (superbia) als grootst mogelijke zonde, naar kritiek op averitia (hebzucht) als grootste der zeven hoofdzonden.
Onder meer Johan Huizinga in Herfsttij der Middeleeuwen (1919) en in zijn kielzog historicus Jacques le Goff viel dit op.
Adam Smith: interactie tussen hebzucht en hoogmoed De ‘vader van het liberalisme’ Adam Smith, wiens gedachtegoed over hebzucht in hoofdstuk vier aan bod komt en bepalend was voor het economisch denken in de tijd van de Verlichting (de achttiende eeuw), was er juist een balans tussen het menselijk streven naar hebzucht en menselijke hoogmoeD. In Smiths optiek waren mensen hebzuchtig en streefden ze naar rijkdom om daarmee meer aanzien te krijgen.
Hebzucht uit eigenbelang.
In deze opvatting is er dus sprake van een wisselwerking tussen hoogmoedig gedrag en de jacht naar meer rijkdom.
Maar bij Smith is dit eigenbelang niet verkeerD. Hij begreep dat mensen een afkeer hadden van hoogmoed en ijdelheid, maar hij beklemtoonde ook de positieve aspecten van eigenbelang en hebzucht: “Hoe zelfzuchtig de mens ook wordt geacht te zijn, er zijn onweerlegbaar enige principes in zijn natuur die hem belangstelling geven voor de voorspoed van anderen, en hun geluk ook voor hem noodzakelijk doen zijn, ook al ontleent hij daar verder niets aan behalve het genot het te mogen aanzien.
” (206) Hebzucht keurde Smith wel af, maar hij beschouwde deze negatieve variant als de hebzucht die tegen het vrijmarktdenken inging.
Eigenbelang keurde hij goed, omdat dit principe economische schade en verlies kan voorkomen.
Linssen heeft een boeiend en leerzaam boek geschreven, waarin hij het morele, filosofische en politieke denken over hebzucht en eigenbelang goed in kaart brengt.
We maken in het boek kennis met alle grote denker op dit gebieD. Naast de al genoemde filosofen, theologen en schrijvers, komen tal van anderen aan boD. Het gedachtegoed van Johannes Calvijn, Thomas More (bekend van het boek Utopia), Bernard Mandeville, David Hume of Thomas Hobbes: Linssen blijkt van alle (economische) markten thuis te zijn.
Dit boek is dan ook een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in filosofie en economie.

Onmacht en oorlogsverlangen      Ladan Antoine      Maatschappij

We verafschuwen oorlog maar toch lijkt het vaak de enige oplossing voor onze conflicten.
Ergens verlangen we naar vernietiging en gewelD. Waarom is dat zo? Wat is de menselijke relatie met oorlog en geweld? In zijn nieuwe boek 'Onmacht en oorlogsverlangen' gaat psychiater Antonie Ladan op zoek naar een antwoord op deze vraag.
Hij doet dit door stil te staan bij de psychologische motieven en innerlijke wereld van de mens.
Onmacht en oorlogsverlangen Binnenwereld speelt cruciale rol Vechten en doden spelen van oudsher een grote rol in de manier waarop de mensheid conflicten oplost.
We voeren in West-Europa weliswaar steeds minder vaak oorlog, maar de oorlogen díe we voeren, zijn in omvang toegenomen en we raken ook steeds vaker betrokken bij burgeroorlogen.
In Onmacht en oorlogsverlangen laat Antonie Ladan zien dat onze innerlijke wereld van grote invloed is op waarom en hoe we oorlogvoeren.
Benieuwd naar de invloed van onze innerlijke wereld? Bestel dan nu Onmacht en oorlogsverlangen.
Machteloosheid als aanjager Als mens moeten we vaak met tegenzin constateren dat we machteloos staan ten opzichte van veel situaties, zo stelt Ladan.
Met tegenzin, omdat we het liefst grip hebben op alles en streven naar maakbaarheiD. Hij betoogt dat oorlog ons kan helpen bij het verdragen van de pijnlijke toestand van het onmachtig zijn.
Oorlog is een kapstok voor het gevoel van onbehagen dat dit met zich meebrengt.
Als we ons onvoldoende bewust zijn van de aantrekkelijke kapstok die oorlog ons biedt, kan dat een afgewogen oordeel over oorlogszaken in de weg staan.
Ons ‘oorlogsverlangen’ houdt overigens alleen stand zolang de echte oorlog voldoende op afstand blijft, bijvoorbeeld door het uitzenden van troepen.
Vechten en doden hebben altijd een grote rol gespeeld in de manier waarop we conflicten oplossen.
Maar waarom voeren we oorlog? Volgens Antonie Ladan is een toestand van vrede psychisch ook belastend voor de mens.
Naast een afkeer van oorlog, hebben wij ook een verlangen om te vernietigen.
‘Oorlog’ roept niet alleen afschuw op, het kan ook iets zijn om naar te verlangen.
In Onmacht en oorlogsverlangen betoogt Ladan dat dit verlangen naar oorlog voortkomt uit machteloosheiD. Als mens in de samenleving en als samenleving in de wereld zijn wij fundamenteel machteloos.
In onze huidige maatschappij met haar accent op controle, beheersbaarheid en transparantie neemt de weerzin tegen machteloosheid en het taboe erop alleen maar toe.
Ladan put uit de rijke psychoanalytische geschiedenis, zonder te lang te blijven hangen bij Freud of Einstein.
Hij haalt voorbeelden aan uit de Vietnamoorlog en uit series als Breaking BaD. Hij bespreekt politieke uitglijers, zoals de niet-bestaande chemische wapens van Saddam, en citeert uit werk van Gerard Reve.
‘Ik zal betogen dat “oorlog” – de oorlog zoals wij die in ons hoofd hebben – ons kan helpen bij het verdragen van de pijnlijke toestand van machteloosheiD. Ik zal ook laten zien dat dit “oorlogsverlangen” alleen in stand kan blijven als de echte oorlog voldoende op afstand blijft.

Antisemitisme hier en nu      Lipstadt Deborah      Joodse geschiedenis

Antisemitisme heeft zich in de mens genesteld De verschrikkingen van de Holocaust hebben het antisemitisme niet kunnen uitbannen.
Professor Deborah Lipstadt (1947), hoogleraar Moderne Joodse Geschiedenis en Holocaust Studies aan Emory University in de Verenigde Staten, draagt gedetailleerde voorbeelden aan van het hoe en waarom.
In een fictieve dialoog met een Joodse studente en een collega pakt ze zo ongeveer alle denkbare facetten bij de kop.
Links en rechts levert exponenten van klakkeloze Jodenhaat, niet zelden gestoeld op de Israëlische politiek van nederzettingen in Palestijns gebieD. In Antisemitisme Hier En Nu spint ze het vraagstuk uit en komt met heldere analyses en krachtige argumenten.
Jodenhaat, die in de Oudheid een religieuze lading had, werd vanaf de achtste eeuw gevoed met politieke motieven.
De reden voor het antisemitisme zijn divers.
Lipstadt is hard voor Trump, die volgens haar met de daad bestrijdt wat hij met de mond belijdt.
Zijn pleidooi voor verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem is in haar optiek pure maskerade.
Openlijke sympathie voor witte racisten en nationalisten ziet ze als het andere gezicht van de president.
Labour-leider Jeremy Corbyn heeft het helemaal verkorven door zich achter andermans antisemitisme te scharen en er althans geen afstand van te nemen, met name niet waar het om Holocaust-ontkenners gaat.
Ze kapittelt de toename van vijandigheid in de Verenigde Staten, maar ook In Frankrijk en Duitsland, waar ze overigens wat de laatste twee betreft de afwijzende houding van de regering tegenover plaatst.
Ze neemt afstand van de Israëlische agressie, maar kan een boycot om ethische en politieke redenen daarin geen plaats geven.
Zorgen zijn er over de houding van regeringsleiders in Oost Europese staten, met Hongarije en Polen als koplopers.
Dat de Irsaëlische premier Benjamin Netanyahu er om economische redenen geen afstand van neemt, is haar een doorn in het oog.
Indrukwekkend is de aanklacht tegen Amerikaanse universiteiten, zoals die van haar ‘eigen’ Emory, waar aantoonbaar Joodse studenten op slinkse wijze werden achtergesteld en pas na een halve eeuw excuses kregen voor iets wat hun leven naar een diep dal trok.
Het instituut DBS, Boycot Desinvesteringen en Sancties en haar slinkse methodes van het boycotten van Joden om de simpele reden dat ze Jood zijn, krijgt er flink van langs.
De kracht van het boek is dat het inzichtelijkheid verschaft in een immens vraagstuk en aanzet tot nadenken.
Antisemitisme dat zich door de eeuwen heen diep genesteld heeft in het menselijk brein.
Joden over de hele wereld krijgen het dringende advies mee om niet in een negatieve spiraal te blijven hangen.
Uitgaan van het ergste als wapen om ontwikkelingen te accepteren.
Een pleidooi ook om de bloei van gemeenschap, cultuur en natie meer naar voren te halen in het zelfbeelD. Het zal menig lezer overkomen dat hij of zij bij zichzelf te rade gaat bij de confrontatie met vormen van antisemitisme die je als zodanig niet eerder aanvoelde, die je van generatie op generatie meekreeg, zoals een overgedragen geloof en politieke keuze.
Een vorm van faciliteren van het kwaad zonder bewustzijn.
Lipstadt houdt een spiegel voor: een (aan)klacht maar niet één die om medelijden vraagt, wel om nadenkendheiD. Ook een waarschuwing aan haviken in eigen kring, die de het vreedzaam naast elkaar leven van Joden en Palestijnen aan de Westoever net zo onmogelijk achten als het aanstrijken van een lucifer op een stuk zeep.
Waar een wil is, is een weg, hoe lang en moeizaam dan ook.

De zeven eigenschappen voor succes in je leven      Covey Stephen      Menswetenschappen

In ‘De zeven vaardigheden voor succes in je leven’, welke overigens gelijk zijn aan de 7 eigenschappen voor effectief Leiderschap, beschrijft Stephen Covey (1989) een model over behalen van succes.
Dit model bestaat uit 3 gedeelten, waarin 7 persoonlijke eigenschappen behandeld worden die de afgelopen 200 jaar in de literatuur worden beschreven als factoren voor succes.
Het eerste deel beschrijft het streven naar onafhankelijkheid, deel twee beschrijft het kiezen voor wederzijdse afhankelijkheid en het derde deel het scherp houden van de zaag, ofwel succesvol te blijven.
Alvorens de zeven eigenschappen te ontwikkelen die in deze drie gedeelten besloten liggen beschrijft Covey de algemene behoefte van het leven naar fundamentele principes, het principiele paradigma, in plaats van een pragmatische levenshouding.
De basis van principiële paradigma kan ook beschreven worden als het ik-paradigma, waarin je er vanuit gaat dat jij het zelf voor het kiezen hebt, zelf dingen doet en het belangrijkste: zelf verantwoordelijk bent voor je eigen succes.
Dit boek is geschikt voor een ieder die zich wilt verdiepen in zijn of haar eigen gedrag op het werk of in het privé leven.
De eigenschappen voor succes die Covey beschrijft zijn van invloed op je gedrag en zullen daarmee impact hebben verschillende relaties die je met andere mensen hebt.
Deel één van het model beschrijft de behoefte om te STREVEN NAAR ONAFHANKELIJKHEID. Hier liggen drie eigenschappen aan ten grondslag.
Het proactief handelen, het definiëren van een doel of eind en het stellen van de juiste prioriteiten.
Eigenschap 1: Proactief handelen wordt beschreven als het maken van je eigen keuzes.
Ons gedrag is afhankelijk van onze keuzes, niet van onze omstandigheden.
De manier waarop je reageert op elke stimulus die je krijgt bepaald waar je in de nabije toekomst zult zijn.
Andersom geredeneerd: “wat ik vandaag ben, daar heb ik gisteren voor gekozen”.
De cirkel van betrokkenheid met daarin de cirkel van invloed kan het verschil tussen reactieve en proactieve personen verduidelijken.
Een reactief persoon zal zich focussen op zijn cirkel van betrokkenheid en zich focussen op omstandigheden waar hij/zij zelf niets aan kan doen.
Proactieve mensen richting zich op hun cirkel van invloeD. Ze spannen zich in voor zaken waar ze zelf iets aan kunnen veranderen, met als gevolg dat hun cirkel van invloed groeit.
Tot slot kan het verschil tussen een reactief en een proactieve persoonlijkheid gekenmerkt worden door de werkwoorden hebben en zijn.
De cirkel van betrokkenheid wordt gekenmerkt door hebben: “Had ik maar wat meer tijd voor mijzelf”, of, “als ik eenmaal mijn diploma heb….
”.
De cirkel van invloed is gebaseerd op zijn en beschrijft de principiële houding: “misschien kan ik in het vervolg wat geduldiger zijn”.
De tweede stap in het streven naar onafhankelijkheid is het definiëren van je eigen doelstellingen (eigenschap 2).
Wat voor persoon wil je zijn? Covey beschrijft de oefening om je je eigen begrafenis voor te stellen.
Wat wil je dat mensen over je zeggen in hun speech? Ieder mens vervuld meerdere rollen in zijn leven.
Zo kun je een vader zijn, maar ben je ook een kind, een vriend of een collegA. Het is goed om voor elke rol voor jezelf op te schrijven wat voor persoon je wilt zijn.
Dit noemt Covey je persoonlijke missie.
De basis van de persoonlijke missie ligt in je persoonlijke manier van handelen, je cirkel van invloeD. De meeste mensen handelen vanuit een kern-paradigmA. Zoals eerder beschreven word succes op de lange termijn volgens Covey behaald als men zich gedraagt naar een paradigma van principes.
De meeste mensen handelen naar een meer oppervlakkig centrum, een centrum van genot, van geld of een centrum van gezin waarin je beslissingen laat afhangen van het resultaat op één van deze factoren.
Wanneer je handelt vanuit het centrum van principes tellen niet zozeer de resultaten met betrekking tot behoefte bevrediging, een financiële beloning of het welzijn van je gezin, maar de mate waarin je leeft naar je eigen overtuigingen.
Twee vragen die dit verschil verduidelijken is: Doe je dingen juist? (resultaat) of doe je de juiste dingen (principe)? De derde eigenschap die behoord tot het groeien naar onafhankelijkheid wordt beschreven door het credo: belangrijke zaken eerst, ofwel het prioriteiten stellen.
Covey beschrijft het kwadrant met op de assen belangrijk – niet belangrijk, en dringend – niet dringenD. Succesvolle mensen werken doorgaans aan activiteiten in kwadrant II: belangrijke en niet urgente zaken.
Dit zijn activiteiten als het werken aan relaties, nieuwe mogelijkheden onderzoeken, plannen, sporten, voorbereiding van een vergadering en ontspannen.
Bewustwording van wat je doet in je vrije tijd kan een valkuil worden.
Zo kan televisie kijken erg ontspannend zijn (belangrijk), maar is drie uur per dag (Nederlands gemiddelde, CBS 2010) of zelfs vijf uur per dag (Amerikaans gemiddelde, CNN 2009) nog wel effectief? De belangrijkste manier om te sturen op kwadrant twee zaken is het maken van een planning, en je daar natuurlijk ook aan te houden.
Deel twee van het model beschrijft het bereiken van GEKOZEN WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID, op basis van principes vier tot en met zes: het creëren van win-win situaties, eerst begrijpen dan begrepen worden en synergie.
Een belangrijk uitgangspunt voor het creëren van win-win situaties (eigenschap vier), is dat geluk en succes overvloedig zijn.
Dit betekent dat niemand hoeft te compenseren voor jou geluk, of dat slechts één iemand een bepaalde hoeveelheid succes kan halen.
Er in alle relaties naar streven dat alle partijen winnen levert niet alleen winst op de korte termijn, maar is ook goed voor de relatie; de lange termijn.
Bij het onderhandelen richt men zich dan ook op de belangen van de andere partij en niet op oorspronkelijke standpunten.
De vijfde eigenschap beschrijft het leren empathisch luisteren naar anderen.
De clou voor effectieve communicatie is volgens Covey dat je de ander eerst probeert te begrijpen alvorens je eigen punt duidelijk te maken.
De Grieken beschrijven deze eigenschap in de filosofie als Ethos, Pathos, Logos.
Deze woorden beschrijven persoonlijkheid, betrokkenheid en rationaliteit in deze volgorde.
De meeste mensen echter, neigen in eerste instantie vanuit hun logica te beredeneren.
De zesde eigenschap, synergie, beschrijft de meerwaarde van het gebruiken van de voorgaande vijf eigenschappen.
Het resultaat is meer dan de som der delen.
Wanneer meerdere mensen de voorgaande eigenschappen beheersen ontstaat er een zeer effectieve manier van samenwerken gebaseerd op vertrouwen waar beslissingen worden genomen op basis van belangen en principes.
Het derde deel van het model van Covey beschrijft HET SCHERP HOUDEN VAN DE ZAAG.
Daarin beschrijft hij als zevende eigenschap de vier dimensies van persoonlijke vernieuwing.
Wanneer een kip gouden eieren legt is het belangrijk dat de kip zelf goed verzorgt wordt om te garanderen dat er ook in de toekomst nog gouden eieren gelegd worden.
Voor persoonlijk succes is het daarom ook van belang dat je goed voor jezelf zorgt.
De vier dimensies zijn Lichamelijk, zoals voeding, sport en stressbeheersing, Sociaal-emotioneel: zoals empathie, synergie en innerlijke zekerheid, Spiritueel: zoals toewijding, studie en meditatie, en Geestelijk: als lezen, plannen en schrijven.
Blijven groeien in elk van deze dimensies heeft volgens Covey de grootste impact op je persoonlijke groei, en daarmee succes.
Het kiezen van de juiste activiteiten aan de hand van het kwadrant van urgent en belangrijk kan je vooral veel rust geven in je werk, en thuis.
Timothy Ferris (2007) beschrijft het journaal kijken en verschillende nieuwssites bijhouden als grootste verspilling van tijD. Er is altijd wel een collega of vriend is die het leuk vind om je te vertellen wat hij of zij gisteren heeft gezien of gelezen.
Belangrijk nieuws bereikt je toch wel, alleen iets later.
Voor de meeste mensen kan het actief volgen van nieuws geclassificeerd worden als een activiteit in Covey’s cirkel van betrokkenheid omdat de meesten van ons geen persoonlijke invloed hebben op politieke of economische omstandigheden in de werelD. Daarmee wordt het actief volgen van het nieuws een niet belangrijke – niet urgente zaak, kwadrant vier.
Overigens zijn Covey (1989) en Ferris (2007) het er over eens dat alle andere televisie ook in kwadrant vier thuis hoort omdat het over het algemeen weinig toevoegt aan je persoonlijke groei of leercurve.
En niet leren is volgens Liker en Hoseus (2008) de grootste verspilling in de people value streem, in een mensenleven.
Uitzonderingen zijn programma’s die direct te maken hebben met je persoonlijk doelstellingen (eigenschap 2).
De tijd die men op het werk besteed aan nieuwssites bezoeken kan veel beter in belangrijke niet urgente zaken van het werk gestoken worden.
Wanneer je een paar minuten van ontspanning nodig hebt kun je die minuten besteden door te werken aan je relaties met collega’s (eigenschap 4/5).
Het elimineren van de gemiddelde drie uur per dag televisie kijken levert tijd op voor activiteiten met je gezin (relaties) of zelfontplooiing (eigenschap 7) door te lezen, schrijven of bijvoorbeeld muziek maken.

Reis naar het continent      Segers Mathieu      Nederlandse geschiedenis

Dat Reis naar het continent bij het verschijnen direct de aandacht van politiek Den Haag heeft getrokken – het boek werd dit najaar bekroond met de Prinsjesboekenprijs voor het beste politieke boek – mag niet verbazen.
Het thema, dat nog niet eerder zo’n volledig overzicht kreeg, is hoogst actueel.
Bovendien presenteert Segers zijn analyse als een vlot geschreven ‘reisverslag’ waarin kleurrijke personages heen en weer pendelen tussen belangrijke topontmoetingen en spannend achterkamertjesoverleg.
Daarmee biedt hij een toegankelijker boek dan de twee andere boeken die deze zomer, bijna gelijktijdig, over het onderwerp Nederland en Europa verschenen: de analyse van het Nederlandse Europadebat onder redactie van de Groningse historici Harryvan en Van der Harst (Verloren consensus.
Europa in het Nederlandse parlementair-politieke debat 1945-2013 (Amsterdam 2013)) en het eveneens Groningse proefschrift over de Europese constitutionaliseringsijver van de Nederlandse politieke elite van Jieskje Hollander (Constitutionalising Europe: Dutch Reactions to an Incoming Tide (1948-2005) (Groningen 2013)).
Ook voor een wetenschappelijk publiek biedt Reis naar het continent interessante aanknopingspunten, vooral ten aanzien van de veelal onderbelichte monetaire integratie, al zijn er bij Segers’ herinterpretatie van de Nederlandse deelname aan het integratieproces ook wel enige kanttekeningen te maken.
De herinterpretatie die Segers in zijn analyse van de vroege periode van integratie biedt is gezien het bestaande onderzoek waarop het zich baseert wellicht geen noviteit, maar vanwege de vooral door de actualiteit opgelegde tegenstelling tussen een Europese of een nationale koers is deze toch verfrissend te noemen.
Met veel nadruk op de contingentie van het integratieproces stelt Segers namelijk dat Nederland weliswaar weinig voelde voor Europese samenwerking, maar dat deze weerzin vooral werd ingegeven door een voorkeur voor Atlantische samenwerking.
Dat Nederland via de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (1952) uiteindelijk toch in een continentaal samenwerkingsproject belandde was misschien ook weer geen ‘complete verrassing’, zoals de flaptekst suggereert, maar ging dus wel in tegen de nationale beleidsvoorkeuren.
Vanwege de sterke politieke en vooral economische gebondenheid aan de buurlanden op het Europese continent moest Nederland echter wel mee met de werkelijke initiatiefnemers van de integratie: Frankrijk en DuitslanD. In het betoog dat volgt wordt keer op keer onderstreept dat Nederland doorgaans maar weinig invloed had op het doel van zijn Europese ‘reis’.
Geregeld laat Segers het Nederlandse perspectief namelijk bladzijdenlang buiten beeld, zo een geschiedenis construerend die vooral door Duitse, Franse en/of Amerikaanse leiders werd vormgegeven.
Ook na 1973, toen de tegenstelling tussen ‘continentaal’ en ‘Atlantisch’ Europa was afgezwakt door de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschappen, had Nederland volgens Segers dan ook vaak geen andere keus dan mee te gaan in de wensen van de grote lidstaten.
Dit gold bijvoorbeeld voor de muntunie, waarvoor Nederland (net als Duitsland overigens) graag een andere vorm had gezien (267).
Dit betekent niet dat Nederland geen pogingen ondernam om reisplannen uit te stippelen.
Zo laat Segers op basis van nieuw archiefonderzoek en recente literatuur onder meer zien hoe in de jaren zeventig onder aanvoering van minister van Financiën Duisenberg een plan voor monetaire integratie werd ontwikkeld dat de diepe tegenstelling tussen de Duitse economisten en de Franse monetaristen moest helpen overbruggen (192-195).
Het plan sneuvelde echter als gevolg van zware weerstand bij de Duitse financiële elite (199-206).
Uiteindelijk zouden ook de Duitse technocratische inspanningen van de jaren zeventig overigens worden ingehaald door onverwachte politieke gebeurtenissen in de jaren tachtig als de rampzalige toestand van de Franse economie onder president Mitterrand en het wisselgeld dat de Duitse bondskanselier Kohl bereid was te betalen voor de Duitse hereniging.
Met het echec van ‘Zwarte Maandag’, toen in de aanloop naar het Verdrag van Maastricht (1992) duidelijk werd dat Nederland opnieuw wel erg ver op de troepen vooruitliep, vonden de schaarse Nederlandse ambities om zelf een koers voor Europa uit te stippelen een roemloos einde.
De grote plannen werden weer ingeruild voor de ook eerder al breed heersende pragmatische onverschilligheid, onder minister van Financiën Zalm aangevuld met een opstelling als ‘kampioen kleine regeltjes’.
In de in 1992 tot stand gekomen muntunie bleek Nederland tot zijn schrik bovendien toch weer losgekoppeld van de meer Atlantische partners zoals de Britten.
Uit deze twee ontwikkelingen verklaart Segers in zijn epiloog het wantrouwen dat sinds 2005 zichtbaar is in de samenleving.
Voor elk van de lidstaten bevatte het integratieproces regelmatig onverwachte wendingen, aldus Segers, maar vooral het Atlantisch gerichte en pragmatische Nederland kon zich slecht met deze wendingen verzoenen (278-280).
Integratie-historici zullen bij deze prikkelende conclusie wel even de wenkbrauwen fronsen, zeker gezien de analyses die Harryvan en Van der Harst en Hollander voor de schok van het referendum van 2005 geven.
Zij leggen in hun verklaringen veel meer nadruk op het idealisme in het Nederlandse Europabeleid dat, zo niet bij de beleidsbepalers, dan toch bij een groot deel van de Nederlandse politieke elite tot in de jaren tachtig sterk aanwezig was en botste met de toenemend kritische houding van de bevolking.
Ten dele zijn beide verklaringen wel complementair, en volgt het verschil tussen beide logisch uit het verschil in onderzoeksobject tussen Segers, die zich richt op ‘Nederland in Europa’, en de anderen, die vooral het debat over Europa in Nederland bestuderen.
Niettemin valt in vergelijking op dat het Europese idealisme er bij Segers wel erg bekaaid vanaf komt.
Naast alle aandacht voor de plannen voor monetaire samenwerking besteedt hij slechts beperkt aandacht aan de ideeën voor verdere politieke integratie.
Dit leidt onder andere tot de suggestie dat de plannen voor een politieke unie in de aanloop naar 1992 ‘geheel nieuw’ waren voor Nederland – met de ervaren ‘Europeaan’ Piet Dankert als staatssecretaris van Europese Zaken lijkt dit toch weinig geloofwaardig.
Segers lijkt dan ook weinig met idealisme op te hebben: na eerst Mansholt al te hebben beschreven als een drieste idealist, die pas realistischer werd toen diens beleid werd ingehaald door de werkelijkheid van melkplassen en boterbergen (154- 155), is hij ook ten aanzien van centrale bankpresident Marinus Holtrop streng: toen deze tekenen van idealisme ging vertonen, werd hij volgens Segers ‘politiek verward’ (176).
Een belangrijker kanttekening is dat de vraag wie of wat nu precies ‘Nederland’ vertegenwoordigt eigenlijk nergens wordt besproken.
Vanuit het klassieke perspectief van de diplomatieke geschiedenis heeft Segers vooral oog voor de ‘grote mannen’ uit de geschiedenis en ook zijn bronnen, veelal biografieën, memoires en archieven van ministeries, zijn klassiek.
Voor het debat binnen de landsgrenzen of de in de recente geschiedschrijving steeds centralere rol van Brusselse beleidsmakers en maatschappelijke actoren bestaat weinig aandacht.
Interessant zijn de momenten waarop niet zozeer de bewindspersonen als wel hun souffleurs aan de orde komen: de goed gedocumenteerde beschrijvingen van bijvoorbeeld de ambtelijke aanloop naar het Duisenberg-plan bevatten belangrijke aanknopingspunten voor verder onderzoek, bijvoorbeeld naar de suggestie dat de Nederlandse ambtenaren zich hier sterk lieten leiden door het Nederlandse bedrijfsleven (202).
Het kijkje dat Segers biedt in de ‘machinekamer’ in Bazel, waar de Europese centrale bankpresidenten al vanaf begin jaren zestig overlegden over monetaire integratie, geeft aan hoe veelbelovend een dergelijke verbreding van het perspectief kan zijn .

15 miljoen graden      Green Luie      Astronomie

Het licht van de zon doet er acht minuten over om de afstand naar de aarde te overbruggen.
Daar gaat een reis van honderdduizenden jaren in het inwendige van de zon aan vooraf.
Wat gebeurt er daarbinnen? Wat zijn licht en warmte eigenlijk? Hoe worden die door de zon geproduceerd? 15 miljoen graden is een verbazingwekkende en leerzame reis van het centrum van de zon via haar oppervlak naar de aarde, waar het zonlicht ons in staat stelt om dit te lezen.
Sterrenkundige Lucie Green vertelt hoe de zon werkt (en klinkt!), laat ons kennismaken met het meest recente zonneonderzoek en maakt duidelijk hoe verwoestend zonnestormen voor onze planeet kunnen zijn

De strijd om de toekomst      Schulte Addie      Maatschappij

Ondermijnen populisten de democratische wereldorde? En staat onze westerse beschaving werkelijk op het spel? Dagelijks staan de kranten en sociale media vol met doemscenario’s over onze toekomst – we lijken er steeds meer van overtuigd dat de toekomst ons geen betere wereld brengt.
In De strijd om de toekomst onderzoekt Addie Schulte neergangstheorieën over actuele kwesties als migratie, neoliberalisme, robotisering en klimaatverandering.
Niet om het waarheidsgehalte of de waarschijnlijkheid van deze doemscenario’s vast te stellen, maar om te onderzoeken hoe deze denkbeelden zich de afgelopen decennia hebben ontwikkeld en welke invloed zij hebben op het beeld van onszelf en van de werelD. Hij bespreekt een scala aan vooraanstaande en opkomende denkers over het hele politieke spectrum, zoals Paul Scheffer en Frits Bolkestein, Naomi Klein en Michael Ignatieff, Steven Pinker en Rutger Bregman.
Wat zeggen de angsten voor de migrant, of voor de Apocalyps, eigenlijk over onszelf? Addie Schulte geeft kritische instrumenten om de ideeënstrijd over de toekomst te ontleden.
Hij laat zien dat neergangstheorieën onderdeel zijn van het politieke debat: ze kunnen worden gebruikt om ons voor het karretje van elk mogelijke ideologie te spannen, omdat ze ons ook een betere wereld beloven.
Maar wie echt op een andere manier naar onze toekomst wil kijken, zal daarin ruimte moeten laten voor twijfel en onzekerheiD. In dit boek onderzoek ik neergangstheorieën over actuele kwesties als migratie, neoliberalisme, robotisering en klimaatverandering.
Ik onderzoek hoe deze denkbeelden zich de afgelopen decennia hebben ontwikkeld en welke invloed zij hebben op het beeld van onszelf en van de werelD. Ook zet ik ze af tegen het nog steeds belangrijke idee van de vooruitgang.
Doemscenario’s over migratie, klimaat, technologie en economie beheersen al jaren het debat over de toekomst.
In dit boek onderwerp ik die aan een grondige analyse, net als het idee van de vooruitgang.
Daarbij passeert een scala aan vooraanstaande en opkomende denkers, zoals Paul Scheffer en Frits Bolkestein, Naomi Klein en Michael Ignatieff, Steven Pinker en Rutger Bregman.
Wat zeggen de angsten voor de migrant, of voor de Apocalyps, over onszelf? Dit boek geeft kritische instrumenten om de ideeënstrijd over de toekomst te ontleden.
Het laat zien dat neergangstheorieën onderdeel zijn van het politieke debat: ze kunnen worden gebruikt om ons voor het karretje van elk mogelijke ideologie te spannen, omdat ze ons ook een betere wereld beloven.
Maar wie echt op een andere manier naar onze toekomst wil kijken, zal daarin ruimte moeten laten voor twijfel en onzekerheiD.

De oorlog van nu      Bijkerk Rein      Krijgswetenschap

De massale slachtingen in twee wereldoorlogen zijn in zoverre anders doordat ze een buiten proportionele hoeveelheid burgerslachtoffers maken, op aangeven van mannen als Stalin en Hitler die uitroeiing tot doel verheffen.
Het terrorisme dat ervoor in de plaats komt is niet minder gewelddadig, maar het vergt minder mensenlevens.
Wel is er het de voortdurende dreiging die ook inwoners van ‘veilige’ staten beangstigt.
De schrijvers leggen uit dat oorlog niet alleen verschrikking in zich heeft.
Een tweekoppig monster, dat afschrikt en fascineert.
Hoe paradoxaal het ook klinkt: ze zet de poort open voor meer beschaving, maatschappelijke, politieke en economische ontwikkelingen.
In de steentijd relatief gezien 300 tot 600 keer meer geweld dan in de vijftiger jaren van de vorige eeuw.
Het boek ontnuchtert de velen die denken dat religie de voornaamste oorzaak is van strijdgewoel.
Dat blijkt in slechts 12,3 procent het geval.
Fascisme, nationalisme en communisme zijn grotere boosdoeners.
Wel zwengelt godsdienst het wij tegen zij gevoel aan.
Na de wereldoorlogen is er de ineenstorting van de koloniale mogendheden De bezetting en knechting vergt te hoge financiële offers.
Hetzelfde wat de Verenigde Staten nu ervaren.
Irak platgooien, maar geen rust en democratie kunnen brengen.
Daar gunnen Europa en Noord-Amerika zich de tijd niet voor.
Oorlog en geweten staan niet overal haaks op elkaar.
Bondgenoten zullen het nooit worden.
Wel zijn er verschillen.
In een Rusland zonder vrije pers kunnen verantwoordelijken gemakkelijker burgers in Syrië de dood injagen.
De visie van Carl van Clausowitz loopt als een rode draad door de bladzijden: oorlog als voortzetting van politiek, waarbij het succes afhankelijk is van de drie-eenheid politieke leiding, militaire deskundigheid en maatschappelijk draagvlak.
Oorlog als instrument om te overleven (Israël).
Door toepassing van hoogwaardige technologie meer met minder kunnen bereiken.
Groter verschil dan met een land als Nederland is niet denkbaar: mannen drie jaar en vrouwen twee jaar dienstplichtig tegen de afschaffing ervan in ons lanD. De schrijvers preken ontzetting als de recente verwaarlozing van het militaire apparaat ter sprake komt.
Met een ommekeer als gevolg van cyberwar en inbraken in computersystemen als hoogst actueel gegeven.
De schandvlek Sebrenica blijft niet onbesproken.
De grootste massamoord na de Tweede Wereldoorlog met een onmachtig Nederland om de massamoord op Bosnische moslimmannen en –jongens te voorkomen.
Natuurlijk is het geen boek voor Jan en Alleman.
Toch zal niemand er slechter van worden als hij weet hoe de hazen in deze wereld lopen.
Wat de overschakeling van conventionele naar onconventionele oorlog met zich mee brengt.
Bijkerk en Klep draaien als militair-historicus de kraan van kennis volledig open, laten de lezer niet verdrinken in een stortvloed van theorie, vatten complexe materie in begrijpelijke taal.
Waarbij niemand het idee moet hebben er enige voorspelbaarheid uit te kunnen peuren: oorlog laat zich niet plannen.
Een plan sneuvelt al op de eerste dag van een nieuwe machtsstrijD.

Filips Willem      Van der Eycken Michel      Nederlandse geschiedenis

https://nl.
wikipediA.org/wiki/Filips_Willem_van_Oranje Filips Willem, oudste zoon van Willem van Oranje, werd in 1568 door koning Filips II ontvoerd van de Leuvense universiteit.
Hij was hier uit veiligheid, toen Willem met zijn gezin de Nederlanden verliet, naar toe gestuurD. Na een langdurige gevangenschap onder wisselende omstandigheden in Spanje mocht hij in 1595 naar de Nederlanden terugkeren.
In 1602 deed Filips Willem zijn Blijde Intrede in Diest, dat van een nijver regionaal centrum was teruggevallen tot een bescheiden provinciestaD. Filips Willem trachtte zoveel mogelijk aan het herstel bij te dragen, wat moeizaam ging.
De herdenking van zijn begrafenis in 1618 is de aanleiding van dit boek, als inleiding op de gelijknamige tentoonstelling.
Het gaat vooral om de geschiedenis van de stad Diest zelf.
Interessant is de beschrijving van zijn dood op 20 februari 1618 in Brussel, het geharrewar over de rouwkapel en ten slotte de begrafenis in de Sint-Sulpitiuskerk te Diest.

Europa in woelig water      Vos Hendrik Heirbaut Rob      Europese geschiedenis

De Europese Unie is in de laatste jaren op vele vlakken een machtige organisatie geworden.
Toch kampt Europa nog tot op de dag van vandaag met zeer veel problemen, problemen waar de Unie machteloos tegenover blijkt te staan.
Het gaat hier om problemen zoals het vluchtelingenvraagstuk, terreurdreiging en sinds kort ook de Brexit.
De lidstaten komen bij deze problemen lastig tot een oplossing, maar toch blijft de Unie bijeen.
Hoe gaat Europa met deze noodsituaties om? Wat zorgt ervoor dat deze lidstaten blijven samenzitten en hoe gaat het verder wanneer de Britten de onderhandelingstafel verlaten? De Europese Unie is machtig geworden.
We reizen zonder grenscontroles, betalen met de euro en op allerlei vlakken hebben Europese regels een impact op ons leven.
Maar er zijn ook domeinen waarop de Unie schijnbaar machteloos is.
Tijdens de eurocrisis leek het einde van de muntunie nabi J. Bij belastingontwijking op grote schaal, de terreurdreiging, het vluchtelingenvraagstuk… blijft het lastig om met één stem te spreken.
Europa ploetert van crisis naar crisis.
Toch valt de Unie niet uit elkaar.
Rob Heirbaut en Hendrik Vos bekijken hoe Europa met noodsituaties omgaat.
Het stokt en het rommelt en het hapert, maar de integratie valt niet stil.
Wat is de lijm die de lidstaten aan de onderhandelingstafel houdt? Waar gaat dit naartoe? En hoe zit het met de Britten, die voor brexit hebben gekozen? Het verlaten van de Europese Unie is zo te zien een ingewikkelde affaire… Reeds enkele jaren ligt de Europese Unie onder vuur.
In diverse lidstaten staken, met wisselend succes, Eurosceptische partijen de kop op.
Het werk van deze eminente Europa-kenners heeft dan ook de grote verdienste het belang van de EU voor de inwoners van de lidstaten te belichten.
De heldere bewoordingen die zij daarbij hanteren maken het werk erg toegankelijk, ook en vooral voor lezers die niet zo vertrouwd zijn met de regelgeving en werking van deze supranationale instelling.
In een eerste deel vertrekken de auteurs van de basisprincipes waarop de EU steunt: vrij verkeer van goederen, kapitaal, personen en diensten.
Daarbij wordt telkens verwezen naar de impact van deze principes op ons dagelijks leven.
Ook de zwakke punten in het Europese bestel worden niet veronachtzaamd: de unanimiteitsvereiste bij bepaalde beslissingen bijvoorbeeld, werkt verlammend op een aantal gebieden.
De auteurs verwijzen verder naar de bepaling van de diverse belastingstarieven, het probleem van de migratie, de gezamenlijke organisatie van politie- en veiligheidsdiensten, energie- en milieuproblemen en defensie.
Dit zijn evenzoveel gebieden waarrond de lidstaten hun soevereiniteit niét willen afstaan.
In de uitgave wordt op een heldere wijze uiteengezet hoe de Europese regelgeving tot stand komt, ook voor de lezer die niet zo vertrouwd is met deze toch wel behoorlijk ingewikkelde materie.
Ditzelfde geldt voor de werking van de diverse instellingen, zoals de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europese Parlement.
Verder komt ook nog de moeizame Europese besluitvorming aan boD. Verrassend is de vaststelling van de auteurs dat de recente crisissen die de EU teisterden, finaal - weliswaar na een moeizaam proces - precies tot verdere integratie geleid hebben.
Woelig water scherpt blijkbaar de stuurkunst aan.
Tenslotte wordt een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan het nog steeds lopende proces van de Brexit.
Daarbij wordt de complexiteit van het uittreden van een lidstaat geschetst, wat meteen verklaart waarom de Britse politici hun tanden stuk bijten op dit dossier en hun land in een gevaarlijk avontuur storten.
Na de lectuur van dit overigens aanbevelenswaardig boek, zal de lezer overtuigd zijn van het belang van de EU, een instelling die in het leven zou moeten geroepen worden mocht ze nog niet bestaan.

Eenzaamheid      Spitzer Manfred      Psychologie

In zijn nieuwe boek ‘Eenzaamheid’ slaat hersenonderzoeker en bestsellerauteur Manfred Spitzer groot alarm.
Eenzaamheid heeft in onze gedigitaliseerde en individualistische samenleving namelijk de vorm van een epidemie aangenomen, met een enorme impact op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van veel mensen.
Eenzaamheid kan iedereen treffen, is van alle leeftijden en je hoeft zelfs niet alleen te zijn om je eenzaam te voelen.
Spitzer toont niet alleen aan dat eenzaamheid meer is dan het gevoel geen contact met andere mensen te hebben, maar ook dat het een kwaal is met fatale gevolgen voor lichaam en geest.
Eenzame mensen worden vaker ziek dan anderen, krijgen gemiddeld eerder kanker en hart- en vaatziekten, lijden vaker aan depressies en krijgen sneller last van dementie.
Wetenschappelijke studies bevestigen de alarmerende boodschap van Manfred Spitzer: de gevolgen van eenzaamheid vormen de belangrijkste doodsoorzaak in westerse landen.
Sociaal contact is een basisbehoefte.
Volgens neuroloog Manfred Spitzer is eenzaamheid zelfs schadelijker voor de gezondheid dan roken en alcohol.
Mensen zijn van nature gezelschapsdieren die zo’n 80 procent van hun wakende tijd met andere mensen doorbrengen.
Dat is niet alleen gezellig maar ook nuttig.
‘Als iemand tienduizenden jaren geleden door zijn medemensen uit de groep werd gegooid, was dat zijn doodvonnis’, schrijft de Duitse neuroloog Manfred Spitzer in EenzaamheiD. ‘Want jagen op grote dieren en het verjagen van roofdieren is voor mensen alleen mogelijk in een gemeenschap.
’ Met het verdwijnen van de noodzaak ons groepsgewijs te voeden en beschermen zijn we de noodzaak van een hechte gemeenschap een beetje uit het oog verloren.
En dat, betoogt Spitzer, is niet alleen ongezellig maar ook funest voor onze gezondheiD. Spitzer trok in zijn eerdere boeken, Digitale dementie (2012) en Digiziek (2016), van leer tegen overmatig mediagebruik, vanwege de schadelijke gevolgen voor het functioneren van onze hersenen en onze fysieke gezondheiD. Bovendien kon het de pest zijn voor je sociale leven en de kans op eenzaamheid vergroten.
Dat laatste aspect heeft hij in zijn nieuwste boek uitgewerkt, zij het dat de toenemende eenzaamheid in de samenleving niet exclusief aan de digitalisering wordt toegeschreven.
Spitzer signaleert een ‘trend richting leven in enkelvoud’: huishoudens worden gestaag kleiner, daarmee ook de huizen die gebouwd worden en de porties waarin voedingsmiddelen verkocht worden, je gaat sneller voor de tv zitten dan naar de kroeg, huwelijken lopen gemakkelijk stuk, éénoudergezinnen en éénkindgezinnen nemen hand over hand toe, de verstedelijking leidt tot lagere geboortecijfers en de sociale media brengen mensen niet samen maar lijken vooral te leiden tot een toenemende ontevredenheiD. Kortom: de moderne samenleving is een vruchtbare voedingsbodem voor een wildgroei van eenzaamheiD. Spitzer is uiteraard niet de eerste die dat constateert, en ook niet de eerste die vaststelt wat dat voor onze gezondheid betekent.
Hoe schadelijk een tekort aan menselijk contact voor de gezondheid kan zijn, werd halverwege de vorige eeuw al duidelijk, toen onderzoekers het hoge sterftecijfer in weeshuizen onderzochten: kinderen die qua voeding, kleding en hygiëne prima verzorgd werden maar geen affectie van de verzorgers kregen, bleken in rap tempo te verpieteren, vaak met de dood als gevolg.
Die constatering leidde tot talloze onderzoeken, met steeds dezelfde conclusies: baby’s zonder sociale verbindingen redden het niet, en ook later in het leven leidt eenzaamheid tot een kortere levensduur.
Sociaal contact is een evolutionair bepaalde basisbehoefte van de mens en het niet bevredigen daarvan, eenzaamheid, geeft chronische stress, waardoor het immuunsysteem onderdrukt wordt en de kans op infectieziektes en kanker toenemen.
Maatschappelijke agenda Net als in zijn vorige boeken bedelft Spitzer ook in Eenzaamheid de lezer onder een vracht aan resultaten van uiteenlopende onderzoeken van de afgelopen decennia en verbindt die met de even krachtige als alarmerende conclusie dat eenzaamheid vele malen schadelijker is voor onze gezondheid dan roken, alcohol, overgewicht of een gebrek aan beweging.
Het is voor de lezer best lastig de weg te vinden in al die onderzoeksgegevens en te beoordelen of de diverse onderzoeken wel hetzelfde meten, niet bij te verschillende groepen mensen zijn onderzocht en of ze wel alle factoren die onze gezondheid bepalen in beschouwing hebben genomen.
Het is kortom moeilijk te bepalen of de precieze claims van Spitzer kloppen, maar in grote lijnen lijkt zijn bewering te staan als een huis: eenzaamheid is niet goed voor de gezondheid en bekort de levensverwachting.
Het doel van Spitzers betoog over de concrete gezondheidsschade van eenzaamheid is om het bestrijden ervan als punt van zorg op de maatschappelijke agenda te krijgen.
Dat is, in een tijd waarin individualisme hoogtij viert, een terechte oproep, al is zijn argument niet het meest voor de hand liggende.
Anders dan bij gezondheidsrisico’s als roken, drinken, schranzen en lui in een stoel hangen is niemand eenzaam voor zijn plezier.
Wie te kampen heeft met eenzaamheid heeft weinig aan een oproep daarmee op te houden met de belofte van wat meer levensjaren.
Om hem van zijn eenzaamheid te verlossen heeft hij de inzet van anderen nodig.
Die anderen zullen niet direct uit hun stoel komen als ze beseffen dat de statistische kans op ziektes van hun eenzame medemens verhoogd is.
Hopelijk wel als ze beseffen hoe diep en pijnlijk het lijden is dat eenzaamheid veroorzaakt.

Tussen de plooien      Van Cauwelaert Rik      Belgische geschiedenis

In Tussen de plooien komt een stoet van veelal onbekende, soms vergeten figuren tot leven die tussen de plooien van de vaderlandse geschiedenis vielen.
Rik Van Cauwelaert vertelt op meeslepende wijze hoe de achterkant van de geschiedenis vaak boeiender is dan de voorkant.
Wat deed de jonge Belgische dichter Léon Kochnitzky met de Italiaanse bard Gabriele d’Annunzio in Fiume? Wat hebben de CIA en het Europacollege in Brugge met elkaar gemeen? Waarom schreef Hendrik de Man een open brief aan Leopold III om de ter dood veroordeelde collaborateur Robert Poulet in bescherming te nemen? Wat deed de Canadese kanonnenbouwer Gerald Bull in Brussel en waarom werd hij vermoord? Waarom werden de billen van de Vlaamsgezinde Mechelse liberaal Armand de Perceval op een negentiende-eeuws muntstuk geslagen? Hoe kon een broodjeaapverhaal als dat van de Roze Balletten er bij het publiek in gaan als koek? Rik van Cauwelaert aan onze lezers voorstellen, staat gelijk met het intrappen van open deuren.
Wie kent hem niet als opinieschrijver in De Tijd (vroeger in Knack), en als veelgevraagd en succesvol causeur.
Tussen de plooien een andere geschiedenis van België (Medium)Heel wat minder lezers kennen hem echter als bibliofiel en verzamelaar van belgicanA. Van Cauwelaert snuistert graag in Brusselse antiquariaten, en doet daar geregeld interessante vondsten.
“Avonturen in de boekenkast zijn vaak de spannendste”, schrijft hij terecht.
De aangeschafte boeken, pamfletten en brochures bevatten meestal verhalen en anekdotes die thans volkomen vergeten zijn.
Op het moment dat ze verschenen, meestal ergens in de 19de eeuw, lagen ze vaak aan de basis van een schandaal.
Een aantal van die ‘avonturen’ herschreef hij en vulde hij aan.
Thans zijn ze beschikbaar in boekvorm onder de sprekende titel “Tussen de plooien”.
Een greep.
Léon Kochnitzky Léon Kochnitzky, inmiddels volkomen vergeten, was een Franstalige Belgische dichter en avonturier.
In de herfst van 1919 was hij nauw betrokken bij de “literaire staatsgreep” van Gabriele d’Annunzio in Fiume.
Hiermee eisten hij en de zijnen die stad (nu deel uitmakend van Kroatië) als oorlogsbuit op voor het Italiaanse koninkrijk.
Er werd geen schot gelost.
D’Annunzio was niet alleen schrijver, dichter, dramaturg, getalenteerd vrouwenversierder, musicus en politicus, hij was ook immens populair bij het volk omwille van zijn heldenstatuut tijdens de Grote Oorlog.
Kochnitzky werd eerst secretaris en daarna minister van Buitenlandse Zaken van de vrijstad Fiume.
Van Cauwelaert schetst een lezenswaardig en uitgebreid beeld van de libertijnse en decadente sfeer die in de stad heerste.
Op 26 december 1920 maakte de Italiaanse vloot, onder Britse en Franse druk, een einde aan de bezetting.
Een deel van de stad werd in puin geschoten en er vielen dertig doden te betreuren.
De auteur zucht dat in een ander land er allang een uitgebreide Kochnitzky-biografie zou bestaan, maar hier… We kunnen enkel mee zuchten.
Armand de Perceval Weinigen weten dat de CIA nauw betrokken was bij de oprichting van het Europacollege in Brugge, met Hendrik Brugmans als medestichter en rector.
Een feit dat onderbelicht blijft in de biografieën van de grondleggers van de Europese Gemeenschap.
De auteur zorgt voor enige toelichting.
Een ander opstel gaat nader in op het verblijf van de Franse anarchist Proudhon en zijn vrome echtgenote Euphrasie in Brussel.
Aan de hand van een gesprek met CIA-veteraan Larry Devlin komen we meer te weten over de moord op de Congolese leider LumumbA. In een andere boeiende bijdrage buigt Van Cauwelaert zich over de Mechelse liberaal Armand de Perceval.
Als parlementair maakte die zich verdienstelijk op Vlaams en gerechtelijk terrein (afschaffen van de doodstraf), tot hij in 1858 plots van het publieke toneel verdween.
Wat was de aanleiding hiervan? En andere verhalen Paul Gérardy was niet alleen een verstokt Vlamingenhater maar ook antimonarchist in hart en nieren.
In “De Chinees uit Maldingen” wordt verhaald hoe de 19de-eeuwse Belgische koningen journalisten betaalden om minder stichtelijke feiten uit hun leven uit de pers te houden.
Zou dat heden ten dage nog gebeuren? In een laatste stuk, doet Van Cauwelaert het verhaal van de zogenaamde roze balletten; een mythe volgens hem.

Revolutie      Macron Emmanuel      Biografie

Zondag 7 mei 2017: Frankrijk kiest massaal voor Emmanuel Macron, die op negenendertigjarige leeftijd de jongste Franse president ooit is.
Drie jaar geleden nog totaal onbekend, nu president van de Republiek: hoe vond Macron zijn weg naar de top? In Revolutie! vertelt Macron voor de eerste keer zijn verhaal.
Over zijn jeugd in het artsengezin in Amiens, zijn studententijd in Parijs aan de prestigieuze universiteit Sciences Po en de minstens zo toonaangevende staatsschool ena, zijn tijd als bankier en zijn functie als minister van Economische Zaken en de oprichting van zijn partij En Marche!, waarmee hij een progressief alternatief voor het traditionele links-rechts denken in de Franse politiek wil bieden.
Aan de hand van zijn visie leren we de jonge sociaalliberaal met zijn uitgesproken pro-Europese boodschap op toegankelijke wijze kennen.
Het levert een compleet portret op van de nieuwe president: helder, open en persoonlijk, vol ambities en wensen.
'Een nieuw hoofdstuk is aangebroken, waarin de herontdekking van hoop en vertrouwen centraal staan.
Laten we van Frankrijk houden Is Frankrijk rijp voor een revolutie? Wantrouwen in de gevestigde orde, sociale uitsluiting, hoge werkeloosheid, protest, en ga zo maar verder, tekenen de staat van het lanD. Hoe revolutionair is Emmanuel Macron, en hoe vergaat het hem na 100 dagen aan het hoofd van een land dat niet van verandering houdt, maar wel altijd bereid is tot een revolutie? Macron had zich de zomer anders voorgestelD. 26.
000 euro aan make-up heeft niet kunnen verhelpen dat volgens de laatste peilingen slechts 36 procent van de Fransen tevreden met hem is, een veel langer aantal dan Hollande (46 procent).
Ook denkt slechts 23 procent dat hij Frankrijk ten goede zal veranderen.
Onder Sarkozy was dat nog 45 procent, maar onder Hollande weer iets minder (17 procent).
Oorzaken voor deze lage cijfers zijn aangekondigde economische maatregelen, zoals de verlaging van de huurtoeslag vanaf september, en een conflict met la grande muette (het leger) over bezuinigen die geleid hebben tot het ontslag van generaal de Villiers.
Na drie maanden Macron voelen de Fransen het zuur, maar is het zoet nog niet in aantocht.
Met de rentrée deze september, beginnen ook de eerste grote protesten tegen zijn beleid, maar Macron heeft recent genoeg traangas aan laten kopen om het tot 2022, het einde van zijn termijn, uit te zingen.
Geen wittebroodsweken voor Macron.
Hij is president geworden in een land dat geplaagd wordt door economisch en cultureel scepticisme, wantrouwen in politici, hoge (jeugd) werkeloosheid en donkere toekomstperspectieven.
Geen van zijn recente voorgangers is begonnen in zulke onheilspellende omstandigheden.
Sarkozy had in het begin de economische wind mee; Hollande de culturele.
Bij Macron ontbreekt het aan beiden.
Frankrijk is verdeeld, sociale en economische spanningen zijn voelbaar, en de Fransen zijn moe, moe van de stagnatie, van de status-quo.
Tijd voor een revolutie! Het ultieme Franse referentiepunt De Franse revolutie is en blijft het ultieme referentiepunt voor elke Fransman.
Iedereen heeft een mening over dit belangrijke scharniermoment in de nationale en Europese geschiedenis, hoewel er absoluut geen consensus is over betekenis of duur van deze gebeurtenis.
Volgens sommigen is de revolutie geëindigd met het uitbreken van de egalitaire Terreur; volgens anderen eindigt zij met de staatsgreep van Napoléon, terwijl weer anderen denken dat de revolutie een doorlopend project is.
Vrijheid, Gelijkheid, en Broederschap zijn in steen gebeiteld, maar deze waarden moeten ook steeds geactualiseerd worden.
Toespraken van politici zijn per definitie doorspekt met referenties aan revolutionairen en grote denkers die door de eeuwen heen bijgedragen hebben aan het levend houden van deze erfenis.
Als men stelt dat Fransen in vergelijking met Nederlanders een groter historisch en intellectueel bewustzijn hebben, is dat niet gebaseerd op de typisch Hollandse minachting voor de eigen cultuur, maar berust dit op werkelijkheiD. Macron is op deze regel geen uitzondering.
Zijn boek, een onverbiddelijke bestseller, heet dan ook Révolution.
Meer dan een verkiezingsprogramma is dit boek een inleiding in het leven en denken van, toen nog, kandidaat Macron.
Zijn inzet is niks minder dan van Frankrijk een geslaagde, welvarende 21ste-eeuwse natie maken.
Maar verantwoordt de inhoud van het boek de kijk op Macron als een hedendaagse revolutionair? Als we het boek doorbladeren, blijkt al snel het antwoord: nee.
Macron presenteert ‘onze eenheid, onze moed, onze gemeenschappelijke wil’ als het recept voor het toekomstige Frankrijk, wat moet zorgen voor een ‘democratische revolutie’ die we vorm moeten geven in plaats van die te ondergaan.
Maar als we goed lezen, blijkt het revolutionaire niet Macron zelf te zijn, maar de tijd waarin we leven: "Wij bevinden ons in een nieuwe tijD. Mondialisering, digitalisering, toenemende ongelijkheid, de penibele situatie van het klimaat, geopolitieke conflicten en terrorisme, het uit elkaar vallen van Europa, democratische crisis in Westerse landen, de twijfel die zich nestelt in het hart van onze gemeenschap, dit zijn de symptomen van een wereld in grote verandering.
" Emmanuel Macron Beeld: Een traditioneel politicus in revolutionaire tijden Macron lijkt een traditioneel politicus in revolutionaire tijden.
Hoewel, op één front speelt zich een stille revolutie af.
Socioloog Luc Rouban ziet Macrons democratische revolutie als ‘een democratie zonder het volk’.
In het meritocratische Frankrijk, waarin de middenklasse de touwtjes stevig in handen heeft en sterk vertegenwoordigd is bij klassieke partijen, bestaat de parlementaire afvaardiging van La République en Marche (LREM) voor 70 procent uit mensen uit het bedrijfsleven, en dan vooral vernieuwende sectoren.
Slechts 10 procent komt uit de arbeidersklasse, een historisch laag aantal voor Frankri J. Deze ondernemersgeest zorgt voor een omslag in het politieke bestel: niet toevallig vinden de grootste investeringen van Macron in deze hoek plaats, en vallen de klappen in de hoek van de lagere en zelfs de middenklassen.
Aan de ene kant zorgt dit allicht voor een grotere wil tot hervorming; aan de andere kant ligt hierin de oorzaak van de veel gehoorde kritiek dat Macron en zijn partij geen oog hebben voor de belangen van het land, maar slechts voor die van het bedrijfsleven.
Het is tekenend dat hij op verschillende Franse en internationale bladen afgebeeld is als Napoléon, maar niet als de revolutionaire generaal Bonaparte, die ondanks afkomst en achtergrond snel carrière wist te maken in een vermoeid, verdeeld land, maar als de door een staatsgreep aan de macht gekomen keizer.
Hoeveel make-up is er nodig om de barstjes in het zo zorgvuldig opgeworpen beeld onzichtbaar te houden?

De zin van denken      Gabriel Markus      Filosofie

Het is jammer dat deze hippe filosoof over zijn eigen woorden struikelt Markus Gabriel kan geen maat houden.
Hij struikelt over zijn woorden, hele en halve inzichten buitelen over elkaar heen in een wirwar van beweringen, waardoor de lezer gaandeweg het spoor compleet bijster raakt.
De zin van denken is het sluitstuk van een ambitieuze trilogie van de jonge Duitse filosoof Markus Gabriel (1980).
In zijn werk probeert hij zijn eigen vorm van ‘neorealisme’ aan de man te brengen, dat wil zeggen een wereldbeschouwing die zowel het objectivisme van de wetenschap afwijst (‘een wereld zonder toeschouwers’) als het gemakzuchtige relativisme dat in alles een mening of een constructie ziet (‘een wereld van louter toeschouwers’).
In Waarom de wereld niet bestaat (2014) bepleitte hij een soort ontologisch universalisme, dat aan kunst, literatuur en religie evenveel realiteit toekent als aan de harde wetenschap.
We leven in vele ‘zinvelden’ die allemaal echt bestaan, en waarin beweringen, aan de hand van interne criteria van zo’n zinveld, waar of onwaar kunnen zijn.
Daarop volgde Waarom we vrij zijn als we denken (2016), waarin Gabriel het ‘wij zijn ons brein’-denken aanvalt en de vrijheid van het bewustzijn verdedigt.
In dit laatste deel van de trilogie gaat het om het denken zelf, volgens Gabriel een zintuig, dat ons recht-streeks in contact brengt met de werkelijkheiD. Anders gezegd, we zitten niet gevangen in een cerebrale kooi waar we onszelf ‘uit’ moeten zien te denken, zoals Descartes probeerde.
Integendeel, juist door het denken staan we altijd al middenin de werelD. Aan de hand van dat weinig originele inzicht (scholastieke Thomisten dachten er ook al zo over) levert Gabriel kritiek op Kunstmatige Intelligentie en het idee dat ook computers denken.
Alleen levende wezens kunnen denken, machines niet.
Ook hekelt hij de door hippe technologie – en postmodern relativisme aangedreven fantasie dat het hele leven wel eens een simulatie zou kunnen zijn, een illusie, droom of nachtmerrie.
Om dat te beweren, moet je al beschikken over een criterium van echtheid, waardoor de hele these instort.
Ratelend betoog Helaas zijn dat ook meteen de aardigste passages in dit boek, dat lijdt aan hetzelfde fatale euvel als de twee eerdere: Gabriel kan geen maat houden.
Hij struikelt over zijn woorden, hele en halve inzichten buitelen over elkaar heen in een wirwar van beweringen, waardoor de lezer gaandeweg het spoor compleet bijster raakt.
Dat is jammer, want hier hebben we eindelijk een ‘hippe’ filosoof die nu eens aandacht besteedt aan analytische filosofen die niet getapt zijn in de somberende of juist opgewekt babbelende domineeswereld van de Nederlandse publieksfilosofie.
Gabriel kent zijn Quine en verwijst uitgebreid naar de geniale logicus, wiskundige en taalfilosoof Gottlob Frege.
Maar zijn weergave van hun denken is haastig en rommelig, en ook deze helden gaan al snel kopje onder in zijn almaar ratelende betoog.
Met meer focus en minder geestdrift had dit boek een overtuigend pleidooi kunnen zijn voor het vrije denken, tegen blinde technologieverering of diepzinnig illusionisme.
Maar als denken een zintuig is, dan lijdt dat van deze denker aan sensory overloaD.

Het isgelijkteken      Dijkgraaf Robbert      Geschiedenis wetenschap

Robbert Dijkgraaf maakt onderdeel uit van een select groepje ‘knuffelwetenschappers’ in Nederland: wetenschappers die ontdekt zijn door de media, omdat ze een sympathieke uitstraling hebben, goed kunnen uitleggen en boeiend kunnen vertellen over zaken die buiten het verstandelijke bereik van de gemiddelde Nederlander liggen.
Dijkgraaf vinkt alles in dat rijtje aan en is tussendoor ook briljant in zijn vak als mathematisch fysicus, dat hij uitoefent als directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton (VS), waar hij met ingewikkelde wiskunde trekt aan de snaartjes van het Standaardmodel van deeltjes.
Tussen zijn mediaoptredens en wetenschappelijke werk vindt Dijkgraaf ook nog tijd om af en toe een boek te produceren.
Toegegeven, zijn derde en laatste boek Het Isgelijkteken is een verzameling van eerder verschenen columns (in NRC), essays (waaronder het prikkelende, 33 pagina’s omvattende The World of Tomorrow, een bespiegeling op de toekomst) en lezingen, maar de 299 pagina’s komen nergens over als een haastig gebundelde schnabbel.
In tegendeel: in Het Isgelijkteken toont Dijk­graaf aan dat zijn interesses en overpeinzingen verder reiken dan de fysica en zijn stokpaardje, het maatschappelijk nut van fundamentele wetenschap.
De kunsten mogen zich in Dijkgraafs aandacht verheugen, maar ook de paus, Google, een parade van kleurrijke wetenschappers, en open access.
Daarover schrijft Dijkgraaf eerst enigszins voorspelbaar: “De wetenschap kan geen publieke steun verwachten als de vruchten van onderzoek ook niet publiekelijk zichtbaar worden gemaakt.
” In een andere column over hetzelfde explosieve onderwerp zoekt hij meer de grens op.
De vermakelijke metafoor die hij gebruikt gaat over winkelen in een supermarkt, waarbij de klant zelf alles moet produceren en gedwongen wordt het complete supermarktassortiment af te nemen, inclusief toekomstige nieuwe producten.
Tegen een niet-onderhandelbare prijs en met een langdurig contract.
Winke­len bij de concurrent kan niet; er is maar één supermarktketen.
Ziedaar de kern van het open acces-debat, waarbij Dijkgraaf signaleert dat er in de zich verhardende discussie weinig ruimte meer is voor broodnodige subtiliteiten en maatwerk.

Vijf miljard jaar eenzaamheid      Billings Lee      Astronomie

De intrigerende zoektocht naar leven buiten ons zonnestelsel Zijn wij de generatie die de geschiedenis zal ingaan als de ontdekkers van buitenaards leven? De kans is reëel: uit recent onderzoek blijkt dat alleen al onze Melkweg 40 miljard exoplaneten telt die potentieel bewoonbaar zijn.
In dit internationaal geprezen boek gaat wetenschapsjournalist Lee Billings samen met topwetenschappers als Frank Drake, Jim Kasting en Sara Seager op zoek naar concrete sporen van leven buiten ons zonnestelsel.
Die zoektocht voert hem niet alleen naar de verste uithoeken van het heelal en de Melkweg, maar ook naar onverwachte plaatsen op onze eigen planeet.
De geschiedenis van de aarde leert ons namelijk veel over wat leven mogelijk maakt.
Vijf miljard jaar eenzaamheid toont tegelijk hoe de jacht op exoplaneten is uitgegroeid tot een bloedstollende race tussen wetenschappers wereldwijd, allen rotsvast overtuigd dat er leven is 'out there'.
Want de klok tikt.
De aarde heeft nog een half miljard van haar vijf miljard jaar te gaan vooraleer complex leven definitief onmogelijk wordt.
Tenzij wij er zelf veel vroeger een einde aan zouden maken door onze levensstijl.
Dit meeslepende boek toont of we aan onszelf kunnen ontsnappen

Entiteit      Fukuyama Francis      Maatschappij

In zijn nieuwe boek Identity toont Francis Fukuyama hoe identiteitspolitiek een steeds belangrijkere rol in onze samenleving is gaan spelen.
En hoewel Fukuyama de emanciperende werking looft, waarschuwt hij ook voor het wegvallen van een universeel idee van waardigheid en erkenning.
Zolang we onze identiteit blijven reduceren tot die ene groep waartoe we denken te behoren, ligt voortdurende strijd op de loer.
Identiteit en het innerlijk De schokgolven van het presidentschap van Donald Trump zijn nog lang niet gaan liggen in intellectueel Amerika, waar denkers over elkaar heen buitelen om het succes van Trump te verklaren.
Nieuwste loot aan de stam is het boek Identity van socioloog en politicoloog Fukuyama, waarin hij begint met de opmerking dat hij het boek niet zou hebben geschreven als Trump geen president was geworden.
Hoe kan het dat Trump zoveel mensen aanspreekt? Centraal in zijn zoektocht naar antwoorden staat identiteit en de strijd om erkend te worden.
Deze strijd mobiliseert grote groepen en duwt ze naar de extremen van het politieke spectrum.
Nationalisme en religieus fundamentalisme bieden antwoorden voor hen die niet gehoord worden én vormen een bedreiging voor de liberale democratie.
Geen opzienbarende analyse, maar Fukuyama doet een dappere poging te onderzoeken hóe die strijd om identiteit precies in het centrum van onze samenleving is gekomen.
Daarbij gaat hij terug naar Plato en betoogt hij, via Locke, Rousseau en Hegel, dat het historisch gezien onvermijdelijk is dat identiteitspolitiek anno nu voor conflict zorgt.
Waar identiteit lang onlosmakelijk verbonden was met de buitenwereld, met religieuze of tribale regels en normen, is sinds de moderniteit identiteit subjectief en gekoppeld aan het dan ontdekte innerlijk.
Niet de mens moet zich vasthouden aan de wereld om hem heen om zichzelf te kennen, nee, de samenleving moet veranderen naar het innerlijk van de mens en hem of haar erkennen en waardigheid bieden.
Dat geldt voor zowel Donald Trump, als een jonge LGBTQ'er of een migrant.
Daarbij hanteert Fukuyama een negatieve opvatting van identiteit.
Hij ziet identiteit niet als een vaststaand iets, maar als iets wat ontstaat vanuit een tegenstelling.
'Identity is something that grows out of a distinction between one's inner true self and an outer world of social rules and norms that does not adequately recognize that inner self's worth or dignity.
' De strijd om identiteit draait bij Fukuyama dan ook om maatschappelijke groepen die ijveren om de samenleving te veranderen op een manier die correspondeert met hun innerlijke identiteit.
Hij roemt de emancipatoire werking hiervan, voor vrouwenrechten, minderheden en migranten.
En hij ziet hoe menselijke waardigheid en de strijd tot erkenning vaak belangrijkere beweegredenen tot handelen zijn dan economische motieven.
Een kader voor de huidige debatten Maar Fukuyama heeft in Identity ook forse kritiek op identiteitspolitiek, al voegt hij weinig toe aan de kritieken die we al kennen van bijvoorbeeld Ewald Engelen in Het is klasse suffie, niet identiteit!, of Mark Lilla in The Once and Future Liberal.
Kort gezegd: links heeft de afgelopen decennia rechts in de kaart gespeeld met de focus op identiteit (en waardigheid) bij gemarginaliseerde groepen.
Rechts heeft daarvan geprofiteerd door in te spelen op het gevoel van identiteitsverlies bij de witte ontevreden kiezer, die het gevoel heeft tweederangsburger te worden.
Religieuze fundamentalisten hebben ook geprofiteerd door wél een alomvattend verhaal van identiteit te kunnen bieden.
En de politiek schiet danig tekort door zich te richten op identiteitsdebatten, terwijl de economische ongelijkheid binnen landen groeit.
Dat Identity toch interessant is, komt omdat Fukuyama in amper tweehonderd bladzijden een filosofische ontstaansgeschiedenis of genealogie probeert op te bouwen van identiteitspolitiek en daarmee huidige debatten van een kader voorziet.
Zo wijst hij op het door onder anderen Walter Benjamin en Simone de Beauvoir uitgedragen idee van lived experience, het idee dat subjectieve ervaringen niet deelbaar zijn, ten opzichtig van deelbare ervaringen.
Fukuyama ziet hoe lived experiences het maatschappelijke debat bemoeilijken, omdat niet-overdraagbare ervaringen amper bediscussieerbaar zijn.
Dat is gevaarlijk voor een liberale democratie.
De enige manier om identiteitspolitiek uiteindelijk een positieve vorm te geven in de samenleving is door op zoek te gaan naar gedeelde ervaringen en een gedeelde identiteit, die boven verschillende groepen uitstijgen.
Niet door je af te zetten tegen de ander, maar door gedeelde cultuur en waarden te vieren op een manier zoals in Nederland het CDA voorstelt.
Fukuyama pleit voor een nationale sociale dienstplicht, en een versterkte inburgering waarbij meer gevraagd wordt van migranten.
Anders, vreest hij, zullen anti-liberale populisten als Orban en Trump alleen maar aan invloed winnen.
Een correctie Daarmee lijkt hij zijn eigen ideeën van zesentwintig jaar geleden, toen hij het Einde van de Geschiedenis aankondigde, te herzien.
Het einde van de geschiedenis was Fukuyama's idee dat van alle ideeën over hoe een samenleving te besturen slechts de liberale democratie zou overblijven.
Ook al vindt hij dat zijn critici dat boek verkeerd begrepen hebben, toch leest Identity als een correctie op zijn eerdere denken, waarbij Fukuyama moet toegeven dat identiteitsstrijd een grote bedreiging kan vormen voor elke liberale democratie.
Hij moet zelfs schoorvoetend toegeven dat Donald Trump in zekere zin zijn ogen heeft geopenD. 'I actually mentioned Trump in The End of History as an example of a fantastically ambitious individual whose desire for recognition had been safely channelled into a business (and later an entertainment) career.
Little did I suspect then that, twenty-five years on, he would not be satisfied with business success and celebrity, but would go into politics and get elected president.
[…] Demand for recognitions of one's identity is a master concept that unifies much of what is going on in world politics today.
' Identity is een fascinerend boek waarin Fukuyama aan de hand van het begrip identiteit zijn eigen denken opnieuw probeert te vormen én tegelijkertijd probeert vast te houden aan het idee dat ook de huidige debatten een noodzakelijke uitkomst van de geschiedenis zijn.
Al lijkt het erop dat Fukuyama er met elk nieuw boek opnieuw achter komt dat hij een extra hoofdstuk aan de geschiedenis moet toevoegen.

De schaduw van de grote broer      Starink Laura      Europese geschiedenis

Oorlog om Oekraïne Het jaar 2014 was een dieptepunt in de verhouding tussen Rusland en het Westen.
In Oekraïne sloeg de euforie over Majdan om in verbijstering over Ruslands agressie.
De oorlog in de Donbas heeft al duizenden slachtoffers gekost.
In het voormalige Oostblok herleefde de oude angst voor de grote broer.
Maar ook in Rusland is de euforie verdwenen.
Poetins populariteit daalde door de roebelcrisis.
Poetin noemde Euromajdan een ‘fascistische coup van de Kiev-junta’.
Oekraïners werden afgeschilderd als neonazi’s.
Ruslands selectieve verontwaardiging over de Tweede Wereldoorlog is in Oost-Europa maar al te bekenD. Jaarlijks protesteert Rusland als de Letse SS-veteranen in Riga hun gevallen kameraden herdenken, maar de wandaden van het Rode Leger zijn in Rusland taboe.
‘Oekraïners zijn geen fascisten, ze verdedigen gewoon hun vaderland,’ zegt Ojars Aleksis (91) in RigA. Hij werd in 1943 gedwongen gemobiliseerd voor de Letse SS-legioenen en is daar zijn hele leven op aangekeken.
Laura Starink sprak in Letland, Rusland, Polen en Oekraïne met veteranen, soldaten, politici, priesters, Joden en historici en zag hoe de geschiedenis blijft nadreunen in het voormalige wereldrijk.
Laura Starink werkte voor de NRC en schreef veel over RuslanD. ‘De schaduw van de grote broer gaat over gebieden tussen Rusland en EuropA. Zij reisde door Polen, Letland, Oekraïne en KaliningraD. Haar boek is zowel journalistiek, geschiedenis als reisboek.
En het is een uiterst actueel boek.
Overal treft Starink zowel felle voor- als tegenstanders van Ruslands politiek.
In Letland wordt met grote vrees de gebeurtenissen in Oekraïne gevolgD. De geschiedenis van Letland tijdens de Tweede Wereldoorlog is complex en voor Westerlingen moeilijk te begrijpen.
Het land werd in 1940 eerst door de Russen bezet, waarna het bij de Sovjet-Unie werd gevoegD. De Sovjets voerden een terreurbewinD. Vele Letten werden afgevoerd naar Siberië of ter dood veroordeelD. Toen een jaar later de Duitsers kwamen, werd dit door veel mensen als een bevrijding gezien.
Er vochten Letten mee in de strijd tegen de Russen: sommigen uit overtuiging, vele anderen onvrijwillig.
Later vochten ongeveer evenveel Letten mee met in het rode leger om de Nazi’s te verdrijven.
Op 8 mei vieren de Letten hun bevrijding.
Ieder jaar lopen er veteranen mee, ook SS-veteranen.
Dat dit tot spanningen leidt ligt voor de hanD. Starink bezoekt de herdenking en praat met voor- en tegenstanders.
De link met de situatie in Oekraïne wordt snel gelegD. Meer dan een kwart van de bevolking is Russisch.
Een groot deel van hen voelt zich achtergestelD. De Letten vrezen de inmenging van Poetin in hun lanD. In verschillende bezoeken aan Letland voelt Starink de spanning verder oplopen.
Het fanatisme van sommigen gaat ver.
Gaponenko is een nationalistische Rus.
Hij komt van oorsprong uit Oekraïne.
“Ik heb kozakkenbloed in mijn aderen.
Kozakken kun je niet breken, alleen vernietigen.
” In Polen richt Starink zich, net als in Letland, op een gevoelig historisch themA. Jan Gross schreef in 2001 het boek Neighbors, over de moord op de Joden in het dorpje Jedwabne.
De Russen waren in 1941 uit Oost-Polen gevlucht voor de Duitse opmars.
In dit machtsvacuüm vonden er in veel dorpen moordpartijen plaats op de Joodse bevolking.
Dit was algemeen bekend, maar de Duitsers werden hiervoor verantwoordelijk gehouden.
Gross toonde aan dat het voornamelijk Polen waren die hun buren hadden uitgemoorD. Er stak een storm van protest op.
Decennialang waren deze pogroms uit de geschiedschrijving verbannen.
Gross drukte op een zere plek.
Zijn boek is kort en pamfletachtig.
Niet alle feiten bleken te kloppen, wel het algemene verhaal: de Polen waren niet alleen slachtoffer in de oorlog, sommigen hebben hun buren vermoorD. Starink bezoekt Jedwabne.
De bevolking laat zich niet zien.
Bijna niemand wil erover praten.
Zij zijn moe van alle aandacht.
Starink probeert zoveel mogelijk mensen te spreken: vooral diegenen die ontkennen of bagatelliseren wat er heeft plaatsgevonden.
Anders dan bijvoorbeeld in Rusland heeft de Poolse regering zich serieus met dit deel van hun geschiedenis beziggehouden.
Er is uitgebreid onderzoek verricht door het IPN, Instituut voor Nationale Herinnering.
Bij een grote herdenking in juli 2001 waren overheden ruim vertegenwoordigD. President Kwasniewski hield een toespraak, waarin hij schuld erkende.
De Katholieke kerk was (in tegenstelling wat er hierover op Wikipedia staat) niet aanwezig.
Nog steeds wordt door priesters in Oost-Polen geen aandacht geschonken aan de rol die de Poolse bevolking speelde bij de moorden.
De dorpelingen zelf zijn bang.
Bang dat Joodse nabestaanden hun huizen komen opeisen, maar ook bang om te erkennen wat hun (groot)ouders hebben gedaan.
Er is decennialang niet over gesproken.
Burgemeester Godlewski en anderen die wel hun mond open deden zijn verhuisd uit het dorp.
Anne Bikont, auteur van ‘Le crime et le silence’, door Starink geïnterviewd zegt: “[Zij] hebben het pleit verloren.
De leugenaars zijn de winnaars gebleken.
” De geschiedenis van Kaliningrad is waanzinnig.
Het gebied ligt tussen Polen en Litouwen.
Het was Duits.
Koningsberg was de stad van Immanuel Kant.
Na 1945 namen de Russen bezit van de platgebombardeerde staD. Vele Duitsers vluchtten weg.
Diegenen die bleven werden als dwangarbeiders ingezet.
De onderdrukking was wreed, verkrachtingen aan de orde van de dag.
Een paar jaar later werd besloten alle overgebleven Duitsers uit te zetten.
36.
000 waren er reeds omgekomen door uitputting, ondervoeding, willekeurig en moorD. Ondanks dat er praktisch geen Duitsers meer wonen en de hele binnenstad van Kaliningrad in Sovjetstijl is herbouwd, is er toch historisch besef aanwezig bij de huidige bewoners.
Duitse kerken zijn bijvoorbeeld op initiatief van de bevolking gerestaureerd, deels met geld vanuit DuitslanD. Momenteel ligt de bouw stil vanwege een aantal absurde wetten uit Moskou.
Organisaties die subsidie krijgen uit het buitenland worden tegenwoordig aangemerkt als verdacht.
Zij zijn verplicht te melden op hun website dat zij buitenlandse agenten zijn! Daarbovenop heeft de Russische-orthodoxe kerk voor elkaar gekregen dat zij alle kerkgebouwen die tijdens de revolutie (bijna een eeuw geleden) door de staat in beslag waren genomen, terugkrijgen.
Het vreemde is dat de Russische-orthodoxe kerk nauwelijks iets heeft bezeten in Koningsberg.
De machtshonger van de Russische patriarch is zeer groot.
De kerk bezit nu alle religieuze objecten in de staD. Het gevolg is dat er niet meer wordt gerenoveerD. Ook in Kaliningrad ziet Starink de situatie verslechteren.
Bevolkingsgroepen staan meer tegenover elkaar.
De natuurlijk uitwisseling tussen de stad en de Poolse buurgemeenten is verminderD. De Europese sancties hebben nog niet veel effect op de bevolking.
Ze worden massaal ontdoken.
Starink legt aan de hand van de varkenshandel uit hoe de corruptie werkt.
In Kaliningrad was een goed ontwikkelde verwerkingsindustrie voor varkens uit Polen.
Ook bestaat er sinds kort een lokale varkenshouderi J. Het gerucht werd in omloop gebracht dat Poolse varkens de varkenspest hadden.
Grenzen gingen dicht, prijzen schoten omhoog en iemand verdiende er goed aan.
De lokale verwerkingsindustrie ging kapot.
Als toegift werd verordend dat alle wilde zwijnen in de streek moesten worden afgeschoten, omdat zij mogelijk ook besmet waren.
In het laatste en langste hoofdstuk van dit prachtige boek schrijft Starink over Oekraïne.
Het is onmogelijk om volledig actueel te zijn.
Zij kiest thema’s die niet te maken hebben met het directe strijdtoneel, maar meer met de beleving van de Oekraïners.
Ook hier is de geschiedenis overal voelbaar.
Zij mengt de historische achtergronden mooi door haar gesprekken met ‘strijders’ van beide zijden.
Inmiddels heeft er in Oekraïne een radicalisering plaatsgevonden.
De strijd heeft bijvoorbeeld aantrekkingskracht op neonazi’s en extreem nationalisten.
De regering in Oekraïne laat hen toe tot de vrijwilligersbataljons.
In het slotwoord is Starink somber gestemd over de toekomst van Oekraïne.
Aan beide kanten maakt men zich schuldig aan grootschalig misbruik.
Deze strijd zal geen winnaars opleveren.

Waarom mensen radicaliseren      Van den Bos Kees      Terrorisme

In de gesprekken met de jongeren over hun leefwereld doken ze voor het eerst op, die drie begrippen uit zijn beige notitieboekje.
Het waargenomen onrecht kon ver weg zijn – behandeling van Palestijnen door Israël – maar ook om de hoek, zoals de botte reactie van de vestigingsmanager van de Albert Heijn op een verzoek om een baantje.
Bij gevoelde onzekerheid ging het over existentiële vragen als: waar voel ik me thuis, waar behoor ik toe? Wie houdt van mij? Ga ik een goede toekomst tegemoet? Voor radicale gevoelens of gedragingen is nog een derde element noodzakelijk: een gebrek aan zelfcontrole, zoals onbeheerste woede.
„De meesten van ons kunnen ook wel eens boos worden over iets dat we in de krant lezen, maar dat zakt even later vaak weer weg”, legt Van den Bos uit.
„Dat gebeurt vaak omdat we andere dingen aan ons hoofd hebben, maar ook omdat we begrijpen dat dingen niet zomaar te veranderen vallen.
” De radicaal blijft echter boos, wil dingen rechtzetten, onrecht bestrijden.
Als zo iemand daarbij de grenzen van de rechtsstaat overschrijdt, wordt hij een extremist, bij een aanslag een gewelddadig extremist.
Aanslagen en andere extremistische acties vergen dehumanisering van de tegenstanders, schrijft u.
Hoe gaat dat in zijn werk? „Het gaat om abstrahering van mensen die je als je tegenstander ziet.
Om mensen van vlees en bloed in een ding te laten veranderen, moet je stelselmatig jezelf voorhouden dat je je niet verbonden voelt met die ander.
Je zet processen als medemenselijkheid en empathie bij jezelf stop.
Dat is moeilijk.
Het vergt inspanning.
Maar het kan.
Kijk naar de nazi’s.
Die zetten Joden op steeds grotere afstanD. Op den duur werden ze in nazifilms als ratten afgebeelD. Die mocht je, nee, moest je verdelgen.
„Een ander voorbeeld: RAF-terroriste Ulrike Meinhof.
Die schreef over de politie: dat zijn geen mensen, dat zijn zwijnen.
Daar mag dus op geschoten worden.
” Hoe werkte dat bij de asielzoeker uit Duitsland die in september naar Nederland kwam om willekeurige toeristen neer te steken op Amsterdam CS uit boosheid over ‘beledigingen van Allah en de Profeet’ door Geert Wilders? „Veel mensen onderschatten de boosheid, de gekwetstheid die het spotten met de profeet Mohammed bij moslims kan veroorzaken.
Dat zit heel diep.
Dat is voor de buitenwereld moeilijk te bevatten.
Dat onbegrip zag je terug in de reportages over het Duitse dorp waar de man vandaan kwam.
Allerlei mensen zeiden: maar het was juist zo’n aardige, onopvallende rustige man.
Nou, deze man was dus vooral heel erg boos en gekwetst.
Hij wilde iets doen dat binnen zijn mogelijkheden lag.
Hij dacht wellicht: ik ga naar dat land dat kennelijk niks tegen zo’n cartoonwedstrijd doet.
Die toeristen zijn schuldig als onderdeel van het land dat dat allemaal toelaat.
” Om radicalisering te stoppen is meer zelfcontrole nodig.
Daarvoor zijn ‘cognitieve vaardigheden’ en ‘beschikbaar geheugen’ nodig, schrijft u in uw boek.
Hoe zit dat? „Veel mensen willen graag het goede doen.
Ze staan daarbij open voor argumenten, voor tegenwerpingen.
Maar dat geldt minder of soms zelfs helemaal niet als ze veel te veel aan hun hoofd hebben.
Dan wordt het werkgeheugen te veel belast.
Een mens kan cognitief ongeveer zeven eenheden informatie kort na elkaar aan, blijkt uit onderzoek.
Anders wordt het te veel.
Een mens is vrij snel overbelast, kan dan soms dingen doen waar hij later spijt van krijgt.
Als je hard hebt gewerkt, en je komt op weg naar huis in een volle bus terecht, dan geef je sneller iemand een por als je naar je zin niet genoeg ruimte krijgt.
Radicalisering heeft dus niet alleen met drijfveren en motivatie te maken, maar ook met het kunnen verwerken van informatie.
Als mensen ‘complexe problematiek’ hebben – schulden, ruzie met je vrouw, ziekte, geen werk – dan wordt dat de kans groter dat ze egoïstisch gedrag gaan vertonen, en soms letterlijk van zich af gaan meppen.
” Teun van Dongen schreef een studie over gegoede, altruistische burgers die terrorist werden uit schuldgevoel over hun bevoorrechte positie in de samenleving.
Klopt dat ook? „Daar zijn zeker voorbeelden van, zoals de RAF-terroristen in Duitsland of radicale feministen.
Beide groepen kwamen uit de bovenlaag van de samenleving.
Wel denk ik dat het bij de echte altruïsten, die iets dus geheel uit onbaatzuchtigheid doen, om een kleine minderheid gaat.
„Een voorbeelD. Als jij merkt dat je, in vergelijking met iemand anders die precies hetzelfde werk doet, meer betaald krijgt dan die ander, dan zul je daar in eerste instantie niet zo’n punt van maken.
Veel mensen denken: die bonus heb ik blijkbaar verdiend, dat is mooi meegenomen! Een aanmerkelijk kleiner gedeelte zal daar na een tijdje schuldgevoelens over ervaren.
En nog weer een gedeelte daarvan gaat vervolgens kijken of de betaling gelijk kan worden getrokken.
„Overigens kun je je bij dit alles afvragen in hoeverre dit werkelijk altruïstisch, belangeloos gedrag is.
Het zou ook kunnen zijn dat je dat doet om van je knagende schuldgevoel af te komen.
” U behandelt in uw boek, naast moslim-radicalisme, ook rechts- en links-radicalisme en extremisme.
Waarom deze brede aanpak? „Door die breedte leer je de verschillende soorten radicalismen beter begrijpen.
Moslim- en rechts-radicalisme lijken op elkaar, blijkt dan.
Rechtse radicalen gaan vaak uit van de notie: de moslims pakken onze banen, onze huizen en onze vrouwen af.
Zo’n gevoel van achterstelling bestaat ook onder moslims, maar zij projecteren hun achterstellingsgevoel niet op PVV’ers, maar op autoriteiten: de Albert Heijn-manager die hen een baantje weigert, de regering die niet voor hen opkomt.
In onze enquêtes onder moslimjongeren werd opvallend vaak geklaagd over het feit dat Nederland wel een Tweede Pinksterdag kent, waarvan steeds minder mensen de betekenis kennen, maar geen vrije dag voor het Suikerfeest.
„Bij linksradicalen speelt het gevoel van die groepsdeprivatie veel minder.
Radicale dierenactivisten en asielactivisten gaan voor het eigen moreel gelijk over dierenrechten of het vreemdelingenbeleiD. Het is ook minder groepsgedreven radicalisering dan de eerste twee.
Dat is belangrijk om te weten, want radicalisering in groepsverband kan verklaren waarom bijvoorbeeld moslimradicalisme na verloop van tijd bij iemand verflauwt.
Die radicalen verlaten de groep omdat ze trouwen, een baan krijgen: huisje, boompje, beestje.
” Verklaart het verlangen van moslims naar respect door autoriteiten waarom indertijd Mark Rutte’s ‘pleur op’-opmerking in die kring hard aankwam? „Dat zou kunnen.
De opmerking van Rutte en de negatieve reacties daarop, demonstreren in elk geval hoe belangrijk het is de juiste toon te vinden.
Een goed voorbeeld is Lodewijk Asscher.
Die volgde als minister voor Integratie een tweesporenbenadering.
Hij zei tegen radicale moslims: Ik ben bereid om me te verplaatsen in wat bij jullie leeft, maar jullie hebben niet alleen rechten, maar ook plichten.
Als je het zo formuleert, heeft dat meer overredingskracht dan ‘pleur op’.
” Wat zijn de mogelijkheden van het bevorderen van zelfcontrole en van deradicalisering? „Die zijn heel beperkt.
Personen als Anders Breivik in Noorwegen of uitreizigers naar Syrië en Irak zijn heel ver in hun radicaliseringsproces.
Het is heel belangrijk om veel vroeger in het proces te interveniëren, om preventief te werken voordat er dingen fout gaan.
Zo was er in België een vrouw die voorlichting ging geven op scholen over onder meer de radicale groep waaruit ze voortkwam.
Dan leer je op een andere, constructieve manier met dezelfde thematiek omgaan.
Een andere methode, die je ook bij cursussen anger management ziet, is boksles nemen.
Op die manier leer je woede op een andere manier kanaliseren.

Waardevol werkloos      Janssens Geert      Maatschappij

Wat is de rol van de mens in de economie van de toekomst? Is ons onderwijssysteem klaar om de digitalisering ten volle te benutten? Brengt technologische verandering ons naar een nieuw samenlevingsmodel? In vier toekomstscenario’s diept Geert Janssens de bedreigingen, maar ook de kansen die de vierde industriële revolutie – de opkomst van artificiële intelligentie en versnelde automatisering – uit.
Met intelligente vergezichten en boeiende gedachtenexperimenten prikkelt hij ons om met een open blik de toekomst tegemoet te treden, om ons voor te bereiden op meerdere mogelijke scenario’s en ons niet vast te klampen aan één enkel toekomstbeelD. Als de geschiedenis ons één ding heeft geleerd, dan is het wel dat de toekomst onvoorspelbaar is, maar zeker niet onvoorstelbaar.
Niemand kan de toekomst voorspellen, maar op basis van gedegen achtergrondonderzoek, intelligente inzichten en kritische vragen legt Geert Janssens in zijn boek Waardevol werkloos vier mogelijke toekomstscenario’s met een focus op de gevolgen voor de arbeidsmarkt aan ons voor.
Een waardevol en boeiend gedachtenexperiment waarin we op zoek gaan naar de rol van de mens in een economie die gedomineerd wordt door technologie.
Het eerste toekomstscenario, Business as usual, is eigenlijk het ideaalplaatje zoals de meesten van ons dat ongetwijfeld het liefste zouden zien.
Sommige banen zullen verdwijnen, andere banen worden belangrijker, nieuwe banen verschijnen en sommige banen veranderen van inhoud, net zoals de afgelopen 250 jaar.
Het tweede toekomstscenario, Levenslang leren, gaat er vanuit dat iedereen minstens ten dele zijn of haar competenties zal moeten aanpassen.
Heel veel mensen zullen nieuwe of bijkomende studies en kwalificaties nodig hebben, kortom levenslang moeten leren.
In het derde toekomstscenario, Robocalyps, gaat Geert nog een stap verder.
In dit scenario worden veel mensen werkloos, omdat hun baan wordt ingepikt door robots of intelligente machines.
Het vierde en meest drastische toekomstscenario, Singulariteit, kan uitmonden op een utopie of een dystopie.
Vrijwel alle denkbare taken en banen worden door computers en machines overgenomen.
In 156 pagina’s diept Geert de vier scenario’s verder uit en stelt kritische, prikkelende vragen.
De titel doet vermoeden dat Geert ons in een specifiek toekomstscenario wil laten geloven, maar niets is minder waar.
Elk scenario wordt serieus onderzocht en onderbouwd en biedt ons zowel voor- als nadelen en zet ons aan tot nadenken over onze eigen rol in een door technologie gedomineerde arbeidsmarkt.
Ontstaat er een wereld zonder vrije wil, waar een elite de samenleving volledig onder controle heeft door middel van technologie? Brrr, dan toch liever het utopische toekomstbeeld waarbij ik waardevol werkloos mag zijn, een machine mijn IT-projecten foutloos uitvoert en ik ondertussen een goed gesprek aanknoop met de eenzame buurvrouw op de hoek.
De huidige vierde industriële revolutie -de opkomst van artificiële intelligentie en versnelde automatisering - maakt onze toekomst meer onvoorspelbaar dan ooit.
Leidde technologische vooruitgang in de afgelopen 250 jaar telkens nog tot meer banen en meer welvaart, de vraag is of de geschiedenis zich zal herhalen.
In voorgaande industriële revoluties werd het verlies aan banen telkens meer dan gecompenseerD. Omdat de vooruitgang ons steeds rijker maakte en de toegenomen rijkdom voor nieuwe banen in nieuwe sectoren zorgde waarmee nieuwe behoeften konden worden bevredigD. De veranderingen die het gevolg zijn van de vierde industriële revolutie zijn evenwel niet te vergelijken met de voorgaande.
Voor het eerst wordt het mogelijk om op grote schaal kennis en ervaring op systematische wijze te digitaliseren en de mens als productiefactor terug te dringen.
Geert Janssens, hoofdeconoom van de Vlaamse denktank Etion en expert participatief ondernemen, weet in Waardevol werkloos.
Maatschappelijke gevolgen van digitalisering, robotisering en artificiële intelligentie een scherp en realistisch beeld te schetsen van de bedreigingen en kansen die de vierde industriële revolutie biedt.
Janssens stelt in zijn boek een reeks fundamentele vragen die aantonen dat we niet achterover moeten leunen, maar grondig moeten nadenken over het soort toekomst dat we willen.
'Waardevol werkloos' geeft een stevige impuls aan het debat over onze toekomst en is een must voor iedereen die gelooft dat de toekomst een keuze is.
Vier scenario's Om los te komen van bestaande denkpatronen en onze verbeeldingskracht aan het werk te zetten, brengt Janssens via scenariodenken de onzekere toekomst in vier mogelijke toekomsten tot leven.
In het eerste scenario, Business-as-usual, kabbelt de wereld verder zoals de wereld dat de afgelopen 250 jaar deeD. Het aantal banen en de rijkdom blijven in dit scenario geleidelijk toenemen.
Via programma's van 'industriële verandering' worden werknemers omgeschoold, zodat ze ten opzichte van machines een comparatief voordeel blijven behouden.
In het tweede scenario, dat van Levenslang Leren, is de impact groter en zullen we aanzienlijk meer inspanning moeten leveren om via opleiding en vorming werknemers te 'rematchen' met het oog op het verwerven van digitale competenties.
In dit scenario wordt er van uitgegaan dat in geïndustrialiseerde landen van 7-13% van het aantal banen een hoge kans heeft te verdwijnen en 21-34% van de banen een risico heeft op significante verandering.
Indien het derde scenario zich voltrekt, het scenario Robocalyps, dan komt een groot deel van de werkenden en de arbeidsreserve niet meer aan de bak of wordt die niet tijdig omgeschoolD. Volgens onderzoek van de Nationale Bank van België zal volgens dit scenario 70% van de middelgeschoolde beroepen een kans van 70% of meer hebben om door automatisering te verdwijnen.
Voor hoog- en laaggeschoolden ligt de kans beduidend lager.
Voor 77% van de hooggeschoolden is de kans minder dan 30%.
En voor 65% van de laaggeschoolden ligt de kans tussen de 30-70%.
Als laatste gaat Janssens in op een vierde scenario.
Een scenario waarbij zowat alle denkbare taken en banen door computers en machines worden overgenomen.
Dit is het scenario van Singulariteit waarbij machines intelligenter worden dan de mens.
Een niet ondenkbare toekomst.
Arbeidsmarkt Janssens gaat op basis van een aantal recente studies uitgebreid in op hoe de vier scenario's de arbeidsmarkt zullen veranderen.
Wat hem daarbij opvalt zijn de grote verschillen, zowel qua uitkomst als qua aannames.
Daarom gaat hij op zoek naar het midden en vraagt hij zich af of een aantal trends op langere termijn meer houvast bieden.
Zo legt hij de nadruk op het feit dat nu al een derde van onze bevolking op actieve leeftijd niet werkt en geen werk zoekt.
En op het feit dat werknemers een alsmaar kleiner stuk van de welvaartskoek mee naar huis nemen.
Op basis van een dashbord met knipperlichten, die de gevolgen van automatisering en robotisering voor de arbeidsmarkt in een breder perspectief plaatsen (en dat overigens geen eenduidig beeld geeft), zijn er volgens Janssens toch een aantal verontrustende tendensen.
Zo wijst hij op de daling van het loonaandeel, de polarisatie inzake scholingsgraad en de hoge inactiviteitsgraaD. Ze wijzen op een verschuiving van de arbeidsmarkt richting Levenslang Leren.
Maar volgens Janssens ook naar het scenario Robocalyps waarbij de spanning tussen werkenden en degenen die aan de kant staan toenemen.
En waarbij een steeds grotere groep ontstaat die door het combineren van allerlei mini-baantjes het hoofd boven water moeten zien te houden.
Welk scenario ook realiteit zal worden, Janssens komt tot de conclusie dat er een groot gebrek is aan opleiding en vorming.
En hij gaat daarbij nog een stap verder.
Noch ons onderwijssysteem noch onze systemen voor levenslang leren zijn volgens Janssens uitgerust om zelfs de uitdagingen van de meer gematigde scenario's aan te kunnen.
En is een grote 'rematch' van vaardigheden en digitale competenties nodig.
Evenwichtsinkomen Mocht de rol van de mens, of een groot deel van de mensheid, in het economisch proces overbodig worden, dan zou ons economisch model en het sociaal zekerheidsstelsel volgens Janssens onder enorme druk kunnen komen te staan.
Wanneer grote groepen in de samenleving werkloos worden, dan zal een 'evenwichtsinkomen' de uitval aan consumptieve vraag moeten gaan compenseren.
Janssens pleit voor het koppelen van het door hem voorgestelde 'evenwichtsinkomen' aan de ontwikkeling van een 'quintaire' sector, een markt van maatschappelijk nuttige taken en warme, menselijke contacten.
Het vrijwilligerswerk, de zorg voor familieleden of vrienden, deelname aan het verenigingsleven, het zijn allemaal taken die een andere of meer betekenisvolle rol krijgen in het verdienmodel van de toekomst.
De uitdaging is volgens Janssens om de mens een rol te geven in het economisch proces, zonder dat hij daarbij het gevoel krijgt aan bezigheidstherapie te doen.
Het 'evenwichtinkomen' verschilt wezenlijk van het 'basisinkomen'.
In plaats van een onvoorwaardelijk basisinkomen stelt Janssens een voorwaardelijk inkomen voor.
Het evenwichtsinkomen, eventueel gekoppeld aan het behalen van een minimaal onderwijsniveau, is een vloer dat uitdooft naarmate mensen zelf een inkomen verwerven.
Waarbij voor inkomen uit vermogen het keerpunt waarop het evenwichtinkomen afgeschaft wordt, lager zou kunnen liggen dan voor inkomens uit loonarbeid, zelfstandige arbeid of uit een eigen onderneming.
De voorstellen van Janssens sluiten daarmee verrassend goed aan op eerdere pleidooien van Jos Verhoeven, directeur van de Start Foundation, en Ton Wilthagen, hoogleraar Arbeidsmarkt en Sociaal Recht aan de Universiteit van Tilburg, voor een parallelle arbeidsmarkt.
Waardevol werkloos is daarmee verplicht huiswerk voor iedereen die zich met de toekomst van de arbeidsmarkt bezighoudt

Poetinisme      Malfliet Katlijn      Russische geschiedenis

Jef Abbeel Katlijn Malfliet, Poetinisme Het poetinisme is een verfijnde vorm van autocratie in het huidige RuslanD. Dit politiek regime werd sinds 2000 gestaag opgebouwd met Poetin als uitstekende en alomtegenwoordige leider, die alle macht heeft en aan niemand verantwoording verschuldigd is.
Aldus Malfliet.
zaterdag 26 januari 2019 11:50 De schrijfster noemt het typisch Russisch vanwege zijn semi-feodale en hegemoniale kenmerken.
Poetin heeft nog evenveel macht als Ivan de Verschrikkelijke in de 16de eeuw.
Malfliet ziet geen militair gevaar, maar wel een cultureel risico voor onze mensenrechten en rechtstaat.
De vrees voor een nieuwe revolutie is groot bij de Russen, maar het poetinisme kan die afwenden en voor de gewenste orde en stabiliteit zorgen.
75% van de Russen ziet in Poetin de redder van Rusland en steunt hem, hoewel dat cijfer afgenomen is na de verhoging van de pensioenleeftijd in juli 2018.
Poetinisme is niet democratisch, maar ook niet totalitair zoals het communisme.
Op 31 december 1999, volgens Malfliet de laatste dag van de 20ste eeuw, maar dat is onjuist( zie onder), promoveerde Jeltsin hem van premier tot president.
Toen maakte hij een einde aan de ‘Tijd der Troebelen’, begon hij met de grote schoonmaak en zette hij orde op zaken.
Tegenover het verleden neemt hij een dubbelzinnige houding aan: de miljoenen slachtoffers van Stalin worden sinds 2015 herdacht op de ‘Muur van Verdriet’, maar tegelijk blijft Stalin de grote helD. Het leiderschap van Poetin vertoont kenmerken waar de meeste Russen van houden: sterk, mannelijk, sportief, dominant, zeer goede banden met de orthodoxe kerk.
Iemand die Rusland in eer hersteld heeft als grootmacht na de vernederingen door de Amerikanen.
Mensen die in verzet kwamen, bekochten dat vaak met de dood: meer dan 300 sinds 1991, o.
A. Anna Politovskaja in 2006 en Boris Nemtsov in 2015.
Doordat het Kremlin hen afschilderde als verraders, waren moordbendes bereid hen te liquideren.
Siloviki, netwerken van regime-getrouwen uit het leger en de geheime dienst, zijn overal aanwezig en steunen Poetin.
Hij heeft ook de steun van de meeste oligarchen, die hij tegelijk goed controleert.
Chodorkovski verloor zijn bedrijf Joekos en zijn vrijheid, toen hij de liberalen van Javlinski sponsorde tegen Poetin.
Setsjin, de baas van Rosneft en vriend van Poetin, kreeg het.
Het is een staatskapitalisme, geen markteconomie.
Het Kremlin behoudt de controle over aardolie, aardgas, metalen en andere natuurlijke rijkdommen, zoals vóór 1917 alle gronden in handen van de tsaar waren en vanaf Stalin heel de economie in handen van de staat was.
In de jaren 90 vond een grootschalige onteigening van de staat plaats, maar in 2004 bepaalde Poetin dat 1.
063 bedrijven van strategisch belang zijn en dus onder staatscontrole moeten staan.
Daar horen uiteraard Gazprom en Lukoil bi J. En Poetin zei ook dat de privatiseringen nog altijd teruggedraaid kunnen worden.
Een middenklasse is er niet en maakt ook geen kans.
Het gerecht en het Openbaar Ministerie staan in dienst van het Kremlin.
Externe vijanden zijn er genoeg voor het ‘bedreigde Rusland’: Oekraïne, de NAVO, de VSA. Gelukkig is er Poetin, die ervoor zorgt dat de kans op een politieke lente en een aansluiting bij Europa onbestaande is.
Malfliet zegt ook dat er geen competitie is bij de verkiezingen, maar dat maakt ze niet hard: 8 kandidaten deden mee voor het presidentschap (p.
51), 16 partijen voor het parlement (p.
57).
Poetin en zijn ‘Verenigd Rusland/Jedinaja Rossija’ wonnen overtuigend, allebei met 76%.
Verzet en oppositie blijven mogelijk: in 2014 werd vreedzaam betoogd met Oekraïense vlaggen tegen de annexatie van de Krim en de inmenging in ‘Novorossija’, de pro-Russische regio’s in Oost-Oekraïne en in 2018 tegen de verhoging van de pensioenleeftijden.
De greep op de ‘desinformerende’ tv, radio, kranten is groot, maar tijdschriften en internet worden (voorlopig) niet gecontroleerD. De Krim dan.
Nadat de democratisch verkozen president Janoekovitsj in februari 2014 door een volksopstand was verdreven, kwamen de Russische volksgenoten op de Krim zogezegd in gevaar en hechtte Rusland het schiereiland aan.
Sinds 2015 is het wel kalmer tussen Rusland en Oekraïne, dat voor 90% van zijn energie afhankelijk is van zijn grote broer.
Bij ‘Russia First’, vergelijkbaar met Trumps ‘America First’, heeft de auteur veel lof voor Poetin, die na de Jeltsin-anarchie als redder des vaderlands snel orde op zaken stelde, de armoede spectaculair deed dalen, lonen en pensioenen op tijd uitbetaalde, de progressieve belastingen (tot 30%) verving door een vlaktaks van 13%.
Dat laatste gebeurde om de kapitaalvlucht tegen te gaan en de rijken in eigen land te houden.
Bij de uitbreiding van de EU en de NAVO tot aan de grenzen van Rusland (p.
117-120) vermeldt de auteur niet dat dit tegen de afspraken van 1990 tussen Gorbatsjov en Bush was.
Daardoor kon Poetin in 2007 in München de NAVO een vijand en bedreiging van Rusland noemen.
Later (p.
123-124) zegt Malfliet wél dat de NAVO de afspraken geschonden heeft en dat nog eens herhaalde in 1995 en 1999 door in ex-Joegoslavië binnen te vallen en in 2016 door troepen en wapens te legeren in Polen en de drie Baltische staten.
En dat het Westen nooit enige empathie toonde voor de Russische bezorgdheid om die uitbreiding.
De Russen tonen dan ook geregeld dat hun luchtmacht nog paraat is.
Zij hebben ook nieuwe Avangard-raketten en hackers die de westerse systemen kunnen platleggen.
De relaties zijn dus helaas verslechterd sinds 1989.
Volgens Malfliet doet Poetin er alles aan om Europa te verzwakken door rechtse partijen te steunen, door desinformatie en door uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens niet uit te voeren.
Wellicht heeft de auteur gedeeltelijk gelijk, maar onderschat ze hoe Europa zichzelf ondermijnt, o.
A. door de aanpak van de migratiecrisis.
In 2008 sloot de EU ook een Oostelijk Partnerschap af met Oekraïne, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië, Azerbeidzjan, Armenië en was de EU verwonderd dat de Russen dit niet leuk vonden.
Malfliet beweert dat de kloof tussen Rusland en de EU nooit zo diep was, maar dan vergeet ze wel het hoogtepunt van de Koude Oorlog (1948-1956): met Poetin wordt alleszins meer gepraat dan met Stalin en Chroesjtsjov.
Malfliet beweert zelfs dat de Russische politieke elite de SU bewust uiteen heeft laten vallen en zich profileerde als verliezer van de Koude Oorlog, om nadien des te sterker te staan (p.
147-149).
Deze ‘zelfverdwijntruc’ lijkt mij zeer ver gezocht.
Het westen had plots geen vijand meer en begon te slaapwandelen, aldus Malfliet.
Ze geeft wel toe dat de sancties tegen Rusland aan Europa meer schade bezorgen dan winst.
Ze besteedt ook veel aandacht aan de Russische inmenging in de Amerikaanse presidentsverkiezingen, die al met al zeer amateuristisch was, maar ze vergeet te zeggen dat de Amerikanen in 1996 het voorbeeld gaven door Jeltsin, die wellicht ging verliezen, te steunen met 140 miljoen dollar en een Amerikaans communicatieteam om de Russische media te beïnvloeden.
Ze geeft wel toe dat geen enkele Sovjetleider zo gedemoniseerd werd als Poetin nu.
Deze heeft zijn invloed in het Midden-Oosten flink uitgebreid door zijn succes in de Syrische oorlog en hij heeft ook ambities op de Noordpool, net zoals de Chinezen met hun ‘IJszijderoute’ (p.
180).
Door de kille relaties met het westen bouwt Rusland zijn bondgenootschappen in Azië verder uit, niet enkel met China, maar ook met Japan, waarmee een vredesverdrag nabij lijkt (p.
182).
Malfliet besluit dat Europa zich niet vooraf tegen Poetin moet uitspreken, maar het mag de grootmachts-ambities van Rusland niet onderschatten en zijn eigen waarden en normen niet verloochenen.
Ze houdt geen blad voor de mond, ze is zeer kritisch voor het autoritaire bestuur van Poetin en zijn misprijzen voor de westerse waarden.
Zij waarschuwt ons veel meer dan andere auteurs zoals Steven Lee Myers en de toch wel zeer kritische Vladimir Fedorovski.
Medvedev is wel voorstander van de westerse rechtsstaat en technologie, maar hij haalt het niet.
Malfliet legt teveel te veel nadruk op Poetin als ondermijner van de EU, terwijl die instelling vooral zichzelf ondermijnt.
De lezer gaat nog denken dat de malaise in vele Europese landen door Poetin komt.
Ik betwijfel ook of het poetinisme zo typisch Russisch is: waren Mao, Fidel Castro en andere sterke leiders dan zo anders? En vertoont Trump ook niet zulke autoritaire trekken? Bij de begrippen staan korte definities, maar ontbreken helaas de pagina’s waar ze verder uitgelegd worden: B.v.
CSTO op p.
127 en 156, EEU op p.
183.
En die lijst had heel wat langer mogen zijn: ik heb er 13 aan toegevoegD. Malfliet dateert het begin van de goelag in 1930: ik zou eerder zeggen in 1918, want Lenin begon er al mee.
Ze gebruikt ook graag moeilijke woorden, o.
A. in haar onderscheid tussen politiek systeem en politiek regime (p.
50, 198) of tussen Roesski en Rossiiski (p.
104,111) en tussen vladetel en vladelets (p.
82).
Ik hield wel mijn Russisch-Nederlands woordenboek bij de hanD. De tabel op p.
51 toont duidelijk aan wie allemaal kandidaat was bij de presidentsverkiezingen van maart 2018 en hoeveel stemmen ze haalden.
Die van p.
57 zegt hetzelfde over de parlementsverkiezingen van 2016.
Nog enkele details: het vorige millennium eindigde niet op 31 december 1999 (p.
22), maar op 31 december 2000.
En Marx sprak niet over opium “voor het volk” (p.
32), maar over opium van het volk.
We zeggen: zo uniek als en niet “zo uniek dan” (p.
110).
Soms staat er een drukfoutje: staateigendom (p.
87) en invloedzone (p.
143) missen allebei een ’s’ .
En soms staat er een gallicisme: “Het was de orthodoxe kerk die …(p.
108).
Ik mis ook een kaart met de genoemde plaatsen: Samara, Nizny Novgorod, Busan, Koerilen e.
A. Het minst geloofwaardige vind ik wel de ‘verdwijntruc’ van 1990-1991.
Gorbatsjov en Jeltsin hebben genoeg kritiek gekregen omdat ze de indrukwekkende Sovjetstaat herleid hebben tot RuslanD. Maar Malfliet stuurt krachtige waarschuwingen uit: westerse politici weten nu dat ze moeten oppassen.

De ramp Donald J.Trump      Wilson John      Amerikaanse politiek

De wereld houdt vol spanning de adem in nu Donald J. Trump de 45ste president van de VS wordt.
Maar moeten we echt zo bang zijn? Volgens auteur John K.
Wilson wel.
In dit onthullende en grondig onderbouwde boek brengt hij naakte feiten en ongemakkelijke waarheden over de briesende vastgoedmagnaat uit New York boven de tafel.
Er is Trump de racist, Trump de seksist, de leugenaar, de paranoïde Trump, de onwetende, de falende ondernemer Trump, Trump de demagoog, de potentiële dictator, en nog veel meer.
'Mijn motto is: altijd meteen terugbijten.
Als iemand jou naait, naai die figuur dan drie keer zo hard terug.
' - Donald J. Trump

Een kleine geschiedenis van iedereen die ooit geleefd heeft       Adam Rutherford      Evolutie

Heel beeldend en ook met de nodige humor hier en daar beschrijft Rutherford welke reis onze voorouders afgelegd hebben, wie wij zijn en hoe we geworden zij tot wat we zijn.
Hij komt tot verrassende conclusies.
Die staan allemaal in dit boek, als een boeiend verhaal dat leest als een trein.
Het is verbluffend wat er allemaal mogelijk is om via DNA de geschiedenis van de mensheid te achterhalen, maar ook hoe het al dan niet fout toegepast wordt in de erfelijkheidsleer.
Veel ruimte, niet zo vreemd, is gegund aan delen uit de Britse geschiedenis, erfelijkheidsonderzoek en hele enge ideeën over rassenverbetering in het UK van de 19e eeuw, en voor wetenschappers als Darwin.
Alles is op een dusdanige manier beschreven dat de historie helemaal tot leven komt en je het als lezer zó voor je ogen ziet gebeuren.
Alles wat ik eerder over de oorsprong van de mens gelezen heb, komt bij elkaar.
Door dit boek heb ik ingezien om groter te denken, meer overkoepelend als het gaat over de oorsprong en ontwikkeling van de homo sapiens.
Het is veel meer dan hier en daar wat afzonderlijke lijntjes….
Dit boek sluit mooi aan op Wij de mens van Frank Westerman en zeer op op Sapiens van Harari.
Rutherford is in veel zaken die hij poneert en uitlegt zeer stellig, waarbij hij het als rasechte wetenschapper bepaald niet onder stoelen of banken steekt wat hij denkt van sommige onderzoekers, denkbeelden of ontwikkelingen.
Hij zet zich er zelfs soms wel op heel lompe wijze tegen af.
Op dezelfde manier maakt hij gehakt van spiritualiteit en alternatieve geneeswijzen.
Voor hem is er echt helemaal niets tussen hemel en aarde.
Deze stelligheid vind ik wel discutabel, omdat we het gewoon niet wéten.
Net zo min als we alles nu al precies weten over de werking van DNA. Het boek bestaat uit twee delen.
In het eerste gaat Rutherford inderdaad terug in de geschiedenis en traceert hij de oorsprong van de mensheid: vanuit Afrika keer op keer uitzwermend over de wereld, ‘wellustig en mobiel’, zoals hij het noemt.
Hij legt de werking van het dna uit, wat er bij de voortplanting allemaal goed en fout kan gaan, en wat geleerden van die goede en foute gang van zaken kunnen leren.
Hij vertelt over de genen waardoor westerse landbouwers melk konden blijven drinken, over de genen van roodharigen (en of ze ooit zouden uitsterven, zoals kranten in 2014 meldden), en over IJslandse en Habsburgse inteelt.
Voor mensen die het nieuws goed volgen, is het niet allemaal even opzienbarend, maar er zitten genoeg haakjes en oogjes in de tekst waardoor zij toch geboeid zullen blijven lezen.
In het tweede deel behandelt Rutherford meer actuele kwesties, zoals het al genoemde begrip ‘ras’, dat volgens hem (en alle moderne deskundigen) een genetisch onzin-begrip is.
Hij haalt ook een van de laatste bolwerken van het ras-idee, de gedachte dat er toch ‘typisch Joodse aandoeningen zoals de ziekte van Tay-Sachs’ bestaan, met een fraaie tackle onderuit.
Al even weinig goede woorden heeft hij over voor het ‘misdaadgen’ of het ‘strijdersgen’ MAOA en voor de strafvermindering die misdadigers op grond van het bezit van dat gen eisen (waarom krijgen ze geen strafverméérdering als ze zo onverbeterlijk zijn, vraagt hij zich met de nodige ironie af).
Van genetisch determinisme moet hij, kortom, weinig hebben, en dat is een verfrissend en helaas nog steeds noodzakelijk tegengeluid in deze tijden.
De lastige kwestie ‘nurture versus nature’, aangeboren of aangeleerd, genen of omgeving, legt hij niet helemaal bevredigend uit, en zijn uitleg wordt in deze Nederlandse editie ook nog een beetje ontsierd door de foute vertaling van het begrip heritability.
Het is in ieder geval ‘nature via nurture’, zo probeert Rutherford duidelijk te maken.
Het boek is wat aan de dikke kant, zoals veel wetenschapsboeken tegenwoordig, maar de ‘gevoelsdikte’ valt in dit geval erg mee, zeker als je niet over elke voetnoot struikelt.
Na lezing kun je zeker weer een tijdje meepraten over genoombrede associatiestudies, over de waarde van tweelingenonderzoek, over epigenetische veranderingen en over het oprollen van je tong – dat is niet, in tegenstelling tot wat iedereen denkt, een eenvoudig dominant-erfelijk kunstje, maar tot op zekere hoogte gewoon aan te leren.
En ouders met bruine ogen kunnen best een kind met blauwe ogen krijgen.

Verscheurd Catalonië      Greven Koen      Spaanse geschiedenis

Het optreden van de Spaanse ordetroepen die met geweld een illegaal referendum tegen probeerden te houden op 1 oktober 2017, werd internationaal nieuws.
Beelden van gewonde Catalanen in stembureaus gingen de wereld over.
Vriend en vijand waren het eens dat dit nooit had mogen gebeuren.
Maar hoe kwam het dan toch zover? Koen Greven volgt de situatie in Catalonië als Spanje-correspondent voor NRC sinds 2015 op de voet.
Nu, rondom het strafproces tegen de separatisten komt hij met een blik achter de schermen van de Catalaanse crisis.
Van het Catalaanse verleden naar el president Puigdemont, het referendum, het nieuwe Spaanse nationalisme, de propagandamachines, FC Barcelona tot het proces in MadriD. Alle facetten komen aan boD. Het levert een fascinerend portret op van een verscheurde regio.
Koen Greven is correspondent Spanje, Portugal en Marokko voor NRC. Sinds 2015 is Madrid zijn standplaats.
Hiervoor was hij sportjournalist en schreef hij het boek Een elftal bondscoaches De Catalanen kunnen donderdag een nieuw regioparlement van 135 zetels kiezen.
Het is al de vierde verkiezing in zeven jaar tijd, maar de opkomst lijkt volgens opiniepeilers met rond 80 procent toch nog groter dan twee jaar terug te worden.
Toen kwam driekwart van de kiezers op.
Er staat dan ook veel op het spel in de verscheurde regio, waar fanatieke separatisten en pragmatische krachten tegenover elkaar staan.
De laatsten vrezen dat onafhankelijkheid uitdraait op een ramp voor het relatief welvarende Catalonië.
De in oktober door Madrid afgezette regioregering bestond uit separatisten.
Die hebben een politieke tweedeling in Catalonië veroorzaakt, de economie schade berokkend en Spanje in een constitutionele crisis gestort.
Hun poging met behulp van een illegaal referendum de onafhankelijke republiek uit te roepen, werd een mislukking.
De Spaanse regering schortte de autonomie van de regio op.
Ex-premier van Catalonië Carles Puigdemont (54) wordt nu door justitie gezocht en is naar België gevlucht waar hij campagne voert.
Een andere belangrijke separatistische leider, ex-vicepremier Oriol Junqueras (48), zit in de gevangenis en wordt net als andere separatistische kopstukken beschuldigd van rebellie, muiterij, samenzwering en verduistering (van overheidsgeld).
Hij leidt de ERC (Republikeins Links in Catalonië) die de grootse separatistische partij is.
Madrid hoopt dat de stembusgang donderdag Catalonië en heel Spanje weer tot rust brengt.
Recente opiniepeilingen geven aan dat de tegenstanders van onafhankelijkheid in het parlement wel een meerderheid behalen ten koste van de separatisten.
Maar het verschil tussen de twee intern ook verdeelde kampen zou maar een paar zetels worden.
Dat zou de vorming van een stabiele regering in Catalonië erg moeilijk maken.
De belangrijkste partijen die van de politieke chaos profiteren lijken de rechts-liberale partij Ciudadanos (Burgers) en de socialistische PSC. Beide zijn tegen onafhankelijkheiD. De jonge partij Ciudadanos onder leiding van Inés Arrimadas García (36) komt uit Barcelona en noemt zich post-nationalistisch.
Arrimadas maakt volgens opiniepeilers kans straks de grootste partij van Catalonië aan te voeren.
Haar boodschap dat de Catalanen nu eens moeten ophouden met zeuren over onafhankelijkheid en zich op alledaagse problemen moeten richten, spreekt aan.
De socialist Miguel Iceta (57) van de PSC kan ook op winst rekenen.
Maar de separatisten lijken ondanks hun mislukte avontuur toch te kunnen rekenen op een aanzienlijk deel van de stemmen.
Catalonië worstelt met separatisme Al sinds de vijftiende eeuw is Catalonië vrijwel onafgebroken deel van het Spaanse koninkrijk.
Separatisten die in 2015, niet door het stemmenpercentage maar door het kiesstelsel, een krappe meerderheid in het parlement in Barcelona kregen, wilden in oktober met behulp van een referendum een eigen republiek stichten.
De stembusgang was illegaal, net als het uitroepen van de onafhankelijkheid door de toenmalige leiding van Catalonië.
Madrid nam het regiobestuur over en schreef verkiezingen uit.
Enkele feiten over Catalonië: LAND: De Spaanse autonome regio Catalonië is met 32.
000 vierkante kilometer kleiner dan ons land en telt 7,5 miljoen inwoners.
HOOFDSTAD: De hoofdstad is Barcelona en de meeste Catalanen wonen in of rond de stad (1,6 miljoen inwoners).
De metropool telt 4,7 miljoen mensen.
POLITIEK: Separatisme was tot 2012 geen prioriteit in politiek Catalonië waar er lange tijd slechts naar schatting 15 tot 20 procent voorstander van was.
Eind jaren zeventig stemden de Catalanen vrijwel unaniem voor de grondwet van 1978, die de regio ruime autonomie verleent.
In 2006 is de autonomie verder uitgebreiD. Maar een deel hiervan werd in 2010 teruggeschroefd door het constitutionele hof.
De ergernis hierover en vooral de zware economische crisis hebben de afkeer van de regering in Madrid snel vergroot.
Nu zou bijna 40 procent afscheiding willen, zij het op een wettige wijze.
ECONOMIE: Mede dankzij eeuwen handeldrijven en dankzij investeringen en protectionisme van de Spaans staat ontwikkelde Catalonië zich in de 19e eeuw tot het hart van de Spaanse industrie.
Deze positie trok veel mensen uit andere streken aan en maakte de regio tot een van de rijkste van het lanD. Catalonië staat met 16 procent van de Spaanse bevolking voor 19 procent van het bbp.
Nationalistische politici stellen dat Catalonië veel te veel belastinggeld moet afdragen aan MadriD. Als onafhankelijke staat zou het beter af zijn.
Critici bestrijden de statistieken die separatisten aanvoeren en vrezen een enorme economische neergang als de ’Catalexit’ wordt doorgedrukt.
TAAL: De door nationalisten gedomineerde overheden proberen al lang het Spaans terug te dringen.
Vooral in het onderwijs, waar de Catalaanse taal en het nationalisme sterk worden aangemoedigD. In Spaanse media wordt zelfs van ’taal-apartheid’ gesproken bij de pogingen Spaanssprekenden uit te sluiten.
Maar langs de dichtbevolkte kust is het Spaans nog steeds de voornaamste spreektaal.
Naar schatting 46 procent van de Catalanen spreekt Spaans als eerste taal en 36 procent het Catalaans als eerste.

Halfweg tussen liefde en haat      De Keyser Greet      Amerikaanse politiek

Ze zal nooit 'één van hen' zijn, maar haar persoonlijke en journalistieke leven is er wel van doordrongen: het Amerikaanse volk.
Sinds 2000 bericht Greet De Keyser vanuit Washington DC over hun leefwijze, politiek en welzijn.
In oktober nog verscheen haar derde boek: “Amerikanen: halfweg tussen liefde en haat”.
Net na de Amerikaanse presidentsverkiezingen vloog ze even heen en weer over de Atlantische oceaan.
Nog maar net op Belgische bodem krijg ik op de boekenbeurs een unieke getuigenis van deze V.
S.
-ervaringsdeskundige.
Met een über-professionalisme staat deze stralende dame ieder die het wil met overgave en enthousiasme te woorD. Ze spreekt bedachtzaam en ingetogen en midden in het interview veert ze recht met een luide en spontane groet: 'Kijk hier, meneer Eyskens'.
En ja hoor: ex- minister van staat Eyskens struint hier rond met een 'SOS Piet'-kookboek onder zijn arm.
Ze grappen over de hond in spe van de nieuw verkozen Amerikaanse president: 'het wordt vast een bastaard, zoals hijzelf is'.
Hijzelf is Barack Obama, de 'president-elect'.
En daar hebben Mevrouw De Keyser en ik het dan weer over Hoe is de sfeer nu in Amerika na de verkiezing van Obama? “Hoopvol.
Echt waar.
De meeste mensen hebben terug een nieuwe adem gekregen.
Er is terug meer optimisme.
We zaten diep, hè, in AmerikA. Zeker door de economische crisis die er nog is bijgekomen.
Maar in het geheel genomen zijn de reacties heel positief.
” “Maar je mag niet vergeten dat 52% van de Amerikanen op Obama heeft gestemD. 48 % procent heeft dus wel op iemand anders gestemD. Dus je blijft met een verdeeld land zitten.
Maar toch, mensen die de verkiezing van Kennedy hebben meegemaakt in 1960 vergelijken de situatie met zijn verkiezing.
Er is een nieuwe sfeer.
Zelfs mensen die ideologisch niet direct democraat kiezen, getuigen van deze nieuwe sfeer.
Er is terug nieuwe moeD.” U heeft de verkiezingen live verslaan vauit het McCain- kamp in Illinois.
Had u niet liever in het kamp van de Obama gestaan in Chicago? “Tja, als journalist waren beide interessant.
En bovendien leek het er in september nog op dat McCain ging winnen.
Het is door de economische crisis dat alles gedraaid is.
” “Ik had eigenlijk wel heel graag in Chicago gezeten, maar aan de andere kant vond ik het kamp van McCain, ook de moeite waarD. Ik heb hem ook campagne weten voeren in 2000.
En daar was hij echt de kandidaat van de vernieuwing.
Toen was hij echt de 'maverick'.
Maar die was hij nu niet meer.
Maar de laatste week dacht ik wel; 'verdomme', natuurlijk zit je graag in het kamp van de winnaar.
” (lacht uitbundig) Wat was uiteindelijk het opvallendste in het McCain kamp? “Wel, dat het feest daar rap gedaan was! (lacht) Maar wat ik ontzettend goed vond aan hem, was de speech die hij heeft gegeven.
(ingetogen) Het respect dat hij heeft gevraagd en vooral de manier waarop hij zijn aanhang vroeg om kalm te reageren, om het vertrouwen aan de nieuwe president te geven.
Dat was eigenlijk de McCain van 2000.
die terugkwam.
Hij heeft zijn campagne beëindigd en afscheid genomen op een hele waardige manier.
” Heel de wereld reageert redelijk positief en enthousiast op de verkiezing van Obama, maar hij heeft wel wat uitdagingen aan te gaan.
Zowel politiek als economisch en sociaal.
“Ja, en daar heeft hij zelf wel al een aantal keer naar verwezen: 'Verwacht niet te veel.
Geef mij een realistische opdracht.
Ik ben maar een mens.
Ik kom in een situatie waarin het slecht gaat.
Dus verwacht niet dat ik dit op een legislatuur kan oplossen.
Dat kan ik niet.
' Hij heeft uiteindelijk al een paar keer gezegd; 'Geef mij één, twee legislaturen om dit probleem op te lossen.
Verwacht niet dat ik dit van vandaag op morgen doe.
' Dat kan niemand hè.
” Kan die diepe crisis waarin de VS zit uberhaüpt nog worden opgelost? “Voor elke crisis is er wel een oplossing.
Die komt wel.
Vroeg of laat.
Maar zo'n diepe economische crisis.
Je weet dat het tijd zal vragen om daar bovenop te komen.
Maar als het land meewil .
” “En het congres is nu ook nog iets steviger democraat dan voordien.
Er zijn meer democraten zowel in de kamer als in de senaat.
Wat het voor de president makkelijker zal maken om zijn beslissingen door te drukken.
Maar hij zal uiteraard niet kunnen beslissen om bijvoorbeeld meteen alle troepen uit Irak weg te halen.
Die overgang moet natuurlijk ook gebeuren.
Zodat de stabiliteit in het land niet in gevaar komt.
” “Hij mag wel willen natuurlijk.
En dat heeft hij ook gezegd: 'ik wil goed onderwijs voor iedereen'.
Maar als er geen geld is in een staatsbudget, als er zo'n grote schuld is als er nu is, dan kan dat niet zomaar.
Maar hij heeft nu een lijstje gemaakt met prioriteiten waarin de economie helemaal bovenaan staat.
Verder op het lijstje krijgen we de oorlog en dan gezondheidszorg en onderwijs.
” De laatste tijd heeft Amerika te maken gekregen met een toename van de werkloosheid en armoede.
“Ja, zeker.
Alleen al vorig maand 250.
000 nieuwe werklozen.
Dat is heel veel.
En in Amerika is werkloosheid eigenlijk iets dat niet bestaat omdat er daar geen werkloosheidsvergoeding is.
Als er daar een werkloosheidspercentage is van 4% is, is het daar al hoog.
En nu spreken ze van 6% en meer.
” Biedt Obama daar concrete oplossingen voor? Heeft hij een plan? “Hij wil de economie terug stimuleren.
Hij wil de 700 miljard, die sowieso al zijn uitgetrokken, besteden om de economie terug op gang te trekken.
Een concreet voorbeeld: aan de basis van de crisis liggen al die mensen die hun huis verliezen.
Die mensen zijn allemaal leningen aangegaan die ze eigenlijk niet kunnen terugbetalen.
Obama wil er nu voor zorgen dat die mensen nieuwe onderhandelingskansen krijgen.
Ze kunnen dan onderhandelen over een ander interestpercentage of over een langere termijn.
” “Voor die mensen waar nog redding voor nodig is, wil Obama geld ter beschikking stellen in een bepaald fonds.
Die huizen brengen nu uiteindelijk toch geen geld meer op voor de banken.
Er zijn veel te veel huizen op de markt.
Ze moeten allemaal met verlies verkopen.
Het is geen oplossing meer voor de banken.
Hetgeen ze in beslag nemen is veel minder waard dan de leningen die nog openstaan.
” Internationaal zijn er een aantal opkomende grootmachten zoals China, Rusland en IndiA. Zijn de Amerikanen zich hiervan bewust? Hoe gaan ze hier mee om? “Natuurlijk weten ze dat in AmerikA. En dat is één van de punten waarop zowel McCain als Obama campagne heeft gevoerD. Zo heb je de bedrijven die hun productie verplaatsen naar goedkope loonlanden zoals India of ChinA. Obama heeft tijdens zijn campagne gezegd dat deze bedrijven zeker geen belastingvoordeel meer krijgen.
Hij wil een manier vinden om die bedrijven extra te belasten.
Degene die hun jobs uitbesteden aan lage loonlanden mogen geen cadeaus meer krijgen.
Terwijl dat onder de republikeinen wel zo zou zijn.
Dus ze beseffen dat goed, hoor.
” Maar ze zijn toch altijd de supermacht geweest, het machtigste land van de wereld? Ze verliezen toch wat van hun aanzien? “Maar ze zijn nog altijd de machtigste van de werelD. Alleen komt hun machtsituatie nu in het gedrang.
En ook dat wisten de Amerikanen, dat merk je ook in het kiesgedrag en dat merk ik ook in het contact dat ik met de mensen daar heB. Bijvoorbeeld welk slecht imago ze hebben in de rest van de werelD. Uiteindelijk gaat dat best wel ver.
Zo zijn er mensen die met vakantie of voor hun werk naar Europa gaan, die aan mij komen vragen of ze schrik moeten hebben.
'Gaan ze ons aanvallen', vragen ze mi J. Ik leg hen altijd uit dat de Europeanen boos zijn op de politiek, op het Witte Huis van Bush.
Maar niet echt op de mensen zelf.
” In Europa gaat het wel zover dat de VS soms smalend een 'derde wereldland' wordt genoemD. De gezondheidszorg zoals in het Westen is onbestaande.
De armoede blijft maar groeien, leeflonen of werkloosheidsuitkeringen bestaan niet.
“Dat is waar, dat sociale netwerk is er niet.
Euh, ter verduidelijking, dat sociale netwerk is er niet vanwege de regering.
De federale overheid stelt dat niet ter beschikking.
Maar als je werk hebt en je hebt geld dan kan je wel een goede gezondheidszorgverzekering kopen.
Maar je moet het kopen.
Het hangt van jezelf af.
” “Mensen die ervoor kiezen om niet te investeren in een gezondheidsverzekering, die zitten in de problemen als ze ziek worden.
En dan heb je nog een hele boel mensen die het zich niet kunnen permitteren.
Je krijgt het niet voor niks natuurlijk.
En als je je werk verliest, ben je ook je gezondheidsverzekering kwijt en dat is een heel groot probleem voor heel veel mensen natuurlijk.
Zeker die mensen die (aarzelt) kinderen met chronische ziektes hebben.
Die moeten wel hun verzorging blijven hebben, maar zonder ziekteverzekering ben je meteen duizenden dollars kwijt.
” “Dus in dat opzicht .
Maar een derde wereldland, daar ben ik het niet mee eens.
Amerika is een land waar de vrije economie, de vrije markt de overhand heeft.
Je kan dat niet vergelijken met een derde wereldlanD. Europeanen zeggen dat wel graag omdat die voorzieningen er niet zijn vanuit de overheiD. Maar als je geld hebt, kan je alles kopen in AmerikA. En in een derde wereldland niet altijd, hè.
(lacht)” U hebt het in uw boek over uw wijk Washington South East, waar veel jongeren wonen die ronddolen, niet aan werk geraken, in de misdaad terecht komen.
Hoe is het daar nu? “Washington South East is eigenlijk altijd een arme buurt geweest.
Dat kan je nog zien, maar het is ondertussen een rijke buurt geworden.
Maar er zijn nog steeds 'projects'.
Dat zijn door het stadsbestuur gesubsidieerde woningen waar voor het grootste deel de zwarte bevolking leefde.
Er zijn er nu nog een aantal maar de meesten zijn buiten de stad gaan wonen omdat het vastgoed zo duur is geworden.
Die beweging heb je ook gezien in Manhattan.
De mensen die daar iets hadden, verkochten het en gingen zelf wonen in een goedkopere buurt.
” “Bij ons in de buurt, en ik merk het nog steeds, is er veel misdaaD. Ik spreek in mijn boek over die jongeren die een nachtelijk uitgaansverbod hebben gekregen van de politie tijdens de zomermaanden.
Dat was niet voor niks.
Maar dat zijn jongeren die wonen in uitzichtloze wijken met allemaal mensen die geen werk hebben.
Ze komen uit verschrikkelijke situaties en hebben niks te verliezen.
” “Op dit ogenblik is het eigenlijk precies hetzelfde.
In het metrostation vlak om mijn hoek zijn op een paar dagen tijd drie mensen neergeslagen waarvan er twee in kritieke toestand zijn geweest.
Ze zijn er allemaal doorgekomen, hoor.
Maar nu hebben we heel veel politiebewaking, de burgemeester is in de buurt gekomen om de situatie wat te kalmeren.
” “Maar daar waar je veel mensen hebt die geen goede toekomstvooruitzichten hebben, krijg je dat soort situaties.
Het is een zaak die van de ene op de andere generatie wordt doorgegeven.
De ouders hebben ook in de gevangenis gezeten.
Mensen denken: 'voor mij is er toch geen toekomst'.
” “En nu met de verkiezing van Obama, is dat anders! (beslist) Want plotseling verdwijnt hun argument van 'Wij kunnen hier toch niks bereiken, voor ons is niets mogelijk'.
Daar heeft Obama ook al op gewezen; 'Kijk naar mij, ik heb het gedaan.
Als ik het kan, kunnen jullie het ook'.
Hij zegt vaak: 'Ik ben een bastaard en ik ben eigenlijk nog erger dan een gewone zwarte en kijk wat ik bereikt heB.' Dat zijn wel mensen die geschoold zijn.
De echte arme mensen ken ik niet zo.
Het is te zeggen, ik ken ze wel.
Ik kom ze tegen op straat, ze wassen mijn auto of vragen me dat ze mijn tuin mogen verzorgen.
Maar ik ken hen niet ècht.
” Hij is een gigantisch voorbeeld? “Ja, en ik merk dat ook aan de mensen waar ik contact mee heB. De mensen uit de buurt, de vrienden en de vriendinnen die een wat donkere huidskleur hebben.
Die hebben zoiets van 'Jaja, we kunnen het ook'! (enthousiast) Die hebben nu terug het gevoel dat er voor he

Economische uitdagingen van vandaag      Colmant Bruno      Economie

In “Economische uitdagingen van vandaag - Fundamentele analyses” verdiept Alexandre Gauthy zich in de evolutie van de globalisering.
Het boek schreef hij met drie andere economen bij Degroof Petercam: Michiel Verstrepen, Bruno Colmant en Hans Bevers.
Het verschijnt op 28 februari.
Deze week krijgt u de eerste smaakmaker in een reeks van vier.
Ook in de Verenigde Staten neemt het protectionisme toe.
Kan die een rem vormen voor de onstuitbare machtsgroei van China? Het huidige handelsgeschil beperkt zich niet tot het structurele handelstekort van de Verenigde Staten met ChinA. De Amerikaanse verwijten ten aanzien van China zitten heel wat dieper.
Zo klagen de Verenigde Staten over bepaalde Chinese praktijken inzake intellectuele eigendom en de beperkte toegang tot de Chinese thuismarkt voor Amerikaanse bedrijven.
De internationale ambities van China bezorgen de Verenigde Staten koude rillingen.
De ambitieuze Chinese projecten blijken uit het initiatief ‘one belt one road’ voor de herontwikkeling van de eeuwenoude handelsroutes en het strategische plan ‘made in China 2025’ dat China binnen een reeks speerdomeinen aan de absolute top moet brengen.
Hebben we het hoogtepunt van demondialisering bereikt? Sinds een tiental jaar stagneert het aandeel van de handelsbetrekkingen binnen de mondiale economie.
Een verdere globalisering wordt afgeremD. Multinationals hebben al maximaal gebruikgemaakt van de voordelen van de globalisering.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de complexiteit van de moderne productieketens.
En terwijl de mondialisering gunstig was voor de consument in het algemeen en ook voor exporterende multinationals, was dit minder het geval voor een deel van de bevolking in de ontwikkelde landen dat zijn baan zag verdwijnen.
Dit verklaart deels het toegenomenprotectionisme in het Westen.
Ook in de Verenigde Staten neemt het protectionisme toe.
Kan die een rem vormen voor de onstuitbare machtsgroei van China? Het huidige handelsgeschil beperkt zich niet tot het structurele handelstekort van de Verenigde Staten met ChinA. De Amerikaanse verwijten ten aanzien van China zitten heel wat dieper.
Zo klagen de Verenigde Staten over bepaalde Chinese praktijken inzake intellectuele eigendom en de beperkte toegang tot de Chinese thuismarkt voor Amerikaanse bedrijven.
De internationale ambities van China bezorgen de Verenigde Staten koude rillingen.
De ambitieuze Chinese projecten blijken uit het initiatief ‘one belt one road’ voor de herontwikkeling van de eeuwenoude handelsroutes en het strategische plan ‘made in China 2025’ dat China binnen een reeks speerdomeinen aan de absolute top moet brengen.
Welke gevolgen kan het toegenomen protectionisme voor België hebben? De Belgische economie is sterk afhankelijk van de wereldhandel, onze invoer en uitvoer vertegenwoordigen een belangrijk aandeel van de economie.
Douanebelemmeringen wereldwijd zouden via de handel een negatieve impact hebben op België.
Enkele van de grootste risico’s van dit moment zijn de brexit, het handelsgeschil tussen de Verenigde Staten en China en de protectionistische dreigingen van de Verenigde Staten tegen de Europese automobielsector.
Economische uitdagingen van vandaag: "De euro is een betrouwbare munt" Geld heeft in de loop van de geschiedenis vele gedaantes aangenomen.
In “Economische uitdagingen van vandaag - Fundamentele analyses” gaat Bruno Colmant daar dieper op in.
Het boek schreef hij met drie andere economen bij Degroof Petercam: Alexandre Gauthy, Michiel Verstrepen en Hans Bevers.
Kun je in een tijd van wantrouwen ten aanzien van politici en instellingen nog vertrouwen hebben in een munt? Ja, want het vertrouwen in de munt is een weerspiegeling van het vertrouwen in de overheid van dat lanD. Alles berust op de gemeenschappelijke overtuiging dat de overheid de koopkracht ervan zal garanderen.
Is dat niet het geval, dan is een munt ten dode opgeschreven en is er uiteindelijk sprake van hyperinflatie.
Op dit moment zijn de belangrijkste valuta erg betrouwbaar en dat geldt des te meer voor de euro omdat er veel landen bij betrokken zijn.
We hoeven ons heus geen zorgen te maken over het vertrek van een land uit de eurozone.
Als dat zou gebeuren, en dat is natuurlijk nooit helemaal uitgesloten, dan zou dat voor een veel grotere chaos zorgen dan de nadelen van de euro zelf.
De euro vierde op 1 januari zijn twintigjarige bestaan.
Wat is de balans van de eengemaakte Europese munt? De euro was en blijft een politiek project dat getuigt van een ongeziene ambitie.
De munt is uitgegroeid tot het symbool voor het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal.
Het project draagt ook de overtuigingen van de grondleggers in zich: vrede in Europa, bevordering van de handelsstromen, de Europese geloofwaardigheid op wereldschaal en vooral de opkomst van een Europese identiteit.
Maar de euro blijft een gemiddelde munt, dat wil zeggen te zwak voor de landen van het Noorden en te sterk voor het Zuiden.
De homogeniteit is dus niet gegarandeerD. Een ander probleem is de omvang van de overheidsschuld die de ECB ertoe heeft gedwongen om die te herfinancieren door middel van geldcreatie.
Wat denkt u van de cryptomunten? De cryptomunten zijn monetaire verschijnselen die onmiskenbaar deel uitmaken van de netwerkeconomieën die ontstaan zijn door de verdere opmars van het internet.
Het is een innovatieve muntvorm, ook al is ze speculatief en volatiel.
Sommigen zien het belang er niet van in, maar zij hebben het aan het verkeerde eind want op een dag zullen misschien ook de regeringen publieke cryptomunten uitgeven.
Op dat moment zou men trouwens gewoon spreken van munten, omdat ‘crypto’ een synoniem is voor ‘geheim’ en ‘verborgen’.
Het is begrijpelijk dat staten het gebruik van cryptomunten in dit stadium willen beperken, omdat ze hun monopolie op het muntrecht willen behouden.
Het zijn dus munten, maar zonder wettelijke koers.

Dwars door het Midden-Oosten      Roelants Carolien      Midden-Oosten

Levensgevaarlijk. Tenminste, als u luistert naar de tegenstanders: Israël en de Saudische kroonprins ('Hitler zit in Teheran') en de Verenigde Staten natuurlijk voorop. Iran is volgens tegenstanders niet alleen een gevaar voor zijn onmiddellijke omgeving maar ook voor Europa en Amerika, voor de hele wereld! Het is absoluut waar, sommige Iraanse leiders, onder wie de eerste en de huidige opperste leider, hebben gedreigd Israël van de kaart te vegen, hoewel ayatollah Khamenei een dergelijke uitspraak in juni 2018 snel weer inslikte. En ik schreef al dat Iran Israëls buur Hezbollah tot de tanden heeft bewapend.
De Amerikaanse admiraal b.d. James Stavridis kaartte in januari 2019 in een opinieartikel in Bloomberg 'een nieuwe wending in het Iraanse expansionisme' aan. Het gaat om de mededeling van de Iraanse marine dat een vlooteenheid vijf maanden lang in het westelijk deel van de Atlantische Oceaan zal varen.
Stavridis erkent ruiterlijk dat 'een handvol Iraanse combattanten' de Amerikaanse marine geen schrik zal aanjagen. Maar hij ziet toch twee 'onheilspellende aspecten'. Hij ontwaart Iraanse samenwerking met de Russische marine, en hij ziet er een aanwijzing in dat de Iraniërs zichzelf werkelijk als een wereldmacht zien.
En dan grijpt hij ter ondersteuning van zijn argument even terug naar het Perzische rijk, dat volgens hem voor hetzelfde geld 2500 jaar geleden de Griekse stadstaten had veroverd en mogelijk de geboorte en groei van het Romeinse rijk had verhinderd.
Maar serieus, Iran heeft een defensiebegroting van anderhalf keer die van Nederland en ongeveer een kwart van die van Saudi-Arabië. Over de Amerikaanse defensie-uitgaven heb ik het maar niet.
Het Internationaal Atoom Energie Agentschap, dat Irans nucleaire programma controleert, zegt dat het géén bom bouwt (hoewel Trumps Veiligheidsadviseur John Bolton dat publiekelijk betwist). Terwijl Israël en de Verenigde Staten natuurlijk wel volop over atoomwapens beschikken. Dus ik zou zeggen dat deze landen bij een beetje dreiging heel Iran in de as kunnen leggen.
Werkt de aloude afschrikkingstheorie niet meer? Ik zou het hebben over het Iraanse ballistische-rakettenprogramma. Dat wordt tegenwoordig door Amerika, Israël en verscheidene Europese landen gezien als een ernstige bedreiging van de wereldvrede. Speciaal omdat de raketten uitgerust zouden kunnen worden met een atoomkop.
De opperste leider heeft het bereik ervan officieel beperkt tot 2000 kilometer, waarmee de Verenigde Staten onbereikbaar blijven. Maar de commandant van de ruimtevaartsectie van de Revolutionaire Garde zei dat het geen enkel probleem is om het bereik van de raketten te vergroten. 'De 2000 kilometer is geen goddelijk decreet. Dat is gebaseerd op onze huidige behoeften,' zei hij opzettelijk uitdagend.
Typisch Iraans, kan ik u zeggen, maar op een kwade dag zal een geprovoceerde tegenstander erop losslaan. Amerikaanse regeringswoordvoerders eisen dat Iran zijn raketten ontmantelt omdat het programma in strijd zou zijn met resolutie 2231 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Dat is de resolutie die het JCPOA (Joint Comprehensive Plan of Action - het nucleair akkoord, nvdr.) bevestigt.
Wie naar de tekst kijkt, ziet dat dit dubieus is: de resolutie verbiedt niets, maar doet een beroep op Iran om niet te werken aan raketten die zijn ontworpen om een kernwapen over te brengen. Iran ontkent dat zijn raketten daartoe in staat zijn en zegt dat het zijn raketten nodig heeft voor zijn verdediging en voor zijn civiele ruimteprogramma.
Minister Pompeo maande begin januari 2019 Iran een aangekondigde satellietlancering te annuleren omdat het in werkelijkheid om een raketproef zou gaan. De Iraniërs voerden de lancering natuurlijk toch uit, maar de satelliet haalde zijn baan om de aarde niet.
Een tweede lancering, geheimgehouden maar in The New York Times onthuld, mislukte ook. De krant meldde dat Trump een geheim programma nieuw leven had ingeblazen om de Iraanse raketten te saboteren. Het een zou best met het ander te maken kunnen hebben.
Maar ook al steunt Europa Trump niet in de afwijzing van het nucleaire akkoord, het steunt Washington wel, met de Franse president Macron als gangmaker, ten aanzien van de raketten. Een Franse woordvoerder herhaalde in januari dat het Iraanse raketprogramma niet in overeenstemming is met resolutie 2231.
Het is te verwachten dat Amerika en Europa vroeger of later naar sancties grijpen om Iran te dwingen zijn programma aan banden te leggen. Maar net zomin als Iran zich zal laten dwingen om zich terug te trekken uit Syrië of om Hezbollah te laten vallen, zal het zijn raketten opgeven. 'Het is het natuurlijke recht van de Iraanse natie,' herhalen regeringswoordvoerders. Wat belangrijker is: het is een van de fundamenten van Irans defensiedoctrine.
Ik heb het al eerder gehad over de oorlog die Saddam Hussein in 1980 tegen Iran lanceerde. De wereld steunde Irak in de hoop dat Saddam het net aan de macht gekomen islamitische regime in Teheran zou kunnen omverwerpen. Saddam zette chemische wapens in en bestookte Iraanse steden met zijn Scud-raketten. Iran had geen raketverdediging en de internationale gemeenschap stond aan de kant van de vijand.
Dus nu koestert het zijn raketprogramma. De Iraanse minister van Buitenlandse Zaken, Javad Zarif, wees er in een opgewonden interview op de veiligheidsconferentie in München in februari 2019 op dat de Verenigde Staten bases hebben overal rondom Iran, en dat ze het gebied overspoelen met Amerikaanse wapens. Hoe je ook over Iran denkt, dat is een waarheid als een koe.
Wat vindt de Iraanse bevolking hiervan? In januari 2018 schreef ik in mijn column over een telefonische peiling onder 1002 Iraniërs door een onderzoeksinstituut van de Universiteit van Maryland samen met IranPoll, een onafhankelijk instituut uit Canada met vertegenwoordigers in Iran zelf. De uitslag is te vinden op cissm.umd.edu.
Allereerst rijst de vraag: of we Iraniërs aan de telefoon wel moeten geloven. Zijn zij niet te bang voor de autoriteiten om kritisch te antwoorden? Maar de resultaten zijn wel geloofwaardig. Ja, die internationale schurk, generaal Suleimani van de Qudsbrigade van de Revolutionaire Garde, die Assad aan de macht houdt in Syrië, krijgt de steun van 83 procent van de ondervraagden. Maar als wij hier een eigen, enigszins aantrekkelijke schurk hadden die de wereld bang maakte, zouden wij hem dan ook niet stiekem toejuichen?
De peiling is gehouden tussen 16 en 24 januari 2018, net na de dagenlange protesten tegen het regime die zich naar meer dan honderd steden uitbreidden voor ze werden neergeslagen. Aanleiding tot het protest was de zeer slechte economische situatie.
Een ruime meerderheid van de duizend ondervraagden wijst naar corruptie en wanbeleid als belangrijkste redenen van de grote economische problemen in het land. Maar deze ondervraagden wijzen ook naar het nucleaire akkoord, dat immers zo veel minder heeft opgeleverd aan economische verbetering dan door de Iraanse leiders was beloofd. Bijna 70 procent geeft daarvan de schuld aan de vijandige politiek van Trump jegens Iran en het akkoord - Trumps boze tweets komen ondanks de internetrestricties heus wel aan in Iran.
Wat belangrijk is om te weten: eenzelfde meerderheid vindt dat het niet loont om concessies te doen omdat het onzeker is of de andere kant zich aan zijn verplichtingen houdt. 70 procent zegt dat er geen sprake van is dat over Irans raketprogramma kan worden onderhandeld. Een ruime meerderheid staat dus achter het standpunt van de Iraanse leiders, dat het raketprogramma defensief is, en het ruime aantal vijanden in de regio en daarbuiten moet afschrikken. En dat er niet over kan worden onderhandeld.

Blaffende honden      Veronesi Sandro      Italie

Een persoonlijke en poëtische oproep voor ons continent en onze tijd In de zomer van 2018, als Sandro Veronesi met zijn vrouw en kinderen ontspannen vakantie viert aan de Italiaanse kust, raakt hij op een dag zo van slag dat hij weer begint te roken. Zijn ontzetting komt voort uit het lot van drenkelingen die tijdens de overtocht van Afrika naar Europa uit zee worden opgepikt, maar daarna voor gesloten havens komen.
Als de vicepremier van zijn land, de populist Matteo Salvini, doet voorkomen alsof deze drenkelingen luxe cruisepassagiers zijn, besluit Veronesi als een hond te gaan blaffen, in de hoop meer honden wakker te maken die ook zullen aanslaan. Als schrijver is hij gewend de pen te pakken, maar nu wil hij verdergaan. Hij wil zichzelf lichamelijk in de strijd gooien door mee te gaan varen op een van de weinige "ngo'-reddingsschepen die nog zijn overgebleven. Sandro Veronesi (Prato, 1959) is een van de grootste Italiaanse schrijvers van zijn generatie. Met zijn romans als Kalme chaos, XY en Zeldzame aarden werd hij ook in Nederland een literaire publiekslieveling.
Over Huilende honden:
Sandro Veronesi vertelt hoe hij zich deze zomer in de strijd wierp tegen het inhumane havens-dichtbeleid van Matteo Salvini, "die man die de zee niet kent".
Sandro Veronesi is een bekroonde auteur, en een trol. ‘Geachte minister @matteosalvinimi, er is iets wat mijn nieuwsgierigheid opwekt. Worden de overuren van de bemanningsleden van de "Diciotti die het schip niet mogen verlaten uit mijn zak betaald of betaalt de Lega die van de 49 miljoen die ze achterover hebben gedrukt? Doe rustig aan met de bosbessengrappa’, was een van de tweets die Veronesi vorig jaar zomer aan de Italiaanse vicepremier Salvini stuurde. Dat was in augustus, toen Salvini net had verordend dat de Italiaanse havens voortaan gesloten zijn voor boten met migranten, vluchtelingen of schipbreukelingen, en het schip van de Italiaanse kustwacht Diciotti met 177 man aan boord twee weken voor de kust van Catania lag.
In juni 2018 duidde Salvini een schip met 629 vluchtelingen aan als een ‘cruise’, waarop Veronesi van verontwaardiging begon met roken, brieven naar de krant schreef en tweets verstuurde waarin hij de activiteiten van Salvini noteert (grappa drinken, barbecuen, een vakantiedag in het waterpark), en hoe die contrasteren met het leven op een dinghy of reddingsboot op de Middellandse Zee. Hij begon te blaffen als een hond, schrijft hij, ‘zoals de hond van Pavlov die doet wat hij associeert met de stimulus van zijn trainer’.
De weerslag van zijn ontreddering is te lezen in Blaffende honden, een verzameling essayistische uitweidingen, dialoog, vertellingen, brieven, en tweets. Veronesi besluit dat hij niet langer toeschouwer of commentator kan zijn, maar dat hij zelf op één van die schepen zou moeten zijn. Of liever nog écht bekende Italianen, zoals, oppert Veronesi, Totti, de voetballer, of ‘Giorgio Armani die vierentachtig wordt. Op het schip.’ Alles om de aandacht te richten ‘op de plek waar datgene gebeurt wat ons uit de slaap houdt’.
Veronesi wacht de hele zomer, maar het schip van de ngo waarmee hij contact heeft, de Open Arms, ligt vast in de haven van Barcelona – steeds wordt hen verboden uit te varen omdat ze niet aan almaar nieuwe normen van de inspectie voldoen. Hulporganisaties vinden dat het werk hen onmogelijk wordt gemaakt door de EU, die onder het voorwendsel van veiligheid de ngo-schepen uit de Middellandse Zee weert. Inmiddels heeft het kerkhof zich van de Middellandse Zee zich naar de woestijn van Libië verplaatst, waar de opvang, gesteund door EU-geld, in handen is van uiteenlopende groepen, en waar verslag is gedaan van uitbuiting, foltering en mensenhandel.
Blaffende honden is een allegaartje van teksten, maar ja, hoe vertel je het verhaal van migratie, populisme en verdrinkingsdood? Veronesi is een schrijver die een enkele magisch-realistische ingreep in zijn romans niet schuwt. Maar in de zomer van 2018 vinden er geen wonderen plaats: er wordt getwitterd, er worden beleidsmaatregelen getroffen, veiligheidseisen opgesteld en intussen verdrinkt de een en wordt een ander gered.
De grillige stijl van Veronesi zorgt dat Blaffende honden geen krachteloos pamflet is, maar Veronesi’s zomer van ontreddering doet herbeleven. Als de uitgever er niet zo’n buitenissig prijskaartje aan had gehangen, had het iets van houvast kunnen bieden aan al die Europeanen die deze zomer plonzen in de Middellandse Zee, en zich afvragen wat zich achter de horizon afspeelt.

Het verlies van de aarde      Rich Nathaniel      Klimaat

In 1979 wisten we reeds alles wat we nu weten over de wetenschap van klimaatverandering: waarom het gebeurde en hoe we het konden stoppen. In de tien jaar die volgden hadden we een echte kans om het probleem een halt toe te roepen. Het is duidelijk dat we daarin faalden. Nathaniel Rich doet nauwgezet verslag van de periode waarin op een haar na verdragen werden gesloten die ons van de ondergang konden redden, vóórdat de olie-industrie en politici besloten wetenschappelijke bewijzen te ontkennen of naast zich neer te leggen. In de jaren tachtig maakten we ons al zorgen om het gat in de ozonlaag en het broeikaseffect, maar er gebeurde uiteindelijk niets.
Het scheelde maar een haartje. ‘Close but no cigar’, zeggen Amerikanen dan. Al in 1979 lagen de belangrijkste feiten over de kwalijke gevolgen van koolstofdioxide-uitstoot en klimaatverandering op tafel en had de wereld afspraken kunnen maken om die tegen te gaan. In 1989, rond het einde van de Koude Oorlog, leek het tijdens een conferentie in Noordwijk zelfs van afspraken te komen, maar het liep anders. De Amerikaan Nathaniel Rich, schrijver van romans en non-fictie, reconstrueert in ‘Het verlies van de aarde. Een recente geschiedenis’ hoe in het decennium tussen 1979 en 1989, waarin de urgentie van het klimaatprobleem sterk werd gevoeld, de aanpak ervan op niets uitliep. Het boek is een uitwerking van een artikel dat een hele editie van het magazine van The New York Times besloeg.
Steun kwam uit onverwachte hoeken. Toen de Democratische presidentskandidaat Dukakis in de aanloop naar de verkiezingen van 1988 belastingverlaging voor olieproductie beloofde en de zegeningen van de steenkolenvoorraad prees, was het zijn Republikeinse tegenstrever George Bush sr. die daartegen inging. “Ik ben een milieubeschermer”, zei hij en beloofde maatregelen tegen het broeikaseffect. De fossielebrandstoffenindustrie achtte afremmen van beleid in deze tijd nog het hoogt haalbare. Iets dat je je kunt voorstellen.
Rich toont hoe toevalligheden de aanpak van het klimaatprobleem soms frustreerden en af en toe hielpen. Een wetenschapper met cruciaal veel kennis raakte even buiten beeld vanwege borstkanker van zijn vrouw. Actiebijeenkomsten op regenachtige novemberdagen droegen niet bij aan een hoog urgentiegevoel. De ontdekking van het gat in de ozonlaag stimuleerde de discussie daarentegen wel. Die voorzag het milieudebat van iets voorstelbaars: als we internationale afspraken tegen het gebruik van CFK’s konden maken, dan moest dat ook kunnen over de uitstoot van koolstofdioxide. En toch lukte het niet.
Het boek van Rich had nog aan kracht gewonnen, wanneer de auteur de verwikkelingen eind jaren zeventig en in de jaren tachtig – zijn kwaliteiten als romancier aansprekend – iets verhalender had opgeschreven: meer in scènes dan nu, doordringend tot in de machinekamers van de macht. De VS waren rond het einde van de Koude Oorlog weliswaar dé dominante speler in de wereld en bovendien een van de grootste vervuilers. Maar dat betekent niet dat andere actoren er bekaaid af moeten komen. Rich beschrijft slechts in één alinea de ontwikkelingen in het Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van toen. Neem de Britse premier Thatcher, die scheikunde studeerde in Oxford. Zij waarschuwde dat ‘de gezondheid van de economie en de gezondheid van onze omgeving volkomen van elkaar afhankelijk zijn’. Het festival van de gemiste kansen in dit boek maakt indruk. Rich laat zien hoe ver het opportunisme en de struisvogelpolitiek gingen. Bush sr. trok, toen hij eenmaal president was, zijn keutel in.
De invloed van zijn stafchef was daarbij groot. Die noemde de gebruikte voorspellende modellen ‘technische lariekoek’. Ze hielden in zijn ogen onvoldoende rekening met bijvoorbeeld de matigende invloed van oceanen. Echt bewijs voor het bestaan van het broeikaseffect ontbrak, oreerde hij.
Verwarring zaaien is het devies.
Bush legde voortaan de nadruk op de kosten van ingrepen in plaats van op de schade. Zijn eerdere pleidooi voor milieumaatregelen was voornamelijk voortgekomen uit politieke berekening.
De fossielebrandstoffenindustrie zit inmiddels niet meer op de lijn van vertragingstactieken. Verwarring zaaien is nu het devies. De sector stak tussen 2000 en 2016 tien keer meer aan geld in het dwarsbomen van klimaatwetgeving dan de milieubeweging in het bewerkstelligen van die wetten. Rich noemt dit ‘misdaden tegen de mensheid’.
De auteur zet ook vraagtekens bij de reikwijdte van internationale akkoorden. Zelfs de braafste jongetjes van de klas voldoen nog niet aan afgesproken, maar niet afdwingbare ‘verplichtingen’. Zo tikt de klok verder. Het urgentiegevoel is nu misschien iets groter dan in de jaren tachtig, het leidt nog tot te weinig. Kijk naar Nederland, waar de discussie over rekeningrijden wederom wordt overgedaan.
O ja: de mensheid stootte sinds 7 november 1989, de laatste dag van de conferentie in Noordwijk, meer koolstof­dioxide uit dan in alle jaren, eeuwen, millennia daarvoor.

Spoken in Moskou      Roth Joseph      Russische geschiedenis

‘Ik heb geen vaderland, afgezien van het feit dat ik helemaal thuis ben bij mezelf. Waar het me slecht gaat, daar is mijn vaderland. Goed gaat het me alleen waar ik een vreemdeling ben.’ Op basis van Joseph Roths (1894-1939) eigen woorden, aangehaald door Els Snick in haar boek over de schrijver, valt moeilijk te zeggen hoe thuis hij was in de Sovjet-Unie. In Snicks boek, waarvan de titel (Waar het me slecht gaat is mijn vaderland. Joseph Roth in Nederland en België) ontleend is aan bovenstaand citaat, viel eerder al te lezen hoe Roth in de jaren twintig als journalist van de Frankfurter Zeitung door de Sovjet-Unie reisde. De reportages die hij daarbij optekende zijn nu in vertaling uitgegeven door uitgeverij Bas Lubberhuizen, samen met brieven en dagboeknotities uit dezelfde periode gebundeld onder de titel Spoken in Moskou. Reportages en brieven uit Rusland.
Het is in de brieven en dagboeken dat we lezen hoe het Roth persoonlijk verging in Rusland. Natuurlijk was hij hier, ondanks zijn linkse sympathieën, als diep door de dubbelmonarchie beïnvloede Oostenrijker een vreemdeling, maar dat wil niet zeggen dat het hem goed ging. We lezen hoe hij in geldnood verkeerde, zoals gebruikelijk, maar ook hoe eenzaam hij was. Het is lang wachten op brieven, in de onzekerheid of zijn eigen berichten wel aankomen bij de geadresseerden, en wanneer hij post ontvangt geeft Roth blijk van zijn opluchting en blijdschap. Zo wacht hij zeven weken op een bericht van zijn vrouw Friedl. Behalve dat zijn geld op dreigt te raken, is het gemis van zijn vrouw de reden dat Roth zinspeelt op een voortijdig vertrek uit Rusland: ‘Deze reis kan me gestolen worden. Je kunt niet reizen als je hart verbonden is met iemand.’ Op basis van deze persoonlijke documenten zou je zeggen dat het Roth slecht ging in de Sovjet-Unie, maar was het daarmee ook zijn vaderland? De brieven en dagboeknotities geven een mooie persoonlijke achtergrond bij het journalistieke werk van Roth, maar het zijn toch deze reportages die het grootste en belangrijkste deel vormen van Spoken in Moskou. Hier zien we een veelzijdige Roth aan het werk. In de eerste reportages zijn het nog vooral beschrijvingen van het land, de natuur en de mensen die de boventoon voeren. En ja, wie eerder wat heeft gelezen van Joseph Roth weet dat hij hierin uitblinkt; in de voor hem typische simpele, maar doeltreffende stijl weet hij sterke en overtuigende beelden en portretten te schetsen. Zo beschrijft hij de uitgestrektheid van het Russische landschap:
De hemel boven de Wolga is dichtbij en vlak en beschilderd met onbeweeglijke wolken. Aan beide kanten van de oevers zie je tot diep in de verte elke oprijzende boom, elke opstijgende vogel, elk grazend dier. Een bos lijkt hier iets onnatuurlijks. Alles heeft de neiging zich in de breedte uit te strekken en te verspreiden. Ook mooi is de wijze waarop Roth Russische emigranten in West-Europa portretteert. Deze Russen die het revolutionaire Rusland ontvluchtten en de tsaar trouw bleven, doen denken aan de latere conservatieve en monarchistische Roth die weemoedig terugverlangde naar de Donaumonarchie. Desondanks schrijft Roth dat ze door vast te houden aan het tsaristische verleden, zich ‘vergrepen […] aan de geschiedenis.’ Maar misschien voelde Roth zich ook toen al verbonden met het tragische lot van deze emigranten die hun eigen wereld verloren, getuige de rake woorden waarin hij dit weet te vangen:
Ze vielen uit hun eigen tragische levens. Het grote treurspel was zijn helden kwijt. De geschiedenis ging onverbiddelijk haar stalen en bloederige gang. We stonden voor de overblijfselen die hun eigen catastrofe niet bevatten, we wisten meer van hen dan zij ons konden vertellen, en arm in arm met de tijd lieten we de verlorenen voor wat ze waren, wreed en toch bedroefd. Aanvankelijk ging Roth goedgeluimd op pad. We zeiden al dat Roth in die tijd politiek linksgeoriënteerd was, en zoals voor velen in die tijd was het ontstaan van de Sovjet-Unie een veelbelovende of op zijn minst interessante ontwikkeling. In een van zijn brieven aan het begin van zijn reis schrijft Roth: ‘Wat in Rusland ontstaat, is ongetwijfeld een geheel nieuwe wereld. En al ben ik erg sceptisch, ik ben toch blij dat ik hier getuige van kan zijn.’ Na verloop van tijd is het toch de scepsis die het wint. We merken in zijn reportages dat Roth meer grip krijgt op deze veranderende samenleving, haar machthebbers, burgers en de structuren die daarin vorm krijgen, en de kritische toon in zijn artikelen neemt toe.
De onderwerpen die Roth daarbij aansnijdt zijn divers. Zo behandelt hij het straatbeeld, de positie van de joden, het geestelijke en intellectuele klimaat, de positie van de vrouw en de seksuele moraal, de persvrijheid en de publieke opinie. Dit alles benadert hij met een open, maar kritische blik, waarin hij durft aan te kaarten waarin de Russen vooruitlopen op het westen, maar ook waar de zwakke punten liggen. Natuurlijk, wij weten tegenwoordig hoe het Sovjetsysteem zich ontwikkelde tot een totalitaire staat waarin verschrikkelijke misdaden zijn gepleegd, maar juist in dat licht is het opvallend hoe genuanceerd en fijnbesnaard Roths kritiek is. Het interessantst zijn de beschouwingen over het geestelijke klimaat en de daarmee samenhangende seksualiteit. Hier laat Roth zien hoe de tegen de bourgeois gerichte revolutie zelf leidt tot een burgerlijk leven en bijbehorend waardestelsel: ‘De tijd van de heroïsche daden is voorbij: nu is de tijd van het vlijtige kantoorwerk aangebroken. De tijd van het heldenepos is voorbij: nu is de tijd van de statistieken aangebroken.’
Waarom moet het bredere publiek journalistieke reportages over de vroege jaren van de Sovjet-Unie lezen? Waarom zou iemand zich nog interesseren in wat een joods-Oostenrijkse journalist in 1926 te zeggen had over een staat en systeem waarvan de totalitaire uitkomst meer dan bekend kan worden verondersteld, gebouwd op een ideologie waar vandaag de dag bijna niemand nog in gelooft? Natuurlijk, er is de historische waarde – maar er is meer dan dat. Joseph Roth is een geweldig schrijver met een stijl die ook nu nog modern aanvoelt. Zijn vermogen tot weergeven en portretteren, de wijze waarop hij ons de wereld door zijn ogen kan laten bekijken, geeft zijn werk een literaire waarde die verder gaat dan het onderwerp.

De onfeilbare spion      Matthews Owen      Russische geschiedenis

Sorge was een geboren verleider die charme combineerde met meedogenloze manipulatie. Hij infiltreerde in de hoogste kringen van de Duitse, Chinese en Japanse samenleving in de jaren voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn inlichtingen met betrekking tot Operatie Barbarossa en het Japanse voornemen om Siberië niet binnen te vallen, waren in 1941 van cruciaal belang voor het Sovjet-Russische tegenoffensief in de Slag om Moskou, die op zijn beurt bepalend was voor de uitkomst van de oorlog. Sorge werd eind 1941 in Japan als Sovjetspion ontmaskerd en opgehangen. Owen Matthews schetst een breed historisch perspectief en gebruikt een schat aan nieuwe informatie uit Sovjetarchieven en getuigenissen van degenen die Sorge hebben gekend. Stalins geheim agent is bij vlagen bloedstollend
Het leven van Richard Sorge (1895-1944) zou in een roman als ongeloofwaardig worden afgedaan; daarom is het goed dat de Britse historicus Owen Matthews nu een nauwkeurig gedocumenteerde biografie heeft geschreven van deze Russische spion. De jonge Sorge, geboren in Bakoe als zoon van een Duitse vader en een Russische moeder, vocht voor de Duitse keizer in de Eerste Wereldoorlog, maar was zijn leven lang communist. Hij begon te spioneren voor de Russische geheime dienst, eerst in Sjanghai en uiteindelijk als leider van een
Door zijn brutaliteit en charme deed hij zijn werk in Japan vanuit de Duitse ambassade. Nadat Hitler aan de macht was gekomen, werd Sorge lid van de NSDAP en raakte hij bevriend met de hoogste nazi in Japan. In Berlijn waren ze in hun nopjes met hun man in Tokio, maar Matthews maakt duidelijk dat Sorge altijd voor Moskou werkte. Hij was negen jaar lang in de positie zowel Duitse als Japanse informatie te stelen en die door te seinen aan Stalin.
Alcoholische uitspattingen
Sorge werd lang beschermd door de wet van de verbluffende openheid. Tijdens zijn vele alcoholische uitspattingen bekende hij vaak zijn liefde voor Stalin en de Sovjet-Unie tegenover een publiek van nazi’s. Nooit nam iemand dat serieus. Niemand nam hem ooit iets kwalijk. Sorge was een charmeur die er niet voor terugdeinsde de echtgenote van de Japanse ambassadeur te verleiden. Het werd hem vergeven. Gevaar voor hem was niet zozeer zijn gedrag, maar zijn verleden. Gek genoeg was er geen probleem gerezen toen hij lid werd van de NSDAP, terwijl hij toch actief was geweest voor de Duitse Communistische Partij en zelfs een communistische krant, De Stem van het Volk, uitgegeven had. Vanaf 1927 werkte hij officieel voor de Komintern, de Communistische Internationale.
Voordat Sorge, zogenaamd als landbouwdeskundige, naar Japan vertrok, werd hij voor het oog van buitenlandse spionage­diensten uit de Komintern gezet. Om zijn ware achtergrond als communist te verbergen, moest hij de losbandige bourgeoisexpat spelen, een rol die hem op het lijf geschreven was. Pas aan het begin van de Tweede Wereldoorlog kwam Sorge in gevaar. De Duitse nazi Josef Meisinger werd door zijn bazen naar Tokio gestuurd om hun zogenaamde spion te schaduwen. Sorges liederlijke gedrag leidde steeds vaker tot problemen. Meisinger bleek echter ook een drinkebroer te zijn, hij werd dikke maatjes met Sorge. Vanuit Berlijn werd hij dus niet ontmaskerd.
Importbedrijf voor Zündapp
Sorge had anderen echter niet nodig om zichzelf in gevaar te brengen. Toen hij ladderzat op zijn motor sprong en een ongeluk kreeg, scheelde het maar een haar of de Japanners hadden ­gestolen informatie op film in zijn zakken gevonden. Net op tijd kwam zijn telegrafist hem ontdoen van dit explosieve materiaal. Deze telegrafist, Max Clausen, had als dekmantel voor zijn spionagewerk onder meer een import­bedrijf voor bromfietsonderdelen van Zündapp opgezet. Of het kwam omdat hij zo lomp door Sorge werd behandeld of omdat hij echt steeds minder voor het communisme begon te voelen, in elk geval begon Clausen de waardevolle informatie vanuit Tokio richting Moskou te saboteren. Het gevolg was dat zelfs Stalin Sorge niet meer vertrouwde.
Uiteindelijk werd Sorge in 1941 door de Japanse geheime politie gearresteerd. Met een zekere trots, weten we omdat alle verhoren bewaard zijn gebleven, gaf Sorge toe altijd voor de Komintern gewerkt te hebben. Hij werd opgehangen. Met de strop om zijn nek riep hij, in het Japans: ‘Leve het Rode Leger, de Komintern en de Sovjet-Russische Communistische Partij.’ De Russen op hun beurt deden geen enkele moeite hem een fatsoenlijke begrafenis te geven.
In de jaren zestig werd Sorge ‘gerehabiliteerd’. In Rusland zijn nu straten, scholen en vliegtuigen naar hem vernoemd. Het spionnenleven van Sorge is al vaker ­beschreven, vooral door Japanse historici. Matthews heeft nu voor het eerst de Russische archieven over de zaak kunnen raadplegen. Dat levert interessante informatie op. Zo waarschuwde Sorge in 1941 voor de Duitse invasie.
Zijn berichten werden in Moskou systematisch achtergehouden door de hoogste echelons van het Rode Leger, doodsbang als ze waren tegen Stalins idee-fixe in te gaan dat Hitler hem nooit zou aanvallen. Stalins geheim agent is een onthullend boek, en bij vlagen bloedstollend.

Een naoorlogse achtbaan      Ian Kershaw      Europese geschiedenis

De veranderingen die Europa tussen 1950 en 2017 heeft ondergaan staan centraal in Een naoorlogse achtbaan van Ian Kershaw (1943). Van het belletje uit een postkantoor om het thuisfront te vertellen dat je veilig op je vakantieadres was aangekomen, het toilet in de vorm van de plee buiten, hoog kerkbezoek naar internet, cybercriminaliteit en een minderheid die nog gelooft. Van de vijftiger jaren met tweederde van Europa zuchtend onder autoritaire knechting naar democratie en welvaart die zich aanzet in de zeventiger jaren, accelereert in de jaren negentig, maar na de eeuwwisseling bijna uit de bocht vliegt.
Er is een indrukwekkende productiviteitsstijging nodig om een bevolking te onderhouden die langer leeft, minder uren werkt en een groter beroep doet op uitgeklede sociale voorzieningen. Een welvarender Europa, maar ook één waar de kloof tussen rijk en arm zich heeft vergroot met turbokapitalisme en de schande van rijke landen die het fenomeen voedselbank behoeven om de armste mensen in leven te houden.
Schijndemocratie in landen als Hongarije en Polen, Turkije dat de afslag naar een autoritair systeem lijkt te vinden. De Verenigde Staten van Europa naar het voorbeeld van de Verenigde Staten van Amerika minder dan een stip aan de horizon. Europa dat met afschuw het vingertje wijst naar massale slachting in het Midden-Oosten, maar wel de wapens levert om dat te kunnen laten plaatsvinden.
Kershaw legt ontwikkelingen haarfijn uit, maakt deze inzichtelijk. Het verfoeide Duitsland dat Europa bij de hand neemt. De totstandkoming van de Europese Unie die in het huidige tijdsgewricht onder druk staat met de sterke hang naar eigen identiteit als remmende factor. Duitsland richt zich op, maar wekt argwaan door de Holocaust weg te schrijven en trawanten van Hitler hoge functies toe te dichten. Het los maken daarvan en de opmars naar motor van de Europese Unie.
De geschiedenis verdeelt meer dan ze verenigt. Oost-Europese landen die hun vrijheid koesteren, maar zich ook niet los kunnen maken van de lange periode waarin ze onder het Sovjet bewind stonden. De opkomst van nieuwe machthebbers met een hang naar hun brute voorgangers is een punt van zorg; de wankelende Europese eenheid eveneens. Om over de problemen met het klimaat en de anti immigratie het zwijgen te doen. De opkomst van populistische buitenstaanders, met name van rechts, is een fenomeen dat het democratisch goed ernstig bedreigt.
De auteur weet als geen ander dat het voorspellen van de (Europese) toekomst onbegonnen werk is. Gebeurtenissen zetten alles binnen de kortste keren op de kop. Kershaw noemt de situatie op het Koreaanse schiereiland degene die het eerst in aanmerking komt voor een kernoorlog. Het boek was nog niet uit of de ontspanning daar tekende zich af.
Een zeer waardevolle voortzetting van de geschiedenis die bij De afdaling in de hel- Europa 1914-1949 ophield. Een nieuw standaardwerk van een historicus die tot de hoogste categorie behoort. Eerder gaf hij de mensheid inzicht in het functioneren van Hitler en nazi-Duitsland. Je kunt er niet omheen wanneer je iets van de Europese ontwikkeling wilt begrijpen.

Het menselijk getij      Morland Paul      Maatschappij

‘Het menselijk getij’ van Paul Morland is het eerste populairwetenschappelijke boek dat laat zien dat bevolkingsgroei en -krimp een cruciale factor zijn in bijna alle grote wereldwijde verschuivingen van de moderne tijd. Wat hebben de opkomst van het Britse Rijk, de machtsgreep van Hitler en de Arabische Lente met elkaar gemeen? In alle gevallen was er sprake van een bevolkingsexplosie die het mogelijk maakte een leger op te richten en nieuw land te veroveren en te bewonen, en van een interne markt die groeide als kool. Het belang van demografie kan moeilijk worden overschat. Elke ontwikkeling sinds de opkomst van de Industriële Revolutie kan erdoor worden verklaard. De originele geschiedenis van ‘Het menselijk getij’ biedt een eenvoudige doch briljante theorie om de politieke ontwikkelingen van de afgelopen tweehonderd jaar te verklaren: de macht van het getal. Demografie bepaalt voor een groot deel het succes en de mislukking van volkeren, maar is notoir moeilijk bij te sturen. De Brit Paul Morland waagt zich aan enkele voorspellingen. Europeanen wacht een armoedige oude dag en een failliete overheid, en de VS zijn een wereldrijk op z'n retour. Noord-Afrika is 'de regio die het minst in staat is zichzelf te voeden.' © Getty Images De weerstand tegen migranten, die leidde tot hoge scores voor extreemrechtse partijen en tot de brexit. De verkiezing van de Amerikaanse president Donald Trump, onder meer 'dankzij' de belofte om een muur te bouwen op de grens tussen Mexico en de VS. Het groeiende aantal dodelijke aanslagen van jong, extreemrechts tuig op onschuldige mensen. Ze hebben één ding gemeen: het zijn achterhoedegevechten.

Tribe of mentors      Ferriss Timothy      Menswetenschappen

Zelfhulp-guru, auteur, ondernemer en investeerder (lees: alleskunner) Tim Ferris is dé man als het gaat om zelfontwikkeling. Hij heeft zijn leven gewijd aan zelfhulp en heeft hier meerdere bestsellers over geschreven, waaronder ‘The 4 Hour Workweek’ en ‘Tools of the Titans’ . Zijn nieuwste boekwerk – Tribe of Mentors – is een verzameling van welgeteld 130 interviews met de meest interessante high performers die hij kon strikken. Denk aan toppers zoals Youtubekoning Casey Neistat, Navy Seal eindbaas Jocko Willink, schrijver van Sapiens en Homo Deus; Yuval Noah Harari, talkshowhost Jimmy Fallon, pokerspeler Daniel Negreanu, Facebook-oprichter Dustin Moskovitz, powerlifter Ed Coan, stoeipoes Dita von Teese, dj Steve Aoki, regisseur Darren Aronofsky, Primed Mind CEO Fedor Holz, crossfitter Katrin Tanja Davidsdottir, skateboardlegende Tony Hawk en Ray Dalio, de beheerder van de grootste hedge fund ter wereld ter waarde van maar liefst 150 miljard dollar.

Deze unieke individuen hebben allen geëxcelleerd in hun vakgebied en door de jaren heen heel wat wijze lessen opgepikt.
In Tribe of Mentors stelt Tim Ferris telkens dezelfde 5-8 vragen, waaronder; Welk boek raad je aan?; Welke aankoop onder 100 dollar heeft de meeste impact op je leven gehad?; Wat doe je als je overweldigd of gefrustreerd raakt?; Wat zou je op een billboard willen zetten als alles mag?; Op welke wijze heb je gefaald en hoe heeft je dat geholpen in het latere leven?; en; Welke advies zou je willen geven aan studenten die beginnen aan het ‘echte leven’?
Elk van de high performers geven een ander uniek antwoord op dezelfde vragen. Het perspectief van deze toppers is stuk voor stuk fascinerend en vooral leerzaam om door te spitten. Tribe of Mentors is een dikke vette aanrader, mits je de 600 pagina tellende bijbel durft te trotseren… 5 notities uit mijn notitieboekje
Ik schrijf graag op wat mij tot denken heeft gezet, waaronder interessante feiten, gedachtegangen, uitspraken en sterke quotes. Dit waren de 5 meest interessante notities uit mijn notitieboekje;
“Greatness is not a final destination, but a series of small acts done daily in order to constantly rejuvinate and refresh our skills to become a better version of yourself.”
“With stress, ask yourself; what is the worst thing that can happen?”
“The mind follows the body.”
“Anger is often what pain looks like when it shows it self in public.”
“Happy is okay, bliss is awesome! Feeling bliss is the ultimate feeling. Go for the highlights in life!”
Wél lezen als je; een mentor zoekt, uiteenlopende vragen hebt over diverse onderwerpen, meer interessante mensen wil leren kennen die daadwerkelijk wat gedaan hebben met hun leven.
Niet lezen als je; geen behoefte hebt aan zelfontwikkeling, mind blowing inzichten en een dik boekwerk van 600 bladzijden. En je moet wel Engels kunnen lezen, de vertaling laat nog even op zich wachten.

Sneeuw      Carretero Nacho      Maatschappij

In Sneeuw laat Nacho Carretero de vuile geschiedenis van de dagelijkse praktijk van de drugshandel in Galicië zien.
Voor de liefhebbers van Gomorra, Mocro Maffia en Narcos. Dit is het verslavend gevaarlijke verhaal over Galicië, een onschuldig lijkende hoek van Spanje die het importcentrum van cocaïne in Europa werd.
Carretero laat de gevolgen zien die de handel had voor deze Spaanse regio en de rest van Europa.
Het is een fascinerend relaas over drugshandel en de capo’s die ervoor verantwoordelijk ware, inclusief alle geweld en corruptie.

De cover belooft een verhaal als een thriller, maar dat mis ik…
Het boek is naar mijn gevoel eerder een geschiedenisboek met feiten uit het verleden van Galicië. Galicië heeft in het verleden hun bestaan opgebouwd met sigarettensmokkel en dit is later uitgegroeid tot drugssmokkel doordat hier sneller en makkelijker geld mee te verdienen is.
Je krijgt een beeld van de verschillende grote dealers die in Galicië actief zijn.
Ook wordt er regelmatig naar andere boeken verwezen, waardoor ik steeds meer het idee krijg dat het een naslagwerk is en niet een verhaal wat als een thriller leest zoals de cover beloofd.

Omwenteling      Diamond Jared      Wereldgeschiedenis

In dit ambitieuze werk past de academische omnivoor Diamond Jared inzichten uit de psychologie toe op nationale crises in het verleden, heden en toekomst. Hij identificeert in Omwenteling twaalf factoren die bepalen of een land succesvol met een crisis omgaat. Dan gaat het bijvoorbeeld om de erkenning van de crisis, de acceptatie van de eigen verantwoordelijkheid daar iets aan te doen, de steun van andere landen en het afbakenen van de problemen. Net als personen kunnen landen beter of slechter uit een crisis komen.
Zijn ‘blauwdruk van twaalf factoren’ past hij vervolgens toe op Finland, Chili, Indonesië, Duitsland, Japan en Australië. Die landen koos hij omdat hij er zelf een band mee heeft. Veelvuldig maakt hij gebruik van zijn contacten in die landen, bijvoorbeeld als hij de meningen van zijn Chileense vrienden over dictator Pinochet weergeeft. Die selectie en het gebruik van deze bronnen geeft het boek een persoonlijk tintje, maar het heeft ook iets willekeurigs.
Ieder van die landen is een voorbeeld van een of meer van de psychologische factoren die hij eerder heeft aangewezen. Zo was Finland realistisch als het ging om de verhouding met de Sovjet-Unie, kwam Duitsland na de Tweede Wereldoorlog in het reine met zijn verleden. En leerde Japan in de negentiende eeuw van buitenlandse voorbeelden, met behoud van eigen identiteit.
De beschrijving van crises uit het verleden is een aanloop naar de analyse van huidige problemen. De VS lijdt onder het onvermogen politieke compromissen te sluiten. Japan kampt met vergrijzing en de achtergestelde positie van vrouwen. En dan zijn er de wereldproblemen als de dreiging van kernwapens, klimaatverandering en ongelijkheid. Bij het aanpakken van die categorie problemen zijn er weinig voorbeelden waar we ons aan kunnen spiegelen en hulp van buitenaf is ook niet te verwachten. Toch is Diamond niet pessimistisch. Door samenwerking, zoals in de Europese Unie maar ook op kleinere schaal, en door te leren van het verleden is het mogelijk de problemen op te lossen, stelt hij.
Diamond baarde eerder opzien met zijn boeken Paarden, zwaarden en ziektekiemen en Ondergang, waarin hij ook een grote greep deed naar de wereldgeschiedenis. Hij was daarmee een inspriratiebron voor bijvoorbeeld Yuval Noah Harari. Omwenteling past in die lijn, maar is minder opzienbarend en de opzet wringt. Bij de vergelijking tussen nationale en individuele crises zijn vraagtekens te plaatsen. Diamond stapt te makkelijk over de in het oog springende verschillen tussen naties en individuen heen. Naties zijn geen eenheden, maar een samenstelling van allerlei groepen, belangen en partijen.
De van de psychologie afgeleide factoren die Diamond hanteert zijn dermate breed dat ze altijd wel van toepassing zijn. Hij hanteert die factoren teveel als een model, waar landen al dan niet aan kunnen voldoen. De cruciale invloed van macht in de internationale en nationale verhoudingen komt veel te weinig aan de orde.
Diamonds beschrijvingen van de diverse crises zijn aardig, maar zeker niet vlekkeloos en wat oppervlakkig. De helicopterview levert hier en daar fraaie uitzichten op, maar cruciale details gaan verloren.

In Moneyland laat Oliver Bullough ons zien hoe de rijken en de superrijken, de criminelen en de multinationals er de afgelopen decennia in geslaagd zijn om hun geld uit handen van de belastingdienst te houden. Bullough legt uit hoe de rijken alsmaar rijker worden, hoe sommige landen tot het uiterste gaan om grote bedrijven binnen te halen, zodat uiteindelijk alleen de gewone man nog zijn belastingen betaalt. Hij neemt ons mee naar de wereld van de gewetenloze superrijken, die hun rijkdom maar wat graag etaleren, zolang ze maar niets hoeven te delen.
Schurken verstoppen er hun winsten, miljonairs ontwijken er de fiscus. Onderzoeksjournalist Oliver Bullough wijst de weg naar het magische Geldland waar alles mag, behalve ethische vragen stellen. ‘Jullie zitten als Nederland redelijk hoog in de voedselketen.’
Zonder het te beseffen hebben we allemaal weleens oog in oog gestaan met Geldland. Het kan het Amsterdamse grachtenpand zijn met een dozijn naambordjes van onbekende bedrijven naast de deurbel. Of de superjachten van minstens 30 meter, waarmee Nederlandse werven vorig jaar 1,5 miljard euro verdienden. En wie heeft zich tijdens de Champions League niet vergaapt aan een door een oligarch bij elkaar gekocht voetbalteam?

Moneyland      Bullough Oliver      Maatschappij

Fout geld. Vroeger kon je dat uitgeven aan een auto, een luxevakantie of een bontjas. Veel meer zat er niet in. Tot een paar bankiers in Londen op een briljant idee kwamen. Zou het niet mogelijk zijn om een veilige haven te creeëren, een plek waar de belastingdienst je foute geld nooit zou kunnen vinden? In Moneyland laat Oliver Bullough ons zien hoe de rijken en de superrijken, de criminelen en de multinationals er de afgelopen decennia in geslaagd zijn om hun geld uit handen van de belastingdienst te houden. Bullough legt uit hoe de rijken alsmaar rijker worden, hoe sommige landen tot het uiterste gaan om grote bedrijven binnen te halen, zodat uiteindelijk alleen de gewone man nog zijn belastingen betaalt. Hij neemt ons mee naar de wereld van de gewetenloze superrijken, die hun rijkdom maar wat graag etaleren, zolang ze maar niets hoeven te delen.
Schurken verstoppen er hun winsten, miljonairs ontwijken er de fiscus. Onderzoeksjournalist Oliver Bullough wijst de weg naar het magische Geldland waar alles mag, behalve ethische vragen stellen. ‘Jullie zitten als Nederland redelijk hoog in de voedselketen.’
Oliver Bullough, onderzoeksjournalist voor onder meer The Guardian, in elk geval wel. Maar hij realiseerde zich pas echt waar hij naar keek in 2014, in Oekraïne. Het land was in de greep van revolutie. Terwijl de oude orde afbrokkelde, ontdekte Bullough, jarenlang correspondent in de voormalige Sovjet-Unie, een nieuwe hobby. Hij schiep er genoegen in de privépaleisjes van corrupte oude machthebbers te bezichtigen. Zoals het jachtslot van oud-president Janoekovitsj, in de bossen buiten Kiev. Voorzien van een eigen haven, zwembad en negen televisies. Maar het vreemdst was de juridische inrichting. Het huis lag overduidelijk in Oekraïne, maar het eigendom bleek heel ergens anders geregistreerd: in Londen.
Dát is Geldland. Of Moneyland, zoals de titel van het spectaculaire boek luidt waarmee Oliver Bullough nu succes oogst. ‘We zijn gewend aan staten met nationale grenzen. Geldland is anders’, vertelt de jonge, door en door beleefde Brit op het kantoor van zijn Nederlandse uitgever in Amsterdam. De dag ervoor heeft hij bij Buitenhof zijn verhaal gedaan. Vanavond spreekt hij op uitnodiging van debatcentrum De Dépendance in Rotterdam. ‘Ik ben er nog steeds niet uit of Geldland nou ergens boven ons hangt, of onder de grond zit. Denk aan een parallelle maatschappij. Net als in Rusland onder de tsaren. De horigen waren gebonden aan één plek. Voor de aristocratie betekenden grenzen niets. Ze spraken Frans, brachten hun zomers door in Duitsland en hun winters in Italië. Naar die situatie van gescheiden werelden keren we terug.’ Is Geldland ontsponnen aan het brein van een kwade genius? ‘Van wat ik gezien heb van ambtenaren en politici is geen van hen slim genoeg om dit systeem uit te vinden. Ik denk dat Geldland altijd al ergens op ons lag te wachten. Het is ontdekt door Londense bankiers die na de Tweede Wereldoorlog op zoek waren naar een nieuw verdienmodel. Eerst diende het om stout geld te verstoppen: goed verdienende Europeanen die de fiscus wilden ontlopen. Daarna kwam het foute geld van de echte schurken. Er zijn schattingen dat jaarlijks een biljoen dollar gestolen wordt op de wereld. En dan tel ik de multinationals en miljardairs die zo min mogelijk belasting willen betalen niet eens mee. Al dat kapitaal is op zoek naar een veilige bestemming.’
Nederland heeft de Zuidas. Waar staat dat ergens op de kaart van Geldland? ‘Er zijn landen waar het geld vandaan komt, zoals China of Rusland. En je hebt jurisdicties waar het uiteindelijk belandt – vooral de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Daartussenin zit een enorm netwerk waar het geld doorheen stroomt. Sommige onderdelen hiervan hebben een slechte reputatie, zoals het belastingparadijs Nevis. Nederland behoort met haar brievenbusmaatschappijen tot de meer respectabele plekken binnen Geldland.’
Grijnzend: ‘Jullie zitten dus redelijk hoog in de voedselketen. Zeg maar Atlético Madrid. Nee, geen Real. Een van de redenen daarvoor zijn jullie belastingtarieven. Het is niet heel erg aantrekkelijk voor een oligarch om in Amsterdam te leven.’
Nederland staat in de top 10 van minst corrupte landen ter wereld. Over elk verkeerd gedeclareerd bonnetje van een bestuurder wordt gesteggeld. Besteden we onze corruptie uit aan het buitenland?
‘Als onze politici zich misdragen, zien we dat. Maar in Maleisië? Dat ligt zo ver weg! Geldland schept een enorme fysieke afstand tussen de profiteurs en de slachtoffers. De miljoenen die in Oekraïne gestolen worden, zitten veilig in Londen of Zwitserland. Maar in Oekraïne wacht een kind met kanker tevergeefs op medicijnen, omdat corrupte functionarissen het zorgbudget hebben geplunderd.’ Het lijkt wel alsof al dat criminele geld uit Oost-Europa komt.
‘Dat is een misverstand. Kijk, je hebt plekken als Equatoriaal-Guinea of Somalië. Die zijn zó corrupt en gevaarlijk dat niemand er zaken kan doen. Aan de andere kant van het spectrum staat bijvoorbeeld Noorwegen. Daar tussenin zitten de landen die corrupt genoeg zijn om interessant onderzoek te doen als journalist, maar niet zó erg dat je direct vermoord wordt. Dat geldt voor Nigeria, maar ook voor Oekraïne en Rusland. Die krijgen hierdoor bovenmatig veel aandacht. Uit China komt veel meer fout geld, maar daar kan ik met geen mogelijkheid mijn werk doen.’
Uw boek begint met ING. Via een rekening van een bedrijf bij die bank ontving de Oezbeekse presidentsdochter smeergeld. Hoe belangrijk zijn banken voor Geldland?
‘Banken blijven cruciaal om grote hoeveelheden geld te verplaatsen. Het kan ook zonder, met contanten, goud of bitcoins. Maar dat levert een hoop gedoe op. Anders dan vroeger is een bank niet meer genoeg om geld weg te sluizen. Neem het witwasschandaal rond Danske Bank. De miljarden kwamen uit Rusland, de bankrekening zat in Estland bij een Deense bank, terwijl de bedrijfsstructuren grotendeels in het Verenigd Koninkrijk waren gevestigd. Dat zijn al vier verschillende jurisdicties. Ziedaar het ideaal van Geldland. Je mixt de meest gunstige regels van uiteenlopende landen. Dat maakt het zo ontzettend moeilijk te bestrijden. Geen belastingdienst of toezichthouder heeft het overzicht.’ U pleit voor meer transparantie. Gaat dat werkelijk het verschil maken?
Bedenk even waar we vandaan komen. Twintig jaar geleden konden bedrijven in veel Europese landen hun steekpenningen nog keurig van de belasting aftrekken. Maar het klopt dat transparantie alleen niet genoeg is. Het gaat ook om handhaving. Wat dat betreft krijgen politie en justitie nog altijd onvoldoende middelen. We laten een groot deel van de controles op crimineel geld en witwassen uitvoeren door de banken. Terwijl het gewoon niet in hun commerciële belang is om dat écht goed te doen.’
De Duitse minister van financiën Peer Steinbrück dreigde het Zwitserse bankenparadijs ooit met zweep en cavalerie. Waarom eigenlijk ook niet? ‘Veel van de traditionele belastingparadijzen, zoals Jersey, de Maagdeneilanden of Gibraltar, zijn zich onder zware druk van buitenaf beter gaan gedragen. Maar het probleem op dit moment is dat het grootste belastingparadijs de Verenigde Staten zijn. Het geld gaat naar South Dakota, Nevada, Florida. De regering-Trump lijkt het prima te vinden. Wat wil je tegen zo’n machtig land doen? ‘ U kent Geldland inmiddels op uw duimpje. Ooit over gedacht om over te lopen en consultant te worden?
Hard lachend: ‘Ik was gisteren op een school. Achter in de klas zat een grote jongen de hele les demonstratief met zijn handen over elkaar. Uiteindelijk nam hij het woord. ‘Als je dit allemaal weet’, zei hij, ‘waarom doe je het dan niet gewoon zelf?’ Tja, goede vraag! Ik ben gewoon niet zo geïnteresseerd in geld. Althans niet op die manier.’
Maar als ik nu 10 miljoen euro zou geven, en we willen het verstoppen, hoe zou u dat dan aanpakken?
‘Tja… ik zou het gewoon saai en simpel houden. Een bankrekening op Cyprus. Op naam van een Britse lege vennootschap, die weer eigendom is van bedrijven op de Seychellen.’ Is het zo eenvoudig?
‘Ja! Vergelijk Geldland met een supermarkt. Vroeger moest je met de boodschappen langs een caissière. Nu laten ze ons zelf scannen. Wetenschappers hebben onderzocht wat dat betekent voor de diefstal in een supermarkt. Die steeg meer dan 100 procent! Door stelen zo eenvoudig te maken, creëren we een geheel nieuwe groep gelegenheidscriminelen.
Dat is wat Geldland is. Een supermarkt waar elke rijkaard veel te makkelijk naar buiten kan lopen met zijn boodschappen, zonder te betalen.’

Betekenis geven aan het leven      Peterson B,Jordan      Menswetenschappen

Waarom zijn ideologieën zo gevaarlijk?
En waarom gedijen ze met al hun kwalijke versimpeling juist in onze "sceptische' tijd zo goed? In Betekenis geven aan het leven laat de Canadese cultuurcriticus Jordan B. Peterson, uitdagend als altijd, zien waarom wij mensen denken wat wij denken.
In heel verschillende culturen en tijdperken ontstaan mythen en rituelen met dezelfde symboliek en strekking, allemaal bedoeld om de kosmos en onze rol daarin te
Wat zegt dat over menselijke denkprocessen en ons begrip van de wereld? Peterson verbindt in zijn verklaring moderne neuropsychologie met een analyse van religie en alchemie.
In dit baanbrekende boek toont hij aan de hand van prikkelende voorbeelden hoe onze overtuigingen tot stand komen.
Hij legt uit hoe onze hersenen werken én hoe de menselijke maatschappij functioneert.
Betekenis geven aan het leven is een ambitieuze interdisciplinaire zoektocht die ons vooral wil leren hoe we verantwoorder kunnen samenleven.

Dr. Jordan B. Peterson (1962) is psycholoog, cultuurcriticus en hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Toronto.
Zijn wetenschappelijke artikelen hebben de moderne kijk op persoonlijkheid en creativiteit voorgoed veranderd.
Peterson heeft honderdduizenden volgers op social media en zijn YouTube-clips zijn meer dan 90 miljoen keer bekeken.
Zijn in 2018 verschenen 12 regels voor het leven werd een wereldwijde bestseller.
Over 12 regels voor het leven: "Peterson is een genie op vele vlakken. 12 regels voor het leven is een groot, controversieel, ontnuchterend boek.'
"Hoewel ik in veel opzichten met Peterson van mening verschil, ben ik het hartgrondig eens met zijn nadruk op het zorgvuldig, zonder vooroordelen bekijken van grote maatschappelijke en persoonlijke kwesties om daar rationele, weloverwogen oplossingen voor te vinden.

De sluipende staatsgreep      Bekaert Paul      Belgische politiek

Advocaat Paul Bekaert: "Wereldvreemde rechters? Politici zouden beter over wereldvreemde wetten spreken" "Neen, er zijn geen wereldvreemde rechters. Er zijn wel wereldvreemde wetten." Dat zegt advocaat Paul Bekaert, gespecialiseerd in mensenrechten, in "De ochtend" op Radio 1. Hij bracht een boek uit met als titel "De sluipende staatsgreep". "Er zijn politici die de wet zeer goed kennen en zeer bewust onjuistheden verkondigen. Dat neem ik hen kwalijk." Over de ondertitel van zijn boek - "pleidooi van een romantisch advocaat" - is hij duidelijk. “Het is zeker niet de makkelijkste en de meest lucratieve weg. Er zijn avocats commerçants en avocats romantiques. De enen hebben brood op de plank als doel, de anderen zien het als een engagement voor de rechtsstaat. Het staat trouwens uitdrukkelijk in de code dat wij hoeder zijn van de rechtsstaat. Ik heb vastgesteld dat er een enorme commercialisering is van de advocatuur en van de balie." Een gesprek met Paul Bekaert kronkelt langs citaten en geschriften uit de Bijbel, filosofie en literatuur. Dat was in "De ochtend" op Radio 1 niet anders. "Ik ben 45 jaar advocaat, ik kom bij wijze van spreken uit de middeleeuwen van de advocatuur, ik heb de evolutie van de eenmanskantoren naar echte bedrijven en KMO's gezien. Efficiëntie staat voorop. Ik zie jammer genoeg nog weinig engagement en weinig filosofische achtergrond." Oorzaak daarvan ziet de advocaat ook in de opleiding. "Die is drastisch veranderd. Wij hadden nog maatschappelijke vakken, zeer veel filosofie en geschiedenis. Mijn voorgangers waren doctors in de rechten en kregen in de kandidaturen zelfs nauwelijks recht. Ik betreur het dat dat weggevallen is. Ik vind dat wij een maatschappelijke taak hebben. Die kan je niet vervullen als je niet goed weet wat de grondslag is van die maatschappij." Paul Bekaert toont zich in zijn boek niet alleen kritisch voor de magistratuur, ook voor publiek en politiek.: "De publieke opinie kiest de makkelijkste weg: die van de vergelding. De rechtstaat betekent verheffing, daar is geen plaats voor lage gevoelens." Wanneer er bijvoorbeeld collectieve verontwaardiging is bij de vrijlating van een verkeersdelinquent die vluchtmisdrijf pleegt en zonder rijbewijs rijdt, is Paul Bekaert heel duidelijk: "Ik heb de indruk dat het publiek niet graag uitgelegd krijgt wat het verschil is tussen een vrijlating door een onderzoeksrechter en een vrijspraak op het einde van de rit. Als men zo iemand meteen opgesloten wil zien, dan dient de wet op de voorlopige hechtenis gewijzigd te worden." Ik vind het totaal ongepast -en het is een inbreuk op de scheiding van machten- dat politici kritiek hebben op een bepaalde rechter Over de kritiek van de politiek op het juridische apparaat, vertelde hij dit: "Ik vind het totaal ongepast -en het is een inbreuk op de scheiding van machten- dat politici kritiek hebben op een bepaalde rechter, terwijl de rechter niets anders doet dan de wet toepassen die diezelfde criticasters gemaakt hebben en handhaven. Men zou beter spreken over wereldvreemde wetten in plaats van wereldvreemde rechters." Op de vraag of dat uit onwil of onwetendheid is, antwoordt Paul Bekaert formeel: "De twee. Sommige politici kennen de wet niet. Maar er zijn ook wetgevers, parlementairen en burgemeesters die de wet zeer goed kennen en die zeer bewust onjuistheden verkondigen. Dat neem ik hen kwalijk." Er zijn wetgevers, parlementairen en burgemeesters die de wet zeer goed kennen en die zeer bewust onjuistheden verkondigen In de rechtszaak rond de Catalaanse rechters die in de cel zitten, verwacht Paul Bekaert deze of volgende week een uitspraak: "Ik verwacht zeer zware straffen, dat staat in de sterren geschreven. Ik ben zeer zwaar ontgoocheld in Europa."

Een stralende toekomst      Mason Paul      Filosofie

De lezer van Een stralende toekomst kan maar beter voorbereid zijn op grote woorden en stellige uitspraken. Wanhopig en dan weer euforisch klinkt de kreet van de Britse journalisten Paul Mason van de bladzijden, die zijn werk beëindigt met een reeks als bevelen geformuleerde oproepen. Eerst rinkelen de alarmbellen luid en dan is er zicht op een gelukzalig Utopia. Het is alsof de zwartste black metal wordt afgewisseld met de opgeklopte extase van stadion rock. Een ‘alliantie van nationalisten, vrouwenhaters en autoritaire politieke leiders’ is bezig om de mensheid te overheersen, schrijft Mason. Ze maken gebruik van ‘algoritmische sturing’ om hun rijkdom en macht te vergroten. ‘Het is nog niet te laat’, voegt hij daaraan toe. Mensen moeten in verzet komen en het schrijven van dit boek was ook ‘een daad van verzet’. En niet alles is verloren, want de machines kunnen ons gevangen nemen of ze kunnen ons bevrijden. Antihumanisme De verkiezing van Trump was een omslagpunt, schrijft Mason. Daarin kwamen de aanval op de waarheid, antihumanistische opvattingen en het manipulatieve gebruik van technologie samen. Voor de aanhangers van de Amerikaanse president heeft hij weinig goede woorden over: Dat zijn racisten en vrouwenhaters. Mason beperkt zich niet tot een samenvatting van de politieke, technologische en economische ontwikkelingen. Hij gaat een ideeënstrijd aan tegen opvattingen die volgens antihumanistisch zijn. De vijanden daarbij zijn Friedrich Nietzsche en het postmodernisme. Nietzsche is volgens Mason de ‘grote cultfiguur van het neoliberalisme’. Het postmodernisme bestreed de grote verhalen en het idee van ‘de waarheid’ en ondermijnde zo het idee dat een andere, betere wereld mogelijk is en creëerde ‘een slavenideologie voor het neoliberale systeem’. Nietzsche was tegen socialisten, voor imperialisme, tegen het idee van vrije wil, kortom alles waar Mason voor is. Toch lijkt het mij een tamelijk eendimensionale interpretatie. Nietzsche en het postmodernisme zijn tegenwoordig de geijkte aanvalspunten van alle denkers die weer een nieuw, groot verhaal willen vertellen. Zo gaat ook vooruitgangsdenker Steven Pinker uitgebreid te keer tegen Nietzsche. (Mason is het overigens op andere punten totaal oneens met Pinker.) “Een van de dingen die ik met dit boek wil, is de posthumane industrie om zeep helpen.” Marx zonder marxisme Mason werpt zich op humanist, en dat geeft hem blijkbaar de positie om namens ‘de mens’ of ‘de mensheid’ te spreken. Zijn humanisme baseert hij op de werken van Karl Marx, om precies te zijn de ‘jonge Marx’. Het gaat om de werken van Marx die hij schreef voor Het communistisch manifest en die tot lang na zijn dood onbekend bleven. Het communisme van Marx uit die begintijd was het streven naar de vrijheid voor alle mensen. De leninistische, stalinistische, maoïstische en xi-ïstische regimes die zich op Marx beriepen, moesten hier volgens Mason niets van hebben. Dat shoppen in het gedachtegoed van de grote voorganger heeft iets willekeurigs. Het is net alsof een christelijke kerk zich uitsluitend baseert op apocriefe geschriften. Of het werk van Marx wel zo makkelijk te scheiden is, is een zwaar bediscussieerde vraag. Voor het humanisme acht Mason het nodig om de mens weer op een voetstuk te zetten, verheven boven machine en dier. De mens is een uniek ‘soortwezen’, door samenwerking, taal, bewustzijn. Die mens heeft ook een vrije wil, in tegenstelling tot wat Harari beweert. Zo moet uit alle macht een speciale positie voor de mens worden gecreëerd. De vele verhandelingen over de gelijkenis tussen andere dieren en mensen zinnen hem niet, en nog minder de posthumanistische trend, die stelt dat de mens door zijn innige band met machines van aard zal veranderen. Nu lijkt dat op een anti-technologie houding. Maar de machines kunnen ons ook verlossen van klassenverschillen, hiërarchieën, armoede, onderdrukking en ongelijkheid. Er is dan overvloed voor iedereen. Basale behoeften kunnen zo goed als gratis worden, wat hij ook al betoogde in zijn boek Postkapitalisme. Utopisch Mason geeft zich over aan ongekwalificeerd utopisch denken. “De eindtoestand waar we naar zouden moeten streven is technologische overvloed, een wereld waarin machines het meeste werk doen en zelfs de meeste innovaties verzorgen, waarin de enorme toename van vrije tijd ons de kans geeft een rijk cultureel leven te leiden en waarin onze economische activiteiten in harmonie zijn met wat de aarde aankan.” Hier wordt dus een einde van de geschiedenis aangekondigd, dat binnen ons bereik ligt, en waar Mason als onze visionaire gids de weg heen wijst. Het ‘Grote Verhaal’ staat weer overeind. Maar het is ook een wat een krachteloos groot verhaal. Hoe die ‘eindtoestand’ bereikt zal worden, blijft vrij vaag. En dat komt door het fenomeen dat Mason als marxist prima begrijpt. Er is geen actor die de door hem gewenste ontwikkeling in gang kan zetten. De arbeidersklasse doet dat niet, die bestaat niet meer, is gefragmenteerd of rechts. Daarom vestigt Mason zijn hoop op een jongere generatie die een ‘klasse voor zich’ moet worden, die niet alleen voor eigenbelang op komt, maar voor een positief doel strijdt. Maar ook al zijn een paar activisten, voor het grootste deel is de jongere generatie hier niet in geïnteresseerd. Ook is hij enthousiast over Jeremy Corbyn en Bernie Sanders. Die bewondering vanuit linkse hoek heeft mij al wat bevreemd. Want deze iconen hebben nooit een echte overwinning geboekt. Opdrachten Masons visie vertoont grote overeenkomsten met het boek Jäger, Hirten, Kritiker van de Duitse filosoof Richard David Precht. Masons aanbevelingen voor een basisinkomen, bestrijding van de informatiemonopolies, het publiek gebruik van data, komt zelfs sterk overeen met de voorkeuren van Precht en andere denkers, zoals Rutger Bregman. Het hangt in de lucht, zullen we maar zeggen. Steeds maar weer herhalen deze mensen dat er behoefte is aan utopische ideeën. Maar dan? Komt dat idee ook op de grond? Zelfs met de serie opdrachten aan de lezer waarmee hij zijn boek eindigt: “Geef je nooit gewonnen.” “Leid een antifascistisch leven.”, lijkt dat niet te lukken. Mason spreekt vol zelfvertrouwen over van alles; van Aristoteles (goed) tot AI (kan beide kanten op gaan), via de pyschologie van de aanhangers van Trump tot de ideeën van Michel Foucault (allebei fout). Het geheel is een merkwaardige mengeling van een nostalgisch jaren zeventig marxisme met een techno-optimisme dat rechtstreeks uit het overigens verfoeide Silicon Valley lijkt te komen. Zonder blikken of blozen spreekt hij namens de mensheid en velt hij oordelen over van alles en nog wat. Het toekomstbeeld dat hij in grove lijnen schetst, heeft best zijn aantrekkelijke kanten, maar mondt uit in een nieuwe dogmatiek. Het grote denken heeft Mason al voor ons gedaan.

Los van God      Dawkins Richard      Menswetenschappen

Dit boek werpt licht vanuit de evolutiebiologie en de natuurkunde op de vragen: hebben we een godsbegrip nodig om het leven op Aarde en het bestaan van het universum te verklaren en hebben we dat misschien nodig om fatsoenlijke mensen te zijn? De bekende Britse evolutiebioloog, die eerder 'De zelfzuchtige genen' (1986) en 'God als misvatting' (2006)* schreef, legt onder meer uit hoe 'het geloven in hogere machten' als een onderdeel moet worden beschouwd van de menselijke evolutie zonder dat er in feite een echte grond voor is of hoeft te zijn. Pas relatief recent wetenschappelijk onderzoek en redeneren leiden volgens hem tot de conclusie dat we God als verklaringsmodel voor bijvoorbeeld de complexiteit van de levende natuur niet nodig hebben. Met behulp van zijn inzichtelijk uitleg stimuleert hij de lezer(es) er onder meer zelf over na te denken waarom geen god hoeft of zal zitten. Verhelderend, in zwart-wit en kleur geïllustreerd boek over de essentie van het leven en het universum

Nagelaten geschriften      Vermeersch Etienne      Filosofie

In januari 2019 overleed Etienne Vermeersch, Vlaanderens bekendste professor filosofie en meest invloedrijke intellectueel van de voorbije decennia. Hij had een gefundeerde mening over een grote diversiteit aan onderwerpen, van religie tot wetenschap, van politiek tot kunst. Bovendien had hij het vermogen om zijn opinies in heldere taal te formuleren, zowel in de media als in zijn boeken en artikelen. Tijdens zijn leven publiceerde hij meerdere boeken, vele artikelen en opiniestukken, en gaf hij talloze interviews. Tot zijn bekendste werken behoren De ogen van de Panda (eerste uitgave 1988), De Rivier van Herakleitos (met Johan Braeckman, 2008) en het interviewboek In gesprek met dat hij met Dirk Verhofstadt uitbracht (2011). Onder de titel Nagelaten Geschriften publiceert uitgeverij Houtekiet nu een selectie van zijn artikelen en opiniestukken die hij in de loop van meer dan vijftig jaar geschreven heeft. Het boek biedt een overzicht van de onderwerpen die Etienne Vermeersch zijn hele leven passioneerden, zoals identiteit, geloof, euthanasie, overbevolking, milieu en vele andere kwesties. Sommige teksten verschijnen voor het eerst in het Nederlands. Het boek geeft de tijdgeest weer van de voorbije decennia en maakt duidelijk hoezeer Etienne Vermeersch zijn stempel drukte op de mentaliteitswijzigingen die tijdens zijn leven plaatsvonden. Het boek is samengesteld door Johan Braeckman en Dirk Verhofstadt. Zij waren medewerkers, collega’s en bovenal intieme vrienden van Etienne Vermeersch. Met dit boek brengen ze een eerbetoon aan de intellectuele erfenis van een van Vlaanderens belangrijkste filosofen. Johan Braeckman en Dirk Verhofstadt behoorden tot de intieme vriendenkring van Etienne Vermeersch en stonden aan zijn sterfbed. De invloed van Etienne Vermeersch was groot. Hij woog op het maatschappelijk debat over allerlei thema's zoals euthanasie, de hoofddoekenwestie, overbevolking, ecologie, religie... Johan Braeckman en Dirk Verhofstadt doken in het uitgebreide archief van de overleden professor met de bedoeling een bibliografie van zijn publicaties aan te leggen. Zo vonden ze zijn eerste wetenschappelijke artikelen uit begin '60 terug waarvan hij een kopie bewaarde. Een weergave van dit archief is nu gebundeld in 'Nagelaten geschriften'. Hierin willen ze vooral aantonen waar de filosoof en academicus Etienne Vermeersch over de decennia heen voor stond.

Vriend en vijand      Grunberg Arnon      Maatschappij

Je kunt je afvragen of de brexiteers die zeggen zo van Groot-Brittannië te houden niet bezig zijn hun land de vernieling in te helpen, net zoals de Vlaams-nationalisten dit uit liefde voor Vlaanderen lijken te willen doen”, merkt Arnon Grunberg met zijn karakteristiek sardonische humor op. “Misschien had Oscar Wilde gelijk toen hij schreef dat ieder mens hetgeen waarvan hij houdt doodt, maar is dat wat we echt willen?” Grunberg heeft het niet zo begrepen op politici die verdeeldheid zaaien en mensen tegen elkaar opzetten. “De consensusmaatschappij, of het poldermodel gebaseerd op overleg, is volledig uit de mode”, betreurt hij. “Er moet vandaag hevig gebakkeleid worden, en urenlang naast elkaar gepraat zonder enige bereidwilligheid om naar de ander te luisteren. Alsof dat een uitkomst kan bieden. Kijk, ik ben helemaal niet tegen een goed debat, maar volgens mij moet je je tegenstander niet meteen als een persoonlijke vijand zien. En dat is vandaag verontrustend vaak het geval.” ‘Vijand’. Het woord is gevallen. De Duitse politiek filosoof Carl Schmitt schreef in zijn in 1932 verschenen boek Het begrip politiek dat een gemeenschap niet kan bestaan zonder een vijand­beeld. Die gemeenschappelijke vijand geeft immers een identiteit aan het volk en doet het aan één zeel trekken, en dat is wat het uiteindelijk groot maakt. Schmitt, die zich hevig tegen het liberalisme keerde omdat het de hegemonie van het politieke wilde vervangen door die van het economische, vond met zijn theorieën een gewillig oor bij de opkomende nazi’s, die hem al gauw tot partij-ideoloog maakten. “In 1934 reisden Göring, Schmitt, Heidegger en nog een aantal andere hoogleraren naar Rome om er Mussolini te ontmoeten”, vertelt Grunberg met een ironische glimlach op de lippen.“‘Pas op dat de partij de staat niet vernietigt’, waarschuw­de de fascistenleider, wat natuurlijk een bijzonder gepaste opmerking was aangezien de partijen die zij vertegenwoordigden juist datgene zouden doen. We moeten ervoor uitkijken die fout vandaag niet te herhalen.” Grunberg werd door de Nederlandse filosofen Frank Meester en Coen Simon gevraagd Schmitts boek te herlezen en er vanuit een hedendaagse context commentaar op te leveren. Het resultaat is Vriend & vijand. Decadentie, ondergang en verlossing. Gevraagd naar wat hij opgestoken heeft van Schmitt moet Grunberg geen twee keer nadenken. “Vooral dat het niet stellen van bepaalde vragen geen oplossing is”, zegt hij. “Je moet je altijd blijven afvragen wat een staat en een gemeenschap is, hoe je die verdedigt en wat de uiterste consequentie van vijandschap is. Dat is oorlog volgens Schmitt en dat is ook zo natuurlijk. Dus moet je je afvragen waar je grenzen trekt zodanig dat het niet zover komt. “Het bewaren van de interne vrede is toch de voornaamste rol van de staat, voorkomen dat ik in mijn overburen de vijand zie en mijn mitrailleur op hen richt. En dat is wat vandaag in het gedrang komt doordat sommige politici interne vijanden creëren, zoals moslims bijvoorbeeld. Dat kan uiteindelijk tot zoveel maatschappelijke onrust leiden dat de staat ontwricht raakt.” Hoe is het zover kunnen komen? Arnon Grunberg: “Dat heeft veel te maken met 9/11, dat echt wel een ander wereld- en mensbeeld ingang heeft doen vinden, dat van de angst en het zoeken naar vijanden. En ook dat van tot vijand gemaakt worden, eerst door Bin Laden en nadien door anderen. Maar is het wel zo dat wanneer iemand tegen mij zegt dat ik zijn vijand ben, hij dan automatisch ook mijn vijand is? “In feite is er vandaag enorm veel reden tot optimisme, maar door onze angst en vijandbeelden zien we dat niet meer. Wereldwijd neemt de armoede af. Dertig jaar geleden stierf 18 procent van de kinderen jonger dan vijf jaar. Dat is nu teruggebracht tot 5 procent. Economisch gaat het ook schitterend: de werkloosheid is nog nooit zo laag geweest en veel Europese landen komen zelfs werknemers tekort. Het idee dat we nu leven in de ergste van alle tijden is dus gewoon niet waar. “Dat we dit toch geloven, heeft veel met identiteit te maken, en daar spelen sommige politici een pervers spel mee. Ik denk niet dat de centrumpartijen geïmplodeerd zijn omdat de status quo zo vreselijk was of omdat de elite zo vreselijk corrupt bleek, maar wel doordat de combinatie van angst en verveling zo fataal is. Heel veel van wat we nu zien is het gevolg van de rancuneuze en verveelde intellectueel die denkt: laten we er de vlammenwerper eens opzetten en kijken wat er gebeurt.” Beleeft onze cultuur haar midlifecrisis? “Ik kom weleens op een feestje waar men na verloop van tijd denkt: ‘Hé, laten we eens wat flesjes uit het raam gooien en kijken wat er gebeurt.’ Thierry Baudet (Nederlands politicus en oprichter van Forum voor Democratie, red.) is iemand die dergelijke verveling uitstraalt. Hij wil weten hoever hij kan gaan en wacht vol ongeduld tot de eerste slachtoffers vallen. Ik begrijp best dat mensen de behoefte hebben om grenzen op te zoeken, maar als je dat op politiek niveau doet, speel je echt wel een gevaarlijk spel. We kunnen ons niet meer voorstellen dat er weer oorlog zou komen in Europa en zijn ons dus niet meer bewust van de gevaren. Daarom spelen we graag met een vlammenwerper. Het is een volledig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. En geef toe, dat geeft toch een heerlijk gevoel? “Die verveelde burger is trouwens ook degene die niet langer verantwoordelijk wil zijn. ‘Fuck you, met je verantwoordelijkheid’, roept hij naar de linkse kerk. Ooit hebben we ons bevrijd van het verschrikkelijke moralisme van de katholieke kerk, en nu komt links met hetzelfde moralisme, maar dan zonder Jezus. Nee, dank je. Dat is vandaag het probleem van links, en niet dat het niet opgekomen zou zijn voor de linkse idealen. Links heeft zich al te veel laten verleiden tot het kerkelijke preken waar mensen juist genoeg van hadden. Als oude witte man ben je voor de antiracismebeweging meteen verdacht. Dat is een hele nare manier om mensen een identiteit op te dringen.” En huisdieren mag je ook al niet meer hebben, want die zijn net zo schadelijk voor het milieu als een zomervakantie met een SUV, kopte een Vlaamse krant vorige week. “Wanneer je mensen hun huisdier gaat afpakken, krijg je een opstand. En terecht. Dat moet je niet doen. Je moet het debat zo niet presenteren. Je moet juist heel karig zijn met moralistische uitspraken. Schmitt zegt dat de belangrijkste functie van de staat het voorkomen van een burgeroorlog is. Daar zit veel waarheid in. Op het moment dat mensen groepen tegen elkaar beginnen op te zetten, haal je de belangrijkste functie van die staat onderuit. Als je zegt dat de staat interne vijanden heeft, zoals het discours van extreemrechts luidt, ben je schadelijk bezig, en net zo goed als je beweert dat iedereen die een huisdier heeft moreel minderwaardig is. Het afkeuren van het gedrag van de ander wordt gepresenteerd als idealisme, maar uiteindelijk is het altijd destructief.” En is het ook niet vreselijk makkelijk om zo te scoren? “Natuurlijk. Jij vindt dat alle homo’s ziek zijn? Nou, ik niet hoor, dus ik ben de goeie. Hoe makkelijk kan het worden? De gretigheid waarmee weldenkend Nederland over de Nashville-verklaring (vertaling van het Nashville Statement, waarin onder andere staat hoe christenen moeten omgaan met zaken als het huwelijk en seks. Critici noemen het een homohaatmanifest, red.) begon te schrijven, vind ik verontrustend. Je kunt soms ook iets negeren. Dat kan een heel verstandige strategie zijn om ergens mee om te gaan. De mensen die zich aansloten bij de Nashville-verklaring wilden niets liever dan aandacht. Geef hun die niet, zeg ik dan, want zo maak je hen alleen maar groter. “Heel veel activisme heeft daardoor ook iets narcistisch. ‘Kijk mij eens goed zijn.’ Echte verdraagzaamheid is dat mensen in jouw ogen verwerpelijke meningen mogen hebben. Als jij een orthodox christen bent die vindt dat homo’s in de hel zullen branden, dan heb ik het daar moeilijk mee, maar daarom moet ik jou toch niet meteen tot een slecht mens maken? Dat helpt niet alleen de discussie geen meter vooruit, het ontkent ook de nuance van de dingen. “Het probleem van vijandschap is dat je alleen nog het slechte in de ander ziet, en dan is het nog maar een kleine stap naar het fascisme. Dat slechte moet immers uitgezuiverd worden, en dat wordt altijd belichaamd door de mensen aan de overkant. Als we hun huizen platbranden, is alles opgelost. Het simpele denken is het einde van alles.” Moeten we vijandbeelden dan uitbannen? “Nee, want iedere staat heeft vijandbeelden nodig, en geweld. Je kunt geen rechtvaardigheid nastreven zonder geweld. Als je afziet van geweld, geef je degenen die wel bereid zijn tot geweld een monopolie. Ik ben dus niet tegen geweld op zich, maar we moeten het wel zoveel mogelijk tegengaan. En ook daarin hebben we vooruitgang geboekt. We vinden geweld steeds minder acceptabel. Onze samenleving is vreedzamer geworden. Een slachtpartij zoals de Eerste Wereld­oorlog lijkt me vandaag onmogelijk. Niemand is nog bereid om een hele generatie naar het slagveld te sturen. “Anderzijds moet de staat wel het monopolie op het geweld behouden. Als je daaraan begint te sleutelen, open je de doos van Pandora. Wanneer ik het dan niet met je eens ben, ga ik over tot geweld, waarna je familie wraak neemt en we niet veel later met een burgeroorlog zitten. Niets is immers zo besmettelijk als geweld. Geweld realiseert geen idealisme, het realiseert alleen maar ellende. Ik ben heel erg tegen Trump, maar ik zou niet willen dat hij vermoord wordt, want dan is het hek van de dam.” Schmitt zegt dat de uiterste consequentie van politiek oorlog is. Wat betekent dat vandaag? “Dat je die politiek zo moet vormgeven dat het nooit zover zal komen. Als je zorg wilt dragen voor je mensen, moet je toch voorkomen dat zij in een oorlog worden afgeslacht? Of in de toekomst een minder goed leven zullen krijgen? In steeds meer landen hoor je de roep ‘ons land eerst’ klinken. Sommige mensen hebben nu eenmaal behoefte aan een gemeenschap. Sommigen hebben tribale neigingen. Ik denk dat je dat serieus moet nemen zonder het rechtse nationalistische extremisme te gaan ondersteunen. “De vraag is hoe je daarmee kunt omgaan zonder te vervallen in een ouderwetse, fascistische retoriek die stelt dat Nederland voor de Neder­landers is. Het probleem daarbij is dat een land nooit op zich bestaat, maar wel in relatie tot de andere landen. Dat is als een koppel waarvan beiden de hele tijd ‘ik eerst’ roepen. Dat houdt ook niet lang stand. Misschien denk je toch maar beter eens na over wat je opblaast en wat je nadien overhoudt. Als je een min of meer aangenaam leven wilt hebben, is samenwerken immers onvermijdelijk. Kijk naar de brexit. Gaan de Britten beter worden van hun neiging om weer voor zichzelf op te komen? Ik denk het niet. Hoe kun je nu beweren voor de gewone Britten op te komen en hen tezelfdertijd in de ellende storten?” Maar blijkbaar maakt dat economisch argument heel weinig indruk op die gewone Britten. Iedereen kent het inmiddels, maar er zijn nog maar een paar procent Britten van kamp veranderd. “Dat is zo, het economische is niet altijd het doorslaggevende. Het gaat ook om identiteit, maar als je op die Britten afstapt en zegt dat je volstrekt begrijpt dat hun identiteit belangrijk is en Brussel hun grote vijand, maar dat ze voortaan 200 pond per maand minder zullen verdienen, zullen ze nog wel even nadenken.” Dat willen we nog wel eens zien, denken ze dan wellicht. “Dat is toch een beetje de puber die met het jachtgeweer van zijn vader speelt, het in zijn mond steekt en denkt: dat willen we nog weleens zien, of daar een kogel uitkomt. Ik ken dat, zeker als je een biertje of een wijntje te veel op hebt. Ik begrijp hoe overmoed werkt, maar of overmoed een goede levenswijze is, weet ik niet. Dat is eerder de sfeer van jonge mannen die elkaar opjutten.” En die van de huidige politiek? “Misschien wel. Kijk naar Trump. Iedere keer denk je dat hij te ver gaat, maar wat volgt daarop? ‘Dat zullen we nog weleens zien. Ik kan nog veel verder.’ Dat doet hij nu al een paar jaar heel consequent. En het enige positieve wat je over hem kunt zeggen, is dat hij nog geen buitenlandse oorlog is begonnen, alleen een handelsoorlog. Die dat-zullen-we-nog-weleens-zienhouding is in de politiek heel destructief en kennelijk ook heel aantrekkelijk.” Beleven we een tweede Weimar, zoals sommigen beweren? “Soms denk ik dat ook, maar we moeten opletten voor defaitisme. Het is niet omdat de EU vandaag wat onder druk staat door nationalistische gevoelens dat de strijd daarmee gestreden is. We zijn ook zo verwend. Bij het minste dat mis gaat, lijkt de wereld te vergaan. “In Nederland hadden wij vorig jaar bijvoorbeeld de zaak-Faber. De 25-jarige Anne Faber bleek vermoord te zijn door een man die op proefverlof was uit een forensische psychiatrische kliniek. Ik sprak onlangs met de psychiater die verantwoordelijk is voor al die klinieken en hij zei dat zoiets altijd mogelijk is. ‘De dader zou sowieso binnenkort vrijkomen, dus we moesten hem wel proefverlof geven om hem de kans te bieden weer kennis te maken met de maatschappij’, zei de man. Dat de criminaliteit daalt, maakt op sommige mensen geen indruk zolang er gevallen zijn als die van Anne Faber, maar dat is natuurlijk een verkeerde zienswijze. Er zal altijd criminaliteit zijn. We moeten er echter naar streven die zo laag mogelijk te krijgen en blij zijn als dat lukt. “Het paradijs op aarde komt er niet, maar dat wil niet zeggen dat we daarom moeten streven naar de hel. En dat is een reflex die je bij extreemrechts, en ook wel bij extreemlinks, ziet: het paradijs is er niet gekomen, dus breken we de boel maar weer af. Het doet me denken aan de verveelde echtgenoot die al drie maanden geen seks heeft gehad en daarom het huis in brand steekt. Terwijl hij net zo goed met zijn vrouw zou kunnen praten om er samen uit te raken. Wanneer de rechter hem dan vraagt waarom hij dat deed, antwoordt hij: ‘Omdat ik het zo voelde. Het kwam uit mijn buik.’” U bent het dus wel eens met de recente tweet van Herman Van Rompuy, die luidde: “Ik lees dat we meer rekening moeten houden met het ‘buikgevoel’ van mensen. Ik heb een hoger idee van de mens. Het is niet verboden een beroep te doen op hogerop, op zijn verstand.” “Natuurlijk, maar blijkbaar kun je met dat buikgevoel wel veel stemmen halen. Hier zien we volgens mij een echte vorm van verval, dat de ondergrens verdwenen is. Dat valt me ook steeds zo op in Amerika, dat het decorum weg is. In die zin heeft het huidige Amerika iets van het pre-revolutionaire Frankrijk. Dat werd ook bestuurd door een gedegenereerde monarch.” Is het einde der tijden nabij? “Ik ben van nature een pessimist, maar soms gaat het apocalyptische denken me echt te ver. Het heeft iets moois te denken dat je in de eindtijd leeft, want dan krijg je het neusje van de zalm geserveerd. Het is een messianistische reflex. De vraag is of je die moet volgen wanneer je nadenkt over vriend en vijand. Volgens mij niet, want die is altijd destructief. Of het nu een linkse revolutie is of een rechtse, ze eindigt altijd in vernietiging in naam van het betere weten. Daarom vind ik Schmitt, die heel katholiek was, wel goed wanneer hij zegt dat we de terugkeer van de Messias best zo lang mogelijk uitstellen omdat die gepaard gaat met de eindtijd.” ‘Dat de dood van God de dood van de staat dichterbij brengt, lijkt me onbetwistbaar’, schrijft u toch? “Vanouds werd de koninklijke macht gegarandeerd door God. In onze democratie is dat een soort toneel geworden. De verwijzingen naar God zitten er nog in, maar niemand gelooft erin. Van het moment dat de burger gaat denken dat politiek iets louter werelds is en de staat een supermarkt, vervalt de legitimiteit van de politiek. Met welk recht bestuur jij mij, vraagt die burger dan aan de politicus. Zo wordt de macht van de staat uitgehold, waarna die van het recht natuurlijk volgt. “Een staat kan echter niet zonder het geloof in de instituten. Kennelijk gaan een aantal mensen zich raar gedragen wanneer die goddelijke grond onder de politiek verdwijnt. Wanneer het parlement een supermarkt is geworden, gooien zij de ramen ervan in en nemen ze alles mee. Het gezag is dan ontmanteld.” Had Heidegger dan toch gelijk toen hij op het einde van zijn leven zei dat alleen een god ons nog kan redden? “Vandaag hebben we allerlei kleine godjes waarin we even kunnen geloven, tot een ander godje zich aandient. Het nationalisme is zo’n godje, terwijl dat voor mij beter beperkt zou blijven tot voetbal. Ik begrijp dat mensen af en toe een tribale behoefte hebben. Voetbal is dan ideaal om daar uiting aan te geven. En als ze het echt niet kunnen laten, mogen die hooligans wat mij betreft ook nog eens lekker onder elkaar vechten. Die ene, overkoepelende god komt natuurlijk nooit meer terug, maar op zich hoeft dat ook geen probleem te zijn. We kunnen nog steeds verder met ons leven. Je trapt op een mijn en je rechterbeen is weg. Dat is erg natuurlijk, maar ook met een prothese kun je lopen.”

De glorie van Rome      Goldsworthy Adrian      Romeinse geschiedenis

In De glorie van Rome beschrijft bestsellerauteur Adrian Goldsworthy de werking en de invloed van het Romeinse leger, het beste beroepsleger dat de wereld ooit heeft gekend. De legioenen waren niet 'slechts' uit op de overwinning, maar ook op de totale vernietiging van hun vijanden. Deze agressieve Romeinse oorlogsvoering creëerde een enorm rijk, dat voor een groot deel gekenmerkt werd door vrede en welvaart. Goldsworthy brengt de alliantie tussen politiek en militaire macht in beeld. 'Als je ooit twee boeken over het Romeinse leger gaat lezen, laat dit dan één van die twee zijn,' aldus de Britse krant The Observer. Onderworpenen sparen, neerslaan wie zich verzetten In de geschiedenis van Rome was bij het opbouwen en in stand houden van een rijk dat uiteindelijk een groot deel van Europa, het Nabije Oosten en Noord-Afrika omvatte, een hoofdrol weggelegd voor oorlogvoering. Oorlog en politiek waren onlosmakelijk met elkaar verbonden, en het recht om in vredestijd macht uit te oefenen werd gekocht met de plicht om een succesvol leider te zijn in tijden van oorlog. Het Latijnse woord imperator, waarvan het Engelse ‘emperor’, keizer, is afgeleid, betekent generaal, en zelfs de minst militaristische keizers pronkten met de martiale successen die hun legers behaalden. Dat Romeinse soldaten bereid waren om tegen elkaar te vechten, maakte de cycli van burgeroorlogen mogelijk die het einde betekenden voor het republikeinse staatsbestel en die verantwoordelijk waren voor de versplintering van de keizerlijke macht in de derde eeuw n.Chr. Maar ondanks het belang van oorlogvoering raakte de Romeinse maatschappij langzaam maar zeker gedemilitariseerd. De militielegers, waarin burgers met voldoende bezit uit verplichting tegenover de staat dienden, maakten plaats voor een professioneel leger dat zijn leden vooral uit de armste lagen van de maatschappij rekruteerde. In de tweede eeuw n.Chr. waren de in Italië geboren soldaten ver in de minderheid, zelfs in de legioenen van Romeinse burgers. De uit senatoriale kringen of de ridderstand afkomstige officieren die de hoogste rangen vervulden als onderdeel van een gemengd burgerlijke en militaire carrière, vormden nog enige tijd een band tussen het leger en de rest van de maatschappij, maar ook die werd in de derde eeuw grotendeels doorgesneden. Daarna waren zowel de officieren als de manschappen carrièresoldaten met aspiraties die duidelijk afweken van het burgerlijke leven in de provincies. De Romeinse manier van oorlogvoering was uiterst gewelddadig en werd gekenmerkt door een meedogenloos najagen van de overwinning. Tacitus liet een Caledonische krijgsheer verklaren dat de Romeinen ‘een woestenij creëren en het vrede noemen’. Hun instelling wat wreedheid en het aanrichten van bloedbaden betrof, was uiterst pragmatisch: vrijwel alles wat het pad naar de overwinning kon effenen, was gerechtvaardigd. Een stad die zich niet had overgegeven voordat de eerste Romeinse stormram de muur raakte, viel welbewust ten prooi aan een uiterst gewelddadige plundering om het verzet elders af te schrikken. Vooral opstanden werden wreed onderdrukt, waarbij gevangengenomen rebellen vaak massaal werden gekruisigd of een gewelddadige dood vonden op het zand van de arena. Maar alle verwoesting en wreedheid moet wel worden afgezet tegen de vaak positieve resultaten van de Romeinse oorlogen. De Romeinen profiteerden van veel van hun oorlogen, zeker in de periode van de veroveringen, maar hun oorlogvoering was nooit alleen maar op roven en plunderen gericht. Verslagen vijanden werden tot ondergeschikte bondgenoten gemaakt, die al snel veel loyale soldaten leverden om in de volgende ronde van Romes oorlogen mee te vechten. Sommige voormalige vijanden verwierven langzaam maar zeker het Romeinse burgerschap en konden op den duur zelfs deel gaan uitmaken van de elite van het Rijk. De Romeinse heerschappij werd met geweld opgelegd en gehandhaafd, maar voor de meeste gebieden betekende dat wel het begin van een periode van veel grotere vrede en voorspoed dan ze in de eeuwen voor het Rijk hadden gekend of daarna zouden kennen. Ondanks de beweringen van sommige auteurs die op het hoogtepunt van Romes macht de pen voerden, hadden de Romeinen hun rijk niet veroverd uit een soort plichtsbesef om de provincies voor hun eigen bestwil te organiseren en te besturen, maar uit puur eigenbelang en de zucht naar rijkdom en glorie. Een volk dat ooit tegen Rome had gevochten, werd altijd als een potentiële vijand beschouwd, totdat het niet meer in staat was om oorlog tegen het Rijk te voeren. De eenvoudigste en effectiefste manier om dat te bereiken, was het opnemen van de voormalige vijand als duidelijk ondergeschikte bondgenoot, of het inlijven van diens gebied als afhankelijke provincie. Het talent van de Romeinen om verslagen tegenstanders in hun rijk op te nemen, was uniek in de oude wereld. Het professionele Romeinse leger was de meest geavanceerde strijdmacht die de wereld ooit had gezien. Na de val van Rome zou het meer dan 1000 jaar duren voordat er weer een vergelijkbare krijgsmacht in Europa te vinden zou zijn. Het leger was in veel opzichten verrassend modern, met zijn nadruk op uniforme uitrusting, training, en een duidelijke organisatie en commandostructuur. De soldaten doorliepen een vastgestelde carrière en kregen onder aftrek van een paar vaste kostenposten een standaardbedrag als soldij uitgekeerd. Verder werd hun hele leven bepaald en geregistreerd door een complexe militaire bureaucratie. Veel aspecten van het leven en de dagelijkse routine in het Romeinse leger zouden moderne soldaten onmiddellijk bekend voorkomen. Het is echter belangrijk te onthouden dat de troepen zich in andere opzichten onmiskenbaar Romeins gedroegen en de maatschappij weerspiegelden waaruit ze als krijgsmacht waren voortgekomen. Het leger was ontstaan als een burgermilitie waarin de hele gemeenschap naargelang leeftijd en status in verschillende capaciteiten dienstdeed. Daaruit was een gevoel van gemeenschappelijke inspanning overgebleven, waaraan Romeinse soldaten een vrijheid van meningsuiting tegenover hun commandanten ontleenden die soms haaks lijkt te staan op de strakke discipline. Promotie in het leger was vooral gebaseerd op patronage, waarbij verdiensten en anciënniteit een ondergeschikte rol speelden. Hoewel patronage ook in veel moderne instituten, waaronder legers, kan voorkomen, wordt het tegenwoordig gewoonlijk als een aantasting van een correct en eerlijk systeem van promotie gezien. De Romeinen beschouwden het echter niet als de corrumpering van een eerlijker systeem; het wás het systeem en werd openlijk geaccepteerd als onderdeel van het normale leven. De Romeinen worden vaak gezien als een methodisch en zeer praktisch volk dat zijn leger dankzij technisch vernuft doelmatiger kon laten opereren. De Romeinse wegen, misschien hun beroemdste erfenis, boden directe, goed onderhouden routes waarlangs het leger onder vrijwel alle weersomstandigheden de garnizoenen kon bevoorraden of troepen kon verplaatsen. Ze werden ook als een spectaculaire vorm van machtsvertoon welbewust op monumentale schaal en in obsessief rechte lijnen aangelegd. De bruggen die het leger aan het begin van een veldtocht bereidwillig en met veel inspanning over brede rivieren als de Rijn en de Donau bouwde, dienden het praktische doel om het leger te laten oversteken, maar waren ook symbolen van het Romeinse vermogen om de natuur zelf te overwinnen, net als elke vijand. Het marskamp dat aan het einde van een dagmars volgens een standaardpatroon werd opgebouwd, bood de soldaten en hun bagage veiligheid voor de nacht. Het exact voorgeschreven uiterlijk van de kampen en het feit dat er elke dag weer een nieuw exemplaar verscheen, waren uiterst intimiderende tekenen van de gestage, onstuitbare opmars van het leger. De Romeinen hadden er slag van om het praktische met het visueel spectaculaire te verbinden. Vaak waren de activiteiten van de legioenen erop gericht om de vijand al met een enorm machtsvertoon te overrompelen voordat het tot direct contact kwam. De ontwikkeling van de oorlogvoering Dit boek gaat over Romeinse oorlogvoering, maar veel aspecten kunnen niet in detail behandeld worden. De ruimte ontbreekt om gedetailleerd verslag te doen van alle oorlogen die Rome vanaf de stichting van de stad tot de zesde eeuw n.Chr. heeft gevoerd. In plaats daarvan heb ik geprobeerd de ontwikkeling van de krijgskunst binnen de context van de evolutie van het leger en de staat te beschrijven, of, wat de staat betreft, in elk geval met het oog op die aspecten van politiek en maatschappij die met het leger te maken hebben. Voor elke periode worden het karakter van het leger alsmede het waarom en het doel van de oorlogvoering besproken, en in verband gebracht met de militaire instituties van de belangrijkste opponenten uit dat tijdvak. Het kan echter nooit een volledige geschiedenis van het Romeinse leger worden, omdat tal van aspecten, zoals uitrusting, carrière- en dienstpatronen, betaling en dagelijkse routine, de rol van het leger in het bestuur van de provincies of de opzet van forten en bases maar heel summier behandeld kunnen worden. In de bibliografie zijn voor elk hoofdstuk moderne studies opgenomen die de hier besproken onderwerpen en andere aspecten van het leger in de betreffende periode behandelen. De lijst is niet uitputtend en is beperkt tot werken in het Engels, omdat een volledige opsomming veel te omvangrijk zou worden. In combinatie met de bibliografieën in de genoemde werken biedt de lijst echter een goed startpunt voor nadere bestudering van specifieke onderwerpen. Een ander deel van de bibliografie vermeldt de belangrijkste Griekse en Latijnse bronnen voor deze periode, met beknopte indicaties van stijl, betrouwbaarheid en bruikbaarheid. De meeste werken zijn in vertaling beschikbaar. Ze zijn onmisbaar voor een dieper begrip van de Romeinse oorlogvoering.

De erecode      Appiah Kwame Anthony      Filosofie

‘Hoe morele revoluties plaatsvinden’ – dat klinkt als de belofte van een inzicht waar de wereld naar op zoek is. Het antwoord dat Kwame Anthony Appiah geeft in De erecode is dat zulke revoluties plaatsvinden door een verschuiving in wat eervol wordt geacht in een zekere situatie. Eer is de hoofdrolspeler in zijn analyse van een aantal historische voorbeelden – het verbod op duelleren in Engeland, het einde van de voetinbinding in China en de afschaffing van de Trans-Atlantische slavernij. Als we de rol van eer doorzien, stelt de filosoof, is het mechanisme misschien ook wel in te zetten als een soort aanjager van vooruitgang, bijvoorbeeld om de praktijk van eerwraak in India te doen stoppen. Lees verder hieronder of bij Athenaeum: Niemand denkt er nu nog aan om de voeten van z’n dochter in te binden Vooruitgang Is er dan toch vooruitgang in de wereld? Een geruststellende boodschap, zeker in tijden als deze waarin geen enkele zekerheid, laat staan een morele, houdbaar lijkt. En Appiah is een uitstekende brenger van die boodschap, met zijn indrukwekkende intellectuele staat van dienst, maar ook vanwege zijn interculturele, Brits-Ghanese achtergrond die hem zowel nabijheid als distantie geeft tot de culturen en tradities waar hij over schrijft. De erecode past in de lijn van Steven Pinkers Ons betere ik over de menselijke beschaving, die toe blijkt te nemen als je er maar van voldoende afstand naar kijkt. Dat is vooral gemeten naar de afname van geweld; kijken naar morele revoluties vraagt denkelijk een andere benadering. Want wat is een morele revolutie? Ook daarbij gaat het vaak om gewelddadige praktijken die een halt worden toegeroepen, maar die zijn minder eenduidig en moeilijker te meten dan bijvoorbeeld oorlog of moordcijfers. Hoe dat kernbegrip te definiëren of interpreteren is de grote vraag die Appiah op de achtergrond opwerpt, zonder er een bevredigend antwoord op te geven. Kenmerkend aan een morele revolutie lijkt vooral te zijn dat we haar pas achteraf herkennen. Een bepaalde gewoonte wordt eerst volkomen normaal gevonden, waarna binnen korte tijd de perceptie ervan 180 graden draait. Na de omwenteling is juist het afkeuren van de gewoonte vanzelfsprekend. ‘Als mensen daarna terugkijken, en dat geldt zelfs al voor de volgende generatie, vragen ze zich af: “Wat dachten we wel niet? Hoe konden we dat al die jaren toch zo doen?”‘ Je kunt je inderdaad goed voorstellen dat we dat in de toekomst zeggen over bepaalde gewoontes die nu bezig zijn te veranderen, zoals de traditie van Zwarte Piet of roken. Maar kan zo’n verandering van moraal niet voor verschillende individuen, bevolkingsgroepen of culturen iets totaal verschillends betekenen? Voor Appiah is het duidelijk wat vooruitgang inhoudt. Zelfbeschikking, menselijke waardigheid en lichamelijke integriteit zijn cruciale onderdelen ervan, maar vooral: het uitbannen van nodeloos lijden. Slavernij, eerwraak, en ook de Chinese praktijk van voetinbinding waren om die redenen diepgaand immoreel. Voetinbinding Nog aan het eind van de negentiende eeuw was voetinbinding een wijdverspreide, duizend jaar oude traditie, die vervolgens binnen een decennium van de aardbodem verdween. ‘In hun strijd tegen het voetinbinden wezen ze erop dat het een gebruik was dat het [sic] in de tijd van Confucius onbekend was, sterker nog, dat gedurende duizend jaar na zijn dood onbekend bleef. Sommigen zeiden ook dat de argumenten en publicaties van de zendelingen en missionarissen, en ook van de Tianzu Hui, grote invloed hadden op hun denken – vooral omdat die lieten zien hoezeer het voetinbinden minachting inboezemde voor China en haar cultuur.’ Niemand zou er nu nog aan denken om de voeten van z’n dochter in te binden, net als voorheen niemand het in zijn hoofd haalde om het niet te doen. Wie garandeert echter dat zo’n gebruik niet weer terugkomt, in deze of een andere vorm? Vooruitgang is in die zin nooit klaar, en niet alleen omdat er altijd nog wel een strijd te strijden is, maar vooral ook omdat zogenaamde morele overwinningen niet als vanzelf tot in het einde der tijden zullen blijven bestaan, maar actief beschermd moeten worden. Abortus Als tegenvoorbeeld is het morele gevecht over abortus te noemen, zoals dat weer in alle hevigheid oplaait in de Verenigde Staten nu de Republikeinen met de scepter zwaaien. Dat gevecht wordt op allerlei oneigenlijke manieren ingezet, om zo bepaalde zwakkere groepen extra hard te treffen. Het heeft te maken met verschillen tussen rijk en arm, machthebbers en machtelozen. De discussie is ook terug te brengen tot het morele kader zoals Appiah dat vormgeeft: zelfbeschikking, lichamelijke integriteit, waardigheid. Het heeft te maken met eer, en met nodeloos lijden. Maar van welke kant? Ja, het kan voor mij wel duidelijk zijn dat in de eerste plaats de vrouw autonomie verdient, maar voor anderen is het nodeloos lijden, de integriteit, enzovoorts, juist van toepassing op de foetus en zou de morele revolutie dan ook inhouden dat die de bescherming krijgt die er nu niet is. Een boek zoals dit, dat een grote verklarende theorie poneert, ontkomt natuurlijk niet aan de tegenvoorbeelden van recensenten. Misschien gaat het er ook niet in de eerste plaats om wie bepaalt wat moreel verantwoord is en wat niet. Appiah stelt namelijk dat de strijd hoe dan ook niet wordt beslecht met morele argumenten. Die argumenten bestaan namelijk al lang voor de revolutie zich daadwerkelijk voltrekt, zonder enig effect te sorteren. Het is de eer die uiteindelijk verandering bewerkstelligt. Bij nader inzien is dat een ontnuchterende, beangstigende conclusie voor de wereld van nu.

Over de muur      Tyrions Rik      Duitse geschiedenis

De val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 is voor veel mensen een scharnierpunt in de geschiedenis. Elf maanden later waren Oost- en West-Duitsland weer één land. Iedereen had verwacht dat de Bondsrepubliek en de DDR vanaf dan snel naar elkaar toe zouden groeien. Maar 30 jaar later heerst er in het Oosten van Duitsland nog altijd ongenoegen over de fouten van de eenmaking. OVER DE MUUR behandelt een aantal actuele vragen, waarop het antwoord gezocht kan worden in de woelige geschiedenis van het land. Zo kom je te weten waarom de werkelijke integratie van Oost- en West-Duitsland uitblijft, waar de heropleving van extreemrechts in Duitsland vandaan komt en waarom veel jonge mensen wegtrekken uit de nieuwe deelstaten in het Oosten. De eerste ervaring was vrij hallucinant. Ik kwam in een hotel in Dresden terecht, waar de telefoon naar de redactie in Brussel nog met de hand moest worden doorgeschakeld. Toen ik probeerde naar het stadje Hoyerswerda te rijden, nauwelijks 60 kilometer verderop, moest ik na 10 kilometer rechtsomkeer maken: ik vreesde voor het onderstel van mijn auto op de vooroorlogse kasseien. Voor de youngsters onder jullie: vooroorlogs is 1940 . Tegenwoordig is rondrijden in het oosten van Duitsland een waar plezier. De wegen zijn allemaal piccobello, de stadjes, waar je door rijdt allemaal een postkaart waard. Het oosten van Duitsland heeft nu de beste infrastructuur van Europa. Telecommunicatie gaat over supersnel glasvezel. Nog jaren na de Wende, de vreedzame revolutie in Oost-Duitsland, kon je in Berlijn de inwoners van Oost en West uit elkaar kennen, alleen al aan hun kleding. Zelfs na 1990 bleven veel Oost-Berliners zich kleden in de modekleuren van de DDR: grijs, lichtbruin en donderbruin. Donkerblauw werd als te frivool afgedaan. Tegenwoordig zie je geen onderscheid meer. Oost en west In een bijdrage voor het schielijk ter ziele gegane duidingsprogramma Aktueel schreef ik begin jaren negentig dat het zeker tien jaar zou duren eer de eenmaking van Oost- en West-Duitsland zou voltooid zijn. Zelden heb ik mij zo vergist. Na 25 jaar zijn de oostelijke deelstaten nog altijd niet “west” geworden. Ik ging namelijk uit van de verkeerde premisse: “oost” moest “west” worden, de vroegere DDR moest zich volledig aanpassen aan de Bondsrepubliek. Maar uit het samengaan van Oost- en West-Duitsland is iets nieuws gegroeid. De huidige Bondsrepubliek is een heel ander land dan de ietwat muffe en saaie Bonner Republik van de jaren tachtig. De Berliner Republik staat veel zelfzekerder in de wereld dan zijn voorganger. Met de verhuizing van de hoofdstad van Bonn (80 kilometer van de Belgische grens) naar Berlijn (80 kilometer van de Poolse grens) heeft Duitsland weer helemaal zijn plaats in het midden van Europa ingenomen. Hoezeer de Camerons en Hollandes van deze wereld het ook betreuren, Duitsland is nu eenmaal het land met de meeste inwoners en met de grootste en sterkste economie van Europa. Zelfs voor de Duitse eenmaking was de Bondsrepubliek de economische motor van de Europese Gemeenschap. Maar de Duitsers hielden zich low profile, uit schrik dat de rest van het continent zou gaan beseffen dat de verliezers van de Tweede Wereldoorlog zich hadden opgewerkt tot het Kraftwerk van Europa. Die schroom hebben onze oosterburen de afgelopen 25 jaar beetje bij beetje afgelegd. Nationaal gevoel Dat is het best te zien aan het gedrag van de Duitse voetbalsupporters bij internationale wedstrijden. In 1972 werd de West-Duitse Mannschaft voor het eerst Europees kampioen (in het Heizelstadion trouwens en met de beste Duitse ploeg ooit…). In 1980 deden ze dat nog eens over. In geen van beide gevallen leidde dat tot spetterende feesten, waarbij het winnende elftal door de president werd ontvangen en in een open bus door de hoofdstad werd gereden. Ook toen de Duitsers in 1974 en 1990 wereldkampioen speelden bleef de feestvreugde binnen de perken. Het leek wel alsof de Duitsers wilden zeggen: “let niet te fel op ons, we zijn wel kampioen, maar het was gebeurd voor we er erg in hadden.” Dat veranderde pas met het wereldkampioenschap voetbal in 2006, dat in Duitsland werd georganiseerd. Opeens werd er enthousiast en ongegeneerd met Duitse vlaggen gezwaaid. Supporters droegen fier het Schwarz-Rot-Gold. In het buitenland ging al een zucht van verlichting op toen de Duitse ploeg in de halve finale strandde tegen Portugal. Anno 2014 is Duitsland een scheissnormale voetbalnatie, getuige de hallucinante taferelen aan de Brandenburgse Poort in Berlijn, toen de Mannschaft vorige zomer opnieuw wereldkampioen werd. Hetzelfde gebeurde op politiek vlak. Bondskanselier Helmut Kohl lette er altijd op dat hij de rest van Europa niet bruuskeerde (van low profile kunnen we in het geval van Kohl niet spreken…). Kohl had dan ook de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en hij was zich bewust van de gevoeligheden in de rest van Europa. Al vlak na de eenmaking in 1990 liet Kohl soldaten van het Duitse leger op missie trekken naar het buitenland. Dat zou onder zijn voorgangers als Adenauer of Brandt ondenkbaar zijn geweest. Maar in de jaren negentig ging het telkens om enkele tientallen soldaten, die met een stevig VN-mandaat aan een vredesmissie deelnamen. Zijn opvolger Schröder was een kind van het Wirtschaftswunder. Hoewel zijn vader in 1944 sneuvelde had hij geen herinneringen aan de oorlog. Schröder (en zijn groene minister van buitenlandse zaken Joschka Fischer) liet de Luftwaffe tijdens de Kosovo-oorlog van 1999 Joegoslavië bombarderen, en dat zonder toestemming van de Verenigde Naties. En om enkele duizenden soldaten van de Bundeswehr naar Afghanistan te sturen moest de grondwet fors worden opgerekt. Met Bondskanselier Angela Merkel is de normaliteit in de politiek helemaal teruggekeerd. Merkel gebruikt de buitenlandse politiek ongegeneerd om haar binnenlandse doelstellingen te bereiken. Dat de kanselier de rest van de Europese Unie verplicht om een streng besparingsbeleid te volgen heeft niet alleen te maken met haar conservatieve overtuigingen. Ze krijgt het aan haar christendemocratische kiezers ook niet verkocht dat ze zouden moeten opdraaien voor de schuldenberg, die de Grieken en de Spanjaarden hebben gemaakt. Dat kan dan al erg kort door de bocht zijn, het is wel wat de Duitsers denken: dat zij ongeveer in hun eentje de Zahlmeister van Europa zijn, de kassier van de Unie. Toch blijft ook Merkel op internationale bijeenkomsten meestal low profile. Ik ben er zeker van dat het af en toe stuift op de 7de verdieping van het Bundeskanzleramt in Berlijn. Kijk maar naar de ruzie met de Britse premier Cameron, die nu ook via Der Spiegel wordt uitgevochten. Maar onenigheid met de Europese partners wordt meestal op een diplomatieke manier afgehandeld. In die zin hebben de Duitsers begrepen dat ze best het zelfbewustzijn mogen hebben van een grote natie, maar dat ze zowel economisch als politiek meer kunnen bereiken door iets meer in de schaduw te werken. Zo hebben de Duitsers dan toch iets geleerd uit twee wereldoorlogen. De ongelooflijke arrogantie, waarmee ze 100 jaar geleden eisten dat België hen doorgang zou verlenen om Frankrijk aan te vallen en de hemeltergende zelfzekerheid waarmee ze in 1940 de rest van Europa overvielen liggen gelukkig achter ons. De afgelopen 40 jaar is Duitsland de stabielste democratie van Europa geworden. In de jaren rond 1968 leek het er even op dat het democratische experiment op Duitse bodem in gevaar was, met de dood van de student Benno Ohnesorg, de aanslag op studentenleider Rudi Dutschke en het ontstaan van de Rote Armee Fraktion. De Bondsrepubliek is niet bezweken onder de verleiding om extreem-links geweld te beantwoorden met extreemrechts geweld. Als het om extreemrechts gaat kijkt de rest van de wereld met een vergrootglas naar Duitsland. Maar sinds de Tweede Wereldoorlog heeft extreemrechts in Duitsland nooit meer dan enkele procenten gehaald bij federale verkiezingen. Af en toe slaagt een extreemrechtse partij erin om nipt over de kiesdrempel te wippen bij een stembusgang in een deelstaat. Maar de recente verkiezingen in Saksen en Thüringen bewijzen dat de Duitse democratie een soort zelfreinigend vermogen heeft, dat excessen van links en rechts op termijn weggomt. Het overgrote deel van de Duitsers heeft de democratie omarmd en de hereniging van de DDR en de Bondsrepubliek heeft dat effect alleen maar versterkt. Als veel West-Duitsers de praktijk van de dictatuur in 1989 al vergeten waren, dan kwamen er opeens 17 miljoen Oost-Duitsers bij om hen daar weer aan te herinneren. Vorige week ben ik in de vroegere Stasi-gevangenis van Hohenschönhausen rondgeleid door Ullrich Ebert, een man die daar in de DDR-tijd zelf heeft vastgezeten. Na een deprimerende rondgang langs cellen, ondervragingsruimten en kooien om de gedetineeren te luchten, eindigde Ebert met een citaat, dat soms aan Goethe wordt toegeschreven: “Wer in der Demokratie schläft, wacht in der Diktatur auf”. Zolang de Duitsers dat in hun achterhoofd houden, hebben we van onze oosterburen niets te vrezen. (

Chaostheorie en klimaatverandering      Madrid Carlos      Klimaat

Meteorologie en klimatologie draaien voor een groot deel om het meten en analyseren van meteorologische en klimatologische gegevens en het opstellen van modellen die weer en klimaat zo goed mogelijk beschrijven. Weermodellen zijn dynamische systemen die vaak niet-lineaire eigenschappen hebben. Het beroemde vlindereffect werd door de Amerikaanse meteoroloog Edward Lorenz in weerberekeningen ontdekt. Dat was vooral tijdens de jaren 70 van de 20e eeuw een aanzet voor de ontwikkelingen en computersimulaties op het gebied van de zogenaamde chaostheorie en systemen met een fractale dimensie. In deze uitgave ga je op verkenningstocht in deze wiskundige wereld die niets anders is dan onze hele wereld. Iedereen kent de vraag: kan één vleugelslag van een vlinder in Brazilië een tornado in Texas veroorzaken. Aan het antwoord (Ja!) ligt de chaostheorie ten grondslag. Dit is een fascinerende theorie – feitelijk een wiskundig model – dat even baanbrekend is geweest als Einsteins relatieviteitstheorie en de kwantummechanica. In dit boek wordt deze theorie beschreven en toegepast op de modellen om klimaatverandering te voorspellen. Het is een fascinerend en interessant boek, dat ondanks de inspanningen van de auteur om dit complexe onderwerp tot een leesbaar verhaal te maken, niet gemakkelijk is; enige wiskundige achtergrond/interesse is aanbevolen. Het loont evenwel de moeite om de stof (zelfs maar ten dele) te begrijpen, omdat het duidelijk maakt welke waarde we aan klimaatvoorspellingen kunnen hechten. Met illustraties in kleur en zwart-wit, een korte literatuurlijst en een register. Een moeilijk boek; niettemin de moeite waard omdat het op relatief leesbare manier twee belangwekkende onderwerpen koppelt.

Brand      Klein Naomi      Klimaat

Klimaatrechtvaardigheid volgens Naomi Klein ‘De Green New deal is geen ad-hoc-aanpak waarbij een waterpistool op een laaiend vuur wordt gericht, zoals we in het verleden zo vaak hebben gezien, maar een allesomvattend holistisch plan om het vuur werkelijk te blussen', aldus Naomi Klein. De New Deal-aanpak is volgens de Canadees-Amerikaanse activiste een grote update van het maatschappelijke besturingssysteem, een plan om de mouwen op te stropen en de klus daadwerkelijk te klaren. ‘Mijn hele volwassen leven ben ik al betrokken bij bewegingen die zich teweerstellen tegen de ontelbare manieren waarop ons huidige economische systeem levens van mensen en landschappen vermorzelt uit meedogenloos winstbejag.’ (p. 43) Dat schrijft de Canadees-Amerikaans activiste Naomi Klein (1970) in de inleiding van – alweer – een nieuw boek van haar. Zij behoort tot een nieuwe generatie van vrouwelijke schrijvende activisten – zie onder meer ook De terreur van de globalisering van Viviane Forrester, De stille overname van Noreena Herz , Hope in the dark van Rebecca Solnit en de Doughnut Economics van Kate Raworth – die op een gedreven en erudiete manier uithalen naar de uitwassen van de mondiale vrijhandel en het ongebreidelde neokapitalisme. Bij de millenniumwissel verscheen van Naomi Klein het wereldwijd opgemerkte ‘No logo’ waarin zij de kost van de globalisering van het bedrijfsleven voor mens en milieu beschrijft, van de sweatshops in Indonesië tot de olievelden in de Nigerdelta. Twintig jaar en zovele boeken later is ze uitgegroeid tot een van de belangrijkste klimaatactivisten ter wereld. Crisis als trigger Klein studeerde Engels in Toronto, raakte in de jaren negentig betrokken bij de protestbeweging en noemt zichzelf journalist-activist, maar ik voeg daar graag ‘onderzoeker’ aan toe. Dat deed zij uitvoerig voor haar forse werken The Shock Doctrine, the rise of disaster capitalism, This Changes Everything, No is not enough en nu On fire, the (burning) case for a green new deal – in het Nederlands kortweg als Brand! (Een vurig pleidooi voor een nieuwe groene politiek) vertaald. In het indrukwekkende ‘De Shockdoctrine’ stelt zij, in navolging van Milton Friedman dat alleen een crisis tot echte verandering leidt. Door het toedienen van een shocktherapie, zo stelt de rechtse Nobelprijswinnaar economie, kunnen economische maatregelen optimaal opgedrongen worden. Ook de meest wansmakelijke zoals de staatsgreep in het Chili van 1973, gevolgd door de jarenlange dictatuur van Pinochet die de definitieve doorbraak van het neoliberalisme heeft bespoedigd. In ‘Brand!’ hanteert Klein die diezelfde stelling, maar zij koppelt daaraan een progressieve strategie. ‘Laten we vooral voor ogen houden dat crisissituaties katalysatoren kunnen zijn voor progressieve overwinningen.’ (p. 264) Voor haar werkt klimaatverandering als een aanjager van vele sociale mistoestanden (ongelijkheid, oorlogen, racisme, seksueel geweld), maar het kan ook een aanjager zijn van het tegenovergestelde, van de krachten die zich hard maken voor economische en sociale gerechtigheid en tegen militarisme. Een crisis kan de trigger zijn die leidt tot maatschappelijke verandering. Vonk en natuurbrand ‘Ik wil jullie hoop niet … ik wil jullie paniek. Ik wil dat jullie de angst voelen die ik elke dag voel. Ik wil dat jullie handelen zoals je in een crisis zou doen. Ik wil dat jullie handelen alsof het huis in brand staat.’ Klein citeert de woorden die Greta Thurnberg uitsprak tegen de rijken en machtigen der aarde in Davos. En de jonge, frêle, maar mentaal zeer sterke Zweedse ging nog een stapje verder: ‘Er zijn mensen, bedrijven, en vooral beslissers, die precies weten welke onschatbare waarden ze hebben opgeofferd om onvoorstelbare hoeveelheden geld te kunnen blijven verdienen.’ Ze wachtte even, hield haar adem en zei: ‘En ik denk dat velen van jullie hier tot die groep behoren.’ Knal, die zat. ONS HUIS STAAT IN BRAND. Het zijn die woorden die de scholieren tijdens hun betogingen overnamen en de foto van frêle Greta met gefronste wenkbrauwen en bungelende vlechten ging de hele wereld rond. In een manifest van Britse klimaatstakers werd het zo verwoord: ‘Greta Thunberg was weliswaar de vonk, maar wij zijn de natuurbrand.’ ‘Wij zijn de natuurbrand’. Zo luidt ook het voorwoord van ‘Brand!’ dat achtergrondartikelen, prikkelende discussiestukken en openbare lezingen bevat die Naomi Klein in de laatste tien jaar heeft geschreven. Ze geven inzicht in haar pogingen om een reeks obstakels te onderzoeken waarvan sommige van economische en andere van ideologische aard zijn. De meeste stukken houden echter verband met de diepgewortelde verhalen over het recht van bepaalde mensen om de baas te spelen over een stuk land en de mensen die er het dichtstbij wonen. Haar voorbeelden komen vooral uit landen van de Angelsaksische wereld en van enkele niet-Engelssprekende landen van Europa, deels omdat zij die het beste kent, maar deels ook omdat zij probeert te begrijpen waarom juist die regeringen zo vijandig blijken te staan tegenover zinnige klimaatmaatregelen. Rookseizoen Naomi Klein brengt in haar essays niet alleen analyses aan van haar strijd om klimaatrechtvaardigheid, maar zij is ook helemaal niet te beroerd om de eigen ervaringen en van haar gezin met klimaatveranderingen binnen te brengen. Het zijn die stukken waarin zij naar mijn gevoel op haar sterkst is. Zoals in het essayistisch verhaal ‘Rookseizoen’ dat dateert van september 2017, de maand waarin zij en haar man Avi en zoon Toma besluiten om hun vakantie door te brengen aan de Sunshine Coast van Brits-Columbia. Het was de nazomer dat grote delen van Noord-Amerika, Europa en Afrika getroffen werden door een grote droogte die tot immense bosbranden heeft geleid. Zo ook Sunshine Coast waar het gezinnetje-Klein terecht kwam en de zon niet te zien kreeg. De kust bleef in een witte deken gehuld. Het rookgordijn raakte niet opgetrokken en dat nodigde Klein uit om van het persoonlijke naar het algemene over te stappen, want drie weken nadat de rook was neergedaald op de kust hoorde het gezin dat de totale jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen voor de provincie Brits-Columbia verdrievoudigd was als gevolg van de branden. En dat voegt ze eraan toe: ‘Deze dramatische toename van de uitstoot hoort bij wat klimaatwetenschappers bedoelen als ze voor vicieuze cirkels waarschuwen: koolstof verbranden leidt tot hogere temperaturen en langere periodes zonder regen, wat leidt tot meer branden, waarbij meer co² in de atmosfeer vrijkomt, wat leidt tot nog warmere en drogere omstandigheden, en nog meer branden.’ (p. 246) Het gezin-Klein en wij allemaal weten ervan mee te spreken. Green New Deal Naomi Klein luidt niet alleen de alarmklok. Zij behoort immers ook tot de relatief kleine klimaatrechtvaardigheidsvleugel van de beweging die zijn aandacht richt op het type economie en maatschappij dat we daarvoor in de plaats willen. Klimaatrechtvaardigheid heeft nood aan een wervend, groot verhaal waarin beide elementen van deze woordsamenstelling tot hun recht komen. De Green New Deal is er volgens Naomi Klein zo een. Qua schaal is het Green New Deal-voorstel geïnspireerd op de oorspronkelijke New Deal van Franklin Delano Roosevelt. In haar brandvergelijking luidt het zo: ‘Was het IPCC-rapport het luide brandalarm dat de aandacht van de wereld trok, de Green New deal is het begin van een brandveiligheids- en preventieplan.’ (p. 41) En er is meer: de Green New Deal geeft volgens haar een duidelijke (lange) route aan om dat plan om te zetten in wetgeving. ‘Het is geen ad-hocaanpak waarbij een waterpistool op een laaiend vuur wordt gericht, zoals we in het verleden zo vaak hebben gezien, maar een allesomvattend holistisch plan om het vuur werkelijk te blussen.’ (p. 41) Voor haar is de New Dealaanpak een grote update van het maatschappelijke besturingssysteem, een plan om de mouwen op te stropen en de klus daadwerkelijk te klaren. Vanaf november 2018 is de Green New Deal plotseling onderwerp van de politieke discussie geworden, zeker in de VS waar het plan gelanceerd werd en waar de eerste T-shirts met ‘Wij hebben recht op goede banen en een leefbare toekomst’ werden gelanceerd. In mei 2019, toen de strijd het leiderschap van de Democratische Partij volop aan de gang was, bleek de meerderheid van de kanshebbers op het presidentschap, onder wie Bernie Sanders en Elizabeth Warren, bereid het plan te steunen Ook de linkse coming lady Alexandria Ocasio-Cortez (AOC) is een fervente voorstander van het plan. Niet alleen in de VS, maar ook in Europa kent de Green New Deal bijval. De politieke coalitie European Spring (een uitvloeisel van het project DiEM25 van Varoufakis) heeft begin 2019 een Green New Deal voor Europa gelanceerd. En dan is er natuurlijk ook het Verenigd Koninkrijk waar op 12 december uiterst belangrijke verkiezingen worden gehouden en waaraan het Labour van Jeremy Corbyn met een groen partijprogramma deelneemt. Hier kan zich een kantelmoment in de machtsverhoudingen aankondigen. Te meer omdat er ook in Spanje een linkse regering in aanmaak is die hopelijk ook groen-rood zal kleuren. Maar, en die waarschuwing voegt Naomi Klein zeer terecht toe in haar boek, ‘dan mogen we niet vergeten dat alle regeringen die een sociaal-groen beleid proberen door te voeren de steun nodig hebben van sterke sociale bewegingen die hen bij de les houden’. A message from the future Als afsluiter vermeldt Klein een zeven minuten durende video ‘A message from the future with Alexandria Ocasio-Cortez waarin het verhaal verteld wordt over hoe een groot, kritisch deel van de bevolking van de grootste economische macht op aarde op het laatste nippertje ervan overtuigd raakte dat we wel de moeite waren om gered te worden. De voice-over stem van AOC vertelt: ‘terwijl we kampten met overstromingen, branden en droogte, wisten we hoeveel geluk we hadden dat we op tijd in actie waren gekomen. We veranderden niet alleen de infrastructuur. We veranderden onze hele aanpak. We werden een samenleving die niet alleen modern en welvarend maar tegelijk waardig en menselijk was. Door ons sterk te maken voor universele rechten als gezondheidszorg en zinvol werk voor iedereen, waren we minder bang van de toekomst. We waren minder bang voor elkaar. En we vonden ons gezamenlijk doel.’ (p. 345) Ik hoop dat deze video zal getoond worden op de ‘COP25’ in Madrid, uitgerekend op de dag van de verkiezingen in de UK, en dat hij niet alleen zal toegejuicht worden door alle vertegenwoordigers van deelnemende landen, maar ook als inspiratie zal dienen voor een toekomstverhaal dat snel zal moeten worden ingevuld.

Een wereld vol patronen      Bod Rens      Geschiedenis wetenschap

In Een wereld vol patronen. De geschiedenis van kennis trekt Rens Bod de lijn van zijn interesse logisch door vanuit zijn baanbrekende onderzoek naar de Vergeten wetenschappen. Een geschiedenis van de humaniora (2010). Want ja, Een wereld van patronen ondersteunt impliciet zijn eerdere streven naar de herwaardering van de geesteswetenschappen en voorziet dat project van nieuwe munitie, maar deze studie is grootser en met meer distantie geschreven. De grote vraag in Een wereld vol patronen is hoe onze hoe onze kennis nu geworteld en gegroeid is in het verleden – en het antwoord overtuigt zo dat het bijna een actiemiddel is voor Bods actiegroep WoinActie, die zich in de politieke arena hard maakt voor het behoud van onderzoeksgedreven onderwijs. Patronen en principes zoeken Bods uitgangspunt is het algemeen geaccepteerde en op zich weinig opzienbarende gegeven dat de mens een patroonzoekend wezen is, maar dat deze zich daarin niet per se onderscheid van dieren of zelfs planten. Het grote verschil is dat de mens zich ergens in de tijd - het Laatpaleolithicum, zo rond 40.000 v.Chr. - het inzicht verwerft dat het herkennen van patronen en het construeren van de daaronder liggende principes de wereld beter verklaart en de werkelijkheid gemakkelijker beheersbaar maakt. Bod hanteert een brede opvatting van patronen. Een patroon kan in een instabiele regelmatigheid, een knalharde wetmatigheid en alles daar tussen in herkend worden. Een nuttig neveneffect van het constateren van patronen is dat de uniciteit of de uitzonderlijkheid van verschijnselen automatisch ook komt bovendrijven. Patronen kunnen dus voorspellen, maar niet verklaren. Ze zijn doorgaans descriptief of algoritmisch van aard (Bod toont zich een groot aanhanger van big data en stelt dat Een wereld van patronen zonder dat niet in één leven zou kunnen zijn geschreven), gekoppeld aan zintuigelijke waarneming en daarmee overwegend inductief. Om achter het waarom van het bestaan van patronen te kunnen komen, moet je onderliggende principes achterhalen. Die zijn abstract, theoretisch, niet-waarneembaar en deductief. Idealiter verklaren principes niet alleen de redenen waarom patronen zich voordoen, maar kunnen ze nieuwe patronen voorspellen, die weer nieuwe, aangescherpte of versimpelde herleidingen mogelijk maken. Principes zijn, volgens Bod, de generalisaties die aan patronen ten grondslag liggen. Als-dan begint in de rechtswetenschap Een wereld van patronen staat werkelijk bol van de voorbeelden waarin Bod beschrijft hoe uit patroonherkenning tijdelijk geldige principes worden ge-induceerd. De polycentrische, chronologische en disciplinaire breedheid van zijn onderzoek staat hier garant voor. Juist de continenten, tijdvakken en wetenschappelijke disciplines waar hij zich in Vergeten wetenschappen niet of nauwe­lijks over uitsprak komen in Een wereld van patronen uitgebreid aan bod. De ontwikkeling van de rechtswetenschap is hier een prachtig voorbeeld van. Beginnend bij de eerste overgeleverde Soemerische wetsteksten (21ste eeuw v.Chr.) constateert Bod dat die de in codex vastleggen welke straf bij welke misdaad toegepast moet worden. Aan de opstelling van deze rechtregels ligt al een aantal dieperliggende principes ten grondslag. Alle bepalingen hebben een causale ‘als-dan’-vorm; er is dus het inzicht dat een bepaalde handeling of waarneming een vaststaand gevolg heeft. Dat is één. ‘Als een slavin van een man zich vergelijkt met haar meesteres, en brutaal tegen haar praat, dan zal haar mond gereinigd worden met 1 kwart zout.’ Ten tweede lijkt het soort vergrijpen zodanig gecategoriseerd dat het loont om enige vorm van generalisering toe te passen en ten derde is de strafmaat gekoppeld aan het waarschijnlijk veel oudere vergeldings- of talio-principe. Wat in Soemerië vooral een descriptieve beschrijving van strafbare handelingen en de bijbehorende straf was, ontwikkelde zich in het Babylon van Hammurabi tot een hybride, prescriptiever systeem waarin de bestaande orde werd geconsolideerd. Waar Bod in Vergeten wetenschappen de eerste aanwijzingen voor de overgang van descriptief naar prescriptief nog in het klassieke Griekenland situeerde, ontwaart hij die ontwikkeling in Een wereld van patronen ruim duizend jaar vroeger. Dat zou er volgens hem op kunnen wijzen dat het systematiseren in de rechtspraak de weg gebaand kan hebben voor het logische als-dan-redeneren in de vroege wiskunde en astronomie. Een rechtssysteem op basis van principes Hammurabi’s wetgeving illustreert de structurele wisselwerking tussen patroon en principe. De codex wordt uitgebreid van een als-dan-redenering naar een als-dan-anders-redenering, waarbij anders variabel kan worden ingevuld door vergelding, vervanging of genoegdoening. En dan zijn in de rechtspraak declaratieve, kwalitatieve structuren fundamenteel: elk variabel vergrijp en passende strafmaat moet getoetst worden aan bestaande regels, aangevuld met oordelen op basis van analogieën. Terwijl kwantitatieve principes in wiskunde of astronomie van een dergelijke nuancering zijn gevrijwaard. Behalve dat de mens moeite heeft zich aan regels te houden, voorspelt rechtspraak niets. Het is per definitie ex post facto. Dat gegeven maakt de rechtswetenschap bij uitstek de discipline waarin patronen en principes aan een constante wederzijdse beïnvloeding en herleiding onderhevig zijn. De Griekse rechtspraak was praktisch, maar weinig verfijnd (schuld werd doorgaans bepaald op basis van ‘meeste stemmen gelden’), maar in de Romeinse tijd ontstond er een rechtssysteem dat via het Byzantijnse Rijk, de Islam en middeleeuws Europa en ten slotte via verlichters als Cesare Beccaria tot op de dag van vandaag werkbaar en werkzaam is. Dat gebeurde op basis van een aantal expliciet geformuleerde, aan de praktijk van alledag ontleende, principes. Bijvoorbeeld dat de bewijslast bij de aanklager en niet bij de verdachte ligt, of het toepassen van het principe van hoor en wederhoor, of het hanteren van het uitgangspunt dat één getuige geen getuige is, of dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde vergrijp berecht kan worden, of dat in geval van elkaar uitsluitende wetten de meest recente bepaling geldig is. Daarnaast zorgden een groeiende specialisering van de beroepsgroep van juristen (er viel blijkbaar veel te consolideren tijdens de Pax Romana) en een uitvoerig gedocumenteerde jurisprudentie voor een solide juridisch fundament. Het briljante van Een wereld van patronen is dat Bod niet alleen allerlei varianten van wissel­werking tussen patronen en principes, tussen empirie en theorie blootlegt, maar ook in kaart brengt waar iets baroks als het Ptolemaïsche beeld van het zonnestelsel wordt gereduceerd tot princi­pes met een sterkere verklarings- of voorspellende kracht. Of hoe in alle uithoeken van de wereld vergelijkbare patronen worden ontwaard en principes worden geformuleerd. Dat hij daarbij ook nog eens culturele factoren die belemmerend of juist stimulerend waren voor het ontstaan of uitblijven van principes of metaprincipes per tijdvak en geografische locatie in zijn beschrijvingen betrekt, vergroot de verklarende kracht van dit boek nog eens extra. Een begrenzing van de wetenschap Ten slotte waagt Bod zich aan de netelige kwestie van de demarcatie tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke kennis, iets wat hij in de Vergeten Wetenschappen omzeilde. Zijn onderzoek verschaft weliswaar geen logisch-filosofische, maar wel historisch onderbouwde criteria om wetenschap van niet-wetenschap te onderscheiden: ‘Met de bewustwording van patronen in herleidingen, in het bijzonder van de empirische cyclus, hebben we wel een demarcatiecriterium in handen gekregen. In de astrologie, magie, alchemie, kabbala en andere occulte wetenschappen zien we namelijk geen verbetering door het bijeenbrengen van empirie en theorie. […] Het herleidingspatroon van de empirische cyclus had geen uitwerking op de vakgebieden astrologie en alchemie, ook niet na vele generaties, of zelfs na vele eeuwen.’ In Een wereld van patronen weet Rens Bod, breed uitwaaierend over tijd en plaats te onder­bou­wen hoe onze huidige stand van kennis in het verleden ontstaan en gegroeid is; hoe onze biologische gedetermineerheid ons voorbestemd heeft tot het ontwaren van herhaling, regelmaat, patronen, principes, herleidingen en de empirische cyclus en waar dat ons gebracht heeft. Uiteindelijk had de auteur geen overtuigender pleidooi kunnen schrijven voor de noodzaak van ruimhartige financiering van onderzoeksgedreven onderwijs.

Hoera!      De Ceulaer Joël      Belgische politiek

Het wordt zo vaak herhaald dat bijna iedereen het intussen gelooft: onze democratie bevindt zich in een diepe crisis. Ze is chronisch vermoeid, werkt veel te traag en lijdt aan hoge electorale koorts. Daarom wordt er vaak op afgegeven en zoeken sommigen het zelfs in alternatieven als deliberatie en loting, ter vervanging van of aanvulling op de klassieke verkiezingen. Journalist Joël De Ceulaer begon zich steeds meer te ergeren aan dit crisisgevoel en verdiepte zich in de historische wortels en politiek-filosofische eigenschappen van ons systeem. De échte crisis van de democratie, schrijft hij, is misschien wel dat zoveel intellectuelen er niet meer in geloven. Mede aan de hand van interviews met een groot aantal experts probeert De Ceulaer ons vertrouwen in de representatieve democratie te herstellen, door de fundamentele gebreken ervan - zes, om precies te zijn - messcherp te analyseren en toe te lichten. Dit boek is een verhelderende zoektocht naar de grondslagen van onze vertegenwoordigende democratie en een verfrissend geluid in de aanzwellende kakofonie van doemdenkers. Het belicht ook uitgebreid de actuele discussie over mensenrechten en doet concrete aanbevelingen voor wie ons systeem genegen is. Manu Claeys is voorzitter van stRaten-generaal en auteur van Red de democratie! en Pleidooi voor een klimaatintendant. Zondag op de Boekenbeurs gaat hij in debat met Joël De Ceulaer. de democratie is verre van perfect maar best koesteren we ze toch, schrijft journalist Joël De Ceulaer in zijn nieuwe boek Hoera! De democratie is niet perfect. Hij heeft gelijk. Bijna tweehonderd jaar geleden maakte de Franse politieke filosoof Alexis de Tocqueville dezelfde observatie in zijn standaardwerk over de democratie. De Ceulaer citeert hem uitvoerig. Is zijn eigen boek dan overbodig? Niet voor zover hij er rekening mee houdt dat het inmiddels 2019 is en niet langer 1835. Net daar wringt echter een en ander. De Ceulaer leidt ons door zijn bibliotheek van politieke denkers die na De Tocqueville kwamen. Die intellectuele wandeling is relevant, zeker wanneer hij nieuwe inzichten aanhaalt. Zo heeft onderzoek uit de sociale psychologie op overtuigende wijze het irrationele karakter van verkiezingen aangetoond. De mens-als-kiezer is geen ‘calculerende machine’ en kandidaat-verkozenen varen vaak op het kompas van het buikgevoel. Samen kan dit leiden tot wat De Ceulaer de “emotionele tirannie van de meerderheid” noemt. Instemmend citeert hij daarom politiek commentator Fareed Zakaria: een systeem dat alleen rust op vrije verkiezingen leidt tot onrechtvaardigheid. Op die fundamentele onrechtvaardigheid van de representatieve democratie-van-de-meerderheid moet de rechtstaat noodzakelijke correcties aanbrengen. Of zoals politicologe Chantal Mouffe het formuleert: in naam van de vrijheid moeten we grenzen stellen aan de soevereiniteit van het volk. Voor De Ceulaer volstaat dit als sokkel van de democratie: vrije verkiezingen (gelijkheid), incluis het publieke debat, plus de rechtstaat (vrijheid). Maatschappelijke vooruitgang steunt volgens hem op de vrije markt en de technologie. Met dit pakket sluit De Ceulaer zich aan bij wat we de behoudsgezinde democraten kunnen noemen. Hij labelt zichzelf aldus: een conservatief. Er is echter ook een strekking van democraten die deze sokkel te smal vindt, die erkent dat de democratie minstens dat is, maar nog meer kan en zelfs moet behelzen. Bij deze groep heerst geen hoerasfeer over de huidige staat van de democratie, noch fatalisme over “de menselijke natuur die niet uit te roeien valt”, zoals De Ceulaer het formuleert. Daar kijkt men met zorg naar het groeiende wantrouwen tegenover instellingen, naar de toenemende vraag om een ‘sterke leider’ (uit een peiling van vorig jaar bleek 36 procent van de Fransen inmiddels vragende partij), naar breed levende bekommernissen om het lot van de democratie (in een recente peiling vond 52 procent van de Duitsers dat de democratie in gevaar was). In het voetspoor van politicoloog John Keane en zijn ‘monitory democracy’ – de alerte democratie – streeft die strekking een bredere invulling van de democratie na, met grotere betrokkenheid van de civil society. Na verkiezingen spelen niet enkel het parlement en de rechtstaat hun rol, maar worden ook de burgers actief betrokken bij de inhoudelijke voorbereiding van beleid. Om tal van redenen wordt die permanente medezeggenschap als essentieel beschouwd voor de kwaliteit van de besluitvorming: vanwege de breedte van de input, de transparantie van het proces, het draagvlak voor de beslissing, enzovoort. Praktijkervaring Sinds de Tweede Wereldoorlog is op dat vlak wereldwijd heel wat praktijkervaring opgebouwd. Filip de Rynck en Stef Steyaert hebben het in een recent boek zelfs over een participatieve omslag: ook bij ons is er ontegensprekelijk een sterke beweging van bestuursmodellen richting steeds meer participatie. De aanhangers van de klassieke democratie zien dat met lede ogen aan, ze bieden weerstand tegen de nieuwlichterij. Enige framing is daarbij nooit ver weg. Soms schuilt die in de gehanteerde terminologie. Pleitbezorgers van burgerparticipatie worden door De Ceulaer deliberatietijgers, lobbyisten of technocraten genoemd. Ze zijn ‘wereldvreemd’. De politicologen naar wie ze verwijzen zijn “goeroes”, hun voorstellen “hippe ideeën”. De politicologen die De Ceulaer voor eigen argumentaties aanhaalt zijn daarentegen “wetenschappers”. Wat doorzichtig allemaal. Passons. Meer te betreuren zijn de valse tegenstellingen die opgevoerd worden om participatieve initiatieven weg te zetten als ondemocratisch. Ten onrechte bestempelt De Ceulaer dat soort medezeggenschap als een bedreiging van de parlementaire besluitvorming of een ‘vervanging’ van verkiezingen. Het gros van de pleitbezorgers van burgerparticipatie beschouwt die participatie slechts als een aanvulling op de representatieve democratie. Dat blijkt niet alleen uit hun geschriften, maar ook uit de praktijk. Zo was de Antwerpse volksraadpleging over de Oosterweelverbinding niet bindend en is het Antwerpse Toekomstverbond tussen overheden en burgerbewegingen dat evenmin. Telkens volgde politieke besluitvorming door verkozenen, die tot op zekere hoogte rekening hielden met het inspraakproces. Daar schuilt de legitimatie van de beslissing, niet in een vermeende beslissing van niet-verkozen burgers. Enkel de verkozenen hebben daartoe een democratisch politiek mandaat, zoals ze ook bij machte zijn om innoverende beleidsvoorbereidende processen te ondersteunen. Tussenlagen In de democratie van De Ceulaer blijft onduidelijk op welke manier beleid ontstaat. Hij heeft het over verkiezingen waar we politici kunnen wegstemmen, “als ze hun verantwoordelijkheid niet nemen”. Over de jarenlange periode tussen twee verkiezingen komt hij niet veel verder dan “moge het debat floreren” en dat de menselijke natuur “niet uit te roeien valt”. Concreet beleid krijgt evenwel geen vorm in dat debat, noch in politieke interviews, en vaak zelfs niet in parlementen of gemeenteraden. De meeste concrete maatregelen, decreten en projecten krijgen gestalte in tussenlagen, tijdens wat De Ceulaer zelf “piecemeal engineering” noemt: op kabinetten, binnen administraties, in overheidsbedrijven, bij consultaties met adviesorganen, in afstemming met het bedrijfsleven, op basis van onderzoek en expertise allerhande. Pleitbezorgers van burgerparticipatie zeggen niet meer dan: laat hierbij ook burgers participeren. Voeg leken, non-professionals, ervaringsdeskundigen, rechtstreeks betrokkenen toe aan de tussenlaag. Nog een valse tegenstelling is die tussen onderhandelen en deliberatie. Dat laatste zou volgens De Ceulaer ongeschikt zijn voor “situaties waarin sprake is van een vergaand conflict”. In Antwerpen heeft nochtans net de combinatie van beide geleid tot een doorbraak in het jarenlang aanslepende, volstrekt gepolariseerde Oosterweeldebat. We hebben het er intussen over delibererend en ontwerpend onderhandelen in werkbanken, waarbij ruimte wordt gecreëerd voor samenwerking tussen andersgezinden en rekening gehouden wordt met uiteenlopende belangen. Democratische interesse Ook de tegenstelling tussen zij die ‘aanvaarden’ dat de democratie niet perfect is en zij die aanvullingen en correcties bepleiten is vals. Alsof die laatsten streven naar perfectie. De betrachting is niet om democratische methodes te ontwikkelen waarbij niemand nog ontevreden is of consensus ontstaat. “Het ideaalbeeld van de democratie is onhaalbaar”, schrijft De Ceulaer. Inderdaad. “We leven in de nadagen van de klassieke liberale democratie”, liet Geert Mak voorbije zomer optekenen in een interview. Maar hij koesterde hoop, want hij zag enorme democratische interesse. Echter, voegde hij toe, “de instituties lopen achter”. Niet alleen de instituties doen dat. Ook de democraten die zich verzetten tegen wezenlijke updates van de democratie, voorbij 1835.

Acht dictators uit de twintigste eeuw      Dikötter Frank      Wereldgeschiedenis

De auteur, een Nederlands-Zwitsers historicus, verdedigt in dit boek de stelling dat dictatuur niet alleen op terreur wordt gebouwd, maar ook op persoonsverheerlijking. Deze cultus van de persoon van de leider behoort tot het hart van de dictatuur. De auteur laat in acht hoofdstukken over acht twintigste-eeuwse dictators, zoals Mussolini, Hitler, Stalin en Mao, zien hoe belangrijk de persoonsverheerlijking was. Door deze niet-reële aanbidding van de leider werd een werkelijkheid geschapen waarin iedereen loog. In deze situatie kon je niemand geloven of vertrouwen. Dat bemoeilijkte samenzweringen en de trouw aan de leider werd tenslotte belangrijker dan de ideologie van de dictatuur. In deze schijnwereld is de dictator en zijn eventuele misrekening uiteindelijk het grootste gevaar voor de dictatuur. Het boek is voorzien van een katern zwart-witfoto's, een literatuurlijst, eindnoten en een register. Interessante inkijk in het functioneren van een dictator. Een dictatuur kan niet voortbestaan zonder repressie en terreur. De miljoenen doden onder het tirannieke bewind van Hitler, Mao en Stalin vormen daar het schrijnende bewijs voor. In Acht Dictators uit de 20e Eeuw betoogt Frank Dikötter dat persoonsverheerlijking daarbij een essentiële (rand)voorwaarde is. Hoewel de historicus in zijn betoog niet geheel slaagt, geeft hij een macaber inzicht in de werking van dictatuur maar bovenal een blik op acht monsterlijke voorbeelden. Bij het lezen van Acht Dictators uit de 20e Eeuw. De Cult van Persoonsverheerlijking van de in Nederland geboren Frank Dikötter (1961) slaat de verwondering bij de eerste pagina toe. (Nog) niet vanwege de portretten van de monsterlijke dictators die een schaduw op de twintigste eeuw hebben geworpen, maar het feit dat het boek een Nederlandse vertaling betreft van de hand van Margreet de Boer. Niet verwonderlijk daar Dikötter in Zwitserland opgroeide en sinds 2006 hoogleraar Humanistiek aan de Universiteit van Hongkong is en daarvoor hoogleraar Moderne Chinese geschiedenis aan de Universiteit van Londen. De academische voertaal is natuurlijk Engels, maar het is wat bevreemdend wanneer het werk van een Nederlandse historicus en sinoloog door een landgenoot voor het eigen vaderland vertaald moet worden. Bijzonder genoeg is daarbij de vertaling treffender dan het origineel. Zowel het oorspronkelijke boek als de vertaling zijn deze maand verschenen. De titel van het origineel wijkt echter behoorlijk af van de Nederlandse vertaling: How to Be a Dictator: The Cult of Personality in the Twentieth Century. Het doet bijna vermoeden dat we van doen hebben met een doe-het-zelf-boek voor de aspirant-dictator. Wie na het lezen van het boek de almacht denkt te kunnen uitroepen komt dan (gelukkig) van een koude kermis thuis. De vertaling van de titel door Margreet de Boer voor Spectrum is weliswaar niet uitbundig, maar wel zeer feitelijk: het boek is niet meer en minder dan portretten van acht dictators uit de twintigste eeuw. Terreur en persoonsverheerlijking Op grond van deze portretten betoogt Dikötter dat (lang zittende) dictators steunen op twee pilaren: terreur en persoonsverheerlijking. In de ogen van Dikötter is het tweede element onderbelicht c.q. wordt het minder serieus genomen. Daarom stelt hij: "Dit boek plaatst de persoonsverheerlijking waar zij hoort: in het midden van de tirannie". Om dit kracht bij te zetten heeft hij acht dictators uit de twintigste eeuw uitgelicht die hij op vakkundige wijze in relatief korte hoofdstukken uiteenzet. Een overigens nog lastige keuze daar Dikötter stelt dat op de lijst van moderne dictators zo'n honderd namen prijken. Voor zijn boek kiest bij voor - uiteraard - de grote vier: Mussolini, Hitler, Stalin en Mao en vult deze aan met kleiner dictatoriaal grut: Kim Il-Sung (Noord-Korea), Duvalier (Haïti), Ceausescu (Roemenië) en Mengistu (Ethiopië). Die laatste dictator was voor ondergetekende eigenlijk volstrekt onbekend. Andere bekende dictators zoals Franco, Tito, Hoxha, Casto, Saddam Hussein en Mobutu haalden de shortlist niet. Dikötter maakt daarbij overigens niet inzichtelijk waarom de keuze op deze acht dictators is gevallen. Hier lijkt meer de omvang van het boek een rol te spelen dan dat de acht gekozen dictators beter passen in zijn centrale betoog over het belang van persoonsverheerlijking. Het boek had dus ook rustig Zestien (of meer) Dictators uit de 20e Eeuw kunnen heten. Het 'aardige' daarbij (in hoeverre je dit soort kwalificaties kan benutten bij het schrijven over dictators die dood en verderf hebben gebracht) is dat het weliswaar acht korte biografische schetsen betreft er toch een zeker samenhang is. Met name de 'verhaallijnen' van de eerste vijf dictators (Mussolini, Hitler, Stalin, Mao en Kim Il-sung) die ongekend verbonden met elkaar zijn. Een afwijking van het verleden en oorspronkelijke betekenis van de term dictator. Ongetwijfeld is het bekend dat het een term uit de Romeinse Republiek betreft waarbij - voor een bepaalde tijd! - de absolute macht aan één man (altijd man, nimmer een vrouw) werd toegekend om een crisis het hoofd te bieden. Collega-dictators waarmee - op beperkte schaal - werd samengewerkt bestonden toen niet. Zo heeft de twintigste eeuw niet alleen voorgoed de term dictator op structurele en moorddadige wijze ingevuld, maar leidde dit tevens tot een onderlinge verbondenheid die niet eerder vertoond is. Een conclusie die Dikötter overigens zelf niet trekt, maar door de dictators zo te groeperen en de 'verhaallijnen' in elkaar over te laten laten lopen wel suggereert. Niet geheel geslaagd Ondanks dit inzicht kan Acht Dictators uit de 20e Eeuw niet als geheel geslaagd aangemerkt worden. De portretten van de dictators zijn kundig en inzichtelijk, maar zijn toch vooral verhalend. Een stijl die veel inzicht biedt. Bijvoorbeeld bij een dictator als Mussolini die toch eigenlijk een grote idioot was, maar tegelijkertijd langjarig een schrikbewind heeft gevoerd, een inspiratie was voor onder andere Hitler en in zijn tijd door niet de minsten - waaronder Winston Churchill - als een groot genie werd gezien. Dikötter maakt duidelijk dat persoonsverheerlijking een belangrijke rol heeft gespeeld bij deze dictators en dat dit hand in hand gaat met terreur. Maar de echte analyse ontbreekt. Wanneer alle macht in één persoon wordt gebundeld, kan het niet anders dan dat terreur en persoonsverheerlijking ontstaan. Het ene om de macht te behouden bij de dictator en zijn kliek en de ander om de onmisbaarheid van de persoon in kwestie te onderstrepen. In die zin biedt de Nederlandse vertaling van de titel (wederom) uitkomst: het blijft dichter bij de waarheid dan de auteur zelf in zijn inleiding betoogt. Wat dat betreft is het ook maar goed dat de Engelse titel way of the mark is. Niemand zit te wachten op een handboek 'hoe word ik een dictator'. Want dat maakt het werk van Dikötter zonneklaar: alle landen die onder het juk van een dictator hebben geleefd, zijn er uiteindelijk bepaald niet beter van geworden. Van repressie en ontelbare doden tot een economie die in puin ligt. Het is bepaald geen reclame voor het 'ambt'.

Zijn we het kwijt      Van Overtverldt Johan      Belgische politiek

Om onze toekomst veilig te stellen moet België voluit op het hervormingstraject blijven en moet Europa af van de dwangidee van ‘an ever closer union’. Johan Van Overtveldt tekent daarom in dit boek zowel voor België als voor Europa het confederale model uit. Alleen wat we manifest beter samen kunnen aanpakken, doen we ook samen. Een Duitse of een Franse economie beschikt over de omvang om zelfs bij Europees ontij op eigen kracht nog verder te stomen. Voor Vlaanderen en België met hun zeer open economieën ligt dat anders. Wij hebben een goed georganiseerd Europa echt broodnodig.

Azië is de toekomst      Khanna Parag      Azië

De toekomst ligt in Azië, niet (alleen) in China Westerse (Amerikaanse en Europese) visies op de ontwikkeling van China leggen de nadruk op de spanning tussen de bestaande, op regels gebaseerde wereldorde, en het China van Xi Jinping dat deze orde doorbreekt. Daarin gaat het met name om de wereldhandel, waar China het Westen onvoldoende toegang geeft tot zijn markten, en om democratie en mensenrechten, waar het land zich weinig gelegen laat liggen aan onze principes. In het Westen zien we afwisselend twee elkaar uitsluitende verhalen: over China dat de wereldhegemonie overneemt en over de nakende ineenstorting (politiek en economisch) van deze Aziatische wereldmacht. Zo overheerst een verhaal over een strijd van twee imperia en de komende ontknoping van hun eindstrijd. Het doet mij soms denken aan het eind van een James Bond-film, waarin de held, die het vrije Westen vertegenwoordigt(!), gelukkig wint van boze krachten elders in de wereld. Dit verhaal, aantrekkelijk in zijn eenvoud, helpt ons niet om de zich ontwikkelende relatie tussen het westen en China te begrijpen, laat staan om verstandige economische en politieke relaties met deze macht te ontwikkelen. Twee aspecten dreigen in zo’n beeld verloren te gaan. Ten eerste de veranderende situatie van ‘het Westen’ in de afgelopen decennia, en met name de relaties tussen Europa en de Verenigde Staten, nu het laatstgenoemde land haar rol als hoeder van de wereldorde herziet. Ten tweede verwaarlozen we de inbedding van China in zijn Aziatische omgeving. Azië is groter dan China Het recente boek van Parag Khanna, een vanuit Singapore werkende beleidsanalist met Indiase wortels en een opleiding in de V.S. en het V.K., vult precies de lacune op het tweede punt: China als onderdeel van een nieuwe wereldorde waarvan het zwaartepunt in Azië ligt. Het boek, dat over veel meer gaat dan China, laat op basis van een indrukwekkende hoeveelheid gegevens zien dat het zwaartepunt van de wereldeconomie en van de internationale orde definitief naar Azië verschuift. De ex-koloniale machten rondom de Atlantische Oceaan die de wereldorde na de Tweede Wereldoorlog in stand hielden, bepalen het spel niet meer, en de leidende rol van de V.S. behoort tot het verleden. Europa richt zich noodzakelijkerwijs meer op Azië. De grootste handelsstromen gaan niet meer over de Atlantische Oceaan, maar via Europa en Azië, een gebied dat voor Khanna ook het Midden-Oosten (door hem consequent West-Azië genoemd) en Australië omvat. In deze context is de door China geëntameerde ontwikkeling Belt and Road Initiative (BRI) belangrijk, net als de daaraan gekoppelde oprichting van de AIIB (Asia Infrastructure Investment Bank). Handelsstromen die voorafgaande aan het westerse kolonialisme de volkeren van Azië verbonden (de zijderoutes), komen opnieuw tot leven in de integratie van dit gebied, aldus Khanna, die zich duidelijk met dit pan-Aziatische gevoel verbonden weet. Geen nieuw imperialisme Anders dan veel westerse commentatoren, ziet Khanna geen Chinees imperialisme ontstaan. De geschiedenis van het westerse imperialisme herhaalt zich niet. De landen waarmee China zaken doet, zijn niet naïef en handelen elk vanuit hun eigen belangen – niet alleen met China, maar met diverse landen die geld, macht en invloed nastreven. Dit is een multipolair spel, waarvan China deel uitmaakt, maar dat het alleen niet kan bepalen. Khanna laat in detail zien hoe het spel wordt gespeeld en hoe landen voorkomen dat China hegemoniale macht ontwikkelt. Dit doet hij overigens ook voor Afrika, waar het westen China graag van een herhaling van het eigen kolonialisme beschuldigt. Resultaten en tevreden burgers In politieke en bestuurlijke systemen is Azië divers. Er is geen overkoepelende ideologie. In geestelijke en godsdienstige tradities toont Azië een extreme variëteit. Wel ziet Khanna als gemeenschappelijke elementen van een zich ontwikkelende Aziatische cultuur een voorkeur voor een technocratisch bestuur – dit is ook de voorkeur van Khanna zelf – sociale orde en conservatieve rechtvaardigheid. Terwijl er grote verschillen zijn in de mate van (formele) democratie, heeft men in Azië de voorkeur voor effectief bestuur. Pragmatisme staat voorop. Een sterke staat draagt bij aan het geluk van de burger: utilitarisme. Een voorwaarde voor tevredenheid van de burgers is dat er geld verdiend wordt. In Azië ziet men kapitalisme als voorwaarde voor democratie, eerder dan andersom. Volgens Khanna kan het Westen hiervan leren, met zijn ineffectieve democratieën die in zijn ogen wel posities verdelen, maar nauwelijks problemen oplossen. Met deze ogen bekeken past China, met zijn nadruk op economisch groei en bieden van zekerheid en veiligheid, perfect in het Aziatisch plaatje. Maar het is ook duidelijk dat het model van Xi Jinping moet concurreren met andere vormen van bestuur en politiek. China is ook voor het bereiken van de eigen doelstellingen in hoge mate afhankelijk van de samenwerking met andere Aziatische landen, en zal zich moeten voegen in de orde die uit de toenemende samenwerking in dit gebied ontstaat. Dit is geen regelgeleide orde zoals het westen die sinds de Tweede Wereldorde nastreefde, maar een patroon dat ontstaat tussen in hoge mate verschillende landen die echter een pragmatische mentaliteit delen. Het centrum van de wereld ligt in het oosten Wat betekent dit voor ons in Europa voor onze relaties met China? Volgens Khanna wordt Europa, meer dan de V.S., steeds meer onderdeel van een door Azië gedomineerd systeem. Daaruit kunnen we de consequentie trekken dat we in onze politiek ten opzichte van China bondgenoten nodig hebben binnen Azië: van Turkije en Rusland tot en met Japan. Na meer dan zeventig jaar naar het westen gekeken te hebben, is dit een uitdaging voor Europa. Voor wie gelooft in liberale westerse politieke waarden en beginselen, en gehecht is aan de wereldorde die nu in verval lijkt, is de boodschap van Khanna niet zo gemakkelijk. Moeten we ons, ook in onze relatie met China, aansluiten bij een Aziatisch pragmatisme dat ons eigenlijk vreemd is? Maar wat is het alternatief, als het centrum van de wereld inmiddels al ten oosten van ons ligt?

De weg naar de werkelijkheid      Penrose Roger      Fysica

Ruim driehonderd pagina’s trekt Penrose uit om zijn lezers bekend te maken met de wiskundige begrippen die nodig zijn om zijn vakgebied te kunnen begrijpen. Dat begint nog betrekkelijk eenvoudig met een stelling van Pythagoras, het idee dat er verschillende soorten getallen bestaan (waaronder complexe getallen – alweer iets moeilijker!) en wat infinitesimaalrekening. Bij de hyperfuncties – gevolgd door vectorvelden, hypercomplexe getallen, symmetriegroepen… – begon de wiskundige notatie me echter behoorlijk voor de ogen te dansen. Penrose raadt zijn wiskundig weinig onderlegde lezers aan de formules te laten voor wat het is in de hoop dat ze nog iets uit de tekst zelf oppikken, maar dat is ijdele hoop als die tekst op een gegeven moment zoveel variabelen telt dat het net zo goed een formule had kunnen zijn. Nee, De weg naar de werkelijkheid is geen boek is om eens doorheen te bladeren op een ontspannen lenteavond. Wie de vruchten van Penrose’ inspanningen wil plukken, doet er goed aan aantekeningen bij te houden, rekenoefeningen te maken en zich vooral niet te zeer te haasten dit duizend pagina’s tellende boek uit te hebben. De complexiteit van zijn vakgebied valt Penrose natuurlijk niet aan te rekenen. Sterker nog, zijn poging om een complete inleiding in de moderne natuurkunde te schrijven zonder de boel te versimpelen (!) voor simpele zielen zoals ikzelf, is alleen maar prijzenswaardig. Het gevolg daarvan is echter wel dat Penrose zijn lezerspubliek beperkt tot hen die al een behoorlijke achtergrond in met name de wiskunde hebben. Wie dat ontbeert, pikt tussen de frustrerend moeilijke stukken slechts af en toe wat interessante informatie op over Fourier-reeksen, ruimtetijd of andere in Mulisch’ dubbele lagen verstopte begrippen. —

De eeuw van Xi      Blomaert Stefan      China

Stefan Blommaert (° 1958) is een Vlaamse journalist. Hij studeerde Hedendaagse Geschiedenis aan de VUB. In 1984 kwam hij in dienst bij het radionieuws van de toenmalige BRT, een jaar later stapte hij over naar televisie. Hij deed verslaggeving voor en was tevens presentator van ‘Het Journaal’. Blommaert specialiseerde zich in de geschiedenis en de actualiteit van Oost-Europa. Van 1993 tot 1994 was hij correspondent in Moskou. Van 2012 tot 2014 werd hij de vaste correspondent vanuit het Chinese Peking. In ‘De eeuw van Xi’ vraagt Blommaert zich af hoe we moeten reageren op de toenemende invloed van China. Hoe zal China onze toekomst bepalen? Blommaert vertelt hier op meeslepende wijze de verhalen die ons kunnen helpen om beter te begrijpen wat er met China aan het gebeuren is. Het boek schetst een vrij allesomvattend beeld van het huidige China. Je krijgt een duidelijk, maar ook genuanceerd beeld van hoe de gewone Chinees zijn wereld ervaart. De reportages zijn van een journalist die de maatschappij van binnenuit leerde kennen. Blommaerts ervaringen met de praktische kant van de Chinese maatschappij zorgen bovendien voor een erg kleurrijk beeld. Een eenduidige ‘tekening’ van China maken, is evenwel niet mogelijk - zowel door de omvang van het land als de grootte van de bevolking. In tien hoofdstukken maakt de auteur in deze uitgave detailstudies die ons toch moeten helpen een beter zicht te krijgen op dit land en zijn bevolking. Blommaert volgt de Chinese leider Xi al sinds november 2012. Deze is sindsdien steeds machtiger geworden via de juiste connecties, door in de luwte te werken, en vooral door geen fouten te maken. Nu is hij erin geslaagd levenslang partijleider, president en legerleider te worden. Dit boek gaat echter niet in de eerste plaats over Xi, maar behandelt in algemene zin het hedendaagse China. Eigenlijk begint het boek in 1989, wanneer Blommaert voor het eerst in China is en de sfeer in mei op het Tiananmenplein meemaakte. In 2014 – 25 jaar later – is hij er opnieuw en start zijn boek. In de tien hoofdstukken krijg je vervolgens zowel het verhaal van de westerse verslaggever als dat van de Chinese inwoners. We krijgen voorbeelden van de macht van de communistische partij. Blommaert verwoordt onder andere hoe Xi de campagne tegen corruptie opstart en stuurt. Het deel over de censuur op pers en internet klinkt bekend, maar ook hier zorgt Blommaert voor de nodige kanttekeningen, waarvoor hij uit zijn praktijkervaring put. Hij zorgt ervoor dat je in de eerder korte hoofdstukken toch heel wat informatie krijgt. Tegelijkertijd blijf je echter op je honger zitten en kan je enkel vermoeden dat de auteur nog heel wat méér zou kunnen vertellen. Blommaerts ervaring is ruim en hij weet te boeien, bijvoorbeeld met een hoofdstuk over geloof en bijgeloof of met een over het Chinese economische wonder. Waar het past illustreert hij zijn verhaal met veelbetekenende cijfers die hij steeds relativeert met opgave van cijfers uit het westen. De auteur is op zijn best als hij het verhaal kan doen over de Chinese geneeskunde of over de hoge prestatiedrang bij de Chinese scholieren. Uiteraard komt ook het thema milieu aan bod, en ook hier beschrijft hij de enorme verwezenlijkingen van de Chinese overheid, maar stipt hij tegelijkertijd aan dat er nog een lange weg af te leggen valt. De spanningen met Japan en Taiwan boezemen Blommaert trouwens wel degelijk angst in, en een oplossing lijkt niet direct voor de hand te liggen. Het boek eindigt met de ondertussen bekende Nieuwe Zijderoute, een miljardenproject dat China moet verbinden met de andere werelddelen om aldus de handel te bevorderen. Hij vergelijkt het met een soort maxi-Marshallplan, maar met leningen in plaats van schenkingen. De auteur stelt vast dat onze perceptie van de Chinese realiteit vaak erg gedateerd is. Hij denkt niet dat ‘de Belg’ minder belangstelling toont voor de (Chinese) wereld, wél dat deze stiefmoederlijk wordt behandeld doordat er amper buitenlandse correspondenten voor de Belgische media overblijven. De vaagheid die hieruit volgt, wordt soms misbruikt om verouderde of foute opinies in stand te houden. Dit boek kun je beschouwen als een poging om China op een heldere manier dichter bij ons te brengen. Blommaert geeft een degelijk, evenwichtig en kritisch beeld van China, waarin heel wat aspecten aan bod komen. Hij heeft een vlotte schrijfstijl, gebruikt een duidelijke taal en beschikt over een rijke woordenschat. Xi komt als persoon minder aan bod dan de titel doet vermoeden, maar we komen des te meer over “zijn” land te weten. En dat China dichterbij komt, is een niet te verwaarlozen feit.

Kijken, proeven, denken      Lijster Thijs      Filosofie

Binnen Lijsters opvatting van kunstfilosofie als een denken-door-kunst, geldt het kunstwerk als een vorm van denken, een ‘ding-dat-denkt’. Het kunstwerk is geen passief object waarover wij onze, onafhankelijk van het werk gevormde gedachten uitspreken. Lijster wil van een denken over kunst naar een denken door kunst. Het kunstwerk beantwoordt onze blik, stelt hij met Benjamin. Het kijkt terug. Maar behalve van terugkijken, is er dus ook sprake van een terugdenken, denkt Lijster. Omdat het kunstwerk lijdt aan een ‘gebrekkige vanzelfsprekendheid’ –termen geleend van kunstfilosoof Georg Bertram– stelt het ons altijd vragen, zowel over zichzelf (ben ik kunst?) als over zijn beschouwers en hun wereld. En met die vragen lokt het kunstwerk altijd denkwerk uit. Sterker: Het kunstwerk ís denkwerk. Dat heeft gevolgen voor hoe je naar kunst kijkt, hoe je over kunst schrijft en hoe je (over kunst) denkt, meent Lijster. In deze reeks zeer veelzijdige en goed geschreven essays, laat hij de lezer zien hoe hij dat doet, samen met kunst denken. Werk van designer Maarten Baas, beeldend kunstenaar Damien Hirst, audiovisueel kunstenaar Marijke van Warmerdam en fotografen Andres Serrano en Cindy Sherman passeert de revue, zoals ook de essays van Montaigne, de horror-fictie van H.P. Lovecraft en het werk van Walter Benjamin. Dit werk denkt met ons over thema’s als identiteit, het antropoceen, de (ervaring van) tijd en blasfemie. Lijsters liefde voor Walter Benjamin is aanstekelijk - net als zijn aversie tegen Alain de Botton. Het essay over Benjamins ‘Denkbeelden’ is met veel liefde en humor geschreven. Volgens Lijster laat het zien “wat voor idiosyncratisch denker Walter Benjamin eigenlijk was. Bij iemand als, pak ’m beet, Hegel zou men niet zo gauw reflecties aantreffen en over het lezen van misdaadromans in de trein. (Hegel las liever de krant). Bij Kant zoekt men tevergeefs naar beschouwingen over steden [...] of over het eten van verse vijgen, Falerner wijn met stokvis, of borsjtsj. Kant ging immers niet op vakantie, en wat zijn lievelingseten was weet niemand, maar ik vermoed zuurkool. Bij Heidegger zou men zeker geen fragment aantreffen met de titel ‘De paashaas ontmaskerd. Ofwel: kleine leer van het verstoppen’. Het enige wat bij Heidegger verstopt is, is het Zijn. Wat ik zeggen wil: Benjamin behoort tot die unieke categorie filosofen die hun neus niet ophalen voor het alledaagse.” Het is oud of het is ‘contemporary art’ Kunst is ‘globaal’ geworden en wereldwijd zijn dezelfde kunstenaars te zien. Wat dat zegt over identiteit in de kunst en in het maatschappelijke debat, is één van de kwesties die filosoof Thijs Lijster onderzoekt in zijn essays. Filosofen houden van paradoxen. In het nawoord van zijn nieuwe essaybundel haalt Thijs Lijster (1981) de Duitse denker Theodor Adorno aan. “De actualiteit van het essay”, schreef deze wijsgeer, “is die van het anachronisme”. Een uitspraak, zo vervolgt de auteur, “die op zijn beurt niets aan actualiteit heeft ingeboet”. Met deze onbedoelde kwinkslag reduceert Lijster het essay juist weer tot iets dat niet van onze tijd is, want het actuele was volgens Adorno toch een anachronisme? Gelukkig bewijst Lijsters boek Kijken, proeven, denken dat dit niet klopt, want deze opstellen gaan wel degelijk over het huidige tijdsgewricht. Zo beschrijft hij de onoverzichtelijkheid van de hedendaagse kunstwereld aan de hand van een opstel van Walter Benjamin over klassieke verhalenvertellers. Benjamin onderscheidt twee soorten: ‘de zeeman’ komt met verhalen over verre landen en ‘de boer’ met verhalen over vroeger. Maar afstand in de ruimte wordt tegenwoordig moeiteloos overbrugd en ook de afstand in tijd lost op door alles wat ons aan geschiedenis wordt gepresenteerd. Het is oud of het is ‘contemporary art’ Kunst is ‘globaal’ geworden en wereldwijd zijn dezelfde kunstenaars te zien. Wat dat zegt over identiteit in de kunst en in het maatschappelijke debat, is één van de kwesties die filosoof Thijs Lijster onderzoekt in zijn essays. Filosofen houden van paradoxen. In het nawoord van zijn nieuwe essaybundel haalt Thijs Lijster (1981) de Duitse denker Theodor Adorno aan. “De actualiteit van het essay”, schreef deze wijsgeer, “is die van het anachronisme”. Een uitspraak, zo vervolgt de auteur, “die op zijn beurt niets aan actualiteit heeft ingeboet”. Met deze onbedoelde kwinkslag reduceert Lijster het essay juist weer tot iets dat niet van onze tijd is, want het actuele was volgens Adorno toch een anachronisme? Gelukkig bewijst Lijsters boek Kijken, proeven, denken dat dit niet klopt, want deze opstellen gaan wel degelijk over het huidige tijdsgewricht. Zo beschrijft hij de onoverzichtelijkheid van de hedendaagse kunstwereld aan de hand van een opstel van Walter Benjamin over klassieke verhalenvertellers. Benjamin onderscheidt twee soorten: ‘de zeeman’ komt met verhalen over verre landen en ‘de boer’ met verhalen over vroeger. Maar afstand in de ruimte wordt tegenwoordig moeiteloos overbrugd en ook de afstand in tijd lost op door alles wat ons aan geschiedenis wordt gepresenteerd. Hierdoor is kunst ‘globaal’ geworden, wereldwijd zijn dezelfde beroemde kunstenaars te zien. Bovendien heeft ze niet meer een plaats in de geschiedenis, zoals moderne kunst die had. Het is allemaal oud of contemporary art. Dat ervaren we op kunstbeurzen en bij internationale manifestaties als de Biënnale van Venetië of de Documenta in Kassel. In zo’n wereld moet kunstkritiek als publieke discussie wijken voor intimiderend kunstjargon, in ‘International Art English’. Het beste essay bespreekt de rol van kunst in het maatschappelijke debat over identiteit. Kunstenaars kunnen ons bewust maken van de positie waarin de blik van de ander je dwingt. Zo poseerde Cindy Sherman in haar Untitled Film Stills als huisvrouw, maîtresse en ‘highschool girl’. Het verzet tegen de door anderen opgelegde eigen identiteit begint al bij Arthur Rimbauds Alchemie van het woord (1873) met de beroemde uitspraak: “IK is een ander.” De woeste avant-gardedichter verwierp hoe tradities en conventies hem hadden gevormd tot wat hij niet wilde zijn. De Franse filosofie wist daar in de twintigste eeuw wel raad mee, van Derrida tot Lacan. ‘De ander’ was in dat perspectief echter altijd ook deel van onszelf, door zijn rol in de taal bijvoorbeeld, of in het onbewuste. Volgens de filosoof Boris Groys ging het mis toen de Franse filosofie in Amerika doordrong. Daar werd de ander echt iemand anders, met een eigen identiteit die je van anderen onderscheidde. En via deze omweg langs Amerikaanse universiteiten zitten we nu met de gebakken peren van een onverzoenlijke identiteitspolitiek. We zijn niet allemaal gelijk en kunst kan ons bewust maken van de identiteit van onszelf en van de ander en van de machtsverschillen die eruit voortvloeien, aldus Lijster. We moeten dat verschil erkennen, maar “het doel is, paradoxaal genoeg, dat ze er uiteindelijk niet meer toe doen”. Er valt het nodige op deze essays af te dingen, zoals het gemak waarmee in een betoog over de met diamanten bezette schedel van Damien Hirst van alles onder het begrip ‘barok’ wordt geschaard: Shakespeare, het kapitalisme, Donald Trump, het katholicisme en de filosoof Gilles Deleuze. Of de merkwaardige opvatting van de Verlichting waarin de alledaagse, zintuiglijke ervaring gewantrouwd zou worden. Maar dat academische wijsgeren zich onder het vaandel van Michel Montaigne en David Hume op het publieke podium begeven zonder de lezer met de voldongen feiten van de wetenschap te intimideren of met de onweerlegbaar abstracte theorieën van de filosofie weg te blazen kan niet genoeg worden geprezen.

De vergeten gesprekken met Hitler      Branca Erica      Duitse geschiedenis

Hitler bespeelde de pers zoals geen andere dictator dat voor hem deed. Ondanks de honderdduizenden pagina’s die over de Führer zijn geschreven, zijn de interviews met de belangrijkste Amerikaanse, Britse en Franse journalisten zo goed als vergeten. Toch zijn deze gesprekken essentieel, zowel door wat Hitler zegt als door wat hij verzwijgt. De zestien belangrijkste Hitlerinterviews zijn door Éric Branca samengebracht en toegelicht in De vergeten gesprekken met Hitler. Branca beschrijft hoe Hitler de wankele democratieën van zijn tijd bedwelmt met fake news en praatjes. Hitler speelde zorgvuldig geselecteerde fragmenten van zijn ontelbare toespraken door aan journalisten, vervolledigd en vaak aangepast. Zo manipuleerde hij de westerse publieke opinie, die blind bleef voor de ware aard van zijn meedogenloze plannen. De interviews met Adolf Hitler vonden plaats tussen 1923 en 1940, voor bladen als The American Monthly, The New York Times, Daily Mirror, Le Matin en zelfs het Amerikaans-Joodse blad The Jewish Criterion. De Vlaamse historicus Frank Seberechts voegt een hoofdstuk aan het boek toe waarin hij ingaat op de aandacht die de Belgische pers destijds aan het opkomende fenomeen Hitler gaf. “De vergeten gesprekken met Hitler” geeft een uitstekend zicht op de wijze waarop Hitler de buitenlandse media manipuleerde en om de tuin leidde. “Het zijn interviews die later ten onrechte nog heel weinig aandacht kregen”, vertelt Frank Seberechts in “De wereld vandaag” op Radio 1. “ Ze staan in tegenstelling met zijn beruchte Duitse Tischgespräche, een soort van monologen voor zijn aanhangers. De selectie in het boek bevat geen interviews voor Duitse of Italiaanse media, want die moest hij al lang niet meer overtuigen. Dat moest hij wel nog doen met het Britse, Amerikaanse of Franse publiek.” “Daarvoor koos Hitler samen met zijn entourage zorgvuldig journalisten uit. Al in de jaren twintig had hij een perschef aangesteld. Ze waren zo slim om te kiezen voor één persagentschap, Associated Press, dat een bevoorrechte plek kreeg. Het was een soort “embedded journalism”. De journalisten waren meestal zeer onder de indruk van Hitler. Een aantal van hen was er zelfs van overtuigd dat Hitler goede dingen deed. Sommigen gingen daar zeer ver in. Kritische vragen werden nauwelijks gesteld.” Hij kon zelfs charmant en innemend zijn “Een van de journalisten was een Jood, maar hij verborg zijn afkomst en zei dat hij Amerikaans was. Eens het interview begonnen, stelde hij kritische vragen. Maar ook daar wist Hitler weg mee. Hij was een meester in het ontwijken of het dwingen van de interviewer in een bepaalde richting. Eens hij Führer werd, liet hij de ruwere toon vallen. Hij kon dan zelfs charmant en innemend zijn. Bepaalde journalisten beweerden zelfs geleid te zijn door zijn dwingende ogen.” Er bestaan geen Belgische interviews met Adolf Hitler. Maar Seberechts ziet dezelfde blindheid bij de Belgische pers. “In België werd Hitler aanvankelijk gezien als een avonturier, vooral na de Bierkellerputsch van 1923 in München. Het verandert eens hij in de jaren dertig doorbreekt met zijn partij. Dan zie je verschillen. De liberale pers was kritisch. Bij de communistische en socialistische pers lag het al moeilijker, vooral door een twijfelende houding tegenover het Jodenvraagstuk. De katholieke pers was meteen een stuk milder, en ging vooral in de weer als het ging om Hitlers standpunten over godsdienst. De verschillende interviews zijn soms niet meer dan geselecteerde flarden uit zijn vele propagandatoespraken. Steeds zijn ze bewust geselecteerd voor de westerse publieke opinie. “Maar er was een vorm van blindheid”, zegt Frank Seberechts. “De eerste wereldoorlog zat te veel in het achterhoofd. Niemand wilde een herhaling. De pers wilde niet inzien dat hij niet te vertrouwen was. Hitler werd nog steeds beschouwd als bevriend staatshoofd. En dat op een moment dat de Duitse militarisering volop bezig was.”

Het complot van Laken      Op de Beeck Johan      Roman

Na de Tweede Wereldoorlog erkende de Belgische overheid 18.716 landgenoten officieel als lid van de actie- en inlichtingendiensten. Zij waren actief geweest in de politieke, economische of militaire spionage, hadden sabotagedaden verricht en ontsnappingslijnen opgezet. Een kwart van hen werd in de oorlog gearresteerd en 10 procent overleefde het niet. Iets meer dan driehonderd mensen werkten voor de Britse Special Operations Executive (SOE), een dienst die door Churchill werd opgezet met het specifieke doel in bezet gebied sabotage te plegen. Een kwart van hen stierf tijdens de dienst. Een van de mannen die het overleefde, maar wel in Dachau belandde, was Joseph Van Hooff, een Mechelse kapper die na de oorlog zijn schaar en tondeuse weer opnam. Van tijd tot tijd kreeg hij een vrouw met een klein jongetje aan haar zij in de kappersstoel. Dat jongetje was Johan Op de Beeck, inmiddels befaamd als schrijver van succesvolle boeken over Napoleon en Lodewijk XIV. Dat er ooit een boek zou komen over de kapper van zijn moeder stond in de sterren geschreven. Dat boek is er nu.?Het complot van Laken is een ingenieuze historische roman waarin Op de Beeck de vele hiaten in de historische realiteit opvult met plausibele fictie. Na de Duitse verovering van België, begin 1940, zag koning Leopold III een bijzondere rol weggelegd voor zichzelf. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Nederlandse koningin vertrok hij niet naar Londen om er de regering in ballingschap te vervoegen, maar verkoos hij in eigen land te blijven. In Londen word ik een speelbal van de Britten, was zijn redenering, terwijl ik in bezet België kan opkomen voor de belangen van mijn landgenoten. Voor Leopold was het dan ook een uitgemaakte zaak: België had gecapituleerd, de oorlog was voorbij en er diende zich een nieuwe realiteit aan waarbij het zaak was zo goed mogelijk overeen te komen met de nieuwe machthebber, nazi-Duitsland. In dat opzicht hoeft het niet te verbazen dat hij naar Hitler trok met de vraag om de Belgische krijgsgevangenen vrij te laten en de voedselbevoorrading van de Belgische bevolking te vrijwaren. Leopold bedoelde het wellicht goed, maar in de ogen van heel veel mensen was dit niet meer of minder dan collaboratie. Zo ook in de ogen van de vierkoppige Belgische regering in ballingschap die in Londen in opstand kwam tegen de koning, waarna deze hen met een pennentrek niet langer erkende. Ook al zat de regering-Pierlot in Londen heel luid te toeteren dat zij de enige vertegenwoordiging van het Belgische volk was, namen noch de Britten noch de Amerikanen haar serieus. Dat het eerste agendapunt op de eerste regeringsbijeenkomst was dat het toch niet slecht zou zijn als de vier ministers zouden weten wat er in België gebeurde, verhoogde hun geloofwaardigheid natuurlijk ook niet. Nee, dan was die Leopold, die in tegenstelling tot de regering-Pierlot door het volk op handen werd gedragen, een betere bondgenoot. Iedereen dacht immers aan wat er na de oorlog zou gebeuren, en dan kon die koning wel eens heel erg goed van pas komen. Tussen WO I en WO II kende België meer dan twintig regeringen. Het land was een wespennest waarin extreme facties steeds harder tegen elkaar ingingen. Na de oorlog moest er vooral stabiliteit komen, wist iedereen, en het aartsgevaarlijke vuur van het communisme diende geblust te worden. Leopold III leek de sterke man te zijn die dit voor elkaar kon krijgen. En ook de koning zelf zag het zo. Gesteund door het leger maakte hij plannen om na de oorlog een soort verlicht despoot te worden, waarbij het Parlement alleen nog een raadgevende functie zou hebben. Dat er al tijdens de oorlog gewerkt moest worden aan die toekomst was duidelijk, dus zette het leger naast de officiële Staatsveiligheid van de regering-Pierlot een eigen inlichtingendienst op, de Deuxième Section, die ook vanuit Londen werkte en de bevoorrechte partner werd van de Britse SOE en de Amerikaanse inlichtingendienst. Twee machtspartijen en twee inlichtingendiensten dus, en een veelvoud aan verzetsgroepen die de ene of de andere kant kozen. En ook de andere landen kenden die versnippering. Naast de SOE hadden de Britten ook de inlichtingendienst SIS, die eerder met elkaar concurreerden dan samen te werken. En dat de Duitse Geheime Feldpolizei niet door dezelfde deur kon met de door de SS opgerichte Gestapo wist ook iedereen. In die wereld vol verwarring kwam de Mechelse kapper Van Hooff terecht nadat hij via Casablanca en Gibraltar naar Londen was gevlucht. Hij ontmoette er een paar oude legermakkers die hem een geschikte kerel vonden om voor de SOE in België actief te worden. En dus volgde hij een opleiding in het noorden van Schotland, ook al wist hij dat de SOE samenwerkte met het Belgisch Legioen, het koningsgezinde verzet dat aanstuurde op een naoorlogse dictatuur, terwijl hij eerder een democraat was. In Schotland leerde hij de kneepjes van het vak, hoe je Duitsers zwaar verwondt zonder dat ze sterven bijvoorbeeld, zodat ze een blijvende zorg zijn en dus wegen op de oorlogsinspanning. Hij leerde er met wapens omgaan en werd er zelfs onderworpen aan de verleidingen van het vrouwelijk schoon. Virginia Hall heette de vrouwelijke militair die hem om haar vinger probeerde te winden en daar wonderwel in slaagde tot hij doorhad dat ze hem wilde uithoren en hij dichtklapte. Test geslaagd: Van Hooff werd agent 4123 en hij kon op missie, samen met diezelfde Hall trouwens – waarmee Op de Beeck ook zijn liefdesaffaire vastheeft. Officieel werden Hall en Van Hooff erop uitgestuurd om de transportlijnen tussen Duitsland en de in aanbouw zijnde Atlantikwall te saboteren, maar hun eigenlijke opdracht was ontvoering. Volgens de Britten zouden Leopolds trouwplannen met de niet-adellijke Lilian Baels zijn populariteit bij het Belgische volk een serieuze knauw geven. Dat moest voorkomen worden, vonden ze, dus moest Hall Baels ontvoeren. De Amerikanen zagen het dan weer anders. Zij wilden de 1.200 ton uranium die in Olen opgeslagen lag en die Union Minière mondjesmaat aan Duitsland verkocht in handen krijgen, net als de uraniummijnen in Congo. Aangezien Leopold niet echt geneigd was hun te geven wat ze wilden, zagen zij ook wel iets in een ontvoering, maar dan van de koning zelf, omdat die in Londen wel een toontje lager zou zingen. En dan was er nog die brief van de regering-Pierlot die Van Hooff aan Leopold moest overhandigen… Op de Beeck weet het allemaal heel levendig en geloofwaardig weer te geven. Je valt van de ene verbazing in de andere en je zit het hele boek lang met die ene, grote vraag: is dit allemaal wel waar? Waarom heeft Op de Beeck een historische roman geschreven en niet gewoon een geschiedenisboek? Om eerlijk te zijn, konden we ons halverwege het boek niet langer bedwingen en hebben we doorgebladerd naar de vijftien pagina’s lange verantwoording op het einde van het boek. We kregen er meteen het antwoord op die vraag. Van Hooff heeft inderdaad echt bestaan, al werd hij niet vergezeld door Hall op zijn missie. Leopold III heeft inderdaad heel forse uitspraken gedaan over de Joden, maar niet tegen Hitler, zoals dit in het boek staat – of misschien ook wel, want dat weten we niet – en ga zo maar door. Speculatieve non-fictie zou je Het complot van Laken ook kunnen noemen, en die speculatie is soms gewoon bittere noodzaak. Uit het dossier dat de Staatsveiligheid over Van Hooff heeft aangelegd, en dat trouwens nog steeds niet volledig vrijgegeven is, zijn immers een paar belangrijke zaken verdwenen. Zoals de brief die hij meegekregen had van de regering-Pierlot en die hij aan Leopold moest afgeven. Wat stond erin en waarom is hij weg? Volgens sommigen was het een compromisvoorstel en zou Leopold er positief op geantwoord hebben. Was Leopold III dan toch niet die eenzelvige collaborateur die sommigen na de oorlog van hem gemaakt hebben, en hebben zij die brief daarom uit het dossier gehaald? Het is een vraag die Op de Beeck niet beantwoordt, en die natuurlijk ook niet te beantwoorden is.

Blok voor blok      Williams Stephen      Software

In "Blok voor blok' neemt technologiejournalist Stephen P. Williams de lezer mee in de wereld van de Blockchain: dit resulteert in een fascinerende ontdekkingsreis naar de nabije toekomst. Blockchain: we horen er veel over, maar slechts weinigen kunnen helder uitleggen wat het is maar Stephen P. Williams lukt dat wél. In zekere zin is blockchain vergelijkbaar met het besturingssysteem van je computer, schrijft hij: het is een onderliggende technologie waarop applicaties kunnen draaien. Revolutionair aan blockchain is echter dat het een netwerk zonder centrale autoriteit is. Het is transparant, democratisch en niet te hacken. Aan de hand van aansprekende voorbeelden maakt Williams voor iedereen begrijpelijk waarom blockchain weleens de belangrijkste uitvinding van onze tijd zou kunnen zijn, met grote impact op de economie, politiek, wetenschap, kunst en talloze andere aspecten van ons leven. Blockchain is beschermingssoftware, ontwikkeld voor de controle op de bitcoin. Een soort digitaal grootboek om financiële transacties te monitoren. Zie het zo: elke handeling van een transactie wordt genoteerd, digitaal versleuteld en afgesloten. Het eerste block. Bij een volgende handeling wordt een nieuw block opgezet en met een cryptische code aan het eerste gekoppeld. Die code is de chain. Alle nieuwe blocks zijn mogelijk; veranderingen aan de voorgaande kan niet. Eventuele hacking zou onmiddellijk gemeld worden omdat de koppelcode veranderd moet worden. Voor financiële transacties een prima systeem, maar de vraag is of blockchaining ook voor andere handelingen gedaan kan worden. En dat is eigenlijk de insteek van dit boek. Waar en waarom ontstaan problemen in wat meer hardware-matige processen? Soms hoogdravend tekstgebruik dat mogelijk ergernis opwekt, maar over het algemeen goed leesbaar. Beetje droge kost maar door de verrassende keuze in onderwerp blijft de aandacht er wel bij. Verwachting is wel dat ondanks de problemen blockchaining zeker toekomst heeft.

Alles over elektrische auto's      Horlings Jeroen      Divers

Elektrische auto's worden steeds populairder. Ze zijn stil, snel en stoten geen giftige gassen uit. Ze zijn duur in aanschaf, maar zeer goedkoop in gebruik. Toch is er veel onduidelijkheid. Hoe ver kun je ermee rijden, zijn ze echt beter voor het milieu, is het goedkoper dan een zuinige brandstofauto, hoe werken laadpalen en laadpassen en... rijdt het ook prettiger? Dit boek geeft je antwoord op alle vragen en vertelt je alles wat je moet weten over elektrisch rijden. Alle voor- en nadelen worden besproken, evenals belangrijke verschillen en veelgehoorde vooroordelen en misverstanden. Verder bespreekt het alles wat er komt kijken bij elektrisch rijden, inclusief praktische tips en achtergrondinformatie. Ook ingewikkelde vraagstukken worden niet geschuwd, zoals of ze echt beter zijn voor het milieu, hoe lang een accu meegaat en wat er komt kijken bij lange reizen en vakanties. Verder komen alle huidige en toekomstige elektrische auto's aan bod. Er wordt ook stilgestaan bij de transitie van fossiele grondstoffen naar duurzame energie, zonnepanelen en groene stroom, de gevolgen van schadelijke uitstoot op het klimaat en onze gezondheid en waarom het einde van het fossiele tijdperk in zicht is.

Over de toekomst      Rees Martin      Astronomie

Martin Rees is kosmoloog en astrofysicus, is zelfs hoofd geweest van Trinity College, Cambridge. Hij is ook gewezen hoofd van de Royal Society, houder van een indrukwekkende resem prijzen allerhande, en schreef meer dan 500 papers - onder andere over kosmische achtergrondstraling en een reeks bedoeld om astronomie begrijpelijk te maken voor de leek. Zijn drang om ook de bevindingen van de wetenschap voor een groter publiek te vertalen, zetten hem ertoe aan om over astronomie een 9-tal boeken te schrijven, met als laatste in de rij dit boek. Het is een fenomenaal werk geworden dat lijkt op één uitgebreide staalkaart van al wat er op (zeer) breed wetenschappelijk gebied op dit ogenblik leeft en waarvan ieder onderwerp tot in de kleinste details en met tegenwerpingen behandeld wordt. Ik geef enkele thema´s en vragen uit het boek mee. Onze aarde - die kleine blauwe planeet - is een speciale plek in de kosmos. Wat gebeurt er op/met deze planeet waar ongekend snelle veranderingen plaatsvinden met nog onvoorspelbare invloed op ons leefmilieu? Aan welke bedreigingen staat ze bloot? Wat zou de toekomst kunnen zijn van de menselijke soort die ze bewoont? Pollutie en de klimaatverandering spelen een rol. Welke schone energie, welke wetenschappelijke ontwikkelingen mogen we in de komende decennia verwachten? Hij gaat ook in op biotechnologie, robotica en “Artificial Intelligence”. Zijn we op weg naar een post-menselijk tijdperk? Wat weten we over de verste verten buiten onze planeet? Hoe zit het met de ruimtevaart en de keuze die zich opdringt in verband met bemande ruimtevaart? Wat is de plaats van de aarde in het heelal? Is er buitenaardse intelligentie? Wat zijn de risico’s die het voortbestaan van de mens bedreigen? (kernwapens, zwarte gaten,…) Is een multiversum een mogelijkheid? Wat kunnen we als mens nog te weten komen en wat zal er altijd buiten ons bereik blijven? De aarde is 45 miljoen jaar oud en toch is de periode waarin we nu leven, zelfs in dat kosmisch perspectief, zeer belangrijk. Eén soort, onze soort, heeft de macht gekregen dank zij de technologie die ze ontwikkelde. We zijn collectief misschien bezig de planeet te plunderen en een uitgeputte wereld na te laten aan toekomstige generaties. Aan de andere kant kan diezelfde technologie die er de oorzaak van is, ons toelaten een overgang te maken naar ongekende mogelijkheden: zelfs op Mars zou onze soort nog kunnen voortleven… Vanuit het gezichtspunt van de wetenschapper die hij is, beschrijft Martin Rees hoe we niet alleen de problemen, zoals bijvoorbeeld klimaatverandering en bevolkingsdruk kunnen aanpakken met alles wat de wetenschap te bieden heeft (AI, cybertechnologie, robotica, biotechnologie,…), maar ook hoe we de risico’s kunnen vermijden. Rees denkt wél dat het al te laat is om nog het tij te keren met enkel maatregelen die moeten leiden tot het beperken van CO2 uitstoot. “Hoe kunnen we de wetenschap best gebruiken om het met het grootst mogelijke voordeel en met het vermijden van de risico’s de techniek inzetten om een ramp te vermijden?“ vraagt hij zich af. We moeten ons natuurlijk zorgen maken, want er staat zoveel op het spel. De technologieën die we nu hebben zijn zeer krachtig, maar dat wil ook zeggen dat de risico’s zeer groot zijn. Daarom is dit boek geen boek met oplossingen, met een richting, maar ”een mengeling van licht en schaduw”. De schrijver bespreekt alle mogelijkheden, maar ook alle risico’s. Telkens je denkt te weten wat er nu moet gedaan worden, schotelt Rees je meteen een bord obstakels en tegenargumenten voor. Hij stelt zelfs de toekomst van de wetenschap in vraag. Zou het kunnen dat er grenzen zijn aan wat het menselijk brein kan begrijpen en dat het tegen de buffers zou aanlopen van ons begripsvermogen? Inderdaad: Wat zijn de uiterste mogelijkheden van de wetenschap? Een andere, zeer pertinente en actuele vraag: misschien hebben wetenschappers wel een speciaal begrip in zoverre het de vruchten van de technologie betreft, maar ze hebben geen bevoorrecht inzicht in ethiek, moraal of economie. Wordt wetenschappelijk onderzoek niet al teveel geleid door de markt, door winstoogmerken? Zullen de resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet eerst en misschien uitsluitend ten goede komen aan de kapitaalkrachtigen? Wat de wetenschap teweegbrengt moet immers iedereen ten goede komen en niet enkel de rijkeren en de superrijken. We willen meer mensen gelukkig maken, niet meer mensen die geluk hebben. Op dit ogenblik is het zeer duidelijk dat moraal, geweten, solidariteit, hulpvaardigheid, empathie niet de drijfveren zijn van (rechtse) politiek(ers). Die ethische uitdaging moeten we zeer dringend aangaan. De toekomst van de ruimtetechnologie en waar we zullen naartoe kunnen gaan buiten de aarde, is ook een realistische vraag. Uit de resultaten met bemande ruimtevluchten weten we dat mensen de ruimte insturen niet enkel zeer risicovol is, maar ook zeer duur. Gezien AI zo’n grote vooruitgang blijkt te maken, zou het waarschijnlijk beter zijn dit aan ruimtetechniek en robots over te laten. Soms lijkt de vraagstelling van Martin Rees te palen aan de sciencefiction, maar hij laat je steeds vlug begrijpen dat dit helemaal niet zo is. Wat nu nog sciencefiction lijkt, zal in een onmiddellijke toekomst tot de werkelijkheid behoren. Martin Rees schrijft gedeeltelijk als wetenschapper, gedeeltelijk als een eerder verontrust lid van het menselijk ras. Maar hij schrijft ook als universiteitsprofessor die toch graag de volgende generaties wil beïnvloeden zodat ze langetermijnoplossingen zouden vinden in een tijdperk waarin téveel politici enkel bezig zijn met kortetermijndoelen zoals produceren, groei, winst of overleven in de politiek. Dat terwijl we weten dat er geen planeet B is, zelfs Mars is er geen. Nog een voorbeeld. De huidige productie van “zuivere” energie zal nog tientallen jaren onvoldoende zijn voor de energiebehoeften van de toenemende massa mensen. De enige vorm van energie die dat kan verhelpen, is nucleaire energie. De huidige, verbeterde kleine modulaire reactoren van de vierde generatie zijn zeer veilig en produceren zeer goedkope en “zuivere” energie. We mogen ook niet enkel blijven rekenen op onderzoek en realisaties gesponsord door overheden. De privéruimtevaart, bijvoorbeeld, doet het veel beter dan de NASA (die lijdt aan geldgebrek en onvoldoende staatsfondsen ontvangt). Zonder daar dan weer de term “ruimte-toerisme” op te willen plakken, want dat laatste houdt in dat ruimtevaart veilig zou zijn, terwijl “ruimtereizen” voor (rijke) burgers eerder onder “zeer gevaarlijke sport” zou moeten gecatalogeerd worden. De schrijver geeft hieromtrent hallucinante cijfers van mislukkingen, rampen, doden, … uit de bemande ruimtevaart. Dit is een boek met veel wetenschappelijke data, maar zeer persoonlijk gebracht, geschreven door een uiterst intelligent en gedreven man die in één grote adem alles wat hij weet meegeeft aan de lezer, als een gepassioneerd iemand die alles nog eens op papier wil zetten zodat het met aandrang zou gelezen worden door een mensheid die dringend inzicht nodig heeft.

We moeten het even over Poetin hebben      Galeotti Mark      Russische geschiedenis

Wie is de echte Vladimir Poetin? Wat wil hij? En wat zal hij in de toekomst gaan doen? Ondanks de miljoenen woorden die er al over Poetins Rusland zijn geschreven, lukt het het Westen nog altijd niet om een van ’s werelds machtigste politici, wiens invloed de wereld omspant en wiens macht reikt tot in de zenuwen van ons dagelijks leven, echt te begrijpen. In dit compacte boek ontrafelt Mark Galeotti de man achter de mythe. Hij beschrijft de misvattingen die er over Poetin bestaan en legt uit hoe we zijn beslissingen kunnen duiden en zijn volgende stappen beter kunnen inschatten. Van Poetins jonge jaren bij de KGB en zijn echte relatie met de Verenigde Staten tot aan zijn visie ten aanzien van Rusland (en de wereld), geeft Galeotti een ongeëvenaard inzicht in de man aan het stuur van de wereldpolitiek. Daarbij maakt hij gebruik van de nieuwste Russische bronnen, waarvan vele tot nu toe niet werden gepubliceerd. Mark Galeotti (1965) is werkzaam aan het Institute of International Relations in Praag en verbonden aan het Nederlandse platform Raam op Rusland. Hij is de auteur van het veelgeprezen De Vory. De Russische supermaffia. ‘In minder dan 150 bondige pagina’s schetst Galeotti een naargeestig, maar overtuigend portret van de man in het Kremlin en het politieke systeem dat hij domineert.’ The Times, a Best Book of 2019 Over De Vory: ‘Er is veel geschreven over de kleptocratie die begin jaren negentig ontstond op de puinhopen van zeventig jaar revolutie, terreur en oorlog in de Sovjet-Unie en de wereldwijde tentakels van het misdaadsyndicaat dat de macht zou hebben overgenomen van de communistische partij. Maar met De Vory van Mark Galeotti is dat syndicaat voor het eerst gedetailleerd geanalyseerd en daarmee ook tot zijn ware proporties teruggebracht.

De Russische klus      Smith Douglas      Russische geschiedenis

Het is bijna niet meer voor te stellen na een eeuw vol vijandigheid, maar in 1921 hebben de Verenigde Staten een grootscheepse reddingsactie uitgevoerd om Rusland te behoeden voor een van de grootste hongersnoden uit haar geschiedenis. Na jaren van oorlog en revolutie stond de zojuist opgerichte Sovjet-Unie op instorten. In zeer grote delen van het gigantische land stond er een ramp te gebeuren: de honger was extreem en er waren al vormen van kannibalisme ontstaan uit pure wanhoop. Lenin was radeloos: het laatste wat hij wilde, was de hulp inroepen van de kapitalistische vijand, maar hij kon niet anders. De VS grepen in, met succes. Vrijwel direct na de succesvolle reddingsactie wilden beide partijen er echter weinig meer van weten. Ze werden elkaars vijand en de gebroederlijke samenwerking werd aan beide kanten vakkundig onder het tapijt geveegd. Na de revolutie van 1917 vroeg Lenin de Verenigde Staten om hulp om de schrijnende hongersnood te lenigen. Een hulporganisatie onder leiding van de latere president Herbert Hoover zette van 1921 tot 1923 talrijke keukens op en verschafte medische hulp. Miljoenen levens werden gered. Het uitstekend gedocumenteerde werk toont de dubbele gevoelens van het communistische regime. Dat verfoeide het kapitalisme, maar moest ook het Amerikaanse organisatievermogen erkennen. Het boek is aangrijpend, vooral door de menselijke verhalen en bewijzen van wijdverbreid kannibalisme. Met veel zwart-witfoto's, waaronder gruwelijke, en een bronnenoverzicht. Het boek zal vooral geïnteresseerden in de Russische geschiedenis aanspreken. Voor verdere verdieping hebben zij veel aan de uitgebreide bronnenlijst. 'Verloren adel' (2012)* van dezelfde auteur behandelt ongeveer dezelfde tijd. Dat gaat over de onteigening en de vernietiging van de Russische elite na 1917.

De kracht van angst      Al Ghaoui Hesna      Psychologie

"Hesna Al Ghaoui pakt het misschien wel grootste onderwerp van onze tijd vol bij de lurven. En hoe! Dit is een boek over angst waar je juist minder bang van wordt.' Joris Luyendijk Als je dit boek gelezen hebt, weet je...hoe angst werkthoe je angst te confronteren hoe minder bang te zijn Als je dit boek gelezen hebt, durf je...van een hoge berg te springen, te spreken in het openbaar, op te komen voor waar je in gelooft De vraag die Hesna Al Gahaoui, oorlogscorrespondent voor de Hongaarse televisie in conflictgebieden, het meest wordt gesteld is: 'Hoe komt het dat je niet bang bent?' Haar antwoord stelt de vrager vaak teleur: 'Ik ben doodsbang!' Ze heeft het liever over: 'Hoe ga je daarmee om? Laat je angst het beste of het slechtste in je naar boven brengen?' In tegenstelling tot wat we graag willen geloven is een leven zonder angst onmogelijk, maar angst hoeft niet per se negatief te zijn. Het kan ook een brandstof zijn die ons in staat stelt onze capaciteiten tot het uiterste te benutten, en die in gevaarlijke situaties onvoorstelbaar altruïsme naar boven kan brengen. In een tijd waarin politici en terroristen onze angstgevoelens exploiteren voor hun eigen gewin, is het des te belangrijker om over angst na te denken. Als we bereid zijn angst te accepteren, kunnen we die constructief inzetten en kunnen we ons brein leren de situatie vanuit een nieuw perspectief te beschouwen. De prijswinnende Syrisch-Hongaarse journaliste Hesna Al Ghaoui schrijft in dit boek over het fenomeen angst. Al Ghaoui combineert in haar boek de resultaten van recent wetenschappelijk onderzoek enerzijds met haar (angst)ervaringen uit conflictgebieden wereldwijd en anderzijds met haar angsten als moeder. Een best wel aparte mix, die uiteindelijk een bijzonder boek heeft opgeleverd. Met een duidelijke les: angst kan verlammen en door demagogen worden misbruikt, maar angst heeft ook een nuttige rol als je leert ermee om te gaan. Voor dat laatste geeft Al Ghaoui in haar boek de nodige praktische handvatten, onder het motto: durf bang te zijn. Bang maar dapper!

Verloren land      Temulkuran Ece      Maatschappij

Zeven stappen van democratie naar dictatuur ‘Verloren land’ van Ece Temelkuran, een van de invloedrijkste politiek commentatoren van Turkije, is een hartstochtelijke en urgente verdediging van onze democratie. In dit persoonlijke en politieke betoog ontleedt Temalkuran de wereldwijde opkomst van het populisme. Ze toont in ‘Verloren land’ aan dat de westerse landen al slaapwandelend bezig zijn hun eigen democratisch bestel te verlaten. De politieke situatie onder Erdogan in haar moederland Turkije is volgens Temelkuran onderdeel van een wereldwijd fenomeen en moet daarom gezien worden als een waarschuwing voor landen, die na Turkije en Hongarije politiek verlamd kunnen raken. Ook Nederland, waar onder invloed van Wilders en Baudet partijen als de VVD eveneens steeds populistischer worden, loopt volgens haar gevaar. ‘Scherp, onderhoudend en ontroerend.’ Sinan Can Ece Temelkuran (1973) is journalist, politiek commentator en succesvol auteur. Vanwege politieke onderdrukking heeft ze Turkije moeten verlaten. Verloren land is een urgente en krachtige verdediging van de democratie, waarin Temelkuran haar persoonlijke geschiedenis op soepele wijze verweeft met het grotere politieke en historische verhaal. In dit persoonlijke en politieke betoog ontleedt Temelkuran de wereldwijde opkomst van het populisme en legt zij de patronen bloot die de wortels van onze democratie aantasten. Ze toont hiermee de ontelbare complexe manieren waarop de westerse landen al slaapwandelend bezig zijn hun eigen democratisch bestel te verlaten. De terugkerende politieke onlusten in Turkije zijn volgens Temelkuran onderdeel van een wereldwijd fenomeen en moeten daarom gezien worden als een waarschuwing voor die landen die het patroon nog kunnen doorbreken, voordat zij, net als Turkije en Hongarije, politiek verlamd zullen zijn.

Fabels over China      Van der Putten Jan      China

Steeds meer drukt China zijn stempel op de wereld. Machthebber Xi Jinping heeft zich ten doel gesteld China wereldleider te maken en is hard op weg die ambitie te verwezenlijken. Voor de Chinezen is dat niets nieuws: hun heerser zwaait sinds een paar duizend jaar de scepter over ‘alles onder de hemel’ en China vormt het centrum van de wereld. Het wereldleiderschap is als een natuurwet: de oudste beschaving, de meeste inwoners en weldra de grootste economie. Het Westen heeft lang gedacht dat het Chinese communisme niet te verenigen viel met de noodzakelijke modernisering. Ongetwijfeld omdat wij ons hardnekkig als de maat der dingen beschouwen. In Fabels over China gaat Jan van der Putten diep in op de taaie misvattingen in het Westen over China. Kennis die hard nodig is om het uitdijende imperium tegemoet te treden. Terwijl het Westen ervan overtuigd bleef dat China de democratische westerse waarden zou overnemen, groeide het land uit tot supermacht. Het is niet de verwachte aanwinst van het Westen geworden, maar zijn grote tegenspeler. In de tijd dat China nog op een andere, ons vrijwel onbekende planeet lag, had de Grote Roerganger Mao Zedong voor de aardbewoners een megaproject in petto: de wereldrevolutie. Dat plan mislukte even knetterend als de buitenaardse pogingen om van de Chinees een Nieuwe Mens te maken. Wat wel lukte was een massale verpaupering, de liquidatie van tientallen miljoenen mensen door honger en geweld en een diepe traumatisering van de samenleving. Ideologisch fanatisme veranderde de utopie in een nachtmerrie. Niet lang na Mao’s dood kwam China onder Deng Xiaoping terug naar de aarde. Marx moest wijken voor de markt, de klassenstrijd voor economische ontwikkeling, en geld stonk niet meer. Deng en de twee leiders na hem stelden hun land economisch open voor de buitenwereld. Daardoor is China onherkenbaar gemoderniseerd en zijn honderden miljoenen armen welvarend geworden. De huidige leider Xi Jinping heeft zich voorgenomen het karwei af te maken. In het Nieuwe Tijdperk dat hij heeft uitgeroepen moet China wereldleider worden. Die ambitie komt niet uit de lucht vallen. Wereldleiderschap is voor China niets nieuws. Het land heeft zichzelf een paar duizend jaar lang aangeduid als tianxia, ‘alles onder de hemel’, bestuurd door niemand minder dan de tianzi, de ‘zoon van de hemel’ in hoogsteigen persoon. Die term gaf aan dat de heerschappij van de Hemelzoon – het westerse woord ‘keizer’ is een gebrekkige aanduiding voor de Chinese alleenheerser – zich in concentrische cirkels uitstrekte over de hele aarde, met het keizerlijk paleis als middelpunt. Hoe verder een gebied van het centrum vandaan lag, des te zwakker de keizerlijke controle, maar vaste grenzen in de westerse zin van het woord waren er niet. De macht van de keizer was dus in principe onbeperkt. Dat de rest van de wereld daarvan geen weet had of er zich niets van aantrok, deed voor de Chinezen niet ter zake. China was immers niet een natiestaat maar een beschavingsstaat, en er was maar één beschaving: de Chinese. De tegenwoordig normale naam voor China is Zhongguo, dat letterlijk ‘Middenland’ betekent. Het is het Rijk van het Midden, het Centrum van de Wereld. China was en is voor de Chinezen per definitie het land dat dankzij zijn beschaving, uitvindingen, cultuur, kunst en staatsordening veruit superieur is aan de rest van de mensheid. Economisch was het tot het midden van de negentiende eeuw de machtigste staat ter wereld. Tijdens de ‘Eeuw der Vernedering’ die volgde kreeg het gevoel van trots en grandeur een haast fatale knauw. Het grandioze Rijk van het Midden verwerd tot een machteloze, semikoloniale, leeggeplukte en praktisch mislukte staat. Totdat in 1949 Mao aan de slag ging om van de ‘zieke man van Azië’ een communistische heilsstaat te maken. De Mao nieuwe stijl, Xi Jinping, zoekt opnieuw de heilsstaat, maar dan in een versie waarin de Grote Roerganger zich niet zou herkennen. En net als Mao zoekt ook Xi het wereldleiderschap. Het gaat echter niet meer om de ideologische hegemonie maar om economische, technologische en militaire macht en vooral om respect voor de grandeur van het herboren Rijk van het Midden. Xi wil van China een gigantisch Singapore maken: rijk en welvarend, zonder vervuiling en corruptie, zonder discussie en kritiek, autoritair bestuurd door één enkele partij en voor onbepaalde tijd door één enkele man: hijzelf. Iedere Chinees moet een Nieuwe Mens worden, die onder volledige controle van de partij met Xi’s Chinese Droom meedroomt over de ‘grote verjonging van de Chinese natie’. In vertaling: China moet in volle glorie herrijzen en weer het rijkste en machtigste land worden dat zich door de rest van de wereld niets meer zal laten gezeggen. Op het wereldtoneel ziet Xi voor China, hij heeft het zelf gezegd, maar één plaats: het centrum. Het oude begrip tianxia duidt nu het expansieve China van Xi aan, dat net als het China van de keizers geen grenzen kent. De Volksrepubliek, de huidige incarnatie van het Eeuwige China, is druk bezig haar economische, technologische en militaire achterstand weg te werken en een eigen wereldorde op te bouwen, dit alles om de plaats te heroveren die haar volgens eigen overtuiging toekomt: die van natuurlijke wereldleider. Hoe kan het land met de meeste inwoners, de oudste beschaving en weldra de grootste economie immers een andere positie innemen dan de leidende? De Eeuw der Vernedering was slechts een tijdelijke verstoring van de natuurlijke orde geweest. In Xi’s Droom zal het herrezen Hemelse Rijk dankzij zijn economische, politieke en militaire macht, zijn wijsheid, waarden en cultuur alom respect afdwingen. China’s herwonnen glorie moet het volk vervullen van nationale trots en dankbaarheid jegens zijn hoogste leider, die is wat vroeger de keizer was: de personificatie van China zelf. Steeds meer drukt China zijn stempel op de wereld. Maar ondanks de lawine van nieuws is er veel over China dat de wereld niet weet. Natuurlijk, het land is te groot en te veelzijdig, en zijn geschiedenis te lang om ook maar bij benadering een toereikende achtergrondkennis te krijgen. Daar komen de censuur en de geslotenheid van de overheid nog bij. Het kennisgebrek is echter behalve kwantitatief vooral ook kwalitatief. Over essentiële Chinese zaken bestaan nog altijd hardnekkige misvattingen. Nu tussen de leider van het Westen en de leider van het Oosten de strijd om de wereldhegemonie is ontbrand, is het zaak om het wanbegrip zo snel mogelijk uit de weg te ruimen. Kennis over wat het herrezen Rijk van het Midden werkelijk drijft, is urgenter dan ooit. Net als Mao zoekt Xi Jinping het wereldleiderschap, dat niet meer gaat om ideologische maar om economische, technologische en militaire macht Het Westen – oorspronkelijk sloeg dat begrip op de geografie, daarna op de cultuur. Sinds het begin van de Koude Oorlog tussen Amerika en de Sovjet-Unie is het vooral een politiek idee, bij voorkeur in combinatie met ‘vrij’. Het ‘Vrije Westen’ gold als bastion van liberale democratie en kapitalistische vooruitgang. Het leek te bestaan bij gratie van het communistische Oostblok. Na het neerhalen van het IJzeren Gordijn doekte het Westen zijn attribuut ‘vrij’ niet op. Het zette zich voortaan af tegen alle landen met een autoritair, repressief regime, ongeacht hun ideologische kleur. Dat deed het met de zekerheid dat geleidelijk aan de hele wereld zich tot de westerse idealen zou bekeren. Verreweg de belangrijkste bekeerling in dit mondiale offensief zou China zijn. Op deze misvatting heeft het machtigste land van de wereld tientallen jaren lang zijn Chinapolitiek gebaseerd. Het ‘ondankbare’ China heeft zich echter niet aan het door het Westen geschreven scenario gehouden. Schoorvoetend is het Westen nu bereid te erkennen dat het zich gruwelijk heeft vergist, maar een nieuw Chinabeleid is nergens te bespeuren en er zijn nieuwe misconcepties bijgekomen. Zolang men niet de moeite doet het waarom van de hardnekkige blunders van het verleden te analyseren, zullen er steeds weer nieuwe worden gemaakt. De moeder van alle misvattingen is het idee dat China een land is als alle andere. China beschouwt zichzelf als een superieure beschavingsstaat waarin de rest van de wereld haar natuurlijke leider dient te herkennen. Deze gedachte is de motor achter China’s huidige opmars naar de wereldmacht achter het vaandel van een ‘gedeelde toekomst voor de mensheid’. De stiefmoeder van het westerse wanbegrip over China is de vanzelfsprekendheid waarmee het Westen zichzelf zag – en vaak nog altijd ziet – als de mondiale maat. De hele wereld, China inbegrepen, zou willen worden als wij. Modernisering zou onverbiddelijk verwestersing betekenen. We wisten zeker dat China behalve onze producten ook onze ideeën zou invoeren, anders zou de Communistische Partij aan zichzelf kapotgaan. China zou dus een democratische, kapitalistische rechtsstaat worden die de mensenrechten volop zou respecteren. Uitgerekend de man die bij zijn aantreden als partijleider, zeven jaar geleden, in het Westen voor een hervormer werd versleten, zelfs voor de Chinese Gorbatsjov, Xi Jinping dus, heeft met het westerse wensdenken radicaal afgerekend. Hij heeft een totalitaire dictatuur gevestigd. Het land wordt niet meer geregeerd door een collectief, zoals onder Xi’s twee voorgangers, maar door slechts één man, die aan de macht kan blijven zolang hij wil. Xi heeft niet de democratie omhelsd maar een agressief nationalisme, dat hij vermengd heeft met de confucianistische traditie en een leer die de ‘vrije wereld’ had doodverklaard: het communisme. De Chinese Communistische Partij heeft zich wonderlijk soepel aan de nieuwe tijd aangepast, veel van haar oude ideologie heeft ze bij het oud vuil gezet, maar door Xi’s ’s toedoen waren Lenin en Mao in China weer levensgroot. De zelfafbraak van de democratie in de westerse wereld heeft dat systeem in China zo mogelijk nog minder populair gemaakt. De westerse regel dat de opkomst van de middenklasse een democratiserend effect zou hebben, is in het neomaoïstische China niet opgegaan. De Chinese middenklassers zijn de partij juist dankbaar en zijn door haar gecoöpteerd. Westerse leiders en opiniemakers riepen dat dankzij internet het vrije woord in China niet meer te temmen zou zijn. De Volksrepubliek is nu wereldkampioen internetcensuur. De vrijheid die het Westen voor de Chinezen in petto had is er wel gekomen, maar niet in de beoogde vorm: de Chinese bevolking is economisch nog nooit zo vrij geweest als nu, maar heeft, met dank aan de nieuwste digitale technieken, politiek en sociaal ook nooit zo onder controle gestaan. Ook van de voorspelde triomf van de rule of law is niets terechtgekomen. Meer dan ooit is de wet een instrument in handen van de partij, die zelf boven de wet en zelfs de grondwet staat. Het geschiedenisonderwijs bestaat uit een selectie van feiten waaruit blijkt dat vijfduizend jaar slechts een aanloop was naar het glorieuze tijdperk van nu Consequent heeft het Westen wat China betreft de plank misgeslagen. Neem China’s ‘socialistische markteconomie’. Die werd afgedaan als een taalkundige acrobatie of gezien als een slecht doordachte variant op de westerse markteconomie die sowieso in China niet zou kunnen gedijen zolang het land een dictatuur bleef. De Chinese economie zou zich vanzelf wel ontwikkelen tot een neoliberale markteconomie. Nee dus. De greep van de partij op de economie is niet verslapt maar juist versterkt, en niet de socialistische markteconomie maar het westerse neoliberalisme is in diepe crisis geraakt. China is hard bezig de ene westerse misconceptie na de andere door te prikken: dat het vanwege zijn rigide, autoritaire onderwijsstelsel niet in staat zou zijn tot technologische innovaties en wetenschappelijke prestaties, dat het zijn militaire achterstand op de Verenigde Staten de eerstkomende decennia onmogelijk kon inhalen, dat het in een handelsoorlog met de Verenigde Staten snel het loodje zou leggen, dat het zich geleidelijk aan in de westerse wereldorde zou integreren. Het China van Xi Jinping is niet de verwachte aanwinst van het Westen geworden, maar zijn grote tegenspeler. China gaat zijn eigen weg en is eerder de westerlingen aan het veranderen dan omgekeerd. Steeds meer beginnen de westerse landen China als een grotere rivaal te zien dan Rusland, al is in de publieke opinie in Europa de angst voor Poetin sterker dan voor Xi. De Amerikaanse president Donald Trump heeft de angst voor China flink aangewakkerd. China’s handelspraktijken, zijn mondiale economische expansie, zijn cyberspionage en zijn militaire geldingsdrang zouden voor het Westen een levensgrote bedreiging vormen. Voor veel westerlingen is het China van Xi een expansionistische totalitaire dictatuur geworden, waarin de hoogste leider een griezelige persoonlijkheidsverheerlijking à la Mao ten deel valt. In China daarentegen wordt Xi al vergeleken met grote keizers uit het verleden die de grootsheid van het vaderland nog grootser maakten en als een vader waren voor hun volk: streng maar rechtvaardig, een voorbeeld van deugdzaamheid, maar ook genadeloos als het nodig was. In het nepnieuwstijdperk, waarin bewezen feiten ook maar een mening zijn, het gezag van de wetenschap wordt ondermijnd en journalisten worden voorgesteld als vijanden van het volk, is het belangrijker dan ooit om vat te krijgen op de werkelijkheid. De enige daarvoor bruikbare instrumenten zijn de feiten. Op dat punt heeft de Chinese overheid de laatste paar duizend jaar zelden meegewerkt. Met haar afkeer van transparantie, haar obsessieve geheimhouding, leugens, censuur en propaganda sluit de Communistische Partij naadloos aan bij de Chinese traditie. Ook de feiten van het verleden worden verdraaid als dat nuttig is voor eigentijds politiek gebruik. Het geschiedenisonderwijs is gebaseerd op een zorgvuldige selectie van feiten en interpretaties waaruit moet blijken dat vijfduizend jaar Chinese geschiedenis slechts een aanloop is geweest naar het glorieuze communistische tijdperk van nu. Het verleden ter legitimering van het heden. Er is ook een semantisch obstakel. Begrippen als wetenschap, democratie en logica bestonden tot het begin van de twintigste eeuw niet in China – net zomin als woorden voor humor, bier, pudding, koffie en chocola. Westerse en Japanse importbegrippen, het marxisme inbegrepen, kregen in China een andere lading. Democratie bijvoorbeeld betekent in China iets heel anders dan wat het Westen daaronder verstond voordat de golf van autoritair populisme dat begrip uitholde. Het westerse concept ‘vrijheid’ neigt in de confucianistisch-communistische traditie naar anarchie. De Volksrepublikeinse rechtsstaat verschilt hemelsbreed van die in westerse democratieën. Nationale veiligheid is in China een nog veel breder begrip dan in het Westen. De Chinese vakbonden zijn er niet om de belangen van de werknemers te behartigen maar die van de eenpartijstaat. Het is zaak de begrippen, de feiten en hun achtergronden zo helder mogelijk te krijgen voordat het zicht door gewenning, vertekening, censuur en zelfcensuur nog verder vervaagt. Wie een conflict met iemand wil oplossen moet eerst proberen in het hoofd van de ander te kruipen. Daardoor kun je achter diens beweegredenen komen en worden de thema’s duidelijk waarover een overeenkomst mogelijk is. Datzelfde geldt ook voor conflicten tussen landen en systemen. ‘Als je de vijand en jezelf kent’, zei China’s beroemdste strateeg Sun Tzu 2500 jaar geleden, ‘hoef je niet bang te zijn voor de afloop van honderd veldslagen.’ Het zou natuurlijk veel beter zijn om je tegenstander en jezelf zo goed te kennen dat er zelfs niet één veldslag nodig is. ‘De hoogste vorm van krijgskunde’, zei dezelfde Sun Tzu, ‘is de vijand verslaan zonder te vechten.’ Xi Jinping, die zijn klassieken kent, heeft zich dat devies eigen gemaakt. Maar het zou nog beter zijn als vijandschap wordt gesublimeerd tot een rivaliteit die geen verliezers kent. Kom daarmee niet aan bij iemand als Donald Trump, want die is met zijn ‘zero-sum game’-benadering slechts uit op winst. Xi pakt het met zijn ‘win-winsituatie’ – het slagwoord ligt hem in de mond bestorven – subtieler aan. De praktijk is vaak minder subtiel, want het is de bedoeling dat de ene winnaar meer wint dan de andere, of zelfs twee keer wint. En die ene, dat moet altijd China zijn. Of China zijn mondiale opmars zal voortzetten is even onzeker als de vraag of de neergang van de Verenigde Staten onontkoombaar is. Binnen- en buitenlandse problemen kunnen China’s zegetocht tot staan brengen. Zelfs is denkbaar dat de Volksrepubliek de door de Communistische Partij zo geduchte Sovjetweg naar de ontbinding zal inslaan. Het is zinloos zich aan voorspellingen te wagen. Veel gerenommeerde Chinakenners die in het koffiedik hebben gekeken worden daar liever niet aan herinnerd. Het is daarentegen uiterst zinvol om het westerse wanbegrip van China te ontrafelen en daar, voor zover achterhaalbaar, de werkelijke Chinese opvattingen en bedoelingen tegenover te stellen. Daarvoor moeten we vaak ver teruggaan in de geschiedenis, want China is ondanks alle turbulenties een land van historische continuïteit als geen ander. Uit het verleden valt in China dan ook nog meer te leren dan elders. Bijvoorbeeld wat we moeten verwachten als China erin slaagt het mondiale machtsvacuüm te vullen. En hopelijk ook wat we moeten doen om een wereldconflict af te wenden voordat het te laat is.

Naar één wereld      Mahbubani Kishore      Maatschappij

De wereld staat op de drempel van een nieuw tijdperk. De heftige discussies over de eenwording van Europa zijn slechts een afspiegeling van een veel groter, mondiaal proces, waarin we onherroepelijk zullen toegroeien naar één wereld. Net als in Europa zal de eenwording gepaard gaan met een voortdurende strijd tussen nationale kortetermijnbelangen en mondiale lange termijn belangen. Maar er is geen andere weg, want de problemen waar we voor staan kunnen alleen in mondiaal verband worden opgelost. Met groot optimisme, maar ook met uiterst scherpe kritiek op het huidige functioneren van wereldorganisaties als de VN, het IMF en de Wereldbank komt Mahbubani met verreikende voorstellen voor een nieuwe wereldorde. Hij laat zien dat de oude politieke orde niet langer werkt, nu nieuwe grootmachten als China, India en Brazilië hun plaats op het wereldtoneel opeisen en Amerika zijn overheersende positie aan het verliezen is. In dit visionaire boek schetst Mahbubani de contouren van een nieuwe wereld, waarin vrede niet langer een utopie is en allen verzekerd zijn van een menswaardig bestaan.

Sapiens      Harari Yuval Noah      Menswetenschappen

Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mens gaat – zoals de titel suggereert – van start als een geschiedenisles, die met zijn nadruk op verhalen en de meer dan fysieke evolutie van de mens bij momenten doet denken aan Mythen van Armstrong, maar al snel wordt het duidelijk dat bij die evolutie door Harari andere accenten worden geplaatst. Het vraagt even de tijd om zijn terminologie gewoon te worden, maar eens je het beet hebt, leest het boek als een trein. Zo introduceert hij reeds van bij het begin bepaalde denkwijzen en begrippen die in eerste instantie een zekere vorm van aanpassing vragen, maar naarmate het boek vordert ook een hulpmiddel zijn om je in het perspectief van de auteur in te leven. In het eerste deel wordt de gekende evolutie beschreven van de verschillende soorten mensen naar de homo sapiens en daar worden de verschillende theorieën geanalyseerd. Harari geeft meteen al een opvatting mee die als een rode draad zal terugkomen doorheen het boek: Intermenselijk geweld is er altijd geweest en zal er altijd zijn. De mens heeft zich de wereld toegeëigend, maar dat is niet zonder slag of stoot verlopen. Deel twee neemt de agrarische revolutie onder de loep en daar stelt de auteur zich de vraag of die wel een echte vooruitgang was voor de mens. Heel dikwijls hanteert hij het biologische perspectief en de kwestie wordt al snel of alles vanuit dit perspectief moet worden bekeken, of er ook andere mogelijkheden zijn. De overgang naar de landbouw is namelijk enkel positief geweest voor de reproductie van de mens, en heeft op andere vlakken heel wat nadelen met zich meegebracht. Harari introduceert een begrip waardoor volgens hem de mens erin geslaagd is om de wereld te koloniseren: de imaginaire orde: ‘We geloven niet in een bepaalde orde omdat die objectief waar is, maar omdat het geloof erin ons in staat stelt om effectief samen te werken en een betere samenleving op te bouwen.’ De natuurlijke orde is er altijd, maar de imaginaire ordes – waartoe de auteur o.a. n.v.’s rekent, de mensenrechten, religies, ideologieën, … – moeten in stand gehouden worden. Wanneer men niet meer in een mythe gelooft, verdwijnt ze. Tegelijk is er geen uitweg uit de imaginaire orde, omwille van de noodzaak tot het mobiliseren van grote groepen mensen en vooral omdat die moet vervangen worden door een andere. We kunnen niet terug. Het boek is heel kritisch naar de mens toe en naar de systemen die de mens heeft opgezet in de loop der eeuwen. Harari stelt heel veel in vraag en zet je als lezer daardoor erg aan het denken. Doorheen het boek krijg je wel dikwijls een negatieve indruk, alsof hij het niet zo hoog op heeft met de soort die zich mens noemt. In deel drie gaat de auteur stilaan naar het punt toe dat hij wil maken: we evolueren willens nillens naar een mondiale cultuur. En daar geeft Harari drie belangrijke factoren voor aan: geld, imperia en religie. Die drie factoren vormen volgens hem de voorwaarden voor de mens om op globaal vlak te kunnen gaan samenwerken. Met betrekking tot de eerste factor, geld, geeft hij het belang aan van een dergelijk systeem om samenwerking mogelijk te maken tussen verschillende volkeren. Ten tweede lijkt hij de gruwelen van het vestigen van een imperium te vergoelijken omwille van de positieve gevolgen. Hij legt heel veel nadruk op de wreedheid van de mens, vooral naar dieren en vleesindustrie toe. In bepaalde passages doet het boek heel erg denken aan Dieren eten van Safran Foer. Religie wordt, zelfs al vormt het de derde harmoniserende factor, ten slotte ook serieus op de rooster gelegd. Voor een goed begrip is het echter belangrijk om te weten dat religie en ideologie door Harari niet gescheiden worden. Zo beschrijft hij kapitalisme ook als een religie en hanteert hij de volgende definitie: ‘Een systeem van menselijke normen en waarden op basis van geloof in een bovenmenselijke orde.’ Vanuit persoonlijk oogpunt vind ik die interpretatie vrij eng, maar in de setting van zijn boek komt hij ermee weg. Harari zelf neigt op verschillende momenten in het boek naar het boeddhisme, al komt hij nooit los van zijn neiging om alles biologisch te verklaren: ‘De enige manier om volledig bevrijd te worden van alle leed is volledige bevrijding van alle verlangens en de enige manier […] is het trainen van de geest om de werkelijkheid te ervaren zoals die is.’ Ook het humanisme noemt hij religie en hij beschrijft drie soorten: liberaal, sociaal en nazistisch. Daarvan is slechts de laatste niet gebaseerd op het monotheïsme. Weer geeft hij hier zijn biologische kijk: ‘Het menselijk gedrag wordt bepaald door hormonen, genen en synapsen. Niet door vrije wil.’ Het vierde deel gaat verder met de wetenschappelijke revolutie. Een groot deel van zijn veroveringen en successen heeft de mens, en dan meer bepaald de Euraziatische mens, te danken aan het uitgangspunt ‘Ignoramus’, het niet-weten. Deze breuk met het middeleeuwse kijken waarin men dacht alles te weten heeft mee voor de grote veroveringen en wetenschappelijke successen gezorgd. Als we het bovenstaande verenigen met project ‘Gilgamesj’, de zoektocht van de mens naar de overwinning op het leven, dan is deze insteek een onvoorstelbaar grote motor geweest – en nog steeds – voor de vooruitgang van de mens. In dit deel herneemt de auteur zijn stelling van deel drie wat uitvoeriger, en dat is dat de wetenschap, de grootmachten of imperia en het kapitaal onze ontwikkeling fundamenteel hebben bepaald. Hierin heeft Europa een heel grote rol gespeeld. Opnieuw licht Harari de rol van deze drie componenten uitvoerig toe. De auteur schrijft bevattelijk en met goed uitgelegde voorbeelden. Hij illustreert de verwevenheid tussen drie pijlers heel mooi. Hij geeft kritiek, maar nuanceert ook telkens, waardoor de deur naar een eigen interpretatie mooi open blijft. Dat maakt ook deel uit van de toegankelijkheid van zijn schrijven. Harari zet aan tot bescheidenheid, roept soms zelfs een schuldgevoel op. Bij momenten doet zijn bevlogenheid denken aan het schrijven van Ayn Rand, maar dan met meer ruimte voor nuancering van het eigen denken. Naar het einde van het boek toe stelt de auteur onvermijdelijk de vraag naar de zin van dit alles: Waarom is de mens zo geëvolueerd, is er een doel? De vraag naar geluk, die op vandaag expliciet gesteld wordt, speelt hierin een cruciale rol: ‘Zijn wij gelukkiger dan pakweg de jager-verzamelaars? Is er een nut geweest aan al die ontwikkeling? Hoe heeft de geschiedenis het geluk van de mens beïnvloed? Wat maakt gelukkig?’ Ook hier springt hij van positief naar negatief en terug. Hij analyseert verschillende interpretaties van geluk en geeft daarbij ook weer voldoende aandacht aan de biologische blik. Ook de boeddhistische interpretatie komt duidelijk op de voorgrond. Uiteindelijk voegt hij aan het geheel ook een vooruitblik toe die naarmate de passages elkaar opvolgen meer en meer aan sciencefiction doet denken. De auteur gaat heel ver in het opsommen van toekomstmogelijkheden. Zullen we als zelfverklaarde Almachtige kunnen ontsnappen aan onze biologische bepaaldheid? Sapiens heeft een open einde. Als mens hebben we nog niet veel goeds teweeggebracht en de belangrijkste en beangstigendste lacune in ons mens-zijn is volgens de auteur dat we niet weten wat we willen doen of “willen willen”. Hij stelt de vraag hoe gezond het is dat de mens over zovele vormen van kennis en zoveel mogelijkheden beschikt gecombineerd met een gebrek aan richting.

Economie      Lambrecht Johan      Economie

Het boek ‘Economie, de essentie zonder formules’ keert terug naar de wortels en de ziel van de economische discipline door zich met een kritische blik en in klare taal te richten op de realiteit, de praktijk, het heden, het verleden en de toekomst. Het boek transformeert de technische discipline in een publieke dialoog. De voornaamste politiek-economische begrippen en het verband ertussen worden helder uitgelegd, zonder wiskundige formules of abstracte grafieken. Het boek is gestructureerd rond acht concepten (dus acht hoofdstukken) die het meest voorkomen in de politiek-economische berichtgeving: economische groei, recessie en depressie, inflatie, geld, rente, arbeidsmarkt, overheidsfinanciën, betalingsbalans en internationale handel. In de verschillende hoofdstukken van het boek worden ook kritische kanttekeningen geplaatst bij economische concepten en beleidsmaatregelen. Er wordt daarvoor zowel uit de economische geschiedenis als uit nieuwere werken geput. “De laatste tijd zitten we al te vaak geprangd tussen het ideologische (een hoofd zonder hart) en het populistische kamp (een hart zonder hoofd)”, aldus Lambrecht. Het boek eindigt met een oproep voor zelfbeheersing door economen en beleidsmakers. Volgens Adam Smith, de grondlegger van het economisch vakgebied, is zelfbeheersing de grootste deugd. Met dit boek wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de financiële en economische geletterdheid van de doorsnee burgers, een hele verdienste voorwaar.

Wat iedereen zou moeten weten over klimaatverandering      Verheggen Bart      Klimaat

In het publieke debat lopen de meningen over klimaatverandering sterk uiteen, ook over feitelijke aspecten die wetenschappelijk gezien heel helder zijn. Zo weten we al sinds de negentiende eeuw dat CO2 een opwarmend effect heeft. Voor een zinnige maatschappelijke discussie is het belangrijk om de wetenschappelijke inzichten goed in beeld te hebben, aldus UvA-klimaatwetenschapper Bart Verheggen in zijn boek ‘Wat iedereen zou moeten weten over klimaatverandering’. Het boek is op woensdag 22 januari verschenen. In zijn boek schept Verheggen op basis van de meest recente wetenschappelijke kennis duidelijkheid in de veelheid aan – soms tegenstrijdige – informatie. Hoe en waarom verandert het klimaat en hoe weten we dat eigenlijk? Welke risico’s kleven daaraan en hoe kunnen we die beperken? Naast de basale wetenschappelijke inzichten komen ook veelgehoorde misvattingen aan bod en gaat Verheggen in op klimaatvragen die bij mensen kunnen opkomen tijdens het lezen van de krant of van online artikelen. Verheggen begint met de vraag waarom wetenschappelijke inzichten met betrekking tot het klimaat vaak in twijfel worden getrokken of zelfs geheel worden ontkend. Vervolgens bespreekt hij wat hij noemt de basis van klimaatverandering (energie, temperatuur en broeikaseffect), de rol van CO2, de verandering van het klimaat en oorzaken hiervan, de opwarming van de aarde in de toekomst en de gevolgen. Verheggen besluit met de conclusie dat we de gevolgen kunnen beperken door de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen te reduceren en schetst welke dingen we nu kunnen doen. Dr. Ir. Bart Verheggen is een breed georiënteerde klimaatwetenschapper en docent aan het Amsterdam University College (AUC) van de UvA en de VU. Aan het AUC geeft hij vakken op het gebied van aardsysteemkunde en klimaatverandering. Verheggen neemt al jaren actief deel aan het maatschappelijke debat over klimaatverandering, onder andere met het blog Klimaatverandering.

De geknipte genen      Helsmoortel Hetty      Biologie

Het gebeurt niet elke dag, maar soms wordt er een ontdekking gedaan die de samenleving helemaal op zijn kop zet. Ooit was dat de beheersing van het vuur of het begin van de landbouw, recenter de auto of het internet. Vandaag is dat CRISPR, de uitvinding van de eeuw, alleen weet u dat nog niet. Tot nu. Wat is CRISPR? Het korte antwoord: een revolutionaire techniek om aanpassingen uit te voeren in het DNA van eender welk organisme. Het langere antwoord wordt u in dit boek, gegeven door Hetty Helsmoortel, CRISPR-expert en verhalenverteller pur sang. In haar glasheldere en meeslepende stijl frist de auteur eerst uw voorkennis op van DNA, met alles wat je moet weten om CRISPR te begrijpen. Daarna toont ze wat kan en wat al is. Overtuigd dat ie-der-een moet begrijpen wat CRISPR is, maakt zij de materie behapbaar voor ons allen. Waarom moet u dit weten? Omdat CRISPR prachtige kansen biedt, maar ook gevaren en een hoop ethische dilemma’s. Nu het genetisch aanpassen van mensen mogelijk wordt, vindt Helsmoortel het hoog tijd dat we onszelf vragen stellen. Baby’s die geen HIV meer kunnen krijgen? Een nieuwe kankertherapie? Wat als intelligentie of geaardheid genetisch beïnvloedbaar zijn? Wat moeten we met deze technologie? Dit is een must-read voor iedereen die de 21e eeuw wil begrijpen, een boek voor iedereen die wil deelnemen aan het debat over onze toekomst. Misschien heeft u al eens gehoord over CRISPR. Het is een revolutionaire technologie die ons in staat stelt te 'knippen en plakken' in het DNA van om het even welk organisme. Ook dat van de mens. Met deze beperkte kennis zou ik u willen vragen om op de volgende vraag te antwoorden. Volg gerust gewoon uw buikgevoel. 'Is CRISPR volgens u iets natuurlijks of iets onnatuurlijks?' A) Iets natuurlijks B) Iets onnatuurlijks Mijn ervaring leert dat ongeveer de helft van de mensen 'natuurlijk' antwoordt, terwijl de andere helft het bij 'onnatuurlijk' houdt. Maar CRISPR op zich is wel degelijk iets natuurlijks. Anders gesteld: CRISPR komt voor in de natuur. De technologie die in 2015 door het vlakblad Science werd uitgeroepen tot doorbraak van het jaar, vindt haar oorsprong in de natuur. Het is een deel van het afweersysteem dat bacteriën gebruiken om zich te verdedigen tegen schadelijke virussen. Eerst en vooral: kunnen virussen bacteriën aanvallen? Absoluut, ze zijn zelfs elke dag verantwoordelijk voor de vernietiging van naar schatting 15 tot 40% van alle bacteriën in de oceanen. En toch worden virussen door biologen niet als volwaardige levende wezens beschouwd. Een van de definiërende kenmerken van leven is immers: jezelf kunnen voortplanten. En dat kunnen virussen niet. 't Is te zeggen, ze kunnen het niet zelf. Een virus is namelijk niets meer dan een streng DNA (of soms RNA), omgeven door een eiwitmantel. Een propje genetische informatie met een beschermend pantser errond. We weten intussen dat ongeslachtelijke voorplanting sowieso een verdubbeling van het DNA inhoudt. Maar wie of wat zou bij een virus de twee DNA-strengen uit elkaar moeten halen? Er is namelijk geen enkele machinerie voorhanden om dat te doen. En waar zou het zijn bouwstenen A, C, T en G vandaan halen om de strengen te verdubbelen? Ook die zijn nergens te bespeuren. Maar vermits ook u soms meermaals per jaar met virussen in aanraking komt, moeten ze daar wel iets op gevonden hebben. Zelf geen ingrediënten in huis om te koken? Dan gaan we toch gewoon bij een ander eten! Een virus kan zichzelf enkel vermenigvuldigen door zijn DNA binnen te brengen in een gastheercel. Dat kan een menselijke cel zijn, maar net zo goed een bacterie. Virussen die bacteriën infecteren worden bacteriofagen genoemd en worden vaak afgebeeld als een soort maanlanders, omdat ze net als een ruimtecapsule landen op het oppervlak van de cel die ze willen infecteren. Daarna spuiten ze hun DNA in de bacterie in, terwijl de eiwitmantel buiten blijft. Voortplanting op een ander Na de inspuiting van het viraal DNA zit er plots een 'vreemd' stuk genetische informatie in een voor de rest goed werkende bacteriecel. Maar door het universele karakter van al het DNA op aarde kan een gastheercel met zo'n stuk virus-DNA best wel aan de slag. De manier waarop DNA vermenigvuldigd, gelezen en vertaald wordt is immers in alle organismen ter wereld gelijk. Stel je voor de eenvoud even voor dat het viraal DNA drie belangrijke instructies bevat, die perfect door de bacterie kunnen uitgelezen worden. Ten eerste: kopieer dit stukje virus-DNA duizend keer. Wat doet een bacterie? Die doet dat gewoon. Ten tweede: maak duizend eiwitmantels. Ook dat doet de bacterie zonder morren. En ten derde: steek elk stukje DNA in een afzonderlijke eiwitmantel. En daar sta je dan, als bacterie. Plots hebben zich in de enige cel die je groot bent duizenden virussen opgehoopt, zonder dat je er erg in had. Zomaar even jouw machinerie gekaapt om zichzelf te vermenigvuldigen. Dat houdt zo'n bacterie natuurlijk niet lang vol. Vergelijk het met duizenden ratten die zich in je huis bevinden. Een normale werking wordt simpelweg onmogelijk. Dat geldt ook voor de bacterie: de cel spat uiteen en duizenden viruspartikels komen vrij in de omgeving. Om wat te gaan doen? Simpel, landen op naburige cellen om ook die te infecteren. Virussen zijn er trouwens in allerlei maten en gewichten. Niet alle virussen laten de cel bijvoorbeeld openbarsten. Het is ook mogelijk dat nieuwe virussen ontsnappen uit de gastheercel zonder die te laten openspatten. Niet zo stom gezien natuurlijk, want op die manier behoud je als virus de fabriek die al het werk voor je doet. Laat je de gastheercel daarentegen uit elkaar spatten, dan ben je ook meteen je hele machinerie kwijt. Daarnaast kan het DNA van virussen ofwel vrij rondzweven, ofwel ingewerkt worden in het DNA van de gastheercel. Denk bijvoorbeeld aan het hiv-virus, dat zijn DNA tussen het DNA van witte bloedcellen kan wringen en daar soms zelfs jaren stilletjes kan zitten wachten. Ten slotte zijn ook niet alle virussen maanlanders die hun eiwitmantel buiten laten. Sommige versmelten met de cel die ze willen infecteren, nog andere worden erdoor opgegeten. Allemaal met uiteindelijk één doel voor ogen: het viraal DNA binnenloodsen in de gastheercel en de machinerie kapen om zich te (laten) vermenigvuldigen. Na miljoenen jaren evolutie hebben virussen behoorlijk wat verschillende mogelijkheden gevonden om dat voor elkaar te krijgen. Weerstand in de fabriek Maar bacteriën laten zich natuurlijk niet zomaar doen. Miljoenen jaren evolutie hebben er óók voor gezorgd dat ze af en toe met een antwoord op de proppen kunnen komen. Laten we even een kijkje nemen in een bacterie die zonet een aanval van een binnengedrongen virus heeft overleefd. Dat ging overigens niet zonder slag of stoot. De kans was behoorlijk groot dat de bacterie de infectie niet zou overleven en uit elkaar zou spatten. Maar dat is niet gebeurd, en de overlevende wordt hiervoor beloond met een wel héél speciaal cadeau: een stukje van het virus-DNA. Bacteriën kunnen inderdaad stukjes viraal DNA bijhouden wanneer ze de infectie overleven, als een soort trofee. Dat lijkt misschien banaal, maar voor bacteriën is het van onschatbare waarde. Het is namelijk zo dat alles wat later de bacterie binnendringt en identiek is aan dat bijgehouden stukje, genadeloos aan flarden wordt geknipt. Als een virus van hetzelfde type dus opnieuw zijn DNA in de bacterie spuit, dan wordt dit in stukken geknipt nog vóór het virus enige schade kan aanrichten. Allemaal omdat de bijgehouden trofee zijn evenbeeld herkent. Geen duizend kopieën, geen duizend eiwitmantels, geen duizend assemblages, want de instructies daarvoor worden vernietigd lang voor er enige machinerie in werking kan treden. Doordat de bijgehouden stukjes DNA deel worden van de genetische informatie van de bacterie, kan deze afweer ook eenvoudig doorgegeven worden naar de volgende generaties. Ik las ooit op internet een treffende vergelijking: beschouw het afweersysteem als een winkelier die foto's bewaart van kleine criminelen die vroeger iets uit zijn winkel gestolen hebben. De eerste keer is zo'n kruimeldief moeilijk te vatten. De winkeleigenaar is niet helemaal zeker, of komt pas écht te weten dat er iets gestolen is als zijn kassa of voorraad niet klopt en hij na sluitingstijd de camerabeelden in detail heeft kunnen bekijken. Veel dieven komen ermee weg, maar een enkeling zal goed op beeld staan. En dan is een printscreen snel gemaakt en achter de toonbank gelegd. Wanneer zo'n boefje een week later opnieuw de winkel binnenkomt, wordt die meteen herkend door de winkelier aan de hand van de foto's. Van zodra de kruimeldief nog maar zijn/haar hoofd opnieuw door de deur steekt, kan de winkeleigenaar meteen 'aanvallen' en verdere schade snel en efficiënt voorkomen. Het zesletterwoord CRISPR Metaforen zijn leuk, maar ik wil u toch de moleculaire biologie achter het systeem niet onthouden. Omdat ze zo wonderbaarlijk mooi is én meteen zal verklaren waar het zesletterwoord CRISPR nu precies vandaan komt. Maar vooral omdat ik ervan overtuigd ben dat een goed begrip van de werking van een technologie noodzakelijk is om de toepassingen ervan te kunnen beoordelen. Oké, een bacterie kan dus een stukje viraal DNA bijhouden. Hoe gebeurt dat precies? Wel, de kleine stukjes van het virus worden tussen het DNA van de bacterie geschoven. De schematische bacterie op onderstaande tekening is vroeger bijvoorbeeld al eens geïnfecteerd door virus A en virus B. Deze staan hier uiteraard symbool voor verschillende soorten virussen, die van elkaar verschillen in de lettervolgorde van hun DNA. Die twee soorten moeten alvast niet meer proberen om de bacterie later nog eens binnen te dringen. Maar op dit moment wordt de bacterie voor een derde keer onder vuur genomen, dit keer door virus C. Gelukkig voor mijn verhaal overleeft de bacterie ook deze infectie, en bouwt hij opnieuw een stukje van het ingespoten virus-DNA in zijn eigen genetische code in. De opslag van dat viraal DNA gebeurt niet eender waar. Die vijf zwarte ruitjes staan op de figuur namelijk niet voor niets getekend. Het zijn herhalingen (Engels: Repeats) van telkens dezelfde DNA-sequentie. Die sequentie is redelijk kort (Engels: Short), meestal tussen de 23 en 47 basenparen. En die 23 à 47 letters hebben bovendien een speciale eigenschap: ze kunnen zowel van links naar rechts als van rechts naar links op dezelfde manier gelezen worden. Het zijn dus eigenlijk palindromen (Engels: Palindromes). Lepel, kok, meetsysteem, koortsmeetsysteemstrook, u kent ze wel. Maar dan met DNA: GTTTCGAAAC bijvoorbeeld. Ho wacht, dat is toch geen palindroom? Toch wel. Plak er - van rechts naar links dan - eens de parallelle streng onder? Dan krijgen we: GTTTCGAAAC CAAAGCTTTG Hetzelfde in beide richtingen, exact. Intussen weten we over de 'zwarte ruitjes' dat ze niet altijd perfecte palindromen zijn. Ze kunnen niet allemaal precies in twee richtingen gelezen worden, al zit er vaak wel een zekere vorm van symmetrie in. Toch ontleent CRISPR zijn ronkende naam aan exact deze eigenschap, die vrij vroeg in het onderzoek naar het afweersysteem werd ontdekt. Want de laatste drie letters van CRISPR zijn de afkorting van Short Palindromic Repeats. De zwarte ruitjes zijn dus korte palindromische herhalingen van DNA, waar dingen kunnen tussengeschoven worden. En de eerste drie letters? Wel, de C staat voor Clustered, omdat die korte herhalingen niet kriskras verspreid liggen in het DNA van een bacterie, maar redelijk dicht bij elkaar te vinden zijn. In clusters dus eigenlijk. De R en de I ten slotte staan voor Regularly Interspaced. Ook dat klinkt plots niet meer als Chinees voor u: de herhalingen zijn inderdaad op regelmatige plaatsen onderbroken. Door? Het viraal DNA van indringers die vroeger al eens zijn langs geweest. CRISPR? Heel simpel: Clustered Regularly Interspaced Short Palindromic Repeats. Of ook: clusters van korte stukjes repetitief DNA (de zwarte ruitjes), waar op verschillende plekken virus-DNA kan worden tussen geschoven. CRISPR is dus - van oorsprong - geen revolutionaire technologie, maar simpelweg een plaats in het DNA van bacteriën. De CRISPR-technologie waarover ik u in dit boek vertel, is dus in wezen helemaal geen menselijke uitvinding. Het is een prachtig, geniaal, natuurlijk mechanisme dat een cruciale rol speelt in het afweersysteem van bacteriën. En miljoenen - misschien wel miljarden - jaar oud is. Dat wetenschappers hebben ontdekt hoe dit vernuftig proces in elkaar zit, verdient al een pluim op zich. De GPS en de schaar Het is natuurlijk niet door zomaar een beetje DNA-stukjes te gaan bijhouden, dat de bacterie beschermd is tegen een nieuwe aanval van hetzelfde soort virus. Daarvoor is net iets meer moleculair biologische activiteit nodig. Maar wat weten we intussen over stukken DNA? Die kunnen overgeschreven worden in RNA, juist! En dat is ook het geval voor het viraal DNA dat in de bacterie vervat zit. De machinerie van de bacterie maakt er namelijk RNA-kopieën van. Dat zijn de kleine slierten op onderstaande figuur. En deze stukjes RNA hebben een waanzinnig belangrijke functie: het zijn een soort kleine GPS-systemen. Daarom worden ze ook gids-RNA genoemd. Elk stukje RNA gaat zich namelijk binden met een Cas9-eiwit. 'Cas' is de afkorting van CRISPR-associated. Daarom spreekt men ook vaak over de CRISPR-Cas- of CRISPR-Cas9-technologie. En Cas9 is een eiwit met een wel heel specifieke functie: het kan DNA in stukken knippen. Niet zomaar eender welk DNA, dat zou behoorlijk nefast zijn voor de bacteriecel, zeker als het eiwit plots lukraak de eigen genetische code zou beginnen vernietigen. Nee, het is zo dat de stukjes RNA - meestal twintig letters lang - het Cas9-eiwit begeleiden tot waar het exact moet zijn. Een soort GPS of speurhond dus. Dit RNA, met het Cas9-eiwit op zijn rug, speurt voortdurend de bacteriecel af naar kopieën van zichzelf. Vindt hij niets, dan is er geen enkel probleem. Dat wil simpelweg zeggen dat er geen viraal DNA in de bacteriecel te bekennen is. Maar! Wordt de bacterie plotsklaps aangevallen door een type virus waardoor het eerder al eens is geïnfecteerd, dan is er een exacte match met het kleine stukje RNA. Als gevolg van die match verandert het Cas9-eiwit van vorm en knipt het het DNA van de indringer genadeloos aan flarden. Op een heel specifieke plaats het DNA doorknippen dus. Weg infectie, en waag het niet je hier nog eens opnieuw te vertonen. De geboorte van een revolutionaire technologie Ten slotte gaat dit verhaal nog een enorme stap verder. Alsof het ontrafelen van dit vernuftig stukje evolutie al niet straf genoeg was, heeft de mens het hele systeem in 2012 naar zijn hand weten te zetten. Want stel nu eens dat wij als mensen zélf kunnen bepalen waar het Cas9-eiwit naartoe gaat. Dat we met andere woorden zelf een kort stukje RNA in het labo kunnen aanmaken, dat een exacte kopie is van de plaats in het DNA waar we graag iets zouden veranderen. Zou dat kunnen? Zou dat lukken? Zou Cas9 ook willen knippen buiten bacteriën, in dierlijk of menselijk DNA bijvoorbeeld? En vooral, zouden wij zélf aan de hand van artificieel RNA kunnen sturen waar het dan exáct moet knippen? Het antwoord op al deze vragen is volmondig ja. Wetenschappers zijn er inderdaad in geslaagd om een artificiële methode te ontwikkelen die twee dingen in eender welke cel kan binnenbrengen: het Cas9-eiwit ('de schaar') én een RNA-kopie van gelijk welk stuk DNA dat in stukken moet worden geknipt ('de GPS'). Zo'n korte RNA-sequentie is trouwens bijzonder eenvoudig te bestellen bij gespecialiseerde bedrijven, meestal ligt ze een dag later al in de brievenbus van het labo. Knippen in DNA kan dus plots een stuk sneller, goedkoper en efficiënter dan vroeger. In om het even welk organisme bovendien; CRISPR beperkt zich niet langer tot het gevecht tussen virussen en bacteriën. Men zegt soms al lachend dat het eerste organisme waarin CRISPR níét werkt nog met CRISPR gemaakt moet worden. Maar wat is nu precies het nut om in DNA van organismen te gaan knippen? We willen toch geen extra schade berokkenen? Wel, hierin zit precies de vindingrijkheid. Nadat een doelbewuste dubbelstrengige knip is gegeven op een héél specifieke plaats, kan er heel wat gebeuren. Veel cellen hebben namelijk de neiging én de nodige methodes om die breuk te willen herstellen, en daar kan handig gebruik van gemaakt worden. Heel vaak probeert de cel de boel terug aan elkaar te lijmen door er lukraak wat letters tussen te plakken. Daardoor treedt soms een fout op in het overeenkomstige eiwit, maar dat is exact wat de bedoeling is: mutaties aanbrengen op specifieke plaatsen en zo de kenmerken van het organisme veranderen. Daarnaast kan er ook (samen met de GPS en de schaar) een nieuw gen ingebracht worden dat de cel kan gebruiken om de opgelopen schade te herstellen en de eindjes terug aan elkaar te knopen. Vergelijk het met een gebroken ketting die gerepareerd wordt door er extra schakels tussen te zetten. Die schakels kunnen organisme-vreemd zijn, of een correcte versie van een beschadigd gen, of een gen dat licht geeft, noem maar op. U raadt het al, de mogelijkheden van deze kniptechnologie zijn quasi eindeloos, zeker in combinatie met het natuurlijke plakmechanisme dat cellen gebruiken om de schade te herstellen. Daarom wordt CRISPR door sommigen eerder vergeleken met een Zwitsers zakmes dan met een schaar. Of met de zoek-en-vervangfunctie in Word, waarbij eenvoudig een woord of zin kan opgespoord worden en vervangen kan worden door iets anders. CRISPR heeft het potentieel om een aantal problemen op te lossen waarmee de mens in de 21e eeuw geconfronteerd wordt. Afweercellen uit het menselijk lichaam zodanig aanpassen dat ze kankercellen kunnen aanvallen en vernietigen, planten beter bestand maken tegen hitte en droogte door klimaatverandering, het hiv-virus uit immuuncellen wegknippen en zo monddood maken, malaria uit de wereld helpen, biobrandstof uit organismen halen, organen kweken om het tekort aan orgaandonoren op te lossen, enzovoort, enzovoort. Dat vind ik persoonlijk trouwens het mooie aan biotechnologie: dat we natuurlijke processen proberen te doorgronden en er met wat menselijk vernuft een technologie van kunnen maken. De intense schoonheid van biotechnologie zit misschien wel in het plooien van de natuur om er problemen uit diezelfde natuur mee te bestrijden. Een van de belangrijkste wetenschappelijke verwezenlijkingen uit de 20e eeuw is daar trouwens een mooi voorbeeld van. Bij toeval ontdekte Alexander Fleming dat penicilline, een stof die wordt uitgescheiden door de schimmel Penicillium notatum, bacteriën kan doden. De mens ging vervolgens aan de slag met dat systeem, en het allereerste antibioticum was geboren. Maar net hierin schuilt ook de kiem van veel verzet tegen biotechnologische toepassingen: als de mens de natuur gebruikt om de natuur te veranderen, wat is dan nog natuurlijk? Dat de mens zélf een product is van de natuur, maakt het er niet eenvoudiger op. Sommige toepassingen van CRISPR zijn problematischer van aard. Had He Jiankui het DNA van Lulu en Nana mogen aanpassen in een poging hen minder vatbaar te maken voor het hiv-virus? Loeren designerbaby's nu echt om de hoek? Wat met biowapens? Of onbedoeld knippen op plaatsen waar het niet de bedoeling was? CRISPR heeft overduidelijk een waanzinnig potentieel, maar er gaan ook heel wat technische, biologische en ethische kwesties mee gepaard. Steve Jobs liet ooit optekenen dat de grootste innovaties van deze eeuw zich op het kruispunt van biologie en technologie zullen bevinden. Hij zou wel eens gelijk kunnen hebben. Al brengen die innovaties ook allerhande ethische dilemma's met zich mee.

Authentieke intelligentie      Geraerts Elke      Menswetenschappen

Elke Geraerts (°1992) is doctor in de psychologie en verbonden aan verschillende universiteiten. Ze buigt zich in deze uitgave gefascineerd over de vraag waarin de uniciteit van de mens bestaat. Over welke onvervangbare kwaliteiten beschikt het menselijk brein? De auteur beargumenteert imponerend waarom het hoog tijd is om te investeren in verbeeldingskracht, empathie en mentale lenigheid. Het boek geeft een visionair inzicht op onze nabije toekomst zoals Elke Geraerts zich dat voorstelt. De titel van het boek is uiteraard een parafrase op Artificiële Intelligentie. De meningen over wat we van AI, robots en dergelijke vinden, zijn extreem verdeeld. Zélf vindt Geraerts die discussie bijzonder boeiend, maar ze waagt het niet zich erin te moeien… Wel stelt ze dat we ons brein beter kunnen gebruiken: de meeste mensen wenden maar een fractie van hun breinkracht aan. Haar beroep is om mensen te tonen hoe ze hier reëel aan kunnen verhelpen. Een grote bezorgdheid ligt in de steeds snellere veranderingen in de maatschappij waarmee we geconfronteerd worden. Creativiteit wordt meer en meer de onderscheidende eigenschap in de maatschappij. Zo kan de mens, door scheppen en herscheppen, de groeiende AI overtreffen. Creativiteit wordt hier in essentie omschreven als het leggen van nieuwe verbindingen tussen verschillende netwerken in de hersenen. Daarbij werken de linker- en rechterhersenhelft met elkaar samen. Dit boek is uiterst boeiend maar dient te worden gelezen met een kritische blik: de tekst bevat herhaaldelijk uitspraken die elkaar - letterlijk genomen - tegenspreken. Het beste is echter de conclusie: computers kunnen niet dromen! Voorts is het werk geschreven in een klare, heldere taal en zodoende gemakkelijk te lezen. Er worden trouwens een groot aantal pasklare praktijkvoorbeelden gegeven om de besproken ideeën begrijpelijk toe te lichten. Zo komt onder meer computational thinking aan bod. Dat is leren problemen op te lossen door ze stap voor stap te ontleden zoals een computer dat doet met algoritmes. Maar minstens even belangrijk zijn soft skills zoals onder andere menselijke communicatie. We moeten ons evenwel realiseren dat we ons in een transitieperiode bevinden waarvan het einde niet te zien is. Daarom ook is er geen zekerheid over hoe de verhouding tussen AI en authentieke intelligentie verder zal evolueren. Hier en daar in de tekst erkent de auteur dat ook, wat haar boek meer waarde geeft. Geraerts stelt ook de intrinsieke vraag of we willen dat artificiële intelligentie ons leven overneemt. Precies op dié vraag wil ze met dit boek een antwoord formuleren, en haar antwoord is een eenduidig ‘nee’, want ons brein is “authentiek”. Het werk is overigens in zijn geheel interessant omdat het sterk aanzet tot zelfstandig denken.

Bespiegelingen over de revolutie in Frankrijk      Burke Edmund      Franse geschiedenis

Edmund Burke was voor ‘behouden en corrigeren’ Zijn boek over de Franse revolutie was bij verschijning in 1790 meteen een groot succes. Het geldt nog altijd als fundament voor politiek conservatisme. Een handvol sprinkhanen aan de rand van een weiland maakt soms meer lawaai dan duizend daar liggende, vredig herkauwende koeien. Met dat geruststellende beeld zet de Ierse filosoof Edmund Burke (1729-1797) de rumoerige Engelse aanhangers van de Franse Revolutie weg. Die revolutie is dan een jaar oud en heel Europa is in rep en roer over wat er in Frankrijk gebeurt. Kan het volk werkelijk de macht grijpen, zich doodleuk aan het gezag van de adel en de kerk onttrekken, hun bezittingen onteigenen, alles overhoop gooien en gewoon opnieuw beginnen, met een wetgevend parlement en gelijke rechten voor iedereen? In Londen heeft ene Dr. Price de revolutie in een preek uitvoerig geprezen en Burke weet met moeite zijn afschuw te verbergen. Een jonge Parijse vriend heeft hem om commentaar op de toestanden in Parijs gevraagd en zijn antwoordbrief groeit uit tot een boek. Bespiegelingen over de revolutie in Frankrijk (1790) wordt een onmiddellijk succes en geldt tot op vandaag als fundament voor politiek conservatisme. De revolutie in Frankrijk moet dan zijn hoogtepunt, of dieptepunt, nog bereiken: de koning staat er onder curatele maar zit nog op zijn troon en de Terreur barst pas anderhalf jaar later los. Bespiegelingen is ondanks zijn breedsprakigheid eerder een pamflet dan het filosofische betoog waarvoor het vaak wordt aangezien. Burke beargumenteert weliswaar met enig recht dat veel veranderingen ook zonder revolutie hadden kunnen plaatsgrijpen, maar op de ideeën achter de revolutie gaat hij nauwelijks in. Als hij het over de inrichting van de staat heeft komen Hobbes, Locke en Rousseau niet ter sprake en zijn verzet tegen het ideaal van gelijkheid wordt hooguit gesteund door een opnieuw van het platteland komende metafoor. Je komt er namelijk niet onderuit de maatschappij in klassen te verdelen, aldus Burke: zelfs een boer snapt dat niet alle soorten vee gelijk zijn. Kleermakers Simpele kleermakers en timmerlieden kunnen toch niet in een parlement gaan zitten? En de Franse adel had best iets willen veranderen, meent hij: zij was ontwikkeld, zelfbewust, menslievend, gastvrij, openhartig en erudiet. De geestelijkheid noemt hij gematigd, hoffelijk, goed opgeleid, ruimdenkend, open en eerbiedwaardig; wordt ze niet louter gestraft voor misdaden uit een ver verleden? Dat hun bezittingen worden afgenomen, is godgeklaagd. Het is hoe dan ook gevaarlijk om van het ene moment op het andere met eeuwenoude tradities te breken. Burke is niet tegen verandering maar vindt dat het steeds moet gaan om ‘behouden en corrigeren’, het bruikbare koesteren en wat niet werkt aan de omstandigheden aanpassen. Als je al een politiek filosoof van hem wilt maken, zou je zijn verzet tegen een blauwdruk voor de maatschappij kunnen noemen. In feite is dat een kritiek op het Franse rationalisme in de lijn van Descartes, op het bedenken van een systeem waaraan de wereld moet beantwoorden. Beter kun je de samenleving in de Britse, empirische traditie proberen aan te passen, op grond van ervaring, stap voor stap. Dat zou in de twintigste eeuw ook het vertrekpunt worden van Karl Poppers The Open Society and Its Enemies (1945), waarin hij Plato, Hegel en Marx om eenzelfde reden verantwoordelijk stelt voor totalitarisme en staatsterreur. Burke heeft hier een belangrijk punt, maar zijn argumentatie is vaak erbarmelijk. Als het Engelse volk zich uit naam van de staatskerk heeft misdragen, zo schrijft hij, “getuigen die dwalingen toch in elk geval van zijn geestdrift.” Democratie is volgens hem verwerpelijk, want daarin lijdt een minderheid onder de wensen van de meerderheid en anders dan in een tirannie kan die minderheid nu ook nog eens geen troost daaroor vinden bij de massa. En het leek Burke uitstekend dat je de ambten van de traditionele ‘parlements’ in Frankrijk kon kopen: dat droeg bij aan hun onafhankelijke karakter. De schrijver mag elke vorm van revolutie verwerpen, tegelijk verdedigt hij met verve de Glorious Revolution van een eeuw eerder, waarin stadhouder Willem III van Oranje-Nassau met een staatsgreep aan de macht kwam om van de katholieke heerschappij in Engeland af te komen. Eerder had hij als politicus al de Amerikaanse Revolutie verdedigd, zoals Mary Wollstonecraft in een kritisch pamflet fijntjes opmerkte. Standenmaatschappij Burke was geen populist en het was niet nodig geweest om ter illustratie daarvan nog een paar bladzijden uit een toespraak van hem aan deze eerste volledige Nederlandse vertaling toe te voegen. Wel begrijp je uit Bespiegelingen waarom het nauwelijks lukt hem als een relevante pionier van hedendaags conservatisme in te zetten. Zijn pleidooi voor de standenmaatschappij van de achttiende eeuw zegt ons weinig meer. En zijn opvatting dat verandering altijd op traditie aan moet sluiten kan net zo goed een inspiratie voor sociaaldemocraten zijn. Misschien dat zijn gebrekkige gevoel voor sociale rechtvaardigheid een enkele liberaal nog aanspreekt. En wie weet is romantisch rechts onder de indruk van Burkes scepsis jegens het idee van gelijkheid en andere mensenrechten, die hij als abstracte principes van de Verlichting verwerpt. Met “het gekwek” daarover “kan men geen scheepsbeschuit of een pond buskruit betalen”, schrijft hij met wel heel dunne retoriek. In elk geval biedt zijn eindeloos herkauwde afwijzing van alles wat naar revolutie zweemt de uitersten van het politiek spectrum van nu weinig soelaas.

Meer uit minder      McAfee Andrew      Economie

Alarmisme, fatalisme, paniek: Andrew McAfee ziet een duidelijke parallel tussen het klimaatdebat nu en de zorgen in de jaren zeventig over luchtvervuiling, zure regen en de ozonlaag. „De oplossingen die nu worden aangedragen zijn dezelfde verkeerde oplossingen als toen: ‘We moeten ons leven radicaal omgooien’, klinkt het nu weer. ‘Groei is onhoudbaar’. Dat is gevaarlijke onzin”, zegt McAfee aan de telefoon vanuit de VS. De hoogleraar digitale economie aan de Amerikaanse universiteit MIT pleit in zijn nieuwe boek Meer uit minder juist voor méér groei en méér kapitalisme. McAfee praat in afgemeten zinnen, zonder een spoor van twijfel. „Anderen opperen dat we de economie centraal moeten plannen om de planeet te redden. Dat is één van de verschrikkelijkste ideeën die ooit zijn bedacht in de economische geschiedenis. We hebben centraal plannen geprobeerd: je hoeft alleen maar naar Venezuela te gaan om te zien hoe geweldig dat werkt.” De strijd tegen klimaatverandering zet economische groei onder druk. Moeten we groei opgeven? Drie grote economische denkers over mogelijke oplossingen: moet het initiatief bij de overheid of bij de markt liggen? 1. Andrew McAfee: ‘Zeggen dat we ons leven radicaal moeten omgooien is gevaarlijke onzin’ 2. Joseph Stiglitz: ‘Duurzame transformatie is als mobilisatie Tweede Wereldoorlog’ 3. Carlota Perez: ‘Klimaatverandering kan een gouden tijdperk inluiden’ Maar doorgaan zoals nu lijkt een slechte optie. „Ik wil heel duidelijk zijn: opwarming van de aarde gebeurt echt en we doen er veel te weinig tegen. Maar nu lijkt het alsof we twee keuzes hebben: óf we moeten vrijwillig armer worden, óf we moeten het hele economische systeem omgooien. Onzin: we hebben juist een goede track record met het verminderen van luchtvervuiling mét kapitalisme. En CO2-uitstoot is gewoon luchtvervuiling.” Een goede track record? „Als je kijkt naar zure regen en smog: dat is grotendeels opgelost. Toen zijn we niet gestopt met elektriciteit gebruiken, of autorijden. We hebben het opgelost door vervuiling duurder te maken. Dat komt uit de basisboekjes economie: een prijs zetten op negatieve externaliteiten. Programma’s om zwaveloxide te beprijzen zijn zeer succesvol geweest tegen zure regen in de VS en Europa. Dat is een economisch zeer efficiënte manier.” Broeikasgassen beprijzen is lastiger omdat er meerdere zijn, en ze komen uit veel meer verschillende bronnen. „Dat klopt. Ik zeg ook niet dat het probleem vanzelf weggaat. Het gaat zeker veel moeite en geld kosten, maar we weten hoe we dit moeten oplossen. We kennen de spelregels. Ik benoem in mijn boek vier ‘ruiters van het optimisme’: technologische vooruitgang, kapitalisme, publiek bewustzijn, en een responsieve overheid. Die moeten samengaan.” En gaat het de goede kant op? „Er is zeker goed nieuws te melden, al wil niet iedereen dat horen. In veel rijke landen daalt de uitstoot van CO2. We zijn het hoekje om, we maken onze voetafdruk kleiner. China en India zullen die omslag veel sneller maken dan Westerse landen deden. De laatste decennia is een sterke ontwikkeling gaande van zogeheten dematerialisatie. We verbruiken van veel grondstoffen de laatste jaren mínder. We zijn in de VS voorbij de piek in koper-, water-, papier- en houtverbruik. Een gemiddeld frisdrankblikje bevat nu 12,75 gram aluminium: dat was vroeger meer dan 85 gram.” Dankzij het kapitalisme loont het voor bedrijven om te besparen, stelt McAfee. Dat vergroot hun winst, en dat drijft de dematerialisatie. Als het verbruik van grondstoffen of uitstoot duurder wordt, vanuit de markt of door belastingen, ontstaan prikkels voor die dematerialisatie. „In rijke landen gaat dat proces sneller dan in arme. Indira Ghandi had helemaal gelijk toen ze zei: ‘Armoede is de grootste vervuiler’. Als je zegt: we moeten stoppen met groei, dan zeg je in feite dat arme landen arm moeten blijven. Dat lijkt mij rampzalig.” Rijke landen stoten meer uit dan arme. „De sterkste groei van uitstoot zit bij arme landen. In veel rijke landen is al peak stuff bereikt: die verbruiken steeds minder grondstoffen. We moeten arme landen snel helpen om rijk te worden, zodat dit daar ook gaat gebeuren.” Dematerialisatie is een hoopgevende trend, maar tegelijk is er een groeiend verbruik van fossiele brandstoffen. „Laat tot je doordringen wat het betekent als dematerialisatie doorzet. Minder aluminium in blikjes betekent minder vieze bauxiet-mijnen, minder vieze gaten in de grond, minder vies transport, enzovoort.” „En daar komt de laatste jaren de digitalisering bij. De smartphone maakt veel andere apparaten overbodig: de rekenmachine, de muziekspeler, etc. Parallel aan de digitalisering is het totale energieverbuik in de VS het laatste decennium vrijwel vlak gebleven, ook na het herstel van de crisis. Vroeger was energie- en grondstoffenverbruik sterk gekoppeld aan economische groei; die twee raken nu losgekoppeld van elkaar in rijke landen. ” Kapitalisme wakkert ook consumentisme aan, wat slecht is voor de planeet. „Het streven naar meer welvaart komt niet door het kapitalisme, maar door de menselijke natuur. In alle samenlevingen, in alle economische systemen door de geschiedenis heen heeft de mens altijd méér gewild. Als we consumptie van bepaalde dingen willen verminderen, moeten we het prijssysteem gebruiken, en niet gaan preken over morele verantwoordelijkheid. Dat zorgt er alleen maar voor dat degene die de preek geeft zich goed voelt over zichzelf, maar het lost niets op. Er wordt al een halve eeuw gepredikt over minder consumeren, en dat heeft weinig succes gehad. „Kijk naar de luchtvaart: als de overheid vluchten duurder maakt, zullen consumenten nadenken over alternatieven, bedrijven gaan als gekken aan de slag om betere technieken te vinden om hun voetafdruk te verkleinen.” Maar het wil nog niet echt lukken met CO2-belastingen en de vliegtaks. „De internationale instituties die dit moeten regelen, functioneren slechter dan een paar decennia geleden. Dat is een serieus probleem. Maar dat probleem ligt niet bij het kapitalisme zelf, maar bij de mechanismen om de nadelen van het kapitalisme in te perken.” Wat vindt u van plannen zoals de Green New Deal, die pleiten voor een veel grotere rol voor de overheid? „Dat is vooral vaag. Ik hoor weinig specifieke beleidsoplossingen. Behalve dingen als: we moeten meer investeren in zonne- en windenergie. Ja, dat vind ik ook wel. Maar wat ik voorstanders van een Green New Deal nooit hoor zeggen is: we moeten meer nucleaire energie gebruiken, of genetische technologieën benutten voor voedsel, terwijl dat bewezen oplossingen zijn. Veel mensen die voor een Green New Deal zijn, onderschatten kapitalisme en technologische vooruitgang. En ze onderschatten de rampzalige schade die centraal geplande economieën aanrichten. We moeten niet een ruk aan het stuur van de economie geven, maar we moeten juist het gaspedaal van het kapitalisme harder indrukken.”

Ze heeft haar moeders lach      Zimmer Carl      Biologie

Bij het woord erfelijkheid denken we aan genen. Daarmee doen we het begrip geweld aan. Erfelijkheid is veel meer dan het DNA dat we van onze (voor)ouders kregen, betoogt wetenschapsjournalist Carl Zimmer. Het is een populaire hobby, graven in de familiegeschiedenis. Tal van mensen speuren het internet af of duiken in gemeentearchieven, op zoek naar sporen van hun voorouders. De meesten stranden als ze een eeuw of twee terug in de tijd zijn gegaan en de familienaam geen houvast meer biedt. Maar een enkeling heeft geluk en weet dankzij wat documenten of familiebezittingen tot diep in het verleden door te dringen. Elk jaar in april verzamelen zich tientallen mensen in een club in Washington DC voor een diner en bijeenkomst van de ‘Orde van de Kroon van Karel de Grote in de Verenigde Staten van Amerika’, vertelt Carl Zimmer in zijn deze week verschenen boek ‘Ze heeft haar moeders lach’. “Wie voor het diner uitgenodigd wil worden, moet kunnen aantonen dat hij of zij een directe afstammeling is van de 8ste-eeuwse keizer van het Heilige Roomse Rijk. Om het de nakomelingen van Karel de Grote iets gemakkelijker te maken, is de orde tevreden als ze kunnen aantonen dat ze verwant zijn met een erkend lid van de orde.” Daar zit volgens Zimmer iets paradoxaals in. Wij stellen ons die familiegeschiedenis voor als een stamboom met vele vertakkingen. Twee ouders, vier grootouders, acht overgrootouders. Tegen de tijd dat je, al terugzoekend, bij Karel de Grote bent aanbeland, zwicht de boom onder het gewicht van meer dan een biljoen vertakkingen. Zoveel zijn het er ook niet, veel takken groeien na verloop van tijd weer aan elkaar. Die voorouders blijken aan elkaar verwant te zijn. Joseph Chang, een wiskundige van de universiteit van Yale, maakte daar twintig jaar geleden een statistisch model van en ontdekte toen dat als je maar ver genoeg teruggaat in de geschiedenis, je op een gegeven moment uitkomt in een tijd waarin alle personen die nakomelingen onder nu levende mensen hebben – al is het er maar één – voorouder zijn van álle nu levende mensen. Laat dit even tot u doordringen. En denk dan nog eens aan Karel de Grote. “We weten zeker dat er nog enkele afstammelingen van Karel de Grote in leven zijn”, schrijft Zimmer, “dankzij de stambomen die de Orde van de Kroon vol trots heeft getekend. Maar dat feit betekent volgens Changs model dat iedere Europeaan die nu leeft een afstammeling is van Karel de Grote. Je kunt die orde nauwelijks een exclusieve club noemen.” Exclusiviteit is een van de vele misvattingen over erfelijkheid die Zimmer in zijn boek beschrijft. Het is een kloek boek, prettig leesbaar, maar ook massief. Het is zo allesomvattend dat een lezer het zo nu en dan even terzijde zal moeten leggen om de informatie te verwerken. Zimmer, een bekende Amerikaanse wetenschapsjournalist, beschrijft alle aspecten van erfelijkheid: hoe de maatschappelijke en wetenschappelijke inzichten erover zijn geëvolueerd, en welke dwaalsporen zijn bewandeld. Van rassenleer tot eugenetica, van de erwten van Mendel tot de moderne Crispr-Cas-techniek. Met erfelijk bedoelden we vroeger iets heel anders, begint hij zijn boek. We hebben het woord te danken aan de Romeinen, maar zij hadden het niet over het doorgeven van lichamelijke kenmerken. Bij hen was de erfgenaam degene aan wie de middelen van een overleden persoon werden vermaakt. Dat idee hadden de koningshuizen in de Middeleeuwen – en de eerste eeuwen daarna – nog steeds. Hof van Brussel Hij beschrijft de scène uit 1555 in het Hof van Brussel waar Karel V, Heer der Nederlanden, Koning van Spanje en Keizer van het Duitse Rijk, tegenover Vlaamse edelen aankondigt afstand te doen van de troon, ten faveure van zijn zoon, Filips II. Voor Karel – en zijn tijdgenoten – was het vanzelfsprekend dat de macht overging van vader op zoon, zijn wettige erfgenaam. Zo vanzelfsprekend dat hij, en zijn hele familie, de Habsburgers, er alles aan deden om de macht binnen de familie te houden. Wie dat tableau uit 1555 nu bekijkt, ziet meteen waar die hang naar ‘zuiver bloed’ toe leidde. Karel en Filips hadden dezelfde vooruitstekende onderkaak, een kenmerk dat in hun nageslacht terugkeerde, zodat artsen nu spreken van een ‘Habsburgse kaak’. Wetenschappers vermoeden overigens dat de Habsburgers niet zozeer een vergrote onderkaak hadden, maar een kleine, onvolgroeide bovenkaak. Karel was met zijn nicht getrouwd, Filips ook, en hun nakomelingen zetten die traditie voort. Zo ontstonden er allerlei dwarsverbanden in de familierelaties waardoor erfelijke afwijkingen steeds meer kans kregen zich te nestelen. De Habsburgers waren ziekelijk, depressief en stierven veelal jong. Met de dood van Karel II in 1700 stierf de Spaanse tak van de dynastie uit. De aanwezigen destijds in het Brusselse paleis zagen ook wel de gelijkenis tussen vader en zoon, maar, schrijft Zimmer, ‘zij zouden niet hebben gezegd dat Filips zijn kaak van zijn vader had geërfd’. Nu weten we dat het genetische mutaties zijn die zich door de inteelt hebben kunnen handhaven. Maar dat wil niet zeggen dat we nu een goed beeld van erfelijkheid hebben. Neem onze ideeën over rassen, vervolgt Zimmer. “Bij witten bijvoorbeeld denken we doorgaans aan de mensen met een bleke huid uit Europa en hun afstammelingen, een groep mensen die op één continent bij elkaar zit en dezelfde uniforme erfelijkheid gemeen heeft die tot tienduizenden jaren teruggaat. De mensen die twintigduizend jaar geleden in Europa woonden, hadden weliswaar een andere leefwijze, maar in onze verbeelding zijn ze wel wit.” DNA-onderzoek heeft aangetoond hoe onjuist die opvatting is. De huidige Europeanen stammen af van mensen die in een aantal golven, met tussenpozen van duizenden jaren, op het continent arriveerden. De eerste intocht die zijn sporen naliet, dateert van 35.000 jaar geleden, de laatste grote golf rolde 4500 jaar terug vanuit de Russische steppen Europa binnen. “Al deze groepen vertoonden net zomin een nauwe verwantschap met elkaar als Laplanders en Indonesiërs. Maar in Europa troffen ze elkaar en vermengden ze hun genen. De Europeanen van tegenwoordig zijn genetisch gezien tamelijk uniform. Die uniformiteit vloeide echter voort uit een biologische blender.” Zoiets geldt ook voor de huidskleur, sowieso een westerse categorisering – wit gold als de standaard, zwart was een teken van inwendige vloek. Het DNA is hier niet zo’n scherpe scheidsrechter, maar duidelijk is wel dat deze vroege immigranten verre van wit waren. Voor zover bekend misten ze in ieder geval de genetische mutatie die de huid van moderne Europeanen licht kleurt. De nieuwkomers waren vermoedelijk gekleurd in allerlei tinten bruin. Die huid verbleekte hier doordat dat gunstiger was voor de aanmaak van vitamine D. Zimmer: “Al blijft het raadselachtig waarom dat proces tienduizenden jaren heeft geduurd.” Eiwitten Vijftig jaar geleden verzamelde een Amerikaanse geneticus, Richard Lewontin, metingen van zeventien verschillende eiwitten in een grote verscheidenheid aan menselijke populaties, van de Chippewa’s tot de Zoeloes, van de Nederlanders tot de bevolking van Paaseiland. Toen hij mensen volgens ras indeelde, ontdekte hij dat 6,3 procent van de totale genetische diversiteit bij mensen werd veroorzaakt door genetische verschillen tussen rassen. De genetische diversiteit bínnen populaties, zoals de Zoeloes of de Nederlanders, bedroeg 85,4 procent. Lewontin concludeerde dat raciale classificaties door optische illusies verankerd waren geraakt in de westerse samenleving. “Mensen beschrijven rassen op basis van kenmerken waar de menselijke waarneming scherp op afgestemd is (vorm van neus, lippen en ogen, huidskleur, vorm en hoeveelheid van haren).” Deze kenmerken worden echter slechts door een klein aantal genen beïnvloed. Het was volgens Lewontin verkeerd om ervan uit te gaan dat alle andere menselijke genen hetzelfde patroon volgden.” Naarmate de technologie voor het bestuderen van genen goedkoper en sneller werd, lieten mensen steeds gemakkelijker hun eigen DNA onderzoeken, schrijft Zimmer. “Ze bestelden genetische tests om hun verwantschap met een onbekende ouder, verre voorouders, een ras te onderzoeken. Genen werden de zegen en de vloek die onze voorouders ons hadden gegeven. Vaak kunnen genen ons echter niet geven wat we eigenlijk van de erfelijkheid willen. Het grootste deel van ons DNA is op onvoorstelbaar subtiele manieren van invloed op wie we zijn: ons uiterlijk, onze lengte, onze neigingen. Misschien verwachten we te veel van onze overgeërfde genen, maar tegelijkertijd beseffen we niet hoe veelomvattend erfelijkheid in werkelijkheid is.”

Onder Hollanders      De Foer Steven      Nederlandse geschiedenis

Wat is er toch aan de hand met het imago van Nederland en de Nederlanders? Een klein land doet zo vreselijk zijn best uit te blinken, dat het bij zijn buren beurtelings bewondering en irritatie losmaakt. Aan Nederland hangen meer clichés dan er kerstballen aan een kerstboom hangen. Zuinigheid, moralisme, vooruitstrevendheid, directheid, tolerantie: het werd al vaker beschreven, maar slechts zelden door een Vlaming die dezelfde taal spreekt en cultureel zoveel gemeen heeft met de Nederlander. Steven De Foer zocht zelf zijn waarheid over de Nederlander. Hij zwierf van de Friese schaatstempel Thialf tot in de gangen van het Binnenhof, van praise-avonden van de Evangelische Omroep tot leernichtfeestjes tijdens de Gay Games, van de Febo op het Leidseplein tot het banket in het Koninklijk Paleis op de Dam, van Zeppelinbouwers in Flevoland tot koffieshops in Amsterdam-Oost. Om ten slotte vast te stellen dat die beruchte clichés veel meer waarheid bevatten dan hij vermoedde.

Het loon van de schuld      Buruma Ian      Nederlandse geschiedenis

Het loon van de schuld vergelijkt de wijze waarop Duitsers en Japanners terugkijken op de Tweede Wereldoorlog. De bestseller uit 1994 werd dit jaar opnieuw uitgebracht, met een nieuw voorwoord. Het boek leest als een reisverslag waarin alternerend de herdenkingsmodaliteiten in (West-)Duitsland en Japan worden bekeken. Als algemene teneur worden in Japan de oorlogsmisdaden gerechtvaardigd, geminimaliseerd of zelfs ontkend. De oorlog wordt gestileerd als ‘de Groot-Oost-Aziatische bevrijdingsoorlog’, waarvoor vele buurlanden Japan dankbaarheid verschuldigd zijn. De Duitsers vormen hiermee een scherpe tegenstelling. De Holocaust evolueerde geleidelijk tot een cruciaal onderdeel van de naoorlogse (West-)Duitse identiteit en vormde hierbij de basis van een nieuwsoortig nationalisme. De pijnlijke relatie tot de Holocaust werd niet uit de weg gegaan, maar in media, cultuur en onderwijs stelselmatig aufgearbeitet. Buruma bouwt hier en daar terecht enige nuance in. Desalniettemin blijft de dominante geschiedenisinterpretatie in beide landen overeind en worden dissidenten er terstond tot de orde geroepen. Het verschil is volgens Buruma te wijten aan politieke factoren. Eenmaal het proces van begeleide democratisering in beide landen verlaten werd, ging enkel West-Duitsland op de ingeslagen weg door. Alleen daar bleek de breuk met het recente verleden voldoende radicaal om de pijnlijke confrontatie aan te gaan. Daarnaast bleek het nieuwe regime succesvol aan te knopen bij een gevestigde culturele traditie. De situatie in Japan was volgens Buruma in bijna alle opzichten anders. Het land kende geen radicale breuk met het verleden, het regime was al lang aan de macht en behield die macht ook na de capitulatie. Volgens Buruma was Japan ook nooit politiek volwassen geworden als gevolg van het nefaste beleid van de Amerikaanse bezetter. Daarbij waren de Japanse oorlogsmisdaden van een andere orde dan de misdaden tegen de menselijkheid die de nazi’s hadden gepleegd. Ironisch genoeg bleken de Duitsers beter in staat hun verleden onder ogen te zien omdat de gruwel in hun naam begaan vreselijker was en niet meer voor discussie vatbaar. Het loon van de schuld is geen onverdeeld succes. Vele aspecten zijn nu al volstrekt achterhaald. Ook bevat het boek zoveel impressies dat het moeilijk wordt om er een coherente commentaar in te lezen. Problematischer is dat Buruma’s journalistieke stijl noodzakelijkerwijs uitdraait op bovenmatige aandacht voor de protagonisten in het nationale herinneringsdebat. Het is maar de vraag in hoeverre dit overeenkomt met de gedachten en gevoelens van het gewone Duitse en Japanse publiek. Tot slot gaat Buruma niet diep genoeg in op de cruciale concepten die hij aanraakt: houdt het überhaupt wel steek om over collectieve schuld te spreken en kan nationale identiteit eigenlijk wel bestaan zonder substantiële communautaristische invulling? Bovendien kan zijn exclusieve aandacht voor politieke oorzaken niet overtuigen; culturele verschillen zijn wel degelijk van belang. Tegelijk blijkt Buruma het belangrijkste politieke aspect over het hoofd te hebben gezien: Japan als geïsoleerd eiland is nooit aan de continue herinneringsdruk blootgesteld. Het loon van de schuld heeft zeker grote verdiensten, maar er bestaan betere en recentere vergelijkende studies

Vrede en oorlog      Holslag Jonathan      Wereldgeschiedenis

Historici deinzen de laatste tijd niet terug voor de grote greep. En dat levert fraaie resultaten op. Denk bijvoorbeeld aan Harari of Scheidler. De Belgische historicus Jonathan Holslag houdt zich ook niet bezig met een klein voorval of een detailstudie. Hij beschrijft maar liefst 3000 jaar politieke geschiedenis in zijn boek Vrede en oorlog. Het is een ambitieus, maar ook toegankelijk werk geworden met een zeer brede insteek. Holslag, bekend van eerdere werken over Europa en China, heeft hier inderdaad bijna een wereldgeschiedenis van gemaakt. Eurazië speelt de hoofdrol. In veel mindere mate komen de Amerika’s aan bod. Sub-sahara Afrika en Australië blijven bijna geheel buiten beschouwing, maar daar woonde lange tijd bijna niemand en daar zijn weinig bronnen van. Het gaat hier om grote politieke eenheden die vaak streefden naar machtsuitbreiding. Een eurocentrische blik volstaat niet. En dat is terecht, want zoals Holslag schrijft, begon de westerse overheersing pas echt vanaf 1750. Lange tijd was zeker het noordwesten van Europa een nauwelijks relevante uithoek van het strijdtoneel. Bijzonder is ook dat het recente verleden niet bevooroordeeld wordt. Ieder tijdvak van 250 jaar vanaf 1000 BCE (before common era) krijgt ongeveer evenveel pagina’s. Wie wat van de huidige internationale betrekkingen wil weten, moet dus het Verdrag van Verdun (843, opdeling van het rijk van Karel de Grote) kennen, maar ook het verdrag van Shanyuan (1005, verdrag tussen de Chinese Liao en het Tibetaanse koninkrijk Xia). Niet alleen de Habsburgers, de Bourbons en de Hohenzollern doen ertoe, maar ook de Safawiden, de Tang, Song, Ming en Qin-dynastiën, de Parten, de Gupta’s en de Mogols, de Seleuciden en Ottomanen, de Olmeken en de Maya om maar een greep te doen. Universele leider Een belangrijke bijrol is weggelegd in deze geschiedenis voor het weer, het klimaat, of het milieu in bredere zin. Koude en droogte zorgden voor crises en schaarste en gaven vaak genoeg de impuls tot nieuwe expedities. Een paar koude zomers of de krijgers in de steppen sprongen op hun paarden om een gigantisch rijk te veroveren. Er komen tal van heersers in dit boek voor, met fraaie titels: koning der koningen, universele leider, beter bekend als Djengiz Khan, de illustere oftewel Augustus. De een wist nog zekerder dan de ander dat zijn heerschappij van God gegeven was. Maar het lot van de gewone mensen krijgt ook aandacht, vooral in hun lijden. Gedichten en citaten van ooggetuigen scheppen wat lucht in de over elkaar buitelende dynastieën en heersers. Geschiedenis als spiegel Holslag bezingt het nut van geschiedenis in lyrische termen en stelt die tegenover ideologieën. De geschiedenis komt hier inderdaad als relativerende kracht naar voren. Enerzijds door de opkomst en het verval van al die rijken en staten. ‘Gebruik geschiedenis als een spiegel om zo na te gaan hoe de opkomst en van een dynastie in zijn werk gaat,’ zo citeert Holslag de Chinese heerser Taizong. En ten tweede door de loop van omstandigheden. Wat als de Mongolen in de dertiende eeuw wel waren doorgetrokken naar West-Europa? Of als de Chinezen hun maritieme ambities niet hadden opgegeven? De geschiedenis had op zoveel manieren anders kunnen lopen. En ten derde maakt het verloop van tijd zelf de zaken anders. De barbaarse invallers van gisteren zijn de burgers van morgen. Maar de belangrijkste les van de geschiedenis lijkt paradoxaal genoeg dat mensen niet van de geschiedenis leren: ze vervallen steeds in hetzelfde patroon. Eeuwige vrede Het boek van Holslag heet Vrede en oorlog(in de Nederlandse vertaling, het Engelstalige origineel heet A political history of the world). Maar de vrede komt er toch iets minder goed vanaf dan de oorlog. Aristoteles wordt geciteerd: We voeren oorlog om vrede te hebben. Vrede was vaak het doel dat heersers dachten te bereiken door nog een oorlog te voeren. En dan nog een. Een weg naar de eeuwige vrede ziet Holslag niet. Een recept daarvoor vrede, zoals zijn landgenoten David van Reybrouck en Thomas D’Ansembourg gaven in hun boekje Vrede kun je leren, levert hij niet. De toenemende verwevenheid van de wereld via handel en andere kanalen leidt niet vanzelf tot vreedzaam samenleven. Er zijn vele diplomaten, maar dat heeft oorlog ‘nooit’ weten te voorkomen, stelt hij. Is dat niet wat te rigide? Hoe was de Cuba-crisis afgelopen zonder diplomatie? Steven Pinker beschreef in Ons betere ik hoe volgens hem oorlogen minder voorkomen. Volgens Pinker neemt het aantal slachtoffers van oorlog gestaag af. Holslag lijkt daar heel anders over te denken, al gaat hij niet rechtstreeks in debat met Pinker. Alle mogendheden zijn even wreed en de Verenigde Staten maakten net zo goed gebruik van hun macht als allerlei beruchte voorgangers dat deden. Waar Pinker zich toelegt op statistiek en op zoek gaat naar allerlei langdurige ontwikkelingen en processen domineert bij Holslag het verhaal en de continuïteit. In het meest recente deel kan je je afvragen of hij er genoeg oog voor heeft dat sinds de Tweede Wereldoorlog (nu toch zeventig jaar geleden) een rechtstreekse, militaire confrontatie tussen supermachten is uitgebleven. Tot nu toe, zeg ik daar achter aan, maar toch. Of het zo blijft? De voortekenen zijn zeker niet allemaal gunstig. In een eerder boek heeft Holslag zich somber uitgelaten over de kans op een confrontatie van China met de VS of andere landen. En daar zijn structurele redenen voor. Het veiligheidsdilemma steekt steeds weer zijn kop op. Als een land zijn defensie versterkt, ziet de ander dat als een bedreiging. Waarop dat land zijn defensie zal versterken. Nog een dilemma: economisch succes leidt tot macht, en macht leidt bij andere staten tot angst. Economisch falen leidt tot zwakte en dat is ook niet gunstig. Gevoeligheid Het bescheiden recept van Holslag is nederigheid en gevoeligheid. Nederigheid ten aanzien van de idealen en gevoeligheid voor zowel de steun in het eigen land als voor de gevoeligheden van de andere partij. Maar is die nederigheid niet toegenomen? Wie durft zich nog als ‘universele leider’ te betitelen? Of komt dat ook weer terug, bijvoorbeeld in de cultus rond Xi Jinping? Dit is een heerlijk pessimistisch boek, waarin vooruitgang niet alleen maar een opgaande lijn is, maar vaak zijn eigen prijs heeft. Machtspolitiek heeft mede dankzij technologische vooruitgang in de twintigste eeuw nieuwe extremen bereikt. En voor deze eeuw zijn er geen garanties. De blik vanuit 3000 jaar geschiedenis is een mooi tegenwicht tegen het modieuze idee dat ‘wij’ zoveel anders dan onze voorouders. De recidivekans blijft groot, dat is de waarschuwing.

Achternamen in Nederland en Vlaanderen      Winkler Johan      Maatschappij

Wie wil niet weten waar zijn achternaam vandaan komt? Gegevens hierover kunnen immers iets vertellen over de herkomst van onze familie. Soms ligt de oorsprong van een naam voor de hand, bijvoorbeeld bij een naam als De Vries. Maar waarom heten er eigenlijk zoveel mensen De Vries? Al in 1885 publiceerde beroemde arts en dialectoloog Johan Winkler (1840-1916) zijn uitgebreide standaardwerk over Nederlandse achternamen. Dit werk is tot heden onovertroffen. In Achternamen in Nederland en Vlaanderen. Oorsprong, geschiedenis en betekenis is het werk van Winkler opnieuw uitgegeven, in gemoderniseerde vorm. Er zijn onder andere hoofdstukken over de namen die zijn afgeleid van de voornaam van de vader, over namen die teruggaan op plaatsnamen, beroepen of persoonlijke eigenschappen, en er is zelfs een hoofdstuk over ‘ zonderlinge achternamen.’ Jan Nijen Twilhaar heeft bovendien, om het werk te actualiseren, twee nieuwe hoofdstukken geschreven, een over twintigste-eeuwse immigrantennamen en een over bijnamen in dialecten en de Nederlandse Gebarentaal.

Krijgspolitiek      Kaplan D.Robert      Krijgswetenschap

De geschiedenis is een proces dat zich continu herhaalt. “Voor wie geen geschiedenis kent, is alles nieuw,” placht mijn professor Helmut Gaus te zeggen. In Krijgspolitiek betoogt Robert Kaplan dat de wereld van vandaag niet wezenlijk anders is dan de antieke wereld. De grote denkers uit het verleden zouden de ingewikkelde en gevaarlijke geglobaliseerde wereld perfect begrepen hebben. In elf beknopte hoofdstukjes analyseert Kaplan het werk van klassieke schrijvers als Sun Tzu, Thucydides, Machiavelli, Churchill en vele anderen. Daarbij probeert hij het westerse idee van een aantal universele morele principes te doorprikken. Het boek biedt een aantal leuke controversiële inzichten en is ook zeer vlot geschreven. Ik vind de conclusies echter vaak iets te snel genomen, vooral gezien de aangehaalde literatuur voor uiteenlopende interpretaties vatbaar is. Robert Kaplan gelooft dat de wereld op zich amoreel is. Hij gelooft in een realpolitik waarbij deugdzame leiders krachtdadig en pragmatisch moeten optreden om het best mogelijke te realiseren voor hun volk. Barbarijen kunnen nooit helemaal uitgeroeid worden, maar afhankelijk van de omstandigheden wel in zekere mate beteugeld worden. Het probleem met een moraal zoals deze is dat ze enkel het totale eindresultaat in overweging neemt en geen rekening houden met individuele rechten. Intuïtief zijn we misschien wel geneigd toe te geven dat het doel in veel gevallen de middelen kan heiligen, maar een minder selectief overzicht van de geschiedenis en klassieke denkers kan best wel eens meer argumenten leveren tegen een te uitgebreide macht voor een ‘deugdzaam’ leider waaraan individuele rechten ondergeschikt zijn. Als de huidige wereldleiders Confucius, Homerus, Livius of Macchiavelli zouden hebben gelezen, zouden zij waarschijnlijk een heel ander beleid voeren. Volgens de bekende Amerikaanse journalist en wereldreiziger Robert Kaplan zouden zij dan afscheid nemen van het idee dat democratie en vrijhandel overal op de wereld vrede en harmonie brengen. In zijn pas verschenen boek 'Krijgspolitiek. Lessen voor de toekomst van klassieke denkers' pleit de veelzijdige Amerikaan voor 'realpolitik'. Bush, Blair en Chirac moeten hun energie steken in het voorkomen van rampen en het idee vaarwel zeggen dat de westerse wereld de bewaker is van universele morele principes. Robert Kaplan beklemtoont dat we sinds 11 september leven in een andere, gevaarlijker tijd, die om nieuw leiderschap vraagt. De sterke bevolkingsgroei, toenemende ongelijkheid en armoede versterken volgens hem het religieus, etnisch en nationalistisch extremisme. Willen de wereldleiders daartegen weerstand kunnen bieden, dan moeten zij afscheid nemen van hun hoogstaand moralisme. Hij verwijst hierbij naar klassieke denkers als de Chinees Confucius, de Griek Thucydides en de Brit Thomas Hobbes die allen vonden dat de wereld een amoreel oorlogsgebied is en dat barbarisme wel beteugeld maar niet uitgeroeid kan worden. Voor de bestrijding van terreur en handhaving van vrede op onze planeet moeten de leiders van de westerse wereld volgens Kaplan hun scrupules laten varen. De journalist verwijst naar Winston Churchill die in de strijd tegen Adolf Hitler samenwerkte met Sovjetleider Josef Stalin, terwijl hij een overtuigd anticommunist was. Een recenter voorbeeld is de Pakistaanse generaal Pervez Musharraf die in 1999 door een staatsgreep de democratisch gekozen premier Nawaz Sharif ten val had gebracht. Volgens Kaplan heeft Musharraf gezorgd voor meer stabiliteit en respect voor de mensenrechten dan er was onder Sharif. Musharraf, die de Amerikanen met een citaat van Macchiavelli inlichtte over zijn coup, is voor Kaplan een voorbeeld van iemand die zijn klassieken kent. Volgens hem hebben veel westerse staatslieden van nu een oppervlakkig historisch besef, dat tot de overtuiging leidt dat er voor de meeste internationale problemen oplossingen bestaan. Vaak zijn die oplossingen er volgens hem niet "maar alleen verwarring en onbevredigende keuzes." Kaplan wijst erop dat conflicten inherent zijn aan de menselijke natuur. Het postindustriële Westen moet volgens hem niet proberen de hardnekkigheid daarvan te ontkennen.

De schaduw van de bevrijding      Schrijvers Peter      Belgische geschiedenis

België, 1944-1945 In september 1944 werd België bevrijd door de geallieerden. Op beklijvende wijze doet de Belgische historicus Peter Schrijvers, professor Amerikaanse en internationale geschiedenis in Sydney, het verhaal van de vernederende Duitse aftocht, een vaak machteloos Belgisch verzet en de euforische verwelkoming van de Angelsaksische bevrijders. Na de bevrijding bleven de geallieerde troepen massaal aanwezig. Die periode behelst veel meer dan de clichés van chocolade, kauwgom en kussen. Op basis van nieuwe bronnen en talloze getuigenissen onthult Peter Schrijvers de schaduwzijde van de bevrijding. Het nijpende gebrek bij de bevolking aan voedsel en kolen tijdens de winter stond in schril contrast met de overvloed waarmee de Verenigde Staten hun troepen verwenden. Dit bracht de relatie van de Belgen met de geallieerden op de rand van een crisis. Bovendien groeide het ongenoegen over zedenverwildering, buitenechtelijke kinderen en prostitutie. In de zomer van 1945 haalde de bevolking dan ook opgelucht adem toen de geallieerde troepen zich terugtrokken.

Het dagelijkse leven in het oude Rome      Carcopino      Romeinse geschiedenis

Een van de befaamdste studies over het oude Rome is wel dit boek van de Fransman Carcopino. Er is van gezegd dat het 'het enige werk van eruditie was, dat men 's avonds in bed kan lezen'. Careopino koos voor zijn beschrijving de generatie Romeinen die ongeveer 50 jaar na Christus, aan het begin van de regering van Nero, werd geboren en het Romeinse Rijk op het toppunt van zijn macht en welvaart heeft gekend. In het eerste deel neemt de auteur ons mee door de straten van de stad en toont ons de huizen en enorme huurkazernes. Hij wijdt zijn aandacht aan de opbouw van de maatschappij, aan de standen, het huwelijk en het gezin, aan de plaats van de vrouw in het openbare leven. Hij bespreekt de wijze van opvoeding, het verval van de voorvaderlijke religie en de opkomst van het christendom. In het tweede deel beleven we een dag uit het leven van de Romein: we wonen een zitting van de curia bij, luisteren naar een retor, gaan naar de wedrennen, een blijspel, de gladiatoren, het badhuis en souperen ten slotte bij welgestelden.

Levendige herinnering      Brants Chrisje      Europese geschiedenis

Herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog liggen, soms letterlijk, voor het oprapen. Overal langs het voormalig westelijke front in Vlaanderen en Noord Frankrijk vindt men monumenten, musea en militaire begraafplaatsen. In het landschap zijn de nog zichtbare littekens van de oorlog: met water gevulde kraters, roestig prikkeldraad in ingestorte loopgraven, wegzakkende, met mos begroeide bunkers en in menig bos nog gevaarlijke blindgangers en onduidelijke stukken oud ijzer. Maar er zijn ook keurig gerestaureerde fortificaties, de zandzakken in beton nagemaakt, waar langs uitgezette wandelpaden geïllustreerde, weerbestendige borden informatie verschaffen over de gevechtshandelingen die er plaatsvonden. Elke avond in het Belgische Ieper wordt klokslag acht uur met het blazen van de Last Post de herinnering aan de kwart miljoen Britten die er vielen, levend gehouden. En tientallen, soms honderden mensen, het merendeel van de andere kant van het Kanaal, wonen dat elke avond bij. De bezoeker huivert, en herinnert zich de kapotgeschoten loopgraven en de skeletten in uniform die aan het prikkeldraad hingen. Maar wat is herinnering, en wat historie? Sommigen menen dat de een in de ander overgaat als er niemand meer is die zich uit de eerste hand een bepaalde gebeurtenis kan herinneren. Volgens deze omschrijving begint de Eerste Wereldoorlog in ras tempo geschiedenis te worden. Er zijn op de wereld nog geen honderd mannen over die de grote slachting van toen overleefden, en zelfs de jongste veteraan is al over de honderd. Ook de vrouwen van toen zijn al dood, evenals de meeste kinderen die oud genoeg waren om bewust weet te hebben van dat tijdperk. Nog een paar jaar, en niemand herinnert zich meer het tot maanlandschap verpulverde boerenland, de modder van Vlaanderen waarin meer dan een kwart van alle doden in 1917 door verdrinking omkwam, de lijkenlucht en de gele zwavelige nevel die het slagveld van Verdun omhulden, het lijden van de frontsoldaten, de wanhoop van de burgerbevolking en het eindeloze zwarte verdriet dat over Europa neerdaalde. Ze zijn geschiedenis geworden. Toch, met het uitsterven van de generatie die haar meemaakte, zijn de herinneringen aan deze tragedie niet verdwenen. Want herinneren is ook gedenken en herdenken ­ de Engelsen noemen hun dodenherdenking (op 11 november) dan ook Remembrance Day, en ook in het Frans heet een herdenkingsplaats een ‘lieu de mémoire’. De monumenten, de gedichten, de boeken met ooggetuigenverslagen, de met zorg ingerichte begraafplaatsen, de herdenkingsmonumenten van na de oorlog, hadden maar één doel: opdat niet zou worden vergeten. Daardoor werden individuele herinneringen op een bepaalde manier in het collectieve geheugen gegrift en werden ze onlosmakelijk deel van de geschiedenis. En die geschiedenis, telkens opnieuw verteld, rakelt nu de collectieve herinneringen op en blaast ze nieuw leven in, zodat ook wij steeds meer de behoefte hebben om niet alleen niet te vergeten, maar om echt te weten hoe het was. Over die behoefte en hoe ze vorm krijgt, gaat dit boek. Op het eerste gezicht lijkt het een fotoboek over wat zoal langs het Westelijk Front te zien is. Zulke tastbare herinneringen vormen ook het uitgangspunt, maar het gaat ons niet alleen om wat er te vinden is, maar ook om wat het vertegenwoordigt. De manier waarop aan en over de Eerste Wereldoorlog gedacht wordt, hoe men zich die gebeurtenis collectief herinnert en vooral wenst te herinneren, is in de loop der jaren sterk veranderd. Meer dan ooit hebben juist de generaties die nooit in levenden lijve de gruwelen van een Europese oorlog beleefden, belangstelling voor wat zich afspeelde op de slagvelden van het westelijk front, nu al weer bijna een eeuw geleden.

Genesis      Tonelli Guido      Astronomie

Wat gebeurde er eigenlijk in de eerste momenten van ons universum? Misschien wisten de oude Grieken het gewoon al, en was er inderdaad enkel chaos in het begin. Modern wetenschappelijk onderzoek lijkt dit in elk geval te bevestigen. Om uit te zoeken hoe ons universum is ontstaan en hoe het er nu uitziet, speuren onderzoekers elke dag de verste uithoeken van de sterrenstelsels af met gigantische telescopen en reconstrueren ze mogelijke scenario’s in enorme deeltjesversnellers. Hun doel is om meer te weten te komen over het einde van ons universum – dat onvermijdelijk lijkt. Guido Tonelli beschrijft deze zoektocht op een zeer toegankelijke manier en met ongekende precisie. Aan de hand van de zeven dagen waarin God volgens de Bijbel de wereld geschapen zou hebben, vertelt hij in Genesis het overweldigende verhaal van de miljarden jaren waarin ons universum is geworden zoals het nu is. Zo toont hij ons waar we vandaan komen, en geeft hij ons de inzichten die we nodig hebben om onze toekomst op aarde veilig te stellen

Een schone toekomst      Goldstein Joshua      Klimaat

Verschillende landen hebben met succes fossiele brandstoffen vervangen door ‘groene’ energie te combineren met kernenergie. Door hun voorbeeld te volgen, zou in 2050 de mondiale co2-uitstoot drastisch lager kunnen zijn dan nu, zelfs als het energieverbruik blijft stijgen. Ligt hier een enorme kans voor de rest van de wereld? Een schone toekomst is een krachtig en overtuigend, ja zelfs onontkoombaar pleidooi vóór kernenergie. Het rekent af met de mythes en angsten waarmee die omgeven is en legt uit hoe kernenergie een succes werd in Zweden, Frankrijk en Ontario, terwijl zowel de welvaart als de kwaliteit van het milieu verbeterde. Terwijl de klimaatverandering een potentieel rampzalig kantelpunt nadert, ligt de oplossing volgens de auteurs binnen handbereik. Verschillende landen hebben met succes fossiele brandstoffen vervangen door 'groene' energie te combineren met kernenergie. Door hun voorbeeld te volgen, zou in 2050 de mondiale CO²-uitstoot drastisch lager kunnen zijn dan nu, zelfs als het energieverbruik blijft stijgen. Ligt hier een enorme kans voor de rest van de wereld?

De 18 wetten van de menselijke natuur      Greene Norbert      Psychologie

De 18 wetten van de menselijke natuur biedt slimme en briljante tactieken voor succes, zelfverbetering en zelfverdediging In De 18 wetten van de menselijke natuur vraagt bestsellerauteur Robert Greene zich af hoe we motieven achter het gedrag van anderen kunnen doorgronden. We zijn immers sociale dieren en onze levens zijn afhankelijk van relaties met anderen. Greene onderzoekt het gedrag van alledaagse mensen maar ook van historische figuren als koningin Elizabeth I en Martin Luther King om tot de kern te komen van wat mensen drijft. Hij weet oude wijsheden, filosofie en wetenschappelijke onderzoeken helder en begrijpelijk te verwoorden en leert ons om onze eigen emoties bij het beoordelen van anderen te negeren en hoe empathie te ontwikkelen. We krijgen meer inzicht in het handelen van anderen en die kennis vormt een handvat en een tactiek voor de sociale omgang met elkaar. De 18 wetten van de menselijke natuur zal, net als Greenes andere boeken, voor vele miljoenen lezers een onuitputtelijke bron van inspiratie zijn. De pers over De 18 wetten van de menselijke natuur ‘Hollywood-producers en rappers volgen een meedogenloze goeroe.’ Sunday Times ‘Leert je te bedriegen, veinzen en vechten voor jouw voordeel in de moderne wereld.’ Independent on Sunday ‘Volledig en grondig. Greenes nieuwsgierigheid naar menselijk gedrag is aanstekelijk. Hij herinnert ons er terecht aan dat om anderen te begrijpen, we allereerst moeten begrijpen wat onszelf beweegt.

De wereld omgekeerd      Van Broekhoven Remko      Psychologie

In ‘De wereld omgekeerd’ van Remko van Broekhoven dienen de zeven hoofdzonden (hoogmoed, hebzucht, wellust, afgunst, vraatzucht, woede en gemakzucht) als uitgangspunt voor een prikkelende zoektocht. Remko van Broekhoven lokaliseert deze zonden in onze hedendaagse wereld en laat zien dat elk ervan ook deugden in zich heeft. Hoe kunnen we dat potentieel benutten en het kwaad in de wereld omkeren tot iets goeds? Met verrassende voorbeelden uit politiek, populaire cultuur en het dagelijks leven laat Van Broekhoven zien welke handvatten de filosofie ons biedt ons eigen gedrag te veranderen en de wereld te verbeteren. Dat er een onderscheid is tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ is de meest fundamentele morele waarheid die wij mensen kennen. Wie om zich heen kijkt, komt allebei tegen. Dat leidt tot een vraag die filosofen al eeuwen bezighoudt: hoe doe je dat, goed omgaan met het kwaad? De wereld omgekeerd is een prikkelende zoektocht naar een antwoord, waarbij de zeven zonden (hoogmoed, hebzucht, wellust, afgunst, vraatzucht, woede en gemakzucht) als handvat dienen. Remko van Broekhoven lokaliseert deze zonden in onze hedendaagse wereld en laat zien dat elke ook een deugd in zich heeft. Hoe kunnen we dat potentieel benutten en van het kwaad in de wereld iets goeds maken? Want ook dit is een fundamentele waarheid: er is niet alleen de werkelijkheid van vandaag, maar ook die van de toekomst – en die scheppen we zelf. Met verrassende voorbeelden uit politiek, populaire cultuur en het dagelijks leven laat Van Broekhoven zien welke handvatten de filosofie ons biedt ons eigen gedrag te veranderen en de wereld te verbeteren.

Warme oorlog, koude vrede      Blommaert Stefaan      Europese geschiedenis

Op het grondgebied van deze twee invloedrijke communistische landen kwamen er niet minder dan eenentwintig republiek en republiekjes. Slechts enkele van de nieuwe staten begonnen daadwerkelijk aan de opbouw van een democratische samenleving. Maar over het algemeen werd het communistische bestel vervangen door hele of halve dictaturen. Erger nog: overal ontstonden brandhaarden die niet zelden uitdraaiden op een open oorlog. Nieuwe leiders kozen om de macht te breken de weg van het radicaal nationalisme, met de bekende nefaste gevolgen. Ook waar er geen oorlog uitbrak bleef echte vrede uit. Extreme politieke spanningen, het ontbreken van economische vooruitgang en een groeiende kloof tussen arm en rijk zorgen op vele plaatsen voor een permanente crisissfeer.

Big history      Christian David      Evolutie

Hoe het begon Eerst wat over de jonge Christian. Afgestudeerd aan de universiteit van Oxford doceerde hij jarenlang Russische geschiedenis aan Macquarie University (Sydney, Australië). Als tiener was hij al heftig geïnteresseerd in de kruisrakettencrisis gedurende de Koude Oorlog. Hij vertelt: “Het onderwijs in de geschiedenis was vooral gericht op naties en nationale ideeën. Maar we kwamen steeds meer te leven in een geglobaliseerde wereld. Dat zette me er toe aan om na te denken over hoe wij de gemeenschappelijke geschiedenis van de mensheid konden begrijpen. Ik wilde weten hoe onze soort zich heeft ontwikkeld. Ik ging steeds verder terug en uiteindelijk belandde ik bij het begin van het universum: de oerknal. Mijn doel is vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines te begrijpen welke vreemde rol wij mensen spelen in de ontwikkeling van de planeet, en welke rol wij kunnen spelen voor het behoud daarvan. De kennis over deze ‘Modern History’ wilde ik ook gaan delen met mijn studenten en met kinderen vanaf de basisschoolleeftijd.” Een belangrijke stap in de ontwikkeling van het Big History-onderwijs was het commitment van Microsoft-oprichter en miljardair Bill Gates. Die kwam naar verluidt op zijn hometrainer in aanraking met de ideeën van Christian en stak enkele miljoenen in het Big History Project: een online gratis lesprogramma voor scholen over de hele wereld. “Zijn steun betekende een doorbraak voor het Big History-onderwijs, overigens zonder dat Gates zich met de inhoud bemoeide,” vertelt Christian. Entropie Big History is eigenlijk een soort out of the box-denken, buiten de gebruikelijke structuren van de wetenschap om. De verschillende wetenschappen zijn vaak binnen de muren van hun eigen vakgebied bezig, ondervond Christian. Voor zijn multidisciplinaire wetenschappelijke benadering van de geschiedenis, in eerste instantie om zijn studenten te onderwijzen over human origins, vond hij meer klankbodem bij natuurwetenschappers dan bij menswetenschappers “Natuurwetenschappers kijken vaak zowel naar de details als naar het grotere geheel, merkte ik. Ik vind overigens alle twee de vormen van onderzoek belangrijk.” Voor wat betreft het doen van Big History-onderzoek is het lastig om geld te krijgen, omdat het buiten de gebaande wegen opereert. “BIG HISTORY STELT NIEUWE VRAGEN AAN DE GESCHIEDENIS” Maar waarom is Big History-onderzoek eigenlijk relevant? Christian geeft een voorbeeld. “Kijk naar entropie, de neiging van het universum om steeds minder gestructureerd te worden. Is dit een concept, dat niet alleen in de natuurkunde, maar ook in de antropologie en de geschiedenis werkt en wat kunnen we ermee? Normaal gesproken zou de geschiedwetenschap zich niet met entropie bezighouden. Big History stelt nieuwe vragen aan de geschiedenis.” Christian verwacht dat er nog veel tijd nodig is voordat Big History echt invloed zal hebben op wetenschappelijk onderzoek. Milieu en kernwapens Waar de interdisciplinaire benadering die Big History kenmerkt met name hard nodig is, is het klimaatonderzoek. “Om klimaatverandering aan te pakken, moet je niet alleen wat van scheikunde begrijpen, maar ook van economie en politiek.” Kijkend naar de politiek ziet Christian parallellen met de traditionele organisatie van de wetenschappen: “De politiek is van oudsher georganiseerd vanuit nationale staten. We hebben meer structuren nodig die ons helpen grenzen te overschrijden. Die zijn onder meer bij het aanpakken van klimaatverandering hard nodig. Het goede nieuws is dat al veel academische organisaties grensoverschrijdend bezig zijn. Ook kennen we al veel non-gouvernementele organisaties zoals de Verenigde Naties.” Klimaatverandering is een probleem dat niet alleen landsgrenzen, maar ook de grenzen van de traditionele wetenschappelijke domeinen overschrijdt. Het probleem vraagt dan ook om een multidisciplinaire aanpak. Afbeelding: robynm / Pixabay. “Maar”, en dan keert hij terug naar zijn indringende belangstelling als puber voor de Koude Oorlog, “mijn grootste zorg zijn de kernwapens. In 24 uur kunnen zij de hele biosfeer vernietigen. Zij zijn in handen van twee slechts twee naties en niet van de hele mensheid. Wat ik met Big History aan kinderen en volwassenen wil laten zien, is dat wij geen burgers van naties zijn, maar burgers van de mensheid. Dat we allemaal één gemeenschappelijke geschiedenis hebben, en dat we met zijn allen de grote problemen die overal ter wereld spelen, moeten oplossen om te kunnen overleven als mensheid en als biosfeer.”

De Bourgondiërs      Van Loo Bart      Belgische geschiedenis

“De Lage Landen zijn een Bourgondische uitvinding.” Hoewel Bart Van Loo (°1973) de geschiedenis altijd frank en vrij in de ogen kijkt, weet ook hij uiteraard dat de Bourgondische hertogen geen nijvere beoefenaars van de alchemie waren, maar sluwe machtswellustelingen die in honderd jaar tijd – van 1369 tot 1467 – dankzij dynastieke arrangementen, genadeloze oorlogvoering, politiek gekonkel en daadkrachtige hervormingen een rits vorstendommen en vrije steden bij elkaar wisten te sprokkelen en er zo in slaagden de macht in onze contreien te centraliseren. Begin zestiende eeuw zou de Habsburgse keizer Karel V de oogst van zijn Bourgondische voorvaderen erven en, althans voor even, de indruk wekken dat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden nooit meer uit hun verband zouden worden gerukt. De Bourgondiërs, de geschiedenis van het ontstaan van de Nederlanden in de vijftiende eeuw, beantwoordt volledig aan de hooggespannen verwachtingen die de alom geprezen auteur en conferencier heeft gewekt. Van meet af aan maakt Van Loo zijn lezers duidelijk dat hij niet als een god van de Olympos zal neerdalen om hen met jaartallen en namen van gekroonde hoofden om de oren te slaan, wel dat hij hen als een goede vriend het verhaal zal binnenloodsen en hen vervolgens op een persoonlijk doorvoelde reis vol spannende gebeurtenissen en verrassende wendingen zal trakteren. Van Loos nieuwe boek verschijnt overigens op een gunstig moment. De laatste tijd is immers alle aandacht naar de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) gegaan, de periode van de ‘pijnlijke boedelscheiding’ tussen wat nu Nederland en België zijn. Maar wat is voorafgegaan aan die heilloze strijd tussen enerzijds de getrouwen van de katholieke Spaanse koningen en anderzijds de protestantse opstandelingen? Welke bijdrage hebben de Bourgon­dische heersers geleverd aan het politieke, militaire, mercantiele, artistieke en juridische karakter van de vijftiende-eeuwse samenleving in onze Zeventien Provinciën? Van Loo deinst er niet voor terug om deze aspecten in al hun complexiteit en verscheidenheid manhaftig aan te pakken. Een machtig wapen daarbij is zijn taalkundige souplesse. Johan Huizinga, de Nederlandse historicus van het baanbrekende Herfsttij der Middeleeuwen (1919), schreef dat de Franse kroniekschrijver Georges Chastellain zowel over “een ‘beeldende forsheid’ als een ‘sappige kleurigheid’ beschikte”. Deze complimenteuze beschrijving past wonderwel bij de stijl van de woordjongleur Van Loo: de zinnen buitelen lustig over de bladzijden, de beelden mijden platgetreden paden, het taal­plezier doet duizelen. De spontaniteit valt ook op door het sporadische gebruik van een Vlaams – of Belgisch-Nederlands? – idioom. De meubelen redden? De katten geselen? Een ander paar mouwen? Uit een ander vaatje tappen? Boven de Moerdijk zullen beslist enkele wenkbrauwen worden gefronst. En wat moet je denken van familiaire woorden en uitdrukkingen als de pijp uitgaan, zijn kar draaien, geld ophoesten, een pief of een toffe peer? Bedenk dan dat Van Loo je met open armen in zijn universum heeft verwelkomd en bijgevolg niet enkel het volste recht heeft om te zingen zoals hij is gebekt, maar er ook welbewust voor heeft gekozen om de band met zijn lees­publiek zo hecht mogelijk aan te halen. Geen surprise dus dat hij nu en dan de eenentwintigste eeuw binnenspringt – kwestie van zijn lezers op het hart te drukken dat vernieuwing en vooruitziendheid van alle tijden is. Dus was het klooster van Cluny “de eerste multinational uit de geschiedenis”, was Brugge “het Silicon Valley van de middeleeuwen” en was de houten stad die in Sluis voor de invasie van Engeland werd ingescheept “een reusachtige IKEA-bouwdoos avant la lettre”. Een ander waardevol Van Loo-instrument om het verhaal te kleuren is zijn humor. Hij springt er evenwel spaarzaam mee om. De grapjas uithangen zou inderdaad ongepast zijn geweest. Onder het bewind van onze vaak vileine Bourgondische hertogen viel er immers weinig te lachen. Zeker, Van Loo spitst zich toe op de pracht en praal van blijde intredes, banketten en riddertoernooien. Maar tegelijk met die glitter en glamour voerden zowel Filips de Stoute, Jan Zonder Vrees, Filips de Goede als Karel de Stoute haast voortdurend oorlog, belegerden en brandschatten ze de ene na de andere stad, lieten ze hun troepen hele streken plunderen en staken ze hun rivalen zonder schroom messen in de rug. Vandaag zouden al die vorsten als oorlogsmisdadigers voor het Internationaal Strafhof in Den Haag hebben moeten verschijnen. Het is de grote verdienste van Bart Van Loo dat hij zich niet laat vangen door die wijsheid achteraf, maar de samenleving van toen observeert door de ogen van de mensen van toen. Zo ging vroomheid hand in hand met schijnheiligheid. Aan de ene kant zonden de hertogen elke dag gebeden ten hemel, stichtten ze kerken en abdijen en bestelden ze schilderijen en altaarstukken die de glorie Gods trompetterden. Aan de andere kant bleef hun huwelijkstrouw een vrome wens. Filips de Goede bijvoorbeeld verwekte zoveel bastaards “dat historici zijn opgehouden met tellen”. De hertogelijke godsdienstigheid in het algemeen? “Niet meer dan een voorwendsel om macht, rijkdom en territoria te vergaren.” Van Loo doet dikwijls een beroep op kroniekschrijvers. Maar is dat niet gevaarlijk? Wiens brood men eet, diens woord men spreekt, nietwaar? Desondanks vormen de kronieken een niet te versmaden bron van informatie; per slot van rekening zijn ze de enige ooggetuigenverslagen uit een wereld waar alleen een elite van rijke zakenlieden, edelen en geestelijken kon lezen en schrijven. Telkens als er gevaar van overdrijvingen en halve of hele leugens dreigt, houdt Van Loo gelukkig een slag om de arm. Ook de strikt hiërarchische structuur van de vijftiende-eeuwse samenleving stelt hem voor een probleem. In hoeverre kun je immers achterhalen of de bevolking zich al dan niet gewillig bij die starre maatschappelijke rangorde heeft willen neerleggen? Poorters uit Gent en Brugge kwamen weliswaar regelmatig in opstand, nu eens omdat ze de hertogelijke belastingdruk te hoog vonden, dan weer omdat ze zich in hun economische slagvaardigheid bedreigd voelden bij de haast permanente strubbelingen tussen Bourgondië, Engeland en Frankrijk. Maar wat ging er werkelijk door het hoofd van het gros van de stervelingen? Waren de talloze boeren, lijfeigenen en andere ploeteraars werkelijk van mening dat het Gods wil was dat zij van honger, ziektes en oorlog bij bosjes crepeerden terwijl de groten der aarde privilege na privilege mochten opstapelen? De mening van de arme drommels is uiteraard niet overgeleverd. Van Loo is desondanks niet blind voor de mensonterende werkelijkheid. Waar het gepast is, buigt hij diep voor het tragische lot van de doorsnee-middel­eeuwer en ontmaskert hij de schone schijn van de hertogelijke normen en waarden. De Bourgondiërs biedt een even grondige als leerrijke leeservaring. Van Loo bewaart te allen tijde het overzicht. Dat was trouwens nodig als hij niet wilde wegzakken in het moeras van de constante ontwikkelingen en kenteringen: steden die steeds meer op hun strepen stonden, het individu dat zijn kwaliteiten niet enkel kende maar ook erkend wilde zien, ridderidealen en religieuze oekazen die aan invloed inboetten. Bovendien slaan talloze pregnante anekdoten een frisse blos op oude geschiedenissen, wordt de dynastieke wirwar zorgvuldig ontrafeld, zorgen etymologische verklaringen voor plezierige aha-ervaringen op en wekken toeristische tips de appetijt om de geniale werken van beeldhouwers en schilders zoals Klaas Sluter, Jan van Eyck en Rogier van der Weyden te ontdekken. Cruciaal, ten slotte: Van Loo neemt ruim zijn tijd om het volatiele karakter en de steeds wisselende ambities van ieder van de hertogen tegen het licht te houden. Een wijsneus of zedenmeester is hij daarbij niet. Wel geeft hij glashelder te verstaan dat de geschiedenis van de vroege Nederlandse eenwording er een is die zowel door buitensporig veel bloedvergieten als door prijzenswaardige grootmoedigheid tot stand is gekomen. Missie volbracht.

Duitsland      Rochtus Dirk      Duitse geschiedenis

Analyse van het huidige Duitsland en zijn plaats binnen de Europese gemeenschap’ ‘Het is over de macht van Merkel, van Duitsland, van Merkel-land dat dit boek gaat,’ schrijft Rochtus in de inleiding van zijn nieuwe boek Duitsland. De macht van Merkel. ‘Duitsland en Europa zullen nooit meer hetzelfde zijn als toen er nog geen Frau Merkel te bespeuren viel.’ Zijn nieuwe boek is een grondig bewerkte en geactualiseerde versie van Dominant Duitsland dat in 2013 is verschenen. In vogelvlucht behandelt Rochtus de politieke geschiedenis van het door hem zo zeer bewonderde Duitsland. Het Duits nationalisme komt aan de orde en zijn antisemitisme. Hij beschrijft de rechtse en extreemrechtse politieke stromingen en de ‘Vertreibung’ van miljoenen Duitsers uit de vroegere oost-provincies van het Duitse Rijk die een ‘wonde heeft gekerfd in de Duitse ziel.’ Rochtus weet waarover hij schrijft. Van groot belang wordt zijn boek door de analyse van het huidige Duitsland en zijn plaats binnen de Europese gemeenschap. Duitsland dus ‘Het is uiteraard niet alleen in Duitsland dat problemen en uitdagingen zoals extremisme, immigratie, demografie en arbeid rijzen, maar ze voltrekken er zich wel op een grotere schaal of ze worden grondiger geanalyseerd en aangepakt dan in vele andere Europese landen, hoewel misschien niet altijd op de juiste manier. Ook daarom kan Europa van Duitsland leren van de oplossingen die het land aanreikt, of van de fouten die het begaat.’ ‘Als Duitsland al domineert,’ schrijft hij, ‘dan niet alleen economisch, maar ook in de wereld van techniek, wetenschap en filosofie.’ Angriffe op de EU ‘na de eurocrisis en de vluchtelingecrisis- is Duitsland in het huidige Europa ook politiek een reus’ Was de ondertitel van zijn boek Dominant Duitsland nog ‘Economische reus, politieke dwerg?’, nu –na de eurocrisis en de vluchtelingecrisis- is Duitsland in het huidige Europa ook politiek een reus. Merkels naam zal volgens Rochtus voor altijd verbonden blijven met deze twee grote ‘Angriffe op de Europese Unie’. De economische reus Duitsland stond definitief op in de eerste jaren van de 21ste eeuw. ‘De economische toestand in Duitsland begon rond de millenniumwisseling te verslechteren,’ schrijft Rochtus. ‘In de periode 2002-’03 werd Duitsland zelfs de ‘zieke man van Europa’ genoemd. De economie leed onder de recessie terwijl andere landen aan een herstel bezig waren. Het fiscale tekort bedroeg 4% van het bnp; meer dan de criteria van Maastricht toelieten. De regeringsuitgaven bevonden zich met 46% boven het gemiddelde in de eurozone en ook de werkloosheidscijfers waren hoger.’ Duits model ‘Kon er omwille van de macro-economische heropleving vanaf 2005 weer worden gesproken van een “Duits model” zoals dat gebruikelijk was tot in de jaren 80? Vóór de hereniging doelde het “Duitse model” op een sociaaleconomisch systeem dat economische groei met sociale harmonisatie verbond. Maar het Duitse model uit die dagen kwam op de helling te staan. De kosten van de Duitse eenmaking en de stormen van de globalisering eisten hun tol. De arbeidsmarkt was verstard, de werkloosheid bereikte in 2005 een hoogtepunt met bijna 4,9 miljoen werklozen of 11,7%.’ Om uit de problemen te komen lanceerde de toenmalige kanselier Gerhard Schröder in 2003 zijn Agenda 2010. Schröders economische hervormingen hadden succes. ‘De buitenlandse handel vormde de motor van de economische ontwikkeling van het naoorlogse Duitsland. Die motor draaide de laatste jaren zo goed dat Duitsland enorme handelsoverschotten kon boeken. In 2016 exporteerde Duitsland voor 1200 miljard euro en importeerde het voor 955 miljard euro, wat neerkomt op een handelsoverschot van 245 miljard euro.’ Ter vergelijking: het handelsoverschot van Nederland bedroeg in 2016 52 miljard euro, en dat van België 4 miljard. Het exportsucces van de Duitse economie is andere landen, waaronder vooral de Verenigde Staten, al geruime tijd een doorn in het oog. De macht van Merkel De eurocrisis werd bedwongen door het akkoord over de fiscale unie dat eind 2011 binnen de EU werd gesloten. Het akkoord omvatte de coördinatie van het economisch beleid tussen de eurolanden en het operationeel maken van stabiliteits-instrumenten zoals een schuldenrem, toezicht van de Europese Commissie op de begroting van de EU-lidstaten en de oprichting van de ESM. Europees Stabiliteitsmechanisme. ‘Heel dat crisismanagement riep de vraag op of Duitsland zijn wil aan Europa opgelegd heeft en de eurozone inderdaad meer Duits gemaakt heeft.’ Maar, stelt Rochtus, deze maatregelen berusten echter op afspraken tussen het Duitsland van Merkel en het Frankrijk van Sarkozy. ‘Rochtus is zeer kritisch over dat ‘Wir schaffen das’.’ ‘De vluchtelingencrisis stak in september 2015 in alle hevigheid de kop op. Merkel liet haar hart spreken en besliste in de nacht van 4 op 5 september 2015 om veel vluchtelingen te laten doorreizen naar Duitsland. Ze had al eerder op de persconferentie van 31 augustus de legendarisch geworden woorden gesproken: “Wir schaffen das”. Duitsland is een sterk land, dus zou het volgens haar die vluchtelingen wel kunnen opvangen.’ ‘Vanaf het begin van de vluchtelingencrisis werd de ondergang van Merkel voorspeld.’ Rochtus is zeer kritisch over dat ‘Wir schaffen das’.Merkel ‘stuurde honderdduizenden vluchtelingen en asielzoekers een ‘open invitation’ zonder zich eerst af te vragen hoe deze in de Duitse maatschappij zouden kunnen worden geïntegreerd, zonder zich af te vragen wat de gevolgen ervan zouden zijn voor de eigen natie als een historisch gegroeid cultureel samenlevingsmodel. Merkel had geen blauwdruk klaarliggen voor hoe het verder moest. Merkel voerde een ‘kopflose Politik’, een beleid zonder visie, zoals de linkse auteur Monika Maron het treffend noemde. Ze zette niet alleen de coherente samenleving en het sociale model van haar eigen land op het spel, maar ook de samenhorigheid binnen de EU. Dat alles is kunnen gebeuren omdat de kanselier geen voeling had met wat er leefde in de eigen natie of de andere Europese landen, schrijft Rochtus kritisch. Turkijedeal De vluchtelingencrisis werd echter vooralsnog bedwongen door de deal waarbij Turkije voor veel geld de vluchtelingen aan haar grenzen met de Europese Unie tegenhoudt. ‘Op 18 oktober 2015 trok Merkel in hoogst eigen persoon naar Istanbul. Merkel was altijd al een koele minnares van de toetreding van Turkije tot de EU geweest, maar nu moest ze wel proberen de Turkse regering te overtuigen.’ Rochtus geeft de indruk dat de Turkijedeal door Merkel persoonlijk is bedacht. De Oostenrijker Gerald Knaus, directeur van het ESI, het European Stability Initiative, en de Nederlandse politicus Diederik Samsom zijn echter de bedenkers. ‘Vandaag de dag,’ besluit Rochtus, ‘lopen er heel wat Duitse politici en opiniemakers rond die Duitsland maar wat graag als een suikerklontje zouden zien oplossen in de ‘Europese koffie’. De Duitse elites gaan nog altijd verkrampt om met de eigen natie. Aan termen als natie en nationalisme kleeft in hun ogen sinds de ondergang van het Derde Rijk het odium van haat en onverdraagzaamheid. Ze hebben het nationalistische kind, de natiestaat, met het in wezen imperialistische badwater van de nazi’s weggegooid.’ Duitsland: De macht van Merkel is een indrukwekkende analyse van het huidige Duitsland. Een handboek voor iedereen die iets wil begrijpen van het huidige Europa en de plaats van Duitsland daarbinnen. Het zou verplichte literatuur moeten zijn voor die eurosceptici wiens ‘Neen’ tegen ‘Europa’ en de Europese Unie mede gebaseerd is op een gebrekkige kennis van Duitsland’s heden en verleden

Op drift      Waagmeester Lucas      Turkije

Weinig bleef Turkije de afgelopen jaren bespaard. Oorlog en destructie, verzet en vluchtelingenstromen, ontmanteling van democratie en vrijheid – Europa's buurman werd een starre autocratie van binnen, een boos land naar buiten. In Op drift zet Lucas Waagmeester mensen en hun verhalen in om deze onstuimige tijd te ontleden: de militant die familieman wil zijn, een oude boef die een spil werd in de massale migratiestroom, een gedreven bouwer aan Erdoǧans "Nieuwe Turkije' en de briljante wetenschapper die daarin geen plaats meer heeft. Het resultaat is een intiem portret van een land op drift, een journalistiek avontuur dat antwoord geeft op de vraag in welke storm het Turkije van vandaag is beland. In land op drift legt Lucas Waagmeester op heldere en interessante wijze bloot wat er de afgelopen jaren gebeurd is in Turkije en waar dat toe geleid heeft. Fascinerend zijn de inkijkjes in de reportages die hij en zijn team maakte in het zuidoosten van het land en ten tijde van de vluchtelingencrisis. Daarin onderscheid dit boek zich van andere recente uitgaves over Turkije. Dan is de heer Waagmeester ook op z'n best, want zijn analyses van zaken als de aftakeling van de rechtsstaat, het inperken van journalistieke vrijheden, de gebeurtenissen in 2015 en de mislukte staatsgreep van 2016 zijn een beetje inwisselbaar. Dan ligt de nadruk teveel op de inmiddels bekende voorvallen en incidenten, wat eerder voor afleiding zorgt dan dat het wezenlijk bedraagt aan overkoepelende thema.

De Balkan      Detrez Raymond      Europese geschiedenis

De Balkan. Een geschiedenis biedt een overzicht van de bewogen geschiedenis van Zuidoost-Europa, van de verovering van het schiereiland door de Osmaanse Turken in de veertiende eeuw tot de Euro-Atlantische integratie vandaag. De nadruk ligt op de negentiende en twintigste eeuw, waarin de grenzen tussen de hedendaagse Balkanstaten moeizaam vorm kregen en de samenlevingen er zich moderniseerden. Dit boek gaat in op een aantal aspecten die doorgaans minder aandacht krijgen: de Osmaanse aanpak van religieuze diversiteit, de culturele en ideologische ontwikkelingen onder de orthodoxe christenen, de verlichting, vormen van civiel nationalisme, de ‘koninklijke dictaturen’ tijdens het interbellum, de desintegratie van Joegoslavië en de vele Westerse oordelen en vooroordelen over de Balkan. De Balkan. Een geschiedenis is de vrucht van dertig jaar onderwijs, eigen historisch onderzoek en persoonlijke betrokkenheid bij het wel en wee van de Balkanvolken.

Order order!      De Waard Peter      Engelse geschiedenis

Effectbejag is belangrijker dan zakelijkheid. Persoonlijke aanvallen krijgen meer aandacht dan inhoudelijke opmerkingen. Er wordt altijd op de man – of op de vrouw – gespeeld.’ Aldus omschrijven Peter de Waard en Patrick van IJzendoorn het Britse Lagerhuis. En juist dat Lagerhuis speelde een hoofdrol tijdens de Brexit, door de auteurs omschreven als een politieke soap, een tragedie en een komedie, veroorzaakt door het Britse waanidee dat Groot-Brittannië de EU kon verlaten om zo een eind te maken aan de instroom van immigranten, maar dan wel met behoud van open grenzen. Het dieptepunt was in december 2018 toen Theresa May, nadat ze er eindelijk in geslaagd was een finale overeenkomst te sluiten met de Europese Unie, door de doldrieste geachte afgevaardigden als een hond werd weggestuurd, terug naar Brussel, om opnieuw uitstel te vragen. De Waard en Van IJzendoorn, oud- en huidig Volkskrantcorrespondent in Groot-Brittannië, komen met alle schandaaltjes, roddels en oneliners van de afgelopen jaren en bieden zo een vermakelijke terugblik op bizarre tijden. Maar wie op zoek is naar een analyse van de gebeurtenissen en van de argumenten, komt bedrogen uit. Het is het grootste politieke theaterstuk van de moderne tijd. Brexit is een soap, komedie en tragedie tegelijkertijd. Het combineert de karakters van een Shakespeare met die van Yes Minister en Monty Python. In het Britse politieke systeem staat machtsdenken voorop, voert cynisme de boventoon, is xenofobie bon ton en is iedereen continu bezig elkaar beentje te lichten. De buitenwereld kijkt met verwondering naar de brokkenmakers op een eilandrijk dat nog altijd denkt over de golven te regeren. Maar hoe heeft het zover kunnen komen? Moe van twee wereldoorlogen op het continent wilden de Britten bij monde van Churchill een Verenigde Staten van Europa. Maar daarna werd de houding ambivalent en ging de as Parijs-Berlijn er met de bal vandoor. ‘De tragedie van dit land is dat politici van beide partijen van de jaren vijftig tot nu hebben gefaald de realiteit van de Europese integratie te begrijpen,’ zei Tony Blair. De ontknoping werd de Brexit met David Cameron, Theresa May, Boris Johnson, Jeremy Corbyn en een koningin van ver in de negentig.

Zij zei      Kantor Jodi      Maatschappij

De verhouding tussen macht en gender Zij zei vertelt een noodzakelijk en universeel verhaal over de verhouding tussen macht en gender. In oktober 2017 publiceerden Jodi Kantor en Megan Twohey een artikel in The New York Times dat de wereld zou veranderen. Maandenlang hadden ze geruchten over seksueel wangedrag door Hollywoodproducer Harvey Weinstein onderzocht. En dat was niet eenvoudig, want veel mensen weigerden te praten. Sommige voormalige werknemers lazen haar de les: het seksleven van Harvey Weinstein was zijn privézaak. De casting couch, oftewel de praktijk dat actrices seks moesten hebben met producenten en regisseurs in ruil voor rollen, was al zo oud als Hollywood zelf, een onaangenaam maar niet weg te denken onderdeel van de industrie, zeiden ze. De journalisten gaven zich echter niet zomaar gewonnen. Kantor en Twohey voerden vertrouwelijke gesprekken met actrices, boden weerstand aan intimidatie door juristen en privédetectives en trokken financiële sporen van afkoopregelingen na. Dat dit een groot verhaal was dat Weinstein ten val zou brengen voorvoelden ze wel. Na de publicatie in 2017 hebben al bijna honderd vrouwen publiekelijk getuigenissen afgelegd over het seksueel overschrijdende gedrag van de producent. En nu drie jaar later is de man dus officieel veroordeeld. Ook in Los Angeles loopt er nog een rechtszaak tegen Weinstein. Mogelijk volgt er nog eentje in Londen. Docu: Working with weinsteinWil je meer weten over de ijzerengreep die Harvey Weinstein had op zijn medewerkers? In de documentaire Working with Weinstein vertellen voormalig werknemers hoe het was om te werken voor de (op dat moment) hipste producer in Hollywood. Naast zijn woedeaanvallen liep Weinstein graag in badjas, ondergoed of naakt. Verzoeken om massage waren het begin, pogingen tot verkrachting legio. Bovendien moesten velen van zijn werknemers een geheimhoudingsverklaring tekenen. Desondanks spreken enkelen van hen toch in deze documentaire. Bovendien werd het artikel de katalysator achter de wereldwijde #MeToo-beweging. Overal weigerden vrouwen nog langer te zwijgen en mannen van alle rangen en standen werden aangesproken op hun misdragingen. Op meeslepende wijze vertellen Kantor en Twohey hoe hun monumentale journalistieke prestatie tot stand kwam. Ook stellen ze de vraag wat #MeToo heeft opgeleverd. Er begon zich een groeiende consensus af te tekenen dat het moedig was om seksuele intimidatie en seksueel misbruik te melden en dat je je er niet voor hoefde te schamen, en dat het niets met loyaliteit te maken had. In Zij zei reconstrueren de journalisten het onderzoek naar het gedrag van Harvey Weinstein. Dat is ontzettend interessant om te lezen. Je mag namelijk niet zomaar een verhaal vol vermoedens publiceren. Er moet bewijs zijn, er moeten mensen willen getuigen, je moet je journalistieke onafhankelijkheid behouden en je moet ook ruimte laten voor een weerwoord. Ondertussen verliezen de beide vrouwen het welzijn van de slachtoffers geen seconde uit het hoofd. Natuurlijk is het frustrerend wanneer getuigen weigeren on the record te spreken, maar de journalisten beseffen ook dat ze heel veel van hen vragen. Zeker wanneer Weinstein er ondertussen alles aan doet om de geruchten te ontkrachten. Bijvoorbeeld door privédetectives op verschillende vrouwen af te sturen. De ethiek van Hollywood, zei ze [Gwyneth Paltrow], was om je klachten in te slikken en dat type gedrag maar te verdragen. Zijn woord tegen het hare Sowieso is seksueel misbruik natuurlijk geen eenvoudig onderwerp om over te praten dan wel te schrijven. In veel gevallen is het zijn woord tegen het hare (de titel van het boek verwijst naar deze hij zei – zij zei impasse). Kantor en Twohey bijten zich er echter in vast en denken over elk detail van het journalistieke onderzoek na. Het schrijven van dit artikel heeft ze dan ook honderden interviews, gesprekken en meetings gekost. Het benaderen van de mogelijke slachtoffers werd altijd in de puntjes voorbereid. Ook het contact zelf blijft menselijk. Op deze manier wisten ze in hun missie te slagen. Uiteindelijk vonden verschillende vrouwen de moed om het op te nemen tegen Weinstein door met naam en toenaam te getuigen in het krantenartikel in The New York Times. Toch is het niet alleen het wangedrag van Harvey Weinstein dat in Zij zei aan de kaak wordt gesteld. Tegen het einde van het boek is er een hoofdstuk over Christine Blasey Ford. Zij klaagt de rechter Brett Kavanaugh – op dat moment genomineerd voor de positie van rechter van het Hooggerechtshof – aan wegens aanranding en poging tot verkrachting. Ook Donald Trump wordt meerdere keren genoemd in het boek. Na het lezen van zoveel getuigenissen tegenover Weinstein is de epiloog ontzettend ontroerend. Hier lezen we over een bijeenkomst tussen verschillende vrouwen die slachtoffer waren van Weinstein. Ze komen samen in het huis van de actrice Gwyneth Paltrow om hun verdriet en hun onzekerheden, maar vooral hun succes te vieren. Aan onze dochters en die van jou: We wensen jullie toe dat jullie altijd met respect en fatsoen behandeld worden, zowel op jullie werkplek als elders. Zij zei is een ontzettend belangrijk boek. Niet in de eerste plaats omdat Kantor en Twohey de verhouding tussen macht en gender onderzoeken. In dit boek tonen ze aan hoeveel gesprekken er nodig waren voordat iemand de ‘machtige’ Harvey Weinstein publiekelijk durfde te beschuldigen van seksueel wangedrag. Dankzij het artikel van de twee journalisten weigeren vrouwen van nu echter nog langer te zwijgen. Mannen van alle rangen en standen worden aangesproken op hun misdragingen. Een meeslepend verhaal over de kracht van onderzoeksjournalistiek.

Epidemieën en pandemieën      Coutino Roel      Biologie

De recente uitbraak van het coronavirus in China en de wereldwijde verspreiding ervan heeft de mensheid momenteel in haar greep. Iedereen ervaart de gevolgen van de pandemie aan den lijve, doordat hij ziek wordt, doordat naasten erdoor worden geraakt, en omdat de bewegingsvrijheid wordt ingeperkt. Het dagelijks leven staat geheel in het teken van een minuscuul virus waar we geen grip op lijken te krijgen. Met grote maatschappelijke en economische gevolgen. Wat kunnen we leren van eerdere epidemieën en pandemieën? De uitbraak van ebola in 2014, de choleraepidemie na de aardbeving in Haïti in 2010, de ‘varkensgriep’ in 2009. Roel Coutinho, oud RIVM-directeur infectieziekten, laat zien hoe deze en andere ziektes zich verspreidden en ontwikkelden, hoe mensen ermee omgingen, en hoe de huidige geneeskunde erop anticipeert. Aan bod komen onder meer eeuwenoude ziektes als pest, cholera en influenza, relatief nieuwe ziektes als hiv en ebola en potentiële toekomstige dreigingen zoals biologische oorlogvoering en een dalende vaccinatiegraad. En de oorsprong en verspreiding van het nieuwe coronavirus.

Hoe je Kim Jong-un wordt      Pak Jung H.      Korea

Toen Kim Jong-un in 2011 zijn vader en zijn grootvader opvolgde als leider van Noord-Korea voorspelde menigeen dat de twintiger vanwege zijn gebrek aan leiderschapservaring snel opzij zou worden gezet door oudere partijbonzen. Al snel werd duidelijk dat Kim de onbetwiste leider was; hij bracht de VS en de regio regelmatig tot wanhoop. Voormalig CIA-analiste Jung H. Pak was vanaf het begin van Kims heerschappij betrokken bij het Amerikaanse beleid inzake Noord-Korea. In dit meesterlijke boek verklaart ze Kims onstuitbare opkomst op het wereldtoneel, van de gewelddadige zuiveringen in eigen land tot de diplomatieke stappen die leidden tot de historische – en nog steeds bizarre – ontmoetingen met president Trump. Terwijl de nucleaire spanningen nog steeds toenemen, is Hoe je Kim Jong-un wordt de eerste gezaghebbende biografie van de raadselachtige man met het merkwaardige kapsel, die vanaf zijn eerste dagen als ‘grote Kameraad’ een onuitwisbaar stempel op de wereldgeschiedenis heeft gezet.

Beter is niet genoeg      De Vos Marc      Maatschappij

We hebben de kansen, ideeën en middelen om de samenleving, economie en planeet fundamenteel te verbeteren. Even scherpzinnig als kritisch brengt Marc De Vos al jarenlang onder woorden wat ons te doen staat – en ook waar we de plank misslaan. Zijn analyses zijn steevast indringend, vaak onthutsend voorspellend. Deze bundeling toont hoe we onszelf met horten en stoten aanpassen aan de harde wereld die na 1989 is ontstaan. Marc De Vos schetst een België dat achterophinkt, een Europa dat zichzelf vergeet en een wereld die ontspoort. Hij kijkt vooruit naar de volgende vijftig jaar. Of het nu gaat over de politiek, vergrijzing, arbeid, sociale zekerheid, multiculturele samenleving, Europese Unie of globalisering: De Vos pleit voor waarden, ambitie en verantwoordelijkheid. De wereld zal na COVID19 nooit meer dezelfde zijn. De coronacrisis heeft de zwakheden van ons systeem blootgelegd en we lezen vandaag dan ook veel analyses over hoe het anders en beter moet na corona. Het boek Beter is niet genoeg van Marc De Vos is een verzameling opiniebijdragen die eerder zijn verschenen. Als we ze nu herlezen, te midden deze crisis, blijkt hoezeer het denken van De Vos werd ingehaald door corona en hoezeer geen enkele van zijn traditionele recepten nog werken. Meer zelfs, 'meer van hetzelfde na corona' zou een dramatische keuze zijn. Hieronder lijst ik de voornaamste ideeën uit het boek op. Het schetst het portret van een harde liberaal, die naar de wereld kijkt vanuit een achterhaalde bril. Marc De Vos, professor arbeidsrecht en visiting fellow van denktank Itinera, noemt zijn boek 'een chronologie van de eerste kladversie van de geschiedenis, geschreven toen het nog geen geschiedenis was.' Hij beseft dat iedereen kind van zijn tijd is en behoort zelf tot de generatie X, de laatste die nog 'analoog' is opgegroeid. Zijn wereld is getekend door de Koude Oorlog, maar misschien nog meer door de val van het communisme. Hij denkt en schrijft vanuit de waarden van 1989, namelijk de idee dat vrijheid een groot en intrinsiek goed is. De bekommernissen en protesten van de jongeren zijn in die context een moreel reveil. Aan hen draagt hij zijn boek op. Wat dat precies betekent is niet zo duidelijk, want De Vos schrijft dat hij wel een blijvende sympathie heeft voor de klimaatactievoerders, maar een toenemende antipathie voor hun politieke agenda. Daarin zitten namelijk de kiemen van een klimaattotalitarisme. Hij denkt zelf dat de impact van de mens op de planeet niet in het Westen beslist wordt, maar in Afrika, India en China. Wij moeten niet zo dringend anders gaan leven, maar de kans nemen om de samenleving en democratie duurzaam te maken door een goede combinatie van regulering en investering. De auteur betreurt vooral het onvermogen om de uitdagingen echt aan te pakken. We zitten vast in dogma's, zombies die nooit sterven. De politiek verbergt de uitdagingen en het sociaal overleg organiseert de impasse. Het gaat zo slecht dat het niet moeilijk kan zijn om het beter te doen, maar dat is niet genoeg. Het moet veel beter. Met het generatiepact is in 2005 een poging gedaan, maar het was onvoldoende. Er zijn structurele ingrepen nodig, die de grondvoorwaarden voor de economische competitiviteit verbeteren door een doordachte strategie van innovatie en groei. We moeten wel realistisch zijn, wat betekent dat we de komende jaren zullen verarmen, om daarna opnieuw rijker te worden. Met PS zal het niet gaan, aldus De Vos. Die wil alleen maar meer overheid, uitkeringen en belastingen en dat is gewoon de rode vlucht achteruit. Maar ook de vakbonden zijn een deel van het probleem. Het overlegmodel is in crisis, heet het in één van de stukken. In een ander: het interprofessioneel overleg heeft een zombiestatus. Op nog een andere plaats heeft hij over het comateus interprofessioneel overleg. De beheersstructuur van de sociale zekerheid is trouwens gedateerd. Het consensusmodel is de facto een conflictmodel. We moeten het voorbeeld van Macron volgen, die het zwaartepunt van het overleg naar het bedrijfsniveau bracht. Dat laat ruimte voor kleinere vakbonden en zelfs voor bedrijfssyndicalisme. Op bedrijfsniveau kan het veel eenvoudiger, nu zijn er te veel vakbonden, comités, afgevaardigden en vetohouders. Wie pleit voor belastingverhoging vergist zich. De belastingen moeten hervormd en vereenvoudigd, maar er is vooral nood aan een betere overheid en economie. De sterkste schouders moeten inderdaad de grootste lasten dragen, maar er zijn meer sterke schouders nodig. En daartoe moet innoveren en ondernemen worden aangemoedigd. Technologische vernieuwing schept banen. Jobs zullen zelfs rijker worden als sommige functies overgenomen worden door robots. De technologische ontwikkelingen zijn een opportuniteit. Toptalent kan worden bevrijd uit jobs die maar weinig toegevoegde waarde genereren en ingezet worden in bedrijven met veel toegevoegde waarde. De productiviteit kan daar wel bij varen. En het kan het einde van het zwartwerk en de uitkeringsfraude worden. Pas op voor ongelijkheidsgoeroes als Piketty, aldus de auteur. Er zijn inderdaad heel veel miljardairs, maar die zijn vooral selfmade. Hun rijkdom is niet geërfd, maar resultaat van innovatie en ondernemerschap. In ons land worden daar juist te veel barrières voor opgetrokken. Laten we ons ook niet meeslepen door groeinegationisme. Een economie zonder groei staat stil, wat niet betekent dat groei een doel op zich is. Het is een essentieel middel, waardoor alles mogelijk wordt. Zonder groei geen vooruitgang. Ten slotte is er ook helemaal niets mis met winst. De overheid bepaalt grenzen of met andere woorden reguleert en controleert, maar de aandeelhouders leggen de doelen van de bedrijven vast. Ze doen dat vandaag overigens te weinig, omdat ze te veel bekommerd zijn om hun dividenden. In 1995 won Louis Tobback de verkiezingen met 'Uw sociale zekerheid'. Volgens De Vos is toen een kans gemist om de sociale zekerheid te hervormen en is men een doodlopende weg opgegaan. De gezondheidszorg zit budgettair in de tang. Ze groeit sneller dan de economie aankan. Het is een kannibaal die de andere takken van de sociale zekerheid opvreet (in een ander stuk noemt hij de sociale zekerheid de kannibaal van de overheidsuitgaven). Dit moet anders worden aangepakt. Natuurlijk moet er bespaard worden door middel van ICT en in de financiering van de ziekenhuizen. Maar we hebben vooral meer gezondheid en minder zorg nodig, door een focus op preventie en kwaliteit. België sterft uit, de huidige conjuncturele schaarste aan arbeidskrachten dreigt structureel te worden. Er is een totale mobilisatie nodig om de 'war on talent' te winnen. Een economisch georganiseerde migratie is daarin een strategie. Evenals de omvorming van de huidige werkloosheidsuitkering tot een systeem van werkverzekering. In het begin kan de nadruk op de werkloosheidsuitkering liggen, maar die moet vlug verschuiven naar begeleiding naar werk. In een laatste fase moet een bijstandsregime voorzien worden, met een gemeenschapsdienst. Eigenlijk is de hele arbeidswetgeving verouderd, zoals je bijvoorbeeld ziet in het ontslagrecht. Dat moet gericht zijn op wedertewerkstelling en daarin kan een loopbaanrekening een belangrijke rol spelen. Het moet gaan om het talent en de loopbaan, niet om het arbeidsstatuut en de arbeidsvoorwaarden. Wie het probleem van de pensioenen wil aanpakken, moet overstappen van repartitie naar kapitalisatie. Iedere generatie moet verantwoordelijk worden voor haar eigen pensioen, het enige middel om immuun te worden voor demografische schommelingen. Maar dat zal niet volstaan. Er moet ook absoluut langer gewerkt worden en daarbij wordt de pensioenleeftijd best bepaald in functie van de levensverwachting. Ondernemingen die nog vervroegde pensionering invoeren, ook al betalen ze die zelf, doen aan een vorm van onderhandelde sociale dumping. Ten slotte is ook Europa toe aan een grondige renovatie, aldus De Vos. Het fundamentele probleem van Europa is precies dat burgers en politici niet tot hervormen bereid zijn. Dat vereist niet minder, maar juist meer Europa, met name meer solidariteit en meer opoffering van nationale soevereiniteit. Maar dat zal niet gaan als niet op twee niveaus gewerkt wordt: een kleinere en harde kern van landen, die democratische structuren en zuivere regels maken en een tweede en uitgebreidere groep landen die misschien minder ver gaan in hun samenwerking, maar op een meer gehandhaafde manier. De Vos vindt dat integratie en assimilatie onafscheidelijk zijn. Het gaat om een gemeenschappelijk burgerschap en het echte debat moet gaan over de grenzen en de termen van de assimilatie. Dat moet aanleiding geven tot een gemeenschappelijk sociaal contract. Cultuurrelativisme leidt tot mislukking. Nationaliteit wordt niet gratis weggegeven, maar moet worden verdiend en hoort de bekroning te zijn van integratie. De auteur heeft het over globaliseringsangst en vrees voor protectionisme; hij geeft af op het Pekingmodel, dat hij een parasitair economisch model noemt; hij vindt dat we de val beleven van de globalisering, hij vindt dat het kapitalisme in zijn fundamenten is aangetast … maar hij twijfelt er niet aan dat dit kapitalisme superieur is. Het is zeker niet dood. Links is er alvast niet in geslaagd een alternatieve visie voor te leggen. Marc De Vos heeft een lijvig boek afgeleverd van zo'n 370 bladzijden. In mijn samenvatting is natuurlijk veel weggelaten, maar eigenlijk is het geen boek. De auteur is er niet helemaal duidelijk over, maar het is blijkbaar een verzameling van opiniebijdragen die eerder verschenen. Ze zijn thematisch en per jaar van verschijnen geordend. De oudste dateren van 2005 en de jongste van 2019. Waar ze oorspronkelijk verschenen is evenwel niet aangegeven. Er is niet echt een lijn en er zijn veel overlappingen. Soms is het zelfs een beetje onbehaaglijk, zoals wanneer over Steve Stevaert gesproken wordt alsof hij nog leeft. De bijdragen zijn inderdaad ongewijzigd overgenomen en op die manier een soort momentopname. De auteur miste de kans om ze op elkaar af te stemmen en te actualiseren. Een column vraagt geen diepgang, maar wanneer je ze opneemt in een groter geheel, wordt het plots heel oppervlakkig. Het boek toont eigenlijk vooral dat de auteur een harde liberaal is, maar dat wisten we al. Wat dat echter allemaal precies betekent, blijft onuitgesproken of vaag. En waar het iets concreter wordt (werk of pensioenen) hebben we het al vaker gehoord. Hij verwijt terecht dat de linkerzijde na de val van de Muur geen alternatieve visie ontwikkeld heeft, maar zelf blijft ook hij steken op het niveau van principes en loze kreten. Hij geeft toe dat hij naar de wereld kijkt vanuit de bril van de laatste analoge generatie, die vooral door de Koude Oorlog en de val van de Muur is getekend. Dat levert inderdaad niet meer op dan een chronologie en een kladversie van een geschiedenis waartegenover nog onvoldoende afstand genomen is. Ik vind het eerlijk gezegd pijnlijk hoe hij probeert de jongere generatie te vriend te houden, maar hen daarna waarschuwt voor totalitarisme en zelf lijkt te denken dat de problemen zichzelf wel zullen oplossen. Als we maar innoveren. Wel, ik vind dat niet goed genoeg. Het boek is geschreven lang voor de coronacrisis, maar die toont vooral aan dat geen enkele van de traditionele recepten nog werkt. Wie nu nog denkt dat we verder kunnen produceren en consumeren alsof er geen vuiltje aan de lucht is, zou wel eens alle geschiedenis kunnen missen. Er zijn structurele ingrepen nodig, dat is waar, maar wat De Vos aanbiedt is meer van hetzelfde. Of wat kun je anders zeggen van: de competitiviteit verbeteren door een doordachte strategie van innovatie en groei? Het kapitalisme is niet dood, maar dreigt wel te sterven. Alles decentraliseren dan maar? Ik ben de laatste om het bedrijfsniveau te willen negeren, ook niet als het gaat om syndicaal overleg. Maar geen sector- of interprofessionele afspraken meer? Dit wordt de jungle, waarin de sterkste zullen bovendrijven. Natuurlijk is dit de natte droom van iedere neoliberaal, maar precies de coronacrisis toont hoe breekbaar een samenleving is die alles inzet op produceren en consumeren en hoe hard op zo'n moment om overheid geroepen wordt. Straf dat De Vos beweert dat de gezondheidszorgen in ons land nauwelijks de kwaliteit overtreffen van deze in de Verenigde Staten. Ook deze stelling is, met de coronacrisis, genadeloos ingehaald door de tijd. Pijnlijk. Luc Vanneste

China's new normal      Coppens Pascal      China

In de westerse samenleving wordt technologische innovatie bijna vanzelfsprekend geassocieerd met een vijfletterwoord: FAMGA. Dit acroniem staat symbool voor Facebook, Apple, Microsoft, Google en Amazon – de vijf grootste Amerikaanse technologiebedrijven. Ondertussen wordt in China echter een nieuwe standaard gecreëerd die in het Westen nog als sciencefiction klinkt. Die ontwikkelingen heeft Pascal Coppens vastgelegd in het boek ‘China's New Normal – Hoe China de standaard zet voor innovatie’. Op een zonnige dag in de hete zomer van 2019 ontmoet ik Pascal Coppens in Eindhoven. Hij is sinoloog en technologieondernemer en heeft meer dan 20 jaar doorgebracht in China en Silicon Valley. Tegenwoordig geeft hij vooral lezingen en begeleidt hij net als ik studiereizen naar en door China. Het is uitzonderlijk dat ik in de Benelux iemand ontmoet die mij het gevoel geeft op één lijn te zitten qua kennis over de technologie en innovatie in China. Met hem kan ik een gelijkwaardige discussie voeren en ideeën op dat gebied uitwisselen. Maar daar waar mijn kennis over China vooral de diepte ingaat op het gebied van consumer facing-technologie als e-commerce, New Retail en mobiele applicaties, heeft deze Vlaming door zijn jarenlange ervaring veel meer een helicopterview. Pascal Coppens en ik delen een passie met betrekking tot de kennisoverdracht van moderne Chinese technologieën en ontwikkelingen, ofschoon er wel enige nuanceverschillen bestaan tussen onze opvattingen. Daar waar ik met name korte artikelen schrijf, heeft de Belg zich gewaagd aan het publiceren van een compleet boek over innovatie in China. Een bewonderenswaardige prestatie, want ik weet hoe moeilijk het is om te schrijven over een land waar technologie zich zo razendsnel ontwikkelt. Zo kan een stuk dat je een half jaar geleden hebt geschreven inmiddels hopeloos verouderd zijn. Ik stel me voor dat Pascal Coppens zijn werk tijdens het schrijfproces regelmatig moest updaten. Het resultaat mag er evenwel zijn. ‘China’s New Normal’ is een boeiend boek dat handelt over de belangrijkste gebeurtenissen op het gebied van technologie uit voornamelijk dit decennium. De auteur durft het echter ook aan om enkele toekomstverwachtingen te schetsen. Innovatie in de breedte Het werk geeft een zeer breed inzicht op alle vlakken waar China zich van het kopiëren van het buitenlandse producten naar binnenlandse innovaties heeft ontwikkeld. Het grote voordeel is dat een lezer die weinig van China weet op deze manier een prima beeld krijgt van wat zich allemaal afspeelt in het land en de enorme snelheid waarmee dit gebeurt. Pascal Coppens deelt deze ontwikkeling op in acht hoofdstukken: smart security, smart media & entertainment, smart retail, smart finance & insurance, smart mobility, smart manufacturing, smart health en smart education. In elke hoofdstuk pakt hij het onderwerp beet en leidt ons aan de hand van anekdotes en voorbeelden door de ontwikkelingen in die sector. Omdat elk hoofdstuk zo’n 20 pagina’s beslaat en de lay-out vrij ruim is opgezet, betekent dit tegelijkertijd dat hij niet heel erg diep kan ingaan op elk onderwerp. Wat dat betreft, is het boek vooral erg geschikt als eerste oriëntatie. Wil de lezer zich dan verder verdiepen in specifieke onderwerpen, dan kan hij na het lezen van ‘China’s New Normal’ meer gespecialiseerde publicaties raadplegen, zoals Kaifu Lee’s 'AI Superpowers'. Of de lezer kan via de vele eindnoten de links naar online artikelen volgen, alhoewel dat in het e-book waarschijnlijk gemakkelijker kan. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een opsomming van de belangrijkste learnings – handig als het je allemaal een beetje duizelt – en achterin het boek bevindt zich een lijst met manieren waarop je de Chinese aanpak van innovatie kunt toepassen op je eigen organisatie. Nu zijn die lang niet allemaal even eenvoudig te implementeren, maar zeker inspirerend. Ik hou mij vooral bezig met de categorieën die in de eerste helft van het boek te vinden zijn, dus voor mij bevat vooral het tweede deel nieuwe informatie. Nu ben ik normaal gesproken vrij kritisch op publicaties over onderwerpen waar ik zelf veel kennis over bezit – lees mijn review van 'New Retail: Born in China Going Global' maar eens. Maar ik heb Pascal Coppens niet kunnen betrappen op ernstige fouten of misverstanden. Het is dus een boek met gedegen informatie. Elk hoofdstuk is opgebouwd uit een aantal kortere teksten variërend van een tot drie pagina’s, die een bepaald sub-aspect van een onderwerp bespreken. Dit maakt het boek erg leesbaar en vlot. Het leest bijna als een verzameling logisch aan elkaar gekoppelde korte blogs – en dat bedoel ik positief. Wat het boek ook erg leuk maakt, is dat Pascal Coppens bij elk onderwerp een inkijkje geeft in zijn persoonlijke ervaringen in China. Daarnaast heeft hij over zijn terugkomst in België het nodige te melden. Zo lezen we over zijn ervaringen in Chinese ziekenhuizen, banken en scholen, maar ook over hoeveel moeite hij moet doen om in België van A naar B te komen. Nu is de vergelijking in de mobiliteit tussen de twee landen niet altijd 100 procent fair, gezien de urbanisatiegraad – probeer op het Chinese platteland maar eens van A naar B te komen. Het resulteert echter wel in een amusante collectie verhalen. Wat dat betreft, moet gezegd worden dat Pascal Coppens er uitstekend in slaagt een potentieel droog onderwerp aantrekkelijk neer te zetten. Ook zijn humor geeft het boek een luchtig karakter. Op het moment dat de auteur bijvoorbeeld het gedoodverfde voorbeeld van credit scoring bij het kopen van games versus luiers van stal haalt, weet hij er een leuke draai aan te geven door gamers te adviseren toch ook vooral veel luiers te kopen. Kanttekeningen De toevoeging smart aan elk hoofdstuk vind ik soms wat vergezocht. Het suggereert een verregaande implementatie van kunstmatige intelligentie op al deze gebieden. In de praktijk is dat echter niet altijd het geval, al ontwikkelt China zich op het terrein van de toepassing van artificial intelligence wel erg snel. Ook de strakke tijdlijn die wordt aangehouden – van 2013 voor het eerste hoofdstuk tot 2030 voor het laatste hoofdstuk, waarbij een mijlpaal voor elk onderwerp wordt vastgepind aan een bepaald jaar – vind ik niet altijd even overtuigend. De ontwikkelingen op alle gebieden vinden namelijk vaak plaats over meerdere jaren en zijn niet simpelweg af te kaderen op één moment. Een aparte tijdlijn met belangrijke mijlpalen, los van de acht categorieën, was misschien realistischer geweest. Persoonlijk vind ik de titel van het boek wat minder goed gekozen. Ik snap wat Pascal Coppens ermee bedoelt en hij legt dat ook uitgebreid uit in de inleiding van het boek. Voor China-kenners heeft New Normal echter hele andere connotaties. De term is in China geïntroduceerd om aan te geven dat de jaren van double digit-groei van het bruto nationaal product voorbij zijn en het land een tijdperk van gematigde groei van rond de 6 procent in is gegaan. Het volk moest maar wennen aan dit nieuwe normaal. Als ik de ondertitel niet had gezien, zou ik daarom niet gedacht hebben dat het boek over innovatie gaat. Ik zou denken dat het over de vertraging van de economische groei handelt. Pascal Coppens haalt regelmatig duizelingwekkende absolute getallen uit de kast, maar met 1,4 miljard inwoners is alles in China al heel snel ongelofelijk groot. Zelf vind ik de trends meestal interessanter dan absolute getallen en wat meer visualisaties en grafieken waren wat mij betreft ook welkom geweest. Gezien de vele lege pagina’s die het boek rijk is, is daar zeker plaats voor geweest. Goednieuwsshow Maar dit zijn allemaal relatief kleine minpuntjes. Het enige gevoel waar ik wel mee blijf zitten na het lezen van het boek, is dat alles wel erg stellig gepresenteerd wordt. Hoewel Pascal Coppens aangeeft dat China in zijn beleving niet beter of slechter dan Europe of Amerika is maar gewoon anders, wordt er in het boek ook regelmatig gesuggereerd dat China will eat our lunch. De auteur geeft te kennen dat als jij je vandaag – als retailer – niet laat inspireren door China, de kans groot is dat je binnenkort uitsterft. Dat zijn fear of missing out-beweringen die vaak een kern van waarheid bevatten, maar door hun do or die-gehalte naar mijn mening meestal wat te dramatisch worden gebracht. Overdrijven maakt de zaak misschien duidelijk, maar ik denk dat de lezer juist behoefte heeft aan nuancering. Ondanks dat ik het in grote lijnen met Pascal Coppens eens ben dat China ons aan alle kanten voorbijstreeft, mis ik in het boek een beetje de kritische noot. Dat is jammer, want die kritische noot laat hij wel regelmatig horen met betrekking tot tekortkomingen van onze eigen samenleving en innovaties. Dat hij zich daar eigenlijk wel van bewust is, blijkt uit dit citaat over zijn lezingen: “Soms krijg ik wel te horen dat iemand de goednieuwsshow van China nu wel kent, alsof het om propaganda van de Chinese overheid gaat.” Ik mis de vele Chinese mislukkingen die het beeld wat nuanceren en het hoge cha bu duo-gehalte – de gebrekkige uitvoering – van veel Chinese innovaties en de daarmee gepaard gaande kapitaalvernietiging en verspilling van overheidssubsidies. Ik mis de kritische blik van iemand als Paul Mozur van de New York Times, die in artikelen over robotobers, gezichtsherkenning en politiebrillen – ook te vinden in het boek van Paul Coppens – duidelijk maakt dat er ook veel hypes zijn in de wereld van Chinese technologie. En vaak hebben Chinese bedrijven en de overheid in China er veel baat bij om die hypes in stand te houden. Ook de generalisatie dat het Westen altijd vanuit de toepassing van een technologie denkt en China vanuit de behoeften van de klant zou ik niet zo durven te stellen. Ik denk dat het klopt voor een aantal gevestigde reuzen als Alibaba en Tencent, maar er zijn diverse voorbeelden van Chinese start-ups die zich helemaal niet zo bekommeren om de klant – zoals peer-to-peer-lending-bedrijven die er vandoor gaan met de centen van hun klanten, mobiele apps die de data van klanten misbruiken en bike sharing-ondernemingen die onder het mom van milieubescherming de steden volplempen met fietsen die op grote dumpplaatsen aan de rand van de stad eindigen. En heel vaak is de efficiënte bedrijfsvoering een belangrijker aspect dan de klantgerichtheid. Denk bijvoorbeeld aan winkels en restaurants zonder personeel. Dit neemt echter niet weg dat het boek van Pascal Coppens – voor zover ik weet – de enige Nederlandstalige publicatie is die een dergelijk breed beeld schetst van wat zich in China afspeelt. En ondanks mijn bedenkingen is het een boek dat iedereen moet lezen. China is al lang niet meer een ver-van-mijn-bed-show. De invloed van het land wordt steeds groter. En zonder te willen aanzetten tot doemdenken, kun je maar beter op de hoogte zijn van wat je te wachten staat.

Pessimisme is voor losers      Van Lede Kees & Luyendijk Joris      Maatschappij

Om het behoud van de vrijemarkteconomie ‘De correspondentie tussen een criticus van het hedendaagse kapitalisme en een topman uit het internationale bedrijfsleven. Onder de titel Dit kan niet waar zijn publiceerde de journalist Joris Luyendijk een paar jaar geleden een inkijkje in de Britse financiële wereld. Het bleek allemaal nog veel erger dan we ooit hadden gedacht. Nu is Luyendijk ingegaan op een uitnodiging van oud-topman Kees van Lede om een jaar lang te corresponderen over de actuele gang van zaken in het grote bedrijfsleven, de bonuscultuur, de netwerken aan de top, de onrechtvaardige inkomensverdeling, belastingen, de klimaatverandering en meer hedendaagse thema’s waarin macht en moraal een grote rol spelen. Kees van Lede (1942) was bestuursvoorzitter van het chemieconcern AkzoNobel, voorzitter van werkgeversvereniging VNO, president-commissaris van de Nederlandse Bank, bestuurder bij een reeks van nationale en internationale ondernemingen en op dit moment nog lid van de adviesraad van JPMorgan, de grootste bank ter wereld. Van Lede bekent ondanks al zijn ervaringen in het bedrijfsleven weinig te voelen voor het schrijven van memoires. Hij wil wel graag het debat aangaan met een vertegenwoordiger van een jongere generatie over de vraag waar het met het economisch systeem dat hij zo lang gediend heeft naar toe moet. Want hij ziet dat er wel wat veranderen moet en hij is ook niet ongevoelig voor de kritiek op het bedrijfsleven zoals die de afgelopen jaren steeds vaker te horen is -onder andere op basis van Luyendijks boek. Van Lede en Luyendijk begonnen hun correspondentie in het voorjaar van 2018. De laatste -uitgebreide- brief van van Lede dateert van juni 2019. Daarna komt er in december nog een laatste bijdrage van Luyendijk. Het was een periode waarin de Brexit het nieuws domineerde, en Trump natuurlijk. Uit eigen land komt onder andere de witwasaffaire van het ING aan bod met de arrogante beloning van topman Ralph Hamers. Gaandeweg het lezen begreep ik de inzet van Van Lede wel. Hij is zeer gehecht aan de vrijemarkteconomie waarin hijzelf groot is geworden en die volgens hem een “lange periode van welvaartsgroei en gezonde werkgelegenheid” heeft opgeleverd. Maar het huidige aandeelhouderskapitalisme is onhoudbaar geworden en vraagt dringend om bijstellingen. Hij vergelijkt de situatie met begin jaren tachtig, bij de aanvang van zijn carrière, toen een ‘doorgeschoten’ verzorgingsstaat om correctie vroeg van socialistische doelen. Nu moeten de liberalen op hun beurt een ‘doorgeschoten’ kapitalisme weer in evenwicht brengen om te voorkomen dat de maatschappelijke ordening op basis van de oorspronkelijke gedachte van de vrijemarkteconomie teloor gaat. Met dat doel formuleert Van Lede in zijn laatste brief een paar zeer bescheiden “stapjes in de goede richting”: “Wat meer investeren, wat minder achteroverleunen op onze besparingen, werknemers het aandeelhoudersgevoel bijbrengen, massaal inzetten op produktiviteitsverbetering, de kwetsbaren preventief begeleiden en enkele fiscale correcties voor de zeer vermogenden.” (p.244) Uitwassen Het is jammer dat Luyendijk niet is ingegaan op die laatste voorstellen van zijn penvriend. Zijn motivatie om aan dit boek mee te werken is me eerlijk gezegd niet duidelijk geworden. Luyendijk is scherp op de amorele uitwassen van het aandeelhouderskapitalisme: de onveranderde bonuscultuur, de netwerken waarin internationale ondernemers (en ambtenaren) wederzijdse verplichtingen aangaan, de dwang van de winst, alfa en omega van het kapitalisme, het gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, in het bijzonder tegenover de klimaatverandering. Maar hij fungeert daarmee primair als aangever voor zijn gesprekspartner. Van Lede gebruikt de kritische vragen van Luyendijk vooral om genuanceerd en relativerend te beschrijven hoe het er aan toe gaat in de grote wereld van het internationale bedrijfsleven. Met de nodige al dan niet anekdotische voorbeelden uit zijn rijke verleden in een lange rij van ondernemingen, commissies en informele netwerken. Uitwassen worden vooral op het conto van de Angelsaksische bedrijfscultuur geschreven. De ‘draaideur’ tussen politiek en bedrijfsleven past in ‘een ander maatschappijbeeld’ van de Amerikanen. In Nederland is er trouwens nauwelijks sprake van een nuttige uitwisseling tussen politici en ondernemers. Heeft de top van het bedrijfsleven een tunnelvisie? In een ‘bubbel’ gelooft van Lede niet om een paar regels verder toe te geven dat het pas de laatste jaren tot hem is doorgedrongen dat de welvaartsgroei aan grote groepen geheel is voorbijgegaan (p.41). Waarom staat er tegenover de bonus geen malus voor slecht presterende managers, vraagt Luyendijk? Het hoeft niet tot onverantwoord gedrag te leiden, meent Van Lede. Hij erkent dat de honorering van raden van bestuur onderhevig is aan een pervers systeem van internationale vergelijking dat tot alsmaar hogere beloningen leidt. Maar een malus-systeem bleek bij AkzoNobel moeilijk uit te voeren en is ‘met dichtgetimmerde contracten juridisch niet zo eenvoudig’ (p.105). Geen reden tot somberheid Van Lede relativeert Luyendijks zorgen over het milieu, de klimaatverandering en de biodiversiteit. “Juist als de aarde opwarmt moeten we het hoofd koel houden, vriend…laten we ons concentreren op praktische maatregelen…Gelukkig gaat het in het debat hoe langer hoe meer over hoe we zélf ons gedrag zullen moeten aanpassen”. (p.205-207). Enzovoort. Laten we praten over de toekomst in plaats van terugkijken naar het verleden. “Boodschap: geen paniek zaaien. Want: het gaat ons lukken. Werk aan de winkel, Joris!” (p.210) De titel van dit brievenboek lijkt vooral uit de koker van de ondernemer te komen. Met zijn optimisme reageert Van Lede op Luyendijks kritische opmerkingen over de marktwerking die overal leidend is behalve bij de beprijzing van de externe effecten van de ‘ecologische destructie’. En daaraan gekoppeld zijn vraag “of überhaupt een maatschappelijke ordening gericht op almaar meer consumptie wel samengaat met het overleven van de soort.” Ook als de almacht van de aandeelhouder uit het systeem gehaald kan worden en daarmee alle nadelen van het huidige aandeelhouderskapitalisme dan houden we nog steeds het streven naar onbeperkte, exponentiële groei op een planeet waarvan de hulpbronnen eindig zijn. (p.199) Van Lede gaat hier niet concreet op in. Elders betuigt hij wel een grenzenloos vertrouwen in de techniek en de ondernemingszin die voor oplossingen kunnen zorgen tegen ‘een goed rendement’. Tenslotte is de westerse wereld “tot nu toe redelijk in staat geweest de ergste rampen te voorkomen door een combinatie van regelgeving en menselijk vernuft”. (p.174) Bepaald geen vernieuwende gedachte in het debat over klimaat en milieu. De vraag die bij mij overbleef: had Luyendijk anders verwacht, toen hij aan dit project begon?

Klassieke liefde      Van Hooff Anton      Romeinse geschiedenis

Rond het begin van de jaartelling was het de Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v.Chr.- 17 n.Chr.) die zich in zijn werk Ars amatoria (Liefdeslessen) opwierp als leermeester in liefde en seks. Wellicht als reactie op de seksueel moralistische wetten die keizer Augustus vanaf 23 voor Christus implementeerde, schreef Ovidius als een ware geleerde poëet (poeta doctus) over de kunst van het verleiden, versieren en vrijen. Oudhistoricus Anton van Hooff gebruikte zijn werk om de historische realiteit van liefde en seks in de Oudheid te illustreren, resulterend in het boek Klassieke liefde; Eros en seks naar Ovidius. Lessen in liefde en seks Van Hooff gaat de volgorde van de hoofdstukken uit Ovidius getrouw af: beginnend bij hoe jonge Romeinen de affectie van mooie meisjes dienden te winnen, langs de manieren om de gewonnen liefde vast te houden; maar ook bezoekjes aan prostituees of affaires met getrouwde vrouwen waren tips die Ovidius zijn lezers meegaf: dit waren volgens hem namelijk dé vrouwen bij uitstek die de mannen van Rome en Pompeii de fijne kneepjes van het liefdesspel bij konden brengen; maar ook belangrijke zaken als anticonceptie vergat de dichter niet – net als nu zat niet elke Romein te wachten op de souvenirtjes die uit seks kunnen voortkomen! De dokters van toen raadden vrouwen bijvoorbeeld aan om goed geoliede sponsjes in hun vagina aan te brengen of om hard te niezen na de vrijpartij. Van Hooff brengt dit soort boeiende historische feitjes aan het licht, door bij elk onderwerp over te stappen van Ovidius naar andere auteurs, andersoortige bronnen, en andere gebieden rond de Middellandse Zee. Door deze aanpak loopt de tekst op een zeer vertakkende manier, van de hoofdbron, de Liefdeslessen, naar ‘bijbronnen’, en daarmee van hoofdonderwerp naar deelonderwerpen. Dit werkt in sommige delen van het boek beter dan in andere. Zeker in de middelste hoofdstukken over het huwelijk, kinderen en ontrouw, die elkaar wat betreft informatie sowieso al overlappen, is het overzicht ver te zoeken. Het maakt het voor de lezer des te moeilijker om een algemeen beeld te krijgen van de plaats van liefde en seksualiteit binnen de klassieke samenleving. Poëzie Het belang van poëzie weegt dan ook zwaarder. Het moet gezegd worden dat Van Hooff, die de favoriete metrums van Ovidius duidelijk onder de knie heeft, zo nu en dan de poëet in zichzelf naar voren weet te brengen. Dit gebeurt het beste in het derde hoofdstuk, over pornè, pornografie en prostituees. Hij begint in dit hoofdstuk met de bekende inscripties die zijn gevonden in de bordelen van Pompeii. Destijds achtergelaten door de klanten van de etablissementen, geven de teksten blijk van hun waardering voor de hoeren die hen het beste bevielen – of juist precies het tegenovergestelde. In de tweede helft van het hoofdstuk vertelt van Hooff hoe Ovidius deze vrouwen met zijn gedichten probeerde te wapenen. Hij eindigt het hoofdstuk met de iconische zelfspot van de dichter: “[Ovidius verklaart] zijn missie volbracht te hebben. Nu mogen de meisjes op hun beurt hun veroveringen voorzien van de inscriptie: Naso was mijn meester.” (blz. 92) Het hoofdstuk is met die uitsmijter, op talloze poëtische manieren, helemaal rond. De rest van het boek kent echter heel wat gebreken. De belangrijkste daarvan is het ontbreken van een duidelijk doel. Is het boek geschreven ter vermaak? Of is het, in de lijn van Ovidius, om de lezer te onderwijzen? De auteur schippert tussen de twee, maakt nooit een duidelijke beslissing en kan de twee maar moeilijk combineren. Poeta doctus? Daardoor verwordt Klassieke liefde – net als het eerder gerecenseerde Lessen in genot van Herman Pleij – tot niet meer dan nóg een werk waarmee lezers zich lekker kunnen verkneukelen over al het vreemds van de menselijke seksualiteit. En dat terwijl Van Hooff zichzelf meermaals de gelegenheid geeft om als een moderne poeta doctus het belang van kennis over de geschiedenis van seksualiteit over te dragen. Hij neemt de lezer mee langs onderwerpen waar nog volop over wordt gediscussieerd, zoals de posities van courtisanes en getrouwde vrouwen. Maar hij kiest er veelal voor om er niet verder op in te gaan. Van Hooff mist daarmee de kans om het moderne publiek een handvat te reiken om haar eigen seksualiteit, en daarmee zichzelf, vanuit een historisch perspectief te bekijken.

In de greep van een Light Psychopaat      Renaer Bart      Psychologie

Waaraan denk je bij het horen van het woord ‘psychopaat’? Waarschijnlijk aan een seriemoordenaar of een slechterik uit een film, boek of tv-serie. Maar wist je dat er ook light-psychopaten bestaan? Die moorden weliswaar niet en doen zich voor als doodgewone mensen, maar ze hebben wel een even destructief effect op hun omgeving. Misschien stel je je weleens vragen over die bemoeizieke buur van jou, je dictatoriale teamchef, of die (ex-)partner die jou het bloed onder de nagels vandaan haalt? In dit boek leer je hoe je light-psychopaten kan herkennen onder hun masker en vooral: hoe je jezelf kan beschermen tegen hun vernietigende invloed. Ook te maken met een ‘light-psychopaat’? Adequaat reageren Wat kan je doen als je in contact staat met een LP? Ana-Magdalena Zainea heeft een heel concreet advies: ‘Ontwijk oogcontact. Praat in grote lijnen, vertel geen details of persoonlijke dingen. Bescherm je kwetsbaarheid. Verbreek het contact.’ Ook Judith verbrak uiteindelijk haar relatie, maar had een lange weg van herstel te gaan. ‘Ik was geïsoleerd geraakt van vrienden en familie. Hij had schulden gemaakt die bij mij terechtgekomen waren en die ik nog steeds afbetaal. Het ergste is dat ik terug vertrouwen in mezelf moest opbouwen. Nee, ik ben niet gek. En mijn intuïtie klopte, maar die heb ik genegeerd.’ Het is en blijft een zwaar thema. Toch is het belangrijk dat er aandacht voor is, zegt Jan Storms: ‘Ik schat het percentage mensen met een psychopathische stoornis – vrijwel geen geweten en zelfreflectie en geen tot weinig empathie – op ongeveer vijf procent. Vaak komt psychopathie voor samen met andere persoonlijkheidsstoornissen. Geen andere stoornis is zo vernietigend voor het weefsel van de samenleving als psychopathie. Als psychopaten even vaak kinderen krijgen als niet-psychopaten, dan komt dat er op neer dat ongeveer tien procent van de kinderen hierdoor in psychisch opzicht een halve wees is. Zelfs als het ‘maar’ een kwart hiervan zou zijn, hebben we te maken met een maatschappelijk probleem van de eerste orde. Bedenk dat dit gegeven in de familierechtbanken ei zo na onbekend is en je beseft meteen welk een potentieel aan vernietiging van kinder- en (ex-)partnerlevens hier aanwezig is.’ Hoe herken je een ‘light-psychopaat’? In hun boek onderscheiden Renaer & Zainea 21 kenmerken van een ‘light-psychopaat’. Enkele daarvan zijn: 1.De LP doet zich anders voor dan hij/zij is; hij/zij gebruikt maskers. 2.De LP vindt zichzelf superieur, hij/zij stelt zich bijvoorbeeld als goeroe op. 3.De LP is meesterlijk met taal. Je verliest het verbaal altijd van hem. 4.De LP is bang voor kritiek. 5.De LP is een goed strateeg en handelt berekend. 6.De LP wil controle en laat je in zijn/haar kader functioneren, dat als norm fungeert. 7.De LP gaat systematisch over je grenzen en ziet mensen als gebruiksvoorwerpen. 8.De LP liegt. 9.De LP heeft geen vermogen tot empathie. 10.De drijfveer van de LP is eigenbelang.

Tot het einde der tijden      Greene Brian      Astronomie

“In de volheid van de tijd zal al het leven sterven.” Deze sombere waarheid is min of meer de conclusie van Brian Greene, hoogleraar natuurkunde aan de Columbia University in de Verenigde Staten, in dit boek waarin hij zich bezint op ons menselijk doen en laten dat uiteindelijk in het niets zal oplossen. De stelling van Greene is dat het leven op aarde het niet volhoudt volgens de huidige stand van wetenschap over ons en het universum. Hij gaat verder vanuit het denken van mensen als Otto Rank, Jean-Paul Sartre en Oswald Spengler en zegt dat we de dood willen overstijgen door ons te hechten aan iets permanents dat ons zal overleven: kunst, wetenschap, onze families en alles wat het leven op aarde ons heeft te bieden. Greene is als theoretisch natuurkundige en snaartheoreticus op zoek naar wetten en waarheden die tijd en plaats overstijgen: “De betovering van een wiskundig bewijs is misschien dat het voor altijd blijft bestaan”. Hij beseft dat na zijn dood zijn werk zal voortleven als onderdeel van het geheel van wetenschap en kennis. Als kosmoloog weet hij echter dat dit een illusie is: “Zoals onze tocht door de tijd duidelijk zal maken, is het leven waarschijnlijk van voorbijgaande aard en zal al het begrip dat bij het ontstaan ​​ervan is ontstaan, vrijwel zeker met de conclusie verdwijnen. Niets is permanent. Niets is absoluut”. In zijn boek komen tijd, energie, zwaartekracht, oerknal en biologie ter sprake maar ook het zich nog steeds uitbreidende universum en het menselijke DNA dat we met elkaar gemeenschappelijk hebben. Het boek bevat veel wetenschappelijke kennis zoals het feit dat elke cel in ons lichaam elke seconde zo’n 10 miljoen moleculen verbruikt. Ook schrijft Greene over bewustzijn, vrije wil, taal en religie. Dan gaat het over de wijze waarop mensen het leven zin geven en de vraag waarom mensen elkaar verhalen vertellen, de vraag waarmee het boek opent. De fysica kan neurologische processen in ons lichaam verklaren maar komt uiteindelijk niet bij het geheim van de menselijke geest en ons bewustzijn. Wat is ons uiteindelijk perspectief? Greene zegt aan het eind van zijn boek: “Nabokovs beschrijving van een mensenleven als een ‘korte lichtstraal tussen twee eeuwigheden van duisternis’ kan van toepassing zijn op het fenomeen van het leven zelf.” Het is aan ons om hiervan te maken wat we willen. We kunnen over de eeuwigheid nadenken “… en hoewel we naar de eeuwigheid kunnen reiken, kunnen we de eeuwigheid blijkbaar niet aanraken”. Het is geen gemakkelijk geschreven boek. Greene heeft zeker zijn best gedaan om voor een breed publiek te schrijven maar stijl, inhoud en denkwijze vergen veel van de gemiddelde lezer. Wie niet enigszins thuis is in deze en andere wetenschappen, zal de auteur niet overal goed kunnen volgen omdat hij in feite toch wel de nodige voorkennis veronderstelt. Snaartheoreticus Brian Greene treedt in zijn nieuwe boek Tot het einde der tijden ver buiten de natuurkunde. De locus coeruleus verhindert dat we onder invloed van een droom al te fanatiek gaan bewegen. In de jaren 50 verwijderde de Franse neurobioloog Michel Jouvet dit hersengebied bij enkele katten. De katten bleken in hun slaap driftig te gaan sluipen, blazen en slaan – alsof ze in gevecht waren. Blijkbaar dromen katten dus ook. Zit er een evolutionaire oorsprong aan onze dromen, en daarmee ook aan onze drang om verhalen te vertellen? Het is een van de vele overpeinzingen in Tot het einde der tijden. Auteur Brian Greene is snaartheoreticus en schreef eerder enkele succesvolle populairwetenschappelijke boeken over de grondslagen van de natuurkunde. Maar zoals het kattenvoorbeeld laat zien, beslaat het nieuwe boek een veel breder spectrum. Wollige gedachtegang Na een inleidend hoofdstuk over de menselijke sterfelijkheid begint Greene nog wel bij entropie en de oerknal, maar halverwege belandt hij al bij het bewustzijn, om van daaruit verder te gaan naar onze verbeelding, religie en creativiteit – kortom, de hele menselijke geest. Greene behandelt al deze onderwerpen vanuit zijn geloof dat alles uiteindelijk vanuit fundamentele natuurwetten te verklaren is – van de beweging van een elektron tot de negende symfonie van Beethoven. Tot het einde der tijden bevat een schat aan informatie, vergezeld van interessante historische anekdotes en persoonlijke ervaringen. Maar in de verscheidenheid schuilt ook het manco: Greene neemt wel erg veel hooi op de vork. Op basis van losse voorbeelden probeert hij van alles en nog wat te verbinden, maar zijn wollige gedachtegang is vaak moeilijk te volgen. Een mens moet niet alles willen verklaren – of in elk geval niet in één boek.

Kapitaal en ideologie      Piketty Thomas      Economie

“Het monopolie van de vrije markt wordt steeds meer in vraag gesteld” Zes jaar na zijn klepper Kapitaal in de 21e eeuw is Thomas Piketty terug, met een nieuw boek, een nieuw plan en 120.000 euro voor iedereen. “We weten allemaal hoe we een betere en rechtvaardigere wereld kunnen creëren,”zegt hij, “De tijd is aangebroken om het ook te doen.” Je moet het maar kunnen, een vuistdik economieboek schrijven met de allesbehalve sexy titel Kapitaal in de 21e eeuw en er meer dan 2,5 miljoen exemplaren van verkopen. Toch is dat wat Thomas Piketty zes jaar geleden deed. Geen tv-zender waar hij niet kwam opdraven en geen krant of tijdschrift die hem niet in haar kolommen wou. De een noemde hem een Parijse wonderkid, de ander een popeconoom, maar zelf grinnikte hij altijd eens bij al die holle termen en hield hij het liever bij socialist. Want dat is hij ook, iemand die François Hollande, Benoît Hamon en zelfs Jeremy Corbyn met woord en daad bijstond. In Kapitaal in de 21e eeuw toonde Piketty dat de rijken alsmaar rijker worden en de armen alsmaar armer omdat de opbrengst van kapitaal nu eenmaal vier of vijf keer hoger ligt dan de opbrengst van arbeid. Doet de overheid niets, was zijn conclusie, dan wordt de ongelijkheid zo groot dat het systeem dreigt om te vallen. En dus stelde hij voor een wereldwijde vermogensbelasting in te voeren en een progressieve inkomstenbelasting met als hoogste aanslagvoet 80 of 90%. In zijn nieuwste boek, Kapitaal en Ideologie, alweer meer dan 1100 pagina’s dik, gaat Piketty verder op dit elan. Willen we van de wereld een eerlijker en vooral ook een rechtvaardiger plaats maken, dan moeten we de macht van het kapitaal inperken, zegt hij. Werknemers moeten meer inspraak krijgen in de bedrijven waar ze werken, de inkomsten- en erfbelasting moeten zwaar hervormd worden, er moet een vermogensbelasting komen en de EU moet een fiscale unie worden zodat bedrijven niet langer kunnen rondshoppen in de verschillende lidstaten op zoek naar de laagste belastingen. Wanneer ik hem vraag of de wereld sinds het verschijnen van zijn eerste boek de goeie kant op geëvolueerd is, fronst hij zijn wenkbrauwen. “Je zou kunnen opmerken dat het vrijemarktkapitalisme nog steeds de plak zwaait en de ongelijkheid alleen nog toegenomen is,” steekt hij van wal, “maar er is ook iets anders zichtbaar. Het monopolie van de vrije markt wordt steeds meer in vraag gesteld. Er moet iets veranderen willen we de ongelijkheid, de armoede en de klimaatwijziging aanpakken, zien steeds meer mensen. Het bewustzijn is dus zeker gegroeid, maar dat heeft jammer genoeg tot verschillende reacties geleid. De een gaat de nationalistische weg op, de ander de socialistische. In nogal wat Centraal-Europese staten koos men voor het eerste, terwijl het succes van Bernie Sanders in de Amerikaanse voorverkiezingen de andere richting uit wijst. Het beeld is dus diffuus, maar het belangrijkste is dat er reactie gekomen is op het neoliberale verhaal.” Een toenemende polarisatie dus. Waar eindigt die? “Ik ben daar niet zo pessimistisch over als vele anderen. Voorlopig lijkt het nationalisme nog even aan de winnende hand te zijn omdat het een makkelijker oplossing lijkt te bieden: stuur de migranten terug naar hun land en alles is opgelost. Maar na verloop van tijd zal men inzien dat het werkelijke probleem het kapitalisme is. Wat we nu meemaken is alleen maar een dipje in de stijgende lijn van meer politieke participatie, minder ongelijkheid, een betere toegankelijkheid van het onderwijs voor iedereen en dus ook een grotere economische welvaart voor iedereen. Ik zie vooral onder jongeren heel veel verschuiven. Wie zijn de aanhangers van Bernie Sanders? Jongeren. Voor het eerst in misschien wel een halve eeuw komen zij op voor echte veranderingen.” Ik neem aan dat de klimaatwijziging hier een extra hefboom kan zijn? “Precies, want die verplicht ons tot het aanpakken van de ongelijkheid. De koolstofuitstoot van het rijkste procent van de wereldbevolking is groter dan die van de armste vijftig procent samen. Die grote vervuilers zullen er dus uit moeten. Het is bovendien ondenkbaar dat de lagere en middenklasse zullen aanvaarden dat zij hun levensstijl moeten aanpassen en de rijken niet. Willen we de planeet redden, dan zullen we genoodzaakt zijn meer internationaal en egalitair te gaan denken.” Moeten we dan een koolstoftaks invoeren? Daar waren de gele hesjes het duidelijk niet mee eens. “En ze hadden gelijk, want we moeten een progressieve koolstoftaks hebben en geen proportionele. Als je op het Franse platteland woont kun je alleen maar je auto nemen om naar je werk te gaan. Daar ligt geen metro, zoals in Parijs. Wanneer je dan een koolstoftaks invoert op diesel en benzine, straf je bepaalde mensen die, hoe graag ze het ook zouden willen, hun gedrag niet kunnen veranderen. Leef je daarentegen in Parijs, waar je sowieso meer verdient, dan ga je met de metro naar je werk. En in het weekend vlieg je eens naar Rome, en betaal je dus weer geen koolstoftaks. Macron dreef het zelfs nog verder. Hij gebruikte de inkomsten van de koolstoftaks om het afschaffen van de vermogensbelasting te compenseren die vooral door Parisiens werd betaald. Wanneer mensen zoiets horen, worden ze kwaad. Dat begrijp ik. Vandaar dat ik een progressieve energietaks voorsta. Degene wiens koolstofuitstoot het hoogst is moet ook het meest betalen. Bovendien zouden de inkomsten uit zo’n taks gebruikt moeten worden om te investeren in propere energie, en niet om ergens anders een put te vullen.” De rellen in de Parijse straten deden sommigen dromen van een nieuwe Franse Revolutie. Oppassen daarmee, zegt u in uw boek, want daar is het allemaal fout gelopen. Lang geleden dat we een Fransman zijn Revolutie zagen afvallen. “Ik blijf een groot voorstander van de Franse Revolutie, maar we moeten ook bekennen dat ze de concentratie van de rijkdom niet heeft gestopt. Die is de hele negentiende eeuw doorgegaan, tot aan de Eerste Wereldoorlog, toen de eerste inkomstenbelasting werd ingevoerd om het leger te betalen. Precies door die revolutie was Frankrijk het laatste land van Europa om een inkomstenbelasting in te voeren. Wij zijn al een rechtvaardig land, was de redenering, want wij hebben de Revolutie gehad. En dus lazen de Fransen anderen de les. De Britten zouden een inkomensbelasting moeten hebben, zeiden ze, want dat is een heel ouderwets, inegalitair en aristocratisch land. Maar wat blijkt uit onderzoek dat ik heb gedaan? Dat de ongelijkheid in Groot-Brittannië en in Frankrijk precies even buitenmatig groot was, net zoals in andere Europese landen trouwens. Waar de Franse Revolutie ook volstrekt de mist inging was op koloniaal vlak. Toen de slaven op Saint-Domingue in 1790 over de revolutie hoorden, dachten ze dat die ook voor hen gold. Ze kwamen dus in opstand en stichtten in 1804 hun eigen staat Haïti. Frankrijk zag het echter anders en eiste in 1825 compensaties voor de verliezen die slavenhandelaars daardoor hadden geleden: drie keer het bbp van Haïti, een bedrag dat pas in het midden van de twintigste eeuw volledig was betaald. Maar geen kwaad woord over de Franse Revolutie natuurlijk, want die heeft vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid gebracht.” Een mooi voorbeeld wellicht van uw stelling dat ieder land een verhaal nodig heeft om de ongelijkheid te verantwoorden? “Precies, want zonder zo’n verhaal pikken mensen die ongelijkheid niet. Daarom wordt de bestaande ongelijkheid voorgesteld als de enige mogelijke. Maar zoiets kan ook snel veranderen. In Zweden kon tot 1911 alleen de rijkste 20% van de bevolking stemmen, en hoe rijker je was, hoe meer stemmen je kreeg, van een tot honderd. Bij lokale verkiezingen stond er zelfs geen limiet op dat getal. Zo kwam het regelmatig voor dat een persoon in een gemeente meer dan vijftig procent van de stemmen mocht uitbrengen. Wie hoeveel stemmen had werd algemeen enkelvoudig stemrecht ingevoerd en in 1932 kwamen de sociaaldemocraten aan de macht. Zij gebruikten dat kadaster opeens helemaal anders, om de belasting te bepalen. Hoe meer bezit, hoe hoger de aanslagvoet. Het kan dus snel gaan.” Maar het kan ook de andere kant op gaan, zoals wereldwijd vanaf de jaren 1980, toen de belastingen plots overal daalden en de ongelijkheid weer toenam? “De tegenstand van veel conservatieven in de VS en Europa tegen progressieve belastingen en het idee van herverdeling was nooit verdwenen, maar hij werd in toom gehouden door het bestaan van het Sovjetcommunisme. De sociaaldemocraten met hun idee van een rechtvaardige herverdeling van de rijkdom hadden daarom de wind in de zeilen. De val van het communisme maakte daar een einde aan. Opeens bleken de sociaaldemocraten niet langer in staat een nieuw verhaal te vertellen. Zij gingen helemaal mee in dat van de financiële deregulatie, verloren hun eigenheid en zo ook hun kiezers.” En dus gaven ze zich bij gebrek aan economische ideeën over aan de identiteitspolitiek? “Als je stelt dat er geen alternatief is voor het huidige systeem en dat staten alleen nog de macht hebben over hun grenzen, dan zul je inderdaad zien dat er alleen nog over grenscontroles en identiteitspolitiek wordt gesproken. Dat lijkt me nogal logisch. Net zoals me het nogal logisch lijkt dat je dan nationalistische en xenofobe partijen krijgt die met de stemmen gaan lopen van degenen die aan den lijve ondervinden dat er wel degelijk iets mis is met het huidige systeem.” We moeten die proteststem dus terughalen? “Ja, we moeten tonen dat er wel degelijk een ander systeem mogelijk is dat niet gebaseerd is op nationalisme en xenofobie. We moeten besparen om de overheidsschuld af te bouwen, zegt men dan. In de negentiende en twintigste eeuw zijn er ook al periodes geweest dat de overheidsschuld erg hoog was. Daar is dan op heel diverse manieren een oplossing voor gevonden. Na WO II heeft Duitsland een hoge vermogensbelasting ingevoerd om de schuld heel snel te reduceren. Sommige vermogens werden tot 90% belast, maar het resultaat mocht er zijn. Het befaamde Wirtschaftswunder werd op die manier gefinancierd in de jaren 50, 60 en 70. We weten dus hoe het moet, maar we doen het niet. Zo hebben we bijvoorbeeld investeringen nodig in het onderwijs, maar daar is geen geld voor. Europa zou het beste onderwijs van de wereld moeten hebben. Sinds de jaren 1980 ligt het onderwijsbudget in de EU op zo’n 5% van het bbp. Het aantal mensen dat hoger onderwijs volgt is wel jaar na jaar gestegen. Het bedrag dat dus per student geïnvesteerd wordt is daardoor flink gedaald, wat natuurlijk nefast is voor de ontwikkeling van kennis en innovatie. Iedereen houdt van Erasmus, maar in feite is dat een druppel op een hete plaat, ongeveer twee miljard euro per jaar. Terwijl de Europese staten samen jaarlijks 200 miljard intrest betalen op hun overheidsschulden. Voor mij is dat een duidelijk teken dat we fout bezig zijn. We zouden 200 miljard in ons onderwijs moeten investeren en 2 miljard intrest betalen. Hier moeten we het over hebben, en niet over identiteitspolitiek, want dat is een afleidingsmanoeuvre om alles bij het oude te laten.” Hoe ga je de huidige staatsschuld dan afbetalen? “Net zoals Duitsland dat deed na WO II. En Japan trouwens ook. Ik vind het opvallend dat de twee staten die tussen 1948 en 1952 extreem hoge belastingen oplegden aan grote kapitalen ook de staten zijn die het in de decennia daarna economisch bijzonder voor de wind is gegaan. Volgens mij moeten we dat vandaag gewoon opnieuw doen, want het was voor zowat alles goed. De economie kreeg nieuwe zuurstof en de ongelijkheid verminderde fors.” Belastingen zijn dus niet per se slecht? “Natuurlijk niet. Of ze goed of slecht zijn hangt af van wat je ermee doet. Als je er een log staatsapparaat mee overeind houdt, zijn ze slecht. Als je er daarentegen een goed onderwijssysteem en goede infrastructuur mee financiert, hebben hogere belastingen in het verleden altijd geleid tot een hogere economische groei. Ik zou zelfs durven beweren dat de voornaamste oorzaak van de groeivertraging van de voorbije dertig jaar net de belastingverlagingen onder Reagan, Thatcher en hun bondgenoten waren.” Een controversieel idee uit je boek is dat grote erfenissen zwaar belast zouden worden en dat iedereen op zijn 25e 120.000 euro zou krijgen van de overheid, wat gelijk staat aan 60% van het bezit van een modale Fransman. Zullen niet heel veel van die jongeren dat geld gewoon verbrassen? “Dat is mogelijk, net zoals nu heel veel mensen hun erfenis verbrassen. Ik zie daar geen verschil. Iemand die nu bijvoorbeeld niets zou erven, zou in mijn systeem opeens 120.000 euro krijgen. Een ander die nu een miljoen zou erven, zou na de erfenisbelasting nog steeds 620.000 euro overhouden. Dit is dus geen communisme waarbij iedereen even arm is. Het idee achter die 120.000 euro is dat iedereen de kans moet krijgen om een goed idee uit te werken. Nu draait de economie soms vierkant omdat de mensen met de goede ideeën geen geld vinden om ze te financieren. Dat zou dan wel kunnen.” Sommige Europese landen willen techgiganten als Facebook en Google een belasting van 3% opleggen. President Trump merkte op dat dit een anti-Amerikaanse belasting is en dreigt met sancties. Wat denkt u daarvan? “Ik vind dat een bijzonder kortzichtig en inefficiënt idee. Niet alleen die techgiganten betalen geen belastingen in Europa, er zijn nog heel veel andere bedrijven die dat evenmin doen. Er moet dus inderdaad een belasting komen, maar voor alle bedrijven. Begin bijvoorbeeld met dit probleem in de EU aan te pakken, door sancties te treffen tegen Europese landen met een absurd lage bedrijfsvoorheffing, waardoor ze abnormaal veel rijke bedrijven aantrekken om daar hun Europese zetel te vestigen. In de meeste landen ligt de bedrijfsvoorheffing rond de 30 à 35%. Een aantal landen, waaronder Nederland en Luxemburg willen naar 10%. Ok, zeg ik dan, maar laat ons dat verschil dan verrekenen wanneer die landen iets naar hier willen exporteren. Reken hen een invoertaks van 20 of 25% aan.” En zal de EU dat toelaten? “Weet je waarom Zwitserland zijn bankgeheim versoepelde? Omdat Obama ermee dreigde de Amerikaanse banklicentie van alle Zwitserse banken in te trekken. Stel dat de EU-landen hetzelfde hadden gedaan met Luxemburg, dan was dat land geheid naar het Europees Gerechtshof gestapt en had het zijn slag thuisgehaald. Binnen de EU zijn er in het verleden een paar bar slechte verdragen afgesloten die vooral het grootkapitaal beschermen. Schaf die af, zeg ik, want dumping is dumping, of het nu over staal of over bedrijfsvoorheffing gaat maakt niet uit.”

Het Italiaanse experiment      Corduwener Pepijn      Italie

Het beeld van Italië als een achterwaarts land doemt weer eens op, nu Europa een weg probeert te vinden uit de coronacrisis. Maar Italië is juist de ultieme voorloper, zo laat Arthur Weststeijn zien in een nieuw boek: “Trump is een extreme incarnatie van Berlusconi.” Kenners Arthur Weststeijn en Pepijn Corduwener van de Universiteit Utrecht publiceerden onlangs een nieuw boek, Het Italiaanse experiment. Daarin valt te lezen dat Italië een proeftuin is voor verandering: van fascisme tot televisiepopulisme, de Italiaanse democratische experimenten krijgen keer op keer navolging in Europa, én de wereld. Italië als politieke pionier van Europa: aan welke concrete voorbeelden moeten we dan denken? Arthur: “Het fascisme kwam eerst in Italië op en pas later elders in Europa. En al tijdens de oorlog werd het zaadje geplant voor een meerpartijenstelsel waarin christendemocraten zouden domineren. Later verloren zij hun overmacht, jaren voordat in Nederland hetzelfde zou gebeuren.” “Maar het beste voorbeeld van het Italiaanse democratische experiment is nog altijd Silvio Berlusconi, die in 1994 als nieuwkomer de verkiezingen won en premier werd. Heel de wereld dacht destijds: dat is zo’n gekke Italiaan in dure pakken die achter de vrouwen aanzit en niks snapt van hoe politiek werkt.” “Maar twintig jaar later is zo’n soort politicus, die op een directe manier met zijn kiezers spreekt, vooral met zichzelf bezig is en uitspraken doet op het randje van het betamelijke, overal gemeengoed geworden. Donald Trump is in zekere zin een extreme incarnatie van Berlusconi.” Deze democratische experimenten moeten de kloof tussen politiek en burger dichten. Politici overal ter wereld proberen dat. Waarom geldt juist Italië als het laboratorium? “Italië is bijzonder, omdat het historisch gezien een bij elkaar geraapt zootje is. Allerlei regio’s, staatjes en koninkrijkjes werden in de negentiende eeuw verenigd na een reeks militaire veroveringen gesteund door de Risorgimento [‘herrijzenis’, red.], de beweging die Italië tot één geheel wilde smeden.” “Zoals een prominente figuur in de beweging zei: ‘We hebben Italië gemaakt, nu moeten we alleen nog Italianen maken’. Omdat de eenheid van bovenaf werd opgelegd, is sindsdien de vraag: op welke basis regeren de leiders van Italië eigenlijk? Daar komen steeds nieuwe experimenten uit voort, die de grote kloof moeten dichten.” De nieuwste poging om die afstand te overbruggen, zo schrijven jullie in het boek: de ‘platformpolitiek’ van populistische anti-establishmentpartijen als de Vijfsterrenbeweging en de Lega. Waar moeten we dan aan denken? “De Vijfsterrenbeweging [MoVimento 5 Stelle, oftewel M5S, red.] begon als weblog en trad in 2018 toe tot de regering, een unicum. Het heeft een eigen online platform bedacht en opgezet, Rousseau, waar kiezers kunnen inloggen en onder andere kunnen meeschrijven aan wetten. Het is een nieuwe, radicale vorm van directe democratie.” “Ondertussen is Lega-leider Matteo Salvini met ruim vier miljoen Facebook-volgers de meest gevolgde politicus van Europa. Ook toen hij minister was [zijn Lega behoort sinds vorig jaar weer tot de oppositie, red.] bedreef Salvini nog dagelijks campagne door zijn werkzaamheden voortdurend te delen met zijn kiezers via sociale media.” Kloof tussen burger en politiek gedicht dus? “Nee. Het platform van M5S werkt niet goed. Het idee erachter is dat iedereen direct online mee kan doen aan de democratie, maar in de praktijk zijn er maar weinig mensen die echt actief participeren. En uiteindelijk bepalen moderatoren en parlementariërs welke wetsvoorstellen daadwerkelijk in het parlement worden behandeld. Maar M5S is wel aan de macht gekomen, dus het kan zomaar zijn dat oppositiekrachten elders in Europa dit soort initiatieven in de toekomst zullen overnemen.” “Salvini heeft veel succes geboekt met zijn platformpolitiek, door via een constante berichtenstroom op sociale media een grote schare volgers op te bouwen. Maar ook hier zie je problemen: alles nu draait om hemzelf en dus wordt elke misstap die hij begaat uitvergroot. Salvini is nog altijd populair. Tegelijkertijd hebben veel Italianen na Berlusconi geen trek meer in een individu dat veel roept maar weinig klaarspeelt.” Italië wil internationaal graag belangrijk gevonden worden, blijkt uit jullie boek. Maar de EU leek Italië tijdens de COVID-19-crisis aan zijn lot over te laten. En in onderhandelingen over een noodfonds was Noord-Europa weer eens streng tegen het ‘onverantwoordelijke’ Italië. Hoe hard komt dat aan bij de Italianen? “Wat Rutte en zijn medestanders doen raakt de Italianen heel hard. Het land heeft enerzijds een superioriteitsgevoel, en voelt zich anderzijds juist minderwaardig. Het is op de eigen cultuur heel trots: de kunstgeschiedenis, de eetcultuur. Maar de Italianen zien ook dat andere landen beter georganiseerd zijn. In Frankrijk hebben ze betere wegen, denken ze, in Nederland maken ze beter beleid. Die tegenstelling in het Italiaanse zelfbeeld wordt enorm uitvergroot elke keer als het land botst met Noord-Europa.” De coronacrisis biedt tegelijkertijd grote kansen voor Italië in Europa, schrijven jullie. Hoe precies? “Italië, mede-oprichter van de EU en traditioneel voorstander van economische en politieke Europese integratie, heeft tot een paar jaar geleden eigenlijk altijd gezegd: Laten we doen wat Brussel zegt, zij zullen het wel weten. Als we moeten bezuinigen, gaan we bezuinigen.” “Nu krijgt Italië de kans om het anders te doen. Door Brexit kan Italië in een machtsvacuüm springen. En door corona zie je in heel Europa meer waardering ontstaan voor overheidsingrijpen. Dat staatsingrijpen ziet Italië wel zitten, want daar denkt men altijd eerst van de politiek uit, en pas dan van de economie.” “Dit is dus een kantelpunt voor Europa: zet het blok meer in op politieke integratie en vervlechting van de economie? Of houden we vast aan het oude model, dat Nederland voorstaat, waarin landen eerst zelf al hun problemen moeten oplossen door te hervormen en dan pas steun krijgen vanuit de Europese Unie?” Het beeld van de met geld smijtende Italianen, die maar niet willen hervormen, zit daar een kern van waarheid in? “Een van Italië’s grootste economische problemen is de staatsschuld. Die stamt uit de jaren tachtig, toen corrupte overheidslieden met geld smeten.” “Maar het idee dat in Nederland heerst, alsof de huidige bestuurders van Italië te veel besteden, is aantoonbaar onjuist. Sinds halverwege de jaren negentig heeft Italië meer bezuinigd dan de Nederlandse overheid. Maar omdat Italië steeds maar rente moet blijven betalen op die oude staatsschuld, blijven de tekorten. Daardoor kan het land ook niet investeren in de economie, en dus nauwelijks groeien. Een vicieuze cirkel.” “Het recente akkoord over de nieuwe EU-begroting laat zien dat Italië nu de wind mee heeft. Maar het is wel de vraag of de huidige Italiaanse regering in staat zal zijn dat momentum te vertalen in daadkrachtig beleid. Als dat niet lukt dan zal de EU veel minder meegaand worden dan nu – en dat biedt dan weer kansen aan Salvini, die Europa graag de schuld geeft van alles wat er mis gaat in Italië.”

De tweede berg      Brooks David      Menswetenschappen

David Brooks is een veel gelezen columnist in The New York Times en docent aan de Yale University. In dit boek bespreekt hij twee manieren van leven in het symbool van de berg. De eerste berg – het doel dat wij nastreven – wordt getypeerd door ons ego: “De doelen op die eerste berg zijn de gebruikelijke doelen in onze cultuur: succesvol zijn, aanzien hebben, in de juiste sociale kringen verkeren en persoonlijk geluk ervaren. Kortom: je wilt een leuk huis, een fijn gezin, mooie vakanties, lekker eten, goede vrienden, enzovoort”, pagina 10. De tweede berg bereiken we na een louteringsproces in ons leven. We hebben iets meegemaakt (ernstige ziekte, verlies, ontslag, burn-out) waardoor onze inzichten en onze levensstijl – ingrijpend – veranderen. Bij de tweede berg staat persoonlijke verdieping en innerlijke bewustwording centraal. We voelen ons werkelijk betrokken bij mensen en dingen om ons heen, we leven vanuit ideële motieven en ervaren een rijker menselijk bestaan. Het boek is een doorlopend appèl om vanuit de eerste berg naar de tweede berg te gaan waarin vreugde centraal staat. Vreugde acht de auteur hoogstaander dan geluk. In zijn opvatting is geluk nogal egocentrisch gekleurd; hij heeft dan ook geen oog voor een ruimere visie op geluk waarbij dit met anderen wordt gedeeld en waarin mensen elkaar gelukkig maken. Zijn visie op geluk is dus nogal beperkt en daarin doet hij het begrip geluk toch wel tekort. Brooks tekent de moderne – Amerikaanse cultuur die in veel opzichten ook de onze is en beschrijft het morele klimaat van de 21e eeuw dat mensen talloze kansen en mooie uitdagingen biedt maar ook de nodige eenzaamheid en afstandelijkheid met zich meebrengt. Het gevolg is een geestelijke crisis waarin veel mensen zich afvragen wat de zin van hun leven is. De auteur citeert Kierkegaard: “Waar ik echt duidelijk over moet zijn is wat moet ik doen, niet over wat ik moet weten. (…) Het is een vraag van naar een waarheid zoeken die voor mij waarheid is, van zoeken naar het idee waarvoor ik wil leven en sterven. (…) Het is dit waar mijn ziel naar dorst, zoals de woestijnen van Afrika naar water dorsten”, pagina 51. Het advies van Brooks is om naar het leven zelf te luisteren, jezelf vragen te stellen en zo het zinvolle leven op het spoor te komen. In het hoofdstuk Hart en ziel komt dit verlangen naar een vervuld bestaan indringend naar voren. Van wezenlijk belang is dat de mens verbintenis ervaart met z’n identiteit, met waardevolle doelen in het leven en zich innerlijk vrij voelt. De auteur citeert hier uitvoerig Etty Hillesum. Het boek heeft hier en daar religieuze trekken zoals de begrippen roeping en openbaringsmoment. In de Amerikaanse samenleving, waarin religie vaak een grotere rol speelt dan in de onze, is dit blijkbaar mogelijk terwijl veel Europeanen deze begrippen als te exclusief religieus zouden opvatten. Het leven op de tweede berg werkt Brooks vervolgens uit in hoofdstukken over huwelijk, levensbeschouwing en geloof, en gemeenschap. Als slotconclusie is er een ‘relationeel manifest’ waarin Brooks in korte stellingen zijn boodschap over individualisme en relaties nog eens uiteen zet. Hij pleit voor een groei naar een mens die oprecht leeft.

De tweede vervreemding      Vlerick Michael      Maatschappij

De geschiedenis van de mens is er een van toenemende vervreemding. Net zoals andere sociale diersoorten zijn we gemaakt om samen te leven. Bijen zijn geprogrammeerd om te leven in korven van tienduizenden, gnoes in kuddes van duizenden en wolven in roedels van een tiental dieren. De mens is gemaakt om te leven in groepen van zo'n honderdvijftigtal individuen. Zo leefde de anatomisch moderne mens samen voor het overgrote deel van zijn geschiedenis. Ruim tienduizend jaar geleden veranderde dat. De landbouw verscheen op het toneel en de eerste vervreemding was ingezet. We werden sedentair en gingen in alsmaar grotere groepen samenleven. Als antwoord kwam er een explosie aan culturele oplossingen, zoals steden, naties en rijken die door middel van wetten en gebruiken de menselijke interactie orkestreerden. Vandaag voltrekt zich een tweede vervreemding. De groepen waarin we leven smelten samen. Een economische crisis in Azië laat zich voelen op de Europese markt, een conflict in het Midden-Oosten brengt een migratiegolf in onze streek voort en klimaatverandering kan slechts op wereldschaal worden aangepakt. Globalisering verandert onze wereld fundamenteel. De culturele oplossingen die er kwamen na de eerste vervreemding bieden geen soelaas meer. Integendeel, ze veroorzaken soms meer kwaad dan goed. Michael Vlerick argumenteert dat er wel degelijk een weg is. Meer nog, de tijd is er rijp voor. De mens kan voor het eerst in de geschiedenis haar evolutie in eigen handen nemen. Laten we die kans grijpen en een globaal sociaal contract in het leven roepen. Een wereldwijd samenwerkingsmodel waarin burgers het écht voor het zeggen

Meer      Boerma Hidde      Maatschappij

Hoe lossen we de grote problemen van deze tijd op: de klimaatverandering, de groeiende ongelijkheid en de biodiversiteitscrisis? Moeten we soberder leven, met minder groei, consumptie en reizen, zoals de groene beweging wil? Of ligt de oplossing in minder overheid, minder ontwikkelingsgeld en minder wetenschap, zoals het rechts-populisme voorstaat? Niet mínder, maar méér is de enige weg, volgens de auteurs van dit uitdagende boek. Zo pleiten ze voor meer economische groei en welvaart om armoede te bestrijden en duurzame technologie mogelijk te maken, en voor meer overheidsingrijpen om individuele vrijheid te creëren. Een overvloedige, moderne wereld leidt tot meer geluk en autonomie. Als we dan ook nog in onszelf en ons vernuft durven geloven, ligt er een stralende toekomst in het verschiet.

Zwarte golf      Ghattas Kim      Midden-Oosten

Hoe de strijd tussen de Saoedische koningen en de ayatollahs van Iran het Midden-Oosten verscheurt Soms komen ze wel eens voorbij, foto´s uit Cairo, Baghdad, Beiroet,Teheran uit de jaren zestig en zeventig. Foto´s van een vrolijk divers stadsbeeld, vrouwen met losse haren, weinig hoofddoeken. Ooit was het allemaal anders in het Midden-Oosten. Kosmopolitisch, cultureel, vrij. En nog niet zo lang geleden. Wat is er met ons gebeurd, verzucht de Libanese schrijfster Kim Ghattas, in haar beschrijving van de recente historie van het Midden-Oosten. In Zwarte Golf doet ze verslag van wat ze ziet als het begin van de ‘zwarte golf’ tot vandaag de dag. Het is geen vrolijk stemmend verslag, zelf concludeert ze tenslotte dat voor haar slechts de hoop rest. Haar verhaal begint in 1979, het jaar dat in Iran een grote opstand een eind maakt aan het regiem van de Shah van Iran en in Saoedi-Arabië slag wordt geleverd rond de heilige tombe van Mecca. In de visie van Ghattas bepalen deze gebeurtenissen de daaropvolgende veertig jaar. De strijd tussen de Sjiitische moslims van ayatollah Khomeini´s Iran en het Soennitisch koninkrijk van Saoedi-Arabië. Ghattas laat zien hoe de Iraanse revolutie vooraf wordt gegaan door een reeks gebeurtenissen, waarin linkse en seculaire krachten gebruikt worden door de ultraconservatieve ayatollah. En zo ruilde de Iraanse bevolking de wrede tirannie van de sjah in voor de zo mogelijk nog wredere tirannie van de ayatollahs. De Saoedi´s ondervonden hoe de opeenvolgende koningen religie misbruikten om hun bedreigde positie te behouden. En zo veranderden Iran en Saoedi-Arabië in elkaars tegenstanders, die de hele regio meesleurden in hun fanatieke tweestrijd tussen sjiieten en soennieten. Daar waar christenen, sjiieten en soennieten in beide landen voorheen in relatieve vrede bijeen leefden, verdween die samenleving om plaats te maken voor door zeloten bestuurde theocratieën. Waarom hebben jullie dit laten gebeuren, zeggen nieuwe generaties nu tegen hun ouders, die aan de wieg van de Iraanse revolutie stonden. Het is een wrede geschiedenis die Ghattas beschrijft. Een geschiedenis waarin landen als Libanon, Irak, Jemen en Syrië worden meegesleept in eindeloze bloederige oorlogen, waarin de twee machten elkaar geen strobreedte gunnen. In de ogen van Ghattas is niet het conflict tussen Israël en de Palestijnen de oorzaak van de ellende. Het lot van de Palestijnen is door Arabische landen en Iran slechts gebruikt om de eigen invloed uit te breiden. Natuurlijk heeft dit niet geholpen, maar uiteindelijk is het niet de oorzaak van de vele conflicten. Evenmin geeft zij de schuld aan de Verenigde Staten of Rusland. Wel is ze bepaald niet te spreken over de rol van de VS. Als Obama had ingegrepen toen Sadat in Syrië de rode lijn van chemische oorlog overschreed, was de ellende voor de bevolking wellicht beperkt gebleven. En had IS minder kansen gehad. Als Busch junior niet Irak was binnen gevallen, was Irak veel ellende bespaard gebleven. En toch is het niet correct om de ellende van het Midden-Oosten in de schoenen van het Westen te schuiven. De echte oorzaak is volgens Ghattas in dit goed gedocumenteerde boek, de voortdurende strijd tussen de opeenvolgende Saoedische koningen en de ayatollahs van Iran. Die overal waar onenigheid speelde met geld en wapens probeerden hun invloed te vergroten. Veel aandacht besteedt Ghattas aan de culturele rijkdom van de volkeren van het Midden-Oosten. Een rijkdom die keer op keer zorgt voor weerstand tegen de Islamitische despoten, en wreed wordt neergeslagen. Veel aandacht besteedt zij aan de strijd van de vrouwen voor meer rechten en in het bijzonder die van de Saoedische journalist Jamal Khashoggi. De moord op de laatste door de Saoediërs, deed het koninkrijk even op zijn vesten schudden. Maar het Saoedische koningshuis overleefde ook dit. Ook de opstand van de bevolking van Iran de Islamitische leiders werd neergeslagen. En de leiders van beide landen spelen inmiddels de nationalistische kaart, waar de religieuze aan kracht heeft ingeboet. Je zou er wanhopig van worden. Zo niet Ghattas, zij kiest voor de hoop in dit prachtige boek. Een boek dat iedere Westerse politicus zou moeten lezen alvorens zich in het wespennest van het Midden-Oosten te begeven. Maar vooral ook een boek voor de dappere bevolking van het Midden-Oosten. Nu eens niet geschreven vanuit een vermeende Westerse superioriteit, maar vanuit de rijke geschiedenis van de regio, de rijke literatuur, de poëzie, de muziek. Dat alleen maakt dit boek tot zo´n bijzondere ervaring.

Facebook voor dummies      Janssen Raymond      Software

Een profiel aanmaken en personaliseren, vrienden vinden en zelf gevonden worden, updates plaatsen en video's toevoegen: in dit boekje lees je er alles over. Maar met Facebook kun je nog veel meer, zoals spelletjes doen en muziek luisteren. Ook op zakelijk gebied heeft de site veel te bieden. Tips om je product of service een gezicht te geven ontbreken dus niet.

Haatspraak      Ensel Remco      Joodse geschiedenis

In mei 2003, bijna zestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, zorgden incidenten tijdens en vlak na de dodenherdenking voor grote ophef in autochtoon Nederland. In het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes hadden Marokkaanse jongeren de twee minuten stilte ruw verstoord. Kwetsende spreekkoren waren aangeheven: ‘Joden moeten we doden’ had men onder meer geroepen. Hier, maar ook elders in Amsterdam, hadden groepen jongeren – wederom merendeels van Marokkaanse afkomst – na afloop van de ceremonie de neergelegde bloemen vernield. Veel opiniemakers, politici en journalisten waren verbijsterd. Het ‘kransenvoetbal’, meenden zij, legde pijnlijk bloot hoe diepgeworteld Jodenhaat binnen de Marokkaanse, of algemener gezegd: de islamitische gemeenschap in Nederland was. Waar antisemitisme onder de autochtone bevolking na de oorlog gaandeweg was geslonken, was het verontrustend sterk in de moslimgemeenschap in Nederland – en dan met name onder Marokkaanse jongeren. Deze laatste veronderstelling, zo laat de Nijmeegse cultuurhistoricus Remco Ensel in Haatspraak overtuigend zien, is maar ten dele juist. In dit werk wordt een lange reeks van naoorlogse incidenten waarin Joden beledigd, gekwetst of bedreigd werden onder het vergrootglas gelegd. Ensel begint zijn verhaal in 1967, het jaar waarin Israël zijn Arabische buurlanden militair vernederde en belangrijke terreinwinst boekte: Jeruzalem werd bezet, evenals de Gazastrook, de Sinaï, de Westelijke Jordaanoever en de Golan-hoogte. Een enorme vluchtelingenstroom van Palestijnen uit die veroverde gebieden kwam op gang. De Palestijnen die bleven, werden onderworpen aan een Israëlisch bezettingsbewind. Het jaartal is niet voor niets gekozen: ‘1967’ voegde een nieuwe dimensie toe aan de reeds bestaande stereotype beelden over Joden. Voortaan waren Joden voor veel Nederlanders niet alleen slachtoffers van vervolging en vernietiging, maar ook neokolonialistische daders: witte, westerse overheersers. In de jaren na 1967 waren het vooral linkse, activistische studenten, katholieke voormannen en Palestijnse vluchtelingen die dit veronderstelde zionistisch daderschap provocerend tegenover het Holocaust-slachtofferschap plaatsten. In de jaren tachtig, toen de Israëlische strijdmacht zich in het door de burgeroorlog verscheurde Libanon mengde en huishield onder de aldaar aanwezige Palestijnse vluchtelingen en niet veel later in Israël zelf de Eerste Intifada uitbrak, werd de koppeling van Joden aan Israël als daderstaat nog sterker gearticuleerd. In de lezing van velen in Nederland waren Palestijnen nu de slachtoffers van vervolging en vernietiging; Joden waren het dadervolk. Nederlandse solidariteitscomités vergeleken zonder blikken of blozen de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila, waar het Israëlische leger honderden mensen had vermoord, met Auschwitz. Tot zover – we zijn inmiddels ongeveer op de helft van het boek – is het boek geen 21e-, maar 20e-eeuwse geschiedenis: Ensel heeft zijn verhaal chronologisch geordend in tien hoofdstukken en pas in hoofdstuk 6 begint de 21e eeuw. In deze laatste vijf hoofdstukken gaat het overigens wél goeddeels over Joden en Israël ‘als belangrijke imaginaire opponent’ (169) binnen de (Marokkaanse) moslimgemeenschap van Nederland – en in het bijzonder onder de ‘protestgeneratie’ van jongeren in die gemeenschap. De Tweede Intifada die in 2000 uitbrak, leidde in Nederland tot een overvloed aan anti-Joodse uitingen. Marokkaanse jongeren – op straat, op het internet en in hun (hiphop of rap-)muziek – gaven openlijk blijk van hun aversie jegens Joden. Nieuwe en oude stereotypen versmolten moeiteloos: Joden zijn sluw, (Palestijnse) kindermoordenaars, onbetrouwbaar, op geld belust, en uit op werelddominantie; zij bepalen de politiek in Amerika, in het Midden-Oosten en in Nederland; zij zijn de uitbuiters van de armen, de onderdrukkers van moslimbroeders wereldwijd en de bestrijders van de islam. Moeiteloos ook werd de Holocaust ingezet tégen Joden: Anne Frank woont in Gaza en de achterstelling van Palestijnen in Israël is de ‘tweede Holocaust’. Op zijn best is de auteur in het verklaren van het ontstaan van dat Joodse tegenbeeld onder Marokkaanse jongeren. Ensels grote kennis van de Marokkaanse samenleving bewijst hier zijn meerwaarde. De Zesdaagse Oorlog veranderde ook in Marokko de verhouding tussen Joden en niet-Joden: terwijl de leiders van de jonge Marokkaanse natie zich pontificaal schaarden aan de zijde van hun Arabische broeders, verruilden duizenden en duizenden Joodse Marokkanen hun land voor Israël. De eerste generatie Marokkaanse vluchtelingen en gastarbeiders die naar Nederland kwamen, namen hun anti-Israëlische en anti-Joodse discours uit Marokko mee. De afkeer van Joden werd nog groter door de allengs groeiende maatschappelijke kritiek op de islam in Nederland, een tendens die naar Ensels mening begon na de Rushdie-affaire van 1989, toen niet-islamitische en islamitische Nederlanders diametraal tegenover elkaar kwamen te staan. Vanaf dat moment ook werd het Palestijns-Israëlisch conflict voornamelijk in religieuze termen geduid en werden Joden/Israël steeds meer als vijand bestempeld. Haatspraak is een knap en geleerd boek, waarop overigens ook wel kritiek te leveren valt. Zo is de auteur niet echt een meester in beperking. Voor de lezer is het soms een hele uitdaging de rode draad te volgen. Ook op de keuze van incidenten is wel wat aan te merken. Lang niet alle incidenten worden even uitvoerig besproken (Gretta Duisenberg, bijvoorbeeld, komt er met een paar zinnen wel erg bekaaid van af; het wat meer traditionele antisemitisme van Florrie Rost van Tonningen-Heubel en Joop Glimmerveen komt helemaal niet aan bod). Ook is de auteur wat zuinig in zijn bronnenverantwoording: er wordt niet toegelicht waarom de trend in recente anti-Joodse incidenten wordt gereconstrueerd op basis van meldingen binnengekomen bij het Centrum Informatie en Documentatie Israël (en niet op basis van aangiften bij de politie, om een andere voor de hand liggende bron te noemen). Deze kanttekeningen doen echter weinig af aan de grote waarde van dit boek. Het is Ensels verdienste dat er nu een eerste wetenschappelijke studie ligt over het hedendaags antisemitisme in Nederland.

1349      Vermeersch Joren      Europese geschiedenis

Vanuit het verre Kirgizië zou de Zwarte Dood-bacterie zich vanaf 1339 als een lopend vuurtje verspreiden over alle hoeken van Europa en delen van Afrika en Azië. Tientallen miljoenen mensen stierven eraan en vaak zorgde de snelle dood voor een enorme paniek, omdat niemand de oorzaak van de ziekte kende. Lag het aan de lucht die men inademde, de stand van de sterren of aan het zondig gedrag van de mensheid? Er moest een verklaring komen. En die vond men dan ook: de joden. Zij hadden de waterbronnen van de christenen vergiftigd. Gevolg: nog meer doden. De pest breekt uit Op grond van het onderzoek door de auteur werd ook het voormalig graafschap Vlaanderen niet gespaard, wat nog wel eens gedacht werd. Brugge, Gent, het platteland, de dood sloeg overal hard toe. In 1349 was de pest op haar hoogtepunt en – volgens de auteur – het donkerste jaar uit de Vlaamse geschiedenis. Pas in 1353 was de pest uitgewoed. Het boek gaat echter vooral over de economische gevolgen van de pest op de bevolking die het overleefde. Hoe pakten zij de draad van hun leven weer op en wie waren de winnaars en wie de verliezers? De prijzen van het voedsel gingen omhoog, maar de lonen volgden niet. Het geld werd minder waard, waardoor ook de rijken (adel en Kerk) het zwaar te verduren kregen. Zij verloren een groot deel van hun macht. Tot de winnaars behoorden de ondernemers. De gevolgen van de Zwarte Dood Logisch dat de elite de klok wilde terugdraaien. De nieuwe wereld was voor hen nog niet te vatten. Er kwamen overheidsmaatregelen dat de lonen niet omhoog mochten en de arbeiders niet hun dorp mochten verlaten (om elders tegen hogere lonen te gaan werken) Tevergeefs. De ambachten kregen het voor het zeggen in de steden en hun verkregen rechten zouden ze met hand en tand verdedigen tegen hun vorsten. Ondanks de enorme ramp die onze voorouders trof, hadden zij de kracht om door te gaan, verder te werken. Plichtsgetrouw gingen de priesters verder met het zegenen van de zieken tot ook zij bezweken. Hetzelfde geldt voor het ziekenhuispersoneel, van wie niemand de kerst zou halen. En vele vele anderen. Vermeersch heeft voor zijn scriptie vele archieven bezocht en daar onderzoek gedaan. Hij maakte lijsten van daglonen en het aantal dagen dat er gewerkt werd. Bestudeerde stadsrekeningen, telde het aantal priesterbenoemingen en zette die uit in grafieken. Al zijn primaire en secondaire bronnen worden achterin het boek vermeld. In deze lijst kom je namen tegen als Boccaccio, Huizinga en Keynes. Joren Vermeersch (1981) is op het onderwerp De Zwarte Dood in Vlaanderen en in Europa: economische impact en politieke reactie in 2015 afgestudeerd als master in de geschiedenis aan de universiteit van Gent. Hij kreeg voor zijn scriptie de André Schaepdrijverprijs. Lichtvoetig en uitstekend geschreven boek over de gevolgen van de grote pestepidemie Het boek is lichtvoetig en vlot geschreven en geeft een goede inkijk in de tijd van de grote pestepidemie. Het onderzoek richt zich slechts tot Vlaanderen, maar het zal in de rest van Europa niet veel anders geweest zijn. De nadruk ligt op de economische gevolgen van de epidemie. De conclusie van de auteur: er valt niet te ontsnappen aan het primaat van de economie. De economische realiteit creëert de omstandigheden waar de politiek mee aan de slag kan en niet omgekeerd.

Ken je digitaal DNA      De Marez Lieven      Psychologie

Smartphones zijn niet meer weg te denken uit onze levens. We kunnen niet meer zonder. Terwijl we het enorme plezier en het gemak van een leven vol apps ervaren, schieten we ook gezamenlijk in paniek: worden we niet door die smartphones gedirigeerd? Kunnen we ze niet beter helemaal verbannen? Is het tijd voor een digitaal dieet? Vanuit die paniek gaan we onszelf en anderen als gebruiker, als schoolhoofd, als bedrijf of als overheid allerlei regels opleggen. Maar, zegt professor De Marez, we voeren die regels in zonder er al te veel over te weten. Bovendien gaan we ervan uit dat deze regels voor iedereen dezelfde kunnen en moeten zijn. Dat spreekt De Marez duidelijk tegen. Ja, er is een probleem met ons smartphonegebruik, maar dat is voor iedereen verschillend en de oplossing bestaat zelden uit een totaalverbod. Met duidelijke metaforen en talrijke praktijkvoorbeelden geeft De Marez inzicht in de manier waarop je afhankelijk bent van apps. Ken je digitaal DNA houdt je een spiegel voor en leert je hoe je kunt streven naar een evenwichtiger smartphonegebruik.

Op 1 maart 305 kondigde Diocletianus aan dat de twee caesars hen op 1 mei 305 zouden opvolgen en dat hijzelf en Maximianus zouden aftreden. De twee nieuwe keizers zouden opnieuw twee caesars moeten benoemen. Na de ceremonies en nadat alles geregeld was, trok Diocletianus zich terug in zijn paleis in zijn geboortestreek Spalatum (het huidige Split) aan de Adriatische Zee en wijdde hij de rest van zijn leven vooral aan tuinieren. Hij was de enige Romeinse keizer die het keizerschap vrijwillig opgaf. Hij moest echter wel meemaken dat de tetrarchie geen lang leven beschoren bleek, en weer vervangen werd door een eenhoofdige leiding.

De aftocht van een wereldmacht      Nasr Vali      Amerikaanse politiek

Ten tijde van de eerste regering-Obama werkte Vali Nasr als diplomaat op het ministerie van Buitenlandse Zaken. In een genadeloos portret laat hij zien hoe die regering de unieke kans om de relaties in het Midden-Oosten te verbeteren, verspeelde. Diplomatieke reuzen als Richard Holbrooke en Hillary Clinton dolven het onderspit tegen de lobby s van de inlichtingendiensten en het Pentagon, terwijl China en Rusland hun invloed in het Midden-Oosten gestaag uitbreidden. Nasr neemt ons mee achter de schermen van het ministerie, naar de onderhandelingstafel, en maakt pijnlijk duidelijk dat Amerika alle adviezen van de leiders in het Midden-Oosten in de wind sloeg. Nauwgezet toont hij aan dat binnenlandse politiek voor Obama belangrijker was dan internationale veiligheid.

Otto Skorzeny      Smith Stuart      Duitse geschiedenis

Het bizarre levensverhaal van SS’er Otto Skorzeny, die door sommigen ‘de gevaarlijkste man van Europa’ werd genoemd. Stuart Smith schreef de biografie van Otto Skorzeny, Hitlers favoriete commando. SS-Obersturmbannführer Otto Skorzeny was in zijn eigen tijd al legendarisch. Hitlers favoriete commando verwierf een reputatie als durfal en werd bekend om zijn missie in 1943 om de gevangen Mussolini te bevrijden. Het was de eerste actie in een reeks van spectaculaire special ops. Skorzeny’s werkwijze beïnvloedde de aanpak van alle speciale operaties nadien – zoals bleek tijdens de eliminatie van Osama Bin Laden in 2011 door US Navy SEALs. Maar Skorzeny was naast onverschrokken en vindingrijk, vooral ook tot zijn dood in 1975 een overtuigde nazi en nietsontziende killer. Stuart Smith schreef de biografie van Otto Skorzeny , Hitlers favoriete commando. Skorzeny, tot aan zijn dood in 1975 een overtuigd nazi, was een durfal met bravoure. Tijdens zijn studententijd in Wenen, waar hij in een schermduel zijn karakteristieke litteken opdeed, radicaliseerde hij al snel. Hij werd lid van de nazipartij en in de Tweede Wereldoorlog werd de civiel ingenieur kolonel bij de Waffen-SS. In 1943 selecteerde Hitler persoonlijk Skorzeny om Mussolini te bevrijden. Een paar maanden later was Skorzeny betrokken bij de voorbereiding op de uiteindelijk afgeblazen poging de geallieerde leiders Stalin, Churchill en Roosevelt te doden tijdens de Conferentie van Teheran. Nadat Skorzeny in 1947 werd vrijgesproken van oorlogsmisdaden, stierf hij uiteindelijk op 67-jarige leeftijd een natuurlijke dood.

Heeft China al gewonnen      Mahbubani Kishore      China

Heeft China al gewonnen? Kishore Mahbubani China is al aardig op weg om nummer één van de wereld te worden. Het denkt en opereert op mondiale schaal en neemt ambitieuze initiatieven, onder leiding van een van de meest competente en pragmatische wereldleiders. Amerika daarentegen is al enige tijd op z'n retour en heeft te maken met een economisch model dat door de financiële crisis van 2008 behoorlijk aan kracht heeft ingeboet. Amerika staat voor een ongekende uitdaging: een grondige herijking van zijn binnen- en buitenlandse politiek, die inmiddels het sociale fundament van het land heeft aangetast en het aanzien in de wereld ernstig heeft verzwakt. In Heeft China al gewonnen? is Mahbubani op z'n best met zijn scherpzinnige kijk op de strategische stappen en misstappen van Amerika en China in een wedstrijd op wereldschaal. 'Zelden is zo duidelijk geworden, zo indringend beschreven hoe de machtsverhoudingen in de wereld veranderd zijn en wat gevolgen dat heeft.' De Standaard 'Laat het maar aan Mahbubani over om te provoceren op het gebied van internationale betrekkingen.' NRC Handelsblad 'We moeten Mahbubani's adviezen heel serieus nemen.

Hoe overleef je een autocratie      Gessen Masha      Amerikaanse politiek

Masha Gessen is een journalist en schrijver Masha Gessen werkt als journalist bij The New Yorker en heeft al een paar boeken op zijn naam staan. ‘De man zonder gezicht’, ‘De macht van Vladimir Poetin’ en ‘De toekomst is geschiedenis’. Het laatstgenoemde boek werd in 2017 bekroond met de National Book Award. Gessen groeide op in de Sovjet-Unie en versloeg als journalist het terugkeren van het totalitarisme door Poetin. Gessen analyseert maatschappelijke veranderingen en overziet de grote lijnen door feitelijke, dagelijkse gebeurtenissen op een rij te zetten. Hoe overleef je een autocratie? In ‘Hoe overleef je een autocratie?’ volgt hij jarenlang Trump op de voet en beschrijft iedere gebeurtenis die er heeft plaatsgevonden vanaf de inauguratie tot en met de uitgave van dit boek (april 2020). Delen zijn al eerder verschenen in The New Yorker, The New York Times, The New York reviews of books en Harper’s. Wie nog steeds bang is dat dit een boek gaat over de persoonlijke afkeer van Gessen tegen Trump, kan zich ervan verzekeren dat het een journalistiek werk is. Het boek heeft 50 pagina’s met noten waarin de feiten zijn gecheckt door derden. Politieke kleur Uiteraard heeft dit boek een politieke kleur. In een boek met de subtitel: ‘Donald Trump en de vernietiging van de Amerikaanse democratie’ kun je geen lofzang verwachten over hoe geweldig Trump het de afgelopen jaren als president van Amerika heeft gedaan. Als je dit boek leest zal jouw eigen afkeer worden bevestigd. Een Trump-liefhebber zal dit boek niet zo snel kopen. Dat is logisch want een mens koopt ook geen biografie van Johan Cruijff als voetbal hen totaal niet interesseert. De piepschuimpresident Het boek is opgedeeld in drie delen. Autocratisch streven, Koning van de werkelijkheid en ‘Wij’ wie zijn dat eigenlijk’. In ieder deel zijn er 6 tot 10 hoofdstukken die grotendeels aansluiten qua chronologische volgorde maar toch een ander thema beschrijven. Het is als lezer interessant om gebeurtenissen terug te lezen met de wetenschap van nu. Alsof je oude kranten doorbladert en het nieuws van de dag leest, en weet hoe deze een vervolg kregen. We hebben een relatie met het virus, net als we een relatie hebben met Trump. We koesteren een diep verlangen om terug te keren naar een denkbeeldige normaliteit, voor Trump en voor het coronavirus. Maar het genezingsproces kan alleen op gang komen als we naar voren kijken, en dan misschien wel naar een leven dat zich trager afspeelt, met meer aandacht voor milieu, iets minder welvarend, maar wel geworteld in hulp over en weer en het besef dat we allemaal gelijk zijn en van elkaar op aan moeten kunnen. Nu deze pandemie met hulp van Trump ons politieke bestel en onze samenleving tot het bot heeft uitgekleed, staan we in Amerika voor een fundamentele vraag: hoe willen we dat de toekomst eruitziet ? Het boek leest eigenlijk als een spannende roman en is geschreven met een sneltreinvaart. Hier en daar (vooral over de aanpak van de pandemie) schrik je toch wel van het feit dat het helemaal geen fictie is maar de keiharde werkelijkheid…

Donkere spiegel      Gellman Barton      Amerikaanse politiek

Het definitieve en schokkende verhaal over de afluisterstaat Edward Snowden koos drie journalisten uit om zijn onthullingen aan te vertellen. Barton Gellman van The Washington Post, Glenn Greenwald van de Guardian, en filmmaker Laura Poitras, die alle drie de Pulitzer Prize for Public Service kregen. Poitras regisseerde het Oscar-winnende Citizen Four. Greenwald schreef het verhaal direct op en wierp zichzelf op als voorvechter van Snowdens zaak. Barton Gellman koos zijn eigen pad. Snowden en zijn onthullingen waren het begin, niet het einde, van een verhaal waarvoor Gellman voorbestemd was het te vertellen. Meer dan 20 jaar werken als onderzoeksjournalist heeft hem voorzien van uitstekende bronnen in de nationale veiligheid- en technologiekringen. Nieuwe bronnen vanuit de regering en de zakenwereld namen contact met hem op, sprekend over gelijksoortige geheime, anonieme kanalen die Snowden gebruikte. Eerdere onderzoeknotities van Gellman ontsloten nieuwe mysteries in het archief van de NSA. En lange gesprekken met Snowden in Moskou toonden een complexe persoonlijkheid die niet overeenkomt met het beeld dat de buitenwereld zo makkelijk op hem plakte. Gellman verenigt zijn unieke bronnen en zijn schrijftalenten nu samen in een waargebeurd spionnenverhaal dat ons allemaal aangaat. Snowden sprak tot de algemene verbeelding, maar liet miljoenen mensen ook in vertwijfeling achter. Wie is deze man echt? Hoe heeft hij het meest geavanceerde geheime dienst ter wereld op haar eigen terrein verslagen? Is spionage, van de overheid of privaat, inderdaad zo slecht als hij zegt? Donkere spiegel is het meesterlijke verhaal over deze uitzonderlijke gebeurtenissen waar we allemaal op hebben gewacht, verteld met autoriteit en met de kennis van binnenuit. Geschreven met de levendige scenes en kennis van zaken waar de eerdere boeken van Gellman om werden geroemd, is dit boek een 'insider story' van de afluisterstaat en haar tegenstanders die terugvechten tegen de grove schending van onze privacy door overheid en grote bedrijven. Donkere spiegel vertelt het verhaal van een overheidslek dat zijn gelijke niet kent sinds Watergate.

Ontspoord kapitalisme      De Vries Bert      Economie

Populisme kwam niet uit de lucht vallen, maar blijkt diepe economische wortels te hebben. Vanaf de jaren zeventig werd de bestaanszekerheid in de rijke westerse landen ondermijnd door hyperglobalisering en de opkomst van het superkapitalisme. Door de ICT-revolutie kwamen de middengroepen extra in de verdrukking. Gelegitimeerd door een neoliberale ideologie trokken multinationals en aandeelhouders steeds meer macht naar zich toe. Daarbovenop verloren kiezers invloed door de overdracht van bevoegdheden aan supranationale organisaties. Verzorgingsstaten werden versoberd. De ongelijkheid nam negentiende-eeuwse vormen aan. Vanaf de jaren tachtig begon de financiële economie de reële economie te overheersen. Malafide praktijken en zeepbellen veroorzaakten in 2008 een diepe crisis, waardoor ook andere zwakheden aan het licht kwamen. In de jaren daarna dreef de eurocrisis de volkeren van Europa uit elkaar. Ondanks alle inspanningen is het systeem niet wezenlijk veranderd. Na de uitbraak van het coronavirus in het voorjaar van 2020 werden de kwetsbaarheid ervan en de opgekropte spanningen opnieuw pijnlijk zichtbaar. Voormalig CDA-coryfee Bert de Vries neemt de lezer in Ontspoord kapitalisme mee op een reis door de ontstaansgeschiedenis van al deze ontwikkelingen. Aan het eind ervan presenteert hij radicale hervormingen om het kapitalisme houdbaarder, socialer en duurzamer te maken. Alleen zo kan worden voorkomen dat het systeem volledig in dienst blijft staan van een marktelite die er buitensporig van profiteert. Bert de Vries (1938) was in de jaren tachtig fractievoorzitter van het CDA, en van 1989 tot 1994 minister van Sociale Zaken in het kabinet Lubbers-Kok. Eerder publiceerde hij de bestseller Overmoed en onbehagen.

De code van creativiteit      Du Sautoy Marcus      Menswetenschappen

‘Fascinerend. ) Als alle ervaringen, hoop, dromen, visioenen, lusten, liefde en haat die de menselijke verbeelding vormgeven niets meer zijn dan een “algoritme”, dan zal een machine het vroeg of laat kraken.’ – The Times Zal een computer ooit een meesterwerk schilderen, een symfonie componeren of een prijswinnende roman schrijven? Mag een machine hopen ooit Rembrandt, Mozart of Shakespeare naar de kroon te steken? De stormachtige ontwikkelingen in kunstmatige intelligentie (AI) veranderen de wereld in rap tempo, en steeds meer menselijke taken worden net zo goed, of zelfs beter, door machines gedaan. Maar kunnen algoritmes ook concurreren met de krachtige menselijke creativiteit? Wat betekent het om creatief te zijn? Hoeveel van onze emotionele reactie op kunst is eigenlijk een product van ons brein dat reageert op patronen en structuren? En wat kunnen machines daarvan leren? In dit boek onderzoekt Marcus du Sautoy de aard van creativiteit. Het resultaat is een fascinerende verkenning van zowel AI als de essentie van wat het betekent om een mens te zijn.

De tirannie van verdienste      Sandel Michael      Maatschappij

De democratie onder druk In de westerse wereld is het rechts populisme sterk in opkomst. Dit mag volgens Sandel niet alleen worden afgedaan met ‘sterke nationalistische sentimenten’ , ‘xenofobie’ en angst voor mondialisering. Er is nog méér aan de hand. Veel mensen voelen zich niet meer vertegenwoordigd door de (politieke) elite en er is een extreme ongelijkheid ontstaan qua inkomen en bezit. Neoliberalisme en globalisering zouden zorgen voor stijging voor welvaart voor iedereen. Dit is de laatste decennia echter niet gebeurd. De elite kijkt bovendien neer op de ‘massa’ en vergeet steeds vaker dat de regels ook voor hun gelden. Waarom de kloof tussen de elite en de burgers de afgelopen decennia steeds groter is geworden (in onze democratie waar allen zogenaamd gelijke kansen zouden hebben), legt Sandel haarfijn en uitgebreid uit in zijn boek. De term ‘meritocratie’ kondigt zich al snel aan. Meritocratie We leven tegenwoordig is een meritocratische samenleving. Eeuwenlang waren we een aristocratische samenleving, dat wil zeggen, je status werd bepaald door je afkomst. Je werd geboren en je was van adel of je was dat niet. Je afkomst bepaalde je status, je kansen, welzijn, macht en verwachtingen van het leven. Tegenwoordig leven we in een meritocratie. Dit wil zeggen dat je status wordt bepaald door je opleiding en je behaalde successen. Geen PR-manager zal het meer in haar of zijn hoofd halen om te vragen wat je vader deed als beroep, maar kijken naar jouw CV en skills. Succes wordt gemeten aan je opleidingsniveau en vooral je verdiensten. Prima toch? Gelijke kansen voor iedereen. Als je maar hard genoeg werkt, dan kom je er wel. Maar Sandel denkt daar echter anders over. “ Het meritocratische idee dat mensen alle rijkdom verdienen die de markt hun doet toekomen vanwege hun talenten, maakt solidariteit welhaast een onmogelijk streven.” Winnaars en verliezers In onze tijd wordt er zonder enige gène gesproken over ‘winnaars’ en ‘verliezers’. De bovenlaag van de bevolking denkt dat succes voorkomt uit hard werken. Maar deze nieuwe elite heeft weinig oog voor het feit dat succes ook voortkomt door toeval, geluk, talent en de juiste omstandigheden. Steeds blijkt maar weer dat kinderen geen gelijke kansen hebben in ons onderwijs. Kinderen van welgestelde ouders kunnen naar goede scholen, krijgen bijles, hoeven geen bijbaantjes en een batterij aan (betaalde) hulpverleners staat klaar als het kind het even allemaal niet ziet zitten. In de Verenigde Staten wordt massaal fraude gepleegd om kinderen op een universiteit te krijgen. Frauduleuze bedrijfjes worden betaald om cijfers te veranderen, aanbevelin gen te krijgen en met terugwerkende kracht cijfers, verslagen en rapporten te laten verdwijnen. (Wie de behaalde cijfers en eindresultaten van Trump en Biden probeert te achterhalen, komt er al gauw achter dat dat niet gaat lukken…) In het hoofdstuk ‘ergens binnenkomen’ lezen we alles over deze excessen en de zogenaamde ‘gelijke kansen’ voor kinderen/studenten in onze samenleving. De Tirannie van verdienste Het boek gaat verder over credentialisme (= de allesbepalende waarde van diploma’s), succesethiek en waardering voor werk. Het is een veelomvattend boek met lange zinnen en veel termen die je moet kennen om ze te begrijpen. Het leest als een TED-talk of lezing. Bij alles denk je: “Ja, dat klopt, inderdaad, jeetje…” Maar tijd om het even te laten bezinken is er niet want de volgende – interessante – alinea dendert er al weer overheen. Indien dit onderwerp je aanspreekt en vooral ook de HUIDIGE politieke mondiale ontwikkelingen, dan is dit boek een heel interessant voor jou. Het is zeer recent en opent met de reactie van Trump op de corona-virus-invasie. Zijn retoriek en (niet) handelen is namelijk kenmerkend voor de fase waarin we als maatschappij verkeren. Is het boek hoopgevend of demotiverend? Sandel benadrukt dat alle burgers gerespecteerd zouden moeten worden voor hun bijdrage aan de maatschappij. De keiharde meritocratie en de diepe kloof tussen winnaars en verliezers drijft bevolkingsgroepen verder uit elkaar en polariseert. Bevolkingsgroepen zouden elkaar meer moeten kunnen tegenkomen om de tendens van een scheiding te stoppen. Een volwaardig politiek debat over salaris, waardering en verdienste is hard nodig. Daar zijn allen mee gebaat want sociale ongelijkheid is een groot probleem dat desastreuze gevolgen kan hebben voor de democratie. Ik vind het boek van Sandel een aanrader. Het staat boven politieke kleur en gaat over de toekomst van onze samenleving. Waar willen we naartoe? Het boek geeft geen pasklare antwoorden en oplossingen maar een goed inzicht in wat er zich de afgelopen decennia in ons Rijke Westen heeft afgespeeld. Verandering begint na bewustwording!

Hannah Arendt      Heberlein      Biografie

Gezaghebbende biografie over een van de belangrijkste denkers van de 20e eeuw Een leven lang hield Hannah Arendt (1906-1975) zich bezig met de onzekere grens tussen goed en kwaad. Een leven dat een cruciaal hoofdstuk in de geschiedenis van het Westen omvat, een tijd waarin onze ideeën over de mens en zijn waarde, schuld en verantwoordelijkheid opnieuw werden gedefinieerd – en waarin Arendt uitgroeide tot een van de belangrijkste denkers van de twintigste eeuw. Als dochter van Joodse ouders groeit Arendt op in het onstuimige Duitsland van de jaren dertig, waar ze zich vanaf jonge leeftijd volledig toelegt op de filosofie. Ze begint een relatie met de Duitse filosoof Martin Heidegger, die enkele jaren later echter net als vele andere intellectuelen fervent aanhanger wordt van het nazisme. Arendt wordt gedwongen het land te ontvluchten en zal zich tot aan haar dood in New York bezighouden met vragen over de aard van het kwaad, de mens, liefde en politieke theorie. In deze biografie verweeft auteur Ann Heberlein het bewogen leven van Hannah Arendt met haar gedachtegoed, dat ook nu, een halve eeuw na haar dood, nog altijd angstaanjagend relevant is in een wereld die steeds verder verdeeld raakt. Haar leven lang boog Hannah Arendt (1906-1975) zich over de onzekere grens tussen goed en kwaad. Ze leidde een leven dat een cruciaal hoofdstuk in de geschiedenis van het Westen omvatte, een tijd waarin onze ideeën over de mens en zijn waarde, schuld en verantwoordelijkheid, opnieuw werden gedefinieerd, en waarin Hannah Arendt uitgroeide tot één van de belangrijkste denkers van de 20ste eeuw.Filosofie is als normatieve wetenschap en descriptief onderzoek, even moeilijk eenduidig te definiëren als de begrippen schoonheid en liefde. Beminnen, houden van en liefhebben, zeggen daarentegen zo veel meer. Zo ook de werkwoorden beschouwen, bezinnen, analyseren, denken en nadenken, in verband met het wel en wee van de mensheid. Als dochter van Joodse ouders groeide Hannah Arendt uit Linden nabij Hannover, op in het woelige Duitsland van de jaren ‘30, waar ze zich vanaf jonge leeftijd volledig toelegde op de filosofie. In 1910 verhuisde de familie naar het Oost-Pruisische Königsberg, en in 1924 startte ze haar studie filosofie en theologie in Berlijn. Ze vervolgde haar studie in Marburg bij Martin Heidegger (foto).Ze begon een relatie met de Duitse filosoof Martin Heidegger, die echter enkele jaren later, net als zo vele andere, niet-joodse intellectuelen, een fervent aanhanger werd van het nazisme. Hannah Arendt was als joodse daarentegen actief in de zionistische politiek. Ze werd dan ook gedwongen het land te ontvluchten en zou zich tot aan haar overlijden in New York, buigen over de aard van het kwaad, de mens, liefde en politieke theorie. Haar “ontdekking” van het Kwaad, gesymboliseerd in “Auschwitz”, als een bewust, ambtelijk-technologisch voltrokken genocide, werd het centraal thema in haar denken. In Jeruzalem startte op 11 april 1961 het Eichmann-proces (foto), dat Arendt als journaliste nauwgezet volgde. Ze werd hoogleraar aan de University of Chicago en bleef dat tot 1968. Daarna werd zij hoogleraar aan de New School for Social Research in New York tot aan haar overlijden in 1975. Haar driedelig werk, “The Origins of Totalitarianism” (1951), leverde haar bekendheid bij het grote publiek op. In deze biografie verweefde Ann Heberlein het bewogen leven van Hannah Arendt met haar gedachtegoed, dat ook nu, een halve eeuw na haar overlijden, nog altijd relevant is in een wereld die steeds verder verdeeld raakt. Het boek werd uit het Zweeds vertaald door Marika Otte. De Zweedse auteur, Ann Helen Heberlein (°1970), schrijft over theologie en ethiek. Ze is vooral bekend om haar autobiografisch verslag van leven met een bipolaire stoornis, “Jag vill inte dö, jag vill bara inte leva” (2008; “Ik wil niet dood, ik wil gewoon niet leven”). Ze stelde zich in 2018 kandidaat voor het parlement bij de algemene verkiezingen, als vertegenwoordiger van de gematigde partij. Heberlein verdedigde in 2005 haar proefschrift “Kränkningar och förlåtelse” (“Misbruik en vergiffenis”) aan de Universiteit van Lund. Het proefschrift ging over schuld, schaamte, morele verantwoordelijkheid, misbruik en vergiffenis. In januari 2007 begon ze praktische filosofie te geven aan de Universiteit van Stockholm, terwijl ze werkte aan een project over het strafrechtsysteem.Sinds 2009 werkt Heberlein aan de universiteit van Lund. Ze schreef in 2004 “Den sexuella människan” en werkte mee aan “Systematisk teologi” (Martinsson, Sigurdson & Svenungsson, 2007). Heberlein is ook auteur en columniste voor de kranten Sydsvenskan en Dagens Nyheter, schreef eerder ook columns voor Expressen en Axess, heeft ook een column in de christelijke krant, “Kyrkans tidning”, en heeft haar eigen radioshow op P1 Sveriges Radio, “Tankar för dagen”. In 2008 publiceerde ze “Jag vill inte dö, jag vill bara inte leva”, een autobiografisch boek over haar leven met zelfmoordgedachten, ernstige angststoornissen en bipolaire stoornissen. In 2012 werd haar boek een toneelstuk, dat opgevoerd werd in het Kungliga Dramatiska Teatern in Stockholm.

Corona shock      Albrecht Johan      Maatschappij

Corona is/was in de eerste plaats een gezondheidscrisis, dat spreekt voor zich. Maar iedereen weet dat deze crisis ook gevolgen zal hebben voor onze economie en onze financiën. En dat de samenleving door elkaar geschud is en we in domeinen als gezondheidszorg, onderwijs, staatsstructuur en overheidsbeleid flink wat lessen hebben te leren. Professor Johan Albrecht is senior fellow bij het Itinera Institute en doceert milieu-economie aan de Universiteit Gent. Hij is auteur van vijf boeken en meer dan veertig publicaties in internationale tijdschriften en verzamelwerken. Hij blikt in dit visionaire boek vooruit op hoe corona als een gamechanger kan fungeren om een en ander essentieel te veranderen in ons land. Onder het motto ‘never let a good crisis go to a waste’ pleit hij ervoor om van deze shock een oppurtuniteit te maken. Met al 20 jaar van de 21ste eeuw achter ons, moeten we afscheid nemen van de recepten van de 20ste. Daadkracht, verantwoordelijkheidszin, efficiëntie, leiderschap en het mobiliseren van al onze talenten zullen nodig zijn.

Relativiteitstheorie      Van Acoleyen Karel      Fysica

'Een uur bij een aardig meisje vliegt voorbij als een minuut, maar een minuut op een hete kachel lijkt wel een uur. Dat is relativiteit.' Zo zou Albert Einstein het begrip relativiteit uitgelegd hebben. Maar is het wel zo eenvoudig? Waarom is de theorie van Einstein zo belangrijk in de natuurkunde? En wat is het verschil tussen de algemene en de speciale relativiteitstheorie? Op een toegankelijke manier legt Karel Van Acoleyen uit wat relativiteit is en wat zwarte gaten, zwaartekrachtgolven en de big bang daarmee te maken hebben. In zijn verhaal verweeft hij passages uit het leven van de verschillende wetenschappers die de relativiteitstheorie mee gestalte gaven. Zo blijkt Einstein niet steeds de geniale professor die vrolijk zijn tong uitsteekt naar de wereld en vlotjes wijsheden debiteert, maar ook een man die worstelt met het leven en zijn beroemde theorie.

Facebook      Levy Steven      Software

Facebook, het machtige en controversiële bedrijf, gaf journalist Steven Levy unieke toegang tot het bedrijf en de belangrijkste werknemers, waaronder Mark Zuckerberg en Sheryl Sandberg. In zijn boek Facebook. Achter de schermen vertelt Levy hierover, en bespreekt hij allerlei controverses: de beïnvloeding van verkiezingen, de verspreiding van nepnieuws, de bescherming van de data van gebruikers en de groeiende onvrede over de acties van de oprichter en CEO. Lees hier alvast een fragment. Ik ontmoette Mark Zuckerberg voor het eerst in maart 2006. Op dat moment was ik hoofdredacteur technologie bij Newsweek en werkte ik aan een omslagartikel over een fenomeen dat Web 2.0 werd genoemd, een fase in de internetwereld waarin nieuwe bedrijven ontstonden die plannen hadden om mensen met elkaar te verbinden. De bedrijven waarover we schreven waren Flickr, YouTube – toen nog een onafhankelijke start-up – en MySpace, de voorloper in het relatief nieuwe veld van sociale netwerken. Ik had ook gehoord van een hip, nieuw bedrijf dat opvallend succesvol was door zich te richten op universiteiten. Ik wilde daar iets meer over weten, zodat ik erover kon schrijven en een citaat van de oprichter kon opnemen. Hij zou die maand spreken op het PC Forum, een conferentie waar ik regelmatig naartoe ging. Ik nam contact op met Facebook om te zien of ik Zuckerberg kon ontmoeten. We hadden afgesproken dat ik Mark zou ontmoeten als hij net was gearriveerd. We konden dan tijdens de lunch praten. Ik wist niet veel over hem en was niet voorbereid op wat er zou gebeuren. Toen we aan elkaar werden voorgesteld, werd ik niet gehinderd door het feit dat hij er nog jonger uitzag dan zijn eenentwintig jaar. Ik had al eerder zulke jonge broekies ontmoet in de jaren dat ik verslag deed van hackers en techbedrijven. Maar wat mij wel verontrustte, was zijn reactie toen ik hem in mijn ogen een paar simpele vragen stelde over wat zijn bedrijf deed. Hij staarde naar me. En zei niets. De tijd leek stil te staan, terwijl de stilte voortduurde. Ik stond perplex. Deze gast is de CEO, toch? Heeft hij een of andere aandoening? Is hij autistisch, zoals sommigen later zouden speculeren? Had ik iets geschreven waardoor hij mij nu haatte? Ik wist toen nog niet dat dit normaal gedrag was voor Zuckerberg. Hoewel ik me daar op dat moment niet van bewust was, was ik lid geworden van de broederschap van mensen die verbijsterd waren over Mark Zuckerbergs stiltes, waardoor het leek alsof hij in een trance zat. In de daaropvolgende jaren lijkt Zuckerberg het probleem onder controle te hebben gekregen en gaf hij ook best prettige interviews. (Op bepaalde momenten echter is die verstarde blik er weer. Een van Facebooks leidinggevenden noemt het ook wel ‘het oog van Sauron’. Anderen die hem goed kennen zeggen dat hij op zulke momenten aan het nadenken is, en waarschijnlijk op zo’n hoog niveau dat de wereld voor hem even stilstaat.) Maar op dat moment vond ik het verbijsterend en bracht het me van mijn stuk. Ik keek over de tafel naar de persoon die hij had meegenomen, voormalig durfkapitalist Matt Cohler, die nu voor zijn bedrijf werkte. Aangename lach, maar hij hielp mij niet uit de brand. In dit specifieke geval slaagde ik erin de stilte te doorbreken door van onderwerp te veranderen en Zuckerberg te vragen of hij iets wist over het PC Forum. Hij zei van niet en ik vertelde hem de geschiedenis van dit belangrijkste platform in het tijdperk van de personal computer. Een plek waar Gates en Jobs tegen elkaar tekeergingen met een lach op hun gezicht en een mes in hun vuist. Toen hij die korte geschiedenis had aangehoord, leek hij een beetje te ontdooien en tijdens de rest van de lunch was hij in staat om te praten over het bedrijf dat hij had gestart in een studentenkamer. Hij deelde echter nog niet het nieuws over de baanbrekende ontwikkelingen waar hij en zijn team op datzelfde moment aan werkten in een kantoortje op de tweede verdieping van een gebouw in Palo Alto. De Open Registration en de News Feed zouden zijn bedrijf tot grote hoogte stuwen en de naam Zuckerberg zou worden toegevoegd aan het rijtje legendes van het PC Forum. Ik deed verslag van Zuckerberg en zijn bedrijf terwijl het groeide van start-up naar grote speler. In augustus 2007 schreef ik voor Newsweek een omslagartikel over Facebook. Ik richtte me daarin vooral op de verschuiving van universiteitswebsite naar een dienst waarmee hij probeerde de hele wereld te verbinden. Toen ik in 2008 fulltime ging werken voor Wired, deed ik vaak verslag van Facebook. Ik regelde een fotoshoot voor een cover met Zuckerberg en zijn rolmodel Bill Gates. We deden een interview voor het twintigjarig bestaan van Wired. Als Facebook een nieuw product lanceerde, kreeg ik het vaak vooraf te zien en kon ik erover praten met de CEO. Ik praatte met hem over de zoekfunctie, virtual reality, over de gedoemde Facebook-telefoon, over de NSA die inzicht wilde in de data van techbedrijven en over zijn droom om goedkoop internet aan te bieden in ontwikkelingslanden. Toen ik op het platform Medium de publicatie Backchannel startte, liet ik me leiden door het ritme van Facebook en schreef ik over het algoritme achter de News Feed en Facebooks KI-team. Dat nieuws was dat er op één dag een miljard mensen hadden ingelogd bij Facebook. Maar het was een eenvoudige aankondiging van het communicatieteam van Facebook dat me deed beseffen dat de brede ambitie van het bedrijf alleen kon worden gevangen in een uitgebreid boek. Dat nieuws was dat er op één dag een miljard mensen hadden ingelogd bij Facebook. Ik werd er stil van. In een tijdsbestek van vierentwintig uur was een aanzienlijk deel van de wereldbevolking actief geweest op het netwerk van Mark Zuckerberg. Dat was nog nooit vertoond. Zo af en toe was er wereldwijd alleen zo’n groot publiek voor bijvoorbeeld de uitzending van een Wereldbekerfinale of een ander groot evenement. Maar dan bestond de massa uit alleen toeschouwers. Dit waren mensen die hadden ingelogd op een enkelvoudig interactief platform. En die miljard mensen was geen uitschieter. Dit was een gebruikelijk aantal, want Facebook was op weg om nog meer mensen van over de hele wereld voor zich te winnen. Zuckerberg sprak al enige tijd over het verbinden van de hele wereld. Maar met deze mijlpaal leek het alsof we zijn bewering serieus moesten gaan nemen. Facebook zou dagelijks records gaan breken voor het samenbrengen van de grootste verzameling mensen ooit. Mensen die plezier zouden maken met vrienden, bekenden, contacten en anderen die ze in levenden lijve nooit zouden herkennen. En ze zouden reageren op berichten, nieuwsartikelen plaatsen, spullen kopen en verkopen, politieke bewegingen in gang zetten en, in sommige gevallen, hun gelijken pesten, idiote internetmemes verspreiden en terroristen rekruteren. Hoe was dat allemaal mogelijk? Ik vroeg het me af. Wat waren de gevolgen hiervan? Was Facebooks nog immer jeugdige leider wel toegerust om dit ongeëvenaarde fenomeen te managen, om alle complicaties in goede banen te leiden die zouden voortvloeien uit het vervullen van zijn droom om de wereld te verbinden? Was überhaupt iemand daar wel toe in staat, laat staan deze aparte gast die geneigd was om stil te vallen tijdens conversaties? Ik besloot daarom diep in Facebook te duiken, idealiter met medewerking van het bedrijf. Na gesprekken die een paar maanden duurden ging het bedrijf, inclusief Zuckerberg en Sandberg, akkoord. Ze deden iets wat ze nog nooit hadden gedaan en gaven me toegang tot hun medewerkers, en bovendien moedigden ze voormalig Facebookers aan om ook met me te praten. En natuurlijk sprak ik met mensen die nooit bij Facebook hadden gewerkt, maar wel met het bedrijf samenwerkten als partners, concurrenten, critici, klanten, ontwikkelaars, toezichthouders, gebruikers en financiers. Ondanks de enorme pr-problemen waar het bedrijf na de verkiezingen van 2016 mee te maken kreeg, hield Facebook zich aan de afspraken met mij. Ik zette mijn regelmatige bezoeken aan de campus voort en werd na verloop van tijd herkend door de receptionisten van de verschillende gebouwen als ze mijn id controleerden en me voorzagen van een bezoekerspas. Na ons bezoek aan Nigeria interviewde ik Zuckerberg zes keer: in zijn glazen kantoor, lopend op het dak van het hoofdkantoor, in Lawrence, Kansas en in zijn huis in Palo Alto. Het is duidelijk dat na de verkiezingen van 2016 en de crises zoals nepnieuws, staatsgesponsorde manipulatie, livestreamen van zelfmoorden en slachtpartijen, ongeremde verspreiding van haatberichten, Cambridge Analytica, datalekken, privacyschendingen, voortijdig vertrek van medewerkers en Mark Zuckerberg die naar verluidt Twitter CEO Jack Dorsey een halfgare geit voorschotelde,4 het sprookje van Facebook drastisch was gewijzigd. Het gekwelde Facebook van na de verkiezingen was in geen enkel opzicht anders dan het bedrijf van voor de verkiezingen. Maar dit is wat ik heb ontdekt: het gekwelde Facebook van na de verkiezingen was in geen enkel opzicht anders dan het bedrijf van voor de verkiezingen. Het was in alle opzichten een voortzetting van wat Mark Zuckerberg vijftien jaar eerder was begonnen in zijn studentenkamer. Het is een bedrijf dat zowel voordeel heeft bij als problemen ervaart door zijn eigen geschiedenis, zijn honger naar groei en zijn idealistische en beangstigende missie. Zijn gewaagde gedrag – en dat van zijn leider – heeft ertoe geleid dat het bedrijf zo succesvol is geworden. En die vermetelheid kwam met een heel hoge prijs. Vrijwel elk probleem waarmee Facebook werd geconfronteerd in de rampzalige periode na de verkiezingen was het gevolg van twee dingen: de unieke aard van de missie om de wereld te verbinden en de gevolgen van zijn roekeloze haast om dat voor elkaar te krijgen. De problemen die Facebook plaagden in de afgelopen drie jaar waren vrijwel allemaal ontstaan uit beslissingen die genomen waren in de beginjaren, grofweg tussen 2006 en 2012. Toen werden er belangrijke keuzes gemaakt om vooral met de snelheid van het licht te kunnen handelen om de wereld te verbinden, met de impliciete intentie om eventuele schade op een later moment te repareren. Facebook geeft nu toe dat de schade veel groter bleek te zijn dan verwacht en dat het niet zo gemakkelijk is om die te repareren. En al die tijd benadrukken Mark Zuckerberg en zijn team dat Facebook nog steeds een overtuigende kracht is die veel goeds in de wereld teweegbrengt, ondanks de schandalen. Op een bepaalde manier past het verhaal van Facebook in een groter verhaal over hoe digitale technologie onze levens de afgelopen decennia heeft veranderd. Niet alleen Facebook, maar alle grote techgiganten die ons dagelijks leven transformeren, worden momenteel vol scepsis onderworpen aan intense en kritische blikken. Die grote techbedrijven waren in hoge mate gebaseerd op het idealisme van hun oprichters, maar worden nu gezien als onderdeel van een pact met de duivel: de wonderen die ze leveren hebben een prijs, namelijk onze aandacht, onze privacy, ons respect. En nu zijn we bang voor hun macht. En dat geldt met name voor Facebook, dat het dictaat van zijn leider volgde: ‘Move fast and break things’… en ze maakten inderdaad dingen kapot. Tijdens de laatste interviews die ik met hem had, legde hij uit hoe hij dingen zou gaan repareren.

Zit seks tussen de oren?      Henderickx Staf      Menswetenschappen

Zit seks tussen de oren? Bij seks en liefde doen biologische factoren – circuits in de hersenen, genen, hormonen – er veel toe. Maar we zijn geen slaven van de biologie. De mensen scheppen hun eigen wereld en zo maken we onszelf. Uiteindelijk kristalliseren allerlei maatschappelijke invloeden en overtuigingen uit in ieders seksuele identiteit. Daarom is er ook als het om seks gaat sprake van superdiversiteit. Iedereen verschilt en niemand hoeft te passen in een vakje – ook wanneer het gaat om relaties, van houwen is trouwen tot single of polyamorie. Heersende normen over mannen en vrouwen, over mannelijkheid en vrouwelijkheid, zijn cruciaal bij de acceptatie van die diversiteit. De seksuele emancipatie is nog volop in beweging. In zijn consultaties heeft dokter Staf Henderickx heel wat mensen uit het seksspectrum ontmoet. In dit boek verbindt hij die ervaring met nieuwe inzichten uit de culturele antropologie, de genetica, de hersenwetenschap en de evolutiepsychologie.

Evolutie      Adriaens Dominique      Evolutie

Voor wie aandachtig naar de natuur kijkt, is evolutie het grootste spektakel ter wereld. Maar het helpt om een gids te hebben die je op de complexe schoonheid en de boeiende logica wijst. Dominique Adriaens vertelt het verhaal van de evolutietheorie, van de eerste vage ideeën van vroege natuurfilosofen tot Darwins cruciale inzicht en de wetenschappers die zijn inzichten verder geperfectioneerd hebben.Dit boek legt de basisprincipes van evolutie toegankelijk uit, voor iedereen die geïnteresseerd is in Darwins even geniale als gewaagde idee. Hij illustreert de theorie met fascinerende voorbeelden uit de dieren- en plantenwereld. Dit is een kleine vraag, maar met een antwoord dat niet zo klein is. Maar om het in één korte definitie te gieten, kan je evolutie (en dan bedoel ik de evolutie die dieren en planten en zo kennen) beschrijven waarbij het voldoet aan de volgende eigenschappen: Het is een natuurlijk proces dat aan de basis ligt van het ontstaan van soorten organismen (planten, dieren, bacteriën, schimmels, ... en mensachtigen); het is het eindresultaat van twee tegenwerkende natuurlijke krachten: variatie en selectie; natuurlijke variatie ontstaat door het spontaan optreden van foutjes in de genetische code (zogenaamde mutaties); de selectie gebeurt door een combinatie van natuurlijke omgevingsomstandigheden die overleefbaar of schadelijk kunnen zijn voor een bepaald organisme (dus natuurlijke selectie); door natuurlijke selecties worden bepaalde mutaties overgedragen naar een volgende generatie, terwijl andere niet. De kans dat een mutatie wordt overgedragen, is afhankelijk van de mate waarin die mutatie een invloed heeft op het voortplantingssucces (een mutatie die er bijvoorbeeld zou voor zorgen dat een organisme blind zou zijn, zou de kans sterk doen afnemen dat een partner zou gevonden worden om zich mee voort te planten); het proces van mutatie en natuurlijke selectie, met het ontstaan van nieuwe soorten als gevolg, is een proces dat zich over meerdere generaties spreidt (en dus soms over miljoenen jaren maar soms ook sneller). Evolutie is niet doelgericht (een organisme evolueert dus niet naar een bepaald einddoel). Bvb. een vogel is niet geëvolueerd om te kunnen vliegen, maar dankzij het evolutief ontstaan van vleugels zijn vogels in staat geweest om te kunnen vliegen.

Congo 1876-1914      Etambala Mathieu Zana      Geschiedenis van Congo

Rond 1875 ontstond in vele landen van Europa belangstelling voor Centraal-Afrika en dan vooral voor grondstoffen en rijkdommen zoals rubber, ivoor en goud. Zana Etambala koos 1876 als beginjaar: in dat jaar organiseerde de zeer actieve koning Leopold II de ‘Aardrijkskundige Conferentie’ in zijn paleis, met vertegenwoordigers van Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, Italië, Duitsland en Rusland. In 1878 nam hij Stanley (1840-1904) in dienst, die toen het continent doorkruiste. Het boek ‘Veroverd, bezet, gekoloniseerd. Congo 1876-1914’ is niet chronologisch opgebouwd, maar geografisch en bestrijkt (maar) vier regio’s van Congo. Hoofdstuk I gaat over de brutale onderwerping tussen 1898 en 1905 van het Kuba-koninkrijk van de Bakuba. Het was gelegen tussen drie rivieren: de Kasai, de Sankuru en de Lulua. Voor dit volk steunt de auteur vooral op de werken van Jan Vansina (1929-2017). De Bakuba wilden zich niet aanpassen aan de Europese cultuur en klederdracht en ook niet aan de verplichting om rubber te telen. In 1904-1905 kwamen ze gewelddadig in opstand tegen de blanken, die met nog meer geweld terugsloegen. We krijgen ook tabellen te lezen met vormen van blank geweld en de namen van de daders (p. 41-47). In vele gevallen werd de zaak geklasseerd en werd de dader niet gestraft. Als stammen hun belastingen niet betaalden, volgden strafexpedities, bijvoorbeeld in 1900 en 1904. Ook hiervan tabellen met de namen van de chefs en het resultaat van de expeditie. Meestal was dat onderwerping van de stam. Soms wordt er ook een scheutist vermoord. In een rapport van 1908 noemt een Britse consul enkele oorzaken voor de sterftecijfers onder de Bakuba: de slaapziekte, slechte weersomstandigheden, overdreven arbeid, gebrek aan deftig voedsel. Doordat de mannen rubber moesten inzamelen, hadden ze minder tijd om maniok en maïs te telen, te jagen en te vissen (p. 109). Agenten van de Compagnie du Kasai die fouten begingen, werden wel juridisch vervolgd, maar de straffen waren mild, zoals de tabellen op p. 114-117 aantonen. In 1908, 1910 en 1912 bezochten nog eens drie Britse consuls het gebied van de Bakuba en ze waren het vooral eens over hun luiheid. Andere stammen vonden ze ijveriger. Zana Etambala besluit dat de aanwezigheid van de blanken de neergang van het Kuba-rijk inluidde, ondanks de scholen en de ziekenhuizen die de scheutisten er oprichtten. Het tweede gebied (Hoofdstuk II) ligt in de buurt van het Leopold II-meer. Stanley was er in 1882 als eerste westerling rond gevaren. Opmerkelijk is dat de vrouwen er naakt werkten. En dat er in Congo niet alleen Belgen, maar ook Duitsers, Britten, Zweden, Amerikanen etc. op exploratie of missionering kwamen. De blanken kregen geregeld vijandige inlanders tegenover zich, die zich, gewapend met gifpijlen en geweren, verzetten tegen hun komst. Geregeld werd er dus een kleine oorlog uitgevochten, vaak ook tegen stammen zoals de Kundu, kannibalen die ook hun buren terroriseerden. Getuigenissen van Belgen spreken ook over de zware discriminatie en mishandeling van de zwarten. Vaak werden vrouwen en kinderen in de gevangenis opgesloten omdat hun mannen weigerden te werken. Het district van het Leopold II-meer werd bezet na de oorlogen van 1896, 1897 en 1898. De wandaden die daarbij begaan werden door sommige kolonialen zoals Charles Massard, werden bekend gemaakt door Britse missionarissen. Massard werd wel beschuldigd van moord, maar vrijgesproken. Soms beging men ook wreedheden als inlanders weigerden te werken of onvoldoende rubber en maniokbrood leverden. Maar ook in dit district gebeurde de ergste decimering van de bevolking door de slaapziekte, de kleine pokken, een tekort aan voedsel en de vlucht in het bos om te ontsnappen aan de dwangarbeid van 20 dagen per maand (p. 192). Onder druk van Engeland richtte Leopold II in 1904 een onderzoekscommissie op, die in oktober in Boma aankwam en in maart 1905 terug was in België. De commissie kreeg sterke verhalen te horen, maar de auteur zegt niet wat er gebeurde met hun onderzoek. Na de overname in 1908 van het kroondomein door België wilde de koloniale administratie haar imago oppoetsen. In 1913 maakte de jezuïet Arthur Vermeersch (1858-1936) een reis door Belgisch Congo en ook door de Britse, Duitse en Portugese kolonies om te kunnen vergelijken. Van de inlanders vernam hij verhalen over slachtingen, racisme, dwangarbeid, brutale opeisingen, afkappen van handen. Blijkbaar waren de jezuïeten kritischer dan de scheutisten, die van hun overste zwijgplicht opgelegd hadden gekregen (p. 207). Zana Etambala laat de lezer op zijn honger: we vernemen niet hoe de toestand was in de andere kolonies. Hoofdstuk III gaat over de rubberoorlog in het Evenaarsdistrict. De verdragen met de inlandse stamhoofden werden in 1883-1884 gesloten door Camille Coquilhat en Alfons Vangele. Vangele pleitte tegen geweld en voor cadeaus aan de inlanders. Rond 1950 publiceerden enkele missionarissen Congolese getuigenissen over de kolonisatie van het Evenaarsgebied. Ze spreken over mishandeling, o.a. afhakken van handen wanneer een dorp niet genoeg rubber leverde, dwangarbeid om rubber te oogsten, teloorgang van de oorspronkelijke samenleving, ontvolking. Bij dit laatste speelde ook een rol dat vrouwen niet meer bij hun man wilden slapen omdat hij te veel stonk naar de rubber. Charles Lemaire en Victor Fiévez worden met naam genoemd als grote beulen. Fiévez liet ongeveer 1.163 dorpen vernielen en de hutten in brand steken, maar werd daarvoor niet gestraft. Soms lieten Belgen een Congolees voor een diefstal 900 zweepslagen toedienen, waaraan ze nadien overleden (p. 283-284). Hun zwarte medewerkers voerden die uit en traden ongenadig op tegen hun volksgenoten. In 1903 stuurde het Britse parlement consul Roger Casement om de wantoestanden te controleren: in de rubberoorlog werden soms handen van inlanders afgekapt door Congolese soldaten, zweepslagen toegediend aan mannen die onvoldoende rubber leverden. Hele gebieden ontvolkten of daalden van 5.000 naar 600 inwoners op 15 jaar tijd door de slaapziekte, slechte sanitaire toestanden, voedseltekort, de hongerlonen die de rubberarbeiders kregen, de boetes, pesterijen en verkrachtingen. In 1904-1905 bevestigde een Belgische onderzoekscommissie deze wreedheden (p. 307-315). Jezuïet Arthur Vermeersch herhaalde dit in 1913 en noemde ook de namen van de daders. Maar gemiddeld werd slechts 40% van hen gestraft (p. 312-323). Doordat het een inheemse gewoonte was een hand af te snijden om een overlijden te bewijzen, was het niet altijd duidelijk hoeveel handen afgehakt werden wegens te weinig rubber. Ook onder de inlandse stammen ging het er wreed aan toe: ze slachtten elkaar af, kidnapten vrouwen en kinderen. Prostitutie kwam veel voor: zwarte meisjes van 8 tot 20 kwamen zich spontaan aanbieden als er blanken arriveerden. Een blanke moest wel 20 keer zoveel betalen als een zwarte. Syfilis kwam veel voor. Hoofdstuk IV gaat over Ituri, een gebied rond de Aruwimi- en Ituri-rivier, ten noordwesten van Kisangani, grenzend aan Brits Oost-Afrika en Brits Soedan. Er leefden pygmeeën, er waren goudmijnen, olifanten en Anioto’s of luipaardmannen. Dezen vermomden en wapenden zich als luipaarden en gingen dan ’s nachts moorden, soms in opdracht van een inlandse chef die zijn macht wou uitbreiden. Stanley doorkruiste dit gebied als eerste en was niet te spreken over de inlandse helpers die hem bedrogen. De pygmeeën leefden van de jacht en van diefstal. In 1893 bracht de Duitser Franz Stuhlmann er twee mee naar Antwerpen. Hij had ze bevrijd uit de handen van Arabische slavenhandelaars en kannibalen. In zijn boek van 1894 beschreef hij de verwoestingen en moorden in het gebied van de ivoorjagers. Ivoor werd in Europa gebruikt voor onder meer biljartballen en toetsen van piano’s. De verovering van het Ituri-gebied kostte vele – zowel zwarte als blanke – mensenlevens. Een tabel toont hoeveel blanken in 1896-97 stierven aan ziektes of vermoord werden. De ‘wilde bosbewoners’ waren moeilijk te verslaan en als ze aangeworven werden als dragers, roeiers of soldaten, gingen ze er dikwijls vandoor en de soldaten schoten geregeld hun blanke bevelhebbers dood. Er waren ook gewapende bendes die aanvallen pleegden op blanken. De missionering van het Ituri-gebied gebeurde vanaf 1897/1904 zowel door katholieke Belgische paters als door Britse protestanten. De onderlinge rivaliteit om zoveel mogelijk zwarten te bekeren was groot. De Belgische overheid hield niet van de Britse pottenkijkers, die geregeld kritiek hadden op het Belgische beleid. De paters richtten ook scholen op, maar de opkomst was beperkt en vele leerlingen maakten de lagere school niet af. Leopold II liet met de hulp van Eduard Empain (1852-1929) ook spoorwegen aanleggen. In gebieden waar Arabieren de baas waren geweest, zag men hun verminkte slaven zonder neus, zonder oren, zonder lippen, soms zelfs zonder penis. In 1903 werd er door Australiërs goud gevonden in Ituri, een gebied dat vier keer zo groot was als België. In 1905 vond men 20 kilo, vanaf 1906 was dat de gemiddelde oogst per maand. Leopold en zijn medewerkers wilden voorkomen dat er vreemde goudzoekers op af zouden komen. Het verhaal stopt dan: we vernemen niet of er veel goud gevonden werd en door wie. We lezen wel dat de blanken tot 1919 geregeld aangevallen werden door zwarte opstandelingen en meer bepaald door de luipaardmannen. Naar hen werd overigens de nationale voetbalploeg ‘Les Léopards’ genoemd. Het duurde lang voordat Congo een rustig gebied werd. Hiermee eindigt het boek. Er volgen nog vier foto’s, een algemeen besluit, een uitvoerige bibliografie, drie kaarten die niet al te duidelijk zijn en 24 pagina’s noten. Auteur Zana Etambala. Bron: Twitter In zijn besluit (p. 421-425) toont de auteur hoe Belgische kolonisatoren zoals Albert Thys het ‘beschavingswerk’ van Leopold II en van henzelf rond 1905 beoordeelden: meestal positief, maar toch ook met kritiek op de economische uitbuiting en onvoldoende kritiek op het geweld en de wreedheden van een aantal agenten en veroveraars. Opmerkelijk is ook dat het Belgisch parlement tot 1908 niets te zeggen had in het Congo van Leopold II, die “zich verrijkte op dwangarbeid van lijfeigenen”, zoals criticus Emile Vandervelde aanstipte (p. 423). Volgens Etambala kwam de medische zorg en het onderwijs voor de zwarten er pas rond 1914 (p. 425). Wellicht bedoelt hij dan op grotere schaal, want rond 1890 waren een aantal missieordes al lager onderwijs aan het geven. Hij zegt niets over het totale aantal doden, waarvan de schattingen uiteenlopen van bijna een half miljoen tot het astronomische cijfer 10 miljoen. Er waren geen tellingen en niemand wist hoeveel inwoners Congo had. Beoordeling De schrijver heeft zich heel grondig gedocumenteerd, hij heeft de bestaande literatuur gelezen en ook vele originele documenten en getuigenissen ontleed. Hij legt de nadruk op de wreedheden en zegt weinig over de bouw van scholen en medische centra door de missionarissen. Het is geen gemakkelijk boek: de eindeloos vele stammen zijn voor ons een onontwarbare puzzel. En dan komen er nog de vele onbekende ontdekkingsreizigers, avonturiers, ambtenaren, zakenlieden en bedrijven bij.

Hardcore history      Carlin Dan      Menswetenschappen

Wie wint er als je het Romeinse leger tegen middeleeuwse troepen zou laten vechten? • Wat zouden Julius Caesar en Alexander de Grote met een atoombom hebben gedaan? • Wat gebeurt er als de halve wereldbevolking uitsterft, zoals tijdens de pestepidemie? • Waren onze grootouders kraniger omdat zij in moeilijker tijden leefden? • Zijn we tegenwoordig geciviliseerder dan de Franken, de Vikingen of de eerste christenen? • Zou je huidige woonplaats ooit bekend kunnen staan als het nieuwe Troje? Wat zouden wij doen als we ons in de grootste gebeurtenissen van de geschiedenis zouden bevinden?

Machiavelli's lef      Beeckman Tinneke      Filosofie

“Waarom zou je Machiavelli (1469-1527) lezen – de term ‘machiavellisme’ staat toch voor manipulatie, bedrog en machtshonger? Dat dacht Tinneke Beeckman ook. Maar dankzij Spinoza ontdekte ze een andere Machiavelli: een geniale politieke denker uit de renaissance en passionele liefhebber van vrijheid. Machiavelli is bij uitstek een denker voor een wereld in crisis. En zijn denken getuigt van een aanstekelijk lef om ideeën te lanceren én om te handelen. Beeckman bespreekt Machiavelli’s originele en actuele inzichten: politiek draait om conflict, noodzaak en tegenslag brengen het beste in jezelf naar boven en politieke deugdzaamheid verschilt van de klassieke moraal. Machiavelli hield leiders en burgers een spiegel voor: wat betekenen macht, gezag en burgerschap? En wanneer leef je echt in vrijheid? Vijf eeuwen later hebben deze vragen niets aan actualiteit verloren. In dit uitdagende boek voert Beeckman de lezer niet alleen naar het hart van Machiavelli’s denken, ze laat ook zien dat Machiavelli’s werken een rijke schatkamer zijn vol wijze, scherpe en helder geformuleerde inzichten die van groot belang zijn voor burgers van nu.” Zeg van een politicus dat zij een machiavellist is en het zal worden opgevat als een verwijt van liegen, bedriegen en manipuleren om macht te verwerven en te behouden. Maar lees Machiavelli’s Discorsi en De heerser en concludeer dat hijzelf bepaald geen machiavellist was, althans niet in die verwijtende betekenis van het woord. De Florentijn Niccolò Machiavelli (1469-1527) was een hoogst origineel denker, die de politieke theorie van haar theologische keurslijf bevrijdde en vrijheid als doel van politiek handelen poneerde. In Machiavelli’s lef analyseert de Belgische filosoof Tinneke Beeckman Machiavelli’s inzichten, haar betoog illustrerend met voorbeelden, ontleend aan de hedendaagse politiek-maatschappelijke realiteit, daarmee tegelijkertijd aantonend hoe belangrijk die inzichten nog steeds zijn. Elke samenleving kent conflicterende ideeën en elke samenleving schept elites en dus belangenconflicten tussen heersende elite(s) en de massa, die tot politiek handelen nopen: conflict schept politiek handelen. De deugd – virtu, voortreffelijkheid – verschijnt daarbij als houding, met name die van de heersers, gericht op het in standhouden van de samenleving en de vrijheid. Dat doel mag dan soms de middelen heiligen van liegen en bedriegen, maar alleen onder de voorwaarde van noodzakelijkheid. Bij vrijheid denken velen aan de vrijheid van het individu om te doen en laten wat hij wil, niet in de weg gezeten door de staat. Machiavelli sluit aan bij de klassieke opvatting van vrijheid: de mogelijkheid hebben om invloed uit te oefenen op de wijze waarop de gemeenschap wordt bestuurd. Oftewel, om politiek te handelen. Wat betekent dat de heerser(s) die ruimte moeten bieden en garanderen. Is politiek ook een gevecht om privileges? Natuurlijk, maar trap niet in de val te denken dat je privileges zijn voortgevloeid uit je verdiensten, noch dat uit je verdiensten privileges voortvloeien. Zij die machtsposities hebben verworven, moeten de deugd dienen, deugd die de vrijheid als hoogste goed van de samenleving erkent, maar de ogen niet sluit voor wat noodzakelijk is en die beseft dat Fortuna, het lot, soms onaangename verrassingen bereidt. Beeckman legt dat allemaal op toegankelijk wijze, goed geschreven en met veel actuele voorbeelden uit, verbindingen leggend met twintigste-eeuwse denkers als Hannah Arendt en Isaiah Berlin. Machiavelli’s De heerser is een vorstenspiegel, maar wel eentje die het genre op de kop zette. Anno nu lijken de spiegels van veel politieke leidersfiguren nog slechts hun narcisme te dienen. Afpakken en flink de Machiavellistische les lezen over deugd, noodzaak en vrijheid, is de boodschap.

De stille oorlog      Weiner Tim      Amerikaanse politiek

Na de val van de Muur kwam de Koude Oorlog tussen het westen en de Sovjet-Unie ten einde. Maar met de opkomst van Poetin als leider is de politieke oorlog tussen Rusland en de Verenigde Staten in alle hevigheid opgelaaid, met de inmenging van Rusland in de presidentsverkiezingen van 2016 als voorlopig dieptepunt. Weiner onderzoekt de wortels van dit politieke spel, dat wordt gespeeld met spionage, sabotage en desinformatie. Welke rol speelde Poetin in de verkiezing van Donald Trump? Hoe gebruikt Rusland kgb-technieken om steeds meer informatie van – en invloed op – de Amerikaanse samenleving te krijgen? En waarom kunnen de VS hier zo weinig tegen inbrengen? De stille oorlog laat zien hoe gevoelig Amerika en andere westerse democratieën zijn voor digitale aanvallen door autocratische regimes. Pas wanneer we deze politieke oorlog begrijpen, kunnen we het tij keren.

Waarom generalisten verder komen      Epstein David      Menswetenschappen

Wil je graag uitblinken? Dan kun je je het best breed ontwikkelen. Volgens onderzoeksjournalist David Epstein vergroot dit namelijk de kans dat je met vernieuwende en creatieve oplossingen en ideeën komt. Hij draagt allerlei onderzoek en fascinerende voorbeelden aan die deze theorie ondersteunen. Zo ging de beroemde thrillerschrijver Michael Crichton geneeskunde studeren omdat hij vermoedde dat schrijven geen geld in het laatje zou brengen. Hij studeerde af aan de Harvard Medical School, raakte ontgoocheld over de medische praktijk en besloot toch schrijver te worden. Vervolgens gebruikte hij zijn medische kennis voor het script van Jurassic Park en de tv-serie ER. En ook de meeste Nobelprijswinnaars blijken behept met een brede interesse; ze zijn vaak ook artistiek actief en hebben een uitgebreid sociaal netwerk. Vertrekkend vanuit het verschil tussen Tiger Woods - van kinds af aan verknocht aan golf - en Roger Federer - die tennis pas later serieus nam - toont David Epstein dat laatbloeiers met een brede achtergrond op termijn meer excelleren dan specialisten. Dat geldt niet alleen in de sport, maar in zowat alle domeinen. Epstein speelt vaak met een meritocratisch ondertoontje (niet ultrasuccesvol zijn is voor luie losers), maar behoudt een aangename balans tussen cijfermateriaal, anekdotes, levenslessen en wetenschappelijke ontdekkingen

Big Tech      Foroohar Rana      Maatschappij

Het lijkt allemaal zo gemakkelijk en goedkoop: Met een paar handige apps ligt de wereld aan je voeten. Maar onze voorkeuren worden zonder dat we erbij stilstaan verkocht aan bedrijven die ons bestoken met advertenties. Met onze privégegevens worden miljardenwinsten gemaakt, terwijl mkb’ers de concurrentieslag met internetplatforms verliezen. En dan hebben we het nog niet eens over het fake news dat een grote impact heeft op onze democratie. Hoe hebben we onze samenleving zo kunnen laten ontwrichten? Financial Times-journalist Rana Foroohar deed verslag van de opkomst van technologiereuzen als Amazon, Facebook en Google en beschrijft hoe Big Tech zijn onschuld verloor. Jarenlang hebben we ons laten misleiden door het sportieve uiterlijk en de mooie praatjes van de internetondernemers, die ondertussen wereldwijde monopolyposities verwierven. Handig gebruikmakend van het gebrek aan regelgeving en van het internationale speelveld is hun macht daadwerkelijk grenzeloos geworden. Hoog tijd voor adequate regelgeving, eerlijke concurrentie én, zo stelt Foroohar, voor kritische gebruikers.

Het klimaatcasino      Nordhaus William      Klimaat

De opwarming van de aarde is een enorme bedreiging voor de mens en de natuurlijke systemen op aarde. Hoewel de meningen nog steeds verschillen over de oorzaken en de vraag of de opwarming aangepakt moet worden, is het voor William Nordhaus duidelijk: wereldwijde economische groei zorgt voor levensgevaarlijke veranderingen aan het klimaat. De seinen staan op rood, maar het is nog niet te laat. Nordhaus schrijft over wetenschap, economie en politiek, betrokken bij het klimaatdebat, en over de benodigde stappen om opwarming te stoppen. Hij begint bij ons persoonlijke energiegebruik en eindigt bij samenlevingen die belastingen heffen, reguleringen instellen en subsidies verstrekken om de CO2-uitstoot af te remmen. Een nuchtere en realistische kijk, die hem de Nobelprijs voor Economie opleverde.

De Correspondent in Amerika      Van der Valk Leendert      Amerikaanse politiek

Wat is een start-up? Met een start-up wordt een jonge ondernemer bedoeld die met zijn snelgroeiend bedrijf, vaak op internet, ambitieus en innovatief is en vooral gelooft in zijn eigen ideeën. Hij maakt gebruik van nieuwe samenwerkingsvormen. Het boek De correspondent in Amerika vertelt het verhaal van Amsterdamse media start-ups die het radicaal anders willen doen en daarmee de wereld willen veroveren. Deze nieuwe mediaondernemers geloven dat het tijd is voor een nieuw soort media. Hun website geeft op de openingspagina de volgende informatie: Sluit je aan bij meer dan 50.000 leden uit meer dan 130 landen en maak deel uit van een wereldwijde gemeenschap die zich inzet voor advertentievrije en ongebonden journalistiek. Ontvang dagelijkse inzichten en analyses rechtstreeks in uw inbox, volg correspondenten en betaal wat u zich kunt veroorloven voor uw lidmaatschap. Jaren geleden waren er ook zakelijke tijdschriften waar je je op kon abonneren en waar je achteraf gevraagd werd een financiële bijdrage te leveren aan de hand wat het tijdschrift je opgeleverd heeft. Dus eigenlijk niets nieuws onder de zon. De oprichters van deze online krant willen zich niet laten lijden door chocolade letters en pakkende titels die om aandacht schreeuwen. Ze werken met unbreaking nieuws door meningen en culturen samen te voegen en met de lezers van het nieuws (lezer participatie) te werken aan onderwerpen waar de mainstream-media niet aan toe komen. Het boek beschrijft hoe de jonge oprichters met een crowdfundingcampagne het voor elkaar krijgen een succesvolle nieuws organisatie op te zetten in Nederland. Het is niet alleen een interessant verhaal van idealisme, durf en ondernemerschap, maar ook van zaken in het juiste perspectief zetten. Een kenmerkend voorbeeld vind ik wanneer de auteur een “ledendag” beschrijft waar alleen gelijk gestemde en geklede leden op af mogen komen (ieder draagt een knotje en een linnen tas over de schouder). Deze ondernemers zitten echter ook vast in hun eigen bubbel en krijgen het er zwaar mee als er commentaar komt op hun homogene organisatiesamenstelling. Dat maakt dit boek spannend maar soms ook tenenkrommend om te lezen, omdat de hoofdrolspelers zo ingespannen proberen de wereld te veroveren. Dat doen ze met weinig zelfreflectie als “unbreaking” medium dat belooft niet te schreeuwen om aandacht maar toch vooral bezig is met aandacht te trekken om geld in te zamelen om een Amerikaans avontuur van de grond te krijgen.

Geen zee te hoog      Muys Paul      Japan

Geen zee te hoog is een poging om de vreemde, soms moeilijk te vatten Japanse samenleving te begrijpen. Al was het maar vanwege de manier waarop het zijn problemen te lijf gaat. Waarom blijft de Japanse regering zo vasthouden aan kernenergie? Waarom blijven Japanners op walvissen jagen? En steenkool invoeren? Hoe komt het dat er zovelen, de zogeheten herbivoren of graseters, seks afwijzen? Waarom gaan Japanners zelden of nooit in staking, al lijkt daar alle reden toe? Hoe democratisch is een land waar één partij decennialang bijna onafgebroken aan de macht is? Waarom blijven de Japanners gekant tegen immigratie, ondanks een schreeuwend tekort aan personeel? Waarom zijn de Japanners zo dol op robots? In Geen zee te hoog biedt Paul Muys een inkijk in de Japanse samenleving en gaat over acute problemen (problemen die ook de onze zijn), hun gevolgen én de oplossingen of het uitblijven daarvan. Paul Muys (1945) is voormalig anker en reportagemaker voor Panorama (BRT). Hij bereist Azië, schrijft over China (De gebroken rijstkom: het testament van Deng Xiaoping) en nu ook over Japan. Samen wc’s schoonmaken De belangstelling voor Japan is groot in deze tijd. Het is lastig te achterhalen wat daar achter zit. Escapisme, behoefte aan zen, afkeer van de westerse levensopvattingen? Maar hoe weten we zo zeker dat we in Japan kunnen vinden wat we zoeken? Paul Muys, voormalig ‘anker’ en reportagemaker van de buitenlandrubriek Panorama van de Vlaamse publieke omroep, reisde veel in Azië en doet in Geen zee te hoog een journalistieke poging het hedendaagse Japan te duiden. Met in het achterhoofd de vraag of Japanse oplossingen voor maatschappelijke problemen misschien ook ons verder kunnen helpen. In Nederland heeft Paulien Cornelisse zich de laatste jaren opgeworpen als Japan-deskundige. In lichtvoetige tv-programma’s en boekjes met anekdotische stukjes laat ze ons fragmenten van Japan zien, die niet in de laatste plaats aanleiding zijn tot hilariteit: mosverzamelaars bijvoorbeeld of vrouwen die tijdens een assertiviteitscursus moeten leren hoe ze een tafeltje omver kunnen schoppen. Symptomen in plaats van grote verbanden. Van de Vlaamse Japan-deskundige en vertaler Luk van Haute verscheen eerder dit jaar een boek met indrukken van het leven in Japan, waarvoor hij zich juist ten doel had gesteld om af te rekenen met clichés en algemeenheden. Paul Muys bevindt zich met Geen zee te hoog tussen deze twee auteurs in. Als journalist wil hij zich graag baseren op feiten en in gesprekken opgedane kennis, om die op een toegankelijke, maar serieuze manier op een rij te zetten. Een meer essayistische benadering, waarin zijn eigen kijk een sturende rol speelt, heeft hij duidelijk niet nagestreefd, maar deze bundel gaat beslist stukken verder dan Cornelisses meer op vermaak gerichte werk. Dat Muys een beeld wil geven van het hedendaagse, eenentwintigste-eeuwse Japan, betekent niet dat hij de geschiedenis terzijde schuift. Dat is ook haast onmogelijk, omdat in het moderne Japan heel veel gebruiken en opvattingen rechtstreeks voortkomen uit de oudheid, of toch op z’n minst uit de gevolgen van Japans rol in de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse militaire aanwezigheid in het land is bijvoorbeeld nog steeds aanzienlijk. Als Europees journalist in een in veel opzichten zo gesloten land doordringen is al lastig, in ieder geval lastiger dan voor Van Haute, die zelfs promoveerde aan de Universiteit van Tokyo en al jaren een ware autoriteit is op het gebied van de Japanse cultuur en samenleving. Muys vond zijn ideale ‘fixer’ in de veertigjarige Naoko, geboren en getogen in Tokyo, opgeleid als jurist en werkzaam bij een luchtvaartmaatschappij, en daarmee goed in Engels, wat in Japan tamelijk uitzonderlijk is. Op die basis onderzoekt Muys zeer uiteenlopende aspecten van het land, zoals de opvallende groepscultuur, die onder meer tot gevolg heeft dat Japanse werknemers niets meer vrezen dan voor oncollegiaal te worden uitgemaakt. De harmonie (wa) binnen een groep in gevaar brengen, is daar een maatschappelijk doodvonnis over jezelf uitspreken. Hij refereert onder meer aan voetbalsupporters, die na afloop van een wereldbekerwedstrijd tegen Rusland gezamenlijk de tribunes gingen ontdoen van alle afval, zelfs vrolijk en lachend. Voor ze naar huis gaan, maken Japanse schoolkinderen dagelijks de lokalen, zelfs de wc’s schoon. Alles voor de onderlinge samenhang. Volgens Muys is dit conformisme een van de essentiële waarden, die voortkomen uit het (neo)confucianisme; de dankbaarheid en het gevoel van verplichting (giri) jegens de gemeenschap waartoe men behoort. Een overblijfsel uit de rijstcultuur ook, waarbij geduld, volharding, de wil tot samenwerking en vertrouwen in de groep onmisbaar zijn. Samenlevingen als de Europese mogen dan graag de nadruk leggen op de waarde van het individu, maar individualisme verstoort voor veel Japanners de zo hartstochtelijk nagestreefde harmonie. Daarnaast komt wa ook in het gedrang door immigratie. Vandaar het weren van buitenlandse invloeden die mogelijk de Japanse samenleving zouden kunnen ontwrichten. Het is een defensieve reflex waarvan je je afvraagt of die in tijden van globalisering nog lang houdbaar is. Een ander uitgesproken aspect van het Japanse denken is de gedragscode kata, voortgekomen uit het zenboeddhisme met als doel door strakke discipline harmonie te bereiken tussen geest en lichaam. Volgens Muys is deze kata van oudsher de motivering geweest voor de invoering van draconische regels en van het geloof dat een hele gemeenschap schuld heeft aan een individueel falen en dus ook collectief een straf hoort te ondergaan. Kata is daarmee ook een verklaring voor de manier van praten in Japan; een gedrag vol dubbelzinnigheid. Wie tot een sterk samenhangende groep behoort, kijkt immers wel goed uit wat hij of zij zegt, voor je het weet heb je iemand naast je in verlegenheid gebracht. Voortbouwend op dergelijke algemeen geldende gedragsregels, beziet Muys de hedendaagse Japanse samenleving, die tegenover de in onze ogen heel beperkte individuele vrijheid wel kenmerken heeft die wij ook steeds vaker zeggen na te streven, zoals saamhorigheid, veiligheid en een veelzijdige economie. Dit ‘Japanse model’ is echter niet gemakkelijk over te planten naar andere landen, al was het maar omdat het is gefundeerd op eeuwenoude tradities en overtuigingen. De journalistieke benadering van Muys heeft zowel voor- als nadelen. Hij is hiermee in staat een veelheid aan thema’s te behandelen, maar erg diepgravend wordt het nergens. Geen zee te hoog – de titel is gebaseerd op de beroemde houtsnede van de Japanner Hokusai (1760-1849) van De grote golf bij Kanagawa – is echter wel een uitstekend overzicht van onderwerpen die op dit moment in Japan spelen. Van het vermeend hoge zelfmoordcijfer, het extreem lage geboortecijfer, het probleem van de werkende armen, de hikikomori, ofwel de mensen die niet opgewassen zijn tegen de ratrace, tot de zich gestaag ontwikkelende vrouwenemancipatie. Het feit dat Europeanen geen andere wereldwijd bekende Japanse vrouw kunnen noemen dan beeldend kunstenares Yoko Ono, de weduwe van John Lennon, is in dit verband veelzeggend. Maar, waarschuwt Muys, tegenwoordig heeft 70 procent van de Japanse vrouwen in ieder geval een baan buitenshuis. En dat is meer dan in menig Europees land het geval is. Niettemin worden meisjes al vaak vanaf school op een dienende rol voorbereid en zijn meisjes zelfs tot voor kort nog ontmoedigd om hogere studies, bijvoorbeeld die voor het beroep van arts, te volgen. Muys stipt in Geen zee te hoog dus een veelheid aan onderwerpen aan, maar doet verder weinig moeite om de talrijke paradoxen van de Japanse visie te duiden. Zoals een krant of nieuwsrubriek zich doorgaans ook beperkt tot de grote lijnen. En Muys komt natuurlijk uit die school. Een klein vademecum en een tijdlijn van het Edo-tijdperk tot heden, die achterin het boek zijn opgenomen, ondersteunen het overzicht.

De waarheid over Eva      Van Schaik Carel & Michel Kai      Menswetenschappen

Carel van Schaik (1953) is evolutiebioloog en Kai Michel (1967) historicus. In 2016 hadden ze een lijvige bestseller met Het oerboek van de mens, waarin ze de Bijbel een antropologische interpretatie gaven. Hun spannendste conclusie toen: de verdrijving uit het paradijs gaat over de rampzalige overgang van de jagers-verzamelaarssamenleving naar landbouw en veeteelt. En: ondanks alle monotheïsme getuigt de Bijbel onderhuids vooral van een mensheid die nooit afscheid zal nemen van aangeboren, bijgelovige intuïties. De thematiek Die aanpak smaakte kennelijk naar meer, want in De waarheid over Eva reconstrueren deze twee zonen van hun tijd hoe de Bijbel en het christendom toch zo beroerd hebben kunnen uitpakken voor de vrouwelijke helft van de mensheid (en trouwens ook voor de meeste mannen). Wie heeft waarom indertijd geschreven dat oermoeder Eva een tweederangs schepsel was? Een fatale verleidster, schuldig aan de zondeval? Wier dochters daarom onderdanig hoorden te zwijgen? Want dat hebben we geweten: heksenvervolgingen, nog steeds geen uitzicht op een pausin en een cultuur die ondanks alle secularisatie nog steeds stijf staat van de denigrerende waanideeën over het wezen van de vrouw. Interessante stelling Het idee dat mannen de broek aan horen te hebben, is geen Bijbelse uitvinding, dat is al stukken ouder. Maar hun bazigheid is niet het onvermijdelijke, ‘natuurlijke’ gevolg van biologische sekseverschillen. Sterker nog: in het licht van de hele menselijke geschiedenis is het patriarchaat een nog maar recent verschijnsel, dat pas ontstond (lees ook Het oerboek) na de overgang van een egalitaire, vrijwel bezitloze jager-verzamelaarssamenleving naar landbouw en veeteelt, die ging draaien om het eigendom van land, vee, slaven en ja, ook van vrouwen. Waarmee hebzucht, oorlog, mensenroof, verkrachting in de wereld kwamen. Dat blijkt uit de lange rij biologische, evolutionaire, antropologische, archeologische, cultuurhistorische en ook theologische theorieën en inzichten die Van Schaik en Michel hebben verzameld. En terwijl Jezus zelf toch opmerkelijk vrouwvriendelijk was, zou het geweld tegen vrouwen, zo stellen ze, zijn hoogtepunt vinden in het christendom van de afgelopen 1500 jaar, toen de kerkelijke leer het (vrouwen)leven zuur ging maken met evolutionair-biologisch gezien volstrekt onnatuurlijke voorschriften rond seksualiteit en levenslange monogamie.aar ja, toen keizer Constantijn in de vierde eeuw de machtspolitieke mogelijkheden van het christelijke monotheïsme in de smiezen kreeg, was het voorgoed gedaan met de ooit zo vreedzame en op samenwerking gerichte verhoudingen tussen de seksen. Hoewel? Voorgoed? Niet als het aan Van Schaik en Michel ligt. Mooiste woorden Beklijvendste woord uit dit boek is ‘patrix’, dat duidt op ‘een mannelijk gedeformeerde realiteit die doet alsof het om de echte werkelijkheid gaat, terwijl het maar een cultureel construct is, een simulatie’ – zoals de werkelijkheid in de film The Matrix uit 1999 in feite een virtuele droomwereld was. Een andere best aardige vondst is de term ‘evalutie’ voor de vrouwelijke versie van het evolutieverhaal. Reden om dit boek niet te lezen Van Schaik en Michel doen er héél erg lang over voor ze eindelijk toekomen aan de (kwalijke) rol van het officiële, geïnstitutionaliseerde christendom, waarbij vooral de katholieke kerk op de billen krijgt. Ook nemen ze in het missionaire vuur van hun betoog zo af en toe een bocht te kort en vliegen ze eruit. Reden om dit boek wel te lezen Heerlijk om te zien hoe tegenwoordig ook mannen zich met zoveel enthousiasme, stelligheid en wetenschappelijke belezenheid sterk maken voor de goede zaak. En hoewel theologie duidelijk niet hun grootste passie is: De waarheid over Eva verdient het om gelezen en besproken te worden. Ook binnen kerken. Ook door en met mannen. Al adviseer ik die wel om dan niet als eerste het woord te nemen.

Een en al illusies      Van Berkel Klaas      Filosofie

Cultuurpessimisten zijn illusionisten ‘Wat is cultuurgeschiedenis trouwens anders dan de geschiedenis van illusies?’ Met die stelling in vraagvorm opent de bundel essays Een en al illusies van de Groningse hoogleraar geschiedenis Klaas van Berkel. Veel van zijn publicaties gaan over wetenschapshistorische onderwerpen; zijn bekendste boek is zijn biografie van E.J. Dijksterhuis, auteur van De mechanisering van het wereldbeeld. Een van de essays in deze bundel is eveneens aan Dijksterhuis gewijd. Nadenken over cultuur is jezelf daar een voorstelling van maken en zo’n voorstelling is per definitie imaginair. Dat komt pregnant naar voren als het gaat om cultuurpessimisme, het thema van drie essays. Dat over J. Huizinga en P.J. Bouma begint met ook een prikkelende stelling: ‘Cultuurpessimisme bestaat niet, en voor zover het bestaat is het niet gemeend, en voor zover het gemeend is wordt het niet geuit.’ Geen cultuurpessimist of hij laat de mogelijkheid open voor een wending ten goede. Wat hem toch ook tot een optimist maakt. Daarom wenste Huizinga niet een cultuurpessimist genoemd te worden, hoe donker hij de schaduwen ook schilderde in diens In de schaduwen van morgen. En iemand als Spengler dan, wiens Ondergang van het Avondland een eeuw na verschijning heden ineens weer gretig aftrek vindt? Zijn cultuurpessimisme was van het sterkste soort: onze cultuur gaat onafwendbaar te gronde. Maar Spengler ging uit van de illusie van volkomen gedetermineerdheid: culturen komen op en gaan ten onder, gehoorzamend aan een wet waar geen mens invloed op heeft. Kun je dan nog wel spreken van cultuurpessimisme? Een en al illusies bevat een deel met vier biografische essays, waarin Van Berkel zijn sympathie niet onder stoelen of banken steekt, over respectievelijk de historici Schulte-Nordholt, Waterbolk, Van Deursen en Bergsma. Maar ook in het middendeel, Kennis en wetenschap, zijn enkele essays opgenomen met biografische trekken. Zoals dat over Isaac Beeckman (1588-1637), wiens ideeën een inspiratiebron voor Descartes zijn geweest. Beeckman meende in hem een vriend te hebben herkend, maar dat bleek een illusie, want Descartes verzweeg ook maar iets aan Beeckman te hebben ontleend. Of over de 18e-eeuwse ‘vernufteling’ Cornelis Meijer, die naar Rome ging en de Tiber temde, maar met zijn plan om de Pontijnse moerassen droog te leggen wegzonk in dat van het Vaticaan.

Waar blijft mijn tijd      Van der Lippe Tanja      Menswetenschappen

Waar blijft mijn tijd? Verandert corona iets aan onze tijdsbeleving? 12 MAART 2021 Waar blijft mijn tijd? Corona veranderde heel ons leven. Voor sommige mensen werd het drukker dan ooit, voor anderen viel de drukte plots weg. Tot welke groep je ook behoort, onze tijdsbeleving is anders geworden. Zal dit invloed hebben over hoe we – na corona – omgaan met onze tijd? Of keren we gewoon terug naar ‘ervoor’? Waarom hebben we het altijd zo druk? Tanja van der Lippe, hoogleraar Universiteit Utrecht is al lang gefascineerd door tijdsdruk, nog lang voor corona onze tijdsbeleving drastisch veranderde. Veel taken worden geautomatiseerd en overgenomen door machines en ook onze eigen arbeid wordt steeds efficiënter. Waarom hebben we dan de indruk dat onze levens, generatie na generatie drukker worden? Als onze productiviteit stijgt, zou dan onze werkwerk niet korter moeten worden? En waarom ervaren we zelfs in onze vrije tijd druk? Het zijn allemaal vragen waarop Tanja van der Lippe in haar boek ‘Waar blijft mijn tijd’ aandacht aan besteedt. Waar blijft mijn tijd? Altijd bereikbaar zijn genereert tijdsdruk. Drie redenen waarom we het zo druk hebben 1. We willen meer “Mensen willen zoveel dat het niet allemaal meer past. We willen niet kiezen, maar stellen tegelijkertijd prijs op regelmaat in ons leven”. Tanja Van der Lippe, Waar blijft mijn tijd? Waarom we zoveel willen, moeten en kunnen. Prometheus 2021 Bovendien leven we allemaal volgens verschillende ritmes. Er moet veel worden gepland: het synchroniseren van agenda’s van alle gezinsleden is soms een huzarenwerk. Waar vroeger familiebezoek standaard op zondag was – en niemand daarvoor een afspraak hoefde te maken – vraagt dit nu veel planwerk. Dat plannen geeft druk. Als we méér willen in minder tijd hebben zijn er 4 opties: We schakelen voortdurend van de ene activiteit naar de andere. Mails controleren terwijl we in de trein zitten, op weg naar huis nog even binnenspringen in de fitness. We doen aan multi-tasking: koken en een TV-programma volgen. Multi-tasking brengt alles behalve rust in je hoofd, vooral bij moeders zou het eerder tot negatieve emoties en stress brengen We werken gewoon sneller, alles moet en gaat sneller, maar kost dikwijls ook meer energie. We kijken uit naar ‘tijdsbesparing‘ en sporten bv. alleen in plaats van bij een club. Dat leidt tot meer individualisering. 2. We moeten meer Er zijn zoveel mogelijkheden en we willen alles. We willen niet alleen exceleren in ons werk, maar ook in onze vrije tijd die dikwijls ook prestatietijd wordt. Het is volgens Van der Lippe kort door de bocht om te zeggen dat dit louter en alleen een individuele keuze is. Natuurlijk is het dat enerzijds, maar anderzijds staat een mens nooit los van een maatschappij en is er behoorlijk wat druk. “Niet alleen onze sociale omgeving schrijft ons voor wat te doen, we tikken onszelf herhaaldelijk op de vingers wanneer we bepaalde dingen horen te doen”. Tanja Van der Lippe, Waar blijft mijn tijd? Waarom we zoveel willen, moeten en kunnen. Prometheus 2021 3. We kunnen veel We staan tegenwoordig altijd (digitaal) aan. Waardoor we voor alles (werk, sociaal leven, familie etc.) bereikbaar zijn. Doordat mensen meer en meer tijd online doorbrengen wordt het gevoel van tijd tegenwoordig bepaald door de snelheid van het online netwerk. Dat netwerk creëert een gevoel van urgentie, van ongeduld en haast. Alles gebeurt in het nu. (…) Wanneer je niet meer weet waarom je steeds op je mobiel kijkt en dat een automatisme is geworden, ervaar je meer stress en meer tijdsdruk dan wanneer je doelgericht je telefoon gebruikt. Tanja Van der Lippe, Waar blijft mijn tijd? Waarom we zoveel willen, moeten en kunnen. Prometheus 2021 Wat brengt de toekomst? Een van de meest interessante hoofdstukken in het boek is dat over de mogelijke toekomst. Van der Lippe stelt 4 modellen voor, op basis van 2 assen: de as genoeg-meer en de as individualistisch-solidair. In de ratrace (individueel/meer) wil iedereen meer en geldt de wet van de survival of the fittest. Competitie, ontwikkelen van talenten, een sterke bescherming van eigendom en vermogen. Wie niet meekan heeft pech. De overheid mag zich zo weinig mogelijk mengen. Elke individu wil meer. Daartegenover staat de ploegenachtervolging. Een overheid die ervoor zorgt dat iedereen werkt (en in de gaten gehouden wordt), plus een strakke planning. Niemand valt uit de boot. Iedereen wordt daar ingezet waar hij het productiefst is. We zijn met z’n allen voor alles verantwoordelijk, er is een goed verdeling van werk. Dit is de as meer-solidair. Bij het smurfendorp is het individueel belang ondergeschikt aan het collectief belang. Alles is er voor iedereen en alles wordt gedeeld. ‘In het smurfendorp komen jonge en oude mensen samen om te genieten van het leven, ze wonen met elkaar in gemeenschappen en woongroepen’. De nadruk ligt op natuur en ‘terug naar de basis’. De werk-privébalans is optimaal. Tenslotte is er de yogaklas. Deze zit op de as individueel-genoeg. Een gemeenschap waar veel tijd is voor reflectie, waar persoonlijke ontwikkeling een groot goed is en waar zoveel gewerkt wordt als nodig is om leven. Meer hoeft niet. Lukt het je om allerlei omstandigheden niet om dit te bolwerken, dan is dat je eigen fout. Je bent geheel en al verantwoordelijk voor jezelf. Nadenken over hoe je zelf tegenover tijd staat Het is best eigenaardig dat iets wat zo belangrijk is – waar gaat onze tijd heen ? – zo weinig aandacht krijgt. Anderzijds, en dat maakt Van der Lippe meer dan eens duidelijk, is het ook niet zo dat je 100% vrij bent om je tijd op jouw wijze in te besteden. Je blijft altijd deel uitmaken van een maatschappij die allerlei verwachtingen heeft en deze ook dikwijls in verplichtingen uit. Toch is tijd ons hoogste goed. Je kan maar beter nadenken over wat je met je tijd doet, of het nu om vrije tijd gaat dan wel om werktijd. De druk om zoveel mogelijk te werken is niet gering. Deeltijds werken wordt niet echt gefaciliteerd. Stel dat je als koppel wil beslissen om elk 3 dagen per week te werken én bijgevolg rondkomt met minder loon, dan is het helemaal niet evident dat je beiden een job vindt dat dit toelaat. Het dictaat van economische groei moedigt dat niet aan. Ondertussen stijgt wel het aantal mensen met een burn-out en is er een steeds grotere roep naar aandacht om ook welzijn op de agenda te zetten. In deze tijden van corona heeft de overheid moeite om tot een evenwicht te komen tussen economie en welzijn, al wijzen alle studies uit dat het ene het ander bevordert (en dus ook nodig heeft!). Wat met je eigen balans? Wie zich vragen stelt over die balans zal ontzettend veel inspiratie vinden in dit boek. Niet alle culturen beleven tijd zoals wij en dat geeft meteen een ander perspectief. Leidt deeltijds werken automatisch tot minder tijdsdruk? Het antwoord is niet eenduidig, maar de auteur gaat er wel diep op in. Jongeren hebben objectief minder tijdsdruk, subjectief dan weer niet. Hoe komt dat? Waar ligt de beste optie, bij diegene die werk en privé gescheiden houden (de segementeerders), of de ‘integreerders’ bij wie het allemaal door elkaar loopt? Het passeert allemaal de revue en dat maakt dit boek een prima aanzet voor wie eens stil wil staan bij wat hij/zij eigenlijk met zijn leven – want dat is uiteindelijk tijd – wil doen.

Wat is bewustzijn nou eigenlijk?      Jolij Jacob      Psychologie

‘Einsteins algemene relativiteitstheorie ART. Het idee dat zwaartekracht wordt veroorzaakt doordat materie de ruimtetijd doet krommen – houdt al meer dan honderd jaar stand. Ook voor de nieuwste test, waarbij het superzware zwarte gat in het sterrenstelsel M87 centraal staat, is de theorie met vlag en wimpel geslaagd. Ondanks het aanhoudende succes van Einsteins theorie zijn wetenschappers het erover eens dat er ooit een moment komt dat de ART de mist in gaat. In wiskundig opzicht is de theorie namelijk niet verenigbaar met de kwantummechanica, die de subatomaire wereld beschrijft. Vermoed wordt dat er ooit een theorie zal worden gevonden die zwaartekracht en kwantummechanica met elkaar verenigt.’ (Govert Schilling) Karl Deisseroth is er in geslaagd met behulp van licht zenuwcellen aan en uit te zetten. Dankzij de aan- en uitknop van optogenetica kan het gedrag van een levend dier, en ook wat hij leert en waarneemt, specifiek en gericht worden gestuurd. (NRC 3&4 oktober 2020). ‘In 2013 ontrafelden we de neurologische bedrading van anxiety, het angstige gevoel van ongerustheid die bestaat als er geen directe bedreiging is, maar wel een situatie waar die er wel zou kunnen zijn.’ De werking van de geest is biologisch. Jacob Jolij zal dit nieuws toejuichen. In zijn boek Wat is bewustzijn nou eigenlijk doet hij een hartstochtelijke poging te achterhalen wat bewustzijn is. In zijn nawoord moet hij concluderen dat wij nog steeds geen idee hebben wat bewustzijn precies is. Jolij is psycholoog, onderzoeker en afdelingshoofd van het DataLab Sociale wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. In een inleiding vertelt hij over een crisis in zijn eigen leven. ‘Natuurkunde was me te exact, filosofie te zweverig, kunstmatige intelligentie te toegepast’. Zijn onderzoeksgroep onderzoekt hoe ons brein ‘zulke wonderlijke dingen als emoties, waarneming en vooral bewustzijn tot stand brengt.’ Het is een moeizame en moeilijke weg die hij moet bewandelen. De lezer moet hem volgen en hoewel Jolij een prettige converserende toon heeft, blijft het moeilijke stof. Zijn verhandeling over kansberekening in verband met de kwantummechanica, hoewel didactisch verantwoord toegelicht, gaat me boven de pet. Het is belangrijk dat zowel de uitspraak ‘Wij zijn ons brein’ als de bewering ‘Bewustzijn is eindeloos’ geen ‘wetenschappelijke’ uitspraken zijn, maar filosofische stellingnames. Jolij vraagt de lezer kritisch te blijven en wenst ons goede reis bij het lezen van zijn boek. Hij begint bij de dualist Descartes die dacht dat lichaam en geest totaal verschillende dingen zijn. De eerste hoofdwet van de thermodynamica verbiedt dat de geest, die onstoffelijk is, stoffelijke materie aanstuurt, omdat een brein energie nodig heeft in de vorm van ATP (adenosinetrifosfaat). ‘Een onstoffelijke ziel kan roepen wat die wil, een hersencel zal daar niet door gaan vuren.’ David Chalmers had het over het harde probleem van het bewustzijn. Hoe kunnen bewuste ervaringen bestaan in een universum van alleen natuurkundige processen? Moet je dan maar zeggen dat bewustzijn gewoon hersenactiviteit ís? Volgens Daniel Dennett heeft het brein als geheel bewustzijn. Bewustzijn is een emergente eigenschap (meer dan de som der delen). We zullen er nooit iets van begrijpen. Kunnen we zeggen dat een amoebe die zich naar het licht beweegt een bewuste actie uitvoert? Een robot kan reageren op zijn omgeving, maar je wilt dat toch geen bewustzijn noemen? Een zelfsturend mechanisme? Hoe ingewikkelder een brein is hoe meer informatie het kan verwerken. Is het dan ook bewuster? En hoe zit het met zelfbewustzijn? Is dat voorbehouden aan mensen of kan een dier dat een vlek op zijn snuit in de spiegel ziet ook reflecteren op zich zelf? Kan een hond plannen maken? Is misschien bewustzijn een fundamentele eigenschap van ons universum? Is de hele evolutie een ontvouwing van bewustzijn met als voorlopig laatste specimen de mens? De procesfilosofie van Alfred North Whitehead lijkt op de filosofie van Lao Tse. We verlaten dan het domein van de wetenschap en komen terecht in het geloof. Volgens sommige gelovigen moeten we God ook zien als een zich ontvouwende grootheid. God als een eeuwig worden. Zelfs Chalmers, van ‘het moeilijke probleem’, neemt aan dat het probleem kan worden opgelost door bewustzijn te beschouwen als een basiskracht in het universum, zoals zwaartekracht. Maar, zegt Jolij, als je zegt dat alles bewustzijn is, heb je een theorie die je op geen enkele manier empirisch kunt aantonen of falsifiëren. Hij zou graag een wetenschapper blijven. Is Rupert Sheldrake, die interessante experimenten met telefoontelepathie heeft gedaan, een wetenschapper? En hoe zit het met de parapsychologie? Jolij zou heel graag bewustzijn vangen in een natuurkundig model, ‘zonder direct door te slaan naar keihard fysicalisme of naar niet te toetsen, zweverige kwantummystiek.’ Hij ontwikkelde met een collega het Q continuüm, waarin bewuste ervaringen bestaan. De Q komt van qualia, eenheden van bewustzijn, ervaringen die samenhangen met prikkels. Continuüm: een oneindige ruimte waarin die ervaringen gerangschikt liggen. De uitleg daarvan levert weer een moeilijk te vatten tekst op. Jolij denkt dat de kwantumvergelijkingen die het verloop van de koppeling tussen bewustzijn en het fysieke universum beschrijven wel eens geïnterpreteerd zouden kunnen worden in termen van de procesfilosofie van Whitehead.

Het nazisme en complottheoriën      Evans Richard      Duitse geschiedenis

Wat zeggen de grote complottheorieën rondom Hitler over onze tijd? 'Aan de hand van de complotten van de nazi’s laat historicus Richard J. Evans zien hoe hardnekkig complottheorieën zijn.' •••• NRC Alles gebeurt met een reden, niets is wat het op het eerste gezicht lijkt en alle gebeurtenissen zijn het resultaat van geheime streken van kwaadwillende groeperingen die achter de schermen aan alle touwtjes trekken; al deze ideeën zijn zo oud als de geschiedenis zelf. Maar complottheorieën worden de laatste jaren steeds populairder en raken steeds meer wijdverbreid. En dat is het duidelijkst zichtbaar in de verhalen over het Derde Rijk; fabels die al lang geleden ontkracht werden, hebben een tweede leven gekregen, dankzij nieuw bewijsmateriaal en nieuwe invalshoeken. Richard Evans bespreekt in dit nieuwe boek vijf veelbesproken complottheorieën en onderwerpt ze aan een zeer grondig onderzoek. Ten eerste de theorie dat de Joden een samenzwering organiseerden om de maatschappij te ondermijnen, zoals 'De protocollen van de wijzen van Sion' beweert, vervolgens dat het Duitse leger in 1918 'in de rug werd gestoken' door socialisten en Joden, daarna dat de nazi’s de Reichstag in brand hebben gestoken om de macht te grijpen, als vierde dat de vlucht van Rudolf Hess naar Engeland gepland was door Hitler om vredesbesprekingen te openen met Churchill; en tot slot de claim dat Hitler in 1945 is ontsnapt uit zijn bunker en naar Zuid-Amerika is gevlucht. Tijdens dit onderzoek komen enkele verrassende gelijkenissen tussen deze vijf – en tussen andere complottheorieën – naar voren. Dit is het geschiedenisboek voor het tijdperk van post-truth en alternative facts; een boek voor onze eigen moeilijke tijd. 'Deze vermaarde Britse historicus beschikt over een fenomenale beheersing van zijn materiaal.'

De geniale stad      De Vos Koen      Italie

In De geniale stad staat de Florence centraal en wordt de vraag beantwoord waarom in de 15e eeuw juist in Florence zoveel geleerden en topkunstenaars opdoken, die talloze innovaties in de kunst en wetenschappen zouden introduceren. Hoe was het mogelijk dat in een stad met amper 60.000 inwoners in honderd jaar zoveel zo veel meesterwerken werden gemaakt. De auteur van dit boek, Koen de Vos (1971), heeft zich hierover gebogen. In zijn inleiding vertelt hij dat hij tijdens zijn studie Romaanse talen en literatuur merkte dat deze vraag nauwelijks de aandacht kreeg. Bekend is natuurlijk wel dat Florence in de 14e en 15e eeuw een belangrijke culturele rol heeft gespeeld en dat Leonardo da Vinci, Michelangelo, Rafael en Botticelli, om er maar een paar grootheden te noemen, iets met de Italiaanse Renaissance te maken hadden. Maar dat deze kunstenaars tot de meest invloedrijkste personen uit de westerse kunstgeschiedenis gerekend werden, was de auteur zich niet bewust. Zij leefden zij aan zij met de machtige en invloedrijke De Medici familie, die de kunst begunstigde, de architect Brunelleschi, bekend van de koepel van de kathedraal, de beeldhouwers Ghiberti en Donatello, de wereldreizigers Vespucci en Da Verrazzano en nog vele andere schrijvers, filosofen en historici. “In mijn geest zag ik al deze genieën als kunstenaars en geleerden die geïsoleerd van elkaar opgroeiden en nauwelijks elkaars pad kruisten. Dat beeld bleek echter niet te kloppen. Alle hierboven genoemden zijn in Florence geboren of doorgebracht. Ze kwamen elkaar tegen op straat, gingen samen naar de kroeg, deelden ideeën en minnaressen en streden geregeld om dezelfde opdrachten.” De Vos heeft zijn boek opgebouwd in negen genialiteitsbevorderende factoren, die ook een samenhang met elkaar hebben. Deze factoren moeten niet beschouwd worden als een dwingend kader of een blauwdruk maar eerder als omstandigheden die Florence zijn creatieve prestatie positief hebben beïnvloed. Ze vormen een synthese uit tal van bronnen uit wetenschappelijke onderzoeken over creatieve stedengemeenschappen uit vroegere tijden, uit onderzoek naar genialiteit bij individuen en creatieve processen in organisaties. Het antwoord op de vraag hoe een stad met slechts 60.000 inwoners zoveel meesterwerken voortbracht Voordat de negen factoren behandeld worden, staat de auteur stil bij de criteria die de wetenschap hanteert om iemand een genie te noemen. En wat zijn de vier voorwaarden die nodig zijn om uit te groeien tot een genie. Vervolgens worden de negen factoren in hoofdstukken behandeld, die samengevat erop neer komen dat je op het juiste moment op de juiste plek moest zijn. Er was geld als inspiratiebron, er waren ideeën die met elkaar gedeeld werden, leiderschap, wedstrijden in ontwerp voor grootse projecten en Florence was ook een verdeelcentrum van reputaties en nieuwe ideeën. Interessant is het hoofdstuk: Politiek: instabiliteit is goed! En iedereen doet mee. Is er een directe link tussen instabiliteit zoals hoge inflatie, sociale en politieke onrust, en slechte resultaten? De Vos denkt van niet. Gemeenschappen met veel genieën trachten de dominantie af te remmen, de diversiteit te bevorderen en aan mensen met verschillende visies niet alleen kansen te geven om die visies te uiten, maar ook om deel te nemen aan de macht. Het feit dat de republiek Florence zo’n lang leven beschoren was met inwoners die er met hand en tand voor gevochten hebben en met machthebbers die er altijd voor gewaakt hebben te tornen aan deze regeringsvorm, noopt de auteur tot de conclusie te komen dat de aversie voor dominantie een belangrijk deel was voor hun cultureel DNA. Dominantie zet een rem op de creativiteit en ondernemingsdrang. Het instabiele politieke systeem van Florence hield de inwoner alert en het spoorde mensen aan initiatieven te nemen om hun situatie te verbeteren. Allemaal factoren die bijdroegen aan de zo geroemde dynamiek van Florence. Helaas doofde de creativiteit op den duur uit “van een spetterend door buskruit aangestoken vuurwerk tot een nauwelijks zichtbaar houtskoolvuurtje dat eeuwen na het feest nog steeds bleef smeulen als een lauwe herinnering aan wat het ooit geweest is.” De Vos wijt de uitdoving aan geopolitieke gebeurtenissen. In 1492 ontdekte Columbus Amerika. Aan deze reis hadden de Florentijnen meebetaald, maar ze konden niet genoeg profiteren van deze ontdekking als Spanje, Frankrijk, Engeland en De Nederlanden. Want Florence was vooral gericht op de Middellandse Zeehandel en beschikte niet over een vloot die waardig was de zeeën te bevaren. Ook in 1492 overleed Lorenzo de Medici, de grote verzamelaar van kunstwerken. Doet volkomen recht aan het unieke karakter van de stad met vele unieke kunstenaars en wetenschappers Het boek is geschreven vooral voor liefhebbers van de kunst en (kunst)geschiedenis. Zij zullen ongetwijfeld smullen van de vele beschreven kunstenaars en hun werken, hun leefomstandigheden, hun verhouding tot de bevolking en de heersers. Er is wel wat voorkennis en vooral interesse nodig om dit werk tot je te kunnen nemen. Maar het boek brengt de lezer veel kennis bij en daarmee geniet je nog veel meer van de kunstwerken, die ook buiten Florence te zien zijn.

Hoe vermoord je elf miljoen mensen?      Andrews ndy      Duitse geschiedenis

Wat als de leugen écht regeert? Toen Andy Andrews in 2011 dit boek schreef was er nog geen sprake van een presidentschap van Donald Trump, was fake nieuws geen item in de media, was de MH17 nog niet gecrasht en deden er nog geen complottheorieën de ronde over virussen, pandemieën en de belangen van rijke mensen en multinationals. Je zou je hebben kunnen afvragen waarom hij in vredesnaam met dit boekje kwam. En toen werd het 2020. Het jaar van corona. Het jaar van de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Het jaar van de toeslagenaffaire in ons eigen land. Het jaar waarin iedereen zijn of haar eigen waarheid lijkt te hebben en universele waarheid niet meer lijkt te bestaan. We lijken door die nieuwe werkelijkheid overvallen? Maar zijn we dat ook? Of is Andy Andrews misschien een ziener die verder zag dan velen op dat moment konden of wilden kijken? En zo ja, wat heeft hij gezien dan? En wat kunnen wij eruit leren voor ons eigen landje? Hoe krijgen we de waarheid terug in het vizier? Wat verwachten wij van hen die ons regeren en ons vertegenwoordigen in het parlement?

Artificiele intelligentie      Buijsman Stefan      Software

Gezichtsherkenning, zelfrijdende auto’s, algoritmisch nepnieuws, Tinder-matches, deepfakes en sollicitatiegesprekken met een computerprogramma. Of we het nu willen of niet, we worden omringd door artificiële intelligentie. Maar wat betekent dat? Moeten we ons zorgen maken over een toekomst vol computers die slimmer zijn dan wij? Om daarachter te komen duikt Stefan Buijsman in de kunstmatige intelligentie. Vanaf de eerste chatbot in de jaren zestig via computers die vliegtuigen laten crashen in de jaren negentig tot aan de nieuwste zelfrijdende auto’s laat hij zien hoe wij met algoritmes omgaan, hoe ze eigenlijk werken en hoe beperkt die programma’s zijn. In AI: Alsmaar intelligenter neemt Buijsman ons op zeer toegankelijke wijze mee langs alle pluspunten en valkuilen van kunstmatige intelligentie. De beloftes en de gevaren van die techniek hangen volledig van ons af.

Israel zegt geen sorry meer      Walter Derks      Joodse geschiedenis

Aan welk land denkt u bij de krantenkop ‘Regeringsleider wil buitenlandse financiering voor ngo’s verbieden’? Wellicht aan Zimbabwe, waar president Mugabe ngo’s kapittelde voor hun „buitenlandse bemoeienis in onze nationale zaken”? Of misschien denkt u aan Eritrea. In dat land is buitenlandse financiering van non-gouvernementele organisaties inderdaad verboden.
Maar de leider die in de voetsporen van de Eritrese president Afewerki wil treden, is niemand minder dan de Israëlische premier Benjamin Netanyahu.
Dat had ik niet zien aankomen toen ik in september 2014 arriveerde als correspondent voor Israël en PalestinA. Natuurlijk wist ik van bezettingen en blokkades, tunnels en traangas, messen en muren.
Israël is Zweden niet.
Maar drie jaar geleden dacht ik wel dat het land binnen de grenzen van de Groene Lijn een democratie was, een rechtsstaat.
Dat is het ook nog wel, in naam.
Maar in toenemende mate worden tegenstanders van de machthebbers niet langer als gewone opponenten gezien, maar als dissidenten of landverraders die monddood moeten worden gemaakt.
Vooral organisaties die tegen de bezetting strijden, zoals B’Tselem en Breaking the Silence, ondervinden dat.
Wie zit er op het puntje van zijn stoel voor een situatie waar geen schot in zit? Oorlogen heb ik tijdens mijn correspondentschap niet meegemaakt.
Wel veel Palestijnse aanvallen, ietwat voorbarig gebrandmerkt als een ‘Derde Intifada’.
En Israëlische verkiezingen, die in 2015 resulteerden in het meest rechtse kabinet uit de geschiedenis van het lanD. Het vredesproces heb ik niet zien vastlopen – dat was voor mijn tijd al gebeurD. Van een herstart was in de verste verte niets te merken.
Nog uitzichtlozer Alles wat al uitzichtloos was, is nog wat uitzichtlozer geworden.
De Palestijnen in de Gazastrook hebben per dag nog minder stroom dan drie jaar geleden; de laatste berichten spreken van drieënhalf uur.
Palestijnse politici zijn onderling nog hopelozer verdeeld dan in 2014.
En de illegale Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever maken een tweestatenoplossing ook weer wat onmogelijker.
„Ik schrijf liever over landen waar verandering mogelijk is.
” Intussen is de internationale belangstelling voor het Israëlisch-Palestijnse conflict fors gedaalD. Begrijpelijk, gezien de andere brandhaarden die onze belangstelling opeisen.
En ook: wie zit er op het puntje van zijn stoel voor een situatie waar geen schot in zit? Collega’s beweren met grote stelligheid dat ze nóóit correspondent in Israël zouden willen worden.
„Ik schrijf liever over landen waar verandering mogelijk is.
” Fair enough.
Maar wie bereid is wat dieper onder de oppervlakte te kijken, ziet heus veranderingen.
De belangrijkste, in mijn beleving, is dat Israël in de afgelopen drie jaar steeds zelfverzekerder is geworden.
Met een versnelling na de verkiezingen van 2015.
Waarom sprak Netanyahu in 2010 nog niet van het verbieden van buitenlandse financiering van ngo’s? Toen was hij toch ook al premier? Ja, maar hij zou hebben gevreesd voor buitenlandse kritiek.
Wij westerse landen dragen Israël best een warm hart toe, maar we zijn niet zo tuk op illegale, niet-liberale of ondemocratische handelingen.
Vandaar ook Netanyahu’s terughoudendheid, vooral ten tijde van president Obama als zijn Amerikaanse tegenspeler, met het uitbreiden van nederzettingen.
Eén aankondiging en z’n kop lag eraf.
Palestijnse ‘lasterfabriek’ Dat is niet meer zo.
Op allerlei terreinen gaat de regering-Netanyahu haar goddelijke gang.
Goddelijk, inderdaaD. Luister maar naar onderminister Hotovely (Buitenlandse Zaken, Likud), die de term ‘bezetting’ een „leugen” noemde, „afkomstig uit de Palestijnse lasterfabriek”.
Ze heeft alle Israëlische diplomaten wereldwijd de opdracht gegeven om niet langer terughoudend te zijn: de boodschap mag, nee, móét worden uitgedragen dat „het hele land van Israël het Joodse volk toebehoort”.
Het hele (bijbelse) land van Israël: dat is inclusief de bezette Westelijke Jordaanoever.
In vroeger jaren hebben Israëlische hoogwaardigheidsbekleders het misschien wel gedacht, maar keken ze wel link uit voordat ze zo’n beladen claim hardop uitspraken.
Maar Israël schaamt zich niet meer.
Dit kwam uitmuntend tot uiting in het verkiezingsvideootje van Naftali Bennett, leider van de ultrarechtse partij Het Joodse Huis.
‘Zeg geen sorry meer’, luidde zijn slogan.
Hij werd minister van Onderwijs.
Voor een belangrijk deel kan het Israëlische kabinet claimen dat het tij meezit.
President Obama tekende op de valreep van zijn termijn nog een militaire megadeal die voor de voorzienbare toekomst Israëls superioriteit over al zijn buurlanden garandeert.
Daarna werd het Witte Huis weliswaar wat onberekenbaarder, maar al met al zit er een president die Israël zeer gunstig gezind is, met een ambassadeur die ongelimiteerd de illegale nederzettingen steunt.
Ook economisch gaat het Israël goeD. Dat de huizencrisis voor de middenklasse onopgelost is gebleven, is maar een klein minpuntje.
En de banden met vijandige buurlanden als Saoedi-Arabië lijken voorzichtig iets te worden aangehaalD. Maar op de wat langere termijn, waarschuwen critici, kan het beleid heel wat rampzaliger uitpakken.
Hoelang pikken de inwoners van Gaza de blokkade? Zou die Derde Intifada niet alsnog ontstaan als de Palestijnen het laatste beetje hoop op een eigen staat uit handen wordt geslagen – dixit Netanyahu? Aan de noordgrens wacht Hezbollah met duizenden raketten.
Israël is voorlopig slechts schijnveilig.
Bezetting De militaire bezetting van de Westelijke Jordaanoever duurde begin deze maand een halve eeuw.
Dat Netanyahu deze ultieme status-quo niet probeert te doorbreken, heeft volgens Israël-kenner Nathan Thrall met niets anders te maken dan met de prijs van de bezetting.
In een briljant essay dat in mei in The Guardian verscheen, maakte Thrall een simpel rekensommetje.
Wat kost Israël meer: de bezetting opgeven of eraan vasthouden? Het antwoord luidt dat het voortzetten van de bezetting veel minder kostbaar is.
Israël kan zo vaak het internationaal recht schenden als het wil, doordat er nooit serieuze maatregelen zijn.
En dat ligt vooral aan het uitblijven van internationale druk.
Israël kan zo vaak het internationaal recht schenden als het wil, doordat er nooit serieuze maatregelen zijn.
Geen boycot, geen visumplicht, geen uitsluiting van internationale organisaties.
Vrijwel elk land ter wereld, ook Nederland, beschouwt de nederzettingen als illegaal – maar verder dan het etiketteren van goederen uit bezet gebied komt de EU niet.
Intussen blijft iedereen op cultureel en economisch gebied met Israël samenwerken.
Want je moet met de Israëliërs praten, luidt de heersende opinie, om ze van gedachten te laten veranderen.
Lukt dat ook? Israël scherpt inderdaad zijn gedachten, alleen niet in de door het liberale Westen gewenste richting.
Zelf heb ik de dubieuze eer genoten als correspondent het land te worden uitgewerkt wegens onwelgevallige ber

Fijn, zo 'n brein      Mulder Arjan      Filosofie

Fijn zo’n brein, laat op een verhalende manier zien hoezeer ons denken over zekerheid ons in de greep heeft. We denken dat we orde in ons bestaan scheppen, maar we denken slechts achter de feiten aan. Waarom doen we dat? Schieten we er iets mee op? In principe niet. Maar de moderne mens zit vast in de zogenoemde ‘Story of Separation’, het verhaal van de geïsoleerde en angstige mens, die streeft naar controle. Oude culturen hanteren het verhaal van de universele samenhang, de ‘Story of Interbeing’. Zij accepteren onzekerheid, met als resultaat: inzicht, wijsheid en vertrouwen. De keuze is aan ons: blijven wij gevangen in onzekerheid, of gaan we onszelf overwinnen, onze beperkingen accepteren en leven vanuit vertrouwen? Kunnen moderne mensen dat nog wel? Zijn ze zo slim? Een confronterend en ontluisterend verhaal. Arjan Mulder (1958) onderzoekt, reist, filosofeert en schrijft. Hij begint zijn loopbaan als onderzoeker in de revalidatie. Na zijn wetenschappelijke promotie wordt hij reisjournalist en ontdekt het boeddhisme. In zijn boeken verwerkt hij zijn holistische levensvisie. Auteur van: ‘Als Boeddha Darwin kende’ en ‘De dag dat Boeddha lachte’.

Dier , mens      Reesink Maarten      Menswetenschappen

De relaties tussen mens en dier beter begrijpen, dat is het doel van wetenschappers die zich bezighouden met dier-mensstudies. ­Maarten Reesink schreef met Dier en mens een fijne rondleiding door dit nieuwe vakgebied. Katten hebben er totaal geen moeite mee voedsel aan te nemen van je vijand, zo ­kopten allerlei sites onlangs. Dat bleek uit een experiment waarbij de dieren hun baas verwoede pogingen zagen doen een doos open te maken; één aanwezige vreemde stak de helpende hand toe, de ander weigerde. Waar honden bij eerdere experimenten vervolgens weinig op bleken te hebben met de niet-helpende vreemde, accepteerden de katten zonder problemen lekkere hapjes van beiden. Maar maakt dat katten inderdaad tot egoïstische aso’s? Of kijken we dan al te zeer met een mensenblik naar deze dieren en hoe zij de wereld ­beleven? Die laatste overweging hoort tot het vakgebied dat centraal staat in dit boek: human-animal studies of dier-mensstudies. Die maken geen deel uit van de biologie, legt auteur Maarten Reesink uit. Ze zijn een combinatie van allerlei disciplines met als doel om de relaties tussen mens en dier te bestuderen. (Waarbij aangetekend dat mensen natuurlijk eigenlijk óók dieren zijn.) Prima gids Dat multidisciplinaire karakter blijkt duidelijk uit het boek. Geschiedenis, religie, filosofie, biologie, psychologie, ecologie, media- en cultuurwetenschappen passeren allemaal de revue. In heldere, prettig lezende teksten navigeert Reesink van de Oud-Griekse filosoof Aristoteles naar de Nederlandse primatoloog Frans de Waal, en van de schattige Mickey Mouse naar de ­dreigende Jaws. Die brede insteek heeft wel tot gevolg dat het boek niet één Groot Punt maakt. Dier en mens wil vooral een rondleiding zijn door een vrij nieuwe tak binnen de wetenschap. Gelukkig blijkt Reesink een prima gids.

Grenzen in beweging      De Baets Antoon      Wereldgeschiedenis

De recente geschiedenis komt vaak ongefilterd en overweldigend op ons af. Door de vele informatie is het soms moeilijk de hoofdlijnen van het nieuws te volgen. Het is mogelijk om dan de greep op het geheel te verliezen. Er is dus behoefte aan duiding. Grenzen in beweging legt de assen van onze tijd bloot en verheldert zo de hedendaagse geschiedenis. Het schetst de situatie van de Lage Landen en zoomt dan uit naar Europa en de wereld. Een onmisbaar overzicht voor iedereen die niet alleen naar het verleden, maar ook naar de toekomst kijkt.

Te veel en nooit genoeg      Trump Mary      Amerikaanse politiek

In dit onthullende, gezaghebbende portret van Donald J. Trump schetst zijn nicht de duistere geschiedenis van haar familie. Mary Trump bracht haar jeugd grotendeels door in het imposante huis van haar grootouders, waar Donald met zijn broers en zussen opgroeide in een nachtmerrie vol trauma’s, destructieve relaties, verwaarlozing en psychische mishandeling. Ze was persoonlijk aanwezig bij talloze etentjes en de soms grimmige en verwarrende familiebijeenkomsten. Mary vertelt alles: van Donalds plek in de schijnwerpers van de familie tot de verschrikkelijke manier waarop hij zijn vader afdankte toen hij alzheimer kreeg. Mary’s inzicht en haar familieband zijn cruciaal in deze onthullende biografie, die blootlegt hoe familiepatronen en de schadelijke relatie met zijn vader de beschadigde man hebben gecreëerd die Trump nu is. Alleen een insider kan deze zenuwslopende saga vertellen – en Mary is de enige die bereid is openheid te geven over een van de machtigste en disfunctionele families ter wereld.

De verblinde samenleving      Buelens Marc      Maatschappij

Hoe we als maatschappij fundamentele vooruitgang kunnen boeken Hoe leert een samenleving? En vooral: waarom leren we zo vaak ook de verkeerde dingen? Het zijn vragen die verrassend weinig worden gesteld. Het lijkt wel alsof we altijd eerst een catastrofe nodig hebben voordat we vooruitgang kunnen boeken. In dit boek brengt organisatie-expert Marc Buelens een messcherpe analyse van hoe samenlevingen zichzelf al te vaak in de voet schieten. Hij legt uit hoe de drie trekpaarden van onze maatschappij - wetenschap, economie en politiek - altijd maar lijken door te draven... en hoe ze onze 'luwe' systemen, zoals cultuur, zingeving en solidariteit, op die manier compleet dreigen te vertrappelen. In plaats van de politieke besluitvorming te stroomlijnen, gezondheidscrisissen te managen of de immense uitdagingen inzake ongelijkheid, klimaat en milieu aan te pakken, blijven we in rondjes draaien. Wat kunnen we dan leren opdat het coronadebacle geen generale repetitie voor de klimaatcrisis wordt? Kunnen we onszelf uit het moeras trekken of blijven we blind voor onze catastrofale leerprocessen?

Stille verovering      Hamilton Clive      China

De opkomst van wereldmacht China is niet te stoppen. De Chinese invloed in het Westen is nu al onthutsend groot in multinationals, lucht- en zeehavens, vastgoed, chemie, onze communicatie-infrastructuur en de medische wereld. China rolt een vergaand en geraffineerd programma uit dat westerse democratieën bewust ondermijnt en zo een nieuwe wereldorde vestigt. De Chinese Communistische Partij zet zich schrap voor een ideologische strijd en wendt alle middelen aan om de macht te houden. Democratie in China zelf is verder weg dan ooit; de invloed van het Westen verliest steeds verder terrein. Stille verovering is gebaseerd op grondig wetenschappelijk onderzoek en diepgravende journalistieke research, en werpt een schokkende blik op de wereldorde van vandaag de dag waarin China centraal wil staan. Hoe China het Westen infiltreert en de wereldorde herschikt Het is jammer dat de Nederlandse titel van dit boek, ‘Stille Verovering‘, nòg meer dan de Engelse titel ‘Hidden Hand, exposing how the Chinese Communist Party is reshaping the world’, een voorschot neemt op de conclusie van de schrijvers. Dit is tekenend voor het huidige anti-Chinese klimaat; de lezer wordt hiermee meteen op een anti-Chinees spoor gezet. Terwijl het boek met ontluisterende, soms bekende feiten komt over de handelswijze van de Chinese Communistische Partij (CCP), is daarnaast de inhoud een aaneenrijging van verdachtmakingen aan het adres van democratische leiders en opiniemakers die zich positief over China uitlaten. Bewust of onbewust laten zij zich namelijk door China manipuleren om diens snode plannen uit te voeren. Geslaagde samenwerkingsvoorbeelden komen niet ter sprake, want die zijn allen verdacht. Geraffineerde en manipulatieve tactieken De kernboodschap van het boek is dat democratische instellingen kwetsbaar zijn en de CCP de zwakheden goed weet uit te buiten en te ondermijnen. Westers establishment blijkt makkelijk ten prooi te vallen aan de verlokkingen en beloftes van China. De schrijvers stellen dat de CCP al vanaf zijn oprichting ‘allerlei verfijnde technieken ontwikkeld heeft om vriend en vijand psychologisch te manipuleren.’ De schrijvers gaan gedetailleerd in op de manier waarop westerse gezagsdragers en hoogwaardigheidsbekleders worden ingeschat. Met behulp van vijf categorieën waarin deze mensen zijn ingedeeld kan de CCP gericht zijn pijlen richten op wie het beste voor hun karretje gespannen kan worden. Sommigen zijn ijdel en makkelijk in te pakken, anderen zijn minder beïnvloedbaar. In deze rubricering zijn hooggeplaatste buitenlandse vrienden in de politiek, de media en academische wereld niet alleen handig om anti-Chinees beleid af te remmen, maar vooral ook om handelingen van het Chinese regime te verdedigen. De schrijvers noemen een aantal vooraanstaande Amerikaanse ambtenaren en politici die hun toon in de afgelopen jaren drastisch verzacht hebben. Ook andere westerse gezagdragers worden verder in het boek niet gespaard. Een greep: George W. Bush, Mitch McConnell en diens vrouw Elaine Chao – tevens de voormalige Minister van Transport onder Trump, Steven Mnuchin, Ivanka Trump, Joe Biden en John Kerry. Allen hebben daar direct of indirect financieel voordeel gehaald uit hun connecties met de Chinese elite en machthebber, zo vertellen de auteurs. De payback is om zowel Senaat als Huis van Afgevaardigden en het Witte Huis te beïnvloeden ten gunste van het eigen Chinese gouvernement. De Chinese overheid masseert westerse besluitvormers, academici en influencers via een uitgestrekt en fijnmazig netwerk dat wordt aangestuurd door het Verenigd Front Departement. De internationale afdeling van dit departement is werkzaam in tal van culturele vriendschapsverenigingen die wereldwijd als non-profitorganisaties culturele evenementen en gala’s sponsoren, waar rijke en machtige mensen elkaar ontmoeten. Onder het mom van het versterken van wederzijdse vriendschap, kruipt de CCP zo in de haarvaten van de westerse samenleving. De CCP maakt hierbij verder gebruik van de Chinese diaspora, de Confucius Instituten, internationale denktanks en The China Arts Foundation. En, het maakt dankbaar gebruik van westerse academici en mediagrootheden zoals Martin Jacques en Jeremy Paxman, aldus de schrijvers. Het naïeve en opportunistische Amerika Zoals gezegd, de vriendelijke, op wereldvrede en samenwerkingsgerichte doelstellingen zijn een rookgordijn, stellen de auteurs. De intenties zijn vele malen meer sinister: het bijeenbrengen en bemiddelen van contacten tussen gepensioneerde westerse militairen en politieke vertegenwoordigers en mensen uit het Volksbevrijdingsleger bijvoorbeeld. Het naakte doel: het verrichten van inlichtingen- en propagandawerk. Een voorbeeld van iemand die het goed kon vinden met de Chinese top was de Amerikaanse admiraal Bill Owens, voormalig vicevoorzitter van de gezamenlijke stafchefs (1994-96), die in die capaciteit jarenlang toegang had tot Chinese militaire generaals. Na zijn pensionering zou hij zijn Chinese connecties hebben aangewend om bij een Hongkongse investeringsmaatschappij te werk te gaan, en adviseerde hij in de handel van technologische kennis. Via dit Sanya Initiative faciliteerde Owens ontmoetingen tussen Amerikaanse en Chinese generaals. Hij was tevens lid van een aantal Amerikaanse think tanks (oa. Carnegie en Brookings) en schreef in 2008 een opiniestuk in de Financial Times met de strekking dat verkoop van wapens aan Taiwan niet in het belang van de VS was. De lijst met onthullingen over Owens actieve betrokkenheid en rol als facilitator is lang en ontgoochelend. Doel was iedere keer om de anti-China sentimenten in de Amerikaanse politiek tegengas te geven. Als dit allemaal waar is, is de verstrengeling van Chinese belangen met het Amerikaanse establishment inderdaad ronduit zorgelijk. De lijst met andere hoogwaardigheidsbekleders die zich hebben laten paaien is indrukwekkend, en beperkt zich niet tot Amerika. Ook in Europa zijn organisaties actief bezig China’s zaak te bepleiten. In het VK is er de 48 Group die vanaf 1954 zaken met China doet. Leden vertegenwoordigen beide kanten van het politieke spectrum, zoals Tony Blair en Michael Hesseltine. Stephen Perry, de zoon van de oprichter, wordt bladzijdenlang onder de microscoop ontleed. De schrijvers melden dat na de fusie met het latere China Britain Business Council (CBBC) dit een sterke lobbygroep werd. Voor de Britten is er ‘geen weg meer terug’ Het is interessant hoe scherp de auteurs deze organisatie en de pogingen van Britse zijde om naast handel ook andere samenwerkingsvormen op te tuigen zo verdacht mogelijk willen maken. In de vroege jaren 90 was er nog hoop en nieuwsgierigheid om verschillende vormen van coöperatie uit te denken. Uit eigen ervaring weet ik dat beide organisaties vrijwel los van elkaar werkten en dat CBBC vooral praktische ondersteuning bood aan Britse bedrijven die China-waarts wilden gaan. Het VK is juist in een vroeg stadium uiterst voortvarend geweest met het organiseren van handelsmissies naar China, het stimuleren van kennis over China en het uitvoeren van marktonderzoek. Nooit is er een hint van ‘kowtow’ richting China geweest. Het bijwonen van een studiebijeenkomst in 2019 over het ‘Denken van Xi Jinping’ op de Chinese ambassade in Londen door leden van de 48 Group en de CBBC wordt in dit boek in een bedenkelijk daglicht gezet. De auteurs concluderen dat de CCP zo vervlochten is met de Britse elite dat er ‘voor het VK geen weg meer terug is’. Dat lijkt echt te kort door de bocht en getuigt van weinig kennis over hoe Britten het diplomatieke en geopolitieke spel beheersen. Een land met louter boze intenties Het Nederlandse Centrum voor Wiskunde en Informatica wordt genoemd als facilitator bij het ‘opzetten van een geavanceerd laboratorium voor gebruikersonderzoek’ – nergens wordt verder uitgelegd wat de afspraken zijn. Het noemen alleen al maakt verdacht. En dat is de makke van dit boek – ondanks de alarmerende en zorgelijke mededelingen over verstrengeling van de CCP met onze wereld, wordt er op enkele uitzonderingen na, weinig consequent bewijs blootgelegd over hoe die versmeltingen post hebben gevat en op welke manieren westerse prominenten zich hebben laten (mis)gebruiken. Alsof iedereen hier aan het slapen is. De anti-China sentimenten worden met dergelijke boeken echter wel behoorlijk opgepookt. Is dat een goede zaak? Inmiddels is er hier consensus dat de ogen niet gesloten kunnen blijven voor de acties vanuit de CCP, die de vrije wereld wel degelijk beïnvloeden. De schrijvers sluiten af met de vraag wat democratieën kunnen doen om infiltratie en bedreigingen vanuit Chinese hoek het hoofd te bieden en roepen media en academici op om vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid te blijven beschermen. Samenwerking tussen bondgenoten voorkomt dat we uitgespeeld worden, waarschuwen zij. Allemaal noodzakelijk, zeker, maar door gebrek aan nuance verliest het boek aan overtuigingskracht. Bovendien wordt er geen onderscheid gemaakt tussen het Chinese volk, de overheid en de CCP – alsof die één geheel zijn! De boodschap was met meer gelaagdheid en subtiliteit vele malen betrouwbaarder overgekomen. In dat geval was het misschien ook minder dik geweest! En, lezers zijn heus in staat zelf conclusies te trekken. Laat het boek daarom met een gezonde dosis argwaan gelezen worden.

Einsteins grootste fout      Bodanis David      Biografie

Ook een genie kan zich vergissen. Soms zo ernstig dat mensen na hem zich er flink over verwonderen. Zelfs een van de grootste genieën aller tijden ontkwam niet aan dit lot. Wat zijn grote fout was en hoe hij er toe kwam deze te maken, beschrijft David Bodanis in de knappe biografie over Albert Einstein. Het is zelfs het concentratiepunt van het boek zoals ook uit de titel blijkt: Einsteins grote fout. Dat Albert Einstein voorbestemd was om iets met techniek en natuurkunde te gaan doen, was bij zijn geboorte al duidelijk. Zijn vader was een elektrotechnicus, evenals zijn oom. De joodse komaf en het latente antisemitisme in het Duitsland van de laat negentiende eeuw waren genoeg redenen voor de familie om naar Noord-Italië te verhuizen. Einstein, wars van autoriteit en autoritair gedoe, was een wat luie leerling op de middelbare school. Ondanks dat hij geen middelbareschooldiploma behaalde wist hij zich aan te melden aan het Polytechnicum in de Zwitserse stad Zürich. Pas in tweede instantie trouwens, want een aantal te lage cijfers deed hem de eerste keer de das om. Dit Polytechnicum blijkt van groot belang voor zijn loopbaan. Vooral de vriendschappen die hij er sluit met Michele Angelo Besso, levenslang zijn beste vriend en Marcel Grossmann, later een groot wiskundige. Allemaal waren ze van joods komaf. Opmerkelijk hoeveel grote denkers van joodse komaf waren. Albert Einstein blijkt al vroeg een vriendelijke kerel, wars ook van bestaande conventies. Later in de biografie Einsteins grote fout noemt David Bodanis hem een bohémien. En dat bleef Einstein tot zijn dood. Hij trouwt met Mileva Marić. Voor hun huwelijk bevalt ze van een dochter. Die wordt zoals gebruikelijk in die tijd ter adoptie aangeboden. Later krijgen ze twee zoons, van wie de jongste waarschijnlijk veel later de doodsoorzaak wordt van Mileva Marić: hij was schizofreen in een vlaag van gewelddadigheid doodde hij zijn moeder. Van wie Albert toen al lang en breed was gescheiden. Aanvankelijk liep het niet zo bijster goed met de carrière van Einstein. Hij werkt jarenlang zes dagen in de week voor een of ander octrooibureau. Toch creëert hij voldoende tijd om in 1905 de speciale relativiteitstheorie te publiceren. Massa en energie kunnen in elkaar worden omgezet, oftewel: E = mc2. Jaren later en met hulp van Marcel Grossmann komt het zelfs tot de algemene relativiteitstheorie die Einstein de grote roem brengt: G=T. Dat wat een fenomenale ontdekking: dat was onze zintuigen vreemd en willekeurig voorkomt, zoals het buitelen van planeten door de ruimte, in werkelijkheid aan heel duidelijke, heel precieze wetten beantwoordt. Einstein bleef voor de buitenwereld bescheiden, maar aan zijn beste vriend Besso schreef hij juichend: ‘Dit is de grootste voldoening van mijn leven.’ De roem maakte van Albert Einstein ook een soort van playboy. Hij was al een soort van bohémien en die stijl van leven betekende dat de omgang met vrouwen ook redelijk vrij was. Zonder affaires is zijn leven misschien in de laatste fase geweest. Daarvoor wemelde het van de affaires, waarvan er één resulteerde in een tweede huwelijks, dat met de Duitse Elsa Löwenthal. Albert Einstein bleef een zoeker en twijfelaar. Op enig moment meende hij dat hij de wonderschone formule G=T moest verrijken met een zogenaamde lambda. Met die extra toevoeging probeerde hij zijn volmaakte formule in overeenstemming te brengen met waarnemingen van astronomen die beweerden dan onze Melkweg niet uitdijde en dat daarbuiten slechts een oneindige zwartheid was. En dat stond haaks op de algemene relativiteitstheorie. Het bleek een grote vergissing, maar het duurde jaren voordat Einstein dat wilde toegeven. Een keur aan wetenschappers was er voor nodig om hem ervan te overtuigen. Van de Russische wiskundige Aleksandr Friedmann (met druipsnor en een altoos somber gelaat) tot de Jezuïteit en ontdekker van de oerknal, pater Georges Lemaître en de later wereldberoemde astronoom Edwin Powell Hubble. Hun bevindingen bevestigden G=T. Het kostte grote moeite om Einstein tot die conclusie te verleiden, maar eindelijk herriep Einstein, in het bijzijn van Hubble, de lambda. Een of lokaal suffertje in Amerika kopte over Hubble: ‘Knaap die Ozarks voor sterrenkunde verliet brengt Einstein op andere gedachten.’ Vanaf dat moment zette zich in Einstein de gedachte vast dat hij zijn intuïtie had moeten volgen door die lambda destijds niet toe te voegen. Als wetenschapper zou hij zich nooit meer laten verleiden tot iets dat tegen zijn intuïtie in zou gaan. En dat bleek zijn grote fout te worden. Want een nieuwe generatie wetenschappers stond klaar. Niels Bohr, ook van joodse komaf trouwens, was één van. Einstein en Bohr raakten bevriend, maar Bohr verrichte onderzoek naar atomen en die atomen gedroegen zich niet altijd even voorspelbaar. En dat conflicteerde met het wereldbeeld van Einstein die juist altijd op zoek was naar die éne verklaring voor het al. Een knappe onderwijsassistent (en latere nazi-collaborateur) van Niels Bohr, Werner Heisenberg, ontwikkelde de theorie van de onzekerheidsrelatie. Wat zich in de atomen afspeelt, is onkenbaar, maar dat te weten is niet nodig om voorspellingen te doen. En dat was tegen het zere ben van Einstein die zo’n redenering slechts als een lapmiddel zag voor lancunes in ons begrip. Zijn verzet tegen deze theorie mondde uit in het verzet tegen de kwantummechanica en dat verzet bracht hem in een wetenschappelijk isolement. Einstein bleef zijn hele verdere leven speuren naar de oplossing, naar heel precieze verklaringen, kortom:naar de ultieme zekerheid. Tevergeefs. Al die tijd had Einstein in Duitsland gewoond en gewerkt. Maar begin jaren dertig werd het duidelijk dat de toekomst aan de nazi’s was en dat voor Joden geen plaats was in dit buitengewoon beschaafde land. En speciaal Joodse wetenschappers moesten het ontgelden. De eerste boekverbrandingen werd al georganiseerd en de boeken van Einstein werden met een meer dan gemiddeld genoegen in de vlammen geworpen. Ook zo’n buitengewone blijk van beschaving. Albert Einstein had het door: wegwezen. Hij emigreerde naar Amerika waar hij een betrekking kreeg aan Princeton. Hij benutte een groot deel van zijn tijd, energie en vermogen om Joden uit het verre Duitsland naar Amerika te bewegen. In 1955, oud en zwak, overleed Einstein door een scheur in het aneurysma. Hij bloedde zo snel dood dat de verpleegster die bij hem was zijn laatste woorden niet meer kon opvangen. Of begreep ze de Duitse woorden niet? De biografie van David Bodanis vind ik knap geschreven. Hij geeft in zijn dankwoord aan dat de biografie door de keuze van een ‘concentratiepunt’ aan kracht won. Dat concentratiepunt is de grote vergissing van de grote meester geworden. In korte, heel leesbare hoofdstukken, voert Bodani je mee door de geschiedenis van Einstein. De opkomst, het hoogtepunt, het isolement in zijn nadagen en zijn wetenschappelijke betekenis worden levendig beschreven. De focus ligt bij alles op de wetenschappelijke ontwikkelingen en betekenis van Einstein. Tussendoor lees je ook over zijn levensloop. Over zijn mislukte huwelijk, zijn tweede huwelijk, summier iets over affaires, maar niet veel. Evenmin heel veel over de relatie tussen Einstein en zijn twee zonen. Een relatie die eerst bijzonder zwak was, maar naarmate de jaren verstreken normaliseerde, in elk geval met zijn oudste zoon. Door de focus op de wetenschappelijke ontwikkeling en bijdragen van Einstein, kom je dus niet heel veel te weten over zijn persoonlijke levensweg. En dat vind ik ergens een gemis. De periode van de jaren dertig, de Tweede Wereldoorlog en de jaren erna, waren bijzonder turbulent en ingrijpend. Ik had graag gelezen hoe Einstein zich als joodse vluchteling in die periode gedroeg en staande hield. Dat neemt niet weg dat ik Einsteins grote fout een razend knappe biografie vind. David Bodanis, zelf natuurwetenschapper, docent en auteur van bestsellers als E=MC2 en Het elektrisch universum, verstaat de kunst om ingewikkelde materie ‘klein te maken’. Wil je begrijpen wat de betekenis was van Einstein en in welke context hij zijn theorieën ontwikkelde, lees dan Einsteins grote fout.

Het Rusland van Poetin      Stent Angela      Russische geschiedenis

De auteur is hoogleraar Euraziatische, Russische en Oost-Europese studies aan de Georgetown University in Washington en schreef al vier boeken over de relaties tussen de SU/Rusland en de rest van de wereld. In dit stevig boek onderzoekt ze de heropstanding van Rusland dankzij Poetin en de relatie met vele landen, uitgezonderd Afrika. Hoewel Poetin ook daar zeer actief is, minstens sinds 2019. Met het wereldkampioenschap voetbal van 2018 maakte Rusland een goede indruk op alle bezoekers en het toonde zijn terugkeer op het wereldpodium.
De annexatie van de Krim, de daaropvolgende inval in Oost-Oekraïne en het neerschieten van een vliegtuig met 298 doden tot gevolg hadden voor een pijnlijke afkoeling gezorgd. Stent verklaart die Russische agressie vanuit de vernedering door het verlies van Oost-Europa en van de ex-Sovjetstaten. Engeland en Frankrijk hadden ook jaren nodig om het verlies van hun kolonies te verwerken. Poetin zou graag de Russische invloed in de verloren gebieden herstellen. Vaste elementen in het buitenlands beleid zijn: de indrukwekkende oppervlakte, de lange afstanden, het extreme klimaat, de economische achterstand en de noodzaak van een sterk gezag. De economische achterstand, vooral in consumptiegoederen, contrasteert met de ereplaats in de ruimtevaart. Stent vindt ook dat Rusland enkel met het verstand niet te begrijpen is. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie vond Rusland dat geen enkele voormalige lidstaat zich mocht aansluiten bij de EU of NAVO en dat de 22 miljoen Russen buiten Rusland verdedigd moesten worden. Poetin vindt ook dat de Russische cultuur uniek is, zowel Europees als Aziatisch en superieur aan de Westerse. Geen enkel ander land moet zich bemoeien met zijn ‘soevereine democratie’. Europa is de grootste afzetmarkt van Russische olie en aardgas.
Tijdens Gorbatsjov en Jeltsin was Rusland zeer pro-Europees, maar de NAVO-bombardementen op Belgrado verkoelden die relatie. Poetin had meer respect voor China’s autoritaire modernisering.
Hij snapt niet hoe de EU kan functioneren als de voorzitter om de zes maanden wisselt. De relaties verzuurden door de uitbreiding met Polen en de Baltische landen in 2004 en het partnerschap van 2009 met zes buurlanden van Rusland: Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland. Het associatieverdrag van 2013 had als gevolg dat Oekraïne geen lid meer kon worden van de Euraziatische Economische Unie die Rusland wou oprichten. Stent beschuldigt Rusland ervan financiële steun te verlenen aan uiterst-rechtse partijen zoals het FN, maar ze is slordig met haar cijfers: die ’10 miljard $’(p. 80) moet 10 miljoen zijn. Duitsland en Rusland hadden eeuwenlang relatief goede relaties en zeer goede ten tijde van Kohl en Gorbatsjov, Schröder en Poetin, maar door de inmenging in Oekraïne zijn ze vertroebeld. De NAVO was voor de Sovjets altijd de grote vijand.
Stent beweert hier (p. 139-141 en p.151) dat Baker en Bush in 1990 enkel beloofden geen NAVO-troepen in de DDR te stationeren en dat ze niet beloofden dat de NAVO zich buiten Oost-Europa zou houden. De zin met ‘there would be no extension of NATO one inch into the east’ is nochtans genoeg bekend en is ook bevestigd door Jack Matlock, toenmalig ambassadeur in Moskou. (Bron: Joshua Itzkowitz Shifrinson, ‘Deal or no deal. The end of the cold war and the US offer to limit Nato expansion’, in International Security, spring 2016, p.30.) En toen Clinton het NAVO-lidmaatschap aanbood aan Polen, Hongarije en Tsjechië, verbrak hij daarmee de belofte van 1993 aan Jeltsin om de NAVO niet uit te breiden. Hij nam Rusland dan wel op in de G-7, als compensatie. Drie weken na dat lidmaatschap in 1999 begon de NAVO te bombarderen op Servië, waarmee de grote angst van het Kremlin bevestigd werd. In 2004 liet de NAVO dan nog 7 nieuwe landen toe, tot groot ongenoegen van Poetin. Stent zegt zelf dat over deze uitbreiding onvoldoende is nagedacht: de Baltische landen zijn niet te verdedigen tegen een Russische inval (p. 153-154). Bush stelde zelfs voor om ook Georgië en Oekraïne op te nemen, wat Stent een provocatie noemt. In 2008 verklaarde Kosovo zich eenzijdig onafhankelijk van Servië, met goedkeuring van de VSA.
Bij de annexatie van de Krim beriep Poetin zich op de dreiging van de NAVO om Oekraïne lid te laten worden en de NAVO-vloot dan op de Krim te stationeren (p. 159). In 2017 werden wel NAVO-troepen gestationeerd in de Baltische staten en Oost-Polen. Stent besluit dit deel als volgt: “De uitbreiding van de NAVO was niet de enige reden voor de scheiding tussen Rusland en het Westen. De belangrijkste reden was dat Rusland de voorbije 25 jaar nooit de regels van het internationale bestel wilde accepteren.”(p. 164). Zij speculeert op het einde van Trumps mandaat in 2020, maar dat zal eerder 2024 zijn.
In 2014 verklaarde Poetin dat hij actief de rechten van de Russen buiten Rusland zal blijven verdedigen. Stalin bezorgde Rusland in 1945 zijn grootste oppervlakte ooit, Jeltsin in 1991 de kleinste sinds 1654. Rusland beschouwt de ex-Sovjetstaten als nabije buitenland, als deel van hun veiligheidszone en vindt dat ze geen lid mogen worden van Westerse organisaties. De Russische diaspora (22 miljoen) is sterk aanwezig in Oekraïne (12 miljoen), de Krim (1,7 miljoen) en Kazachstan (4 miljoen). Het Kremlin richtte in 2007 de organisatie Russky Mir op: deze probeert hen samen te houden en overal de Russische taal te steunen. In 8 van de 15 ex-Sovjetstaten zijn Russische troepen gestationeerd. Een andere bezorgdheid is de islamitische terreur van de Tsjetsjenen: ze veroorzaakten al honderden doden bij aanslagen en ze waren met 3.000 à 4.000 strijders bij IS. Rusland en Oekraïne bezondigen zich ook aan herinterpretatie van het verleden.
Poetin ziet Russen en Oekraïners als één volk en weigert de soevereiniteit van Oekraïne te erkennen. Russische en Oekraïense historici twisten om de erfenis van het Kievse rijk. Gorbatsjov had een Oekraïense moeder en een Russische vader; hij hoopte in 1991 de USSR samen te houden door meer autonomie te geven. Maar Kravtsjoek (Oekraïne) weigerde een nieuw unieverdrag te sluiten. Jeltsin, Kravtsjoek en Sjoeskevitsj (Wit-Rusland) ontbonden dan de Sovjet-Unie, tot grote woede van Gorbatsjov, die uit het Kremlin moest verdwijnen. Pas dan zag Jeltsin de problemen: Oekraïne was ineens de derde kernmogendheid, de Russische vloot lag in de Zwarte Zee en aan de Krim, allebei Oekraïense gebieden. De kernwapens werden uit Oekraïne gehaald, in ruil voor veiligheidsbeloften van de VSA, Frankrijk en Engeland. In 2014 bleken die beloften waardeloos te zijn. President Janoekovitsj liet schieten op de betogers: er vielen 100 doden. Dan vluchtte hij naar Rusland. Poetin veroverde dan de Krim, dat bij referendum met 96% voor annexatie bij Rusland stemde.
Dan volgden de bezetting van de Donbas en het neerhalen van MH17 door de separatisten, die dachten dat het een Oekraïens militair vliegtuig was. Een oplossing voor Oekraïne blijft uit. Rusland en China hebben nu betere relaties dan ooit. Ondanks het verdrag van 1689 had Rusland in 1858-1860 toch de Amoer-provincie aangehecht. Tijdens Chroesjtsjov en Brezjnev werd er ruzie gemaakt met Mao. Gorbatsjov zocht toenadering, maar werd door Deng verguisd wegens zijn glasnost. Jeltsin sloot een economisch en een niet-aanvalsverdrag. Poetin en Xi zijn de beste vrienden. Sinds 2009 is China de grootste handelspartner van Rusland. Het Chinese BNP is wel 8,5 keer groter dan het Russische: 11.000 miljard tegenover 1.300 miljard $. Rusland en Japan blijven elkaar wantrouwen.
In 1904-05 versloeg Japan (46 mln. inwoners) het grote Rusland (130 mln.) in de strijd om Mantsjoerije en Korea. In 1945 nam Stalin weerwraak: hij veroverde de Zuidelijke Koerilen en 640.000 Japanse krijgsgevangenen moesten tot 1956 dwangarbeid verrichten in Siberië. 10% van hen stierf. Japan eist al de vier eilanden terug, Rusland wil er maar twee geven. 75 jaar na de oorlog is er nog geen vrede. Met China heeft Japan ook een historische ruzie, maar China is wel de belangrijkste handelspartner van Japan en Japan de tweede van China, na de VSA. China treedt steeds assertiever op in de Zuid-Chinese zee, waar de Japanse Senkaku-eilanden liggen. De terugkeer van Rusland in het Midden-Oosten is één van de grootste prestaties van Poetin. Hij is de enige leider die praat met zowel sjiieten en soennieten als Israëli’s. In 2003 probeerde hij tevergeefs de oorlog in Irak te vermijden, want die zou het terrorisme aanwakkeren. Dat kwam helaas uit: IS ontstond, de Arabische revoluties volgden in 2011. Sinds 2015 steunt hij Assad, die als sjiiet regeert over een meerderheid van soennieten en tijdens de lange burgeroorlog meermaals chemische wapens inzette tegen de rebellen. De steun aan Assad heeft de relatie met Erdogan soms wel bemoeilijkt, maar Rusland en Turkije blijven belangrijke handelspartners en vele Russische toeristen trekken naar Turkije. De relaties met Israël zijn beter dan ooit en dat geldt ook voor de situatie van de Joden in Rusland. In de opvoeding van Poetin speelden Joden een grote rol. Ook Saoedi-Arabië is een bondgenoot geworden, ondanks de steun aan de extreme islam en het verzet van het land tegen Assad. Met Iran komt Poetin ook goed overeen: samen steunen ze Assad en bouwen ze kernreactoren. Rusland is dus terug in het Midden-Oosten zoals de SU er nooit was.
Met de VSA gaat het op en neer. Gorbatsjov en Jeltsin schoten goed op met hun Amerikaanse ambtsgenoten, maar de relatie werd gespannen door de uitbreiding van de NAVO, het Amerikaans bombardement op Belgrado, de inval in Irak en de steun aan de kleurenrevoluties in Georgië en Oekraïne. De democraten ergerden zich aan de Russische inmenging in de verkiezingen van 2016 (en vergaten de Amerikaanse inmenging in de Russische verkiezingen van 1996). Trump behandelt Poetin meestal wel met respect, maar schort verdragen op en handhaaft de sancties. Poetin heeft dus veel bereikt in zijn buitenlands beleid, maar de economie blijft zwak (slechts een beetje groter dan die van de Benelux) en zorgt dat vele plannen niet uitvoerbaar zijn. Andere zwakke plekken zijn het lage geboortecijfer (behalve bij de moslimbevolking), de braindrain van intelligente jongeren, de versleten infrastructuur, de vele sterfgevallen van jongemannen tussen 18 en 30. Hiervoor geeft Stent geen verklaring op p. 409. Dus vullen we dat pijnlijk fenomeen even aan: drugs, fysiek geweld, roekeloos rijgedrag, weinig aandacht voor veiligheid op het werk, veel roken, ongezonde voeding, zelfmoord, verkeerde drank. Wodka is te duur geworden, dus drinkt men slechte, chemische wijn, zelfgestookte alcohol en zelfs methanol, waardoor ze soms blind worden of doodvallen. En dan is er de traditie dat een geopende fles dezelfde avond leeg moet. De schrijfster stelt zich ook vragen over de opvolging van Poetin, maar die heeft hij zelf opgelost door de grondwet aan te passen, waardoor hij eventueel tot 2036 kan aanblijven. Dan zal hij 84 zijn. Beoordeling:
Stent kent Rusland en de ex-Sovjetrepublieken door en door. Ze gebruikt in haar studie ook veel Russische bronnen. De inhoud van het boek is veel ruimer dan de titel: ook een massa landen buiten de voormalige Sovjet-Unie komen ter sprake. Ze toont duidelijk aan hoe Poetin zijn land weer op de wereldkaart heeft gezet. Van de lezer wordt een stevige concentratie verwacht. De opmerkingen die nu volgen zijn vooral details. De kaarten op p. 8, 189, 233, 279 zijn goed bedoeld, maar ontoereikend: je moet zelf een geografische en historische atlas bij de hand nemen. Soms staan er spel- of drukfouten in: dysfunctioneel (p. 23, 33) i.p.v. disfunctioneel; Willy Brand i.p.v. Brandt (p. 111); mythen ‘is’ i.p.v. zijn (p. 140); Mentsov (p. 180) moet Nemtsov zijn (p. 180); ‘Rusland bracht een bezoek’ (p. 191) moet zijn: Poetin bracht een bezoek; 1887 moet 1787 zijn (p. 211); economisch moet economische zijn (p. 237); ernstiger moet veranderen in ernstigere (p. 238); Dagelijks dag in Dagelijks (p. 315); na Brezjnev kwamen er 2 i.p.v. 3 oude leiders: Andropov en Tjernenko (p. 346). Het aantal moslims in Rusland bedraagt op p. 305 slechts ‘2 miljoen’ en op p. 409 zijn het er 1/5de van de bevolking, dus 28 miljoen: een groot verschil. Het FN kreeg een lening van ’10 miljard $’ (p. 80): dat moet 10 miljoen zijn. Stent beweert dat het bondgenootschap tussen Stalin en Churchill al eindigde tijdens WOII (p. 88): dat gebeurde pas in 1946 met de Fulton-speech van Churchill.
Stent situeert de NAVO in de ‘groene voorstad Evere’ (p. 135): als ze daar eens komt, zal ze weinig groen zien. Ze noemt Maria Zacharova ‘minister van Buitenlandse Zaken’: dat is Sergej Lavrov, zij is diplomaat en woordvoerder. In Kazachstan is ondertussen Tokayev in de plaats gekomen van Nazarbajev en Astana heet nu Nur-Sultan (p. 196). Op p. 233 duikt ineens het woord HALO op, zonder enige uitleg. Bij de foto’s tussen p. 256 en 257 staan geen verwijzingen naar de tekst en omgekeerd ook niet. De oorlogen tussen Rusland en het Ottomaanse rijk vonden niet enkel plaats in de 16de en 17de eeuw, maar ook in de 18de en 19de.

Hoe een open wereld ons verder brengt      NorbergJoan      Maatschappij

De manier waarop Johan Norberg dit boek heeft geschreven kun je met drie woorden typeren: gedreven, zelfverzekerd en overtuigend. De kern van het boek is de overtuiging dat het niet mogelijk is ‘een systeem te creëren met minder interne tegenstrijdigheden dan het liberale democratische kapitalisme’ (blz. 326). Voor het eerst in de geschiedenis hoeven de meeste mensen zich geen zorgen te maken over hun fysieke en materiële bestaan.
Dat is een gevolg van de industriële revolutie, moderne technologie, massa-educatie en verstedelijking. De sleutel tot dit succes is het vermogen van de mensheid om samen te werken. En voor die samenwerking is het noodzakelijk dat wij in een open en vrije wereld leven waarin ideeën worden uitgewisseld zodat wij op elkaars werk kunnen voortbouwen. Ook de niet-westerse landen delen in die vooruitgang. Vergeleken met honderd jaar geleden is het bbp per hoofd van de bevolking in Azië acht keer zo groot.
In Latijns-Amerika is dat zes keer zo groot en in Afrika is dat vier keer zo groot. Voor Europa en de VS is het ongeveer zeven keer zo groot. De kloof tussen rijke en arme landen is dus minder diep geworden. Dat hebben we volgens Norberg vooral te danken aan investeringen en innovaties waardoor we meer zijn gaan produceren. In een herverdeling van de bestaande rijkdom ziet de auteur niet zoveel. ‘Als we honderd jaar geleden alle rijkdom die de wereld toen had gelijkelijk verdeeld hadden, zouden we nu allemaal armer zijn dan de gemiddelde Tanzaniaan’ (blz. 232). Bijna zolang de mensheid heeft bestaan, was voedsel sterk onderhevig aan bederf. Dus moest het diezelfde dag worden geconsumeerd.
Deze permanente zorg in het dagelijkse bestaan is er niet meer. Daardoor komt tijd en energie vrij die we kunnen richten op innovatie en productie. Norberg onderzoekt oude en nieuwere beschavingen. Steeds komt hij tot de conclusie dat het afgelopen is met een beschaving zodra deze zich isoleert, in zichzelf terugtrekt en zich afsluit van invloeden van buitenaf. Daarom moet de vrije wereld zich niet afsluiten voor immigranten.
De toestroom van immigranten naar de Verenigde Staten vanaf 1790 droeg bij aan een bevolkingsexplosie en dat veroorzaakte weer een enorme positieve dynamiek. Maar toen Hitler de Duitse universiteiten zuiverde van Joden was het alsof hij zijn eigen kennis- en wetenschapsarsenaal opblies. Hij joeg wetenschappers weg die daarna de VS hielpen aan de nieuwste technologieën. Historisch bezien ondermijnen immigranten een maatschappij niet, maar versterken ze die (blz. 97). De belangrijkste verschillen tussen moslimsimmigranten en autochtonen in Westerse landen betreffen kwesties als de man-vrouwverhoudingen, het homohuwelijk, seks buiten het huwelijk, abortus en pornografie (blz. 105). Maar volgens Norberg veranderen die opvattingen naarmate moslims langer in een liberalere samenleving leven. Kortom, universele liberale waarden als openheid, diversiteit, pluriformiteit en tolerantie werken op termijn heel positief uit. Toen Spanje rond 1600 Joden en Moren verjoeg, raakte het land achterop. Toen Lodewijk XIV vanaf 1684 de Hugenoten vervolgde, hielp hij de Nederlanden. Norberg vergelijkt de Spaanse monarchie met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (blz. 166). De oude opvatting was dat land en natuurlijke hulpbronnen welvaart creëerden. Spanje had dat, maar stond toch aan de rand van de afgrond na 1600. De Republiek had geen van beide maar werd in de 17de eeuw het rijkste land ter wereld. Een Engelse econoom schreef: ‘Als we hetzelfde willen bereiken, moeten we de Nederlanders navolgen.’ Populisten zien vooruitgang als een bedreiging.
Voor Norberg is vooruitgang een belofte voor de toekomst.
Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk. Bovendien is zijn boek deskundig geschreven en valt er weinig op de feiten die hij noemt af te dingen. De kanttekening die je bij dit boek kunt maken is de vraag of Norberg niet te veel de zonzijde ziet van liberale deugden en te weinig de schaduwkant van permanente groei. Maar volgens hem heeft een open samenleving nog steeds alle problemen het hoofd kunnen bieden. En dat kan dus weer het geval zijn nu we opnieuw voor grote uitdagingen staan. Hij sluit af met de waarschuwing dat aan elke bloeiperiode in de geschiedenis een einde kwam doordat er een einde kwam aan openheid. Hij sluit zich aan bij de grote Britse historicus Arnold Toynbee die concludeerde dat beschavingen sterven aan zelfmoord of moord. Bijna altijd is het zelfmoord.

De fusiedroom      Keulen Jean-Paul      Fysica

Wat mogen we nou wel en niet verwachten van kernfusie? Over die vraag gaat De fusiedroom, het nieuwste deel van de boekenreeks Pocket Science, van New Scientist-eindredacteur Jean-Paul Keulen. Een voorproefje. Binnen de kortste keren zou de wereld op kernfusie gaan draaien, zo leek het in 1951. Althans, als je de Argentijnse president Juan Perón ­geloofde. Die maakte namelijk op een persconferentie bekend dat er in zijn land een ‘totaal nieuwe manier was gevonden om atoomenergie op te wekken’; dat in een lab ‘kunstmatige zonnen op aarde’ waren gecreëerd. Verantwoordelijk voor die krachttoer was de in Oostenrijk-Hongarije geboren natuur­wetenschapper Ronald Richter. Die had een apparaat gebouwd waarin, onder invloed van ­geluidsgolven en elektrische vonken, deuteriumkernen zouden fuseren met kernen van het derde element uit het periodiek systeem: lithium. Die reacties zouden dan plaatsvinden bij een temperatuur van zo’n 6000 graden Celsius, zo vertelde Richter een paar dagen na de ­pers­conferentie. Explosies en krabbelwerk.
De rest van de wereld reageerde nogal sceptisch. 6000 graden lijkt misschien heet, maar in het binnenste van de zon is de temperatuur zo’n 15 miljoen graden. En onder aardse omstandigheden, waar de dichtheid veel lager is dan in het hart van de zon, heb je nóg veel hogere temperaturen nodig, wil een deel van je atoomkernen fusiereacties aangaan. Bij deuterium en tritium, de meest veelbelovende fusiebrandstof, heb je het bijvoorbeeld over zo’n 150 miljoen graden Celsius. Voor andere brandstoffen ligt die temperatuur nog veel hoger. Toch werd Richters claim niet overal zomaar weggewuifd.
Een Franse wetenschapper maakte bekend dat hij eerder ook al ­zoiets voor elkaar had gekregen in zijn eigen lab. En de Nederlandse prins Bernhard, die in Argentinië was toen Perón zijn aankondiging deed, bood de president gelijk een samenwerking aan. Als er inderdaad een manier was bedacht om energie op te wekken zonder dat er olie of gas voor verbrand hoefde te worden, wilde ons land daar maar al te graag van meeprofiteren. Een marinevlieger die het ­Argentijnse lab bezocht, gelegen op een eilandje, kwam ­echter terug met een nogal… apart verhaal, zo schrijft journalist Charles Seife in het boek Sun in a Bottle. Richter had een ­‘demonstratie’ van zijn kunnen gegeven door een vat met stikstof en waterstof te laten exploderen. De ontploffing blies een deur uit zijn sponningen. Daarop spuwde een naburig apparaat een papiertje uit, waar de ­wetenschapper het woord ‘atoomenergie’ op krabbelde. Niet helemaal het proces wat Perón had geschetst, dus. Zilveren randje.
Bij een volgende demonstratie, aan een team van wetenschappers, ging het er wat ­minder bizar aan toe – maar het resultaat was niet veel hoopgevender. Richter had allemaal ­geigertellers geïnstalleerd die luid tikten; een teken dat er in elk geval iets radioactiefs in het lab gebeurde. Diezelfde geigertellers bleven echter stil toen de onderzoekers er radioactief ­materiaal bij hielden. Bovendien maten de onafhankelijke wetenschappers geen gammastraling, terwijl je die óók zou verwachten als daadwerkelijk gebeurde wat Richter had geclaimd. Al gauw was duidelijk: Perón had zich laten inpakken door ofwel een verwarde geest, ofwel een oplichter, en had honderden ­miljoenen gestoken in een ­project dat nooit iets had ­kunnen opleveren. Hoewel het Richterverhaal een eerste duistere wolk wierp over de fusiedroom, had die wolk wel een zilveren randje.
Toen de Amerikaanse natuurkundige Lyman Spitzer vlak voordat hij op wintersport­vakantie ging hoorde wat de ­Argentijnen beweerden, dacht hij net als veel van zijn vakgenoten ­meteen: ‘Dat kan niet werken.’ In de skilift begon hij vervolgens zelf na te denken over hoe je dan wél een fusiereactor zou kunnen bouwen. En de gedachten die Spitzer daar had, bungelend boven de sneeuw, zouden de aanzet vormen tot een reactorontwerp waar tot op de dag van vandaag mee wordt geëxperimenteerd.

Red Europa      Guérot Ulrike      Europese geschiedenis

Met afstand het belangrijkste boek over het lot van het Avondland is niet Der Untergang des Abendlandes van Oswald Spengler maar Red Europa! van Ulrike Guerot. Niet alleen schetst zij in vlijmscherpe bewoordingen de teloorgang van de EU, daartegenover stelt zij een nieuw perspectief, een utopia zo u wilt, de Europese RePubliek. De analyses van Guerot zijn onontkoombaar en niet te weerleggen. In heldere taal laat zij ons zien waarom deze EU nooit een succes kon worden, een wangedrocht is dat uitsluitend in termen van het liberale marktdenken functioneert waarbij de Europese burger wordt gedegradeerd tot een niet-soevereine consument die zich niet meer thuis voelt op zijn continent en in de armen van populisten wordt gedreven. De remedie van Ulrike Guerot is de netwerk-republiek Europa die niet langer een verbond van natiestaten is maar een verbond van autonome regio’s. Burgers ontlenen hun identiteit niet aan natiestaten maar aan de regio waarin zij geworteld zijn. Ulrike Guerot (1964) is oprichter en directeur van het European Democracy Lab en een onvermoeibaar pleibezorgster van de Europese RePubliek die op 8 mei 2045 een feit moet zijn. Vanaf het moment dat dit continent tot natiestaten stolde, belandde het in een Europese crisis, waarin het om niets anders gaat dan macht, markt en geld. Die natiestaten zijn de Rubicon van een politiek Europa nooit overgestoken en ze versperden zo de weg naar een Europese democratie. De EU is legaal maar niet democratisch want er is nooit een politieke unie ontstaan. Raad, parlement en commissie houden zich met zichzelf bezig, er is geen scheiding der machten en de burgers van Europa zijn niet gelijk voor de wet en betalen niet dezelfde belasting. Bij het verdrag van Maastricht werden staat en markt losgekoppeld. Vanaf dat moment werd het monetaire beleid op Europees niveau bepaald en het fiscale en sociale beleid op nationaal niveau. Een markt zonder staat en een munt zonder democratie is echter vragen om problemen. De Euro, aldus Guerot, was vooral een project van de industrie.
De Europese industrie kreeg de Euro zonder enige tegenprestatie te hoeven leveren in de vorm van een Europese sociale en fiscale unie! De beslissende geboorteafwijking van de Euro en de EU, die niet meer te corrigeren viel. Arbeid en kapitaal werden losgekoppeld, het kapitaal kon profiteren van de Europese structuren maar arbeid niet en zo leverden de nationale regeringen hun burgers uit aan de Europese interne markt. Het grootste probleem is dat EU-beleid door de verschillende natiestaten wordt bepaald. Maar de nationale grenzen staan wagenwijd open voor investeringen en repatriëring van winsten, zodat de monetaire grens eigenlijk de buitengrens is terwijl er tegelijkertijd geen sprake is van burgerlijke en politieke gelijkheid binnen die monetaire ruimte. Er is dus geen Europees parlementarisme dat zeggenschap heeft over de verdeling van de eurowinst. Het gevolg is dat de Euro uiteindelijk onder druk komt te staan maar die bedreiging komt niet van het populisme; het is juist die Euro die het populisme produceert! En de geschiedenis heeft ons geleerd dat populisme dat op emoties is gebaseerd, zich niet laat temmen; dat elk links-populisme zijn eigen kinderen opeet; en tot slot dat volken die onder druk worden gezet zich over het algemeen niet naar links maar naar rechts wenden. Anders gezegd, aldus Guerot: de ‘weimarisering’ van Europa is al in volle gang. In het hoofdstuk Alles is taal laat Guerot zien dat wij niet of slecht communiceren over Europa en er is een totaal gebrek aan politieke oriëntering, laat staan eensgezindheid. Dit werd alleen maar versterkt door de crisis en de dreigende Grexit, en in het kielzog daarvan door de tegenstellingen tussen noord en zuid. Steeds meer politici nemen afstand van de “ever closer union”. De EU-politiek is verworden tot systeembesturing en technocratisch leiderschap. We ontwikkelen geen transnationale democratie maar regelen nationale schuilkelders. Guerot wijst erop dat de EU geen infrastructurele plannen voor plattelandsregio’s ontwikkelt maar we mogen niet uit het oog verliezen dat het natuurlijk eerst en vooral de natiestaten die het hier af laten weten. De Groningers voelen zich nauwelijks nog Nederlander en dat komt niet alleen door het aardbevingsgevaar. Ook zou de EU veel meer moeten investeren in digitaal Europa. Plattelandsregio’s blijven achter, juist omdat ze niet de beschikking krijgen over een snel breedband internet.
In het hoofdstuk De utopie als projectie schetst Guerot de contouren van de Europese RePubliek. Om te beginnen, eerst en vooral, moeten we afscheid nemen van het idee dat de natiestaat de enige politieke vorm is waarbinnen een democratie kan gedijen. Neen, het is de Europese republiek die het enig juiste antwoord biedt. Alleen burgers zijn soeverein en natiestaten zijn de curatoren van onze soevereiniteit. We halen die soevereiniteit terug en bouwen de eerste transnationale Europese democratie: decentraal, regionaal, postnationaal, sociaal en democratisch. In de visie van Guero zal de Europese burger er geen moeite mee hebben afscheid te nemen van de natiestaat om in plaats daarvan autonome regio’s in te bedden in de nieuwe Europese RePubliek. Vrijwel overal ervaren burgers immers een onoverbrugbare afstand tussen de regio en het politieke centrum van een natiestaat. Het begrip volk is voor de republiek van geen betekenis, de republiek kent slechts burgers en is daarmee de perfecte mal voor een Europese grondwet.
Het is dan ook van het grootste belang dat een Europese republiek zich allereerst richt op het tot stand brengen van een nieuw echt representatief parlementarisme dat de algemene wil ook werkelijk tot uitdrukking brengt: de gelijkheid van alle burgers moet gewaarborgd zijn, gelijk en algemeen kiesrecht voor alle Europese burgers en ten derde het recht op sociale voorzieningen. Om te beklemtonen dat we Europa opnieuw vorm moeten geven en daarbij niet aanhaken bij oude opvattingen spreekt Ulrike Guerot consequent over de Europese RePubliek met hoofdletter R én hoofdletter P. Voor zover ik kritiek op Guerot kan hebben, richt die zich vooral op de deconstructie van de natiestaat. Op pagina 130 verklaart zij: “Nu de natiestaat als politiek raamwerk op het punt staat ineen te storten, omdat hij zich ambivalent verhoudt ten opzichte van de universaliteit van rechten en van de economische organisatiegraad…”. Hier lijkt de wens de vader van de gedachte want als we naar de huidige EU kijken en vooral met betrekking tot al die zaken waarin de EU wordt bedreigd (migratie, buitengrenzen, afbraak rechtspraak, persbreidel) dan zijn het juist de natiestaten die tegen alle afspraken in een eigen weg opeisen en niet terugschrikken voor krijgshaftig geblaf. Guerot stelt 8 mei 2045 voor als oprichtingsdatum voor de nieuwe Europese RePubliek. We hebben dan een generatie lang de tijd om aan de nieuwe structuur te bouwen, deze datum ligt net zo ver in de toekomst als het Verdrag van Maastricht in het verleden ligt. Daarnaast zal juist rond die tijd de Europese bevolking in omvang gaan slinken, we hebben dan meer plaats, meer banen en meer tijd, mede dankzij digitalisering en robotica.
Hoe ziet dat huis van de Europese RePubliek eruit? Guerot is tot mijn vreugde behoorlijk concreet over het Gebouw van de RePubliek, zowel in termen van functies en organisatie als in termen van architectuur. De RePubliek zal bestaan uit een klassiek tweekamersysteem. Een Huis van Afgevaardigden komt tot stand op basis van ‘één persoon, één stem’ en heeft initiatiefrecht en volledig begrotingsrecht. Daarnaast bestaat een Senaat, bestaande uit per regio twee senatoren. Huis van Afgevaardigden en Senaat vormen samen het Europees Congres. Er komen transnationale kiesdistricten en transnationale partijen en de Europese president zal rechtstreeks gekozen worden. Er zijn dus nog slechts twee lagen: republiek en provincies en in zo’n republiek is er voor nationalisme geen bestaansgrond meer.
Misschien laten we straks ook kinderen stemmen en waarom zouden we dieren geen eigen advocaat en stem gunnen, waarom zouden we geen stemrecht bieden aan vluchtelingen en asielzoekers? Hoe dan ook, voorbij is de tijd dat we het op moesten nemen tegen een Europa vol lobbyisten. In deze Europese RePubliek zijn het de burgers die de wetten maken.
Die Europese regering houdt zich bezig met zaken die voor de provincies te groot zijn zoals buitenlands beleid, verdediging, gemeenschappelijk budgetbeheer, milieu energie en klimaat, cyber, handel, sociale zaken en eventueel ontwikkelingshulp. Er zullen hoogstens tien tot vijftien ministers nodig zijn. En een bijkomend voordeel is dat op deze wijze ook nationale industrieën worden gedeconstrueerd, zij kunnen niet meer lobbyen en de mededingingscontrole wordt zoals het hoort overgeheveld naar uitvoeringsorganen. Nu nog is de Europese Commissie hoedster van de verdragen maar dat is ongewenst want oneigenlijk, die taak gaat naar een Europees gerechtshof.
Europa bestond aanvankelijk uit een groot aantal regio’s. Sinds de middeleeuwen gold: cultuur verbindt, het nationale scheidt. Kijk ook naar de talloze separatistische bewegingen. Een zelfstandig Catalonië als natiestaat is problematisch en niet levensvatbaar maar een zelfstandige regio Catalonië is natuurlijk alleszins denkbaar. Niettemin ligt hier wel in potentie conflictstof. Guerot gaat ervan uit dat optimale provincies tussen de 7 en 15 miljoen inwoners hebben, denk maar aan de grote metropolen. Maar je kunt je voorstellen dat er nog wel het nodige krakeel zal ontstaan wanneer de nieuwe regio’s vorm moeten krijgen. Maar hoe het ook zij: het Europese burger-Europa is geboren, het elitaire EU-project wordt begraven, aldus Guerot. En wat de taaldiversiteit betreft – het was Wittgenstein die zei: de grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld – merkt Guero op dat taaldiversiteit en een voertaal elkaar niet uitsluiten. Denkbaar is dat het Engels de voertaal wordt maar tweetaligheid als norm zou geen enkel probleem mogen zijn. Bovendien zal spraakherkenning in de komende decennia spectaculair toenemen.
Wij leven in een maatschappij die binnen de EU een aanhangsel van de markt is geworden, gedereguleerde markten, Europese concurrentie en globalisering zijn allemaal het gevolg van de belangen van het kapitaal, dat zich allang los heeft gemaakt van de grenzen van de natiestaat, het kapitaal dat op transnationaal gebied opereert en slechts aan de logica van de accumulatie is onderworpen, aldus Ulrike Guerot. We moeten omdenken van eigendom naar bezit en ons heel goed realiseren dat het recht op eigendom altijd beschermd is geweest maar het recht op arbeid niet. Je kunt iets bezitten zonder het in eigendom te hebben. Waar het om gaat is dat we slechts pachters zijn die wat we gebruiken door moeten geven aan toekomstige generaties. Het gemeenschappelijk gebruik en niet het privé eigendom is het belangrijkste element van de republiek. Dit omdenken is ook de enige manier om de verwoestende effecten van het antropoceen te bestrijden.
We hebben vooral behoefte aan een Europese manufactuur, als een passend antwoord op de globalisering. Digitalisering zal daarin een hoofdrol spelen en we zouden ook een eigen internet moeten ontwikkelen want op dat gebied is Europa nu al veel te afhankelijk van de VS. De nieuwe Europese economie wordt gekenmerkt door gemeenschappelijke netwerken (breedband, transport, energie) en innovaties.
Ulrike Guerot schreef een werkelijk fenomenaal boek, waarin zij haar kritiek op de EU in uiterst scherpe bewoordingen en voortreffelijk onderbouwd formuleert. Maar ze ging veel verder dan enkel de kritiek en schetst een perspectief waar wij Europese burgers werkelijk iets aan hebben: een daadwerkelijke democratie van en voor burgers waar de schaal van de moderne maatschappij wordt teruggebracht naar autonome regio’s, waar de natiestaten worden afgebroken en waar op basis van het beginsel ‘één persoon, één stem’ een Europese regering wordt gekozen. De geboorte van die utopie ligt ogenschijnlijk nog ver weg, de kans dat ik die zelf nog mee kan maken is niet zo heel erg groot maar we zullen die tijd van één generatie hard nodig hebben om een prachtige droom te verwezenlijken. Mij heeft ze volledig overtuigd ook al heb ik zo mijn twijfels bij de mogelijkheid de natiestaten te deconstrueren en verwacht ik bij regiovorming nog de nodige Hoekse en Kabeljauwse twisten. Maar zou er in Nederland een politieke partij komen die dit gedachtegoed wil omarmen, ik zou er mijn hart aan verpanden.

De strijd om identiteit      Ruijgrok Christiaan      Maatschappij

In 2016 ontplofte de populistische tijdbom ontploft: de Britten stemden voor de brexit en Donald Trump werd president van de Verenigde Staten. Waar populisten voorheen een rol in de oppositie hadden, werden ze nu beleidsbepalers. Ook in Nederland, Duitsland, Polen, Hongarije en diverse andere landen kregen populisten veel steun. Wat voor gevolgen hun beleid heeft op de grote thema’s van dit moment (zoals duurzaamheid, inkomensongelijkheid, vreemdelingenbeleid, democratie), is het onderwerp van dit boek. Veel is nog onbekend, maar in heldere taal worden in dit boek toch een aantal vragen over de populistische jacht op de middenklasse beantwoord, een klasse die worstelt met haar identiteit.

Beter wordt het niet      De Gruyter Caroline      Europese geschiedenis

Caroline de Gruyter rekt verschillende parallellen tussen het Habsburgse rijk en de Europese Unie. Europeanen klagen graag dat de Europese Unie zo verdeeld is, maar volgens De Gruyter was het Habsburgse Rijk net zo. Tijdrekken, conflicten vermijden, permanent hervormen en lelijke compromissen sluiten waren hoekstenen van het Habsburgse bestuur. Daar kan de EU, die al even multinationaal is, volgens haar nog iets van leren. Op Historiek een fragment uit haar boek, waarin beschreven wordt hoe de boedel van het Habsburgse rijk in 1918 werd verdeeld en duidelijk wordt wat er kan gebeuren als leden van een muntunie de inkomsten niet gelijkelijk delen en nauwelijks met elkaar overleggen. Eind 1918 werd het hele Habsburgse breiwerk in een paar weken tijd uitgerafeld. Het was één grote rotzooi, er is geen andere beschrijving voor. Nu sommige mensen energiek pleiten voor een nexit of frexit, alsof het niets is, zou het verhaal van de Habsburgse ontrafeling eigenlijk verplichte kost moeten zijn. Want het wás niet niets. Het was een tragedie, voor bijna iedereen. Maar toch gebeurde het. Toen het eenmaal in gang werd gezet, was het niet meer te stoppen. Het liep ongeveer als volgt. Op 15 oktober 1918 scheidden de Kroaten en Slovenen zich af, gevolgd door de Vojvodina en Bosnië-Herzegovina. Op 20 oktober vertrokken de Tsjechen en Slowaken. Op 12 november werd Oostenrijk onafhankelijk. Op 16 november volgde – als laatste – Hongarije, nadat het eerst Transsylvanië en ander gebied aan Roemenië had moeten afstaan. Restanten van het Habsburgse Rijk gingen ook naar Italië en Polen. De boedel werd niet echt gelijkelijk verdeeld. De Tsjechen erfden veel zware industrie, de suikerproductie en de kolenmijnen. Hongarije had de beste landbouwgrond. Oostenrijk was een soort waterhoofd: het bleef zitten met de bureaucratie van het oude keizerrijk en de banken, en had verder niet veel. Maar waar ze na een allesverzengende oorlog van vier jaar allemáál mee opgezadeld zaten, was een sterk gedevalueerde munt, gierende inflatie, een interne markt die compleet was ingestort en een berg externe schuld om u tegen te zeggen. Sommigen deden aanvankelijk pogingen om de schade te beperken, en de Habsburgse brokstukken in een nieuwe douane-unie onder te brengen. Dit had een hoop ellende kunnen schelen, want dan had er tenminste een bodem onder het proces gelegen. Maar alle pogingen mislukten. Alle ex-Habsburgse landen ruzieden heftig over lappen grond, treinwagons en andere stukken uit de keizerlijke boedel. Het liep zo hoog op dat iedereen meteen wederzijdse tariefmuren optrok, soms van 150 tot 200 procent. De handel tussen hen viel vrijwel stil. Ook het onderlinge transport kwam tot stilstand. Daarbij kwam nog dat de geallieerden een handelsembargo afkondigden tegen Oostenrijk en Hongarije, de twee delen van de oude Dubbelmonarchie – zij waren met de oorlog begonnen en dienden nu gestraft te worden. Bankbiljet uitgegeven door de bank van Serviërs, Kroaten en Slovenen, 1920 Bankbiljet uitgegeven door de bank van Serviërs, Kroaten en Slovenen, 1920 De Nationale Bank was grotendeels (voor 70 procent) in handen van de Oostenrijkers. Zij bekostigden het leeuwendeel van de keizerlijke bureaucratie, het leger en alles wat federaal was. Maar aan het eind van de oorlog hadden zij geen sou meer. Vier jaar lang was al het geld naar het front gegaan. De rest van de staat werd afgeknepen, en verpieterde. Na de oorlog zette de gouverneur van de Nationale Bank volop de drukpersen aan. Andere landen uit de oude Dubbelmonarchie konden dat tot hun grote ergernis niet verhinderen – en begonnen meteen met het ontwikkelen van een eigen munt. ‘Het waren gouden tijden voor oplichters en zwarthandelaars.’ Het nieuwe koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen voorzag alle oude Habsburgse bankbiljetten op zijn grondgebied aanvankelijk van een stempel. Met zo’n stempel erop werden dit dinars. Dit gebeurde begin 1919. Maar het stempel werd onmiddellijk vervalst. Dus kwam er een ander stempel, dat opnieuw vervalst werd. Vervolgens kregen burgers in het nieuwe koninkrijk de kans om oude Habsburgse biljetten te ruilen voor staatsobligaties. Maar die obligaties waren minder waard dan de kroon in Oostenrijk – en dat wilde wat zeggen. Zwarthandelaars sprongen in het gat en buitten de verschillen gretig uit. Ook Tsjechië kwam met zijn eigen kronen, in maart 1919. Eerst ging het land twee weken op slot om te zorgen dat burgers niet gauw de grens over zouden rennen om geld te wisselen. Toen moesten ze hun Habsburgse biljetten tot Tsjechische laten stempelen. Over een deel van die cash moesten ze een speciale belasting betalen. Dit leidde tot een omgekeerde bankrun: iedereen zette meteen geld op de bank om die belasting te ontlopen – bepaalde spaarrekeningen waren namelijk gevrijwaard. Dit gebeurde zo massaal dat de rente op spaargeld tot ongeveer nul daalde. Het eind van het liedje was dat veel Tsjechen hun oude bankbiljetten uiteindelijk toch maar thuis bewaarden, al werden die officieel niet meer geaccepteerd. Op een dag zouden ze daar misschien iets mee kunnen – waar ze gelijk in kregen. Veel Oostenrijkers deden exact hetzelfde, toen ook daar in maart 1919 werd gestempeld: ze wisselden de oude biljetten niet in maar bewaarden ze voor betere tijden. Ook zij vreesden een belasting: de minister van Financiën, Joseph Schumpeter (ja: dé Schumpeter, de befaamde politieke econoom – hij hield het welgeteld zeven maanden uit), was daar een verklaard voorstander van. Omdat oude kronen van buitenlanders niet gestempeld werden en die van Oostenrijkers wel, vermoedden velen bovendien dat er weleens een goede markt voor die oude, ongestempelde biljetten zou komen. Tot hun grote vreugde, en die van de Tsjechen die oude biljetten hadden bewaard, gebeurde dat ook. In 1921 betaalde je 22.000 oude binnenlandse kronen voor een pond sterling, en maar 11.000 oude buitenlandse (ongestempelde) kronen. Zo deed elk land zijn eigen ding, ieder op een ander moment en zonder overleg. Het waren gouden tijden voor oplichters en zwarthandelaars. Hongarije was de laatste die oude bankbiljetten stempelde, in maart 1920. Omdat het land bankbiljetten van iedereen accepteerde (niet alleen van Hongaarse staatsburgers) en de kroon daar sterker was dan in Oostenrijk, stroomden mensen meteen de grens over met hun oude kronen en wisselden die in Hongarije voor dollars. Met die dollars kon je in Oostenrijk veel meer kronen krijgen dan ze oorspronkelijk in hun bezit hadden. Aan het eind van de rit circuleerden er in Hongarije driemaal zoveel kronen als voor het stempelen begon. En in Roemenië zelfs viermaal zoveel. Volgens schattingen was zeker de helft van alle gestempelde biljetten daar vals. ‘Precies hetzelfde gedrag zag je in de EU tijdens de financiële crisis van 2008’ En dit was alleen nog maar de monetaire chaos. Daarbij kwamen nog eindeloze veldslagen over de liquidatie van schuld, over vermogen, over de bezittingen van de oude Dubbelmonarchie. De goudvoorraad, of wat daar na de oorlog van over was, moest worden verdeeld. Banken die filialen hadden in het hele rijk, hadden leningen uitstaan waarvan er vele nooit terugbetaald zouden worden – wie moest daarvoor opdraaien? Elke regering probeerde de goede dingen naar zich toe te harken en de slechte dingen de buurlanden in te schuiven – precies hetzelfde gedrag dat je in de EU zag tijdens de financiële crisis van 2008. Intussen gierde de inflatie, bijna overal. Polen spande de kroon: de kosten van het levensonderhoud stegen tussen 1913 en 1923 met 119.656.600 procent. De nieuwe Oostenrijkse centrale bank koppelde de kroon in 1923 aan de dollar: 1 miljoen kronen was 14 dollar waard. Tien jaar eerder kreeg je voor 100 kronen nog 20,26 dollar. Bijeenkomst van de Volkenbond in 1920, in de Salle de la Réformation in Geneve Bijeenkomst van de Volkenbond in 1920, in de Salle de la Réformation in Geneve (Publiek Domein – wiki) In Oostenrijk en Hongarije werd de toestand sociaal en economisch al snel zo desperaat dat de nieuwe Volkenbond in 1922 (Oostenrijk) en 1924 (Hongarije) met leningen en hervormingsprogramma’s te hulp schoot. De Volkenbond was de voorloper van de Verenigde Naties, maar ze trad hier meer op zoals het hedendaagse IMF. Aanvankelijk hadden de leden van de Volkenbond geen zin om zich in de Habsburgse twisten te mengen. Maar toen de chaos zo groot werd dat men voor de stabiliteit van de hele regio begon te vrezen, bedachten ze zich en gaven ze de bond opdracht om de boel te helpen kalmeren. Als een trojka avant la lettre trokken de experts van de bond er naar binnen. Dat hielp. Zij slaagden erin om de hyperinflatie langzaam af te remmen, de legale economie op gang te helpen en een einde te maken aan de sociale misère. Decennialang besteedde niemand veel aandacht aan de sociaaleconomische ravage na 1918. Dit komt waarschijnlijk doordat de Tweede Wereldoorlog eroverheen kwam, een horror show met nieuwe dimensies. Pas begin jaren negentig, toen de Sovjet-Unie, Joegoslavië en Tsjecho-Slowakije uit elkaar vielen, kwam er enige aandacht voor. Vooral toen in 1993 de roebelzone het begaf, gingen allerlei economen op zoek naar parallellen en verschillen. De ontbinding van het Habsburgse Rijk toonde wat er kan gebeuren als leden van een muntunie de inkomsten niet gelijkelijk delen, er verschillende monetaire beleidsdoelen op na houden en nauwelijks met elkaar overleggen: dan trilt de boel binnen de kortste keren uit elkaar. En de gewone man betaalt, zoals altijd, de rekening.

Overmorgen      Torfs Rik      Maatschappij

Declinisten vrezen dat de wereld om zeep is. Ecofundamentalisten wenden de klimaatcrisis aan om een vervreemdende levenswijze op te leggen. Populisten en collectivisten beweren dat een ideale wereld mogelijk is als we onze vrijheden opgeven voor hun plannen. Allemaal doodlopende paden. Er is behoefte aan een nieuwe denkpiste. We moeten het debat op een andere manier voeren, meer zelfs, we moeten het debat eindelijk écht voeren. Daaruit kan een diepmenselijk toekomstbeeld voortvloeien, het Rijnlandmodel nieuwe stijl. En een nieuw midden. Geen middenweg gekneld tussen het pad van extreemlinks en extreemrechts, maar een plein waarop verschillende wegen uitmonden zonder dat het iemands eindbestemming hoeft te zijn. Bent u het versteende debat van gelijkhebbers van links en rechts beu? Voelt u ook de noodzaak aan van een pragmatische politiek, wars van extremisme en populisme? Zoekt u ook naar oplossingen voor de uitdagingen waar onze samenleving voor staat?

Epidemie als politiek      Agamben Giorgio      Filosofie

De corona-epidemie is een uitgevonden crisis en een politiek experiment. Volgens de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben moeten we deze crisis verstaan als een fase in de implementatie van een nieuwe bestuurstechniek: Italië was “het laboratorium voor het Westen waar de nieuwe bestuurstechniek in zijn meest extreme vorm werd getest.” Toekomstige historici zullen dit experiment beschrijven “als een van de meest schandelijke momenten in de Italiaanse geschiedenis en degenen die het hebben geleid en bestuurd als onverantwoordelijke mensen zonder ethische scrupules.” Tijdens het hoogtepunt van de coronacrisis, in het voorjaar van 2020, schreef Agamben voor de Italiaanse website Quodlibet een reeks controversiële blogs waarin hij het coronabeleid in politieke, ethische en religieuze termen verklaarde. Hij beschouwt de coronacrisis – in lijn met Michel Foucaults analyse van biopolitieke macht – als een ongekende manifestatie van staatsmacht die in naam van ‘bioveiligheid’ alle relevante aspecten van het menselijk samenleven bedreigt. De vertaling van deze essays maakt het nu ook voor de Nederlandse lezer mogelijk om op filosofisch niveau na te denken over de vooronderstellingen en de gevolgen van het coronabeleid. Giorgio Agamben (Rome, 1942) is een van de meest prominente Europese cultuurfilosofen. Hij werd vooral bekend door zijn boek Homo sacer (1995). Agambens filosofie is diepgaand beïnvloed door Martin Heidegger, bij wie hij colleges volgde en Walter Benjamin, wiens werk hij in het Italiaans vertaalde.

Amazon ontketend      Stone Brad      Economie

Brad Stone, de auteur van ‘Amazon ontketend’ publiceerde al in 2013 een boek over Amazon en won hiermee destijds de Financial Times Business Book of the Year award. Vervolgens publiceerde hij onder meer ‘The Upstarts: How Uber, Airbnb, and the Killer Companies of the New Silicon Valley Are Changing the World’. Brad Stone mag dan ook als expert beschouwd worden op het gebied van succesvolle start ups in deze online wereld. Hij beschikt over een ongekend aantal contacten in die wereld en is daarom ook in staat zeer veel informatie los te peuteren, ook als dat bedrijven als Amazon slecht uit komt. De belangrijke vraag is uiteraard: heeft Brad Stone met dit nieuwe boek opnieuw een zeer lezenswaardig boek over Amazon geproduceerd? Gelukkig luidt het antwoord op deze vraag zonder meer: JA! Hoe heeft Bezos het geflikt? Wat maakt het boek nu zo interessant? We weten natuurlijk allemaal dat Amazon een geweldig succesvol bedrijf is. Maar een helder antwoord op de vraag hoe Jef Bezos en zijn team dat nu eigenlijk geflikt hebben zal (zeer) velen onbekend zijn. De grote verdienste van ‘Amazon ontketend’ is dat de auteur dit helder weet uit te legen. In essentie zijn er drie belangrijke redenen die het enorme succes verklaren. De eerste is de extreem resultaatgerichte en keiharde management stijl. Over trendy onderwerpen als inclusiviteit, de ‘why vraag’ of maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben ze bij Amazon nog nooit gehoord. Er is maar één doel: zeer snelle groei. En dat is gelukt. Inmiddels haalt Amazon de verbijsterende omzet van 1 miljard dollar omzet per dag. Pas vanaf 2017 is er een doel bij gekomen: winst. Mede dankzij de pandemie is de winst geheel en al in orde. Winstmarges zijn in de retail nooit spectaculair, maar inmiddels gaat de winst van Amazon in 2021 richting de 40 miljard dollar. Distributiekosten De tweede reden: het rotsvaste geloof in technologie als bron van concurrentievoordeel. Een mooi voorbeeld zijn de robots die Amazon grotendeels zelf ontwikkelde om de hoge distributiekosten te drukken. Een essentiële stap om thuisbezorging winstgevend te maken. En daarmee komen we op de derde belangrijke reden die de auteur ons biedt: de synergie die ontstaan is tussen de ogenschijnlijk verschillende activiteiten van Amazon. De Amazon webstore, Alexa, Amazon Prime, AWS (o.a Amazon cloud services), Amazon marketplace, de honderden distributiecentra in de wereld met 1 miljoen (!) magazijnmedewerkers blijken bij elkaar opgeteld aanzienlijk meer waard dan de som der delen. De echte winstgevendheid wordt niet verklaard door de eigen online winkel ofwel de eigen handelsactiviteiten. De extreem lage prijzen zorgen wel voor een ongelooflijke en wereldwijde concurrentiekracht, maar (nog) nauwelijks voor winst . De grote winstmakers zitten bij de cloud services; de advertentie inkomsten en de platformactiviteiten waarbij Amazon haar enorm efficiënte online en offline activiteiten beschikbaar stelt aan miljoenen kleine ondernemers. Vanuit marketingoptiek is wellicht het feit dat Amazon met online advertenties een steeds sterkere concurrent van Google wordt, een interessant gegeven. Amazon Echo (ofwel Alexa, die vanuit privacy oogpunt afschuwelijke interactieve speakers) speelt daarbij een opmerkelijke rol. Dirty details Gelukkig krijgt ook de schaduwzijde van al dit succes volop aandacht in dit boek. Geen wonder want Amazon ligt de afgelopen twee jaar flink onder vuur, onder meer over het feit dat Amazon misbruik maakt van haar enorme machtspositie. Daarnaast is er ook voldoende aandacht voor mislukkingen. Zo is Amazon in China glansrijk verslagen door Alibaba en JD.com. Valt er nog iets aan te merken op het boek? Ja zeker! Het boek is voor een breed publiek geschreven en besteedt daarom te veel aandacht aan smakelijke maar irrelevante details. Zo gaat het boek ‘lekker in’ op de affaire van Jeff Bezos met Lauren Sanchez, een sexy TV presentatrice en helikopter pilote. Maar bovenal is het boek op bedrijfskundig gebied te oppervlakkig . Zo worden belangrijke strategische stappen slechts terloops genoemd en blijven bedrijfseconomische analyses achterwege. Must read Dat neemt beslist niet weg dat de auteur het huiveringwekkende succes van Amazon helder weet te verklaren en daarmee een ‘must read’ is voor een ieder die de strategische aspecten van deze online wereld wil doorgronden. .

De goedheidsparadox      Wrangham Richard      Psychologie

In De goedheidsparadox presenteert de beroemde primatoloog Richard Wrangham een opvallend originele theorie om de tijdloze vraag te beantwoorden hoe en waarom de homo sapiens is ontstaan. Een kwart miljoen jaar geleden maakte de toenemende intelligentie onder onze voorouders de weg vrij voor de invoering van de sociaal geaccepteerde doodstraf. Het was deze verandering, zo betoogt Wrangham, die ontwikkeling, meer samenwerking, de accumulatie van cultuur en uiteindelijk de opkomst van de beschaving zelf mogelijk maakte. Hoewel het alledaagse leven door de geschiedenis heen verdraagzaam is geweest, is oorlog nooit ver weg geweest. De goedheidsparadox biedt diepgaande, nieuw argumenten hoe en waarom deze griezelige combinatie van vreedzaamheid en geweld zich kristalliseerde nadat onze voorouders in Afrika een kwart miljoen jaar geleden taal leerden. Door de taal konden intenties worden gedeeld en acties worden gecoördineerd. Verbale samenzweringen maakten de weg vrij voor geplande conflicten en, belangrijker nog, voor de unieke menselijke daad van de doodstraf. De slachtoffers van de doodstraf waren meestal agressieve mannen, en naarmate hun genen afnamen, werden onze voorouders tammer. Deze oude vorm van systemisch geweld was cruciaal, niet alleen om samenwerking in vrede en oorlog en in cultuur aan te moedigen, maar ook om ons te maken tot wie we zijn: homo sapiens.

Maar dat mag je niet zeggen      Sterkenburg Nikki      Maatschappij

Schandelijk onrecht! Het einde van de vrije meningsuiting is nabij! Het is een opmerkelijk populaire uitspraak: dat je iets niet (meer) mag zeggen. Om het vervolgens onverbloemd te zeggen. Elke week is er wel ergens een ziedende witte man te horen of te lezen die zich luidop beklaagt over het feit dat hij iets (doorgaans een wat minder inclusieve stelling of mening) niet meer mag zeggen, en dat zulks onze verlichtingswaarden ernstig bedreigt. Op zich is het best grappig, hoe mensen, sommigen zelfs vrij intelligent en erudiet, in één enkele uitspraak net het tegendeel aantonen van wat ze beweren. Natuurlijk bedoelen ze niet dat ze iets niet mogen zeggen (dat hebben ze namelijk net gedaan). Wat ze echt bedoelen is dat ze het vervelend vinden om weerwerk te krijgen. Ik begrijp dat. Als je altijd luid, ongevraagd en onbeschroomd, je al dan niet relevante oordelen en opinies in het rond hebt getoeterd, dan is het vast flink wennen aan deze nieuwe tijden. Wennen aan de vaststelling dat mensen die je altijd ongegeneerd hebt kunnen afzeiken plots niet meer gelaten zwijgen, maar je tegenspreken en van zich afbijten. Voorlopig valt het wat tegen met dat wennen. Notoire en minder notoire opinieerders allerhande roeren zich als duivels in een wijwatervat wanneer hun zelfgenoegzame gezwam op weerstand en tegenspraak stuit. Nu mag je al geen “neger”, “nicht”, “makak” of “wijf” meer zeggen. Je mag zelfs niet meer zeggen dat alle Marokkanen stelen, dat alle Joden bergen goud en diamant in hun kelder hebben liggen, dat vrouwen enkel van nut zijn aan het fornuis en in bed, dat alle moslims de sharia willen invoeren en onze vrouwen verkrachten, dat homo’s een dwaling van de natuur zijn. Schandelijk onrecht! Het einde van de vrije meningsuiting is nabij! Wat ze kwijt zijn is niet hun recht om eender wat te zeggen, om eender wie te beledigen, maar wel de comfortabele ongenaakbaarheid waarmee ze dat hun hele leven hebben gedaan Al dat hyperbolische getier werkt vooral op m’n lachspieren. De verontwaardigde heerschappen mogen nog steeds alles zeggen. Dat bewijzen ze zelf door het onverminderd te blijven doen zonder dat de hemel op hun hoofd valt; zonder dat er binnen de 10 minuten na de boude uitspraak een arrestatieteam aan hun voordeur staat. Wat ze kwijt zijn is niet hun recht om eender wat te zeggen, om eender wie te beledigen, maar wel de comfortabele ongenaakbaarheid waarmee ze dat hun hele leven hebben gedaan, als leden van een geprivilegieerde meerderheid die meenden de maat van alle dingen te zijn. Stel u de ontzetting voor, wanneer iemand in de herfst van z’n leven met een schok tot de vaststelling komt dat de nulmeridiaan, in tegenstelling tot wat hij vurig geloofde, niet door zijn gat loopt, maar over Greenwich. Die onaangename sensatie valt wellicht enkel te vergelijken met de diepe ontgoocheling van een kind dat vroegtijdig verneemt dat Sinterklaas niet bestaat. Wie ontfermt zich over deze getraumatiseerde burgers? Wie trekt er zich hun droeve lot aan? Moeten we niet in allerijl een zelfhulpgroep en een coachingprogramma opstarten om hen te steunen in deze barre tijden? Want ze hebben het moeilijk, deze dappere strijders van het vrije woord, die al decennia lang onze opiniepagina’s, talkshows, debatten, radio- en tv-programma’s vullen met hun ongezouten meningen en beledigingen allerhande. Iemand zal hen liefdevol, met een bemoedigende aai over hun licht kalende bol, moeten vertellen dat het er niet om gaat dat zij “niks meer mogen zeggen”, maar dat het tijd wordt om te aanvaarden dat er mensen zijn die iets terugzeggen, mensen wiens bestaan ze altijd hebben weten te negeren, mensen wiens mening ze nooit relevant hebben gevonden; dat er een hemelsbreed verschil bestaat tussen “niks meer mogen zeggen” en “vinden dat zij en zij alleen bepalen wie er al dan niet iets mag zeggen”.

Het leven van de geest      Hannah Arendt      Filosofie

Hannah Arendt is in het Nederlandse taalgebied wellicht het meest bekend door haar boek over het Eichman-proces. Maar er is ondertussen al heel wat meer in vertaling verschenen. Zij is gewoon een van de belangrijkste politieke filosofen van de vorige eeuw. Haar magnum opus blijft Vita activa uit 1958, waarin zij in arbeiden, werken en handelen de drie menselijke activiteiten ontleedt. Politiek heeft te maken met handelen, maar raakt in de moderne samenleving steeds meer in de verdrukking. Handelen veronderstelt pluraliteit en het beginnen met iets nieuws. Voor dat boek had Arendt al een indrukwekkende studie over totalitarisme geschreven (1951). Het derde deel bestaat in het Nederlands. Er is verder haar boek Over revolutie (1963) en Over geweld (1969). Eichman in Jerusalem is het verslag van het proces van de nazi Adolf Eichman. De man die de deportaties naar Auschwitz organiseerde was na WOII naar Argentinië gevlucht, maar werd in 1960 door de Mossad van straat geplukt en naar Israël gebracht. Arendt maakte van zijn proces een verslag voor The New Yorker. Het werd een serieuze controverse. Vooral de ondertitel van het latere boek Een rapport over de banaliteit van het kwade wekte wrevel. Het was moeilijk voor te stellen dat de deportaties banaal konden worden genoemd. En toch was het dit wat haar opviel toen zij de man observeerde die in een glazen kooi berecht werd: ze zag helemaal geen duivel, maar een banaal, gedachteloos en oppervlakkig iemand. Precies door verder na te denken over de band tussen gedachteloosheid en het kwade kwam zij op haar project over Het leven van de geest. Net zoals Vita activa drie delen omvatte, zou zij opnieuw drie delen schrijven: denken, willen en oordelen. Dat zijn de drie fundamentele mentale activiteiten. Alleen de twee eerste delen heeft zij min of meer kunnen voltooien. Ze waren niet helemaal af, toen ze in 1975 onverwacht en heel plots stierf, maar haar vriendin Mary McCarthy kon ze meer dan behoorlijk redigeren. Aan het (belangrijkste) deel over oordelen is Arendt evenwel niet echt meer begonnen. Men kan zich er wel een idee over vormen omdat zij lezingen gehouden heeft over Kants politieke filosofie, die wellicht de basis van haar boek over oordelen zouden hebben gevormd. In het Nederlands is nu het eerste deel van de trilogie, over het denken, verschenen. Het is een moeilijk boek, getuigend van een enorme eruditie. De inleiding van de vertalers is meer dan voortreffelijk en zet de lezer op weg. Fundamenteel is het onderscheid tussen kennen en denken. Een wetenschapper verwerft kennis, verzamelt feiten, legt verbanden en trekt conclusies. Wie denkt zoekt geen feiten, maar zin en betekenis. In zijn zoektocht trekt hij zich tijdelijk uit de wereld terug, wat hem de lach van de goegemeente oplevert, zoals blijkt uit het verhaal van het Thracische meisje dat zag hoe Thales van Milete met zijn hoofd in de wolken liep te denken en in een kuil viel. De filosofen hebben hier nooit mee kunnen omgaan. In plaats van in de lach een aanleiding te zien tot relativering, hebben zij van de wereld waarin ze zich al denkend terugtrokken de echte wereld gemaakt. De stoïcijnen wilden zich al immuun maken voor de wereld. Het was eigenlijk een vooruitlopen op de dood. Maar eigenlijk heeft het hele westerse denken aan de contemplatie de voorkeur gegeven boven het handelen. De idee dat die contemplatie de hoogste geestestoestand zou zijn, is zo oud als de filosofie. Als je daarvan afstapt mag je echter het denken niet met het badwater weggieten. Denken is juist geen solitaire aangelegenheid. Alles verschijnt aan vele toeschouwers. Er is een sensus communis, die maakt dat leden van eenzelfde soort een context gemeen hebben, waardoor het denken zeker niet gratuit is. Denken is eigenlijk een soort verlengstuk van het gezond verstand. Het laat vooral toe de onmiddellijke werkelijkheid te overstijgen. Wie het denken in gedachteloosheid achterlaat, laat de vrijheid achter. Onze mentale activiteiten openbaren zich in het spreken. Daarbij gaat het niet op de eerste plaats om waarheid of onwaarheid, maar om betekenis. De drang om te spreken van de denkende wezens is niet een drang naar waarheid, maar naar betekenis en de zoektocht naar betekenis is eros, liefde. Op die manier is denken een voorwaarde om zich van kwaad te onthouden. Eichman vertoonde inderdaad een opvallend gebrek aan diepgang. Hij werd niet gedreven door dieper liggende wortels of beweegredenen. Hij stelde monsterlijke daden, maar was een doodgewone, alledaagse man. Niet lage drijfveren verklaren zijn gedrag, maar gedachteloosheid. Denken is geweten, samenzijn met mezelf. Eichman kent geen innerlijke dialoog en ondervindt dan ook geen tegenwerpingen wanneer hij deelneemt aan het kwade. Denken is niet het belangrijkste boek van Arendt, zelfs niet het belangrijkste van de geplande reeks van drie. Het draagt de sporen van het feit dat het toch niet helemaal afgewerkt werd. Toch is de uitwerking van de idee van de gedachteloosheid die tot het kwade leidt meer dan interessant. Wie er niet toe komt te denken mist betekenis, valt in een leegte, doet zo maar het kwade. Zien we vandaag dan niet overal hoe het kwade uit banale motivaties gebeurt? Het is belangrijk dat er ook van de laatste fase in het leven van Hannah Arendt een Nederlandstalige bijdrage beschikbaar is.

Kobalt blues      Bruyland Erik      Geschiedenis van Congo

Velen van ons hebben nooit echt geschiedenisles gehad over de rol van ons land in Congo tijdens de kolonisatie. Al is daar intussen al veel over geschreven. Over de periode daarna, hangt nog veel meer mist. Hoe is het Congo vergaan na 1960? Maar het boek 'Kobalt blues. De ondermijning van Congo 1960-2020' van Erik Bruyland wil daar verandering in brengen. Met als cruciale vraag: ‘Waarom is een land dat zo rijk is aan grondstoffen, toch zo arm?’ De auteur is geboren in Congo Bruyland heeft jarenlang in Congo gewoond, was ook hoofdredacteur van het economisch tijdschrift Trends. Hij wil meer klaarheid scheppen in dat stukje geschiedenis. Of hem dat lukt, weet hij niet. Want, zegt hij, 'Kongo is een complex land en hoe langer je er woont hoe minder stellig je uitspraken durft te doen.' Bruyland is zelf in Congo geboren, heeft er ook een bedrijf uitgebaat, en dat maakt het volgens hem niet gemakkelijker om erover te schrijven. 'Mijn ervaring was al in artikels die ik voor Trends schreef, dat ik tegen de stroom inging. Bijvoorbeeld het bloedbad van Lubumbashi (de reden voor de toenmalige regering Martens om te breken met de Congolese president Mobutu) daar ben ik radicaal tegenin gegaan, omdat ik wist dat dit onmogelijk kon gebeurd zijn. België heeft keer op keer kansen gemist om met Congo een constructieve, volwassen, niet-paternalistische relatie aan te gaan. En dat is heel moeilijk om dat uit te leggen. En op aandringen van vrienden -hou op met uw gezaag en zet het op papier- en door dat ik door corona tijd kreeg, heb ik dit boek kunnen schrijven' , legt Bruyland uit. Hoe lang kan je het nog op de kolonisatie steken? 'We kennen allemaal het cliché 'een geologisch schandaal' dat al mee gaat van Leopold II. En de vraag hoe komt het dat de bevolking niet van die grondstoffen kan genieten? Je kan zeggen door het kolonialisme. Ik praat het kolonialisme zeker niet goed. De mislukte kolonisatie, het dubbelspel van België, de onafhankelijkheid,…maar dat is ondertussen al 60 jaar geleden. Hoe lang kan je het daar op blijven steken? De vraag is ook wat heeft de Congolese elite met dat land gedaan en wat doen ze er nu nog mee. Voor 100 dollar export aan grondstoffen blijft er 2 dollar in Congo. Zelfs in het buurland Gambia dat ook deel uitmaakt van de kopergordel houden de inwoners 24 dollar over aan die grondstoffen', gaat Bruyland verder. Hij spreekt zelfs over moderne slavernij. Hij heeft gezien hoe de professioneel uitgebate mijnen allemaal ineengezakt en verloederd zijn. 'En men ging er van uit dat het na de val van Mobutu wel goed zou komen. Maar men heeft de deur opengezet voor wat er in Rusland is gebeurd, waar de oligarchen rijk geworden zijn door de privatisering. Mobutu graaide in de kas om het systeem in stand te houden. En de Kabila's hebben de activa verkocht. Alexander De Croo zei ooit: 'Congo is geen staat, het is een systeem van persoonlijke verrijking.' En dat is het probleem van Congo', verduidelijkt Bruyland. Optimistisch Bruyland is wel optimistisch 'omwille van de veerkracht van de bevolking. In de jaren 90 was de burgermaatschappij zeer actief. Het was een democratisering van onder uit. Maar in diezelfde jaren 90 heeft men die onder buitenlandse druk kapot gemaakt. Men luistert internationaal niet naar Congolezen die al jaren vechten voor gerechtigdheid. Het positieve is, dat Félix Tshisekedi, de opvolger van Joseph Kabila, voor het eerst gezegd heeft dat dit moet ophouden en dat die schandalige mijncontracten moeten stoppen. Dat wil nog niet zeggen dat het gaat gebeuren, maar het is een een positief statement van de huidige president', sluit Bruyland af.

Helgoland      Rovelli Carlo      Fysica

Op Helgoland, een kaal eiland in de Noordzee, een bij uitstek geschikte plaats om extreme ideeën te ontwikkelen, gaf de 23-jarige Werner Heisenberg de aanzet tot wat volgens velen de ingrijpendste wetenschappelijke revolutie aller tijden is geweest: de kwantumfysica. In de loop van de daaropvolgende eeuw werd het steeds duidelijker dat de kwantumtheorie schokkende en verontrustende ideeën in zich bergt, zoals spookachtige kansgolven en ver van elkaar verwijderde objecten die op magische wijze verbonden blijken. Tegelijkertijd is ze talloze malen experimenteel bevestigd, hetgeen heeft geleid tot een enorme verscheidenheid aan toepassingen. Men mag wel stellen dat de wereld van nu wordt geregeerd door deze theorie, terwijl ze toch nog altijd uiterst geheimzinnig is. In Helgoland vertelt Carlo Rovelli glashelder de avontuurlijke en door controversen gekenmerkte ontwikkeling van de kwantumtheorie. Ook geeft hij een nieuwe visie op de theorie: die is volgens Rovelli aanleiding om nog steeds onopgeloste fundamentele kwesties omtrent de aard van de fysische werkelijkheid, en daaruit voortvloeiend ook die van onszelf, in een nieuw en verrassend perspectief te onderzoeken.

Nu de wereld niet meer kijkt      Cousin Eduard      Egypte

In ‘Nu de wereld niet meer kijkt’ vertelt journalist Eduard Cousin over het roerige afgelopen decennium van Egypte. Begin 2011 waren de ogen van de wereld op dit land gericht, toen ook daar de massale protesten van de Arabische Lente losbraken. Twee jaar later verhuisde de Nederlandse journalist Eduard Cousin naar Caïro en trof ook toen een vol Tahrirplein aan, met demonstranten tegen de Moslimbroederschap van president Morsi. Cousin ging aan de slag voor lokale media, ontmoette zijn Egyptische vrouw en maakte de protesten van dichtbij mee. Inmiddels kijkt de wereld niet meer toe, maar de gevolgen van de Arabische Lente zijn in het dagelijks leven onverminderd voelbaar. Hoe kijken gewone Egyptenaren naar het recente verleden en de toekomst? Wat zijn de dromen en zorgen van de eigenaar van Cousins stamcafé; de boer in de Nijldelta die besluit op zijn landbouwgrond een huis voor zijn zoon te bouwen; de journalist die zich schikt in het schrijven van staatspropaganda; en de moslimbroeder die nog steeds droomt van een islamitische staat in Egypte? In ‘Nu de wereld niet meer kijkt’ verbindt Cousin hun verhalen soepel en invoelbaar met zijn eigen verhaal en de politieke, economische en sociale ontwikkelingen, en geeft zo een levendig en gelaagd beeld van dit intrigerende land.

Het andere Amerika      Triest Monika      Amerikaanse politiek

SINDS DONALD J. TRUMP PRESIDENT WERD, ZIJN DE VERENIGDE STATEN OPNIEUW WAKKER GESCHUD. Monika Triest reisde begin 2019 terug naar het land waar ze eerder lang woonde. Ze bezocht vrienden en collega's met wie ze van 1968 tot 1977 actie voerde tegen de oorlog in Vietnam, tegen racisme en uitbuiting, tegen de talloze verdachtmakingen van de staat tegenover progressieve personen en organisaties, en voor de zwarte en latino beweging. Hun doel was een nieuwe samenleving te creëren, waarbij de verzetsbewegingen uit het verleden - die in dit boek uitgebreid aan bod komen - een grote inspiratiebron vormden. De VS kennen immers een lange traditie van verzet, maar die geschiedenis wordt zelden verteld. Vandaag is 'progressief' Amerika weer springlevend. Uiteenlopende groepen voeren actie tegen de macht van het grote kapitaal, tegen verrechtsing, tegen discriminatie, tegen racisme en tegen seksisme. Met een president die alles op zijn kop zet en de democratie zelf en de wereldvrede bedreigt, zijn de lessen uit het verleden uiterst kostbaar. HET ANDERE AMERIKA vertelt niet het verhaal van Trump en de Tea Party, maar wel een verhaal van hoop. Monika Triest (1941) promoveerde in de klassieke filologie. In de jaren zestig en zeventig doceerde ze in de VS. Nadien doceerde ze vrouwenstudies aan de Universiteit van Amsterdam. Ze publiceerde over vrouwen, emancipatie, feminisme en geschiedenis.

Opinitis      Machielse Anja      Filosofie

We leven in een tijdperk van meningen. Op sociale media, in talkshows op tv en in talloze vlogs en blogs buitelen de meningen over elkaar heen. Iedereen lijkt overal iets van te vinden, en ook te móeten vinden. We staan met ons allen bloot aan een stortvloed van besmettelijke opinitis, die we overigens ook met ons allen veroorzaken. Veel meningen zijn aangepraat en er wordt veel nagepraat, beïnvloed door de bubbel waartoe men behoort of door publieke figuren en influencers die hun mening zó overtuigend presenteren dat grote groepen hun mening voor waar aannemen. De filosofie maakt al sinds de oudheid onderscheid tussen ‘meningen’, die schijnkennis vertegenwoordigen, en ‘waarheid’ op basis van kennis die voortkomt uit denken. Zelfstandig oordelen betekent in de eerste plaats onafhankelijk oordelen; onafhankelijk van meningen, drogbeelden en sentimenten. De bijdragen in deze bundel verkennen hoe onafhankelijk oordelen tot stand komt. Hoe kunnen we zélf oordelen over waarheid en geloofwaardigheid? Welke rol spelen anderen daarbij? Nabije anderen, maar ook bubbel-overstijgende inspirerende denkers, historische of fictionele figuren, die uitnodigen tot nieuwe interpretaties en ideeën. En hoe krijgt een oordeel gezag? Is dat door imiterende herhaling, door het volume van de spreker, door slaafse volgzaamheid? Of door eigen, zelfstandige interpretatie? In Opinitis gaan filosofen, theologen, cultuurhistorici en publicisten in op bovenstaande vragen. Zij onderzoeken vanuit verschillende invalshoeken hoe onze oordelen tot stand komen, hoe we ons verhouden tot de macht van de media en de invloed van de meerderheid, en hoe we aan onze eigen bubbel kunnen ontsnappen.

Groot Fietsboek Belgie      Cornillie Patrick      Divers

Fietsen is genieten. Dat weten we bij Knooppunter als geen ander. Onderweg wil je als fietser best wel wat zien. En daar speelt dit Groot Fietsboek België helemaal op in. Voor deze Knooppunter-fietsgids selecteerden Patrick Cornillie en Kristien Hansebout de mooiste rondritten: 50 kant-en-klare routes langs fietsknooppunten en - in Wallonië - ook over 'trage' RAVeL-paden, telkens met een lang en een kort parcours. Met deze fietsgids als bron van inspiratie én de gebruiksklare Knooppunter-roadbooks op het stuur wordt elke fietstocht gewoonweg dubbel genieten.

De Mythe van de staatsschuld      Kelton Stephanie      Economie

Het is verbijsterend hoe snel de opvattingen over de hoogte van de toegestane staatsschuld de laatste tien jaar zijn veranderd. Leefde bij de uitbraak van de Grote Depressie in 2008 nog de overtuiging dat bezuinigingen, een zo gering mogelijke staatsschuld en een kleine overheid de beste voorwaarden boden voor economische groei, nu zijn velen van mening dat de overheid in haar bestedingsbeleid ten opzichte van het bedrijfsleven juist het voortouw moet nemen. Ineens blijkt dat uitbreiding van de publieke sector niet in de weg hoeft te staan van de verdere groei van de private sector. En vormen staatsschulden geen probleem mits ze door een ‘ondernemende overheid’ productief besteed worden. In plaats van bezuinigen is ‘zich een weg uit de crisis investeren’ het nieuwe adagium geworden. Zelfs DNB-president Klaas Knot en CPB-directeur Pieter Hasekamp hebben onlangs aangegeven dat ze geen probleem zien in een staatsschuld van 75 procent van het bruto binnenlands product. In dat opzicht kon het zojuist in het Nederlands vertaalde boek The Deficit Myth van Stephanie Kelton niet op een beter tijdstip verschijnen. In deze pandemie heeft iedereen het maatschappelijk belang van een goed functionerende, zich niet constant wegbezuinigende overheid ontdekt. Juist in een tijd waarin overheden weinig anders kunnen doen dan de drukpers laten draaien en miljarden in de economie pompen, is een theorie die dat ondersteunt welkom. In haar boek zet Kelton op een knappe manier de beginselen uiteen van wat MMT, Mondern Monetary Theory is gaan heten. Dit leerstuk is in korte tijd vanuit de marge opgestoomd naar het hart van de economische wetenschap, waar het zowel uiterst kritische als lovende reacties oproept. Geldautomaat Om de portee van MMT te begrijpen is het wellicht goed te beginnen met een opiniestuk in Trouw van 29 september 2020, waarin Rick Oudshoorn en Hilde Wendel van de JOVD – de jongerenorganisatie van de VVD – zich ernstig zorgen maken over het ‘huishoudboekje’ dat hun generatie overhandigd gaat worden. Dat boekje zal vol staan met schulden, vrezen ze. Daarin staan ze niet alleen. Ook oud-minister van financiën Onno Ruding waarschuwde ervoor in Het Financieele Dagblad, net als eerder de Groningse hoogleraren Lex Hoogduin en Jakob de Haan. Last but not least liet ook oud-minister van financiën Hans Hoogervorst van zich horen. “De wereld stevent af op een financiële catastrofe die niet alleen het gevolg is van de coronacrisis, maar ook van het beleid van de centrale banken. Zij zijn langzamerhand verworden tot de geldautomaat van overheden”, zei hij in een interview in de Volkskrant van 15 mei 2020. TijdvoorTijdschriften Kelton ontkent niet dat schulden gevaarlijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan de hypotheekschulden die de grote financiële crisis in 2008 veroorzaakten. De private schuld van bedrijven en huishoudens bedraagt op dit moment 260 procent van het bruto binnenlands product. Vergeleken daar mee is de staatsschuld vier keer zo klein als de private schuld. Ze is ook nog steeds lager dan het naoorlogs gemiddelde van 68 procent, en lager dan bij onze buren in Duitsland en België. Net als bij het uitbreken van een oorlog, geldt ook voor een pandemie dat mensen plots beseffen dat het probleem niet de vraag is of overheden hun maatregelen wel financieren kunnen, maar of ze erin slagen op het juiste moment de juiste middelen en bronnen te mobiliseren. Dát, de kwaliteit van de maatregelen, het inzicht in wat mensen, machines, bedrijven aan goederen en diensten kunnen voortbrengen, is waar het om gaat. De kunst is in te zien dat dit geen uitzondering is, maar ook voor het gewone leven opgaat. Met staatsschulden is in dat opzicht iets eigenaardigs aan de hand. Zoals Kelton keer op keer in haar boek duidelijk maakt, gaat de metafoor van het huishoud boekje voor staten met een soevereine munt helemaal niet op. Huishoudens of bedrijven moeten eerst geld verdienen voor ze hun schulden kunnen terug betalen. Maar voor staten die valutaverstrekkers in plaats van valutagebruikers zijn, is het woord ‘schuld’ volkomen misplaatst. Als er betaald moet worden, kunnen staten met een eigen munt – de dollar, de yen, het pond – de geldpers aanzwengelen. Een ziekenhuis moet zich wel twee keer bedenken als ze de salarissen van zorgmedewerkers wil verhogen. Voor een overheid met soevereine munt is dat geld met een druk op de knop zo geregeld. Ze hoeft daarvoor niet eens op de geldmarkt te lenen. De staat als huishouden Van de verschillende mythes die Kelton in haar boek ontkracht, is de mythe van de staat als huishouden de belangrijkste. Wie dat denkt, vergeet dat staten, in tegenstelling tot huishoudens, zélf de valuta’s leveren die ze uitgeven. Voor wie dat goed tot zich laat door dringen, volgt de ontkrachting van de andere mythes vanzelf. Bijvoorbeeld dat schulden makende overheden gevaarlijk zouden zijn omdat ze hun problemen naar volgende generaties doorschuiven. Neem het geld dat nu naar ziekenhuizen, ouderen, bedrijven, de NS, universiteiten en scholen gaat, of denk aan het onlangs door de overheid opgerichte investeringsfonds dat voor innovatie en verduurzaming moet zorgen. Voor zover die uitgaven niet gedekt worden door belastinginkomsten van het rijk, dragen ze bij aan een tekort op de begroting en dus aan het vergroten van de staatsschuld. Maar het is precies die ‘staatsschuld’, of beter: die ‘overheidsuitgaven’, die het verdienvermogen van Nederland op peil houden. Het uit de hoge hoed van de overheid geschapen geld houdt de inkomens van gezinnen op peil, zodat deze hun boodschappen kunnen blijven doen en de huur of hypotheek kunnen betalen. Daardoor zien winkeliers, banken en verenigingen hun inkomsten doorgaan en hoeven die op hun beurt geen of minder mensen te ontslaan. Stel je voor dat die mensen massaal werkloos waren geworden en in inkomen waren gekelderd. Dan was de economie in een zware depressie geraakt. Magic Money Tree Natuurlijk betekent dit alles niet dat overheden altijd zomaar hun uitgaven kunnen financieren door de geldpers maar aan te zetten, Het gevaar, zegt Kelton, schuilt niet in hoge budgetoverschrijdingen, maar in inflatie. Bestedingen die tot oververhitting van de economie leiden – tot stijgende prijzen, dalende koopkracht en verdampend spaargeld moeten met alle kracht voorkomen worden. Dat kan, bijvoorbeeld, door op uitgekiende wijze de belastingen te verhogen en zo het teveel aan koopkracht in de samenleving op te zuigen, zodat de vraag naar goederen en dienst en niet het aanbod overstijgt; of door, omgekeerd, via slimme ingrepen in de markt onnodige haperingen in het aanbod weg te werken zodat deze gelijke tred houdt met de gestegen vraag. Critici van MMT spreken smalend van een Magic Money Tree en suggereren dat aanhangers van MMT voor een onbeperkt biljetten spuwende geldpers pleiten. Maar dat is een karikatuur. Er zijn wel degelijk beperkingen. Die hebben volgens Kelton alleen niets met de staatsschuld te maken. Het gaat om wat mensen, machines, bedrijven in een land kunnen voortbrengen aan goederen en diensten. Zitten deze productiemiddelen aan hun plafond en drukt de overheid tóch het gaspedaal dieper in, dan leidt dat tot inflatie. De grenzen, aldus Kelton, zitten niet in de capaciteit van onze overheid om geld uit te geven, of in het tekort, maar in inflatiedruk en de middelen in de echte economie. De kunst is die middelen zo aan te wenden dat oververhitting van de economie wordt vermeden. Het belangrijkste resultaat van MMT is dat het de focus verlegt van het overheidstekort naar het belang van een goed geïnformeerde en duidelijk gearticuleerde visie. Houd op met die bijna religieuze obsessie met de staatsschuld en bekommer je wat meer om het ontwikkelen van heldere, volgens democratische regels geformuleerde, macro-economische doelstellingen. Dat is precies wat president Biden nu in de VS doet. De haperingen in de Amerikaanse economie zijn volgens Biden en zijn aanhangers niet monetair, maar reëel. Kijk dus niet naar het tekort van de overheid zonder meer, maar onderzoek of de tekorten functioneel zijn in termen van de gestelde doelen en het economische vermogen van een land. Macro-economisch beleid is onvermijdelijk waarde-geladen. Het doel van dat beleid zou volledige werkgelegenheid, een redelijk stabiel prijspeil, een rechtvaardige inkomensverdeling, een evenwichtige economische groei en een leefbaar milieu moeten zijn. Aanhangers van MMT pleiten in het verlengde daarvan voor de vervanging van het bruto binnenlands product door een bredere conceptie van welvaart als toets voor wat we onder economische ‘groei’ dienen te verstaan. Dat vergt meer aandacht voor zorg en het grootschalig vergroenen en verduurzamen van de economie. Werkgelegenheid Opvallend is verder dat de aanhangers van MMT naar volledige werkgelegenheid streven. Als dat niet door marktwerking tot stand komt, dan moet de overheid dat via een baangarantieplan doen; op voorwaarde, natuurlijk dat daar geen inflatie van komt en de prijzen stabiel blijven. Niet alleen garandeert de overheid zo werk voor iedereen die naar een baan zoekt, ze stelt via haar arbeidsaanbod ook het minimumloon vast. In het plan worden banen gecreëerd die maatschappelijk nut opleveren maar waar in de markt geen koopkrachtige vraag naar is, bijvoorbeeld op het terrein van de zorg, van klimaatadaptatie of -mitigatie, of de bescherming van kwetsbaar cultuurgoed. Het werk dat de overheid aanbiedt, is afhankelijk van de ontwikkelingen op de markt en de doelen die in de macro-economische visie geformuleerd zijn. Waarom is het garanderen van volledige werkgelegenheid zo belangrijk? Het voorkomt armoede sociaal isolement, criminaliteit, regionale achteruitgang, gezondheidsproblemen, gebroken gezinnen, schooluitval, verlies van menselijk kapitaal en sociale, politieke en economische instabiliteit. Het voordeel is bovendien dat gezorgd kan worden voor opleidingen op de werkplek, wat de ontwikkeling en vaardigheden bevordert van degenen die anders werkloos aan de kant hadden gestaan. Werk is volgens aanhangers van MMT simpelweg te belangrijk om aan de markt over te laten. TINA Ideologisch gezien is het meest aantrekkelijke aspect van MMT dat het eindelijk een antwoord op TINA (There Is No Alternative) biedt. Sinds Margaret Thatcher die uitdrukking zo’n vier decennia geleden gebruikte ter verdediging van haar neoliberale beleid en de daarbij horende draconische bezuinigingen afkondigde, is TINA door rechts steeds gebruikt om fiscale bezuinigingen, privatisering van staatsbezittingen en de algehele inkrimping van de verzorgingsstaat te rechtvaardigen. Decennialang hebben mainstream economen en politieke functionarissen, ook van links, vertrouwd op TINA om het electoraat ervan te overtuigen dat het gekozen beleid weliswaar pijn deed, maar dit helaas de enige optie was. Een ander draaiboek was er niet. Daar heeft MMT nu een eind aan gemaakt. Wat MMT voor de economie van Nederland betekent, moet zich overigens nog uitkristalliseren. Sinds de intrede van de euro is niet Nederland maar de EU de valutaverstrekker geworden. Dat betekent dat het te voeren macro-economische beleid afhankelijk is van het samenspel dat ontstaat tussen de Europese Raad, het Europese Parlement, de Europese Centrale Bank (ECB) enerzijds, en de verschillende Nationale Regringen, Centrale Banken en parlementen anderzijds. Als één ding daarbij duidelijk is geworden, dan is het wel dat het niet langer zo kan zijn dat de ECB de inflatie temt en ‘de politiek’ over het begrotingsbeleid gaat. Sinds het dalen van de inflatie in de laatste twintig jaar is het arsenaal van de centrale banken fors uitgebreid. Commerciële banken werden overspoeld met geld om het financiële systeem draaiende te houden, en om zoveel mogelijk geld door te lenen aan bedrijven. Negatieve rentes kwamen in zwang. En niet alleen staatsleningen, maar ook bedrijfsleningen werden opgekocht en belandden op de balans van de ECB. Aan bedrijfsleningen staat nu een kleine 270 miljard in de boeken van de ECB. Zoals NRC in het hoofdredactioneel commentaar van 30 april dit jaar uiteenzette, is de ECB, als grootaandeelhouder in staatsschuld, een belangrijke speler geworden in het krachtenveld tussen monetair beleid en begrotingsbeleid. Bij de investeringen in bedrijfsleningen krijgt de centrale bank te maken met moderne beleggingsvragen, zoals het al dan niet nastreven van klimaatdoelen, sociale doelen en behoorlijk bestuur. Dat zijn politieke thema’s. En dat doet de vraag rijzen of de traditionele taakverdeling tussen banken en regeringen nog wel opgaat. “Nu de ECB ‘politieker’ wordt, wil de politiek zich logischerwijs meer met de centrale bank bemoeien”. ‘Terecht’ , zeggen aanhangers van MMT. Want hoe wil je anders macro-economisch beleid voeren en voor democratische politiek toegankelijk maken? ‘Doodeng’, luidt het oordeel van hun tegenstanders, die het geldbeleid op zo groot mogelijke afstand van de politiek willen zetten. Zij vrezen dat politici de lokroep van geldschepping niet weerstaan en politieke sturing van dat proces onherroepelijk tot hoog oplopende inflatie leidt. De keuze is duidelijk: ofwel gekortwiekte politiek, waarin de kans groot is dat het beleid van de afgelopen dertig jaar wordt voortgezet, ofwel politiek met een breed scala beleidsinstrumenten, waarin via onderling overleg en politieke finetuning een brede visie op de toekomst kan worden ontvouwd en geldbeleid niet uitsluitend op het voorkomen van inflatie wordt afgestemd.

Schaduwspel      Van Vliet Vincent      Maatschappij

Economische, technologische en politieke ontwikkelen in oost (China) en west (VS, Europa) voeren de mensheid naar een situatie waarin vrijheid een fictie dreigt te worden en waarin de inzet van technologie de democratie ‘overbodig’ zal maken. Met kennis van zaken, en aan de hand van een schat aan bronnen, laat de auteur zien hoe de toekomst van de mens op het spel staat. - Een actueel en belangrijk boek! Bewust of onbewust, gewild of ongewild is er een scala van ontwikkelingen gaande die, met inzet van verschillende nieuwe technologieën, het mogelijk maken dat het gedrag van de individuele mens verregaand wordt gevolgd en beïnvloed. Deze ontwikkelingen zijn verbonden met op het oog positieve doelstellingen op het gebied van milieu, gezondheid en voedselvoorziening maar kunnen ook uitmonden in een 'perfecte hoogtechnologische samenleving' waarin de menselijke vrijheid tot schijn wordt gereduceerd.

Alle verstand te boven      Dekker Cees      Divers

Cees Dekker (1959) doet als hoogleraar aan de Technische Universiteit in Delft internationaal geprezen onderzoek op het grensgebied van nanotechnologie, biologie en natuurkunde en is daarnaast aanbiddingsleider bij een evangeliegemeente. Hij schreef mee aan de roman Oer (2020), een speelse mix van het Bijbelse scheppingsverhaal, de orthodox-protestante heilsleer en de evolutietheorie. Ook de andere 21 auteurs in deze bundel combineren een succesvolle universitaire loopbaan als alfa (zoals taalkundige, historicus), keiharde bèta (natuur- en wiskundige, chemicus, bioloog) of gamma (jurist, antropoloog) met een actief christelijk leven, in bijvoorbeeld een pinkstergemeente of de gereformeerde, katholieke of Russisch-orthodoxe kerk. De thematiek Wetenschap en geloof: ze heten elkaar uit te sluiten. Bewijs maar eens dat God bestaat en Jezus’ verrijzenis is empirisch natuurlijk godsonmogelijk. En dan dat verhaal dat de wereld nog maar zesduizend jaar geleden in zes dagen geschapen zou zijn – we weten dankzij Darwin inmiddels wel beter. Nee, de ware wetenschapper vertrouwt alleen op de ratio en is veel beter bij de tijd dan wie uit onwetendheid of koppigheid de Bijbel ‘nog’ voor waar houdt. Toch? Bazarow Nou nee. Want uit Alle verstand te boven blijkt dat er aan de Nederlandse universiteiten heel wat gelauwerde en veelbelovende wetenschappers werken, aan wier intelligentie, nieuwsgierigheid en onderzoeksvaardigheden niks mankeert en die tegelijk overtuigd christen zijn. En in deze bundel vertellen ze over wat hun geloof voor hen betekent en hoe ze ertoe gekomen zijn. Omdat ze het meekregen vanuit een geborgen jeugd of lid werden van een christelijke studentenvereniging. Naar Taizé gingen en boeken van C.S. Lewis lazen. Te maken kregen met een ingrijpende gebeurtenis rond lijden en dood of een mystieke ervaring hadden. Of zich gewoon gedragen voelden. Bij alle verschillen is iedereen het erover eens dat wetenschap en geloof elkaar niet uit hoeven te sluiten. Ja, in de wetenschap is de ratio de baas en de evolutietheorie heeft inderdaad betere papieren dan het letterlijke scheppingsverhaal, hoewel dat voor menigeen van orthodoxe komaf wel even worstelen was. Maar dat wil niet zeggen dat geloven in iets dat niet bewezen kan worden, dus onzinnig is: in het geloof gaat het namelijk om zingeving, ervaring en de persoonlijke relatie met anderen, Jezus en God. En dat gaat (treffende boektitel) nu eenmaal alle verstand te boven. Interessantste passages Het boeiendst vond ik de passages over hoe wetenschappers hun werk op een christelijke manier proberen te doen. Bijvoorbeeld door zich niet te laten meeslepen door de universitaire cultuur van competitie en persoonlijke eerzucht, maar vanuit het besef dat we in een ‘gebroken wereld’ leven, te kiezen voor dienstbaarheid. Mooiste zin Psychobioloog en neurowetenschapper Susanne J. van Veluw: “De doordenking van het christelijk geloof heeft mij denk ik juist een betere wetenschapper gemaakt, en vice versa heeft de wetenschappelijke methode van observeren en theorievorming mij geholpen om als christen vooral eerlijker en wat meer bescheiden te worden.” Redenen dit boek niet te lezen Of dit boek geharnaste atheïsten als Richard Dawkins en Herman Philipse zal overtuigen van de meerwaarde van het geloof: ik betwijfel het. En wie niet al te veel interesse heeft in het debat over schepping versus evolutie (voor de auteurs in het boek geldt dat ze het Bijbelse scheppingsverhaal niet letterlijk nemen) of over een bedoeling achter de oerknal, kan veel bladzijden overslaan. Redenen dit boek wel te lezen Alle verstand te boven probeert de diversiteit van de samenleving eer aan te doen, met aansprekende verhalen zoals van de Nigeriaanse chemicus Peter Ngene en de Vlaamse wiskundige Sabine Van Huffel. De grote kracht van deze bundel zit vooral in de aandacht voor de concrete persoonlijke ervaring: die is immers altijd waar. Waarmee de stelling dat geloof en wetenschap niet samengaan, inderdaad niet meer dan een mythe blijkt te zijn. Quod erat demonstrandum.

Churchill en de Blitz      Larson Erik      Engelse geschiedenis

Toen de Amerikaanse schrijver Erik Larson naar Manhattan verhuisde, drong pas tot hem door welke impact de terroristische aanslag van 11 september 2001 op de New Yorkers moet hebben gehad. Hij beschouwde het als een nachtmerrie dat de stad waar je woont en werkt wordt aangevallen. Hij legde direct de link met Londen tijdens de Blitz, de periode van september 1940 tot mei 1941 waarin de hoofdstad en andere Britse steden hevig werden gebombardeerd door de Luftwaffe. Londen werd in het begin zelfs zevenenvijftig achtereenvolgende nachten aangevallen. Alsof dat nog niet stressvol genoeg was, leefde onder de regering en de bevolking grote angst voor een Duitse invasie. De auteur vroeg zich af hoe de bevolking dit volhield, maar dacht vooral ook aan Winston Churchill, de Britse premier die opzwepende toespraken hield en het symbool werd van de Britse standvastigheid. Maar hij was tegelijkertijd ook maar een mens – een echtgenoot en (groot)vader – met zijn eigen onzekerheden en zwakten. Storm In ‘Churchill en de Blitz’ geeft Larson een uitgebreide beschrijving van Churchills eerste jaar als premier, van 10 mei 1940 tot 10 mei 1941, een tijdspanne die deels samenvalt met het Duitse bombardementenoffensief op het Verenigd Koninkrijk. De auteur beschrijft de reacties van bekende en onbekende Britten op de benoeming van Churchill tot vervanger van Neville Chamberlain, wiens beleid van ‘appeasement’ van nazi-Duitsland had gefaald. Hij citeert koning George VI die aan zijn dagboek toevertrouwde dat hij zich de als onbehouwen en dwars bekendstaande Churchill “absoluut niet als premier [kon] voorstellen”. Een dagboekschrijfster die rapporteerde aan Mass-Observation, een organisatie die zich bezighield met het documenteren van het dagelijkse leven in Groot-Brittannië, was positiever over de nieuwe regeringsleider. “Als ik mijn hele leven met een man zou moeten doorbrengen”, schreef ze, “zou ik Chamberlain kiezen, maar als het zou stormen en ik zou schipbreuk lijden, heb ik liever Mr. Churchill bij me.” En stormen ging het. Churchill zelf had al jaren tevoren gewaarschuwd voor de Duitse oorlogszucht. Nu het zover was en hij het Verenigd Koninkrijk naar de overwinning moest leiden, sloeg bij hem de onzekerheid toe. Nadat hij kort na zijn aantreden op straat was toegejuicht, begon de premier te huilen. “Arme mensen, arme mensen”, zei hij. “Ze vertrouwen op me en het enige wat ik voorlopig te bieden heb zijn rampen.” Het zou zeker niet het enige moment zijn gedurende zijn eerste regeringsjaar dat Churchill zijn emoties niet de baas was. Zo beschrijft Larson hoe de premier enkele maanden later tijdens een bezoek aan de Londense wijk East End, dat de nacht ervoor gebombardeerd was, een grote witte zakdoek bij zich droeg waarmee hij zijn betraande ogen afveegde. Hij hield onder andere halt bij een schuilkelder waar veertig mensen gedood waren bij een bominslag. De East Enders waren opgetogen over zijn bezoek. “Goeie ouwe Winnie!” zo riep iemand. “We dachten al dat je langs zou komen. We redden het wel. Geef ze op hun donder!” Een getuige omschreef de premier als “onverzettelijk, als een buldog, scherp, onderzoekend”. Larson schetst een indringend beeld van hoe de Britten, in het bijzonder de Londenaars, voorbereidingen troffen voor de gevreesde Duitse invasie en hoe ze omgingen met de bombardementen. Hij schrijft: “Burgers namen hun gasmaskers mee naar de kerk en droegen kleine metalen identiteitsplaatjes bij zich voor het geval ze door een exploderende bom tot niet te identificeren stukjes zouden worden getransformeerd.” Ook het koninklijk huis was op alles voorbereid. Zo leerde de koningin hoe ze met een revolver moest omgaan. Haar man zag een ander probleem opdoemen, een tekort aan zijn favoriete toiletpapier. Via de Britse ambassadeur in Washington D.C. wist hij met de volgende tekst discreet een bestelling te plaatsen: “We raken door een specifiek soort papier heen dat in Amerika wordt gemaakt en dat hier niet meer verkrijgbaar is. Een pak of twee met 500 velletjes elk, met tussenpozen verstuurd, zou zeer welkom zijn.” Anekdotes, zoals die over het wc-papier van de koning, zijn natuurlijk alleraardigst, maar ook veel serieuzere kwesties komen uitvoerig aan bod. Als een rode draad door het boek lopen bijvoorbeeld Churchills pogingen om de Amerikaanse president Franklin Roosevelt ervan te overtuigen mee te vechten aan zijn zijde. Ook de rol van verschillende medewerkers van de Britse premier bij de oorlogsinspanningen wordt behandeld. Een van die figuren is kranteneigenaar Lord Beaverbrook. Volgens veel van de mensen die met hem te maken kregen, was hij een notoire lastpost, maar voor Churchill was hij van groot belang. Het lukte Beaverbrook als minister van vliegtuigproductie om een indrukwekkende hoeveelheid nieuwe toestellen voor de RAF af te leveren. Hoewel hij steeds weer ontslag nam, weigerde de Britse premier hem te laten gaan. Het was ook ‘the Beaver’ die erbij werd gehaald om Churchills achttienjarige dochter tot de orde te roepen toen ze wilde trouwen met een man die ze nog maar kort kende. Larsons beschrijving van zulke familieperikelen, waaronder ook de drank- en gokverslaving en het slechte huwelijk van Churchills zoon Randolph, vormt een luchtige afwisseling op de oorlogsellende die door hem op aangrijpende wijze wordt beschreven. Bajonetoefeningen Als een boek over Churchill zou mislukken, ligt dat niet aan de hoofdpersoon. De markante Brit is een even indrukwekkende als humoristische persoon, zo blijkt ook weer uit dit boek. Larson beschrijft hoe Churchill op een avond op het dak van een gebouw in Londen het verloop van een luchtaanval bekeek, zoals hij vaker deed, maar dit keer zittend op de schoorsteen. Iemand moest hem komen waarschuwen dat hij het rookkanaal blokkeerde waardoor de kamers op de benedenverdieping zich met rook vulden. Verderop in het boek vertelt Larson hoe de premier in zijn buitenverblijf Chequers op de maat van de muziek van een grammofoonplaat heen en weer paradeerde met een geweer in zijn handen. Volgens de schrijver zag hij er gekleed in “zijn rompertje uit als een vurig lichtblauw paasei dat op het punt stond ten oorlog te trekken”. Generaal Alan Brooke was getuige. In zijn memoires schreef hij: “Ik lag dubbel van het lachen toen hij met zijn geweer bajonetoefeningen demonstreerde, gekleed in een soort overall en midden in de eeuwenoude hal van Chequers. Ik herinner me nog goed dat ik me afvroeg wat Hitler van deze demonstratie van wapenbeheersing zou vinden.” Ondanks alle grappen en grollen van Churchill werd het vriend en vijand algauw duidelijk dat met hem niet te spotten viel. Larson citeert de Britse koning die zijn eerdere reserves liet varen. “Ik had me geen betere premier kunnen wensen”, schreef hij in zijn dagboek. Ook een dagboekaantekening van naziminister Joseph Goebbels wordt aangehaald: “De man is een vreemde mengeling van heroïsme en sluwheid. Als hij in 1933 aan de macht was gekomen, zouden we niet staan waar we vandaag de dag staan. En ik ben bang dat hij ons nog wel wat meer problemen gaat bezorgen.” De conclusie kan niet anders zijn dan dat Erik Larson een fantastisch boek heeft geschreven over deze fascinerende oorlogspremier, de mensen in zijn directe omgeving en de toestand in Groot-Brittannië gedurende het jaar waarin de natie zwaar op de proef werd gesteld. Erik Larson heeft voor ‘Churchill en de Blitz’ gebruikgemaakt van vele egodocumenten en hij vertelt het verhaal vanuit het perspectief van vele bekende en onbekende betrokkenen. Het is een uitstekend onderbouwd geschiedenisboek dat ietwat traag op gang komt, maar al na enkele hoofdstukken boeit tot aan de laatste pagina.

De leunstoel van de SS-officier      Lee Daniel      Duitse geschiedenis

In De Leunstoel van de SS-officier neemt historicus Daniel Lee ons mee op een zoektocht naar de nazi wiens papieren zoveel jaren later na zijn dood in een stoelzitting worden gevonden door een Amsterdamse stoffeerder. Een verhaal dat begint bij voor op het oog een eenvoudig leunstoel. Een leunstoel die wel een opknapbeurt kon gebruiken. Een Tsjechische dame bracht de stoel in Amsterdam naar een stoffeerder. Echter, deze stoffeerder weigerde na enkele dagen de opdracht : Hij werkte niet in opdracht van de Nazi’s, ook niet in 2011 toen dit allemaal speelde. Wat was er nu aan de hand? De in Amsterdam wonende van Tsjechische afkomst dame Jana wilde toch gewoon een stoel laten opknappen, meer niet.. Echter, de stoffeerder vond in de binnenkant van de zitting een ingenaaide stapel documenten. Allemaal eigendom van een zekere Robert Griesinger. Deze Robert Griesinger zo toonden deze documenten aan, werkte voor de bezetter in het Praag van de Tweede Wereldoorlog als SS’er. Jana wist niks van de documenten, ze had de stoel in de jaren 60 op de kop getikt en was gehecht geraakt aan de stoel, dus bij haar verhuizing naar Nederland ging de stoel mee… Om een lang verhaal kort te maken, deze gebeurtenis kwam terecht bij de Britse oorlogshistoricus Daniel Lee. Wat volgde was een uitvoerige zoektocht naar de achtergrond van de documenten en de persoon Robert Griesinger. Robert Griesinger geen bekende Nazikopstuk, maar wie was hij dan wel? De auteur heeft heel veel research moeten doen om een beeld van deze man te vormen. Beetje bij beetje weet hij informatie te vinden over deze man. Het beeld wat je van deze man krijgt, is een carrièregericht iemand, die alles doet om hogerop te komen, zelfs als dat betekent lid te worden van de Nazipartij en de SS. Met alle bekende voorwaarden en opdrachten die daarbij hoorden. Het moet echter schokkend voor de auteur zijn geweest dat zijn verleden en eventuele trauma gekoppeld is aan deze Robert Griesinger… Het is een uitgebreid boek geworden, met veel info. Info die ook welkom was bij de inmiddels bejaarde dochters van Rober Griesinger. Hij overleed in 1945 en zijn dochters wisten dus bitter weinig van over hun vader. Het onderzoek van de auteur gaf hun dus ook een beeld van hun vader. De schrijfstijl van de auteur is typisch van een historicus. Je moet er dus wel even voor gaan zitten. Het leest zeker niet als een roman. Ondanks de schrijfstijl weet de auteur boeiend te vertellen en lees je verder, je wilt als lezer tenslotte je ook een beeld vormen. Samengevat : Een boek dat interessant is, het onbekende wat je weer leert kennen. Een stukje geschiedenis van de onbekende namen en gebeurtenissen. Juist deze verhalen dragen bij om een completer beeld te krijgen van die afschuwelijke periode die de tweede oorlog was. Boek is een aanrader voor wie interesse heeft voor geschiedenis en de tweede wereld oorlog.

Vuistrecht en wisselgeld      Moeyes Paul      Nederlandse geschiedenis

Vuistrecht en wisselgeld gaat over een oorlog waarin een keizerrijk de strijd aanbond met een koninkrijk en waarin uiteindelijk een ander keizerrijk zou zegevieren over een republiek. Maar het begint in Nederland, dat in 1863 het vijftigjarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden vierde. De feeststemming werd de daaropvolgende jaren echter flink verstoord door de toenemende onrust in Europa. Onder leiding van de ambitieuze kanselier Otto von Bismarck stuurde Pruisen aan op de samensmelting van de verschillende Duitse-Bondslanden in een nieuwe Europese grootmacht, het verenigde Duitsland. Dit politieke streven leidde tot oorlogen met Denemarken (1864) en Oostenrijk (1866). Nederland zag dit met angst en beven gebeuren: als grote Europese landen hun militaire macht gingen gebruiken om gebiedsuitbreiding na te streven, voorspelde dat niet veel goeds voor het voortbestaan van de kleine staten. Als het vuistrecht (het recht van de sterkste) het leidende politieke principe werd en rivaliserende Europese grootmachten elkaar militair de maat gingen nemen, was de kans groot dat de kleine staten alleen nog maar zouden dienen als territoriaal wisselgeld. Het uitlekken van een geheim Frans-Pruisisch ontwerpverdrag waarin Frankrijk aanspraak maakte op Belgisch grondgebied leek die bange vermoedens alleen maar te bevestigen. In juli 1870 ontbrandde een oorlog tussen de twee machtigste Europese kemphanen, Frankrijk en Pruisen. Hoe verliep de oorlog en hoe werd daar in Nederland over bericht? Bleef Groot-Brittannië neutraal? Van welke overwinnaar had Nederland het meest te vrezen? Waarom profiteerde de armenzorg in Harderwijk van de oorlog? Wat waren de Europese gevolgen van de oorlog? Hoe dacht Nederland de eigen onafhankelijkheid op de lange termijn veilig te stellen? En wat zijn de verbanden tussen de Frans-Duitse oorlog en de Grote Oorlog van 1914-1918?

De tachtigjarige oorlog      Fruin Robert      Nederlandse geschiedenis

Het voorspel van den Tachtigjarige Oorlog verscheen in 1859. Fruins interpretatie van de vaderlandse geschiedenis draagt de signatuur van het Thorbeckiaanse liberalisme van 1848. ‘Oranje’ is bij hem het symbool van de eenheidsstaat op constitutionele grondslag (hij betreurde de decentralisatie en het particularisme van de Republiek). Fruin is ongetwijfeld de grootste Nederlandse historicus uit de 19e-eeuwse liberale school. Hij legde grote nadruk op de ‘onpartijdigheid van den geschiedschrijver’ (de titel van zijn inaugurale oratie) en op het streng kritisch teruggaan tot de bronnen. De historische opstellen van Fruin, hoewel in de 19e eeuw geschreven, hebben hun waarde behouden en vormen voor tal van onderwerpen nog altijd onvervangbaar studiemateriaal. Fruins stijl is helder en levendig. Hij schreef niet voor vakgeleerden, maar voor een groot publiek, dat in die tijd de lezerskring van De Gids uitmaakte. Robert Fruin was een Nederlands historicus, van 1860-1894 hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis in Leiden.

Nooit nog normaal      Jcobs Laurence      Software

De wereld verandert en doet dat in een duizelingwekkend tempo. Er zijn verschillende krachten die aan de basis van die omwentelingen liggen, maar de digitalisering is ontegensprekelijk de grootste. Laurence Jacobs en Omar Mohout werpen, met de hulp van heel wat experts uit het veld, een blik op de ‘bigger picture’ nu corona die digitale versnelling nog meer heeft doen toenemen. Ze gaan op zoek naar wat de doorgedreven digitalisering betekent voor drie cruciale domeinen in onze maatschappij: het onderwijs, de arbeidsmarkt en het ondernemen. Samen met de auteurs stelt de lezer vast dat een nieuw tijdperk is aangebroken waarin het nooit nog normaal lijkt te gaan worden. Maar dat hoeft niet per se onheilspellend te zijn. Met een ondernemende houding, een niet-bij-de-pakken-blijven-zitten mindset en zin voor initiatief kan iedereen het beste uit dat nooit nog normaal halen. Zo kan de digitalisering ons vleugels geven en een hefboom zijn om meer mens binnen te brengen in alle domeinen van onze samenleving. Laurence Jacobs werkt als Lead Coördinator bij de technologiefederatie Agoria. Ze is ‘Women in Tech’-voortrekker en -ambassadeur en werkt mee aan het ‘Be The Change’-project dat digitalisering en de Belgische arbeidsmarkt in kaart brengt. Omar Mohout is Entrepreneurship Fellow bij Sirris en een veel gepubliceerd auteur. Hij is een voormalige technologieondernemer, een adviseur van groeibedrijven en professor Ondernemerschap bij Antwerp Management School en Solvay Business School.

Totaliteit en oneindigheid      Levinas Emmanuel      Filosofie

Totaliteit en oneindigheid is het meesterwerk vande Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995). Het boek verscheen in 1961 en groeide spoedig uit tot een van de meest invloedrijke werken van de naoorlogse filosofie, waarin het denken over ethiek een nieuwe wending krijgt. Levinas laat in Totaliteit en oneindigheid zien waarom de ethiek niet afhankelijk is van de mens als handelend ‘ik’, maar van de ontmoeting met de ander, de medemens, die als het ware intervenieert in mijn leven. Deze oneindige ander breekt in op de totaliteit van het ‘ik’. Rechtvaardigheid, barmhartigheid, respect, compassie, betrouwbaarheid, al deze ethische waarden zijn geen zaken die ik uit mijzelf ‘doe’, maar ze vormen een antwoord op de verschijning, telkens weer, van deze andere mens. Levinas concretiseert deze verschijning onder meer door een fenomenologische analyse uit te voeren van wat er gebeurt wanneer ik met het gezicht van de ander geconfronteerd wordt. De weerloosheid van dit andere gelaat doet een beroep op mijn verantwoordelijkheid.

Kronieken van het Frankische rijk      Einhard      Europese geschiedenis

Deze uitgave biedt de eerste Nederlandse vertaling van de complete tekst van Annales Regni Francorum, een belangwekkend geschrift over Karel de Grote en zijn tijd, toegeschreven aan de kroniekschrijver Einhard. Wat er over deze koning-keizer bekend is, berust voor een groot deel op een omvangrijk corpus van biografieën, waarvan de Vita Karoli Magni – ‘Leven van Karel de Grote’ – van Einhard wordt beschouwd als de eerste (contemporaine) levensbeschrijving van een Europese koning, waarin naast zijn belangrijkste daden ook zaken als het uiterlijk en de kleding, het karakter, de gewoonten en de familiebanden van Karel worden beschreven, maar die zich wel beperkt tot de periode van zijn heerschappij: 768-814. De ‘Kronieken van het Frankische Rijk’ daarentegen behandelen een ruimere periode: vanaf 741, als de latere koning Pepijn de overleden hofmeier Karel opvolgt, tot het einde van 829, als Karels zoon en opvolger Lodewijk de Vrome over het Frankische Rijk heerst. Dit geschrift besteedt veel aandacht aan zowel de krijgsdaden van Karel, als de veelvuldige diplomatieke onderhandelingen die hij door gezanten liet voeren; beide altijd met als doel om zijn heerschappij te bestendigen en zijn gebieden uit te breiden.Karel de Grote, later ook keizer van het Heilige Roomse Rijk, was heerser over een enorm gebied dat zich uitstrekte van Noord-Duitsland en Frysia – inclusief het gebied dat nu Nederland heet – via min of meer de huidige grens van Duitsland en dwars door Oostenrijk naar een groot deel van Italië, net voorbij Rome, en geheel huidig Frankrijk tot aan de Pyreneeën. De twee contemporaine teksten van Einhard: de Vita en de Annales, zijn belangrijke bronnen voor historici, maar vanwege het Latijn evenzeer van belang voor classici en liefhebbers van deze allesbehalve ‘dode’ taal. Vooral de ‘Kronieken van het Frankische Rijk’ getuigen van de strijd om de machtsstructuur en de beschaving in West-Europa te herstellen, die na het einde van het Romeinse Rijk grotendeels teloorgegaan waren. Dat Karel de Grote daarin – op welke wijze en ten koste van wat ook – geslaagd is, zullen velen willen erkennen

De code van het bewustzijn      Pennartz Cyrie      Psychologie

Stel je voor dat je voor altijd gevangen zit in een donkere, afgesloten ruimte. De enige manier waarop je met de buitenwereld kunt communiceren, is via stroomstootjes. Hoe kom je dan ooit te weten hoe rijk aan kleuren, geuren en geluiden die buitenwereld is? Onmogelijk, zou je zeggen. En toch is dat precies wat ons brein doet. Met deze prikkelende voorstelling begint neurowetenschapper Cyriel Pennartz De code van het bewustzijn. Hij stort zich daarin op wat in zijn vak bekendstaat als het Moeilijke Probleem: hoe kunnen onze hersenen, opgesloten in de ‘bovenkooi’, ons rijke bewustzijn voortbrengen? Veel hersenonderzoekers vinden die vraag onmogelijk te beantwoorden. Ze ­kunnen ­immers wel letterlijk, maar niet figuurlijk in andermans hoofd kijken. Dat maakt de bewustzijnskwestie volgens hen voer voor filosofen. Pennartz tackelt het vraagstuk echter vol overgave ­vanuit neurologische hoek. In het boek laat hij zien wat we momenteel allemaal ­weten over het verband tussen brein en bewustzijn – en dat is inderdaad best veel. De auteur gaat daarbij systematisch te werk. Eerst behandelt hij alle hersenfuncties die níet essentieel zijn voor het bewustzijn. Dat doet hij via tal van voorbeelden van patiënten met hersenschade. Een daarvan is bijvoorbeeld de beroemde Henry Molaison, een epilepsie-patiënt die zijn geheugen grotendeels verloor nadat zijn hippocampus was verwijderd. Uit zijn casus blijkt dat een goed functionerend geheugen geen vereiste is voor een functionerend bewustzijn. Andere, minder bekende voorbeelden wijzen uit dat bijvoorbeeld emoties, motoriek en taal evenmin ­noodzakelijk zijn. Ondertussen helpt Pennartz een hardnekkig misverstand uit de wereld: hersengebieden zijn niet één op één verbonden met cognitieve eigenschappen. De hippocampus is dus niet ‘het gebied dat zorgt voor je geheugen’; het systeem is veel te complex voor dit soort ‘landjepik’. Dankzij dergelijke inzichten is het boek veel meer dan, zoals de auteur het zelf noemt, borrelpraat over de bizarre uitwassen van hersenschade. Verderop in het boek gaat Pennartz in op de vraag wat het bewustzijn dan wél is. Hij geeft neurologische antwoorden op veelal ­filosofische vragen zoals of vrije wil bestaat, of kunstmatige ­intelligentie bewustzijn kan ­vertonen en of we in een ­simulatie leven.

Wee de overwonnenen      Van de Bunt Alexander      Europese geschiedenis

Op levensechte wijze beschrijft Van de Bunt vele cruciale gebeurtenissen, zoals de Slag bij het Teutoburgerwoud, het ontstaan van de Limes en de Bataafse Opstand. Hij schrijft over de relatie tussen Germanen, Kelten en Romeinen en laat zien dat globalisering en migratie van alle tijden zijn. Zo maken we mee hoe de Bataven en de Cananefaten zich voor het eerst in onze contreien vestigden en vervolgens zowel met als tegen de Romeinen ten strijde trokken. Zijn zoektocht naar de Germanen, Kelten en Romeinen in de Lage Landen van Julius Caesar (58 v.Chr.) tot aan Trajanus (98 n.Chr.) levert een boeiende geschiedenis op met kleurrijke personages en verbazingwekkende gebeurtenissen. Zo kruipen we onder andere in de huid van grote veroveraars als Drusus de Oudere, Germanicus en Julius Civilis, de leider van de Bataafse Opstand. Dit zijn verhalen over heldhaftige krijgers, zieneressen, bloedige veroveringen, verre expedities naar het onbekende, verraad en intriges. Uit zijn verhaal zal blijken dat de Bataven geen vrijheidsstrijders waren met een oer-Nederlandse identiteit of nobele wilden in langhuizen, maar Romeinse burgers die geworteld waren in zowel de Romeinse als de Germaanse wereld. Ook maken we een reis naar de Russische steppen, het Scandinavische gebied, het Gallië ten tijde van Julius Caesar en terug naar de Lage Landen, de zoektocht naar de oorsprong van de Germanen en Kelten.

Verborgen geschiedenis Open toekomst      Steiner Rudolf      Menswetenschappen

‘Ik merk dat wat er vanuit abstracte wetmatigheden wordt beweerd vaak hypothetisch is. Het mooie bij Rudolf Steiner vond ik het hele concrete aan de ene kant, en aan de andere kant de vergezichten. En dan was er ook nog een heel andere, verdiepende laag. Daarover sprak professor Lievegoed bij de openingsvoordracht van het studiejaar aan de Pedagogische Academie. Hij vertelde dat je jezelf kunt voorstellen dat alle inslagen in de wereld, in de natuur en in de mens krachtwerkingen zijn van geestelijke wezens. Het besef dat ik mezelf bij zulke inslagen kan afvragen: ‘Wat is dat? Welk wezen staat daarachter?’ maakte dat dit een kantelpunt werd in mijn eigen ontwikkeling. Wat mij enorm raakte, was dat Lievegoed daarbij de namen van de christelijke hiërarchieën noemde. In de theologie kende ik die als geloofsinhoud, maar hier was het een kennisthema. In Verborgen geschiedenis – Open toekomst is dit nu juist het achterliggende thema. In dit boek ontmoet je persoonlijkheden die zulke inslagen meemaken, en die daarbij als het ware ‘instrument’ zijn doordat de hiërarchieën door hen heen werken. Maar tegelijkertijd zijn ze ook weer niet helemaal instrument, omdat ze zelf ontwikkelingen doormaken die samenhangen met vroegere levens en verbindingen. Daarom vind ik de vertaling van de Duitse titel Okkulte Geschichte in Verborgen geschiedenis interessant en terecht. ‘Occult’ kan namelijk de connotatie hebben van een geheim, van een sleutel die je niet kunt vinden, van iets waarvoor je ingewijd moet zijn. Terwijl het juist zo is dat Steiner je binnen in die verborgen laag brengt.’ Een bepaalde lichtheid ‘In mijn studie theologie leerde ik filosofen en theologen kennen, bijvoorbeeld Thomas van Aquino, of Franciscus van Assisi, persoonlijkheden die een bepaalde openbaring op hun manier representeren, maar waarbij een stukje innerlijke werkelijkheid verborgen blijft. Voor een jonge student die de verborgen werkelijkheid wil vinden, speelt de professor een belangrijke rol. Veel persoonlijkheden en thema’s van de ‘verborgen geschiedenis’ vormen de achtergrond van het periodeonderwijs dat ik aan de bovenbouw van de vrijeschool geef. Zo zijn dat in de twaalfde klas Faust, in de elfde Parcival en in de tiende het Nibelungenlied. De thema’s zijn (cultuur)historisch, maar toch wend ik ze ook aan bij het levensbeschouwelijke onderwijs. Steiner zegt dat je die verhalen niet symbolisch of allegorisch vertellend moet behandelen, maar zo dat ook de historische werkelijkheid áchter die gebeurtenissen meeklinkt. De historische component is belangrijk om het verhaal te begrijpen. Door het jarenlange leraarschap ben ik getraind om door historische verhalen heen te kijken, ook al is dat soms lastig, en me af te vragen wat erachter zit. Je hebt daarvoor een bepaalde lichtheid nodig, om zo te kunnen lezen dat je de diepere lagen die zich pas geleidelijk openbaren, kunt zien. Vaak gaat het om fragmenten van een veel groter verhaal dat erachter verborgen ligt. Deze grotere historische werkelijkheid laat Steiner in deze voordrachten tot uitdrukking komen.’ Meer een ree dan een wolf ‘Mijn ervaring is dat een 16-jarige een fundering vindt in die laag achter de werkelijkheid. Adolescenten hebben het nodig om contact te kunnen maken met individuele impulsen, zoals die van Alexander de Grote (in de tiende klas). Dat lukt vaak niet in één keer. In het reguliere onderwijs worden historische daden beschouwd als verleden tijd en afgesloten. In het vrijeschoolonderwijs is het belangrijk om die personages te leren kennen als persoonlijkheid. Ze zó te leren kennen dat je ermee bevriend wilt worden – of juist zeker weet dat je dat niet wilt. Zelf heb ik met name door de voordrachten uit Verborgen geschiedenis een belangrijke toegang tot die dimensie gevonden. Bij de gedachte aan wedergeboorte kun je in een stemming komen die Nietzsche eens beschreef als ‘de eeuwige terugkeer van het gelijke’. Maar Steiner geeft duidelijk aan dat geschiedenis niet lineair is maar sprongen maakt, zoals een plant die knopen vormt van waaruit de groei verdergaat. Hier raken we aan het spannende thema van karma en reïncarnatie. Je kunt je afvragen of iemand ‘wortel’-, ‘blad’-, ‘bloem’- of ‘zaad’-karakter heeft. Steiner begint zijn verhaal vaak bij de eerste ‘blad’-vorming, bij het grote motief. In Verborgen geschiedenis begint dat met Gilgamesj, die een koning is, in de stad woont en wetten uitvaardigt, en zijn vriend Enkidoe, een wezen dat nog heel dicht bij de natuur staat, een heel jong aardewezen, bijna niet te onderscheiden van de dierenwereld, maar met een enorme uitstraling, een glans. Ik denk dan meer aan een ree dan een wolf. Om een juist beeld te krijgen helpt het om er zo naar te kijken en over te spreken. Ik heb ieder jaar in mijn lessen veel kansen om die grote verhalen zo te behandelen en te verzorgen dat ik ervan kon gaan houden. In de latere voordrachten in deze bundel worden personen slechts kort genoemd, zoals Jeanne d’Arc (15e eeuw) en Johannes Scotus (9e eeuw), van wie Steiner zegt dat in hen beiden ‘eenzelfde wezen werkt’. Maar ze worden wel zo beschreven dat je kunt gaan voelen dat door hen heen een verwante inspiratie of geestwind waait. Je kunt daarnaar luisteren als naar muziek: Scotus is een toon, Jeanne is een andere toon, maar het interval blijft tussen hen bestaan. Het karmagegeven zou je een ‘intervallen-gegeven’ kunnen noemen. Ik denk dat Steiner zelfs een heel bepaalde methodiek gebruikte door details weg te laten en personen of gebeurtenissen alleen maar te karakteriseren, te schetsen. Een goede schets toont het karakter, dat zou een sleutel voor de lezer kunnen zijn: neem de schets serieus! Vooral in de eerste voordracht verschijnen heel veel mensen ten tonele, en je springt als lezer ook van de ene tijd naar de andere. Maar toch, als je verder leest, dan zie je dat hij hier eerst een bodem legt en veel vragen openlaat. Je kunt het zien als een oefening om actief en levendig te leren denken. Je kunt delen van de inhoud zelfs meditatief opnemen. Daardoor beginnen de voordrachten te spreken, en kan de verborgen inhoud zich openbaren.’ Sociale kracht ‘In onze tijd komt het erop aan elkaar zo te zien als Rudolf Steiner dat doet in deze cyclus. Ieder mens draagt een missie in zich, ieder mens telt. Je missie hangt samen met anderen en met de eerdergenoemde ‘bladvorming’. Dat wordt pas duidelijk als je de voorgeschiedenis doordenkt en jezelf afvraagt: Wat bezielt een mens? Welke kwaliteit brengt hij mee, in onze tijd, staande in een bepaalde positie, in samenhang met andere mensen? Zelfs het leed dat je meemaakt, hoeft niet een persoonlijk lot te zijn. Het gaat om de samenhang tussen de individuele biografie en de actualiteit van de wereld. Als je zo naar mensen kunt kijken, juist ook nu in deze tijd van de COVID-19-crisis, gaat daarvan een geweldige sociale kracht uit. Het is een kracht die maakt dat je voor de ander een ‘verloskundige’ kunt zijn, die de ander op weg helpt naar de toekomst, als lotgenoot.’

Sint-Petersburg      Waegemans Emmanuel      Russische geschiedenis

Wat bezielde de Russische tsaar Peter I (1672-1725) om aan de rand van het land, ver weg van het kloppend hart van Rusland en de oude hoofdstad Moskou, in een nog maar pas op de Zweden veroverd moerasgebied een stad uit de grond te stampen? Zonder verbindingswegen, zonder infrastructuur, zonder bouwmateriaal en zonder voedsel voor de werkmannen. Letterlijk uit het niets. Voor zijn tijdgenoten leek het een waanzinnige onderneming, maar het plan slaagde. In minder dan een eeuw verrees ver weg van het oude Moskou een nieuwe hoofdstad, een nieuw imperium binnen het rijk, een stad die als voorbeeld moest dienen voor de rest van het land. Is Peter de Grote geslaagd in zijn opzet om een paradijs op te bouwen, en zijn zijn opvolgers hem waardig gebleken? Dit boek schetst de eerste honderd jaar van de stad Sint-Petersburg, de droomstad van Peter de Grote. In 2022 zal het 350 jaar geleden zijn dat Peter de Grote geboren werd (1672). Naar aanleiding van dat jubileum is dit boek geschreven. Het gaat vooral over Peter de Grote, de stichter van de nieuwe hoofdstad, maar ook over zijn opvolgers tot 1801. Rusland had al een haven in Archangelsk aan de Witte Zee, maar die was elke winter vele maanden dichtgevroren. Daarom wou Peter een toegang tot de Oostzee en daarvoor moest hij Zweden verslaan. Dat gebeurde in 1703. Dan besliste hij een stad en haven te bouwen aan de monding van de Neva, dat ‘moeras’ betekent in het Fins. Dat gebeurde tussen 1703 en 1717, met 3.000 à 5.000 buitenlandse vaklui (vooral Nederlandse) en met Italiaanse, Duitse en Franse architecten. De werken kostten het leven aan 16.000 à 20.000 mensen, vooral door ziektes. Toen Peter in 1725 stierf, woonden er ruim 40.000 inwoners. De industrie en handel floreerden, in 1725 was de export dubbel zo groot als de import (p. 48-52). De werktaal was … het Nederlands (p. 53-54). Peter voerde de juliaanse kalender in ter vervanging van de scheppingskalender: 1 januari 7208 werd 1 januari 1700. In 1714 opende de eerste boekenwinkel in de stad (p. 62-64). Vanaf 1717 bekoelde de relatie tussen Peter en de Republiek: de Nederlanders waren niet bereid om hem te steunen tegen de Zweden, Hollandse kooplui waren opgelicht door Mensjikov (de gouverneur van de stad), de Nederlandse resident was het land uitgezet en Nederland deed moeilijk over de titel ‘keizer’. Maar de Nederlanders blijven tot vandaag terecht trots dat zij Rusland mee gemoderniseerd hebben (p. 70). Peter was paternalistisch: hij wist wat goed was voor het volk, het staatsbelang stond boven alles en die eigenschap werd kenmerkend voor de latere tsaren en secretarissen-generaal. In de 18de eeuw werd hij gezien als de schepper van het nieuwe Rusland, maar de laatste jaren zijn er ook schrijvers zoals journalist Andrej Boerovski die hem in zijn boek ‘De vervloekte keizer’ (2008) genadeloos afbreekt (p. 72-75). Na Peters dood keerden edellieden massaal terug naar Moskou, maar de buitenlandse specialisten bleven paleizen bouwen en parken aanleggen. Duitsers uit de Baltische provincies namen de hoge functies in (p. 77-79). Tijdens tsarina Anna (1730-1740) deed het Franse ballet zijn intrede en dit betekende het begin van de Russische hegemonie op dit gebied (p. 82). De stad groeide van 40.000 inwoners in 1725 naar 75.000 in 1740 en 95.000 in 1750 (p. 95). Elisabeth (1741-1760), dochter van Peter, bouwde de stad verder uit, o.a. met het grote winkelcentrum aan de Nevski Prospekt. Met Rastrelli junior haalde ze de Italiaanse barok binnen. Behalve de Hermitage verrezen er ook prachtige paleizen van rijke industriëlen (p. 95-99). Elisabeth hield van feesten, muziek, theater en kunst. Het Frans werd de taal van de elite en van het hof. Lomonosov richtte de eerste Russische universiteit op (p. 107). Peter III was niet geliefd en werd door zijn vrouw, Catharina II (1762-1796), opzij geschoven. Zij veroverde de Krim (1783) en verdeelde Polen onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk. De opstand van de boeren tegen de adel (1773-1775) werd onderdrukt. Sint-Petersburg telde 200.000 inwoners, meer dan Moskou, onder wie 32.000 buitenlanders, van wie de helft Duitsers. Catharina was een harde werkster en ook schrijfster. Met haar sluit de auteur zijn overzicht af. Beoordeling Waegemans heeft een mooi cultuurhistorisch portret getekend van Rusland in de 18de eeuw. Hij kan aangenaam vertellen en is zeer goed op de hoogte, niet enkel van de politiek en de economie, maar ook van de Russische literatuur en kunst en toont hoeveel talent de Russen daarin hadden en hebben. Er staan prachtige foto’s in van de gebouwen die in de 18de eeuw in Sint-Petersburg opgericht werden. Het boek is ook een ode aan de Nederlanders, die een heel belangrijke rol speelden bij de totstandkoming van de stad, net zoals de Italiaanse, Franse en Duitse architecten.

De dochters van Jalta      Katz Catherine Grace      Wereldgeschiedenis

Een “keerpunt tussen Wereldoorlog en Koude Oorlog”, zo noemt historica Catherine Grace Katz de conferentie van Jalta die in februari 1945 plaatsvond. ‘De Grote Drie’ – Winston Churchill, Franklin Roosevelt en Joseph V. Stalin – spraken hier over de geallieerde samenwerking en de toekomstige naoorlogse internationale machtsverhoudingen. In de geschiedenisboeken is het slechts een detail dat de conferentie werd bijgewoond door ‘de Kleine Drie’, waarmee Anna Roosevelt, Sarah Churchill en Kathy Harriman worden bedoeld, de dochters van respectievelijk de Amerikaanse president, de Britse premier en de Amerikaanse ambassadeur in de Sovjet-Unie. Hoewel hun rol meestal geringschattend wordt beoordeeld, betoogt Katz in haar boek dat deze drie jonge vrouwen meer waren dan slechts prettig gezelschap voor hun vaders en de andere mannelijke deelnemers aan de conferentie. De conferentie in Jalta vormde het vervolg van de ontmoeting tussen de drie wereldleiders die eind 1943 had plaatsgevonden in Teheran. De keuze was gevallen op Jalta, de badplaats aan de Zwarte Zee op de Krim, omdat Stalin weigerde verder te reizen. Churchill en Roosevelt gingen akkoord, hoewel eerstgenoemde er bepaald niet enthousiast over was. “Als de geallieerden tien jaar hadden gezocht, hadden ze op de hele wereld geen slechtere plek kunnen vinden dan Jalta”, zo luidde zijn oordeel. Dat was niet onterecht, want de Krim was zwaar getroffen door het oorlogsgeweld. Toen de drie vrouwen een bezoek brachten aan het vlak bij Jalta gelegen Sebastopol schreef Anna aan haar man dat de Duitsers hier letterlijk zes gebouwen overeind hadden laten staan. Bedwantsen De omstandigheden in de onderkomens van de hoge heren tijdens de conferentie waren een merkwaardige combinatie van overdaad en karigheid. Het eten werd opgediend door obers van luxueuze hotels uit Moskou en aan kaviaar en andere delicatessen was geen gebrek, maar de sanitaire voorzieningen lieten te wensen over. In het Vorontsovpaleis, waar de Britten ondergebracht waren, moest de complete delegatie het stellen met vier toiletten. “Als je hier rond half acht ‘s morgens op de gangen van de slaapverdieping kon kijken”, zo citeert Katz uit een brief van Sarah Churchill aan haar moeder, “dan zou je 3 veldmaarschalken in de rij zien staan voor een emmer!” In de bedden zaten bedwantsen, niet te verwarren met de ‘bedwarmers’ waar de Sovjets voor konden zorgen in de vorm van… De toekomst van Polen Zulke details zijn natuurlijk smakelijk, maar Katz blijft niet hangen in anekdotes en trivialiteiten. Ze gaat uitvoerig in op de meningsverschillen die tussen de drie grootmachten ontstonden aan de conferentietafel. Het grootste struikelblok was de toekomst van Polen. Terwijl Stalin de communistische Poolse regering in Lublin steunde, pleitten de westerse leiders voor democratische verkiezingen die mede zouden worden georganiseerd door de Poolse regering in ballingschap in Londen. Overigens was het vooral Churchill die groot belang hechtte aan een democratisch Polen, aangezien Groot-Brittannië Duitsland de oorlog had verklaard vanwege de inval in Polen. Roosevelt had in Teheran nog schertsend gezegd dat Polen hem “geen lor” kon schelen. “Maak me maar wakker als we het over Duitsland hebben”, zo zei hij terwijl hij deed alsof hij in slaap viel. De Amerikaanse president maakte zich drukker om een Sovjet-bijdrage aan de oorlog tegen Japan en aan de oprichting van de Verenigde Naties. Catherine Grace Katz maakt duidelijk dat de drie dochters uitstekend op de hoogte waren van de inhoud van de gesprekken die hun vaders voerden. Alle drie speelden ze een andere rol, waarbij die van Anna Roosevelt door de schrijfster wordt omschreven als die van “poortwachter”. Vanwege de ernstige gezondheidsproblemen van haar vader – hij leed aan een hartkwaal, had hoge bloeddruk en zou ongeveer twee maanden na de conferentie overlijden aan een beroerte – hield zij streng toezicht op zijn agenda. Ze scheepte verschillende van zijn adviseurs met een smoes af als ze haar vader wilden spreken terwijl hij rustte. Vrijwel niemand wist hoe slecht de president eraan toe was, zeker ook Stalin en Churchill niet. De toestand van zijn ‘tikker’ mocht de wereldpolitiek niet beïnvloeden. Katz: “Het succes van het verbond tussen Roosevelt, Churchill en Stalin balanceerde wankel op de sterke persoonlijke relatie tussen deze mannen. Nu de overwinning zo nabij was, mocht niets het evenwicht verstoren.” ‘Een angstaanjagend figuur’ De rol van Sarah Churchill was die van sparringpartner voor haar vader. De Britse staatsman was dol op zijn dochter en noemde haar heldhaftig omdat ze bij de Women’s Auxiliary Air Force diende op RAF-vliegbasis Medmenham. Zo vader, zo dochter, want Sarah was al net zo scherpzinnig en taalvaardig als haar vader. Stalin werd door haar omschreven als een…”angstaanjagende figuur met (…) priemende ogen”, waarin de reflectie leek op “koude zonneschijn op donker water”. Ze merkte wel op dat de Sovjetleider over een “groot gevoel voor humor” beschikte. Tijdens de conferentie had de jonge vrouw een onaangename kennismaking met Lavrenty P. Beria, de boosaardige chef van de geheime politie die in Jalta door Stalin werd omschreven als “onze Himmler”, daarmee verwijzend naar SS-leider Heinrich Himmler. Sarah had net enkele woordjes Russisch geleerd die ze testte op de Sovjetbeul. Toen ze zei “Mag ik een kruik?” antwoordde de perverse man: “Ik kan me niet voorstellen dat jij die nodig hebt! Volgens mij zit er genoeg vuur in jou!” #MeToo avant la lettre. Sovjetkringen Hoewel de vader van Kathy Harriman, diplomaat William Averell Harriman, minder bekendheid genoot dan de andere twee vaders, deed Kathy zelf in Jalta niet onder voor de andere dochters. Katz beschrijft hoe ze fungeerde als een soort manusje-van-alles voor haar vader. Hoogtepunt tijdens haar aanwezigheid was de korte toespraak die ze namens de andere twee vrouwen hield bij een banket. Ze was hiervoor aangewezen omdat ze als enige Russisch sprak. Ze verwees naar de Duitse vernietigingen op de Krim die ze persoonlijk had aanschouwd en prees de geallieerde samenwerking. “Kathy Harriman was geen officiële diplomaat”, aldus de schrijfster: “…maar op haar zevenentwintigste was ze dieper in de Sovjetkringen doorgedrongen dan welke Amerikaanse vrouw ook. En nu sprak ze tot de Sovjetleider en zijn naaste medewerkers onder wie zonder twijfel enkele van de meest angstaanjagende mannen in de geschiedenis – in hun eigen taal, volgens hun eigen gewoontes tijdens een van de belangrijkste bijeenkomsten tijdens de oorlog, waarbij een vreedzame toekomst op het spel stond Catherine Grace Katz verrichtte voor het schrijven van dit boek uitvoerig onderzoek. Ze kon onder meer beschikken over de nagelaten papieren van Sarah Churchill, die door de familie Churchill voor het eerst voor onderzoek beschikbaar werden gesteld. Daarnaast gebruikte ze egodocumenten van andere hoofdrolspelers, zoals correspondentie tussen Kathy Harriman en Pamela Churchill, de schoondochter van de Britse premier. Dat Kathy’s vader een stiekeme relatie onderhield met deze vriendin schaadde hun vriendschap niet. Op latere leeftijd zouden Averell Harriman en Pamela Churchill, intussen weduwnaar en weduwe, met elkaar trouwen. Verhalen over zulke vriendschappen, romances en huwelijken worden door de schrijfster afgewisseld met de diplomatieke en geopolitieke feiten, waardoor het boek aangenaam in balans is. Door de conferentie van Jalta te beschouwen vanuit het perspectief van deze drie vrouwen en de bijzondere vader-dochter-verhoudingen, is een origineel en afwisselend boek ontstaan. De schrijfster geeft haar drie vrouwelijke hoofdpersonen in ‘De dochters van Jalta’ de plek in de geschiedenis die zij verdienen.

Obamaland      Valk Guus      Amerikaanse politiek

Hoe laat Barack Obama zijn land achter na acht jaar presidentschap? Obama bracht in die tijd veel tot stand, maar één ding lukte hem niet: Amerika is niet de unie geworden die hij voor ogen had. Integendeel. Reizend door Amerika portretteert Guus Valk een land dat steeds verdeelder raakt. Van Donald Trump tot Occupy Wall Street, van de Tea Party tot Black Lives Matter: de onvrede is overal merkbaar. Daarbij vertelt hij de verhalen van Amerikanen die hun land, vaak tegen de stroom in, écht weten te veranderen.

Imperium USA      Ganser Daniele      Amerikaanse politiek

Alle mooie propagandapraatjes over de bevordering van mensenrechten, vrijheid en democratie ten spijt, de Verenigde Staten zijn een nietsontziend imperium dat berust op geweld en slechts uit is op gewin. Daarvan profiteren weinigen, terwijl velen er nadeel van ondervinden. Toch steunt een meerderheid telkens opnieuw het voeren van oorlog. De media spelen daarbij een cruciale rol. Dat alles stelt de Zwitserse historicus Daniele Ganser in zijn nieuwe boek Imperium USA. Ganser is buiten de Duitstalige wereld, waar hij als een bestsellerauteur geldt, tamelijk onbekend. Belangstellenden in de duistere machinaties van inlichtingendiensten kunnen hem kennen van NATO’s Secret Armies (2004), over het stay behind-netwerk Gladio. Dat werd tijdens de Koude Oorlog in de West-Europese landen in het grootste geheim opgetuigd om verzet te kunnen bieden in het geval van een Sovjet-invasie. In Italië en vermoedelijk ook in België was het verantwoordelijk voor terreurdaden waarbij talloze onschuldige slachtoffers vielen. In Nederland kwam het bestaan van Gladio in het nieuws toen wapens uit in de bossen verscholen bergplaatsen in handen van de onderwereld waren gekomen en premier Lubbers zich haastte de organisatie op te doeken. De basis van het Amerikaanse imperium is militaire kracht, stelt Ganser. De aangevoerde cijfers, twijfelachtige records, zijn overtuigend: de VS zijn na 1945 kampioen andere landen bombarderen en regeringen ten val brengen. Het heeft meer dan 700 militaire bases in het buitenland waarvan 194 in Duitsland (dat een miljard dollar per jaar bijdraagt aan zijn eigen bezetting) en 121 in Japan. Het zijn niet toevallig de landen die de VS in de Tweede Wereldoorlog heeft verslagen. Slechts zestien jaar sinds het ontstaan van de VS voerde het land geen oorlog. Het Pentagon is een economische factor van betekenis omdat het jaar-in jaar-uit miljardenorders uitdeelt aan de grootste wapenconcerns ter wereld, Lockheed-Martin en Boeing. President Eisenhowers afscheidsspeech uit 1961, waarbij hij waarschuwde voor het ontstaan van een ‘militair industrieel complex’ ten spijt, bleef het militaire budget jaarlijks stijgen tot een duizelingwekkende 738 miljard in 2020 (uitgaven van inlichtingendiensten niet inbegrepen). Met 11 vliegdekschepen en beheerst Washington de oceanen en kan het elk land ter wereld binnenvallen of bombarderen. Dit is niets anders dan een nieuwe vorm van imperialisme, waarbij de kolonie is vervangen door de militaire basis, citeert Ganser de Amerikaanse politicoloog Chalmers Johnson. Oorlog als verdienmodel Voorheen vond de verbreiding van Amerikaanse militaire macht zijn legitimatie in de Koude Oorlog. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie werd dat de strijd tegen het terrorisme en sinds kort de opkomst van China. Wie denkt dat de Amerikaanse ‘buitenlandpolitiek’ democratisch gelegitimeerd is doordat ze met instemming van het Amerikaanse volk wordt uitgevoerd, begrijpt niet dat de VS geen democratie zijn. Het is een oligarchie, een staat die wordt bestuurd door de superrijken, aldus Ganser die zijn inzichten aan Noam Chomsky ontleent. Dat je bij de verkiezingen iets te kiezen zou hebben, is volgens hem schijn. “Imperialistische politiek gaat niet over waarden, maar over macht en economische belangen.” Door middel van de politiek maar ook de denktanks, Hollywood, de banken en de media bestuurt de elite haar imperium. Oorlog is voor deze mensen een lucratief verdienmodel mede omdat de schade wordt afgewenteld op andere landen (Irak, Afghanistan, Libië, Syrië) en de steeds verder verarmende Amerikaanse middenklasse. Imperialistische politiek gaat niet over waarden, maar over macht en economische belangen. Omdat daar niet over gepraat mag worden, gaat het altijd over het bevorderen van democratie en mensenrechten. Wie het ‘ijzeren hypocrisiegebod’ toch schendt, zoals de Duitse Bondspresident Horst Köhler in 2010 overkwam – hij sprak over het beschermen van westerse belangen in Afghanistan – is zijn baantje kwijt. False flag De vele voorbeelden waarbij van staatswege bedrog is gepleegd om oorlogen uit te lokken of te rechtvaardigen, door false flag acties, zijn genoegzaam bekend. Toch is het leerzaam om het op een rijtje gezet te zien, zoals Ganser doet. Al wat langer geleden en daarom misschien wat minder bekend, is de explosie op de USS Maine in Havana in 1898. In de VS hitsten de kranten van William Randolph Hearst de publieke opinie op. ‘Remember the Maine – to Hell with Spain’, waren de gevleugelde woorden die op ieders lippen branden en waardoor de regering zich gesterkt voelde om Spaans Cuba aan te vallen. De Europese overheerser maakte plaats voor een door de VS gesteund schurkenregime waar United Fruit Company (thans bekend als Chiquita, van de bananen) de lakens uitdeelde. De voormalige Engelse kolonie was begonnen zelf een imperium op te bouwen. Na Cuba voegden de VS in rap tempo Puerto Rico, Guam en de Filipijnen toe aan zijn invloedssfeer. Jaren later bleek alsnog dat de explosie op de Maine niet een oorlogsdaad van de Spanjaarden was, maar een tragisch ongeluk. De Spaans-Amerikaanse Oorlog was maar een schermutseling vergeleken bij de Eerste Wereldoorlog. Deze slachtpartij bleef aanvankelijk een Europees onderonsje, zeer tegen de zin van Wall Street, die door Amerikaanse deelname haar investeringen wilde veilig stellen. Opnieuw was de publieke opinie tegen Amerikaanse deelname totdat de voorstanders van inmenging een paar gebeurtenissen in de schoot kregen geworpen die dagenlang de krantenkoppen beheersten die hun uitwerking op het publiek niet misten. Dankzij het torpederen van de Lusitania en het onderscheppen maar vooral de publicatie van het Zimmermann-telegram kon de propagandamachine volop draaien. De isolationistische houding van bevolking en Congres verdwenen en president Wilson – zojuist herkozen vanwege de belofte dat hij Amerika uit de oorlog zou houden – kreeg op 6 april 1917 alsnog zijn gewenste oorlogsverklaring. Om zeker te zijn dat na de Duitse nederlaag de betalingen van Berlijn via Londen en Parijs in de VS terechtkwamen, was J.P. Morgan-medewerker Thomas Lamont aan de Amerikaanse delegatie in Versailles toegevoegd. Wat Ganser – en de auteurs waarop hij zich beroept – maar wil zeggen: oorlog is geen natuurverschijnsel, maar meestal een bewust gecreëerde gebeurtenis waar een kleine groep van profiteert maar waarvan velen schade ondervinden. Voorkennis Toch trapt het gewone volk, dat de last van oorlog moet dragen, telkens opnieuw in de propaganda van de frische, fröhliche Krieg. Zo bleek ook twee decennia later weer. Terwijl in Europa de spanningen opliepen maar het Amerikaanse publiek traditioneel voorstander was van neutraliteit, profiteerde big business van het leveren van olie en wapens aan zowel de Britten als de Duitsers. Henry Ford – zijn portret hing bij Hitler op kantoor – verkocht legervoertuigen aan de Wehrmacht. Ook na de Duitse inval in Polen bleef de olie van Roosevelt naar Hitler stromen. De Duitse aanval op Noorwegen liep op Amerikaanse brandstof. Roosevelt wilde wel oorlog voeren tegen Duitsland, maar zolang Hitler hem geen excuus gaf, waren bevolking en Congres tegen. Volgens Ganser, die zich beroept op het niet onomstreden werk van de Britse historicus Antony Sutton (1925-2002) zat president Roosevelt in de zak van Wall Street. Daar was besloten dat er oorlog moest komen tegen Hitler. Roosevelt verzekerde zich van zijn herverkiezing door te beloven dat ‘uw zonen niet naar een of andere buitenlandse oorlog worden gestuurd.’ Maar die belofte bleek niets waard na de ‘verrassingsaanval’ op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor. Wat inderdaad voor het grote publiek en de Congresleden als verassing kwam, het Japanse bombardement op 7 december 1941 waarbij 2403 mensen omkwamen, was dat niet voor de president en zijn kleine kring getrouwen. Door het onderscheppen van het Japanse radioverkeer waarvan de code was gekraakt, was bekend wat er op stapel stond. Minister van Defensie Stimson, net als Roosevelt van te voren op de hoogte van de aanval, noteerde in zijn dagboek dat hij ‘opgelucht’ was toen hij de eerste berichten erover hoorde. De besluiteloosheid was voorbij. Inderdaad reageerde de geschokte bevolking woedend nu Amerika op eigen bodem was aangevallen en propageerden de kranten de oorlog die het eerst weigerachtige Congres nu alsnog gretig verklaarde. De enige tegenstem kwam van het vrouwelijke Congreslid Jeanette Rankin. Het maakte haar weinig populair bij de radio en de kranten, waar ze werd uitgescholden voor verraadster en erger. Saillant detail dat Ganser ons niet onthoudt, is dat de door Roosevelt ontslagen commandanten die verantwoordelijk werden gehouden voor de nederlaag bij Pearl Harbor in 1999 rehabilitatie kregen in de Senaat. Kimmel en Short was onderschepte Japanse informatie onthouden, de gegevens die in Washington wel beschikbaar waren geweest. De New York Times die erover berichtte, schreef er niet bij dat nu ook Amerika’s oorlogsgeschiedenis herschreven diende te worden. Geheime oorlogen Na de Tweede Wereldoorlog waren de VS feitelijk een imperium geworden: een bezettingsmacht in Duitsland en Japan. De rest van (west) Europa een protectoraat onder de atoomparaplu van Uncle Sam. Onder de schijnbaar stabiele status quo van de Oost-West-tegenstelling van de Koude Oorlog woedde een geheime, door de inlichtingendiensten gevoerde oorlog. Om te voorkomen dat de communisten in Italië aan de macht kwamen manipuleerde de CIA de verkiezingen van 1948, een succes dat naar meer smaakte. In 1953 brachten de Amerikaanse en Britse geheime dienst de Iraanse regering Mossadegh, die het had gewaagd de olie te nationaliseren, ten val. In snel tempo volgen de omverwerping van de regering in Guatemala (1954), de moord op premier Lumumba in Congo (1961) en de moorden op president Trujillo in de Dominicaanse Republiek (1961) en president Diem in Vietnam (1963). De opsomming is niet compleet. Alleen bij de vele moordpogingen op Fidel Castro was de CIA minder succesvol. Het is de onfortuinlijke erfenis die de nieuwe president John F. Kennedy in 1961 bij zijn aantreden van voorganger Eisenhower in de schoot geworpen krijgt. Uit die boedel kwam ook het debacle bij de Varkensbaai voort. Het gevolg is bekend, Kennedy ontslaat CIA-directeur Allen Dulles. Die hem dat nooit zou vergeven. Des te opmerkelijker is het even later diens naam te zien opduiken in de onderzoekscommissie naar de moord op JFK. Ganser, die zich onder de auteurs schaart die de gebeurtenissen op 22 november 1963 in Dallas aan een complot toeschrijven, besteedt een heel hoofdstuk aan de aanslag en de nasleep daarvan. Nieuwe inzichten hoeft de lezer niet te verwachten. Net zoals de auteurs waarop Ganser zich beroept – David Talbot en de onvermijdelijke Jim Garrison – lost deze auteur de moord niet op. Wel gaan weer veel vingers richting Dulles, die de opdracht tot de moord zou hebben gegeven. Dulles had een motief – hij haatte Kennedy – als CIA-directeur had hij de middelen om het uit te voeren en als lid van de Warren-Commissie had hij de mogelijkheid de zaak in de doofpot te stoppen. Een belangrijke rol in het complot was weggelegd voor generaal Charles Cabell, Dulles’ plaatsvervanger en verantwoordelijk voor de Varkensbaai-operatie. Toen deze dreigde te mislukken weigerde Kennedy op het moment suprême de op vliegdekschepen klaarstaande bommenwerpers te laten opstijgen, waardoor luchtsteun uitbleef en hij ook mislukte. Evenals Dulles kreeg Cabell ontslag. Laatste radertje in dit complot: Charles Cabells broer was Earle Cabell, burgemeester van Dallas, de stad waar op het laatste moment het presidentiële konvooi was omgeleid van de oorspronkelijke route naar Elmstreet. Daar moest de limousine vertragen om een scherpe bocht te maken, de plaats waar de schoten doel troffen. Dit alles was de Commissie Warren niet opgevallen. Garrison, die er Dulles over wilde ondervragen, kreeg daar van hogerhand geen toestemming voor. De aanslag op Kennedy had directe gevolgen voor het Amerikaanse buitenlandbeleid. President Johnson draaide Kennedy’s besluit tot terugtrekking van de militaire adviseurs terug. Hij stuurde nieuwe. Binnenlandse weerstand tegen uitbreiding van de oorlog overkwam hij door het Tonkin-incident, de geënsceneerde Noord-Vietnamese beschieting van een Amerikaans oorlogsschip in 1964. De pers nam Johnsons leugens gretig over, het Congres slikte het – een enkeling daargelaten – voor zoete koek, met het bekende gevolg: de VS waren tot aan de smadelijke nederlaag in 1975 in een nieuwe miljarden-verslindende overzeese oorlog verwikkeld. Dit alles was niet mogelijk geweest onder Kennedy, omdat hij détente met de Sovjet-Unie nastreefde en uitbreiding van de Vietnamoorlog in de weg stond, aldus Ganser. Tandeloze tijger Wie denkt dat de VS daarna zijn lesje heeft geleerd, zijn neus niet meer in zelf gecreëerde buitenlandse wespennesten te steken: niet. Na Vietnam moesten Iran-Contra (het steunen van het regime van Saddam Hoessein en tegelijk wapens leveren aan Iran) en de oorlogen tegen Irak en Afghanistan nog komen. Om de oorlogen tegen deze twee landen te rechtvaardigen was (opnieuw) een Pearl Harbor-achtige gebeurtenis nodig. Die kwam op 11 september 2001 (Ganser verwerpt, weinig verrassend, de officiële lezing). En leugens, over massavernietigingswapens in Irak. Die waren er niet, zoals later bleek toen het kwaad was geschied. Ook hier weer waren de media onvoldoende kritisch toen de regering ten oorlog wilde trekken, maar stond CNN wel klaar om de beelden van de eerste op Bagdad vallende bommen live uit te kunnen zenden. Men kan op detailniveau zeker kritiek hebben op bepaalde door Ganser gestelde feiten en de daaraan gekoppelde conclusies. Hem tunnelvisie verwijten. Of hem complot-denken voor de voeten werpen, sinds de jaren vijftig een beproefde door de CIA in het leven geroepen methode om onwelgevallige geluiden af te serveren. Toch overtuigt het door Ganser aangetoonde patroon, de analyse van een niets ontziend imperium waarin alles draait om winstmaximalisatie ten behoeve van een machtselite. Oorlog is daar het middel toe. Daaraan doen, wat mij betreft, de wat kwezelig overkomende en telkens terugkerende opmerkingen over ‘mensheidsfamilie’ en het opdragen van het boek aan de vredesbeweging – wat de vraag oproept of hier een historicus aan het woord is of een activist – niet aan af. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Bovendien is de openlijke stellingname van een auteur te verkiezen boven de quasi-neutrale pose die bijvoorbeeld een Henry Kissinger pleegt aan te nemen in zijn ‘wetenschappelijke’ werk. Imperium USA Dat een overheid, de Amerikaanse in dit geval, zelden te vertrouwen is en over lijken gaat als bepaalde belangen moeten worden veilig gesteld, is geen nieuws. Die overheid kon steevast rekenen op de media, in schoolboekjes naïef aangeprezen als vierde macht, in de praktijk functioneert zij als waakhond van de gevestigde belangen. Met dat inzicht, nieuw noch origineel, draaien we de grote tragedies van de twintigste eeuw niet terug. Het scherpt wel onze blik ten aanzien van de rol die de massamedia ook nu nog spelen in kwesties van oorlog en vrede. De verwevenheid van de grote mediaconglomeraten met de macht heeft van de journalistiek een tandeloze tijger gemaakt. Gansers verdienste is dat hij deze les toegankelijk voor een breed lezerspubliek voor het voetlicht brengt.

De kunst van de revolte      De Lagasnerie Geoffroy      Maatschappij

Edward Snowden, Julian Assange en Chelsea Manning zijn de hoofdrolspelers in de strijd die zich afspeelt rond staatsgeheimen en massasurveillance, vrijheden in het internettijdperk en oorlog en terrorisme. Ze worden vaak gezien als klokkenluiders die informatie naar buiten brengen. Volgens Geoffroy de Lagasnerie zijn ze veel meer dan dat: voorbeeldfiguren die de kunst van de revolte opnieuw uitvinden. We zijn getuige van de opkomst van een nieuwe manier van denken over politiek en over hoe we ons opwerpen als politiek subject. De anonimiteit zoals die door WikiLeaks mogelijk wordt gemaakt en de vluchtbewegingen en asielaanvragen van Snowden en Assange breken met de traditionele vormen van protest. Die handelswijzen brengen ons ertoe na te denken over het functioneren van de democratische ruimte, over de concepten burgerschap, staat, groepstoebehoren, het woord voeren, openbare ruimte en collectief, en nodigen ons uit de taal van de kritische filosofie te herformuleren. De hedendaagse theorie richt haar aandacht op volksbijeenkomsten als Occupy, de Indignados en de Arabische lentes. Maar zou een nieuwe opvatting van emancipatie misschien kunnen ontstaan vanuit de op zichzelf staande acties van Snowden, Assange en Manning? Geoffroy de Lagasnerie is filosoof en socioloog. Hij is professor aan de École nationale supérieure d'arts van Parijs-Cergy. Hij is auteur van onder meer La Dernière Leçon de Michel Foucault en Logique de la création, Fayard, Parijs.

Aan de andere kant is alles beter      Van Luyn Floris-Jan      China

Vergelijken doodt het plezier,’ aldus Mark Twain. Hij had ongelijk. Leg de Verenigde Staten en China rug aan rug en je kunt je verbazing niet op. Filmmaker en auteur Floris-Jan van Luyn doet het in Aan de andere kant is alles beter. Hij gaat op reis door het hart van beide landen, langs de Mississippi en de Jangtse, en vraagt naar het leven van de dag. China ‘De ware wijze leeft, omdat hij tegengestelden als gelijk ziet,’ aldus Zhuangzi. Hij had gelijk. Leg China en de Verenigde Staten rug aan rug en je kunt je verbazing niet op. Filmmaker en auteur Floris-Jan van Luyn probeert het in Aan de andere kant is alles beter. Hij gaat op reis door het hart van beide landen, langs de Jangtse en de Mississippi, en luistert naar de mensen die hij tegenkomt. Zo ontstaat een beeld van hoe Chinezen en Amerikanen zichzelf zien. Van Luyn verkent twee werelden, en ontdekt er eigenlijk maar een: die waarin mensen altijd op weg zijn naar een betere toekomst. Dit is een boek met twee verhaallijnen; waar het begint, bepaalt de lezer. Waar het eindigt, daar vloeien de Jangtse en de Mississippi samen - in een wereld waarin mensen niet tegenover elkaar staan, maar naast elkaar. Aan de andere kant is alles beter is een scherp dubbelportret van de economische grootmachten van de twintigste en eenentwintigste eeuw. Filmmaker en auteur Floris-Jan van Luyn gaat op reis door het hart van beide landen, langs de Jangtse en de Mississippi, en stelt mensen die hij ontmoet de simpele vragen: Hoe gaat het? Waar werk je? Kun je rondkomen? Die kleine vragen leveren grote antwoorden op, en een beeld van hoe Amerikanen en Chinezen zichzelf zien. In Aan de andere kant is alles beter portretteert Floris-Jan van Luyn twee werelden, maar ontdekt er eigenlijk maar een: die waarin mensen altijd op weg zijn naar een betere toekomst. Het is een boek met twee verhaallijnen - en met twee omslagen. Waar het begint, bepaalt de lezer. Waar het eindigt, daar vloeien de Jangtse en de Mississippi samen - in een wereld waarin mensen niet tegenover elkaar staan, maar naast elkaar. Bij Van Luyn grenst Minnesota aan Tibet, en New Orleans aan Shanghai. Aan de andere kant is alles beter is een scherp dubbelportret van de economische grootmachten van de 20ste en van de 21ste eeuw

Aan de andere kant is alles beter      Van Luyn Floris-Jan      Amerikaanse politiek

Vergelijken doodt het plezier,’ aldus Mark Twain. Hij had ongelijk. Leg de Verenigde Staten en China rug aan rug en je kunt je verbazing niet op. Filmmaker en auteur Floris-Jan van Luyn doet het in Aan de andere kant is alles beter. Hij gaat op reis door het hart van beide landen, langs de Mississippi en de Jangtse, en vraagt naar het leven van de dag. China ‘De ware wijze leeft, omdat hij tegengestelden als gelijk ziet,’ aldus Zhuangzi. Hij had gelijk. Leg China en de Verenigde Staten rug aan rug en je kunt je verbazing niet op. Filmmaker en auteur Floris-Jan van Luyn probeert het in Aan de andere kant is alles beter. Hij gaat op reis door het hart van beide landen, langs de Jangtse en de Mississippi, en luistert naar de mensen die hij tegenkomt. Zo ontstaat een beeld van hoe Chinezen en Amerikanen zichzelf zien. Van Luyn verkent twee werelden, en ontdekt er eigenlijk maar een: die waarin mensen altijd op weg zijn naar een betere toekomst. Dit is een boek met twee verhaallijnen; waar het begint, bepaalt de lezer. Waar het eindigt, daar vloeien de Jangtse en de Mississippi samen - in een wereld waarin mensen niet tegenover elkaar staan, maar naast elkaar. Aan de andere kant is alles beter is een scherp dubbelportret van de economische grootmachten van de twintigste en eenentwintigste eeuw. Filmmaker en auteur Floris-Jan van Luyn gaat op reis door het hart van beide landen, langs de Jangtse en de Mississippi, en stelt mensen die hij ontmoet de simpele vragen: Hoe gaat het? Waar werk je? Kun je rondkomen? Die kleine vragen leveren grote antwoorden op, en een beeld van hoe Amerikanen en Chinezen zichzelf zien. In Aan de andere kant is alles beter portretteert Floris-Jan van Luyn twee werelden, maar ontdekt er eigenlijk maar een: die waarin mensen altijd op weg zijn naar een betere toekomst. Het is een boek met twee verhaallijnen - en met twee omslagen. Waar het begint, bepaalt de lezer. Waar het eindigt, daar vloeien de Jangtse en de Mississippi samen - in een wereld waarin mensen niet tegenover elkaar staan, maar naast elkaar. Bij Van Luyn grenst Minnesota aan Tibet, en New Orleans aan Shanghai. Aan de andere kant is alles beter is een scherp dubbelportret van de economische grootmachten van de 20ste en van de 21ste eeuw

Fundamenteel      Wilczek Frank      Fysica

Nobelprijswinnaar Frank Wilczek presenteert met aanstekelijk plezier de tien grondbeginselen van de moderne natuurkunde die ons doen begrijpen hoe de wereld werkt en hoe wij daar als mensen in passen. Hij scheidt feit van fictie, geeft een glimp van mogelijke toekomstige ontdekkingen en laat ons de werkelijkheid in een nieuw licht zien, groter, voller, en met meer verwondering dan ooit. VOORWOORD – OPNIEUW GEBOREN Dit is een boek over fundamentele lessen die bestudering van de fysieke wereld ons kan leren. Ik heb veel mensen ontmoet die nieuwsgierig zijn naar de fysieke wereld en graag willen weten wat de moderne wetenschap erover te zeggen heeft. Het gaat dan om advocaten, artsen, kunstenaars, studenten, docenten, ouders of gewoon nieuwsgierige mensen. Ze bezitten intelligentie, maar geen kennis. In dit boek heb ik geprobeerd de centrale boodschappen van de moderne natuurkunde zo eenvoudig mogelijk over te bren- gen zonder dat dit ten koste ging van de nauwkeurigheid. Bij het schrijven van dit boek heb ik mijn nieuwsgierige vrienden en hun vragen voortdurend in gedachten gehouden. Voor mij houden die fundamentele lessen veel meer in dan de naakte feiten over hoe de fysieke wereld werkt. Zeker, die feiten zijn zowel krachtig als op een vreemde manier mooi, maar ook de denkwijze die ons in staat stelde ze te ontdekken is een grote prestatie. En het is belangrijk te bekijken wat die fundamentele lessen te zeggen hebben over hoe wij als mensen in het grote geheel passen. Ik heb tien brede principes geselecteerd als mijn fundamentele beginselen. Elk daarvan vormt het onderwerp van een hoofdstuk. In elk hoofdstuk leg ik eerst het onderwerp van dat hoofdstuk uit vanuit verschillende invalshoeken en doe ik enkele beredeneerde voorspellingen over de toekomstige ontwikkeling ervan. Het was erg leuk om deze voorspellingen te bedenken, en ik hoop dat ze spannend zijn om te lezen. Ze zijn bedoeld om nóg een fundamentele boodschap over te brengen: dat ons begrip van de fysieke wereld nog altijd groeit en verandert. Het is iets levends. Ik heb een zorgvuldig onderscheid gemaakt tussen speculaties en feiten, en voor de feiten de aard aangegeven van de waarnemingen en experimenten waarop ze berusten. Want de meest fundamentele boodschap is misschien wel dat we veel aspecten van de fysieke wereld ten diepste begrijpen. Albert Einstein formuleerde het zo: ‘Het feit dat het heelal te begrijpen is, is een wonder.’ Ook dat was een zwaarbevochten ontdekking. Juist omdat ze zo verrassend is, moet de begrijpelijkheid van het fysieke heelal worden aangetoond en niet simpelweg aangenomen. Het meest overtuigende bewijs is dat ons begrip, hoe incompleet ook, ons in staat heeft gesteld grootse en verbazingwekkende dingen te verwezenlijken. In mijn onderzoek probeer ik de hiaten in ons begrip op te vullen en nieuwe experimenten te bedenken om de grenzen van het mogelijke te verleggen. Bij het schrijven van dit boek heb ik er veel genoegen aan beleefd een stapje terug te doen en vol verwondering een aantal hoogtepunten te beschouwen die generaties wetenschappers en technici al hebben verwezenlijkt, in samenwerkingsverbanden die tijd en ruimte overspannen. Dit boek wil ook een alternatief bieden voor traditioneel religieus fundamentalisme. Het stelt een aantal van dezelfde fundamentele vragen, maar tracht die te beantwoorden door de fysieke werkelijk- heid te onderzoeken, in plaats van teksten en tradities. Veel van mijn wetenschappelijke helden – Galileo Galilei, Johannes Kepler, Isaac Newton, Michael Faraday, James Clerk Maxwell – waren vrome christenen. (Daarin waren ze representatief voor hun tijd en omgeving.) Ze meenden dat ze God konden benaderen en eren door Zijn werk te bestuderen. Einstein had eenzelfde houding, al was hij niet religieus in conventionele zin. Hij verwees vaak naar God (of ‘de Oude’), zoals in een van zijn be- roemdste citaten: ‘Subtiel is de heer, maar kwaadaardig is hij niet.’ De geest van hun onderneming, en van de mijne hier, overstijgt specifieke dogma’s, zowel religieuze als antireligieuze. Ik zou het zo willen stellen: door te bestuderen hoe de wereld werkt bestuderen we hoe God werkt, en leren zo wat God is. In die geest kunnen we de zoektocht naar kennis interpreteren als een vorm van aanbidding en onze ontdekkingen als openbaringen. Het schrijven van dit boek heeft mijn blik op de wereld veranderd. Het boek begon als een uiteenzetting, maar groeide uit tot een bespiegeling. Toen ik het materiaal overzag, kwamen onverwacht twee thema’s bovendrijven. Hun helderheid en diepgang hebben me verbluft. Het eerste thema is overvloed. De wereld is groot. Natuurlijk, één aandachtige blik op de hemel tijdens een heldere nacht volstaat om je ervan te doordringen dat ‘daarbuiten’ een hoop ruimte is. En als we na zorgvuldige studie getallen aan die omvang verbinden, gaat het ons natuurlijk duizelen. Maar de uitgestrektheid van de ruimte is maar één aspect van de overvloed van de natuur, en het is niet het aspect dat het meest centraal staat in de menselijke ervaring. Zo is er, zoals Richard Feynman het stelde, ‘onderaan volop ruimte’. Elk menselijk lichaam bevat veel meer atomen dan er sterren in het zichtbare heelal zijn, en ons brein bevat ongeveer evenveel neuronen als er sterren in onze Melkweg zijn. Het innerlijke heelal is een waardige aanvulling op het heelal daarbuiten. Wat voor de ruimte geldt, geldt ook voor de tijd. Kosmische tijd is er in overvloed. Een mensenleven is niets vergeleken met de hoeveelheid tijd die is verstreken sinds de oerknal. En toch bevat een mensenleven veel meer momenten van bewustzijn dan de geschiedenis van het heelal mensenlevens bevat, zoals we zullen bespreken. We zijn begiftigd met een overvloed aan innerlijke tijd. Ook de fysieke wereld is er een van overvloed in tot nu toe on- aangesproken bronnen voor creatie en inzicht. De wetenschap ont- hult dat de nabije wereld – in bekende en toegankelijke vormen – veel meer energie en bruikbaar materiaal bevat dan op dit moment door de mens wordt geëxploiteerd. Dit besef maakt ons sterker en zou onze ambities moeten stimuleren. Waarneming zonder hulpmiddelen levert maar een paar splinters op van de werkelijkheid die door wetenschappelijk onderzoek wordt onthuld. Neem bijvoorbeeld het gezichtsvermogen. Het gezichtsvermogen is onze breedste en belangrijkste toegangspoort tot de buitenwereld. Maar het laat nog zoveel ongezien! Telescopen en microscopen onthullen schatten aan informatie, versleuteld in licht, die doorgaans onze ogen bereiken zonder te worden herkend. Bovendien blijft ons zicht beperkt tot één octaaf – het bereik van zichtbaar licht – uit een oneindig klavier van elektromagnetische straling dat zich uitstrekt van radiogolven tot microgolven en infrarood aan de ene kant, en aan de andere kant van ultraviolet tot röntgenstralen en gammastralen. En zelfs binnen die ene octaaf is ons kleurenzicht troebel. Er zijn dus veel aspecten van de werkelijkheid die onze zintuigen niet kunnen waarnemen, maar dankzij onze geest kunnen we onze natuurlijke beperkingen overstijgen. Het is een groots en continu avontuur om de deuren van de waarneming verder open te zetten. Het tweede thema is dat je ‘opnieuw geboren’ moet worden om het fysieke heelal daadwerkelijk te begrijpen. In de tijd dat ik bezig was met het schrijven van dit boek werd mijn kleinzoon Luke geboren. Tijdens mijn werk aan een eerste versie van de tekst kon ik de eerste paar maanden van zijn leven observeren. Ik zag hoe hij zijn eigen handjes bestudeerde, met wijdopen ogen, en hoe bij hem het besef ontstond dat hij er controle over had. Ik zag de vreugde waarmee hij leerde naar voorwerpen in de buitenwereld te reiken en ze te pakken. Ik zag hem experimenteren met voorwerpen, hoe hij ze liet vallen en ze probeerde terug te vinden, en dit steeds weer herhaalde, alsof hij niet helemaal zeker was van het resultaat, maar blij lachte als hij ze weer had gevonden. Ik kon zien dat Luke op deze manier – en op vele andere manieren – een model van de wereld aan het construeren was. Hij benaderde die met onverzadigbare nieuwsgierigheid en weinig vooronderstellingen. Door met de wereld om te gaan leerde hij dingen die bijna alle volwassenen als vanzelfsprekend beschouwen, zoals het feit dat de wereld onder te verdelen is in zelf en niet-zelf, dat gedachten bewegingen van het zelf kunnen controleren maar niet die van het niet-zelf en dat we naar lichamen kunnen kijken zonder hun eigenschappen te veranderen. Baby’s zijn net kleine wetenschappers, die experimenten uitvoeren en daar conclusies uit trekken. Maar hun experimenten zijn nogal grof, gemeten naar de normen van de moderne wetenschap. Baby’s werken zonder telescopen, microscopen, spectroscopen, magnetometers, deeltjesversnellers, atoomklokken of welk ander instrument ook dat we hanteren om onze meest waarachtige en accurate modellen van de wereld te construeren. Hun ervaring blijft beperkt tot een klein scala aan temperaturen; ze zijn ondergedompeld in een atmosfeer met een heel speciale chemische samenstelling en druk; de zwaartekracht van de aarde trekt hen (en alles in hun omgeving) omlaag, terwijl het aardoppervlak hen ondersteunt … enzovoort. Baby’s construeren een wereldmodel dat hun ervaringen verklaart binnen de grenzen van hun waarneming en omgeving. Voor praktische doeleinden is dat het juiste plan. Om met de alledaagse wereld om te gaan is het, als we kind zijn, efficiënt en redelijk om lessen te trekken uit die alledaagse wereld. Maar de moderne wetenschap onthult een fysieke wereld die heel anders is dan het model dat we als baby construeren. Als we ons opnieuw openstellen voor de wereld, nieuwsgierig en zonder vooronderstellingen – als we onszelf opnieuw geboren laten worden – beginnen we de wereld op een andere manier te begrijpen. Sommige dingen moeten we leren. De wereld is opgebouwd uit een paar basisbouwstenen die strikte maar vreemde en onbekende regels volgen. Sommige dingen moeten we afleren. De quantummechanica laat zien dat je iets niet kunt observeren zonder het te veranderen. Elke persoon ontvangt unieke boodschappen uit de buitenwereld. Stel je voor dat je samen met een vriend in een heel donkere kamer zit en naar een zwakke lichtbron kijkt. Maak dat licht heel, heel zwak, bijvoorbeeld door er meerdere doeken overheen te leggen. Uiteindelijk zullen jullie alleen nog met tussenpozen lichtflitsen zien, maar elk van jullie ziet die flitsen op verschillende momenten. Het licht is uiteengevallen in afzonderlijke quanta, en quanta kunnen niet worden gedeeld. Op dit fundamentele niveau ervaren we afzonderlijke werelden. Het heelal is een vreemde plek. Aan pasgeboren baby’s doet de wereld zich voor als een wirwar van verwarrende indrukken. Om er wijs uit te worden leert een baby al snel onderscheid te maken tussen boodschappen vanuit een innerlijke wereld en boodschappen afkomstig uit een wereld daarbuiten. De innerlijke wereld omvat zowel gevoelens, zoals honger, pijn, welbevinden en slaperigheid, als het schaduwrijk van de dromen. Ook bevinden zich daarbinnen privégedachten, zoals de gedachten die haar blik richten, haar greep en al snel ook haar spraak. De buitenwereld is een ingewikkelde intellectuele constructie. Onze baby besteedt er veel tijd aan om die te maken. Ze leert in haar waarnemingen stabiele patronen herkennen die, anders dan haar eigen lichaam, niet betrouwbaar op haar gedachten reageren. Ze ordent die patronen tot objecten. Ze leert dat die objecten zich op enigszins voorspelbare manieren gedragen. Uiteindelijk komt onze baby, nu een kind, tot het inzicht dat sommige objecten op wezens zoals zijzelf lijken, wezens met wie ze kan communiceren. Nadat ze informatie met die wezens heeft uit- gewisseld raakt ze ervan overtuigd dat ook zij binnen- en buiten- werelden ervaren en dat ze allemaal, heel opmerkelijk, vele objecten met elkaar delen en dat die objecten gehoorzamen aan dezelfde regels. Begrijpen hoe je greep kunt krijgen op de gemeenschappelijke buitenwereld – met andere woorden: de fysieke wereld – is natuurlijk een cruciaal praktisch probleem, met veel aspecten. Om te gedijen in een jager-verzamelaarssamenleving zou ons kind bijvoorbeeld moeten leren water te vinden; ze moet leren welke planten en dieren geschikt zijn om te eten en hoe je ze kunt vinden, kweken of bejagen; hoe je eten moet klaarmaken en koken, en veel andere feiten en vaardigheden. Complexere samenlevingen brengen andere uitdagingen met zich mee, bijvoorbeeld hoe je gespecialiseerde werktuigen moet maken, hoe je duurzame constructies moet bouwen en hoe je de tijd kunt bijhouden. Geslaagde oplossingen voor de problemen die de fysieke wereld stelt worden ontdekt, gedeeld en in de loop van generaties verzameld. Ze gaan de ‘technologie’ van een samenleving vormen. Niet-wetenschappelijke samenlevingen ontwikkelen vaak rijke en complexe technologieën. Dankzij sommige van die technologieën konden – en kunnen – mensen ook in lastige omgevingen gedijen, zoals het noordpoolgebied of de Kalahari woestijn. Andere technologieën maakten de bouw mogelijk van grote steden en indrukwekkende monumenten, zoals de piramiden in Egypte en Midden-Amerika. Maar voordat de wetenschappelijke methode opkwam, dus gedurende het grootste deel van de menselijke geschiedenis, ging het er bij de ontwikkeling van technologieën nogal willekeurig aan toe. Succesvolle technieken werden min of meer toevallig ontdekt. Eenmaal ontdekt werden ze overgedragen via zeer specifieke procedures, rituelen en tradities. Ze vormden geen logisch systeem, en er werden ook geen systematische pogingen ondernomen om ze te verbeteren. Dankzij op ‘vuistregels’ gebaseerde technologieën konden mensen overleven, zich voortplanten en vaak van wat vrije tijd genieten.

Democratie op wankele bodem      Loose Donald      Maatschappij

De democratie staat onder druk. Burgers koesteren wantrouwen jegens de politiek en jegens elkaar. Globalisering en neoliberalisme hebben geleid tot populistisch verzet en nieuw nationalisme. Om de oorzaken van het huidige maatschappelijke wantrouwen te doorgronden, moeten we onze eigen tijd ontstijgen en lessen trekken uit de rijke traditie van het democratisch project – van Machiavelli en Rousseau tot Tocqueville en Gauchet. In Democratie op wankele bodem bespreekt Donald Loose het ideologische fundament van de westerse democratie. In de rechtsstatelijke traditie, de representatieve democratie en het sociaalliberalisme signaleert hij een continue spanning tussen vrijheid en gelijkheid en tussen politieke macht en oppositie. Politiek is altijd een voorlopige en onvolledige representatie van de samenleving geweest. De gelijkstelling van de politiek met de burgerlijke maatschappij is een illusie. De symbolische dimensie van het politieke vereist niet alleen een kritische waakzaamheid van de democratische instellingen, maar ook een zelfkritisch burgerschap dat de imaginaire identiteiten overstijgt. Donald Loose is emeritus bijzonder hoogleraar wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en Tilburg University. Hij publiceerde over onder meer de praktische filosofie van Kant en de Franse politieke filosofie van de twintigste eeuw. Zijn recentste boek, Over vriendschap (2019), werd bekroond met de prestigieuze Socratesbeker. ‘Het is in de huidige tijd hoognodig de basisbeginselen van de rechtsstaat te memoreren en de democratie in bescherming te nemen tegen de destructieve mechanismen die ze tegenwoordig zelf genereert. Pleidooien voor een slagvaardige ‘illiberale democratie’ door populistische leiders gaan gelijk op met de almacht van de vrije markt en de revanche van de verliezers van de mondialisering. De geschiedenis van de opbouw en de actuele dreigende afbraak van de westerse democratische regimes is een zaak die iedere staatsburger aangaat. Alle veroveringen van de westerse rechtsstaat zijn het gevolg van de strijd en het verzet van de kritische geest van minderheden tegen willekeur en machtsmisbruik. Ze zijn bevochten op een common sense die na langdurige kritiek uiteindelijk als onaanvaardbaar werd gebrandmerkt, maar zich in de samenleving wist te vestigen als vanzelfsprekend. Dat betekent geenszins dat die veroveringen definitief zijn en dat de formele spelregels volstaan om de democratie overeind te houden zonder de argwaan en de weerbaarheid van de burgers. Podemos, Syriza, les gilets jaunes of Occupy zouden er wellicht net zo goed een puinhoop van maken als ze het exclusief voor het zeggen hadden. Maar ze zijn belangrijke oppositionele krachten tegen een sluipend despotisme van de liberale markt, die de samenleving niet langer in politieke termen interpreteert.’

Weirdo's in het Witte Huis      van der Heiden Peter      Amerikaanse politiek

Donald J. Trump en zijn zonderlinge voorgangers Weirdo is een Engels woord voor zonderling, eigenaardig persoon. Dat woord lijkt op de huidige bewoner van het Witte Huis wel van toepassing maar – helaas – staat hij niet op zichzelf. Peter van der Heiden, politicoloog en docent North American Studies aan de universiteit in Nijmegen, vergelijkt Trump met zijn voorgangers. Het beeld dat uit dit boek naar voren stemt niet vrolijk en doet het aanzien van de politiek geen goed. Niet dat Van der Heiden daar op uit is – hoewel hier en daar tussen de regels door zijn humor en mild-kritische toon niet ontbreekt – maar de feiten zíjn nu eenmaal zo. Het blijkt dat Trump sprekend lijkt op vele van zijn voorgangers die hetzelfde gedrag vertoonden. Aan de hand van een aantal criteria gaat de auteur de geschiedenis langs. Onder het hoofdstuk Oplichter valt met name Grant op die van 1869 – 1877 president was. Zijn leven wordt gekenmerkt door talloze schandalen waarvan de Whiskey Ring, dat draaide om het ontduiken van accijnzen, wel het grootste was. Lyndon B. Johnson, president van 1963 – 1969, komt hier ook ter sprake vanwege bedrog bij verkiezingen. Hij moest Kennedy opvolgen nadat deze was vermoord. Richard M. Nixon, president van 1969 – 1974, moet hier ook genoemd worden vanwege het Watergate schandaal, een inbraak in het kantoor van de democratische partij. Bill Clinton, president van 1993 – 2001, wordt hier genoemd vanwege Whitewater, een project met vakantiewoningen waaraan financiële malversaties kleven. In het hoofdstuk Racisme komt Woodrow Wilson naar voren. Hij was president van 1913 – 1921. In die tijd werden de scheidslijnen tussen blank en zwart duidelijker getrokken. Zwarten die hiertegen protesteerden kregen te horen: “Segregatie is geen vernedering, maar een voordeel, en zou ook zo door jullie gezien moeten worden”, pagina 51. Er is een hoofdstuk Bullebak en daar komt Johnson opnieuw ter sprake. Hij had vaak een grof taalgebruik, liep naakt rond in het Witte Huis en dicteerde vanaf het toilet, soms met geopende deur. Ook Nixon kon verbaal agressief zijn en van hem zijn er voorbeelden waarbij hij zijn zelfbeheersing verloor. Ook sloeg hij zijn vrouw. Een ander item is Vrouwenhater en daar komt John F. Kennedy ter sprake. Hij was maar kort president, van 1961 – 1963 en kwam door een aanslag om het leven. Charmant maar als seks-verslaafd te beschouwen en berucht vanwege zijn vele affaires met talloze vrouwen. Hij zei vaak: “Als ik niet elke dag seks heb, krijg ik hoofdpijn”, Uiteraard komt Bill Clinton hier ter sprake vanwege zijn veelbesproken relatie met de stagaire Lewinsky en legendarisch werden zijn woorden “I did not have seks with that woman”. Het hoofdstuk Narcist levert ook interessante gegevens van. Hier komt Johnson opnieuw ter sprake. Van der Heiden kwalificeert hem als volgt: “Qua bullebakkigheid en narcisme komt hij als enige in de buurt van Trump”, pagina 121. Bij het aansteken van de kerstboom, vlak na zijn verkiezing, zei hij: “Dit zijn de hoopvolste tijden in al de jaren sinds Christus werd geboren in Bethlehem”, pagina 122. In het hoofdstuk Leugenaar komt Johnson nog eens ter sprake. Hoewel hij had gezegd dat hij niet meer Amerikaanse soldaten naar Vietnam zou sturen, groeide het leger in een jaar tijd van 23.000 naar 185.000 man. Interessant is president Woodrow Wilson die een hersenbloeding kreeg en daardoor zijn taken niet meer kon uitoefenen. In feite moest zijn vrouw het werk doen. Hij wist dit geheim te houden. Onder de noemer Ongeschikt als leider komt Franklin Roosevelt, president van 1933 – 1945 naar voren. Hij was invalide maar wist dit met behulp van een onzichtbaar korset te verbergen. Thuis reed hij in een rolstoel maar dat bleef buiten beeld. In het boek staat één van de zeldzame foto’s van hem in een rolstoel. John F. Kennedy komt hier ook eens naar voren vanwege een aandoening aan zijn bijnieren met lage rugpijn als gevolg. Hij droeg daarom een korset dat hem na de aanslag in Dallas overeind hield. Het stelde de schutter in staat om nogmaals en dodelijk op hem te richten. Donald Reagan was president van 1981 – 1989 en bij zijn herverkiezing 74 jaar. Er werden in zijn laatste jaren tekenen van Alzheimer gesignaleerd. Onder het hoofdstuk Hij heeft therapie nodig – een uitspraak die jegens Trump is gebezigd – worden ook andere presidenten besproken. Abraham Lincoln (1861 – 1865) was depressief en Nixon leed aan neuroses en had de hulp van een psychotherapeut nodig. Een overzicht van alle presidenten met een bondige biografie en kleine foto besluit dit opmerkelijke boek. Van der Heiden is niet uit op effectbejag maar beschrijft de feiten en die zijn soms hilarisch, een enkele keer meelijwekkend en menigmaal roepen ze ook ergernis of weerstand op. “Wat we wel kunnen stellen, is dat er met nagenoeg alle presidenten iets aan de hand was…”, pagina 242 luidt dan ook de conclusie en vooral Kennedy en Johnson scoren hoog terwijl op Jimmy Carter en Gerald Ford weinig valt aan te merken. Een actueel en lezenswaardig boek in deze periode waarin de presidentsverkiezingen gaande zijn!

Vijf minuten ambitie      De Keyzer Peter      Belgische politiek

Dit land heeft geen nood aan vijf minuten politiek moed, wel aan vijf minuten ambitie. Tussen 2012 en 2021 schreef econoom Peter De Keyzer een tweewekelijkse column over de meest uiteenlopende onderwerpen voor zakenkrant De Tijd. Over migratie, onderwijs, internationale handel en ongelijkheid. Maar ook over subsidies, het beleid van de ECB, meritocratie en sociale media. Hij schreef de stukken eerst met de blik van hoofdeconoom van BNP Paribas Fortis en vervolgens als ondernemer en mede-oprichter van strategisch communicatiebureau Growth Inc. De stukken zijn vaak scherp, meestal kritisch, maar ze delen allemaal dezelfde rode draad. Stuk voor stuk zijn het pleidooien voor meer zelfredzaamheid, meer ondernemerschap, meer efficiëntie. Maar vooral: veel meer ambitie. Voor burgers, voor politiek, voor het land en voor Europa. Peter De Keyzer houdt dit land en zijn burgers een spiegel voor en voert hij een gepassioneerd pleidooi voor meer ambitie. Het beste uit die tweehonderd columns is nu samengebracht in Vijf minuten ambitie: pleidooien voor een beter werkend land.

Shutdown      Tooze Adam      Wereldgeschiedenis

Toen de eerste berichten over covid-19 naar buiten kwamen, waren de financiële markten meteen op hun hoede. Toch hadden ze nooit de totale economische ineenstorting kunnen voorspellen die zou volgen. Aandelenmarkten stortten in, valuta’s kelderden en investeerders raakten in paniek. Binnen enkele weken kwam de wereldeconomie abrupt tot stilstand en werden honderden miljoenen werkloos. De pandemie veroorzaakte de grootste economische krimp sinds de Tweede Wereldoorlog: maar liefst 95 procent van het mondiale economische systeem kende een teruggang. En het einde lijkt nog niet in zicht. In Shutdown vertelt historicus en econoom Adam Tooze (auteur van Gecrasht en De economie van de vernietiging) het verhaal van de ineenstorting. In deze diepgaande en schokkende analyse onderzoekt hij waarom de wereld zo slecht voorbereid was op de coronapandemie en hoe ze er na deze ongeëvenaarde crisis uit zal zien. Daarbij verdiept hij zich onder meer in de effecten van de coronacrisis op de politiek, de onvoorziene gevolgen van de race naar een vaccin en de rol van klimaatverandering in de coronacrisis. Het virus had niet alleen desastreuze gevolgen voor onze gezondheid, maar ook voor de economie, en er is geen vaccin dat ons daartegen kan beschermen. ‘Het hele financiële systeem stond op instorten aan het begin van de coronacrisis. De centrale banken hebben die implosie kunnen vermijden, maar we móéten ons voorbereiden op een nieuwe pandemie.’ De Britse historicus en econoom Adam Tooze windt er in zijn boek Shutdown geen doekjes om en legt uit waarom de toekomst somber oogt. Adam Tooze (54), professor moderne geschiedenis aan Columbia University in New York en auteur van Gecrasht, over de nasleep van de kredietcrisis van 2008, werkte begin 2020 aan een boek over de klimaatcrisis. “Op dat moment leek de opwarming van de aarde de allergrootste bedreiging. Het manuscript was voor twee derde af toen corona ons leven drastisch verstoorde.” Tooze nam een nieuw blad papier en begon aan Shutdown, zijn diepgravende verslag over hoe het coronavirus de grootste economische krimp sinds de Tweede Wereldoorlog heeft veroorzaakt. Adam Tooze: “Mijn vrouw runt een reisbureau. Zij voelde de impact van het virus meteen, en ik werd me erg bewust van de kwetsbaarheid van de ondernemers. We hebben geen flauw idee of mensen volgend jaar wel zullen kunnen reizen. Maar mijn vrouw heeft geen andere keuze dan te doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Dus reserveert ze hotelkamers, bereidt ze uitstappen voor en maakt ze afspraken met Afrikaanse en Aziatische gidsen. Maar in haar achterhoofd vreest ze dat al dat werk voor het derde jaar op rij voor niets zal zijn. Vorig jaar hebben we 40 procent van ons inkomen verloren. Als mijn vrouw single was geweest, leefde ze nu in bittere armoede.” Zorgt de klimaatverandering op termijn niet voor een véél ernstiger crisis? “Het zal niet de opwarming van de aarde zijn die razendsnel een miljard mensen kan doden, maar wél een pandemie die honderd keer erger is dan corona. Wereldwijd zijn er na ruim anderhalf jaar coronacrisis vijf miljoen mensen gestorven. In de lente van 2020 is de wereldwijde economie in drie weken tijd met 20 procent gekrompen. Ik betwijfel of de klimaatcrisis even snel evenveel slachtoffers en economische schade zal veroorzaken. Veel mensen zijn ervan overtuigd dat corona niets voorstelt in vergelijking met die naderende klimaatramp, maar ze brachten deze crisis door in een comfortabele zetel: ze voelden zelf amper de impact.” U ziet ook gelijkenissen tussen de kredietcrisis van 2008 en de coronacrisis. “Veel mensen die ik voor mijn boek Gecrasht heb gesproken, waren ook voor Shutdown mijn gesprekspartners. Dat wijst erop dat die twee crisissen deel van een groter geheel zijn. “Er waren al langer voortekenen dat veel banken reuzen op lemen voeten waren, en toch heeft de kredietcrisis ons verrast. Ook het coronavirus heeft eind 2019 iedereen in snelheid genomen.” De laatste zin in Shutdown luidt: ‘Dit is nog maar het begin.’ De toekomst ziet er niet al te fraai uit? “De coronacrisis was een testrit. Wetenschappers waarschuwen ons al vijftig jaar voor een pandemie zoals deze.” Hebben we de Spaanse griep van 1918 uit ons collectieve geheugen gewist? “Die was moordend, maar we hoeven niet eens zo ver terug in de tijd te gaan. Eind jaren 50 ging de Aziatische griep tekeer, de mortaliteit bedroeg tussen de 20 en 30 procent. Ook die epidemie hebben we van onze harde schijf gewist. Na de millenniumwissel volgde het ene na het andere alarm: SARS in 2003, de vogelgriep in 2005 en de varkensgriep in 2008. “Veel Europeanen geloven dat het coronavirus onder controle is, maar ik vrees dat ze te vroeg victorie kraaien. In het zuiden van de Verenigde Staten, in Kentucky en Tennessee, is het nu alle hens aan dek. Afgelopen week kregen twee volledig gevaccineerde familieleden uit Kentucky te horen dat ze covid hebben. Tachtigers die nu op sterven na dood zijn. Maar in geen enkel ziekenhuis is er plaats voor hen, die liggen overvol. Het doet denken aan toestanden in Brazilië of India. De verplegers in de wijk Queens in New York moesten zich in plastic vuilniszakken hullen omdat er geen fatsoenlijk beschermingsmateriaal was.” Hoe is het zover kunnen komen? “We hebben te lang geloofd dat zo’n besmettelijke ziekte iets voor een ontwikkelingsland is. Harvard-econoom Larry Summers, minister van Financiën onder Bill Clinton, waarschuwde al in 2016 dat we niet voorbereid waren. Maar hij stelde ons ook gerust: vooral de derde wereld en de groeilanden zouden de grootste schokken incasseren. Dat is toch enigszins anders uitgedraaid, want de coronapandemie heeft landen als Frankrijk, Italië, Spanje, Groot-Brittannië én de VS ernstige schade toegebracht.” De belangrijkste les die we moeten trekken, is dus dat we ons fatsoenlijk op een nieuwe pandemie moeten voorbereiden? “Zeker. Toen corona ons midscheeps raakte, hebben we wekenlang kostbare tijd verloren. Bij de eerstvolgende grote ramp moeten er mensen klaarstaan die meteen de teugels in handen kunnen nemen. “De vaccins vormen op dit moment onze beste verdedigingslinie tegen het virus. Ik snap niet waarom de politieke leiders er niet alles aan doen om álle mensen op deze planeet zo snel mogelijk te vaccineren. Zolang dat niet gebeurd is, trainen we het virus in het verschalken van die vaccins.” Als het virus echt zo gevaarlijk is, is er toch maar één optie: een verplichte vaccinatie voor iedereen? “Er móét een wereldwijde vaccinplicht komen. We kunnen het ons niet permitteren om het virus te laten woekeren.” De Britse premier Boris Johnson en de Amerikaanse president Donald Trump streefden eerst groepsimmuniteit na en wezen lockdowns af. Een vergissing van formaat? “Het is bizar dat veel leiders bleven volhouden dat covid-19 ‘maar een griepje’ was waartegen je weerstand kunt kweken. Ze hebben allemaal moeten inbinden. Zowel Trump als Johnson is ernstig ziek geworden, en de premier is er bijna het hachje bij ingeschoten. Het idee van natuurlijke groepsimmuniteit was totaal onrealistisch. Je verwerpt dat toch meteen als je van wetenschappers te horen krijgt dat dat honderdduizenden levens zal eisen? “Zuid-Korea heeft in februari 2020 als enige land in een vroeg stadium kordaat opgetreden. Zij herinnerden zich nog dat het MERS-virus in 2015 tientallen slachtoffers had gemaakt. Eind januari vroeg de Zuid-Koreaanse overheid de biotechbedrijven al om een sneltest te ontwikkelen. Ze wilden uitbraken zo snel mogelijk opsporen. Elk land had daar toen op moeten inzetten, maar dat is jammer genoeg niet gebeurd.” In februari 2020 was het coronavirus nog niet ons probleem, maar dat van de Chinezen. “Ik was toen op reis in Tanzania. Daar hoorde ik de eerste berichten over de besmettingen in de stad Wuhan en de provincie Hubei. Ik ben zeer actief op Twitter en vang doorgaans snel verontrustende signalen op, maar die had ik compleet gemist. Pas op de terugreis voelde ik de paniek, toen we op 6 maart in de luchthaven van Istanbul rondliepen. Ik zag reizigers uit de hele wereld met mondkapjes in alle vormen en maten. Ik dacht: wat gebeurt hier? “In het begin van de crisis trokken mensen zich vanzelf uit het publieke leven terug. Ouders hielden hun kinderen thuis. Ze schakelden op eigen initiatief over op thuiswerk, lieten de supermarkten links liggen en bestelden hun boodschappen online. In Bangladesh sloten bange fabrieksbazen zelfs hun werknemers buiten.” Mensen sloten zichzelf spontaan op uit angst? “Precies. Pas daarna traden de overheden op. Ze namen maatregelen om die spontane lockdowns te bekrachtigen. Er werden toen ook vangnetten gespannen om bedrijven en tijdelijke werklozen te beschermen. “Vooral in de financiële sector werd meteen dekking gezocht. Eind februari 2020 al versluisden investeerders massaal hun geld naar veiliger financiële markten. Toen ze begin maart van hun aandelen af wilden en wanhopig cash opvroegen, daverde het systeem op zijn grondvesten. Investeerders gooiden alles in de uitverkoop, ook de zogenaamd veilige beleggingen, zoals staatsobligaties. Bedrijven kregen geen leningen meer, het hele financiële systeem leek een vogel voor de kat. Zo erg was het zelfs niet in september 2008, na de val van Lehman Brothers.” De financiële instorting was nabij? “Ja. Er was blinde paniek en de overheden moesten via de centrale banken ingrijpen om de meltdown van het systeem te vermijden. Op maandag 9 maart kelderden de beurskoersen en de olieprijzen. Ze hebben toen miljarden dollars, euro’s en ponden in het financiële systeem gepompt om het te stabiliseren.” Die dreiging beheerste toen niet het nieuws. “Nee, we waren op dat moment vooral bezig met onze gezondheid. De angst om ziek te worden was terecht heel groot. Maar ondertussen gaf de Amerikaanse centrale bank elke dag 17 miljard dollar uit om de markten te kalmeren.” Waar kwam al dat geld vandaan? “Het gaat om elektronisch geld, daarom kan een centrale bank plots de geldsluizen openzetten. Er wordt niets nieuws gecreëerd. Als de centrale banken dat niet zouden doen in tijden van grote onzekerheid, dreigt er een run op het financiële systeem door investeerders die geld nodig hebben. De privébanken hebben de storm deze keer wel goed doorstaan. Zij moesten nu niet geholpen worden.” Is dat een gevolg van de nieuwe regelgeving voor de banken na de kredietcrisis van 2008? “Ja. Daardoor waren ze stabiel genoeg om deze crisis zonder kleerscheuren door te komen.” HET GELE GEVAAR Winkels, horeca en bedrijven werden vorig jaar verplicht om hun deuren te sluiten. Overheden schoten ondernemers en werknemers financieel te hulp. Was dat al ooit eerder gebeurd? “Dat was ongezien. Normaal gezien kunnen alleen werknemers een uitkering krijgen. Landbouwers, kleine zelfstandigen en winkeliers moesten zich in tijden van nood maar zien te behelpen. In veel landen kreeg iedereen nu een tijdelijke uitkering. Overheden leken het erover eens om al hun burgers het hoofd boven water te helpen houden. Dat was een uitgesproken conservatieve maatregel.” Hoezo? De welvaartsstaat is toch een linkse uitvinding? “Ja, maar die maatregel garandeerde het status quo. We willen allemaal ons leven van vóór maart 2020 terug, en die maatregel hield de belofte in dat het snel weer business as usual zou worden. Hij impliceert dat de crisis niemands schuld is en dat daarom ook iedereen aan boord gehouden mag worden. De samenleving vóór de coronacrisis was zeer ongelijk. Op kosten van de overheid wordt er nu voor gezorgd dat ze even ongelijk zal blijven. De Britse econome Daniela Gabor noemt het ‘een revolutie zonder revolutionairen’.” Volgens sommigen betekent de massale overheidshulp het einde van het neoliberalisme. U gelooft dat niet? “Het neoliberale dogma dat de staat zo weinig mogelijk tussenbeide moet komen, ligt wel degelijk op de schroothoop van de geschiedenis. Alleen vraag ik me af of dat de essentie van het neoliberalisme is. Het neoliberale boegbeeld Margaret Thatcher had het destijds over ‘interne en externe vijanden’ die verslagen moesten worden. Daarmee bedoelde ze dan de socialistische vakbond en de Sovjet-Unie. Het neoliberalisme ging dus ook over geopolitieke macht, over de Koude Oorlog tegen de communisten. Het einddoel was een nieuwe wereldorde, waarin het socialisme dood is en het vrijemarktdenken regeert. Om dat doel te bereiken, waren neoliberale politici paradoxaal genoeg niet te beroerd om de macht van de staat te gebruiken. “Kijk naar het Amerikaanse spierballenvertoon tegenover China. Dat gaat in de eerste plaats over Amerikaanse belangen. Vandaag worden nog steeds alle mogelijke middelen ingezet om die nieuwe wereldorde van het neoliberalisme te handhaven. Alleen is duidelijk geworden dat de ooit fel bejubelde globalisering de Amerikaanse dominantie aan het wankelen heeft gebracht. Door de globalisering konden andere landen economisch groeien en machtig worden.” Heeft Donald Trump daarom de globalisering ingeruild voor America First-maatregelen? “Ja, maar ook Joe Biden vaart een vijandige koers ten opzichte van China. Eerlijk gezegd vraag ik me af of de Koude Oorlog ooit echt is gestopt. Akkoord, de Sovjet-Unie is geïmplodeerd, maar Noord-Korea, Vietnam of China niet. China heeft wel kapitalistische recepten overgenomen, maar president Xi Jinping is net zo’n communistische hardliner als zijn voorgangers. Biden laat zich voor zijn China-politiek vooral adviseren door haviken in het Pentagon en bij de inlichtingendiensten.” Donald Trump had het steeds over ‘het Chinese virus’, dat heb ik Joe Biden nog niet horen zeggen. “Het discours is misschien veranderd, maar ook Biden is geneigd te geloven dat het virus uit een Chinees lab ontsnapt kan zijn. ‘Laten we dat eens grondig onderzoeken’, zei hij. Dat werkte in Peking als een rode lap op een stier. Hij had er in het openbaar over kunnen zwijgen en er achter de schermen met China over praten. In plaats daarvan zet hij de koers van Trump en het Pentagon voort. Volgend jaar bedraagt het budget van het Amerikaanse ministerie van Defensie 755 miljard dollar, daarmee willen ze onder meer hoogtechnologische onderzeeërs, straaljagers en wapentuig voor ruimteoorlogen kopen. Biden drukt het gaspedaal gewoon nog dieper in.” Kan de Koude Oorlog met China escaleren? “Bij zijn aantreden stelde Joe Biden de diplomaat Kurt Campbell aan, en die kreeg in mei op een onlineseminarie dezelfde vraag. Hij keek eerst een paar seconden bezorgd in de camera en zei toen: ‘Ik geloof echt dat de VS en China vreedzaam kunnen samenleven. Maar de volgende jaren wordt dat een enorm grote uitdaging.’ Dat is toch waanzin?” Mijn beeld van president Trump tijdens de coronacrisis is dat van een dommige man die tegen beter weten het gevaar bleef ontkennen. Dat klopt niet helemaal? “Nee. Viroloog Anthony Fauci heeft later beschreven hoe zijn besprekingen met de president verliepen. Hij toonde hem de meest recente cijfers van de besmettingen en de overlijdens. Trump had direct door dat het ernstig was. “Toen hij de tv-beelden van lijkzakken zag in een ziekenhuis in Queens, de wijk in New York waar hij is geboren, was hij daar erg van onder de indruk. Een coronanegationist had het waarschijnlijk als een uitzondering afgedaan, maar Trump niet. Hij begreep meteen dat de ramp zich over het hele land kon verspreiden. Hij wilde niet verantwoordelijk worden gesteld voor honderdduizenden doden: eind maart liet hij de stoere machotaal achterwege en kondigde hij een beperkte lockdown aan voor de maand april. ‘Iedere Amerikaan moet zich voorbereiden op zware tijden’, sprak hij. Hij noemde het virus een ‘grote nationale uitdaging’, en had het over ‘een kwestie van leven of dood’.”

Een leven op onze planeet      Attenborough David      Klimaat

Een leven op onze planeet: Een terugblik en een toekomstvisie is een boek uit 2020 van documentairemaker David Attenborough en filmmaker Jonnie Hughes. Het boek beschrijft de opmars van Attenboroughs carrière als presentator en natuurkenner, tezamen met de neergang van wilde natuur en een verhoogde hoeveelheid koolstof in de atmosfeer als gevolg van de gestegen wereldbevolking. Het boek beschrijft de periode van 1937 t/m 2020. Attenborough waarschuwt daarna voor de gevolgen van klimaatverandering, verlies van biodiversiteit en bijbehorende natuurrampen. Vervolgens beschrijft hij een toekomstvisie die mogelijk de oplossing is voor een duurzaam bestaan van de mensheid op aarde. Het boek is opgedeeld in een inleiding (Onze grootste fout), drie delen (1 Terugblik, 2 Wat komen gaat en 3 Toekomstvisie: de wereld weer wild maken) en een conclusie (Onze grootste kans). De inleiding confronteert de lezer met de kernramp van Tsjernobyl. Het beschrijft hoe menselijk falen bijgedragen heeft aan een grote ramp voor de bevolking van Pripyat en dat de stad vervolgens weer een weelde van wilde natuur geworden is. De stad huisvestte de medewerkers van de kerncentrale, hier was de stad voor gesticht. Attenborough vervolgt met de stelling dat ‘Vandaag zijn we allemaal inwoners van Pripyat. We leiden onze aangename levens in de schaduw van een ramp die we zelf veroorzaken’[1] om tot slot af te sluiten met de hoop dat we het tij nog ten goede kunnen keren. Deel 1 Terugblik omvat de periode van 1937 t/m 2020. In die tijd beschrijft Sir David Attenborough uitgegroeid te zijn van een nieuwsgierige 11 jarige jongen tot een man van 94 met een uitgebreide staat van dienst bij de BBC Television Service. De wereld is hem leren kennen als een presentator, bioloog en natuurkenner. Hij neemt de lezer mee naar zijn herinneringen, interesses tot en met het heden waar hij zijn inspanningen bij de Verenigde Naties, het Internationaal Monetair Fonds, het World Economic Forum, bankiers in Londen en feestgangers in Glastonbury benoemt. Zijn zorgen uit hij met de volgende woorden: ’Ik moet blijven stilstaan bij de vreselijke dingen die de mensheid tijdens mijn leven de planeet heeft aangedaan. (...) Gaan we slaapwandelend een catastrofe tegemoet, net als die arme inwoners van Pripyat?’[2] Het boek is voorzien van tal van noten die verwijzen naar wetenschappelijk onderzoek. Door middel van die onderzoeken onderbouwt Attenborough zijn standpunten en om zijn verhaal kracht bij te zetten begint elk hoofdstuk, wat een bepaald jaartal is, met de toenmalige waarden van de wereldbevolking, koolstof in de atmosfeer en de percentage wilde natuur. Deze waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven en geven de lezer een indruk welke impact de mens op haar eigen habitat, onze planeet, de aarde, heeft. Jaartal Wereldbevolking Koolstof in de atmosfeer Percentage wilde natuur 1937 2,3 miljard 280ppm{\displaystyle ^{2}}^2 66% 1954 2,7 miljard 310ppm{\displaystyle ^{2}}^2 64% 1960 3,0 miljard 315ppm{\displaystyle ^{2}}^2 62% 1968 3,5 miljard 323ppm{\displaystyle ^{2}}^2 59% 1971 3,7 miljard 326ppm{\displaystyle ^{2}}^2 58% 1978 4,3 miljard 335ppm{\displaystyle ^{2}}^2 55% 1989 5,1 miljard 353ppm{\displaystyle ^{2}}^2 49% 1997 5,9 miljard 360ppm{\displaystyle ^{2}}^2 46% 2011 7,0 miljard 391ppm{\displaystyle ^{2}}^2 39% 2020 7,8 miljard 415ppm{\displaystyle ^{2}}^2 35% Deel 2 Wat komen gaat is het dunste deel van de drie delen en schets het scenario wat er met onze planeet en de mensheid kan gebeuren indien er geen verandering komt in hoe de mensheid omgaat met onze planeet. Aan de hand van het planetairegrenzenmodel wordt de stabiele drempelwaarde per planetaire grens getoond en welke grenzen er reeds overschreden zijn, welke nog niet overschreden zijn en welke nog niet gedefinieerd zijn. Nadat de lezer een indruk heeft van wat er anno 2020 belangrijk geacht wordt om de menselijke leefomgeving te waarborgen schetst Attenborough, wederom op basis van wetenschappelijke bronnen, wat de aankomende decennia - indien er geen verandering van de menselijke invloed op onze planeet plaatsvindt - voor gevolgen bevatten voor onze planeet en de mensheid. In feite voorspelt hij hiermee het eind van het holoceen. Zo zal volgens zijn voorspelling de jaren 30 van de 21e eeuw worden gekenmerkt door vergaande ontbossing (tot 75% van de oorspronkelijke omvang), verhoogde en concreter gemaakte kosten voor mensen, miljoenen ontheemde mensen, afname van regelval in met name Zuid-Amerika waardoor er problemen met het drinkwater in grote steden ontstaan. De voedselproductie in Zuid-Amerikaanse landen wordt veel lager, de opgeslagen koolstofdioxide in het Amazone gebied zal voor meer luchtvervuiling zorgen met als versnellende reacties dat fotosynthese afneemt en de heropname van koolstofdioxide beperkt zal zijn. Toenemende temperaturen zijn dan het gevolg waardoor bijvoorbeeld de Atlantische Oceaan zijn eerste ijsvrije zomer gaat meemaken. De schets voor de jaren 40 wordt gekenmerkt door nog verdergaande gevolgen. Het volgende citaat spreekt wat dat betreft boekdelen: ’Aardverschuivingen en overstromingen van Bijbelse proporties zouden plaatsvinden doordat miljoenen kubieke meters vloeibare bodem zich naar lager gelegen gebieden bewegen.’[3] Tevens wordt er door Attenborough gewaarschuwd dat de zogenaamde methaan- en kooldioxidekraan nooit meer door de mensheid dichtgedraaid kan worden. De jaren 50 worden vervolgens getekend door desastreuze gevolgen voor de oceanen, met mogelijke gevolgen voor honderden miljoenen mensen die problemen gaan ondervinden in hun levensonderhoud omdat men de eiwitbron uit vis kwijtraakt. Voor de jaren 80 wordt de trend verder doorgezet en de kans op nieuwe pandemieën genoemd. Tot slot eindigen zijn onheilspellende verwachtingen met humanitaire crisissen en de zesde massa-extinctie. Ter overbrugging naar een hoopvol derde deel slaat hij alvast een brug door te stellen dat er een uitweg is. ’Eigenlijk is het simpel. Het antwoord ligt al die tijd open en bloot voor ons.’[4] Deel 3 Toekomstvisie: De wereld weer wild maken is het deel waarin Attenborough komt met zijn hoopvolle visie om de eerder beschreven uitdagingen aan te gaan. Hiervoor wordt het donutmodel als leidraad gebruikt. In principe is het donutmodel het planerairegrenzenmodel waarbij de stabiele grenswaarden vervangen zijn door een (sociale) ondergrens en een (ecologische) bovengrens. Met zijn oplossingen hoopt hij dat het holoceen kan blijven voortbestaan. Na een aantal inspirerende foto's stelt hij achtereenvolgens dat de mensheid moet afleren om als maar te willen groeien omdat oneindige groei in een eindige wereld onmogelijk is. Dat de energietransitie cruciaal is omdat het verbranden van fossiele brandstoffen voor een verhoogde hoeveelheid koolstofdioxide in de lucht zorgt, we hebben nog maximaal 10 jaar aldus het boek om de transitie te laten slagen. De oceanen weer wild maken is van groot belang, niet alleen omdat het voor voedsel zorgt en een gezond ecosysteem in de oceanen, maar vooral omdat de oceanen een koolstofdioxide-opnamecapaciteit hebben. Dat de mensheid te veel ruimte op de planeet toe-eigent is tevens als pijler benoemd welke aansluit op het volgende punt, dat we het land weer wild moeten maken om tevens een gezond ecosysteem op het land in stand te houden. Vervolgens haalt Attenborough de naderende piek van de wereldbevolking aan en refereert hier onder andere naar Hans Rosling en het model van demografische transitie; dat level vier niet het doel is, maar level vijf, zoals momenteel in Japan gaande is. Tot slot dienen we een evenwichtiger leven dienen na te streven om weer in balans te komen met onze natuurlijke habitat. In het derde deel zijn de meeste referenties gebruikt. Tot slot sluit Attenborough af met de Conclusie Onze grootste kans waarin een afbeelding van hem, als oude man, met in zijn handen een ei en een pasgeboren kuikentje tot de verbeelding spreken, het symboliseert enigszins de levenscyclus. Uiteindelijk stelt hij: We kunnen nog iets terugdoen, onze invloed en onze ontwikkeling bijsturen, en eens te meer een soort worden in harmonie met de natuur. We hebben alleen maar de wilskracht nodig.[5] Maatschappelijke impact De daadwerkelijke impact van A Life on Our Planet (de documentaire en het boek) is begin 2021 nog niet te beschrijven. Omdat Attenborough's eerdere werk Blue Planet II voor een revolutie in het gebruik van plastic zorgde[6] zijn er echter wel verwachtingen naar aanleiding van A Life on Our Planet. Nadat Attenborough op Instagram een account aanmaakte, met als ondertitel A Life on Our Planet, had hij na een uur reeds een miljoen volgers.[7] Dit account is echter niet meer actief maar heeft desalniettemin nog miljoenen volgers.[8] In plaats daarvan verwijst hij nu naar een website die geheel in het teken staat van de film en mensen aanmoedigt om actie te ondernemen door onderzoeken, evenementen en kennisoverdracht op scholen plaats te laten vinden.[9]

Navalny      Dollbaum Jan Matti      Russische geschiedenis

Toen de Russische oppositieleider Aleksej Navalny in januari dit jaar terugkeerde naar Rusland en prompt, zoals verwacht, werd gearresteerd, zag ik grosso modo drie soorten reacties. Allereerst: de man is een idioot, dit wordt zijn dood. Ook: hij is een held, bereid te sterven voor de redding van de democratische belofte van Rusland. En drie: wie is deze man eigenlijk? Op dat moment waren de drie biografen van Navalny – Poetins aartsrivaal, al bijna klaar met hun voorlopige levensgeschiedenis van de man aan wie het Europees Parlement later dit jaar de Sacharovprijs voor vrijheid van denken zou uitreiken, vernoemd naar een andere dissidente Rus die vermoedelijk nooit zijn vaderland wenste te verlaten. Dit is de eerste biografie voor een niet-Russisch publiek, wat toch wel verwondert wanneer je leest wat voor formidabele politieke machines Navalny en de zijnen hebben opgezet. De atoomgeleerde Sacharov kon boeken schrijven en interviews geven; dat kon nog net als je beroemd was in de tijd van het communistische regime. Wat Navalny en zijn medestanders deden en doen onder het bewind van Poetin is van een volstrekt andere orde. Ze tuigden een Youtube-kanaal op waar een enkele video al honderd miljoen keer bekeken is; ze creëerden websites die campagne voerden voor eerlijke verkiezingen; ze voerden rechtszaken tegen corrupte inkoopafdelingen van staatsbedrijven; ze namen deel aan radioprogramma’s die niet naar de pijpen van het Kremlin dansten; ze bouwden een permanente oppositiebeweging op met een enorm netwerk van lokale afdelingen; ze brachten, samen met andere organisaties, miljoenen Russen op de been voor protesten in tientallensteden en stadjes, in 2017 wel 154 (!). Strategisch stemmen Ze stelden zich ook kandidaat bij verkiezingen, al of niet op de lijsten van andermans politieke partijen en toen het hen verboden werd deel te nemen, gaven ze het advies op elke kandidaat te stemmen die goede kans maakte een kandidaat van Poetins partij Verenigd Rusland te verslaan. Zo is, o ironie van de geschiedenis, de gerenoveerde en verjongde Communistische Partij dit jaar met ruim 18% van de zetels in de Staatsdoema een van de grootste partijen geworden. Waren de parlementsverkiezingen niet gemanipuleerd, zou de CP wellicht een aandeel van zo’n 30% hebben verworven, tegen 35% voor Verenigd Rusland (nu officieel 49,8%) menen experts. De CP wordt geleid door Nikolai Bodarenko, bijnaam: de ‘Rode Navalny’… Liberaal Hoe Navalny was als kind en jongere, als student en jonge ondernemer, daarover lezen we weinig. Misschien zijn zijn vormingsjaren ook niet zo belangrijk. De Russisch sprekende biografen focussen zich volledig op de stormachtige ontwikkeling van Navalny als activist en politicus en ze baseren zich daarbij grotendeels op honderden internet-bronnen. Soms irriteert dat een beetje, alsof Rusland geen zwaar beladen verleden heeft en Russen geen geheugen hebben, alsof ieders leven meegesleurd wordt door de ontploffing van de oppositie op het internet en in de straten. Navalny mag van 1976 zijn, Poetin is van 1952 – een heel ander vertrekpunt. Navalny herinnert zich zomers als kind in de buurt van een toen nog niet ontplofte Tsjernobyl en associeert het communisme vooral met lange wachtrijen bij winkels. Hij was vijftien jaar oud toen de Sovjet-Unie in 1991 implodeerde. Twee jaar later zou hij zichzelf liberaal noemen, een vage term die nu, wat Navalny betreft, staat voor de democratische rechtsstaat. Hij maakt zich sterkvoor veel directe democratie in de vorm van referenda. In 1993, toen hij naar de universiteit ging, waren de liberale partijen ‘al aan het sukkelen’. Vandaar wellicht dat Navalny nog helemaal niet nadacht over een politieke carrière. Hij werkte tijdens zijn studie onderandere voor een projectontwikkelaar en mocht toen al ervaren ‘hoe het er achter die muren aan toeging’. Na zijn studie werkte hij als advocaat, investeerde in aandelen, richtte verscheidene bedrijven op en boerde goed. Ook dit voortraject doen de biografen heel kort af. Drones-regisseur en christelijk zakenman Navalny is vooral een praktische strateeg, allesbehalve een intellectueel, ‘hij zegt wat hij denkt’ en diepere lagen zouden er niet zijn. Hij is ook nog eens het tegendeel van de aloude marxisten-leninisten met hun avant-garde voor de proletarische onderontwikkelden. Bij hem geen elite en kudde maar getreiterde burgers die elkaar informeren, van elkaar leren, elkaar steunen en zich organiseren, met volop gebruik van technologie: drones om het gigantische ‘Paleis van Poetin’ en het onroerend goed in binnen- en buitenland van toenmalig premier Dmitri Medvedev te filmen, donatiebuttons bij populaire video’s. Hij is wel christelijk en een brave gezinsman, maar hij is voorstander van het homohuwelijk. Dat hij gedreven wordt door een ‘diepe morele overtuiging’ zal wel de verklaring zijn dat hij zijn leven in de oppositie begon als activist. In 2007 begon hij naam te maken als minderheidsaandeelhouder bij grote bedrijven, zoals Soergoetneftegaz, want hij werd de eerste brutale Rus die lastige vragen stelde over almaar uitblijvend dividend of die vroeg wie nu eigenlijk de eigenaars waren. Inmiddels is er een Bond van Minderheidsaandeelhouders. Navalny heeft blijkbaar ook de juiste achtergrond en persoonlijkheid om rijke zakenlieden met een imponerende staat van dienst, zoals Vladimir Asjoerkov, als sponsors en bestuurders aan te trekken. Menselijk nationalisme Navalny, die zichzelf conservatief noemt, is bekritiseerd om zijn nationalistische uitingen. Hij is voorstander van ‘nationalisme met een menselijk gezicht’, aldus de biografen, wat daar dan ook mee bedoeld wordt. Hij wil dat Rusland een multi-etnische staat blijft zoals eerder de Sovjet-Unie dat was, maar wel met controle op immigratie. Navalny was ooit kandidaat bij Jabloko, een partij die later geassocieerd zou worden met nazi’s en moorden door skinheads, maar hij werd geroyeerd, lucky him. Het zal wel heel tricky zijn om in Rusland je eigen merk nationalisme te ontwikkelen. ‘Op het hoogste niveau wordt de Russische politiek veelal gedreven door de intentie om doelen te bereiken die door de bank genomen de goedkeuring van de Russen hebben: de staat versterken, de internationale invloed van het land beschermen en de welvaart van de burgers verbeteren,’ schrijven de biografen. Een uitleg over wat de meerderheid van de Russen van sommige middelen vindt (de alliantie met Iran en Syrië, een maandelijks pensioen van 50 €) ontbreekt. De annexatie van de Oekraïense Krim werd door alle oppositiepartijen gesteund. Navalny is zich maar al te zeer bewust van de populariteit van Poetin, door de goede dingen die hij wel degelijk op zijn conto mag schrijven en door zijn onvermoeibare desinformatie rond Rusland als eeuwig slachtoffer van westerse machinaties. Zoals in wel meer hele en halve dictaturen, is de partij van de autocraat een stuk minder populair dan de hoogste baas. Daarom richt Navalny zijn ondermijnende acties ook liever op de ‘boeven’ van Verenigd Rusland. Alleen is de positieve beeldvorming rond Poetin wel heel erg afhankelijk geworden van de censuur. Alleen al dit jaar werden dankzij een wet uit 2012 101 niet-gouvernementele organisaties nationalistisch gebrandmerkt als ‘buitenlandse agenten’; op een totaal van 389 ngo’s (inclusief Navalny-sympathisanten) viel dit lot de laatste jaren te beurt viel aan 88 media gerelateerde individuen en organisaties (aldus Navalny’s website). Eigen stijl Zoals vrijwel alle spraakmakende politici van deze nieuwe eeuw (Obama, Trump, Merkel, Fortuyn), hanteert Navalny een op den duur herkenbare eigen stijl die voor verbinding zorgt tussen afzonderlijke campagnes: ‘rechtdoorzee, bot, ironisch, scherp, brutaal; zijn blog was doorspekt met Russische en Amerikaanse memes en popcultuur’. Zijn generatie gaat zich niet te buiten aan ‘eindeloos gemijmer over wie er gelijk had in 1993, of over de verdiensten van een of andere figuur in 1989, geen schuimbekkende aanklachten tegen dat ellendige regime… (in plaats daarvan) concrete problemen aangeven, concrete oplossingen aandragen, constructieve kritiek leveren, met cijfers onderbouwd.’ De ideale politici! Toch moet de hele Navalny-generatie al snel na het aantreden van Poetin als president eind 1999 gevoeld hebben dat hen een politieke carrière zou worden ontzegd – door juist die bezoedelde, onverantwoordelijke oude garde van graaiers uit de jaren 90. Het is paradoxaal: vanaf de dag dat Poetins partij Verenigd Rusland bij de parlementaire verkiezingen in 2011 een flink pak slaag kreeg – victorie – moet de hele oppositie hebben beseft: uit dit succes gaat het Kremlin stevige lessen trekken – op naar de nederlaag? En zo gebeurde. Navalny voerde in 2013 nog een originele campagne om tot burgemeester van Moskou gekozen te worden (‘Verander Rusland, begin bij Moskou’), als kandidaat van de liberale RPR-PARNAS. Hij kreeg ruim 27% van de stemmen, wat spectaculair was voor iemand die was begonnen met een voorspelling van 8%. Maar de kandidaat van Verenigd Rusland won, hoewel met de hakken over de sloot (ruim 51% tegen een eerder voorspelde 78%). Het zou de eerste en de laatste keer zijn dat Navalny zich kon laten registreren als kandidaat. Bij de presidentsverkiezingen van 2018 maakte hij al geen schijn van kans meer ondanks de gigantische mobilisatie van de oppositie het jaar tevoren. Potentiële politieke concurrenten verdwijnen nu al tien jaar aan de lopende band van het toneel als ‘buitenlandse agenten’, ‘ongewensten’ en ‘extremisten’, met allerlei juridische gevolgen. Hoe lang kan het bewandelen van de keurige weg naar deelname aan de macht via verkiezingen Navalny zelf en de Russen nog overtuigen? Het Kremlin doet geen enkele moeite meer om zelfs maar de schijn van free and fair elections op te houden, hoewel buitenlandse waarnemers heus wel bereid zijn dit begrip op te rekken. En nu zit Navalny in de gevangenis, vanwege een dubieuze rechtszaak waarvoor hij zich bij de autoriteiten had moeten melden– wat hij niet kon omdat hij in Duitsland lag te herstellen van een vergiftiging. De Russische justitie kwalificeerde die als een vlucht naar het buitenland om aan vervolging te ontkomen, begreep ik uit de pers. Kan hij dat geestelijk en lichamelijk overleven? Gelukkig heeft Navalny in april een hongerstaking voor het afdwingen van een betere medische behandeling beëindigd, maar hij zou zomaar weer elke nacht acht keer wakker gemaakt kunnen worden door zijn cipiers – zonder dat hij dan iets te lezen heeft. Witte folter kan ook dodelijk uitpakken. Zijn terugkeer naar Rusland kan nog steeds een vorm van zelfmoord worden. Ik moest denken aan een waar woord van de Franse ex-revolutionair Régis Debray in zijn autobiografie, namelijk dat ‘leven soms minder belangrijk is voor vrije geesten dan hun redenen om te leven’. Die redenen zijn nog volop aanwezig in Rusland. En Navalny is erg ambitieus, geen martelaarstype en nog jong genoeg voor een nieuwe poging. Navalny for president!

De kosmische komedie      Westerman Frank      Astronomie

Kosmische wrijvingen, parallellen en tegenstrijdigheden Wat een fantastisch leuk geschreven boek. De kosmische komedie van Frank Westerman doet zijn naam eer aan. Op briljante wijze vinden natuurwetenschap, geschiedenis, ethiek en filosofie elkaar in dit boek. Westerman vertelt op vermakelijke en inzichtelijke wijze over (de geschiedenis van de) astronomie, grotendeels vanuit zijn eigen ervaringen en doet dit in een verbluffend proza. Hij springt tussen heden, zijn eigen verleden en de geschiedenis van de ruimtevaart – en theologie – als een mus die van tak tot tak springt, maar toch weet hij te vermijden dat de lezer verward achterblijft; nee, hij weet de lezer – althans, deze – onverminderd te boeien in zijn reis langs aarde, maan, Mars, de Melkweg en het universum. De luchtige, levendige en veelal komische schrijfstijl van Westerman is daarbij een drijvende kracht. De titel van het boek is overduidelijk een knipoog naar De goddelijke komedie van Dante, een boek waarmee Galileo Galilei al worstelde. Die kwam tot een botsing met de Kerk, door de aarde niet langer in het centrum van het universum te plaatsen. Westerman verwoordt het prachtig: Dante verbond hemel en hel, Galileo verbrak die twee. Ook in Westerbork, zo merkt Westerman knap op, is een dergelijke tegenstrijdigheid te vinden. In het voormalige doorgangskamp Westerbork van waaruit meer dan 100.000 Joden per trein naar concentratie- en vernietigingskampen in Duitsland, Polen en Tsjechië werden doorgevoerd vind je de hel; de radiotelescoop in Westerbork, speurt juist de hemelen af. Trouw Het mooie van dit werk van Westerman is dat hij niet uitsluitend beschrijvend, maar grotendeels belevend schrijft: hij bezoekt de radiotelescoop in Westerbork, waar hij als kind ook al kwam, en de LOFAR-superterp in Exloo, waar hij twee ASTRON-monteurs tegen het lijf loopt; hij reist af naar Italië en India, om daar met astronomen en astronauten te spreken. Naarmate het boek vordert, krijgt de religie een prominentere rol. Westerman legt daarbij knap de parallel van hoe men in de tijd van Galileo ermee kampte om de nieuwe bevindingen in de astronomie te rijmen met het theologische wereldbeeld en hoe we daar op een bepaalde manier nu soms nog steeds mee kampen, zij het op andere schaal. Hij ziet daarbij een verband tussen onze zoektocht naar buitenaards leven en de verdwijning van God uit de hemel: ‘Hoe bijzonder het ons als soort ook maakt, we willen niet de enigen zijn – daarvoor is het heelal te groot en te koud. Als je het mij vraagt, voelen veel aardlingen zich diep vanbinnen verweesd en willen ze daarom van zich laten horen op Mars en ver daar voorbij.’ En dat brengt ons bij een ander punt waar Westerman in uitblinkt: het spotten van tegenstrijdigheden: de astronoom die de mens als onbeduidend ziet in het grote universum, tegenover de astronaut die zijn stempel op de ruimte wil drukken; de mensheid die boodschappen van vrede en eensgezindheid de ruimte in stuurt naar onbekende beschavingen, tegenover de ontwikkeling van de ruimtevaart, uit rivaliteit geboren.

De geheugenfabriek      O'Keane Veronica      Menswetenschappen

In De geheugenfabriek put psychiater Veronica O’Keane uit films, literatuur en haar ervaringen met patiënten om duidelijk te maken hoe herinneringen werken. Hebt u weleens een geur geroken die u onmiddellijk terugbracht naar een herinnering waarvan u niet eens meer wist dat u die had? Het is een van de vele voorbeelden van de fascinerende werking van ons geheugen. Het geheugen stelt ons in staat momenten te herbeleven, maar is ook essentieel voor het begrijpen van de wereld om ons heen. In De geheugenfabriek gaat Veronica O’Keane op zoek naar wat het geheugen eigenlijk is. Welke weg leggen herinneringen af? Op wat voor verschillende manieren worden ze door de hersenen verwerkt en opgeslagen? En hoe gebruiken we ze in het dagelijks leven? Fijne afwisseling Het is een beproefde methode: als je wilt onderzoeken hoe een complex systeem werkt, kijk je wat voor effect het heeft als een klein onderdeel ervan niet goed werkt. In het hersenonderzoek heeft deze methode in de loop van de geschiedenis voor heel wat doorbraken gezorgd. Door patiënten te bestuderen met beschadigde hersengebieden, konden onderzoekers ontrafelen wat die gebieden voor functie hadden in het geheel. O’Keane volgt deze route ook in haar boek. Als ­psychiater kwam ze in aanraking met talloze patiënten met bijzondere aandoeningen. Aan de hand van deze patiënten, die haar vaak nieuwe inzichten verschaften, neemt ze de lezer mee in haar zoektocht. Dit zorgt voor een fijne afwisseling tussen technische beschrijvingen van hoe verschillende hersenonderdelen werken en fascinerende verhalen. Altijd in het nu leven Daarbij put O’Keane niet ­alleen uit haar ervaringen met patiënten, maar ook uitgebreid uit literatuur en film. Zo wordt niet alleen duidelijk hoe een bepaald deel van het geheugen werkt, maar ook wat dit betekent (en met name wat het betekent als het níét goed werkt). Hoe is het bijvoorbeeld als je geen nieuwe herinneringen kunt opslaan en altijd in het nu leeft, zonder verleden of toekomst? Wat betekent het als herinneringen aan psychotische ervaringen net zo echt voelen als herinneringen aan dingen uit de echte wereld? Die combinatie van feiten en verhalen maakt De geheugenfabriek een bijzonder boek, dat veel meer is dan een beschrijving van de werking van het geheugen. Het prikkelt ­continu en zet de lezer aan het denken over wat het geheugen nu eigenlijk ís en hoe onze ­herinneringen ons maken tot wie we zijn.

Fractie van een pixel      Van Hal George      Astronomie

Kijk eens naar de foto op de voorkant van dit boek. Dat is de aarde, gefotografeerd tussen de ringen van planeet Saturnus, op bijna anderhalf miljard kilometer van hier. Het is een beeld dat je direct laat voelen hoe onze planeet als bescheiden stipje door een onmetelijk groot heelal dobbert. Wat zich afspeelt in dat heelal is zó ver verwijderd van ons aardse leven – werken, boodschappen doen, voor de kinderen zorgen – dat je er heerlijk bij weg kunt dromen. Of het nu gaat over onze beroemd geworden eerste stappen op de maan, ruim vijftig jaar geleden, of over de verre, verre toekomst, wanneer het universum tot een definitief einde komt: bekijk onze levens vanuit dat kosmisch perspectief en alles wordt relatief. Het maakt van het heelal het ideale tegengif voor het heftige nu. Dit boek voert je mee op ontdekkingstocht in het universum en schotelt je de meest recente wetenschappelijke inzichten voor, over alles van exotische nieuwe werelden tot reusachtige zwarte gaten. Het laat daarmee – tussen de regels door – zien dat we allemaal één zijn op deze nietige planeet, onze onderlinge verschillen zodanig klein dat je ze nog nauwelijks kunt waarnemen. George van Hal is opgeleid als sterrenkundige en is wetenschapsredacteur bij de Volkskrant. Hij spreekt regelmatig op de radio en geeft lezingen over het heelal. Fractie van een pixel is zijn zesde boek.

Op de schouders van de natuur      Sverdrup-Thygeson Anne      Biologie

We zijn dieper verbonden met het weefsel van de natuur dan we . Miljoenen soorten organismen helpen ons aan voedsel, medicijnen en een leefbare omgeving. In Op de schouders van de natuur laat Anne Sverdrup-Thygeson zien hoe belangrijk al die soorten dieren, planten en schimmels voor ons zijn. Zo neemt ze ons mee naar de regenwouden, waar orchideebijen parfum maken, en naar de loopgraven, waar soldaten schimmels gebruikten als lichtbron in maanloze nachten. We lezen over eeuwenoude bossen met boomsoorten waar we kankermedicijnen aan te danken hebben, en over de ijsvogel die als inspiratie diende voor de Japanse kogeltreinen. Tegelijkertijd waarschuwt ze hoe ons gedrag dit alles in gevaar brengt: de uitbuiting van de natuur ondermijnt ons eigen bestaan. Vandaag de dag kampen we met een biodiversiteitscrisis waarin diersoorten bedreigd worden en leefomgevingen verdwijnen – een situatie die even urgent is als de klimaatcrisis. Sverdrup-Thygeson betoogt dat we, als we onze eigen toekomst willen veiligstellen, moeten leren samen te werken met de natuur.

Morele vooruitgang in duistere tijden      Gabriël Markus      Filosofie

Door een opeenstapeling van crises rijst de vraag: wat moeten we toch doen? Markus Gabriel gaat op zoek naar universele waarden voor de eenentwintigste eeuw, die ons op weg kunnen helpen naar een nieuwe verlichting. Een voorpublicatie van zijn nieuwe boek Morele vooruitgang in duistere tijden. Universele waarden voor de 21ste eeuw. Er heerst grote opwinding. De waarden vrijheid, gelijkheid en solidariteit, die de afgelopen decennia en toch zeker sinds de val van de Berlijnse Muur in 1989 als vanzelfsprekend werden gezien, en hun verwezenlijking in de markteconomie lijken ernstig aan het wankelen te zijn gebracht. Dit proces, dat als een heropleving van de geschiedenis kan worden beschouwd, gaat gepaard met een verwarring over morele basisbegrippen. We lijken in een diepe waardencrisis te verkeren, die onze democratie heeft geïnfecteerd. Een opeenstapeling van crises (de crisis van de liberale democratie, zwakke plekken in de gezondheidszorg, de wereldwijde concurrentie tussen politieke systemen, de uit de hand lopende digitalisering) heeft in het voorjaar van 2020 enkele systemische zwaktes blootgelegd van een wereldorde die bijna uitsluitend volgens de principes van de economische globalisering was georganiseerd. In tijden van crisis blijkt echter dat solidariteit en samenwerking niet werken zolang de markten allesbepalend zijn, aangezien die laatste zich baseren op concurrentie, winstbejag en in toenemende mate ook nationalisme. Dat blijkt evenzeer uit het Chinese staatskapitalisme als uit het America First-beleid van Donald Trump. En helaas geldt het ook voor de intra-Europese concurrentie om medische goederen, die onmiddellijk begon na de afkondiging van de pandemie en de rampzalige taferelen in Noord-Italië. In ieder geval is in de loop van het laatste decennium met de toenemende verspreiding van sociale media (vooral via de smartphone) opnieuw gebleken dat de geschiedenis niet vanzelfsprekend tot morele en gerechtelijke vooruitgang voert. Hoe beter we van minuut tot minuut geïnformeerd raken over wat er gebeurt in de wereld, hoe duidelijker die zich lijkt te bewegen in de richting van ongekende, angstaanjagende omstandigheden: het einde van de democratie, nieuwe pandemieën, een onstuitbare klimaatcrisis en een kunstmatige intelligentie die onze banen bedreigt en misschien zelfs – zoals in de film The Terminator – de mensheid als geheel met (een over onszelf afgeroepen) uitsterven. In het licht van deze reusachtige opeenstapeling van problemen is de dringende vraag die vandaag de dag in heel de samenleving speelt: wat behoren we toch te doen? Niet-morele feiten Voor we echter beslissen of deze indruk terecht is of niet, moeten we eerst enkele termen verduidelijken. Hoe kunnen we immers over iets spreken als we niet eerst duidelijk hebben gemaakt wat we ermee bedoelen? Iets wat wij als mensen behoren te doen of na te laten, zal ik in wat volgt een ‘moreel feit’ noemen. Morele feiten getuigen van algemene pretenties die alle mensen aangaan en stellen criteria vast waaraan ons gedrag moet worden getoetst. Ze laten ons zien wat we verschuldigd zijn aan onszelf als mens, aan andere levende wezens en aan de omgeving van alle levende wezens (zoals een beroemde formulering van de Amerikaanse moraalfilosoof Thomas M. Scanlon luidt). Morele feiten verdelen onze opzettelijke, rationeel controleerbare handelingen in goede en kwade handelingen, waartussen het bereik ligt van het moreel neutrale, het toelaatbare. Deze drie aspecten – het goede, het neutrale en het kwade – zijn de ethische waarden die universele geldigheid bezitten en van alle culturen en tijden zijn. Waarden zijn niet alleen positief. Ze schrijven niet alleen voor wat we behoren te doen, maar ook wat we behoren te laten. Bovendien biedt morele reflectie ons natuurlijk ook ruimte voor handelingen die noch goed, noch kwaad zijn. Veel van wat we dagelijks zoal doen is geen onderwerp van morele beoordeling, en het is een belangrijke taak van de ethiek om het verschil te bepalen tussen moreel beladen en moreel neutraal handelen. Alleen zo kunnen we weten waar ruimte bestaat voor een vrijheid die in moreel opzicht niet zo duidelijk is afgebakend. Niet alles wat we doen valt in te delen in de categorieën goed en kwaad. Veel alledaagse handelingen zijn in moreel opzicht neutraal, en dat heeft de mensheid bijvoorbeeld in het kader van de menselijke seksualiteit moeten leren. Veel van wat vroeger als immoreel werd beschouwd (zoals de homoseksuele liefde), wordt allang herkend als moreel neutraal – hetgeen tot morele vooruitgang leidt. Morele feiten worden verwoord als oproepen, aanbevelingen en verboden. Ze kunnen worden onderscheiden van de ‘niet-morele feiten’, die door de natuur- en technische wetenschappen, maar ook door de geestes- en sociale wetenschappen worden onderzocht en eventueel ontdekt. De niet-morele feiten stellen geen directe eisen aan ons. We weten bijvoorbeeld dat alcoholgebruik schadelijk is voor ons lichaam, maar met die kennis alleen hebben we nog geen antwoord op de vraag of we eigenlijk wel alcohol moeten drinken en hoeveel. Verder weten we dat de ontdekkingen van de moderne natuurkunde en de technische toepassing daarvan de mensheid kunnen uitroeien, maar ook in dienst van haar voortbestaan kunnen functioneren. De structuur van het natuurkundig verkenbare universum zegt echter niets over de vraag of de mensheid eigenlijk wel zou moeten bestaan en hoe we met haar moeten omgaan. Hoe we bijvoorbeeld moeten omgaan met mensen die lijden aan een neurodegeneratieve ziekte (zoals de ziekte van Alzheimer), hangt af van het verloop van die ziekte en hoe die de persoonlijkheid van de patiënt en zijn of haar naasten treft. Onderzoek naar de ziekte alleen vertelt ons nog niet hoe we op een moreel aanvaardbare manier met de patiënt moeten omgaan. Morele vooruitgang is alleen mogelijk als we erkennen dat wat we verschuldigd zijn aan onszelf, andere mensen, andere levende wezens en het milieu weliswaar verband houdt met niet-morele feiten, maar er niet volledig uit kan worden afgeleid. Goed en kwaad In de ethiek weten we al heel lang dat morele vragen zich niet altijd beperken tot het hier-en-nu en onze directe omgeving. Wat we behoren te doen of laten, heeft in de moderne tijd direct of indirect te maken met alle mensen van nu en van de toekomst, dus ook met generaties die nog niet zijn geboren. Bovendien hebben we niet alleen tegenover de mens verplichtingen, maar ook tegenover andere levende wezens en het milieu (de niet-dierlijke natuur). Ethiek gaat over universele waarden en reikt verder dan alleen de kleine gemeenschap waarvan we deel uitmaken en waarin we ons dagelijks bewegen. Bij de steeds luider klinkende klacht dat de fundamentele waarden van de verlichting en de liberale democratie aan het wankelen zijn gebracht en dat de klok wordt teruggedraaid, vergeet men doorgaans te vermelden wat die ‘waarden’ eigenlijk zijn en wat precies bedoeld wordt met de crisis die men op dat gebied ontwaart. De filosofie formuleert al duizenden jaren dergelijke fundamentele definities en juist daardoor is er regelmatig sprake geweest van nieuwe verlichtingsgolven. Goed en kwaad vormen de uitersten van onze morele reflectie en we kennen ze vooral in de vorm van tamelijk eenduidige voorbeelden. Zo bieden heiligen, stichters van grote religies en helden die de mensheid vooruit hebben geholpen ons al duizenden jaren een moreel kompas. Omgekeerd kennen we toch ten laatste sinds de wreedheden van de totalitaire dictaturen van de twintigste eeuw voorbeelden van radicaal kwaad dat zich manifesteert in het gebruik van massavernietigingswapens, totale oorlogen en vernietigingskampen. De herinneringscultuur in Duitsland, die de Holocaust presenteert als een onvergelijkbaar extreme uiting van het kwaad die ons steeds weer met stomheid slaat, dient een belangrijk doel, namelijk ons erop wijzen dat het kwaad ook werkelijk bestaat. Dat kwaad is niet verdwenen met het einde van de Tweede Wereldoorlog, maar manifesteert zich nu in figuren als Assad en vele andere oorlogsmisdadigers en massamoordenaars. Goed en kwaad zijn universele waarden: het goede is universeel moreel vereist – ongeacht groepslidmaatschap, historisch tijdperk, cultuur, smaak, geslacht, klasse en ras – terwijl het kwaad universeel moreel verboden is. Er is goed en kwaad in elk van ons. Dat komt tot uiting in onze dagelijkse gedachten en handelingen. Er zou helemaal geen democratie zijn, geen democratische rechtsstaat, geen scheiding der machten en geen ethiek, als de mensheid zich niet herhaaldelijk de vraag had gesteld hoe we samen, ieder van ons en op elk moment van ons leven, kunnen bijdragen aan de verbetering van onszelf als individu in moreel opzicht, en als politieke gemeenschap in juridisch opzicht. Zou het gezien de huidige ernstige crisissituatie niet de hoogste tijd zijn voor een nieuwe verlichting?

Oral History      Leydesdorff Selma      Geschiedenis wetenschap

Omgang met de eigentijdse geschiedenis is ondenkbaar zonder verhalen over het verleden. Selma Leydesdorff heeft jarenlang nationaal en internationaal een centrale rol gespeeld in de ontwikkeling van oral history, een vakgebied dat in de wetenschappelijke praktijk van het historisch onderzoek in de afgelopen decennia is uitgegroeid tot een internationaal erkende vorm van geschiedschrijving. In 2004 deed zij van de vroege ontwikkeling van oral history verslag in De mensen en de woorden. Nu, bijna twee decennia later, is het tijd opnieuw de stand van zaken op te maken. Haar inzichten van nu zijn gebaseerd op nieuw onderzoek naar hoe verhalen van getraumatiseerde betrokkenen gangbare beelden over het verleden veranderen. Zij kijkt terug op haar werk op het gebied van de traumatische herinneringen van de vrouwen van Srebrenica en de levensloop van overlevenden van trauma, Sobibor en andere kampen. Leydesdorff pleit daarnaast voor een betere coördinatie van het inmiddels omvangrijke en verspreide bronnenmateriaal, en voor een digitale inhaalslag om deze bronnen, die onze kijk op het verleden onvermijdelijk vernieuwen, beter toegankelijk te maken.

Wat loopt daar?      Dekkers Midas      Biologie

Het pleidooi van Midas Dekkers voor een nieuwe fysische antropologie De vijf mensenrassen, naar de kleurindeling van Blumenbach: wit (zoals veel Europeanen), geel (veelal te zien in Azië), koper (de oorspronkelijke Amerikanen), tanig (te vinden in Oceanië), en zwart (Afrika). Beeld G. Ellka, 1911 De vijf mensenrassen, naar de kleurindeling van Blumenbach: wit (zoals veel Europeanen), geel (veelal te zien in Azië), koper (de oorspronkelijke Amerikanen), tanig (te vinden in Oceanië), en zwart (Afrika).Beeld G. Ellka, 1911 Bioloog Midas Dekkers vraagt zich af waarom we met mensen niet doen wat met planten en dieren heel normaal is: indelen in rassen. Willem Schoonen30 oktober 2021, 11:12 Na de honderdste kwinkslag wordt het vermoeiend. En die komt op pagina 17 al voorbij. Bioloog Midas Dekkers heeft ook in zijn jongste boek, Wat loopt daar?, een interessant verhaal te vertellen. Maar het zou helpen als hij zichzelf wat minder lollig zou vinden. Er zitten juweeltjes tussen: ‘Alle mensen behoren tot één ras. Punt. Maar nu de komma’s.’ Maar ook minder geslaagde: ‘Hitler had zich de moeite kunnen besparen: het Joodse ras hoefde niet te worden uitgeroeid, want het heeft nooit bestaan.’ Het zijn niet zomaar voorbeelden; het zijn sleutelzinnen. Onder de vele slachtoffers die het Naziregime heeft gemaakt, betoogt Dekkers, is de fysische antropologie. Na de holocaust werd ras een taboe. Wie het woord in de mond nam of er wetenschappelijk onderzoek naar wilde doen, was onmiddellijk verdacht. Dat is betreurenswaardig, zegt Dekkers, omdat we de fysische antropologie juist nodig hebben “om door nieuwe inzichten in de opbouw van de mensheid het racisme te bestrijden.” We vinden het de normaalste zaak van de wereld om dieren en planten in te delen in ordes, families, soorten en rassen. Maar bij de mens is dat uit den boze. Er bestaan gidsen voor vogels, insecten, paddenstoelen en schelpen, maar er is geen ‘Wat loopt daar?’ waarin je kunt opzoeken wat voor mens je voor je hebt. Daarom heeft Dekkers onder die titel zo’n gids gemaakt. De bioloog en veelschrijver doet helder uit de doeken hoe de taxonomie werkt met planten en dieren. Hoe selectie en veredeling werken, in de natuur en op de boerderij, en wat evolutie is (en vooral wat ze níet is, namelijk een vooruitgang richting perfectie). En hij laat zien hoe vanaf midden achttiende eeuw wetenschappers mensen gingen indelen, zoals de Zweedse botanicus Carl Linnaeus, de vader van de taxonomie, en de Duitse antropoloog Johan Friedrich Blumenbach. Net als bij planten en dieren werden die eerste indelingen gebaseerd op uiterlijke kenmerken, met name huidskleur. Die eerste taxonomen van de mensenwereld wordt vooral achteraf - ook nu nog - verweten er een verborgen, racistische agenda op na te houden. Onzin, zegt Dekkers, hun agenda lag open op tafel. Ze deden wat taxonomen betaamt, namelijk orde scheppen in natuurlijke variatie. Wervelende mengeling Er zijn allerlei pogingen gedaan om uit uiterlijke kenmerken van mensen eigenschappen af te leiden die hen onderscheiden. Veel ervan zijn gestrand, maar interessant zijn die kenmerken nog altijd. Wat betekenen die verschillen in huidskleur? Hoe komt het dat bepaalde ziektes bij de ene mensenvariëteit veel voorkomen terwijl de andere er immuun voor lijkt? Alle mensen die op aarde leven delen 98 procent van hun genen, maar wat ligt er verscholen in de resterende 2 procent? Dekkers loopt het allemaal na, in een wervelende mengeling van geschiedenis, wetenschap, feit en anekdote. Ras is een biologisch begrip, dat is zijn uitgangspunt. En dat biologische begrip kun je ook toepassen op de menselijke soort. Niets mis mee. Problemen komen er pas als het ene ras boven het andere wordt gesteld. Dat zal een bioloog met planten- of dierenrassen nooit doen. En in de nieuwe fysische antropologie zou dat evenmin moet gebeuren, betoogt Dekkers: “Natuurlijk zijn er zat mensen geweest die de indeling van de mensheid hebben misbruikt om hun eigen superioriteit aan te tonen. Zat mensen, zat misbruik. Zoiets braafs als kleur bij kleur sorteren is lelijk uit de hand gelopen. Toch is het indelen van de mensheid niet uit haat voortgekomen maar uit liefde. Liefde voor de natuur, voor al haar variatie en, niet te vergeten, voor de wetenschap.”

Verstoord verlangen      Koole Corine      Psychologie

‘Zo makkelijk kan liefde zijn, wie had dat gedacht? Ik niet.’ Willem, 63 ‘Als man van 59 dacht ik dat ik de liefde in al haar verschijningsvormen wel kende. Ik heb drie turbulente liefdes gekend, maar in de zomer van 2014 gebeurde er iets wat ik nooit had kunnen voorspellen. Ik voelde me down die maanden ervoor, in korte tijd was zowel mijn moeder als de vrouw van mijn broer overleden en toen ik op een ochtend een advertentie van een klein Spaans hotel zag staan, dacht ik: misschien doet het me goed er even tussenuit te gaan. Ik boekte een vlucht en besloot niemand iets te zeggen. Een week kon ik makkelijk ongemerkt van de radar verdwijnen en ik zou niemand na afloop hoeven vertellen of het fijn geweest was. In het begin was het raar om alleen op reis te gaan, de eerste dag wist ik niet of ik er goed aan had gedaan, maar al snel begon ik er plezier in te krijgen. Ik was bovendien niet de enige solitaire gast van het hotel. Iedere ochtend zat aan het ontbijt een vrouw met zo te zien verzorgde handen en een mooi gezicht. Als zij gelukkig kon zijn in haar eentje, kon ik het ook. Op een middag lunchte ik aan de kust – ik zat in de buurt van Fuengirola –, had enorme trek in paella, maar die werd al leen voor twee personen gemaakt. En net op dat moment zag ik de vrouw met de verzorgde handen en het mooie gezicht binnenkomen. We groetten elkaar. Zij herkende mij kennelijk ook van de ontbijtzaal. Ik hoorde haar bestelling: paella, en ze kreeg hetzelfde antwoord als ik. Plotseling juichte er iets in mij, ik stond op en stelde voor een pannetje te delen. Zij bleek Française, mijn Frans was niet top, maar ik stuntelde me op een niet onprettige manier door het gesprek. Na afloop dronken we koffie en gingen ieder ons weegs. Die avond spraken we af in de bar van het hotel. Zodra we zaten, stelde ik voor voortaan samen te ontbijten. De woorden kwamen vanzelf, ik hoefde ze niet te repeteren. We konden wel naar elkaar blijven zwaaien vanaf twee tafels, zei ik, maar samen was veel leuker. Dat vond ze een goed idee. De vier dagen die ons nog restten zouden we elkaar om negen uur ontmoeten. Maar het liep anders. Die avond hebben we samen gegeten. En uren later stapten we, een beetje giechelig om de reeks toevallige gebeurtenissen die ons telkens eenzelfde kant op leken te dwingen, op dezelfde verdieping uit de lift. We keken elkaar aan. “À demain,” zei ik, en ik liep rechts de gang in. “À demain,” antwoordde zij, maar ze bleef gewoon meelopen, mijn kant op. Toen bleek dat ze al drie nachten naast me sliep. Gescheiden door een dunne wand. Lachend zeiden we elkaar goedenacht, een afscheid dat zoenen werd, we hadden gewoonweg geen keuze leek het, en de drie dagen vakantie die ons nog restten hebben we samen doorgebracht. Ik was verbaasd over het gemak waarmee we – met een flinke duw van het lot – voor elkaar kozen. In de meeste relaties, wist ik op mijn leeftijd, is er vanaf het begin een ongelijke start, de een wil meer van de ander dan andersom. Ik heb vrouwen gekend die onzeker waren of juist graag op de voorgrond traden, vrouwen die zich bij wijze van spreken slechts met fluwelen handschoenen lieten benaderen, vrouwen die terughoudend waren als je ze wilde leren kennen of ineens beledigd, bij wie al meteen een ingewikkeld liefdesverleden voelbaar was. Maar daarvan was helemaal geen sprake. Deze vrouw was even ongecompliceerd als wijs en knap. Ze was zelfverzekerd genoeg om zich niet te laten tackelen. Al snel na thuiskomst pendelde ik eens in de paar weken op en neer naar Normandië, waar ze aan de kust woonde. En ook daar zette die moeiteloze, oneindig aangename liefde zich voort. Als ik naar haar toe ging, logeerde ik een week bij haar. Dan stond ik om zes uur op, maakte ontbijt, en zwaaide haar uit als ze naar haar werk reed. Daarna dook ik het bed weer in met de kranten om vervolgens om elf uur naar de supermarkt te rijden om inkopen te doen voor de lunch. Zij lunchte graag warm, met een salade erbij. Ze at alles, als het maar niet vegetarisch was. Lever en niertjes waren favoriet. Na de lunch hield ze siësta, en dan reed ze weer naar haar werk en zette ik me al snel aan de voorbereidingen voor het avondmaal. Ik leerde haar volwassen kinderen kennen, we waren vrienden, de beste vrienden en we hielden van elkaar. Als zij haar rozerode jurk aanhad, was ik telkens opnieuw verliefd. En zonder de rode jurk trouwens ook. Zo makkelijk kan liefde zijn, wie had dat gedacht? Ik niet. Na carnaval 2020 zou ik naar haar toe gaan, maar zaken hielden me vast in Nederland tot het ineens te laat was. Ik heb het nog geprobeerd, in de auto naar haar toe, maar al in België werd ik teruggestuurd. Als we getrouwd waren geweest, had ik door mogen rijden, maar dat waren we niet. Onze relatie is steviger dan menig huwelijk, maar voor de handhavers van de wet is het gewoon een latrelatie. Drieënhalve maand hebben we elkaar niet gezien, pijnlijk lang. Op 1 juni stapte ik in de auto. Onderweg belde ze me, ze wilde een boodschap doen en niet het risico lopen dat ze me net mis zou lopen. Maar ik stond al voor de deur. Al bellend omhelsden we elkaar, we leken wel twee jonge gekken. Ze droeg een kort broekje en een lossig hemdje. Zo is liefde als je die niet zoekt, als je niks wenst, als je leven eigenlijk al pico bello is. Toen ik haar leerde kennen was ik door het verlies van twee mensen van wie ik hield uit het lood geslagen, maar ook zonder haar zou ik er weer bovenop zijn gekomen. Liefde is geen liefde omdat die je van je pijn afhelpt, maar toch vooral omdat die je in een stemming brengt waar je in je eentje nooit zou geraken.’

DNA tot Z      Jansen Jim      Biologie

De nieuwste wetenschappelijke doorbraken met puntig commentaar van Dolf Jansen. Van Nobelprijswinnaars tot neutrino-onderzoekers. Van zombiecel-professor tot zwarte gaten specialist. In DNA tot Z komen zesentwintig wetenschappers aan het woord die tot de allerbesten in hun vakgebied behoren. Dat levert 26 interessante interviews van Jim Jansen op, gevolgd door 26 rake columns van zijn broer Dolf, met hier en daar een inzicht waar wetenschappers zich wellicht nog generaties lang over zullen verbazen.

Het grootste project van de mens      Krauss Lawrence      Astronomie

In Het grootste project van de mens. De eeuwenlange zoektocht naar de bouwstenen van het universum verbindt Lawrence Krauss de wereld zoals wij die kennen met de onzichtbare wereld om ons heen, die zich onttrekt aan intuïtie en directe waarnemingen. Krauss legt uit hoe ons huidige begrip van de natuur tot stand is gekomen en welke gevolgen dit heeft gehad voor ons bestaan. Hij neemt ons mee op een rondreis door de wetenschap en laat ons kennismaken met de briljante pioniers die haar door de eeuwen heen hebben vormgegeven – vaak tegen de heersende politieke en religieuze doctrines in en met gevaar voor vervolging en verbanning. Het grootste project van de mens combineert serieuze wetenschap met inspirerende achtergrondverhalen. Het resultaat is een indrukwekkend boek over de geschiedenis van de wetenschap.

Van Augustus tot Constantijn      Strauss Barry      Romeinse geschiedenis

Historicus Barry Strauss, bespreekt op meeslepende wijze 10 van de invloedrijkste keizers en toont zo de totstandkoming van de bloeiende Romeinse cultuur en daarmee ook van de hedendaagse westerse wereld. De invloed van het rijk is immers nog steeds terug te vinden in o.a. de westerse talen, de rechtspraak en de architectuur.In “Van Augustus tot Constantijn”, representeert iedere keizer een belangrijke periode in de Romeinse geschiedenis, van Augustus, de grondlegger van het Romeinse keizerrijk, via Tiberius en Trajanus tot Constantijn, de tweede grondlegger. ‘Van Augustus tot Constantijn’ vertelt op toegankelijk wijze de complexe geschiedenis van Rome. Aan de hand van tien portretten van de meest tot de verbeelding sprekende figuur, de Romeinse keizer, wordt vier eeuwen geschiedenis verteld. Alle tien keizers – Augustus, Tiberius, Nero, Vespasianus, Trajanus, Hadrianus, Marcus Aurelius, Septimus Severus, Diocletianus en Constantijn – representeren een belangrijke periode van het ooit zo machtige wereldrijk.Ook de invloedrijke vrouwen in de keizerlijke families passeren de revue, van moeders en dochters tot echtgenotes en maîtresses. Strauss vertelt het verhaal van vier eeuwen Romeinse geschiedenis, waarvoor literatuur, inscripties, kunst en archeologie de basis vormen. Tien fascinerende biografieën in hun historische context leggen de essentie van de Romeinse én hedendaagse cultuur bloot. Strauss maakt de geschiedenis van de klassieke oudheid daarmee toegankelijk voor een breed publiek.“De eerste keizer, Augustus, zette de toon”, zo lezen we in de proloog. “Hij werd geadopteerd door de man die het lot van zijn familie bepaalde, zijn oudoom en Rome’s laatste dictator, Julius Caesar. Octavianus, zoals hij aanvankelijk heette, moest een burgeroorlog uitvechten om de macht te grijpen. Zelfs zijn vrouw Livia, later de machtigste vrouw uit de Romeinse geschiedenis, had tijdens die oorlog ooit moeten vluchten voor de man met wie ze uiteindelijk trouwde.”“De bladzijden hierna”, zo vervolgt de auteur, “vertellen het verhaal van tien heersers. Zij waren de capabelste en succesvolste keizers van Rome – of, in het geval van Nero, in elk geval de prikkelendste, en zelfs hij was een groot bouwheer. Succes werd verschillend gedefinieerd naargelang omstandigheden en talent, maar alle keizers wilden thuis politieke controle uitoefenen, buiten de grenzen militaire macht uitstralen, over de welvaart waken, de stad Rome opbouwen en een goede relatie met de goden onderhouden. En elke keizer wilde in bed sterven en de macht overdragen aan zijn gekozen erfgenaam.We beginnen met de grondlegger en eerste keizer, Augustus, en eindigen ongeveer 350 jaar later met de tweede grondlegger, Constantijn, die zich tot het christendom bekeerde en met Constantinopel (het huidige Istanboel in Turkije) een nieuwe hoofdstad stichtte in het oosten. Ruwweg halverwege deze twee mannen verscheen Hadrianus, die zichzelf een tweede Augustus noemde en die meer deed dan de meeste keizers om het rijk vreedzaam te maken en de elite te openen voor buitenstaanders. Maar helaas was ook Hadrianus tiranniek en moorddadig. Daarin verschilde hij niet van de anderen.”

Het andere Amerika      Triest Monika      Amerikaanse politiek

De auteur, Monika Triest, is gespecialiseerd in volkerenkunde, geschiedenis en de klassieke filologie. In dit boek probeert ze de lezer wegwijs te maken in tegenbewegingen in de Verenigde Staten van nu. Aan de hand van sociologische benaderingen, een analyse van haar eigen ervaringen als pleiter voor progressiviteit en aan de hand van interviews laat ze een beeld zien van Amerika van het land van hoop. Dit boek geeft een overzicht van de vele bewegingen tegen rascisme, repressie en alle andere vormen van indamming van de individuele vrijheid in heden en verleden. Het kapitalisme regeert en Amerika is nog nooit zo rechts geweest als nu het geval is. Dit boek geeft een tegengeluid en laat zien dat de burgers van dat land strijden voor een samenleving waarbij iedereen zich gerespecteerd voelt en gehoord. De schrijfstijl is uitnodigend en laat de lezer niet los. Met zwart-witfoto's, een katern met kleurenillustraties, een literatuurlijst en eindnoten.

Dwars in leven en leren      Kaldenbach Hans      Menswetenschappen

Kent u iemand die steeds overal tégen is? Dat kan een kind zijn, een leerling, een collega of bijvoorbeeld uw partner. Zij krijgen energie als ze dwars kunnen zijn, als ze ergens tegenin kunnen gaan. Dwars zijn is voor hen het bewijs dat ze echt zelfstandig zijn. Als u hun mening wilt veranderen, dan komt u vaak in vechterige gesprekken terecht. U trekt ‘aan een dood paard’. U levert dan alle energie en de ander blijft zich verzetten. Hebt u zelf ook supersterke overtuigingen? Ik kan niet rekenen. Engels kan ik niet. Ik ben niet technisch. Ik ben niet creatief. Ik ben heel bijzonder. In de ogen van anderen bent ú hierin dwars. Automatisch tégen zijn is een van onze drie grondhoudingen. U gaat ze door dit boek alle drie herkennen, in anderen en ook in uzelf. U krijgt veel praktische tips. Hans Kaldenbach is zijn hele leven verbonden geweest aan de Hogeschool Utrecht en werkt nu vanuit ACTA-Kaldenbach in Zeist. Hij geeft trainingen en lezingen, ook bij u op school. Zijn drie meest recente bestsellers zijn Korte lontjes, Lastige ouders, moeilijke leerlingen en Machomannetjes.

De Middeleeuwse zomer      Dijkhuis Gregor      Europese geschiedenis

Duizend jaar geleden verging de wereld, tegen alle verwachtingen in, toch niet. Bovendien veranderde het klimaat ten goede. Een warmere periode brak aan met vele jaren van goede oogsten. De verlammende tijd rond de vorige milleniumwisseling was vergeten, een nieuw elan groeide uit tot 'De Middeleeuwse Zomer'. Een drietal eeuwen waarin levenskracht, vernieuwing en wetenschappelijke ontdekkingen de toon zetten. Een bloeiperiode, uit haar voegen barstend van expansiedriften, veldslagen, opkomende handel en grote sociale en culturele veranderingen. Een periode ook waarin een einde kwam aan vijf eeuwen oppermacht van de Islamitische wereld. Het centrum van de wereldmacht verschoof langzamerhand van Oriënt naar Occident. Aan de hand van belangrijke gebeurtenissen, zoals de bezetting van Spanje en Sicilië door de Moren, de kruistochten en de moord op Filips IV door Otto von Wittelsbach in Bamberg, en belangrijke figuren zoals Hildegard von Bingen, Thomas Beckett, Frederik Barbarossa, Richard Lionheart, Willem van Normandië geeft Dijkhuis een prachtig en gedetailleerd beeld van een boeiende periode in de Westerse geschiedenis.

Facisme      Knegt Daniel      Maatschappij

Waart het fascistische spook weer rond? Sinds 1945 zijn zelfverklaarde fascistische en nationaalsocialistische bewegingen en partijen niet meer dan splinters aan de uiterste rechterkant van het politieke spectrum. Geen wonder natuurlijk, want wie wil nu willens en wetens geassocieerd worden met de door fascisten en nationaalsocialisten aangerichte catastrofes. Zichzelf als fascist en/of nationaalsocialist identificeren doen dus maar weinigen. Anders ligt als het erom gaat als zodanig door anderen bestempeld te worden. De laatste kwarteeuw zijn in democratieën als de onze rechts-nationalistische, populistische partijen en bewegingen sterk gegroeid. Sommigen zien daarin een tendens van heroplevend fascisme en bestempelen tenminste toonaangevende figuren en groepen binnen die partijen en bewegingen als fascisten. Is dat terecht? Om die vraag te kunnen beantwoorden is een duidelijke begripsbepaling nodig, die teruggrijpt op fascisme en nationaalsocialisme als historische fenomenen. In Fascisme, nummer 77 van de reeks Elementaire Deeltjes, inventariseert en beschrijft historicus Daniel Knegt op beknopte, zeer toegankelijke wijze gedeelde kenmerken van historische fascistische/nationaalsocialistische bewegingen. De nadruk ligt natuurlijk op Italië en Duitsland, maar ook de Roemeense IJzeren Garde, de NSB en fascistische bewegingen in Frankrijk en elders krijgen aandacht. De opvatting dat nauwelijks gesproken kan worden van een fascistische ideologie, omdat het eerder om een door onlustgevoelens gevoede, tot geweld geneigde, activistische attitude ging dan om een min of meer consistent stelsel van ideeën, wijst Knegt van de hand. Het is wel degelijk ook een ideologie, zij het dat het gezicht ervan verschilde per land, samenhangend met het centrale ideologische element van fel beleden nationalisme, elke natie een eigen nationalisme immers. Naast nationalisme zijn andere gedeelde kenmerken populisme, revolutionaire dynamiek, geloof in de mythe van een nationale wedergeboorte, verheerlijking van geweld en verwerping van morele en wettelijke beperkingen die streven naar maatschappelijke en politieke ‘zuiverheid’ (en vaak ook naar territoriale expansie) in de weg konden staan, aldus Knegt. Huidige rechts-nationalistische, populistische partijen en bewegingen vertonen wel een deel, maar niet alle van de opgesomde kenmerken. Terwijl ze, enkele uitzonderingen daargelaten, uiterst verontwaardigd reageren als ze ervan beschuldigd worden fascisten en/of nationaalsocialisten te zijn. Daarom moet voorzichtig worden omgegaan met het etiket van fascisme, ook al omdat het, indien al te gemakkelijk als scheldwoord gebruikt, tot begripsinflatie leidt. Populisme vertrekt vanuit de overtuiging dat sprake is van een tweedeling tussen ‘de elite’ en ‘het volk’, waarbij dat laatste wordt opgevat als een organische eenheid met een eenduidige wil, de volkswil, die stelselmatig door de elite wordt genegeerd en ondermijnd. Populistische partijen en bewegingen beschouwen zichzelf uiteraard als enige echte representanten van de ware volkswil. Dan is het de vraag hoe te verklaren dat in een democratie die volkswil niet tot uiting kan komen, laat staan politiek-bestuurlijk gerealiseerd. Populisme verklaart dat met complottheorieën: ‘Conspiracy theory is the logic of populism,’ aldus de Britse politicoloog David Runciman in How Democracy Ends (Runciman, 2018). Populisme als belangrijk kenmerk opvoeren van fascisme, impliceert dus ook hang naar complotdenken van fascisme. En inderdaad, het is niet overdreven om te stellen dat complottheorieën – de dolkstootmythe, de joods-bolsjewistische samenzwering, het complot van het joodse Finanzkapital, de Protocollen van de Wijzen van Zion – dé kern van de ideologie van de NSDAP vormden. Knegt gaat daar wel op in, maar de hang naar complotdenken had meer nadruk mogen krijgen als ideologisch kenmerk van fascisme. Ook al omdat huidige, rechts-nationalistische, populistische complotdenkers teruggrijpen op antisemitische complottheorieën die in vrijwel alle fascistische bewegingen van voor 1945 werden aangehangen. Waar destijds de Rothschilds als exemplarisch pars pro toto werden opgevoerd, is dat nu George Soros. Op naar de hamvraag: is het gerechtvaardigd huidige rechts-nationalistische, populistische partijen en bewegingen als fascistisch te betitelen? Ik beperk me – in tegenstelling tot Knegt – tot Nederland en de PVV en FvD. Een PVV-leuze als ‘Nederland weer voor de Nederlanders’ associëren met streven naar zuiverheid en met de mythe van een nationale wedergeboorte gaat wel erg ver. Hooguit spreekt er afkeer van immigranten uit en nostalgie (‘weer’) naar een tijd die nooit geweest is. Nationalistisch? Ja, zonder meer en gekoppeld aan afkeer van met name Europese integratie. De mythe van de eenduidige volkswil uitdragend? Ja, imaginair belichaamd door de even imaginaire Henk en Ingrid. En verwerping van morele en wettelijke beperkingen die ieders gelijkheid voor de wet garanderen is ook een kenmerk van de PVV-opstelling, denk aan inperking van geloofsvrijheid en aan de eis immigranten met een dubbel paspoort extra te bestraffen met uitzetting als ze een misdrijf hebben begaan. Maar toch, bij elkaar genomen is het te weinig om in aanmerking te komen voor het etiket van fascisme en gaat het voornamelijk om antipolitieke frustratiepolitiek. Bij Forum voor Democratie, zeker zoals die partij zich de laatste paar jaar heeft ontwikkeld, ligt dat anders. De FvD deelt PVV-standpunten en -kenmerken, zoals in de vorige alinea verwoord. Maar daar komt het een en ander aan zorgelijks bij. De verkiezingscampagne van de FVD in 2020 stond in het teken van een complottheorie rond de covid-pandemiebestrijding, terwijl eerder een ‘omvolkingstheorie’ werd gepropageerd, die stelt dat een samenzwering uit is op het vernietigen van nationale identiteiten en culturen door middel van immigratie (open grenzen!), die zou uitmonden in ‘homeopathische verdunning’ van het gewortelde, nationale volk. Dergelijke nonsenstheorieën worden in FvD-kringen nu geünificeerd tot The Great Reset, een theorie over een verondersteld supercomplot gericht op het vernietigen van nationale, culturele identiteiten en het veroveren wereldheerschappij door middel van manipulatietechnologieën, een supercomplot dat bij monde van partijleider Baudet wordt gepresenteerd als werkelijkheid achter de werkelijkheid. The Great Reset-theorie bevat nauwelijks verholen antisemitische elementen, waar de huidige FvD niet vies van blijkt (huidige, want aan de recente afsplitsingen van de FvD als JA21 en de huisjesmelkerspartij lijkt ook afkeer van antisemitisch complotdenken ten grondslag te hebben gelegen). Hangt de FvD ook de mythe van een nationale renaissance aan? Welzeker, want alleen een nationale wedergeboorte kan ons doen ontsnappen aan de afgrond waar dit supercomplot het boreale avondland in wil storten. Voeg daarbij contacten met ultrarechtse groeperingen als Erkenbrand en dwarsverbanden met social media-fora waar het oproepen tot tribunalen tegen politici en anderen nog tot de onschuldiger uitingen behoren en we zijn niet ver meer af van het propageren van geweld. Knegt houdt slagen om de arm en spreekt geen vonnis uit. Maar toch: weliswaar marcheert de FvD niet als ooit de SA of de Italiaanse zwarthemden in uniform door de straten, maar veel meer valt niet te bedenken om je er nog van te laten weerhouden die partij als fascistisch te betitelen.

Van goud tot Bitcoin      Mecking Eric      Beleggen

In deze tijd van grote financiële, maatschappelijke en geopolitieke veranderingen duizelt het velen. Jongeren kunnen amper een huis kopen en hebben geen zekerheid over hun toekomst, ouderen maken zich zorgen over hun pensioen en spaargeld. De kloof tussen rijk en arm groeit en steeds meer mensen verliezen het vertrouwen in het geldsysteem. Het huidige kantelpunt is niet uniek. Verre van. In dit boek leest u over soortgelijke situaties, over de ondergang van wereldmachten en hun valuta. Dat begon vaak wanneer goud als solide basis van het monetaire systeem werd verlaten. De laatste decennia hebben we het goud ingeruild voor staatsleningen. Een systeem gebaseerd op schuld dus. Onwaarschijnlijk, maar waar. We beschrijven de opmars van de eurodollar markt sinds de jaren ‘60 en de schaduwbankensector vanaf de jaren ‘90 van de vorige eeuw: onzichtbaar, maar opeens overweldigend aanwezig. Zij verzwakten de rol van centrale banken, maar versterkten de globalisering en de enorme schulden opbouw. Ze veroorzaakten ook een aaneenschakeling van financiële bubbels. We vertrouwen dat dit systeem blijft functioneren, maar we dansen op een vulkaan. Als u dit boek heeft gelezen, begrijpt u pas echt hoe fragiel ons financiële systeem is geworden en hoe de historie als leidraad dient voor de toekomst. We beschrijven een aantal scenario’s. Welke valkuilen er zijn en hoe u die kunt vermijden. Hoe u uw vermogen kunt beschermen in tijden van crisis en welke cruciale rol goud, Bitcoin en andere cryptomunten hierin spelen. Ook beantwoorden we praktische vragen over hoe u deze veilig kunt kopen, bewaren etc. Want u dient goed voorbereid te zijn.

De winstparadox      Eeckhout Jan      Economie

Waarom de monsterwinsten van supersterbedrijven ons armer maken 'We hebben de neiging om te geloven dat wanneer het goed gaat met bedrijven, het ook goed gaat met de economie. Maar dat is buiten de 'marktmacht' van supersterbedrijven gerekend. Zij potten technologische vooruitgang op, fnuiken zo de concurrentie en houden hun prijzen kunstmatig hoog. In plaats van werk te creëren, verlaagt die enorme winstgevendheid de lonen en decimeert ze banen. Dat is de winstparadox.' Topeconoom Jan Eeckhout legt uit waarom de monsterwinsten van supersterbedrijven ons armer én ontevredener maken. Waarom moeten we meer dan duizend euro betalen voor een smartphone die eigenlijk veel minder zou kunnen kosten? Omdat een select gezelschap van megabedrijven zoals Apple of Amazon veel te dominant zijn geworden. Het zijn forten met een slotgracht eromheen, die hun woekerwinsten gebruiken om die kloof alleen maar breder en dieper te maken. Deze evolutie is funest voor iedereen, met uitzondering van een handvol grootkapitaalbezitters. Op basis van een internationaal geprezen studie toont de auteur aan hoe onze lonen stagneren of zelfs dalen, de prijzen blijven stijgen en kleine bedrijven het moeilijk hebben om te overleven. Als we de balans niet snel herstellen, zal dit onvermijdelijk leiden tot steeds meer maatschappelijke onrust. Alleen een radicale hervorming van het concurrentiebeleid kan ons redden. INTERVIEW De macht van megabedrijven vergroot de ongelijkheid Econoom Jan Eeckhout: ‘Hét probleem is de symbiose tussen grote bedrijven en de politiek’ Sinds enkele decennia neemt de marktmacht van een handvol bedrijven toe. Recente cijfers van de Nationale Bank deze week tonen aan dat het ook in België bestaat. MO* sprak erover met Jan Eeckhout, een Belgische econoom met een indrukwekkend internationaal curriculum én een nieuw boek over winst, marktmacht en concurrentie. ‘De oplossing is niet zo moeilijk, ze gaat alleen in tegen de enorme financiële en economische belangen van een kleine groep van intussen heel erg machtige mensen.’ Het is geen toeval dat we steeds vaker de term ‘Big’ gebruiken in economische analyses. ‘Big Oil’ is een oude bekende, ‘Big Tech’ is zo alomtegenwoordig dat iedereen het erover heeft, en sinds vorig jaar maakt ook ‘Big Pharma’ deel uit van onze basiswoordenschat. We leven in een tijdperk van toenemende monopolisering van de economie, bevestigt Jan Eeckhout, al spreekt hij zelf eerder van toegenomen marktmacht. Eeckhout is professor economie aan de Pompeu Fabra Universiteit van Barcelona. Hij doceerde daarvoor onder andere aan de University of Pennsylvania, University College London, Princeton University en New York University. Als we het hebben over de concentratie van economische macht, gaat het niet alleen over Total, Shell, Amazon, Google, Facebook, Pfizer, Bayer of GlaxoSmithKline. De trend is in zowat elke deelmarkt terug te vinden, meent Eeckhout. Daardoor is de impact ervan ook niet meer beperkt tot een of andere sector, regio of land. We delen allemaal in de klappen. In zijn nieuwe boek De winstparadox geeft Eeckhout heel wat voorbeelden: ‘89% van de pacemakers wordt geproduceerd door drie firma’s. 69% van de babymelk die verkocht wordt in de VS is afkomstig van twee bedrijven. 57% van de droge kattenvoeding in de VS wordt geleverd door één bedrijf, Nestlé. Unilever en Kraft zorgen voor 87% van de mayonaise in de VS.’ ‘70% van de socialenetwerkwerkactiviteit is in handen van Facebook; Twitter en LinkedIn zijn samen maar goed voor 15%. Vier luchtvaartmaatschappijen bezetten 76% van de binnenlandse luchtvaartmarkt in de VS. Home Depot en Lowe hebben er 81% van de markt voor binnenhuisinrichting in handen. En in de VS wordt 82% van de doodskisten geproduceerd door twee firma’s.’ Het ideale bedrijf: een vesting met een diepe slotgracht eromheen ‘De giganten ondergraven de democratie door de buitensporige invloed die hun economische gewicht hun in de politieke arena verleent.’ Zelf zegt hij het niet met die woorden, maar ik had bij het lezen van Eeckhouts boek het gevoel dat Marx en Engels het in de 19de eeuw al bij het rechte eind hadden, toen ze waarschuwden dat het concurrentieprincipe van de vrije markt bijna vanzelf leidt naar monopolievorming, en dus naar het ondermijnen van echte concurrentie en marktwerking. Eeckhout citeert miljardair en beleggingsgoeroe Warren Buffet, die zijn ideale bedrijf omschrijft als een burcht met een diepe slotgracht eromheen, en met een kasteelheer die hardwerkend en betrouwbaar is. Die slotgracht symboliseert de marktmacht, de onoverkomelijke moeilijkheid voor potentiële concurrenten om de burcht aan te vallen. ‘Tegelijk mag je niet vergeten dat meer dan 99% van de bedrijven wel degelijk in een concurrentiële omgeving werkt’, waarschuwt Eeckhout tijdens ons gesprek. ‘In grote lijnen kan je zeggen dat er wereldwijd zo’n 400 bedrijven zijn met een brede en diepe slotgracht, terwijl er wel honderd miljoen bedrijven actief zijn.’ Waarom westerlingen andermans oorlog willen voeren ‘Maar die giganten hebben wel invloed op de hele economie, en op de samenleving: op vlak van prijzen en innovatie, op vlak van arbeid en start-ups enzovoort. Ze zijn ook verantwoordelijk voor de neerwaartse druk op lonen en voor de sterke stijging van de inkomens aan de bovenkant van de samenleving. En ze ondergraven de democratie door de buitensporige invloed die hun economische gewicht hun in de politieke arena verleent.’ Macht maakt winst Als ik vraag om ‘marktmacht’ te definiëren, antwoordt Eeckhout: ‘Marktmacht betekent dat bedrijven hun producten of diensten veel hoger kunnen prijzen dan in een echt competitieve markt. Er zijn verschillende manieren om dat na te gaan, zoals de verhouding tussen kosten en verkoopprijs, of de winstratio of eventueel de beurswaarde.’ ‘Het principe van concurrentie is eenvoudig: als een winkel zijn producten te duur verkoopt, ontstaat er ruimte voor concurrenten om dezelfde zaken aan te bieden voor een lagere en toch nog winstgevende prijs. Als die concurrentie niet opdaagt of geen kansen krijgt, weet je dat er sprake is van marktmacht.’ Met andere woorden: dominante bedrijven maken veel meer winst op hun producten en diensten, omdat ze hun markt kunnen afschermen van concurrentie. Het onderzoek van Eeckhout toont aan dat de concentratiebeweging en de groei van marktmacht een zaak is van de voorbije vier decennia. Dat is exact de periode van de Washington Consensus of van de neoliberale ideologie. Een groot deel van het politieke spectrum raakte daarbij overtuigd van de stelling dat de markt het best zo vrij mogelijk gelaten werd en de overheid zo weinig mogelijk moest reguleren. De spoorlijnen van Google en Amazon Toch beklemtoont Eeckhout dat vooral de technologische revolutie met haar snelheid, schaal en netwerkeffecten bepalend is geweest voor die evolutie. ‘Het proces is vergelijkbaar met wat er anderhalve eeuw geleden gebeurde, met de uitbouw van de eerste spoorlijnen en elektriciteitsnetwerken.’ ‘Vervoer per huifkar was veel concurrentiëler, maar veel minder efficiënt. De snelheid, het comfort en het volume van het spoor verdrongen paard en kar, maar heel snel werd duidelijk dat de eerste investeerder meteen een monopolie verwierf. Een tweede spoorlijn leggen naast de eerste had immers economisch gezien geen zin.’ ‘Om tot een eerlijke ruil te komen, zou Google mij moeten betalen telkens ik zijn producten gebruik.’ ‘Op die manier kon de treinreis veel duurder verkocht worden dan wanneer er echt concurrentie zou zijn geweest. De treinreis was tien keer goedkoper dan met paard en kar, maar werd verkocht voor negen keer de kostprijs. Dat kon, omdat er geen concurrentie mogelijk was.’ ‘Zoals het destijds onzinnig was om twee spoorlijnen naast elkaar te leggen, zo is het nu onzinnig om twee wereldwijde sociale netwerken die hetzelfde doen naast elkaar te laten bestaan,’ zegt Eeckhout. ‘Iedereen wil elkaar ontmoeten op dat ene, dominante platform. Idem voor een veilingsite als eBay. Zelfs een concurrent die veel kleinere commissie op de verkoop vroeg, kon niet doorbreken, omdat zowel verkopers als kopers op dat ene grote platform bleven, omdat iedereen er aanbiedt en zoekt.’ ‘Die marktmacht laat toe dat eBay een commissie van rond de 7% vraagt, terwijl de kosten voor het bedrijf nog geen 0,5% bedragen. Idem voor iPhones: die worden verkocht voor viermaal de kostprijs voor het bedrijf, omdat er zo’n sterke greep op de markt is. Zelfs voor gratis diensten zoals Google Maps betalen we te veel: de data die we leveren aan Google zijn meer waard dan wat het hun kost om ons de dienst te leveren.’ ‘Om tot een eerlijke ruil te komen, zou Google mij moeten betalen telkens ik zijn producten gebruik. Dat zou trouwens wel gebeuren als er echte concurrentie op dit vlak zou bestaan.’ Jan Eeckhout: ‘In grote lijnen kan je zeggen dat er wereldwijd zo’n 400 bedrijven zijn met een brede en diepe slotgracht, terwijl er wel honderd miljoen bedrijven actief zijn.’ CC0 Politiek laat zich gijzelen Door zijn verwijzing naar de aanleg van spoorlijnen in de VS, vraag ik Eeckhout hoe groot het verschil nog is tussen onze huidige situatie en de periode van de Robber Barons in de VS. De Rockefellers en Carnegies verwierven grote monopoliemacht eind 19de, begin 20ste eeuw. Ze lieten hun eigen volksvertegenwoordigers verkiezen, om vervolgens op maat gesneden wetten te krijgen die toelieten hun monopolies nog verder uit te bouwen. Eeckhout: ‘We zitten fundamenteel in dezelfde situatie, met dezelfde dynamieken en consequenties. Toch is de oplossing niet zo moeilijk, ze gaat alleen in tegen de enorme financiële en economische belangen van een kleine groep van intussen heel erg machtige mensen.’ ‘Begin 20ste eeuw verplichtte de Republikein Teddy Roosevelt de monopolies op te breken. Vandaag is er opnieuw behoefte aan systemische verandering en ingrepen, in plaats van te blijven focussen op telkens individuele vragen: kan deze fusie erdoor? Is dit bedrijf te groot? Creëert dit marktaandeel nadelen voor de individuele consument?’ ‘Bedrijven met marktmacht maken hoge winsten, die ze onder andere inzetten om de politieke processen en beslissingen in verband met hun markt te beïnvloeden.’ ‘De overheid benadert marktmacht nog altijd als surfers die een golf zien, maar niet beseffen dat daarachter een tsunami aankomt die alles zal wegspoelen. Het gaat niet alleen over de individuele consument, maar ook over politieke macht, dalende innovatie en arbeidsmobiliteit, lagere lonen en slechtere arbeidsvoorwaarden…’ Een andere, en misschien nog meer zorgwekkende historische vergelijking die Eeckhout maakt in de loop van ons gesprek, gaat terug naar de jaren 1930. ‘Toen kregen enkele grote bedrijven zoals Krupp of Bertelsmann alle ruimte van het regime, waarmee ze diepe banden hadden, om hun marktmacht uit te breiden. Duitsland heeft daarom na de oorlog heel bewust gekozen voor het versterken van de Middelstand, de kleine ondernemer, de zelfstandige en via Mittbestimmung ook de werknemers. Het is die concurrentiële omgeving die het naoorlogse Duitse groeimirakel helpt verklaren.’ De houdgreep is niet uitzichtloos Kunnen overheden de giganten vandaag nog wel terugfluiten? De EU doet al jaren pogingen om Big Tech te dwingen meer concurrentie toe te staan. In de VS voeren overheden rechtszaken tegen dezelfde bedrijven. Het lijkt allemaal niet werken. Eeckhout bevestigt: ‘Hét probleem is de symbiose tussen de politiek en die grote bedrijven. De lobbymachine zorgt vandaag voor een vicieuze cirkel. Bedrijven met marktmacht maken hoge winsten, die ze onder andere inzetten om de politieke processen en beslissingen in verband met hun markt te beïnvloeden. Daardoor groeit hun marktmacht nog, of blijft die ten minste behouden.’ Maar, benadrukt Eeckhout, er is hoop. Hij verwijst daarvoor naar de benoeming van Lina Khan tot voorzitter van de Federal Trade Commission (FTC) in de VS. Khan is een 32-jarige juriste met een stevige achtergrond in concurrentiebeleid en antitrustwetgeving. In 2017 publiceerde Khan een 93 bladzijden tellende onderzoekspaper in de Yale Law Journal, met als titel Amazon’s Antitrust Paradox. Die titel verwijst naar The Antitrust Paradox van Robert Bork. Met dat boek uit 1978 werd de beweging ingezet om af te raken van de strenge regels over monopolies. Meteen is ook duidelijk in welk debat Eeckhout zich begeeft met zijn Profit Paradox. Over sporen en treinen, wegen en trucks ‘Ik geloof dat sterke antitrust- en antimonopolieregels en eerlijke concurrentie heel erg probusiness is’, zegt Lina Khan in een uitgebreid stuk dat The New Yorker begin december 2021 over haar publiceerde. In haar paper pleit ze ervoor een gigant als Amazon te behandelen als een publieke nutsvoorziening die streng gereguleerd moet worden. Dat is een benadering die Eeckhout grotendeels volgt. ‘Je moet niet het dominante platform zelf bestrijden,’ zegt hij, ‘je moet ervoor zorgen dat veel meer concurrenten ervan gebruik kunnen maken. Zoals je een spoorlijn niet moet beconcurreren met een parallelle spoorlijn, maar wel moet garanderen dat concurrerende bedrijven er treinen op kunnen laten rijden.’ Dat lijkt een kreupel voorbeeld, werp ik tegen, want na de privatisering van het treinvervoer in het Verenigd Koninkrijk, bleek het daar op zowat alle fronten mis te gaan. Eeckhout: ‘Dat klopt, en makkelijk zal het zeker niet zijn. Maar eerst en vooral is het van belang om het netwerk, het platform toegankelijk te maken voor iedereen. In de VS bestaan nog altijd spoorlijnen voor goederenvervoer die privé-eigendom zijn en waarop dus alleen treinen van de eigenaar rijden. Dat betekent dat al wie daarvan gebruik wil of moet maken, te hoge prijzen betaalt.’ ‘Dat is helemaal anders met vrachtwagenvervoer: geen enkele vervoerder heeft een eigen autostrade tussen de grote steden. Alle concurrenten kunnen dus tegen dezelfde voorwaarden gebruikmaken van het wegennetwerk.’ ‘Sporen en wegen zijn wellicht het best in overheidshanden, maar netwerken zoals de zendmastnetwerken van gsm-operatoren kunnen ook uitgebaat worden door privébedrijven. Essentieel in dat geval is dat concurrenten – weliswaar tegen een redelijke vergoeding – gebruik kunnen maken van dat netwerk. In de EU is dat opgelegd, in de VS niet. Dat kost de consument in de VS veel geld.’ Marktmacht duwt lonen omlaag De consequenties van toenemende marktmacht zijn veelvuldig en vooral negatief. De impact voor werkenden is in elk geval desastreus. In De Winstparadox vat Eeckhout het zo samen: ‘Terwijl hoge winsten voor bedrijven zouden moeten leiden tot een beter leven voor iedereen die er werkt, gebeurt exact het tegenovergestelde: zoveel te hoger de winsten en zoveel te breder de kloof tussen dominante bedrijven en de rest, zoveel te slechter het resultaat voor werkenden.’ ‘Dat is de winstparadox, en die geldt niet alleen voor mensen die ongeschoolde arbeid doen, maar ook voor wie afgestudeerd is aan New York University en een baan zoekt, of voor de junior programmator in Silicon Valley.’ Toch toont Eeckhout ook aan dat de negatieve effecten veel groter zijn voor wie laaggeschoold is dan voor wie hooggeschoold is, terwijl CEO’s van dominante bedrijven net exponentieel veel meer zijn gaan verdienen. De fundamentele reden waarom marktmacht resulteert in krimpende koopkracht, zegt Eeckhout, is dat de hoge prijzen ervoor zorgen dat er minder producten of diensten gekocht worden dan er potentiële vraag is. ‘Het bier van AB InBev, de iPhones van Apple, de commissies van eBay zijn te duur. Daardoor zorgen ze voor minder tewerkstelling dan mogelijk, en dus voor een verzwakkend effect op de onderhandelingspositie van werknemers. Dat verklaart de loonstagnatie van de voorbije decennia.’ Marktmacht en mondialisering Of die loonstagnatie en het dalende aandeel van arbeid in het globale bnp niet eerder te wijten waren aan de intrede van China op de wereldmarkt, reageer ik. Want daardoor werd er een enorme reserve aan laagbetaalde arbeid toegevoegd aan de wereldeconomie. Is het niet de delokalisatie van productie tijdens de mondialiseringsperiode die de lonen naar omlaag duwde? ‘Onze herverdelingsmechanismen komen ook onder druk door de marktmacht van de dominante bedrijven.’ Eeckhout nuanceert: ‘Ik denk dat de globalisering eerder een dynamiek was van technologische revolutie: de mogelijkheid om ontwerpen in realtime af te leveren aan de andere kant van de wereld, de scheepvaart die veel efficiënter en goedkoper werd, toegenomen specialisatie en daardoor internationale toeleveringsketens …’ ‘Maar natuurlijk heeft de intrede van China in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een belangrijke rol gespeeld, net zoals de druk op lonen door delokalisering. Wat de globalisering wezenlijk gedaan heeft, is dat Europa de ongelijkheid geïmporteerd heeft.’ Dé vraag in deze verwarrende tijd: wat komt er na de neoliberale globalisering? Dat wil zeggen, vervolgt hij: ‘De ongelijkheid tussen landen is gedaald, met name omdat de welvaart in China zo sterk toegenomen is. Tegelijk is de ongelijkheid binnen de meeste landen – inclusief China, India, de Verenigde Staten, Europa – gestegen.’ ‘Je zou dus veralgemenend kunnen zeggen dat de mondiale ongelijkheid voor een deel in de nationale staten gevloeid is, als bij communicerende vaten. En dat heeft te maken met de mondialisering van arbeid. Laaggeschoolden uit Europa moeten concurreren met arbeiders in lagelonenlanden, terwijl de kaders en hoogste lonen nu waarde creëren op mondiaal niveau. Vroeger was dat ook lokaal, en daardoor gaan hun lonen steil omhoog.’ De ongelijkheid neemt sneller en scherper toe in de Angelsaksische landen dan in West-Europese landen als België. Maar, waarschuwt Eeckhout, ‘onze herverdelingsmechanismen komen ook onder druk door de marktmacht van de dominante bedrijven.’ Meer concurrentie, meer koopkracht, meer consumptie? Vier decennia van neoliberale dominantie, waarin de markt heilig werd verklaard en de overheid als een probleem werd beschouwd, resulteren dus in een economie waarin de markt niet langer echt werkt. Maar ook in een samenleving waarin een handvol megabedrijven veel te veel politieke en economische macht heeft. Met andere woorden: we hebben dringend behoefte aan de terugkeer van een regulerende overheid. Toch? Eeckhout: ‘We hebben op de eerste plaats behoefte aan de terugkeer van concurrentie in de economie. En dus moet er gereguleerd worden, ja. De economie heeft behoefte aan regels die onderlinge concurrentie aanmoedigen en mogelijk maken, want dat zorgt voor meer innovatie en voor lagere prijzen voor producten en diensten, en daardoor stijgt de koopkracht van de bevolking.’ ‘We hebben op de eerste plaats behoefte aan de terugkeer van concurrentie in de economie.’ Ik vraag me hardop af of meer koopkracht en dus meer consumptie wel de juiste prioriteit is op een moment dat het grondstoffen- en ruimtegebruik van de gemiddelde westerling al ver over onze planetaire grenzen gaat. Moet de klemtoon niet op welzijn en collectieve voorzieningen gelegd worden, of op het bestrijden van ongelijkheid en het terugdringen van vervuilende productie? Eeckhout is op dat vlak vaag: ‘Niet elke groei hoeft gepaard te gaan met meer verbruik van fossiele brandstoffen. Het is dus op de eerste plaats kwestie van schoner te produceren. Op de tweede plaats moet er echt werk gemaakt worden van circulair produceren. Meer concurrentie moet niet alleen tot meer productie leiden, het moet vooral ook opnieuw meer innovatie mogelijk maken. En die kan enorme winsten opleveren op vlak van een groene en circulaire economie.’ ‘De technologische revolutie van de laatste jaren kan ons meer dan ooit in staat stellen om welvaart met duurzaamheid te combineren. Maar diezelfde technologie produceert net de marktmacht waarmee een handvol grote bedrijven verdere innovatie afremmen, dat is de paradox.’ Kan je zeggen, vraag ik ten slotte, dat de wereldeconomie terechtgekomen is in een fase die je zou kunnen omschrijven als een ‘extractieve economie’? De term verwijst naar Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm, een boek van twee andere economen, Daron Acemoglu en James Robinson. De staten die het slecht doen, argumenteren zij, zijn ‘extractieve staten’. Daarbij zijn de elites erop gebrand hun macht te gebruiken om op korte termijn zo veel mogelijk geld op hun eigen bankrekening te krijgen. Van de langetermijnontwikkeling van hun land of van het welzijn van de bevolking trekken ze zich niets aan. Lijdt een wereldeconomie waarin de Big Few het voor het zeggen hebben aan datzelfde extractieve probleem? Eeckhout: ‘Zonder twijfel.

Spoken      Van der hoeven Pien      Maatschappij

De waarheid doet er tegenwoordig niet meer toe in het nieuws, lijkt het wel. Maar was het vroeger beter? Spoken neemt de lezer mee naar een betrekkelijk recent verleden waarin sociale media nog niet bestonden: de oorlogen die de Amerikanen hebben uitgevochten in Vietnam, Koeweit en Irak. Elke oorlog wordt belicht aan de hand van een fascinerend geval van nepnieuws dat de Amerikaanse bevolking overtuigde van de noodzaak om te vechten. Het nepnieuws over een gevecht op zee dat niet had plaatsgevonden maar wel werd gewroken; het nepnieuws over meer dan driehonderd premature baby’s die op een koude ziekenhuisvloer stierven; en het nepnieuws over de heldhaftige redding van een dappere soldate.

Rusland in oorlog-2      D'Hamecourt Peter      Russische geschiedenis

In Rusland in oorlog deel 1 (september 2013 – juli 2014) hebben we laten zien hoe president Vladimir Poetin binnen een jaar de gijzelaar werd van zijn eigen propagandamachine. De ambities van de president erkenning te zoeken voor de status van Rusland als wereldmacht heeft al vele duizenden doden geëist in wat hij noemt Novorossija, het nieuwe Rusland, en wat de wereld ziet als twee oostelijke provincies van de soevereine staat Oekraïne. De Russische burger leeft verder in een op hol geslagen staatsmachine die dagelijks een lawine van haat uitspuwt tegen het Westen. De Koude Oorlog Poetin-stijl heeft gevaarlijke warme trekjes gekregen kunnen we in dit deel 2 laten zien. Ondertussen wordt onderzocht wie het toestel van MH17 op 17 juli 2014 met 298 passagiers onder wie 196 Nederlanders met een Bukraket heeft neergehaald. Sterke vermoedens wijzen in de richting van de door Rusland gesteunde separatisten.

Hoe gaan we dit uitleggen      Mommers Jelmer      Klimaat

Ik dacht dat ik zou lezen over hoe klimaatverandering is ontstaan en wat we er nú aan kunnen doen. Het is echter zoveel meer dan ik verwachtte! Wat ik vooral superinteressant vond, was dat hij in het eerste deel van het boek verder onze geschiedenis in duikt dan slechts het industriële tijdperk. Vanaf de prehistorie via de klassieke beschaving en een heel aantal toonaangevende filosofen laat hij zien hoe onze Westerse mindset is ontstaan. Waarom dit relevant is? Omdat die Westerse cultuur nou juist de oorzaak is van het steeds maar meer en meer willen, terwijl we ons daar doorgaans niet eens bewust van zijn. Zo zijn we onbewust steeds verder en verder van de natuur komen te staan. Onze cultuur is doordrongen van het gedachtegoed dat de aarde er is om ons te dienen. Er zijn ook culturen met een heel ander wereldbeeld: dat we met de aarde in harmonie moeten leven om het geheel leefbaar te houden. In het middelste deel schetst Jelmer twee toekomstscenario’s. Niet uit zijn duim gezogen, maar gebaseerd op plausibele voorspellingen naar aanleiding van onderzoek op het gebied van klimaatwetenschap en antropologie. Wat gebeurt er als we alles bij het oude laten en ons nauwelijks inzetten om deze bizar snelle klimaatverandering te herstellen? Hoe veranderen de aarde, het klimaat en het weer? Hoe zou de mens daarop reageren? Wat zijn de gevolgen daarvan? Of, in het tweede scenario, in welke mate verandert het klimaat nog als we nu alle zeilen bijzetten? Wat als we er met volle kracht tegenaan gaan? Hoeveel schade beperken we dan? Hoe ziet die toekomstige duurzame maatschappij eruit en hoe gaan we dan als mensen met elkaar en de aarde om? Meer interessante boeken over klimaatverandering vind je hier Hoe gaan we dit uitleggen - Jelmer Mommers | voorkant In deel drie laat hij zien wat wij kunnen doen om de klimaatverandering tot stilstand te brengen en daarna het klimaat te laten herstellen. En daarin is hij ook heel eerlijk. Wanneer je in hoog tempo een hoop windmolens en zonnepanelen bouwt om onze energievoorziening te verduurzamen, veroorzaak je eerst milieu-impact door de intensieve mijnbouw die daarvoor nodig is. Pas daarna ga je klimaatwinst boeken, omdat je niet meer vastzit in de vicieuze cirkel van fossiele brandstoffen. En ook wanneer we erin slagen om de klimaatverandering tot stilstand te brengen, dan duurt het nog decennialang tot alle overtollige CO2 in de lucht weer door de aarde is opgenomen en alle ecosystemen zich hebben hersteld. Zoals Jelmer al in zijn boek zegt, is dit “het gevecht van de eeuw”. We komen er niet door op ons gat te blijven zitten. En we gaan ook geen instant resultaten zien. In heb boek lees je ook over een aantal superinspirerende vormen van activisme, bijvoorbeeld hoe Marjan Minnesma van Urgenda ooit is begonnen met het importeren van zonnepanelen, omdat dat in Nederland niet echt van de grond kwam. Door een sneeuwbaleffect kwam er vraag naar, en zijn zonnepanelen in Nederland nu de normaalste zaak van de wereld. Of mensen die actievoeren tegen fossiele investeringen door hun universiteit / bank / verzekeraar. Als je met genoeg mensen aangeeft dat je dit niet okee vindt, is er op een gegeven moment een investeerder die zijn geld terugtrekt en in projecten steekt die geen schade toebrengen aan de aarde. En hoe meer investeerders dit doen, hoe sneller dit de norm wordt, en hoe sneller er een transitie plaatsvindt. Het is een langetermijnproject. We doen dit niet voor onszelf. We doen dit voor de generaties na ons, om de aarde in zijn geheel leefbaar te houden. Niet alleen voor ons mensen, maar voor alles wat leeft. Omdat we een deel van het geheel zijn, en dat geheel alleen een toekomst heeft als het in balans is.

Strijd voor de vrijheid      Law Nathan      China

Strijd voor de vrijheid is een urgent en aangrijpend manifest over wat het betekent om je vrijheid te verliezen en waarom we ervoor moeten blijven vechten. Nathan Law werd in 2014 bekend als een van de leiders van het verzet tegen de Chinese invloed op de politiek in Hongkong. De soevereiniteit over de Britse kolonie werd in 1997 overgedragen aan de Volksrepubliek China op voorwaarde dat de stad vijftig jaar lang zijn eigen democratische koers mocht varen. Toen in 2014 bleek dat China niet van plan was om Hongkong een echte democratie te laten worden, braken er massale protesten uit waarbij honderdduizenden mensen de straat op gingen. De protesten werden na enkele weken opgebroken en de leiders werden vervolgd voor het verstoren van de openbare orde. In Strijd voor de vrijheid maakt Nathan Law duidelijk wat ons te wachten staat als antidemocratische bewegingen de macht overnemen. Hij beschrijft hoe China andere landen chanteert om hun mond te houden in ruil voor economische samenwerking en hoe vrijheid stapje voor stapje wordt uitgekleed door het verspreiden van desinformatie en het verstreken van de greep op de media. Dit is niet alleen een probleem in Hongkong; de vrijheid staat wereldwijd onder druk.

Het gras is groener aan de rand van de afgrond      Lernout Jo      Biografie

In Aan de rand van de afgrond kijkt Jo Lernout terug op de cruciale periode in zijn leven als stichter van het spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie. In een periode van zowat twintig jaar heeft hij een onuitwisbare indruk gemaakt op vele duizenden Belgen en medewerkers, aandeelhouders, en andere ondernemers wereldwijd. Niet altijd ten goede – en dat is zelfs een understatement. Ook de periode voordien krijgt een plaats in zijn autobiografie. Toen was Jo nog op zoek was naar zijn bestemming als uitvinder en ondernemer. Bijzonder belangwekkend is hoe hij op zijn eigen originele manier de periode na de ondergang van het bedrijf en zijn eigen dieptepunt tot en met zijn verblijf in de gevangenis beleefd heeft. Hij vertelt zonder zelfcensuur over hoe hij moest leven met de schaamte, de schuld en het minderwaardigheidsgevoel na het faillissement en de beschuldiging van fraude. In die periode moest hij een nieuwe zin en een nieuw inkomen zien te verwerven voor zichzelf en zijn gezin en ook dat deed hij op zijn eigen eigenzinnige wijze. Jo blijft aanstekelijk enthousiast over de toekomst, en strijdbaar over het verleden. Hij heeft nog nooit een saaie dag in zijn leven beleefd, en hij zorgt op zijn beurt voor een boek zonder saaie pagina. Over hoogmoed en nederigheid, ambitie en bescheidenheid. En over overleven ondanks alles. Over ondernemen als overlevingsstrategie, over (taal)technologie en artificiële intelligentie. Maar ook over verraad en vriendschap. Over een leven op de roetsjbaan. Een leven dat zich grotendeels afspeelde aan de rand van de afgrond – daar waar het gras malser is en groener, maar waar het gevaar en het ongeluk op de loer liggen. In zijn autobiografie gaat een gelouterde Jo Lernout niets uit de weg. Door het boek van zijn leven te schrijven is hij de confrontatie met zichzelf aangegaan en wil hij ook met de lezer de boodschappen en lessen uit zijn gevulde leven delen.

Franz Jozef I      Tschuppik Karl      Oostenrijkse geschiedenis

Het rijk van de Habsburgers, dat meer dan zeshonderd jaar heeft bestaan, is in 1918 uit het heden verdwenen. De laatste keizer, Franz Joseph I, was de verloskundige van het door revoluties en contrarevoluties gevormde rijk van achttien landen en elf volkeren, maar ook zijn doodgraver. Zijn achtenzestigjarige regering begint met een contrarevolutie tegen de revolutie van 1848, waarbij de macht van de heerser wordt verhoogd en de stem van de naties tot zwijgen gebracht. Franz Joseph pro-beert Oostenrijk zonder medewerking van de volkeren nieuw op te bouwen, maar in de latere helft van zijn regering veranderen zijn inzichten en eist en strijdt hij voor een algemeen kiesrecht. De nationale tegenstellingen zijn groot, maar niet groot ge-noeg om het oude rijk te vernietigen. Op 30 juli 1914 keurt Franz Joseph goed, dat de begonnen opmars naar Servië moet worden voortgezet. 'Als de monarchie al te gronde moet gaan, dan moet ze ten minste fatsoenlijk te gronde gaan.' Het zal het afscheid betekenen van de Habsburgse macht.

De onvermijdelijkheid van een nieuwe wereldoorlog      Piepers Ingo      Krijgswetenschap

De rivaliteit tussen China en de VS zal ooit ontploffen” De derde Wereldoorlog is niet af te wenden. Meer zelfs, hij is misschien al bezig zonder dat we het beseffen. “Er zullen geen tanks door Brussel rollen,” aldus Ingo Piepers, “want de volgende oorlog zal grotendeels digitaal zijn, maar hij zal de wereld wel grondig veranderen.” Zo ongeveer om de twaalf jaar voltrekt zich tussen de verschillende stammen die op de hoogvlakte van Papoea-Nieuw-Guinea leven een opmerkelijk fenomeen. Ieder apart geven ze een feest waarbij ze het grootste deel van hun varkens ritueel slachten om de voorouders gunstig te stemmen en de overwinning van de nakende oorlog af te dwingen. Vervolgens trekken ze ten strijde tegen de omliggende stammen, wat leidt tot een kolossale oorlog waarbij de overwinnaars de vruchtbaarste stukken land inpalmen. Daarna likt iedereen zijn wonden en komt alles weer tot rust. De mensen krijgen nakomelingen en de varkens nog veel meer, tot er twaalf jaar later zoveel druk staat op het ecosysteem dat een nieuwe rituele slachting zich opdringt en alles van voor af aan herbegint. “Iedere oorlog heeft een specifieke, historische reden,” zegt Ingo Piepers, “mensen voelen zich benadeeld of beledigd, er zijn regels overtreden en er moet genoegdoening komen, maar als je echt wil weten waarom oorlogen ontstaan moet je door die specifieke aanleidingen heen kijken en op zoek gaan naar het systeem dat erachter zit, zowel bij de stammen op Papoea-Nieuw-Guinea als in het Europa van de voorbije vijf eeuwen.” Majoor Ingo Piepers kreeg in 1995 de leiding over de Nederlandse bijdrage aan de Rapid Reaction Force die samen met de Britten en de Fransen in Bosnië de vrede moest herstellen. Hij was in Sarajevo toen de Serviërs dag na dag mortieren op de stad afvuurden en zag hoe mensen die decennialang hulpvaardige buren waren geweest elkaar zomaar vermoordden, omdat ze plots vonden dat dit moest. “Dat dat kan, weet je als militair natuurlijk, en als burger ook,” legt Piepers zijn toenmalige verbazing uit, “maar ik had toch zoiets van: jeetje, kan dat niet anders?” En dus ging hij op zoek naar het systeem achter de oorlog en kwam hij uit bij de fysica. Oorlogen volgen de wetten van de thermodynamica, beweerde hij in 2006 in zijn 800 pagina’s tellende proefschrift. In het pas verschenen De onvermijdelijkheid van een nieuwe wereldoorlog werpt hij met dit proefschrift onder de arm een blik op de wereld van vandaag, en hoe die gegroeid is uit de oorlogen van vroeger. “Tussen 1480 en vandaag is Europa gegroeid van 300 ministaatjes en 83 miljoen inwoners naar een eengemaakt Europa met 550 miljoen inwoners,” vertelt hij. “In totaal zijn er vier cycli doorlopen waarbij er telkens instabiliteit en spanningsopbouw in het statensysteem ontstond. Maar een systeem werkt altijd naar een evenwicht toe. Dus ontstaan er kleine oorlogjes om de status quo in stand te houden. Die nemen in omvang en frequentie toe tot er een kantelpunt wordt bereikt. Daarna nemen ze af omdat men merkt dat die oorlogen de spanning niet meer wegnemen. De spanningsopbouw gaat echter versneld door, waarbij het systeem opgeladen wordt voor de grote klapper, de systeemoorlog die een paradigmawissel veroorzaakt op het vlak van macht en waarden. Het is een soort resetting van alle standaarden waarna we weer even in relatieve stabiliteit vooruit kunnen, tot de volgende systeemoorlog uitbreekt. De eerste systeemoorlog was de Dertigjarige Oorlog van 1618, daarna volgden de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen, dan WO I en WO II. Die vierde systeemoorlog legde de basis voor de EU en de globalisering. Maar daarmee is het niet gedaan natuurlijk. Wat gebeurde er na 1945? “De spanning liep geleidelijk aan weer op. We beleefden een tijd lang korte geweldopstoten, tot rond 2011 het kantelpunt werd bereikt en we in de vrij rustige aanloop naar een nieuwe systeemoorlog terechtkwamen. Vandaag is een enorme spanningsopbouw bezig. China ligt zwaar overhoop met de VS, Iran kan rustig een olieraffinaderij bombarderen in Saoudi-Arabië en Erdogan gedraagt zich als een Ottomaanse sultan, maar daar komt geen oorlog meer van. Niemand wil een blokje uit het wankele bouwwerk trekken en de hele boel neerhalen, maar daarmee worden de spanningen natuurlijk niet opgeheven. Ik berekende dat de volgende systeemoorlog in 2020 moet plaatsvinden, met een marge van plus of min twee jaar. In feite doe ik niet veel anders dan wat klimaatwetenschappers doen. Ik kijk terug in de tijd, probeer te ontdekken hoe verschillende variabelen samenhangen en elkaar beïnvloeden en tracht de mechanismen erachter te identificeren. Op basis daarvan maak ik een model en trek ik dat door naar de toekomst. Klimaatwetenschappers kunnen zo voorspellen dat het warmer zal worden en dat er meer stormen zullen plaatsvinden, en ik dat we afstevenen op een nieuwe wereldoorlog.” Maar er is wel een verschil. U voorspelt menselijk gedrag en lijkt daarbij abstractie te maken van onze vrije wil. “Ik ontken die vrije wil helemaal niet. Die hebben wij, maar laten we onszelf ook niet voor de gek houden over hoe vrij die wil wel is. Wanneer je een ecosysteem bestudeert, meet je populaties van dieren. Een aantal parameters doen de omvang van die populaties fluctueren, maar soms vertonen ze chaotisch gedrag en schieten de aantallen alle kanten op. Ze zijn dan wel nog gedetermineerd, maar in hoge mate onvoorspelbaar. Dat vindt iedereen aannemelijk. Het idee dat er economische cycli bestaan, verontrust ook niemand, terwijl die toch ook gaan over menselijk koopgedrag en die mensen stuk voor stuk een vrije wil hebben. Ons individuele gedrag staat los van de dynamiek van het systeem.” De Tweede Wereldoorlog zou zonder Hitler ook plaatsgevonden hebben? “Hitler was inderdaad maar een klein tandwieltje in het grote systeem en zonder hem had het onevenwicht dat tot WO II leidde op een andere manier een crisis veroorzaakt. En hetzelfde geldt ook voor vandaag. Mensen zien in Trump de grote oorlogsstoker, maar vanuit het systeem gezien maakt het geen verschil of Trump of Clinton vier jaar geleden de verkiezingen won, of Biden die van komende november.” De toekomst ligt dus al vast? “Nee. De uitkomst van de vorige systeemcrisis had ook anders kunnen zijn. Stel dat Churchill had besloten om het op een akkoordje te gooien met Hitler, dan woonden we nu in een fascistisch verenigd Europa. Of misschien hadden de Russen ons in al hun enthousiasme wel veroverd en leefden we in een communistisch Europa. Het maakt de natuurwetten echt niet uit of wij in een democratie of een dictatuur leven. Wat zij bepalen is dat er nadien nieuwe spanningen zullen ontstaan en dat er een nieuwe systeemoorlog van komt.” En die komt er onvermijdelijk aan? “Ik vrees van wel. De rivaliteit tussen China en de VS zal ooit ontploffen. Vandaag is de situatie zo instabiel en ontvlambaar dat het kleinste misverstand kan uitgroeien tot een conflict. China en India vechten voor het eerst sinds lang openlijk tegen elkaar. In de Zuid-Chinese Zee is het al jaren precair. Weet je wat mij uiteindelijk nog het meest verontrust? Dat mensen zo enorm te manipuleren zijn door politici. Trump heeft de Republikeinse partij gekaapt, maar die liet dat wel gebeuren, ook al doet die man zaken waarvan iedereen zegt dat ze niet door de beugel kunnen. We zitten hier dus opnieuw bij de vaststelling dat we onze vrije wil veel minder gebruiken dan we denken.” En hoe zal die oorlog er dan uitzien? “Iedere oorlog heeft zijn eigen karakteristieken. Tien jaar geleden zijn de Iraanse uraniumcentrifuges langs digitale weg vernietigd. Wilde je twintig jaar geleden hetzelfde resultaat boeken, dan diende je te bombarderen. In die zin ontstaat er een nieuw grijs gebied met nieuwe wapens. Bombarderen was een oorlogsdaad geweest, via digitale weg iets vernietigen willen we zo niet noemen.” De oorlog kan dus onzichtbaar zijn. Misschien is hij al bezig? “Dat is wat Huib Modderkolk beweert in zijn boek Het is oorlog maar niemand die het ziet. Tot op zekere hoogte kan dat wel zo zijn ja. Op 2 september 1939 wist men ook niet dat de dag voordien de Tweede Wereldoorlog was begonnen. Je ziet dat pas achteraf, wanneer het nieuwe systeemevenwicht ingetreden is. Wat ik alleszins niet verwacht is dat er tanks Brussel binnen zullen rijden.”

Power Play      Higgins Tim      Management

Elon Musk staat bekend als een van de meest controversiële ondernemers ter wereld. En de meningen zijn nog al verdeeld. Je vindt hem fantastisch of je vindt het helemaal niks. Maar je kan niet ontkennen dat hij een ongelooflijk succesvolle man is. En dat verhaal wordt gedeeld in het boek van Tim. Hoe heeft Tesla zo’n doorbraak kunnen maken? Hoe is Elon bij de Model 3 uitgekomen? Wat is zijn drijfveer? Een compleet verhaal over macht, succes én roekeloosheid. Het blijft niet bij enkel succesverhalen, ook de mislukkingen en de intense concurrentiestrijd wordt gedeeld. EEN KIJKJE IN DE TECH WERELD Dit boek geeft je ook een kijkje in de tech wereld. Denk aan de invloed van China op Tesla. Een land waar we niet omheen kunnen als het gaat om Big Tech. Maar je krijgt ook een kijkje in het hoofd van Musk. Elon Musk houdt niet van de standaard manier van werken. Hij denkt liever out of the box en spoort zijn mensen ook aan om problemen anders te benaderen, maar wel vanuit de basis die hij ‘first principles thinking’ noemt. Eerst helemaal terug naar de basis: wat is echt nodig? En vanuit daar ga je werken aan het design wat de klant omver moet blazen. Iets waar veel ondernemers nog wat van kunnen leren. TOCH WEL EVEN INKOMEN In recensies wil ik graag een eerlijk beeld schetsen van mijn mening en ervaring met een boek. En ik moest in eerste instantie erg wennen aan de schrijfstijl van Higgins. Ik verwachtte dat het de moeite waard zou zijn, gezien de voorkant mij zo triggerde. Dit komt wellicht ook omdat het verhaal begint bij het werkelijke begin. En het meest boeiende gedeelte pas later komt. Dus mocht je dit ook ervaren, lees vooral even door. En laat dit je zeker niet weerhouden om het boek een kans te geven. Want Power Play is een interessant boek voor mensen die geïnteresseerd zijn in de autowereld, Big Tech en ondernemersverhalen als die van Elon Musk. Het kan even doorzetten zijn in het begin, maar uiteindelijk is het absoluut de moeite waard om op deze manier eens een kijkje te nemen in het hoofd van Elon Musk. Het merk Tesla staat inmiddels synoniem voor een elektrische auto en dat is in niet geringe mate de verdienste van topman Elon Musk. Dat in de vijftien jaar die aan dit moeizaam bereikte succes vooraf gingen, ook nog andere mensen een belangrijke rol gespeeld hebben, wordt duidelijk tijdens het lezen van dit boek. Niet alleen waren zij een briljant ingenieur, charismatische productiemanager of groot marketingtalent, ook hadden zij het incasseringsvermogen om met de weinig empathische Musk te kunnen samenwerken. Want met zijn gedurfde grootspraak, opvliegende karakter en onbegrensde veeleisendheid kan hij zich moeiteloos meten met Henry Ford die een eeuw geleden de benzineauto voor de consument bereikbaar maakte. Higgins sprak niet alleen veel mensen van Tesla, maar ook van SpaceX en SolarCity, de andere twee bedrijven van Musk, leveranciers, aandeelhouders, beursanalisten en niet te vergeten bezitters van een Roadster, Model S, -X of -3. Op basis daarvan schreef hij deze moderne versie van de Amerikaanse droom, die ook deze eeuw op mondiale schaal nog trendsettend blijkt te zijn. Met eindnoten. Boeiende leeskost voor autoliefhebbers, technologiefreaks en iedereen die zich nog eens wil verbazen waar men in Silicon Valley toe in staat is.

Midden in het beschaafde Europa      Veidlinger Jeffrey      Europese geschiedenis

Tussen 1918 en 1921 werden in Oekraïne en Polen zo’n 100.000 Joden vermoord. Tijdens het interbellum kregen zij de schuld van de onrust van de Russische revolutie. Internationaal werden de pogroms breed uitgemeten en hulpverleners waarschuwden voor het gevaar dat de Joden in de rest van Europa te wachten stond. Twintig jaar later zouden deze voorspellingen werkelijkheid worden. Gebaseerd op lang verwaarloosd archiefmateriaal, duizenden getuigenisverklaringen en rechtbankverslagen laat gerenommeerd historicus Jeffrey Veidlinger zien hoe deze golf van geweld de basis legde voor de Holocaust tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij laat zien hoe zoveel mensen tot dezelfde vreselijke conclusie kwamen: Joden uitroeien was een acceptabel antwoord op de vele problemen waarmee Europa te kampen had. ‘Geen enkele geschiedenis van de Joodse catastrofe komt dusdanig in de buurt van de virtuositeit van het onderzoek, helderheid in taal en krachtige analyse als dit uitzonderlijke boek. Waar de verschrikkingen van de gebeurtenissen plaatsmaken voor empathisch begrip, is de lezer Veidlinger dankbaar omdat hij ons eraan herinnert wat geschiedenis teweeg kan brengen. Als iets in de geschiedenis een constante was, dan is het dat het Joodse volk het telkens moest ontgelden. Van de Middeleeuwse pogroms tot Auschwitz, de Joden vormden steeds een zondebok voor maatschappelijke problemen en vielen ten prooi aan haat en moordzucht. Het is de door de Duitsers uitgevoerde genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog waar we in de eerste plaats aan denken als het gaat om twintigste-eeuwse Jodenhaat. Een deel van de massamoord vond toen plaats binnen de grenzen van het huidige Oekraïne. Daar vonden ongeveer twintig jaar eerder, gedurende de Oekraïense Onafhankelijkheidsoorlog (1917-1921) echter ook al brute slachtpartijen plaats op Joodse gemeenschappen, onder andere in de regio’s Wolynië en Podolië en rondom Kiev. Geschat wordt dat er in die tijd als gevolg van aan pogroms gerelateerd geweld honderdduizend Joden omkwamen. “De pogroms van 1918-1921 hadden geweld tegen Joden al aanvaardbaar gemaakt, als reactie op de excessen van het bolsjewisme.” De aan de universiteit van Michigan verbonden professor in de geschiedenis en Joodse studies Jeffrey Veidlinger kwam omstreeks 2002 in aanraking met de pogroms die in Oekraïne in de nasleep van de Russische revolutie en de Eerste Wereldoorlog plaatsvonden. Hij hield zich toen bezig met een oral history-project, waarvoor hij interviews afnam bij bejaarde Jiddisch sprekende Oekraïners. Het trof hem dat de gewelddadigheden van toen nog zoveel invloed hadden op deze generatie. Dat er twintig jaar zat tussen deze pogroms en de Holocaust benadrukte voor hem de verbondenheid tussen beide misdaden. In zijn boek Midden in het beschaafde Europa verwijst hij naar zijn ontmoeting met een 91-jarige man die hem het litteken liet zien dat hij had overgehouden aan de kogel die hem had geschampt, maar zijn moeder had gedood. Zelf werd hij gered door een Poolse priester die de kleine jongen levend aantrof in het massagraf tussen de lichamen van diens vermoorde familieleden. Aangename verhalen zijn het niet, maar het boek dat Veidlinger heeft geschreven vult een gat in onze kennis dat gevuld moest worden. Complex Na de Russische revolutie van 1917 en de vredesovereenkomst tussen Duitsland en Rusland van 3 maart 1918 (Vrede van Brest-Litovsk) streden verschillende partijen om de macht in Oekraïne of delen ervan. De in 1917 opgerichte soevereine Oekraïense Volksrepubliek met Kiev als hoofdstad streed om de hegemonie met de in datzelfde jaar uitgeroepen pro-Sovjetregering in Charkov, de voorloper van de Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek (1917-1922). Daarnaast werd er om grondgebied gevochten door het Russische Rode Leger versus het Witte en door Poolse strijdkrachten versus Russische. Verder waren er nog lokale krijgsheren met hun legers van opstandelingen, gedeserteerde soldaten en vrijbuiters die een graantje wilden meepikken van de chaos. Het ene moment streden ze mee met de ene partij om zich vervolgens onbeschaamd aan te sluiten bij de andere, winnende partij. Veidlinger neemt uitgebreid de ruimte om de complexe politieke en militaire achtergronden uit te leggen. Hoe chaotisch deze waren, blijkt wel uit het door hem aangehaalde feit dat Kiev gedurende drie jaar tot mei 1920 al dertien keer in andere handen was gevallen. De omvangrijke Joodse gemeenschap in Oekraïne, die met name in de steden woonachtig was, werd vooral het slachtoffer van geweld gepleegd door hun eigen, niet-communistische landgenoten. Hoewel het in 1919 en 1920 door Symon Petliura geleidde Directoraat, de regering van de niet-communistische Volksrepubliek, beloofde garant te staan voor de rechten van minderheden, was de praktijk anders. Troepen van Petliura, Oekraïense krijgsheren en lokale boeren en burgers maakten zich op grote schaal schuldig aan misdaden tegen de Joodse bevolking op momenten dat wet en orde ver te zoeken waren. Joodse winkels en woningen werden geplunderd, Joodse vrouwen werden verkracht en Joodse burgers van alle leeftijden werden mishandeld en vermoord. Meer dan eens werden deze gruwelijkheden gepleegd in een feeststemming. Joden werden bijvoorbeeld gedwongen een dansje te doen voordat ze geëxecuteerd werden en christelijke burgers van jong en oud haalden spullen uit de huizen van hun Joodse buren alsof ze kerstinkopen deden. Mensen met wie ze al jarenlang in vrede samenleefden en -werkten stonden opeens vijandig ten opzichte van de Joden. Tot in de gruwelijkste details beschrijft Veidlinger verschillende van de honderden pogroms die plaatsvonden. Deze werden gepleegd door bewapende militairen of opstandelingen, maar soms ook door met bijlen, messen en hooivorken bewapende boeren. Het is schokkend hoe het er aan toe ging. Tijdens een van de beschreven pogroms werden honderden Joodse mannen, vrouwen en kinderen in een synagoge ingesloten die vervolgens in brand werd gezet. Elders werden Joden gedwongen hun eigen huizen in de brand te steken of moesten kinderen toezien hoe hun moeders verkracht werden en hun vaders met bruut geweld gedood. De lichamen van de slachtoffers werden meestal in een rivier of in massagraven gesmeten, maar lagen ook dagenlang in en om hun huizen, waar ze meer dan eens door varkens werden aangevreten. Het waren zeker niet alleen primitievelingen die zich schuldig maakten aan het bloedvergieten. Zo beschrijft de auteur dat de door de Witten uitgevoerde pogroms werden aangevoerd door Russische officieren uit het voormalige tsaristische leger. Veidlinger: Het waren mensen met ‘verfijnde manieren’ en een ‘goede opvoeding’, ze lazen filosofische werken en speelden klassieke muziek”. De reden dat de Joden het zo vreselijk zwaar te verduren kregen, was dat ze in verband werden gebracht met de bolsjewistische vijand. Dat kwam doordat zowel binnen de revolutionaire beweging als binnen de Tsjeka, de gevreesde geheime dienst van de bolsjewisten, verschillende prominente posten bezet werden door Joden. Joden werden door tegenstanders van de communisten aangewezen als zondebok voor de terreur die door Oekraïense en Russische Sovjetautoriteiten en het Rode Leger in Oekraïne werd gepleegd tegen de christelijke bevolking. “De Trotski’s maakten de revolutie, maar de Bronsteins betaalden daarvoor de prijs”, zo haalt de auteur aan. In veel gevallen waren het echter juist leden van de Joodse bourgeoisie, die zelf niets moesten hebben van het communisme, die vanwege hun rijkdom als eerste aangevallen werden door de pogromplegers. Eeuwenoude christelijke Jodenhaat kwam weer aan het oppervlakte en was, vermengd met de verdachtmaking dat de Joden de sturende kracht waren binnen het antichristelijke bolsjewisme, dodelijk. Pogrom-erfenis Toen ongeveer twintig jaar later de Duitse Einsatzgruppen dood en verderf zaaiden onder de Joodse bevolking in Oekraïne, werden ze daarbij gesteund door lokale militieleden en andere plaatselijke sympathisanten. Velen van hen hadden de pogroms tijdens de onafhankelijkheidsstrijd meegemaakt of er aan deelgenomen. Veidlinger spreekt van een “pogrom-erfenis” onder de Oekraïense bevolking, waar de nazi’s actief gebruik van maakten en die eraan bijdroeg dat de genocide in een hoger tempo verliep. Hij concludeert: De pogroms van 1918-1921 hadden geweld tegen Joden al aanvaardbaar gemaakt, als reactie op de excessen van het bolsjewisme.” Deze conclusie zorgt ervoor dat zijn boek niet enkel kennis bijbrengt van het anti-Joodse geweld rond het einde van de Eerste Wereldoorlog, maar ook bijdraagt aan ons begrip van de massamoord op de Joodse bevolking door de nazi’s in hetzelfde gebied tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een makkelijk boek is Midden in het beschaafde Europa niet, nog afgezien van de beschreven gruwelijkheden die de auteur vaak baseerde op getuigenissen van betrokken. De grillige militaire en politieke omstandigheden die de achtergrond vormen en de vele relatief onbekende namen van personen en plaatsen maken het soms een taai boek voor de gemiddelde lezer. Gaandeweg tijdens het lezen vallen echter de feiten op z’n plek en ziet de lezer welke invloed de beschreven pogroms als geheel hadden op het verloop van de geschiedenis. Behalve dat ze een voorbode vormden op de latere nazimisdaden stimuleerden ze ook het zionisme en veroorzaakten ze een immigratiestroom van Joden richting het Westen. Hoe afgrijselijk de feiten ook zijn, het is een verdienste van Jeffrey Veidlinger dat hij hier zulk uitvoerig onderzoek naar gedaan heeft. Met zijn boek heeft hij onze kennis van Europa in de twintigste eeuw, waarvan de geschiedschrijving al vele zwarte bladzijden kende, verder vergroot

Onder populisten      Jäger Anton      Maatschappij

De publieke optredens komen in deze – voorlopig althans – postcorona periode stilaan weer op gang. Dat was ook het geval in het Antwerpse Zuiderpershuis waar, na twee jaar van online versies, weer een Paul Verbraekenlezing live plaatsvond. Het was nummer 17 in een reeks die in 2006 begon en die in al die jaren het maatschappelijk debat rond hete hangijzers heeft gevoed. Dat was ook nu weer het geval met de interventie van Anton Jäger, historicus en politiek filosoof die na een academisch traject in Groot-Brittannië nu verbonden is aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven. Naast zijn academische activiteiten is hij met zijn goede pen ook opvallend aanwezig in kritische tijdschriften als Jacobin, New Left Review, De Groene Amsterdammer, Apache en nu ook, zeer recent, in De Morgen als columnist. In 2018 publiceerde hij zijn Kleine anti-geschiedenis van het populisme en dat werd ook de basis, aangevuld met recente voorbeelden, voor zijn Paul Verbraekenlezing. Als filosoof én historicus is hij het gewoon om over de disciplinehekjes te kijken en dat is een niet onbelangrijk voordeel in de huidige populismestudies. Dat blijkt ook uit het rijk gestoffeerd essay Onder populisten – Pamflet over een onbegrepen probleem dat in zijn ondertitel wat minimaliserend een ‘pamflet’ wordt genoemd, maar dat ongetwijfeld een veel hoger niveau haalt. Dat doet Jäger moeiteloos door zijn generaliserende en genuanceerde blik – en ook door zijn scherpe, polemische maar zeer gestileerde formulering. Populisme en … woke “Ik weet eigenlijk niet waarover ik het heb, maar ze hebben mij wel gevraagd er iets over te zeggen.” Van alle definities van het woord ‘populisme’ die ons in de laatste jaren zijn voorgesteld, blijven er weinig zo sterk hangen als de kwinkslag van de Hongaarse intellectueel Gáspár M. Tamás.’ Om wat pedagogische verwarring te zaaien begint Jäger met deze woorden aan zijn essay. En verwarring is er volop rond het begrip ‘populisme’. Vandaar ook zijn ondertitel die hij ontleent aan Antoon Roosens, de Vlaamse marxist en ex-voorzitter van het Masereelfonds: het populisme wordt erkend als probleem, maar blijft slecht begrepen – als een patiënt die merkt dat er iets schort aan de gezondheid, maar eigenhandig geen diagnose kan opstellen. Daarom begeeft de Jäger zich een beetje als een nieuwsgierige antropoloog ‘onder populisten’ zoals de Nederlandse schrijver W.F. Hermans zich ooit ‘Onder professoren’ begaf en daarover schreef. Het blijkt al snel dat Jäger in een linguïstisch gevaarlijk mijnenveld terecht komt waarin het begrip, zoals de term ‘woke’, vaak gebruikt wordt als een soort bot polemisch instrument om bepaalde tegenstanders in het verdomhoekje te duwen. Iemand wordt dan populist genoemd om niet ‘demagoog’ of ‘fascist’ te moeten zeggen. Populisme is wellicht de meest gebruikte én meest voor interpretatie vatbare politieke term van de laatste decennia. Met de term ‘woke’ gaat het ook die richting uit. “Let op je woorden” zei en schreef de sociolinguïst Jan Blommaert … en vooral wat daarachter schuilgaat. De betekenis van een woord is het gebruik ervan in de taal. Ludwig Wittgenstein zei het al. ‘Stugge consensus’ Het is dan ook geen gemakkelijke opgave voor de onderzoeker om tot een heldere begripsafbakening te komen. Volgens Jäger gaat er achter een luisterrijk decor een ietwat stugge consensus schuil en die bestaat uit, kort samengevat, vijf delen. Het hedendaagse populisme, zowel ter linker- als ter rechterzijde, wordt gekenmerkt door: een afkeer van middenveld en klassieke partijstructuren; een politiek gebaseerd op identiteit in plaats van sociaal-economische belangenverdediging; een identificatie met ‘het volk’ dat tegenover ‘de elite’ wordt geplaatst; een voorkeur voor het politieke spel boven beleidsuitvoering; een sterke afhankelijkheid van een uitgesproken leider. Gewapend met die definitie duikt de auteur het vulkanisch maatschappelijke landschap in waarbinnen dat politiek fenomeen zich heeft kunnen ontwikkelen voornamelijk, maar niet uitsluitend, in een westerse context. ‘Vulkanisch landschap’ Jäger signaleert dat er in de literatuur rond populisme steeds meer een zekere consensus zichtbaar wordt. Al met al verschijnt het populisme als de uitdrukking van een almaar sterker ‘gedesorganiseerde’ democratie, waarin burgers partijen verlaten, technocraten de macht grijpen en het middenveld aan macht inboet. Hij situeert de geboorte van het “populistische bastaardkind” in de jaren 1970 en de start van het uiteenvallen van de naoorlogse partijdemocratie, die zich in België uitte in een sterk verzuilde samenleving. Er is volgens hem sinds 1973 – de opkomst van het neoliberalisme? – een trage maar gestage neergang van de Europese partijdemocratie aan de gang. Twee processen blijven daarvoor symptomatisch. Het eerste is een dalend ledental van de partijen over de hele linie, gekoppeld aan de toenemende leeftijd van hun leden. Die afstand ontstond ook voor de andere steunbalk van partijen, met name de staat. Sinds de jaren 1990 deed zich daar een breuk voor tussen twee activiteiten die in het naoorlogse tijdperk met elkaar verbonden waren: politiek en beleid. ‘Beleid’ staat hier voor de methoden waarmee staten hun samenleving ordenen en ingrijpen in hun economie. ‘Politiek’ omvat het proces van wat politieke theoretici ‘wilsvorming’ noemen: concurrentie tussen partijen, het opzetten van campagnes, het smeden van coalities. Het tweede symptoom is een opmerkelijke daling in verkiezingsdeelname en participatie. De leegloop van massapartijen en de voortschrijdende vervreemding tussen politici en burgers kon enkel tijdelijk met televisiespots en marketingstunts worden afgewend. Dat vulkanisch landschap heeft echter een leegte gecreëerd waarin dat populisme zich, voornamelijk in het laatste decennium, zeer snel heeft kunnen ontwikkelen, zowel ter linker- als ter rechterzijde. Links-populisme Jäger besteedt een heel hoofdstuk aan het links-populisme dat volgens hem sinds 2010 is komen opzetten, zeker ook in Latijns-Amerika, en hij zet er een groot vraagteken achter. Hij noemt het een populisme dat zich letterlijk aan een sprong in de politieke leegte waagde, en ‘klasse’ voor ‘volk’ wilde inwisselen. Zijn houding tegenover dat links-populisme, waarvan vooraanstaande theoretici zoals de Argentijnse filosoof Ernesto Laclau en de Belgische filosofe Chantal Mouffe vooraanstaande theoretici zijn, is eerder ambigu te noemen. Hij schrijft onder meer: “Zo poogde dat links populisme ook het onverzoenbare te verzoenen. Het was te ‘links’ om ten volle te profiteren van het uiteenvallen van het traditionele partijsysteem, maar ook te populistisch om een antwoord te bieden op een aantal belangrijke organisatorische kwesties.” Volgens Jäger heeft dat links-populisme het initiële momentum niet kunnen verzilveren en is het snel verdwenen van het toneel. Maar toch voegt hij er in positieve zin aan toe: “Het links-populisme heeft tenminste duidelijk gemaakt dat heel veel mensen wél nog geïnteresseerd zijn in radicale politiek. Dat ze zich wel nog willen engageren. Dat links ook een appetijt heeft voor macht en dat vanop links nagedacht wordt over macht verwerven en hoe het zich politiek kan organiseren.” Voor zo ver ik het werk van Chantal Mouffe ken en begrijp liggen haar standpunten en die van Jäger niet zo ver uit elkaar. Dat links-populisme gaat voor haar in de eerste plaats over het radicaliseren en verdiepen van de democratie. Een links populisme wil voor Chantal Mouffe een andere hegemonie realiseren binnen het kader van de liberale democratie, maar streeft daarom geen breuk na met de liberale democratie, wel een verdieping ervan. Wat we volgens haar nodig hebben is een strategie van waaruit bestaande instituties kunnen worden hervormd. Zij noemt zichzelf een verdediger van een radicaal reformisme dat een nieuw hegemonisch project wil uitbouwen, dat vertrekt vanuit de notie van het volk (en, inderdaad, niet vanuit een klasse) en verschillende sociale bewegingen met elkaar probeert te verbinden. Radicale politiek en ‘zwermen’ Radicaliseren en verdiepen van de democratie. Daarover moet het volgens Chantal Mouffe gaan. En die pogingen worden intussen ondernomen van ‘onderuit’. De representatieve democratie die zich beperkt tot een vierjaarlijks verkiezingsmoment wordt gecontesteerd en dat niet alleen door ‘populisten’. Mondige burgers zijn met het ‘politieke’ bezig, maar dan meestal op een niet- partijpolitieke manier. Vanuit hun wijk, vanuit hun stad willen zij participeren aan de beleidsvorming. Die bewegingen van onderuit zijn vaak nieuwkomers die opkomen voor een leefbaar milieu en die daar ook in het hier en nu werk van willen maken. Burgerbewegingen hebben intussen op sommige plaatsen via verkiezingen een plaats verworven in gemeentelijke en stedelijke overheden. Barcelona en de burgerbeweging ‘Barcelona en Comú’ met burgemeester Ada Colau is zo’n mooi voorbeeld van een ‘rebelse stad’. Dit zijn recente fenomenen met een belangrijke vernieuwende politieke inhoud die niet passen in het plaatje dat Jäger schetst van “eerder losse, energieke zwermen die door charismatische leiders worden aangestuurd om korte campagnes of projecten op zich te nemen, en die daarna weer wegtrekken”. En ja, je moet natuurlijk niet alle politieke veranderingen verwachten van bewegingen van onderuit. Er moet ook gekeken worden naar verschillende bestuursniveaus waarop aan een andere politiek kan worden gedaan wordt en welke strijd daar kan worden gevoerd voor een nieuw ideologisch debat. Dat schrijft ook Eric Corijn in zijn epiloog van de reader ‘De stad beter na Corona?’1 Die strijd moet volgens hem gevoerd worden op drie ‘werven’ of bestuursvelden. Er is ten eerste strijd nodig om het Europese project te behoeden voor een rechts-nationalistische regressie en daarom moet er ingezet worden op een cultureel en solidair Europa. Het tweede veld is de strijd op het niveau van de staat, federaal en gewestelijk, om de vitale sectoren die ons door de crisis hebben gesleurd te garanderen en uit te bouwen (vrijwaring van de sociale zekerheid, herwaardering van zorg en onderwijs, openbare diensten en vitale sectoren). De derde werf ontstaat botttom-up vanuit de leefomgeving op het lokale vlak (nieuwe sociale praktijken als coöperatief samenwerken en commons gerichte activiteiten) en zou de steun moeten krijgen van het lokaal beleid. Hyperpolitiek Zoals ook Antonio Gramsci stelde gaat het niet alleen om een sociale en economische, maar ook om een culturele strijd. Een strijd die ook gevoerd zal moeten worden tegen wat Jäger het ik-populisme noemt. Volgens hem zijn er echter ook signalen te bespeuren dat het postpolitieke tijdperk en dat van wat hij ‘hyperpolitiek’ noemt stilaan ten einde loopt. “Mensen die zich vroeger nooit politiek uitspraken, plaatsen nu een vlaggetje van Oekraïne of een driehoekje van Black Lives Matter op de wall van hun sociale media”,’ zegt hij in een recent interview in Sampol. In die ‘hyperpolitiek’ wordt het leven van mensen enerzijds in allerlei opzichten intens gepolitiseerd is, maar anderzijds betreurt hij dat slechts weinig medeburgers betrokken zijn bij georganiseerde belangenconflicten die ooit vals “politiek” werden omschreven in de klassieke, twintigste-eeuwse zin. Speciaal voor België ziet hij toch ook hoopvolle signalen. In ons land bestaat nog altijd een middenveld dat, in tegenstelling tot Groot-Brittannië of Frankrijk, institutioneel en sociaal nog tamelijk veel macht heeft. Die macht wordt wel in vraag gesteld, en die organisaties zijn ook hun politieke beschermengelen verloren, maar ze staan nog steeds sterk. Je ziet dat vakbonden zich veel zelfverzekerder gaan opstellen in sommige kwesties, en duidelijke eisen gaan stellen. En hij voegt eraan toe: “Maar zelfs een vervallen herenhuis is beter dan een lint tentjes in het niemandsland, en instituten bestaan en ontstaan altijd om een reden”. Academicus én stilist Die laatste zin is niet alleen een duidelijk statement maar zegt ook iets over de stilist die Jäger is. Zijn essaytaal is beeldend en gestileerd. Enkele voorbeelden: “De boom van de partij mag dan wel uitgehold zijn, ook een rotte stam blijft nog altijd een dankbare weg om naar de top te klauteren” en “Die gotische villa van de partijdemocratie is duidelijk uitgeleefd. De inwoners willen verhuizen, verhuren, verkassen of een andere, modernere woning uitbouwen”. Ook die bloemrijke stijl geeft een meerwaarde aan zijn ‘pamflet’ dat in werkelijkheid een zorgvuldig en gestileerd essay is geworden. Anton Jäger is een man met twee petjes op die hij allebei handig en tegelijk weet te gebruiken. Hij is academisch sterk – zie zijn lange lijst van bronvermeldingen en verwijzingen die nooit een omgevallen boekenkast wordt – en voeg daar als toemaatje nog maar zijn zeer goede pen en synthesevermogen bij – en je krijgt een heel sterk geheel. Anton Jägers profiel past perfect in het rijtje van sprekers voor de Paul Verbraekenlezingen. Toen Paul stierf was Jäger tien. Achttien jaar later ontpopt Jäger zich tot een publieke intellectueel die het maatschappelijk debat in dit land aardig mee weet aan te zwengelen. Tegendraadse stemmen vind je in alle generaties en dat stemt hoopvol.

Journalistiek in tijden van fakenews      Pauwels Luc      Maatschappij

'Doen we als mainstream media onze job wel goed genoeg?' Het is een vraag die VRT-onderzoeksjournalist Luc Pauwels al jaren bezig houdt. Want hij ziet te veel verontrustende alarmsignalen. Een themadossier in 'De Journalist' in februari 2021 gaf aan dat de vertrouwenscijfers in de media tussen 2016 en 2020 van 59% naar 51% gedaald waren in Vlaanderen. Dat is niet bijster veel. Uit een eerdere enquête die naar het vertrouwen peilde in 32 beroepen, bleek dat brandweermannen, verplegers en artsen erg hoog scoorden. In België stonden journalisten op vier na laatste. Van desinformatie, fake news was toen amper sprake. Dat veranderde na de verkiezing van Donald Trump: die gooide het politieke discours op een ongeziene manier om. De toon werd hard en brutaal. De uitbarsting van fake news en desinformatie vergiftigt de hele samenleving en is nog lang niet voorbij. Dit moet die mainstream media doen nadenken over hun houding en positie. Lopen ze zelf zo'n vlekkeloos parcours? De antwoorden van Pauwels zijn bij momenten ontluisterend. In zijn boek ‘Journalistiek in tijden van fake news’ houdt Luc Pauwels (55) de media en zichzelf zeer kritisch een spiegel voor. Hier maakt de energiespecialist van de VRT zijn persoonlijke balans op. Wat zijn uw belangrijkste activa? ‘Materieel is dat een huis, waarin we nog investeren om het energiezuiniger te maken. We hebben wat fondsen. We beleggen een deel bewust in hernieuwbare energie en klimaat. In olie en gas investeren krijg ik niet over mijn hart. De focus ligt op de verbetering van de planeet. Immaterieel zijn er mijn kinderen en grijze hersencellen. Voorts investeer ik in mijn gezondheid, door te fietsen en te mountainbiken’. Wie heeft in u geïnvesteerd? ‘Toen ik kind was, kochten mijn ouders de Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie. Driemaandelijks arriveerde er een boek, waarop ik ongeduldig zat te wachten. Aan het kritische en vrijgevochten Sint-Jozefsinstituut in Ternat volgde ik de Wetenschappelijke A, met zeer veel wiskunde en veel talen. Onze leraar wiskunde Jef Walraevens was een speciale. Hij was vreselijk hard voor de leerlingen. Dat zou nu niet meer passeren. Maar toen hij zijn voet brak, bleken we meer inzicht te hebben in bepaalde wiskundige onderdelen dan zijn vervangster. Onze fantastische leraar geschiedenis Frans De Leener legde verbanden met de actualiteit. Ik zat er op mijn plaats, maar vele anderen werden er weggeselecteerd. Toen ik later talen studeerde, was mijn eindwerk kwantitatief opgezet. Ik had zelf statistiek bijgestudeerd. De essentie daarvan ben ik nooit vergeten. Op redacties zitten weinig getallenkrakers. Terwijl je als journalist wordt bestookt met cijfers en data. Ik heb daar geen schrik van.’ Investeert u in anderen? ‘Ja, in jonge collega’s. Als journalist moet je in de eerste plaats kritisch feiten verslaan. Als dat impact op het beleid heeft, is dat fijn. Maar het is niet mijn ultieme verwachting. Ik ben vooral erg nieuwsgierig. Sommige televisiejournalisten verliezen de trappers als ze een vedette worden. Soms vraag je je af of hun grootste drive de journalistiek dan wel het BV-schap is.’

Wereldcrisis      Parker Geoffrey      Wereldgeschiedenis

In ‘Wereldcrisis’ doet Geoffrey Parker uitgebreid onderzoek naar de zeventiende eeuw, een eeuw vol rampspoed en klimaatverandering. Die twee gingen hand in hand. Wat leert dat ons? Revoluties, droogtes, hongersnoden, invasies, oorlogen: het zijn niet de eerste woorden die in ons opkomen wanneer we denken aan de zeventiende eeuw. Toch was juist ‘onze’ Gouden Eeuw een mondiale aaneenschakeling van rampen en plagen, waardoor naar schatting een derde van de wereldbevolking kwam te overlijden. ‘Wereldcrisis’ van Geoffrey Parker gaat over de vraag: Wat kan de geschiedenis ons leren over klimaatverandering? Parker heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar veranderingen in het klimaat halverwege de zeventiende eeuw in Europa, Noord- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië. Hoe verhielden de veranderingen in de heersende weerpatronen zich tot de politieke, economische en sociale crises van 1618 tot 1680? Door op deze inventieve manier naar het verleden te kijken blijkt dat de invloed van het klimaat op de geschiedenis van de mensheid veel groter is dan altijd werd verondersteld.

Quantumveilig      De Smet Steven      Maatschappij

Quantumveilig, dat is de titel van het nieuwste boek van Steven De Smet. In het boek wordt door verschillende mensen nagedacht over de veiligheid van de toekomst. Al deze ideeen zijn samengevat in het boek. Tussen het eerste boek ‘De Nieuwe Politie’ en het tweede zit een periode van 10 jaar. In die tijd zat De Smet zeker niet stil. Hij deed ogen en oren open en sloeg heelwat informatie op. Informatie die gebruikt wordt om na te denken over de veiligheid van morgen. Want om zeker te zijn van je bescherming moet je altijd een stapje voor zijn. Zo wordt het voor de volgende generaties ook een leuke tijd. Digitale toekomst Begin dit jaar ging De Smet met pensioen maar het politievak laat Steven De Smet niet los. Als oud-hoofdcommissaris van de politie Gent, veiligheidsadviseur van de gouverneur en ook als woordvoerder, nooit liet hij de passie voor het brede politiewerk varen. Al lijkt die relatie soms op een haat-liefdeverhouding uit te draaien. Want De Smet laat zonder veel omhaal horen dat de huidige structuren niet meer van deze tijd zijn Steven De Smet: Kijk naar de gele hesjes, kijk naar de laatste manifestaties, dat zijn netwerken die zich georganiseerd hebben en die botsen tegen reguliere piramidale structuren en de politie is daar angstig voor. Ooit zei een Amerikaans generaal: ‘om een netwerk te verslaan heb je een netwerk nodig’. De politie moet zich ook als een netwerk organiseren als ze dat in een nieuwe omgeving willen aankunnen”.

Fuck de media, red de pers      Van Lieferinge Guido      Maatschappij

Mediahuis dat o.m. De Standaard, Het Nieuwsblad, Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg uitgeeft, heeft zopas geïnvesteerd in het Finse Skenariolabs, een start-up die de toekomstige waarde en duurzaamheid van vastgoed voorspelt op basis van data en kunstmatige intelligentie. Een zoveelste voorbeeld van de verloedering van de perswereld waarvoor het verstrekken van informatie het laatste van haar zorgen is geworden. Pers- of mediabedrijven zijn bedrijven als andere geworden waarvoor het maken van steeds meer winst de absolute prioriteit is. Guido Van Liefferinge analyseert in zijn boek ‘Fuck de Media, Red de Pers’ die toenemende verloedering en biedt een aantal remedies aan. Guido Van Liefferinge was redacteur bij Het Laatste Nieuws, lanceerde nadien onder andere Joepie, Dag Allemaal en Goed Gevoel. Hij was ook hoofdredacteur van Het Nieuwsblad. Hoezo, een stichter van wat gemeenzaam ‘de boekskes’ wordt genoemd die nu komt vertellen wat de ware opdracht van de pers is? Zeer zeker en de auteur is ervan overtuigd dat populaire journalistiek niet tegenstrijdig hoeft te zijn met integriteit en kwaliteit. In zijn boek heeft hij het vooral over de mainstreammedia en uiteraard over de (a)sociale media die helemaal niets meer met informatie te maken hebben, maar alleen maar gigantische geldmachines zijn. Van Liefferinge schrijft de a van (a)sociale media tussen haakjes, maar zijn boek toont aan dat die haakjes best zouden wegvallen. Want sociale media staan voor ontvoogding en bevrijding, terwijl asociale media voor verknechting en onderwerping staan. Slechts een voorbeeld: tijdens de huidige coronapandemie biedt Facebook alle kansen om mensen die vatbaar zijn voor pseudowetenschap met allerlei onzin te bestoken. De directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie zei hierover: ‘We vechten niet alleen tegen een pandemie, maar ook tegen een infodemie.’ Chamath Palihapitiya, voormalig vicepresident van Facebook, verklaarde onlangs zich schuldig te voelen voor de rol die hij speelde in het ontwikkelen van ‘tools die het sociale weefsel van de samenleving kapotmaken.’ Dat de asociale media iedere verantwoordelijkheid ontkennen voor wat op hun platformen verschijnt omdat de content wordt gecreëerd door individuele gebruikers, noemt Van Liefferinge onzin. De content verschijnt immers in het openbaar en kan dus niet als een louter persoonlijke communicatie worden gezien. De auteur geeft de Oostenrijkse activist Max Schrems een pluim omdat die het gedaan kreeg dat het Europees Hof van Justitie twee opeenvolgende verdragen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten illegaal verklaarde. Krachtens die verdragen had Facebook de data van Europese burgers zonder meer naar de VS kunnen versassen. Concentratie contra informatie De auteur beschrijft de steeds toenemende mediaconcentratie en de opgang van de leugencultuur met alternatieve feiten en fake news, de manipulatie en de demagogie van de media, de almacht van een ongrijpbare mediacratie die blijkbaar geen verantwoording hoeft af te leggen en geen enkele kritiek duldt. Van Liefferinge richt de schijnwerpers op de verstrengeling van de belangen van de adverteerders en van de mediamagnaten. Die verstrengeling leidde tot een concentratiegolf die de onafhankelijkheid van de redacties en de onderzoeksjournalistiek zwaar onder druk zette. Kleine kranten gingen genadeloos ten onder. Op de Vlaamse krantenmarkt vormen DPG Media (Het Laatste Nieuws, De Morgen, VTM, Humo, Flair, Story enz.) en Mediahuis nu een duopolie. Alleen De Tijd ontsnapt daar nog aan. De pers werd zo een eenheidsworst. Maar er is niets nieuws onder de zon. Al in 1919 schreef Upton Sinclair in zijn boek ‘The Brass Check’: ‘Op elke redactie in de Verenigde Staten is dezelfde continue strijd aan de gang tussen de commerciële dienst en de nieuwsdienst.’ De waterdichte schotten tussen de eigenaar en de journalisten en tussen de commerciële dienst en de redactie van de krant werden gaandeweg gesloopt, soms letterlijk. Kathryn Downing, toen uitgever van de Los Angeles Times, liet in 1999 de stenen muur tussen de redactie en de commerciële afdeling afbreken. Wat er gebeurt als de macht over de media in te weinig handen wordt geconcentreerd, bewijst de mediamagnaat Rupert Murdoch die niet alleen in zijn geboorteland Australië, maar ook in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten kranten bezit. In dat laatste land bezit hij ook de tv-nieuwszender Fox News. Volgens van Liefferinge ligt Murdochs imperium aan de grondslag van het groeiende extreme conservatisme in die landen. De Brexit en de verkiezing van Donald Trump tot president van de VS zijn volgens de auteur parels aan de kroon van dat imperium. In Australië heeft Murdoch 70 procent van de krantenmarkt in handen. In het Verenigd Koninkrijk beslist hij sinds de jaren tachtig wie eerste minister wordt. Murdochs journalistieke visie kan in één zin worden samengevat: kranten en tv-zenders moeten de mensen niet informeren, ze moeten hen de indruk geven dat ze geïnformeerd zijn. Krantenconcentraties en de opkomst van de asociale media zorgen samen voor de teloorgang van het journalistenberoep. Persorganen hebben alleen maar ‘kneedbare jonkies’ nodig, zoals Van Liefferinge schrijft. Ervaren rotten in het vak worden richting uitgang geleid. Op de redacties verschijnen nu digitale scoreborden met de artikels die veel worden aangeklikt op de site. De Amerikaanse nieuwssite Gawker betaalt journalisten volgens het aantal pageviews dat ze halen. De tweets van politici worden nieuws. Journalisten die machthebbers durven bekritiseren worden bedreigd en zelfs vermoord. Van Liefferinge beschrijft uitvoerig wat de gevolgen zijn van de omvorming van persbedrijven tot multimediale bedrijven. Samengevat: we produceren alleen maar wat verkoopt en alles wat geschreven of uitgezonden wordt staat in dienst van de commerciële overeenkomsten met partners en adverteerders. Maar op alle redacties bestaat toch een redactiestatuut dat de onafhankelijkheid van de redactie waarborgt? De auteur noemt die statuten een vijgenblad voor de schaamteloze inmenging van de commerciële diensten. Internet is nachtmerrie En het internet dan, toch dé uitvinding van de 20ste eeuw? Van Liefferinge stelt vast dat dit systeem bijdraagt tot de ontmenselijking van de samenleving. We horen of zien mekaar niet meer. Dat geldt trouwens ook voor zoveel andere maatregelen die als ‘vooruitgang’ of ‘modernisering’ worden gepresenteerd: afschaffing van de loketten in dienstverlenende bedrijven, onmogelijkheid om telefonisch informatie te bekomen enz. De internetbedrijven hebben alleen maar tot doel ons dag en nacht te volgen. Shoshana Zuboff, professor aan de Harvard Business School, heeft het over ‘het tijdperk van het toezichtskapitalisme’. Het dataïsme, het non–stop verzamelen van alle informatie over iedere internetgebruiker, is een biljoenenbusiness geworden. De informatie die Google en consoorten over de modale surfer verzamelt beslaat gemakkelijk enkele miljoenen pagina’s. Maar de profeten van het digitale kapitalisme hebben daar wel een remedie tegen: je moet maar niets doen wat je geheim wilt houden. Dat is ook de mening van de Vlaamse minister-president en minister van Cultuur, Jan Jambon, als het over de alom tegenwoordige camera’s gaat: als je niets te verbergen hebt, heb je niets te vrezen. Tim Berners-Lee, de ontwerper van het internet, het ‘world wide web’, zegt nu dat het internet in plaats van een veelbelovende droom een nachtmerrie is geworden. Hij stelt voor dat internationaal regels worden vastgelegd, een soort ‘contract van het web’. Hij wil dat de gebruikers de totale controle over hun persoonlijke gegevens terugkrijgen. Daar willen de internetmiljardairs uiteraard niet van weten. Ze besteden honderden miljoenen dollar om te lobbyen tegen iedere nieuwe wetgeving in hun sector. Ze ijveren er zelfs voor om geschillen tussen overheden en digitale bedrijven te onttrekken aan de gewone rechtbanken, om ze over te laten aan arbitragecolleges waar duurbetaalde zakenadvocaten de plak zwaaien. Het zou erop neerkomen dat multinationals EU-landen zouden kunnen verplichten enorme financiële compensaties uit te keren als ze door de wetten van een land (lonen, arbeidsomstandigheden, milieu, consumentenbescherming) verlies zouden lijden. Tegenover dictaturen, zoals China, zijn de internetgiganten heel wat inschikkelijker uit vrees geboycot te worden. Macht internetgiganten breken En de overheid? De auteur stelt vast dat in Vlaanderen het Vlaams Commissariaat voor de Media en zijn opvolger de Vlaamse Regulator voor de Media lelijk gefaald hebben in hun opdracht de vrije, diverse en onafhankelijke pers, journalisten en klokkenluiders te beschermen en de mediaconcentratie te beperken. De Vlaamse regering schafte integendeel het Vlaams Journalistiek Fonds voor de kleine spelers af. Daarentegen ontvingen Mediahuis en DPG Media de voorbije jaren ieder 919.000 euro subsidie voor een strategie die ze gemakkelijk zelf konden financieren. In het jaar dat DPG de subsidie opstreek, boekte het bedrijf een winst van 178 miljoen euro. Tot slot pleit de auteur voor beschermende maatregelen op nationaal en Europees vlak om journalisten en klokkenluiders te beschermen. De Europese Commissie werkt aan een ‘Strategic Lawsuit Against Public Participation’ dat het procederen tegen journalisten alleen maar om ze monddood te maken onmogelijk moet maken. Tevens moet een essentiële nutssector als de pers worden bevrijd uit de dwangbuis van de door winst gedreven mediamastodonten. Persbedrijven zouden voor een vennootschapsvorm kunnen kiezen die het midden houdt tussen een gewoon bedrijf (met aandelen) en een stichting. Door de antitrust- en privacywetgeving moet de macht van de internetgiganten gebroken en opgesplitst worden. De oprichting van een Europees commissariaat voor digitale ontwikkelingen en regelgeving dringt zich op. En waarom niet meteen het gebruik van cookies en pixels verbieden? Die dienen toch maar om alle mogelijke informatie over de gebruikers te verzamelen om ze nadien maximaal te commercialiseren. Als niet wordt ingegrepen evolueren we volgens Guido Van Liefferinge onvermijdelijk naar een samenleving waar een handvol plutocraten en hun conglomeraten de dienst uitmaken en aan iedere democratische controle ontsnappen. Dat wordt een wereld waarin de technologie de menselijke interacties volledig overneemt en generaties van onderdrukten voortbrengt.

Het grote experiment      Mounk Yascha      Maatschappij

Gezaghebbend politiek denker Yascha Mounk over de toekomst van de democratie Lange tijd hielden veel democratieën een wrede machtsstructuur in stand waarbij minderheden werden gedomineerd en uitgebuit. Toch is het belangrijkste doel van democratische landen wereldwijd om zowel divers als gelijkwaardig te zijn. Maar hoe kunnen we, nu onze samenlevingen steeds multicultureler worden, de democratie laten standhouden? Gerenommeerd politiek denker Yascha Mounk laat ons zien dat het verleden cruciale inzichten kan bieden om het in de toekomst beter te doen. Of groepen elkaar gaan zien als vrienden of vijanden, als vreemdelingen of landgenoten, is volgens Mounk aan onszelf. Het grote experiment geeft inzicht in een urgent probleem en biedt hoop op een betere toekomst van de democratie. Yascha Mounk is schrijver en hoogleraar Internationale relaties aan Johns Hopkins University en is gespecialiseerd in de opkomst van het populisme en de liberaal-democratische crisis. Eerder verscheen van zijn hand het veelgeprezen The People vs. Democracy. Daarnaast maakt Mounk de populaire podcast 'The Good Fight’' over het bestrijden van autoritair populisme. Binnen een democratie is iedereen voor de wet gelijk. Toch toont de praktijk ons vaak een heel ander beeld. Waar sommige democratieën zeer homogeen zijn, houden andere een wrede etnische of religieuze machtsstructuur in stand, waarbij minderheden worden onderdrukt en uitgebuit. Nog nooit slaagde een democratie er volledig in mensen van verschillende etnische of religieuze groepen gelijk te behandelen. En toch is het belangrijkste doel van democratische landen wereldwijd om zowel divers als gelijkwaardig te zijn. Hoe kunnen we, nu onze samenlevingen steeds multicultureler worden, de democratie laten gedijen? Gerenommeerd politiek denker Yascha Mounk laat ons zien dat het verleden cruciale inzichten kan bieden om het in de toekomst beter te doen. Of groepen elkaar gaan zien als vrienden of vijanden, als vreemdelingen of landgenoten, is volgens Mounk aan onszelf. Het grote experiment geeft inzicht in een urgent probleem en biedt hoop op een betere toekomst voor de democratie.

Hitlers aanval op Rusland      ten Kate Frank      Duitse geschiedenis

In 1968 publiceerde militair historicus Frans ten Kate een krijgshistorische reconstructie van Operatie Barbarossa, de Duitse aanval op de Sovjet-Unie. Bijzonder is dat de historicus voor zijn onderzoek nog kon spreken met tien belangrijke voormalige Duitse bevelhebbers, waaronder de generaals Franz Halder (chef generale staf), de tankgeneraals Hermann Hoth en Erich von Manstein, en veldmaarschalk Albert Kesselring van de Luftwaffe. Op basis van deze gesprekken en zijn archiefonderzoek kwam Ten Kate tot de opmerkelijke conclusie dat de gestelde strategische doelen van Operatie Barbarossa van aanvang af al onhaalbaar waren én dat Adolf Hitler de Tweede Wereldoorlog vanwege het vastlopen van Barbarossa eind 1941 eigenlijk al verloren had. Die conclusie week nogal af van het gangbare beeld, dat bijvoorbeeld Stalingrad, Koersk of D-day ”keerpunten” in de Tweede Wereldoorlog waren. In veel publicaties over de Tweede Wereldoorlog valt te lezen dat de Duitse invasie van de Sovjet-Unie op het nippertje is mislukt. Dat beeld klopt niet. Deze veldtocht had nooit kans van slagen. De aanvalsplannen waren gefundeerd op verkeerde aannames, het Duitse opperbevel miste cruciale informatie en de indrukwekkend ogende troepenmacht was in werkelijkheid krakkemikkig. Het falen van operatie Barbarossa betekende ook, dat het lot van Hitlers Derde Rijk niet pas werd bezegeld bij Stalingrad (rond de jaarwisseling 1942/1943), maar al tijdens die ogenschijnlijk zo succesvolle zomermaanden van 1941. Dit zijn intrigerende conclusies. Opvallend genoeg werden ze al decennia geleden getrokken door een Nederlandse historicus. Frans ten Kate was een leraar geschiedenis en aardrijkskunde aan een lyceum te Zeist. Hij promoveerde in 1968 aan de Universiteit Utrecht op een diepgravend onderzoek waarvoor hij – als een van de weinige historici – vermaarde Duitse oud-bevelhebbers als Halder, Kesselring en Von Manstein wist te interviewen. Zijn Nederlandstalige boek bleef toentertijd onopgemerkt, maar is nu in een geheel herziene en aangevulde versie opnieuw uitgegeven door uitgeverij Walburg Pers, in een fraaie editie met zo’n driehonderd nooit eerder gepubliceerde foto’s. De povere planning van Barbarossa verbaast, gezien de glanzende reputatie van de Duitse generale staf. Op dat Pruisische militaire vakmanschap valt nogal wat af te dingen. Na 1945 hebben diverse voormalige Duitse generaals memoires gepubliceerd, waarin ze het falen van de Wehrmacht afschoven op Adolf Hitler en met wijsheid achteraf hun eigen straatje schoonveegden. Ten Kate is kritisch op de door hem geïnterviewde oud-bevelhebbers. Hij wijst er op dat ook zij de te verwachten tegenstand van het Russische Rode Leger sterk onderschatten, waarbij ze toch ook blijk gaven van enig (misplaatst) racistisch superioriteitsbesef. En net als Hitler waren ook de generaals, zeker na de spectaculaire zege op Frankrijk, gaan geloven in de mythe van de Duitse onoverwinnelijkheid. Ten Kate laat zien hoe Hitler en zijn Generale staf zich bij het voorbereiden van de Russische veldtocht weinig zorgen maakten over de te verwachten tegenstand. De gevechten bij de grens zouden weliswaar zwaar zijn, maar daarna zou de Wehrmacht tamelijk ongehinderd oostwaarts kunnen oprukken tot de Oeral. Dit optimisme was ongefundeerd. In feite had de Duitse spionagedienst bitter weinig informatie weten te verzamelen over de snelheid van de Russische mobilisatie, de hoeveelheid beschikbare reserves en de militaire productiecapaciteit. Niemand had verwacht dat Stalins regime in staat zou blijken om talloze fabrieken te verplaatsen tot achter de Oeral en die in sneltreinvaart weer in bedrijf te nemen. Modder Generaal Franz Halder en zijn Generale staf vergisten zich niet alleen in hun tegenstander. Ze onderschatten ook de bepalende invloed van geografische en klimatologische omstandigheden. En dat terwijl men toch bekend was met het Russische operatieterrein. In de slotfase van de Eerste Wereldoorlog (1917-1918) hadden Duitse legers al eens grote stukken Russisch grondgebied bezet. Het was geen geheim dat de winters in Rusland streng waren, terwijl de zomers juist gloeiend heet konden zijn. Ook wisten de Duitse plannenmakers dat rivieren gedurende de halfjaarlijkse regenperiode uit hun oevers traden, terwijl de weinige wegen dan veranderden in modderpoelen. Bovendien wordt de Russische verdediger geholpen door de lastig doordringbare Pripjetmoerassen, die elke aanvaller dwingt zijn leger in tweeën te splitsen. Een ander lastigheid was nog de afwijkende Russische spoorbreedte. Versmalling van de spoorlijnen was noodzakelijk voordat de Wehrmacht bevoorradingstreinen naar het front kon laten rijden. Ten Kate wijst er op dat een invasie van Rusland alleen mogelijk is gedurende de vijf maanden tussen half mei en half oktober. Daarvoor en daarna komt elke opmars onvermijdelijk vast te zitten in de modder. De Duitse strategen wisten dit ook. Ze gingen er echter vanuit dat het binnen die korte periode zou lukken om het Rode Leger aan de grens te verslaan en vervolgens helemaal op te rukken tot aan een ver ten oosten van Moskou gelegen lijn lopend van Archangelsk (een Noordelijke havenstad aan de Witte Zee) tot Astrachan (waar de Wolga uitmondt in de Kaspische Zee). Dit was een volstrekt onhaalbare, van hoogmoed getuigende ambitie. Ten Kate schrijft dat Halder en de zijnen vooral gericht waren op de verovering van Moskou. Wanneer de Russische hoofdstad eenmaal was gevallen, zou de Russische tegenstand wel ineen storten, zo verwachtten de generaals. Hitler relativeerde het doorslaggevende belang van Moskou. Hij wilde vooral een krachtige opmars naar Leningrad en naar het zuidoosten, om de rijke landbouwgebieden van de Oekraïne en de grondstoffen en olie in de Kaukasus in handen te krijgen. Het uiteindelijke operatieplan van Barbarossa maakte geen echte keuze: met drie Legergroepen zou in alle richtingen worden opgerukt! Troepenmacht en bevoorrading Operatie Barbarossa was een aaneenschakeling van Duitse overwinningen, die uiteindelijk slechts een tactische betekenis hadden. De onderschatting van de tegenstander en van het operatieterrein werd niet alleen weerspiegeld in een overambitieus krijgsplan, maar viel ook af te lezen aan de Duitse invasiemacht. Die was bepaald niet op topsterkte, al oogde het 3,3 miljoen man tellende leger indrukwekkend. De drie Legergroepen zouden oprukken met 3500 tanks die gegroepeerd waren in pantserdivisies, plus 2500 vliegtuigen, zo’n 600.000 trucks en ook nog 600.000 paarden. In feite echter waren duizend tanks van verouderde typen (Panzer-I en Panzer-II) en bestond het vrachtwagenpark uit een allegaartje van merendeels Franse voertuigen, tot personenbussen aan toe. Zorgwekkend was de krappe logistieke situatie. Met de beschikbare voorraad benzine kon slechts zo’n vijfhonderd kilometer opgerukt worden. Om Moskou te bereiken was dus eerst een gevechtspauze nodig. Vooraf was ook duidelijk dat verliezen aan tanks en soldaten onvoldoende konden worden opgevangen. De Wehrmacht had niet meer dan 370.000 reservetroepen beschikbaar, en de tankproductie lag nog onder die van de Sovjet-Unie. Hitlers stalen vuist – Evolutie van het Duitse tankwapen Volgens het beproefde concept van de ‘Blitzkrieg’ moesten de pantserdivisies met tactische luchtsteun van de Luftwaffe de Russische linies doorbreken en dan ver naar het achterland doorstoten. De in het voetspoor volgende Duitse infanteriedivisies kregen de taak om de omsingeling van de Russische verdedigers te voltooien. De sterke tankeenheden moesten immers blijven oprukken, om te voorkomen dat het Rode Leger de tijd kreeg verder oostwaarts een nieuwe verdediging op te bouwen. De gevechten vanaf 22 juni leken het zonnige optimisme van de Duitse strategen te bevestigen. Inderdaad verpulverden de pantserdivisies, met luchtsteun van de Luftwaffe, overal de Russische linies. En inderdaad konden er, met hulp van de achteropkomende infanteriedivisies, reusachtige omsingelingen gevormd worden waarin honderdduizenden Russische soldaten klem kwamen te zitten. Het tempo van de Duitse opmars was adembenemend. De omsingelingsslagen bij Minsk en Smolensk leverden 600.000 gevangenen op en na de twee latere omsingelingen bij Kiev en Vjazma belandden nog eens in totaal 1,3 miljoen Sovjetsoldaten in Duitse gevangenschap. Vele duizenden Russische tanks en vliegtuigen werden stuk geschoten. Eigenlijk werd de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 binnengevallen door twee Duitse legers tegelijk. Er was een ijzersterk, maar relatief klein tankleger dat zich krachtig een weg baande dwars door de Rode linies, plus een veel groter infanterieleger dat te voet moest volgen. In de zomerse hitte marcheerden de uitgeput rakende soldaten tot wel vijftig kilometer per dag. Desondanks raakten ze hopeloos achterop bij de voortrazende tankeenheden. Daardoor moesten die pantserdivisies vaak zonder infanteriesteun het gevecht aangaan. Doorgaans werden de Russen dan met enorme verliezen teruggeslagen, maar de zo cruciale Duitse tankeenheden incasseerden zelf ook telkens schade. Binnen enkele weken was zeker de helft van de Duitse tanks uitgevallen, overigens lang niet altijd door Russische voltreffers, maar vaker vanwege de belabberde kwaliteit van de veelal onverharde wegen. In de zomerhitte ontstonden grote stofwolken die de tankmotoren lieten vastlopen. Reservemotoren moesten helemaal uit Duitsland worden aangevoerd. Uiteengeslagen Russische groepen hielden zich intussen schuil in de wouden en moerassen, waar vanuit ze verrassingsaanvallen uitvoerden op de langzame Duitse infanterie-eenheden en de begeleidende paardenkarren en vrachtwagens met bevoorrading. Alleen al in de ogenschijnlijk succesvolle maand juli ’41 sneuvelden 63.000 Duitse soldaten aan het Oostfront: meer dan de totale Amerikaanse verliezen in de hele Vietnamoorlog. Operatie Barbarossa was een aaneenschakeling van Duitse overwinningen, die uiteindelijk slechts een tactische betekenis hadden. Het strategische einddoel werd bij lange na niet bereikt. Intussen tikte de tijd door. Ver voor Moskou begon de Duitse opmars al aan stootkracht te verliezen. Nadat de zomerse overwinningen veel slijtage hadden opgeleverd, zorgden de herfstregens in september voor een modderbad waarin alles vastliep. De beroerde wegen en enorme afstanden lieten weinig heel van de bonte verzameling Duitse voertuigen. Het gebrek aan standaardisatie maakte de aanvoer van reserveonderdelen tot een logistieke nachtmerrie. Ook de geplande versmalling van de spoorbreedte bleek gecompliceerder dan gedacht. Het terugtrekkende Rode Leger had bovendien bijna alle locomotieven en wagons meegenomen of vernield. Begin december stonden de uitgeputte en halfbevroren Duitse troepen dan toch voor Moskou. Ten Kate acht het onwaarschijnlijk dat de val van de hoofdstad toen nog zou hebben gezorgd voor een ineenstorting van de Sovjet-Unie. Overigens zou Moskou vermoedelijk nooit veroverd kunnen worden. Deze enorme metropool was daarvoor al teveel versterkt en zou voor de Wehrmacht vermoedelijk in een drama ‘a-la Stalingrad’ zijn uitgemond. Zomer ’42 hebben de Duitse legers een tweede offensief ondernamen in de illusie de Sovjet-Unie alsnog te veroveren. De krachtsverhoudingen waren toen al flink verschoven in het voordeel van Stalin, die reusachtige hoeveelheden tanks en vliegtuigen kreeg geleverd door de VS en Groot-Brittannië. Maar al in de zomer van ’41 had de Führer zich vertild aan het immense Rusland, dat hij binnen viel met een overmoedige strijdmacht die onvoldoende was toegerust om dit hardnekkig verdedigde en immense land onder het juk te brengen.

Hawking Hawking      Seife Charles      Biografie

In ‘Hawking Hawking’ onderzoekt wetenschapsjournalist Charles Seife hoe Stephen Hawking te boek zou komen te staan als het grootste genie van de mensheid. Hawking begon zijn carrière in de theoretische natuurkunde, maar zijn bekendheid berustte niet op zijn wetenschappelijke bijdragen. Hij was een meester in zelfpromotie, organiseerde feesten voor tijdreizigers, claimde de overwinning op problemen die hij niet had opgelost en verkeerde in kringen van miljardairs. Hoewel gekluisterd aan zijn rolstoel en afhankelijk van anderen slaagde Hawking er steeds in de mensen om hem heen te boeien – en ze te gebruiken. Deze intellectuele biografie onthult de authentieke Hawking. Het is het verhaal van een man wiens aanvankelijke genialiteit in de natuurkunde werd geëvenaard door zijn genialiteit in het construeren van zijn eigen mythe. Een ongemakkelijk, juist daarom noodzakelijk boek over een geleerde die ook maar een mens was.’ - De Volkskrant ‘De fysica wordt afgewisseld met verhalen en anekdotes uit het persoonlijke leven van Hawking. De lezer leert hem kennen als een gecompliceerde man. Lastig, dwingend, humoristisch. (…) Seife heeft een zeer intelligente biografie geschreven en van de mythe Hawking weer een mens gemaakt.’ - Trouw ‘Seife laat de imperfecte mens achter de perfecte wetenschapsheld zien. Zijn onflatteuze maar briljante biografie onderscheidt zich daarmee van eerdere werken die hetzelfde poogden te doen: Seife durft de vraag ‘wat maakte Hawking Hawking’ eindelijk eens ongewassen te beantwoorden.’ - New Scientist ‘Seife baseerde zich op gesprekken met bekenden van Hawking, de biografie van zijn ex-vrouw Jane en andere literatuur over Hawking. Dat levert een ongecensureerd boek op waarbij het wetenschappelijke werk van Hawking uitgebreid aan bod komt. Maar het leest niet echt als een exposé. Er is ruimte voor nuance en tussen de regels schemert er bewondering voor het uitzonderlijke leven van deze briljante geest in een verschrompeld lichaam.’ NRC Handelsblad ‘Het is nauwelijks meer mogelijk om van Stephen Hawking een reëel beeld te schetsen, maar Charles Seife is daar toch in geslaagd. (…) Hawking Hawking is een zorgvuldig gebalanceerd levensverhaal.’ – Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde ‘De auteur, een wetenschapsjournalist, onthult [ook] hoe Stephan Hawking te boek zou komen te staan als het grootste genie van de mensheid.’ - NVOX ‘De fysica wordt afgewisseld met verhalen en anekdotes uit het persoonlijke leven van Hawking. De lezer leert hem kennen als een gecompliceerde man. Lastig, dwingend, humoristisch. (…) Seife heeft een zeer intelligente biografie geschreven en van de mythe Hawking weer een mens gemaakt.’ – Trouw ‘Doordat Seife goed thuis is in het onderzoeksgebied van Hawking gaat hij behoorlijk de diepte in op het gebied van zwarte gaten, quantummechanica, kosmologie – over de structuur en evolutie van het heelal – en theoretische ideeën over tijd en ruimte. Het boek geeft een compleet beeld van Hawking als mens en als wetenschapper NRC Handelsblad ‘Een boeiende, en bij wijlen ontluisterende zoektocht naar de mens achter het natuurkundige genie.’

De kosmopolitische traditie      Nussbaum Martha      Filosofie

Mondiale Lotsverbondenheid Elk mens verdient dezelfde waardigheid en rechtvaardigheid, zegt het kosmopolitisme. Deze hoogwaardige humanitaire waarden stranden in de praktijk vaak in gebrekkige naleving. In De kosmopolitische traditie gaat de Amerikaans filosofe Martha C. Nussbaum aan de hand van denkers als Cicero, Hugo de Groot en Adam Smith in op de verdiensten en de spanningen van het kosmopolitische gedachtegoed. Haar voorgestelde oplossing leunt wel erg zwaar op de autonomie van natiestaten. Toen de Griekse cynicus Diogenes circa 412 voor Christus gevraagd werd waar hij vandaan kwam, zou hij geantwoord hebben: “Ik ben een wereldburger.” Daarmee werd hij de eerste zelfverklaarde kosmopoliet, iemand die zich niet identificeert aan de hand van diens stad, sociale klasse of stamboom, maar diens menselijkheid. Elk mens heeft dezelfde inherente waardigheid. En verdient dus dezelfde rechtvaardigheid, aldus de kosmopoliet. Stevige opmars Het oogt bedrieglijk logisch en simpel, maar bijna tweeëneenhalf millennia later blijkt het nog altijd een lastig ideaal om in de praktijk te brengen. Nooit eerder waren we wereldwijd zo met elkaar verbonden als in de 21ste eeuw, maar we zijn ook meer van elkaar afhankelijk dan ooit tevoren. Het COVID-19 virus vloog in no time de hele wereld rond. De gevolgen van onze CO2-uitstoot zijn door mensen in India voelbaar in temperaturen van bijna 50 graden Celsius. De invasie van Oekraïne zorgt niet alleen overal voor torenhoge energieprijzen maar dreigt in grote delen van de wereld een hongersnood te veroorzaken, omdat Oekraïne een van de belangrijkste exporteurs van graan is. Ons lot is onlosmakelijk verbonden met dat van mensen aan de andere kant van de aarde. We hebben elkaar nodig, anders redden we het als mensheid simpelweg niet. Tegelijkertijd zijn nationalistische leiders al een tijdje aan een stevige opmars bezig, en trekken veel landen zich steeds meer terug achter hun eigen, steeds hoger wordende grensmuren. Van de Verenigde Staten tot India, van Brazilië tot Hongarije: de populistische eigen-volk-eerst politiek viert hoogtij. Internationale mensenrechtenverdragen, zoals het UNCHR vluchtelingenverdrag, of de Istanbul Conventie – waarin landen zich committeren aan het bestrijden van geweld tegen vrouwen – staan steeds meer onder druk, de universaliteit van mensenrechten wordt steeds vaker ter discussie gesteld. Zo schreef in ons eigen land de liberale VVD in haar laatste verkiezingsprogramma dat bij toetsing van internationale mensenrechten het belang van Nederland altijd voorop moest staan. Ze werd – wederom – de grootste partij van het land. Wordt Vervolgd Hulp van buitenaf De wereld kan dus wel een opfrisser gebruiken in de ontstaansgeschiedenis van die universele mensenrechten en de waarden die daaraan ten grondslag liggen. In het zojuist in Nederlandse vertaling verschenen De kosmopolitische traditie gaat de Amerikaanse filosofe Martha C. Nussbaum helemaal terug naar de basis. In losjes met elkaar verbonden essays ontleedt ze de ontwikkeling van de kosmopolitische filosofie bij denkers als Marcus Tullius Cicero (106 v. Chr – 43 v. Chr.), Hugo de Groot (1583-1645) en Adam Smith (1723-1790). Daarbij legt ze zowel de waardevolle nieuwe inzichten van elke denker als de gebreken in hun redenaties bloot. In de laatste twee hoofdstukken maakt ze een sprong naar de grote kosmopolitische uitdagingen van onze tijd, zoals politieke pluriformiteit, de beperkingen van internationale wetgeving en asiel en migratie, en komt ze met een eigen oplossing voor het feit dat de hoogwaardige humanitaire waarden van het kosmopolitisme in de praktijk keer op keer gebrekkig worden nageleefd. Eerst de kosmopolitische gedachte in een notendop. Ieder mens is evenveel waard, ongeacht diens status, afkomst, gender of sociale klasse. Waardigheid is niet-hiërarchisch en behoort in gelijke mate toe aan iedereen die op een basaal niveau moreel te handelen moreel te denken. Ieders waardigheid dient gerespecteerd te worden. Sinds het begin van de kosmopolitische traditie is echter een denkfout in het gedachtegoed geslopen, beargumenteert Nussbaum, en die is sinds Cicero nooit echt gecorrigeerd. Namelijk de fout dat de menselijke waardigheid intrinsiek is en niet beïnvloedt wordt door externe factoren. De morele persoonlijkheid is perfect, ook wanneer een persoon in armoede leeft of tot slaaf is gemaakt. Ze behoeft geen hulp van buitenaf. Hieruit vloeit voort dat de kosmopolitische politiek wel plichten heeft om hulp te bieden wanneer de rechtvaardigheid van andere mensen bedreigd wordt – in het geval van agressieve oorlogen, bijvoorbeeld – maar niet wanneer andere mensen materiële hulp behoeven, bijvoorbeeld omdat ze voedsel of water tekort komen. Deze tweedeling is onterecht, zegt Nussbaum. Externe factoren als armoede, slavernij en honger tasten wel degelijk de menselijke waardigheid aan. Ze belemmeren de keuzevrijheid en de mogelijkheid tot intellectuele ontwikkeling. De tweedeling tussen de plichten rond rechtvaardigheid en de plichten rond materiële steun zijn onterecht. Bovendien klopt het argument dat Cicero gebruikt niet, namelijk dat materiële steun veel duurder is dan morele rechtvaardigheid. Oorlogen kosten het veelvoudige van voedselhulp, kijk maar naar Oekraïne. Migratie zonder restricties Het gelijkstellen van deze twee plichten zorgt echter voor nieuwe dilemma’s. Zo beargumenteert Nussbaum dat materiële steun vaak gepaard gaat met paternalisme – en tast daarmee de autonomie en de waardigheid van de ontvanger aan. Bovendien werkt het geven van geld of goederen ontmoedigend voor het opbouwen van een duurzame politieke infrastructuur. Omgekeerd heeft ieder mens in theorie het recht om op zoek te gaan naar voedsel en veiligheid wanneer dat niet in het eigen leefgebied aanwezig is, maar is migratie zonder restricties onhoudbaar, aldus Nussbaum. De autonomie van natiestaten is een belangrijk goed en moet gerespecteerd worden. Dat betekent: niet zomaar hulp van buitenaf die ingrijpt op die autonomie, en ook niet zomaar mensen toelaten die de werking van die natiestaat zou kunnen veranderen. Als oplossing stelt ze de “capability-benadering” voor: ze definieert een basisniveau van tien ‘mogelijkheden’ die voor elk mens toegankelijk zou moeten zijn, zoals het recht op leven, het recht op goede gezondheidszorg of het recht op vrije meningsuiting. De lijst kan als checklist dienen voor de grondwetten van natiestaten. Uiteindelijk is dat de plek waar de waardigheid van ieder mens beschermd moet worden. Binnen de grenzen van de eigen natiestaat. De natiestaat is volgens Nussbaum niet alleen de meest praktische organisatie waarbinnen de rechten van elk mens gewaarborgd kunnen worden, “de traditie [heeft] de natie krachtig verdedigd als het morele thuis van de autonomie van het volk, het recht om hun veiligheid en nationale politieke cultuur te verdedigen.” (p.272) Wie of wat ‘het volk’ is, en dat de grenzen van natiestaten geen natuurwetten zijn of netjes langs de lijnen van gemeenschappen en culturele samenlevingen lopen, daarover rept Nussbaum met geen woord. Ook niet over hoe burgers van autoritaire natiestaten hun capabilities kunnen afdwingen, of wat voor hulp daarbij van buitenaf gerechtvaardigd is. Dit rotsvaste vertrouwen in de natiestaat als hoeder van de kosmopolitische waarden is vanuit de geschiedenis bezien op zijn zachtst gezegd bijzonder, want tot op heden nog niet echt goed bewerkstelligd. Ze volgt ook niet logisch uit de heldere en eloquente gedachtegang van de voorgaande hoofdstukken. Ook gaat ze hierin wel heel gemakkelijk voorbij aan bijvoorbeeld enorme materiële ongelijkheden in de wereld die door eeuwen van koloniale overheersing zijn veroorzaakt. Sowieso ontbreken voor een groot deel de inzichten rond (wereld)burgerschap uit andere filosofische tradities dan de westerse – een enkele Indiase denker daargelaten. Voor een boek dat nadrukkelijk gaat over kosmopolitische waarden is de wereldse pluriformiteit soms opvallend ver weg. Oplossingen Dat neemt niet weg dat De kosmopolitische traditie een bijzonder lezenswaardig boek is. De essays over de ontstaansgeschiedenis van het kosmopolitische denken zijn inzichtrijk, helder en goed navolgbaar uiteengezet en zetten de waardigheid van elk mens centraal. Daarbij biedt Nussbaum veel stof tot denken over hoe we die waardigheid van elk mens kunnen bereiken, ook als je het niet met haar oplossingen eens bent.

De aandacht verloren      Hari Johan      Menswetenschappen

De aandacht verloren - ‘Leesbaar en ook voor managers relevant’ ‘De aandacht verloren’ is een mengeling van inzichten over het verlies van het vermogen ons langdurig te concentreren, een reisverslag, wetenschappelijke weetjes en een oproep tot actie. En dat alles is leesbaar opgeschreven. Hari is erin geslaagd het belang van concentratie te verhelderen en de negatieve effecten van het ontbreken ervan duidelijk te maken. De Britse journalist Hari las een eindeloze hoeveelheid publicaties over ons verminderend vermogen om de aandacht ergens bij te houden en interviewde er 250 experts over. Deze vermindering illustreert hij onder meer met onderzoeken die aantonen dat tieners in de VS nog maar negentien seconden lang op een taak kunnen focussen en kantoormedewerkers drie minuten. Beeldschermen hebben volgens Hari ons concentratievermogen verslechterd. Daarbij verwijst hij naar onderzoek dat heeft aangetoond dat papierlezers meer van een tekst onthouden dan schermlezers. Nog een oorzaak van de ‘aandachtscrisis’ is volgens hem het moderne dieet. In het Westen ontbijten veel mensen met gesuikerde ontbijtgranen of met witte boterhammen. Mensen voelen zich door de glucose een korte tijd energiek, maar na een poosje voelen ze zich versuft en hebben ze, om zich weer te kunnen concentreren, weer een energiebron nodig, zoals een chocoladereep of een kop koffie. TWAALF ONTWIKKELINGEN In het boek behandelt Hari twaalf oorzaken c.q. ontwikkelingen die ons vermogen om aandachtig te zijn ontregelen. Hij bespreekt deze ontwikkelingen in hoofdstukken met titels zoals: De opkomst van technologie die ons kan volgen en manipuleren, De verminking van onze flow-ervaringen, Verslechterend voedingspatroon en toenemende verontreiniging, De verbreiding van ADHD en hoe we daarmee omgaan, De verbreiding van stress en hyperwaakzaamheid. Het boek is gebaseerd op de vele wetenschappers die hij heeft gesproken en op zijn literatuuronderzoek, waarnaar hij verwijst in de dertig pagina’s met noten. Aanvullend daarop is er een website, gebaseerd op het Engelstalige boek, met verwijzingen en achtergrondinformatie beschikbaar. Er worden veel namen en onderwerpen genoemd, maar door het ontbreken van een index is het zoeken daarvan lastig. CONCENTREREN Willen we ons weer beter kunnen concentreren, dan moet er van alles gebeuren, zoals aanpassingen in ons voedingspatroon, regelgeving rond sociale media, zorgen dat mensen acht uur ongestoord slapen, meer lichaamsbeweging, buitenspelen mogelijk maken voor kinderen, meer aandacht voor schone lucht. Veel van deze zaken kan een individu zelf oppakken, gezonder eten of voor slapen gaan niet meer naar een ‘blauw scherm’ kijken. Zo blijkt dat negen van de tien mensen naar een scherm kijken tijdens de twee uur voordat ze gaan slapen. En uit onderzoek blijkt dat mensen dieper slapen als ze de twee uur ervoor geen schermen meer bekeken hebben. MONOTASKEN Eén van de geleerden die hij in 2021 (vlak voor zijn dood) spreekt is de psycholoog Mihály Csíkszentmihályi die onderzocht heeft hoe iemand zich gedurende langere perioden kan concentreren zonder dat dat veel inspanning lijkt te kosten. Csíkszentmihályi noemt dit de flow-staat: een beleving of een toestand, waarbij je zo opgaat in wat je aan het doen bent, dat je elk besef van jezelf verliest. Flow kan volgens Csíkszentmihályi alleen ontstaan als je enerzijds werkt aan een betekenisvol doel maar vooral als je andere taken opzijzet, dat je aan het ‘monotasken bent’. En volgens Csíkszentmihályi is uren turen naar een scherm één van de activiteiten die de minste flow oplevert. Hari citeert onderzoeken die stellen dat Amerikaanse werknemers om de drie minuten worden afgeleid, en studenten om de 65 seconden. Zo blijkt dat het 23 minuten duurt voordat je weer even geconcentreerd bent als voor je onderbroken werd. In het verlengde hiervan citeert Hari een hersenonderzoeker van het MIT. Die stelt dat onze hersenen maar een of twee gedachten tegelijk produceren in onze bewuste geest: ‘We zijn uiterst single-minded.’ En een Noorse hoogleraar stelt dat we door het lezen van tekst op een scherm minder onthouden en begrijpen dan wanneer we lezen vanaf papier. Dit fenomeen wordt wel ‘screen inferiority’ genoemd. RECEPT Al lezend kun je uit zijn boek een recept voor een aandachtig leven distelleren, naast het hierboven genoemde minder naar een scherm turen, teksten lezen vanaf papier, stoppen met het uitvoeren van meerdere taken tegelijkertijd. Andere ingrediënten zijn: zorgen voor goede slaap, gezonde suikerarme voeding, zorgen voor voldoende lichaamsbeweging, oefenen in kritisch denken, boeken lezen, spelen, zorgen voor leven in schone lucht, genieten van menselijk contact. VOEDSELINDUSTRIE Veel van de door Hari gesignaleerde ‘misstanden’ zijn niet door een individu alleen te verbeteren. Zo heeft het volgens hem bijvoorbeeld geen zin om mensen zelfhulpcursussen te geven waarin ze de voordelen gaan inzien van het niet beantwoorden van werkmail na werktijd. Daarvoor is het nodig dat mensen samen, collectief, strijden voor andere regels. Hari maakt duidelijk hoe de social-media-industrie veel mensen afhankelijk hebben gemaakt van hun sites. Waar we een ‘verdienmodel’ zijn geworden.’ Onze voedsel- en gewichtsproblemen zijn volgens Hari de schuld van bedrijven. De voedselindustrie voedt ons met zoetigheden die maar kortstondig helpen. Daarom stelt hij dat het veranderen van de regels rond die bedrijven nodig is. Zo stelt hij voor om sociale media te collectiviseren, PERSOONLIJK REISVERSLAG Hari heeft het boek geschreven in de stijl van een reisverslag met hijzelf in de hoofdrol, vol met anekdotes van mensen die hij op zijn reis is tegengekomen. Zo begint bijvoorbeeld het eerste hoofdstuk: ‘Ik begrijp niet wat u zoekt, zei de man van het warenhuis Target in Boston telkens.’ Een ander hoofdstuk begint met: ‘Op de eerste dag van mijn geestelijke vrije val liep ik over het strand en ik zag weer precies datgene waar ik me al sinds Memphis aan stoorde: bijna iedereen tuurde op een scherm.’ Voor lezers die het meest leren van verhalen en anekdotes is het een waardevol boek. Het leest immers bijna als een roman. Voor lezers die snel kennis willen maken met de verschillende ontwikkelingen die verantwoordelijk zijn voor het concentratieprobleem, had het boek best honderdvijftig bladzijden korter gekund. MANAGEMENTBOEK Het boek is ook voor managers relevant, voor hun eigen functioneren en voor hun rol als leider van medewerkers. Multitasking, veel op het scherm kijken, lange werkdagen, ongezond en gehaast eten, werken in een onrustige (noisy) omgeving, slecht slapen, e.d. maken zowel manager als medewerker minder productief en creatief en belemmeren geconcentreerd werken. En dit leidt tot de conclusie dat een boek met een aantal nuttige boodschappen voor managers (zoals in dit geval) niet altijd uit managementboeken afkomstig hoeven te zijn. ACTIE De goed geschreven verhalen staan allemaal op zich en verwijzen nauwelijks naar elkaar. Je kunt dan ook gewoon beginnen te lezen waar het boek openvalt. Hari’s boek waarschuwt voor de achteruitgang van leren en werken omdat we ons niet meer kunnen concentreren. De aandacht verloren is een mengeling van inzichten over het verlies van het vermogen ons te concentreren, een reisverslag, wetenschappelijke weetjes en een oproep tot actie. En dat alles is leesbaar opgeschreven. Hari is erin geslaagd het belang van concentratie te verhelderen en de negatieve effecten van het ontbreken ervan duidelijk te maken.

De mannen van Poetin      Belton Catherine      Russische geschiedenis

Catherine Belton werkte zes jaar lang voor The Financial Times in Moskou. Ze begint met een overzicht van de mannen rond Poetin, veelal ex-KGB-ers. Het aanvankelijk doel van het boek was: aantonen hoe Poetins KGB-vrienden de economie inpalmden. Daarna kwam erbij: bewijzen dat die miljarden ook ingezet werden om democratieën in het Westen te ondermijnen. Belton is positief over de Poetin van 1992 en verder: ze prijst zijn dossierkennis en inzicht in de economie. Hij was toen locoburgemeester van Sint-Petersburg en medewerker van Sobtsjak. Poetin bepaalde wie er handel mocht drijven in de zeehaven van Sint-Petersburg en haalde daar zelf de nodige winst uit. Galina Starovojtova, de activiste die de corruptie onderzocht, werd in 1998 doodgeschoten. In 1996 kreeg Poetin een hoge functie in het Kremlin en in 1998 werd hij baas van de geheime dienst FSB. In augustus 1999 benoemde Jeltsin hem tot premier. In maart 2000 werd Poetin vlot verkozen tot president. Jeltsin kreeg bescherming tegen juridische vervolging voor de illegale rekeningen van hem en zijn familie in Zwitserland. Poetin leek aanvankelijk nog prowesters, maar toen Bush in 2002 het ABM-verdrag opzegde, een rakettenschild wou bouwen in Polen en Roemenië en de NAVO steeds meer Oostbloklanden inpalmde, wijzigde zijn houding en begon hij zijn totalitaire macht op te bouwen. De eerste slachtoffers waren de oligarchen. Mediatycoon Goesinski vloog al in 2000 in de gevangenis. Hij kon kiezen: ofwel zijn media verkopen aan Gazprom ofwel in de gevangenis blijven. Anderen volgden, zoals Berezovski en Chodorkovski. Vanaf 2001 had Poetin al de controle over radio en tv verworven. De gasindustrie kwam onder zijn controle via Gazprom. En de KGB veroverde stapsgewijs de vier grote oliebedrijven. Trouw Belton toont ook aan waarom Chodorkovski eraan moest: op tv maakte hij in het bijzijn van Poetin bekend dat de corruptie 10% van het BBP bedroeg of 30 miljard $ per jaar. Hij gaf geld aan politieke partijen, hij gaf de indruk dat hij zich in 2008 presidentskandidaat zou stellen, hij wou Rusland omvormen tot een parlementaire democratie en zocht te veel toenadering tot de VSA en tot ExxonMobil, dat zijn Yukos wou overkopen. In 2003 werd hij aangehouden. Premier Kasjanov, die Poetin durfde tegenspreken, werd ontslagen. Vanaf 2004 keerde men terug naar de tsaristische drie-eenheid van orthodoxie, autocratie en nationalisme. De crisis van 2004 in Oekraïne beschouwde Poetin als een Westers complot dat Kiev wegleidde van Moskou. Op 1 september 2004 volgde het drama in Beslan, het tweede na dat in het Doebrovka-theater in 2002. Terroristen gijzelden 1.100 ouders, kinderen, leerkrachten en eisten weer dat Rusland zich zou terugtrekken uit Tsjetsjenië. 330 gijzelaars, vooral kinderen, stierven bij de bestorming door Russische commando’s. Voor het eerst kreeg Poetin een golf van woede over zich: de meeste doden waren veroorzaakt door de Russische troepen. Poetin beweerde dat het Westen betrokken was bij de aanval en besloot dat de regionale gouverneurs voortaan niet meer gekozen, maar door hem benoemd zouden worden. In november 2004 volgden de presidentsverkiezingen in Oekraïne. Poetin steunde Janoekovitsj en liet Joesjtsjenko vergiftigen met dioxine, maar uiteindelijk won deze toch de verkiezingen. Voor Poetin was deze ‘Oranjerevolutie’ een pijnlijke nederlaag, de tweede al na de overwinning van Saakasjvili in Georgië (2003). Die nederlagen zouden nog jaren de daden van Poetin bepalen. Vanaf 2004 kon Poetin regeren als alleenheerser: hij beheerste de media, de zakenwereld die kon kiezen tussen het bedrijf afstaan of de gevangenis, hij benoemde de gouverneurs en de burgemeesters van de grote steden. Vanaf 2012 was hij opnieuw president en dreef hij de repressie op tegen Navalny en tegen ngo’s die steun kregen uit het buitenland. In 2013 was de groei maar 1,3% en daalde zijn populariteit tot 47%. Dan zette hij volop in op de herleving van het Russische rijk: hij annexeerde de Krim en maakte duidelijk dat Oekraïne bij Rusland moest horen. Toen Janoekovitsj het verdrag met de EU niet tekende, ontstond zwaar protest op Maidan, waarbij in februari 2014 zeventig demonstranten doodgeschoten werden. Janoekovitsj nam de vlucht. De Russische propaganda gaf alle schuld aan de Amerikanen en aan Oekraïense ‘neonazi’s’. Poetins populariteit schoot omhoog naar 80%. Daarna trokken Russische ‘vrijwilligers’ de Donbas binnen. De separatisten werden gesteund door Moskou: militair en met zwart geld. Er vielen al 14.000 doden tussen 2014 en 2022. De Panama Papers toonden in 2016 een deel van de rijkdom van Poetin en zijn entourage. Sinds 1991 en vooral tijdens Poetin is er voor meer dan 800 miljard dollar naar het buitenland gebracht, meer dan het totale vermogen van de bevolking. Behalve voor zelfverrijking, diende het geld ook om westerse instellingen te ondermijnen en de Brexit te steunen. Het laatste hoofdstuk gaat over Trump. Die heeft al sinds 1987 contacten met en was afhankelijk van rijke Russen (of Georgiërs). Er kwam net geen Trump Tower in Moskou in 2016. Maar rijke Russen speelden wel een rol in zijn kiescampagne. De Doema en Poetins woordvoerder Dmitri Peskov waren enthousiast toen Trump in november 2016 won. De Russische inlichtingendienst had de mails van Hillary Clinton gehackt en geprobeerd de Amerikaanse publieke opinie te beïnvloeden ten voordele van Trump. Poetin deed dit af als acties van private individuen, niet van de staat. Trump vond de NAVO achterhaald, hij moedigde de Britten aan om de EU te verlaten, hij liet de Koerdische bondgenoten in de steek in Syrië en lobbyde publiekelijk om Rusland weer in de G8 te krijgen. Zijn poging om Zelensky aan zijn kant te krijgen om Biden te veroordelen mislukte. In 2020 paste Poetin de grondwet aan zodat hij levenslang kan aanblijven met onbeperkte macht, ook over het gerecht, zodat hij iedereen kan laten verdwijnen. Dit boek is geen biografie van Poetin, maar wel een overrompelende studie over het gedrag en de rijkdom van hem en zijn omgeving. Belton heeft veel opzoekingswerk verricht en vele voormalige adviseurs en kennissen van Poetin geïnterviewd. Vanaf het begin heeft ze het over scènes die zouden passen in een film: corruptieschandalen, onteigeningen van miljarden, processen om miljarden, fysieke bedreigingen en liquidaties. Om veiligheidsredenen worden de contactpersonen dikwijls niet met hun naam vermeld. Begrijpelijk, maar als lezer weet je graag wie de bron is. Belton legt wel duidelijk uit waarom Chodorkovski en andere magnaten door Poetin onteigend en uitgeschakeld werden. En vooral hoe Poetin samen met de KGB/FSB stap voor stap zijn macht en zijn persoonlijke rijkdom vergrootte en een einde maakte aan de democratie, vrije pers, vrije economie. Ze zegt niet hoeveel rijkdom Poetin nu heeft. Een kaart met de plaatsnamen ontbreekt helaas. KGB (1954- 1991) en FSB (1995-nu) gebruikt ze door elkaar. Het notenapparaat is indrukwekkend: p. 479-587! De oorlog tegen Oekraïne staat er niet in. Enkele details: oepravlenie (p. 295) moet zijn: oepravnenie (het uit de weg ruimen). Het nieuwe millennium begon niet op 31 december 1999 (p. 167), wel op 1 januari 2001. In het register staan geen plaatsnamen en geen begrippen zoals obsjtsjak (criminele belasting) en siloviki (mannen met macht, in de praktijk FSB-ers). Maar het geheel is wel een staaltje van sterke onderzoeksjournalistiek: Belton zal geen visum voor Rusland meer krijgen.

Rusland, land dat anders wil zijn      Kessler Gijs      Russische geschiedenis

De Russische inval in Oekraïne markeert het einde van een tijdperk. Dertig jaar geleden viel de Sovjet-Unie uiteen. Rusland hoopte vurig nu een ‘normaal’ land te kunnen worden, open naar de rest van de wereld en met een markteconomie en een democratie. Dat lukte maar zeer ten dele, en veel van wat er wel bereikt werd, gaat nu te gronde. Waarom heeft dertig jaar verandering de Russen niet kunnen brengen wat ze ervan verwachtten? Wat bracht het wel? Gijs Kessler maakt de balans op. In 1991 zette hij voor het eerst voet op Russische bodem. Het gevoel van belofte dat in de lucht hing en de vrienden die hij er maakte deden hem terugkeren. Hij vond er zijn liefde, ging er wonen en maakte vijfentwintig jaar van Ruslands moderne geschiedenis van zeer nabij mee. Dit boek verhaalt van zijn ervaringen in een land dat altijd anders wil zijn dan het is — welvarender, rechtvaardiger en hoopvoller, maar ook gerespecteerder, machtiger en invloedrijker. Op een ogenblik dat Rusland zich afkeert van het Westen – na de invasie in Oekraïne op 22 februari 2022, omdat datzelfde Westen die broederlijke hulp van de Russen aan de Oekraïners maar niet wil begrijpen (hadden ze dan verwacht dat wij de oorlog zouden goedkeuren ?), is een boek met deze titel welgekomen lectuur. De auteur is goedgeplaatst om zich daarover uit te spreken : hij heeft van 2002 tot 2016 permanent in Rusland gewoond en was sinds 1996 regelmatig te gast in Moskou. Hij heeft het allemaal ‘van binnenuit’ zien gebeuren en is getuige geweest van een ontwikkeling die velen, zowel in de Sovjetunie als in het Westen, voor onmogelijk hielden. De auteur legde de laatste hand aan zijn boek vlak voor de invasie in februari en hij is zo verstandig geweest het niet te herschrijven in het licht van die dramatische gebeurtenissen. Gijs Keller heeft in die kwarteeuw een grote evolutie meegemaakt – van ‘het overheersende gevoel dat ik hier waarschijnlijk nooit zou kunnen aarden’ (7) tot het inzicht dat er geen collectieve verantwoordelijkheid is en dat het de persoonlijke verantwoordelijkheid van het individu is die telt (225-226). De Nederlander heeft gezien dat het systeem heeft gefaald en dat het dan aankomt op het individu en in dit opzicht, stelt hij, is Rusland ‘waarschijnlijk veel meer dan wij, een “normaal land” in deze wereld’ (226). Het boek is ingedeeld in vijf goed gedoseerde hoofdstukken : over de mens, het verleden, de markt, de macht en tenslotte de wereld. Toen hij in het jonge post-Sovjetrusland terechtkwam, was het voor iedereen zonneklaar waar jong Rusland voor ging : ‘Rusland moest een “normaal” land worden en dat betekende : goedgevulde winkels, een land waar je door niemand verteld werd wat je wel en niet moest doen en vinden, en een samenleving waarin de dingen ordentelijk, eerlijk en netjes geregeld waren’ (9). Wie het Rusland van vandaag kent, weet dat van dit alles niets terecht is gekomen, behalve dan van de overvloed aan basis- en luxeproducten, gesteld dat je er het geld voor hebt. Merkwaardig is dat die ‘droom van vrijheid, welvaart en welzijn’ in essentie a-politiek was (9). Ondanks het mislukken van deze droom is de auteur er toch van overtuigd dat er in Rusland in de afgelopen dertig jaar veel veranderd is (14). Het eerste hoofdstuk (De mens) is boeiend en goed gestoffeerd. Gijs Keller kwam terecht in een wereld van leeftijdsgenoten die, net als hij, geloofden in verandering, in het recht op individuele, vooral culturele vrijheid en zich uitdrukkelijk a-politiek opstelden, want met politiek waren ze in hun Sovjetjeugd ‘doodgegooid’ (23). Maar velen voelden zich onzeker, een harde, onbeschofte manier met de mensen om te gaan was de norm (‘tranen in de ogen zag je zelden’, 30), het land was in een shocktoestand : ‘Een shocktoestand die meer dan tien jaar aanhield en teweeggebracht werd door de totale Umwertung aller Werte die het land die jaren in zijn greep had’ (31). Vooral voor de oudere generatie bleek alles nu ineens zinloos, want alles waar ze in hun leven voor gestaan hadden, hun idealen, hun onbezoldigd enthousiasme, de hele Sovjeterfenis – alles werd overboord gegooid (31). De oude wijsheid werd bewaarheid – homo homini lupus, oud tegenover nieuw, hervormingen tegenover stagnatie (maar met zekerheid wat werk, loon, pensioen e.d. betrof). In het eerste decennium van de nieuwe eeuw traden ‘gewenning en aanvaarding’ in, de mensen begonnen zich vrijer en zelfbewuster te voelen (40), de jaren van Poetins bewind staan in het teken van een ‘grote, diepgaande cultuuromslag’ (43). Rusland kwam uit zijn isolement, begon ander, afwijkend gedrag (lang haar, homo’s) te aanvaarden, het werd pluriform, subcultuur schoot uit de grond, slang drong in het algemeen-beschaafd Russisch door, ook de schuttingtaal (mat) kon nu min of meer door de beugel. Zelfs feminisme of feministisch gedrag (bv. van jonge huisvaders) werd nu als normaal ervaren. Moeilijker was het gesteld met het verleden. Of men het nu wilde of niet, iedereen werd geconfronteerd met ‘die alomtegenwoordige overledene – de Sovjetunie’ (64). Het leek veel gemakkelijker de markteconomie in te voeren (alhoewel de Russen daar geen enkele ervaring mee hadden) dan een democratie en een rechtsstaat, maar dit wil niet zeggen dat de homo sovieticus bij de pakken bleef zitten (65). Een van de grote hinderpalen in de overstap naar een op privéconsumptie gerichte maatschappij was dat de Sovjetunie eigenlijk helemaal ingesteld was op een oorlogseconomie : er werden wapens, tanks, ijzer en staal geproduceerd, voor de alledaagse behoeften van de Sovjetburgers bestond geen belangstelling, de tertiaire sector was zo goed als onbestaande. En alhoewel de hele Sovjetperiode permanent gebrek heerste aan elementaire levensmiddelen (eten, tandpasta, wc-papier, fatsoenlijke kleding, lange rijen), leeft bij veel mensen nu toch nog heimwee naar die rustige, zorgeloze tijden van Brezjnev, tot het midden van de jaren tachtig, toen ze weliswaar weinig hadden, maar de staat zorgde voor het minimum. Ook dat is onrechtvaardig – Rusland heeft sinds de late jaren negentig, al voorbereid door Jeltsin (‘Poetin schoof aan een gedekte tafel aan’, 151), en de eerste tien jaar van de nieuwe eeuw wel degelijk veel gerealiseerd op gebied van welvaart. De Sovjetunie kan wel enige verdiensten opsommen (industrialisering van het land, alfabetisering van het platteland, hoog niveau van onderwijs en wetenschap), maar helaas was met veel van deze kennis en vaardigheden in de nieuwe markteconomie niets aan te vangen, wat vooral duidelijk werd in de sociale en menswetenschappen (79). Rusland werd ook behekst door zijn imperiaal verleden, de auteur noemt het ‘koloniale blindheid’ (82) : na 1991 konden de Sovjetrepublieken zich afscheiden en voor die volkeren hield dat een ‘positieve belofte’ (81) in, maar de Russen zagen het met ledige ogen gebeuren. Zo werd de annexatie van de Krim in 2014 een splijtzwam binnen de Russische samenleving (83). Het uiteenvallen van de Unie bracht ook een stroom van migranten met zich mee : de terugkeer van etnische Russen uit de vroegere deelrepublieken, waar ze niet meer welkom waren, naar de Russische Federatie (zo’n drieënhalf miljoen etnische Russen) (87). De massaterreur onder Stalin was het grote lijk uit de kast (99). Na de jaren van glasnost en open debat in de media in de late jaren tachtig wilde eigenlijk niemand meer praten over het stalinistische verleden (105), men vond het heden belangrijker, dat leverde al genoeg problemen op. En iedereen was bang dat door openlijk te praten over de schuldigen aan de staatsterreur de doos van Pandora zou worden geopend (108), dus werd er over gezwegen en kwam er geen Neurenbergproces, een voor Rusland slechte zaak. De auteur vreest dat die ‘confrontatie met het verleden er nooit meer gaat komen’ (109) en de huidige machthebbers doen liever aan ‘toedekken, verhullen en ontkennen’ (110). Maar het zwijgen ‘draagt bij aan het basale wantrouwen waarvan de Russische samenleving doortrokken is’ (111). De meeste Russen voelen zich niet verantwoordelijk voor de Russische staat en willen op het gedrag van die staat ook niet aangesproken worden (112). In hoofdstuk 3 (De markt) zet de auteur gedetailleerd uiteen hoe de marktmechanismen in Rusland werken (of niet werken) en stelt terecht dat het niet de bedoeling van Gorbatsjov was het Sovjetbestel te laten ontploffen, maar hete hervormen, op te lappen. Waar velen van droomden, was niet het wilde kapitalisme, maar het sociaal-democratische model van Duitsland of Zweden (146). Interessant is ook de stelling dat Rusland voor het kapitalisme gekozen heeft niet uit overtuiging, maar uit het feit dat alle andere middelen gefaald hadden (118). In de jaren negentig kende emigratie een hoge vlucht - jonge(re) mensen die niet bang waren om een nieuw leven te beginnen en hoogopgeleid waren, namen de benen naar het Westen en Amerika en zegden het in hun ogen hopeloze Rusland voor goed vaarwel. De falende markt kende als enige reddingsboei het gezin : samenhokkend met twee-drie generaties de crisis overleven, met groenten op de datsja, in kleinbehuisde appartementjes. In hoofdstuk 4 (De macht) bespreekt de auteur het einddoel van wat de mensen in december 1991 verwachtten : ‘een liberale democratie naar westers voorbeeld, met een bescheiden rol voor de staat en een sterk maatschappelijk middenveld’ (164). Het bewind van Poetin heeft die droom de bodem in geboord : van democratie kan geen sprake zijn in de ‘presidentiële republiek’, het middenveld heeft geen stem meer, corruptie heerst op alle niveaus, scheiding van machten is onbestaande, misdaad (‘als alternatieve staat’, 171) reguleert het openbare leven, politieke en economische macht is verstrengeld. Onder Poetin ging het in de politiek alleen om de macht en niet om de inhoud of beleid, laat staan om een visie op de toekomst (173). De mensen gingen politiek zien als een vies spelletje (174) en dat verklaarde hun afkeer van de politiek en hun a-politieke opstelling, waarvan Poetin dankbaar gebruikt heeft gemaakt. Toen de a-politieken wakker schoten (2012), was het al te laat, Poetin zat al te stevig in het zadel (195). De auteur citeert de these van Catherina Beltin in haar boek Putin’s People dat de KGB al in de late jaren tachtig een strategie zou hebben uitgewerkt om macht en invloed te behouden na een eventuele val van het communisme (178). De auteur vat de hele problematiek samen met het mooie Russische gezegde ‘de vis rot vanaf de kop’ (188). Zijn oordeel is niet mals : ‘De Russische staat kan Syrië bombarderen, overlopers vergiftigen met novitsjok en oligarchen en oppositiepolitici gevangenzetten, maar is niet in staat een goed functionerende gezondheidszorg op te zetten, het grondwettelijke recht op gratis onderwijs te garanderen, de wegen ordentelijk te onderhouden, of zelfs maar een samenhangende visie te formuleren op de langetermijnontwikkeling van het land. En daarmee schiet die staat fundamenteel tekort waar het de verwachtingen van de eigen burgers betreft.’ (197) Het laatste hoofdstuk (De wereld) behandelt ook een cruciaal probleem in het hedendaagse Rusland : hoe staat het land tegenover de rest van de wereld ? Pas in 1991-93 konden Russen vrij reizen naar het Westen, waar ze zich ervan konden vergewissen hoe Rusland zelf nog een lange weg af te leggen had ‘naar die “normale” wereld waar iedereen zo naar verlangde’ (213). Men voelde zich ook niet begrepen of welkom en Poetin speelt handig in op die gevoelens van minderwaardigheid, niet aanvaard worden. Na vijfentwintig jaar onder Russen te hebben geleefd, maakt de auteur de balans op. Het land is welvarender geworden, maar politiek gezien steeds onvrijer, terwijl de persoonlijke vrijheid juist toenam. Dit is een regelrecht ‘culturele omwenteling’. De Rus is wereldwijzer geworden, hij heeft een en ander gezien en begint het eigene te herwaarderen (een soort patriottisme)

Klimaatneutraal in 2050      Albrecht Johan      Klimaat

Tegen 2050 wil Europa klimaatneutraal worden. Maar naarmate de tijd verder tikt, rijst de vraag: hoe kunnen we die radicale ambities ooit waarmaken? Europa’s complexe klimaatbeleid heeft in het afgelopen decennium namelijk amper impact gehad op de CO2-uitstoot. Toch zetten we geen vraagtekens bij het huidige beleid, dat focust op het corrigeren van de marktkrachten via prijsinstrumenten, incentives, subsidies en zachte regulering. Zo’n aanpak veronderstelt dat onze economische beslissingen vooral aangestuurd worden door de marktkrachten. Volgens Nobelprijswinnaar Herbert Simon (1916-2001) leven we echter niet in een markteconomie, maar in een organisatie-economie, gedomineerd door private en publieke organisaties die net groeien door zich af te schermen van het onvoorspelbare spel van vraag en aanbod. In dit boek past Johan Albrecht de inzichten van Herbert Simon toe op de klimaatuitdaging. Hij laat zien dat een beleid dat focust op marktkrachten nooit een systeemverandering kan uitlokken, maar wijst ook op de sleutelrol die flexibele organisaties kunnen spelen in het klimaatbeleid van morgen. Bedrijven met een Net Zero-agenda zijn vandaag de dag immers veel ambitieuzer dan onze overheden – denk maar aan de Europese autosector, die massaal voor elektrische mobiliteit koos, terwijl het Europese beleid net de toekomst van de verbrandingsmotor leek te vrijwaren. Dit boek maakt duidelijk hoe we flexibele en sterke organisaties beter kunnen mobiliseren om onze klimaattoekomst veilig te stellen.

Dat stemmetje in je hoofd      Gawdat Mo      Menswetenschappen

Iedereen heeft het, zo’n stemmetje in je hoofd. Het onophoudelijke commentaar op je gedrag en je gedachten lijkt je gevoel van geluk vaak in de weg te zitten. Het is dus raadzaam om grenzen aan te geven waarmee dat stemmetje zich mag bemoeien. Maar hoe doe je dat? Mo Gawdat, de voormalig topman van Google (X), de futurologische droomfabriek, legt het in dit boek helder en nuchter uit.Iedereen heeft het, zo’n stemmetje in je hoofd. Het onophoudelijke commentaar op je gedrag en je gedachten lijkt je gevoel van geluk vaak in de weg te zitten. Het is dus raadzaam om grenzen aan te geven waarmee dat stemmetje zich mag bemoeien. Maar hoe doe je dat? Mo Gawdat, de voormalig topman van Google (X), de futurologische droomfabriek, legt het in dit boek helder en nuchter uit. Niet alleen hoe onze hersenen werken, maar ook hoe ze in onze moderne tijd op de proef gesteld worden. Hij baseert zich daarbij op zijn kennis op het gebied van programmeren, neuro-wetenschappen en verschillende spirituele leerstellingen. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om de vraag hoe we zelf de baas kunnen worden over onze gedachten, want met de juiste aanpak lukt het ons allemaal. Belangrijk daarvoor is het verwijderen van onnodige ‘ruis’ om de weg naar generositeit en compassie vrij te maken. Daarmee draag je niet alleen bij aan een betere samenleving, maar investeer je ook in je eigen geluk

De zeven vinkjes      Luyendijk Joris      Menswetenschappen

Wie was ik om het boek ‘Inclusief leiderschap’ te schrijven? Een boek over hoe als leidinggevende te werken aan meer diversiteit en inclusie op de werkvloer. Ik had toch helemaal geen ervaring met uitsluiting? Als witte, heteroman, halverwege de veertig werd mij immers toch geen strobreed in de weg gelegd! Het is dat het boek van Joris Luyendijk nog niet was uitgebracht, anders had mijn criticaster vast gezegd dat ik niet over dit probleem kon meepraten, omdat ik nu eenmaal zeven vinkjes had. Helaas, aan de zeven kom ik niet. Ik blijf steken bij vijf vinkjes. En eens, ik had ‘Inclusief leiderschap’ niet kunnen schrijven zonder co-auteur Ugur Özcan, die overigens niet verder komt dan vier vinkjes… Daar waar opleidingsniveau mij nekt (ik kwam niet verder dan de school voor Journalistiek, die door een studiegenoot een “verkapte Teleac cursus” werd genoemd), voldoet Ugur niet aan de ‘norm’ door de achtergrond van zijn ouders en vanwege zijn kleurtje… Gelukkig compenseren we elkaar, en komen we samen zelfs boven de zeven uit, met ons boek als resultaat. Sinds het uitkomen van ‘De zeven vinkjes’ is er heel wat te doen om het boek van Luyendijk. Zo krijgt hij naast lof, ook behoorlijk wat kritiek te verstouwen. Kritiek dat vaak neerkomt op de opmerking die ik kreeg: want wie is hij – met zijn zeven vinkjes – nu helemaal dit thema van ongelijkheid in de top van het bedrijfsleven in de politiek aan te kaarten! Hij profiteert er zelfs van. De enorme aandacht voor zijn boek is hier alleen al bewijs van. Want had Luyendijk ook zoveel publiciteit gekregen wanneer andere zevens in zijn netwerk niet bij bijvoorbeeld NRC Handelsblad of De Volkskrantwerkten? Eerlijk is eerlijk: Ugur en ik hadden graag dezelfde aandacht voor ons boek gehad. Maar, ja, die vervloekte vinkjes hè… Ik sluit mij niet aan bij de criticasters van Luyendijk. Integendeel. Want wat een verademing juist dat niet iemand met een ‘tekort’ aan vinkjes ongelijkheid aan de kaak stelt, maar juist iemand die aan alle normen lijkt te voldoen, net zoals Sander Schimmelpenninck met zijn programma ‘Sander en de kloof’ trouwens. Kritiek op deze bevoorrechte heren is vaak veel te gemakkelijk. Een slap excuus ook om vooral niet met hun indringende boodschap aan de slag te gaan. Nieuw is de boodschap van Luyendijk echt niet. Maar hopelijk is het voor velen – zij met zeven streepjes – wel een wake up call. De rest weet het namelijk al lang: omdat zij dagelijks ervaren tegen een plafond aan te lopen omdat zij niet aan de norm van de zeven vinkjes voldoen. Voor wie de zeven vinkjes gemist heeft, nog even een opsomming: V Minstens één hoogopgeleide en/of welgestelde ouder V Minstens één in Nederland geboren ouder V Man V Hetero V Wit V Gymnasium of vwo V Universiteit In een eerlijk relaas loopt Luyendijk zijn jeugd en loopbaan door. Had hij het ook zo ver geschopt wanneer hij niet aan deze zeven vinkjes had voldaan? Natuurlijk heeft hij hard gewerkt aan zijn carrière en aan zijn boeken, maar was hard werken voldoende geweest? De vraag stellen, is hem beantwoorden. “Ik weet niet of mij met een ander lichaam of nest hetzelfde was gelukt in mijn leven, omdat ik dat niet kan weten […] Wat ik terugkijkend wel kan weten, is dat ik bij het formuleren en verwezenlijken van mijn dromen eigenlijk altijd alles mee hebt gehad en niks tegen. Ik ben nooit werkelijks op de proef gesteld.” “Hoe meer je lijkt op Joris Luyendijk, hoe groter de kans op een plek in het hart van de macht,’ stelt de auteur. “Hoe minder je lijkt op Joris Luyendijk, hoe groter de kans op een plek in de marge. Dit is geen wet, want er zijn genoeg uitzonderingen. Het is wel een wetmatigheid, in de politiek, maar niet alleen daar.” Tot een oplossing voor dit probleem komt Luyendijk, los van een oproep om meer diversiteit en inclusie, niet. Maar goed, voor nu is een stuk bewustwording een belangrijke eerste stap voor de zeven vinkjes die momenteel de stoelen in de bestuurskamers bezetten. Voor praktische ideeën hiermee aan de slag te gaan, zijn gelukkig al de nodige boeken geschreven. Nu nog hopen dat de zeven vinkjes die boeken weten te vinden en op waarde weten te schatten, ookal zijn ze geschreven door het gepeupel van ‘hun’ samenleving…

Het schaakbord van de duivel      Talbot David      Amerikaanse politiek

De opkomst van Amerika als wereldmacht onder de invloed van de geslepen Dulles, de langstzittende directeur van de CIA, is het grootste, nooit vertelde verhaal. Dulles opereerde buiten de wet om, manipuleerde presidenten, beschermde Duitse oorlogsmisdadigers en werkte samen met de maffia, alles om zijn eigen belangen en die van zijn vrienden veilig te stellen. Volgens het ontluisterende, nieuwe bewijs dat David Talbot aanreikt, schuwde Dulles zich niet om als onderdeel van zijn binnenlandse en buitenlandse tactieken tegenstanders te laten liquideren en mondde dit zelfs uit in de dood van zijn politieke vijand John F. Kennedy en zijn broer Robert. Het verontrustende beeld dat Talbot schetst van de Amerikaanse macht is een fascinerend verhaal over de opkomst van de nationale veiligheidsstaat en de strijd om Amerika’s ziel. “De beste spionagethriller van dit jaar is geen fictie, maar geschiedenis ... Talbots betoog dat Dulles zowel de macht als het temperament had om een dergelijk plot ten uitvoer te brengen is meer dan geloofwaardig”. —Salon “Een schurk uit de Koude Oorlog die realpolitik bedreef en wiens successen en blunders ongeëvenaard waren ... Dulles zou perfect in ons geglobaliseerde, uitbestede en hypergesurveilleerde tijdperk passen”. —New York Magazine

Hoe verander je een mening      McRaney David      Psychologie

Leer betere gesprekken voeren (over moeilijke onderwerpen) met 'Hoe verander je een mening?' van David McRaney. We leven in een tijd waarin iedere discussie kan worden afgedaan met ‘ja, dat is jouw mening.’ Van betwiste onderwerpen als klimaatverandering tot complottheorieën: allemaal meningen. Dit lijkt soms tot een rotsvaste impasse te leiden. Maar er is goed nieuws: we veranderen ons hele leven lang constant van mening. In het revolutionaire 'Hoe verander je een mening?' bundelt wetenschapsjournalist David McRaney baanbrekend onderzoek uit de sociologie en psychologie om erachter te komen hoe meningen worden gevormd én hoe je ze (ten positieve) kunt veranderen. Eerst laat hij je met aansprekende, visuele voorbeelden zien hoe jouw waarneming van de werkelijkheid - jouw meningen - tot stand komt. Als je weet hoe je hersenen een mening vormen, is de volgende stap om bewust tools in te zetten om die mening - bij jezelf, een ander of bij een groep - te veranderen. Met een concreet stappenplan leer je welke methodes daadwerkelijk effectief zijn om iemand blijvend van mening te doen veranderen (hint: heel vaak zeggen dat iemand ongelijk heeft, werkt niet). De praktische wetenschap achter het vormen van overtuigingen en opinies. De omslag van het boek vind ik prachtig vanwege de eenvoud en de titel springt erg in het oog door de witte letters op de zwarte kaft zodat je meteen weet waar het boek over gaat. Het boek bevat 10 hoofdstukken en is erg interessant. je leest over hoe meningen toch kunnen veranderen, en hoe meningen beïnvloed worden. Je krijgt inzicht in waarom iemand iets vindt en vanuit de psychologie, neurologie en praktijk toont hij aan hoe je mensen die ogenschijnlijk overtuigd zijn van hun mening, toch ruimte voor verandering gaan zien. Door echt in gesprek te gaan met iemand, je te verplaatsen en iemand te helpen onderzoeken waarom iemand iets vindt, ontstaat er ruimte om een mening te herzien, dat vond ik erg interessant dat het zo beter werkt dan bijvoorbeeld te trachten iemand om te praten. Geen boek wat je snel tussendoor leest, want er valt veel te lezen, en je moet wel opletten. Doordat het onderwerp interessant is wordt het boek nergens saai. De schrijfstijl is onderhoudend, al bevat het boek wel de nodige professionele termen maar die worden wel altijd uitgelegd. Het boek zet je aan tot nadenken. Ik heb het boek met veel plezier gelezen mede omdat het origineel en interessant is.

Persoonlijkheid en macht      Kershgaw Ian      Europese geschiedenis

Europa’s twintigste eeuw was er een van rampspoed in de eerste helft en wederopbouw en herstel in de tweede. In Persoonlijkheid en macht onderzoekt Ian Kershaw in hoeverre Europa’s turbulente recente geschiedenis werd bepaald door de daden van politieke leiders. Vormden zij de eeuw, of werden ze er zelf door gevormd? Aan de hand van de meest prominente politieke leiders uit deze periode bekijkt Kershaw hoe groot de rol van een individu is in het schrijven van de geschiedenis. En in een tijd van nieuwe 'sterke' politieke leiders als Poetin, Xi en Erdogan, is deze vraag opnieuw uiterst actueel. Aan bod komen: Lenin, Mussolini, Hitler, Stalin, Churchill, De Gaulle, Adenauer, Franco, Tito, Gorbatsjov, Thatcher en Kohl. Aan de hand van de meest prominente politieke leiders uit deze periode bekijkt Kershaw hoe groot de rol van een individu is in het schrijven van de geschiedenis. En in een tijd van nieuwe 'sterke' politieke leiders als Poetin, Xi en Erdogan, is deze vraag opnieuw uiterst actueel. De Russische oorlog tegen Oekraïne is een indirect gevolg van de nalatenschap van Sovjet-leider Michail Gorbatsjov, denkt vooraanstaand historicus Ian Kershaw. Hij onderzoekt in zijn nieuwste boek hoe de persoonlijkheden van twaalf 20ste-eeuwse Europese leiders de geschiedenis vormden, en andersom. Business Insider sprak met Kershaw over Poetin en zijn oorlog in Oekraïne, hoe Xi Jinping aan de macht blijft in China, en wat we kunnen leren van de 20ste eeuw. Aan de laatste leider van de Sovjet-Unie, Michail Gorbatsjov, hebben we in het Westen veel te danken. Bijna drie decennia zonder zorgen over een kernoorlog, het vallen van de Berlijnse muur en de hereniging van Duitsland en de democratisering van Centraal- en Oost-Europa. Maar ook de wraakzuchtige oorlog van Russische president Vladimir Poetin in Oekraïne hoort bij de erfenis van Gorbatsjov, schrijft historicus Ian Kershaw in zijn nieuwe boek ‘Persoonlijkheid en macht: Politieke leiders die het moderne Europa veranderden’. Want zijn beslissingen leidden in Rusland ook tot de economische chaos van de jaren negentig die Poetin de kans gaven om aan de macht te komen en te blijven.

Het Metaverse      Ball Matthew      Software

‘Dit boek helpt feiten van fictie te onderscheiden, hype van realiteit, en zou het fundament moeten zijn voor iedereen die de mogelijkheden van het metaverse wil begrijpen.’ – Reed Hastings, mede-oprichter en mede-ceo van Netflix De term ‘metaverse’ is ineens overal: van de voorpagina’s van landelijke kranten tot de plannen van de machtigste bedrijven van dit moment. Maar wat is het metaverse precies? Matthew Ball beschrijft het metaverse als een onderling verbonden netwerk van virtuele 3D-werelden dat uiteindelijk zal dienen als toegangspoort tot de meeste online-ervaringen. Deze ideeën waren tientallen jaren slechts onderdeel van science fiction en videogames, maar nu lijken ze een revolutie te veroorzaken in elke industrie: van de financiële wereld en gezondheidszorg, tot onderwijs, consumentenproducten, stadsplanning en dating. Ball neemt ons mee op een uitgebreide rondleiding door ‘het volgende internet’ en laat zien dat er al veel proto-metaverses zijn, zoals Fortnite, Minecraft en Roblox. Toch bieden deze platforms slechts een glimp van wat komen gaat. Ball geeft een uitgebreide definitie van het metaverse en de technologie die nodig is om het te realiseren. Hij benoemt de uitdagingen die de governance van de metaverse met zich gaat meebrengen, onderzoekt de rol van Web3, blockchains en nft’s en voorspelt de metaverse-winnaars en -verliezers. Ball gaat uitgebreid in op de bijna onbeperkte toepassingen van het metaverse. Het internet zal niet langer op afstand zijn; in plaats daarvan zal het ons omringen en onderdeel worden van ons werk, onze vrije tijd en de samenleving als geheel. Ball biedt, met autoriteit, helderheid over een vaak verkeerd begrepen concept. Hij voorziet biljoenen dollars aan waarde en een radicale hervorming van de samenleving.

Hart der Duisternis      Conrad Joseph      Geschiedenis van Congo

Heart of Darkness (Hart der duisternis) is een roman van Joseph Conrad. In 1899 verscheen het als driedelige serie in Blackwood's Magazine, en in 1902 werd het als boek uitgegeven. Het is het verhaal van een moeizame tocht stroomopwaarts over de Congostroom, naar de nog niet in kaart gebrachte "donkere" binnenlanden van Afrika ten tijde van het imperialisme. De roman is een raamvertelling, een verhaal binnen een verhaal. Een onbekende verteller vertelt wat zijn scheepsmaat Charlie Marlow vertelde op een avond toen ze voor anker lagen in de monding van de Theems, wachtend op het keren van het tij. Marlows avonturen tijdens een tocht over de Congo laten zien dat de zogenaamde menselijke beschaving erg kwetsbaar is: volgens de auteur is elk mens in staat te veranderen in een monster als er geen enkele remming en controle is door een (sociale) omgeving. De reis naar de donkere binnenlanden van Afrika is ook een reis naar de donkerste binnenkant van de menselijke geest. Marlow verhaalt over hoe hij ooit als stoombootkapitein in dienst kwam van een Brusselse handelsonderneming, over zijn reis naar Afrika, het langdurige en zinloze wachten op dingen die niet kwamen, de verspilling van moeite, mensen, materialen — en dat alles slechts om een hoeveelheid ivoor te kunnen bemachtigen. Tijdens het wachten in de verschillende handelsnederzettingen hoort Marlow steeds weer vertellen over een zekere Kurtz, een handelsagent die meer ivoor binnenbrengt dan alle andere agenten bij elkaar. Maar Kurtz' methoden schijnen niet te deugen, en ook is er al maanden niets meer van hem vernomen. Marlows eerste opdracht is deze Kurtz op te zoeken. Met een gammele stoomboot wordt het een lange tocht tegen de stroom in, voortdurend boomstronken ontwijkend, door niets dan oerwoud omringd, en met een groep kannibalen in dienst om de boot door ondiepten te duwen. Als Kurtz eindelijk bereikt wordt, blijkt deze helemaal van God los: alle wetten, alle normen, alle beschaving heeft hij overboord gezet, het enige wat voor hem nog telt is zijn eigen zin, zijn eigen wil. Kort voordat Kurtz een paar dagen later sterft, velt hij zelf het oordeel over deze toestand van totale ongeremdheid: "The horror! The horror!" ("De verschrikking! De verschrikking!") Thema Een belangrijk thema van het boek is zelfbeheersing — als aan emoties de vrije loop wordt gelaten, ontstaan er brokken: een kapitein die woedend een dorpshoofd met een stok begint te slaan krijgt een speer tussen zijn schouderbladen, de stuurman die uitgelaten staat te springen als de boot aangevallen wordt krijgt een speer in zijn zij. Als daarentegen emoties beheerst en onderdrukt worden, ontstaat er iets leugenachtigs. In het boek staat daarom het motief van "duisternis", het onbekende en onbeheerste, tegenover dat van "licht", het witte masker van de beschaving. Een ander thema is de Verlichting. Kurtz is van oorsprong een verlicht en rationeel denker, die geacht wordt vooruitgang te brengen in Afrika, en barbaarse praktijken te bestrijden. In de praktijk vervalt hij zelf echter ook tot barbaarse praktijken. Achtergrond Voor het schrijven van de roman kon Conrad teruggrijpen op zijn eigen ervaring: in 1890 was hij zelf kapitein op een stoomboot op de Congostroom, die toen onderdeel vormde van de ‘Onafhankelijke Congostaat’, een privé-domein van de Belgische koning Leopold II. Met de steun van zijn invloedrijke ‘tante’ Marguerite Poradowska was hij door S.A.B.-voorzitter Albert Thys aangenomen als vervanger van de vermoorde scheepskapitein Freiesleben.[1] Poradowska figureert in het boek als de tante van de verteller, en ook andere personages sluiten zeer nauw aan bij de werkelijkheid. Tijdens zijn eerste (en laatste) Kongoreis was hij getuige van zoveel misstanden en gruwelijkheden dat hij direct daarna ontslag nam. Behalve in An Outpost of Progress zou Conrad niet meer terugkomen op zijn Congolese ervaringen. Verfilmingen De eerste film die Orson Welles wilde maken was een verfilming van Heart of Darkness, maar hij maakte het project nooit af. 1958: aflevering van de Amerikaanse televisieserie Playhouse 90, met in de hoofdrollen onder andere Eartha Kitt en Boris Karloff. 1979: de oorlogsklassieker Apocalypse Now van Francis Ford Coppola. Het toneel is hier Vietnam en Cambodja ten tijde van de Vietnamoorlog in plaats van Afrika, maar er zijn duidelijke overeenkomsten tussen het personage Kurtz in Conrads boek en de Kolonel Kurtz in de film. Ook de vorm van vertelling, waarbij een verhaal verpakt zit in een ander verhaal en verteld wordt vanuit het gezichtspunt van de hoofdpersoon is door Coppola overgenomen: de Marlow uit het boek is Captain Willard, een rol van Martin Sheen. 1994: een tweede televisiefilm, ditmaal met onder anderen Tim Roth als Marlow en John Malkovich als Kurtz. Heart of Darkness had een grote invloed op het script van veel andere films, zoals Aguirre, der Zorn Gottes van Werner Herzog, King Kong van Peter Jackson, en Star Trek: Insurrection. Er is een aflevering van Seinfeld ("The Chicken Roaster") die een hommage brengt aan Heart of Darkness, en de televisieserie Lost bevat vele verwijzingen naar de roman.

Van mening verschillen      Mersch Ruben      Filosofie

Echt eenvoudig is het niet, van mening verschillen.En het lijkt wel alsof we het steeds moeilijker vinden. Gooi een stelling over om het even welk maatschappelijk thema in een groep en de kans is groot dat we elkaar als een bende overstresste chimpansees met uitwerpselen beginnen te bekogelen. Net als een verbitterd koppel dat enkel nog samenblijft voor de kinderen bekvechten we over alles. Over Zwarte Piet, vluchtelingen en kernenergie, over de hoofddoek, seksisme en de vraag of het allemaal de schuld is van de sossen. Die debatten zijn zelden constructief. We luisteren niet maar blijven onverdroten op de enorme nagel van ons eigen grote gelijk kloppen. Maar wat doe je eraan? Hoe kan je met elkaar praten zonder dat het schreeuwen wordt, overtuigen zonder de ander te beledigen, toegeven zonder plat op je buik te gaan? Bestaat daar een handleiding voor?

De ramp Donald Trump      Wilson John      Amerikaanse politiek

De wereld houdt vol spanning de adem in nu Donald J. Trump de 45ste president van de VS wordt. Maar moeten we echt zo bang zijn? Volgens auteur John K. Wilson wel. In dit onthullende en grondig onderbouwde boek brengt hij naakte feiten en ongemakkelijke waarheden over de briesende vastgoedmagnaat uit New York boven de tafel. Er is Trump de racist, Trump de seksist, de leugenaar, de paranoïde Trump, de onwetende, de falende ondernemer Trump, Trump de demagoog, de potentiële dictator, en nog veel meer. 'Mijn motto is: altijd meteen terugbijten. Als iemand jou naait, naai die figuur dan drie keer zo hard terug.' - Donald J. Trump

Zelensky      Roedenko Serhi      Biografie

De clown die oorlogspresident werd: Zelensky Volodymyr Oleksandrovytsj Zelensky werd in 1978 geboren in een onbekende stad in Oekraïne (Kryvy Rih). Vandaag de dag wordt hij wereldwijd bewonderd als hij in zijn soldatentrui westerse politici de les leest. Maar op de staats-tv in Rusland zijn er andere beelden te zien. Daar wordt Zelensky getoond als een clown die zich belachelijk maakt in zijn onderbroek in een komisch tv-programma. In Rusland wordt de (ten dele Joodse) president als nazi en leider van nazis’s afgeschilderd. Maar wie is deze bijzondere man nu echt? Met de biografie die sinds 17 mei te koop is in ons land kun je een goed beeld van hem krijgen. Het bijzondere verhaal van Volodymyr Zelensky: een jurist die clown werd De vader van Zelensky was professor die doceerde aan de Universiteit van Kryvyi Rih, zijn moeder een technisch ingenieur. Na zijn middelbare schooltijd besloot Zelensky rechten te studeren. Toen hij deze studie had afgerond, werkte hij maar enkele maanden als jurist. Daarna besloot hij een carrière te kiezen als komiek en richtte daarvoor een gezelschap op. Er werd vooral vanuit Moskou gewerkt en Zelensky was verantwoordelijk voor de grappen. In 2003 nodigde de Oekraïense tv-maatschappij Zelensky uit om een komisch uur te vullen op de zender. Hij richtte daarna ook een eigen zender op, maar besloot tevens te gaan acteren. Zijn bekendste rol was in ‘Dienaar van het Volk’, waarin hij een geschiedenisleraar speelde die min of meer toevallig tot president van Oekraïne wordt verkozen. De politieke ontwikkeling van Zelensky Tijdens de Krimcrisis in 2014 trad Zelensky regelmatig op in Donetsk en Luhansk, gebieden in het oosten van Oekraïne waar momenteel de Russen proberen de macht over te nemen. De opbrengsten van zijn voorstellingen werden geschonken aan het leger dat vocht tegen de separatisten en de burgers die in het gebied bleven wonen. Op basis daarvan werd er door Rusland een onderzoek naar hem ingesteld in 2015 en was hij daar niet langer welkom. Bekijk ook: Sarah Penner, De verborgen apotheek recensie De presidentsverkiezingen in 2019 Oekraïne was en is een van de armste landen in Europa. Corruptie en vriendjespolitiek waren in 2019 aan de orde van de dag. De medewerkers van zijn tv-studio overtuigden Zelensky om mee te doen aan de verkiezingen voor president. Daarvoor werd de partij: ‘Dienaar van het Volk’ opgericht. Zelensky koos voor een unieke campagne. Hij ontweek de tv-uitzendingen maar richtte zich via you-tube rechtstreeks tot de kiezers. Hij maakte ze aan het lachen via cabaret maar voegde ook een flinke dosis kritiek toe ten opzichte van de bestaande politieke partijen. In 2019 werd hij met een ongekende meerderheid van 72% tot president van Oekraïne verkozen. Recensie Zelensky biografie Zelensky – van komiek tot oorlogspresident – Serhi Roedenko Serhi Roedenko heeft de eerste biografie geschreven over Volodymyr Zelensky, de charismatische Oekraïense president die sinds de inval van het Russische leger in Oekraïne op 24 februari 2022 niet weg te denken is van de voorpagina’s en beeldschermen. Met zijn vastberaden houding weet hij volk en strijdkrachten te verenigen en motiveren. Zijn nietsontziende videotoespraken tegen staatshoofden en parlementen imponeren de wereld. Wie is deze man, die voorheen werkzaam was als komiek en televisieproducent? De Oekraïense journalist Serhi Roedenko portretteert Zelensky als een talentvol persoon, die ondanks zijn onmiskenbare showkwaliteiten altijd vol ernst zijn pad heeft gekozen. Op Oudjaarsavond 2018 stelt Zelensky zich kandidaat voor het presidentschap en wint na een bewogen campagne. Roedenko laat zien hoe Zelensky – in weerwil van alle tegenslagen – langzaam maar zeker Oekraïne vooruit probeert te helpen, tot hij door de omstandigheden wordt gedwongen het spel te verleggen naar een ander doel: het voortbestaan van zijn land. Wat mag je van de biografie van Zelensky verwachten? Zoals hierboven valt te lezen is het leven van Zelensky tot dusver een zeer bijzonder verhaal dat eenvoudig tot een heldenepos is te maken. Dat gebeurt in de biografie die geschreven is door Serhi Roedenko echter niet. Zelensky blijft een gewone man die ook regelmatig fouten maakt en grote twijfels kent. Zo valt te lezen dat zijn vrouw een fel tegenstander was van zijn deelname aan de verkiezingen. Ook is er kritiek op de president te lezen. Tijdens de campagne ging Zelensky hard tekeer tegen corruptie en vriendjespolitiek. Na zijn verkiezing benoemde hij familieleden en vrienden op alle belangrijke posten. Is de biografie van Zelensky door Serhi Roedenko een aanrader? Het is fascinerend om een beeld te krijgen van iemand die momenteel zo in het nieuws is. De Nederlandse versie is vernieuwd in verband met de inval van de Russen in Oekraïne. Nederland is het eerste land waarin deze versie uitkomt. Een boek dat de liefhebbers van biografieën zal boeien, maar ook de lezer die wil weten wie de man is die niet vertrok uit Kiev toen zijn leven op het spel leek te staan. De biografie van Zelensky is dus beslist een aanrader. Zelensky – De president en zijn land, Steven Derix In Moskou dacht men wellicht dat Zelensky op de vlucht zou slaan voor het machtige Russische leger. Maar Zelensky bleef. In de weken die volgden gaf hij leiding aan de oorlog en werd hij hét gezicht van het Oekraïense verzet tegen de Russische invasie. Hoewel de deadline al was verstreken nomineerden Europese politici de Oekraïense president en zijn volk voor de Nobelprijs voor de Vrede. Het levensverhaal van Volodymyr Zelensky (1978) zit vol verrassende wendingen. Op zijn twintigste was de joodse jongen uit provinciestad Kryvy Rih een superster op het toneel. Op zijn dertigste stond de komiek en acteur aan het hoofd van een miljoenenbedrijf. En op zijn veertigste speelde Zelensky in de hitserie ‘Dienaar van het volk’ de Oekraïense president die hij wilde worden: een outsider die ten strijde trekt tegen de corrupte politieke en zakelijke elite van zijn land. ‘Ik denk dat ze me als president eerst zullen bekritiseren’, zei Zelensky in 2018, zes dagen voor hij zijn kandidatuur bekendmaakte. ‘Daarna zullen ze me leren respecteren. En als ik vertrek zal iedereen in tranen zijn.’

Revolusi      Van Reybroeck David      Indonesië

Op 17 augustus 1945 – inmiddels 75 jaar geleden – riep Soekarno in Indonesië de onafhankelijkheid uit. Zijn ‘Proklamasi’ viel in Nederland niet in goede aarde. De Nederlandse machthebbers in Nederlands-Indië, die de Tweede Wereldoorlog in Japanse gevangenkampen hadden doorgebracht, beschouwden Soekarno als een collaborateur. Ook politici in Nederland accepteerden Soekarno en de door hem uitgeroepen onafhankelijkheid, niet. Het gevolg was een chaotisch, gewelddadig en jarenlang voortslepend conflict, dat in Nederland afwisselend de ‘dekolonisatieoorlog’ en de ‘Indonesische onafhankelijkheidsoorlog’ wordt genoemd, en in Indonesië bekendstaat als de Revolusi. In het recent verschenen boek Revolusi voert de Belgische cultuurhistoricus en schrijver David van Reybrouck de lezer langs honderden jaren Nederlandse kolonisatie in Indonesië: vanaf het eerste moment dat de bemanning van de VOC-schepen aan land komen, tot de Proklamasi van Soekarno, en de Bandung-conferentie, de eerste internationale conferentie zónder het Westen, als afsluiting. Congo, Indonesië en Oral History Het is niet de eerste keer dat Van Reybrouck over koloniale verhoudingen en het dekolonisatieproces schrijft. Hij maakte eerder al grote indruk met zijn boek Congo: een geschiedenis, waarin hij onder andere de moeizame en ook gewelddadige relatie tussen het Afrikaanse land en de Belgische kolonisator beschreef. In Congo wist Van Reybrouck ogenschijnlijk moeiteloos ‘de grote geschiedenis’ te vervlechten met de verhalen van honderden Congolezen. In Revolusi, waarin Indonesië dus centraal staat, kiest Van Reybrouck een vergelijkbare aanpak. Ook nu heeft Van Reybrouck honderden mensen geïnterviewd, waarvan het merendeel de negentig al ruim is gepasseerd. Onder hen zijn Indonesiërs, Indo’s, Nederlanders, Japanners en Gurkha’s; soldaten, dienstweigeraars, veteranen, pemoeda’s, troostmeisjes, vrijwilligers, inwoners, zonen van prinsen en politici; nabestaanden en hoogbejaarde getuigen. De verhalen van al die kleurrijke karakters staaft Van Reybrouck meestal met andere historische bronnen. Revolusi laat – net als Congo – zien dat Van Reybrouck het vertellen van verhalen behendig weet te combineren met wetenschappelijke principes. In een poffertjeskraam in Noord-Holland is Van Reybrouck in gesprek met de 102-jarige Raden Mas Djajeng Pratomo, de oudste zoon van een Javaanse kroonprins, over de “ingewikkelde affaire, de verwarrende boel”, Proustiaans haast – realiseert Van Reybrouck zich dat het Nederlandse koloniale avontuur niet begon met ‘een honger naar grond, maar een verlangen naar smaak’. De Nederlandse aanwezigheid in de archipel begon namelijk bij de VOC-schepen, die in hun zoektocht naar koffie, specerijen, tabak, cacao en suiker, aanmeerden in Ambon, en daar, in 1605, een fort bouwden. Vanaf dat moment breidde de Nederlandse aanwezigheid zich steeds verder uit. Het havennetwerk werd uitgestrekter, de concurrentie verjaagd, de monopolie veiliggesteld. Strafexpedities werden voortvarend georganiseerd, en de lokale adel werd verleid, omgekocht of uitgemoord. Het cultuurstelsel, waar talloze lokale boeren slachtoffer van werden, werd ingevoerd, opiumgebruik onder koelies werd aangemoedigd, en de Indonesische samenleving raakte gesegmenteerd en gesegregeerd. Dat allemaal om de Nederlandse macht in de Indonesische archipel uit te breiden, zoveel mogelijk producten te verbouwen en naar Europa te verschepen en om zoveel mogelijk winst te halen. De sleutel daarvoor was de beschikbaarheid van goedkope arbeidskrachten. Zonder goedkope arbeidskrachten immers geen productie. Onder hen was de vader van de inmiddels 100-jarige Harjo Utomo. “Mijn vader had niets te kiezen. Hij móést voor de Nederlanders werken”, vertelt Utomo aan Van Reybrouck. “Hij hield niet van de Nederlanders, hij haatte hen. Waarom? Omdat ze ons gekoloniseerd hadden.” Indonesische Onafhankelijkheid De frustratie en afkeer tegenover de Nederlanders waren allang aanwezig – al honderden jaren – maar groeiden exponentieel in de twintigste eeuw. Door de Tweede Wereldoorlog, het daaropvolgende machtsvacuüm en Soekarno, die handig op die leegte wist in te spelen, werd Indonesië in augustus 1945 onafhankelijk. Volgens de Indonesiërs dan. Nederland wilde haar nationale trots en inkomstenbron niet zomaar laten gaan – een jarenlange ‘geweldsorgie’ was het gevolg. Met het ‘evenwichtige’ Akkoord van Linggadjati werd geprobeerd om een compromis te sluiten. Indonesië zou stapsgewijs overgaan naar een federale structuur, maar in de Tweede Kamer werden, met de nodige arrogantie en neerbuigendheid, steeds zwaardere eisen aan Indonesië gesteld. Hoewel de Indonesiërs bereid waren om met veel eisen mee te gaan, bleek de situatie uiteindelijk onhoudbaar. De diplomatiek staakte, en maakte plaats voor de Politionele Acties. De Politionele Acties, waarbij duizenden militairen naar Indonesië werden verscheept om daar met harde hand de orde en het Nederlandse gezag te herstellen, hadden, voor de politici in Den Haag althans, niet het gewenste effect. Het gewelddadige optreden van de Nederlanders werd internationaal scherp veroordeeld: de VS dreigden zelfs met het stopzetten van de Marshall-hulp, het economische steunprogramma dat het kapotgeschoten naoorlogse Nederland hard nodig had. Het vastklampen aan Indonesië zou daarmee te duur worden, en dus wist Indonesië zich in 1949 definitief los te maken van Nederland. Nadat Indonesië de onafhankelijkheid had veroverd, werd het land – voor een aantal jaren althans – een lichtend voorbeeld voor andere staten in hun weg naar vrijheid. De Filipijnen, India, Sri Lanka, een aantal Arabische landen en later ook de Afrikaanse, waaronder Congo. En ook grote leiders, zoals Nelson Mandela, Martin Luther King en – jawel – Che Guevara, spraken zich uit over- en lieten zich inspireren door wat er in Indonesië was gebeurd. Dat maakt de Revolusi wereldgeschiedenis. “De wereld heeft zich ermee gemoeid en de wereld is erdoor veranderd”, concludeert Van Reybrouck. Historisch besef Van Reybrouck is, zo laat hij in een aantal interviews weten, geschrokken van het “wegkijken en wegmoffelen” van Nederlanders als het de zwarte bladzijden uit hun geschiedenis betreft. Hij vindt het opvallend dat – na decennia van eerst sporadische aandacht en later meer structureel, kwalitatief hoogstaand onderzoek – Nederlanders nog altijd zó trots zijn op hun koloniale verleden. Daarbij refereert hij naar een onderzoek van het Britse YouGov uit 2019, waaruit bleek dat slechts zes procent van de Nederlanders aangaf zich te schamen voor de koloniale geschiedenis. Met zijn boek hoopt Van Reybrouck het historisch besef in Nederland verder aan te wakkeren. Aanklacht Revolusi is een indrukwekkende wetenschappelijke prestatie: niet alleen is het een prachtig en goed leesbaar overzichtswerk over de Nederlands-Indonesische geschiedenis, maar het boek voegt, door de talloze interviews en het benadrukken van de globale context, ook nieuwe perspectieven toe aan de bestaande geschiedschrijving. Ondanks de wetenschappelijke kwaliteit, is Revolusi ook een politiek-morele aanklacht. Die aanklacht is niet gericht op de Nederlandse of Indonesische soldaten: voor hun handelen, hoe verschrikkelijk en gewelddadig ook, is binnen die benauwende en afschuwelijke oorlogssetting nog begrip op te brengen. Maar die empathie heeft Van Reybrouck niet voor de hoge militaire commandanten en de politieke top van het burgerbestuur. Door de uitvoer van het Akkoord van Linggadjati onmogelijk te maken, hebben de politiek verantwoordelijken, willens en wetens, het vuur weer doen oplaaien, stelt Van Reybrouck. Met honderdduizenden slachtoffers als gevolg. Al plaatst hij daar wel direct de kanttekening bij dat het met de koloniale en de postkoloniale kennis pover blijft gesteld. “Ik vind dat zowel de laat-koloniale verdedigers als de mensen uit de dekolonisatiehoek te veel kijken naar de nationale context. Alsof het bij dekolonisatieprocessen alleen gaat om een nationale strijd tussen kolonisator en kolonie, tussen Nederland en Indonesië. Alsof het geen strijd was waarmee de wereld zich heeft gemoeid.” Dat is voor mij de belangrijkste zin van dit boek: “De wereld heeft zich ermee gemoeid en de wereld is erdoor veranderd.” Wetenschappelijk komt daar nu wat aandacht voor, maar in het publieke debat is dat besef nog erg afwezig. Alles globaliseert behalve het postkoloniale besef.

Eén tegen allen      De Man Jan      Sociologie

Wat primeert: recht of rechtvaardigheid? En kunnen de twee wel samen bestaan? Hoeveel invloed hebben de media intussen op het verloop van processen en is trial by media meer dan alleen een negatief gevoel bij sommige advocaten? Hoe verdedig je de of het onverdedigbare? En waar moet het naartoe met onze rechtsstaat? Het zijn slechts enkele van de vragen waarop Jan De Man in dit boek een persoonlijk antwoord geeft. Meester De Man zocht in zijn carrière van bijna vijftig jaar zelden de media op, maar heeft inmiddels wel honderd assisenzaken op de teller staan. Daarmee zit hij in Vlaanderen op het niveau van de toppleiters. In dit boek geeft hij voor het eerst uitgebreid zijn visie op de gang van zaken in zijn beroep. Een visie op het verleden en het heden, maar ook op de toekomst. We leren de mens achter de topadvocaat kennen, een man die van in zijn prille jeugd gefascineerd is door de figuur van John F. Kennedy, die de absolute onafhankelijkheid van advocaten koestert en die heilig gelooft in het principe dat iedereen onschuldig is tot het tegendeel bewezen wordt. Daarvoor wil hij tot de laatste snik strijden in de rechtszaal. Desnoods één tegen allen.

Amerika's laatste kans      Thomas Casper      Amerikaanse politiek

In 1933, toen Franklin Delano Roosevelt werd beëdigd als president van de Verenigde Staten, vroeg hij in zijn inaugurele rede om een mandaat ‘om oorlog te voeren tegen de crisis, zo groot als de macht die me zou worden gegeven als we zouden zijn binnengevallen door een buitenlandse vijand’. In ruil voor verregaande uitvoerende macht beloofde ‘FDR’ een ‘New Deal voor het Amerikaanse volk’. Die woorden waren het startschot voor honderd dagen waarin een golf van nieuw beleid en investeringen Amerika uit de Grote Depressie trok, economie en staat transformeerde en, zo concludeert de journalist Jonathan Alter die in 2006 The Defining Moment: FDR’s First 100 Days schreef, waarschijnlijk ook de democratie redde. De New Deal was een antwoord op de verleiding van totalitaire ideologieën die wortel schoten in verarmde democratieën in de jaren dertig. Roosevelt stelde de liberale staat veilig door te laten zien dat die kon functioneren in crisistijd. Behalve een opgekrabbeld Amerika liet de New Deal nog iets na. Sindsdien gelden ‘de eerste honderd dagen’ als de meetlat voor iedere nieuwe Amerikaanse president. In die korte periode, waarin de gunstige combinatie van de gedrevenheid van een nieuwkomer, het voordeel van de twijfel en de afwezigheid van naderende verkiezingen het stevigst is, moet het gebeuren. Joe Biden, met bijna een halve eeuw aan Washington-ervaring op zak, beseft dit, zo blijkt uit zijn expliciete referenties aan de honderd-dagen-horizon. Hij wil in die periode honderd miljoen Amerikanen vaccineren tegen covid. Anthony Fauci, Amerika’s voornaamste infectieziektenexpert die weer op de voorgrond treedt nu Trump vertrokken is, acht het haalbaar. Biden heeft zijn intrek genomen in het Witte Huis onder een gesternte vol crises. De economie ligt in duigen, de pandemie woekert voort, de democratie staat onder druk en de klimaatopwarming is het kritieke punt wellicht al voorbij. En dat geeft Biden, afgeschreven als te oud, te veel van het midden en te weinig bereid tot verandering, de kans een historische president te worden. De afgelopen jaren ging politiek in Amerika over alles behalve besturen, zo merkte columnist David Brooks op in The New York Times. Het was een grote culture war. Bidens weinig ideologische, technocratische inslag zou weleens precies kunnen zijn wat Amerika nu nodig heeft: er is nood aan nieuwe deals. Trump was een zelfverklaarde koning van de deal, maar het bleek vooral the art of self-dealing te zijn. Aan Biden om te laten zien dat de staat er is om het leven van mensen beter te maken. Klimaat, gezondheid en economie vragen vooral om een leider die iets doet in plaats van twittert. Dat lijkt evident, totdat je bedenkt dat onder Trump de machine van de Amerikaanse overheid vier jaar lang vrijwel stil heeft gelegen. Het verlagen van de belastingen is het enige substantiële beleidsplan dat de vorige president gedurende zijn termijn door het Congres heeft geloodst. Dat is de paradox van de Trump-jaren: ze voelen intens bewogen, maar ze hebben hooguit een oppervlakkig stempel gedrukt op Amerika. Een politieke cultuur van vijandschap en polarisatie voelt intens als je er middenin zit, maar kan ook weer worden verdreven. De enige blijvende erfenis van politici zijn wetten, regels en instituties. Trump schrapte daarvan een hoop, maar creëerde er vrijwel geen. Na vier jaar verwaarlozing treedt daarmee nu een crisispresident aan. ‘Lincoln had de Burgeroorlog, Roosevelt had de Depressie, Kennedy had de piek van een koude oorlog en Johnson had ongekende burgerlijke en sociale onrust’, zei Rahm Emanuel, Obama’s voormalige stafchef in The Washington Post. ‘Biden heeft optie D: al het bovenstaande.’ Het was Emanuel die de frase ‘never waste a good crisis’ muntte, in 2008, tijdens de implosie van het financiële stelsel. Hij maande Biden die woorden ter harte te nemen: beantwoord de grote problemen waar Amerika voor staat met ingrijpend beleid, was zijn boodschap aan de nieuwe president. In Foreign Affairs vertaalde Meg Jacobs, onderzoeker aan Princeton University, Roosevelts eerste honderd dagen naar een advies aan Biden: ‘De grootste vergissing die je in een crisis kunt maken is niet dat je te veel doet, maar te weinig.’ The Nation riep Biden op tot ‘minder Lincoln, meer FDR’. Alle praat over heling en verbinding is mooi, aldus het linkse tijdschrift, maar er is werk aan de winkel. Biden, die tijdens zijn campagne naar verluidt de begindagen van Franklin Delano Roosevelt bestudeerde, is inderdaad uit de startblokken geschoten. Op dag één liet hij de VS weer aansluiten bij de Wereldgezondheidsorganisatie en het klimaatakkoord van Parijs, voerde hij een mondkapjesplicht in en vaardigde hij een decreet uit om raciale ongelijkheden in de VS te bestrijden. Dit zijn in het oog springende maatregelen, met een hoge symbolische waarde. Het is aan Joe Biden om te laten zien dat de staat er is om het leven van mensen beter te maken Ook kwam Biden met een aantal maatregelen die vanwege hun technocratische aard misschien minder opvallen, maar zeker zo belangrijk zijn. Hij tekende een ‘memorandum om regelgeving te beoordelen’. Daarmee worden criteria als publieke gezondheid, sociaal welzijn en ‘de belangen van toekomstige generaties’ voortaan gebruikt om nieuwe wetten en maatregelen te beoordelen. Dat klinkt saai en ambtelijk, het is cruciaal. Veel van FDR’s maatregelen waren bureaucratisch. Hij kwam met nieuwe overheidsdepartementen en programma’s. Alleen door de machinerie van de staat op een andere manier te laten draaien kan de federale overheid de olietanker Amerika van koers laten wijzigen. Ook Bidens besluit om extra voedselhulp te geven aan vijftig miljoen Amerikanen die honger lijden als gevolg van de covid-crisis heeft een rooseveltiaans tintje, net als de extra kinderbijslag van duizenden dollars per jaar waar de Democraten momenteel aan werken. Bidens besluit om een uitkering te geven aan personeel dat besluit niet naar het werk te gaan als de werkomstandigheden te veel risico op covid-besmetting geven, doet denken aan FDR’s wetten die vakbondsvorming mogelijk maakten. Biden trad aan met een stimulusplan van bijna tweeduizend miljard dollar in zijn aktetas. Als het Congres dat aanneemt zou het de grootste investering in de Amerikaanse economie ooit zijn. Groen licht op Capitol Hill is geen gegeven. Voor veel plannen is een meerderheid nodig die groter is dan de vijftig zetels die de Democraten nu hebben in de Senaat, en de Republikeinen hebben een geschiedenis van obstructie. De Democraten staan onder druk om de vereiste tweederde meerderheid af te schaffen als Biden consequent nul op het rekest krijgt – en hij zou daar oren naar hebben. Dat kan de deur openen voor een ingrijpende transformatie van Amerika’s politieke structuur. Nationale wetten om kiezersonderdrukking tegen te gaan krijgen daarmee een kans van slagen. Een status als officiële staat met vertegenwoordiging voor Washington D.C. (al aangenomen door het Huis van Afgevaardigden) en eveneens voor Puerto Rico: het zou de scheve balans in de Amerikaanse politiek, waarbij grote groepen kiezers worden gehinderd of zelfs uitgesloten van vertegenwoordiging, wat rechter trekken. Biden zit er koud een week, maar het contrast met Trumps eerste periode in het Witte Huis is meteen duidelijk. De oogst van Trumps eerste honderd dagen waren opgezegde verdragen, een inreisverbod voor inwoners uit islamitische landen en een decreet om een muur op te trekken langs de grens. Enkele uren nadat hij was beëdigd vaardigde hij een order uit om Obamacare, dat voorziet in gesubsidieerde ziektekostenverzekeringen voor lage inkomens, te schrappen. Biden heeft het plan om meer onverzekerden, waaronder ongedocumenteerden, op te nemen in de affordable care act. Ook heeft de nieuwe president een decreet uitgevaardigd dat elf miljoen ongedocumenteerden in de VS de mogelijkheid tot burgerschap moet geven. Toen hij nog verkozen moest worden, had Trump een heel pakket van maatregelen die ook hem een FDR-achtige allure gaven. Hij sprak over investeringen in infrastructuur ter waarde van duizend miljard dollar. Kosten voor zorg aan ouderen en kinderen zouden belastingaftrekbaar worden, lage inkomens zouden financiële hulp krijgen bij het aanleggen van spaartegoeden. Er kwam niets van terecht, ook niet in de twee jaar dat de Republikeinen de meerderheid in zowel het Huis van Afgevaardigden als de Senaat hadden. De oorzaak lag niet bij gebrek aan steun van volksvertegenwoordigers. Trump diende simpelweg geen wetsvoorstellen in. De poging van de regering-Trump om een nieuw systeem voor ziektekostenverzekering op te tuigen, werd geblokkeerd door het Supreme Court omdat de plannen onvoldoende uitgewerkt waren. Het Witte Huis bleek geen geduld te hebben voor het wetgevende handwerk. Uiteindelijk verliet Trump Washington D.C. met het grootste deel van zijn campagnebeloftes onvervuld. De tien miljoen banen waarvan Trump zei dat ze er bij zouden komen zijn er drie miljoen in de min geworden. De beloofde economische groei van vier procent per jaar haalde Trump niet, ook niet voordat covid uitbrak. Van 2017 tot 2019 groeide het Amerikaanse bbp met minder dan drie procent per jaar, vooral omdat de regering-Trump nauwelijks investeringen deed. De beleidsfilosofie in de Trump-jaren was dat belastingkorting vanzelf tot een groeiwonder zou leiden. In plaats daarvan gingen de extra winsten zitten in bonussen en terugkopen van eigen aandelen door grote bedrijven. Trump liet het minimumloon wat het was. Biden heeft een decreet uitgevaardigd om het te verhogen van zeven naar vijftien dollar per uur. Pas in de laatste dagen, wellicht gedreven door het besef van eindigheid, begonnen de raderen van de regering-Trump plotseling te draaien. Onderdeel van de last minute-beleidsdrukte aan 1600 Pennsylvania Avenue was een poging tot nationale geschiedschrijving, uitgevoerd door een club van twaalf Trump-angehauchte journalisten, academische bestuurders en opiniemakers. Ze vormden samen de ‘1776-commissie’, door de president bijeengeroepen om een ‘definitieve vertelling’ te geven van de beginselen van Amerika zoals de founding fathers het voor ogen hadden toen ze in 1776 de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring schreven. Het Witte Huis bleek onder Trump geen geduld te hebben voor het wetgevende handwerk Op 18 januari, twee dagen voor de machtsoverdracht, kondigde het Witte Huis met tamtam een ‘historische en wetenschappelijke’ mijlpaal aan. De 1776-commissie had haar taak volbracht. Bijgevoegd was een document van twintig pagina’s, zonder voetnoten en waar geen enkele professionele historicus een bijdrage aan had geleverd. Een wetenschapper van Mississippi State University haalde het document door de plagiaatdetector die universiteiten gebruiken voor scripties – 26 procent van de tekst bleek te zijn overgeschreven uit andere bronnen, onder meer uit papers van studenten, eerder werk van een van de commissieleden en Wikipedia. Het rapport van deze historische commissie vormt in veel opzichten een metafoor voor het presidentschap dat het bestelde: oppervlakkig, geplagieerd en blind voor de duistere kanten van Amerika’s geschiedenis. Onder het kopje ‘slavernij’ begint een betoog dat Amerika ‘enorme schade’ wordt aangedaan door de vaststelling dat er iets wringt aan het land dat zichzelf committeerde aan de gelijkwaardigheid van ieder individu en ondertussen mensen tot slaaf maakte. De Amerikaanse Burgeroorlog wordt niet behandeld, alsof er nooit een moment is geweest waarop een deel van de VS zich wilde afscheiden van de unie om slavernij te kunnen behouden. Toch is het 1776-rapport interessant. Niet vanwege het onderzoek zelf – vakhistorici deden het unisono af als broddelwerk – maar omdat het een inkijkje biedt in de doctrine waarvan Amerika zojuist afscheid heeft genomen. Het werk van Trumps historische commissie is typerend voor hoe populistisch rechts overal ter wereld naar de geschiedenis kijkt. Het verleden moet louter dienen als voedingsbron voor nationale trots, en alles wat daarvan afwijkt wordt gelijkgeschakeld aan haat voor het eigen land. Er galmt belegen nationalisme door in de stelling dat Amerika het ‘meest rechtschapen en glorieuze land in de hele geschiedenis van de mensheid is’. Het verklaart ook de passiviteit van Trump cum suis. Een land dat volmaakt is, daar hoeft niet aan gesleuteld te worden. Biden is van een tegenovergestelde school die Amerika ziet als een project dat altijd tekortschiet en dus om inzet vraagt, in plaats van behoud. Ook interessant is de lijst met ‘historische bedreigingen’ voor Amerika die de 1776-commissie opsomt. Naast fascisme en communisme wordt ook ‘progressivisme’ genoemd. Volgens de auteurs werden de VS geen dienst bewezen met de politiek die ontstond eind negentiende eeuw, gericht op het indammen van de excessen van het industriële tijdperk, en die een opmaat vormde naar het tijdperk van de New Deal (‘Tijd om mijn lezingen aan te passen’, grapte Thomas Sugrue, een historicus van New York University op Twitter. ‘Het beëindigen van kinderarbeid en reguleren van de vleesindustrie staat gelijk aan Hitler’). Nog veelzeggender is de nadere toelichting in het 1776-rapport: Amerika’s progressieve tijdperk was verkeerd omdat er een ambtenarij werd opgetuigd geleid door ‘pragmatisme’ en ‘wetenschap’ (let op de aanhalingstekens), die bekend kwam te staan als ‘de bureaucratie’ of ‘de administratieve staat’. Volgens de auteurs resulteerde dit in een gevaarlijke ‘schaduwoverheid’ die ‘nooit aan verkiezingen wordt onderworpen’. Er is vier jaar lang gedebatteerd over de vraag of er zoiets bestaat als trumpisme. Volgens het ene kamp was de politiek van Amerika’s 45ste president te grillig en te veel op zichzelf gericht om een ideologische typering te rechtvaardigen. Volgens anderen was er wel degelijk sprake van een doctrine, niet uiteengezet in traktaten of speeches, maar in daden. Het 1776-rapport, een laatste oprisping voordat een tijdvak wordt afgesloten, is het bewijs voor het gelijk van het laatste kamp. Hoe summier ook, de paragrafen van het rapport waarmee Trump nationale trots hoopte aan te wakkeren laten zien wat zijn vertrekpunt was. De staat en haar instituties zijn een last, een vijand van de bevolking en van de regering die tijdelijk de macht in handen krijgt. Meer nog dan antidemocratisch (hij zag zichzelf immers als belichaming van de volkswil) was Trump anti-overheid. Uiteindelijk is dat ook zijn ondergang gebleken. De slotfase van Trumps presidentschap werd gekenmerkt door problemen die, in tegenstelling tot wat Trump beweerde over covid, niet vanzelf verdwijnen. Vaccineren, zorgen dat inkomens in stand blijven en de economie stutten terwijl de pandemie wordt ingedamd, vergt actie van de overheid. Het is de enige instantie met het vermogen elke hoek van de samenleving te bereiken. Hetzelfde geldt voor klimaatverandering, een ander onderwerp dat Trump negeerde. Zonder overheidsingrijpen gaat de opwarming van de aarde vanzelf door. Het is de overheid die delen van het land moet beschermen tegen de gevolgen van een hetere planeet die nu al merkbaar zijn. Er zullen vele politieke autopsies volgen nu Trump is bijgezet in de weinig eervolle galerij van ééntermijnspresidenten. Een van de eenvoudigste conclusies kan worden getrokken aan de hand van de man aan wie Amerika het land liever toevertrouwde: een politicus zonder scherp ideologisch profiel, die de kneepjes van beleid maken kent. Trump wist onvoldoende Amerikanen ervan te overtuigen dat hij iets zou dóen wat de situatie in het land beter zou maken. De zware last die op Bidens schouders ligt – de grote crises van de 21ste eeuw tegelijk bestrijden – betekent natuurlijk dat hij ook monumentaal kan falen. Misschien is dit een laatste kans, gegrepen door iemand die eigenlijk uitgerangeerd leek, eigenlijk heel Amerikaans. In de Oval Office hangt inmiddels een portret van Roosevelt aan de muur. De 1776-commissie is ontbonden, Biden is begonnen.

Links versus rechts      Van Hiel Alain      Maatschappij

In Links vs Rechts wil Alain Van Hiel de vinger aan de pols houden van de linksdenkende en rechtsdenkende mens. Wie verwacht dat ‘links vs rechts’ (als houding van burgers) echt diametraal tegenover elkaar geplaatst worden, komt bedrogen uit. En gelukkig maar, want denken in wij versus zij brengt wederzijds onbegrip voort. In een tijd waarin een verharding van het politieke discours vastgesteld wordt, is dergelijk boek een verwelkoming. Alain Van Hiel staat bij het brede publiek en de media wellicht vooral gekend als sociaal psycholoog, maar hij heeft eveneens een grondige kennis van de politieke psychologie. Politieke psychologie was een opleidingsonderdeel dat Van Hiel werd gevraagd te doceren en waarover hij snel enthousiast werd. Na decennia van onderzoek op het thema is Van hiel bij uitstek geplaatst om zijn onderzoekservaring te delen met het brede publiek. De lezer krijgt eigenlijk een goed gebracht overzicht van wat psychologisch onderzoek heeft voortgebracht over autoritarisme (op de eerste plaats) en sociale dominantie op de tweede plaats. Vertrekpunt is de onder psychologen, sociologen en politicologen gekende klassieker ‘De autoritaire persoonlijkheid’ van de Duitse socioloog en filosoof Theodor Adorno. U vraagt zich mogelijks af waarom ondergetekende, een criminoloog, zich geroepen voelt een review te schrijven over een onderzoeksdomein dat in oorsprong ver buiten de criminologie ontstond en zich ontwikkelde. Ik licht dit even toe, zo is mijn positie als recensent ineens duidelijk. Enige tijd geleden verdiepte ik me een tijdje in de studie van politiek geweld onder jongvolwassenen, meer bepaald in het kader van de toen hernieuwde aandacht voor gewelddadig extremisme en het zogenaamde radicaliseringsproces. Dat onderzoek had vele raakvlakken met het domein van de politieke psychologie, en gaandeweg ontdekte ik wat Van Hiel ook in dit boek beschrijft over radicalisering, met name dat onderzoek naar radicalisering eigenlijk niets nieuws onder de zon is, maar voortborduurt op studies naar politiek gemotiveerd geweld. Ik deel dit standpunt. Een doctoraat over vooroordelen (Ben Heylen, 2015) bracht me verder in contact met de literatuur omtrent de autoritaire persoonlijkheid. Ik schrijf deze review dus als iemand met een bescheiden voorkennis, maar ook als iemand die nog heel wat hiaten heeft in dit onderzoeksdomein. Daarom begin ik met de opmerking dat dit boek alvast op toegankelijke wijze (maar zonder afbreuk te doen aan het gevoel voor nuance) enige historische en conceptuele mist heeft opgeklaard. De boeiende geschiedenis van het onderzoek naar rechts autoritarisme (en de meer recente, doch nog bescheiden traditie van het onderzoek naar links autoritarisme) is inderdaad een goede uitvalsbasis om dooddoeners over linkse en rechtse mensen bespreekbaar te maken. Het boek mikt daarom op een divers publiek: personen met algemene interesse in de verschillen en gelijkenissen tussen linksdenkende en rechtsdenkende mensen, personen die ooit via hun opleiding met autoritarisme in contact zijn gekomen en meer willen weten over het onderwerp en hun kennis wat actualiseren, en personen die interesse hebben in de nuances die achter wederzijdse stereotypering schuilgaat. Voor elk wat wils dus. In negen hoofdstukken (en een inleiding en nawoord) worden diverse aspecten van de stereotypering van linkse en rechtse mensen behandeld en worden overal kanttekeningen bij geplaatst. De inleiding bevat de nodige motivatie waarom dit boek relevant is om verschillen tussen mensen te begrijpen en om nuances aan de dag te leggen. Van Hiel werkt met enkele linkse en rechtse archetypetjes, die beschreven worden en die toch onderling verschillen. Deze figuren komen doorheen het boek terug, en dienen als manier om bepaalde ideeën over linkse en rechtse mensen duidelijk te maken. Hoofdstuk één handelt over de mens achter de ideologie. We zijn misschien wel geneigd om de mens gelijk te schakelen aan een ideologie maar dat doen we dus beter niet. Beste bewijs is de zwevende kiezer, wiens stemgedrag niet noodzakelijk overeenstemt met diens ideologische houding. Hoofdstuk twee handelt over de autoritaire persoonlijkheid. De lezer krijgt hier in alledaagse taal uitgelegd waarover autoritarisme eigenlijk gaat, en hoe zich dat uit. Hier wordt ingegaan op het boek van Theodor Adorno en collega’s, die dit lijvige empirische werk geschreven hebben na de Tweede Wereldoorlog, met het oog op het begrijpen van de massale steun voor het Nazisme als ideologie in Duitsland. De auteurs gingen op zoek naar wie de ‘rechtse mens’ eigenlijk is en of daar een persoonlijkheidsprofiel kon op geplakt worden. Adorno en collega’s wilden vooral het antisemitisme en de vooroordelen begrijpen die ‘de rechtse mens’ volgens Adorno heeft. Goed om weten is dat dit boek van Adorno gebaseerd is op empirisch materiaal verzameld in de V.S. en niet in Duitsland. Maar aangezien je rechtse en linkse mensen in elke samenleving vindt, is het evenwel geen onoverkomelijk probleem dat de studie van Adorno en co in de V.S. plaatsvond. Doorheen het boek maken we kennis met nieuwere studies die het werk van Adorno in een ander daglicht plaatsen. Deze nuances die Van Hiel maakt zijn erg belangrijk. Het werk leest überhaupt niet als een verdediging van het werk van Adorno; het is veeleer een belangrijk standaardwerk, dat het op een aantal punten toch het bij het foute eind bleek te hebben. Autoritarisme kent als houding meerdere dimensies, met name conventionele normen, straffen wat afwijkt van de groepsnorm en het volgen van de groepsleider. Het wereldbeeld betreft een wereld die gevaarlijk is, en daarom is het voordelig om de groepsnormen te volgen en wie afwijkt te willen bestraffen. Hoofdstuk drie is getiteld ‘de samenleving is een slagveld’. In dat hoofdstuk maken we kennis met een verwant (maar toch verschillend) concept van de sociale dominantie. Dit wereldbeeld (dominantie-oriëntatie) gaat uit van een competitieve jungle, waarin er winnaars en verliezers zijn, en waar superieure en inferieure mensen en groepen bestaan. Kenmerkend aan sociale dominantie is dat men niet vindt dat de inferieuren geholpen dienen te worden, in tegendeel. De verschillen tussen beide houdingen worden hier uiteengezet. Naast culture determinanten van beide houdingen, maakt de lezer ook kennis met onderzoek dat duidelijk maakt dat er een overerfbare component aanwezig is in ideologische houdingen. Dit doet Van Hiel door de resultaten van gedragsgenetisch onderzoek toe te lichten. Voor veel mensen zal dit niet als een verrassing komen (‘de appel valt niet ver van de boom’), maar er zijn toch nog steeds misverstanden hieromtrent. Dus het is goed dat hier op ingegaan wordt, eveneens op de evolutionaire logica die hierachter schuilgaat. De rechts autoritaire houding bestaat al lang, en een zekere mate van autoritarisme kan evolutionair wel voordelig geweest zijn in voorouderlijke omstandigheden (waarin barre ecologische omstandigheden de regel waren en intergroepscompetitie om schaarse middelen voorkwam). Die verschillen tussen sociale dominantie en autoritarisme dient de lezer goed te begrijpen, om mee te kunnen met het verhaal. Vrees niet, het gaat hier ook niet over een academisch verhaal, doorspekt in jargon, maar om een uiterst vlotte en leesbare tekst. Hoofdstuk vier gaat over culturele terugslag. Dit hoofdstuk beschrijft de onverwachte terugkeer van autoritarisme in de 21ste eeuw, nadat onderzoekers het autoritarisme als houding in grootschalige representatieve steekproeven (zoals de European Social Survey) zagen dalen, afname na afname. Hoofdstuk vijf is getiteld ‘Verwrongen, agressief en ongelukkig’. Hier worden de klassieke ideeën van Adorno en co over wie de rechtse mens nu wel zou kunnen zijn in het licht gehouden van moderne bevindingen. Op verschillende plaatsen wijst Van Hiel op aspecten van de bevindingen van Adorno die bijgespijkerd dienen te worden. Centraal punt in het betoog van Van Hiel is dat de rechtse mens niet zozeer door angst geregeerd wordt. Hoofdstuk zes gaat over ‘Zwart-wit of grijs’. Hier geeft de auteur een antwoord op vragen zoals ‘denken rechtse mensen meer zwart-wit’ en ‘zijn rechts-autoritaire mensen minder intelligent’. De lezer kan genuanceerde antwoorden op deze vragen lezen in het boek. Ik ga ze hier niet allemaal verklappen, anders leest u het boek misschien niet. De nuances zijn een rode draad doorheen het verhaal. Wie denkt dat dit boek ‘linkse mensen’ verheerlijkt en ’rechtse mensen’ karikaturiseert, komt bedrogen uit. In sommige hoofdstukken komen de zwakke aspecten van ‘rechtse houdingen’ aan bod, maar in evenveel hoofdstukken die van linkse houdingen. Daarom alleen al verdient dit boek aandacht. Wie te veel doordrongen is van het eigen gelijk, of dit nu rechts of links is, kan maar beter de hand in eigen boezem steken. Enkele heikele punten betreffen de verbanden tussen IQ en autoritarisme, maar IQ-onderzoek blijft in vele opzichten controversieel om historische redenen, waaronder de relatie tussen ‘oer-rassen en IQ’ en de massale sterilisatie van zwakbegaafden tijdens de hoogtijdagen van de eugenetica. We kunnen alvast verklappen dat complotdenkers zich overal bevinden, en niet noodzakelijk geconcentreerd zijn onder ‘rechtse mensen’ of ‘linkse mensen’. In tegendeel. We weten intussen dat ook zeer slimme mensen vatbaar zijn voor deze ‘geestesparasieten’, zoals complottheorieën wel vaker genoemd worden. Hoofdstuk zeven handelt over de extremist, die in elk van ons blijkt te kunnen schuilen. Het onderscheid tussen radicalisme en extremisme wordt uiteengezet. Het interessante aan dit hoofdstuk is dat ook vragen zoals ‘zijn communisten linke fascisten’ beantwoord worden. Inderdaad, te lang is er eenduidig aandacht besteed aan de studie van rechts-extremistische bewegingen en hun aanhangers, maar men vergeet daarbij wel eens dat het in ideologisch linkse Utopia’s evenmin prettig toeven is. Hoofdstuk acht gaat over de doodstrijd van het establishment, een brandend actueel thema, want het establishment is kop van jut in vele extremistische discoursen en dit zowel langs de linkerzijde en rechterzijde. Een blik op de afgelopen verkiezingsuitslagen spreekt in dit verband boekdelen. In dit hoofdstuk stelt Van Hiel dat het vooral politiek cynisme is dat meer aandacht verdient. Iedereen heeft de mond vol van polarisrering en populisme, maar politiek cynisme kan men beter trachten te bestrijden. Zolang er cynisme is, zullen de traditionele partijen (aan elke zijde van het spectrum) het moeilijk blijven hebben. Dit stemt alvast tot nadenken. De partijpolitiek wacht zeker belangrijke uitdagingen als zij het tij willen doen keren. De afsluiter, hoofdstuk negen, is getiteld ‘ideologische houdingen niets meer, niets minder’. Hier wordt nogmaals gewezen op het feit dat er nuances moeten aan de dag gelegd worden en dat de onderzoeksresultaten gemiddelde verschillen laten zien, maar gemiddelden zijn ook maar een statistiek: daarachter schuilt natuurlijk een variatie (zowel binnen eerder linkse als rechtse mensen), en dat wordt doorgaans vergeten. Hoewel elk hoofdstuk afzonderlijk gelezen kan worden, doet de lezer er wel best aan om de inleiding, hoofdstuk één en twee eerst te lezen. Daar worden immers de fundamenten gelegd die nodig zijn voor een goed begrip van de overige thema’s. Daar worden ook de archetypetjes voorgesteld waarnaar Van Hiel later nog verwijst bij het verduidelijken van een standpunt. Van Hiel vangt aan met het uitleggen waarom het bestuderen van ideologische houdingen zo belangrijk is. Ideologische houdingen zeggen namelijk iets meer over een persoon dan de partij waarop iemand stemt en de ideologie waarvoor die partij staat. Ideologische houdingen kunnen comparatief bestudeerd worden, terwijl partijideologie vaak moeilijker te vergelijken is. Men kan zich afvragen waarom het klassieke boek ‘De autoritaire persoonlijkheid’ genomen wordt als uitgangspunt voor dit boek. Bij aanvang van de lectuur had ik die vraag ook. Dit boek, geschreven door één van de meest gekende leden van de zogenaamde Frankfurter Schule (een maatschappijkritische stroming die sterke invloed had op de sociale en politieke wetenschappen, maar evenzeer verguisd is omwille van de connotatie met Freudiaanse elementen) heeft de tand des tijds wonderwel doorstaan. Toegegeven, zelf loop ik niet hoog op met de Frankfurter Schule (o.a. omwille van de connotatie met de psychoanalytische insteek die mij niet kan bekoren), maar dat heeft me niet weerhouden dit boek met veel interesse te lezen. Een verhaal kent steeds meerdere facetten. Wie denkt dat hier een onkritische verheerlijking van het werk van Adorno en co gegeven wordt, en daardoor geneigd is dit boek ‘links’ te laten liggen heeft echt ongelijk. Immers, het wordt duidelijk wat de verdiensten van het lijvige standaardwerk van Adorno en co zijn geweest voor de ontwikkeling van een studiedomein, dat m.i. nog vele uitdagingen wacht. Enkele van deze uitdagingen zijn de uitbreiding naar de studie van links-autoritarisme, maar ook religieus-autoritarisme, de studie van gedrag en gedragsintenties… Dergelijk onderzoek wacht nog methodologische en theoretische innovaties. Na het lezen van dit boek heb ik een beter zicht op zowel de sterke aspecten van het basiswerk van Adorno en co als op de zwakke kanten ervan. Door dit standaardwerk als een soort van ‘kapstok’ te gebruiken, krijgt de lezer een goed beeld waar de auteurs, zo vele decennia later het bij rechte eind blijken gehad te hebben, en waar ze de bal gedeeltelijk of volledig misgeslagen hebben. Dit vond ik zelf bijzonder waardevol, maar hier spreekt de onderzoeker in mij. Een van de belangrijkste redenen waarom ook hedendaagse onderzoekers naar autoritarisme als houding niet buiten het werk van Adorno kunnen, is de ontwikkeling van een zogenaamde ‘fascisme schaal’, een reeks van stellingen of uitspraken die de preferenties voor fascisme duidelijk moet maken. Individuen kunnen dergelijke autoritarisme-vragenlijst overigens in bijlage zien en zelf invullen. De schaal is enerzijds verheerlijkt en het boek kan daarom gezien worden als een heuse onderzoeksmotor, maar er zijn ook diverse pogingen geweest om met betere meetinstrumenten voor de dag te komen (waaronder het meer recente werk van Bob Altemeyer). Van Hiel beargumenteert dat de nieuwe instrumenten niet per definitie zo veel beter zijn dan de klassieke schaal, vele pogingen tot verbetering zijn gestrand op niks en de essentie uit het klassieke werk is vaak behouden. Het gaat in wezen nog steeds om dezelfde combinatie van kenmerken, een neiging tot conformiteit, een afkeer voor wie devieert van de regel en een neiging om een sterke leiderschapsfiguur te volgen. We maken doorheen dit boek ook kennis met de wijze waarop een wetenschappelijk domein zich ontwikkelt en het wordt ook duidelijk dat er achter de wetenschap ook mensen schuilgaan (wetenschappers, met hun onhebbelijkheden en tekortkomingen, zoals blinde vlekken). Voor beleidsmakers en politici wacht alvast de grote uitdaging om de inzichten in de praktijk om te zetten: als politiek cynisme individuen splijt, dan moet dat cynisme aangepakt worden. Dit kan natuurlijk niet enkel met woorden, maar vooral met daden. Kort samengevat, dit is een redelijk toegankelijk boek met hoog informatiegehalte dat gebald (178 bladzijden zonder bijlage, voetnoten en referenties) een zeer lange onderzoekstraditie, doorspekt met persoonlijke onderzoekservaring, beschrijft. De uitgebreide en recente literatuurlijst maken het voor al wie meer wil weten over dit onderzoeksdomein ook makkelijk om de originele artikelen te raadplegen. Tegelijkertijd zet het boek aan tot denken, maar het is geen boek over de aanpak van het politieke cynisme en werkzame praktijken om cynisme tegen te gaan. Dit zou wel eens een mooi vervolg kunnen zijn, dat naadloos aansluit bij dit boek en het voorgaande boek van Alain Van Hiel.

De kosmopolitische traditie      Nussbaum Martha      Filosofie

De kosmopolitische, politieke traditie in het westers denken begint met de Griekse cynicus, Diogenes, die op de vraag waar hij vandaan kwam, antwoordde, dat hij een wereldburger was. In plaats van zijn stamboom, stad, sociale klasse of geslacht te noemen, definieerde hij zichzelf als mens. Het inzicht dat mensen als gelijken én als wezens van onschatbare waarde zouden moeten worden behandeld, heeft in de moderne westerse politieke verbeelding veel goeds opgeleverd. In “De kosmopolitische traditie”, breidt Nussbaum deze gedachte uit en spoort ze ons aan om ons te concentreren op wat we gemeenschappelijk hebben, in plaats van op wat ons verdeelt. De Griekse Diogenes uitte voor het eerst het woord ‘kosmopolitisch’ in de vierde eeuw voor Christus. Toen hem gevraagd werd uit welke stad hij afkomstig was, antwoordde hij nl. openhartig dat hij een wereldburger was, een kosmopoliet. De knappe stoïcijnen sloten zich nl. aan bij het idee van een unie van menselijkheid, die prioriteit kreeg boven meer lokale zaken zoals etnische of burgerlijke banden. De stoïcijnen geloofden dat ieder mens, respect afdwong op grond van zijn rationele capaciteiten. Tegen de meeste wereldbeschouwingen van hun tijd in, geloofden de stoïcijnen dat barbaren, slaven en vrouwen, allemaal waardigheid verdienden. Deze traditie van kosmopolitisme is door de eeuwen heen doorgesijpeld dankzij Romeinse denkers als Cicero en Marcus Aurelius, die door Machiavelli werd genoemd als de laatste goede keizer van Rome. Martha C. Nussbaum volgt deze visie op het wereldburgerschap zoals die tot uiting kwam bij denkers in de Grieks-Romeinse oudheid, bij Hugo de Groot in de 17de eeuw, Adam Smith in de 18de eeuw en een aantal hedendaagse denkers. Ze onderzoekt welke spanningen er inherent aan zijn. Het ideaal suggereert dat mensen moreel handelen en gelijkwaardig zijn, terwijl er in werkelijkheid, in basale materiële behoeften moet worden voorzien voordat zij hun inherente waardigheid kunnen verwezenlijken. Welke politieke principes moeten we volgen, wetend dat in grote delen van de wereld voedseltekorten heersen, dat mensen met beperkingen geringere sociale kansen hebben, dat er onverenigbare opvattingen zijn over de pluriforme samenleving, dat asielzoekers moeten worden opgevangen? Nussbaum formuleert hierop een antwoord en pleit ervoor ook de morele rechten van dieren en de natuur te erkennen. In haar boek “The Cosmopolitan Tradition: A Noble but Flawed Ideal” merkt Martha Nussbaum op dat het nationalisme over de hele wereld in opkomst is. In de afgelopen vijf jaar zijn nationalistische partijen die zich verzetten tegen vrijhandel en vrij verkeer, van marginale bewegingen naar mainstream partijen gegaan. Nationalisme onderhandelt over de verplichtingen van mensen jegens elkaar op basis van ras, etniciteit of zelfs religie. Door zijn aard sluit nationalisme altijd een groep mensen uit die als de ‘andere’ wordt beschouwd. Aan de andere kant omvat kosmopolitisme een uitgebreide en gevarieerde reeks overtuigingen. Alle kosmopolieten verbinden zich tot een axiomatische verbintenis dat alle mensen, ongeacht ras, religie of politieke oriëntatie, deel uitmaken van één enkele universele gemeenschap die de hele mensheid omvat. Zoals haar boektitel suggereert, bewondert Nussbaum deze traditie van radicale gelijkheid van waardigheid voor iedereen. Toch is ze van mening dat er enkele foutieve veronderstellingen in de stoïcijnse filosofie zitten die de ontwikkeling belemmeren van een robuuster en consistenter kosmopolitisme dat op onze moderne wereld kan worden toegepast. Globalisering heeft kosmopolitisme tot een noodzaak gemaakt vanwege de toegenomen onderlinge verbondenheid van mensen uit verschillende landen. De stoïcijnen maakten een onderscheid tussen de plichten van justitie en de plichten van materiële hulp, wat Nussbaum een splitsing van plichten noemt. Nussbaum gelooft dat er rechten van de eerste en tweede generatie zijn. Rechten van de eerste generatie bestaan uit godsdienstvrijheid en politieke vrijheid, terwijl rechten van de tweede generatie sociale en economische goederen zijn. Nussbaum stelt dat beide aanzienlijke middelen nodig hebben om te handhaven, en daarom zijn beide even waardevol. Stoïcijnen gaan er ten onrechte van uit dat de rechten van de eerste generatie vrij zijn om af te dwingen. Zoals Nussbaum opmerkt, komt een rechtsstelsel echter niet tot stand zonder aanzienlijke kosten. De stoïcijnen geloofden ook in een al te veeleisende theorie van menselijke waardigheid, een theorie waarin materiële bezittingen niet vereist zijn. Toen Alexander, Diogenes benaderde en alles aanbood wat hij wilde, verzocht Diogenes, Alexander eenvoudig om uit zijn licht te stappen. Dit verhaal is representatief voor de mening van de stoïcijnen over materiële bezittingen, het enige dat een echte stoïcijn nodig heeft, is zijn waardigheid. Stoïcijnen erkennen onvoldoende het belang van materiële goederen om een bloeiend en deugdzaam leven mogelijk te maken. Een stoïcijn, Seneca, legde uit dat als een slaaf een vrije ziel heeft, zijn uiterlijke slavernij er niet toe doet, omdat hij innerlijk vrij zal zijn. Nussbaum vindt deze positie, net als de meeste moderne waarnemers, onhoudbaar. Zelfs als iemand een Herculisch karakter heeft, zullen de weeën van fortuin en ontbering iemands gevoel van waardigheid aantasten. Nussbaum beweert dat het stoïcijns geloof in de ontembare menselijke geest, bewonderenswaardig is, maar tot veel ongemakkelijke conclusies leidt. De stoïcijnen beschouwen materiële rijkdom bijvoorbeeld als een neutraal goed, niet inherent slecht of inherent goed. Maar aangezien voor de stoïcijnen deugd alles is wat nodig is voor een goed leven, wordt het verlangen naar materiële goederen beschouwd als tijdverspilling. Dit standpunt, hoewel principieel, heeft perverse conclusies. Oude stoïcijnen veroordelen mensen in armoede als arm van geest, simpelweg omdat ze een voldoende comfortabel leven willen. Dit lijkt bizar voor de moderne lezer die meer sympathie heeft voor armoedebestrijding. In de hoofdstukken over het denken van Hugo de Groot en Adam Smith, stelt Nussbaum, dat beiden naar een meer medelevend en holistisch kosmopolitisme toewerkten dan de ruige stoïcijnen. Grotius doordrenkte de stoïcijnse traditie met een besef en respect voor naties als loci van menselijke autonomie, terwijl Smith het belang erkende van materiële hulp zoals gezondheid en onderwijs als voorwaarden voor een bloeiend leven. In de overige hoofdstukken richt Nussbaum haar aandacht op beleid in de moderne wereld, waarbij ze zich meer richt op principes die een beleidskader rechtvaardigen. Na de radicale implicaties van universele menselijkheid te hebben geschetst, pleit ze voor een non-interventionistische benadering van buitenlands beleid. Ook beschouwt ze buitenlandse hulp als ineffectief. In plaats daarvan adviseert ze voorzichtige hulp op kritieke gebieden, maar een strikte vermijding van het cultiveren van de tirannie van expertise zoals beschreven door econoom William Easterly. Nussbaum heeft niet het idee dat het verlagen van de tarieven de ontwikkelingslanden zou kunnen helpen zonder inbreuk te maken op de soevereiniteit van een land. Ten slotte vat Nussbaum een idee samen dat ze al geruime tijd verdedigt, de capaciteitenbenadering. Ontevreden met traditionele benaderingen voor het meten van welzijn, zoals het BBP, ontwikkelde Nussbaum een meer holistische benadering. Ze somt 10 capaciteiten op die politieke orden minimaal zouden moeten kunnen garanderen voor hun inwoners. Deze omvatten het leven, lichamelijke gezondheid, lichamelijke integriteit, zintuigen, verbeelding en denken, emoties, praktische rede, verwantschap, andere soorten, en spel en controle over iemands omgeving door middel van politieke en materiële middelen. Nussbaum herhaalt haar eerdere kritiek op de stoïcijnen over de splitsing van taken en bevestigt opnieuw de gelijkheid van burgerlijke en politieke rechten met sociale en economische rechten. Nussbaum erkent dat de capaciteitenbenadering geen reden biedt voor andere behoeften, Nussbaum hanteert in haar boek een interdisciplinaire benadering door gebruik te maken van elementen uit de filosofie, intellectuele geschiedenis en internationaal beleid. Ze heeft een zeer leesbaar en toegankelijk werk geschreven dat een uitstekend overzicht geeft van de stoïcijnse idealen van het kosmopolitisme en de impact die het had op verlichtingsdenkers. Hoewel Nussbaum het niet eens is met het stoïcijns standpunt, etaleert ze een immense kennis van elke denker die ze bespreekt, inclusief hun filosofische meningen, maar ook hoe hun persoonlijke leven hun wereldbeeld heeft beïnvloed.

De Dwarsdenker      Chafkin Max      Biografie

Peter Thiel: een van de machtigste, maar ook meest mysterieuze personen ter wereld. Als grootste techinvesteerder van Silicon Valley was hij onder andere betrokken bij de oprichting van PayPal, Facebook en SpaceX, en kwam hij de laatste jaren in het nieuws als een van de belangrijkste supporters van Donald Trump. Maar ondanks zijn invloed in de techwereld en het grote aantal projecten waar hij bij betrokken is, kennen maar weinig mensen hem écht. In deze onthullende biografie wordt duidelijk hoe Peter Thiel een internetpionier werd, en hoe hij zijn macht daarbuiten probeert uit te breiden. Dit is een diepgaand en spraakmakend portret van een van de grootste spelers in Silicon Valley, maar ook het verhaal van de techindustrie zelf, waarvan de explosieve groei en macht zowel opwindend als controversieel is.

De constructie van de wereld      Kleinherenbrink Arjen      Filosofie

Auteur Arjen Kleinherenbrink beschrijft in dit boek de filosofie van Bruno Latour (1947). Latour is een franse socioloog en techniekfilosoof. Hij vindt dat wij onze aarde tegemoet moeten treden als een ’Gaia’, als een wezen in beweging, waarin menselijke activiteit en natuurlijke wereld talloze onverwachte verbindingen aangaan. Dat vraagt ons om nieuwe manieren van kijken en ons opnieuw in de wereld te situeren. Latour richt zich daarbij tegen het modernisme, dat gewend is om de oplossing van problemen te zoeken in maakbaarheid en objectivering van de natuur. Juist die denkwijze blijkt alle ecologische problemen mede te hebben veroorzaakt. Latour roept onze periode, in navolging van andere wetenschappelijk denkers, uit tot het Antropoceen, waarbij het klimaatvraagstuk een fundamentele rol speelt (en zal blijven spelen) in politieke kwesties. Het Antropoceen is het tijdperk waarin blijkt dat onze soort, de mens, ingrijpende en onomkeerbare veranderingen op aarde teweegbrengt. Er dreigen mede door ons handelen ecologische rampen van ongekende schaal. Dat is volgens Latour vooral het gevolg van de moderne denkwijze. De planeet is altijd gezien als een externe, objectieve en onverschillige natuur. Daardoor heeft een enorme exploitatie en kaalslag van ecosystemen plaatsgevonden. Ecosystemen waar we vitaal van afhankelijk zijn. Voor Latour is het belangrijk dat er een diepgaande transformatie nodig is van hoe wij ons verhouden tot de wereld. Hij doet dat door te denken in actoren en netwerken, die samen de wereld vormen. Actoren zijn objecten en sociale objecten om ons heen. Iedere entiteit is een actor. Klein Herenbrink beschrijft dit uitgebreid in zijn boek. Iedere entiteit voegt iets toe aan de wereld, hoe miniem dat ook is, wat er niet zou zijn als die specifieke entiteit niet zou bestaan. Het is een denken waarin kometen, longweefsel, mannequins, diamanten, pacemakers, vuurwerk, röntgenapparatuur, wetten, tectonische platen, bacteriën en kinderspeelgoed metafysisch gezien allemaal op gelijke voet staan. Ze zijn allemaal reëel. Deze theorie betekent dat niet alleen de mens, maar ook alle andere objecten, mee moeten worden genomen in het denken over de wereld en hoe die te gebruiken. De actoren bevinden zich vervolgens in netwerken. Latour zet die af tegen de moderne gedachte over context (verbanden). Netwerk is iets anders dan context. Hij definieert netwerk niet als letterlijke netwerken, zoals spoorwegnetwerk of sociaal netwerk, en ook niet als een situatie waarin alles zomaar verbonden is met alles. Het netwerk volgens Latour is de enige manier waarop actoren zich met elkaar kunnen verbinden. De wereld bevat geen mysterieuze super (marco)krachten die als het ware het canvas zijn waarbinnen entiteiten zich bevinden, bijvoorbeeld ‘de cultuur’, ‘het kapitalisme’, ‘de natuur’, ‘de economie’ en ‘de omgeving’. Voor Latour zijn bijvoorbeeld twee Nederlanders niet met elkaar verbonden door de entiteit die we cultuur kunnen noemen. Ze zijn veeleer verbonden door bijvoorbeeld in dezelfde straat te wonen, naar dezelfde school te gaan, dezelfde hobby’s te hebben, doordat ze een gezamenlijke ex hebben, doordat ze dezelfde tv programma’s kijken en zo verder. Dat is een veel complexere verbinding. Denken in deze ANT (Actor-Netwerk-Theorie) verandert ons beeld van hoe de wereld in elkaar steekt. Het draagt daardoor bij aan de oplossing van het milieuprobleem. Toch is het moeilijk om niet te denken dat zo’n netwerk van actoren niet ook gewoon een context zou kunnen zijn. Latour, en met hem Kleinherenbrink, behandelt ook de gevolgen van zijn theorie voor de wetenschap, de politiek, de mensheid en de methodologische krachten.

De boomgrens      Rawlence Ben      Klimaat

De proloog is al een lofzang op het fenomeen boom. ‘Oude bomen zijn een bron van verwondering. Als vluchtelingen uit een ander tijdperk, met een levenscyclus die zoveel langer is dan de menselijke tijdschaal.’ Bomen leren ons ook iets over de toestand op de wereld. Waar de ene soort komt en de andere verdwijnt, daar kun je iets aflezen over de verandering van het klimaat. Ben Rawlence, voormalig onderzoeker voor Human Rights Watch, maakte een reis door de noordelijke wouden op zoek naar de toekomst van de bossen rond de poolcirkel. In zijn boek De boomgrens volg je hem op de voet en ontmoet je niet alleen een aantal bijzondere boomsoorten, maar ook de mensen die in deze bossen wonen. De invloed van de mens is dermate groot, dat de aarde uit evenwicht is en dat ook de boomgrenszone op drift is. Het noordelijke woud dat als een groene ring om de Noordpool ligt, kent niet zo heel voor soorten. Maar het zijn wel heel creatieve boomsoorten die bestand moeten zijn tegen extreme koude. Het noordelijke woud is trouwens al vanaf het moment dat bomen en planten het land koloniseerden het decor van extreme wisselingen. Wie de geologische tijdschaal onderzoek, ontdekt dat de boreale bossen om de zoveel tijd (enorme tijdvakken) compleet wordt schoongeveegd. Tijdens ijstijden schuurt het landijs de bossen kapot en is het ijsplateau eenmaal geweken, dan komen ontspruiten bomen en struiken weer en maken het gebied groen. Al tijdens zijn bezoek aan Schotland blijkt de invloed van de mens. Al ver vóór onze eeuw liet de mens zijn sporen na. Schotland werd bijkans helemaal ontbost. Toch zijn hier en daar nog stukken inheems Caledonisch dennenbos gespaard gebleven. Vaak zijn het schijnbaar halfdode oude omaatjes die groot genoeg waren om afgrazing door schapen en herten te overleven. Jawel, in Nederland vindt momenteel een emotioneel debat plaats over de terugkeer van de wolf in ons landschap. In Schotland hoeft die discussie vooralsnog niet gevoerd te worden, want daar is de wolf al lang uitgestorven en zal op eigen kracht niet in Schotland terugkeren. Geen wolven, dat betekent dat hertenpopulaties zich ongebreideld kunnen uitbreiden. En dat gaat ten koste van de bossen, want het zijn juist de jonge zaailingen die deze grazers naar binnen werken. Eerst werd het land kaalgehakt, daarna voorkwamen de grazers dat het bos zich kon herstellen. Zo natuurlijk is het landschap in Schotland bepaald niet! De reis van Ben Ben Rawlence door Schotland staat model voor de rest van het boek. Hij ontmoet talloze mensen die zich bezig houden met de natuur, bos en klimaat. Hij ontmoet lokale bewoners die vertellen over hun intense relatie met het noordelijke woud. Hij spreekt met klimaatwetenschappers die de gevolgen van de opwarming van de aarde aantonen. In dit hoofdstuk staat de grove den centraal. En als iets duidelijk wordt dat in de loop van de millennia een uniek ecosysteem is gevormd rond de grove den. Maar stel dat door het veranderende klimaat de grove den uit het Schotse landschap verdwijnt? Welke gevolgen heeft dat voor dat ecosysteem? Waar in Schotland nog behoorlijk veel landschappelijke ruimte is om het noordelijke bos te herstellen, daar stuit het bos in Noorwegen op een natuurlijke grens: plots houdt het land op en begint de Noordelijke IJszee! De Noordpool warmt in rap tempo op en dat heeft niet alleen voor mens en dier gevolgen, ook de bomen merken die verandering. De auteur gaat de toendra op en ontdekt dat de warmere winters desastreuze gevolgen heeft voor de rendieren. Die sterven bij bosjes, omdat van gezonde sneeuwpakketten geen sprake meer is. En dat heeft gevolgen voor het korstmos waarvan de rendieren leven. Het ontbreken van bomen op de toendra beschermde in indirecte zin het korstmos: de wind blies onbelemmerd over de vlakte en vormde een dun beschermend tapijt poedersneeuw over het korstmos. Maar al een beetje opwarming van de sneeuw richt een ravage aan. De structuur van het sneeuw verandert, het poedersneeuw verandert in een ijsvlakte en het korstmos raakt onbereikbaar voor de rendieren. Geen voedsel: dan de dood. Rawlence bezoekt de Sami, de inheemse bevolking van Noorwegen en maakt kennis met hun wijze van leven en denken en omgaan met de natuur waarmee zij verweven zijn. Interessant is het hoofdstuk over de Slapende Beer. De Russische taiga is het grootste bos ter wereld. Oneindige stukken taiga bestaat uit één boomsoort: de Larix. Hoe reageert deze boom op de verandering van het klimaat? Je ploegt niet alleen door het bos, maar maakt ook kennis met de Russische cultuur. Ook hier kom je sjamanen tegen, evenals in het hoofdstuk over de Sami in Noorwegen. Verder naar het oosten staat hij op de grens tussen Rusland en Alaska. Dat blijkt slechts 90 kilometer ondiep water te zijn. De boomgrens in Alaska bestaat juist uit een mengeling van zwarte en witte sparren. Hier bezoekt hij onderzoekers die zich bezighouden met het bestuderen van wilde dieren die vanuit het bos naar de toendra als gevolg van toename van het struikgewas. En dat heeft gevolgen voor sneeuwhoen, eland, beer en bever… In Alaska maken sommigen zich echter meer druk over het handelen van de Amerikaanse federale overheid met haar plannen tot de aanleg van dammen en het verlenen van mijnbouwconcessies. Waterhuishouding, structuur van het bos en ecosystemen zullen dramatisch veranderen. Hier sijpelt de politiek het verhaal binnen en wordt Trump ten tonele gevoerd mijn zijn plannen om mijnbouwplannen versneld goed te keuren, zeer tegen de zin van lokale bewoners. In het hoofdstuk over het boek aan Canada ontmoet de auteur Diana Beresford-Kroeger die min of meer gedwongen werd de gevestigde wetenschap te verlaten. Zij legt uit hoe de hogere temperaturen leiden tot meer verdamping, dat weer leidt tot meer neerslag. Maar die regen blijft niet op de grond, ze wordt alweer snel omgezet in waterdamp waardoor de waardoor droogte en overmatige bodemvochtigheid ervoor zorgen dat bomen afsterven zullen. Uiteindelijk zullen de zwakste mensen het als eerste begeven in een opwarmend klimaat. Zieken, de jongste kinderen en ongeboren baby’s zullen als eerste sneuvelen. Hun hart zal het bij lagere zuurstofconcentraties als eerste begeven. Andere fascinerende boeken over bomen en de natuur: Het bedwongen bos. Over de relatie tussen Nederlanders en hun natuur. Beleef het bos. Geschreven door de bekende boswachter Peter Wohlleben. Een praktische gids om het bos nog beter te leren kennen. De halve aarde. Een pleidooi om een groot deel van de aarde te reserveren voor natuur. recensie beleef het bos peter wohlleben Het zijn juist de bossen die ervoor zorgen dat de zuurstofconcentraties op peil blijven. Maar als we de bomen en bossen in het huidige tempo blijven kappen, dan zal dat een negatieve impact hebben op het gehalte aan zuurstof in de atmosfeer. Geen opbeurend verhaal. En of het verslag over zijn bezoek aan Groenland daar iets aan verbeterd, weet ik eerlijk gezegd niet. Ik heb dit hoofdstuk met de grootste ambivalentie gelezen. Enerzijds staat ook op Groenland de kwaliteit van de bossen ernstig onder druk, maar doordat de ijsmassa daar in rap tempo afkalft, wordt Groenland ook steeds groener! Ben Rawlence toont zich in De boomgrens geen doemdenker. Hij observeert, gaat in gesprek, noteert en reist verder. Telkens op zoek naar de gevolgen van klimaatverandering voor het boreale bos. Die uiteindelijk ook de toekomst van de mensheid bepaalt. En dat doet hij met ontzag voor de evolutionaire natuur. In het besef dat je in het bos deel uitmaakt van iets magisch en groots, waarin elke stap tegelijk een daad van vernietiging en schepping, van leven is. Om te benoemen en te leren begrijpen. En om ons en onze kinderen voor te bereiden op de onzekerheid die ons wacht. Met als uitgangspunt dat ons leven een morele onderneming is, en dat ieders leven een erfenis achterlaat. En wat is vanuit deze gedachte het juiste om te doen?

Wanhoop in de Wetstraat      De Vadder Ivan      Belgische politiek

In zijn meest recente boek Wanhoop in de Wetstraat documenteert Ivan De Vadder op verhelderende wijze de kloof tussen de burger en de politiek. Die kloof, en het onderliggende wantrouwen staan centraal in zijn analyse, en worden beschouwd als een belangrijke oorzaak voor de evolutie waarbij kiezers weggaan van de traditionele partijen en meer en meer hun heil zoeken bij partijen die zich aan de uiteinden van het politieke spectrum bevinden. In zijn analyse merkt De Vadder op dat de fameuze ‘kloof met de burger’ nu al zo’n dertig jaar zorgt voor wanhoop in de Wetstraat. Hij legt verschillende pijnpunten bloot en illustreert die met vaak interessante voorbeelden. Zoals de titel van het boek al laat vermoeden zijn we voor een hoopvolle en optimistische boodschap bij Ivan De Vadder niet aan het juiste adres. Maar los daarvan biedt hij een goed overzicht van de politieke situatie van de voorbije drie decennia. Verder lezen we in dit boek ook boeiende partijspecifieke analyses op basis van diverse onderzoeken doorheen de tijd. De Vadder gaat in zijn boek uit van de stelling dat het coronavirus kan gezien worden als de contrastvloeistof die het ongenoegen en het onbehagen bij de burger heeft blootgelegd. Met andere woorden, de coronapandemie heeft de kloof met de burger dieper gemaakt. Tijdens de pandemie legt de overheid strenge maatregelen op met het oog op de bescherming van de gezondheid, vooral van de zwakkeren in de samenleving. In de politieke filosofie heeft men het dan over het schadebeginsel: de overheid mag onze vrijheid alleen inperken als mensen van die vrijheid gebruik zouden willen maken om anderen te schaden. De meeste burgers aanvaarden dat principe, maar niet iedereen. En zo ontstonden protestbewegingen naar aanleiding van het coronabeleid. Deze protesten ontstaan vanuit een negatief vrijheidsbegrip, waarbij mensen ervan uitgaan dat ze als individu rechten hebben, en dat niemand de legitimiteit heeft om deze ook maar enigszins te beperken. Deze interpretatie, de vrijheid om zonder enige overheidsbemoeienis te doen wat je wil, heeft de afgelopen eeuw mede dankzij de Koude Oorlog tegen het communisme de overhand gehaald. Tevens opvallend is dat deze insteek vaak verdedigd wordt door conservatieve en radicaal-rechtse politici, die zich steeds meer opwerpen als de enige betrouwbare verdedigers van de vrijheid. Voorts stelt De Vadder vast dat het coronavirus tevens de contrastvloeistof is geworden die de pijnpunten in onze gezondheidszorg heeft blootgelegd. De organisatie van onze gezondheidszorg is bijzonder complex, met negen bevoegde regeringsleden, en de coronapandemie leidde ertoe dat een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende niveaus pijnlijk werd blootgelegd. Die overmatige complexiteit en het gebrek aan coördinatie beperkt zich jammer genoeg niet tot de gezondheidszorg. Onze complexe staatsstructuur heeft onder meer ook geleid tot een gebrek aan transparantie en staat efficiënt bestuur vaak in de weg. Na zes staatshervormingen werd het stilaan een onontwarbaar kluwen met bevoegdheden verspreid over verschillende niveaus. Bovendien is er geen hiërarchische verhouding tussen de deelstaten onderling of tussen de deelstaten en de federale staat, wat bij problemen onvermijdelijk leidt tot onenigheden. Bij verschillende dossiers resulteerde dit in conflicten tussen de verschillende niveaus. Om mogelijke belangenconflicten tussen de federale en deelstaatregeringen te ontmijnen werd het Overlegcomité opgericht, en in coronatijden werd dit nieuw leven ingeblazen. De kloof tussen de burger en de politiek werd voor het eerst politiek zichtbaar bij de verkiezingen van november 1991, de zogenaamde Zwarte Zondag. Vanaf dan beginnen zowel de media als politici massaal te praten over de kloof. De kloof bleek — ondanks de vele pogingen de voorbije decennia — niet zomaar te dichten, noch in werkelijkheid, noch in het politieke discours. Stilaan is een hele lijst met voorgestelde maatregelen afgevinkt, maar het vertrouwen van de burger in de politiek is niet versterkt, integendeel. De massa’s hervormingsvoorstellen hebben hun doel gemist. Dikwijls ging het — aldus De Vadder — eerder om een vorm van symptoombestrijding, dan om het wegnemen van de oorzaak. De oplossingen vertrekken vaak vanuit het idee dat eenvoudige ingrepen in de kieswetgeving en de reglementering van de volksvertegenwoordigers de kloof met burger kunnen dichten. Bovendien is het zo dat de maatregelen van de afgelopen dertig jaar hoofdzakelijk gekenmerkt werden door een rationele aanpak. Wat dit betreft verwijst De Vadder naar onderzoek van Drew Westen, professor in de psychologie en o.a. auteur van het boek The Political Brain. In dat boek poneert Westen dat het ‘politieke brein’ een emotioneel brein is, en dat rationele voorstellen alleen niet volstaan om de kloof met de burger te dichten. Kiezers zouden, aldus Westen, stemmen op de kandidaat die de juiste gevoelens oproept. Vanuit deze bevindingen wijst De Vadder doorheen zijn boek meermaals op het belang van aandacht schenken aan ‘emotionele’ argumenten. In Wanhoop in de Wetstraat passeren een hele reeks maatregelen en (hervormings)voorstellen van de voorbije dertig jaar de revue. Ingaan op elk van deze zaken zou ons te ver leiden, dus ik licht er ter illustratie een aantal uit. Een eerste, opvallende maatregel was het vastleggen van het cordon sanitaire rond de extreem- rechtse partij Vlaams Blok. Vervolgens, een aantal jaren later, is het de Witte Mars die een bewustwording op gang brengt bij de politiek. Tal van voorstellen worden geformuleerd. Zo zijn er maatregelen die o.a. te maken hebben met de deontologie en de integriteit van politici, het versterken van de directe democratie, etc. Bij dit alles merkt De Vadder op dat er helaas ook soms sprake is van doorzichtige pogingen om de eigen partij te laten groeien, wat uiteraard niet bevorderlijk is voor het herstellen van het vertrouwen van de burger in de politiek. In De Vadders boek wordt tevens uitgebreid ingegaan op de prominente rol van de partijvoorzitters. De auteur beschouwt particratie als één van de grootste hindernissen in alle pogingen om de kloof met de burger te dichten. De goedbedoelde inspanningen om via regeerakkoorden het systeem aan te passen vallen in het niets bij de praktijken van de particratie, aldus De Vadder. De particratie versterkt het beeld dat het land geleid wordt door een handvol politici die overigens niet allemaal verkozen zijn, nooit allemaal samen debatteren over hetzelfde onderwerp, en elkaar geregeld bestoken met venijnige opmerkingen. Daarnaast stelt De Vadder dat ze geregeld de werking domineren van de regeringen waaraan hun partijen deelnemen, en ook de tergend lange onderhandelingen waarbij de partijvoorzitters vaak de eerste viool spelen versterken het wantrouwen. Een ander heikel punt waar uitgebreid wordt op ingegaan is de overvloedige subsidiëring van de politieke partijen door de overheid en dus ook door de belastingbetaler. Momenteel hebben we een zeer genereus systeem waarbij de overheid ‘investeert’ in haar politieke partijen. In 2020 bestond 78.8% van de Belgische partijinkomsten uit overheidssubsidies. En bovendien herinnert iedereen zich allicht ook nog wel een aantal corruptieschandalen waarbij geld werd versast naar de partijkas. Partijen en hun financiële middelen, het blijft een netelige kwestie. Als het om geld gaat worden overigens niet alleen de partijen, maar ook (individuele) politici nauwkeurig in de gaten gehouden. Het verwijt ‘zakkenvuller’ is helaas nooit ver weg. Tegenwoordig is er echter wel een transparante publicatie van het loon van de parlementsleden en er zijn bijvoorbeeld ook partijen die ooit zelf de vergoedingen van hun mandatarissen hebben aangepast, of ze legden strengere cumulregels op. Verder werd o.a. ook de regel voor de uittredingsvergoedingen aangepast, en de pensioenleeftijd verhoogd. Hervormingsvoorstellen of maatregelen zoals de inperking van de lonen van politici, het snoeien in het politiek personeel, of het afschaffen van de senaat ogen uiteraard sympathiek en we mogen het nut en de relevantie ervan absoluut niet minimaliseren, maar uiteindelijk blijven het grotendeels wel symbolische daden, waar je niet onmiddellijk een begroting mee op orde krijgt. Om werkelijk iets te veranderen zullen er ook andere maatregelen moeten genomen worden, zaken die in het boek van De Vadder relatief weinig aan bod komen, en dan denk ik bijvoorbeeld aan ingrepen in de fiscaliteit, de pensioenen en de arbeidsmarkt. Er zijn namelijk inspanningen nodig om te komen tot houdbare systemen, want enkel zo kunnen structurele veranderingen plaatsvinden. Dergelijke zaken die essentieel zijn voor onze sociaal-economische welvaart zijn mijns inziens tevens cruciaal voor de geloofwaardigheid van de politiek. Verder geeft De Vadder in zijn boek ook nog een aantal andere interessante zaken mee, zoals bijvoorbeeld het feit dat onderzoek uitwijst dat kiezers bewust voor partijen stemmen die radicaler zijn dan zichzelf. De gemiddelde kiezer bevindt zich in het politieke centrum, maar om de partijen zijn mening kenbaar te maken gaat die kiezer — uit anticipatie op het compromis dat gevonden moet worden — extremer stemmen (directional voting). Uit de verschillende (deel)analyses concludeert De Vadder — opnieuw met opvallend weinig optimisme — dat er op dit moment geen enkele partij klaarstaat om de kiezer hoop te geven, de hoop die nodig is om het onbehagen te kunnen wegnemen. Hij stelt vast dat het ongenoegen intussen endemisch geworden is, en als dusdanig is gaan behoren tot de essentie van onze democratie. De Vadder stelt dat het nu wel tijd wordt voor nieuwe recepten en frisse ideeën. Hij formuleert hierbij een aantal voorstellen, hoewel die eerder algemeen blijven en niet steeds even concreet uitgewerkt worden. Hoe dan ook, het is intussen wel duidelijk dat er geen pasklare oplossingen zijn. Er zijn geen eenvoudige ingrepen die het vertrouwen in de politiek meteen kunnen herstellen, en dat is ook een boodschap die duidelijk blijkt uit het boek. In zijn epiloog verwijst De Vadder naar het boek Machiavelli’s lef van Tinneke Beeckman, waarin zij een aantal richtlijnen distilleert voor een ‘eerlijke’ politicus. De Vadder deelt uit Beeckmans boek een lijst met advies uit de zestiende eeuw. Heel wat van die richtlijnen zijn (of lijken) zeer voor de hand liggend en zijn zeker niet enkel relevant voor politici, maar voor elk van ons. Sommige, zoals ‘breek tijdig uit je inertie, want de wereld verandert voortdurend’ en ‘denk op langere termijn, niet alleen in het heden: de effecten van je handelen kunnen ook pas later aan het licht komen’ zijn bijzonder actueel en relevant. Enkele relatief eenvoudige en voor de hand liggende zaken, die misschien in het boek te weinig geëxpliciteerd en uitgewerkt worden, zouden mijns inziens wel degelijk een verschil kunnen maken. Als politici eerlijk, en bovendien klaar en duidelijk zouden aangeven dat er niet voor alles een kant en klare oplossing is zou dat veel ontgoochelde en misnoegde kiezers kunnen schelen. Politici zijn daarenboven nogal snel geneigd mee te gaan in de waan van de dag, maar zouden zich eerder moeten focussen op hun kerntaken, en het lef moeten hebben om een stevig onderbouwde langetermijnvisie te ontwikkelen, ook al levert hen dat op korte termijn geen electorale winst of populariteit op. Vooralsnog blijft het, aldus De Vadder, wachten tot de volgende politicus of politica opstaat om de wanhoop om te zetten in hoop. En ik veronderstel dat iedereen er intussen van overtuigd zal zijn dat dit absoluut geen eenvoudige opdracht wordt.

Allemaal ego's      Flamend Jan      Sociologie

Allemaal ego’s gaat over de ‘menselijke aandachtsbehoefte en waarderingsverslaving’. Aan de hand van herkenbare menselijke interacties lees je over het ego. Er staan veel voorbeelden uit de literatuur, film en de schilderkunst in het boek. Uiteenlopende fenomenen als relatiestress, leedvermaak, jaloezie, celebritycultus, wedijver, exhibitionisme en depressie worden vanuit het perspectief van aandacht en waardering bekeken. Allemaal ego’s, over onze ikken In Allemaal ego’s heeft Jan Flamend het over diverse Ikken en hun opgeblazen versie, hun ego, en over een belangrijkste brandstof, aandacht. Hij gaat in op ons eigen ik en onze zoektocht naar aandacht, waardering en bewondering, maar hij gaat ook in op het ik van bekende medemensen. Mensen zoals Steve Jobs, Donald Trump, Winston Churchill en Harry Mulisch. Uiteindelijk worstelen we allemaal met de vraag: hoe word ik een goed mens? En: hoe blijf ik een goed mens? Niemand wil een echt slecht mens zijn of echt een slecht mens zijn. De schrijver hoopt dat de diverse verhalen en beschouwingen helpen om inzicht te verwerven in ons hongerige ego. Het ego lijkt soms een beetje een taboe onderwerp en dan ben ik er juist geïnteresseerd in. Want als er ergens spanning over is, is het vaak juist goed om er wel over te spreken. En er over te lezen om meer inzicht te verwerven. Het ego associëren we vooral met negatieve begrippen als a-sociaal zijn. Ik was benieuwd of Allemaal ego’s me nieuwe inzichten zou kunnen geven. Flamend heeft het onderwerp van meerdere kanten belicht, aan de hand van diverse personen. Dat was interessant. Allemaal ego’s las wel wat fragmentarisch. Op het eind las ik dat zijn dochter het van de hak op de tak vond. Dat Flamend die feedback niet heeft verwerkt, duidt op een bewuste werkwijze. Ik vind het echter niet prettig lezen en mis toch dat het één geheel is, waardoor ik de rode draad vaak kwijt raak. Ik mis ook goede omschrijvingen van grote termen die voorbij komen, waardoor termen onnodig en door elkaar gebruikt worden. Zo valt ‘autist’ bijvoorbeeld uit de toon in de zin: ‘Is Schopenhauer onzelfzuchtige man, een egocentricus, een autist, een narcist of een egoïst?’ Even later weer over mensen die enkel over zichzelf praten: ‘ze roepen een grote weerstand op en we noemen hen al gauw egoïst, narcist, autist, zelfzuchtig. Ze eindigen meestal als eenzame stumperds.’ Ook mis ik soms nuance. De stellige en vaak negatieve toon van de schrijver is niet mijn stijl. Praten vanuit de ik-vorm is bijvoorbeeld niet per se om het over jezelf te hebben, maar ook een manier om aan te duiden dat het jouw perspectief is en gewoon jouw ervaring. En dat je een dagboek schrijft omdat je jezelf zo belangrijk vindt, is niet per se om je ego te strelen. Ik houd niet van generalisaties zoals deze over kunstenaars: ‘In de regel is hun ego groter dan het ik van de gemiddelde medemens.’ Ook al is het niet per se heel negatief bedoeld, want er staat ook ‘ze leveren een bijdrage die de wereld mooier, boeiender en interessanter maakt.’ Dan moet je losse zinnen steeds echt goed in de context plaatsen, terwijl ik vind dat aparte zinnen ook waar moeten zijn. Van egoïsme naar altruïsme Al met al is het Allemaal ego’s niet helemaal mijn boek qua toon en schrijfstijl. Maar het onderwerp is zeker interessant en van belang. En het is mooi vormgegeven. Zelfkennis en kennis over andere menselijke eigenschappen kan de maatschappij in mijn ogen altijd helpen. We kunnen zeker iets minder ego gebruiken en iets meer altruïsme. Zopas verscheen Allemaal ego’s van onze Trudocs-collega Jan Flamend, een toegankelijk filosofisch boek over het gevecht dat we allemaal dagelijks voeren: dat om aandacht. Doorspekt met verwijzingen naar literatuur, schilderkunst en film en weetjes over bekende narcisten (van Napoleon tot Zlatan, van Jezus Christus tot Boeddha), onderzoekt dit boek of het mogelijk is om én een aandachtsjunkie én een goed mens te zijn. Onze behoefte eraan is onverzadigbaar, dus ontwikkelen we sluwe strategieën om bewondering en liefde af te dwingen. Kijk mama, zonder handen. Kijk papa, wat een goede punten ik heb behaald. Kijk baas, nu verdien ik toch een loonsverhoging? Iedereen is met zichzelf bezig. We zijn allemaal de navel van ons eigen wereldje. Aandachtjunkies Heeft dat met narcisme te maken? Ja. Heeft dat met egoïsme te maken? Vast en zeker. Niettemin moeten we met al die andere ego’s, die minstens evenveel schouderklopjes willen, zien samen te leven. Al die ijdeltuiten, al die aandachtsjunkies die sociale media bevolken om likes te verzamelen. Allemaal driftig op zoek naar de echo van hun ego. Net als jij en ik. Solitair of solidair? Het conflict tussen ik en de andere, tussen mezelf en de wereld is nog nooit zo groot geweest. Solitair of solidair? Aandacht is een schaars goed en er wordt bikkelhard om gevochten. Toch is het mogelijk om een goed mens te zijn en een valabel en altruïstisch bestaan te leiden. Al is het maar om de waardering die je ervoor krijgt.

Fulltime avonturier      Valkenier Tamar      Reisverhaal

Een fulltime avonturier betekent dat je altijd op reis bent. 365 dagen per jaar. Tamar Valkenier is daar een perfect voorbeeld van. Toen we haar in 2021 spraken, zat ze net in Zweeds Lapland, om te oefenen om Lake Baikal over te steken. 700 kilometer, waarvan ze de ene helft skiënd en de andere helft schaatsend zou afleggen. Ze leert op deze plek niet alleen schaatsen en skiën, maar ook omgaan met de kou. Want dat laatste was misschien wel de grootste challenge. Overnachten deed ze in haar tentje of in een hutje op/langs de plekken waar ze kwam. De voorbereidingen waren dus al een prachtig avontuur op zich. Tijdens haar voorbereidingen was ze bijvoorbeeld al getuige geweest van de meest prachtige Noorderlicht show die ze ooit gezien heeft. We zijn maar een beetje jaloers… Waar het allemaal begon Zeven jaar geleden had Tamar een succesvolle carrière als recherchepsycholoog bij de politie. Ze had het hier erg naar haar zin, maar op de een of andere manier begon er iets te knagen. Ze wilde meer en vroeg zichzelf af, is dit het hoogst haalbare? Na een ongeluk door het parachutespringen brak Tamar haar voet. Verplicht moest ze stilzitten. Niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk. Stilstaan bij het leven. En toen begon ze te denken, dit kan anders. Ze is op onderzoek gegaan, uitgezocht wat de mogelijkheden zijn. Toen kwam het idee om een jaar lang vrij te nemen. Op wereldreis te gaan en te kijken wat het leven nog meer te bieden heeft. Helaas dacht haar werk daar anders over. Zij gaven haar zes maanden de tijd om eropuit te trekken. Op dat moment zakte de grond onder haar voeten weg. Dit betekende dat ze een deadline had hoelang ze weg mocht. Telkens de klok horen tikken. Je hebt nog vier maanden. Nu nog maar twee. Door deze gedachte heeft ze de knoop doorgehakt. Ze nam ontslag, ze

Extreem online      Van der Mensbrugghe Tim F.      Belgische politiek

Er is een tijd geweest dat het Vlaams Belang/Blok een ouderwetse partij was: holle retoriek, de IJzerbedevaart, knokploegen, vaandels. Vandaag geeft geen enkele partij zoveel geld uit aan advertenties en berichten op de sociale media als het VB. De extreemrechtse partij is extreem online en verspreidt haar boodschap als een virus. Dat is niet alleen omdat ze geleid wordt door iemand met een diploma communicatiemanagement, maar ook omdat ze daartoe geïnspireerd werd door studentenvereniging Schild & Vrienden en haar oprichter Dries Van Langenhove. Auteur Tim F. Van der Mensbrugghe ondervroeg talrijke vooraanstaande getuigen over hoe Schild & Vrienden sinds 2017 jongeren wist te verleiden met haar extreme en soms haatdragende boodschappen. En over hoe het VB dat voorbeeld volgde en slim gebruikmaakt van alle communicatietechnieken om zieltjes te winnen. Het boek “Extreem online” door Tim F. Van Der Mensbrugghe focust vooral op de online propaganda van extreemrechts. Het schrijft het huidige succes van het Vlaams Belang in de peilingen toe aan online propaganda en wijst op de nauwe banden tussen het Vlaams Belang en de extremistische Schild&Vrienden van Van Langenhove. Terecht wordt daarbij heel wat aandacht geschonken aan de organisatie waaruit Schild&Vrienden en Van Langenhove komen: KVHV Gent. Recensie door Geert Cool De auteur van het boek werkte eerder als journalist bij De Morgen en was als student betrokken bij het Gentse studentenblad Schamper. Om zijn gebrek aan politieke inzichten enigszins te verdoezelen, haalt Van Der Mensbrugghe er gelukkig tal van experts bij. Waar hij toch freewheelt met eigen standpunten, raakt hij kant noch wal. De wel eenzijdige visie op het belang van online propaganda, zelfs indien dat niet onbelangrijk is, maakt dat het boek politiek erg licht weegt. Toch zijn er elementen in dit boek die nuttig zijn voor antifascisten. De auteur was als Schamper-schrijvelaar getuige van de ontwikkeling en opbouw van het extreemrechtse karakter van het Gentse KVHV. Het gebeurde immers vlak onder zijn eigen neus – of om in de stijl van het boek te blijven: voor zijn eigen pint. De centrale figuren daarin staan vandaag mee aan het roer van het Vlaams Belang en bepalen er in grote mate het communicatiebeleid van die partij. Huidig Europarlementslid Tom Vandendriessche is een sleutelfiguur hierin. Hij werd voorzitter van KVHV-Gent en vestigde het model van een extreemrechtse mannenclub die zich in pak en das aan champagne laaft om racisme, seksisme en fascisme ‘aanvaardbaar’ te maken. Vandendriessche kreeg eerder het deksel op de neus toen hij zijn fascistische overtuigingen met geweld op de kaart probeerde te zetten. De campagne die Blokbuster in Brugge in 1996-97 voerde tegen de bende van Vandendriessche speelde een belangrijke rol in dat deksel. Als student trok Vandendriessche naar het KVHV dat overgenomen werd door Vlaams Blokkers. Van Der Mensbrugghe neemt daar de draad van zijn verhaal op en beschrijft hoe die groep KVHV’ers nadien het Vlaams Belang in handen nam. Ze deden dat uiteraard niet alleen, maar nemen wel belangrijke sleutelposities in de partij in. Samen met andere ‘Verbonders’ – zo noemen de KVHV’ers zichzelf – begon Vandendriessche aan een ‘mars door de instellingen’ van partij en parlementen. Tussen zijn activiteiten bij KVHV en het echte begin van zijn carrière als politicus, bleef Vandendriessche overigens erg betrokken bij de werking van KVHV. Hij lag mee aan de basis van de zogenaamde ‘Mars op Brussel’ van KVHV in 2009. Van Der Mensbrugghe gaat daar niet op in, maar zelf was Vandendriessche er toen trots op dat hij het Russische parlementslid Maksim Mischenko van Poetins partij naar de betoging voor Vlaamse onafhankelijkheid kon halen. De banden tussen extreemrechts in België en Russische figuren uit de entourage van Poetin zijn mee tot stand gebracht door mensen als Vandendriessche. Ongetwijfeld wordt hij daar vandaag niet graag aan herinnerd, dat ligt immers niet zo goed in de electorale markt. Samen met andere KVHV’ers lag Vandendriessche aan de basis van de extreemrechtse nieuwssite Sceptr, niet toevallig vlak nadat hij op het hoofdkwartier van het Vlaams Belang aan de slag ging in 2016. Dries Van Langenhove was één van de Gentse KVHV’ers die hierbij betrokken was in 2016, een jaar vooraleer er sprake was van Schild & Vrienden. Sceptr-hoofdredacteur Joris Naeyaert werd in 2019 persverantwoordelijke van het Vlaams Belang en in 2021 werd Sceptr opgeslorpt in PAL NWS, de online versie van ‘t Pallieterke. De voormalige Gentse KVHV’er speelde overigens een actieve rol in Schild&Vrienden: de stuurgroep van die club vergaderde regelmatig in de privéwoning van Naeyaert. Dries Van Langenhove en zijn vrienden werden politiek opgeleid in KVHV-Gent zoals dit opgezet was door Tom Vandendriessche, Tom Laloo en andere Vlaams Blokkers. Er kwam pas algemene aandacht voor deze ranzige groep van neonazi’s toen ze overmoedig werden en behalve op internetfora ook in de reële wereld hun fascistische praktijken probeerden in de praktijk te brengen. Schild & Vrienden begon vanaf 2017 extreemrechtse jongeren bijeen te brengen om racistische, seksistisch en fascistische memes te delen op het internet. Het relatieve succes daarvan maakte de groep overmoedig waardoor er ook fysieke acties begonnen plaats te vinden. Een actie voor humaan asielrecht werd fysiek aangevallen, Van Langenhove en co probeerden een stakerspost aan Gent St-Pieters te verstoren en ze braken in het Gentse ABVV-lokaal aan de Vrijdagmarkt in om een vlag te stelen die vervolgens ‘ritueel’ verbrand werd. De fysieke acties begonnen overigens met het inzetten van Schild & Vrienden als ‘ordedienst’ voor een meeting van Theo Francken aan de Gentse universiteit in mei 2017. Dit geweld leidde tot een grotere aandacht voor de groep, waarbij al gauw een volledig beeld van het openlijk neonazisme uitgesmeerd werd, onder meer in een Pano-reportage. Het deksel van het rioolputje was opgelicht waardoor het hele land getuige was van de stinkende inhoud ervan. N-VA moest schoorvoetend afstand nemen van Schild&Vrienden. Het Vlaams Belang deed dit uiteraard niet, integendeel: Van Langenhove werd als ‘onafhankelijk’ parlementslid verkozen. Twee leden van de stuurgroep van Schild & Vrienden werken vandaag als parlementair medewerker van Tom Vandendriessche in het Europees Parlement. Onder hen de extremist die volgende uitspraak deed: “We eisen als samenleving immers niet veel van vrouwen: een goede moeder zijn en zichzelf verzorgen, er goed uit zien. Mannen worden terecht hogere standaarden opgelegd, enkel zo gaan we vooruit.” Uiteraard gaat het om iemand uit de stal van KVHV-Gent. In ‘Extreem online’ wordt de impact van KVHV-Gent op extreemrechts geschetst. Doorheen dit boek wordt duidelijk dat stelselmatig geprobeerd wordt om haat te normaliseren, zowel door het in een ‘deftige’ verpakking te stoppen (pak en das met champagneglas in de aanslag) als door racisme, seksisme en LGBTQIA+fobie in de markt te zetten met zogenaamd ‘grappige’ memes of ‘grappige’ sprekers (zoals Jeff Hoeyberghs die niet toevallig voor KVHV-Gent ging spreken in 2019…) als opstap naar het ernstige werk van het in de praktijk brengen van verdeeldheid en haat. Zelfs zonder veel diepgang biedt Tim F. Van Der Mensbrugghe met dit boek een waarschuwing die alle antifascisten ernstig moeten nemen. Het is geen toeval dat Filip Dewinter voor zijn Gentse meeting over ‘omvolking’ beroep doet op het KVHV. Dit is een nieuwe poging om racisme te normaliseren om het nadien in de praktijk te brengen. Actief antifascistisch verzet in de studentenbuurt is daarom bijzonder belangrijk. Dit is geen eenmalig gegeven, het is onderdeel van een antifascistische strijd die wij met Blokbuster al sinds begin jaren 1990 versterken en helpen organiseren.

Horizon       Poskett James      Geschiedenis wetenschap

James Poskett schreef een onnoemelijk interessant en boeiend boek over niet-westerse wetenschappers en denkers. Hij toont daarin aan dat wetenschappelijke vooruitgang niet enkel een Europese maar een Internationale aangelegenheid was, en dat die vooruitgang, al eeuwen lang, het resultaat was van interculturele uitwisseling. Een revelatie! Het boek “Horizonnen” is een radicale herziening van de manier waarop de wetenschap zich heeft ontwikkeld. De geschiedenis van de wetenschap is nl. nooit een uitsluitend Europees avontuur geweest. De laatste vijf eeuwen van wetenschappelijke onderneming, was daadwerkelijk een wereldomspannend project. Er waren met name Chinese, Japanse, Indiase, Afrikaanse astronomen, wiskundigen, evolutionaire denkers, genetici, scheikundigen, die heel belangrijke bijdragen hebben geleverd aan de ontwikkeling van de moderne wetenschap. Copernicus bv. maakte gebruik van mathematische kennis uit Arabische en Perzische geschriften, Newtons bewegingswetten waren gebaseerd op astronomische waarnemingen in Azië en Afrika, en voor zijn “Over het ontstaan van soorten”, raadpleegde Darwin een 16de-eeuwse Chinese encyclopedie. Daarenboven was de Bengaalse natuurkundige, Satyendra Nath Bose, de inspiratiebron voor Einsteins studie van quantummechanica…! Na de inleiding over de oorsprong van de moderne wetenschap, volgen 4 chronologisch opeenvolgende perioden, deze van wetenschappelijke revolutie (ca. 1400-1700), deze van wereldrijken en van de Verlichting (ca. 1650-1800), de periode van kapitalisme en conflict (ca. 1790-1914), en deze van de ideologie en de nasleep ervan (ca. 1914-2000). Als epiloog, waagt Poskett zich zelfs aan de toekomst van de wetenschap. In “Horizonnen” zingt James Poskett, naast de Europese beroemdheden, de lof van helden die nooit enige erkenning kregen en toont hij aan dat de geschiedenis van de wetenschap er een was en bleef, van mondiale, culturele uitwisseling. U maakt o.a. kennis met de zoöloog Ilja Metsjnikov (foto), bekend voor zijn werk naar het immuunsysteem, de natuurkundigen, Jagadish Chandra Bose (onderzoek naar laser), Zhou Peiyuan (quantummechanica), Aikitsu Tanakadate (transliteratie van het Japans naar het Latijn) en Hideki Ykawa (Nobelprijs voor Natuurkunde, 1949) en met de genetici, Obaid Siddiqi, Veronica Rodriges en Elisabeth Goldschmidt. Naast hen, ontmoet u o.a. nog Graman Kwasi (foto), de Afrikaanse slaaf, die in Suriname, een medicijn (thee van Bitterhout of kwasibita in het Surinaams), tegen malaria ontdekte, Hantaro Nagaoka (foto), de Japanse wetenschapper die in 1904, eerder dan Rutherford, een overzicht gaf van de structuur van het atoom en Zhao Zhongyao (Chung-Yao Chao) (1902-1998) (foto), de Chinese natuurkundige, die reeds in 1930, het positron als antimaterie ontdekte, maar wiens Amerikaanse collega, Carl David Anderson, er in 1936, de Nobelprijs voor kreeg… Een uitermate erudiet, verrijkend en verruimend meesterwerk, dat mooi kadert in de mondialisering en globalisering van de vernieuwende, interculturele en multiculturele kijk op geschiedenis, in dit geval op de geschiedenis van de moderne wetenschap. “Horizons. A Global History of Science” werd vertaald door Vanja Walsmit.

Horizon       Poskett James      Geschiedenis wetenschap

James Poskett schreef een onnoemelijk interessant en boeiend boek over niet-westerse wetenschappers en denkers. Hij toont daarin aan dat wetenschappelijke vooruitgang niet enkel een Europese maar een Internationale aangelegenheid was, en dat die vooruitgang, al eeuwen lang, het resultaat was van interculturele uitwisseling. Een revelatie! Het boek “Horizonnen” is een radicale herziening van de manier waarop de wetenschap zich heeft ontwikkeld. De geschiedenis van de wetenschap is nl. nooit een uitsluitend Europees avontuur geweest. De laatste vijf eeuwen van wetenschappelijke onderneming, was daadwerkelijk een wereldomspannend project. Er waren met name Chinese, Japanse, Indiase, Afrikaanse astronomen, wiskundigen, evolutionaire denkers, genetici, scheikundigen, die heel belangrijke bijdragen hebben geleverd aan de ontwikkeling van de moderne wetenschap. Copernicus bv. maakte gebruik van mathematische kennis uit Arabische en Perzische geschriften, Newtons bewegingswetten waren gebaseerd op astronomische waarnemingen in Azië en Afrika, en voor zijn “Over het ontstaan van soorten”, raadpleegde Darwin een 16de-eeuwse Chinese encyclopedie. Daarenboven was de Bengaalse natuurkundige, Satyendra Nath Bose, de inspiratiebron voor Einsteins studie van quantummechanica…! Na de inleiding over de oorsprong van de moderne wetenschap, volgen 4 chronologisch opeenvolgende perioden, deze van wetenschappelijke revolutie (ca. 1400-1700), deze van wereldrijken en van de Verlichting (ca. 1650-1800), de periode van kapitalisme en conflict (ca. 1790-1914), en deze van de ideologie en de nasleep ervan (ca. 1914-2000). Als epiloog, waagt Poskett zich zelfs aan de toekomst van de wetenschap. In “Horizonnen” zingt James Poskett, naast de Europese beroemdheden, de lof van helden die nooit enige erkenning kregen en toont hij aan dat de geschiedenis van de wetenschap er een was en bleef, van mondiale, culturele uitwisseling. U maakt o.a. kennis met de zoöloog Ilja Metsjnikov (foto), bekend voor zijn werk naar het immuunsysteem, de natuurkundigen, Jagadish Chandra Bose (onderzoek naar laser), Zhou Peiyuan (quantummechanica), Aikitsu Tanakadate (transliteratie van het Japans naar het Latijn) en Hideki Ykawa (Nobelprijs voor Natuurkunde, 1949) en met de genetici, Obaid Siddiqi, Veronica Rodriges en Elisabeth Goldschmidt. Naast hen, ontmoet u o.a. nog Graman Kwasi (foto), de Afrikaanse slaaf, die in Suriname, een medicijn (thee van Bitterhout of kwasibita in het Surinaams), tegen malaria ontdekte, Hantaro Nagaoka (foto), de Japanse wetenschapper die in 1904, eerder dan Rutherford, een overzicht gaf van de structuur van het atoom en Zhao Zhongyao (Chung-Yao Chao) (1902-1998) (foto), de Chinese natuurkundige, die reeds in 1930, het positron als antimaterie ontdekte, maar wiens Amerikaanse collega, Carl David Anderson, er in 1936, de Nobelprijs voor kreeg… Een uitermate erudiet, verrijkend en verruimend meesterwerk, dat mooi kadert in de mondialisering en globalisering van de vernieuwende, interculturele en multiculturele kijk op geschiedenis, in dit geval op de geschiedenis van de moderne wetenschap. “Horizons. A Global History of Science” werd vertaald door Vanja Walsmit.

Wat wij willen      Weber Charlotte Fox      Psychologie

‘Charlotte Fox Weber is een van de belangrijkste mensen van The School of Life’ – Alain de Botton Vaak krijgen we niet wat we willen. Nog vaker weten we niet eens wat we willen. Dit boek is een verkenning van de 12 belangrijkste psychologische behoeften, zoals liefde, controle en veiligheid, die we allemaal delen. ‘Wat wij willen’ moedigt ons aan om onze verlangens en die van anderen te leren kennen en te accepteren. Het boek helpt ons te ontdekken wat we voor onszelf en voor elkaar verbergen. Zodat we eindelijk op weg kunnen naar wat we écht willen in dit eenmalige, kostbare leven.

De psychologie van Totalitarisme      Desmet Mattias      Psychologie

Mattias Desmet, professor klinische psychologie aan de Universiteit Gent, levert met De Psychologie Van Totalitarisme een belangrijk boek af. Als een van de meest gekwalificeerde critici van het coronabeleid in de Lage Landen beschrijft hij hoe we zijn gekomen waar we nu zijn, in een maatschappij die afstevent op een totalitaire staat. Recente voorbeelden zijn de verplichte coronavaccinatie voor zorgpersoneel in België en in Nederland de verplichting om de cv-ketel te vervangen door een hybride warmtepomp. De staat weet wat goed voor u is en komt met wetten en verplichtingen om dat af te dwingen. Hij refereert aan Hannah Arendt, die waarschuwde voor een dystopisch toekomstbeeld, geleid door saaie bureaucraten en technocraten, en dat is precies wat er nu gebeurt. Volgens Desmet is het totalitarisme een logisch gevolg van een waanachtig geloof in de almacht van het menselijk verstand. Als de staat zegt hoe er met een virus of het klimaat moet worden omgegaan, wordt dat in harde wetten gegoten en wordt iedereen die zich niet conformeert het leven praktisch onmogelijk gemaakt. Een belangrijk boek dat ten onrechte wordt doodgezwegen in de mainstream media. De greep van de overheid op ons privéleven neemt hand over hand toe waardoor het recht op privacy afkalft. Blind vertrouwen in de wetenschap maakt dit alleen maar erger. Desmet benadert het verschijnsel totalitarisme vanuit de psychologie. Hij ziet in de huidige tijd de kenmerken van het totalitarisme in volle omvang aanwezig. Jarenlang maakte hij dagboeknotities rondom dit verschijnsel, maar het coronabeleid van de overheden gaf de aanzet om van deze notities een boek te maken. Zijn belangrijkste these is dat totalitarisme geen historische toevalligheid is, maar het gevolg van ons mechanistische denken en geloof in de almacht van het menselijk verstand. MECHANISTISCHE WETENSCHAP In deel I gaat Desmet in op de psychologische effecten van wetenschap. Kern van dit deel is dat de Verlichting met zijn vertrouwen in de Rede ons geen vrijheid heeft gebracht, maar een mechanistische wetenschap, waarbij het individu zijn vrijheid opgeeft en zijn vertrouwen stelt in een autoritaire instantie die alle onzekerheden kan wegnemen. Wetenschappelijke cijfers hebben een uniek psychologisch effect. Wie cijfers ziet, meent objecten of feiten te zien. Denk maar aan het belang dat wij hechten aan ‘koopkrachtplaatjes’ en economische voorspellingen. Er is in alarmerend snel tempo minder draagvlak voor vrije meningsuiting, persvrijheid, artistieke vrijheid en zelfbeschikkingsrecht, zegt Desmet. Zo snel dat journalisten worden bedreigd en klokkenluiders vervolgd, voeg ik eraan toe. MASSAVORMING In deel II onderzoekt de auteur de relatie tussen massavorming en totalitarisme. Massavorming is zo oud als de mensheid, maar heeft sinds het einde van de negentiende eeuw gestaag aan kracht gewonnen. Totalitarisme is geen duister complot, geen machinatie van een kwaadaardige elite of product van een indrukwekkend, planmatige opzet. De sturing is niet door personen, maar fundamenteel onpersoonlijk. De ultieme meester is de ideologie, niet de elite, zegt hij letterlijk, en hij doelt hier op de ideologie van de rationeel-mechanistische wetenschappen. VOELING MET GRONDRECHTEN In het derde deel gaat de auteur verkennen hoe we aan het mechanistische wereldbeeld en daarmee aan totalitarisme het hoofd kunnen bieden. Een maatschappij moet primair voeling houden met een aantal principes en grondrechten, zoals het recht op vrije meningsuiting, het zelfbeschikkingsrecht en het recht op vrijheid op het vlak van levensbeschouwing. En volgens mij geldt dit evenzeer voor overheid als het bedrijfsleven. Als die fundamentele rechten niet worden gerespecteerd, dan ontstaat chaos en absurditeit. Tijdens de corona-pandemie gebeurde dit volgens Desmet veelvuldig. VERONTRUSTENDE ANALYSE Ik las een grondige analyse van een verschijnsel waar ik me nog niet vaak in heb verdiept. Het was ook een verontrustende analyse als ik om me heen kijk wat er in onze wereld gebeurt. Ik herken heel veel van zijn observaties en analyses, ook in arbeidsorganisaties. Massa en angst zijn bij Desmet psychologische fenomenen en zijn centrale begrippen in zijn betoog. Maar angst kan in een kapitalistische wereld ook een verdienmodel zijn – hij verwijst zelf naar de verzekeringsdrift van de laatste eeuwen. Het boek is ook vanzelfsprekend eenzijdig: het is immers een psychologische analyse. Een visie op de werkelijkheid die naast andere kan bestaan. Dat beseft Desmet volgens mij te weinig. Ondanks al mijn bedenkingen en commentaren las ik een interessant en relevant boek over het onderwerp Totalitarisme. De psychologische kijk op de werkelijkheid is er één waardoor je je kunt laten inspireren, tezamen met een filosofische, economische en/of sociologische kijk op de werkelijkheid.

Tot de bodem      De Keyzer Maïka      Maatschappij

Een progressief voorstel voor het landbouwbeleid van morgen De vurige debatten rond de stikstofproblematiek, de droogte, het biodiversiteitsverlies, de seizoensarbeid en de overmatige vleesproductie en -consumptie hebben landbouw weer helemaal op de maatschappelijke en politieke agenda gezet. De vraag dringt zich stilaan op of we in Vlaanderen en Europa effectief nog op een duurzame en economisch rendabele manier aan landbouw kunnen doen en hoe die landbouw dan vorm moet krijgen. Het huidige debat is echter sterk polariserend: landbouw versus ecologie, vermarkting versus subsistentie, schaalvergroting versus familiebedrijven, comparatieve voordelen en specialisatie versus diversiteit, enzovoort. Polariserende discussies brengen helaas zelden antwoorden. Dit boek wil daarom de klassieke tegenstellingen doorbreken. Verschillende experts laten de breuklijn tussen ecologie en landbouw achter zich en formuleren aanbevelingen voor een progressief landbouwbeleid. Hoewel elk individueel hoofdstuk oplossingen biedt voor een deelaspect van landbouw, ligt de kracht van dit boek net in de oproep om ad-hocmaatregelen achterwege te laten en te werken aan een coherent landbouwplan. De complexiteit van ons huidig landbouwbeleid heeft nood aan een coherent landbouwplan. Dit boek neemt het initiatief om hiertoe een progressief voorstel te lanceren.

Medeplichtig      Verschueren Jef      Maatschappij

In zijn boek Medeplichtig – Strijden om betekenis onderzoekt sociolinguïst Jef Verschueren (°1952) of en hoe de posities rond sociopolitieke thema’s zoals (culturele) identiteit , migratie en dergelijke moeten herbekeken worden in het licht van recente ontwikkelingen: de toenemende politieke aanwezigheid van extreemrechts, de aanvallen op de (vermoeide) representatieve democratie, de manifeste desecularisering, en zo meer. Dit is geen eenvoudig boek, ook al omdat de verdieping rond begrippen als neutraliteit, schuld en verantwoordelijkheid, met de belangrijke analyse over medeplichtigheid, die Verschueren op tafel legt, in grote mate een nieuw terrein wil openen. Vermits het hier gaat om ethische begrippen, die ook een juridisch en politiek gevolg hebben, wordt van de lezer nogal wat gevergd. Ik denk dat de auteur heel belangrijke stappen aanwijst op een pad dat ons moet wegvoeren van aan de ene kant gevoelens van onmacht (het is allemaal te groot, gaat boven ons hoofd) en aan de andere kant simpele polarisering (het is de schuld van de ‘ander’). Die twee ideologische houdingen voeren momenteel de boventoon in het politieke discours van een tanend Westen, lijkt het vaak. Wanneer ik besluit dat Verschueren in die crisissfeer een voorstel tot eerlijke en diepgravende heroriëntatie doet, dan weet de lezer al dat er veel op tafel ligt. De auteur deelt zijn boek in drie delen in: 1. in de maatschappij, 2. aan de universiteit en 3. via de media. Daarmee worden drie belangwekkende interactiegebieden van het hedendaagse politieke landschap aangegeven. Natuurlijk kunnen andere sferen evenzeer ontleed en bijgesteld worden: werk, zingevingsgroepen (kerken, partijen), de vrijetijdseconomie, enz. Voor mijn smaak mocht de vreemde, essentialistische manier van denken rond cultuur en culturen sinds de laatste grote wereldbrand een centraal thema zijn: het is toch merkwaardig hoe het beschavingsdiscours (dat hoogtij vierde in het vooroorlogse Europa en nadien verlaten werd) door een rechtse ideoloog als Samuel Huntington en de christelijke kerken en partijen in de VS en Europa sinds de val van de Muur terug op de agenda geplaatst werd, om vandaag hét wervende discours van een sterk antiseculier extreemrechtse beweging te vormen. Niet enkel Poetin, maar evenzeer talrijke Europese leiders op de rechterflank bespelen dit thema met succes en lukken jaar na jaar in hun opmars naar de macht. Ook binnen het ‘democratische’ kader van de EU (en Israël) geraken expliciete neo-fascisten vandaag aan de macht en voert de EU eindeloze politieke gevechten met regeringen in lidstaten om toch vooral dat nieuw-rechtse identitair denken ongestoord te laten groeien, lijkt het. Dat de begrippen zoals ethiek en (impliciete) medeplichtigheid aan onrecht en ontwijking van Mensenrechten daarbij een belangrijke rol spelen onderlijnt de juistheid van Verschuerens keuze voor dit soort zelfbevraging. Tegelijk wijzen die gevechten op de aard van het terrein waarop we ons begeven: dit is een mijnenveld, dat voorlopig vooral door extreemrechts met succes wordt bespeeld. En waar de democratische politieke spelers door hun gebrek aan ernstig intellectueel werk keer op keer kruimels werpen om rechts te sussen. Tot ze geen brood zullen overhebben, lijkt het wel. Verschueren start zijn boek met het verhaal van Anders Breivik, de Noorse extremist die met veel wreedheid talrijke jonge levens vernietigde in een zogenaamd symbolische aanslag. Tijdens zijn proces onthulde hij dan het bestaan van een immens traktaat waarin hij de analyse meende te maken van de ondergang van de Europese identiteit, als justifiëring van zijn gruweldaad. Maar Breivik scoorde en blijft scoren bij extreemrechts. In de loop van het boek vermeldt de auteur de verschillende bewegingen en partijen die sindsdien ontstonden in Europa. Ik wil initiatieven toevoegen die deze ontwikkelingen in kaart brengen, zoals dat van Berlijnse theologen, die met grote bezorgdheid de opgang van neo-nationalisme, complotdenken en rechts christelijke bewegingen opvolgen. Daarbij kunnen meer dan symbolische feiten sterker worden belicht: Steve Bannon (de ex-medewerker van Donald Trump) vond geld en politieke steun om een pan-Europees netwerk gestalte te geven dat deze binding (christendom en extreemrechtse identitaire politiek) centraal stelt. We evolueren hier voorbij het niveau van onschuldig toelaten van ‘meningen’, zeker wanneer we de ‘weaponizing’ in diezelfde kringen in het oog krijgen. Verschueren wil doorgronden wat er gebeurd is in het domein van het politieke discours: de verschuiving naar ‘metapolitiek’, met de klemtoon op populariteit en BV-score eerder dan inhoud. Of beter, waarom de achterban vervreemd geraakt van de politieke vertegenwoordigers: hoe heeft het verlichtingsdenken dit niet zien aankomen en het dus niet doorgepraat met ‘de bevolking’? Hoe kon een hoofddoekverbod gedurende meer dan een decennium de zogenaamde seculiere kringen in dit deel van Europa zodanig bezighouden dat ondertussen het wij-zij-denken enkel versterkt werd, met ‘dé islam’ als rode lap op de verblinde stier? Dat heb ik zelf ook jarenlang proberen te bespreken in die kringen, om zo hun (inderdaad) medeplichtigheid aan een groeiend rechts discours om te keren. Maar die strijd mislukte, moet ik bekennen. Dat brengt me meteen ook op een punt waar Verschueren soms, met verwijzing naar zijn eigen inzet, belandt: het besef van medeplichtigheid kan soms cathartisch werken, maar zeer vaak niet. Zijn voorbeelden in het tweede hoofdstuk, zijn rol aan de steeds meer ‘vermarkte’ universiteit, zitten vooral in dit domein: hoe keer je de onderwerping van de universiteiten en het wetenschappelijk onderzoek aan de zogenaamde wetten van management en marktwinst? De aangehaalde voorbeelden zijn zeker de moeite waard, maar konden toch ook een stap verder gevoerd hebben: de analyses van Noam Chomsky (over Koude Oorlog en verknechting van de Humanities), van Marshall Sahlins (over de corporatisering van de academische wereld) en van Claude Lévi-Strauss en Philippe Descola, om slechts deze te noemen, horen hier thuis. Dat laatste brengt me trouwens op nog een groter verband: ja, we moeten onze medeplichtigheid leren doordenken, en natuurlijk moeten we de instituties die onderwijs, onderzoek en mediaverspreiding verzorgen kritisch en meer gedurfd bevolken. Maar tegelijk is het dringend nodig, stel ik, dat de context volledig en eerlijk in rekening gebracht wordt. En die context is onder onze ogen steeds dwingender aanwezig: de door de mens uitgelokte klimaatopwarming en afbraak van biodiversiteit, de nieuwe ongelijkheid (Thomas Piketty) en de onbeteugelde misgroei van macht in handen van enkele mega marktspelers (de 1% of misschien zelfs 0,1% van Joseph Stiglitz). Daarover staat nagenoeg niets in het boek. Die grote synthetische lijnen, en vooral de transdisciplinaire samenwerking hierrond mis ik (zelfs als op het einde even verwezen wordt naar de nieuwe commons: maar ook daarover kan samen-gewerkt worden). Ik verwelkom dit boek dus, maar vraag de schrijver ook tegelijk om breed medestanders te erkennen en uit te nodigen om samen aan alternatieven te werken. Doen we dit niet, dan vrees ik voor een nieuwe intellectuele Middeleeuwen: veel gesofisticeerd geredeneer over details, en misschien zelfs oprechte mea culpa-analyses, maar tegelijk exorbitante machtswellust en ‘experimenteren’ met geweld en uitsluiting. Medeplichtigheid zal dan immers door de machtshebbers dankbaar misbruikt worden. Voor mijn smaak gebeurt dit ook al vandaag, wanneer ik bijvoorbeeld tracht te begrijpen hoe de discussie rond de oorlog in Oekraïne wordt gevoerd. Of waarom zou dit niet zo zijn?

Dansen met de Hydra      Bakker Gerben      Sociologie

Van de gezondheidsrisico’s van de zomertijd tot het gevaar van wensballonnen – als we de krantenkoppen mogen geloven, zijn er steeds meer gevaren om rekening mee te houden. En als we politici en bestuurders mogen geloven, kunnen en moeten we al deze gevaren zo snel mogelijk elimineren. Het idee dat we gevaren totaal kunnen oplossen door technische en wetenschappelijke inspanning ligt besloten in het maakbaarheidsgeloof. Ongeluk en pech hoeven niet langer iets noodlottigs te zijn, maar zijn zaken die voorkomen hadden kunnen worden als we maar meer hadden gedaan. Wat betekent deze manier van denken voor ons mens-zijn? Wat is de prijs van ons verlangen naar veiligheid? Hannah Arendt voorzag het gevaar van een maatschappij die zich verschanst achter haar eigen maakbaarheidsgeloof. Als we risico’s alleen maar willen uitsluiten en hopen op verlossing van hogerhand, gaan we de verantwoordelijkheid uit de weg om samen na te denken over wat gevaar betekent. In Dansen met de hydra laat Gerben Bakker zien dat de schaduwzijden van onze controledrift dwingen tot een mentaliteitsverandering. Wie zich creatief en betekenisvol wil verhouden tot de wereld zal gevaar moeten aanvaarden en leren dansen met de monsters van onze tijd. Gerben Bakker (1982) is docent wijsbegeerte aan de Haagse Hogeschool en onderzoeker op het gebied van ethiek en veiligheid. In 2021 promoveerde hij op het thema filosofie van de veiligheid. Hij publiceerde eerder Ethiek en veiligheid (2015) en, samen met Gert Jan Geling, Over politieke correctheid (2018, shortlist Socratesbeker). ‘Dansen met de hydra is rijk aan inzichten, theoretische exercities en denklijnen uit de filosofie, de sociologie én de veiligheidskunde. Gerben Bakker biedt een diagnose van de veiligheidsbegeerte, analyseert de drie dominante narratieven van gevaarsbeheersing en formuleert een alternatief vanuit het werk van Hannah Arendt. Door de heldere opzet staat de rijkdom van het boek de overzichtelijkheid niet in de weg

Koude oorlogsbuit      Ducal Charles      Russische geschiedenis

Totalitarisme. Dit begrip is de belangrijkste ideologische buit uit de Koude Oorlog, omdat het nazisme en communisme gelijkschakelt als twee even abjecte extremen ter rechter- en ter linkerzijde van onze westerse democratie. Een aanhoudende stroom aan artikels, interviews, boeken en documentaires heeft die ‘zekerheid’ onwankelbaar gemaakt in de media en publieke opinie. Intussen zijn grote delen van de archieven van de voormalige Sovjet-Unie opengesteld voor wetenschappelijk onderzoek. De resultaten daarvan zijn weinig bekend, maar wel hoogst opmerkelijk. Charles Ducal confronteert een aantal recente bestsellers over het Stalintijdperk met wat archiefonderzoek aan het licht heeft gebracht. Sterk aanwezig in dit essay is Hannah Arendt, als inspirerende filosoof en als auteur van het beroemde Totalitarisme uit 1951. Ducals tegendraads politiek essay steunt niet op geloof, maar twijfelt, onderzoekt en nuanceert – zoals van een schrijver mag worden verwacht.

Trend Surfing      Van Thilborgh Bert      Maatschappij

Trendwatcher Bert Van Thilborgh gidst je in TRENDSURFING doorheen de veranderingsprocessen in onze snel evoluerende, uiterst volatiele en ambigue maatschappij. Dit is het eerste Nederlandstalige methodologische boek waarin de auteur de technieken van trendanalyse verheldert en in een structureel model giet. Daarnaast reikt het boek hulpmiddelen en handvatten aan om als lezer op trends te surfen en de golven van innovatie op te zoeken. Bert observeert, kwantificeert, verklaart en geeft een toekomstrichting aan hoe trends zich bovendien verder kunnen ontwikkelen. Hij kiest daarbij voor actuele, (inter)nationale voorbeelden en surft naar diverse domeinen, zoals de automobielsector, de retail, toerisme en hospitality, het luxesegment, media en entertainment, telecom en consumentenelektronica en diverse lifestylesectoren. Maar evenzeer kiest hij voorbeelden uit de zachtere sectoren, zoals de gezondheidszorg en de non-profitsector. TRENDSURFING is een must-read managementboek voor elke trendgevoelige, trendsettende of toonaangevende CEO, bestuurslid, ondernemer, marketeer, innovatiespecialist, productontwikkelaar en beleidsmaker. Iedereen wil tenslotte meesurfen op de golven van verandering. De aanpak en persoonlijke stijl van Bert Van Thilborgh dagen de lezer bovendien uit om zelf het trendsurfpak aan te trekken. BERT VAN THILBORGH is historicus, trendwatcher en futuroloog. Hij stond aan de wieg van twee succesvolle marketingcommunicatiebureaus in België en Nederland. In 2016 richtte Bert het trendwatching en innovation agency Futureproved op. Hij wordt geconsulteerd om strategisch vooruit te kijken, toekomstanalyses te maken, trendinzichten te delen of trendrapporten te maken voor bedrijven. Een lezing bijwonen van een trendwatcher is boeiend en interessant. Maar het wordt nog spannender door zelf de trends in je business te ontdekken en er vooral op in te spelen. Een neus krijgen voor trends, kan je leren, zegt trendwatcher Bert Van Thilborgh. Hiervoor ontwikkelde hij onder meer de trendpiramide en de trendkwadrant-methode. Bert gebruikt deze methodiek bij bedrijven en begeleidt hen bij de implementatie van hun innovaties en dat zowel op operationeel als op strategisch niveau. Het referentiekader van trendwatching bestaat erin om veranderingsprocessen van waarden, normen en behoeften van consumensen op te sporen. Bert Van Thilborgh gebruikt bewust en met opzet de term consumensen, we zijn namelijk niet enkel en alleen consumenten, we zijn ook mensen met emotionele behoeftes en nood aan sociaal contact. Dankzij trendtechnieken komen bedrijven tot innovaties, beter beleid, betere structuren en doeltreffende communicatie Bert Van Thilborgh Veranderingsprocessen vormen de contextuele omgeving waarin we als mensen opereren en deze worden gestuwd door drijvende krachten op ecologisch, politiek, sociaal-economisch, technologisch vlak. Daar kunnen we zelf weinig aan doen, ze vormen ons Umfelt. We maken het mee en leven als het ware in deze specifieke context. Anderzijds zijn we als samenleving voortdurend in evolutie. Evolutie betekent verandering. Verandering is er altijd geweest, we hebben verandering nodig, die houdt ons alert en actief. We weten dat het merendeel van de mensen weigerachtig staat tegenover verandering, omdat die ons stress bezorgt en ons uit onze comfortzone haalt. Maar we hebben als mens ook een streefdoel en dat is in sé niets anders dan onze levenskwaliteit verhogen. Zaken die ons leven makkelijker, waardevoller en aangenamer maken, verwelkomen we met open armen. Innovaties zorgen voor die verhoogde levenskwaliteit en hierbinnen spelen trends dus een zeer belangrijke rol. Binnen dit referentiekader van verandering met als uitgangspunt om op termijn onze levenskwaliteit te verbeteren, leert trendwatcher Bert Van Thilborgh je hoe je trends moet indelen. Een trendpiramide met 3 trendlagen Om inzicht te krijgen in heersende en toekomstige trends hanteert Bert de trendpiramide, die drie lagen heeft. Bert: “De meeste mensen zijn zich goed bewust van de onderste laag, deze van de megatrends: die vormen de brede basis van de trendpiramide. Het zijn de maatschappelijke trends die bepalen in wat voor een wereld wij leven. Denk bv. aan de vergrijzing, de klimaatopwarming of individualisering. Daarnaast zijn professionals ook meestal zeer goed op de hoogte van wat er in hun specifieke markt, sector of industrie leeft en gebeurt. Zoals de groeiende vraag naar gezonde en natuurlijke producten in de cosmetica of een toenemende belangstelling voor alcoholvrij bier bij consumenten. Dat zijn de micro- of markttrends die zich helemaal in de top van de piramide bevinden. Focus op de middelste laag: consumensentrends Het probleem bevindt zich net in die tussenlaag, die niet wordt begrepen of verkeerd wordt geïnterpreteerd. Deze laag verdient meer aandacht als we een beter inzicht willen krijgen in het toepassen van trends richting innovaties. In die tussenlaag bevinden zich de macro- of consumensentrends. Zij laten zien hoe consumensen zich gedragen. Heel interessant, want dit gedrag is een uiting van hun waarden, normen, wensen, verlangens en behoeften. Dit gedrag beter leren kennen, loont om je business beter te ontwikkelen en constant te vernieuwen. Hier haal je dus net de grote winst voor jouw organisatie. Het trendkwadrant met als kernbasis: Trendanalyse en trendimplementatie Bij de trendanalyse ga je op zoek naar antwoorden op de kernvraag: wat zijn de behoeften van consumensen? Dus dat betekent dat Bert jou de bronnen aanreikt om zelf op trendonderzoek te gaan. Bij trendlezingen word je als het ware bedolven onder een lawine van trendbegrippen met spraakmakende voorbeelden. Bert vergelijkt het vaak met een copieus diner in een restaurant. Je hebt zoveel gegeten, het was lekker, maar wat heb je er achteraf aan. Is je gedrag beïnvloedt? Weet je zelf waar je moet beginnen als je verandering in beweging wil zetten of wil innoveren? Het antwoord is meestal negatief. De reden is duidelijk. Je hebt wat inspiratie gevonden, maar je hebt geen methodieken, tools en structuur meegekregen om zelf trends te spotten, analyseren en ze te implementeren om als organisatie beter, sterker en performanter te worden. Bert Van Thilborgh gooit het over een andere boeg en laat je zelf aan de slag gaan met trends. Laten we de parallel met ons diner in het restaurant trekken. Velen van ons zijn hobbykoks en nemen je graag mee in hun open keuken. Ook Bert doet dit. Hij reikt je het kookboek aan, de potten en pannen én de juiste ingrediënten om zelf aan de slag te gaan. Zo heb je de tools in handen om een zeer goed menu samen te stellen, dat bovendien lekker is en waarover nog lang zal worden nagepraat. Zo moet je ook de cursus Trendwatching: Analyse en implementatie beschouwen. Zowel operationeel als strategisch nuttig Dat deze methodieken werken bewijst Bert dagelijks. Bij trendimplementaties begeleidt Bert zijn klanten en maakt hij naast de trendpiramide onder andere ook nog gebruik van de trendradar, het trendcanvas en het trendkwadrant. Die technieken werken zowel voor kleine als grote merken of organisaties. Van nationale en internationale merken tot een artisanale bakkerij of een klein hotel in Mechelen, Bert helpt grote en kleine bedrijven om on trend te zijn. Bert: “Zo was er een internationaal bedrijf van voedingssupplementen. Hun producten zijn on trend: natuurlijk en met veel aandacht voor duurzaamheid in alle facetten. Door het trendonderzoek ontdekten we dat het schoentje wrong in hun verkoopstrategie. Trendsessies en inspiratiemomenten leverden nieuwe inzichten op en door gebruik te maken van de trendimplementatiemethodieken werd een totaal nieuw en innovatief retailconcept ontwikkeld dat eind 2021 en in 2022 zal worden uitgerold.” Bedrijven komen dankzij de trendtechnieken tot innovaties en vernieuwing, beter beleid, betere structuren en doeltreffende communicatie. Deze inzichten verspreiden zich zowel over de operationele als de strategische niveaus op de lange termijn. Operationeel gezien kan je immers je kennis over trends gebruiken om nieuwe producten en diensten te ontwikkelen en richting te geven aan je marketingcampagne. Ideaal dus voor marketing- en communicatie-experten, product managers, innovatiespecialisten en new business developers. Op strategisch niveau geeft trendkennis een leidraad voor de dagelijkse leiding aan CEO’s, HR-managers, merkstrategen en financieel experten. Een trapje hoger kan het zorgen voor een totaal nieuwe visie, die een plaats krijgt in de bedrijfsstrategie. Trendwatching is dus ook onontbeerlijk voor directie en bestuursleden binnen organisaties. Continu oog hebben voor trends Ideaal gezien is trendwatchen binnen bedrijven een constante. Je houdt best altijd je vinger aan de pols om nieuwe en bestaande trends te zien en ze te begrijpen, om daar steeds op te kunnen anticiperen. Dat impliceert dat je er tijd voor maakt. Innovaties volgen steeds korter op elkaar en er zijn zoals altijd veel kapers op de kust, die erin slagen om trends in te zetten in spraakmakende innovaties. Sommige bedrijven falen omdat ze te veel in hun eigen markt blijven of slaafs hun concurrenten volgen. Dat kan een tijd goed gaan in een groeiende markt. Als de markt stagneert en sputtert, dien je uit een ander vaatje te tappen. Daarvoor is een mindset nodig om blijvend met trends bezig te zijn. Corona, de disruptieve context waarin trends versnellen Bert: “Neem nu corona: een echte versneller van verandering. Laten we het voorbeeld nemen van het onderwijs. Als je 2 jaar teruggevraagd zou hebben of leerkrachten gewonnen waren om online les te geven, dan zou het merendeel daar lauw op gereageerd hebben. Door de coronapandemie en de tijdelijke sluiting van scholen, was het plots een noodzaak om die omschakeling te maken. Wat ondenkbaar is, werd plots gerealiseerd om amper enkele weken tijd. De covid context heeft hier dus heel snel verandering in gebracht en dit door een versnelde verandering, die we ook vaak aanduiden als een disruptieve verandering. Een pandemie zoals Covid-19 zorgde net als een revolutie of een oorlog in het politiek-maatschappelijke voor disruptie. Covid-19 heeft zelfs ons gedrag aangepast. We geven elkaar geen hand meer, dat is een behavioral trend die nog lang zal duren. Er is zelfs nieuwe taal ontstaan. Woorden zoals knuffelcontact, covididioot, sneltest en mondmasker zijn daar uitingen van.”

Winst voor iedereen      Stiglitz Joseph      Economie

Joseph Stiglitz beschrijft hoe het vrijemarktdenken is ontspoord, vooral in Amerika. Maar daar niet alleen. Kern van het probleem is dat een paar grote bedrijven de markt zijn gaan overheersen. De overheid staat erbij en kijkt ernaar. De financiële sector ging zijn eigen gang, wat leidde tot de crisis van 2008. Technologiebedrijven eigenen zich inmiddels op ongekende schaal persoonlijke data toe en in handelsovereenkomsten worden de belangen van de werknemers vergeten. Welvaart wordt op steeds grotere schaal gestolen in plaats van gecreëerd. Stiglitz laat zien wat we nodig hebben voor welvaart en een hoge levensstandaard: onderwijs, wetenschappelijke en technische vooruitgang, verantwoordelijkheidsbesef en de rechtsstaat. Hij pleit voor eerherstel voor de instellingen die lijden onder de macht van de grote ondernemingen: de rechtspraak, de universiteiten, de media, ja de democratie zelf. We moeten de markten zo reguleren dat ze de belangen van de mensen dienen in plaats van andersom. Dat is een politieke keuze. Stiglitz staat voor een progressieve vorm van kapitalisme met een gezonde economische groei. Alleen zo komt een fatsoenlijk bestaan voor iedereen weer binnen handbereik. 'Progressief kapitalisme in een tijd van onvrede', zo luidt de ondertitel. Daarmee wordt bedoeld dat het huidige kapitalisme in Amerika onevenwichtig is en dat de werkelijke rijkdom zit in vooruitstrevende zaken zoals wetenschap, onderwijs, technologie en wetshandhaving. Wat volgens dit boek onjuist is, is dat Amerikaanse handelsakkoorden niet in het belang zijn van de werknemers, dat de financiële sector schade aanricht en dat veel macht wordt misbruikt door grote privébedrijven. Het roept op tot collectief handelen en een heldere rol van de overheid. Deel twee richt zich op verbeteringen op weg naar een nieuwe Amerikaanse politiek en economie. Essentieel daarin zijn: herstel van de democratie, eerlijke kansen voor iedereen, fatsoenlijke gezondheidszorg, pensioen, onderwijs en woningbezit en herstel van waarden. De auteur kreeg in 2001 de Nobelprijs voor economie en is hoogleraar in New York. Een boek voor geïnteresseerden in mondialisering en ontwikkelingen in Amerika.

Werkbare waarden      De Wever Bart      Sociologie

'Werkbare Waarden' is een uitstekend boek voor al wie De Wevers wereldbeeld grondig wil leren kennen. Hij zelf behoudt zich het recht voor zich te vermaken over de denkbeelden die men hem toeschrijft; hij kan anderen het recht niet ontzeggen het hunne ervan te denken, zeker niet wanneer hij zijn hele geloofsbelijdenis in een boek expliciet te kijk zet", aldus professor Jan Blommaert. De hedendaagse politicus is een meester in nieuwe genres: de Facebook-entry, de blog, de Tweet. Van Wilders is geweten dat hij nagenoeg uitsluitend via Twitter communiceert, de Facebook-pagina van Obama behoort tot de best gelezen politieke communicatie in deze wereld, en de blog van Siegfried Bracke duikt in honderden variaties op in iedere forumdiscussie die men zich maar kan indenken. Deze nieuwe genres zijn niet enkel vormgehelen, ze bepalen ook de inhoud van politieke communicatie. De 144 karakters van een Tweet dwingen hen tot korte en snedige one-liners (“dit kabinet is knettergek!”- Wilders), en ook de Facebook-entries en de blogs geven de politici het voordeel dat ze alles snel en zonder al te veel argumentatie kwijt kunnen. Metaforen, parabels en hyperbolen vervangen redelijke en feitelijke argumenten De esthetiek van het schrijven, domineert op de argumentatieve inhoud, en dit definieert het hedendaagse populisme. Metaforen, parabels en hyperbolen vervangen redelijke en feitelijke argumenten, en de hedendaagse populist lijkt enkel nog te argumenteren, terwijl hij/zij het werk laat doen door beelden, innuendo’s en puntige uitspraken. Het volk wordt zo afgeleerd zich redelijk te bezinnen over politieke en maatschappelijke kwesties; het leert in de plaats daarvan spreken zoals de politici, en deze retorische imitatiecultuur wordt dan op haar beurt in een reeks voorstellingen van ‘democratie’ gegoten. De mensen spreken zoals mij, ergo ze gaan akkoord met mij, ergo ik spreek namens hen en ben een democraat. Het Vlaams Belang heeft die cultuur lang geleden in dit land gezaaid (“wij zeggen wat u denkt!”); mensen als De Wever halen er nu de oogst van binnen. ‘Werkbare Waarden’ van Bart De Wever is een verzameling blogs met daarrond enkele franjes. Na een voorwoord van Tom Naegels dat ik genegenheidshalve terzijde zal laten, opent De Wever met vier iets langere essays. Dan volgt de kern van het boek: niet minder dan 47 stukjes van elk enkele honderden woorden lang, waarin De Wever volgens het hierboven vermelde recept zijn ding doet. Uitgebreid kokketerend met historische parabels, veelal uit de klassieke oudheid, heeft hij het over een ruim gamma aan thema’s: de media, identiteit, postmodernisme, diverse aspecten van democratie, links en rechts, de economie, het milieu, de stad, het geloof, Verhofstadt, Obama en allochtonen. Allochtonen en migratie Die laatste categorie is sterk vertegenwoordigd: niet minder dan elf stukjes gaan rechtstreeks of onrechtstreeks over allochtonen en migratie. Telkens stelt De Wever dat allochtonen zich moeten onderwerpen aan de wetten, geschreven en ongeschreven, die bij ons gelden, en vaak doet hij vanuit het perspectief dat aan allochtonen dingen worden toegestaan die bij autochtonen beteugeld worden – hetgeen vanzelfsprekend beklagenswaardig is voor hem. Zo bespreekt hij het geval van de Antwerpse onthaalmoeder die haar vergunning verloor nadat was bekend geraakt dat zij uitgesproken fascistische sympathieën had en een foto van Hitler in haar woonkamer hangen had. De Wever sluit zijn bedenkingen hieromtrent af met het zurige “Er moest maar eens een foto van Ahmadinejad in hun living hangen” (p. 98); immers, “zo gauw de islam in beeld komt, put men zich uit in begrip voor de sociale normen die van deze godsdienst uitgaan”. Meer nog, “opinies en gedrag die namens de islam worden gepromoot en strijdig zijn met de basiswaarden van een verlichte samenleving, kunnen nog steeds rekenen op een flinke portie cultuurrelativerende vergoelijking”, vanuit de hoek van links uiteraard (p. 88). Die basiswaarden van een verlichte samenleving zijn voor hem heilig, zij het niet symmetrisch toegepast. Wanneer hij het over aartsbisschop Léonard heeft, blijkt zijn tolerantie jegens diens uitspraken bijzonder groot, ook al vertolken ze een schending van de verlichte basiswaarden die De Wever zo hoog inschat. Allochtonen (moslims uiteraard, in dit wereldbeeld) en christenen vallen niet onder dezelfde regels, zoveel is helder. Kern van zijn wereldbeeld Hoe komt De Wever aan dit asymmetrische standpunt? Hierbij raken we aan de kern van zijn wereldbeeld, en ‘Werkbare Waarden’ is buitengewoon expliciet in dat opzicht. Dat wereldbeeld berust op een reeks waarden; die waarden worden doorheen een traditie aangevoerd, ze zijn de kern van wat De Wever verstaat onder ‘identiteit’, en het is vanuit die identiteit dat er naties ontstaan. Naties zijn in de eerste plaats ‘morele gemeenschappen’ voor De Wever, gemeenschappen die een kern van traditionele waarden delen en daaruit hun gemeenschappelijke identiteiten putten. Voor De Wever is er slechts één vorm van fundamentele identiteit, de nationale, en dit is zo omdat de natie een morele gemeenschap is. Die morele gemeenschap moet ideaal gesproken ook een wettelijke gemeenschap vormen. Het wettelijke en bestuurssysteem – de democratie en de rechtstaat – volgen in de optiek van De Wever de structuur van morele gemeenschap, want deze laatste ligt vast en is fundamenteel. Daardoor is België een onaangepaste wettelijke gemeenschap, want ze staat haaks op de waarden van de Vlaamse natie. Vele tegenstrijdigheden en onsamenhangend karakter Wanneer we deze kern van De Wevers ideologie begrijpen, wordt de lectuur van ‘Werkbare Waarden’ makkelijk en instructief, want we zijn in staat om de vele tegenstrijdigheden en het onsamenhangende karakter van heel wat teksten te zien in het licht van het dogma dat eraan ten grondslag ligt. Dit dogma behoort tot de kern van de zogenaamde ‘anti-Verlichting’, een traditie die zich vanaf Edmund Burke parallel ontwikkelt aan de Verlichting, en waarin de morele gemeenschap voorafgaat aan de staatkundige, waarin er geen universele waarden of menselijkheid zijn, maar wel fundamenteel verschillende naties, en waarin derhalve geen enkele aanpassing moet worden uitgevoerd ten overstaan van veranderingen in de samenleving. De realiteit moet zich plooien naar de natie, het omgekeerde is niet waar. Het is vanuit dit gegeven dat we begrijpen waarom De Wever zich zo kant tegen het ‘ethisch neoliberalisme’ (p. 68) waarin vooral de hedendaagse media en het historische links een rol spelen. Links dwaalt (reeds vanaf Burke) omdat het uitgaat van abstracties, theorie en utopie, terwijl nationalistisch rechts uitgaat van fundamentele basiswaarden en relaties – de morele gemeenschap. Allemaal kosmopolitisch? Het verklaart eveneens waarom Verhofstadt er zo van langs krijgt in dit boek: hij moet ooit gezegd hebben dat we in een post-identiteitswereld leven en allemaal kosmopolitisch moeten worden, en men begrijpt waarom dit De Wever recht in de ziel treft. Men begrijpt ook waarom De Wever zo tegen referenda te keer gaat: ze zijn alweer een uitvinding van links, en ze dreigt de ware, eenduidige en transcendente belangen van de natie te verdringen. Die belangen zijn rechts, conservatief, christelijk en ethnocratisch of chauvinistisch. Ook al plaatst De Wever hier en daar voetnoten bij elk van deze begrippen, de onvoorwaardelijke en vanzelfsprekende dominantie ervan binnen de Vlaamse morele gemeenschap wordt nooit in twijfel getrokken. We merken dat het best wanneer hij het over allochtonen en moslims heeft: het ‘spontane samenvloeien’ van autochtoon en allochtoon kan nooit betekenen dat de autochtoon zich aanpast aan de allochtoon. Integratie moet worden gevolgd door assimilatie, en er is enkel sprake van een geslaagd integratiebeleid wanneer de allochtoon volledig opgaat (‘verdampt’, om het in N-VA-termen te zeggen) in de Vlaamse morele gemeenschap (p. 56). Tot zover datgene wat De Wever ziet als een ‘open en dynamisch’ concept van de Vlaamse natie, en tot zover ook zijn beweringen als zou zijn visie op migranten fundamenteel afwijken van die van het Vlaams Belang. Zedenverwildering van deze tijd We zien dit eveneens wanneer hij mijmert over de zedenverwildering van deze tijd. Met een hand op de boeken van Dalrymple bespreekt hij het geval van Alfie, de twaalfjarige jongen die volgens The Sun een kind had verwekt bij zijn liefje. Deze verloedering analyseert hij als mee geschapen door de losbandige pers die “geen publieke moraal meer dient” (p. 68) en samen met het cultuurrelativisme van links en mei’68 verantwoordelijk is voor de grote culturele en sociale malaise waarin we ons bevinden. Deze is zo groot dat veel Vlamingen hun besef van fundamenteel Vlaming-zijn hebben laten toedekken onder het fijn stof van een ingebeeld kosmopolitisme en Belgicisme – ze zijn ‘postmodern’ geworden. Daaruit leidt hij ook af dat de progressieve Vlaming thans toleranter is voor moslims dan voor aartsbisschop Léonard, voor Ahmadinejad dan voor Hitler. En dat alles is fout. Er is voor De Wever maar één identiteit écht en fundamenteel, de nationale; en er is slechts één gemeenschap die zowel transcendent is als concreet: de natie. Dat de samenleving, en daarmee de ‘roots’ van haar bewoners, diepgaand veranderd zijn, lijkt hem te ontgaan. Fromm, Adorno en Marcuse staan niet op zijn leeslijst. Hij is ook niet op de hoogte van hedendaagse ontwikkelingen in het onderzoek naar identiteiten waarin meervoudigheid, flexibiliteit en dynamiek centraal staan, en hij hecht geen geloof aan oudere inzichten die verschillen in geslacht, sociale klasse, afkomst, opleidingsniveau, leeftijd en andere objectief-sociale factoren als bepalende identiteiscriteria zien. Objectiviteit is immers niet zijn handel; hij gaat uit van een geloofspunt – de fundamentele aard van de natie als ethische gemeenschap – en ontwerpt daarrond zijn Burkeaans politiek bouwwerk. Anti-Verlichting-standpunt verkocht als een puur Verlichting-standpunt Het is eigen aan De Wever dat hij dit anti-Verlichting-standpunt verkocht krijgt als een puur Verlichting-standpunt, en dat hij pure romantiek kan slijten als redelijkheid. Hij kan dat omdat hij zich mag beperken tot de korte snelle hap van de blog en de column. Wanneer hij langere argumentaties aangaat, zoals in de vier essays die de blogs voorafgaan, dan merkt men hoe zwak dit bouwsel staat. Men merkt dan gênant slechte geschiedschrijving, oppervlakkige en à la carte interpraties van de denkbeelden van anderen (zijn begrip van ‘postmoderniteit’ is bijvoorbeeld zorgwekkend karikaturaal), een Robespierre-achtig gedweep met de Grote Figuren uit het oude Rome en Griekenland, en een volkomen anti-intellectuele houding tegenover de argumenten van de tegenstrever. Hij blijkt zeer veel te lezen, maar te weinig notities aan te leggen en veel te weinig te studeren. Bovenal plooit hij alles wat hem uitkomt naar de eisen van zijn eigen neoromantisch en neoconservatief keurslijf – een abstractie, theorie en utopie op zichzelf, dus net datgene wat Burke afwees als het fundament voor een gezonde politiek. ‘Werkbare Waarden’ is een uitstekend boek voor al wie De Wevers wereldbeeld grondig wil leren kennen. Hij zelf behoudt zich het recht voor zich te vermaken over de denkbeelden die men hem toeschrijft; hij kan anderen het recht niet ontzeggen het hunne ervan te denken, zeker niet wanneer hij zijn hele geloofsbelijdenis in een boek expliciet te kijk zet.

Zwarte Golf      Ghattas Kim      Iran

Het is bijna niet voor te stellen, maar soennitisch Saoedi-Arabië en sjiitisch Iran waren lange tijd bondgenoten. En toen brak in 1979 de Iraanse revolutie uit, werd de Heilige Moskee in Mekka belegerd en trok de Sovjet-Unie Afghanistan binnen. Saoedi-Arabië en Iran werden felle tegenstanders en exploiteerden religie in hun rivaliserende strijd. Het gevolg: sektarisch geweld, het ontstaan van groeperingen als Hezbollah, de 9/11-aanslagen en de opkomst van is. Zwarte golf beschrijft deze vlammende veertigjarige periode, waarbij de basis van het boek wordt gevormd door persoonlijke verhalen, zoals van een Pakistaanse anchorman, een Egyptische romanschrijver en de vermoordde journalist Jamal Khashoggi. Kim Ghattas legt hiermee de focus op de pluriforme, tot zwijgen gedoemde meerderheid die vooruitgang wil en vecht tegen de maatschappelijke duisternis sinds 1979. Soms komen ze wel eens voorbij, foto´s uit Cairo, Baghdad, Beiroet,Teheran uit de jaren zestig en zeventig. Foto´s van een vrolijk divers stadsbeeld, vrouwen met losse haren, weinig hoofddoeken. Ooit was het allemaal anders in het Midden-Oosten. Kosmopolitisch, cultureel, vrij. En nog niet zo lang geleden. Wat is er met ons gebeurd, verzucht de Libanese schrijfster Kim Ghattas, in haar beschrijving van de recente historie van het Midden-Oosten. In Zwarte Golf doet ze verslag van wat ze ziet als het begin van de ‘zwarte golf’ tot vandaag de dag. Het is geen vrolijk stemmend verslag, zelf concludeert ze tenslotte dat voor haar slechts de hoop rest. Haar verhaal begint in 1979, het jaar dat in Iran een grote opstand een eind maakt aan het regiem van de Shah van Iran en in Saoedi-Arabië slag wordt geleverd rond de heilige tombe van Mecca. In de visie van Ghattas bepalen deze gebeurtenissen de daaropvolgende veertig jaar. De strijd tussen de Sjiitische moslims van ayatollah Khomeini´s Iran en het Soennitisch koninkrijk van Saoedi-Arabië. Ghattas laat zien hoe de Iraanse revolutie vooraf wordt gegaan door een reeks gebeurtenissen, waarin linkse en seculaire krachten gebruikt worden door de ultraconservatieve ayatollah. En zo ruilde de Iraanse bevolking de wrede tirannie van de sjah in voor de zo mogelijk nog wredere tirannie van de ayatollahs. De Saoedi´s ondervonden hoe de opeenvolgende koningen religie misbruikten om hun bedreigde positie te behouden. En zo veranderden Iran en Saoedi-Arabië in elkaars tegenstanders, die de hele regio meesleurden in hun fanatieke tweestrijd tussen sjiieten en soennieten. Daar waar christenen, sjiieten en soennieten in beide landen voorheen in relatieve vrede bijeen leefden, verdween die samenleving om plaats te maken voor door zeloten bestuurde theocratieën. Waarom hebben jullie dit laten gebeuren, zeggen nieuwe generaties nu tegen hun ouders, die aan de wieg van de Iraanse revolutie stonden. Het is een wrede geschiedenis die Ghattas beschrijft. Een geschiedenis waarin landen als Libanon, Irak, Jemen en Syrië worden meegesleept in eindeloze bloederige oorlogen, waarin de twee machten elkaar geen strobreedte gunnen. In de ogen van Ghattas is niet het conflict tussen Israël en de Palestijnen de oorzaak van de ellende. Het lot van de Palestijnen is door Arabische landen en Iran slechts gebruikt om de eigen invloed uit te breiden. Natuurlijk heeft dit niet geholpen, maar uiteindelijk is het niet de oorzaak van de vele conflicten. Evenmin geeft zij de schuld aan de Verenigde Staten of Rusland. Wel is ze bepaald niet te spreken over de rol van de VS. Als Obama had ingegrepen toen Sadat in Syrië de rode lijn van chemische oorlog overschreed, was de ellende voor de bevolking wellicht beperkt gebleven. En had IS minder kansen gehad. Als Busch junior niet Irak was binnen gevallen, was Irak veel ellende bespaard gebleven. En toch is het niet correct om de ellende van het Midden-Oosten in de schoenen van het Westen te schuiven. De echte oorzaak is volgens Ghattas in dit goed gedocumenteerde boek, de voortdurende strijd tussen de opeenvolgende Saoedische koningen en de ayatollahs van Iran. Die overal waar onenigheid speelde met geld en wapens probeerden hun invloed te vergroten. Veel aandacht besteedt Ghattas aan de culturele rijkdom van de volkeren van het Midden-Oosten. Een rijkdom die keer op keer zorgt voor weerstand tegen de Islamitische despoten, en wreed wordt neergeslagen. Veel aandacht besteedt zij aan de strijd van de vrouwen voor meer rechten en in het bijzonder die van de Saoedische journalist Jamal Khashoggi. De moord op de laatste door de Saoediërs, deed het koninkrijk even op zijn vesten schudden. Maar het Saoedische koningshuis overleefde ook dit. Ook de opstand van de bevolking van Iran de Islamitische leiders werd neergeslagen. En de leiders van beide landen spelen inmiddels de nationalistische kaart, waar de religieuze aan kracht heeft ingeboet. Je zou er wanhopig van worden. Zo niet Ghattas, zij kiest voor de hoop in dit prachtige boek. Een boek dat iedere Westerse politicus zou moeten lezen alvorens zich in het wespennest van het Midden-Oosten te begeven. Maar vooral ook een boek voor de dappere bevolking van het Midden-Oosten. Nu eens niet geschreven vanuit een vermeende Westerse superioriteit, maar vanuit de rijke geschiedenis van de regio, de rijke literatuur, de poëzie, de muziek. Dat alleen maakt dit boek tot zo´n bijzondere ervaring.

Oorlog tegen vrede      Farrow Ronan      Amerikaanse politiek

De Verenigde Staten zijn een natie geworden die eerst schiet en daarna pas vragen stelt. Farrow neemt de lezer mee op een verbazingwekkende reis, van de wandelgangen van de macht in Washington naar de meest afgelegen en gevaarlijkste plaatsen op aarde, zoals Afghanistan, Somalië en Noord-Korea. Op basis van nieuw ontdekte documenten en zeldzame interviews met krijgsheren, klokkenluiders en beleidsmakers toont Farrow aan dat oorlogsdreiging groeit zodra de VS zich bemoeien met crisisgebieden, met alle gevolgen van dien voor de vrede en veiligheid in de rest van de wereld. Oorlog tegen vrede van Ronan Farrow is een uiterst relevant boek over waarom Amerika steeds vaker militair ingrijpen en inzet van inlichtingendiensten verkiest boven diplomatie en vredesonderhandelingen. De Verenigde Staten zijn een natie geworden die eerst schiet en daarna pas vragen stelt. Farrow neemt de lezer mee op een verbazingwekkende reis, van de wandelgangen van de macht in Washington naar de meest afgelegen en gevaarlijkste plaatsen op aarde, zoals Afghanistan, Somalië en Noord-Korea. Op basis van nieuw ontdekte documenten en zeldzame interviews met krijgsheren, klokkenluiders en beleidsmakers toont Farrow aan dat oorlogsdreiging groeit zodra de VS zich bemoeien met crisisgebieden, met alle gevolgen van dien voor de vrede en veiligheid in de rest van de wereld. ‘Oorlog tegen vrede is onmisbaar en fascinerend. Dit is een van de belangrijkste boeken van onze tijd.’ Walter Isaacson, auteur van Steve Jobs ‘Een onweerstaanbare mix van politieke analyse en persoonlijke anekdotes.’

From Russia with blood      Blake Heidi      Russische geschiedenis

Oligarch Boris Berezovski overleed onder verdachte omstandigheden; veiligheidsdienstmedewerker Aleksandr Litvinenko bezweek aan de gevolgen van een poloniumvergiftiging; Sergej Skripal, medewerker van een militaire inlichtingendienst, en zijn dochter Joelia werden blootgesteld aan zenuwgas. Ook buiten Rusland worden critici, opponenten en 'verraders' uit de weg geruimd. Het grote aantal brutale moorden en de groeiende omvang van spionage en hacking in het Westen wijzen op de ambities van Rusland om wereldwijd zijn invloed te vergroten. Zelfs de machtigste landen kunnen het Kremlin en Vladimir Poetin niet stoppen. Bekroond onderzoeksjournalist Heidi Blake reconstrueert de vele moordzaken en analyseert de consequenties van de strategie van Rusland en van de halfhartige reactie van het Westen. Heidi Blake heeft haar verhaal gebaseerd op forensisch bewijs, informatie van geheime diensten, vele duizenden documenten en honderden interviews met sleutelfiguren. Sinds het aantreden van Poetin hebben veel politieke tegenstanders, waaronder rijke oligarchen die in onmin zijn geraakt met de Russische president, en voormalige spionnen een veilig heenkomen gezocht in het buitenland, vooral ook in Engeland. Maar ook daar zijn ze vaak niet veilig voor de 'lange arm' van Poetin. Tegenstanders worden uit de weg geruimd (soms door 'subtiele vergiftiging', dan weer door brute aanslagen) of komen onder raadselachtige omstandigheden om. Een team van Britse onderzoeksjournalisten neemt de lezer mee op een spannende zoektocht, in verschillende continenten, naar de achtergronden van en het verband tussen veertien moorden in het Verenigd Koninkrijk (en één in de Verenigde Staten); de slachtoffers verkeerden allen in de kringen rond Boris Berezovski, een uitgeweken voormalige medestander van Poetin. Het is een divers gezelschap: zowel Russische als niet-Russische politieke fixers, spindokters en spionnen. In zijn streven naar macht schrikt Poetin nergens voor terug; ook Westerse regeringen lijken hem niet te kunnen stoppen. Het boek is voorzien van een fotokatern, een literatuurlijst en register.

Het vervallen huis van de Islam      Koopmans Ruud      Islam

De islamitische wereld bevindt zich in een steeds dieper wordende crisis. Terwijl de rest van de wereld democratiseerde, nam het aantal democratieën in de islamitische wereld alleen maar verder af. Met de rechten van vrouwen, homoseksuelen en religieuze minderheden is het nergens zo slecht gesteld. Van Mali in West-Afrika tot de Filipijnen in Oost-Azië woeden tientallen burgeroorlogen met islamitische betrokkenheid die miljoenen mensenlevens hebben gekost. Duizenden komen jaarlijks om bij aanslagen van terreurorganisaties als ISIS, Al-Qaeda en Boko Haram. Economisch raakt de islamitische wereld steeds verder achterop. Geen wonder dat velen elders een goed heenkomen zoeken. Maar ook wat integratie betreft zijn migranten uit moslimlanden hekkensluiters. Met een indrukwekkende hoeveelheid feitenmateriaal toont dit boek de diepte van de islamitische crisis aan, en onderzoekt de oorzaken. Westers kolonialisme, inmenging van buitenaf en discriminatie bieden geen steekhoudende verklaring. De wortels van het probleem zijn religieus en liggen bij de groeiende invloed van het fundamentalisme, dat de islamitische wereld in een wurggreep houdt. Ruud Koopmans (1961) is hoogleraar sociologie en migratie aan de Humboldt Universiteit en onderzoeksdirecteur aan het Wissenschaftszentrum (WZB) in Berlijn. Hij is auteur van boeken en opiniestukken in binnen- en buitenland over migratie, sociale bewegingen en Europese integratie. Om met de deur in huis te vallen,” schrijft socioloog Ruud Koopmans in het voorwoord van zijn Het vervallen huis van de islam, “dit boek is islamkritisch maar niet islamofoob. Wie kritiek op een religie – of beter op de momenteel dominerende interpretatie ervan – niet van racisme kan onderscheiden, mag dit boek van mij gelijk terzijde leggen. Aan een discussie op dit intellectueel armoedige niveau heb ik geen behoefte.” Klare taal. En die klare taal is kenmerkend voor Koopmans studie. Nuchter en wars van taboes toont de socioloog de unieke – en deprimerende – positie van de islamitische wereld als het gaat om democratie, rechten van minderheden, politiek geweld, economie en integratie. Daar waar de rest van de wereld de progressieve Verlichtingswaarden steeds meer omarmde, steeds vreedzamer samenleefde en steeds meer economische vooruitgang boekte, bewoog de islamitische gemeenschap zich in tegengestelde richting – rechtstreeks in de armen van een religieus conservatisme. Wie daaruit echter de conclusie trekt dat de islam een inherent achterlijke religie is, hoeft echter niet op Koopmans’ steun te rekenen. Voor islamcritici die – in perfect spiegelbeeld van hun fundamentalistische tegenstanders – de Koran tot de onveranderlijke en maar één interpretatie toelatende bron van het geloof zien, heeft hij geen goed woord over. Dat betekent overigens niet dat hij de religie ontziet, integendeel. Want Koopmans’ is wel degelijk van mening dat de religie de belangrijkste factor is in de huidige crisis van de islamitische wereld. Tot die conclusie komt hij echter niet op basis van theologische exegeses van Koranverzen, maar op basis van cijfers en feitenmateriaal. Zijn strategie is steeds opnieuw om niet-religieuze verklaringen te vinden voor de islamitische malaise, om deze vervolgens weg te kunnen strepen. Zo blijkt kolonialisme geen excuus te zijn voor het gebrek aan islamitische democratieën. Hoe langer een islamitisch land gekoloniseerd is, hoe beter deze het op deze index zelfs doet! En discriminatie is geen afdoende verklaring voor de gebrekkige integratie van moslims. Migranten met een, op hun geloof na, vergelijkbare achtergrond blijken consequent succesvoller hun weg te vinden in hun nieuwe thuislanden. Koopmans’ zorgvuldige uiteenzettingen leiden elke keer opnieuw naar het voor velen toch ongemakkelijke idee dat er iets mis moet zijn met de islam zelf, of toch in elk geval met de huidige interpretatie ervan. Nederlandse Natuurkundige Vereniging De socioloog draagt drie hoofdoorzaken van de huidige crisis aan: het gebrek aan een scheiding tussen religie en staat, de achtergestelde positie van de vrouw, en de geringschatting van seculiere kennis. Wat de islamitische wereld in zijn ogen nodig heeft is een hervormingsbeweging die “de misstanden in de eigen kring recht in de ogen kijkt en klip-en-klaar afstand neemt van het idee van de Koran als het letterlijke woord van God dat onafhankelijk van tijd of plaats geldig is”. Alleen zo zal het Huis van de Islam in staat zijn haar fundamentalistische kaders van zich af te werpen. Of de islamitische wereld voor een dergelijke agenda openstaat, is echter nog maar zeer de vraag. Niet alleen zal Koopmans’ voorstel tot secularisering op bezwaren van Westers imperialisme stuiten, het is daarnaast ten zeerste de vraag of een dergelijk zelfkritisch – ik zou haast zeggen: schuldbewust – programma kan aarden in de Midden-Oosterse schaamtecultuur. Het is voor zowel moslims als niet-moslims te hopen van wel. Maar als Koopmans’ boek iets aantoont, dan is het dat de vooruitzichten niet gunstig zijn. —

Een schricklijck jaer      den Hollander Ineke      Nederlandse geschiedenis

April 1672: koning Lodewijk XIV van Frankrijk verklaart de oorlog aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Een dag later volgt zijn bondgenoot koning Karel II van Engeland. De bisschoppen van Keulen en Münster gaan een maand later mee in het bondgenootschap en vallen begin juni de Republiek binnen. Een Schricklijck Jaer gaat over deze oorlog, de oorlog van 1672 in het noordoostelijk deel van de Republiek. Na de bisschoppelijke triomftocht langs de Overijsselse vestingsteden – die als rijpe appels in handen van de bisschoppen vallen – volgt de aanval op Coevorden. Ook die ‘onneembare’ vesting in het noorden valt binnen tien dagen. Maar daarna keert het tij voor de bisschoppen. De stad Groningen houdt stand, ondanks de enorme bommenregen van de bisschop van Münster, die bij dat beleg zijn bijnaam ‘Bombenberend’ verdient. Aan het einde van het jaar 1672 volgt de herovering van Coevorden, een spannend verhaal dat de geschiedenis ingaat als ‘De verrassing van Coevorden’. Maar daarmee is de oorlog in de noordelijke gebieden nog lang niet ten einde. De bisschop van Münster heeft meer pijlen op zijn boog, waardoor Coevorden in een bizarre situatie terechtkomt. Als dan eindelijk alle vijandelijke legers zijn vertrokken, moet het land weer opgebouwd worden. Dan komen, als vanzelf, alle eerdere politieke tegenstellingen weer opzetten die een snelle en effi ciënte wederopbouw tegenhouden. Bovendien gaat de oorlog nog steeds door, in het buitenland weliswaar, maar de kosten worden verhaald op de inwoners van de Republiek, ook op de tot op het bot verarmde bevolking van de provincies Stad en Lande (nu provincie Groningen), de Landschap Drenthe en Overijssel. De gevolgen van de oorlog, vooral voor het dagelijks leven van de gewone inwoners in die provincies, vormen de afsluiting van het boek. Een Schricklijck Jaer gaat over de oorlog in 1672 in het noorden van de Republiek. Het boek begint met wat er aan het jaar 1672 voorafging, want niets gebeurt zo maar, geen enkele oorlog komt ineens uit de lucht vallen. Hoe heeft het zover kunnen komen in deze machtige, welvarende en bloeiende Republiek? In het kort wordt geschetst hoe de nog jonge Republiek is georganiseerd, waar de rijkdom vandaan komt en hoe deze welvaart leidt tot hoogtijdagen van kunst en cultuur. De relaties van de Republiek met de omringende landen komen aan bod, maar ook de verhoudingen onderling tussen het gewest Holland en het noordoostelijk deel van de Republiek. Het boek beschrijft ook de aanval op de Republiek in 1672. Wie waren die aanvallers en welke onderlinge verbintenissen waren zij aangegaan? Ook hier wordt de situatie in het noordoosten uitgelicht en komt de nadruk op het beleg van Coevorden en Groningen en alles wat daarop volgde. Wat na 1672 gebeurde, maakt ook deel uit van het boek. Het was op 31 december 1672 niet ineens over met alle ellende, ook niet voor Coevorden, dat door een huzarenstukje ontzet werd op 30 december. In de jaren 1673 en 1674 ging de oorlog nog steeds door, met bizarre hoogte- en dieptepunten. Afsluitend wordt in het kort geschetst wat de gevolgen waren van de oorlog. Oorlog bestaat echter niet alleen uit legeraanvoerders, soldaten, omtrekkende bewegingen en wapens. Oorlog gaat ook over gewone mensen in een ontwrichte maatschappij. Die gewone mensen in deze uitzonderlijke situatie passeren in dit boek eveneens de revue, daar waar ze door hun nagelaten brieven, dagboeken en rekeningen weer tot leven gewekt kunnen worden. Hoe zag hun maatschappij eruit, hoe leefden zij samen: de regenten, de predikanten, de burgers, de boeren? De hoofdrolspelers van het jaar 1672, zowel vriend als vijand, hebben een apart podium gekregen in dit boek. Zij zijn letterlijk en figuurlijk in kaders uitgelicht om hun de ruimte te geven die hun vanuit geschiedkundig oogpunt toekomt. In dit boek gaat het om gebieden in de periferie van de Republiek: het noordoostelijk deel met de gewesten Overijssel en Stad en Lande (de latere provincie Groningen) en niet te vergeten de Landschap Drenthe. De gebieden waar twee zielenherders, de bisschoppen van Keulen en Münster, hebben huisgehouden. Het gaat vooral over de lotgevallen van inwoners in de steden Coevorden en Groningen. Want juist daar worden op het dieptepunt van het Rampjaar 1672 twee belangrijke overwinningen geboekt. Twee zeges die het moreel in het westen, dat inmiddels tot onder nul gedaald was, weer flink wisten op te vijzelen. Desondanks behandelen de meeste boeken over deze periode de gebeurtenissen in het noordoosten slechts marginaal. Meestal ligt de focus op het machtige en rijke Holland. Onterecht en Een Schricklijck Jaer laat de geschiedenis voor het noorden van de Republiek tot zijn recht komen.

Ben ik normaal      Chaney Sarah      Menswetenschappen

Heeft mijn lichaam een normale vorm en normale afmetingen? Is mijn seksleven normaal? Zijn mijn kinderen normaal? Gedraag ik me normaal in mijn werk of op feestjes? Wie heeft eigenlijk bepaald wat normaal is en wat niet? Vóór de 19de eeuw werd het woord ‘normaal’ zelden geassocieerd met het menselijk lichaam en gedrag. Vanaf de jaren ’30 van de 19de eeuw veranderde dat drastisch in Europa en Noord-Amerika. Opeens waren bijvoorbeeld IQ-testen en onderzoeken naar seksueel gedrag aan de orde van de dag. Dit boek vertelt het verrassende verhaal over hoe de gedachte van ‘normaal’ ontstond en ons heeft gevormd. Schrijver Sarah Chaney laat zien hoe dit vaak gepaard ging met de opkomst van onderdrukkende waardesystemen, de dwang om je ‘normaal te gedragen’ en ‘normaal te zijn’.

Dinosaurussen      Lomax Dean      Evolutie

eis terug naar de prehistorische wereld en ontdek het leven van de meest fascinerende wezens ter wereld: dinosaurussen. Dr. Dean Lomax brengt deze wezens tot leven in tien korte hoofdstukken. Geschreven voor mensen die weinig tijd hebben maar wel nieuwsgierig zijn. Dean Lomax maakt grote ideeën eenvoudig toegankelijk en neemt lezers mee op reis om te ontdekken wat een dinosaurus een dinosaurus maakte, hoe ze evolueerden, waardoor ze uitstierven, en nog veel meer. Een perfect boek voor iedereen die een fascinatie heeft voor dinosaurustentoonstellingen in musea, voor paleontologie en die een fan is van Jurassic Park. Dr. Dean Lomax is (wetenschaps)auteur en een internationaal bekroond paleontoloog. Hij reist over de hele wereld en werkt aan een groot aantal projecten, van het opgraven van dinosaurussen tot het ontdekken van nieuwe soorten. Hij verschijnt regelmatig in de media als expert en presentator.

De vloek van de nootmuskaat      Gosh Amitav      Klimaat

Wat heeft de strijd om het monopolie op de handel in de muskaatnoot te maken met de hedendaagse klimaatverandering? Amitav Ghosh’ boek leidt onze hedendaagse planetaire crisis terug naar de ontdekking van de Nieuwe Wereld en de zeeroute naar de Indische Oceaan. Centraal staat de nu alomtegenwoordige nootmuskaat. In de handen van Ghosh wordt het verhaal van de nootmuskaat een parabel voor onze milieucrisis, die onthult hoe onze welvaart altijd afhankelijk is geweest van aardse materialen zoals specerijen, thee, suikerriet, opium en fossiele brandstoffen. De huidige mondiale problemen zijn uiteindelijk het resultaat van een mechanistische kijk op de aarde, waar de natuur alleen bestaat als een grondstof die mensen voor hun eigen doeleinden kunnen gebruiken, in plaats van een eigen kracht. Door discussies over de geschiedenis van de VOC en het kolonialisme te verweven met de klimaatcrisis en de spiritualiteit van oorspronkelijke gemeenschappen vandaag de dag, biedt dit boek een scherpe kritiek op de dominante ideologie in het Westen. Amitav Ghosh over zijn nieuwe boek: “De kritiek die Marx op het kapitalisme had was meestal terecht” De ecologische crisis gaat hand in hand met de militaire expansie van vandaag, aldus Amitav Ghosh. Beide zijn immers het gevolg van eenzelfde imperialistisch en kapitalistisch denken: “We zitten middenin WO III. De wereld is beetje bij beetje aan het instorten, alleen zien we dat hier nog niet.” [Interview] In de late middeleeuwen kon je voor een handvol nootmuskaat een huis kopen. Het bruine schaafsel van de muskaatnoot werd immers niet alleen gebruikt om voedsel een wonderlijk exotische smaak te schenken, het zou ook een wondermiddel tegen de pest zijn, beweerden artsen. Het werd daardoor een symbool van luxe en rijkdom. Ook de zeldzaamheid van de muskaatnoot speelde natuurlijk mee. De bomen waaraan ze groeide kwamen alleen op de Indonesische Banda-eilanden voor. Wie de handel met die eilanden beheerste, werd slapend rijk en dus eiste de Verenigde Oost-Indische Compagnie van de lokale bevolking dat die alleen met haar zaken zou doen. Maar die zag het anders. Kwamen er Portugezen of Britten met een buidel geld langs, dan werden zij net zo goed bediend. Contractbreuk, schreeuwden de Nederlanders, waarna ze Jan Pieterszoon Coen met negentien schepen en een paar duizend soldaten op de eilanden afstuurden. Er zou voor eens en altijd komaf gemaakt worden met die 15.000 onbetrouwbare Bandanezen, en dus werden deze in 1621 op de paar honderd na die wisten te vluchten, allemaal afgeslacht en vervangen door Indiërs en zwarte slaven uit Madagaskar. Daarna liep de handel op rolletjes. Voor de Indiase schrijver Amitav Ghosh, die de eilanden in 2016 bezocht en er op heel wat herdenkingsmonumenten, standbeelden en zelfs een heus fort Belgica stootte, is de genocide op de Banda-bevolking typerend voor de wijze waarop het westen de aarde heeft gekoloniseerd en onderworpen aan haar imperialistische ideologie. Voor de Bandanezen waren de muskaatbomen een deel van hun lokale cultuur, voor de Nederlanders stonden ze voor grondstof, handel en rijkdom, net zoals die Bandanezen zelf trouwens, die om de efficiëntie te bevorderen best vervangen konden worden door slaven, nog zo’n grondstof die je wereldwijd kon inzetten. Daar werd de westerse mechanistische wereldbenadering gebaseerd op het denken van filosofen als René Descartes, Francis Bacon en Robert Boyle voor het eerst op grote schaal in de praktijk gebracht, schrijft Ghosh in De vloek van de nootmuskaat, en dat we vandaag met een klimaatcrisis kampen is daar een rechtstreeks gevolg van. Dat de klimaatverandering samenhangt met het kapitalistisme, zoals veel denkers vandaag opperen, lijkt dus voor de hand te liggen, maar om de ware dynamiek te begrijpen moeten we verder terug de geschiedenis in, beweert Ghosh wanneer we hem via Zoom vanuit zijn woonplaats New York spreken: “De strijd om de muskaatnoot dateert van begin zeventiende eeuw, toen er van kapitalisme nog geen sprake was, al zou je de Verenigde Oost-Indische Compagnie wel een proto-kapitalistische organisatie kunnen noemen. Het gaat dus over imperialisme. Het kapitalisme is natuurlijk wel een belangrijke speler in het verhaal van de klimaatverandering. De onophoudelijke drang om te kopen, te verkopen en te consumeren weegt zwaar op ons energieverbruik en onze uitstoot, maar wanneer je daar al te zeer op focust verlies je de geopolitieke motor achter de klimaatverandering uit het oog: de wereldwijde strijd om militaire en economische dominantie. Kijk wat er vandaag gebeurt. De VS, Groot-Brittannië, Rusland en China zijn bezig aan een krachtmeting van lange duur met als doel het behalen van de geopolitieke overheersing. In de VS wordt 80% van het wetenschappelijk onderzoek bekostigd door het militair apparaat. Een groot deel van de Amerikaanse economie behelst militaire uitgaven. Ik denk daarom dat alleen focussen op het kapitalisme naast de kwestie is. Het gaat om een geopolitieke strijd. En dat zie je ook wanneer je naar de geldstromen kijkt. Er wordt veel lippendienst bewezen aan het klimaat en de planeet, maar wanneer het erop aankomt doet men toch iets anders. Binnen de paar dagen na het begin van de oorlog in Oekraïne kreeg het land van de Britten voor 2,3 miljard dollar aan wapens toegestopt. Hoeveel hebben ze vrijgemaakt voor de slachtoffers van de aardbeving in Turkije of de klimaatcrisis? Nog geen fractie van dat bedrag.” Kookboeken Nieuws Een niet zo fraai staaltje hypocrisie? “Zo kun je het niet eens noemen, want niemand verbergt iets. De bedragen worden gewoon gepubliceerd in de pers.” Toont de huidige oorlog ook niet dat macht en fossiele brandstoffen hand in hand gaan? “Natuurlijk, al was het maar omdat een leger enorm veel brandstof nodig heeft, en niet meteen hernieuwbare. Het Amerikaanse leger is een van de grootste energieverbruikers van de hele wereld. Een niet-nucleair vliegdekschip verbruikt 21.500 liter brandstof per uur, een F-16 6500 liter, en wanneer de naverbrander werkt 55.000 liter. Fossiele brandstoffen staan al sinds de negentiende eeuw centraal in de geopolitieke strijd. Een van de belangrijkste redenen waarom Amerika aan een machtsexpansie begon op de Grote of Stille Oceaan was het creëren van kolenopslagplaatsen. Vandaar dat het Hawaï absoluut in zijn invloedssfeer wilde. Zelfs Commodore Perry (1794 – 1858), die de eerste Amerikaanse expeditie naar Japan leidde, deed dat om steenkool te vinden.” Dat zal toch veranderen wanneer fossiele brandstoffen verdwijnen? Hernieuwbare energie is toch veel democratischer in de zin dat de zon overal schijnt en het overal waait? “Fossiele brandstoffen zijn inderdaad heel erg vervlochten geraakt in de militaire strategie van een land als de VS. Daarom zijn ze ook moeilijk weer uit elkaar te halen. Amerika wil niet alleen zijn eigen energiebevoorrading veiligstellen, het wil in staat zijn anderen die energie te ontzeggen. Vandaar dat het land aanwezig is in de Straat van Hormoez en die van Malakka, omdat het zo de olietrafiek naar China kan controleren. Want zelf heeft het die olie niet nodig. Door fracking en schaliegas is het land zelfvoorzienend. En toch is het ondenkbaar dat het zijn militaire bases in het Midden-Oosten zou opgeven. Het draait allemaal om de wil tot macht en het is die wil die aan de basis ligt van de huidige planetaire crisis. Europa en de VS vechten om die macht met Rusland en China en ik vrees dat die strijd niet meer zal stoppen. Die gaat door tot de finish en het lijkt erop dat de dominerende partijen de wereld eerder willen vernietigen dan hem uit handen geven.” We moeten ons dus opmaken voor een lange, hevige oorlog? “Dat denk ik ja. We zitten middenin WO III. De wereld is beetje bij beetje aan het instorten, alleen zien we dat hier nog niet. Maar kijk naar Zuid-Azië. Het leek even alsof Myanmar op de goede weg was, maar dat land is inmiddels een ramp. Sri Lanka is zowel economisch als politiek ingestort. Vorige zomer vluchtte de president naar Singapore. Het is een failed state. Met Pakistan gaat het van kwaad tot erger en misschien gaat het wel dezelfde weg op als Sri Lanka. Afghanistan is naar het stenen tijdperk gebombardeerd. Iran is een ramp, en over Syrië en Zuid-Turkije kunnen we maar beter zwijgen. De horror lijkt steeds meer om zich heen te grijpen. En ook het zelfzekere westen blijft niet gevrijwaard. Dat de VS zomaar drie ongeïdentificeerde vliegende objecten uit de lucht schiet zonder te weten waar ze mee te maken hebben zegt voldoende over de huidige zenuwachtigheid. Eerst schieten en dan vragen stellen. Of kijk naar de Britse politiek die ten prooi lijkt te zijn aan hysterie. Al te lang hebben we onszelf wijsgemaakt dat de wereld door rationele mensen wordt geleid, en dat aan de hand van rationele principes. Vandaag blijkt duidelijk dat dit niet zo is.” En op economisch vlak is het al niet veel beter gesteld? We lijken van de ene crisis naar de andere te strompelen. “Het systeem is aan het rotten vanuit de kern. Dit najaar komt er een nieuw boek van me uit, gebaseerd op de research die ik gedaan heb voor de romantrilogie bestaande uit Sea of Poppies, River of Smoke en Flood of Fire. Die ging over de negentiende-eeuwse opiumhandel. Het kapitalistisch systeem was toen volledig afhankelijk van die handel. De winsten ervan waren de olie die het draaiende hield. Veel nog steeds bestaande instituten werden met die winsten opgericht, HSBC bijvoorbeeld, de grootste bank ter wereld. Het merendeel van de oprichters en leden van de raad van bestuur waren opiumhandelaars. Misschien heb je al van de term Boston brahmins gehoord, de Amerikaanse aristocratie bestaande uit de grote, rijke families die nogal wat presidenten voortbracht, zoals Franklin Roosevelt en Calvin Coolidge. Zij dankten hun fortuin aan de opium. En dan was er nog de slavenhandel natuurlijk, die andere pijler van de Amerikaanse economie. Het idee dat die rijkdom op een ethische manier is verworven is dus een illusie.” U trekt in uw boek een parallel tussen de genocide op de Bandanezen van 1621 en die op de Noord-Amerikaanse Pequot-indianen van 1637. Ook daar dienden de oorspronkelijke bewoners te verdwijnen omdat ze niet pasten in het imperialistische systeem. Het kapitalisme gaat dus niet om vrije handel maar om geweld? “Absoluut. Een voorbeeld daarvan zijn de opiumoorlogen die tussen 1839 en 1860 uitgevochten werden door de Britten en de Chinezen. In India werd op massale schaal opium gekweekt, waarna de Britten die naar China exporteerden. Dat land werd door de opiumverslaving van zijn bevolking geconfronteerd met een enorme gezondheidscrisis en wou daarom de import verbieden. Dat kan zomaar niet, reageerden de Britten, hier wordt het principe van de vrije handel met voeten getreden, en dus brak in 1839 de eerste opiumoorlog uit. Die oorlog leidde uiteindelijk tot de Taipingopstand die in Zuid-China tussen 1850 en 1864 twintig tot dertig miljoen levens eiste, het grootste bloedbad van de negentiende eeuw. De ideologie van de vrijhandel is de meest destructieve die ooit heeft bestaan. In naam van de vrijhandel weigerden de Britten tussen te komen in de vele Indiase hongersnoden tijdens de negentiende eeuw, die naar schatting dertig miljoenen doden hebben geëist. We kunnen zomaar geen noodhulp uitdelen zeiden ze, want dat zou de vrijhandel ondermijnen. We hebben het zo graag over wat er in de Sovjetunie gebeurde onder Stalin of in China onder Mao, en terecht, we moeten het daarover hebben, maar waarom horen we zo weinig over de slachtoffers van de vrijhandel? Want misschien zijn er dat wel meer. Misschien zijn we wel allemaal medeplichtig in het verbergen van die waarheden. Vandaag zijn veel mensen verontwaardigd dat bedrijven als BP, ExxonMobil en Shell een halve eeuw geleden al wisten dat het klimaat aan het veranderen was door hun olie. Dat blek uit onderzoek dat ze zelf bekostigden. Ze verborgen het. Hoe is het toch mogelijk dat we zo misleid werden, vragen we ons dan af. Maar kijk naar de negentiende eeuw, specifiek naar de opiumhandel, en je ziet hoe al die vrome protestantse Boston brahmins met de ene hand opium verkochten en met de andere kerken bouwden. Die schijnheiligheid ligt aan de basis van ons imperialistische kapitalisme. “ Het lijkt soms alsof de oude marxisten op de trein van de klimaatverandering gesprongen zijn, waarbij ze Marx voorstellen als een oplossing voor de crisis. Hoe serieus moeten we hen nemen? “De kritiek die Marx op het kapitalisme had was meestal terecht, en de analyses die hij maakte hadden het bij het rechte eind. Maar kijk naar de manier waarop er in staten die zich op het gedachtengoed van Marx beriepen, omgegaan werd met de natuur en je merkt meteen dat dit niet anders is dan in kapitalistische. In de Sovjetunie en China leidde het marxisme tot regelrechte ecologische catastrofes. Die staten geloofden immers net zo hard in de industrialisering als de weg naar een betere toekomst dan de VS of Groot-Brittannië. En vandaag is het niet anders. De Indiase communistische partij komt bijzonder fanatiek op voor de industrialisering van het land. Een van haar grote slogans is: ‘economie, geen ecologie’. Die partij propageert nog steeds het aanplanten van GGO’s en de industrialisatie van de landbouw. Ik merk dat ik op veel punten een linkse jongen ben, maar niet dat soort linkse jongen. Ik zou eerder pleiten voor een democratisch socialisme in plaats van een wereldvreemd theoretisch marxisme.” Het imperialistische en kapitalistische systeem heeft ons in de klimaatproblemen gebracht. Is het dan niet in staat om er ons ook weer uit te krijgen? Door geo-engineering bijvoorbeeld? “De klimaatcrisis is een ongewilde consequentie van onze technologie. Steenkool, olie en gas verbranden heeft ons leven heel wat makkelijker gemaakt, maar er zat ook een keerzijde aan het plaatje. Al in het midden van de negentiende eeuw was het broeikaseffect bekend. Hoe ingrijpender de technologie, hoe ingrijpender ook de ongewilde consequenties kunnen zijn, en dus zullen die bij geo-engineering gigantisch worden. Een van de voorstellen is aerosol in de stratosfeer pompen om zo de weerkaatsing van de zon te verhogen, waardoor de temperatuur op aarde zou dalen. Wat zal de ongewilde consequentie daarvan zijn? Ieder ingrijpen van deze aard is in het recente verleden rampzalig gebleken. Dus waarom blijven we in dergelijke technologische mirakels geloven? Denk bijvoorbeeld aan de Groene Revolutie, het kind van de technologische wedloop tussen het Westen en de Sovjetunie, waarbij vanaf de jaren 1960 op grote schaal werd gewerkt met kunstmest, pesticiden en nieuwe zaden, waardoor de opbrengsten veel groter werden. Maar in de long run is die revolutie in India op een ramp uitgelopen. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen heeft ecosystemen vernietigd, bodems verarmd en oppervlaktewateren vergiftigd. Grote delen van noordelijk India zijn daardoor ongeschikt geworden voor landbouw. Geo-engineering is het bedenksel van technologen en ingenieurs die gesteund worden door elite-universiteiten als Harvard en Yale. Maar wie zal ze ten goede komen? Niet de armen uit India of Afrika. De kans is groot dat geo-engineering zal leiden tot het uitblijven van de moesson. Twee miljard mensen zijn in Zuid-Azië van die moesson afhankelijk voor hun overleven. Maar daar wordt niet echt rekening mee gehouden. Het enige wat men voor ogen heeft is het verlengen van de huidige westerse, op hoge consumptie gebaseerde levensstijl. En in feite is dat niets nieuws onder de zon, want dat is wat onze technologie altijd al heeft gedaan.” Vandaar het succes van de elektrische auto? “Natuurlijk, want die geeft ons de illusie dat we ons gedrag helemaal niet moeten aanpassen aan de nieuwe realiteit. Wanneer je er even bij stilstaat zie je meteen dat omschakeling naar de elektrische auto volstrekt absurd is. Die batterijen wegen gigantisch veel en gaan niet lang mee. De emissies die gepaard gaan met het bouwen van een elektrische auto zijn heel groot. Die auto’s zijn gewoon meer van hetzelfde. Wie ooit in een Tesla heeft gezeten, zal dit alleen maar bevestigen. Het idee dat we zuiniger moeten omspringen met energie en grondstoffen is de ontwerpers van die auto helemaal vreemd. Het idee dat elektrische auto’s de planeet zullen redden is gewoon lachwekkend.” Maar wat zal haar dan wel redden? “Ik heb niet de pretentie dé oplossing te bezitten. We leven in duistere tijden wat dat betreft en ik denk niet dat er één oplossing is. Vandaag gaan we trouwens volstrekt de verkeerde kant op. Even was er hoop. In 2018 begon Greta Thunberg met haar klimaatstakingen en die kregen wereldwijd navolging. Corona maakte een einde aan die beweging en ze is nadien nooit meer op gang gekomen. Nu zitten we met de oorlog in Oekraïne, waardoor fossiele brandstoffen weer helemaal terug zijn van weggeweest en er op grote schaal geïnvesteerd wordt in wapens, geld dat anders naar de omschakeling naar een klimaatneutrale economie zou kunnen gaan. Europa en Japan zijn aan het remilitariseren, voor honderden of duizenden miljarden. Durf jij met de hand op het hart beweren dat we serieus bezig zijn met het aanpakken van de klimaatverandering? Ik alleszins niet. Het is precies zoals Greta Thunberg zegt: bla bla bla.” U schuift toch een anti-mechanistisch alternatief naar voor? “Een paar jaar geleden erkende het hoogste Nieuw-Zeelandse gerechtshof de rechten van een rivier als levend wezen. Hetzelfde is in IJsland gebeurd met gletsjers, en wanneer er een verdwijnt houdt men er een uitvaartceremonie voor. Een van de weinige positieve gevolgen van de huidige klimaatcrisis is dat mensen duidelijk zien dat onze mechanistische en uitbuitende kijk op de wereld die hand in hand gaat met onze westerse rationaliteit niet langer houdbaar is omdat hij de planeet in een diepe malaise heeft gedompeld. We moeten weg van het idee dat we alles op grote schaal moeten organiseren. We moeten af van het universele denken en zoveel mogelijk lokaal doen, in overeenstemming met de eisen van de locale ecologie, omgeving en culturele praktijken. We moeten dus niet denken dat er één grote oplossing bestaat. Er zijn gewoon miljoenen kleine oplossingen.” Maar dergelijke lokale oplossing steunend op lokale tradities en gebruiken bestaat toch al lang niet meer in grote delen van de wereld? “In West-Europese landen als België, Nederland of Duitsland zal dit inderdaad zo zijn. Maar er zijn echt nog genoeg andere die wel degelijk lokale culturen hebben, zoals Italië bijvoorbeeld. Niet zo lang geleden was ik in de Franse Bourgogne-streek en het viel me op hoe geen enkel dorp er nog een winkel heeft. Mensen springen in de auto en rijden naar de Hypermarché aan de rand van de meest nabij gelegen stad, veertig kilometer verderop. In Italië bestaan die kleine lokale winkels nog wel, wat wij schattig vinden, maar toch ook wat achterlijk. En precies daar gaan we in de fout. Die Italianen hebben juist hun weerstand behouden tegen het nefaste universalisme. En daarin staan zij niet alleen. Ik ben er zeker van dat dit in Polen, Hongarije en Tsjechië ook zo is. Vandaar dat die landen ook zo wantrouwig staan tegenover de EU, want die zien ze als een organisatie die net alle lokale initiatieven wil doodknijpen. Overal ter wereld bestaan er netwerken van mensen die bezig zijn met het uitdenken van lokale oplossingen. Wij hebben daar meestal geen weet van. We kennen ze niet. En gelukkig maar, want als we ze wel zouden kennen zouden ze niet lang meer bestaan. Door het grote geld gesteunde experten kunnen het immers niet hebben dat er op lokaal en familiaal niveau oplossingen worden gevonden. Ze willen die zelf leveren.” Moeten we de wereld herbetoveren? “Max Weber had het over de onttovering van de wereld die het gevolg zou zijn van de westerse rationaliteit en technologie. Ik denk echter dat hij het verkeerd zag. Er was van onttovering geen sprake. De oude betovering van de magie werd gewoon vervangen door die van de technologie. Zoals de filosoof Bruno Latour zei: het idee van de moderniteit is in feite een fantasie. Het tragische is dat die technologische fantasie zo centraal is komen te staan in ons wereldbeeld, ook wanneer het over de klimaatcrisis gaat. Neem bijvoorbeeld het Akkoord van Parijs uit 2015. Daarin wordt veel belang gehecht aan het afvangen van koolstof. Alleen bestaat die technologie in de praktijk niet en zal die er ook nog lang niet zijn. En toch wordt dit naar voor geschoven als een oplossing. De technologische elite presenteert zich als rationeel en realistisch, terwijl ze in feite in de ban is van een vreemde betovering die niet durft te erkennen dat ze een betovering is.” Zonder die technologische betovering zouden wij hier nu toch niet zitten Zoomen? “Mijn grootouders hadden geen wasmachine of droogkast. Leidden zij daarom een minderwaardig leven? Wellicht waren ze zelfs gelukkiger dan wij vandaag. Tweederde van de Amerikaanse tieners heeft last van depressie en heeft geen doel in het leven, toonde een recent onderzoek. En dat dus in het technologisch meest geavanceerde land ter wereld. Wij denken dat rijkdom en luxe ons gelukkig maken, maar dat is niet zo. Het is heel moeilijk voor een cultuur die al eeuwenlang vertrouwt op haar mechanistische rationaliteit om te bekennen dat ze op een fout spoor zit. Maar toch zal het moeten, niet omdat een of andere filosoof dat zegt, maar omdat de aarde het eist.” Over de auteur Amitav Ghosh (1956, Calcutta, India) volgde zijn middelbare opleiding aan de Doon School in Dehradun, het Eton van India, waar ook Rajiv Gandhi, Vikram Seth en Anish Kapoor school liepen. Daarna studeerde hij Sociale antropologie in Oxford en ging hij aan de slag als journalist bij de Indian Express. Debuteerde in 1986 met The Circle of Reason, een picareske roman over een jonge Indiër die verdacht wordt van terrorisme en daarom het geluk gaat zoeken in Afrika en het Midden-Oosten. Hij kreeg er in 1990 de Prix Medicis Etrangère voor. Na het succesrijke The Glass Palace (2000) zette hij zich aan het schrijven van zijn Ibis-trilogie, Sea of Poppies (2008), River of Smoke (2011) en Flood of Fire (2015), waarin de Brits-Chinese opiumoorlogen centraal staan. Ghosh heeft ook altijd non-fictie geschreven, waarbij thema’s als fundamentalisme en postkolonialisme aan bod kwamen en sinds het verschijnen van The Great Derangement: Climate change and the Unthinkable (2016) ook de klimaatverandering.

Onderworpen, onderdrukt, geplunderd      Etambala Zana      Geschiedenis van Congo

De verovering en de zogenoemde ‘pacificatie’ van zwart Afrika waren een langdurig, ononderbroken proces. Geen jaar ging voorbij zonder oorlog, geen maand zonder repressie of gewelddadige actie! Congo werd een privaat domein van Leopold II en daarna een kolonie van België als gevolg van een echte koloniale oorlog. Dat is de boude stelling van Zana Mathieu Etambala op basis van jarenlang intensief onderzoek. Etambala laat de mensen van toen aan het woord: de blanke militair die samen met zwarte soldaten door de brousse trekt om de lokale chefs te onderwerpen en bestookt wordt met gifpijlen, de standrechtelijke executies van muitende soldaten, de gebrekkige koloniale geneeskunde – in 1908 waren er slechts 30! artsen actief –, de vreselijke slaapziekte in het eerste decennium van de negentiende eeuw die de zwarte bevolking decimeerde … Onderworpen, onderdrukt, geplunderd. Congo 1876-1914 onthult het echte gelaat van Congo Vrijstaat. Zana Mathieu Etambala werd geboren in Congo en arriveerde in 1962 in Vlaanderen. Van 1982 tot 1985 werkte hij in zijn thuisland. Sinds 2020 doceert hij Afrikaanse geschiedenis aan de UGent. Als lid van de Bijzondere commissie belast met het onderzoek over het koloniaal verleden van België, schreef hij mee aan het rapport. “Etambala levert met ‘Veroverd. Bezet. Gekoloniseerd. Congo 1876 1914’ een krachttoer. Nooit eerder werd de prelude van het Belgische kolonialisme zo uitvoerig en met zoveel zin voor detail bestudeerd.

Poetins filosoof      Kal Victor      Russische geschiedenis

Geen biografie, maar een wijsgerig portret heeft Victor Kal willen schrijven. Hij probeerde vooral te begrijpen hoe iemand die zo veel geleerdheid in zijn hoofd heeft opgeslagen, tot zulke waandenkbeelden kan komen. Maar meer dan alleen begrijpen: hij gaat het debat aan met Alexander Doegin op zijn eigen terrein, dat van de filosofie. ‘Omdat Doegin een gevaar is’, zegt de Amsterdamse filosoof Kal in een gesprek met Biografieportaal. ‘Hij is werkelijk bedreigend’. ‘Ik heb geen biografie van het leven van Alexander Doegin willen schrijven’, zegt Victor Kal. ‘Ik wilde laten zien dat Doegin een filosofisch systeem heeft proberen te bouwen dat op zichzelf consistent is, maar de verkeerde conclusies trekt’. Dus koos Kal in zijn nieuwste boek Poetins filosoof (Prometheus maart 2023) voor de vorm van een filosofisch gesprek, een polemiek. Hij blijft respectvol over zijn filosofische tegenstander (‘Doegin heeft zo ontzettend veel, zo niet alles wat er filosofisch toe doet, gelezen’), maar zijn oordeel over de man die wel Poetins Raspoetin wordt genoemd, is des te vernietigender: ‘Doegin heeft heel veel theorieën gekopieerd en zich eigen gemaakt, maar hij heeft niet geleerd kritisch te denken, kan geen ander perspectief aannemen. Hij heeft geen referentiepunten, maakt geen vergelijkingen. Hij blijft een pseudowetenschapper.’ Urgentie Victor Kal gaat uitvoerig in op de bedreiging die Alexander Doegin is, voor de Russische samenleving, maar breder ook, voor de westerse wereld. In zijn essay laat Kal zien dat Doegin het politiek-culturele draagvlak creëert voor Poetins oorlogsstrategie. Kal: ‘We moeten niet vergeten dat Doegin in Rusland als denker heel machtig is, hij steekt boven iedereen uit. En dat wordt door het Kremlin toegestaan. Als je avond aan avond op de Russische TV ziet wat er aan oorlogsretoriek wordt uitgebraakt, dan is dat het rechtstreekse gevolg van Doegins filosofie.’ Er zijn twee concrete gevaren: Doegin verschaft aan Vladimir Poetin de legitimatie voor de oorlog, die in uiterste instantie kan leiden tot de inzet van kernwapens. Voor Doegin is dat onbelangrijk: als het miljoenen doden tot gevolg heeft, maar de Amerikaanse vijand wordt getroffen, dan moet dat maar zo zijn. Het is een logisch gevolg van zijn theorie. ‘Poetin is rationeler of liever gezegd pragmatischer’, stelt Kal. ‘Maar dat neemt niet weg dat er een soort symbiose is tussen Doegin en Poetin. Dankzij Doegin kan Poetin opereren zoals hij doet.’ Verleiding Naast het toch vrij acute gevaar van een kernoorlog, is er een sluipende dreiging die we op steeds meer plaatsen in de westerse samenleving dichterbij zien komen. Kal spreekt in dat verband van de ‘verleiding’ : het zich beroepen op traditionele normen en waarden, het terugverlangen naar vroeger tijden toen alles beter was, de roep om de sterke leider. Kal formuleert voorzichtig als hij de verleidingskracht van zo’n conservatief waardenstelsel schetst: ‘We zien het op veel plaatsen in het westen gebeuren: de huidige samenleving snakt naar oplossingen voor complexe problemen. Terug naar vroeger heeft daarom een enorme aantrekkingskracht: dus traditie, gemeenschap, religie, leiderschap, eigen land en het weren van vreemdelingen, terug naar de agrarische idylle van het boerenleven en – altijd – homofobie.’ Alle rechts-populistische of ronduit fascistische groeperingen hebben één of meer van dit soort kenmerken. We kunnen er zelf de namen van (extreem-)rechtse partijen of leiders bij bedenken. Onderschatting Die conservatieve revolutie staat tegenover de liberale democratie die tot individualisering heeft geleid. Dat betekent onherroepelijk een zekere normloosheid, kan zelfs tot nihilisme leiden. Dat laatste is niet per se negatief en vormt uiteindelijk de kern van Kals filosofisch bewijs van het ongelijk van Doegin en daarmee het failliet van Poetin. Kal zegt daarover: ‘Liberalisme leidt tot individualisering, waarbij het individu uiteindelijk innerlijke verantwoording moet afleggen. Dat is veel krachtiger en vitaler dan het zich ondergeschikt maken aan een gemeenschap of traditie. Doegin ziet dat niet.’ Daarmee onderschat Doegin en met hem Poetin de vitaliteit van de moderne westerse samenleving. Het verschil is dat Doegin letterlijk gelooft in zijn eigen geconstrueerde wijsgerig universum, en Poetin er alleen pragmatisch en technocratisch gebruik van maakt. Victor Kal besluit: ‘De innerlijke autoriteit van de liberale samenleving is toekomstgericht. Voor Doegin is de toekomst de ondermijning van het verleden. Het verleden is Groot-Rusland, nu vertaald naar het waandenkbeeld van Eurazië. Poetin gebruikt dit narratief als decor voor het in stand houden van een machtsstaat tegenover de liberale rechtsstaat, als legitimatie van het voeren van een oorlog om die machtstaat uit te breiden. Oekraïne nu, andere voormalige Sovjet-vazalstaten morgen.

Frankrijk Duitsland Europa      Doorman Maarten      Europese geschiedenis

Vier oorlogen Na Brexit en met de Russische militaire expansie aan de oostgrenzen richt het oog zich opnieuw op de Frans-Duitse samenwerking. Kunnen Frankrijk en Duitsland nog richting geven aan de toekomst van Europa? Is de kloof uit hun gezamenlijk verleden definitief overbrugd? Vier oorlogen hebben diepe sporen achtergelaten. En hoewel de ‘erfvijandschap’ tussen beide landen al sinds de laatste wereldoorlog is verdampt, leert de geschiedenis dat nationale vooroordelen en clichés hardnekkiger zijn dan we denken. Haring, scheiding In 2015 publiceerde de Franse oppositieleider Jean-Luc Mélenchon De haring van Bismarck. Dit pamflet ondermijnde de Frans-Duitse vriendschap op een schrille toon door de Duitsers ervan te beschuldigen op Europese alleenheerschappij uit te zijn. De titel verwijst naar de ingelegde haring die Angela Merkel aan president François Hollande cadeau deed, plaatselijk Bismarck-haring geheten. Enkele jaren eerder had de Duitse filosoof Peter Sloterdijk ondertussen betoogd dat vriendschap tussen beide landen een illusie was. Zo luidde de historische ontmoeting tussen De Gaulle en Adenauer in de Kathedraal van Reims juist een vreedzame scheiding in, stelde hij net iets te tevreden vast. Dus hoe hecht is het Duits-Franse bondgenootschap? Verlichting en romantiek Staat de Vijfde Republiek niet in de traditie van een rationele Verlichting, waar de geboorte van de Duitse natie juist wortelt in een naar binnen gekeerde romantiek? Of richt Frankrijk zich te veel op het verleden en is de Duitse politiek meer op de toekomst gericht? De laatste tien jaar wierp een reeks herdenkingen van de gewelddadige confrontaties tussen beide landen en een aantal tentoonstellingen nieuw licht op de Duits-Franse verhoudingen. Telkens hoorden we hier oude geluiden in een nieuwe samenklank en vaak zagen we bijna vergane beelden in nieuwe gestalte oplichten. Een jager in het woud voert de lezer daarom aan de hand van achtereenvolgens muziek, beeldende kunst, film en literatuur door een pijnlijke geschiedenis van vier grootschalige gewapende conflicten. Van de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) en het uitroepen van het Duitse keizerrijk in Versailles terug naar de napoleontische tijd en de Duitse bevrijdingsoorlogen; en dan van de loopgraven uit La Grande Guerre tot de totale catastrofe van de Tweede Wereldoorlog. Op zoek naar een goede balans tussen herinneren, herdenken en vergeten werpt dit boek ten slotte een blik op de militaire en economische rol van Frankrijk en Duitsland in de onvoorspelbare toekomst van een veranderd en nog steeds veranderend Europa.

Duitsland 1923      Ullrich Volker      Duitse geschiedenis

‘Geen enkel volk ter wereld heeft iets meegemaakt wat overeenkomt met de Duitse “1923”-ervaring’, schreef Sebastian Haffner in Engelse ballingschap. In 1923 beleeft Duitsland een val in de afgrond. Franse en Belgische troepen marcheren het Ruhrgebied binnen. Hyperinfl atie bereikt een bizar hoogtepunt en stort brede lagen van de bevolking in ellende. Terwijl de entertainmentindustrie booming is, breekt er een politieke noodtoestand uit. Separatistische bewegingen bedreigen het voortbestaan van het Reich, rechtse en linkse extremisten maken zich klaar om de republiek te bestormen, en in München wordt een staatsgreep voorbereid door een man wiens naam de wereld zich zal herinneren: Adolf Hitler. “Moge 1923 beter worden, na dat in alle opzichten rampzalige 1922. Amen!” Met deze woorden opent dit boek over het veelbewogen jaar 1923 in Duitsland. Het citaat is afkomstig van de schoonmoeder van Thomas Mann, geschreven op de oudejaarsavond van 1922. Zoals Nederland in 1672 zijn rampjaar kent, zo kan 1923 dat voor Duitsland beschouwd worden. Een aantal gebeurtenissen springt in het oog. Dat is allereerst de onvoorstelbare hyperinflatie die grenst aan het ongelooflijke en daarnaast de politieke instabiliteit, met als gevolg extremistische bewegingen ter linker- en ter rechterzijde als reactie op de afgedwongen herstelbetalingen na de Eerste Wereldoorlog. Duitsland moest maar liefst 132 miljard goudmark betalen maar was daartoe niet in staat. Het voelde als ‘schuldknechting’. Franse troepen bezetten het Ruhrgebied en Frankrijk zag de kolenmijnen als ‘productieve onderpanden’ voor de schulden. Zo groeide de politieke spanning tussen Frankrijk en Duitsland. De Duitse regering is uitermate instabiel, aan allerlei conflicten onderhevig met snelle wisselingen in soms wisselende bezettingen als gevolg. Het versterkt de roep om een sterke leider, iemand met messiaanse trekken maar dan wel ánders: ‘de noodzaak van een dictatuur’ werd gevoeld. De NSDAP groeide en Adolf Hitler komt op en zijn toespraken trekken volle zalen. Zijn coup in de Bürgerbräukeller in München mislukt en maakt achteraf een amateuristische indruk Absurde bedragen Het hoofdstuk over hyperinflatie is misschien wel het meest boeiend om te lezen. Het gaat om volkomen absurde bedragen: 3 miljoen mark voor een pond vlees, 6.5 miljoen voor een herenpantalon. De inflatie loopt peilsnel op en bereikt onvoorstelbare bedragen: 4 augustus 1922 moet er 800 mark voor een dollar worden betaald, dat is 27 augustus 2400 mark, 8 november ruim 9100 mark, 5 februari 1923 ruim 42.000 mark. Eind juli 1 miljoen mark en 13 augustus 1923 3.7 miljoen. Dat gaat zo door tot 9 oktober 1 miljard mark voor een dollar moet worden betaald. Het wordt nog gekker: 15 november is de wisselkoers 2,52 biljoen mark maar dan vindt de omslag plaats en wordt de oude wisselkoers weer ingevoerd en keert het vertrouwen in de munt en daarmee in de economie weer terug. Eigenlijk zou over dit toch wel boeiende onderwerp al een aparte publicatie kunnen verschijnen. De gevolgen zijn uiteraard ingrijpend, alleen de grote industriëlen spinnen hier goed garen bij omdat ze goedkoop kunnen uitbreiden. Algemene armoede en diep gevoelde onvrede zijn het gevolg van deze crisis. Wordt Vervolgd Ook het antisemitisme groeit. Zo staat in het voorjaar van 1920 in Beieren: “De haat vanuit de breedste lagen van de bevolking richt zich in toenemende mate op de joden, die zich het grootste deel van de handel hebben toegeëigend en naar ieders mening zich voornamelijk ten koste van hun medeburgers op de meest schaamteloze manier verrijken. In de trein en de tram en bij elke mogelijke gelegenheid hoor je mensen op de joden afgeven” (p. 118). Als dit citaat de sfeer van die tijd vertolkt, dan leek het georganiseerde antisemitisme bijna onvermijdelijk. Ook dit zou aparte studie verdienen om meer te worden uitgediept. Gouden jaren Het is een boeiend verhaal dat van de lezer soms wel enig geduld vraagt omdat politieke ontwikkelingen nogal uitgebreid worden beschreven. Wat misschien achteraf het meest fascineert is het hier al sluimerende antisemitisme waarvan het citaat uit de Beierse krant een treffende illustratie is. Hitler en een aantal handlangers worden in april 1924 weliswaar voor hun Putzsch veroordeeld maar kunnen voor de foto in militaire uniformen poseren alsof er niets aan de hand is. De rechtbank is dan ook duidelijk op hun hand. In de daarop volgende korte gevangenschap schrijft Hitler zijn boek Mein Kampf. Economisch breken dan de ‘gouden jaren twintig’ aan (zoals de periode 1924 – 1929 wordt genoemd) maar regeringen wisselen elkaar snel af. De NSDAP groeit snel, gevoed door een nieuwe, weliswaar minder hevige crisis.

Het jaar c era fascista      Franken Peter      Europese geschiedenis

Op 29 oktober 1922 ontving Mussolini de opdracht van koning Vittorio Emanuele III om een regering te vormen. Als het fascisme in Italië tijd van leven had gehad zou volgens de fascistische jaartelling op die datum in 2022 het jaar C zijn voltooid. De Mars op Rome ligt al een eeuw in het verleden maar soms lijkt het pas gisteren. Democratie als regeringsvorm staat niet langer op een voetstuk en er wordt openlijk en in harde bewoordingen tegen geageerd. In dat opzicht lijken we honderd jaar terug in de tijd te gaan. De opkomst van bewegingen die naar totalitarisme streefden ging ook gepaard met populistische retoriek. Om te voorkomen dat dezelfde fouten opnieuw worden gemaakt is het maatschappelijk debat gediend met meer inhoudelijke kennis over de periode tot ongeveer 1939. Daarbij moet de nadruk liggen op de kennelijke normaliteit van het leven in vooral Duitsland en Italië zoals die door de meerderheid zal zijn ervaren. Men leefde in de toekomst en aan het optuigen van een verzorgingsstaat werd gewerkt. En kennelijk kon dat alleen worden gerealiseerd onder een krachtig autoritair regiem, niet gehinderd door een versnipperd parlement dat nauwelijks meer was dan een groep belangenverenigingen. En dat is exact de wijze waarop door populisten vandaag de dag over de parlementaire democratie wordt gesproken. Fascisme is een onbekende en onbegrepen ideologie en het gebruik van de term fascist als een manier om iemand te diskwalificeren gaat voorbij aan de aantrekkingskracht die er ooit van uit ging. Dit boek wil in die ontbrekende kennis voorzien, als bijdrage in het voorkomen van herlevend fascisme in zijn oorspronkelijke gedaante.

Troje is nooit veroverd      Chrysostomus Dio      Griekse geschiedenis

De waarheid moet nu aan het licht komen [Recensie] Het moet geweldig zijn geweest om mee te maken, zo’n avond in een Romeins odeon, als daar het optreden was van een sofist. Je kunt dat laatste woord vertalen als “concertredenaar”: een spreker die zijn publiek vermaakte met een mooie redevoering. Die kon gaan over een historisch onderwerp (“Leonidas spoort zijn manschappen aan te strijden tot de dood”) maar ook over een onzinonderwerp. Een voorbeeld daarvan is Synesios’ “Lof van de kaalheid”, waarvan ik de vertaling ooit online heb geplaatst. Een sofist kon dus de rol spelen van Spartaanse koning of van buutereedner, en alles wat daartussen zat, zoals politiek activist of filosoof. De Trojaanse Redevoering van Dio van Prusa (Dion Chrysostomos, Dio Cocceianus, Guldenmond… kies maar een weergave) is het werk van een sofist die de rol aanneemt van een buutereedner die speelt dat hij een activist is die doet alsof hij geschiedkundige is. Dat klinkt complexer dan het is. Dio betoogt dat de Grieken er nooit in zijn geslaagd Troje in te nemen: een historisch ogende redenering die moet doorgaan voor lokaal politiek activisme maar feitelijk is bedoeld als vermaak. Nimrod En vermakelijk is het. Tijdgebonden ook. Historisch pseudorevisionisme was in de tweede eeuw na Chr. populair en bepaald geen Grieks unicum. Nog onlangs blogde ik over Nimrod, die in de Joodse traditie gold als zondigste heerser aller tijden maar die in de Jonathan-targum opvallend vroom blijkt. Een deel van de charme van zo’n schijnherziening van het historisch beeld is de pluimstrijkerij: het publiek begrijpt wat er gaande is, herkent de verwijzingen en voelt zijn ego gestreeld. Wat zijn wij toch fijn cultureel bezig! Een tikje elitair is het dus wel. Wie de Griekse epiek niet goed kent, zal een deel van de Dio’s verwijzingen naar de gedichten van Homeros niet herkennen. Gelukkig heeft de Nijmeegse classicus Floris Overduin, wiens vertaling van de Trojaanse Redevoering vanaf vandaag in de boekhandel ligt, de tekst uitgebreid toegelicht. Troje is nooit veroverd! is daardoor een leuk boek geworden, dat het vooroordeel logenstraft dat alle antieke humor platvloers is. Samengevat claimt Dio, nadat hij de belangstelling van de toehoorders heeft gewekt met de claim dat hij een ongemakkelijke waarheid komt vertellen, dat hij van een oude Egyptenaar heeft gehoord dat Helena nooit is geschaakt, dat de Trojaanse Oorlog niet zo grootschalig is geweest, dat Hektor Achilleus doodde en niet andersom en dat de Trojanen de oorlog wonnen. Eigenlijk geeft Homeros dat ook wel aan, zegt Dio, want de Ilias gaat over een conflict tussen de Griekse commandanten en dat is toch “iets wat vooral pleegt te gebeuren bij verliezers, niet bij winnaars”. Het Trojaanse Paard was een Griekse herstelbetaling en de Trojanen stichtten na hun overwinning een wereldrijk dat zich uitstrekte tot in Italië. In zijn inleiding en in de eindnoten laat Overduin de lezer kennismaken met het verfijnde (en zoals gezegd elitaire) literaire leven rond het jaar 100. Hij behandelt bijvoorbeeld het atticisme, het gebruik van het klassieke Grieks van het Athene van de vijfde eeuw. Kritiek op de vertaling ligt buiten mijn competentie, maar als Overduin dit Grieks heeft willen weergeven met helder, vlot Nederlands, is hij met vlag en wimpel geslaagd. Het leest heel prettig. Het meeste commentaar wijdt Overduin aan de literaire context. Dat je in Egypte de waarheid verneemt over Griekse aangelegenheden: het publiek in het odeon moet hebben geweten dat Plato de truc al had gebruikt. Twijfel aan Homeros’ woorden? Het publiek herkende Herodotos. Helena een eerbare vrouw? Het publiek dacht aan de redenaar Gorgias. Dat de Trojanen de wereld onder de voet liepen? Het publiek kende de verhalen over Aeneas als stichter van een half dozijn Italiaanse steden. Het corrigeren van Homeros was ondertussen, zoals Overduin het noemt, een trend. Hij wijst op nep-ooggetuigenverslagen van de Trojaanse Oorlog die in de Romeinse tijd zijn vervaardigd, zoals die van Diktys en Dares. Hij had ook kunnen vermelden dat Dio’s collega-sofisten discussieerden over de vraag waarom Homeros Palamedes zo opvallend negeerde. Een gedachte die bij mij opkwam is hoeveel lokaalpatriotisme echt is en hoeveel gespeeld. Zoals Dio’s tijdgenoot Ploutarchos zich geroepen voelde zijn Boiotische voorvaderen te verdedigen tegen Herodotos’ presentatie, zo zou Dio zijn Trojaanse voorouders hebben kunnen verdedigen – of kunnen hebben willen spelen dat hij dat deed. Kortom: dit is een geestig boek waaraan u plezier zult beleven. Dio’s tekst is leuk, de vertaling is fijn om te lezen en de toelichting is uitstekend. Wellicht zouden in deze uitgave, waar de toelichting ertoe doet, voetnoten beter zijn geweest dan de huidige eindnoten. Ik heb begrepen dat voor een vormgever eindnoten makkelijker zijn en dat een uitgever blij is zo papier te kunnen sparen, maar goedkoop is ditmaal duurkoop. Verbod om te dansen Nog twee opmerkingen. Eén, een valse noot is dat Overduin verwijst naar “fake news”. Tja. Twee jaar geleden klonk het “ook in de Oudheid hadden ze epidemieën”; twee jaar daarvoor was het “ook in de Oudheid hadden ze populisten”. Er is altijd wel weer iets dat ze in de Oudheid ook hadden. Terwijl classici – geloof me – ook dingen kunnen vertellen die zij als enigen kunnen vertellen. Er is, voor zover ik kan overzien, geen verbod om te dansen naar andermans actualiteit, maar we zien liever wat classici zélf bieden. Je bent een wetenschap hoor. Slotopmerking: vragen naar de historiciteit van de Trojaanse Oorlog is zoiets als zoeken naar de locatie van de Graalburcht, Annexia, Lilliput of het eiland Amoras. Desondanks: de Mykeense Grieken, uit allerlei Hethitische bronnen bekend als Ahhiyawā, waren zeker geïnteresseerd in Klein-Azië en stuurden meer dan eens troepen naar de overkant van de Egeïsche Zee. Zodoende zijn er vier gewelddadige confrontaties bekend tussen Wiluša ofwel Troje en krijgers uit Ahhiyawā. Er is tot op de dag van vandaag geen enkel bewijs gevonden dat de Grieken Troje ooit hebben ingenomen.

Manipulatie      Andersen Marie      Psychologie

Soms voel je je ongemakkelijk bij bepaalde mensen, gevangen, onderdanig. Dan ben je wellicht het slachtoffer van manipulatie. Manipulatief gedrag komt vaker voor dan we denken, tussen echtgenoten, tussen ouders en kinderen, tussen vrienden of collega's, soms overduidelijk, soms discreet, maar steeds toxisch. Waarom en hoe vertoont manipulatie zich? Wat zijn de gevolgen? Hoe kun je je ertegen verzetten? Met tal van concrete voorbeelden beschrijft Marie Andersen de 10 meest voorkomende aspecten van manipulatie. Zo helpt ze je toxische mechanismes te identificeren en je ertegen te beschermen.

De crisis van het democratisch kapitalisme      Wolf Martin      Maatschappij

Toen de Berlijnse Muur in 1989 viel, zegevierde het westerse democratisch kapitalisme. Democratie en kapitalisme verspreidden zich in rap tempo over de hele wereld en onder de bevolking overheerste een gevoel van triomf. Nu, meer dan een kwarteeuw later, wordt de westerse wereld geconfronteerd met een financiële crisis, heerst er een groeiende ongelijkheid en is de onvrede groot. Er gaan krachtige stemmen op dat het kapitalisme beter af zou zijn zonder democratie, terwijl anderen juist het tegendeel beweren. In De crisis van het democratisch kapitalisme geeft Martin Wolf een overtuigend weerwoord op beide standpunten. Hij biedt een diepgaande en heldere visie op het steeds wankelere huwelijk tussen kapitalisme en democratie – en maakt duidelijk waarom een scheiding een vrijwel onoverkomelijke ramp zou zijn. Veel te weinig mensen stellen zich de cruciale vragen van onze tijd: waarom lijken we als samenleving steeds minder te zeggen hebben over de cruciale economische vraagstukken en hebben we al dertig jaar lang te maken met neoliberaal afbraak-beleid en waarom is niet langer toenemende welvaart? Wanneer mainstream commentatoren zich al deze vragen stellen komen ze niet verder dan een dooddoener als ‘globalisering’. Wolfgang Streeck probeert juist de bovenstaande vragen te beantwoorden en komt met een historische analyse over de diepere oorzaken van de huidige crisis. De losstaande feiten van de oorzaken waren voor mij niet nieuw, die had ik allemaal al eens ergens eerder gehoord. Maar Streeck plaatst het allemaal wel in een overtuigend narratief dat tot op zekere hoogte wel nieuw is. Het is ook een verhaal dat vrij makkelijk is over te brengen naar een groter publiek en dat ansich is erg waardevol. Sociale vrede op krediet Streeck richt zich op het democratisch kapitalisme van het ‘Westen’ en hoe de crisis steeds wordt uitgesteld. Hoewel een land als de Verenigde Staten vaak een voorhoede rol opneemt, is de onderliggende dynamiek in vrijwel alle Westerse landen hetzelfde, ook voor bijvoorbeeld de Scandinavische landen, zo illustreren de talloze grafieken en tabellen. Het verhaal begint met het ‘postwar settlement’ dat na de tweede wereldoorlog onder dreiging van het communisme totstand kwam kwam, met een interventionistische overheid die de markt disciplineerde en zorgde voor toenemende welvaart en voorzieningen, wat we dus het ‘democratisch kapitalisme’ zouden kunnen noemen. Dit leidde tot ongekende groei en welvaart, maar eind jaren ‘60 begon de economische groei terug te lopen. Werkers waren in de jaren ‘70 echter nog militant en bleven loonsverhogingen en stijgende voorzieningen eisen, waarmee het verdelingsconflict tussen wat Streeck ‘winstafhankelijken’ en ‘loonafhankelijken’ noemt weer op de voorgrond kwam. Hierop begon het Kapitaal investeringsmiddelen in te trekken. Om de sociale vrede te bewaren stuurden overheden aan op een monetair beleid dat groeiende lonen mogelijk bleef maken, met enorme inflatie tot gevolg. Mede dankzij de oliecrisis stagneerde de groei ondanks inflatie; met het zogenaamde ‘stagflation’ als gevolg. Halverwege de jaren ‘70 begon het Kapitaal het neoliberale project van deregulering en liberalisering om daarmee de interveniërende overheid terug te dringen en de markt weer het primair economisch allocatiemechanisme te maken. Onder het voortouw van Reagan en Thatcher brak men met de inflatie door de te rente te verhogen met stijgende werkloosheid tot gevolg, wat op de langere termijn de kracht van vakbonden en stakingen verder ondermijnde. De sociale vrede werd vervolgens gekocht door de (schulden-)staat, overheden staken zich massaal in de schulden om te voldoen aan de sociale zekerheid (waarop door de hogere werkloosheid vaker een beroep opgedaan werd). De kapitalistische vrede was hiermee echter tijdelijk en niet duurzaam verlengt. In de jaren ‘90 begonnen regeringen zich steeds drukker te maken over hun schuldenlasten en vroegen schuldeisers zich af of staten hun schulden nog wel terug konden betalen. Onder Clinton ging men ertoe over om de begroting weer sluitend te maken. De meeste andere Westerse landen volgden het voorbeeld van de Verenigde Staten, al dan niet tot de orde geroepen door het IMF of de OESO. Maar nog steeds moest de sociale vrede bewaard worden. Deze werd nu gekocht door de groei van particuliere schulden, door middel van krediet voor consumenten (de proliferatie van creditcards), maar ook door hypotheken. Dit hielp natuurlijk ook om consumptie te bevorderen en daarmee de gevaarlijke achteruitgang van vraag tegen te gaan. De particuliere schuldopbouw is de derde (en tot nog toe laatste) manier waarop de sociale vrede kunstmatig in stand gehouden wordt. De particuliere schuldenlast steeg niet alleen gigantisch in de Verenigde Staten en Groot Brittannië, maar dus ook in de Scandinavische landen. Er is kortom al 40 jaar lang een telkens uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme. Inflatie, staatsschulden en particuliere schulden zijn de drie op elkaar volgende ingezette methodes geweest voor groei- en welvaartsillusies, waarmee steeds tijdelijk tijd werd gekocht. Het is sociale vrede op krediet geweest. Neoliberale hervormingen bepaalden ook de voorwaarden van alle drie overgangen, ten koste dus van de loonafhankelijke bevolking. Het einde van de inflatie was het begin van de tot de dag van vandaag aanhoudende structurele werkloosheid (en daarmee een gedeeltelijke verklaring voor de zwakte van de vakbonden). Vervolgens leidde het terugdringen van de overheidsschulden in de jaren ‘90 tot bezuinigingen en de privatisering van overheidsdiensten. En met de particuliere schuldopbouw zien we het verlies aan spaargeld, verdere bezuinigingen en een nieuwe generatie die opgroeit met schulden. De hervormingen van de afgelopen veertig jaar komen neer op een definitieve poging om de kapitalistische economie en de markt te bevrijden van de massademocratie die deel uit maakte van het postwar settlement. Het lijkt er nu op dat het kapitalisme het nu zonder vredesformule moet doen van het op krediet gefinancierd consumentisme. Arbeid en Kapitaal Misschien komt het doordat Streeck uitgenodigd was om de Adorno-lezingen te geven, waarvan dit boek een uitgebreide versie is, maar Streeck kijkt terug naar de oude crisis-theorieën van de Frankfurt School en hoe die zich verhouden tot de crisis van het democratisch kapitalisme. De fout van de Frankfurt School en andere neomarxisten vooraf en tijdens de crisis in de jaren ‘70 was dat ze Kapitaal geen agency gaven. Hun crisis-theorie hield zich bezig met de vraag of het moderne kapitalisme zich wel maatschappelijk en cultureel kon legitimeren en was dan ook onvoorbereid voor de crisis van de jaren ‘70 en de hoge inflatie. Ze hadden goed door dat hoe breekbaar het systeem was, maar hun aanpak sloot uit dat het misschien wel Kapitaal en niet Arbeid zou zijn die het democratisch kapitalisme zou breken. Ze kenden Kapitaal geen enkele intentionaliteit en strategisch vermogen toe en behandelden het als apparaat in plaats van agent, en als productiemiddel in plaats van klasse. De oude crisis-theorieën van de Frankfurt School waren theorieën over een legitimatiecrisis van het systeem; of de overheid het democratisch kapitalisme wel kon legitimeren voor de massa. Wat Streeck doet met deze oude legitimatiecrisis is dat hij het omdraait, in plaats van dat de burgers (of ‘loonafhankelijken’) de legitimatie van het systeem ter discussie stellen, is er juist een ‘bijzonder type’ legitimatiecrisis waar de zijde van het Kapitaal begint twijfelen. Het is goed om de Frankfurt School crisis-theorieën te corrigeren en Kapitaal agency en intentionaliteit toe te dienen, maar doe niet alsof ‘winstafhankelijken’ soortgelijk zijn als de ‘loonafhankelijken’, alsof het Kapitaal op dezelfde manier ‘vertrouwen’ moet hebben in het systeem als de massa’s. ‘Economische crises binnen het kapitalisme zijn het gevolg van vertrouwenscrises aan de zijde van het kapitaal [..], minder groei en meer werkloosheid zijn gevolgen van ‘beleggersstakingen’,doordat de mensen die over het kapitaal beschikken en dit zouden kunnen beleggen dat niet doen zolang aan het hun aan vertrouwen ontbreekt’ (Streeck 2015: 52) Het bovenstaande is daarnaast ook nogal een beperkte en vreemde kijk over hoe crises veroorzaakt worden in het kapitalisme. Even later gaat Streeck verder met: ‘… zowel de groei als de volledige werkgelegenheid zijn afhankelijk van de investeringsbereidheid van de kapitaalbezitters, die dan weer afhangt van hun rendementseisen en winstverwachtingen, en van hun algehele inschatting van de veiligheid en stabiliteit van de kapitalistische economische orde. De afwezigheid van economische crisis duidt op tevredenheid, het optreden ervan juist op ontevredenheid bij het kapitaal.’ (Streeck 2015: 52) Het is helemaal waar groei in een kapitalistische economie afhankelijk is van investeringen en dit is ook de structurele reden voor overheden om Kapitaal continu te willen behagen. Maar om succesvolle reproductie en verdere accumulatie van Kapitaal nou ‘tevredenheid’ te noemen? Streeck heeft het over de gapende kloof tussen Arbeid en Kapitaal, vanwege de groeiende verwachtingen van Arbeid moest het naoologse regime van democratisch kapitalisme wel in een crisis komen. Werknemers beschouwden regelmatige loonstijgingen en gestage vooruitgang van hun sociale zekerheid als hun democratisch recht. Op den duur zou het Kapitaal hier wel niet langer aan willen voldoen en voelde ze zich bedreigd door de steeds meer eisende werknemers. Daarnaast zou er onder druk van kiezers misschien wel een transformatie van de particuliere economie in een gereguleerde en geplande semi-publieke economie kunnen komen. Ik blijf echter zitten met een vraag, waarom precies stopte de hoge en gestaag doorlopende economische groei aan het einde van de jaren ‘60? Het verhaal van Streeck is een descriptieve en feitelijke weergave van wat er gebeurt is, alleen beantwoordt het nog steeds niet -waarom- het gebeurt is. Waarom kon Kapitaal niet langer voldoen aan de stijgende verwachtingen, waarom kon het niet verder groeien zoals in de voorgaande decennia, waarom raakte de mogelijkheid voor het Kapitaal om concessies te doen uitgeput en voelde ze zich gedwongen om het vertrouwen in het democratisch kapitalisme op te geven? Ik kan zien hoe continu stijgende verwachtingen conflicteert met afnemende economische groei, maar dit verklaart nog niet de afnemende economische groei. In de beschrijving van wat er gebeurt is kan ik me vinden, zoals David Harvey ziet Streeck het neoliberalisme eigenlijk ook als een klasse-project van het Kapitaal om zich los te maken van democratische invloed. Maar de verklaring van wat precies de crisis van het kapitalisme in de jaren ‘70 veroorzaakt ontbreekt nog steeds. Erg welkom is Streeck’s kritiek op de euro-zone en zijn pleidooi voor verzet en emotie. In het laatste hoofdstuk schrijft over hoe de Europese Unie er in feite om het neoliberalisme te consolideren. Deze Europese consolidatiestaat heeft als doel om de economie te depolitiseren en tegelijkertijd de democratische politieke besluitvorming uit te schakelen en is hierin al grotendeels geslaagd. Constructieve oppositie middels de nationale parlementaire kanalen is hiermee onmogelijk gemaakt en daarmee is destructieve oppositie meer dan gerechtvaardigd. “Als democratisch georganiseerde staatsvolken zich alleen nog verantwoordelijk kunnen gedragen door geen gebruik meer te maken van hun soevereiniteit en als ze generaties lang alleen nog maar garant staan voor hun eigen solvabiliteit jegens hun crediteuren, dan zou het best eens verantwoordelijker kunnen lijken om het ook een keer met onverantwoordelijk gedrag te proberen. Als het alom verstandig wordt gevonden om te voldoen aan de eisen die de ‘markten’ aan de samenleving stellen, en wel op kosten van de meerderheid van de samenleving die aan decennia-lange neoliberale marktepansive juist alleen maar verliezen heeft overgehouden, dan zou het onverstandige inderdaad best eens het enige verstandige kunnen zijn. Tenslotte kunnen burgers net zo goed als financiële investteerders in ‘paniek’ raken en ‘irrationeel’ reageren, zolang ze zich maar niet laten aanpraten dat ze ‘verstandiger’ moeten zijn, ook al kunnen zij hun zaak niet bepleiten met bankbiljetten, maar alleen met woorden en misschien met bakstenen.

Wat is ruimte waard      Van Heemstra Marjolijn      Filosofie

In de ruimte lonkt het nieuwe goud. Waar vroeger verre landschappen gekoloniseerd werden, zijn nu planeten aan de beurt. Miljardairs lanceren de ene raket na de andere, er zijn plannen voor mijnbouw op asteroïden en voor een tankstation op de maan voor wie op doorreis is naar Mars. Maar ten koste van wat? In dit boek neemt Marjolijn van Heemstra je mee naar de vertes die rijk maken en toont ze de verarming die dat tegelijkertijd teweegbrengt. Het is Maand van de Filosofie en al vanaf 2002 vraagt het organiserende comité een bekende filosoof of andersoortige intellectueel om een essay te schrijven bij het thema van de maand. Dit jaar is het thema ‘Weerloos en waardevol’ waarin we de dichtregel van Lucebert herkennen: “Alles van waarde is weerloos.” En dit jaar was het de beurt aan schrijver, dichter en theatermaker Marjolijn van Heemstra om het essay te verzorgen. Van Heemstra koos een wel heel groot weerloos object uit om de stelling van de maand, waar ze overigens in het essay niet op terugkomt, mee te illustreren. Haar essay, Wat is ruimte waard, gaat over de maan, die grijze bol die op meer dan 300.000 km van de aarde een constante is in het leven van ons allemaal. De maan, zo stelt Van Heemstra in haar zeer leesbare essay, inspireert de mensheid al eeuwen. In vele religies en cultes heeft de maan een belangrijke functie. Logisch, want de maan heeft veel invloed op onze planeet. Denk maar aan de werking van eb en vloed en “de prachtige maangolf die tijdens grote getijden in rivieren kan ontstaan.” Ook vertelt Van Heemstra over een voor mij nieuw fenomeen, ‘terrestrische getijden’. Dat is een effect “waardoor het vaste oppervlak van de aarde onder invloed van de maan twee keer per dag dertig tot veertig centimeter stijgt en weer daalt.” We hebben dat niet door, maar het is er wel. Van Heemstra haalt de Franse astrofysicus Fatoumata Kebe aan die spreekt over de ‘geheime ademhaling van de grond’. Mooi! Maar de maan loopt gevaar. Er bestaan steeds meer serieuze plannen om de maan net als de aarde te ontginnen en exploiteren. Dat exploiteren heeft een hoofdrol in het essay van Van Heemstra. “Wat drijft de mens naar verre landschappen om zich die vervolgens toe te eigen?” vraagt ze zich af. Van Heemstra beschrijft in haar essay diverse vormen exploitatie. Zo vertelt ze over een van haar voorouders die in Suriname mede verantwoordelijk was voor de start van de verwoestende mijnbouw daar; hoe kolonialisme werkt en ze waarschuwt voor de plannen die er zijn om ook naar de maan te gaan hiervoor. Mensen als Jeff Bezos en Elon Musk, ze worden zelfs ‘ruimtebaronnen’ genoemd, komen er openlijk voor uit dat ze de maan willen leeghalen. Bezos zei in een interview dat “als de wereldeconomie en – bevolking blijft groeien, alleen de ruimte rest om naartoe gaan”. Zo kunnen we volgens hem de tekorten die er hier op aarde ontstaan aanvullen. Horizontaal Denken Van Heemstra citeert de politicoloog en historicus Lorenzo Veracini die de term horizontaal denken introduceerde. In samenlevingen die tekorten kenden waren er twee oplossingen: in opstand komen of “ergens anders een nieuw thuis stichten”. Dat naar elders trekken en daar weer je de boel toe-eigenen en exploiteren noemt Veracini een vorm van horizontaal denken. De ruimtebaronnen zijn een nieuwe generatie voortrekkers van deze horizontale houding. Heemstra: “De oplossingen voor onze problemen liggen dit keer niet buiten het eigen werelddeel, maar buiten de eigen atmosfeer.” Schrijven Magazine Van Heemstra somt de gevaren op als we de maan gaan leeghalen, dat kan niet alleen allerlei cosmologische effecten teweegbrengen, maar net zo belangrijk is dat we weer in die eeuwienoude val trappen van het ons toe eigenen en exploiteren. Daar werd de wereld niet mooier van en daar zal de ruimte ook niet mooier van worden. Van Heemstra pleit voor verticaal denken, goed om je heen kijken, niet verderop, niet meer verwoesten, maar in harmonie met de natuur leven. Eind jaren zeventig werd er een maanverdrag opgesteld in opdracht van de Verenigde Naties waarin onder andere werd vastgesteld dat de maan een gemeenschappelijke erfenis is van de gehele mensheid en eventuele ontginning alleen onder een internationaal regime zou mogen plaatsvinden. Cynisch genoeg werd het verdrag slechts achttien keer ondertekend, en alleen door landen zonder ruimtevaartprogramma. Met anderen pleit Van Heemstra er voor om de maan uit te roepen tot rechtspersoon: “Rechten voor de maan zullen de mijnbouw hoogstwaarschijnlijk niet tegengaan, maar ze kunnen wel een morele blauwdruk vormen voor toekomstige buitenaardse activiteit. Ze faciliteren een ander soort gesprek over landschappen in de ruimte, een gesprek dat nu nog vooral over economische winst en kolonialisme gaat. Rechten voor de maan geven taal aan waarden die nu nog geen deel uitmaken van het gesprek.” Tot slot. Op de maan heb je een aantal grote kraters. De twee grootste zijn vernoemd naar twee van de belangrijkste filosofen uit de geschiedenis van het denken: Plato en Aristoteles. Al eeuwen schrijven filosofen over alles wat ons mensen beweegt en verwondert, en zo ook over de maan. Dit schrijven over de maan gebeurde meestal vanuit vraagstukken over de maan in relatie tot de aarde. In Wat is ruimte waard bezingt Van Heemstra de eigen identiteit, de eigen schoonheid en de eigenwaarde van de maan. En die is kwetsbaarder, weerlozer zo je wilt, dan we hadden kunnen vermoeden. Wat is ruimte waard is een boeiend en belangrijk essay.

Mijn moeder zou het oorlog noemen      Politkovskaja      Russische geschiedenis

Vera, dochter van de vermoorde journalist en mensenrechtenactivist Anna Politkovskaja, schrijft een aangrijpend portret van haar moeder en levert daarbij vlijmscherpe kritiek op Poetins regime. Op 7 oktober 2006 werd schrijver, mensenrechtenactivist en journalist van de onafhankelijke Russische krant Novaya Gazeta Anna Politkovskaja vermoord in de lift van haar huis in Moskou. Ze offerde haar leven op voor de vrijheid en haar nalatenschap is actueler dan ooit. Haar dochter Vera was op dat moment 26 en in verwachting. Anna hield altijd rekening met de dood als prijs voor haar werk, maar ze verstopte zich voor niemand. Ze hield nooit op met het schrijven over de misdaden van het Russische leger, over de nietsontziende maffia, over de corruptie en omkoping op grote schaal bij de overheid en de rechterlijke macht, en ze bleef mensen helpen. Ze kreeg talloze bedreigingen, overleefde verschillende moordpogingen en een schijnexecutie, tot die dag in oktober 2006, de verjaardag van Poetin. Vera schreef met dit boek een vlijmscherpe aanklacht tegen het regime en de onderdrukking in haar land. Tegelijk is het een liefdevol en aangrijpend portret van haar onverschrokken moeder, die ervoor koos de onverbloemde waarheid te blijven vertellen over soldaten, criminelen en gewone mensen die door de oorlog worden vermalen. Ze besloot het te schrijven vanwege een van haar moeders levenslessen: noem mensen altijd bij hun naam, dictators incluis.

Merkstenen      Hammarskjöld Dag      Filosofie

VN-secretaris-generaal Dag Hammarskjöld (1905-1961) liet na een fataal vliegtuigongeluk spirituele dagboekaantekeningen na, in 1963 verschenen onder de titel 'Merkstenen'. 'Merkstenen' schildert de mystieke weg die Dag Hammarskjöld soms met moeite is gegaan. Het is een indringend getuigenis van een groot man, die worstelde met zichzelf en zijn verhouding tot God. Het manuscript van 'Merkstenen' werd na de tragische dood van de auteur gevonden in zijn woning in New York.Dag Hammarskjöld laat zich onder meer inspireren door de psalmen, Meister Eckhart en Herman Hesse. 'Merkstenen' werd op zijn beurt een inspiratiebron voor honderdduizenden lezers, onder wie talloze politici. Nagelaten, spirituele teksten van VN-secretaris-generaal. Een inspiratiebron voor velen.

Het ontstaan van de tijd      Hertog Thomas      Astronomie

Hoe komt het dat uit de oerknal een heelal is ontstaan waarin als bij wonder leven mogelijk is? Dit is misschien wel de grootste vraag waarover Stephen Hawking zich het hoofd heeft gebogen tijdens zijn buitengewone leven. Twintig jaar lang werkten Hawking en Thomas Hertog zij aan zij aan een nieuwe theorie van de oerknal die dit raadselachtig leefbare karakter van het heelal kon verklaren. Zij ontdekten een diepere laag van evolutie, verscholen in de prille beginfase van het universum, waarin de natuurwetten zelf leken te veranderen. Materie, krachten en de tijd verdwijnen bij de oerknal. Dit bracht hen op een revolutionair idee: wat als de wetten van de fysica niet in steen gebeiteld staan maar geboren worden, en samen met het jonge heelal mee evolueren? Hertog neemt de lezer mee op een wervelende ruimtereis langs zwarte gaten, kosmische hologrammen en ver terug in de tijd, naar onze allerdiepste wortels. Kort voor Hawkings overlijden publiceerden de twee kosmologen hun theorie, waarin ze een radicaal vernieuwend, darwiniaans perspectief op de oorsprong van ons heelal voorstellen. Een theorie die de manier waarop we naar de kosmos kijken op losse schroeven zet. Dit boek gunt je een blik achter de schermen van het baanbrekende onderzoek door twee topwetenschappers, van wie de vriendschap en passie voor het vak leidden tot een geheel nieuwe visie op de kosmos. De nieuwe theorie van Hawking en Hertog verweeft de oerknal dieper dan ooit tevoren met ons menselijk bestaan en geeft zo een nieuwe kijk op onze plaats in dit onmetelijk grote heelal.

Sterven in stijl      Van Hooff Anton      Romeinse geschiedenis

Anton van Hooff schreef in 1990 een boek over Zelfdoding in de antieke wereld, Van auto-thanasia tot suicide (SUN, Nijmegen 1990). In de jaren daarna publiceerde hij meerdere artikelen over hetzelfde onderwerp. En hij bracht boeken uit over onder andere de Romeinse keizers Vespasianus, Nero en Marcus Aurelius. Het thema van de dood in de klassieke oudheid pakt hij weer op in zijn nieuwste boek, Sterven in stijl. Leven met de dood in de klassieke oudheid. Overgeleverde grafschriften Van Hooff schrijft in de inleiding van Sterven in stijl dat de mensheid al heel vroeg weigerde om de dood als het definitieve einde van het leven te zien. In vijf hoofdstukken vertelt hij hoe de mens door de eeuwen heen omging met de dood. Hij put ondermeer uit de geschiedschrijving van Vergilius en Homeros. Over de betekenis van de begrafenisrituelen uit de prehistorie kunnen we slechts speculeren, omdat er uit de tijd slechts archeologisch materiaal beschikbaar is. Meer kunnen we leren van de ‘ouderbeschaving’, die van de Grieken en de Romeinen. ‘Naast het archeologisch materiaal […] geven de overgeleverde grafschriften inzichten in de zeer diverse manieren waarop men met de dood omging.’ In het antieke Rome was wettelijk vastgelegd dat begraven of cremeren binnen de stad verboden was. De begraafplaatsen lagen buiten de stad, langs de uitvalswegen. Hoe dichter men bij de hoofdwegen werd begraven, hoe prominenter men in de herinnering voortleefde. Voorbijgangers lazen de grafteksten meestal hardop, zodat de doden als het ware even tot leven werden gewekt. Bezoeker, blijf staan en als het je niet te lastig is, lees dan dit. Vanaf het moment dat de graven gingen spreken door inscripties verwijzen ze naar de klassieke onderwereld met het geloof in het schimmenrijk van de Hades. De antieke mens stelt zich voor dat de ziel van de overledene daar als schim voortleeft. ‘Aan de godenschimmen gewijd. Voor Iulianus 60 jaar oud heeft het collegium van wat over was van het begrafenisgeld een crypte van 12 voet (laten maken); hij is hier gelegen; moge de aarde u licht zijn.’ De laatste uitdrukking komt vaak voor op Latijnse grafschriften, sit tibi terra levis (vaak afgekort tot STTL). De grafschriften laten zien dat het geloof in de onderwereld hardnekkig was: ‘Homeros’ Hades was de basis waarop andere opvattingen zich als lagen in de loop van de tijd zouden afzetten.’ Herinneringscultuur De zorg om de reputatie van de overledene beheerste in de oudheid alles. Daarom werden vooral de kwaliteiten van de overledene in grafinscripties vereeuwigd. Onvermijdelijk zijn er clichés, zoals incomparabilis (onvergelijkelijk) en pia (toegewijd). Soms wordt de doodsoorzaak vermeld, bijvoorbeeld a latronibus interfectus (door rovers gedood) of gestorven aan de pest. De grafschriften veranderden in de loop van de tijd. Ze benadrukten vanaf de vierde eeuw voor Christus de scheiding tussen het lichaam dat achterblijft en de ziel die blijft voortbestaan. ‘De aarde houdt het lichaam de steen de naam de hemel de ziel.’ Sterven in stijl In 2006 wijdt Van Hooff een uitbreid artikel aan Timothy Hills studie uit 2004: Ambitiosa Mors. Suicide and Self in Roman Thought and Literature. (Van Hooff, ‘De stijlvolle dood. Zelfmoord als klassiek ideaal’ in: De Academische Boekengids 58, september 2006, pp. 17-19). Hills boek zorgde ervoor dat er op een andere manier naar ‘eigendoding in de oudheid’ werd gekeken: ‘Met klem van argumenten betoogt Hill dat zelfdoding voor de Romeinen geen aparte sterfcategorie is. […] Zelfdoding kon de vorm aannemen van een eerzuchtige of opzienbarende dood, een ambitiosa mors […]’ Hill definieert de ambitiosa mors als een gloriezoekende, stijlvolle dood. Van Hooff: ‘In Hills perspectief gaat het vooral om sterven in stijl.’ Voilà, de titel van Van Hooffs boek: Sterven in stijl. Het voorbeeld van iemand die ‘sterft in stijl’ is Seneca (4 voor Christus – 65 na Christus), de Romeinse schrijver/filosoof en raadsman van keizer Nero. De geschiedschrijver Tacitus heeft de zelfdoding van Seneca uitvoerig beschreven. Seneca troostte zijn vrienden en hij deelde zijn laatste wijsheden. Hij liet zich de aderen en polsen doorsnijden en toen dat niet voldoende bleek liet hij zich gif aanreiken. Twee keer ‘liet’ in de tekst: hulp van een arts bij zelfdoding was bij de Romeinen een vanzelfsprekendheid . Seneca wilde niet dat zijn vrouw Paulina getuige was van zijn lijden. Hij vroeg haar de sterfkamer te verlaten. Veel schilders hebben dit emotionele afscheid op doek vastgelegd. Op de omslag van Sterven in stijl staat ‘The Death of Seneca’ van de achttiende eeuwse schilder Noël Hallé. Augustinus en Lucretia Het groeiende geloof in het dualisme ziel-lichaam leidde tot een toenemende afwijzing van de ‘vrijwillige dood’ (mors voluntaria). Het recht zelf de ziel los te maken van het lichaam was niet meer vanzelfsprekend. De opvatting groeide dat zelfdoding gelijk stond aan ‘ziel stelen’: de mens mag de scheiding tussen ziel en lichaam niet forceren. Kerkvader Augustinus (354-430) zorgde ervoor dat zelfdoding een christelijk taboe werd. Het gebod ‘Gij zult niet doden’ betekende volgens hem ‘een ander noch jezelf’. ‘Wie zichzelf doodt is een moordenaar (Qui se ipsum occidit homicida est)’. Augustinus’ visie werd kerkleer. Zelfmoordenaars mochten niet in gewijde grond worden begraven; zij kregen een ‘hondenbegrafenis’. De veranderde houding ten aanzien van zelfdoding illustreert Van Hooff met het drama van de getrouwde Lucretia. Zij stak zich met een mes in het hart nadat een koningszoon haar onder bedreiging onteerde. In de Romeinse oudheid was Lucretia het toonbeeld van vrouwelijk eerbesef. Haar reputatie was geschonden. Uit schaamte koos ze voor zelfdoding. Augustinus interpreteert haar daad heel anders: ‘Wat als ze ook door haar eigen lust verlokt toegaf aan de man, ook al belaagde hij haar met geweld?’ In zijn optiek is zij een zondares. Niet uit schaamte, maar uit schuldgevoel beging ze de doodzonde van de zelfmoord. Van Hooff beschrijft gedetailleerd hoe diverse studies, o.a. van Montesquieu (1689-1755) en van David Hume (1711-1776), dit beeld nuanceren. Zelfdoding is niet onder alle omstandigheden een doodzonde. Is zelfdoding niet een fundamenteel recht van de mens? Montesquieu’s opvatting: ‘Het leven is mij als een gunst gegeven. Dus mag ik het teruggeven als het niet langer een gunst is. Als ik suïcide bega, gebruik ik mijn onvervreemdbare recht.’ Complimenten In 1990 schreef Van Hooff Zelfdoding in de antieke wereld. Hij bracht de motieven voor zelfdoding in kaart. Hij baseerde zich op 960 geregistreerde gevallen van zelfdoding bij de Grieken en de Romeinen, voor zijn nieuwe boek op 1374. In Sterven in stijl zijn nieuwe inzichten en opvattingen over omgaan met de dood in de antieke wereld opgenomen. Met de belangrijke notie dat zelfdoding geen aparte categorie is in de antieke leefwereld is de ondertitel van zijn boek Leven met de dood in de klassieke oudheid logisch en consequent. Van Hooff heeft met Sterven in stijl een zeer leesbaar en toegankelijk boek geschreven. Zijn genuanceerde observaties plaatsen de verschillende opvattingen over de – zelfgekozen – dood in een breed historisch perspectief. Alle lof voor de consciëntieuze manier waarop hij zijn boek heeft samengesteld. Een jaar later Van Hooffs boek uit 2015 blijkt zeer actueel. In de antieke wereld was hulp van een arts bij zelfdoding vanzelfsprekend. Volgens de Nederlandse wetgeving, stammend uit 1886, is hulp bij zelfdoding strafbaar. Op 4 februari 2016 verscheen Voltooid leven. Over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten. Belangrijkste conclusie: Zelfdoding is niet strafbaar; hulp bij zelfdoding wel. Alleen artsen kunnen die hulp geven. ‘De commissie is van mening dat het niet wenselijk is om de huidige juridische mogelijkheden inzake hulp bij zelfdoding te verruimen.’

Omringd door tegenslag      Erikson Thomas      Psychologie

Na het lezen van Omringd door idioten was ik enorm nieuwsgierig wat het volgende boek van Thomas Erikson zou brengen. De titel en de beschrijvende tekst is veelbelovend en ik ben enorm benieuwd welke kennis en inzichten hij me deze keer kan brengen. Aangezien iedereen tegenslagen ervaart in zijn/haar leven, denk ik dat je met dit soort boeken zeker je zelfkennis maar ook de manier waarop je met dingen omgaat kan verbeteren. De cover sluit perfect aan op zijn vorige boeken en is clean en uitnodigend. Verbeter de manier waarop jij met tegenslagen om gaat! De meeste van ons hebben grote dromen en ambities, maar vaker bereiken we deze doelen niet dan wel. Hoe komt dat? Succes komt niet aangewaaid, maar hoe ga jij met de tegenslagen om? Vind je het moeilijk om gemotiveerd te blijven? Thomas Erikson legt je uit hoe je jezelf gemotiveerd kan houden en in de winners circle terecht blijft komen door middel van een duidelijk plan en heldere concrete stappen. Leer op de juiste manier te reageren op tegenslag en overwin obstakels en maak je dromen en ambities waar. Thomas Erikson heeft wederom een heel helder, toegankelijk en leerzaam verhaal neer weten te zetten. Zijn boeken lezen bijzonder lekker, waardoor het verhaal echt binnenkomt. Het verhaal is een mengeling van psychologisch onderzoek, zijn persoonlijke verhaal en andere duidelijke voorbeelden en verhalen. Én legt hij duidelijk stap voor stap uit hoe je met tegenslagen om kan gaan. Ik vind het erg leuk dat hij ook zijn eigen persoonlijke tegenslagen durft te tonen in dit boek. Hierdoor zie je hem meer als een mens en vergroot hij voor mij de geloofwaardigheid van zijn verhaal. Zelfs zijn gênante tegenslagen durft hij in het boek aan bod te laten komen. Aan de hand van de vier gedragstypes die hij uitgebreid beschreef in zijn boek 'Omringd door idioten' legt hij uit hoe deze gedragstypes met tegenslagen omgaan en dit kunnen verbeteren. In dit boek legt hij deze 4 gedragstypes nog een keer kort en krachtig uit, dus zijn andere boek hoef je niet gelezen te hebben, maar deze kennis geeft wel dit verhaal nog meer diepgang. Omringd door tegenslag is een toegankelijk, helder en leerzaam verhaal. Aan de hand van de vier gedragstypes laat Thomas Erikson je zien hoe je veelal met tegenslagen omgaat, maar voornamelijk hoe je in de toekomst kan voorkomen dat je beter met tegenslagen omgaat en jezelf gemotiveerd op je doel kan houden. Dit boek heeft me veel kennis en nieuwe zelfinzicht gegeven, ik raad het boek zeker aan

In gezonde staat      Schama Simon      Biologie

Rasverteller Simon Schama vertelt over de verwoede strijd tegen pandemieën in de 19e eeuw, met focus op het wonderlijke verhaal van de geniale arts-onderzoeker Waldemar Haffkine. De geschiedenis staat bol van de afschuwelijke ziekte-uitbraken, maar in de negentiende eeuw werd een hoogtepunt bereikt. In de overvolle moderne steden woekerden ziektes als cholera en builenpest. Aan de ontluikende medische wetenschap de taak: stop de sterfte. In “In gezonde staat” neemt meesterverteller Simon Schama de lezer mee naar de laboratoria waar koortsachtig gewerkt werd aan vaccins. Centraal staat het wonderlijke verhaal van de geniale arts-onderzoeker Waldemar Haffkine, een man die met zijn wetenschappelijke ontdekkingen duizenden levens zou redden, maar ook werd beschimpt en verstoten wegens zijn Joodse afkomst. In tijden van opkomende natiestaten en groeiende internationale spanningen was het voor wetenschappers als Haffkine praktisch onmogelijk om onafhankelijk en objectief te opereren. Geraffineerd laat Schama zien hoe de pandemiebestrijding verstrengeld raakte met nationalisme en politiek, hoe goedwillende wetenschappers afhankelijk waren van de grillen van politici, en hoe zo de loop van de natuurlijke én menselijke geschiedenis werd bepaald.

Leiderschap      Sarens Gerrit      Management

Leiderschap is zo oud als er levende wezens zijn op deze planeet. Over leiderschap zijn al heel wat theorieën bedacht en geschreven, de ene al meer gestaafd door onderzoek dan de andere. Het is een populair onderwerp in tal van bedrijfsgerichte opleidingen, binnen en buiten academische muren. De redenen daarvoor liggen voor de hand. Natuurlijke, goede leiders zijn eerder uitzondering dan regel en aan slecht leiderschap kleeft vaak een aanzienlijke financiële en menselijke kost. In dit boek kijkt Gerrit Sarens op een andere manier naar leiderschap dan we gewoon zijn. Hij werpt een ongefilterde en ongezouten blik achter de schermen van de bedrijven waar hij met zijn mentoringbedrijf Ambits leiders aan het werk heeft gezien en begeleid. Die trajecten getuigen van een harde en confronterende realiteit die leiders ongemakkelijk doet schuiven op hun stoel en zelfs rebelleren. Sarens ontwaarde vijf valkuilen waarin leiders onbewust trappen bij het aansturen van een organisatie of bedrijf en het coachen van een team. Hij kaart de oorzaken aan achter die leiderspijnen en gaat daarbij tot op het bot. Dankzij zijn inzichten kunnen leiders (h)erkennen waarom hun leiderschap niet loopt zoals verwacht. Daarnaast helpen ze wie leiders moet aanstellen bij het vermijden van foute keuzes. Gerrit Sarens raakte in de ban van leiderschap vanuit zijn eigen traumatische ervaringen met leiders en de talrijke worstelingen toen hij zelf mee aan het stuur zat. Na 15 jaar als docent, onderzoeker en vicedecaan trok hij in 2017 de academische deur achter zich dicht en ging de bedrijfswereld in. In 2020 richtte hij het mentoringbedrijf Ambits op.

Hoog spel      Metze Marcel      Economie

Shell kent de wegen naar de hoogste kringen én de sluiproutes door de politieke moerassen. De olie- en gasgigant opereert in zeventig landen. De meeste zijn geen democratische rechtsstaten. Shell - tot voor kort Royal Dutch Shell - heeft dagelijks te maken met zwakke of autocratische overheden, corruptie, onrust, oorlog en terrorisme. Hoe manoeuvreert ze daardoorheen? Onderzoeksjournalist Marcel Metze volgde het bedrijf jarenlang. Met een team researchers groef hij in archieven, bemachtigde hij interne documenten, en sprak hij (oud-)medewerkers op alle niveaus. Het resultaat is een fascinerende duik onder de de politieke biografie van Shell, Hoog spel. Metze laat zien hoe het concern de afgelopen 130 jaar als een kameleon door de veranderende geopolitieke en maatschappelijke werkelijkheid bewoog. Met steun van de grootmachten bereikte het de top van de internationale olie-industrie. Tijdens de de kolonisatie leerde het omgaan met nationalistische regimes en ambitieuze kolonels. Toen stak vanuit de milieu- en mensenrechtenbeweging een storm op, die nooit meer is gaan liggen. Gaandeweg bouwde Shell een uitgebreid repertoire aan zichtbare én minder zichtbare beïnvloedings- en gevechtstechnieken op. Zal deze doorgewinterde en gewiekste politieke speler ook het einde van het fossiele tijdperk weten te doorstaan? Aan Shells financiële reserves, haar technologische kwaliteiten en haar politieke vaardigheden zal het niet liggen. Maar haar verhouding met de samenleving is ten prooi gevallen aan diep wederzijds wantrouwen, zo wordt duidelijk in Hoog spel, dat leest als een geheime geschiedenis van de afgelopen anderhalve eeuw.

De consultancy industrie      Mazzucato Mariana      Economie

Er was een tijd dat consultants vooral bedrijven adviseerden. Tegenwoordig worden op grote schaal ook overheden, organisaties en instellingen geadviseerd. We zijn te afhankelijk geworden van consultancy's als McKinsey, PwC, Deloitte en KPMG. Ze wekken de indruk objectieve bronnen van expertise te zijn, maar oefenen grote macht uit via uitgebreide netwerken. Consultancy belemmert innovatie en vertroebelt zakelijke en politieke verantwoordelijkheid. Enorme sommen belastinggeld vloeien naar de adviesbranche. Consultancy tiert welig op de akkers van het moderne kapitalisme. Het is een gevaarlijke industrie geworden. Mazzucato en Collington leggen machtsverschuivingen en afhankelijkheden bloot. Ze pleiten voor financiële en intellectuele versterking van overheden, organisaties en instellingen. Ze laten zien hoe de publieke sector en daarmee onze democratie weer versterkt kan worden. Mariana Mazzucato laat samen met haar promovenda Rosie Collington in The Big Con (in het Nederlands: De Consultancy industrie) uit 2023 zien hoe de ‘consultocracy’ de macht bij de overheid én het bedrijfsleven in handen heeft, maar geen maatschappelijke waarde levert. Egoïsme en korte-termijndenken overheersen. Dat kan ons bij de bestrijding van klimaatverandering nog wel eens opbreken, want klimaatconsultants zijn een existentiële bedreiging. De consultancy-markt wordt gedomineerd door de Big Three strategie-consultants (McKinsey, Boston Consulting Group en Bain&Company) en de Big Four accountancy-consultants (Deloitte, EY, KPMG en PwC). Er worden enorme bedragen uitgegeven aan (met name deze) consultants, en in bijzondere tijden, zoals tijdens de Covid19-pandemie en Brexit nog veel meer. Consultants zijn betrokken bij allerlei soorten zaken, in allerlei sectoren en in bijna alle landen van de wereld. Is dat een probleem? Het managementboek The Big Con zegt: … … Ja, de groei van deze markt, hun business-model, de onvermijdelijke belangenverstrengeling en het gebrek aan transparantie heeft té veel negatieve impact. Consultants gebruiken hun macht voor het verstevigen van de markteconomie en hun eigen positie, wat zorgt voor het disfunctioneren van overheden en bedrijven. De titel van het Engelstalige origineel: The Big Con, verwijst niet alleen naar deze grote consultancy-organisaties, maar ook naar een grote truc, naar oplichterij door vertrouwen te wekken. De Big Con verdienen veel geld maar leveren nauwelijks waarde, ze creëren een illusie van waarde. Mazzucato en Collington betogen dat de adviezen van de Big Con consultants allereerst tot doel hebben hun eigen markt (multinationals) te bevoordelen, en daarna pas gericht zijn op hun opdrachtgever en heel misschien op de maatschappij. Daarbij worden enorme fees gevraagd met uitsluiting van alle aansprakelijkheid, zodat de consultants geen risico lopen als een project faalt of over budget gaat. Infantilizeren De ongewenste gevolgen van het ongebreidelde kapitalisme en de markteconomie zijn niet de schuld van de Big Con, maar ze werken er wél aan mee en profiteren ervan. Overheden zijn door het privatiseren van bijna alles hun ervaring en kennis kwijt, en de talentvolle studenten werken liever voor Big Con, met hun brede klantenportefeuille, dan voor de slecht bekendstaande overheid. Overheden zijn daarbij onzeker geworden, bang om te falen, en bedrijven óók, in hun jacht op steeds meer korte termijn-winst. Voor bijna alles worden consultants ingeschakeld, soms zelfs alleen maar voor het legitimeren van onpopulaire beslissingen van de klant zelf. Infantilizeren, noemen de auteurs het. Macht De auteurs geven weer hoe enorm machtig de consultancy-sector geworden is, waarbij ze bij overheidsopdrachten vaak beleid maken, én uitvoeren, én ervan profiteren. Daarbij worden veel voorbeelden van belangenverstrengeling gegeven, die structureel lijkt te zijn. En ook: dat consultants het overheidsbeleid bepalen, dat kan natuurlijk niet, dat is niet democratisch. Consultants zijn zeker nodig, maar dan wel als adviseurs die aan de kant staan, en niet als bepalers in het centrum van de macht. De uitwassen van het kapitalisme komen inmiddels aan het licht, denk aan ongelijkheid en CO2-uitstoot, en bedrijven zoeken nu naar purpose of betekenis in plaats van korte termijn-winst. En ook hier bieden de Big Con hun diensten aan, om de problemen op te lossen waaraan ze zelf hebben meegewerkt. De nieuwe cash cow is ESG (Environmental, Social, Governance). De focus op korte termijn-winst heeft de CO2 uitstoot verhoogd, en nu zijn de Big Con bezig om de noodzakelijke transformatie te hinderen, door tools te promoten die eerder afleiding zijn dan behulpzaam, zo stelt het boek. Klimaatconsultants zijn een existentiële bedreiging. Hoe komen we van deze afhankelijkheid af? De oplossing? Die is eigenlijk simpel: de overheid moet zorgen weer de regie in handen te krijgen door te focussen op het leren van projecten, zo de eigen mensen en interne capaciteit te ontwikkelen en besluitvorming weer terug te brengen waar deze hoort. En, niet onbelangrijk: grotere transparantie. Zowel voor de contracten tussen overheid en consultants, als voor het reilen en zeilen van de Big Con: aan wie adviseren ze? Eten ze soms van twee walletjes? Wiens belang dienen ze? Want je wilt de aanpak van de klimaatcrisis toch niet overlaten aan consultants die het belang van zichzelf en hun grootste markt, multinationals, vooropstellen? Die gaan voor korte-termijn winst? Die niets anders adviseren en promoten dan ‘de markt haar werk te laten doen’? Scherpe toonzetting Het boek heeft als ondertitel ‘How the consulting industry weakens our businesses, infantilizes our governments, and warps our economies’. Dat zet bepaald de toon. In 9 hoofdstukken wordt ingegaan op allerlei zaken die aantonen dat de klanten van de consultancy-bedrijven, zowel overheden als bedrijven, er niet persé beter van worden. Nu wordt niet alle schuld bij de consultancybedrijven zelf gelegd, hun groei en macht is door diverse externe oorzaken te verklaren. Maar voor het misbruiken van die macht worden zóveel voorbeelden en anekdotes gebruikt dat je niet meer in incidenten kunt geloven: dit gedrag zit verankerd in de sector. Accountancy Onder de voorbeelden lees ik regelmatig over de schandalen binnen de accountancy: Enron, Carillon. Bij Enron is de gedachte dat Arthur Anderson de omzet uit consultancy bij deze audit-klant zo belangrijk vond dat ze de relatie niet wilde beschadigen door financiële malversaties te rapporteren. Bij Carillon wordt KPMG beschuldigd van een té hechte relatie met de klant. Het is opvallend dat alle 4 Big Four flinke bedragen aan consultancy bij Carillion verdienden. Het punt dat het boek wil maken is dat consultancy ook accountants corrumpeert. Reputatieverlies? Omdat niet van alle consultancyopdrachten inhoud en omvang bekend is, is er geen statistiek voorhanden hoe vaak zaken fout gaan en waarom. Misschien valt het mee? Of misschien is er nog veel meer, waar je niets van hoort, omdat contractueel vertrouwelijkheid is afgesproken en aansprakelijkheid is uitgesloten. Toch geven alle voorbeelden bepaald een beroerd beeld van deze sector. En auteur Mazzucato is bepaald niet de eerste de beste, zij is een invloedrijke econome die o.a. de EU adviseert. Zij schrijft al langer over de positie van de overheid en de waarde van bepaalde sectoren. Na de banken met hun ‘waardeloze’ derivaten, krijgen nu de consultants het voor hun kiezen. Deze kras op de Big Con zou wel eens een staartje kunnen krijgen.

De facebookfacade      Haugen Frances      Software

In De Facebookfaçade vertelt Frances Haugen het schokkende verhaal over haar tijd bij Facebook. Stel je voor: je zit op de eerste rij bij de ontwikkeling van wereldveranderende technologie, maar het bezorgt je meteen een vreselijk gevoel van onbehagen. Het overkwam Silicon Valley-insider Frances Haugen. Dit is het spectaculaire insideverhaal van een vrouw die het in haar eentje opnam tegen Big Tech. Vastbesloten om ons te helpen de controle over onze levens terug te krijgen, geeft Haugen ons glashelder inzicht in de interne processen van het bedrijf dat de wereld in zijn greep heeft. Haugen luidde de klok over Facebook door tienduizenden pagina’s aan documenten te kopiëren en openbaar te maken. Ze getuigde voor het Amerikaanse Congres en kreeg steun van president Biden. De documenten liegen er niet om: Facebook wist dat het algoritme door een onbedoelde aanpassing extremisme beloonde en weigerde deze fout op te lossen. Facebook wist ook dat gebruikers het medium inzetten om geweld, nepnieuws en vrouwenhaat te verspreiden en deed daar niets aan. Maar hoe is het mogelijk dat Haugen de enige was die het aandurfde om hiermee naar buiten te stappen? De Facebookfaçade is even inspirerend als huiveringwekkend. Voor het eerst worden de duistere cultuur en schimmige praktijken van Facebook aan de kaak gesteld. Tegelijk vertelt dit boek het bijzondere verhaal van een jonge, intelligente vrouw die haar hele leven lang tegen de stroom invoer en uiteindelijk de wereld veranderde…

Achtervolgd door de staatsmaffia      Browder Bill      Russische geschiedenis

Achtervolgd door de staatsmaffia door Bill Browder is het verslag van een waargebeurd corruptieschandaal, een zinderend internationaal avontuur en aangrijpend pleidooi voor gerechtigdheid ineen. Bill Browders advocaat Sergej Magnitski wordt in een Russische gevangenis in koelen bloede vermoord. Browders leven verandert voorgoed. Hij laat zijn zakenleven achter zich en stort zich volledig op de zoektocht naar gerechtigheid. Een van de eerste stappen van die missie is om op te helderen wie Magnitski vermoordden en wie er profiteerden van de $230 miljoen corruptiegelden die de jonge advocaat op het spoor was. De Russische financiële kruimels leiden Browder en zijn team de hele wereld over, maar bovenal leiden ze naar niemand minder dan Vladimir Poetin. Als westerse gerechtshoven het gestolen geld vervolgens bevriezen, is Poetins toorn gewekt. Browder staat vanaf dat moment bovenaan de zwarte lijst. Omkopingen, desinformatie en moordaanslagen: Poetin schrikt nergens voor terug om zijn rijkdom en macht te beschermen. Als de steenrijke zakenman Bill Browder in 2005 in ongenade van de Russische overheid valt, staat zijn leven op zijn kop. Hij wordt het land uitgezet, Russische oligarchen stelen $230 miljoen ‘belastinggeld’ en de advocaat die hem vervolgens moet verdedigen, Sergei Magnitsky, wordt in koelen bloede vermoord. Maar Browder laat zich niet kleineren. Dankzij zijn inzet neemt het Amerikaanse congres uiteindelijk de ‘Magnitsky-wet’ aan, waarmee onder andere de buitenlandse tegoeden van de moordenaars bevroren worden. In Rusland staat Browder vanaf dat moment bovenaan de zwarte lijst. Met corrupte advocaten, desinformatiecampagnes en nieuwe moordaanslagen proberen de Russen Browder en zijn Magnitsky-wet te stoppen. Maar hoe harder hij wordt tegengewerkt, hoe meer hij zich vastbijt. Het financiële kruimelspoor van de gestolen $230 miljoen volgend, reikt Browder tot in de krochten van de financiële wereld en ontdekt hij een directe link met het Kremlin en de Trump Tower. En dan worden zijn problemen pas echt groot., Rusland is een kleptocratie, hoor je vaak, een land vol stelende en witwassende criminelen. Dat zal niet gelden voor alle bejaarde burgers en de gewone loonslaven, maar wel voor een bepaalde invloedrijke bovenlaag in de bevolking. Dit verslag van de strijd tegen de gevolgen van die bovenlaag-kleptocratie is niet alleen schokkend en pessimistisch, maar eerst en vooral een blik op de nietsontziende schaamteloosheid van de leiders van het land. Mensen dus die een voorbeeld zouden moeten geven: Poetin en zijn trawanten. Pecunia non olet, zeiden de Romeinen ooit, maar in dit geval lijkt geld wel degelijk te stinken. Naar gas, olie en bloed. De schrijver van dit verhaal kreeg daarmee te maken. Zijn naam is Bill Browder. Hij richtte in 1996 in Moskou een hedgefonds op, het Hermitage-fonds, dat hij noemde naar museum de Hermitage in Sint-Petersburg, waar Rusland haar kostbaarste schatten bewaart. Al snel ontdekte hij dat de bedrijven waarin hij investeerde, werden leeggeroofd door Russische ambtenaren en oligarchen. Browder kon dat niet over zijn kant laten gaan. Hij zocht uit wie de dieven waren en begon een naming-and-shaming campagne. Dat werkte. Iets te goed zelfs, want hij werd Rusland uitgezet. In zekere zin had Bill nog geluk. We weten allemaal hoe het met klokkenluiders afloopt. Mensen die de moed hebben om misstanden aan de kaak te stellen, worden ontslagen, vervolgd, kaalgeplukt en in een blijvend kwaad daglicht gezet. Die procedure wachtte Bill niet af. Hij vocht terug. Daarbij kwamen zijn wereldwijde netwerk én zijn contacten in de advocatuur goed van pas. Zijn vriend Sergej Magnitski en hijzelf verzamelden bewijzen, lichtten financiële constructies door, haalden documenten boven tafel die de stromen gestolen geld in kaart brachten. En hoeveel het eigenlijk netto was. Magnitski berekende dat er 230 miljoen dollar aan corruptiegeld verdween in de richting van Vladimir Poetin. Magnitski liet beslag leggen op die geldstroom, werd prompt in Rusland opgepakt en op een barbaarse manier om het leven gebracht. Vanaf dat moment is Bill Browder geen investeerder meer, maar actievoerder. Vogelvrij weliswaar, maar toch actievoerder. Even over die geldhandel: “Het grootste geldbedrag geassocieerd met de fraude van 230 miljoen dollar is uiteindelijk niet terechtgekomen in New York, Spanje, Frankrijk of Zwitserland, maar in mijn eigen stad, Londen. Dat geld is gebruikt om vastgoed en luxe artikelen aan te schaffen, en niettegenstaande alle bewijzen die ik aan de Britse justitie, het parlement en de Britse pers heb gepresenteerd, is er tot op de dag van vandaag in het Verenigd Koninkrijk nog geen enkel initiatief genomen tot een witwasonderzoek in verband met de Magnitski-zaak.” Browder schrijft het allemaal op, uiteraard in de wetenschap dat ook zijn leven niet meer dan een flesje Novitjsok waard is. Het is een onthutsend boek over een dievenbende die zijn weerga niet kent. De taal van het boek is niet altijd gemakkelijk te verteren. Browder weidt nogal eens uit over typische advocaatzaken, zoals het overhandigen van een aanklacht. Dat moet op een bepaalde manier gebeuren omdat het anders niet rechtsgeldig is, en de beschrijving daarvan houdt het verhaal soms onnodig op. We snappen echter dat Browder zorgvuldig te werk gaat en zorgt dat het relaas in het boek ook juridisch is dichtgetimmerd. Maar alleen al het wereldwijd uitbrengen van dit boek is een schep zout in de wond van de ego’s die het betreft. De mensheid kan nu kennis nemen van wat je eigenlijk al wist, maar nu ook bewezen ziet. Hulde aan een prima klokkenluidersactie, met de hoop dat Browder de ongelukken, voetangels en klemmen die onverwacht op zijn pad zullen verschijnen, weet te ontwijken. En bovenal respect voor de onverzettelijkheid en moed van deze man.

De man met de panamahoed      Meulemans Rudi      Biografie

Een reis door de vroege twintigste eeuw, langs kunst, theater en politiek Na te zijn gevlucht voor het nazisme schreef Harry graaf Kessler (1868-1937) op Mallorca aan zijn memoires, waarin hij terugblikt op zijn kosmopolitische, moderne leven. De graaf kende iedereen, en iedereen kende de graaf. Harry Kessler was een intellectuele dandy, en politiek en kunst stonden centraal in zijn leven. Enerzijds weigerde hij zich te plooien naar de regels van de aristocratie en werd hij ondanks zijn opleiding tot officier een overtuigd pacifist. Anderzijds stond hij ver af van het bohemien leven van de kunstenaars wier gezelschap hij zocht. Hij verdedigde de kunst tegen elke vorm van politieke inmenging. Als mecenas, minnaar van mannen, uitgever, denker en schrijver bond hij zich aan niemand en leefde hij niet volgens andermans verwachtingen. In De man met de panamahoed neemt Rudi Meulemans ons mee door een veranderende wereld. Harry graaf Kessler wilde een nieuwe mens zijn. De moderne tijd met zijn grenzeloze mogelijkheden en onontgonnen verleidingen was zijn laboratorium. Na te zijn gevlucht voor het nazisme, schreef Harry graaf Kessler (1868-1937) in Palma de Mallorca, op basis van zijn dagboeken, zijn memoires. Het werd een reis door de vroege 20ste eeuw, langs kunst, theater en politiek, waarin hij terugblikte op zijn kosmopolitisch, modern leven. Als u over de opera “Der Rosenkavalier” of over het ballet, “Die Josephslegende” van Richard Strauss leest, verneemt u dat de libretti geschreven werden door Hugo von Hofmannsthal, in samenwerking met Harry Graf Kessler. Maar, wie was die Harry graaf Kessler eigenlijk ? Harry Kessler (foto) was de zoon van een bankier. Hij groeide op in Parijs, ging op internaat in Engeland, werd officier bij de Ulanen en werd een intellectuele dandy, in wiens leven politiek en kunst centraal stonden. Hij studeerde rechten en kunstgeschiedenis in Bonn en in Leipzig, en werd in Berlijn, redacteur van het Jugendstil-tijdschrift PAN. Hij werd museumdirecteur van het “Museum für Kunst und Kunstgewerbe” in Weimar, richtte de “Deutscher Künstlerbund” op en publiceerde in 1908, “Impressionisten: die Begründer der modernen Malerei in ihren Hauptwerken”. Enerzijds weigerde hij zich te plooien naar de regels van de aristocratie en werd hij ondanks zijn opleiding tot officier, een overtuigd pacifist. Anderzijds stond hij ver af van het bohemien leven van de kunstenaars wier gezelschap hij zocht. Hij verdedigde de kunst tegen elke vorm van politieke inmenging, bond zich als mecenas, minnaar van mannen, uitgever, denker en schrijver, aan niemand, en leefde geenszins volgens andermans verwachtingen. Harry graaf Kessler wilde nl. een nieuwe mens zijn. De moderne tijd met zijn grenzeloze mogelijkheden en onontgonnen verleidingen was zijn laboratorium. Deze kosmopoliet en kunstpromotor, stond na de Eerste Wereldoorlog in contact met tal van grote politici, industriëlen, denkers en kunstenaars van zijn tijd: Walther Rathenau, wiens biografie hij schreef, (“Walther Rathenau. Sein Leben und sein Werk” , Berlin 1928), Elisabeth, de zuster van Friedrich Nietzsche, Gerhart Hauptmann, Rainer Maria Rilke, Kurt Weill en George Grosz. In 1924, was hij medeoprichter van de Duitse Democratische Partij, haalde Henry Van de Velde naar Weimar waarmee de basis voor het Bauhaus werd gelegd, liet Josephine Baker in zijn studeerkamer dansen en was bevriend met Isadora Duncan. Hij werkte samen met Einstein in de pacifistische beweging en in het theater werkte hij met grootheden als Richard Strauss, Hugo von Hofmannsthal en Nijinski. Kessler hield van 1880 tot aan zijn overlijden in 1937, dagboeken bij van zijn veelbewogen en excentriek leven met gedetailleerde portretten van de grootheden die hij kende. In “De man met de panamahoed”, neemt Rudi Meulemans u op meeslepende wijze, mee doorheen de wereld van deze fascinerende figuur. Niet te missen!

Psy-Q      Ambridge Ben      Psychologie

Een meesterlijke en actieve introductie in de psychologie Praktisch elk aspect van ons gedrag en ons denken en voelen is bestudeerd door psychologen. Met talloze theorieën en eindeloos veel experimenten proberen ze ons doen en laten te verklaren. Maar Psy-Q is geen droge opsomming van al deze experimenten en theorieën. Het is in eerste instantie ook geen zelfhulpboek om erachter te komen hoe je in elkaar steekt. Wat het wél is, is een vermakelijke en leerzame caleidoscoop van testjes, quizzen, illusies en puzzels die je inzicht geven in de laatste stand van zaken in de psychologie; van oude theorieën zoals de rorschachtest tot aan ideeën over het verband tussen vreemdgaan en activiteit op Facebook. Niet alleen wordt op een speelse manier je persoonlijkheid getest, maar bijvoorbeeld ook je intelligentie, morele waarden, impulsiviteit, en gevoeligheid voor illusies. Natuurlijk kan Psy-Q niet alles verklaren, maar na lezing weet je in elk geval of je slimmer bent dan een aap, of vormen smaak hebben en waarom het niet uitmaakt in wleke vgloodre lttrees satan. Én realiseer je je dat psychologie de beste manier is om de wereld om ons heen te begrijpen. Ben Ambridge is hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Liverpool. 'Psy-Q is enorm vermakelijk en biedt tussen de regels door ook een pijnloze spoedcursus in de psychologie.'

De wereld verklaard      Weinberg Steven      Geschiedenis wetenschap

Wat gebeurt er als een vooraanstaand natuurkundige terugkijkt op het ontstaan van de wetenschap? Steven Weinbergs reis van Thales en Ptolemaeus langs al-Biruni en Oresme naar Galileo en Newton is geen geschiedenisboek in de gangbare zin van het woord. Het vertelt hoe de wetenschap, vaak toevalligerwijs, ontstond uit het netwerk van ideeën dat ook religie, poëzie, filosofie, wiskunde en technologie omvatte. De geleerden wisten niet alleen niet wat wij nu wél weten, ze wisten zelfs niet wat er te weten was, of hoe zij daar achter konden komen. Weinberg schenkt veel aandacht aan de moeite die het gekost heeft om te leren hoe wij iets over de wereld kunnen leren – en welke ingrijpende veranderingen in het denken dat met zich heeft meegebracht. Hij verdiept zich met de kennis van nu in de problemen van zijn grote voorgangers. Het resultaat is verrassend en prikkelend.

Achtervolgd door de staatsmaffia      Browder Bill      Russische geschiedenis

Achtervolgd door de staatsmaffia door Bill Browder is het verslag van een waargebeurd corruptieschandaal, een zinderend internationaal avontuur en aangrijpend pleidooi voor gerechtigdheid ineen. Bill Browders advocaat Sergej Magnitski wordt in een Russische gevangenis in koelen bloede vermoord. Browders leven verandert voorgoed. Hij laat zijn zakenleven achter zich en stort zich volledig op de zoektocht naar gerechtigheid. Een van de eerste stappen van die missie is om op te helderen wie Magnitski vermoordden en wie er profiteerden van de $230 miljoen corruptiegelden die de jonge advocaat op het spoor was. De Russische financiële kruimels leiden Browder en zijn team de hele wereld over, maar bovenal leiden ze naar niemand minder dan Vladimir Poetin. Als westerse gerechtshoven het gestolen geld vervolgens bevriezen, is Poetins toorn gewekt. Browder staat vanaf dat moment bovenaan de zwarte lijst. Omkopingen, desinformatie en moordaanslagen: Poetin schrikt nergens voor terug om zijn rijkdom en macht te beschermen. Als de steenrijke zakenman Bill Browder in 2005 in ongenade van de Russische overheid valt, staat zijn leven op zijn kop. Hij wordt het land uitgezet, Russische oligarchen stelen $230 miljoen ‘belastinggeld’ en de advocaat die hem vervolgens moet verdedigen, Sergei Magnitsky, wordt in koelen bloede vermoord. Maar Browder laat zich niet kleineren. Dankzij zijn inzet neemt het Amerikaanse congres uiteindelijk de ‘Magnitsky-wet’ aan, waarmee onder andere de buitenlandse tegoeden van de moordenaars bevroren worden. In Rusland staat Browder vanaf dat moment bovenaan de zwarte lijst. Met corrupte advocaten, desinformatiecampagnes en nieuwe moordaanslagen proberen de Russen Browder en zijn Magnitsky-wet te stoppen. Maar hoe harder hij wordt tegengewerkt, hoe meer hij zich vastbijt. Het financiële kruimelspoor van de gestolen $230 miljoen volgend, reikt Browder tot in de krochten van de financiële wereld en ontdekt hij een directe link met het Kremlin en de Trump Tower. En dan worden zijn problemen pas echt groot., Rusland is een kleptocratie, hoor je vaak, een land vol stelende en witwassende criminelen. Dat zal niet gelden voor alle bejaarde burgers en de gewone loonslaven, maar wel voor een bepaalde invloedrijke bovenlaag in de bevolking. Dit verslag van de strijd tegen de gevolgen van die bovenlaag-kleptocratie is niet alleen schokkend en pessimistisch, maar eerst en vooral een blik op de nietsontziende schaamteloosheid van de leiders van het land. Mensen dus die een voorbeeld zouden moeten geven: Poetin en zijn trawanten. Pecunia non olet, zeiden de Romeinen ooit, maar in dit geval lijkt geld wel degelijk te stinken. Naar gas, olie en bloed. De schrijver van dit verhaal kreeg daarmee te maken. Zijn naam is Bill Browder. Hij richtte in 1996 in Moskou een hedgefonds op, het Hermitage-fonds, dat hij noemde naar museum de Hermitage in Sint-Petersburg, waar Rusland haar kostbaarste schatten bewaart. Al snel ontdekte hij dat de bedrijven waarin hij investeerde, werden leeggeroofd door Russische ambtenaren en oligarchen. Browder kon dat niet over zijn kant laten gaan. Hij zocht uit wie de dieven waren en begon een naming-and-shaming campagne. Dat werkte. Iets te goed zelfs, want hij werd Rusland uitgezet. In zekere zin had Bill nog geluk. We weten allemaal hoe het met klokkenluiders afloopt. Mensen die de moed hebben om misstanden aan de kaak te stellen, worden ontslagen, vervolgd, kaalgeplukt en in een blijvend kwaad daglicht gezet. Die procedure wachtte Bill niet af. Hij vocht terug. Daarbij kwamen zijn wereldwijde netwerk én zijn contacten in de advocatuur goed van pas. Zijn vriend Sergej Magnitski en hijzelf verzamelden bewijzen, lichtten financiële constructies door, haalden documenten boven tafel die de stromen gestolen geld in kaart brachten. En hoeveel het eigenlijk netto was. Magnitski berekende dat er 230 miljoen dollar aan corruptiegeld verdween in de richting van Vladimir Poetin. Magnitski liet beslag leggen op die geldstroom, werd prompt in Rusland opgepakt en op een barbaarse manier om het leven gebracht. Vanaf dat moment is Bill Browder geen investeerder meer, maar actievoerder. Vogelvrij weliswaar, maar toch actievoerder. Even over die geldhandel: “Het grootste geldbedrag geassocieerd met de fraude van 230 miljoen dollar is uiteindelijk niet terechtgekomen in New York, Spanje, Frankrijk of Zwitserland, maar in mijn eigen stad, Londen. Dat geld is gebruikt om vastgoed en luxe artikelen aan te schaffen, en niettegenstaande alle bewijzen die ik aan de Britse justitie, het parlement en de Britse pers heb gepresenteerd, is er tot op de dag van vandaag in het Verenigd Koninkrijk nog geen enkel initiatief genomen tot een witwasonderzoek in verband met de Magnitski-zaak.” Browder schrijft het allemaal op, uiteraard in de wetenschap dat ook zijn leven niet meer dan een flesje Novitjsok waard is. Het is een onthutsend boek over een dievenbende die zijn weerga niet kent. De taal van het boek is niet altijd gemakkelijk te verteren. Browder weidt nogal eens uit over typische advocaatzaken, zoals het overhandigen van een aanklacht. Dat moet op een bepaalde manier gebeuren omdat het anders niet rechtsgeldig is, en de beschrijving daarvan houdt het verhaal soms onnodig op. We snappen echter dat Browder zorgvuldig te werk gaat en zorgt dat het relaas in het boek ook juridisch is dichtgetimmerd. Maar alleen al het wereldwijd uitbrengen van dit boek is een schep zout in de wond van de ego’s die het betreft. De mensheid kan nu kennis nemen van wat je eigenlijk al wist, maar nu ook bewezen ziet. Hulde aan een prima klokkenluidersactie, met de hoop dat Browder de ongelukken, voetangels en klemmen die onverwacht op zijn pad zullen verschijnen, weet te ontwijken. En bovenal respect voor de onverzettelijkheid en moed van deze man.

Zoektocht naar de wortels van het milieuprobleem      van der Wal Koo      Klimaat

Het milieuprobleem is inmiddels tot een van de ernstigste bedreigingen van de moderne samenleving uitgegroeid. Toch lukt het maar moeilijk om een effectief milieubeleid van de grond te krijgen. De reden daarvan, zo is de stelling van dit boek, is dat de milieucrisis met de inrichting van het sociale bestel als zodanig samenhangt. Het brengt met andere woorden algemene kenmerken van dat systeem tot uitdrukking. Te noemen zijn dan onder meer de mateloosheid van de moderne cultuur (sneller, meer, groei), de kijk op de natuur als vooral een inventaris van grondstoffen, een uiterlijk welzijnsbegrip en een losgeslagen economie. De conclusie is dan dat binnen het bestek van zo’n cultuur de transitie naar een duurzame samenleving een uitzichtloze zaak is. Maar dat daarvoor de overgang naar een ander type maatschappij nodig is. Het boek geeft daarvoor een aantal voorzetten.

Koo van der Wal studeerde wijsbegeerte, godsdienstwetenschap en Duitse taal- en letterkunde in Amsterdam en Göttingen. Hij is emeritus hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij publiceert onder meer op het gebied van de ethiek, de rechts- en politieke filosofie en de natuur- en milieufilosofie. Eerder verscheen van hem bij Gompel&Svacina: Op zoek naar de ziel van Europa, De symfonie van de natuur en Filosofie en spiritualiteit.

De onderwerping      Blom Philipp      Klimaat

We kunnen niet opnieuw in dorpjes gaan wonen en kippen kweken, aldus Philip Blom, er zit geen terugspoelknop op de geschiedenis. Dus moeten we duurzaam vooruit, met en in de natuur, ook al zal het lastig worden. Je kunt de mens vergelijken met een van onze belangrijkste partner-organismen,” zegt Philipp Blom met een ondeugende glimlach om de lippen, “gist. Zonder gist geen wijn, brood of bier en dus ook geen België. Gist vreet alles wat het tegenkomt op. Als dit veel is, volgt er een gigantische populatie-explosie, waarna die gist stikt in zijn eigen excrementen. Wanneer we nu terugkeren naar de mens merk ik dat die na een paar honderdduizend jaar evolutie, Mozart en Madame Curie ongeveer op hetzelfde punt staat als die gist, bezig om te komen in zijn eigen drek. Ik had het ooit met een vriend van me, een bioloog, over deze vergelijking. Dat is zo, antwoordde hij, maar je vergeet het tweede deel van het verhaal. De gistcellen die het grote uitsterven doorgekomen zijn, passen hun metabolisme aan zodat ze ook in de veranderende omstandigheden kunnen overleven. De fundamentele vraag is dus of wij ons metabolisme ook op tijd zullen kunnen aanpassen, voor er een ramp gebeurt.” Dat die vraag zo fundamenteel is, komt voor Blom vooral omdat we het als mensen niet makkelijk lijken te vinden om onze levenswijze radicaal om te gooien, zeker omdat ze al millennia lang op eenzelfde metafysische beginsel berust, de aanname dat wij mensen boven de natuur staan en we er dus mee kunnen doen wat we willen. In zijn nieuwe boek De onderwerping gaat Blom op zoek naar de geschiedenis van dit idee en traceert hij het tot bij het vijfduizend jaar oude Mesopotamische Gilgamesj-epos. “Gilgamesj is het oudste ons bekende verhaal,” legt Blom uit, “en meteen ook een dat heel erg modern aanvoelt. De held is een ambitieus iemand, die zijn omgeving wil onderwerpen, geniet van zijn macht en zelfs streeft naar de onsterfelijkheid. Hij verzet zich tegen de gang van de wereld, en plaatst zichzelf boven de natuur. Maar slagen doet hij niet.” Misschien meer dan Adam is Gilgamesj de oervader van de mensheid geworden. Odysseus, Orpheus, Prometheus, Faust en Parsifal, zelfs de helden uit de oude Hollywoodfilms en de nieuwe Netflixproducties stammen van hem af. En je komt hem niet alleen in de westerse cultuur tegen. Net zoals zijn stad Uruk de Mesopotamische veruitwendiging was van de menselijke machtsgreep waren Angkor-Wat dat in het 12e-eeuwse Cambodja en Die onderwerpingsdrang zit dus heel diep? “Natuurlijk, vandaar dat de hedendaagse herauten van de Rousseau-romantiek die beweren dat we terug moeten naar het gouden verleden toen de mens nog in vrede leefde met zijn omgeving aan mij een foute klant hebben. Er is nooit een tijd geweest waarin de mens deugdelijk, wijs en in harmonie met de natuur leefde. Natuurlijk leven orale culturen die over minder technologie beschikken op intiemere wijze samen met de natuur, maar zij staan er niet anders in. Zij roeien ook dieren uit, en zij branden ook landschappen plat, misschien niet met opzet, maar het gebeurt wel. Die terug naar de natuur-ideologie gaat ervan uit dat er een soort terugspoelknop op de geschiedenis zit, maar dat is niet zo.” “En God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar,” lezen we in Genesis. Hoe belangrijk zijn de monotheïstische godsdiensten van het boek, jodendom, christendom en islam, voor dit verhaal? “In polytheïstische samenlevingen bestaat dat idee niet. Daarin hangt men een poëtische versie aan van het geloof dat we met iedere stap die we zetten op het territorium van iemand anders treden en dat we dus voorzichtig moeten zijn. Het monotheïsme komt uit West-Azië, uit het Mesopotamië van Gilgamesj dus. De joodse rabbijnen die tijdens de Babylonische ballingschap in contact kwamen met zijn boodschap hebben die in de vijf Mozesboeken overgenomen, net zoals het verhaal over de zondvloed en de bijbelse wetten die heel nauw aansluiten bij de Codex Hammurabi. Alleen was dat onderwerpingsidee toen nog zo schadelijk niet. Mensen hadden maar weinig technologie en alleen hun eigen spierkracht. Ze konden wel een bos omhakken, maar de gevolgen daarvan bleven lokaal. Het idee van de onderwerping werd door Augustinus naar binnen gekeerd. We moeten al het aardse aan onszelf onderwerpen, zei hij, dus ook onze gevoelens, onze lust, onze lichamen en uiteindelijk ook vrouwen en gekleurde mensen. Het theologische systeem werd toen een machtssysteem dat vanaf de industriële revolutie en zeker na WO II met het grootschalige gebruik van aardolie ontwrichtend begon te werken. Wij kunnen een fabriek opzetten en grondstoffen gebruiken. Wat dit met de natuur doet was tot heel recent geen onderdeel van het overleg. In de neoklassieke economie is het dat trouwens nog steeds niet.” Filosofische grootheden als Kant en Hegel hadden het bijzonder moeilijk om in zwarten volwaardige mensen te zien, toont u. Waarom hebben wij dan altijd het idee dat de verlichting een universalistische beweging was? “Omdat dit het verhaal was dat ons werd verteld. In de 17e en 18e eeuw was de verlichting een motor van opstand. De middenklasse wou de macht van de kerk en de aristocratie breken. Het argument van de universele menselijke gelijkheid was daarbij heel belangrijk. Een eeuw of twee later heeft die middenklasse haar slag thuisgehaald en wordt haar verhaal een heroïsche stichtende mythe die niet langer de boel wil ondermijnen, maar hem integendeel wil stabiliseren. En dus worden alle rebelse denkers die mee de verlichting maakten, zoals Baron D’Holbach of Julien Offray de la Mettrie weggezet als obscuur of onbelangrijk. Daardoor hebben we een gematigd verhaal geërfd over de verlichting, perfect geschikt om de orde van de nieuwe maatschappij te stutten. We mogen ook niet vergeten dat zowat alle verlichtingsdenkers, met uitzondering van Spinoza en Moses Mendelssohn, netjes christelijk opgevoed waren, vaak door de jezuïeten. Het denken in theologische categorieën was volstrekt normaal voor hen, en dat kreeg om de maatschappelijke stabiliteit te verzekeren gewoon een nieuw etiket opgeplakt. Heilsgeschiedenis werd vooruitgang en de ziel werd de rede, met hetzelfde achterliggende mechanisme, dat je het lichaam moest onderdrukken om rationeel te kunnen zijn. Tot op grote hoogte voeren we vandaag dus nog steeds theologische discussies, zonder ons daarvan bewust te zijn en het is hoog tijd om ons daarvan te ontdoen.” Hoe doen we dat? “Door het geloof in de waardigheid van de mens en de morele setting die daaraan verbonden is te ontdoen van zijn aura en zo de leugens van onze eigen maatschappij bloot te leggen. Als je de theologie weghaalt, kom je tot de conclusie dat we een diersoort zijn die niet zo belangrijk is, zeker niet voor de biosfeer. Dan zijn plankton, mieren of schimmels veel waardevoller dan de mens. We moeten onszelf dus gaan zien als deel van het systeem, en dat is niet makkelijk. Wij hebben bijvoorbeeld het beeld van een mens als een individu, waar ik me altijd een marmeren buste bij voorstel, een eenheid, soeverein en naar buiten toe afgesloten. Maar we weten dat mensen zo niet zijn. Wij kunnen bijvoorbeeld alleen overleven omdat er biljoenen bacteriën en virussen in ons leven, misschien wel meer dan we lichaamseigen cellen hebben. Zij zorgen niet alleen dat we voedsel kunnen verteren, maar maken ook de chemie van ons bewustzijn uit. Ons lichaam staat constant in wisselwerking met de rest van de natuur door wat we afstoten van onze huid en inademen uit onze omgeving. We leven dus in symbiose en zijn geen echte individuen. Of neem de vrije wil, nog zo’n theologisch concept. Zonder die vrije wil zou het christendom niet kunnen bestaan. Die garandeert immers dat we kunnen zondigen en dat god ons kan vergeven. De wetenschap toont echter dat het bestaan van die vrije wil hoogst betwijfelbaar is omdat we steeds in een context handelen. Ook op dat vlak leven we dus in een symbiotische relatie met onze omgeving. In de natuurdocumentaires die ik als kind zag werd gezegd dat dieren perfect passen in hun ecologische niche, nooit seks hebben als ze zich niet willen voortplanten en ook nooit iets doden als ze niet willen eten. Totale flauwekul, weten we nu. Maar dat weten we pas dertig of veertig jaar. We hebben dus tienduizenden jaren onze wereld met die beesten gedeeld zonder er iets van af te weten. Dan kun je je ook afvragen hoeveel we in feite van onszelf afweten.” Wat betekent dit dan concreet? U zei net dat onze economie nog steeds via die oude theologische denkbeelden werkt. Hoe zou een andere economie er dan uitzien? “Daarin krijgen bedrijven een grotere sociale en ecologische dimensie. Het succes van een bedrijf wordt dan niet meer afgeleid van zijn omzet, maar van de wijze waarop het ageert in een maatschappelijke context, wat het doet voor het dorp waar het gelegen is, of voor de natuur in dat dorp. Het is een kwestie van embedded denken op ieder niveau. Dat maakt al een heel groot verschil. Een halve eeuw geleden waarschuwde men er al voor dat we de samenleving niet als een appendix van de markt mochten zien. Het doel van een bedrijf is winst maken, en zo hoort het ook, maar dat is niet het doel van een samenleving. Die moet werken voor haar burgers en hen uitzicht bieden op het best mogelijke leven. En dat is alleen mogelijk als we onszelf als een deel van de natuur zien.” Betekent dit ook een andere technologie? “We kunnen wetenschap en technologie niet achter ons laten. We kunnen niet teruggaan en in kleine dorpjes een paar kippetjes houden.We moeten dus vooruit, met wetenschap en complexe maatschappijen, en dat is ontzettend lastig. Het zou ook met democratie moeten trouwens, maar dat blijkt eveneens ontzettend lastig. Ik ben een grote voorstander van het democratisch beslissingsproces, maar hoe je ingrijpende beslissingen neemt in een systeem dat gebouwd is op compromissen is een grote vraag.” De Nederlandse rechtsfilosoof Maxim Februari heeft het daar in zijn recente boek Doe zelf normaal ook over. We zeggen steeds vaker dat de planeet dit wil of dat eist, schrijft hij, bijvoorbeeld in de strijd tegen de stikstofuitstoot van de landbouw, waarna drastische maatregelen misschien wel tegen de wil van de bevolking gewoon ingevoerd worden. In hoeverre komt de strijd tegen de klimaatverandering in botsing met onze democratie, stelt hij de vraag. Wat denkt u? “Dit is een moeilijke kwestie. We leven intussen al zes decennia in een EU-experten dictatuur. Er worden heel veel regels ingevoerd waar wij ons allemaal moeten aan houden en waar wij nooit voor hebben gekozen. Maar we kunnen niet ontkennen dat we daarmee toch wel goed opgeschoten zijn. Ook in een democratie kan zoiets dus perfect. Niet iedereen moet trouwens over alles meebeslissen. Bovendien moet je in een democratie niet 51% van de burgers overtuigen. Misschien is de juiste 15% al voldoende. Mensen wennen trouwens ook heel snel aan veranderingen. Herinner je je nog de heisa toen roken verboden werd in cafés, terwijl vandaag niemand dit nog zou tolereren? Of kijk naar het homohuwelijk. Stel dat je veertig jaar geleden had gezegd dat er een moment kwam waarop mannen met elkaar konden trouwen en kinderen adopteren, dan was dat volslagen absurd geweest, terwijl het vandaag zo normaal is dat zelfs extreemrechtse partijen er geen garen meer bij proberen spinnen. Zinvolle verandering is dus mogelijk binnen de democratie.” Maar bij de volgende verkiezingen stijgt het aantal proteststemmen wel enorm en beland je in de oppositie. “Een systeem waarin je beslissingen binnen de vier jaar iets moeten opbrengen omdat je dan herkozen wil worden, is misschien niet het beste in een situatie waarin je beslissingen eeuwenlange gevolgen moeten hebben. Meer zelfs, waarin je de gevolgen van je beslissingen in de komende vijftig jaar misschien niet eens zal merken. Vandaar dat ik wel iets voel voor een systeem zoals David Van Reybrouck dat heeft beschreven in Tegen verkiezingen. Daarin gaan via loting samengestelde burgerraden in gesprek met op dezelfde manier gekozen experts en komen ze samen tot een aanbeveling of een beslissing. Die beslissingen zijn vaak van heel goede kwaliteit omdat de mensen die ze nemen dit niet doen om herverkozen te worden en omdat ze toch heel erg persoonlijk betrokken zijn, want wat ze beslissen grijpt direct in op hun leefwereld en die van hun kinderen.” Is economische groei wel houdbaar? “De voorbije decennia is het antwoord op iedere maatschappelijke vraag steeds weer economische groei geweest. Maar dat kan het natuurlijk niet blijven duren. Een economie die drie procent per jaar groeit, is over honderd jaar tien keer zo groot als vandaag. Dat we opeens met zijn allen aan degrowth gaan doen omdat het goed is voor de natuur, lijkt me een utopie. Stel dat Nederland, België of zelfs Europa dat zouden doen, maar India, China of de rest van de wereld niet, dan maakt dit geen enkel verschil.” En wat met groene groei? “Het basisprincipe achter groene groei, het ontkoppelen van grondstofgebruik, consumptie en productiviteit heeft nog nooit gewerkt. Er is onlangs een grote studie gepubliceerd, gebaseerd op informatie uit 84 landen en er is nergens een werkend voorbeeld gevonden. Economische groei is dus altijd problematisch, maar hij levert wel geld op. En dat hebben we nodig, want een democratie kost veel. Een parlement, justitie, de politie, je moet het allemaal in stand houden, om van de pensioenen en de sociale zekerheid nog maar te zwijgen. Waar komt dat geld vandaan als we niet meer groeien? Ik weet het eerlijk gezegd niet, en als er iemand is die het wel weet, mag hij me altijd contacteren.” De mens heeft zichzelf millennia lang als een koning boven de natuur geplaatst, merkt u terecht op, maar vindt u niet dat hij vandaag wel heel gewillig afstand lijkt te willen doen ten voordele van AI? “AI is een systeem dat zelfstandig kan leren en oplossingen formuleren waarbij geen mens meer weet welke weg is afgelegd om tot die oplossingen te komen. Kun je regels inbouwen die garanderen dat je AI altijd de menselijke belangen voorop zal stellen? Ik hoop van wel, want anders zit je met een systeem dat zijn eigen doelen gaat nastreven. Vandaar dat ik onderscheid zou willen maken tussen twee soorten AI. Er is AI die ons helpt bij het vinden van oplossingen voor wetenschappelijke problemen, zoals het vouwen van proteïnen bijvoorbeeld. Die lijkt me heel nuttig. AI die werkelijk beslissingen treft is iets heel anders. Het lijkt me iets als geo-engineering. Het lijkt simpel, maar je grijpt wel in in een system waarvan je de complexiteit niet begrijpt. Dat lijkt me gevaarlijk en potentieel zelfs rampzalig. We weten niet wat dit ingrijpen 300 jaar later of 300 kilometer verder zal veroorzaken. En ook hier geldt dat je niet kunt teruggaan in de geschiedenis.” U eindigt uw boek met een vraag, wil de mens wel bevrijd worden uit zijn comfortabele plek boven de natuur. Wat denkt u zelf? “In een woord: nee. Een van de grote misverstanden van de verlichting is dat we rationele wezens zijn. Stel dat dit zo was, dan konden ze de hele reclame-industrie wel opdoeken. Ik denk dat we vooral behoefte hebben aan de geborgenheid die een groep biedt. Als die zegt dat iets goed is, sluiten de meeste mensen zich daar automatisch bij aan. Je mag niet vergeten dat vrijheid ontzettend vermoeiend is.”

Z      Rottenberg Hella      Russische geschiedenis

Hella Rottenberg is journaliste en medeoprichter van ‘Raam op Rusland’. Ze beschrijft hoe de overgang naar een kapitalistische markteconomie en naar democratie in Rusland tot chaos, armoede en banditisme leidde. Poetin maakte een einde aan de anarchie en de koopkracht ging omhoog tot 2008. In 2022 bereidde Poetin zijn bevolking voor op de oorlog met een speech vol haat en leugens over de Oekraïners. De inval werd voorspeld door Amerikaanse militaire analisten, zoals Michael Kofman (p.27-28). De overmacht leek te groot: Cherson werd al na één dag al ingenomen. De Russen hoopten Kiev binnen drie dagen in te nemen en Zelenski te liquideren. Ze dachten dat de bevolking hen massaal zou verwelkomen. De FSB had de invasie voorbereid en collaborateurs aangeworven. Nochtans had de Russische kolonel Chodarjionok drie weken eerder gewaarschuwd dat de Oekraïners Moskou haatten, dat ze het Russische leger nergens zouden verwelkomen en dat het Westen moderne wapens zou leveren aan Oekraïne. Acht jaar strijd Na acht jaar strijd tegen de separatisten in de Donbas, was het Oekraïense leger veel beter voorbereid op een oorlog. Poetin vergiste zich ook in Zelenski: hij weigerde te vluchten en bleef de bevolking moed inspreken. De Russische leider luisterde volgens waarnemers ook niet meer. Hij beschouwt zichzelf als een staatsman met een missie, door God uitverkoren (p. 37). Op 21 februari 2022 erkende Poetin de provincies Loegansk en Donetsk als onafhankelijke staten. Op 24 februari kondigde hij dan zijn ‘Speciale Militaire Operatie’ aan, een term die minder erg klinkt dan oorlog, want oorlog doet de Russen denken aan de Tweede Wereldoorlog. Dimitri Moeratov, hoofdredacteur van de Novaja Gazeta, durfde nog te zeggen dat het een oorlog was. De redactie vluchtte naar Riga. Duizenden mensen die tegen de oorlog betoogden (‘Njet Vojne’) werden in de cel gegooid Duizenden mensen die tegen de oorlog betoogden (‘Njet Vojne’) werden in de cel gegooid. Op 10 maart waren er al 13.000 arrestaties in 140 steden. Als reactie op die betogers kwamen in Moskou 200.000 opgetrommelde Russen bijeen om ‘de Russen in Oekraïne te bevrijden van de neonazi’s en van de genocide in de Donbas’. De oorlogsmisdaden in Boetsja pasten blijkbaar bij de ‘denazificatie’. Wat denazificatie inhield, bleek uit een artikel dat op instigatie van het Kremlin verscheen. Oekraïne moest volledig gezuiverd worden met 25 jaar dwangarbeid en heropvoeding onder Russisch toezicht (p.71-72). Poetins populariteit opkrikken Een korte oorlog tegen Oekraïne moest Poetins populariteit weer opkrikken, zoals in 2014 met de annexatie van de Krim was gebeurd. Het zou hem een plaats in de geschiedenis geven. De diepere oorzaak van de oorlog is de identiteitscrisis: wat is Rusland zonder Oekraïne? Jeltsin ging er al van uit dat Oekraïne zich op den duur met Rusland zou herenigen. Schrijver Solzjenitsyn pleitte al in 1990 voor een ‘Russische Unie’ van Rusland, Belarus, Oekraïne en Noord-Kazachstan. En Doegin, een ultrarechtse ideoloog met veel invloed op Poetin, verkondigde al in 1997 dat ‘een soeverein Oekraïne een oorlogsverklaring tegen Rusland betekende en een invasie van Russisch grondgebied’ (p. 97). Volgens Poetin heeft Oekraïne geen eigen geschiedenis, geen taal en geen cultuur, enkel een dialect. Oekraïne gaf in 1994 zijn kernwapens aan Rusland in ruil voor garantie op soevereiniteit Hij ontkent hoe de Oekraïners zichzelf zien: 92 procent stemde in 1991 voor onafhankelijkheid. Zelfs de etnische Russen stemden met 55 procent voor. Donetsk en Loegansk zelfs met 83 procent! Oekraïne gaf in 1994 zijn kernwapens aan Rusland in ruil voor garantie op soevereiniteit. Poetin beval om het land niet enkel te denazificeren en te demilitariseren, maar ook om de taal en cultuur te vernietigen: scholen in bezet gebied werden gezuiverd van Oekraïense boeken en symbolen. Als Oekraïners aan hun familie in Rusland meldden dat ziekenhuizen, scholen en woonwijken massaal gebombardeerd werden en worden, gelooft men ze niet. De meeste Russen geloven enkel de officiële media, die beweren dat de beelden uit Boetsja ‘nep’ waren. Wat er fout ging Rottenberg schetst ook wat er sinds 1991 fout ging. In 2000-2003 was Poetin heel Europa- en NAVO-gezind. Maar in 2004 moest de Oekraïense president Janoekovitsj na verkiezingsfraude zijn plaats afstaan aan de Europagezinde Joesjtsjenko. Dan kwam Bush met zijn anti-raketschild in Polen en Roemenië. In 2007-2008 viel Poetin voor het eerst hard uit tegen de uitbreiding van de NAVO, tegen de belofte van Bush dat Georgië en Oekraïne er ook nog bij mochten, en tegen de erkenning door het Westen van Kosovo ten nadele van bondgenoot Servië. In augustus 2008 viel hij binnen in Georgië, dat al na vijf dagen verslagen was. Vanaf 2012 verhoogde hij fors de defensie-uitgaven: in 2000 bedroegen ze 9,2 miljard dollar en in 2021 was dat 66 miljard. Rottenberg schetst de redenen van Poetin voor zijn invasie: persoonlijke, namelijk machtsbehoud en een plek in de geschiedenis. Maar ook binnenlandse, namelijk de identiteitscrisis van Rusland en Rusland weer groot maken, en geopolitieke: Amerika moet rekening houden met de kernmacht Rusland. De oorlog van 2022 verliep niet zoals gewenst en op de Shanghai-top in Samarkand (15 september 2022) lieten de leiders van Oezbekistan, Kirgizië en Tadzjikistan hem wachten. Xi Jinping en Modi lazen hem de les. Kazachstan vroeg China om bescherming en kreeg die (p. 162-164). Rusland steeds afhankelijker Door de sancties wordt Rusland steeds afhankelijker van China en dreigt er een technologische achteruitgang. Al voor de mobilisatie waren een half miljoen hooggeschoolde Russen geëmigreerd. Daarna volgden nog honderdduizenden. De ‘denazificatie’ van Oekraïne bezorgde Zelenski een heldenstatus. De ‘demilitarisering’ werd gecounterd door Amerikaanse en Europese wapens en het uitwissen van Oekraïne als natie zorgde ervoor dat het Russisch bijna verdween en dat de Oekraïense taal en cultuur een enorme impuls kregen. De ‘bevrijding van de Donbas’ leidde tot de vlucht van vele Russischtaligen. In plaats van de NAVO te verkleinen, kwamen Finland en Zweden erbij. In september organiseerde Poetin een mobilisatie en nep-referenda in vier Oekraïense regio’s, waar twee derde van de bevolking gevlucht was. De vorige mobilisaties dateerden van 1914 en 1941, in volle oorlog dus. Nu vluchtten in een week tijd al 200.000 mannen naar het buitenland. Beoordeling Hella Rotenberg heeft een knap boek geschreven over de geleidelijke verslechtering van de relaties tussen Rusland en het Westen en over de aanloop naar en het verloop van de oorlog. Ze countert duidelijk de motieven die Poetin aanhaalt om oorlog te voeren en toont aan hoe hij en zijn leger tot nu toe mislukt zijn. Ze toont ook duidelijk dat de grote meerderheid van de Russen achter Poetin blijft staan. Ze had iets meer aandacht mogen schenken aan het verzet van de Russischtalige Oekraïners (40 procent in 2012, 15 procent vandaag; nvdr) tegen de promotie van de Oekraïense taal (behalve op de lagere scholen, waar nog wel in het Russisch onderwezen mag worden), de weigering van het land om neutraal te worden en de geschonden belofte van de Amerikanen om de NAVO ‘not one inch’ uit te breiden, wat de schrijfster een ‘dubieus verhaal’ noemt. Het boek boeit van het begin tot het einde. Een paar detailopmerkingen: Taras Sjevtsjenko werd niet ‘verbannen’ (p. 101), maar moest tien jaar in het leger met schrijfverbod; het boek van Catherine Belton (p. 187) is ook beschikbaar in het Nederlands; voor de lezers die geen Russisch kennen, had men de Russische titels in de noten (p. 176-190) mogen vertalen. En voor de anderen had ze die in cyrillisch schrift mogen zetten.

De Vlaamse canon      Stadeus Geert      Belgische geschiedenis

De Vlaamse Canon. Een aanzet tot. Ze hadden het idee opgevat in navolging van het hoogst populaire en geestige “Het begin van alles” van Graeber en Wengrow een Vlaamse versie te schrijven. “Ze” waren de schrijvers Stijn Van der Stockt, Geert Stadeus en Sam De Graeve. Ze wilden natuurlijk ook inspelen op de plannen van de regering om een Vlaamse Canon te schrijven en de heibel die ontstaan was toen dit bekend werd. “Machinaties van uiterst rechts natuurlijk die op die manier propaganda wilden verspreiden voor hun ideeën en mensen en vooral de jeugdige, ontvankelijke zieltjes van schoolkinderen wilden indoctrineren met een verderfelijke “eigen Vlaemsch volk” reflex. Het woord Canon droeg in zich ook zoiets van een lijst dingen die men moest leren en kennen, een soort geloofsbelijdenis en tien geboden samen. Dat sprak mensen met een speelse, aangeboren humor-reflex natuurlijk aan en in 2020 verscheen deze “aanzet tot” Canon al: “Een niet wetenschappelijke, niet-ideologische, niet exhaustieve, niet-definitieve, niet-geniete, niet-geïllustreerde en daardoor al bij al niet al te dure encyclopedie van onze grandeur in kleine dingen”, omschrijvingen die meteen de teneur en het humorgehalte van deze 412 pagina ’s dikke en een 200-tal alfabetisch gerangschikte onderwerpen bevattende “encyclopedie” weergeeft. Het soort subtiele humor waar niet iedereen toe in staat is en die zowel cassant als warm gevoelig is, kan je proeven in de volgende subtiele aankondiging in het voorwoord: “Onvoorzien overleed Geert Stadeus al te snel na het verschijnen van deze canon. Zijn vriend en familie konden deze niet aangekondigde actie maar matig waarderen. Hij wordt verschrikkelijk gemist. Zijn empathie, zijn humor, zijn wijsheid, zijn pen.” Dit boek is een monument van dit soort humor vol gevoelige ernst. Humor is immers altijd gestoeld op ernstige feiten, op onkunde, op droefheid, op “verdriet op zijn kop gezet”, zoals Felix Timmermans het ooit zei: Chaplin valt over een banaanschil en doet zich pijn. De toeschouwer lacht. Echt goeie humor is niet iets dwaas. Het spruit voort uit intelligentie. Met goeie humor leer je ook veel. Het toont het andere gezicht van de feiten. Het wijst aan wat verborgen was. Het verplicht je tot hersengymnastiek. Tot relativering. Alles wordt dus niet cynisch kapotgelachen. We moeten kunnen lachen met wat we liefhebben. Het soort humor dus dat Geert Stadeus rijkelijk kon scheppen en waarvan dit boek propvol zit. Vooraleer je begint te lezen, geef ik je even een willekeurige greep uit de inhoudsopgave. Dan is het meteen duidelijk dat in deze Canon enkel bij uitstek datgene behandeld wordt dat puur Vlaams en natuurlijk voor de gemiddelde Vlaming hoogst belangrijk is. Aardappelen, amai, aperitief, Ambiorix, bakschieten, Nonkel Bob, Aster Berkhof, Brabo, BV, Walter Capiau, Kim Clijsters, Cyriel Verschaeve, Danseart-Vlaming, Rode Duivels, “en goed van eten”, Eternit, Faciliteitsgemeente, Geuze, goesting, Ferre Grignard, Guldensporenslag, F.C. De Kampioenen, Tom Waes, Tante Terry, Will Tura, Eddy Wally, Suske en Wiske, Urbanus, het weer, witloof, Waregem Koerse, De kleine zelfstandige, “wat we zelf doen, doen we beter”, Permeke. Natuurlijk is dat niet alles. Een “volledige” canon kan je niet opstellen. Maar “Vlaamser” dan dit kan moeilijk. - Een klein sprankeltje van wat deze Canon zo gul laat stromen. Waar je kan om lachen en ondertussen leer je ook wat. Terwijl de Engelsen elk probleem van tafel vegen door een keteltje thee te zetten, lossen de problemen zich in Vlaanderen vanzelf op, zo zeggen wij, “met tijd en boterhammen”. - In de folklore hebben de Bokkenrijders een soort Robin-Hood allure gekregen. Wraakengelen die stalen van de rijken om het aan de armen te geven. Waarschijnlijk was het gewoon een bende sukkelaars die tot gauwdiefstallen, roofmoord en afpersing werd gedreven bij gebrek aan andere vormen van sociale zekerheid. Intussen is de orde hersteld en stelen de rijken als vanouds weer van der armen, zoals het hoort. - Van het kookboek van de Vrouwengilde werden 2,9 miljoen exemplaren verkocht. - Rock Werchter werd door de plaatselijke Chirogroep begonnen. Een Scoutsfuif in Bilzen groeide uit tot “Jazz Bilzen.” Ondertussen zijn er in Vlaanderen op dit ogenblik ongeveer 280 festivals en 16.500 vierkante meter festivalterrein. “Een mooi woord voor een weide waar de rest van het jaar het gras beter groeit door menselijke excretie”. - La Esterella, “het zingende naaistertje”, was de eerste Vlaamse zangeres die op televisie kwam. - Eternit is de merknaam van asbestcement verwerkt door een fabriek in Kapelle-op-den-bos. “Asbest. Thuis best. Het is prachtig materiaal dat vele voordelen biedt.” Het enige nadeel is dat je er dood van gaat. - “Containerpark”. Meer dan 95 Vlamingen op 100 wonen op minder dan vijf kilometer van een containerpark, waardoor je in Vlaanderen vlotter van je klein, gevaarlijk afval afgeraakt dan van een gesprongen appendix. Het hele grondgebied telt intussen zo’n 335 containerparken, ofwel ruim vier keer meer dan culturele centra.” - “Claus” (Hugo). Zijn bekendste werk is ongetwijfeld “Het verdriet van België” waarin Claus schreef over collaboratie en naoorlogse repressie, onderwerpen waarover in Vlaanderen zoveel mogelijk gezwegen wordt. De Vlaming nam wraak door de roman massaal te kopen om hem vervolgens lekker niet te lezen. - “Cyclocross”. De sport ontstond vermoedelijk toen een baanrenner zijn vrouw in bed betrapte met een andere baanrenner, en dat deze laatste enkel kon ontsnappen door over omheiningen te springen met zijn fiets over de schouder en door velden en modder te rijden. Vooral Vlaamse rijders gaan met de prijzen lopen, waaronder de meest gegeerde wie als eerste naar de douches mag. - Aandacht ook voor de knappe biografieën die onder een zekere luchtigheid verborgen zitten: Elschot, Breugel, Ensor, La Esterella, Guido Gezelle. Idem met wat je te lezen krijgt over schilderkunst en literatuur. - Nog een laatste bedenking: vermits humor vertrekt vanuit een gekend gegeven, zal je meest deugd hebben aan dit boek als je kan bogen op een gezonde dosis algemene kennis.

A sociale media      Launspach Thijs      Maatschappij

Een boek schrijven over sociale media lijkt iets te zijn als een taxichauffeur die een intercity van Amsterdam naar Parijs bestuurt. Hoe kan je in een klassiek medium dat zich – min of meer – van A via B naar Z beweegt, berichten over een medium dat je sociale identiteit vormgeeft, doordat je steeds meer wordt wie je (zichtbaar) kent? Een wereld waarbij ‘volgers’ met hun Likes of emoji’s nu eens je daghumeur oppeppen om het dan weer een klap in het gezicht geven; een medium dat jou ook soms beter lijkt te kennen dan jezelf, omdat jouw (zoek)gedrag vertaald wordt naar passende meningen en prikkelende koopsignalen. Een fenomenale wereld die ook nooit uit lijkt te staan, zolang jij je als gebruiker maar virtueel blijft interesseren, interacteren, verbazen, irriteren, bemoeien, Liken, delen. Plato zou zeggen: alsof wij onze schaduwwereld nóg eens dunnetjes overdoen. Onze zintuigelijke wereld kan al een levenslange, soms bizarre droom zijn. Ontaardt de virtuele variant daarvan dan een nachtmerrie? In het geval van Asociale media. Hoe de socials je manipuleren en hoe je ontsnapt aan hun greep laat psycholoog Thijs Launspach zien dat je wel degelijk via het geduldige boek deze virtuele wereld kan analyseren, doorgronden, begrijpen, relativeren én waarderen. Deze bestsellerauteur en AD-columnist spreekt daarbij ook direct de Generatie Z die bijna ‘in’ social media geboren zijn door zijn Proloog te beginnen met: “Stel je eens een wereld voor zónder sociale media.” Vervolgens laat Launspach in dit pakkende verhaal je als lezer ervaren hoe een sales-pitch voor een facebookachtig medium genaamd The Network had kunnen uitmonden in de vraag: “Nu je de voordelen én de nadelen hebt gehoord, zou je je inschrijven voor The Network?” “En zou je je kinderen toestemming geven dat te doen?” Dit is het kernvraagstuk van het boek: juist omdat sociale media als product- en dienstverlening – als betekenisvolle ruimte – in de werkelijkheid niét het gevolg zijn van een productintroductie maar (mee)gegroeid zijn, zijn zo ook de problemen met sociale media sluipenderwijs ontstaan. Niet alleen bij de Zetters (Generatie Z) en Millenials, maar ook bij generaties die nog opgroeiden in de fysieke wereld. Er zijn natuurlijk voordelen aan Instagram, Facebook, TikTok, Twitter en al die andere media: snel je netwerk uitbreiden op voor jou relevante doelgroepen (denk aan lotgenotengroepen) en onderwerpen; vergroten van je ‘koopkracht’ door maatwerkaanbiedingen op basis van je voorkeuren, maar ook in tijden van lockdowns en sociaal isolement in contact kunnen blijven met elkaar. Maar omdat het natuurlijk niet echt gratis kán zijn, moet er ergens betaald worden. Als het gratis is, betaal je met je eigen persoonlijke informatie die je achterlaat, waardoor je weer langer online gehouden kan worden via gerichtere reclames en dus koop- en like- en/of deel-prikkels. Ook hier geldt weer: there’s no such thing as a free lunch. Opkomst, voordelen en risico’s Launspach beschrijft de opkomst van deze industrie op basis van samengaan van technologisering en toepassing van economische psychologie van vraag en aanbod in ‘Wizards van Silicon Valley’ om vervolgens te laten zien hoe de digitale verleidingen werken, inclusief klassieke peer pressure: mijn netwerk volgt dit dan moet ik ook anders… Een scala aan negatieve neveneffecten zijn er bij onze verslaafdheid aan diverse sociale media: te korte spanningsbogen, slecht slapen, wankel of negatief zelfbeeld onder invloed van alom aanstaan voor en met anderen, FOMO = Fear Of Missing Out bij zoveel keuzeaanbod enz. Maar ook de gevolgen van informatiebias – in je eigen bubbel leven – verschraling en polarisatie in de publieke ruimte en daarmee verschraling van je menszijn. Het klinkt vergelijkbaar met de aloude massacommunicatiewet van McLuhan: the medium is the message… Behalve inzichtelijk, bij tijden verontrustend is dit goed gedocumenteerde boek soms ook persoonlijk eerlijk: “Maar ik denk dat je sociale media wel degelijk een verslaving kunt noemen. En ze kunnen je een hoop kosten: je concentratieboog, je aandacht voor wat er in je leven belangrijk is én de kostbare tijd die je hier op aarde hebt. Het wordt tijd dat we onderkennen wat de socials met ons doen. Ik zal zelf maar beginnen: Hoi, ik ben Thijs en ik ben een verslaafde…” Hierna volgt het pakkende hoofdstuk #Ophef over hoe Launspach zelf onderdeel werd van een controverse nadat hij een Twitter-bijdrage had gepost met de titel Waarom je wel een beetje minder hard mag werken. De hele dynamiek van pesten, uit de contexthalen en ‘moral grandstanding’ wordt duidelijk geïllustreerd. Ronduit schokkend is de constatering dat gebruikte algoritmen aantoonbaar aan te eenzijdige, negatieve meningsvorming in landen in de hand werken, zoals de Witte Huisrellen. Dieptepunt is Myanmar waar een haatcampagne via Facebook aantoonbaar heeft bijgedragen aan het etnisch geweld tegen de Rohingya-minderheid, aldus Amnesty International. Woorden blijken maar weer eens slijpstenen van messen te zijn. Onthullend, prikkelend en hoopvol Het boek Asociale media is een onthullend, goed geschreven en prikkelend handboek voor ouders, jongeren, zorg- en onderwijsorganisaties en bestuurders over sociale media. Wat dit goed gedocumenteerde boek bovendien waardevol maakt zijn de interviews met acht mensen die door sociale media in de problemen zijn geraakt en hoe ze eruit zijn gekomen. Bovendien zijn de praktische handvatten voor verschillende doelgroepen waardevol (o.a. met het hoofdstuk ‘Big Tech aan banden’) hoe gezond en veilig om te gaan met de huidige media. Aanbevelingen variërend van praktische zoals ‘Stel socialvrije zones in’ (scherm delen van je leven af) en ‘Gebruik een adblocker’ (doet inderdaad nog niet iedereen ; ) tot meer psychologisch-morele zoals ‘Train je bullshitfilter’ (weer kritischer over wat je leest) en ‘Wees menselijk’: “We hebben met de socials te maken met technologie die ons minder mens maakt, en meer consument. Het is aan ons om die menselijkheid terug te vorderen. […] Wees dus de stem van de rede te midden van het paniekvoetbal. Gun mensen het voordeel van de twijfel. Heb geduld en help anderen een beetje. Wees menselijk.” Dus ook: vergeef jezelf als je toch weer te lang online bent geweest “Ook dát is een manier om menselijk te zijn.” Hoopvol is het dat Big Tech toch ook praktisch kunnen worden bijgestuurd via wet- en regelgeving o.a. door andersoortige algoritmen verplicht te gaan stellen die bijvoorbeeld verslavingsrisico’s verminderen of maximale schermtijden. Hoewel Europese wet- en regelgeving hierin voorop lijkt te gaan lopen, is het natuurlijk nog even aanzien in hoeverre deze media zich echt laten beteugelen.

In de schaduw van de grote oorlog      Poulman Rik      Duitse geschiedenis

Het Duitse offensief in augustus 1914 tegen Frankrijk liep anders dan het was gepland. Het keizerrijk rekende op een snelle overwinning, maar al na enkele weken werden haar troepen voor Parijs gestopt. De oorlog zou uiteindelijk vier jaar duren. De afloop ervan is bekend. Duitsland ging uit van een verkeerde veronderstelling dat Groot-Brittannië zich buiten het conflict zou houden. Dat was een serieuze misrekening. De Engelsen, nog steeds heer en meester op zee, wierpen een blokkade op tegen elk transport naar Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Die beide landen raakten in bevoorradingsnood. Een onbeperkte duikbotenoorlog, sabotage van de wapenindustrie in Amerika en pogingen om een oorlog tussen Mexico met de Verenigde Staten uit te lokken, waren daar het antwoord op. Hiermee wilde Duitsland op haar beurt leveringen aan het Verenigd Koninkrijk aan banden leggen. Wie waren de bedenkers van deze strategieën? Wie voerde ze uit? Waarom liep er zoveel mis? Waarom bracht een Duitse onderzeeër een passagiersschip met 1.200 mensen aan boord tot zinken? Waarom wou Duitsland een uitgerangeerde Mexicaanse dictator terug aan de macht brengen? En waarom werden twee Franse officieren op expeditie naar Alaska gestuurd om er 400 Inuit-honden voor het Vogezenleger aan te kopen? Ver weg van de slagvelden namen mannen beslissingen en voerden zij acties uit waarvan zij hoopten dat ze de uitkomst van de oorlog grondig konden beïnvloeden, vaak op gevaar van hun eigen leven

De geboorte van het Romeinse keizerrijk      Strauss Barry      Romeinse geschiedenis

De Slag bij Actium in 31 v.Chr., die bijna 200.000 mensen het leven kostte, was een scharnierpunt in de geschiedenis. Octavianus, de latere keizer Augustus, won de zeeslag van misschien wel het bekendste liefdespaar uit de geschiedenis: Marcus Antonius en Cleopatra. Hun vloot werd bijna geheel verslagen en Marcus Antonius en Cleopatra pleegden zelfmoord. Hun drie gezamenlijke kinderen werden in Rome opgevoed door Octavia, de zus van Octavianus en ex-vrouw van Marcus Antonius. Hadden Marcus Antonius en Cleopatra gewonnen, dan was wellicht Alexandrië de hoofdstad geworden van het Romeinse Rijk.

Poetins oorlogen      Galeotti Mark      Russische geschiedenis

De auteur (°1965) is specialist in militaire zaken en in Russische politiek. De Russische grenzen zijn het resultaat van oorlogen en Poetin vertrouwt volgens hem enkel op zijn leger, waarvan hij de activiteiten uitgebreid heeft met cyberaanvallen, desinformatie, moorden en huurlingen. Vernedering De Eerste Tsjetsjeense Oorlog van 1994-1996 liep uit op een vernedering voor het Russische leger. De ergste vernedering was de uitbreiding van de NAVO, waartegen zowel Jeltsin als Poetin zich verzetten. De bombardementen van de NAVO op Servië in 1999 leidden ertoe dat Servië, bondgenoot van Rusland, zijn troepen moest terugtrekken uit Kosovo. De 2de Tsjetsjeense Oorlog (1999-2009) werd door Rusland gewonnen, maar Tsjetsjenen bleven wel gijzelingen en aanslagen uitvoeren in 2002, 2004, 2009 en 2011. Poetin moest aan Tsjetsjenië meer autonomie geven dan het ooit had gehad. De 1ste oorlog had aan minstens 5.500 Russen het leven gekost, de 2de aan minstens 5.200 (p. 92). Boekenkrant Oorlog De korte oorlog in Georgië (2008) viel samen met de opening van de Olympische Spelen in Beijing. De Russen wonnen in vijf dagen. In 2008 werd het leger hervormd: het werd slanker en sneller. Na de vlucht van Janoekovitsj uit Oekraïne werd op 27 februari 2014 de Krim bezet. Het besluit van de regering in Kiev om het Russisch te schrappen als officiële taal, had een rol gespeeld bij de bezetting. In maart 2014 werd de Krim na een referendum aangehecht, tot grote vreugde van zowat alle Russen en ook van vele Krim-bewoners. Het conflict in de Donbas (maart 2014-2022) noemt Galeotti half een burgeroorlog, half een Russisch proxy-conflict tussen door Moskou gesteunde rebellen en het Oekraïense leger. De verovering van de Krim was zo gemakkelijk verlopen dat het Kremlin dacht dat ze het oosten van Oekraïne, waar etnische Russen in de meerderheid waren, er wel bij konden nemen. Het doel was Kiev te overtuigen dat het tot de Russische invloedssfeer hoorde en dat het meer autonomie moest geven aan de Russischtaligen. Bij de opstand van de Donbas leken de regeringstroepen aanvankelijk niet bereid om tegen de rebellen te strijden. Die haalden op 17 juli 2014 met een Russische raket een vliegtuig neer met 298 doden als gevolg. Ze dachten dat het een Oekraïens transportvliegtuig was. Door de intrede van 3.500 à 10.000 Russische troepen werd Kiev gedwongen om in te stemmen met de akkoorden van Minsk, die helaas niets opleverden. De gevechten veroorzaakten 14.000 doden en twee miljoen interne vluchtelingen. Ze leidden tot een patstelling, die Poetin in 2022 wou doorbreken. Het leger De auteur weidt dan uit over het leger. Officieel kostte het 2,6% van het BNP in 2022 of 51 miljard $, voor 900.000 soldaten. Het Britse kost 72 miljard $ of 50% meer voor 153.000 soldaten. Maar in feite ligt het bedrag in Rusland drie- à viermaal zo hoog: ca. 200 miljard $. Vele uitgaven zitten nl. verstopt in andere posten zoals onderwijs, wetenschap, technologie. Rusland is zo wereldwijd nummer vier, na de VSA, China en India en nummer twee in wapenexport, na de VSA. Rusland is zelfvoorzienend: het produceert alles zelf voor het leger. De soldaten krijgen 950 $, de Britse 2.300 $ per maand. De kosten voor levensonderhoud bedragen resp. 600 $/1.700 $: de Russische soldaat houdt dus in verhouding evenveel over. Poetin heeft het leger gemoderniseerd, wat Galeotti aantoont met veel technische details. De zeemacht is niet indrukwekkend en kan niet concurreren met die van de NAVO. De speciale troepen/Spetsnaz fungeren als verkenners, saboteurs, vernietigers en traden al op in Hongarije (november 1956), Praag (1968), de Krim(2014), de Donbas (2014) en Oekraïne (2022). Het nucleaire arsenaal is groot. In 1994-1996 kreeg Rusland ook de voorraden van Wit-Rusland, Oekraïne en Kazachstan, in ruil voor territoriale integriteit, waaraan het zich hield tot 2014. Rusland wil het inzetten bij een ‘existentiële bedreiging van het moederland’ vanuit de NAVO of in de toekomst vanuit China. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten groeien in macht en zijn actief in ondermijning en desinformatie. Ze kunnen zelfs gps-routes wijzigen, zodat drones en raketten elders terecht komen. China kan in de toekomst een probleem worden. Het stelt zich steeds assertiever op, dingt fel af op de prijzen van aardgas en olie, het bewapent zich steeds meer en het heeft een grens van 4.000 km met Rusland. Oekraïne Terug naar de oorlogen. Die in Oekraïne begon al in 2014. Vanaf 2018 nam Rusland Oekraïense schepen in beslag en blokkeerde het de havens van Marioepol en Berdjansk aan de Zee van Azov. In 2021 eiste Poetin dat de NAVO zou terugkeren naar de grenzen van 1997. In 2022 vertelden zijn informanten hem wat hij wilde horen, nl. dat de Oekraïners zijn bevrijding zouden verwelkomen. Ook westerse analisten dachten dat Oekraïne al na twee weken in handen van Moskou zou vallen. Het verliep anders en helaas met veel misdaden en plunderingen. In het zuiden hadden de Russen wel succes: ze verwoestten Marioepol en veroverden een ‘Krim-corridor’ langs de Zee van Azov naar het Russische vasteland. De auteur besluit dat de eerste twee termijnen van Poetin zeer succesvol waren, maar dat hij daarna veel schade heeft aangericht. Dan volgen er een nuttige lijst met afkortingen, noten, een uitsluitend Engelstalige bibliografie, een handige chronologie van 1991 tot 2022 en een register. Galeotti kan boeiend vertellen en is zeer goed op de hoogte van het verloop van de Russische oorlogen en van hun militair arsenaal. Zijn verslagen van de oorlogen zijn soms zeer technisch en enkel geschikt voor militairen. Hij geeft een goed inzicht in de samenstelling van het leger, de onderafdelingen, hun taken en bewapening. ‘Poetins leger’ zou een even juiste titel zijn. Op p. 14 spreekt hij over het vredesverdrag van 8-9 mei 1945: toen was er enkel de overgave, de vredesverdragen volgden pas in de jaren 70! Hij zegt dat Rusland geen natuurlijke grenzen heeft (p. 16), maar dan vergeet hij vele zeeën: de Oostzee, Noordelijke IJszee, Stille Oceaan met Beringzee, Zee van Ochotsk en Japanse Zee, de Zwarte Zee. De zeven kaarten zijn zeer welkom, maar vele plaatsen staan er niet op. Hij noemt Chroesjtsjov een Oekraïner (p. 160). Eigenlijk is hij een Rus, die lange tijd in Oekraïne woonde. Het boek is ideaal voor militair geschoolden, minder voor anderen.

De Ottomanen      Baer Marc David      Turkije

Het Ottomaanse Rijk (1281-1923) is lang afgeschilderd als de islamitisch-Aziatische tegenpool van het christelijk, Europees Westen. Maar de werkelijkheid was heel anders. Dit multi-etnisch, meertalig en multireligieus rijk strekte zich uit tot diep in het hart van Europa. Sterker nog, de Ottomaanse heersers zagen zichzelf als de nieuwe Romeinen. In “De Ottomanen” vertelt de vooraanstaande historicus Marc David Baer, hoe een klein vorstendom ten tijde van o.a. Osman Gazi (1299-1325), kon uitgroeien tot een wereldrijk, geleid door machtige sultans en kaliefen. De Slag bij Lepanto op 7 oktober 1571, was een gruwelijke zeeslag tussen de christelijke, Heilige Liga en het islamitisch Ottomaans Rijk. Het ging over de beheersing van het oostelijk Middellandse Zeegebied. Het was een van de grootste zeeslagen uit de wereldgeschiedenis en ook de laatste grote zeeslag waarbij gebruik gemaakt werd van galeischepen, met menselijke roeiers dus!. Hij vond plaats in de buurt van Lepanto, de vroegere, Griekse havenstad, Návpaktos, aan de nauwe ingang van de Golf van Korinthe. Onder de christelijke strijdkrachten bevond zich trouwens de Spaanse schrijver, Miguel de Cervantes, de auteur van Don Quichot. Het gevoel dat de stad de bijzondere bescherming genoot van de Maagd, werd nl. versterkt toen paus Pius V (foto) verklaarde, dat de overwinning van de Venetianen op de Ottomanen in 1571, bij de slag bij Lepanto, te danken was aan de tussenkomst van…de Madonna van de Rozenkrans.undefined De Oğuzen of Ogoezen waren een van de grootste Turkse stammen in Centraal-Azië en worden beschouwd als voorvaders van de Turkmenen. De Oğuz Turken noemden zich vanaf de jaren mid. 900 na Chr. tot de Eerste Wereldoorlog, Türkmen, of Turkmenen. In de 11de eeuw trok een aantal Turkmenen onder leiding van de clan der Seltsjoeken naar Perzië en Klein-Azië. Het Byzantijns gebied, het huidige Turkije, werd door hun toedoen geïslamiseerd en geturkificeerd en zo legden zij de grondslag voor het rijk van de Osmanen of Ottomanen, in 1299, gesticht door Osman I, de stamvader van de Ottomaanse dynastie en de naamgever van het rijk. “Net als het Romeinse Rijk omvatte het Ottomaanse Rijk (ca. 1288-1922) vele etniciteiten, talen, rassen en religies”, schrijft Baer. “Het strekte zich uit over Europa, Afrika en Azië en overlapte voor een deel het gebied waarover de Romeinen hadden geheerst”, zo vervolgt hij. “Vanaf 1352 tot aan het begin van de Eerste Wereldoorlog”, zo lezen we verder, “beheerste het Ottomaanse Rijk delen van Zuidoost-Europa en op het hoogtepunt omvatte het bijna een kwart van Europa. Van 1369 tot 1453 functioneerde de Byzantijnse stad Adrianopel (het huidige Edirne), gelegen in het Zuidoost-Europese Thracië, als de tweede zetel van de Ottomaanse dynastie. Onder Osman I (1258-1326) gingen de provincies in Azië uiteindelijk alle aan de Turken verloren, terwijl de Serviërs en Bulgaren, de overgebleven gebieden in Europa veroverden. Tegen het einde van de 15de eeuw had het Ottomaans Rijk een stevige greep op Anatolië en de Balkan gekregen. Tussen 1321 en 1357 vonden er in Byzantium nl. burgeroorlogen plaats. De ene troonpretendent koos steun bij de Serviërs en de andere bij de Ottomanen. Deze strijd eindigde uiteindelijk met een directe confrontatie tussen beide partijen tijdens de Slag op het Merelveld in Zuid-Servië, in 1389. De Ottomanen wonnen die slag en maakten de Serviërs tot vazal. Met deze overwinning kregen de Turkse Ottomanen toegang tot de Balkan en Centraal-Europa. Na de Slag op het Merelveld heersten de Ottomanen over het grootste gedeelte van de Balkan. Begin van de 15de eeuw bedreigden de Turken ook het Europees grondgebied van de Byzantijnen, tot ze in 1453 uiteindelijk de hoofdstad Constantinopel veroverden. Fatih Sultan Mehmet II (1432-1481) (foto) voerde naast titels als kalief en sultan, ook die van Romeins keizer en zijn opvolgers zagen zichzelf als de werkelijke opvolgers van het Byzantijnse Rijk. “Constantinopel, de hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk – ook wel Byzantium genoemd, naar het Byzantijnse Rijk”, schrijft Baer, “fungeerde vanaf 1453, het jaar waarin de stad werd veroverd, bijna vijf eeuwen als de Ottomaanse hoofdstad. De stad kreeg zijn huidige naam Istanboel pas in 1930, zeven jaar nadat op de puinhopen van het Ottomaanse Rijk de republiek Turkije was gesticht. Bijna vijfhonderd jaar had het Ottomaanse Rijk zich weten te handhaven op het snijpunt van Oost en West, Azië en Europa. In zijn boek, “De Ottomanen”, voorzien van kaarten, de lijst van Ottomaanse heersers en hun regeerperiode(n) en een handig register, herdefinieert Marc David Baer, op een bijzonder erudiete en daarenboven heel levendige wijze, de grote en blijvende invloed van de Ottomaanse dynastie op Europa en de wereld. Ze pionierden met religieuze tolerantie, maar in de 19de eeuw kwam daarin verandering, wat leidde tot etnische zuiveringen, genocide en de ondergang van het rijk na de Eerste Wereldoorlog.undefined Het Verdrag van Sèvres of de Vrede van Sèvres werd op 10 augustus 1920 getekend tussen de geallieerden en het Ottomaanse Rijk (of Turkije), na de Turkse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog. Het verdrag werd nooit van kracht omdat Turkije het niet ratificeerde. Drie jaar later werd het vervangen door de voor de Turken veel voordeligere Vrede van Lausanne. Deze betekende nl. de erkenning van de Turkse regering van Mustafa Kemal, de latere Atatürk.

De Google formule      Hardus Bob      Software

GESPREK VAN DE DAG Zoekmachines zijn momenteel een hot topic. Met de komst van slimme, op Artificial Intelligence (AI) gebaseerde taalmodellen zoals ChatGPT, is er een revolutie ontketend in de manier waarop we naar informatie zoeken. Maar de ontwikkeling in de wereld van ‘search’ is al veel langer aan de gang. Het is nogal een verschil of je een vraag invoert op het toetsenbord van een computer of tegen je auto zegt dat-ie de snelste route naar het beste restaurant van Maastricht moet nemen. ZOEKRESULTATEN MANIPULEREN Als zoekmachine-marketeer gebruik ik Google als een instrument. Met een heel duidelijk doel; mensen iets laten doen. Meestal iets kopen. Zo sta ik aan de basis van gedragsverandering. Door de zoekresultaten te manipuleren - wat we in mijn vakgebied ‘optimaliseren’ noemen - kan ik consumenten verleiden een bepaalde website te bezoeken. Het is mijn taak om A) deze website zo hoog mogelijk in de zoekresultaten te laten verschijnen en B) de bezoeker vervolgens ook het beste antwoord te bieden. In mijn boek laat ik zien hoe de verschillende disciplines, van keywordresearch tot contentcreatie, linkbuilding en conversie-optimalisatie, via de inzet van de juiste advertenties uiteindelijk de gewenste resultaten in Google opleveren. KRITISCHE VRAGEN Een website met een zoekbalk en een vrolijk logo. Zo begon Google in 1998. Door onze honger naar kennis wist de vriendelijke zoekmachine razendsnel uit te groeien tot één van de meest invloedrijke bedrijven ter wereld. Tegenwoordig gebruiken we Google altijd en overal. Met Google Maps, Android, YouTube en Gmail. Via slimme apparaten, opslag in de cloud en nieuwe medicijnen. Daarom laat ik niet alleen zien hoe de zoekmachine werkt, maar ook wat de gevolgen zijn van de toenemende macht van techbedrijven, met Google voorop. Hoe beïnvloeden zij ons denken en handelen? Nu en in de nabije toekomst, wanneer kunstmatige intelligentie de basis vormt van alle technologie om ons heen. INDUSTRY EXPERTS In de eerste twee delen van het boek werk ik samen met journalist Maurits Martijn, die bekend is van internetplatform De Correspondent en het boek Je hebt wél iets te verbergen. Aan de hand van zijn vragen en opdrachten geef ik de lezer inzicht in hoe de algoritmes en de advertenties van de zoekmachine werken. Ik put daarbij uit mijn eigen ervaringen en refereer aan diverse cases waar ik als specialist of consultant bij betrokken ben geweest. In het derde deel onderzoek ik wat er gebeurt wanneer Google straks al zijn diensten en onze gebruikersdata aansluit op de nieuwste kunstmatige intelligentie. Ik sprak met ex-Googlemedewerkers, programmeurs, beleidsmakers, hoogleraren, medici, economen en technologievisionairs. Mijn zoektocht voerde van Amsterdam naar Berlijn en van Parijs naar Breda en leverde inspirerende inzichten, maar ook verontrustende ontdekkingen op. Google blijkt al veel verder dan wij denken.

Bpost Holdup       Verschelden Wouter      Maatschappij

Hoe is Bpost er in godsnaam in geslaagd om ongezien miljarden euro’s weg te sluizen van de overheid? Welke rol speelden politici de grote mediabedrijven, vakbonden en de zuilen van dit land, in dat schandaal? Hoe ver ging het bedrog, om toch maar te garanderen dat de geldkraan richting Bpost, en zo ook naar de papieren media, blijft stromen? ‘Bpost Hold-up’ onthult een van de grootste schandalen met overheidsgeld van de laatste decennia. Op basis van tientallen achtergrondgesprekken, interne documenten en officiële getuigenissen schetsen journalisten Emmanuel Vanbrussel en Wouter Verschelden het waanzinnige relaas: hoe de Bpost-top iedereen om de tuin leidde. Dit is Icarus bij een overheidsbedrijf: de Bpost-top, samen met de uitgevers, vloog steeds dichter bij de zon. Alles werd op alles gezet om het fameuze ‘krantencontract’, dat het bussen van kranten en magazines subsidieert, in stand te houden. Tot het deksel van de beerput vloog, en de schade niet te overzien was. Hoe is het zo ver kunnen komen, en wie speelde welke rol in het perverse systeem om de overheidskas te plunderen? Deze politiek-economische thriller biedt antwoorden. "Bpost zou honderden miljoenen subsidies te veel hebben gekregen": bezwarende nota lekt uit in nieuw boek over postbedrijf Postbedrijf Bpost zou jarenlang honderden miljoenen euro’s te veel aan subsidies hebben gekregen voor taken in opdracht van de federale overheid. Dat staat alleszins in een nota die toegeschreven wordt aan de voormalige CEO van Bpost, Dirk Tirez. De nota wordt voor het eerst naar buiten gebracht in een nieuw boek "Bpost Hold-up" van journalisten Wouter Verschelden en Emmanuel Vanbrussel (Business AM) dat vandaag verschijnt. Bpost stelt de auteurs van het boek in gebreke. Tobias Santens di 18 jul 06:00 De nota beschrijft hoe Bpost al jaren te veel subsidies zou krijgen voor verschillende taken die het uitvoert in opdracht van de federale overheid. De meest gekende taak is de bezorging van kranten en tijdschriften, waarvoor Bpost tot nu toe jaarlijks zo’n 170 miljoen euro krijgt. In ruil moet het postbedrijf in de vroege uren en in het weekend kranten en tijdschriften bezorgen in alle uithoeken van het land. Bezwarende nota Ook onze redactie kon de volledige nota inkijken, die is gedateerd op 8 maart 2023. In 25 pagina’s wordt beschreven hoe de inschatting van de kosten die Bpost voor de krantenbezorging moet maken, mogelijk overtrokken is. “Kosten voor statutaire medewerkers, die duurder zijn dan contractuelen, worden bijna volledig toegewezen aan de bezorging van kranten en tijdschriften, terwijl deze medewerkers in de praktijk even goed pakjes verdelen”, geeft de nota als voorbeeld. Hoewel die manier van rekenen misschien in het verleden kon kloppen – toen waren er veel minder pakjes – komt dat nu niet meer overeen met “de commerciële realiteit”, klinkt het in de juridische nota. Zo zou Bpost subsidies die voor de krantenbedeling bedoeld zijn, eigenlijk gebruiken voor bijvoorbeeld de bezorging van pakjes. Die zogenoemde “kruissubsidies” zijn dan weer nadelig voor andere pakjesbedrijven als DHL en PostNL. Medewerkers van Bpost in de weer met pakjes Medewerkers van Bpost in de weer met pakjes Nota hoogstwaarschijnlijk van ex-CEO Bpost De nota lekt nu voor het eerst uit in een nieuw boek over Bpost, “Bpost Hold-up”, van journalisten Wouter Verschelden en Emmanuel Vanbrussel (Business AM). In het boek wordt ervan uitgegaan dat de voormalige CEO van Bpost, Dirk Tirez, de auteur is van de nota. Tirez werd eind 2022 ontslagen omdat hij op de hoogte zou zijn geweest van manipulatie van de krantensubsidies. Dirk Tirez, voormalig CEO van Bpost Bpost "We weten dat dit niet de échte reden is": gelekte mails tonen dat Bpost-CEO op de hoogte was van geheime afspraken r... di 20 jun 06:00 De voormalige CEO wil zelf echter niet formeel bevestigen dat hij de nota heeft geschreven, al heeft het daar wel alle schijn van. Tirez geeft al maanden geen interviews aan de media en reageert niet publiekelijk op vragen van de pers. Met zijn informatie zou hij autoriteiten als het Rekenhof en de Belgische Mededingingsautoriteiten gevoed hebben om zijn voormalige werkgever, Bpost, grondig te onderzoeken. Het boek "Bpost Hold-up" heeft het over niets minder dan "wraak" na zijn ontslag. Dat betekent tegelijk dat de inhoud van de nota mogelijk gekleurd is. Dat een ex-CEO zelf de oversubsidiëring zo gedetailleerd zou aanklagen, is nieuw. Maar de kritiek op de subsidies voor kranten en tijdschriften bestaat al jaren. Onder andere krantenwinkels vragen zich af waarom zij geen subsidies krijgen terwijl ze toch ook kranten aan de man brengen. En ook journalisten van digitale media, onder wie auteur Wouter Verschelden, maken al langer de bedenking dat kranten zo voorgetrokken worden tegenover online nieuws. In die context moet het boek van Verschelden ook worden gelezen. Voormalig CEO van Bpost, Dirk Tirez Voormalig CEO van Bpost, Dirk Tirez “Ook andere taken overgesubsidieerd” De nota gaat nog verder in detail over andere taken die Bpost uitvoert in opdracht van de overheid, de zogenoemde “679-rekeningen”. Al sinds de jaren 70 beheert Bpost die rekeningen voor de Belgische overheid, onder andere voor de betalingen van btw. De nota houdt zich niet in om een schatting te maken van hoeveel subsidies Bpost te veel zou hebben gekregen voor die opdracht. Zo komt de nota uit op een oversubsidiëring van 120 miljoen euro tussen 2010 en 2015 en 280 miljoen van 2016 tot 2024. Daarvoor houdt de auteur van de nota, vermoedelijk dus Dirk Tirez, rekening met de subsidies die Bpost kreeg voor de rekeningen, de kosten en een winst van 7,4 procent die volgens hem toegelaten is op die opdracht. De nota bevestigt ook dat de Europese Commissie niet op de hoogte werd gebracht van deze overheidsopdracht. Daardoor zou de Europese Commissie niet kunnen controleren of het om illegale staatssteun gaat. Bpost kondigde in april zelf al aan dat het de 679-rekeningen onderzoekt en de federale regering zal vanaf nu een publieke aanbesteding doen voor de opdracht. Cijfers in boek overtrokken Hoewel de nota de verbeelding overtreft, gaat het boek “Bpost Hold-up” nog een stap verder. “Hoe Bpost 4 miljard euro belastinggeld plunderde”, leest de ondertitel. Daarvoor gaan de auteurs uit van alle overheidsgeld dat Bpost de laatste 10 jaar kreeg. Hoewel mogelijk een deel daarvan oversubsidiëring is, lijkt het overtrokken om zomaar alle subsidies voor Bpost te omschrijven als een “plundering” of een “hold-up” (een gewelddadige overval). Dat zijn grote woorden. “Als blijkt dat contracten op een onrechtmatige manier zijn binnengehaald, is dat wel degelijk een relevant bedrag. Het gaat om enorme bedragen, die maatschappelijk zeer relevant zijn. In een periode dat de overheid vecht om elke cent, zou dat iedereen aan het denken moeten zetten”, reageren Verschelden en Vanbrussel. Daarnaast is het boek verhalend geschreven. Zo werken de auteurs met “personages” en worden er dialogen gereconstrueerd om scènes tot leven te laten komen. Het is onmogelijk na te gaan of die dialogen stroken met de waarheid. “We gebruiken in het boek de vorm van ‘reconstructie’”, leggen de auteurs uit. "Je baseert je op bronnen, dat blijft een complex en veelzijdig verhaal. Net omdat het zo’n moeilijke zaak is, hebben we geprobeerd om dat leesbaar te houden. Dit is een journalistieke keuze, maar we denken dat het resultaat er wel staat." Bpost stelt auteurs in gebreke Bpost stelt de auteurs van het boek intussen in gebreke via zijn advocaat. Het bedrijf neemt vooral aanstoot aan de titel van het boek. Andere elementen noemt het “misleidend en ongestaafd”. Bpost zegt zelf niet op de hoogte te zijn van de nota in kwestie en kan er dan ook geen inhoudelijke commentaar op geven. Als en wanneer zou blijken dat in het kader van de drie lopende onderzoeken er sprake zou zijn van overcompensatie door de Belgische Staat aan Bpost, zal Bpost overgaan tot terugbetaling Bpost Het postbedrijf zegt dat het meewerkt aan de verschillende onderzoeken die lopen. “Als en wanneer zou blijken dat in het kader van de drie lopende onderzoeken er sprake zou zijn van overcompensatie door de Belgische Staat aan Bpost, zal Bpost overgaan tot terugbetaling”, klinkt het. Het bedrijf geeft aan dat het interne onderzoek naar de 679-rekeningen nog niet is afgerond.

Hercules op de tweesprong      Kinneging Andreas      Filosofie

De weg voorwaarts is de weg terug Welk levenspad te kiezen? Het makkelijke pad van vreugde en genot, van overvloed en van de vrijheid om uit alles wat je tegenkomt voordeel te trekken? Of het moeilijke pad vol hindernissen, van leren je verstand te gehoorzamen, van anderen te helpen en diensten bewijzen aan de gemeenschap, het pad kortom van het dienen van de deugd? De jonge Hercules moest die keuze maken, we weten welk pad hij koos. Andres Kinneging (1962), hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit Leiden, won in 2006 met Geografie van goed en kwaad de Socrates Wisselbeker voor het beste filosofieboek. In 2020 verscheen De onzichtbare maat, zijn filosofische hoofdwerk, waarin hij pleit voor terugkeer naar de grote Europese Traditie, door Kinneging consequent met hoofdletters geschreven, een traditie die door Verlichting en Romantiek grondig om zeep is geholpen. De kern van die traditie is de taal van de deugd. Het bijna geheel verloren zijn gegaan daarvan is niets minder dan een ramp. Die taal, dat denken en die gerichtheid op de deugd herwinnen is de boodschap. ‘De weg voorwaarts is de weg terug’, aldus Kinneging in zijn nieuwe boek, Hercules op de tweesprong. Aan Hercules op de tweesprong heeft de gedachte ten grondslag gelegen een vernieuwde uitgave samen te stellen van Geografie van goed en kwaad. Maar ten gevolge van Kinnegings verbeterings- en aanvullingsdrift is het niet een heruitgave, maar een nieuw, kloek boek van 570 bladzijden geworden, dat om die reden een nieuwe titel verdiende. Andreas Kinneging fundeert zijn opvattingen op zijn overtuiging dat, ten eerste, de Europese intellectuele traditie van tweeduizend jaar – de filosofie van de Griekse Oudheid, met name Plato, én, vanaf de verspreiding van het Christendom, christelijk-religieus en -filosofisch denken, met name dat van Thomas van Aquino – een accurate landkaart van het morele continent van goed en kwaad heeft getekend. En ten tweede dat Verlichting en Romantiek – de moderniteit – die kaart helaas al bijna helemaal hebben uitgegumd en er met grote letters ‘vrijheid’, ‘gelijkheid’ en ‘ik’ overheen hebben gekalkt. Voornaamste punt van principiële kritiek van Kinneging op de modernen en tegelijkertijd misschien ook het meest problematische element van Kinnegings filosofie is hun subjectivering van goed en kwaad. In de Europese Traditie van weleer golden goed en kwaad als entiteiten, die objectief, oftewel onafhankelijk van menselijk bewustzijn bestonden als onderdelen van een onveranderlijke, non-materiële wereld. De Verlichters en daarna nog radicaler de Romantici zetten die gedachte overboord: goed en kwaad zijn culturele en dus menselijke producten en kunnen als zodanig naar plaats en tijd verschillen. Dat moet dan dus ook voor het recht gelden: de modernen erkennen daarom het natuurrecht niet. Zegt het natuurrecht dat het objectief zijnde ook een behoren omvat (in het Duits klinkt het beter: sein én sollen), voor modernen bevat het zijnde geen behoren: het zijnde is. Die door de modernen zo bejubelde waarden van vrijheid en gelijkheid blijken volgens Kinneging intussen zo waardevol niet als ze niet gepaard gaan met streven naar deugdzaamheid en wél met ik-gerichtheid. Van de deugden waarvan Kinneging de teloorgang betreurt, is gematigdheid misschien wel de belangrijkste. Gematigdheid vereist kennen van de juiste maat; voor het verwerven van die kennis kunnen we aankloppen bij de Europese Traditie. Daar vinden we ook het inzicht dat alles hiërarchisch geordend is, c.q. behoort te zijn. Kom bij Kinneging dus niet aan met ideeën over gelijkheid van bijvoorbeeld man en vrouw. Kinneging is op zijn best in de hoofdstukken waarin hij de denkers behandelt door wier ideeën hij zijn standpunten laat stutten. Wie bij de hand genomen wil worden om Plato beter te leren begrijpen, leze Kinneging. Ook voor diepgravende toelichting bij Toqueville’s Over de democratie in Amerika en bij de Federalist Papers, door Kinneging allemaal zeer bewonderd, kun je goed bij hem terecht. Kinnegings behandeling van klassieke filosofische werken is een goed argument voor zijn pleidooi voor langzame, grondige lezing, herlezing en doordenking. Hercules op de tweesprong kent vijf delen. In het eerste, De verwarde geest, werkt Kinneging zijn standpunt uit dat Verlichting en Romantiek ons het bos in hebben gestuurd en het zicht op het pad van deugdzaamheid uit het oog hebben doen verliezen. In het tweede, De mens, gaat het om deugden, plichten, rechten en hun verhouding tot begeerten. Het derde, De samenleving, over huwelijk, gezin en markt. Waarna het vierde uiteraard over de staat gaat en ook die titel draagt. In deel vijf ten slotte, De wereld, behandelt Kinneging de grondslagen van goed en kwaad en heeft hij twee hoofdstukken opgenomen over, respectievelijk, de filosoof Nicolai Hartmann* (1882 – 1950) en de (mij onbekende) filosoof/theoloog Dietrich von Hildebrand (1889 – 1977). Die laatste twee komen in de buurt van eigentijds. Misschien ontbreken eigentijdse denkers in Kinnegings boeken omdat ze veelal eerder tot de modernen zullen behoren dan tot de Europese Traditie. Maar Kinnegings behandeling van onderwerpen als ‘begeerten’ en ‘de markt’ zou veel winnen als hij daarbij ook het werk van bijvoorbeeld – ik noem hem omdat hij naar plaats en tijd Kinnegings dichtstbijzijnde is – Hans Achterhuis had betrokken.

Rebelse genieën      Wulf Andrea      Filosofie

In het kleine Duitse plaatsje Jena gebeurt rond 1800 iets wonderbaarlijks, Het universiteitsstadje werd rond die tijd een verzamelplaats voor de briljantste geesten die Duitsland te bieden had, van Hegel en Fichte tot Goethe en Novalis. Zij vuurden de Romantiek aan en verzetten zich tegen het in hun ogen te mechanistische wereldbeeld van de Verlichting. Maar volgens Andrea Wulf was hun meest belangwekkende wapenfeit niets minder dan de uitvinding van het autonome Ik. Het is echter juist hier dat de these van het weliswaar prachtig vertelde Rebelse Genieën. De Eerste Romantici en de Uitvinding van het Ik wat te ver wordt doorgevoerd. Waarom Duitsland? Het doel dat Wulf zich stelt is ambitieus. Ze wil bewijzen dat onze ideeën over het autonome Ik zijn ontstaan in het werk van de vroege Romantici, die begin negentiende eeuw naar Jena kwamen om te denken, te schrijven en samen te leven. De versnippering van het Duitse Rijk ziet Wulf als een belangrijke motivator voor dit Duitse filosofische succesverhaal. In zo’n verdeeld cultuurgebied was censuur immers moeilijker door te voeren dan in wat zij ‘centraal bestuurde naties als Frankrijk en Engeland’ noemt. Daarnaast beschikte Duitsland over meer universiteiten dan welk ander land dan ook: dit leidde er toe dat meer mensen makkelijker een universitaire studie konden volgen, konden leren lezen en boeken gingen waarderen. Hiermee wordt de context geschetst waarbinnen de vrijheid die de leden van de Jena-kring ervoeren om hun ideeën in elkaars nabijheid uit te werken kon ontstaan. Naar binnen – naar het Ik Rebelse Genieën blinkt uit in de beschrijvingen van de levens en denkwerelden van de hoofdpersonen. Het is duidelijk dat Wulf een getalenteerd verteller is, die de bijzonderheden van de verschillende karakters weet te doorgronden. Zo is de beschrijving van de opbloeiende vriendschap tussen Goethe en Schiller, op het eerste oog twee tegenpolen, na een door beide bijgewoonde conferentie over plantkunde, roman-waardig. Wulf brengt prachtig tot leven hoe juist de verschillen tussen de classicistisch ingestelde Goethe en de Romantische Schiller, die Goethe vereert maar zich tegelijkertijd aan hem kan ergeren, hen nader tot elkaar drijven en hoe ze elkaar inspireren tot het schrijven van hun beste literaire werken. Alleen al om deze passages, die de geschiedenis werkelijk tot leven brengen, is het boek ten zeerste aan te raden. Daarbij zijn haar beschrijvingen van de gepassioneerde zoektocht naar het autonome Ik van de Jena-denkers van een zeer hoog niveau. Zo wordt de omgang van de dichter Novalis met het radicale Ik-gedachtegoed van Fichte beschreven. Hij trachtte het hele leven te begrijpen door ‘in zichzelf te kijken en, zoals hij het noemde, Sichselbstfindung – ‘zichzelfvinding’ – te beoefenen, geïnspireerd door zijn diepgaande analyse van Fichtes werk,’ dat de radicale autonomie van het Ik betoogde. De verwikkeling van deze zoektocht met Novalis’ doodwens na het overlijden van zijn geliefde, is zeer de moeite waard. Zo maakt Wulf duidelijk dat hier, in deze Romantische vlucht naar binnen, een nieuw hoofdstuk begint in de ontwikkeling van het moderne Ik-besef en dat de Jena-denkers nieuwe filosofische gronden verkenden. Een gebrek aan vergelijking Een nieuw hoofdstuk weliswaar, maar misschien géén splinternieuwe uitvinding. En al zijn de uitgebreide karakterschetsen prachtig leesvoer, uiteindelijk gaat het toch ook om de ideeën, waar deze vandaan komen en hoe zij de moderne idee van het Ik hebben vormgegeven – Wulf’s project. Het is op dit cruciale punt dat Wulf haar these wat te ver doorvoert. In haar poging de uitvinding van het Ik geheel aan deze, in de Europese intellectuele wereld relatief kleine, groep denkers toe te schrijven, schiet ze door in reductionisme. Hier wringt bij deze lezer de schoen: was Engeland in dezelfde tijd niet een spil van de Verlichting, waarbinnen ideeën over individuele vrijheid en recht net zo radicaal werden doordacht door denkers als bijvoorbeeld John Locke, wiens werk Two Treaties of Government betoogt dat overheden een plicht hebben de aangeboren, intrinsieke rechten van de mens te waarborgen? Wulf noemt de Verlichtingsdenker Locke enkel een keertje in de context van diens theorie dat de mens bij de geboorte een schone lei is en stelt deze tegenover de Romantische drive naar binnen te keren. Maar in zekere zin zou betoogd kunnen worden dat Locke in zijn Two Treaties net zo goed het bestaan van het autonome Ik – in zijn geval in de vorm van de mens met intrinsieke, aangeboren rechten – betoogt als de Romantici dat deden. De idee van een aangeboren, individuele set rechten vereist introspectie, en zeker een omlijsting van het Ik tegenover andere, eveneens geïndividualiseerde Ikken. En dat precies in één van de landen die Wulf als “centraal bestuurde naties” bestempelt om aan te geven dat zij in een minder gunstige positie zouden verkeren om het Ik vorm te geven – uit te vinden – dan voor de Duitse staten het geval was. Uiteindelijk kan de versnippering van de Duitse staten het relatieve gebrek aan censuur verklaren, en misschien zelfs de relatief radicale omgang met het Ik door de Jena-denkers, uit zoiets volgt dan niet noodzakelijk dat zij het ik ook echt uitvonden. Stelt de lezer zich deze vragen, dan komt het gebrek aan een echte vergelijkende methode in Rebelse Genieën naar voren. Alhoewel uit de beschrijvingen van de hoofdrolspelers duidelijk naar voren komt hoe de Jena-Romantici zich afzetten tegen het soms starre Verlichtingsdenken van filosofen als Locke, is het jammer genoeg niet helemaal duidelijk geworden hoe uit alle contemporaine denkstromingen die aanspraak kunnen maken op een belangrijke plaats in de opbouw van het moderne ‘Ik-besef,’ het gedachtegoed van de Jena-kring uiteindelijk de overwinning boekte en zelfs als de ‘uitvinder’ van dat besef kan worden aangemerkt.

Orde van grootte      Smil Vaclac      Fysica

Grootte is de belangrijkste variabele van het universum. Of het nu gaat om minuscule bacteriën of enorme keizerrijken: ze zijn allemaal onderworpen aan de wetten van grootte. Op basis van de nieuwste wetenschappelijke inzichten verklaart Vaclav Smil de regelmatigheden - en eigenaardigheden - van de de maat van alle dingen die ons leven op aarde bepalen. Zo onthult hij de regels voor schoonheid, waarom een biosfeer diversiteit nodig heeft, hoe je de grootte van een land kunt voorspellen en waarom grotere dieren verhoudingsgewijs minder voedsel nodig hebben dan hun kleinere soortgenoten. Is groter altijd beter? Kan iets oneindig blijven groeien, of te groot zijn om te mislukken? Vaclav Smil brengt een gigantisch onderwerp terug tot beheersbare proporties. Het is niet overdreven om te zeggen dat deze tour de force de manier waarop je naar alles om je heen kijkt, blijvend verandert. Soms zijn de beste boeken niet de boeken waar je een antwoord in vind, maar die je aan het denken zetten. Orde van Grootte is er zo eentje. Vaclav Smil, die al heel wat titels op zijn naam heeft staan, zet met dit boek jouw wereld letterlijk in perspectief… of haalt hem daar uit, net hoe je het bekijkt. De wereld in hokjes? Veel mensen nemen bepaalde principes en plakken die over andere problemen heen, in de hoop dat ze daar hetzelfde effect hebben. Zou zouden schaalvoordelen en investeringen overal gelijk werken, is groter altijd efficiënter en is kleiner altijd inferieur. Maar is dat wel zo? Met talloze rekenvoorbeelden en illustraties lees je in dit boek dat er echt een wereld van verschil is tussen formaat en kracht, vermogen en schaal. Je kunt niet alles zomaar met elkaar vergelijken. Size matters In De Orde van Grootte vertelt de auteur je dat mensen altijd onder de indruk zijn geweest van gigantische dingen, of ze nu van nature voorkomen of door mensen zijn ontworpen. De redenen zijn niet helemaal duidelijk, maar Smil suggereert dat er elementen zijn van inspiratie, intimidatie, shock en ontzag. Hij volgt de geschiedenis van grote constructies, van Stonehenge tot wolkenkrabbers, en vult een hoofdstuk over de grenzen aan afmetingen die worden opgelegd door materialen, constructiemethoden en economie. Toch heeft een groter formaat ook een keerzijde. Zelfs in het tijdperk van milieubewustzijn is er nog steeds een voorkeur voor grootsheid, bijvoorbeeld in auto’s en tv’s. Feiten en cijfers In De Zwarte Zwaan las je al dat het heel gevaarlijk is om te werken met gemiddelden en aannaames. Ook Smil richt zich op dit idee en onderzoekt hoe het concept van gemiddelden is ontwikkeld en breed is ingezet. Hij vermengt zijn theorie met een een hele reeks feitjes, waardoor het hoofdstuk (het is en blijft toch statistiek…) interessant en begrijpelijk wordt. Zo lees je over de bovengemiddelde lengte van de CEO’s van grote bedrijven, de ergonomie van vliegtuigstoelen en de bergen geld die door een paar mensen worden vergaard.

Undercover aan het werk      Van Bergeijk Jeroen      Maatschappij

Jeroen van Bergeijk blikt in Undercover aan het werk terug op zijn ervaringen als undercover werknemer en schetst een schrijnend portret van de huidige arbeidsmarkt. Wat gebeurt er aan de onderkant van de arbeidsmarkt? Met die vraag in het achterhoofd heeft journalist Jeroen van Bergeijk zich de afgelopen vijf jaar undercover in banen gestort waarvoor nauwelijks kwalificaties nodig zijn. Het zijn functies waarmee vrijwel elke Nederlander te maken heeft, maar waarvan weinigen weten hoe het er precies aan toegaat als je dit werk doet. Wie zorgt ervoor dat jouw bol.com-pakketje de volgende dag al wordt bezorgd? Wie neemt de telefoon op als je een klantenservice belt? En wie zorgt ervoor dat jouw koffer op de plaats van bestemming komt? De afgelopen veertig jaar is de economie met veertig procent gegroeid, maar de reële inkomens zijn achtergebleven. De mensen met wie het goed gaat – vaak de hoogopgeleiden – begrijpen weinig van laagopgeleiden, en de kloof tussen hen wordt almaar groter.

Europese lente      Clark Christopher      Europese geschiedenis

In 1848 stond bijna heel Europa in brand. Politieke onrust verspreidde zich in dat jaar als een lopend vuurtje over het hele continent, en leidde tot grote en permanente veranderingen. De opstandelingen stelden toen vragen die ons vandaag de dag ook bezighouden. Wat gebeurt er als politieke of economische vrijheid botst met sociale rechten? Hoe combineer je representatieve en directe vormen van democratie? Wat is het verband tussen kapitalisme en sociale ongelijkheid? In Europese lente beschrijft Christopher Clark hoe deze opstand van een continent wereldwijd fungeerde als snelkookpan voor politieke bewegingen en nieuwe ideeën. Hij introduceert een fascinerende cast van charismatische figuren, waarmee hij nieuwe inzichten geeft in het revolutiejaar 1848 en huiveringwekkende parallellen blootlegt met onze huidige tijd. Als er in de eenentwintigste eeuw een revolutie op komst is, zo stelt Clark, zou die weleens op die van 1848 kunnen lijken. ‘Elke tijd krijgt de profeet die hij verdient’, het zou zomaar een spreekwoord kunnen zijn, en de profeet van onze tijd heet Arnold Karskens. Karskens – onderzoeksjournalist, oorlogsverslaggever en niet in de laatste plaats ook actiejournalist – blijkt vandaag in NRC Next namelijk ook te doen aan voorspellingen – de kernactiviteit van profeten. Hij voorspelt het uitbreken van een revolutie in Europa: ‘In mei breekt hier de revolutie uit’. Die boude uitspraak blijkt bij nader inzien voor rekening van de NRC-koppenmaker te komen, want Karskens zelf is in zijn artikel wat minder stellig over het moment waarop de vlam in het kruitvat vliegt: ‘De Europese geschiedenis leert dat opstanden vooral beginnen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Zelf schat ik mei 2016.’ Het is een speculatief maar daarom niet minder boeiend artikel, precies op het juiste moment (denk aan de onrust naar aanleiding van de massa-aanrandingen in Duitsland), maar ons gaat het eigenlijk alleen maar om de naam die Karksens de aanstaande revolutie meegeeft: Europese lente. Toegegeven, tegen de achtergrond van de term Arabische lente is Europese lente niet heel verrassend, zeker niet als die midden in de klimatologische lente uitbreekt, maar lexicografisch kan het wel een interessant begrip worden. Mits die Europese lente daadwerkelijk uitbreekt. Wat niet te hopen is, omdat zo’n opstand waarschijnlijk een hoop ellende tot gevolg zal hebben. De hamvraag is: sinds wanneer worden revoluties met de metafoor lente aangeduid? Toen de Arabische lente uitbrak, wisten sommige media te melden dat deze metafoor gebaseerd was op de metafoor Praagse lente (de opstand in Tsjecho-Slowakije in 1968). Maar de Praagse lente was niet de eerste revolutie die lente werd genoemd. De moeder aller revolutionaire lentes is namelijk de Lente der volkeren uit 1848. Niet dat die term in 1848 al terug te vinden is in Nederlandstalige kranten of literatuur, maar vanaf 1855 (misschien kent een historicus trouwens wel een eerdere vindplaats) duikt deze term nu en dan op in onze taal, als vertaling van le printemps des peuples. In het Nederlands is de term Lente der volkeren bij het grote publiek nooit erg bekend geworden, maar de Franse en de Engelse (Springtime of the Peoples) pendanten worden wel geregeld gebruikt ter aanduiding van een hele rits opstandjes en revoluties die in 1848 overal in Europa uitbraken: de namen Februarirevolutie en Junioproer (beide in Frankrijk) zijn nog steeds in de Dikke Van Dale te vinden, net als Maartrevolutie (de revolutie die in maart 1848 na de Februarirevolutie in Parijs uitbrak in de Donaumonarchie en in Duitsland). Maar ook in Nederland en België heerste in 1848 de geest der revolutie. In Brussel en Gent waren opstootjes, waarna Karl Marx, die in 1845 in Brussel was gaan wonen en daar Het communistisch manifest schreef, het land uitgezet werd. Ter geruststelling: in Nederland bleef het in 1848 rustig, want 0031 was volgens Wikipedia ‘in 1848 relatief te onontwikkeld om een revolutie mogelijk te maken’. Toegift: in het begin van dit artikeltje opperden we dat ‘elke tijd krijgt zijn eigen profeet’ qua structuur oogt als een spreekwoord. Inderdaad vind je hier en daar wijsheden als ‘elke tijd krijgt de … die hij verdient’ of’elke tijd krijgt zijn eigen …’, bijvoorbeeld ‘elke tijd krijgt de god die hij verdient’. Pikant is dat wanneer ‘elke tijd krijgt zijn eigen profeet’ ooit écht een spreekwoord wordt, in dit spreekwoord de echo van een Koranvers weerklinkt. Soera 13, aya 7 zegt immers (vrij vertaald):’Elke tijd en elk volk krijgt zijn eigen profeet.’

De opkomst en heerschappij van de zoogdieren      Brusatte Steve      Evolutie

Het nieuwe boek van Steve Brusatte leert je om zoogdieren te waarderen als nooit tevoren, van oerkoala tot mens. Wie baalt dat de dino’s zijn uitgestorven, kan zijn hart ophalen met De opkomst en heerschappij van de zoogdieren. Want onze tak van de stamboom des levens blijkt net zo episch als die van de dinosauriërs, met één groot voordeel: veel van die gave zoogdieren lopen, zwemmen en vliegen nu nog altijd rond. In dit boek laat paleontoloog Steve Brusatte zien dat zoogdieren in elk opzicht net zo gaaf zijn als de dinosauriërs. Zo ontmoet je de uitgestorven, bloeddorstige neef van de koala’s, die met zijn betonschaargebit in een oogwenk je beenmerg binnenstebuiten kon keren. Ook kom je bijvoorbeeld buideldieren met sabeltanden tegen. In het begin moet de lezer wel even werken: het boek staat stijf van de wetenschap, inclusief lange soortnamen en technische details. Maar wie zich een weg weet te banen door de vele tritylodonten en morganucodonen krijgt een prachtig inkijkje in onze zoogdierenstamboom. Levensechte stukjes fictie Toch is dit geen zwaar boek. Dat komt door de illustraties en de fijne combinatie tussen proza en wetenschap in de schrijfstijl van Brusatte. De tekst is doorspekt met kleine scenes vol leven die een kijkje geven in het dagelijkse bestaan van de vroegere en hedendaagse zoogdieren. Niet alleen stukjes fictie geven dit verhaal glans. De levensechte karakters uit het boek laten voor eens en voor altijd zien dat niet alleen Indiana Jones avonturen kan beleven op zoek naar oude schatten. Van een paleontoloog die samenwerkt met een lokale verzetsstrijder in een burgeroorlog tot Russen die illegaal mammoet-ivoor opgraven uit de ontdooiende permafrost: wie avontuur wil, hoeft niet ver te zoeken. Dit boek zet zoogdieren in de schijnwerpers waarin ze thuishoren. Door het ontstaan van bepaalde unieke zoogdiereigenschappen stap voor stap uit te leggen, doet Brusatte je versteld staan over lichaamsdelen waar de meeste mensen nooit iets bijzonders aan zien. Zo zal geen enkele lezer ooit nog hetzelfde kunnen kijken naar het gebit. Tanden zijn geen dure buitenboordbotten meer, maar een essentieel onderdeel van ons succes op de wereld. Met zo’n 600 pagina’s oogt dit boek intimiderend, maar Brusatte gebruikt geen woord te veel. Het is een avontuurlijke ontdekkingstocht langs onze stamboom, die je ademloos achterlaat met nieuwe waardering voor hoe bijzonder het is om een zoogdier te zijn.

Mijn leven      Trotski Leon      Biografie

Deze autobiografie is een toegankelijke kennismaking met een opmerkelijk revolutionair en zijn opvattingen. Het is een uitermate politiek boek, wat niet verrassend is gezien de rol van politieke activiteit in het leven van Lev Dadidovitsj Bronstein, alias Leon Trotski (1879-1940). Ondanks de omvang van het boek is het een goed vertrekpunt voor lezers die Trotski willen leren kennen. Trotski is een begenadigd schrijver die vlot leest en regelmatig verrast met scherpe vergelijkingen, beelden of one-liners. Trotski schreef ‘Mijn Leven’ in politieke ballingschap. Hij had liever niet de tijd gehad om deze autobiografie te schrijven, maar de opgang van de stalinistische bureaucratie in de Sovjet-Unie leidde eerst tot isolement, vervolgens interne ballingschap en tenslotte uitwijzing. ‘Mijn Leven’ is niet geschreven omdat er nu eenmaal tijd voor was, dit boek is een polemiek en een verdediging van Oktober 1917 door één van de hoofdrolspelers in die revolutie. "Dit boek is geen objectief verslag van mijn leven", schrijft Trotski in zijn voorwoord van 'Mijn Leven', "maar een onderdeel ervan. Op deze pagina's zet ik de strijd voort waaraan mijn hele leven is gewijd (...) Ik vertel de gebeurtenissen, analyseer en waardeer ze; als ik mijn verhaal vertel, verdedig ik mezelf en val ik nog vaker aan." Toen hij deze woorden in 1929 schreef, was Trotski vijftig jaar oud. Hij had zijn oude naam Lev Bronstein zevenentwintig jaar geleden achter zich gelaten, en in die periode was hij tweemaal uit Siberië ontsnapt, een aantal keren gevangengezet door een aantal regeringen, ontmoette Lenin, maakte hij ruzie met Lenin, maakte hij het weer goed met Lenin, leidde de Sovjet van Petrograd, stichtte het Rode Leger, won de burgeroorlog, produceerde een enorme hoeveelheid journalistiek, theorie en zelfs literaire kritiek en merkte uiteindelijk, na jaren van strijd tegen de opkomende stalinistische factie, dat hij alle macht verloren had en vervolgens werd verbannen uit de USSR. Eens Lenins vriend en gelijke, werd hij nu beschimpt. Zijn opvattingen, die een integraal onderdeel waren van de vorming van eerst de bolsjewistische- en vervolgens de Sovjet-politiek, hadden geen enkele betekenis meer. Zijn gezicht werd uit foto's verwijderd, zijn woorden uit de pagina's van boeken en andere documenten. Zijn bondgenoten waren dood, verbannen of gaven zich over. Dit zijn de omstandigheden waarin hij zijn memoires begon te schrijven. 'Mijn Leven' is in de eerste plaats een zeer zorgvuldig geconstrueerd getuigenis. Trotski's leven en reputatie stonden op het spel. Zijn verhaal moest waterdicht zijn, zijn klassenoorsprong moest anders uitgelegd worden (zijn ouders waren landeigenaren), zijn vroegere conflicten met Lenin gladgestreken en hij moest ervoor zorgen dat zijn religieuze en etnische afkomst niet prominent aanwezig was. Elke handeling moest worden verantwoord, elke verkeerde stap gerechtvaardigd. https://www.marxists.org/nederlands//trotski/1929/1929mijnleven.pdf

De aanval op het Westen      Murray Douglas      Maatschappij

Het is vandaag hip om niet-westerse culturen te vieren en westerse culturen te minachten. Een deel hiervan is een broodnodige historische rechtzetting, maar veel ervan ondermijnt juist de dynamieken die vorm hebben gegeven aan de grootste, meest humane beschaving ter wereld. In De aanval op het Westen laat internationaal bestsellerauteur Douglas Murray zien hoeveel goedbedoelende mensen zich hebben laten misleiden door hypocriete en inconsequente antiwesterse retoriek. Immers, als we de ideeën van Kant, Hume en Mill moeten verwerpen vanwege hun opvattingen over ras, moeten we dan niet ook Marx, wiens werk doorspekt is met racistische beledigingen en antisemitisme, terzijde schuiven? In het Westen moet nasmeulend racisme nog worden gedoofd, maar hoe zit het met het racistische inferno dat woedt in het Midden-Oosten en Azië? Het zijn niet alleen oneerlijke intellectuelen die zich bedienen van té gemakkelijk denkwerk, maar ook slechtbedoelende naties en mensenrechtenschenders die hopen de aandacht af te leiden van hun eigen schurkenstaten. Dictators die hun eigen volk afslachten springen maar al te graag op de kar en imiteren de taal van antiracisme en pro-rechtvaardigheidsbewegingen. Als het Westen wil overleven, moet het worden verdedigd. De aanval op het Westen is niet alleen een scherpzinnige weerlegging van dwaze antiwesterse argumenten, maar ook een rigoureus pleidooi voor de beschaving zelf. Op een persconferentie naar aanleiding van de wereldbeker voetbal in Qatar in 2022 deed FIFA-baas Infantino de volgende opmerkelijke uitspraak: "Voor wat Europa de afgelopen 3000 jaar heeft gedaan, zouden we de komende 3000 jaar nog excuses moeten aanbieden". Deze uitspraak is een schoolvoorbeeld van de westerse zelfkritiek die soms verworden is tot zelfhaat en een belangrijk onderdeel vormt van wat de conservatieve denker Douglas Murray ‘De aanval op het Westen’ noemt. Ondertitel van zijn boek: ‘Hoe we onze waarden wapenen tegen de waanzin’. Murray’s boek gaat vooral over die waanzin. In vier hoofdstukken en drie interludiums probeert hij aan te tonen dat er – sinds enige decennia - in de westerse cultuur een strijd aan de gang is. Alles wat westers is, alles wat blank is (volgens de activisten in ons taalgebied ‘alles wat wit is’) moet eraan geloven, wordt onderworpen aan de hevigste kritiek. Die kritiek verhevigde met de opkomst in de VS van de academische strekking Critical Race Theory (CRT), begin deze eeuw. Academici zoals Ibram X. Kendi, auteur van How to be an Antiracist (2019), hebben bijgedragen aan een toxisch klimaat. Kendi is een zwart academicus en erg activistisch in zijn stellingen. Voor hem is er geen andere keuze dan racist of antiracist zijn, het volstaat niet meer om gewoon geen racist te zijn. Op deze wijze worden vele mensen, maar ook vele instituten of bijvoorbeeld onderwijsinstellingen onder druk gezet om als het ware “kleur te bekennen”. Blank zijn wordt op alle mogelijke manieren gedemoniseerd met begrippen als ‘witte suprematie’, ‘wit privilege’, ‘witte tranen’, ‘witte onschuld’ of ‘witheid ‘ zelf. Dat deze kritiek komt van zwarten in de Verenigde Staten verwondert niet, dat land heeft immers een lange geschiedenis van racisme en discriminatie van zwarte burgers. Maar ook blanken zoals Robin DiAngelo, auteur van White fragility (2019, vertaald als ‘Witte onschuld’), doen een duit in het zakje. De kritiek op alles wat westers is en op alles wat blank is (de twee gaan hand in hand) neemt al jaren toe. Dat een blank auteur in die beweging meegaat is een voorbeeld van een bredere, postmoderne trend om zelfkritiek die doorgeschoten is tot zelfhaat te koesteren. Blanke, westerse mensen worden steeds meer geculpabiliseerd door anderen, met inbegrip van hun medeburgers. De uitspraak van FIFA-baas Gianni Infantino die ik hierboven aanhaalde, is er slechts een ander voorbeeld van. De gewelddadige dood van de Afro-Amerikaan George Floyd door de actie van de blanke politieagent Derek Chauvin (mei 2020) zette alles nog meer in vuur en vlam, onder meer letterlijk door de acties van Black Lives Matter. Deze moord werkte als een soort brandversneller, waardoor blanken inzonderheid in de Verenigde Staten nog meer onder druk kwamen te staan. Maar niet alleen daar maar ook elders in de wereld, met name in Europa, werd de roep tot antiracistische strijd, tot ‘dekoloniseren’ steeds luider. Begrippen van de CRT uit de VS en het woke-gedachtegoed dat daaraan gekoppeld is, werden klakkeloos overgenomen, ook bij ons, zonder zich te bezinnen over de verschillen tussen de Europese context en de Amerikaanse context. Verschillende figuren uit onze westerse geschiedenis moesten het ontgelden, in concreto werden sommige beeldhouwwerken beklad of (preventief) verwijderd. Daar waren beelden bij van Winston Churchill, aan wie we toch de volgehouden strijd tegen het nazisme te danken hebben. In de VS moesten ook standbeelden van Thomas Jefferson, toch de auteur van de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776, het ontgelden omdat hij slaven had (wat in die tijd niet ongewoon was). Elke historische link met de slavernij was goed om een vroegere held te cancellen. In Frankrijk moest Voltaire van zijn voetstuk, in Schotland was een voetnoot in het oeuvre van David Hume voldoende om ook hem te cancellen. Daartegenover staat dat de westerse denker Karl Marx ongemoeid gelaten wordt: zijn standbeelden of bustes blijven staan of worden niet beklad. Nochtans is niet moeilijk om hem in zijn oeuvre te betrappen op racistische en antisemitische uitspraken. Maar het marxisme bekritiseert het westerse economische systeem en dat is voldoende om die uitspraken deze keer wel door de vingers te zien. Dat het saldo van het reële communisme wereldwijd zeer negatief is, wordt eveneens door de vingers gezien. De beweging die het Westen de schuld van zowat alles wat misging in de geschiedenis geeft, is niet begonnen met CRT, Kendi of DiAngelo. Er zijn voorgangers zoals Franz Fanon (1925-1961): hij beleefde van zeer nabij de antikoloniale strijd, meer bepaald de onafhankelijksstrijd van Algerije. Het is dan ook zeer begrijpelijk dat hij kritiek had op het Westen en zijn beleid tegen de kolonies. Opvallend is nog de inleiding van filosoof Jean-Paul Sartre bij Fanons boek ‘Les damnés de la tierre’ (1961), waarin hij Fanons standpunten bijtreedt. Dit is opnieuw een voorbeeld van de zelfkritiek, eigen aan de westerse cultuur. Een ander belangrijke naam uit het verleden is die van de Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward Said, auteur van Orientalism (1978). Hierin probeert die auteur te reconstrueren hoe de westerse wetenschapsbeoefening zich heeft ontwikkeld in contrast met een negatief en stereotiep beeld van wat daarbuiten ligt, aangeduid als het Oosten, de Oriënt. Hij wijst met een beschuldigende vinger naar het Westen. Het hoeft niet te verwonderen dat zowel de naam van Franz Fanon als die van Edward Said vaak terugkomen in de zogenaamde postkoloniale studies. Hier is de basis gelegd voor de negatieve kijk op alles wat westers is. Douglas Murray is natuurlijk niet blind voor de vele schaduwzijden van de westerse geschiedenis. Hij ontkent die helemaal niet. Maar hij wijst op de vele verworvenheden van de westerse cultuur. Verworvenheden waar ook anderen van kunnen meegenieten. Vooral verzet hij zich tegen een eenzijdige en ongenuanceerde blik op het Westen. Een voorbeeld: De Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, xenofobie en aanverwante onverdraagzaamheid (Durban, augustus-september 2001). Tijdens deze conferentie werd zeer beschuldigend naar het Westen gewezen. In de slotverklaring werd de trans-Atlantische slavenhandel veroordeeld, wat begrijpelijk is. Maar de Arabische slavenhandel, die eeuwen heeft geduurd en tevens miljoenen slachtoffers maakte, bleef onvermeld. In de Arabische wereld zijn er geen zwarte afstammelingen zoals in de VS, simpelweg omdat Afrikaanse mannen werden gecastreerd. Douglas Murray vermeldt het woord woke niet. In feite gaat dit boek heel veel over het woke-gedachtegoed. Maar het woord woke brengt in wezen niets bij: woke is een vlag, de auteur heeft het niet over de vlag maar over de lading. Zijn boek staat bol van de voorbeelden die zijn stelling ondersteunen. Veel meer dan ik in deze bespreking kwijt kan. Murray is een conservatieve denker en het hoeft geen verwondering op te wekken dat hij bewonderd wordt door iemand als Bart De Wever bij ons. In diens boekje over woke verwijst hij naar het boek van Murray, met name de oorspronkelijke, Engelstalige uitgave The War on the West, 2022. Het is goed dat dit boek vertaald is. Je hoeft het niet met alles eens te zijn, maar Douglas Murray heeft een stevig werkstuk afgeleverd, zijn visie kan niet zomaar afgewimpeld worden met het label ‘conservatief’. Het gaat immers niet over het label of de vlag, maar over de lading.

Het is oké om kwaad te zijn op het kapitalisme      Sanders Bernie      Economie

Een meeslepend verslag en vlammend betoog van één van de meest geliefde politici ter wereld. Ons economische systeem stelt ons teleur, de rijken worden rijker en de armen armer. De oplossing vereist een fundamentele herziening van onze economie en politiek. In Het is oké om kwaad te zijn op het kapitalisme analyseert Bernie Sanders vlijmscherp de destructieve aard van het kapitalistische systeem. Hij laat zien hoe onbegrensd kapitalisme verantwoordelijk is voor ongekende inkomens- en vermogensongelijkheid, hoe het de democratie ondermijnt en hoe het onze planeet vernietigt. Wat nou als we eindelijk zouden erkennen dat economische rechten mensenrechten zijn? Wat als we zouden werken aan een samenleving die een fatsoenlijke levensstandaard voor iedereen biedt? Dit is geen utopische fantasie; dit is democratie zoals we die zouden moeten kennen. Senator Bernie Sanders is bezig met zijn derde termijn in de Amerikaanse Senaat en is momenteel het langstzittende onafhankelijke lid van het Congres in de Amerikaanse geschiedenis. Hij heeft decennialang een belangrijke rol gespeeld in de Amerikaanse politiek en heeft een sterke invloed gehad op het politieke landschap. Sanders staat bekend om zijn uitgesproken progressieve standpunten, met name op het gebied van economische ongelijkheid en sociale rechtvaardigheid. Zijn impact op de politiek zal naar verwachting nog lange tijd voelbaar blijven, zowel in Amerika als wereldwijd. Bernie Sanders, boegbeeld van Amerikaans links Vermont is een kleine staat, ongeveer de helft van Nederland qua oppervlakte. Met minder inwoners dan de provincie Friesland is Vermont dunbevolkt. Vermont is overwegend agrarisch en voor het overgrote merendeel wit. In 1981 koos de bevolking van Vermonts grootste stad, Burlington, tot veler verrassing de socialist Bernie Sanders (Brooklyn, New York, 1941) tot burgemeester. Een rechts dagblad schreef, verwijzend naar China, dat de stad onder Sanders de ‘Volksrepubliek Burlington’ zou worden. Sanders werd nog drie keer voor een tweejarige termijn herkozen. Een vierde keer was vast ook gelukt, maar hij prefereerde een campagne voor de zetel van Vermont in het Huis van Afgevaardigden in Washington, als onafhankelijke kandidaat (niet verbonden aan de Democratische of de Republikeinse Partij). In 1991 werd hij gekozen en hij werd voor eveneens tweejarige termijnen steeds weer herkozen tot en met 2005. In 2007 zou echter een van de twee senaatszetels van Vermont vrijkomen en daar opteerde Sanders voor. Hij won, won in 2013 opnieuw een 6-jarige termijn en deed dat in 2019 nog een keer, steeds als Independent, maar nauw samenwerkend met de Democraten, in elk geval met de linkervleugel van die fractie. Intussen stortte hij zich in 2016 en 2020 ook in de voorverkiezingen voor een Democratische presidentskandidaat. Niet zozeer in de hoop die te winnen, als wel om de Democratische politieke agenda naar links te trekken. Kortom, Sanders bedrijft niet slechts linkse politiek in Amerika, Sanders is linkse politiek in Amerika. Ik heb Bernie Sanders persoonlijk ontmoet in 1997, in een boekhandel in Manchester, Vermont, een klein stadje aan de oostkant van de grens met de staat New York, de staat waar ik in die tijd een poosje lesgaf aan een community college. Een collega nam me mee naar die boekhandel, een rit van een uur of twee, omdat Bernie Sanders en zijn co-auteur Huck Gutman daar hun boek Outsider in the House kwamen presenteren. In 1997 was hij nog lid van het Huis van Afgevaardigden. In de boekwinkel zaten zo’n twintig, hooguit dertig mensen op wiebelige vouwstoeltjes. Sanders introduceerde zichzelf: ‘Goedenavond. Ik ben het enige lid van het Huis van wie iedereen die naar stemmingen kijkt (een speciaal tv-kanaal zendt continu zittingen en stemmingen uit) direct weet wat hij gestemd heeft. Geen staat waarin de mensen zo goed weten welke standpunten hun afgevaardigde inneemt als Vermont.’ In het zaaltje stootte men elkaar aan en lachte. Sanders was het enige onafhankelijke lid van het Huis. Na een stemming verschijnt onder in beeld de uitslag. Destijds zou dat er zo hebben kunnen uitzien: Democrats x voor, y tegen; Republicans x voor, y tegen; Independents 1 voor, 0 tegen; z onthoudingen. Na Sanders praatje – tegen de obscene rijkdom van sommigen en de trieste armoede van velen, voor een betaalbare ziektekostenverzekering voor iedereen en tegen het graaien van de farmaceutische industrie, voor gratis basis- en vervolgonderwijs en betaalbaar hoger onderwijs – mochten we vragen stellen. Sanders kreeg onder andere de vraag voorgelegd hoe het toch kon dat, zoals hij daarnet had beweerd, twee derde van de Amerikaanse kiezers voor een flinke verhoging van belasting op winsten op miljoenenvermogens was, maar dat elk initiatief om zo’n wetsvoorstel te lanceren in het Huis of de Senaat in de kiem werd gesmoord. Kortweg kwam het erop neer dat de Democratische Partij een partij was geworden van en voor de hoger opgeleide middenklasse en de Amerikaanse arbeidersklasse van zich had vervreemd, aldus Sanders. Toen hij later mijn exemplaar van zijn boek signeerde, mijn accent hoorde en me gevraagd had waar ik vandaan kwam, zei hij: ‘Je zult er wel raar van hebben opgekeken dat wat bij jullie gematigd is, hier radicaal-links heet. Bij jullie zou ik een sociaaldemocraat worden genoemd, hier denken velen dat ik een Amerikaanse Mao ben.’ We zijn nu 26 jaar later. Sanders is al zestien jaar senator in het Congres. De Democratische Partij prijst zich gelukkig dat hij zich heeft aangesloten bij de Democratische fractie in de Senaat, want daarmee brengt hij het zetelaantal van die fractie op 50, precies de helft van de Senaat. Omdat de grondwet zegt dat de vice-president formeel de voorzitter van de Senaat is, wier stem bij het staken van de stemmen de doorslag geeft, hebben de Democraten in effectieve zin de meerderheid, want vice-president Kamela Harris is een Democraat. Ook al omdat hij zich twee keer gemengd heeft in de race voor de Democratische kandidatuur voor het presidentschap, geniet Sanders in Amerika bekendheid, meer dan de meeste andere senatoren. Onlangs bezocht hij Nederland om zijn nieuwe boek te promoten, Het is oké om kwaad te zijn op het kapitalisme, geschreven met John Nichols. Zijn boodschap in dit boek is vrijwel dezelfde als die van 1997, maar de toon is feller, want de crisis van 2008, het verschijnsel Trump en corona hebben de kloven nog dieper en tegenstellingen nog scherper gemaakt dan ze al waren. Die boodschap valt samen te vatten als: we moeten – langs de vreedzame weg van democratisch afgedwongen hervormingen – een einde maken aan het ultra-kapitalisme en aan de oligarchie van superrijken. Meer concreet stelt hij voor om CEO-megabeloningen en winsten op vermogens flink te belasten, eindelijk een rechtvaardig gezondheidszorgsysteem met gegarandeerde zorg voor iedereen in te voeren, met name hoger onderwijs voor iedereen betaalbaar te maken, het massamedia-systeem te hervormen en het principe van ‘de vervuiler betaalt’ consequent toe te passen. De Nederlandse lezer zal af en toe verbaasd opkijken en denken: heel verstandig, maar wat is daar zo linksradicaal aan? Sanders lardeert zijn fel-kritische betoog met schrijnende beschrijvingen van de bestaande Amerikaanse situatie. Ook van die beschrijvingen zal de Nederlandse lezer soms verbaasd opkijken. 87 miljoen Amerikanen zonder ziektekostenverzekering? Talloze Amerikaanse diabetespatiënten die hun insuline niet kunnen betalen, omdat Pfizer en die paar andere, megawinsten boekende farmaceutische giganten, in de VS tot tien keer zoveel vragen voor insuline als in Canada, waar de overheid prijsplafonds voor geneesmiddelen hanteert? Een systeem voor ziektekostenverzekering invoeren, vergelijkbaar met het Nederlandse of het Canadese, wat Clinton al probeerde en Obama nog eens probeerde, wil maar niet lukken. Omdat het te duur zou zijn? De Amerikaanse overheid én de Amerikaan die verzekerd is, ze zijn gemiddeld twee keer zo duur als de Nederlandse of Canadese overheid, respectievelijk de Nederlander en de Canadees. Nee, het punt is dat de verzekeraars en de farmaceutische ondernemingen miljoenen in de campagnekassen van Amerikaanse politici stoppen, in ruil voor het ongehinderd kunnen binnenharken van miljarden. Weten de Amerikanen dat dan niet? Volgens Sanders zijn Amerikanen van alle burgers van democratieën het slechtst geïnformeerd, omdat het massamediasysteem eveneens ultra-kapitalistisch functioneert. Dat betekent: brengen wat op korte termijn het meeste geld oplevert, oftewel: breng geen nieuws, achtergronden en kritische commentaren die dikke adverteerders kunnen wegjagen. Sanders: zorg daarom voor een systeem van publieke, non-commerciële massamedia, naast de commerciële. Sanders zit al 32 jaar in het Congres en kent alle hoekjes en gaatjes van de procedures en alle trucs van de praktijk van de parlementaire politiek. Maar in dit boek komt hij pas aan het eind toe aan het Amerikaanse politieke stelsel. Terwijl toch verondersteld mag worden dat dit eigenschappen heeft die maken dat minderheden effectieve aanpak van maatschappelijke problemen, die Sanders zo breed uitmeet, kunnen verhinderen. Het grote geld (grote ondernemingen en financieel krachtige belangengroepen) heeft veel politici in zijn zak. Dat kan omdat politici op persoonlijke titel worden gekozen, als persoon campagne moeten voeren en afhankelijk zijn van donaties. Elke poging om campagnefinanciering effectief los te koppelen van belangen van grote ondernemingen is tot nog toe gesneefd. Ook om andere redenen zijn de VS hard toe aan een meerpartijenstelsel, waarbij kiezers stemmen op partijen met kieslijsten en waarbij net als in veel Europese meerpartijenstelsels, partijfinanciering aan strenge regels moet gehoorzamen. Amerika is echter zeer conservatief en de Grondwet en zijn makers zijn heiligverklaard, zodat je voor zo’n plan de handen niet op elkaar krijgt, reden misschien voor Sanders om het onbesproken te laten. Maar voorzichtig lokaal beginnen, al was het maar wijze van experiment, kan vast helpen. Menige lezer zal denken: Sanders is 82, Trump is 77 (tenzij ook dat een leugen is van deze pathologische leugenaar), Biden is 80 en de leider van de Republikeinse Senaatsfractie McConnell is 81. Om van de vele oudjes maar een paar namen te noemen die ook Nederlanders bekend voorkomen. Amerika mag dan democratisch zijn, je zou ook kunnen spreken van een geriatrisch politiek systeem. Presidenten en presidentskandidaten willen nog wel eens jong(er) zijn, maar in het Congres geldt dat seniority een belangrijke machtsbron is. Wie als nieuweling in het Huis of de Senaat wordt gekozen, komt er snel achter dat veel macht is geconcentreerd in het voorzitterschap van Huis- en Senaatscommissies: hij of zij bepaalt de agenda van de commissie en kan het in behandeling nemen van een voorstel eindeloos uitstellen (‘begraven’ is de uitdrukking). Voorzitterschap wordt toegekend mede op basis van senioriteit. Natuurlijk moeten we waken voor leeftijdsdiscriminatie van bejaarden, maar hier lijken de laatsten wel erg geprivilegieerd. Misschien heeft zijn eigen respectabele leeftijd Sanders ervan weerhouden het senioriteitsprincipe aan de kaak te stellen. In het slothoofdstuk zegt Sanders dat de strijd waartoe hij oproept een heuse klassenstrijd is, een begrip dat sociaaldemocraten in de meeste Europese landen al lang achter zich hebben gelaten. Dat roept ten eerste de vraag op of de sociaaleconomische Amerikaanse werkelijkheid zo’n tweedeling in arbeiders- en bezittende klasse nog wel rechtvaardigt en ten tweede of de mensen die hij wil bereiken zich aangesproken voelen door zulke retoriek. De ‘blue collar workers’ zijn ten opzichte van hun witte-boorden-collega’s, die zichzelf niet of nauwelijks identificeren met het begrip arbeidersklasse, immers sterk in de minderheid geraakt. Het is oké om kwaad te zijn op het kapitalisme (niet echt een lekkere titel, trouwens) is in een vlotte stijl geschreven. Om een zo groot mogelijk publiek te bereiken hebben Sanders en Nichols steeds geprobeerd hun betogen eenvoudig en begrijpelijk te houden. Dat is goed gelukt, ook al heeft het soms tot herhaling van feiten en argumenten geleid. Geeft niet, als het maar werkt en ik de lezers overtuig, zal Sanders hebben gedacht. Op de cover van Het is oké om kwaad te zijn op het kapitalisme staat hij afgebeeld in overhemd, zonder das en bezig de mouwen op te stropen. Hij mag dan 82 zijn, Sanders is bereid en gereed om voor te gaan in de strijd.

Het kapitalisme      Zitelmann Rainer      Economie

“Het is de schuld van ’t kapitaal.” Wat is je eerste gedachte bij het woord “kapitalisme”? In het publieke debat wordt kapitalisme veelal geassocieerd met alles wat er misgaat in de wereld. En was het leven vóór het kapitalisme niet idyllisch? Volgens Friedrich Engels, die samen met Karl Marx het Communistisch Manifest schreef, hadden de arbeiders “een rustig en redelijk comfortabel bestaan” voordat het kapitalisme rond 1820 kwam en alles kapotmaakte. In dit baanbrekende boek laat Zitelmann zien dat het antikapitalisme is gebaseerd op vooroordelen en verkeerde aannames. Hij schildert de extreme armoede en onmenselijke omstandigheden waarin onze voorouders leefden voordat het kapitalisme ontstond. Ook laat hij zien hoe hard en wreed het leven was in alle landen waar het socialisme in de praktijk werd gebracht. Eén voor één ontzenuwt hij ieder “argument” tegen het kapitalisme. Leidt kapitalisme tot honger en armoede? Zitelmann toont aan dat in 1820 zo’n 90 procent van de wereldbevolking in absolute armoede leefde; nu is dat minder dan 10 procent. Oorlog en fascisme? Het blijkt dat de nationaalsocialisten juist wilden afrekenen met de vrije economie. Daarnaast ontmaskert de schrijver vele filosofische dwaalwegen van de obsessie met gelijkheid, die je al kunt vinden in de klassieke utopische romans. Hij toont aan de hand van talloze voorbeelden aan dat minder overheidsinmenging in de economie leidt tot meer welvaart, en dat een plan-economie altijd eindigt in armoede en onvrijheid. Dit is een boek, kortom, dat je de ogen zal openen. Rainer Zitelmann behaalde tweemaal de doctorstitel - in de sociologie en in de politieke wetenschappen. Zijn academische werk bestrijkt een breed scala aan thema’s, van Hitlers nationaal-socialisme tot de psychologie van superrijken. Zijn academische activiteiten combineerde hij jarenlang met redactioneel werk voor Die Welt, een van de meest gerenommeerde kranten van Duitsland. Daarnaast heeft hij 26 boeken gepubliceerd die in 30 talen zijn vertaald. Zijn artikelen en interviews zijn eveneens over de hele wereld verschenen.

Voltooid verleden, onvoltooide geschiedenis      Stabel Peter      Maatschappij

Het begrip ‘identiteit’ beroert, verbindt en verdeelt. Het gaat dan om hoe de eigen natie een bepaalde identiteit uitdraagt, hoe leden van die natie daaraan moeten conformeren, om genderidentiteit, om uiterlijke kenmerken van mensen. Die laatste twee worden soms samengebracht onder de noemer ‘woke’, als verzet tegen discriminatie op basis van gender, beperking of ras. Wetenschappers bestuderen deze fenomenen als nooit tevoren. Populaire politici en opiniemakers schrijven er boekjes over. Maar wat betekent identiteit nu echt en wat doet identiteit met de visie op het verleden, met geschiedenis? Voltooid Verleden, onvoltooide geschiedenis onderzoekt hoe identiteit en geschiedenis elkaar voortdurend beïnvloeden. Identiteiten zijn niet alleen een voorwerp van historische studie, ze bepalen ook grotendeels hoe dat historisch onderzoek eruitziet. Geschiedenis is immers cruciaal voor het boetseren van identiteiten. Dit essay claimt dat in dat proces het beeld van het verleden continu verandert, met alle risico’s van dien, want geschiedenis en dus het verleden worden systematisch ingezet om bepaalde identiteiten te onderbouwen. Debat en de steeds veranderende bevraging van dat verleden vormen anderzijds ook de essentie van het historisch verhaal en geven net rijkdom aan het onderzoek. Omdat er vele identiteiten zijn, kan geschiedenis dus in principe enkel meerstemmig zijn.

De goede voorouder      Krznaric Roman      Klimaat

Een boek over langetermijndenken voor een kortetermijnwereld. De belangrijkste vraag die wij ons moeten stellen, is: ‘Zijn wij goede voorouders’? Dit verwijst naar een uitspraak van geneeskundig onderzoeker Jonas Stalk, die rond 1955 met zijn medewerkers het vaccin uitvond tegen polio (kinderverlamming). Hij vroeg er vervolgens geen patent op aan om aldus iets voor de huidige en toekomstige generaties te doen. De dichter Drew Dellinger, waarnaar eveneens verwezen wordt, schreef: Het is 03:23 uur en ik kan niet slapen omdat mijn achterachterkleinkinderen mij in dromen vragen: wat deed jij toen de aarde uit elkaar viel? Hoe zijn ónze voorouders omgegaan met onze aarde, hoe doen we het nu, hoe zouden we het verder moeten doen. En vooral: wat moet er dan gaan veranderen. We gaan nu nog in veel opzichten af op doelen voor 2050 qua milieu en dat is al heel lang voor ons kortetermijndenkers uit het neoliberalistische tijdbeeld waarin economische groei het middelpunt is, ‘the sky the limit’ is en waardoor o.a. onze fossiele grondstoffen opraken en de ozonlaag steeds dunner wordt. We zouden kathedraaldenkers moeten worden volgens de auteur en onze fundamenten steviger moeten maken om meer garantie te leveren voor nieuwe generaties. Het boek heeft drie delen, waarin in het 1e deel wordt beschreven hoe we goede voorouders zouden kunnen zijn. Het handelt onder meer over het eikelbrein en het marshmellowbrein, verwijzend naar het langetermijndenken en het kortetermijndenken. In het 2e deel worden zes manieren beschreven waarop denken op de lange termijn zou kunnen plaatsvinden. Het 3e deel heeft als hoofdthema tijdrebellie. Afgaande op de diverse problemen waarmee onze planeet nu al te maken heeft en de problemen die we nog zullen krijgen, heeft Roman Krznaric met dit fantastisch boek hierop goed ingehaakt en ik zou het boek willen betitelen als een brandbrief. Hoe creëren we een goede ecologische beschaving met een degelijk sociaal fundament. Alles wordt helder beschreven en aan het eind van het boek staat een lange literatuurlijst, waaruit menigeen nog veel meer over dit zeer actuele onderwerp zou kunnen putten. Het boek zou m.i. gelezen en herlezen moeten worden. Roman Krznaric is filosoof, politicoloog, auteur en mede-oprichter van de School of Life.

De achterblijvers      Vroegindewey Anne      Divers

Voor talloze mensen is de pandemie nog niet voorbij. Hun leven zoals ze dat kenden voorlopig wel. Na een milde covidbesmetting liep Anne Vroegindeweij zware long covid op. Ze veranderde van een energieke jonge vrouw in iemand die al van een korte wandeling zo overprikkeld raakt dat ze er dagenlang ziek van is. En zoals zij zijn er vele anderen. Online houdt ze contact met lotgenoten en volgt ze het wetenschappelijk onderzoek op de voet, terwijl ze in isolement wacht op een behandeling die werkt. Ze doet een wrange ontdekking: long covid is niet uniek, maar lijkt op andere postinfectieuze ziektes, zoals ME en chronische lyme. Die ziektes zijn dankzij een combinatie van medische misinterpretaties en misogynie jarenlang nauwelijks serieus genomen en verkeerd behandeld. Ook is er lang te weinig onderzoek naar gedaan. En ondanks die voorgeschiedenis maken we nu dezelfde fouten. Talloze Nederlanders lijden aan een vorm van long covid. Terwijl de rest van de wereld de pandemie al half vergeten is, voeren zij nog dagelijks strijd met het virus. Long covid is een postinfectieuze ziekte, zoals chronische Lyme en Q-koorts dat ook zijn. De aandoening telt meer dan 200 symptomen die het lichaam ernstig kunnen ontregelen. Het raakt het hart, de hersenen, het zenuwstelsel, het bloed, de spieren en de longen. Het legt daarmee het lijf en vaak ook het leven plat van degene die erdoor getroffen wordt. Ook Anne Vroegindeweij veranderde van het ene op het andere moment van een energieke jonge vrouw in iemand die al na een korte wandeling dagen in het donker plat moet liggen met beukende koppijn. Online houdt ze contact met lotgenoten en volgt ze het wetenschappelijk onderzoek op de voet, terwijl ze in isolement wacht op een behandeling die werkt. De achterblijversis een aangrijpend relaas van een uitzichtloos ziekteverloop, een schreeuw om aandacht voor de vergeten slachtoffers van de pandemie en een pleidooi voor de structurele financiering van biomedisch onderzoek.

Waarom ben ik hier      Bod Rens      Filosofie

Iedereen vraagt zich wel eens af: waarom ben ik hier? Waar doe ik het voor? Wat is de betekenis van dit alles? Veel mensen weten echter niet waar ze het antwoord moeten zoeken, nu ze steeds minder houvast vinden in een geloof. Ga je alsnog op zoek naar religie? Of zoek je naar andere manieren om betekenis te geven aan je leven? De meesten komen uit bij steeds dezelfde vormen van zingeving, zoals een gezin, werk, persoonlijke ontwikkeling of het helpen van anderen. Waarom ben ik hier? laat zien dat er juist een enorme rijkdom aan zingeving bestaat als we kijken naar hoe mensen in andere tijden en culturen met diezelfde vragen zijn omgegaan. In dit toegankelijke boek bespreekt Rens Bod in thematische hoofdstukken de vele zingevingsvormen die de wereld rijk is. Wie had bijvoorbeeld kunnen bedenken dat het streven naar een duurzame aarde al duizenden jaren oud is? Waarom ben ik hier? geeft het eerste historische overzicht van zingeving vanuit een wereldwijd perspectief en biedt ook handvatten voor wie worstelt met zijn eigen zoektocht naar zin en doel.

Muiterij      Mertens Peter      Sociologie

Het boek Muiterij – Hoe Onze Wereld Kantelt is idealiter samen te lezen met De Ongelijkheidsmachine van Paul Goossens. Goossens schildert met een breed palet een groot historisch panorama over de strijd voor meer gelijkheid en rechtvaardigheid. Muiterij stelt scherp op de actualiteit en de recente geschiedenis: hoe lonen en inkomsten uit arbeid achterop hinken op de inflatie en de welvaartskloof tussen rijk en arm een Grand Canyon is geworden; hoe Margaret Thatcher de recessie organiseerde om de vakbondsmacht in het Verenigd Koninkrijk te breken; hoe de energiecrisis een turbo zette op de winsten van de oliesector en de elektriciteitsproducenten; hoe de giganten van de fossiele brandstoffen het publiek voorlogen met een vals imago van groene transitie; hoe Cargill en andere mastodonten van de landbouw-en voedselsector hun machtspositie omzetten in fabelachtige winsten voor de aandeelhouders. Het is maar een greep uit de overvolle mand aan voorbeelden van de scheefgetrokken verhoudingen in het huidige bestel. Een citaat: “Aan de ene kant schabouwelijk grote winsten, aan de andere kant honger. De VN-Voedsel- en Landbouworganisatie FAO becijferde dat in 2022 een kwart miljard mensen in acute voedselonzekerheid zijn terechtgekomen, 65 miljoen meer dan het jaar voordien.1 “In een wereld van potentiële overvloed sterft elke vijf seconden een kind jonger dan tien jaar aan honger of aan de directe gevolgen ervan” (p.24). Geen lectuur waar je vrolijk van wordt maar dat betekent niet dat het al doem en verdoemenis is wat de klok slaat. De rode draad in het werk van Peter Mertens is zoals de titel het zegt Muiterij, verzet: het verzet van de Britse verpleegkundigen tegen de uitholling van hun loon en de afbouw van de openbare gezondheidsdienst, de National Health Service (NHS); het verzet van het Zuiden tegen de erfenis van het kolonialisme en de overheersing van het rijke Noorden; hoe de president van een arm Afrikaanse land in 1983 de wereld met verstomming sloeg toen hij weigerde de enorme schulden van zijn land aan de voormalige koloniale heersers terug te betalen (het kostte hem zijn leven, maar de geest van verzet zou blijven voortleven als de erfenis van Thomas Sankara, “de Afrikaanse Che Guevara.”) En oproepen tot concrete actie: verzet tegen de “bezuinigingsfetisj” van de Europese Unie waar het neoliberale credo nog steeds opgeld maakt. Er is een industrieel plan voor de Unie nodig, met nieuwe publieke investeringen in energie, vervoer, glasvezelnetwerken, huisvestiging, infrastructuur. Investeringen zijn geen gewone uitgaven die je zo maar kan schrappen of aan de ketting leggen. Thomas Sankara, 40 jaar later nog steeds niet vergeten. Foto: thomassankara.net Elk hoofdstuk van Muiterij begint met een uit het leven gegrepen concreet geval waarna wordt uitgezoomd naar de structurele oorzaken en gevolgen. De Britse verpleegster Kath die na jaren werken in de zorg voor het eerst besluit te staken. Het zit haar hoog dat nog weinig jongeren een toekomst zien in de sector en ze ziet de NHS onder haar ogen naar de verdoemenis gaan. Zoom uit naar de winter of discontent in het Verenigd Koninkrijk: miljoenen Britten komen in verzet omdat ze net boven of net onder de armoedegrens dreigen te vallen. Het aantal multimiljonairs groeit jaar na jaar aan terwijl de voedselbanken de aanvragen niet meer kunnen bijhouden. Ook bij ons neemt de (verdoken) armoede spectaculair toe en zijn de voorbeelden daarvan te rapen. Denk aan de Denderstreek waar theatermaker en activist Dominique Willaert weken doorbracht en het vertrouwen van veel mensen – vaak ook Vlaams-Belang-stemmers – wist te winnen. Hij vertelde me over de working poor die hem toevertrouwden hoe ze het einde van de maand halen: door thuis te blijven met een doktersbriefje omdat ze geen geld meer hebben om de benzine te betalen voor de rit naar het werk. Anderen blijven om dezelfde reden slapen in de auto2. Het verhaal van de Libanese winkelier Bazazo en de penibele toestand waarin hij is terecht gekomen is aanleiding om in de geschiedenis te duiken die tot de almacht van de Amerikaanse dollar heeft geleid: van Bretton Woods en de goudstandaard tot de hyperinflatie in Libanon die Bazazo de das heeft omgedaan. Maar het verhaal leidt ook tot het verzet van de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) die 41 percent van de wereldbevolking uitmaken maar samen slechts 14,15 percent van de stemmen hebben in de organisaties die de touwtjes van de wereldeconomie in handen hebben: het Internationaal Muntfonds en de Wereldbank. Hun pogingen om onder de dominantie van de greenback3 uit te komen maken conservatieve Amerikanen als de reactionaire Marco Rubio bloednerveus. De dollar is immers het middel bij uitstek om recalcitrante landen en regimes in het gareel te laten lopen. Een boek over de actualiteit kon niet voorbij gaan aan het grootste gewapende conflict in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Het hoofdstuk over de oorlog in Oekraïne is een verademing in de niet aflatende stroom oorlogspropaganda die de gevestigde media op ons af laten komen. Nee, Poetin is niet gek en de oorlog is niet op 24 februari 2022 begonnen. Mertens gaat terug tot 1991 (de val van de Sovjetunie en de uitverkoop van Ruslands economische basis door president Boris Jeltsin) om via de kantelmomenten 2000 (Poetin vervangt Jeltsin) en 2008 (belofte van NAVO-lidmaatschap aan Oekraïne en Georgië) tot het breukmoment van 2014 te komen. Dat is het moment van de transformatie waarop Poetin van de goede dictator verandert in de slechte dictator. Vergeten is het moment waarop Guy Verhofstadt enthousiast na zijn eerste bezoek aan het Kremlin Poetin de hemel in prees als een man die zijn dossiers kent en met wie zaken te doen zijn. Vergeten ook de lyrische beschrijving van George Bush jr die in Poetin een zielsgenoot had ontdekt en vergeten de zilveren manchetknopen die de 2014 was het jaar van de staatsgreep tegen verkozen Oekraiens president Janoekovitsj, in onze media steevast een marionet van Rusland genoemd. Victoria Nuland, de gezant van president Barack Obama, deelde koekjes uit aan de anti-Janoekovitsj betogers op het Maidan-plein in Kiev en onderhandelde intussen met de Amerikaanse ambassadeur over wie wel en wie niet in de volgende regering zou zitten. Het vervolg is bekend: dodelijk geweld op de Maidan, vlucht van Janoekovitsj, een regering met een aantal extreemrechtse figuren, rehabilitatie van Oekraïense nazi-collaborateurs en oorlogsmisdadigers en ruim baan voor de neoliberale recepten en de uitverkooop van de Oekraïense landbouwsector. Het stond in de sterren geschreven dat al deze “hervormingen” gepaard met een culturele oorlog tegen de Russische taal en cultuur totaal onverteerbaar zouden zijn voor het hoofdzakelijk Russischtalige Oosten van het land. De opstand daar tegen de “Maidanregering” ontaardde al snel in de voorspelde burgeroorlog die uiteindelijk uitmondde in een internationaal conflict waarbij Rusland alle internationale normen en wetten met voeten trad met een militaire invasie en annexatie van grote brokken Oekraïens grondgebied. Intussen is de oorlog zijn tweede jaar ingegaan en het einde is nog lang niet in zicht. Oorlogen die langer dan een jaar duren hebben de neiging heel lang aan te slepen, zo schrijft Mertens op gezag van het Zweedse Center for Strategic and International Studies dat alle gegevens van de oorlogen tussen 1946 en 2021 analyseerde. Militaire analisten die de neiging hebben realistischer naar het fenomeen oorlog te kijken dan de meeste politici zien al evenmin een spoedig einde aan het bloedvergieten en de materiële verwoesting van Oekraïne. De Amerikaanse oppergeneraal Mark Milley veroorzaakte eind vorig jaar ophef door te verklaren dat de oorlog in Oekraïne door geen van beide partijen gewonnen kan worden en dat de winter het moment kon zijn voor onderhandelingen. En de Rand Corporation, de denktank van het Pentagon, noemde in een uitgebreid rapport het voortzetten van de oorlog niet in het belang van de Verenigde Staten. Het heeft niet mogen baten en intussen is ook de hoop van Oekraïne en de NAVO op een beslissend lente-offensief vervlogen. Muiterij is zoals gezegd een handleiding bij de huidige tijd maar wie in dat 133 bladzijden tellende werk een exhaustief overzicht had verwacht zal wellicht ontgoocheld zijn. Gigantische problemen zoals de planeetbedreigende klimaatcrisis en de deels daarmee gepaard gaande migratieproblematiek komen slechts zijdelings aan bod. Vooral dat laatste is jammer omdat extreemrechts met succes het thema van migratie heeft gekaapt met een racistische retoriek die in grote mate door de gevestigde partijen is overgenomen. Het antwoord van links daarop is helaas niet altijd even duidelijk al staan militanten van de PVDA stevig in de praktijk met bewonderenswaardige pogingen om vluchtelingen en migranten op te vangen en hun rechten te verdedigen. Maar het zou interessant zijn te vernemen hoe de globale strategie van links eruit ziet om met het fenomeen om te gaan en extreemrechts het gras voor de voeten weg te maaien.

Redeloos, radeloos, reddeloos.      de Visser Justus      Oekrainse geschiedenis

In het boek 'Redeloos Radeloos Reddeloos' onderzoekt Justus de Visser de diepere motieven achter het agressieve gedrag van Rusland en analyseert hij hoe verschillende landen, niet alleen in Europa, omgaan met deze dreiging. Met verwijzing naar historische gebeurtenissen, zoals het Rampjaar 1672, waarin Nederland werd geconfronteerd met een invasie van Lodewijk XIV, wordt een vergelijking getrokken met de huidige situatie waarin Oekraïne een wanhopige oorlog voert en heel vrij Europa wordt bedreigd door Russische agressie. De auteur onderzoekt ook de reactie van landen buiten Europa, zoals de Verenigde Staten, China, India, Zuid-Afrika, Brazilië, Israël, Iran en Saoedi-Arabië. Aan het Midden-Oosten is zelfs een apart hoofdstuk gewijd. Het boek bevat persoonlijke schetsen van belangrijke spelers in het internationaal-politieke toneel. Naast het bespreken van de Europese Unie, defensie en de toekomst van democratie in Europa, biedt dit boek een verhelderende analyse die verder gaat dan wat op sociale media en propagandakanalen te vinden is. Justus de Visser, een voormalig diplomaat gespecialiseerd in Europese integratie en defensie, put uit zijn jarenlange ervaring en betrokkenheid bij politieke stormen sinds de zestiger jaren. Redeloos Radeloos Reddeloos is het vierde boek van De Visser, die na zijn pensionering actief is gebleven in het geven van lezingen in België en Nederland. Zijn eerdere werken, 'Europa-Dáárom!', 'Spagaat of Balans' en 'Corona – een loodzware kroon' zijn ook nog steeds verkrijgbaar. 'Redeloos Radeloos Reddeloos' biedt een onthullend relaas dat een diepgaand inzicht geeft in de complexe internationaal-politieke dynamiek van onze tijd.

De auteur onderzoekt ook de reactie van landen buiten Europa, zoals de Verenigde Staten, China, India, Zuid-Afrika, Brazilië, Israël, Iran en Saoedi-Arabië. Aan het Midden-Oosten is zelfs een apart hoofdstuk gewijd. Het boek bevat persoonlijke schetsen van belangrijke spelers in het internationaal-politieke toneel. Naast het bespreken van de Europese Unie, defensie en de toekomst van democratie in Europa, biedt dit boek een verhelderende analyse die verder gaat dan wat op sociale media en propagandakanalen te vinden is. Justus de Visser, een voormalig diplomaat gespecialiseerd in Europese integratie en defensie, put uit zijn jarenlange ervaring en betrokkenheid bij politieke stormen sinds de zestiger jaren. Redeloos Radeloos Reddeloos is het vierde boek van De Visser, die na zijn pensionering actief is gebleven in het geven van lezingen in België en Nederland. Zijn eerdere werken, 'Europa-Dáárom!', 'Spagaat of Balans' en 'Corona – een loodzware kroon' zijn ook nog steeds verkrijgbaar. 'Redeloos Radeloos Reddeloos' biedt een onthullend relaas dat een diepgaand inzicht geeft in de complexe internationaal-politieke dynamiek van onze tijd.

Vervaagde grenzen      Glaubitz Hans      Europese geschiedenis

Historicus en oud-diplomaat Hans Glaubitz kwam in 1971 als Nederlandse student voor het eerst in Hongarije, en reisde in 1973 voor zijn studie via het zuiden de DDR naar Polen. Hij koos die omweg om het Saksische dorp Glaubitz te bezoeken waaraan hij zijn familienaam ontleent. Vanaf 1978 werkte hij voor Buitenlandse Zaken wereldwijd in diplomatieke functies. Hij noemt zijn Vervaagde Grenzen een kroniek; de toevoeging van het woord ‘autobiografisch’ had niet misstaan. De inhoudelijk en geografisch bonte verzameling verhalen omspant de periode van de vroege jaren ’70 tot 1997 in Midden- en Oost-Europa en Glaubitz vertelt ook over zijn persoonlijk en professioneel belangrijke uitstap als plaatsvervangend ambassadeur naar Cuba (1983-1986). Hij kijkt met soms dierbare herinneringen en altijd grote realiteitszin en biedt ook een prachtige en voor de lezer behulpzame historische context. Geen wonder voor iemand die als student in Polen het antwoord zocht op de vraag, hoe de Oostenrijkse keizers hun multinationale imperium (waaronder Galicië in Zuidoost-Polen) zo lang bij elkaar konden houden. In een tussenbalans beschrijft hij de ontwikkelingen in Midden- en Oost Europa sinds 1989 en legt hij uit dat een eindoordeel over de afgelopen dertig jaar nog niet mogelijk is, vooral niet waar het de Balkan betreft.

De Chinese droom      Garschagen Oscar      China

n hoofdstuk 1 bespreekt Garschagen de droom van ‘keizer’ Xi Jinping: China moet uiterlijk in 2079 de nummer 1 van de wereld zijn en eengemaakt met Taiwan. Xi zelf is rond en zacht van buiten, vierkant en keihard van binnen. Democratische hervormingen moeten we van hem niet verwachten: alle macht zal bij de CCP blijven. De implosie van de SU heeft de Chinese leiders geleerd dat de partij de macht over alles moet behouden. Xi noemt Gorbatsjov een misdadiger (p. 29-30). De anti-corruptiecampagne van Xi gaat heel ver, tot in het buitenland: in 2017 stond de lijst met gestraften op 1,3 miljoen, evenveel als tussen 1949 en 2012 (p. 32). Bovendien pleegden vele honderden zelfmoord. Xi beschouwt zeven westerse ideeën als “gevaarlijk en kwaadaardig”: democratie, vrije pers, vrije meningsuiting, onafhankelijk historisch onderzoek, onafhankelijke rechtspraak, mensenrechten, volledige privatisering van de economie (p. 34). Hij staat sterker dan andere dictators, omdat er een professioneel georganiseerde partij met de modernste technieken achter hem staat. Zijn Chinese droom bevat van alles: Made in China 2025, de Nieuwe Zijderoutes, in 2049 de grootste economie van de wereld zijn zonder armoede en zonder vervuiling en met een geannexeerd Taiwan. Tussen 1991 en 2017 zijn de jaarinkomens gestegen van $ 333 naar $ 7.330 per persoon per jaar. Voor de meeste Chinezen bestaat de Chinese droom uit een goed betaalde job, een eigen huis of appartement, een auto, genoeg geld om betere scholen te betalen, te reizen en in het buitenland te studeren (p. 41). Kortom: de Amerikaanse droom, maar dan zonder stemrecht of inspraak. Het systeem heet nog ‘communisme’, maar enkel de banken, telecom, olie, gas en media zijn nog van de staat en dat zal zo blijven. Die staatsbedrijven heten ‘nationale kampioenen’. Hun bazen zijn partijfunctionarissen met een rode telefoon (p. 42-43). Daarnaast zijn er 43 miljoen privébedrijven. Xi gedraagt zich als een keizer, buitenlandse staatshoofden buigen voor hem. Maar zijn repressie van advocaten, dissidenten, Oeigoeren, de spionage, de militarisering van de Zuid-Chinese Zee en zijn plannen om Taiwan manu militari aan te hechten zullen hem geen goed doen. 81% van de 25 miljoen Taiwanezen is tegen die annexatie en ze steunen de opstandige Hongkongers (p. 44-49). Hoofdstuk 2 gaat over economie en technologie. De auteur toont hier wat China doet om het buitenland in te halen: stelen van intellectuele eigendom, 8.000 Chinese topwetenschappers terughalen uit Amerika en andere landen. Maar in de Chinese wetenschap zit nog veel corruptie en plagiaat, de VSA lopen nog ver voorop, het aantal Chinese Nobelprijswinnaars is voorlopig beperkt. Maar ze halen snel in: ze hebben nu al de grootste ruimtetelescoop (30 voetbalvelden groot) en de snelste supercomputers en dit zonder buitenlandse hulp. Ze zijn ook wereldleider in online bankieren en in e-commerce (p. 63-64). Maar als Trump aan Microsoft, Intel en Nvidia de levering van chips en software verbiedt, zitten ZTE, Xiaomi, Lenovo en Huawei in grote problemen. In geavanceerde chips is China zeker nog geen leider. Miljoenen banen in de Chinese technologie, vliegtuigindustrie, auto-industrie en computers hangen af van Amerika, Taiwan en Zuid-Korea (p. 69-70). Garschagen somt enkele redenen op waarom China het Westen niet zal inhalen: de censuur, de controle op de uitwisseling van ideeën, het blokkeren van buitenlandse websites, het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek en de wens om snel geld te verdienen (p. 71-72). Ik weet niet of hij gelijk zal hebben. Pascal Coppens denkt daar heel anders over in zijn ‘China’s New Normal’. Dat boek ontbreekt hier helaas. De stijgende rivaliteit tussen Amerika en China is een feit, maar de 1.500 Amerikaanse bedrijven in China stellen het wel (alleszins tot de handelsoorlog van augustus 2019, n.v.d.r.) en zorgen volgens de auteur ook voor meer werkgelegenheid in Amerika (p. 76). Die handelsoorlog kan ook ontsporen en gevolgen hebben voor de 350.000 Chinese studenten in Amerika en de 72.000 Amerikanen in China. China dwingen om democratisch te worden zoals Taiwan, zal zeker niet lukken (p. 81-82). In hfst. 3 stelt de auteur de vraag of de Nieuwe Zijderoutes via spoor, wegen, pijpleidingen en havens een cadeau zijn aan de wereld of aan China zelf. Het is alleszins een indrukwekkend project, dat arme landen welvarender zal maken. Volgens Garschagen is het ‘Gordel- en Weginitiatief’ geen samenhangend plan en komt er veel improvisatie aan te pas. En niets is gratis: zelfs de panda’s kosten 1 miljoen $ per jaar (p. 97). En de jonge panda’s die hier geboren worden, moeten na 4 jaar naar China gebracht worden. En de leningen kosten 4% rente, terwijl de E.U. en de Wereldbank lenen aan 1,5%! Arme landen zitten daardoor nu al in de problemen. Hij vertelt niet dat China geregeld schulden kwijtscheldt. Bovendien zijn de Zijderoutes niet enkel bedoeld voor economie: de Chinezen zullen de havens ook gebruiken voor militaire doelen en zich verzetten tegen de liberale wereldorde. De E.U. heeft daar geen antwoord op. China beschouwt de E.U. als een ideaal wingewest, een rijk afzetgebied, geen assertieve natiestaat. De E.U. verhindert fusies van grote bedrijven zoals Siemens en Alstom en speelt zo in de kaart van China. De E.U. staat open voor alle Chinese topbedrijven, maar China weert Europese toppers zoals Nokia en Ericsson, aldus de auteur. Maar dat klopt niet : Nokia en Ericsson stellen het wel in China en hebben allebei grote 5G-contracten met Chinese telecombedrijven. Portugal, Griekenland, Hongarije, Servië en Italië hebben al de kant van China gekozen, Hongarije en Griekenland kozen zelfs de kant van China bij de veroordeling om zijn mensenrechtenbeleid en om de militarisering van de Zuid-Chinese Zee. Er is een warme relatie tussen Nederland/Mark Rutte en China/Li Keqiang. Maar ook in Nederland groeit er wantrouwen. Toch zegt Garschagen dat Nederland moet meedoen met de Zijderoute. De grote beloftes van China resulteren soms in kleine daden: een investering van 10 miljard $ in Midden-Europa kan in de praktijk ook 0,75 miljard zijn (p. 104). De beloofde investeringen in België vielen telkens ook een stuk lager uit. In 2019 zijn al 76 havens in 35 landen in Chinees bezit, o.a. Zeebrugge( p. 111). Zeebrugge hoopt nu even snel te groeien als Piraeus, d.w.z. met 300% in 6 jaar. Nu is Piraeus al een concurrent voor Rotterdam, met dank aan … Nederland en Duitsland, die de Grieken gedwongen hebben hun haven te verkopen (p. 112). Rotterdam is nog wel de belangrijkste Europese haven voor China, maar al de minder grote havens pakken met Chinese hulp een deel trafiek af (p. 115-116). Er rijden ook goederentreinen van Amsterdam naar Yiwu (nabij Shanghai): ze zijn er op 16 à 20 dagen, terwijl de schepen die goedkoper zijn, er 30 à 50 dagen over doen. Er is ook een plan om via een tunnel onder de Beringstraat goederentreinen van China naar Canada en de VSA te laten rijden en een autosnelweg aan te leggen van China naar Europa. Hfst. 4 gaat over de vervanging van het Maoïsme door het kapitalisme of ‘communisme met Chinese eigenschappen’, waardoor iedereen rijk moet worden, maar in feite is er veel nieuwe rijkdom naast veel oude armoede. De CCP behoudt de macht, de bedrijven mogen kapitalistisch zijn, maar met communistische, volgzame leiders. De bewondering voor Mao blijft officieel overeind, maar boeren vertellen dat na de afschaffing van de communes de productie meteen verviervoudigde (p. 129-130). Nu zijn er veebedrijven met 40.000 koeien en agrarische hightechparken waar genen worden gemanipuleerd en varkens gekloond. China telt nu 4.500 dollarmiljardairs en 1,6 miljoen miljonairs (cijfers van 2017, p. 132). Ik heb al andere, veel lagere cijfers gezien: 476 à 700 miljardairs. Ze geven weinig aan goede doelen: 5 miljard t.o. 300 miljard van Bill Gates, Warren Buffett e.a. in de VSA. Chinezen zorgen vooral voor hun eigen families en vrienden, niet voor onbekenden. En filantropie is in China niet fiscaal aftrekbaar. Hfst. 5 gaat over de consumptiemaatschappij: shoppen, reizen, genieten. Sinds 2000 steeg de import van wijn met 26.000%, op braspartijen drinkt men peperdure flessen van 20.000 $ om te tonen dat men het gemaakt heeft (p. 141). In restaurants in het zuiden worden nog ‘gele honden’ en katten gegeten, maar de dierenbescherming krijgt meer invloed. Miljoenen hondeneigenaars geven 900 euro per jaar uit voor hun diertje. 15 van de 286 miljoen Chinezen met een psychische aandoening gaan naar de psycholoog of psychiater, ook een nieuw statussymbool (p. 145-146). Beide studies ‘voor losers’ bestaan in China pas sinds 2002 en worden beschouwd als het laagste van het laagste (p. 150). Vreemd dan dat mensen er toch naartoe gaan als statussymbool. ‘Die Traumdeutung’ van Freud is een bestseller in de steden, maar op het platteland is er nog geen opvang voor geesteszieken. Het aantal zelfmoorden is sinds 1991 wel gehalveerd van 52 naar 23 per 100.000 inwoners: een beter cijfer dus dan in de VSA en in Europa (p. 151). De seksuele revolutie is ook losgebroken: seksshops en sekssites hebben veel succes. Voorlichting thuis en op school is nog een ouderwets taboe. Overspel is de hoofdoorzaak van de sterke stijging van echtscheidingen: van 1 op 5 huwelijken in 2008 naar 1 op 3 in 2017 (p. 158). Jongemannen vinden moeilijk een vrouw: door de éénkindpolitiek zijn er maar 87 meisjes voor 110 jongens en die meisjes stellen hoge financiële eisen (p. 159). Trouwen is een sociale plicht. Een huwelijk kan een jaarsalaris van 10.000 € kosten, los van de rode enveloppen voor de schoonfamilie. Enkel aan huizen en auto’s wordt nog meer geld uitgegeven dan de 175 miljard € aan huwelijken in 2019 (p. 161). Ook aan cosmetica en plastische chirurgie worden fortuinen besteed, vooral door jonge vrouwen: om beter werk te vinden en met de mannen te kunnen concurreren, willen ze mooier en groter worden. In vele advertenties vraagt men ook nu nog enkel naar mannen. Ook jongens willen een rechte neus en grotere ogen of hun overgewicht kwijtraken in de afslank-klinieken. 43 miljoen jongens en 46 miljoen meisjes hebben overgewicht door te veel te snoepen, te veel te eten bij KFC of McDonald’s en door niet te bewegen. Dat zijn er dus evenveel als partijleden. Detail: tijdens onze lange reis in 2018 hebben wij geen enkele dikke jongen of meisje gezien. Garschagen vertelt ook over tatoeages, dure mode (sinds 30 jaar mogen de Chinezen dragen wat ze willen), de grote koopjesdag op 11 november: dan wordt er voor 31 miljard $ online gekocht, vooral bij Jack Ma’s Alibaba (p. 173). Hfst. 6 gaat over de armoede. 500 miljoen laagopgeleiden, boeren en zieken leven van 5 $ per dag, 82 miljoen moeten het stellen met 1 $ per dag, terwijl ze 30 $ per dag nodig hebben en in de grote steden zelfs 100. De gezondheidszorg is voor hen te duur, hun verzekering dekt maar de helft van de kosten. Sommige geneesmiddelen kosten 5.000 € of 5 jaarlonen van eenvoudige mensen. Vervuild grondwater, vervuilde lucht en vervuilde voeding veroorzaken een explosie van kankers, vooral long- en slokdarmkankers. Sommige artsen werken 20 uur per dag voor 10.000 € per jaar (p. 183). Patiënten moeten een half jaar wachten doordat een arts tijd heeft voor hen, tenzij ze een dikke rode enveloppe kunnen bovenhalen( p. 186). Er zijn provincies van 65 miljoen inwoners met slechts één gespecialiseerd ziekenhuis voor kankerpatiënten. En dan is daar nog een groot tekort aan oncologen en hematologen. Huisartsen zijn er bijna geen. In de privéziekenhuizen daarentegen kunnen specialisten miljoenen verdienen. Dan zijn er nog de discriminaties van arbeidsmigranten. Ze krijgen geen verblijfsvergunning, geen lening, geen verzekering, ze kunnen geen huis kopen, ze krijgen geen sociale uitkeringen, geen onderwijs, medische voorzieningen. In Shanghai zijn ze met 9 miljoen. Ook in de andere steden is 9 op 10 van de arbeiders een migrant die uitgebuit wordt. In totaal zijn ze met 260 miljoen. 83% van hun kinderen stoppen vroegtijdig met de school: op hun 15. Aan al die 260 miljoen arbeiders dezelfde rechten geven zou 300 miljard kosten (p. 191). Hopelijk bedoelt de auteur dan: eenmalig, niet jaarlijks. Gewone Chinezen zien alleszins miljarden naar het buitenland gaan, terwijl er voor hen te weinig geld is. Een ander pijnlijk probleem is de diefstal van kinderen om ze te verkopen. Het zou gaan om 70.000 per jaar (p. 194) ! Zowel de slachtoffers als de dieven zijn arm. Betrapte dieven worden geëxecuteerd, maar de kopers krijgen een veel te lichte straf. De prijzen zijn laag: 1.500 à 3.500 voor een jongen, 500 à 1.250 voor een meisje. Van die 70.000 vindt de politie er maar 2.000 terug (p. 195). De vele betogingen tegen kinderdiefstal helpen niet. 1% van de rijken bezit 33% en 55% van de armen heeft slechts 1% (p. 198). Maar van een opstand is geen sprake: iedereen is bang voor chaos. Hfst. 7 gaat over nachtmerries. Zo zijn er ex-Rode Gardisten die nu spijt hebben van hun misdaden tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976). De partij veroordeelde de C.R. in 1981, maar verbiedt de geschiedschrijving daarover. Erger nog: universiteiten, bibliotheken, etc. … moesten vanaf 2013 hun archieven ‘zuiveren’ van belastende informatie. Boeken over Rode Gardisten zijn verboden. De meeste Chinezen jonger dan 60 weten niets over de tientallen miljoenen doden tijdens Mao. Op school leert men er niets over en Chinese journalisten willen er niet over schrijven. Het aantal doden tijdens de C.R. was officieel 1,7 miljoen, in feite misschien wel 8 miljoen (p. 211). Dit zijn wel de hoogste cijfers die ik ooit gelezen heb: meestal gaat het over 0,5 à 2 miljoen. Tientallen miljoenen ‘stinkende intellectuelen’ en ‘kapitalistische honden’ werden vernederd en gebroken. De Japanse bezetting en hun wreedheden worden wel aangeleerd, zowel op school als in eindeloos veel films, net zoals de misdrijven van de Europeanen tijdens de ‘Eeuw van de Vernedering’ (1839-1939). De auteur laat hier een vroegere seksslavin aan het woord. Zo waren er 200.000 in China en nog eens 200.000 in andere Japanse gebieden. Ze hebben nu een armenpensioen van 30 € per maand. Mao herstelde de relaties met Japan, want zonder de Japanse inval had hij China niet kunnen veroveren (p. 224-225). In 1982 bracht Deng een bezoek aan Japan. Hij was zeer onder de indruk en haalde Japanse bedrijven naar China. Japan speelde de grootste rol bij de industrialisatie van China. Hfst. 8 gaat over de godsdiensten en vooral over de zeer succesvolle huiskerken. Ze zijn onwettig en de CCP houdt ze streng in het oog, hoewel de grondwet de vrijheid van godsdienst erkent. Op de staatsseminaries leidt de overheid de enige erkende dominees en priesters op. Garschagen had erbij mogen zeggen dat de staat ook hun studies betaalt en nadien hun maandlonen. Het protestantisme is de snelst groeiende godsdienst, vooral in de niet-erkende huiskerken. De overheid schat het aantal protestanten op 38 miljoen, de katholieken op 8 miljoen, maar Yang Fenggang zegt in zijn ‘Atlas of Religion in China’ dat er 10 à 12 miljoen katholieken zijn en bijna 90 miljoen protestanten (p. 231). Dat is dus evenveel als partijleden. Bij die protestanten zijn veel kinderen en tieners. En hij voorspelt dat China het grootste christelijk land ter wereld zal worden, ondanks de weerstand van Xi en de overheden, die geregeld katholieke en protestantse kerken laten slopen en de online verkoop van bijbels verbieden sinds 2018 (p. 241). Een bekende dominee, Wang Yi, is aangehouden, wellicht voor jaren, omdat hij zich verzette tegen de cultus van ‘tiran’ Xi Jinping. Meer welvaart leidt in China dus niet tot minder, maar tot veel meer geloof. De partij reageert krampachtig door strengere regels uit te vaardigen: elke activiteit moet vooraf gemeld worden, de verkoop van bijbels is zo goed als verboden, er zijn beperkingen op het godsdienstonderricht aan kinderen en tieners, in Chinese vertalingen van klassieke werken zoals de sprookjes van H.C. Andersen of in de roman ‘Robinson Crusoe’ van Daniel Defoe worden zinnen met God of hemel gewijzigd zodat deze woorden er niet meer in staan. Tegenover de katholieken is Xi het strengst: het Vaticaan is een buitenlandse organisatie en de enige Europese staat die Taiwan erkent. De 350.000 katholieken in Taiwan vrezen nu al dat Rome hen zal laten vallen, in ruil voor het akkoord tussen Beijing en het Vaticaan over de katholieke bisschoppen. Hfst. 9 gaat over de perfecte digitale politiestaat waarin China en zeker Xinjiang in snel tempo is veranderd. In Xinjiang wonen nu meer Han-Chinezen dan Oeigoeren: 12 tegen 11 miljoen. De laatste 30 jaar zijn minstens 350 aanslagen gepleegd met 2.000 doden, van wie 1.500 Oeigoerse terroristen. De Chinese repressie is ongenadig hard en zeer technisch, tot en met de inzameling van de biometrische en genetische gegevens van alle inwoners en, wat Garschagen niet vermeldt, een gps van Beidou op alle Oeigoerse voertuigen, zodat ze overal gevolgd kunnen worden en stilvallen bij het naderen van een Chinese stad. ‘Onveilige’ Oeigoeren mogen hun stad of dorp niet meer uit en worden opgesloten in ‘indoctrinatiekampen’. Waarschijnlijk zitten er nu 0,5 à 0,8 miljoen Oeigoeren in zulke kampen en 3 miljoen zijn er al ‘heropgevoed’. De oorlog tegen het terrorisme is wel een succes, want sinds 2015 zijn er geen aanslagen meer gepleegd. De buurlanden Kazachstan, Kirgizië en Tadzjikistan nemen de Chinese aanpak over. Turkije heeft als enig moslimland China opgeroepen om een einde te maken aan de martelingen. De auteur ergert zich ook aan camera’s die voetgangers met foto, naam en tijdstip registreren als ze door het rood licht stappen. De grote technologische bedrijven Baidu, Alibaba en Tencent werken samen met de partij en de politie. Buitenlandse bedrijven moeten Chinese servers gebruiken en hun computergegevens bezorgen aan de staat. Het Chinees heeft geen woord voor privacy. Yinsi komt in de buurt en betekent: een beschamend iets geheimhouden. De overheid mag onbeperkt spioneren en heeft nu een ‘Hemels Net’ van 176 miljoen camera’s; in 2020 moeten dat er 500 miljoen zijn. Bovendien zijn er de ‘Scherpe Ogen’ van de Drakenvrouwen. Dan is er nog het Sociaal Kredietsysteem: iedereen krijgt 1.000 punten. Je verliest er 600 bij dronkenschap aan het stuur, bij bedrog, vervalsing, corruptie, wanbetaling. Je kunt ze terugwinnen door liefdadigheid en vrijwilligerswerk. Doel is een eerlijker China, zonder vervuild voedsel, valse medicamenten etc. Garschagen twijfelt of het zal lukken. Sinoloog Rogier Creemers is fel voorstander: China heeft geen agentschap voor controle van voedsel of geneesmiddelen. De meeste Chinezen keuren het goed en voelen zich veel vrijer dan tijdens Mao (p. 274-275). In het slothoofdstuk lezen we dat alle buitenlandse journalisten afgeluisterd worden: overal worden ze gevolgd en de volgers geven zelfs toe dat ze van de politie zijn. Bij elke groep toeristen is trouwens altijd een Chinees om alles in het oog te houden. De auteur beweert ook dat alle cijfers over hoge groei, lage werkloosheid en misdaad onbetrouwbaar zijn. De overheid wil enkel positieve verslagen en zeker geen kritiek van buitenlanders. Ze besteedt jaarlijks 6,6 miljard $ aan positieve reclame in het buitenland om de opinie over China te beïnvloeden, o.a. via China Daily Global Weekly. De kritische South China Morning Post is in 2015 op vraag van de partij opgekocht door Jack Ma om geen kritiek meer te uiten op China. Elk jaar mogen 100 Aziatische en Afrikaanse journalisten gratis naar Beijing komen om een positief verhaal over China te vertellen. Alle documentaires worden gemaakt onder strenge Chinese controle, die veel gelijkt op intimidatie. Chinezen die te veel durven vertellen aan buitenlandse journalisten, worden opgepakt. Honderden zitten zo in de cel, enkel wegens hun interview met een buitenlander. Garschagen eindigt met de vraag: Waarom is het machtige China zo bang van buitenlandse media? Vrezen ze dat Chinezen hun ontevredenheid vertellen? Of kunnen ze niet tegen kritiek (p. 297)? Respect voor de successen van China wisselt bij hem af met weerzin tegen de autoritaire eenpartijstaat. Een dubbel gevoel dus. Beoordeling Garschagen heeft een degelijk en bijzonder kritisch portret gemaakt van China-in-permanente-verandering en van zijn leider Xi Jinping. Hij verwacht geen liberalisering of democratisering, integendeel. Hij bekijkt China door een westerse bril, maar dat doe ik ook. Soms is hij zo kritisch dat ik me afvraag of hij nog in China binnen zal mogen. Hij verwijst ook vaak naar andere boeken en degelijke nieuwsbrieven: hij beperkt zich dus niet tot zijn eigen ervaringen ter plaatse van 2007 tot 2017. Bij de vermelding van die andere bronnen, mis ik de juiste referenties en ook de Nederlandse vertalingen: voor Frankopan en Dikötter bestaan die alleszins. Ik mis ook verklaringen waarom China al decennia zo geweldig groeit. De ondertitel ‘wedergeboorte van een ongenaakbare supermacht’ had hij of de uitgever beter weggelaten: nergens wordt aangetoond dat China vroeger al een supermacht was. En volgens mij zijn daar ook geen bewijzen voor. Soms staat er een slordigheid of detailfout in: op p. 21 lezen we dat Xi in 1969 naar het platteland werd gestuurd, op p. 22 is dat 1968. Op p. 69 staat: ‘is klant’, terwijl er vier onderwerpen zijn. Zeevaarder Zheng He leefde rond 1420: dat is de 15de eeuw, niet de 14de (p. 88). Op p. 111 staat dat alle Volvo’s via Zeebrugge naar Europa komen. Ze komen ook via het spoor en via het spoor reizen er ook van Gent naar China. Dat spoor groeit dus wel, Garschagen zegt dat het op 2% blijft hangen (p. 118). Op p. 189 en 199 staat dat er 8 miljoen arbeidsmigranten in Shanghai werken, op p. 191 zijn dat er 9,3 miljoen. Op p. 198 beweert de auteur dat de Japanse bezetting heel China betrof: eigenlijk was het enkel de oostkust en vooral het noordoosten. Op p. 230 spreekt hij over opium voor het volk, maar Marx zei: das Opium des Volkes, dus van het volk. Volgens de auteur stagneert het katholicisme, maar ik heb de indruk dat het nog groeit en op kerkelijke feestdagen zitten de kerken bomvol. De kaartjes op p. 6 en p. 84-85 zijn veel te beperkt: je neemt best een atlas erbij als je het boek leest en Sichuan en andere plaatsen wil weten liggen. Zelfs Tibet, Xinjiang, Hongkong en Taiwan staan er niet met hun naam op. Op p. 252 heeft Xinjiang 25 miljoen inwoners, op p. 258 nog maar 20 miljoen.

Moraal      Sauer Hanno      Filosofie

Onze normen en waarden helpen ons samen te kunnen leven. Maar hoe bepalen we wat goed en wat slecht is? Hanno Sauer is filosoof en universitair hoofddocent aan de Universiteit Utrecht. In zijn boek Moraal: Goed en kwaad van prehistorie tot polarisatie dat deze maand in het Nederlands verschijnt, beschrijft hij de belangrijkste veranderingen in ons morele denken van 5 miljoen jaar geleden tot nu. “Het boek gaat over wie we zijn en waar we vandaan zijn gekomen. Alleen wanneer we de geschiedenis doorgronden en waarderen, kunnen we de dingen die daar hun oorsprong hebben, écht begrijpen.” Normen en waarden vanaf de evolutie tot en met de moderne samenleving In zeven hoofdstukken beschrijft Sauer in zijn boek hoe het morele bewustzijn en handelen van mensen in de loop van de geschiedenis vorm kreeg en veranderde. Hij begint 5 miljoen jaar geleden, dan 500.000 jaar geleden, 50.000 jaar, 500, 50 en dan 5 jaar geleden. Van de evolutie van samenwerking tot de ontwikkeling van straf en van het ontstaan van ongelijkheid tot het begin van de moderne samenleving. Sauer legt uit: “Op een fundamenteel niveau omarmen mensen door alle tijden en alle culturen heen grofweg dezelfde basiswaarden. We hechten allemaal waarde aan vrijheid, veiligheid, plezier, rechtvaardigheid en liefdadigheid. Maar we prioriteren en implementeren deze waarden op vele verschillende manieren. Mijn boek vertelt hoe de vorm van deze waarden verandert, afhankelijk van de samenleving die we bouwen, de instituties die er zijn, de economie en de technologie.” Filosofisch perspectief en wetenschappelijke data In zijn boek kijkt Sauer naar ons morele denken en handelen door een filosofische bril, maar baseert zich op wetenschappelijke data. Wanneer hij gevraagd wordt naar de rol die filosofen hebben gespeeld op dit gebied, antwoordt hij: “Filosofen kunnen verwoorden hoe onze normatieve infrastructuur werkt en écht proberen om de ingewikkelde details van onze normen en waarden en wat ze inhouden uit te werken. En ze kunnen ook helpen de dialoog tussen verschillende disciplines tot stand te brengen, verbanden tussen die disciplines te vinden en proberen een groter beeld te schetsen van hoe we zijn.” Lessen trekken uit het verleden Het is altijd lastig om lessen voor de toekomst te trekken uit het verleden, vindt Sauer. “Ik denk dat het belangrijkste dat de geschiedenis van moraliteit ons kan leren, is dat al onze morele waarden en principes een schaduwzijde hebben. Tegenover elke morele winst, elk geval van vooruitgang, staat een overeenkomstig verlies, of op zijn minst het potentieel voor terugslag en buitensporigheid. Zelfs de slechtste daden en het slechtste beleid hebben meestal een morele motivatie. Moraliteit is een krachtig sociaal middel, maar net als alles kan ze misbruikt en vervormd worden en voor die mogelijkheid moeten we op onze hoede zijn.” We hechten allemaal waarde aan vrijheid, veiligheid, plezier, rechtvaardigheid en liefdadigheid, maar we prioriteren en implementeren deze waarden op vele verschillende manieren. Het idee voor dit boek, had Sauer al lang: “Toen ik jong was, wilde ik al een fictieschrijver worden en ik werd het een-na-beste: een filosoof. Ik was al lang van plan om een boek te schrijven dat net een beetje anders aanvoelde. Geen standaard academisch werk, maar een boek met een meer experimentele en literaire toon. Het verhaal achter de samenleving van nu “Ik ben ook erg geïnteresseerd in wat er speelt in de samenleving en politiek van nu. En uiteindelijk heb ik een manier gevonden om dat te combineren, door op een verhalende manier uit te leggen waar onze huidige samenleving vandaan komt en waarom het werkt, zoals het werkt. Het verhaal van de mensheid heb ik geprobeerd te vertellen op een manier die wetenschappelijk solide en conceptueel nauwkeurig is, maar tegelijkertijd ook verrassend blijft, met steeds een nieuw idee of verrassend inzicht.”

Staat van vertrouwen      Calvo Kristof      Belgische politiek

In de politiek regeert een negatief mensbeeld en vijanddenken, schrijft Kristof Calvo in zijn boek ‘Staat van vertrouwen’. Kristof Calvo was als 23-jarige volksvertegenwoordiger voor het toenmalige Groen! het jongste Kamerlid ooit. Vijftien jaar maakt hij als ervaren politicus een harde analyse van ons politiek systeem in zijn boek Staat van vertrouwen. Het moet gezegd: de bal slaat hij niet mis. ‘Soms heb ik spijt dat ik zo vroeg voltijds politicus werd.’ Kristof Calvo maakte zijn debuut als eerste opvolger op de Groen!-lijst voor het Vlaams Parlement in de provincie Antwerpen tijdens de Vlaamse Parlementsverkiezingen in 2009. Verkozen werd hij niet, begonnen aan een lange politieke loopbaan was hij wel. Calvo was later te vinden in het kabinet van de Brusselse staatssecretaris Bruno De Lille (Groen), in de Mechelse gemeenteraad, meermaals als volksvertegenwoordiger in de Kamer en hij schopte het zelfs bijna tot vicepremier. Intussen evolueerde hij van jongeling naar doorgewinterde Groen-politicus. Nu schrijft Calvo zijn ervaring gemixt met een kritische visie op ons politiek systeem — en de bijhorende gebreken — neer in Staat van vertrouwen. Vijanddenken- In de politiek zou een negatief mensbeeld en vijanddenken regeren, terwijl de verzorgingsstaat steeds repressiever en bureaucratischer wordt. Onze belangrijkste instellingen zouden vandaag kweekvijvers van wantrouwen zijn. Calvo geeft inkijk in wat en hoe vijftien jaar Wetstraat zijn blik op politiek en democratie grondig veranderd hebben. Maar veel meer dan een terugblik, is het de vooruitblik ‘van iemand die de komende jaren zijn schouders wil zetten onder een nieuw hoofdstuk van progressieve politiek’. Een aanrader voor wie zich afvraagt of politici vandaag eigenlijk nog een visie hebben en waar we in de toekomst naartoe moeten. Kristof Calvo leidt zijn laatste boek Staat van Vertrouwen in als “een persoonlijke zoektocht tot vergezichten voor een andere politiek”. Het boek is een combinatie van persoonlijke reflecties, een uiting van teleurstelling in een (zijn) politiek systeem en een oproep voor een meer uitgesproken progressivisme. Feitelijk poogt Calvo een ideologisch betoog. Hetgeen hij in zijn boek neerzet, kan echter bezwaarlijk een coherent pleidooi genoemd worden. Het mensbeeld dat Calvo schetst, start met Jeroen Bergmanns gekende voorbeeld, namelijk dat de meeste mensen deugen – en we dit kunnen stellen op basis van de fysische reactie van het blozen. Blozen toont dat mensen schaamte naar elkaar willen communiceren, een emotie die fysiologisch zit ingebakken. Conclusie: we moeten wel deugen. Dat ook het omgekeerde argument gemaakt zou kunnen worden, op basis van exact hetzelfde voorbeeld, laten we vooralsnog in het midden. Feit is echter dat de opbouw van het boek bol staat van de willekeurige voorbeelden. Soms vanuit een marxistische inslag, dan weer vanuit de liberale denkschool – en zelfs Michael Sandel moet eraan geloven. Postmodernisme ten top. Calvo verdedigt met zijn boek ideeën die diametraal ingaan tegen aspecten van zijn denken die hij in eerdere boeken toelichtte – zoals zijn plotse tegenstand tegen de meritocratie. Calvo beschrijft zichzelf als een ‘possibilist’, maar stelt tegelijk dat de meritocratie een mythe is die we actief moeten tegenwerken, en dit met allerhande initiatieven: van een algemeen basisinkomen tot een hogere belasting op erfenissen. Het boek is inderdaad doordrongen van de zelfreflectie. Het heeft daarom de verdienste van de eerlijkheid, maar knaagt tegelijk aan de geloofwaardigheid. Parlementaire vrijheid Toegegeven, er zitten ook sterke delen in het boek, zoals een hoofdstuk waar Calvo menig conservatief mee kan overtuigen. Calvo is op zijn best wanneer hij over zijn expertise schrijft: het institutionele. Hij pleit voor minder parlementen en een federale kieskring met confederale elementen. Een sterk betoog voor het vergroten van de parlementaire vrijheid. Als ‘Vivaldist’ van het eerst uur, zijn ook zijn reflecties op de regering De Croo interessant. Calvo verwacht een nieuwe zwarte zondag, en hoopt dat het democratische debat en de herverkaveling daarna kan losbarsten. Liefst een strijd tussen één progressieve volkspartij en één conservatieve volkspartij. Hij moedigt De Wever dan ook aan tot initiatief. Op dit punt beroept Calvo zich op de Italiaanse filosoof Antonio Gramsci: het oude sterft en het nieuwe raakt niet meteen geboren. We zitten in een tussentoestand. Een tussentoestand die niet zonder gedurfde initiatieven opgelost geraakt.

Iedereen elektrisch      De Smet Jochem      Divers

Of we het nu willen of niet, de kans dat onze volgende auto elektrisch is, is erg groot. Europa heeft beslist dat vanaf 2035 alleen nog nieuwe auto’s zonder uitstoot zullen mogen verkocht worden, wat in de praktijk zal betekenen dat de batterij-elektrische auto de plaats inneemt van de klassieke diesel of benzine. Zo’n omwenteling zorgt voor onzekerheid en roept heel wat vragen op bij al wie voor zijn mobiliteit geheel of gedeeltelijk op de auto rekent. In dit boek maken Stijn Blanckaert en Jochen De Smet in mensentaal duidelijk waar het bij die elektrificatie precies om draait: waarom worden we naar de elektrische auto gedwongen, hoe helpt die het opwarmen van het klimaat tegen te gaan, hoe werkt zo’n auto, wat voor batterij zit erin en hoe ver raak je ermee? Zijn waterstof of synthetische brandstoffen geen beter alternatief? Is zo’n auto ook betaalbaar, hoe ziet het fiscale plaatje eruit, waar moet je bij de aankoop op letten en hoe verloopt het laden ervan? Deze en vele andere vragen krijgen een antwoord in dit onmisbaar standaardwerk voor wie wil weten waar het bij elektrisch rijden om draait. De auteurs zorgen zo voor licht in de duisternis, zoals ook de gloeilamp dat ooit deed toen elektriciteit het kaarslicht kwam vervangen, net zoals de elektromotor en accu vandaag het einde betekenen van auto’s met verbrandingsmotoren en het fossiele tijdperk. “Het is een soort naslagwerk dat alle informatie over de elektrische auto en het hele ecosysteem eromheen samenbrengt,” leggen de co-auteurs uit, Jochen De Smet, voorzitter van EV België (dat op 28 november het On the Move-congres over elektrische mobiliteit organiseert) en Stijn Blanckaert, een lesgever en journalist gespecialiseerd in de auto-industrie. “Het doel is een antwoord te geven op de vragen die mensen stellen, op een begrijpelijke manier en gebaseerd op objectieve, gezaghebbende bronnen. We richten ons op zowel professionals als particulieren, iedereen die geïnteresseerd is en precies wil weten waar het over gaat.” Waarom wordt de elektrische auto gepresenteerd als een wondermiddel? Hoe kan deze helpen de opwarming van de aarde tegen te gaan? En technisch, hoe werkt het? Welk type batterij is er nodig en welke actieradius kunnen we verwachten? Kunnen waterstof en synthetische brandstoffen concurreren met elektrificatie? En zijn elektrische auto’s betaalbaar? Onder welk belastingregime vallen ze? Waar moeten we op letten als we er een kopen en hoe zit het met oplaadprocedures?

Peter Gillis      Koster Mark      Biografie

Peter Gillis is bij het grote publiek bekend geworden door het SBS televisie programma Massa Is Kassa, waar de vakantiepark ondernemer een kijkje geeft achter de schermen van zijn vakantieparken Oostappen en in zijn privé leven. Naast het televisie programma heeft Peter Gillis nu ook een eigen boek, niet zomaar een boek maar een biografie over zijn bewogen leven dat zeker niet zonder slag en stoot ging. Peter Gillis geboren in Rijen op 20 maart 1962, peter is een ondernemer en investeerder en eigenaar van de Oostappen Groep Vakantieparken. Oostappen is een ketten van recreatiebedrijven (campings/vakantieparken) in Nederland en België. Het bedrijf van Peter leverde hem 4 jaar op rij een notering op in de Quote 500. Dit is een lijst met de 500 rijkste Nederlanders. In 2020 werd het vermogen van Gillis geschat op 220 miljoen. Oostappen Groep bestaat op dit moment uit 11 vakantieparken, op vakantietop7.nl heb ik de 7 beste parken van Oostappen (Peter Gilles) . Peter Gillis is de brutaalste ondernemer van Nederland. Met zijn ongepolijste optreden in de tv-serie ‘Familie Gillis: massa is kassa’ is de uitgesproken campingbaas uitgegroeid tot een ware volksheld. Met zijn dure auto’s, jonge vriendin en Brabantse tongval weet Gillis vriend en vijand te raken. Toch schuilt er achter de vrolijk-impulsieve ondernemer een keiharde zakenman die vanuit het niets een imperium wist op te bouwen. Hoe flikte hij dat? Hoe overwon hij de tegenslagen uit zijn jeugd, en hoe overleeft hij de aanslagen van de fiscus? En waarom staat hij op een dodenlijst? Deze biografie is het onthullende levensverhaal van een jongetje dat thuis geen eten kreeg maar uiteindelijk steenrijk werd door zijn handelsgeest, werkdrift en kwajongensstreken en zelfs een kasteel kocht. Wie het boek leest, leert hoe je van een dubbeltje een kwartje kunt maken, hoe je na 45 biertjes nog steeds rechtop kunt staan en hoe je gratis Rolls-Royce kunt rijden. Om maar gelijk met de deur is huis te vallen je vind Peter Gillis geweldig of in zijn eigen woorden te spreken een klootzak, een hork etc. Het deel wat geen fan van hem is zou niet snel zijn boek gaan lezen. Het boek is leuk en laat meer van Peter zien dan de televisie versie waar veel geknipt en geplakt wordt. Peter verteld over zijn zware jeugd met de liefde voor drank van zijn vader en zijn losse handjes. Over zijn baantjes tot dat hij zijn eerste park met zijn broer en zus kocht. Dus ruzies die er ontstonden met zijn broer en zus over onder ander het ondernemerschap. Over zijn leven met zijn eerste vrouw waar hij 3 kinderen meekreeg Ruud, Mark en dochter Inge. Ruud verteld in het boek over zijn burn-out die hij kreeg toen hij manager van de beveiliging werd en 24 uur per dag met zijn werk bezig was. Ruud doet nu de ict op het park en is veel met paarden bezig samen met zijn nieuwe liefde. Maar ook het faillissement wat boven zijn hoofd hing door een conflict met de Rabobank en de inval van Fiod wat nog steeds niet is afgerond. Ook zijn relatie met Nicole Kremers komt uitgebreid aanbod. Nicole is 30 jaar jonger en had ook al kinderen voordat ze een relatie kreeg met Peter. 4 kinderen in totaal van 2 verschillende mannen. Bij de laatste relatie voor Peter heeft Nicole te maken gehad met mishandelingen, met haar ex had ze 3 kinderen. Nicole werkte op de boeking centrale en Peter viel als een blok voor haar, maar ze zat nog in de relatie met de vader van haar 3 kinderen. Nicole kwam uiteindelijk bij Peter en Peter is met de dood bedreigd door haar ex. Dit zijn een paar van de heftige verhalen die te lezen zijn in het boek. Andere onderwerpen zijn uiteraard zijn parken, de miljoenen, het kasteel en nog veel meer. De verhalen zijn doorgaans kort en verhullen veel. Het boek bevat veel humor en de vele bekende uitspraken zoals: hatseflatsen, Foxwild, vertrouwen is goed controleren is beter. De liefhebbers van Peter Gillis zijn ervan smullen en komen meer te weten over die bijzondere ondernemer. Niet iedereen is positief over Peter Gillis die heeft te maken met zijn manier met omgaan met de mensen (personeel o.a.), maar ook de slechte ervaringen op één van zijn parken. Zelf zegt Peter er over hoge bomen vangen veel wind en mensen willen slaatje slaan als iets niet goed gaat. De recensies liegen er soms niet over zoals te lezen op de website van de Gelderlander. Zelf heb ik genoten van de humor en het verhaal van de ondernemer en tv personality Peter Gilles. Als je vraagt is dit de beste biografie zeg ik Nee maar wel leuk om te lezen. Maar kan me voorstellen dat niet iedereen het boek gaat waarderen.

1000 jaar vreugde en verdriet      Weiwei Ai      China

Overleven onder een verstikkend regime Het meest bekende kunstwerk van Ai Weiwei zou voor Nederlanders moeten zijn de Dutch holiday party. Die maakte hij in 2021: een keurige kring houten stoelen in een lege ruimte. Het laat zien hoe flexibel deze man de invloeden om hem heen opzuigt en omzet naar een soort van kunst. 63 jaar oud is hij nu, en behalve beeldend kunstenaar architect, vormgever, filmmaker en curator. Hij ontving in zijn carrière de meest uiteenlopende onderscheidingen. Dat alles staat te lezen in zijn nu in het Nederlands vertaalde memoires, en ook veel gruwelijks. Gruwelijks? Jawel. WeiWei had de pech om een foute vader te hebben. Althans volgens het Chinese regime in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Ai herinnert het zich zo: “Als jongen was de wereld voor mij net een split screen. Op de ene helft van het scherm stapten de Amerikaanse imperialisten parmantig rond in smoking en met hoge hoed, met hun wandelstok in de hand en achter zich aan hun loophondjes: de Britten, de Fransen, De Duitsers, De Italianen en de Japanners, samen met de reactionairen van de Kuomintang die zich hadden verschanst op Taiwan. Op de andere helft stond Mao Zedong, geflankeerd door de ‘zonnebloemen’, dat wil zegen de volkeren van Azie, Afrika en Latijns-Amerika die streefden naar onafhankelijkheid en de bevrijding van het kolonialisme en het imperialisme: wij dus, de vertegenwoordigers van het licht en de toekomst… De twee helften van het scherm waren niet met elkaar te rijmen.” Ai’s vader was schrijver en werd als ‘gezaghebbend rechts element’ onder het bewind van Mao Zedong verbannen en gedwongen tot ‘heropvoeding door arbeid’. Het gezin werd gedeporteerd naar de rand van de Gurbantüngwoestijn, ook bekend als ‘Klein Siberië’. Zonder moeder trouwens, die vertrok met het jongste broertje naar Beijing. Samen met zijn vader ondergaat Ai “de implementatie van het partijbeleid, de uitvoering van de besluiten en directieven van hogerhand en en studie van het marxisme-leninisme en het Denken van Mao Zedong.” Ook wel bekend als hersenspoelen. Dat ging ver, want later worden vader en zoon naar een nóg onherbergzamer oord gezonden. Daar leven ze letterlijk in een hol onder de grond, met overdag keihard werken en ’s avonds de gebruikelijke ideologie-inprenting. WeiWei besteedt bijna de eerste helft van de biografie aan de onplezierige avonturen die hij samen met papa onderging. Dat levert voor de ongeduldige lezer wat kriebelig ongeduld op, maar voor de lezer die meer diepgang wil, een bevredigend verhaal. Dan stapt Ai over naar zijn eigen leven. Dat is – in een iets soepeler tijdsgewricht – beduidend minder beperkt dan dat van zijn vader. Als jongeman krijgt hij het al voor elkaar naar Amerika af te reizen en daar als een verslaafde in een drugstore alle indrukken te absorberen. Andy Warhol komt langs, net als de halve kunstwereld van New York. Dorstig in de woestijn, zo drinkt de jonge kunstenaar alles in wat hij kan vinden. Er valt meer dan genoeg interessants te vertellen over het leven van Ai Weiwei. De biografie telt niet voor niets 461 bladzijden. De meest fascinerende gedeelten zijn de inside-beschrijvingen van de acties die het keiharde regime voert tegen eenieder die anders denkt dan de grote Mao. Ook laat de schrijver zien hoe de menselijke geest, jarenlang ondergedompeld in zo’n regime, steeds moeilijker terug kan grijpen op de herinnering van een ander leven. Ai laat kristalhelder, bijna emotieloos, zien hoe het leven is in geestelijke slavernij. We lezen in heldere taal wat vrijheid betekent; dat vrijheid pas echt iets waardevols wordt als het je met harde hand onthouden wordt. Een rijk verhaal is het, waard om door een groot publiek gelezen te worden. In deze helder en soepel geschreven vertaling is dat niet al te moeilijk.

Je werk of je leven      Baert Stijn      Management

In 'Je werk of je leven?!' gaan Stijn Baert en Ann De Bisschop in op de complexe beslissingen waarmee werknemers worden geconfronteerd wanneer ze worstelen met de balans tussen werkplezier en persoonlijke voldoening. In een wereld waarin veel van ons dagelijks leven wordt bepaald door onze werkverplichtingen, stellen Baert en De Bisschop prangende vragen: wat als je je droomjob hebt, maar je baas is niet meteen inspirerend en motiverend? Of omgekeerd, wat als je werk je eigenlijk niet boeit, maar je collega’s maken het de moeite waard om naar je werk te komen? "De dilemma’s die voortkomen uit die situaties zijn groot," zegt mede-auteur De Bisschop, die tevens welzijnsexpert is. "Veel mensen voelen de neiging om alles bij het oude te laten, zelfs als ze ongelukkig zijn op hun werk. Maar je welzijn en werkgeluk zijn essentieel voor je algemeen geluk." 'Je werk of je leven?!' moedigt lezers aan om niet langer te leven om te werken, en ook niet te werken om te leven, maar om werk als een belangrijk onderdeel van het leven te beschouwen. Het boek biedt concrete stappen om werkgeluk te bereiken. Het is verplichte kost voor iedereen die op een kruispunt staat in zijn carrière en op zoek is naar meer balans, voldoening en plezier in zijn werk. Je hebt je droomjob te pakken, maar toch wringt er iets: je baas is niet meteen inspirerend en motiverend. Of het is andersom: je job boeit je eigenlijk niet, maar je collega’s maken het wel de moeite waard om je uren te komen kloppen. Wat doe je als je niet (meer) met de volle goesting gaat werken? Blijf je in je vertrouwde omgeving? Of zoek je beter andere oorden op? De dilemma’s zijn groot en de neiging om alles bij het oude te laten is dikwijls sterk. Toch is het een goed idee om aan je werkgeluk te werken. Welzijnsexpert Ann De Bisschop legt uit hoe het nieuwe werken productief én aangenaam kan worden. Tijdens de coronacrisis hebben we vastgeroeste gewoontes overboord gegooid, maar onze nieuwe gewoontes zijn daarom niet altijd beter. We moeten het evenwicht vinden tussen resultaten behalen, verbinden met collega’s én tot rust komen buiten de werkuren. Lukt het echt niet meer om te aarden bij het bedrijf waar je werkt? Geeft je job je niet de voldoening die je zoekt? Of zorgt je baas ervoor dat je met tegenzin naar het werk sloft? Dan geeft professor arbeidseconomie Stijn Baert aanwijzingen om het over een andere boeg te gooien en te ontsnappen uit je gouden kooi. Leef niet om te werken. Werk ook niet om te leven. Beschouw werk in de eerste plaats als een belangrijk deel van je leven. Dit boek toont je hoe.

Brexitland      Schiffer Mathijs      Engelse geschiedenis

Het Brexit-referendum heeft het Verenigd Koninkrijk in een existentiële crisis gestort. Noord staat tegenover zuid, jong tegenover oud, arm tegenover rijk. fd-correspondent Mathijs Schiffers was erbij toen de Britten tot hun verrassende besluit kwamen om de Europese Unie te verlaten. Hoe kan het dat de gevestigde orde zo op het verkeerde been werd gezet? Is de afstand tussen politici en het volk te groot geworden? Is de Brexit de wraak van de achterblijvers? Of heeft de landenunie simpelweg zijn beste tijd gehad en moet de eu voor meer afvallers vrezen? Schiffers ging op zoek naar antwoorden. Hij sprak met mensen uit alle uithoeken van het eilandenrijk, voor en na het referendum, en maakte een studie van ’s lands excentrieke politici. Het resultaat is een informatief maar lichtvoetig relaas, met een kritische maar liefdevolle analyse van de Britse samenleving.

Waarom het beste nog moet komen      De Croo Alexander      Belgische politiek

Een pandemie, een oorlog in Europa, een klimaat dat steeds verder opwarmt. Alexander De Croo was de voorbije jaren noodgedwongen een crisispremier. Toch is hij er meer dan ooit van overtuigd dat morgen beter zal zijn dan vandaag. Waarom het beste nog moet komen gaat radicaal in tegen doemdenken, nationalisme en afbraakpolitiek. Ons land barst van het talent. Geef mensen vrijheid en vertrouwen, bundel de krachten en we kunnen boven ons gewicht blijven boksen. Alexander De Croo vertelt waar zijn onverwoestbare vooruitgangsgeloof vandaan komt en hoe dit in de Wetstraat 16 alleen maar sterker is geworden. Maar hij blikt ook vooruit naar de toekomst. Hoe bewaken we onze vrijheid en versterken we onze democratie? Hoe herstellen we de sociale lift voor de komende generaties? Hoe overstijgen we de polarisatie en maken we samenwerken opnieuw aantrekkelijk? Waarom het beste nog moet komen is een pleidooi om geen millimeter in te boeten op onze waarden. Om niet in onze schulp te kruipen, maar om meer dan ooit uit te gaan van onze eigen sterkte. De Croo pleit in nieuw boek voor hervormingen: één federale kieskring, Brussel “ontsnipperen” en vier deelstaten Crisissen kunnen enkel opgelost worden als er samengewerkt wordt en mensen elkaar vertrouwen. Dat stelt premier Alexander De Croo in zijn nieuw boek ‘Waarom het beste nog moet komen’, dat hij maandag op het Open Vld-hoofdkwartier voorstelde met uittredend Nederlands premier Mark Rutte als inleider. De Croo haalt in zijn boek ook uit naar het nationalisme en pleit voor een hervorming van de staat, met een federale kieskring. Premier De Croo stelt nieuw boek voor in aanwezigheid Rutte In zijn boek probeert Alexander De Croo via concrete dossiers aan te tonen dat samenwerking loont. Tijdens de coronacrisis vormde de premier een tandem met minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit). In het dossier van de repatriëringen uit Afghanistan verwijst hij naar de rol van toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Sophie Wilmès en minister van Defensie Ludivine Dedonder, en in het energiedossier benadrukt hij de samenwerking met minister van Energie Tinne Van der Straeten (Groen) bij de energietransitie en de onderhandelingen met Engie over de verlenging van de kerncentrales. Premier De Croo: “Er zitten in de politiek te veel mensen die niet geloven in ons land” Voor de premier zijn hervormingen nodig, onder meer in de economie en de arbeidsmarkt. Hij pleit voor een nieuw economisch migratiemodel, met circulaire migratie waarbij de arbeider kan terugkeren naar zijn land van herkomst. Puinhopen van nationalisme De Croo hekelt ook de ‘puinhopen van nationalisme’. Hij verwijst daarbij naar Catalonië, die door de separatische beweging niet langer de rijkste regio van Spanje is, en de brexit. Daarom schuift hij een reorganisatie van de staat naar voren, gebaseerd op samenwerking en vertrouwen. Maandag wees hij er tijdens de boekvoorstelling op dat België tijdens de laatste tien jaar drie jaar niet bestuurd werd en er vijf jaar geen begroting was. “Dat heeft ons 12 miljard euro gekost. Dat is een gemiste kans door nationalistische fabeltjes”, aldus de premier. In zijn boek pleit de Open Vld’er voor een federale kieskring. Elke partij duidt daarbij een kandidaat-premier aan die bij een overwinning het initiatiefrecht krijgt om een regering te vormen, “of nog beter, laten we erover nadenken hoe we die functie rechtstreeks kunnen verkiezen”. In een volwassen federaal land moet het voor hem normaal zijn dat je partners op een verschillend niveau bij elkaar brengt. “Het federale niveau kan een idee aandragen dat de regionale niveaus verder uitwerken.” Hij verzet zich ook tegen de versnippering van bevoegdheden. De Croo kijkt daarvoor naar de hiërarchie van normen zoals die in Duitsland bestaat. “Om België beter en efficiënter te laten werken, moeten we dus meer in plaats van minder federaal worden”, herhaalt De Croo het Open Vld-standpunt. “Nieuw gevormde regeringen die bij de start van de legislatuur afspreken wat ze samen willen verwezenlijken op het vlak van arbeid of klimaat, met duidelijke afspraken over ieders focus en aandeel, zijn een eerste stap om het gecementeerde wantrouwen uit ons systeem te verwijderen”, verdedigt hij een samenwerkingsfederalisme. Hij pleit voor vier deelstaten - Vlaanderen, Wallonië, Brussel en Oost-België, waarbij Brussel “ontsnipperd” moet worden. Alexander De Croo zei maandag nog dat hij het meest fier was op die beslissingen die ingingen tegen wat ‘politiek wijs’ geacht werd, zoals de repartriëringen van kinderen en hun moeders uit de IS-kampen of de vrijlating van Olivier Vandecasteele. “De politiek is te vaak datagestuurd, en te weinig vanuit de mens”, vond hij.

De klank van de stad      Min Eric & Valckenaers Gerrit      Italie

‘Daar sta je dan. Teruglopen naar het ponton van de vaporetto is de enige optie, maar dat wist je al voor de expeditie begon. Ook wij hebben de reis gemaakt, zowel in de ruimte als op het papier. De rottende algen en de lege plastic flessen van La Giudecca getrotseerd. Het gezelschap van dode dichters en schilders opgezocht. Lijntjes op partituren gevolgd. Verbanden gelegd. Elke ochtend een ontdekking. Elke tafel een tombe.’ Zo besluiten Eric Min en Gerrit Valckenaers hun reis naar Venetië, De klank van de stad. Een cultuurgeschiedenis van Venetië, die ze in hetzelfde ‘Dankwoord’ opdragen aan de tweeëntwintigjarige vluchteling uit Gambia, Pateh Sabally, die in 2017 verdronk in het Canal Grande zonder dat omstaanders ingrepen terwijl ze zijn dood wel filmden met hun smartphone, met racistische commentaren op de achtergrond. Met het (voorlopig uitverkochte) relaas van hun reis naar de Dogenstad bevestigen Min en Valckenaers hoe Venetië tot de verbeelding blijft spreken. In het ‘Voorwoord. Travelling’ geven ze aan dat het pittoreske Venetië al meermaals gekopieerd werd, alsof het een pretpark-bouwpakket was, maar ze gaan meteen ook in op het unieke karakter van de stad, waar je te allen tijde dreigt verloren te lopen. ‘Zo is Venetië het eeuwige andere: tegendeel en keerzijde.’ Doorheen de tien daaropvolgende hoofdstukken volgen nog definities en omschrijvingen die de auteurs al dan niet ontlenen aan anderen: Voor fotografen is Venetië een stad van ‘wachten. Naderen. Verdampen: opgelost worden in een groter licht.’ ‘In de jaren veertig van de negentiende eeuw lijkt Venetië wel een spookstad, en veeleer een oude vrijster dan een schone slaapster.’ Vijftig jaar eerder was Couperus al gevallen voor Venetiës traagheid en labelde hij haar een ‘ “tooverstad” ’, terwijl Zola de stad afdeed als ‘ “een ruïne en een museum” ’. Goethe sprak dan weer denigrerend over Venetië als een ‘beverrepubliek’ omdat de stad in de lagune op boomstammen was gebouwd. Maar die negatieve uitlatingen wegen niet op tegen Venetiës aantrekkingskracht: velen willen er niet gewoon halt houden maar een tijdje verwijlen en keren ook meermaals terug, zoals Sartre die er bijna blind zijn laatste adem zou uitblazen. ‘Hier stopt het: Venetië is een terminus.’ Vele bezoekers mogen dan wel stranden in de ‘Bermudadriehoek tussen Rialto, San Marco en Accademia’, toch ontgaat de Byzantijnse pracht van de stad hen niet. Ze staan wel niet altijd stil bij de onmisbare rol die Venetië in de muziekgeschiedenis had. San Marco, de ‘piratenkathedraal’ die met al dan niet gestolen kunst verrijkt werd, is immers ‘niet enkel een mausoleum voor het gebeente van de heilige en de plek waar de stad haar uitbundige religieuze spektakels opvoert, maar evengoed een uitzonderlijke concertzaal met een Grieks kruis als plattegrond. Door de eeuwen heen hebben de kapelmeesters en hun muzikanten de ruimte gebruikt als een klanklaboratorium waar akoestische experimenten de kleur van de muziek hebben bepaald. […] Zo inspireerden de trouvailles van de Venetiaanse componisten de muziekpraktijk in de rest van Europa.’ In Venetië waren er in de achttiende eeuw vier vermaarde muziekscholen waar weesmeisjes een excellente opleiding genoten. Heel wat componisten deden in de stad inspiratie op: Stravinsky, Wagner, Rossini, Liszt, Verdi en Vivaldi – wiens werk pas laat erkend werd, om er maar enkele in niet-chronologische te vermelden. Min en Valckenaers staan ook stil bij hoe de aanwezigheid van de joodse gemeenschap – ‘Sefardische joden, Asjkenazim, Levantijnen, Ebrei Tedeschi’ – de muziekgeschiedenis beïnvloedde en duiden meteen de mogelijke oorsprong van het woord ghetto. De joodse invloed op muziek zal Joyce enigszins verkeerd opnemen in zijn Ulysses, maar het geeft meteen aan hoe ook auteurs niet ontsnapten aan de bekoring van de stad. Stendhal beschreef de stad als geen ander, maar ook de overgevoelige Rilke en de hedendaagse Mexicaanse auteur Valeria Luiselli, die door haar verblijf in Venetië haar gelaagde identiteit in vraag stelde. Net zoals bij de musici had de stad niet alleen een grote impact op het oeuvre van de auteurs maar op ook hun leven. Onvergetelijk is ook de turbulente passage van George Sand (geboren als Amandine Dupin) en haar veel jongere minnaar De Musset, wier stormachtige relatie zich overigens niet beperkte tot de Dogenstad. Verder nemen Min en Valckenaers je mee door de geschiedenis van het theater, de schilderkunst en de mode. De auteurs weiden uit over de Italiaanse Molière, Goldoni en de Fortuny-fabriek die prachtige stoffen ontwierp. De Delphos-jurken zijn wereldvermaard, te meer omdat de stoffen de typisch Venetiaanse kleuren wisten te vatten. Ontroerend zijn de pagina’s over Monet die het roze van Venetië wist te capteren en die zich geen leven zonder zijn wederhelft kon voorstellen. Zijn ‘leerling’ Signac, die van het impressionisme overstapte naar het pointillisme, leverde ons een andere kijk op de Dogenstad over. Venetië werd in de achttiende eeuw opgeluisterd door het werk van Giambattista Tiepolo en zijn zoon, Giamdomenico, legde in zijn fresco’s dan weer de neergang van een tijdperk vast. Memorabel zijn diens fresco’s in Ca’ Rezzonico, waarbij de bezoeker zich probeert in te beelden waar het publiek in het fresco naar kijkt. Een scène die tot de verbeelding spreekt. Begin twintigste eeuw organiseerden de futuristen dan weer events in Venetië om hun avant-gardistische programma te promoten: ze verwierpen de waarden van de ‘grijze’ bourgeoisie en verheerlijkten de vooruitgang, waarvoor de auto – en later ook het vliegtuig – symbool stonden. In hun cultuurgeschiedenis staan Min en Valckenaers meermaals stil bij de aparte architectuur van de stad, waarin de beroemde Renzo Piano (hij tekende het ontwerp voor het ‘Vlinderpaleis’ in Antwerpen) recent intelligent ingreep met verschillende projecten. Zo hoeft Venetië niet alleen te herinneren aan een glorierijk verleden en de teloorgang na de Oostenrijkse bezetting – met als pluspunt de introductie van het aperitief spritz, maar krijgt het ook een hedendaags karakter. In afwachting van een bezoek ‘in de ruimte’ van de stad kan de lezer met De klank van de stad Venetië alvast op papier verder doorkruisen met Min en Valckenaers als volleerde gidsen. Niet alleen hun relaas maar ook hun uitvoerige bibliografie en notenapparaat bieden je verschillende bekorende parcoursen aan.

Einde verhaal      van Driel Lo      Duitse geschiedenis

De Duitse geschiedenis is een aaneenschakeling van moorden en zelfmoorden, toont Lo van Driel, op persoonlijk vlak, maar ook collectief, want hou zou u een oorlog anders noemen? Friedrich Wilhelm IV was net samen met zijn vrouw in de koninklijke koets gestapt die het paar voor de zomervakantie van Berlijn naar het slot Erdmannsdorf in Silezië zou brengen, toen er een man op hen afstormde, een revolver in de aanslag. Hij vuurde van dichtbij, maar toevallig bukte de Pruisische koning zich net, waardoor de kogel alleen de jas van zijn eega doorboorde. Die 26e juli 1844 had Friedrich Wilhelm de twijfelachtige eer de eerste Duitse vorst te zijn op wie een aanslag werd gepleegd, maar hij zou zeker niet de laatste zijn. Meer nog, aldus Lo van Driel in Einde verhaal, een geschiedenis van Duitsland in 46 doden, dergelijke aanslagen hebben sindsdien het lot van onze oosterburen tot op zekere hoogte gestuurd. Ze maakten immers heel wat los bij het volk en in het parlement, waar gewiekste politici handig op inspeelden. Otto Graf von Bismarck, die minister-president van Pruisen was toen een onverlaat in 1866 vier kogels op hem afvuurde die in zijn dikke kleren bleven steken, was zo’n politicus. Hij was ongedeerd, en ineens ook wat populairder. Hij kocht het wapen waarmee de aanslag was gepleegd en toonde het aan ieder die zijn kantoor binnenkwam. Dergelijke schutters werden linkse of anarchistische sympathieën toegedicht, voor Bismarck meteen het ideale alibi om de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij te verbieden. Nadat Bismarck er in 1871 in geslaagd was mits oorlogen tegen Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk alle Duitse neuzen dezelfde richting uit te krijgen en ze te verenigen in het Duitse keizerrijk, had hij in feite ook een aanslag gepleegd, meent van Driel, en wel op Pruisen. Weliswaar nam die deelstaat de leiding in het Rijk, maar daardoor ging ook zijn identiteit verloor. Pruisen pleegde zelfmoord door op te gaan in het tweede Duitse rijk uit de geschiedenis, waarbij het Roomse Keizerrijk het eerste was. En dat zou het trouwens nog een keer doen, ten tijde van het derde rijk. Sociologie Magazine Lo van Driel, die eerder op boeiende wijze over de Duitse geschiedenis schreef in Duitse passages (2019) en Duitse passanten (2021), heeft het in zijn boek niet alleen over politiek, die hing immers samen met cultuur. Zo komt Goethes echte Werther aan bod, lezen we hoe Otto Weininger, die mannelijkheid en vrouwelijkheid als twee polen zag waartussen ieder mens laveert, zich een kogel door de borst schiet in het Weense huis waar Beethoven was gestorven en zijn we er getuige van hoe de biedermeier auteur Adalbert Stifter zijn eigen keel doorsnijdt. ‘Voor het afnemen van een dodenmasker had men de wond met een dikke papierstrook bedekt,’ geeft van Driel een staaltje van zijn gevatte schrijfstijl, ‘Hij was tenslotte schrijver.’

Mijn Frankrijk 2      Van Loo Bart      Reisverhaal

Van Brel tot Balzac, van Château Pétrus tot Chateaubriand en van De Sade tot Brigitte Bardot – in Mijn Frankrijk is voor het eerst alles bijeengebracht wat Bart Van Loo over Frankrijk schreef in Chanson en de Frankrijktrilogie. In duizend-en-enige bladzijden gidst hij ons genereus en aanstekelijk door zijn Frankrijk, langs geschiedenis en muziek, reizen en lezen, eten en drinken, seks en erotiek. Vlot, erudiet en bevlogen. Reizen en kijken, eten en lezen, vrijen en dromenLiterartuur, cuisine, erotiek en chanson La nouvelle trilogie est arrivée! Vijf jaar geleden verscheen de trilogie al een keer als stoeptegel; je moest een bodybuilder zijn om er in de leeszetel mee uit de voeten te kunnen. Nu is er een vederlichte en handzame prachtpocket. Echt zo mee te nemen in de rugzak. Toen ik in de zomer van 2001 de eerste zinnen van deze duizend bladzijden schreef, had ik niet kunnen bevroeden dat ik 15 jaar later mijn halve leven moeiteloos met de linkerhand zou kunnen omsluiten. In duizend-en-enige bladzijden bezingt de francofiele wervelwind Bart van Loo zijn liefde voor de Franse cultuur; hij reisde achtereenvolgens zijn Franse literaire helden achterna, verdiepte zich in de culinaire schatten en nam de eeuwenoude erotische traditie onder de loep. Die zoektocht leverde drie weergaloze boeken op die nu in deze pocket bijeen zijn gebracht. Perfect leesvoer voor een broeierige zomer. Parijs retour is een literaire reisgids voor Frankrijk, het ideale droomboek voor de doorgewinterde leunstoeltoerist. Tienduizenden bladzijden en duizenden kilometers leesplezier. Dankzij Als kok in Frankrijk zijn culinaire fanasieën en literaire gerechten binnen handbereik. Langs literaire, culinaire en historische paden bereikt Van Loo het summum van eten en lezen. O vermiljoenen spleet! is een broeierige geschiedenis van pornografie en erotiek, bij uitstek een Franse materie. Reizen en kijken, eten en lezen, vrijen en dromen: deze drie boeken bezingen op originele wijze de belangrijkste geneugten van het bestaan.

No War      Ovsjannikova Marina      Russische geschiedenis

Marina Ovsjannikova werkte als redacteur voor het Eerste Kanaal van de Russische televisie. In maart 2023 verscheen haar autobiografische boek No war in de Nederlandse vertaling. De basis voor haar werk vormt haar protestactie tijdens een live uitzending een jaar eerder. In maart 2022 hield Ovsjannikova voor een lopende camera een handgeschreven poster omhoog waarop stond: ‘Geen oorlog, stop de oorlog, geloof de propaganda niet, hier liegen ze tegen jullie, Russen zijn tegen oorlog.’ Protest Haar openbare protest dat slechts enkele seconden in beeld kwam, werd breed uitgemeten in de internationale pers. De Oekraïense president noemde de Russin destijds een held. Door de protestactie en de latere verklaring op haar sociale media werd Ovsjannikova in Moskou veroordeeld tot een boete. Er volgde ontslag bij de Russische tv en een volledige boycot, zelfs de fitnessclub liet haar niet meer binnen. Tijdens haar periode van werkeloosheid werd Ovsjannikova in dienst genomen door de Duitse krant die Welt. Vanuit Moskou verhuisde ze naar een hotelkamer in Berlijn. In Oslo neemt ze de Vaclav Havel prijs voor creatieve dissidentie in ontvangst. Dan vertrekt ze met een bodyguard voor een reportage naar de havenstad Odessa, waar ze is geboren. De missie lukt, maar de Duitsers zien onder druk van Oekraïense protesten af van de samenwerking. Door haar oproep de sancties tegen Rusland af te schaffen is ze niet langer gewenst in haar geboorteland. Volgens een site die gegevens verzamelt over ‘vijanden van Oekraïne’ zou ze bovendien voor de Russische geheime dienst werken. Bewijzen worden voor die beschuldiging niet genoemd. Arrestatie Om haar 11-jarige dochter op te halen, keert ze vanuit Berlijn terug naar Moskou. In de Russische hoofdstad volgt al snel een huiszoeking en arrestatie. In afwachting van een vonnis voor ‘het verspreiden van valse informatie over de speciale militaire operatie’ wordt Ovsjannikova veroordeeld tot huisarrest. Ondanks een enkelband en continue bewaking door de politie en haar eigen moeder kan ze in september 2022 met haar dochter naar het buitenland vluchten. Over de vlucht die een maand duurde en eigenlijk het spannendste zou moeten zijn, geeft de Russin weinig details prijs. Volgens haar zou het gaan om een nog bestaande route. Verhaal De ondertitel van het boek luidt: ‘Het indrukwekkende verhaal van de vrouw die het opnam tegen Poetin.’ De uitgever of de auteur zelf koos voor een begin met twee citaten van Nietzsche: ‘Zodra u handelen wilt, moet u de deur naar de twijfel sluiten’ en ‘Jij moet jezelf willen verbranden in jouw vlam: hoe wilde je nieuw worden als je niet eerst as bent geworden!’. Die vrij pretentieuze inleiding geeft de richting aan die de uitgever wil inslaan. Begeleid worden Ovsjannikova en haar boek dan ook door een streng omlijnd pr-concept. Dat alles neemt niet weg dat het boek leest als een trein. Het is dusdanig geschreven en vertaald dat het moeilijk is het verhaal opzij te leggen. Er wordt een interessante blik gegund in de keuken van de Russische media onder controle van de overheid. Ook de complexe familiebanden worden door de auteur nauwkeurig beschreven. Ovsjannikova vertelt openhartig over haar ex-man die nog steeds leidinggevende is bij de Spaanstalige sectie van Russia Today. Over haar moeder die oprecht gelooft in wat op de Russische televisie wordt verteld. En over haar 18-jarige zoon die de kant van zijn vader koos en haar 11-jarige dochter die als gijzelaar dient. Vragen Toch roept het verhaal ook enige vragen op over Ovsjannikova zelf. In haar boek schrijft ze dat een penitentiair medewerker haar in het geheim zijn steun toefluistert. Het zal niet moeilijk zijn voor de Russische geheime dienst om na te gaan wie de betreffende goedhartige man was. Een risico dat de auteur kennelijk op de koop toenam. Ook was haar taak bij de belangrijkste Russische zender naar eigen zeggen het zodanig aanpassen van internationale gebeurtenissen dat ze voldeden aan van bovenaf vastgelegde criteria. De vraag is daarbij hoe het mogelijk is dat Ovsjannikova al voor haar actie intensieve contacten onderhoudt met verslaggevers van de BBC, CNN en andere gerenommeerde media die haar kennelijk als gelijke erkennen. Ook de advocaat die altijd gereed staat met raad en daad is een meer dan vreemd gegeven voor iemand die ‘het opnam tegen Poetin’. Dat Ovsjannikova vóór haar actie een elitair leventje leidde, wordt duidelijk uit de beschrijving van haar huis en appartement in de hoofdstad. Als vertegenwoordiger van die elite is ze waarschijnlijk de enige die het platform dat haar geboden werd optimaal heeft benut. Door enkelen, vooral in Oekraïne, wordt ze gezien als agent van het Kremlin. In Rusland noemde men haar een Britse spion. Het is aan de lezer een eigen beeld te vormen van de voormalige redacteur van het Eerste Russische Kanaal. No War vormt daarvoor ondanks enige onbeantwoorde vragen een uitstekende basis.

De nieuwe wereldeconomie      De Leus Koen Gijsels Philippe      Economie

Eén ding is zeker: de wereldeconomie staat op losse schroeven. Beleggers, bedrijven en overheden moeten hun aanpak herdenken in het licht van gierende inflatie, de voortdurende klimaatcrisis en een vergrijzende bevolking. Daarnaast krijgen ze af te rekenen met de hoogste schuldenberg ooit in vredestijd, disruptieve innovatie en de effecten van multiglobalisering. Er gebeurt zoveel tegelijkertijd, waardoor het moeilijk is om de grotere golven te onderscheiden van de kleine hypes. Welke economische ontwikkelingen zullen blijven nazinderen en welke zijn van voorbijgaande aard? Hoe zal de rente evolueren? Welke groeilanden zijn de wereldmachten van morgen? In welke sectoren vallen de meeste opportuniteiten te rapen? Macro-econoom Koen De Leus en marktstrateeg Philippe Gijsels duiken onder de motorkap van onze economie. Ze ontwaren de vijf grote trends die de komende dertig jaar ons leven en ons geld zullen beheersen. Met diepgravende analyses en concrete adviezen bieden ze houvast, leggen ze verbanden bloot en temperen ze het alarmisme. De nieuwe wereldeconomie toont hoe je mee kunt surfen op de globale megatrends en succesvol kunt investeren in een veranderende realiteit. 'De komende decennia bieden uitdagingen, maar ook kansen. Dit boek helpt je mee te surfen op de golven, of tenminste niet opgeslokt te worden door de tsunami.' Economen Koen De Leus en Philippe Gijsels: ‘De wereld staat op een kantelpunt’ Schermvullende weergave In 'De nieuwe wereldeconomie' belicht Koen De Leus (links) vijf cruciale economische trends. Philippe Gijsels zoomt in op de gevolgen voor beleggers. ©Wouter Van Vooren KOEN LAMBRECHT 07 december 2023 01:05 In hun boek ‘De nieuwe wereldeconomie’ belichten hoofdeconoom Koen De Leus en hoofdstrateeg Philippe Gijsels van BNP Paribas Fortis de grote veranderingen die onze wereld momenteel doormaakt. ‘Mensen, bereid u voor op een beetje chaos.’ Dat er veel aan het veranderen is op onze planeet, is een open deur intrappen. Europa maakt zijn eerste grote oorlog mee sinds WO II. Door de geopolitieke spanningen is de globalisering van de economie op de terugweg. Na verscheidene decennia van zeer lage rente zijn we nu, als gevolg van een plots omhoogschietende inflatie, in een periode van hogere rente beland. Jaar na jaar wordt ook duidelijk dat het klimaat stevig ontregeld is. Intussen zet artificiële intelligentie (AI) de technologiewereld op zijn kop. Hebben al deze veranderingen jullie aangezet tot het schrijven van dit boek? Koen De Leus: 'Eigenlijk zag je al voor de coronacrisis dat de hele economie redelijk volatiel aan het worden was. Daarna kwam de oorlog in Oekraïne, werd de klimaattransitie ineens urgent. Er zijn de verdere vergrijzing, de digitale economie met een groter wordende ongelijkheid… Ik wou aanvankelijk een boek schrijven over de tien trends voor de komende decennia, maar heb het na drie jaar labeur gehouden bij de vijf belangrijkste: innovatie en productiviteit, klimaat, multiglobalisering, schulden en vergrijzing. Voor mij geeft dit boek aan: we zitten hier op een kantelpunt in de geschiedenis.' 'Uiteindelijk zijn het twee boeken in een geworden: ik heb het zware werk, de macro-economische analyse, gedaan (lacht). Philippe heeft zich daarbij aangesloten en vertelt wat je daarmee als belegger kan aanvangen.' Philippe Gijsels: 'Voor mij is dit een vrij persoonlijk boek geworden. Het gaat niet alleen over aandelen en grondstoffen, er zijn ook interviews met dode economen, het gaat over kunst en aliens die landen, over dingen die mij bezighouden. Dat geeft wat zuurstof in de lectuur.' Op welke lezers mikken jullie met dit boek? De Leus: 'Het leuke met twee auteurs en twee onderwerpen is dat je een redelijk breed doelpubliek hebt. Beleggers en bedrijven zijn het belangrijkste doelpubliek, maar ook de gewone man in de straat heeft er veel aan, denk ik. Er zijn heel veel zaken aan het veranderen waar iedereen rekening zal moeten mee houden. We zitten in een omgeving waarin je als bedrijf initiatief moet nemen.' Eigenlijk gaan we van The Great Moderation naar The Great Disequilibrium. Of De Grote Chaos, met wat overdrijving. Koen De Leus Hoofdeconoom BNP Parisbas Gijsels: 'Dat is ook zo als belegger, al hebben we daar meer gradaties in. Ik wil niet zeggen dat de komende tien jaar horizontaal zullen zijn op de beurs, maar het zal een moeilijkere omgeving zijn.' Wat is de belangrijkste boodschap om te onthouden? De Leus: 'Mensen, bereid u voor op een beetje chaos. In die chaos zitten opportuniteiten, maar ook gevaren. Eigenlijk gaan we van The Great Moderation naar The Great Disequilibrium. Of De Grote Chaos, met wat overdrijving.' Gijsels: 'Hier verschil ik wat van mening. Ik ben extreem optimistisch. Van de vijf trends waarop we focussen, zijn er vier die eigenlijk inflatoir zijn en er is de wild card, de innovatie, die deflatoir is en die misschien groot genoeg zal zijn om alle andere naar beneden te trekken. Op een bepaald moment schrijf ik: we hebben meer tovenaars nodig en minder profeten. Meer Harry Potter en minder 'Life of Brian'.' Is het ook de innovatie die de slabakkende productiviteit weer omhoog zal stuwen? De Leus: 'Dat denk ik wel, en onze collega’s in Londen gaan daar nu in mee. Twee weken geleden publiceerden ze een nieuwe studie. Zij ramen dat de productiviteit tegen het einde van dit decennium 1 procentpunt hoger zal liggen. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld om de efficiëntie te verhogen is artificiële intelligentie, maar er zijn nog heel veel andere exponentiële ontwikkelingen, technologieën die verbeteren met een snelheid van minstens 10 procent per jaar. Dat gaat van 3D over biotech tot chiptechnologie en groene technologie. Hoe sneller die evoluties gaan, hoe goedkoper ze worden en hoe breder verspreid, hoe groter de impact die ze zullen hebben.' Gijsels: 'The Magnificent 7 zijn dit jaar gigantisch gegaan. Daar zitten de grote winsten voor de investeerders. Maar iedere technologie heeft nieuwe spelers en nieuwe winnaars. Ooit waren dat de leveranciers van spades en houwelen, vandaag is dat Nvidia.' De klimaattransitie schept opportuniteiten voor bedrijven en beleggers, maar boezemt ook veel mensen angst in. De Leus: 'Daar zit je met de tragedie van de horizon. De kosten zijn nu serieus voelbaar, terwijl de opbrengsten in de toekomst liggen. Daardoor stellen beleidsmakers - die dat verkocht moeten krijgen - gewoon alles uit. Dat is erg jammer. Ik vrees dat we in een van de grote landen serieus tegen de muur zullen moeten lopen - bijvoorbeeld New York dat overstroomt - om in actie te schieten.' Het drama van de horizon, dat is wat alternatieve energie op de beurs dit jaar voor heeft. Phippe Gijsels strateeg BNP Paribas Gijsels: 'Het drama van de horizon, dat is wat alternatieve energie dit jaar voor heeft. Die aandelen hebben het de jongste jaren fenomenaal goed gedaan. Dit jaar was het een drama, niet omdat die transitie afgelopen is, maar omdat je met de realiteit geconfronteerd wordt dat als je ineens 6 procent rente moet betalen op je leningen, dat iets heel anders is dan 1 of 2 procent.' Een nieuw begrip dat jullie lanceren is multiglobalisering. Wat bedoelen jullie daarmee? De Leus: 'Ik moest met een nieuwe term komen, omdat er een ander soort globalisering aankomt. Heel wat groeilanden die de globalisering tot dusver maar mondjesmaat hebben omarmd, die eigenlijk weggedrumd zijn door slokop China, gaan zich tussen China en de VS plaatsen. Dat hebben we gezien in Vietnam, waar bij de start van de door Trump gelanceerde handelsoorlog in 2017 de Chinese investeringen plots gigantisch de hoogte ingingen, terwijl tegelijk de export naar de VS mee omhoogging.' 'Een tweede punt is dat er een nieuw soort globalisering komt die te maken heeft met de digitale revolutie. De handel in digitale diensten is de voorbije 30 jaar verdubbeld van 10 naar 20 procent van de totale handel. Als we zouden gaan naar een stabilisatie of een vertraging van de handel in industriële goederen, dan zal dat volgens mij meer dan gecompenseerd worden door een sterke groei van de digitale diensten.

Israël Palestina      Abicht Ludo Gantman André      Joodse geschiedenis

In maart 2023 verscheen bij Ertsberg het boek Israël Palestina. Tweespraak over oorzaken en oplossingen. Op haar website kondigde de uitgeverij het werk aan als ‘de unieke neerslag van urenlange gesprekken tussen Ludo Abicht en André Gantman over oorzaak, verloop en mogelijke oplossingen voor het conflict Israël-Palestina.’ Wat die neerslag precies uniek maakt wordt in de aankondiging niet verduidelijkt, evenmin als de periode waarin die ‘urenlange gesprekken’ zouden hebben plaatsgevonden. Het boek wordt gepresenteerd als een (recent) debat tussen Ludo Abicht -- professor emeritus (UA) en onmiskenbaar een van ’s lands meest toonaangevende experten wat joodse geschiedenis betreft -- en André Gantman (jurist, essayist en erevoorzitter van het Opera Ballet Vlaanderen), met auteur en journalist Tom De Smet als moderator. In feite kent het boek een langere wordingsgeschiedenis en is het een geactualiseerde versie van het eerder (2009) bij Pelckmans verschenen Israël-Palestina. Tweespraak over oorzaken en oplossingen (met liggend streepje in de hoofdtitel). Mocht het huidige boek al de weerslag zijn van een debat dat op een specifiek moment fysiek heeft plaatsgevonden tussen de beide gesprekspartners, dan werd de eindversie – dat blijkt meteen uit de tekst - zorgvuldig geredigeerd, aangevuld en verfijnd. De uitgever kondigt het boek aan als een gesprek tussen Abicht, ‘bekend om zijn pro-Palestijnse standpunten’ (zoals de achterflap aangeeft), ‘en André Gantman, een pleitbezorger van het zionisme.’ Evenwichtig dus. Pro en contra. Uitgebalanceerd. Twee zijden. Met woord en wederwoord. Die voorstelling valt echter niet helemaal samen met de feiten. In werkelijkheid gaat het om een gewezen voorman van de Belgische afdeling van B’nai B’rith (een pro-zionistische lobbygroep of, zoals de Amerikaanse website van de vereniging aangeeft, ‘a staunch defender of the state of Israel’) en een voormalig professor, die vanuit zijn academisch onderzoek, strevend naar een zo groot mogelijke objectiviteit en maximale nuance, tot de conclusie komt dat de Palestijnse bevolking na 1947 veel – té veel -- onrecht werd aangedaan. We hebben dus twee legitieme stemmen -- een openlijk zionistische en een academische. De stem van een Palestijnse vertegenwoordiger is in het debat echter helemaal afwezig. Dat wordt al duidelijk als men de ‘Ankerpunten Israëlisch-Palestijns conflict’ er op naslaat, die wellicht niet op vraag van de disputanten tot stand kwamen, maar die door de uitgever als bijlage aan het boek werd toegevoegd. Dat conflict, verneemt de lezer, begon in het jaar 70 van de christelijke jaartelling, met de verwoesting van de tempel in Jeruzalem door de Romeinen. Ogenschijnlijk kwam de hele regio nadien ruim 1800 jaar in een historisch vacuüm terecht, waarin niets gebeurde, blijkbaar ook geen mensen leefden, tot Theodor Herzl de geschiedenis, met de publicatie van Der Judenstaat (één van de basisdocumenten van het zionisme) in de regio herintroduceerde. Niet enkel doet die lezing weinig recht aan onder meer Léon Pinskers Auto-Emanzipation (1882) – ze laat de hele Arabische, Turks-Ottomaanse en islamitische geschiedenis tot en met de late 19de eeuw onverlet. Dit onevenwicht doortrekt het hele boek: daar waar het woord ‘jood’ 189 keer in het werk voorkomt (de meervoudsvorm ‘joden’ 260 keer), zijn er slechts 14 verwijzingen naar moslims (enkelvoud én meervoud), waarvan drie in de eerste zeven hoofdstukken, die de geschiedenis van de Bijbel, de middeleeuwen, het moderne antisemitisme, het zionisme, het Verdeelplan, het Arabische verzet en de opbouw van de joodse staat bestrijken; hetzelfde geldt voor de islam, die vier keer tersluiks wordt vermeld in de eerste acht hoofdstukken. In de hele periode van de Karolingische renaissance tot het impressionisme (8ste tot en met 19de eeuw) lijkt nauwelijks één moslim of Arabier te hebben geleefd; het woord ‘Arabisch’ duikt voor het eerst op in een verwijzing naar de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’, een door de Russische inlichtingendiensten vervalst antisemitisch document uit de vroege 20ste eeuw, dat in de Arabische wereld vandaag, zo lezen we, een grote populariteit geniet. De Ottomanen, die de regio een half millennium lang controleerden, krijgen niet meer dan drie vermeldingen (de Turken een schamele zestien). Als we de inleiding buiten beschouwing laten, komt het woord ‘Palestijn’ (dat 264 keer wordt vermeld) voor het eerst voor op pagina 50, na een vijfde van het boek, wanneer het verhaal al in 1897 is aanbeland. Wat de rest van de ‘Ankerpunten’ betreft: stellen dat ‘circa 750.000 Palestijnen op de vlucht sloegen’ (1948), terwijl een van de twee deelnemers aan het debat net beargumenteert dat ze ‘verdreven’ zijn (de eerste omschrijving veronderstelt geen objectieve gronden voor een vlucht en niet noodzakelijk een intentie van een belager, de tweede wel); het niet vermelden van de Suezcrisis in 1956 (toen Israëlische troepen Egyptisch territorium schonden om agressie van Fransen en Britten mogelijk te maken); de gebiedsuitbreiding van juni 1967 omschrijven als ‘Israëlisch territorium’ (‘Israël slaagt erin zijn territorium aanzienlijk te vergroten’ – mijn cursivering) terwijl een brede juridische consensus het net over ‘bezet territorium’ heeft; beweren dat de Tweede Intifada startte ‘na een bezoek van de Israëlische politicus Ariel Sharon’ (en niet ‘door’ of ‘naar aanleiding van’ diens visite); verwijzen naar het tegengaan van zelfmoordaanslagen als enige reden voor de bouw van de muur (terwijl de constructie van die muur even effectief zou zijn geweest als ze op Israëlisch grondgebied was gebouwd) – het zijn omschrijvingen waar een Palestijnse deelnemer aan het gesprek wellicht niet onverdeeld gelukkig mee zou zijn geweest. Ook het woord ‘tweespraak’ of ‘debat’ is niet helemaal op zijn plaats. Wat in het boek aan bod komt, zijn de vrij algemeen gekende grove lijnen van het Israëlisch-Palestijns conflict, gekaderd in een bijzonder (té?) lange (eenzijdig joods-Europese) geschiedenis, waarbij de twee sprekers elkaar vooral aanvullen (eerder dan tegenspreken), elk vanuit hun eigen kennis en referentiekader. Vriend en tegenstrever zal erkennen dat dit kader bij Abicht wel bijzonder ruim is, wat verklaart waarom hij in de beschrijving van het conflict ontegensprekelijk de bovenhand haalt. Zoals een voetbalcommentator de duur van het balbezit berekent om het overwicht van deze of gene partij bij een match in kaart te brengen, kan men ook de spreektijd van de debaters analyseren. Het corpus van Israël Palestina telt 5.837 regels; daarvan komen er 156 (2,67 %) op het conto van de moderator. Van de overige tekstregels zijn er 3.548 (of bijna twee derden) toe te schrijven aan Ludo Abicht, en 2.133 (37,54 %) aan André Gantman. Van de 22 hoofdstukken waaruit het boek bestaat, komt de analyse in 20 hoofdstukken vooral van Abicht (enkel in de hoofdstukken over de opkomst van het antisemitisme en de Jom Kippur oorlog – hoofdstukken 3 en 12 - is dat niet zo). Soms is die dominantie overweldigend – in de hoofdstukken over de christelijke middeleeuwen, de organisatie van het Arabisch verzet en over de eventuele oplossing van het conflict komt Gantman nauwelijks aan het woord. Zeker, overwicht in een debat vertaalt zich niet enkel in het aantal uitgesproken woorden. Maar als we de culturele bagage en de inspiratiebronnen van Ludo Abicht overlopen – wat een breed intellectueel register, wat een sublieme belezenheid, wat een genuanceerd inzicht! Hij schakelt vlot over van de Bijbel naar Bakoenin, van Mozes Hess naar Filip de Pillecyn en Edward Saïd, van Bijbelarcheologie naar Ari Shavits Mijn beloofde land, van Franse politicologen en Israëlische historici (Benny Morris, Ilan Pappé, Tom Segev) over joodse denkers tot de vermaledijde Protocollen van de Wijzen van Sion en Robert Faurissons pseudo-historiografie. Hij heeft stellig het advies van meneer Bader aan de jonge David Lurie ter harte genomen: ‘Als jij leest en leest en nog eens leest, dan beloof ik je iets. Ik beloof je, dat je er geen spijt van zult krijgen’ (Chaïm Potok: In den beginne). Al te vaak spreken de twee disputanten gewoon naast elkaar, en dat is jammer. ‘De SS-moslimdivisie, een gemeenschappelijk initiatief van de moefti en Heinrich Himmler, was heel actief in de Balkan,’ beweert Gantman – waarna een lange uitweiding van Abicht volgt over de machtsovername van Hitler, het Ha’avara agreement en het Madagaskarplan. Verwijzend naar de uitspraken van de huidige voorzitter van Yad Vashem, Dani Dayan (‘de ontmoeting tussen de moefti en Adolf Hitler had een verwaarloosbaar praktisch effect op het nazibeleid’) en diens gerenommeerde collega, professor Dina Porat (‘Hij [de moefti] was een hardnekkig antisemiet, maar de idee van de ‘Endlösung’, kwam van Hitler alleen’, zie: ‘Adhering to the historical truth about the mufti during the Holocaust,’ website Yad Vashem) had Abicht het ‘gemeenschappelijke initiatief’ (suggererend dat het tot stand kwam op basis van gelijkwaardigheid) in een breder perspectief kunnen plaatsen (al geeft hij – terecht – aan dat de moefti ‘van zichzelf dacht dat hij heel belangrijk was, maar dat was niet zo’). Wanneer André Gantman stelt dat Ahmed Schukeiri enkel op de vernietiging van Israël uit was (een stelling die door de Israëlische professor en gewezen IDF-medewerker Moshe Shemesh wordt betwist, zie: ‘Did Shuqayri call for “Throwing the Jews into the Sea”?’ Israel Studies, 8(2) 70-81), repliceert Abicht met een geschiedenis van het panarabisme en de strijdmiddelen van de PLO in het algemeen. Gantman noemt ‘het terugdringen van de terroristische acties’ de reden voor de Israëlische invasie (1956) in de Sinaïwoestijn; Abicht antwoordt met het belang dat de grootmachten hadden bij het openhouden van het Suezkanaal en gaat dus niet rechtstreeks op de bewering van Gantman in. De voorbeelden zijn legio. Kromme redeneringen worden zeer vaak niet rechtgetrokken, en feit en ideologie worden meer dan eens niet als dusdanig aangestipt. Toegegeven, de scope van het boek is zo breed en de meeste gebeurtenissen in het Midden-Oosten zo beladen dat het haast onmogelijk is om op alle kwesties een gedetailleerde fact-check toe te passen. Misschien was het daarom interessanter om in plaats van nog maar eens een algemeen – en daardoor soms oppervlakkig – overzicht aan te bieden, eens één van die twistpunten op tafel te leggen en stap voor stap, chronologisch, betrokkene na betrokkene, tot in de diepste vezels uit te vlooien. De Israëlische terugtrekking uit Gaza bijvoorbeeld, maakt die juridisch een einde aan de bezetting van het gebied (helaas gaan noch Abicht, noch Gantman op deze kwestie in)? Wat zegt de internationale regelgeving daarover? Hoe hebben rechtbanken en hoven dit beginsel beoordeeld? In welke mate bestaat daarover consensus onder rechtsgeleerden? Hoe bekeken ze dat voor juni 1967 (de periode voor de Zesdaagse Oorlog)? Mocht de terugtrekking de bezetting niet per definitie beëindigen, in welke omstandigheden en volgens welke criteria doet ze dat dan wel? Werd daaraan in deze casus voldaan? Indien niet, wat zijn dan de blijvende verplichtingen van de bezettingsmacht tegenover de burgerbevolking? Komt de Israëlische overheid die verplichtingen desgevallend na? Wat zeggen (Israëlische, Palestijnse, en vooral niet-partijdige) rapporten daarover? En wat zijn de mogelijke politieke, juridische en diplomatieke implicaties bij eventuele inbreuken? Laat de feiten maar bovengespit, onder de loep genomen en zo fijn mogelijk gefileerd worden. Laat ze maar bekeken en herbekeken worden, van stof ontdaan, in al hun rauwheid getoond bij telkens een ander morgenrood. En laat daarna de meningen maar met elkaar botsen, respectvol maar meedogenloos (soft on the person, hard on the issue). Dit is wellicht de enige weg die uitzicht biedt op het ware, het rechtvaardige en het vredevolle. De samenhang van die triade is al zeer lang bekend, en blijft vandaag even deugdelijk. ‘Wat gij doen moet is het volgende. Spreek de waarheid tegen elkaar. Vel in uw poorten eerlijke vonnissen, vonnissen die vrede stichten’ (Zacharias, 8:16).

Politiek in tijden van wantrouwen      Verschuere Bram      Belgische politiek

Toegankelijke analyse over waarom de overheid en de democratie soms falen, met uitwegen om problemen in het beleid op te lossen Veel burgers zijn boos, en nog meer mensen verliezen hun vertrouwen in de politiek. Dat is niet zonder reden, want de overheid lijkt soms niet meer in staat om belangrijke maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. Het hele systeem loopt op zijn tandvlees. Tegelijk is het debat over politiek en bestuur van een bedenkelijk niveau. De analyse raakt niet voorbij het cliché van de zakkenvullende, ruziënde en amateuristische politici. Dit boek wil voorbij het politieke spel kijken: waarom faalt de overheid, en waarom is de burger boos? Het is duidelijk dat er veel zand in de democratische machine zit, waardoor er een kloof gaapt tussen de theoretische werking van ons politieke systeem en de praktijk. Maar er heersen ook veel misverstanden over wat 'goed bestuur' moet zijn, en wat de taak is van 'de overheid'. Hoe besturen we het land in tijden van wantrouwen? Quick wins zullen niet helpen. Een algemene reset dringt zich op, zo stelt professor bestuurskunde Bram Verschuere. Hij reikt concrete voorstellen aan. Onder meer om politici te doen onderbeloven en overpresteren, om de scheiding der machten een nodige update te geven en om kritische burgers weer in de binnenbaan van de democratie te brengen. 'Zelden of nooit las ik zo’n heldere diagnose van het complexe disfunctioneren én toch nog functioneren van ons overheidsbestel, met glasheldere analyses van de ontsporingen, zoals de particratie en de lobbycratie. Scherp, tot op het bot, maar niet simplificerend. Niet geschreven voor de politieke elite maar voor degenen die de aanzet tot verandering kunnen geven: de burgers.' Guy Tegenbos, voormalig Wetstraatjournalist De Standaard 'Bram Verschuere legt in deze boeiende en toegankelijke analyse uit waarom de overheid en de democratie soms falen. Maar dit boek is meer dan een analyse. Het voorziet ook uitwegen om problemen op te lossen. Hiermee levert Verschuere een relevante bijdrage tot de discussie over de verbetering van de democratie, die vandaag volop leeft.' Carl Devos, hoogleraar politieke wetenschappen (UGent)

Natuurlijk niet      Andringa-Boxum Roel      Fysica

Niets is sneller dan het licht, het water in het afvoerputje draait in Nederland rechtsom en in Australië linksom en kernenergie kunnen we - gezien het verleden - maar beter achter ons laten. Tenminste, dat is wat de meeste mensen denken. Natuurkundige Roel Andringa-Boxum bestempelt deze opvattingen als hardnekkige mythen en wil ze maar al te graag de wereld uit helpen. In Natuurlijk niet! behandelt Andringa-Boxum op toegankelijke en humoristische wijze 32 mythen in de moderne natuurkunde; van maatschappelijk-relevante onderwerpen als het klimaat en alledaagse fenomenen als eb en vloed tot kosmische verschijnselen als zwarte gaten. Dankzij zijn ervaring als docent, promotieonderzoeker en giga-nerd kan hij als geen ander uitleggen hoe deze mythen in elkaar steken en hoe we ze kunnen verklaren.

Geert Wilders De wreker      Fennema Meindert      Nederlandse geschiedenis

Op 22 november 2023 werd de PVV van Geert Wilders, tot verbazing van zijn vrienden en tot afgrijzen van zijn vijanden, met 37 zetels de grootste politieke partij van Nederland. Geert Wilders. De wreker leest als een politieke thriller, maar is in werkelijkheid een nauwkeurige en goed gedocumenteerde beschrijving van zijn politieke carrière. Wilders werd de zwaarst bewaakte Nederlander, maar ook de bekendste Nederlander in het buitenland. Onder zijn autocratische leiding boekte de PVV flinke verkiezingswinsten, maar afgezien van een kort avontuur als gedoogpartner (2010-2012) was hij voor andere partijen al die jaren een paria. Tot 22 november. De kiezer had gesproken. Maar daarna? Wat verklaart de volksopstand die Wilders teweegbracht? En wat beweegt hem zelf? Hoe houdt hij zich de dissidenten en de media van het lijf? En hoe verhoudt zijn PVV zich tot de opleving van het rechts-populisme overal in het Westen? Geert Wilders. Tovenaarsleerling leest als een politieke thriller, maar is in werkelijkheid een nauwkeurige en goed gedocumenteerde beschrijving van de politieke carrière van Geert Wilders. Zijn succesvolle loopbaan als fractieassistent bij de vvd, die hem in 1998 een Kamerzetel zou opleveren, verliep aanvankelijk op een volstrekt normale manier. Pas na de komst van Ayaan Hirsi Ali in de vvd-fractie en haar komeetachtige politieke carrière en na de beestachtige moord op Theo van Gogh, nam het leven van Geert Wilders een spectaculaire wending. Hij werd, samen met Hirsi Ali, plotseling een zwaar bewaakte Nederlander. Vlak voor de moord op Van Gogh had hij de vvd verlaten, en tot aan de Kamerverkiezingen van 2006 geloofden weinigen dat zijn alleingang een succes zou worden. Na de première van Fitna werd hij niet alleen de zwaarst bewaakte politicus van Europa, maar ook de bekendste Nederlander buiten Nederland. Wat verklaart zijn enorme electorale aantrekkingskracht _ en wat beweegt hem? Deze politieke biografie geeft verklaringen, maar geen oordelen. Over de persoon Wilders leert de lezer betrekkelijk weinig in deze biografie: het boek is politicologisch van insteek. Geen diepgravende, psychologische karakterstudie dus maar een overzicht van zijn parlementaire bijdrages (en opiniestukken) aangevuld met anekdotes en inzichten van derden. Wilders zelf weigerde mee te werken dus Fennema maakte gebruik van een trucje: hij probeerde zich in te beelden hoe het zou kunnen zijn geweest. Dat leidt tot een aantal aardige vondsten maar roept ook vragen op: er wordt onder meer verslag gedaan van de affaires die Wilders gehad zou hebben met diverse vrouwen. Feit of fictie? Het is een pikant verhaal dat wat zegt over de persoon Wilders (en zou inderdaad kunnen), maar de bronvermelding ontbreekt juist hier. Periode tot 2010: Van parlementair succes naar ruziemaker Het verhaal van Wilders laat zich in een notendop omschrijven als een veelbelovende politicus die binnen de VVD het ‘klassieke pad’ (beleidsmedewerker, raadslid, Kamerlid) volgde totdat het misging. Wilders vist consequent naast het net voor bestuurlijke functies (Fennema spreekt van een ‘glazen plafond’) hoewel Wilders zelf later zou beweren zelf posities geweigerd te hebben. Wat het ook is: iets in de persoon Wilders weerhoudt hem om in aanmerking te komen voor posities waar hij zelf aan de knoppen zit. Zou de geschiedenis anders zijn gelopen als Wilders door Zalm wel staatssecretaris van Sociale Zaken zou zijn gemaakt? Mogelijk, maar op de achtergrond speelde meer dan alleen de persoonlijke ambities. Wilders nam actief deel aan het debat over de richtingenstrijd die plaatsvond nadat Bolkestein het leiderschap overgedragen had aan Dijkstal. Wilders zat in de rechterbuitenhoek en vond dat de VVD te veel naar links (en D66) boog. Wilders durfde in de fractie de koers van Dijkstal ter discussie te stellen, maar kreeg volgens Fennema geen steun van andere fractieleden. Na rumoerige verkiezingen van 2002 waarin de VVD verloor aan de LPF zou Wilders zijn zetel verliezen maar na het opstappen van Dijkstal als ‘een verloren zoon’ weer in de fractie worden onthaald. Wilders stond niet alleen in zijn denken over de koers. Hij was na zijn verkiezing als raadslid in Utrecht de Kamer ingekomen met steun van de afdeling Limburg, waar toen nog Jos van Rey de scepter zwaaide. Hij kon het goed met hem vinden en deelde de afkeer van de invloed die de Amsterdamse VVD zou hebben op de partij. Wilders stelde samen met Gert-Jan Oplaat het tienpuntenplan op ‘om de partij naar rechts te trekken’ en dat zou uiteindelijk leiden tot de breuk. Het liberale huis kent vele kamers en Wilders had kennelijk moeite met de interne partijpolitiek die daarbij hoort. Hij krijgt het voortdurend aan de stok met de liberalen die niet – net als hij – tot het kamp Bolkestein behoorden. Hoewel hij na zijn breuk uiteindelijk ook afstand zou gaan nemen van die koers. Ook Bolkestein is in zijn ogen ’te elitair’. Fennema suggereert dat het Wilders was die bewust op een breuk met de fractie aankoerste (maar wel wilde dat Van Aartsen de schuld kreeg). In een recent interview met de Trouw stelt van Aartsen dat hij het was die de breuk forceerde. Volgens de NRC (in het stuk “Wilders verlangde al lang naar de macht’) dacht Van Aartsen toen wel al dat Wilders een eigen partij zou starten. Op grond van ‘de rare interviews’ die Wilders gaf vond Van Aartsen dat Wilders te veel aan ‘de niet-liberale rechterkant’ hing. Wilders kon in zijn optiek ‘geen goed lid meer zijn van de VVD’. Fennema sluit ook (gedeeltelijk) aan bij deze lezing van Van Aartsen: Wilders was op een gegeven moment bezorgd dat hij de fractie uitgezet zou worden. Stem van het volk De strijd binnen de fractie ging gepaard met een groot aantal publicaties van Wilders in landelijke dagbladen zoals de Telegraaf. De vele positieve reacties vanuit de samenleving die Wilders ontving sterkte hem in het vermoeden dat hij beet had: binnen de samenleving was er behoefte aan de harde toon die Wilders aansloeg in debatten rondom Turkije als EU-lid en de positie van de islam in de samenleving. Mensen waren na de Fortuynrevolte wel klaar met de softe aanpak. Wilders kent zijn kiezer erg goed. Hij weet wat werkt bij de rechtse Nederlanders, wat zij willen horen en het moet ongetwijfeld voor hem frustrerend zijn geweest dat ‘de Haagse elite’ daar weinig boodschap aan had. De strijd tegen deze elite (wie dat precies ook is, Wilders maakt handig gebruik van de ambiguïteit van het begrip) werd een speerpunt. Uiteindelijk zou het politieke gevoel van Wilders leiden tot een verkiezingsoverwinning in 2006. De islamisering van Nederland Wilders stevige opvattingen brachten hem succes maar ook een forse beperking: Wilders moet tot op de dag vandaag zwaar beveiligd worden vanwege zijn stellingname ten aanzien van de islam. Fennema beschrijft aan de hand van documenten de radicalisering die optrad bij Wilders op dit punt. In 2006 wilde Wilders nog investeren in ‘de liberale, gematigde moslims’. In een brief in de Volkskrant van 8 augustus 2007 zei Wilders het anders: “Ik roep het al jaren: een gematigde islam bestaat niet.” Hierbij citeert hij Orianni Fallaci: ‘Een gematigde islam bestaat niet. Het bestaat niet, omdat er geen onderscheid is tussen Goede islam en Slechte islam. Er is islam, en daar houdt het mee op. En islam is de Koran, en niets dan de Koran. En de Koran is het Mein Kampf van een religie die beoogt anderen te elimineren, die die anderen – niet-moslims – ongelovige honden noemt, inferieure wezens. Lees de Koran, dat Mein Kampf, nog eens. In welke versie dan ook, je zult zien dat al het kwade dat de zoons van Allah tegen ons en henzelf begaan, uit dat boek afkomstig is Volgens Fennema was deze brief een ‘cruciale stap’ in de radicalisering van Wilders. Door de Koran met Mein Kampf te vergelijken was Wilders volgens Fennema ‘de rubicon’ overgestoken. De toenemende dreiging en geweldsincidenten (vlak voor de publicatie van de brief zou Wilders bondgenoot Eshan Jami worden aangevallen door drie mannen) sterkte het beeld: de islam is het nieuwe fascisme. En dit fascisme dient te bestreden te worden. De dominantie van de strijd tegen de islam is bepalend voor de politieke koers van de PVV. Wilders zou volgens Fennema in dezelfde tijd ook komen tot zijn bekende manier van redeneren: sociale problemen ontstaan door de aanwezigheid van allochtonen en de invloed van de islam. Vrijwel elk probleem in de samenleving kan in enkele stappen teruggeleid worden naar de islam en links Nederland die dat allemaal toestaat. Een populistische maar ook populaire redenatie: het zou Wilders 24 zetels opleveren tijdens de verkiezingen van 2010. Tegelijkertijd leverde Wilders dit ook het verwijt op een racist te zijn. Fennema beschrijft hoe ook oud-bondgenoten van Wilders (met name Bart Jan Spruyt) hem – tot zijn grote ergernis – via de media in het extreemrechtse kamp wisten te drukken. Wilders had dat grotendeels ook te danken aan zijn eigen uitlatingen: het begrip ‘kopvoddentax’ ging zelfs een groot deel van de PVV kiezer te ver. Daar werd door zijn politieke tegenstanders (op rechts en links) handig gebruik van gemaakt. Volgens Fennema kon Wilders dat niet meer terugnemen: moslims zouden het zien als een teken van zwakte. Periode na 2010: Wel zetels, geen politici Het electorale succes kwam met een onvoorzien neveneffect: meer zetels betekent dat deze ingevuld moeten worden met politici. Wilders excelleert in het parlementaire werk (debatten voeren en voorbereiden) maar het leidinggeven was nooit zijn sterke kant. De PVV is qua organisatie altijd een eenmanszaak gebleven en de PVV-fractie bestaat tot de dag van vandaag uit los zand. Fennema beschrijft uitgebreid hoe Wilders als ‘dictator’ opereert binnen de fractie en in zijn eentje de standpunten bepaalt. Wilders zelf had zijn positie als ‘politieke outsider’ niet alleen geaccepteerd maar zelfs omarmd. Om goede kandidaten te vinden bleek dat een beperking te zijn: Fennema beschrijft hoe politici die voor de PVV op kandidatenlijsten komen te staan ook maatschappelijk uitgesloten worden. Dit schrikt potentiële politici af en degene die zich wel aanmelden hebben vaak ‘een verleden’. Dat leidt weer tot grote personele problemen binnen de fractie van de PVV en dat gecombineerd met de krakkemikkige organisatorische structuur en autoritaire stijl van Wilders werd een ramp. PVV politiek bestaat in de praktijk uit constant ruziemaken: niet met links maar juist elkaar. De schandalen, ruzies en interne muiterij stappelen zich op. De ruzies en talloze schandalen leiden er toe dat de PVV in politiek vrijwel niets gedaan krijgt. Ook het kabinet Rutte-I was eerder een VVD-CDA kabinet dan een PVV kabinet, ondanks dat Wilders vanuit zijn gedoogrol een stevige stempel drukte op het immigratieaspect en de sociale zekerheid. Wilders wordt gedwongen om veel tijd te besteden aan rechtszaken (vanwege zijn uitspraken) maar successen in het parlement blijven uit. Het is jammer dat hier niet dieper ingegaan op wordt in het boek. De uitspraak van Wilders in 2015 over het nepparlement (uitgerekend in een debat over opvang van asielzoekers) zou aanleiding daartoe kunnen bieden. Ruzie Bosma en Wilders In het hoofdstuk dat Waling heeft toegevoegd onthult hij dat Geert Wilders en Martin Bosma (door de buitenwacht gezien als partijideoloog) al jaren niet meer met elkaar ‘on speaking terms’ zijn. Fennema beschrijft daarnaast in eerdere hoofdstukken hoe een bizarre competitie tussen beide mannen (Wilders kan geen enkel succes hebben van Bosma) leidt tot allerlei spanningen waar ook medewerkers in betrokken worden. De ideologische leegte van de partij komt ook ter sprake. Rutte wijst er terecht op dat de PVV ‘de SP links geeft ingehaald’ met een verwijzing naar de sociale agenda van de PVV (en de onbetaalbare plannen ten aanzien van de AOW leeftijd). Fennema omschrijft Wilders als ‘een liberaal’ maar de PVV-fractie bestaat niet uit ideologische gedreven mensen maar uit een bonte verzameling van loyale jeugdvrienden, mensen die tijdens hun maatschappelijke carrière beschadigd zijn geraakt of mensen die om (religieuze redenen) een aversie hebben tegen de islam. Wat deze mensen precies bindt blijft een groot vraagteken. De kiezer Welk effect hebben de interne problemen op het succes van Wilders? Ook dit jaar is het Wilders met zijn klassieke ‘de Nederlander weer op één’-retoriek gelukt een grote verkiezingsoverwinning te behalen terwijl de partij nog steeds bestaat uit één persoon. In het laatste hoofstuk (geschreven door Waling) wordt daar uitgebreid op gereflecteerd. De middenpartijen zouden onvoldoende ”de kloof” weten te dichten en nieuwe partijen als NSC en BBB kregen nog onvoldoende de wind mee. Wilders daarentegen weet al 19 jaar lang een vuist te maken en dat betaalde zich nu goed uit. Chris Aalberts schrijft in zijn publicatie (‘achter de PVV’) op grond van gesprekken met PVV-stemmers in de periode 2008 – 2012 dat veel stemmers de schandalen rondom PVV politici eenvoudig weg niet meekrijgen. Veel Nederlanders volgen de Haagse politiek daar onvoldoende voor. Wat zij horen van Wilders over onderwijs, zorg en immigratie spreekt aan. De extremere uitspraken over de islam worden dan voor lief aangenomen of niet allemaal geloofd. In afgelopen campagne wist “Geert Milders’ ook zijn toon wat te matigen. Geerten Waling benoemt dat Wilders (‘hij die lijdt voor onze vrijheid’) als een van de weinige politici echt zijn standpunten doorleeft. Daarnaast is er geen verdeeldheid binnen de PVV: Wilders bepaalt en zijn standpunten zijn glashelder. Waling sluit zijn hoofdstuk af met de bespiegeling dat het zeker is dat in de toekomst ook nog van alles fout zal gaan bij de PVV. Daar heeft Wilders het met zijn ‘autocratische en autoritaire managementstijl’ het zelf naar gemaakt en dat zal niet veranderen. Afsluiting Als Amsterdamse VVD’er heb ik het boek met grote belangstelling gelezen. Het kost weinig moeite om enkele parallellen te zien tussen de situatie nu en die van 2004 – 2006. Ik ben blij met het besluit van onze fractie om niet in een kabinet te stappen met Wilders. Het boek van Fennema maakt – nogmaals – haarscherp duidelijk waarom dat een bestuurlijke ramp wordt (nog even los van de rechtsstatelijke bezwaren). Geen fijne boodschap om uit te dragen omdat mensen wel hoge verwachtingen hebben, maar het is wat het is. Tegelijkertijd kan dat besluit niet los gezien worden van de te volgen koers voor dit decennium. Die discussie speelde 15 jaar geleden voor Rutte en met het vertrek van Rutte is die discussie wederom gestart. In de media wordt er al gesproken van verschillende stromingen en ongetwijfeld vinden veel (regionale)netwerken dat het roer om moet. Is de VVD niet te Randstedelijk geworden? Moet het niet volkser? Past samenwerken met de PVV daar dan niet bij? Allemaal terechte vragen. Het is aanlokkelijk om – net als Wilders en Van Aartsen toen – daar een scherpe positie in te nemen. Dat leidde toen tot een breuk en dat zal nu niet anders zijn. Ik geloof dat beide kan: een liberaal en rechtstatelijk geluid laten horen dat tegelijkertijd oor heeft voor de problemen waar mensen mee zitten in de regio. Ik weet dat het kan omdat het de afgelopen 15 jaar prima lukte. Floor Rusman noemt het in haar laatste column van dit jaar „Por qué no los dos?” (waarom niet allebei?). Zij benadrukt de gelaagdheid van mensen en dat zij vaak meerdere beweegredenen voor hun acties en overtuigingen. Dat is altijd zo geweest. Het liberale huis heeft vele kamers. Dat is geen zwakte maar een kracht. Misschien moeten we inderdaad terug naar de situatie van vroeger: een stevig rechts geluid in het parlement gecombineerd met ‘een staatsrechtelijk ‘staatsrechtelijk ethos’ in het kabinet. Meer dualisme dus.

België kan beter      Van Craeynest Bart      Economie

De informatie glanst, de duiding niet. Acht maanden voor de verkiezingen peilt een Voka-denker in zijn boek België kan beter de staat van het vaderland. De lectuur ontlokt na enkele bladzijden een diepe zucht. Van welke bananenrepubliek ben ik de belastingbetaler? In zijn boek België kan beter componeert Bart Van Creaynest vijftien hoofdstukken met per kapittel als extra een opstel van een expert. Die experten zijn een stut uit de kring van ondernemers en academici met een hart voor de markteconomie. Progressieven en syndicalisten ontbreken. Titel botst met praktijk Vrolijk stemt de lectuur niet. Trouwens, de titel botst met het besluit van Van Craeynest, denker van Voka, en zijn vijftien secondanten. De juiste titel is: ‘België kan niet beter’. Die verkoopt waarschijnlijk minder en is lastig voor Voka, dat loert in de inktpot van zijn hoofdeconoom die boud mag zijn, maar niet extreem. Toen Voka nog ‘Vlaams Economisch Verbond’ heette en minder sociale partner was en geen koepel boven het Vlaams Economisch Verbond (VEV) en acht Kamers van Koophandel, was het lidmaatschap onder meer een acte van zacht flamingantisme, naast toewijding aan de vrije economie. Sindsdien is het een steun aan vrij ondernemerschap en een daad van opportunisme. Invloed Ook de grootste Belgische ondernemingen, met in hun unitaire topafkeer van decentralisering en confederalisering, zetelen vandaag in de raad van bestuur. Dat deed de invloed van René De Feyter, harde voorganger en op het laatst independentist, deed versuikeren. De grote leden domineren niet de kleinere leden, alhoewel een hiërarchie er wel is net zoals communautaire lankmoedigheid. Het is meer dan anekdotisch hoe na De Feyter bij het VEV de denkgroep in De Warande ontstond, met hemzelf als stichter, om scherper te denken en te spreken. Dat lukte met het ‘Manifest voor een Zelfstandig Vlaanderen’ van 2006. Precies naast het prevelende België kan beter en Merito, een beginnende stichting met een Vlaamse wrong, rijpt een nieuw manifest à la de thesis van 2006. De wedijver over het beste recept begint. Arbeidsmarktbeleid Rika Coppens is CEO van het internationale Vlaamse dienstenbedrijf House of HR en trends manager van het jaar 2022. Zij reflecteert, na Bart Van Craeynest, over het arbeidsmarktbeleid. Een domein, zoals meer, met opvallende regionale verschillen. Vlaanderen is een middenmoter bij de Europese regio’s en Brussel en Wallonië bengelen achteraan. Met de PS als Waalse en Belgische macht is een ommekeer een schim. Rika Coppens pleit, erg apart voor een ondernemer, voor een ‘universeel basisinkomen’. Een revolutie. Werken of niet werken, je ontvangt een basisinkomen wat, meent Coppens, gunstig is voor de werkgelegenheidsgraad. Het aantal langdurig zieken zal verminderen én het ondernemerschap zal stijgen. Verwachte groei Groeiende productiviteit moet 90 procent opleveren van de verwachte economische groei in de komende vijftig jaar. Van Craeynest: ‘Als we na 2000 dezelfde productiviteitsgroei als in de periode 1980-2000 hadden kunnen aanhouden, dan lag de totale economische activiteit in België vandaag 180 miljard euro hoger en waren alle budgettaire problemen opgelost.’ De auteur looft voor die productiviteitsgroei, tegen de volkse en mediatieke mening in, de multinationals want zij zijn de meest productieve bedrijven en inspireren de kmo’s door netwerking en voorbeeld tot productiviteit. Een refrein bij de analyse van de Voka-expert is telkens de Belgische scheeftrekking: Vlaanderen als Europese middelmaat, Brussel en Wallonië als lamme goedzakken. Wim Moesen, professor-emeritus economie van de KU Leuven, belicht bij de openbare financiën (zijn specialiteit) het begrip ‘civiel kapitaal’. Die in België een groeiende flop is. Het merg van dit land is aangetast en beterschap door de staatsstructuur en het gedrag van PS onmogelijk. Slotsom: België kan niet beter.

Voorbij de Big Bang      Mersini-Houghton Laura      Astronomie

Net als de Vlaming Thomas Hertog (zie de recensie over Het ontstaan van de tijd) heeft ook de Albanees-Amerikaanse Laura Mersini-Houghton zo haar ideeën over het begin van het heelal. En waar Hertog zijn ideeën uitwerkte met Stephen Hawking, liet Mersini-Houghton zich inspireren door Hawkings kompaan Roger Penrose. Die berekende dat de kans dat ons heelal ontstond onvoorstelbaar klein is – waardoor Mersini-Houghton op zoek ging naar het antwoord op de vraag hoe het dan tóch kon ontstaan. Haar antwoord, zo schrijft ze in Voorbij de Big Bang, komt voort uit de snaartheorie. Die theorie beschrijft een ‘landschap’ van wel 10 tot de macht 600 mogelijke universums, elk met verschillende eigenschappen. Volgens de berekeningen van Mersini-Houghton is het niet onwaarschijnlijk, maar juist heel aannemelijk dat daar een heelal als het onze uit voortkomt. Hoe ze precies tot die conclusie komt, is een pittig verhaal; voor niet-ingewijden soms te pittig. Gelukkig zijn er enkele ademhapmomentjes in de vorm van herinneringen aan de jeugd van de auteur in het communistische, geïsoleerde Albanië. Zeker interessant, al zijn de verbanden tussen deze autobiografische fragmenten en het kosmologische hoofdverhaal wel vaak wat gekunsteld.

Waarom niemand kwantum begrijpt      Verstraete Frank Broeckaert Céline      Fysica

Topwetenschapper en schrijfster delen hun liefde voor kwantum Waarom is gras groen en de hemel blauw? Waarom zak je niet door je stoel en verschrompelt de aarde niet tot een erwt? Wat bepaalt hoe de ultieme computer er zal uitzien? Eén antwoord: kwantum Kwantumfysica geeft ons een begrip van de materie dat zo breed, krachtig en precies is dat vrijwel alle moderne technologie ervan afhangt. Tegelijk is kwantum ongemeen onvatbaar. Geen enkele andere theorie spreekt onze intuïtie zo tegen en heeft tot zoveel controverse geleid. Wiskundeknobbel Frank Verstraete en talenknobbel Céline Broeckaert vertellen in een heldere en speelse stijl het onwaarschijnlijke verhaal van de kwantumfysica. Niet vanuit een ivoren wiskundetoren, maar vanuit het perspectief van de wetenschappers die kwantum grootmaakten. Hun boodschap: kwantum is moeilijk, maar niet onbegrijpelijk. Ik ben geen bèta. Meer een alfa. En toch geïntrigeerd door de laatste loot aan de wetenschapsboom die nog veel onontdekte geheimen kent: de quantum-fysica. Frank Verstraete en Céline Broeckaert doen een poging de basis uit te leggen. ‘… , voor al wie geen wiskunde spreekt, maar wel nieuwsgierig is naar de mooiste der theorieën en haar impact op ons leven.’, staat op de achterkant. Dat belooft veel! Het boek ziet er aantrekkelijk uit. Hoofdstukken met een samenvatting aan het begin. Veel tekeningen (mooie!) En kaders met nadere uitleg. En: …. weinig formules! Veel aandacht voor de achterliggende ideeën. Stap voor stap wordt je als lezer meegenomen van Newton, nog bekend van de middelbare school, via Einstein naar de moderne wetenschappers van deze tijd zoals Stephen Hawking. Wat bijzonder aardig is dat de wetenschappers ook als persoon worden beschreven. Dat geeft deze tak van wetenschap een gezicht. En het zijn mooie verhalen. Het boek leest eigenlijk als een geschiedenis boek van ‘kwantum’ (consequent geschreven met een ‘k’). Verstraete en Broeckaert beschrijven alle aspecten van dit fenomeen: de natuurkundige, de scheikundige en biologische. Allemaal komen ze langs. Alleen het spirituele aspect wordt expliciet buitengesloten. Beetje met een spottende ondertoon. Op zich jammer omdat in de oudste spirituele stromingen (boeddhisme , Zen,…) reeds sprake is van onderlinge verbondenheid tussen mensen ongeacht plaats en tijd. In meerdere dimensies. Kwantum zou wel eens een modern antwoord kunnen zijn op die eeuwenoude veronderstellingen. Centraal in het boek staat het gesprek tussen theorie en praktijk. Wat in theorie bedacht wordt bestaat pas echt als het in de praktijk, door fysieke experimenten, bewezen wordt. Andersom zijn verschijnselen uit de praktijk de drijvende kracht achter het ideeën en denkbeelden om deze verschijnselen te begrijpen. Het is deze dialoog die de motor is van wat wetenschap genoemd wordt. Het boek is vlot geschreven. Op een losse toon. Ook met humor. Toch moet je wel geconcentreerd blijven om niet het spoor compleet bijster te raken. Je kan niet zomaar even 6 zinnen overslaan. En soms moet je even terug. Als een hernieuwd aanloopje om een complex onderwerp te begrijpen. Dus de snelheid waarmee je door het boek gaat is, ondanks de vlotte toon, ronduit laag. Centrale vraag is natuurlijk of je na lezing van het boek ‘hét’ begrijpt. Wel: ik in ieder geval niet. Of althans: niet volledig. Verstraete en Broeckaert lijken zich hiervan volledig bewust te zijn omdat ze in het begin van het boek expliciet stellen dat je in in een situatie van niet volledig begrijpen, ‘gewoon moet doorlezen’, er blijft altijd wel iets hangen. Dat laatste, van dat ‘iets blijft hangen’, dat klopt weer wel. Ik heb een beter gevoel van waar het hier om gaat, zonder het nu precies te begrijpen. Deze laatste constatering sluit dan weer aan bij de titel; Waarom niemand kwantum begrijpt. Niemand? Volgens Verstraete en Broeckaert staan ook top wetenschappers nog voor grote raadsels. Dus inderdaad: niemand! En voor wat betreft de ondertitel? En Iedereen er toch iets over moet weten. Iedereen? Dat weet ik dan weer niet. Ook een beetje een filosofische vraag. Ik denk dat mensen prima verder kunnen leven zonder het lezen van dit boek. Je kan ook prima in een vliegtuig zitten zonder Newton te doorgronden of te weten hoe een jet engine werkt. Het is dus een boek voor iemand die intrinsiek geïnteresseerd is in het onderwerp. Die er iets meer van wil weten. Met nadruk op iets. Het is geen boek voor mensen die precies willen weten hoe het zit. Zeker als je geen wiskundeknobbel of een bèta achtergrond hebt. Maar verder een prima goed leesbaar boek. Erg interessant!

Heeft U Hitler gezien?      Kempowski Walter      Duitse geschiedenis

Begin jaren zeventig stelde de Duitse schrijver Walter Kempowski aan allerlei mensen – schrijvers, kunstenaars, taxichauffeurs, de krantenverkoper op straat – de vraag: Heeft u Hitler gezien? Daarop kreeg hij de meest uiteenlopende antwoorden, die samen een fascinerend beeld geven van een volk dat zich liet verleiden door een valse profeet. Enkele jaren later stelde Kempowski de vraag die niemand durfde te stellen: Wist u ervan? Velen ontkenden of antwoordden ontwijkend, anderen vertelden juist gretig waar ze getuige van waren geweest. Beide boeken verschijnen nu in één band voor het eerst in het Nederlands. Een bundeling van getuigenissen van mensen die het nationaalsocialisme hebben meegemaakt. De weerzin, het enthousiasme, het (on)geloof en de verbijstering achteraf. Een volstrekt unieke leeservaring. ‘Men heeft vergeten en willen doen vergeten’ Sebastian Haffner Rond 1970 stelde de Duitse schrijver Walter Kempowski (Rostock 1929, Rotenburg 2007) vijfhonderd, min of meer willekeurig gekozen landgenoten de vraag ‘Heeft u Hitler gezien?’, hun antwoorden registrerend met een bandrecordertje. Aanvankelijk alleen bedoeld ter voorbereiding op wat zijn grote roman zou worden, Tadellöser & Wolff, verschenen in 1971, kwam hij allengs tot de conclusie dat het resultaat zo bijzonder en veelzeggend was, dat het een speciale boekuitgave rechtvaardigde, ook al was zijn onderzoeksmethode verre van aan wetenschappelijk verantwoord. Kempowski tikte de antwoorden uit, rangschikte ze naar de chronologie van de ervaring waar de respondenten naar verwezen en vermeldde slechts hun beroep en geboortejaar. Het boek verscheen in 1973 onder de titel Haben Sie Hitler gesehen? Het maakte in Duitsland veel los. Nu, vijftig jaar later (!) is een Nederlandse vertaling uitgekomen, Heeft u Hitler gezien? Rond 1970 had elke Duitser van pakweg 35 jaar en ouder tenminste een deel van de nazitijd bewust meegemaakt en zij die 45 jaar of ouder waren kon je de vraag stellen wat hun eigen rol was geweest in ruim twaalf jaar nationaalsocialisme. Maar mocht je ook eerlijke antwoorden verwachten? Kempowski’s stelde daarom een vraag die moreel neutraal was en door respondenten niet als bedreigend zou worden ervaren, in de hoop dat ze meer zouden zeggen dan alleen maar ja of nee. En dat gebeurde. Huisvrouw Nee. Ons soort mensen kreeg de kans niet. Wij hebben alleen de schuld gekregen. Ons beeld van Hitler wordt voornamelijk bepaald door de Duitse bioscoopjournaals van de periode van eind jaren 1920 tot 1945 en eigenlijk tot 1943, want daarna verscheen Hitler nogmaar zelden in het openbaar. We zien hem dus zoals hij en zijn propaganda-machine hem wilden laten zien: als de ziener die juichende, idolate, extatische massa’s de weg wees naar een stralende Duitse toekomst. In zijn nawoord (uit 1973) wijst Sebastian Haffner erop dat de realiteit was dat veel Duitsers, zeker plattelanders, Hitler nooit te zien hebben gekregen. En dat een flink deel van degenen die hem wel ooit in levenden lijve zagen daartoe waren opgetrommeld, bijvoorbeeld als hij langzaam voorbij kwam rijden, staand en groetend in zijn gepantserde Mercedes. Ze wisten of vermoedden dat ze in problemen zouden komen als ze niet kwamen opdagen, of als ze niet enthousiast genoeg op Hitlers verschijning reageerden. Sommige respondenten vertellen dat ze er vervelende herinneringen aan bewaren: als Hitlerjugend-lid vier uren marcheren naar de plek waar ‘hij’ langs zou komen, daar uren wachten, ‘hem’ zonder veel te zien voorbij horen suizen en daarna weer vier uren huiswaarts marcheren. Huisvrouw, 1910 Ik stond een keer op de Kaiserdamm met aan elke hand een kind, en iedereen riep ‘Heil!’, en opeens kreeg ik een stomp: ‘Kun je je hand niet omhoogsteken?’ Maar ik had toch twee kinderen vast?’ Sommige respondenten beantwoordden de vraag helemaal niet, maar wilden een herinnering aan die tijd niet onvermeld laten. Bedenk daarbij dat het nationaalsocialistische regime van de jaren tussen 1933 en pakweg 1939 door veel Duitsers als succesvol werd ervaren: de economie groeide sterk, van massawerkloosheid was geen sprake meer en door Sudetenland en het Rijnland te bezetten had Hitler honderdduizenden Heim ins Reich gebracht. Vlak voordat de Duitse troepen Tsjecho-Slowakije binnentrokken, zei mijn vader: ‘Nu hebben we de wereldoorlog gewonnen.’ Hij zei dat vanuit een bepaald eergevoel. Het was niet voor niets geweest dat hij in de Eerste Wereldoorlog had gevochten. In 1979 verscheen een uitgebreide versie van Heeft u Hitler gezien? De substantiële uitbreiding bestond uit antwoorden op een moreel minder vrijblijvende vraag, namelijk Wist u ervan? Kennelijk begrepen de respondenten in die tijd onmiddellijk dat het om de concentratie- en de vernietigingskampen moest gaan. Kempowski schreef in zijn inleiding dat de openhartigheid van de respondenten hem had verbaasd, kennelijk kon men het, een kwart eeuw na de Duitse capitulatie, opbrengen om niet direct in een defensieve modus te schieten en de standaardformule van het ‘wir haben es nicht gewußt’ als antwoord te geven. Wat er precies gebeurde in Auschwitz, Treblinka en andere vernietigingskampen, nee, dat wisten ze niet. Maar de concentratiekampen (KZ, zoals Dachau, Oranienburg en Sachsenhausen om een paar grote te noemen, die direct na Hitlers machtsgreep in 1933 op Duits grondgebied werden ingericht, om de door de nazi’s als politieke tegenstanders gewaarmerkte tienduizenden ‘preventief’ te herbergen, te treiteren en te martelen, wisten ze daarvan? Wie wel eens in KZ Dachau is geweest, stelt tot zijn verbazing vast dat het ook toen al grensde aan woonwijken van het stadje. Als de schoorstenen van de crematieovens begonnen te roken, ging meteen de waarschuwing rond dat de was moest worden binnengehaald. Wat men na 1933 al snel begreep, was dat je mond opendoen – kritiek uiten, blijk geven van politieke of morele twijfels – riskant was en je in het KZ kon brengen, want er was altijd wel een buurman of een collega die er genoegen in schepte de lokale SA te informeren. De massamoorden in het oosten – de Wilde Holocaust en daarna uitroeiing met industriële middelen – valt voor bijna alle respondenten onder de kop ‘niet geweten’. Zoals gezegd, als het om de precieze feiten gaat, is dat meer dan plausibel: alleen wie er werkelijk getuige van was, kon het beseffen. Getuigen die erover durfden spreken, besmuikt vanwege de risico’s, werden niet geloofd, zeggen veel respondenten. Maar toch: wie ook maar over een korreltje redelijk verstand beschikte, ‘wist’ dat wat de autoriteiten zeiden over de deportaties, niet kon kloppen. Waarom een hulpbehoevende bejaarde jood of jodin naar een werkkamp in Polen deporteren? Om wat voor werk te doen? En waarom hoorde je daarna nooit weer wat van ze? Een enkele respondent laat doorschemeren dat hij of zij niet had willen weten en vermeed zich af te vragen wat de waarheid was. Net zoals degenen die erover horen vermeden te geloven wat ze hoorden. Naar we mogen aannemen omdat met wél weten nauwelijks viel te leven. Wél weten en toch moeten zwijgen, omdat je met spreken je leven riskeerde? Dat zou een ondraaglijke morele last betekenen. Aan dat dilemma viel slechts te ontsnappen door zo weinig mogelijk te weten. Bepaald niet de moedigste uitweg, maar de meeste mensen zijn nu eenmaal niet moedig. Zij slaan zich zo goed als kan en zo kwaad als noodzakelijk is door het leven heen. Sommige respondenten blijken hun geloof in Hitler anno 1970 nog niet verloren te hebben. Zij menen dat Hitler nauwelijks weet gehad heeft van wat in zijn naam aan misdaden werd aangericht: de misdadigers waren de kleine baasjes van de SA die even incompetent als corrupt waren en gewelddadig bovendien. Overigens zijn er ook die vonden dat een kwarteeuw na het einde van de oorlog een punt gezet moest worden achter discussies over schuld en morele verantwoordelijkheid. Zoals de respondent die zei dat de Wiedergutmachungs-gelden weliswaar stipt uitbetaald behoorden te worden, maar voortaan dan wel onder de voorwaarde dat Duitsland en de Duitsers niet langer mochten worden lastigvallen met hun verleden. Die eis past bij wat Sebastian Haffner in zijn nawoord zegt over de onwil om van de generatie die Hitler meemaakte om over hun ervaringen te spreken en die levend te houden in herinneringen: ‘Men heeft vergeten en willen doen vergeten.’

Vrijheid veiligheid      Elchardus Mark      Sociologie

n dit boek zijn die werkstukjes indringend en vooral heel diepzinnig niet chronologisch maar wel thematisch geschikt in diverse hoofdstukken. De dubbele vervreemding, Wie zich begrenst, biedt ruimte aan anderen en Ontsporingen zijn slechts enkele titels die weergeven waarover de onderwerpen gaan die hij diepzinnig analyseerde. Dit werk is duidelijk niet bedoeld om in één ruk uit te lezen. Iedere column staat mijn inziens meestal op zichzelf ook al zijn ze gerangschikt volgens thema’s. Je degusteert er enkele en dan leg je het boek eventjes aan de kant. Ik ging zelfs wel eens kriskras doorheen de teksten, maakte nota’s en was soms verrast door zijn ongezouten kritiek op politieke systemen toen en nu, veranderde visies op vrij onderzoek en vrijheid van meningsuiting en vooral over kleine gebeurtenissen met grote gevolgen. Ook al heb ik mezelf met veel moeite en vooral onvoldoende academische voorkennis doorheen sommige columns geworsteld, ik was dikwijls aangenaam verrast door thema’s die ook mij hebben bezig gehouden of angstig gemaakt de laatste jaren. Elchardus schuwt ook niet om heilige huisjes af te breken of om zelfs wat al decennia voor waar en zelfs als referentie voor een betere multiculturele maatschappij aan te voeren naar de prullenmand te verwijzen. Ik geef toe, ik was soms wel eens een beetje gechoqueerd. In Fantasie vergemakkelijkt niet altijd het leven veegt hij grondig de vloer aan met het Cordoba-model en Spanje tijdens de Moorse overheersing. Deze bijna 8 eeuwen durende periode kon volgens sommigen, en daar was ik er ééntje van, best een voorbeeld en rolmodel zijn voor onze hedendaagse gediversifieerde wereld. Niet dus! “En het harde en relevante gegeven is gewoon dat in landen met een sterke meerderheid gelovige mensen - christenen, moslims of joden, dat doet er niet toe - tolerantie en secularisme hoogst onwaarschijnlijk zijn. It’s the religion, stupid.” In hoofdstuk Een ander tijdperk: “Het is toch even wennen aan een wereld waarin het Westen aan de zijlijn staat en waarin zijn ideologieën, die ooit de wereld verdeelden, door beschavingen worden vervangen.” Hij is ook heel kritisch en vooral nuchter over de oorlog in Oekraïne en de gevolgen voor Europa. Het misschien nodeloos rekken van het lijden van de Oekraïners met als gevolg ook het ten gronde richten van Europa doet hem en vooral de lezer nadenken. "De principiële, heroïsche hoogstandjes van onze leiders worden op het einde van de maand telkens weer betaald door de mensen die niet rondkomen." (Hoofdstuk Ontsporingen) Hij is kritisch maar ook hard voor religies zoals de Islam. Zijn stelling: "Moderne, levensbeschouwelijk diverse samenlevingen zijn echter niet leefbaar zonder secularisme. Immers, secularisering is de mogelijkheid om in wederzijds respect met verschillende levensbeschouwingen samen te leven, om de vrijheid van levensbeschouwelijke overtuiging waar te maken en op basis van geloof geen banden met anderen uit te sluiten, in Europa heel moeizaam verworven". (Hoofdstuk Samen voelen, voorlopig niet). In hoofdstuk 5 Wie zich begrenst, biedt ruimte aan anderen, met een flink aantal columns over migratie en illegale vluchtelingen, brengt Elchardus zowel verontwaardiging, meningen, als oplossingen. "Als de burger op asiel wordt aangesproken, is het vermanend, verwijtend, moraliserend", aldus de auteur. Hij waarschuwt meteen ook voor nieuwe stromen vluchtelingen als het ooit in Egypte weer eens misgaat. Neen, dit boek is niet altijd leuk om lezen en je mag het voor je eigen gemoedsrust dus enkel mondjesmaat ondergaan. Vrijheid Veiligheid, niet om vrolijk van te worden. Toch wil ik als salonnaturist alsnog eindigen met een leuke frisse column in hoofdstuk 4, Samen voelen voorlopig niet’ column Gewilde blindheid is geen verdraagzaamheid (22 juli 2017): “Opvallend is de diversiteit van het strand. Mensen netjes, preuts haast, in badpak, monokini, naakt, met of zonder schaamhaar, volledig ingepakt in een wetsuit, schrijdend in wijde witte of kleurige gewaden alsof diversiteit wordt gevierd en de Summer of Love hier eeuwig duurt. Ik was getuige van een ontroerende scène. Zij liep op krukken en hij stapte nog moeizamer, met heftige spastische rukken. Zij kleedde zich uit en koos voor naakt, haar linkerbeen bleek korter dan haar rechterbeen…” Eerlijk, ik was eventjes ontroerd en het is geen toeval dat ik me bij mijn eerstvolgende column door Elchardus liet inspireren. Niet door naturisme, politiek, vluchtelingenstromen, falende regeringen, maar door zijn column over zijn eigenzinnige en voor mijn confronterende visie op Al-Andaluz. Ik noemde mijn column: ‘Het Cordoba-model, een illusie’. In Vrijheid Veiligheid bracht Mark Elchardus in diverse boeiende columns heel wat meer modellen, illusies en kritische visies.

Dood Spoor      De Scheemaecker Marc      Maatschappij

Vlaanderen heeft zichzelf vastgereden. Snelwegen slibben dicht. De NMBS is ontspoord: treinen rijden niet op tijd of helemaal niet. De Lijn mist vaak de bus. Buurtbewoners van de luchthaven van Zaventem klagen over lawaaierige vluchten. Vlaanderen zit met een mobiliteitsknoop in zijn maag. Hoe is het zo ver kunnen komen? Hoe krijgen we deze knoop ontward? Marc Descheemaecker beseft als geen ander dat we vandaag een crisis van het mobiliteitsbeleid beleven. Uit eerste hand vertelt hij in Dood spoor een verhaal van politieke compromiscultuur, absurde benoemingen, halfslachtige maatregelen en vele versnipperde bevoegdheidsniveaus. Hij schetst een glasheldere maar confronterende analyse van ons openbaar vervoer, waar te weinig aandacht is voor gezonde bedrijfsvoering en een te grote volgzaamheid naar de politieke dogma’s van de dag. Met concrete, uit het leven gegrepen anekdotes en kritische observaties schetst Descheemaecker een onverbloemd beeld van enkele van de grootste Belgische en Vlaamse overheidsinstellingen. Het blijft niet bij een terugblik. Hij zet zich ook aan de tekentafel en ontwerpt een totaalvisie voor betere mobiliteit in de nabije toekomst in Vlaanderen en België. Saneren, responsabiliseren en structurele hervormingen moeten ons land terug op de rails zetten. Descheemaecker breekt een lans voor een beter beleid, duidelijke verantwoordelijkheden, vereenvoudiging en kostenbewustzijn, en vooral transparantie.

De sleutel ligt in Washington      Jansen Ton      Oekraïnse geschiedenis

Dit boek laat een ander geluid horen over de oorlog in Oekraïne met name over de achtergronden die leidden tot de oorlog. De NAVO, de EU en de VS hebben zeer onverantwoorde en leugenachtige politiek bedreven tegenover Rusland. De belofte de NAVO na de val van de muur in 1989 niet naar het Oosten uit te breiden is niet nagekomen. We krijgen in dit boek meer begrip voor de Russische visie op het conflict. Het boekje is zeker niet volledig, de kaartjes zijn soms onleesbaar en de oplossing van de huidige situatie, zoals Jansen die voor zich ziet, moet echt nog blijken. Toch een goede, zeer goed gedocumenteerde poging, om eens de andere kant van het conflict te bekijken. De Oekraïense en Westerse visie op de oorlog is genoegzaam bekend. De sleutel ligt in Washington De auteur wil met dit boek ingaan tegen het eenzijdige beeld dat de Westerse media volgens hem schetsen van de oorlog in Oekraïne en tonen dat Poetin niet de enige schuldige is. Hij begint bij de Val van de Muur en beslissing om de DDR bij de NAVO te brengen, waarbij de Amerikaanse minister Baker beloofde dat ze geen duimbreed verder naar het oosten zouden gaan. En Manfred Wörner, toen Secretaris-Generaal van de NAVO, herhaalde op 17 mei 1990 dat er geen NAVO-troepen buiten het grondgebied van de BRD ingezet zouden worden. Gorbatsjov kon dus gerust zijn. Wel vreemd dat hij dit niet vermeldde in zijn memoires. Maar mondeling heeft hij vaak gezegd dat hij zich bedrogen voelde. Clinton had Jeltsin in de jaren 90 overtuigd om zich niet te verzetten tegen de uitbreiding. Maar toen Poetin in 2000 aan Clinton vroeg of Rusland lid mocht worden, was deze zeer terughoudend. In maart 2000 verklaarde Poetin aan de BBC en aan Secretaris-Generaal Robertson dat hij de NAVO niet als vijand zag en dat Rusland lid wou worden, als het als gelijkwaardige partner beschouwd zou worden. De eerste barst kwam in 2003-2004 met de kleurenrevoluties in Georgië en Oekraïne, waarbij in beide landen een westers-gezinde regering aan de macht kwam. Van dan af vreesde Poetin voor een volksopstand in eigen land. In 2020 werden de protesten in Belarus en begin 2022 in Kazachstan met Poetins hulp neergeslagen. Op de conferentie van München in 2007 beschuldigde Poetin de VS dat ze zich niet gehouden hadden aan de belofte van 1990. Op de NAVO-top in Boekarest (2008) was de maat vol: Bush jr. stelde voor om ook Oekraïne en Georgië toe te laten. Tegen Jaap de Hoop Scheffer, toen Secretaris-Generaal van de NAVO, zei Poetin: “This will not be (dit zal niet gebeuren).” En tegen Bush zei hij dat hij dan de Krim en het oosten van Oekraïne zou inpalmen (p. 35). Desondanks heeft Oekraïne het streven naar lidmaatschap zelfs in de grondwet opgenomen (p. 36). De stroomversnelling kwam in 2013-2014 met de Maidan-protesten. Op 22 februari 2014 werd Janoekovitsj door het Oekraïense parlement uit zijn ambt ontzet, tot ergernis van Poetin. Hij vluchtte naar Rusland. Poetin liet dan de Krim bezetten en na een betwist referendum ook annexeren. Kort daarop, in april 2014, veroverden pro-Russische separatisten Donetsk en Loegansk en in mei riepen ze na een ‘referendum’ de Volksrepubliek Donetsk en de Volksrepubliek Loegansk uit. Daarop volgde de burgeroorlog, die tot 2022 duurde. De inname van de Krim was een schending van het Boedapest-memorandum van 1994, waarin Rusland, de VS en het VK veiligheid beloofden aan Oekraïne in ruil voor het opgeven van zijn kernwapens. In 1954 had Chroesjtsjov de Krim aan Oekraïne geschonken, maar de zeggenschap erover bleef bij het Politbureau in Moskou, waarin de Oekraïners de meerderheid vormden. Gorbatsjov en Poetin waren het eens dat de Krim bij Rusland hoort. Zelfs Navalny denkt er zo over. De burgeroorlog ontaardde in 2022 in een echte oorlog. Daarin speelden Zelensky en Biden ook een rol volgens Jansen. In oktober 2020 had Zelensky gezegd dat hij met Britse hulp marinebasissen wou bouwen in de Zwarte Zee en in de Zee van Azov. In januari - februari 2021 liet hij buitenlandse troepen manoeuvres houden in Oekraïne: 11.000 NAVO-soldaten namen daaraan deel (p. 41-42). In maart 2021 verkondigde hij dat hij het Russische leger wou verdrijven uit de Krim en uit de Donbas en dat hij lid wou worden van de NAVO. De auteur beschouwt dit als een directe oorlogsverklaring aan Moskou (p. 42). In april 2021 zei de Oekraïense ambassadeur in Berlijn dat zijn land opnieuw nucleaire wapens zou ontwikkelen als het geen NAVO-lidmaatschap kreeg. Einde 2021 zei Stoltenberg dat de kernwapens die in Duitsland niet welkom waren, mogelijk naar het oosten verplaatst zouden worden. Poetin bracht dan 100.000 soldaten en tanks naar de grens voor een invasie of om het Westen te waarschuwen. Er werd onderhandeld, Macron en Scholz probeerden een oorlog te voorkomen, maar de auteur meent dat de VS niet oprecht waren en niet de wil vertoonden om een oorlog te vermijden. Poetin eiste dan dat Oekraïne nooit lid zou worden van de NAVO en dat alle militaire oefeningen gestopt zouden worden in de voormalige Oostbloklanden. Blinken antwoordde in januari 2022 dat de NAVO nooit beloofd had geen nieuwe leden toe te laten. Een toegeving aan Rusland zat er dus niet in. Eens de oorlog begonnen was, noemde Biden Poetin een oorlogsmisdadiger en een moorddadige dictator. Macron was daar niet blij mee. De auteur zegt dat Poetin in februari 2022 geen andere uitweg meer zag dan brute macht, gezien de bedreiging van de NAVO aan zijn grenzen. Ik twijfel of er geen andere uitweg was. Poetin gebruikt vaak het woord nazi’s, hoewel hij perfect weet dat Zelensky en eerste minister Denys Sjmyhal Joden zijn. En hij vergeet maar al te graag de collaboratie van Stalin met de nazi’s van 23 augustus 1939 tot 21 juni 1941. Er bestonden wel neonazistische groeperingen in Oekraïne, o.a. Svoboda (Russisch voor ‘vrijheid’), maar evenzeer in Rusland (o.a. de wrede Wagnergroep, de Tsjetsjeense strijders). De auteur noemt de VS, de EU en Oekraïne medeverantwoordelijk omdat ze Poetin jarenlang geprovoceerd hebben (p. 48-49). Volgens de secretaris van de Oekraïense veiligheidsraad bereidde Oekraïne zich al vanaf december 2019 voor op een oorlog met Rusland, nadat Zelensky op 8 en 9 december 2019 in Parijs niet akkoord ging met de voorwaarden (‘Minsk 3’) die Poetin, Macron en Merkel voorstelden voor de Donbas (p. 49). Nu willen zowel Rusland als Oekraïne en het Westen de oorlog verderzetten. Maar de auteur denkt dat enkel onderhandelingen daar een einde aan kunnen maken. Maar die zitten vast sinds april 2022. De Oekraïense regering heeft jarenlang geen rekening gehouden met Ruslands veiligheidseisen en weigerde autonomie te geven aan de Donbas, hoewel dat in de akkoorden van Minsk stond. Hij beschouwt Zelensky als een marionet van de VS en de EU als een kolonie daarvan. Hij illustreert dat met het feit dat Biden een einde maakte aan Nord Stream 2, hoewel het een Duits-Russisch project was. En de oorlog is volgens hem een proxy-oorlog, waarbij de Oekraïners de kastanjes uit het vuur halen voor de Amerikanen, die volgens hem hun invloedssfeer in Oost-Europa willen vergroten en Rusland willen verzwakken door de sancties. Maar door de gestegen olieprijzen zijn de inkomsten tijdelijk gestegen. Jansen spreekt ook over de rijke Oekraïense bodemschatten, maar de Russen beogen die evenzeer en tot nu toe hebben die bodemschatten van Oekraïne nog geen welvarend land gemaakt. Jansen beweert dat de Amerikanen de oorlog meteen kunnen stoppen als ze Poetins zorgen om veiligheid serieus nemen en met hem in gesprek gaan. Dat de oorlog dan ‘morgen’ (p. 69) voorbij is, betwijfel ik. Jansen vindt ook dat de Europese pers en politici bij Biden moeten aandringen op vrede. Hopelijk doen ze dat. En in de toekomst mag Oekraïne niet opnieuw het slachtoffer zijn van getouwtrek tussen de EU en Rusland, zoals dat het geval was bij alle presidentsverkiezingen van 1991 tot 2019. Hij ziet maar één uitweg: een neutraal Oekraïne, dat goede relaties onderhoudt met beide blokken. Hij vindt ook dat Europa neutraal moet worden i.p.v. een verlengstuk van de VSA en een vijand van Rusland. Hij verwijst naar Kissinger, die in 2014 al voor een neutraal Oekraïne pleitte, maar niet voor een neutraal Europa. Maar in mei 2023 dacht hij er anders over: Oekraïne moet lid worden van de NAVO, om Europa veiliger te maken. Hij bedoelt: met de Donbas, zonder de Krim (Russia Matters, 26.05.2023). Jansen is voor de derde weg of een drieledige structuur: Amerika, Europa, Rusland, met Europa als neutraal midden. Ik denk dat de oorlog van Poetin er nu wel voor gezorgd heeft dat dit er de eerste jaren of decennia niet van zal komen. En Europa heeft geen zin om zijn eigen defensie helemaal zelf te betalen. Jansen denkt dat ook interne spanningen tussen nationaliteiten in andere Europese landen opgelost kunnen worden door ‘sociale driegeleding’, een idee dat de Oostenrijkse antroposoof Rudolf Steiner rond 1917 ontwikkelde. Aan alle aspecten van het volksleven die te maken hebben met nationaliteit, zoals taal, religie, cultuur, geschiedenis e.d. moet autonomie verleend worden. Jansen uit terechte kritiek op de Oekraïense taalwet van 2019, die duidelijk als doel had het Russisch, de taal van minstens 30% van de bevolking en andere minderheidstalen, te bannen uit het openbare en culturele leven. Die wet heeft de tegenstellingen enkel vergroot en heeft geleid tot culturele verarming. De Oekraïners kunnen ook komen kijken in Zwitserland, België, Canada, het Europees Parlement, waar 2 tot 24 talen toegelaten zijn. De auteur besluit: de oorzaak van de oorlog ligt niet in de machtswellust van Poetin, maar in het geopolitieke streven van de VS, het VK, de EU en de Oekraïense regering en in het oprukken van de NAVO, waardoor Rusland zich bedreigd voelt. Hij vermoedt dat het doel van de oorlog is: Rusland verzwakken. Hij vergeet dan even dat Rusland begonnen is en dat de vluchtelingenstroom en de vele wreedheden door Rusland veroorzaakt zijn en niet door de VSA. Volgens hem riep Poetin op om te onderhandelen, maar dat is dan toch al meer dan een jaar geleden. En de tegenstellingen binnen Oekraïne zijn door het brutale optreden van de Russen verkleind. In de bijlagen zit een degelijk artikel van Kissinger uit 2014, toen hij tegen het NAVO-lidmaatschap was en tegen de aanhechting van de Krim. Nu in 2023 pleit hij voor beide. In het tweede beweert George Friedman dat de VSA overal in de Russische periferie kleurenrevoluties geënsceneerd hebben. En in het derde vertelt Jaap de Hoop Scheffer dat Poetin hem vroeg om Rusland niet langer te omcirkelen en dat hij in 2008, samen met Merkel en Sarkozy, fel tegen het NAVO-lidmaatschap van Oekraïne en Georgië was. Hij constateert veel consistentie bij Poetin: hij is tegen de uitbreiding van de NAVO en van de EU, tegen het moslimextremisme, tegen regimeverandering in Rusland. En hij wil exclusieve invloed in het oosten van Oekraïne (p. 147-150). De uitgebreide voetnoten (p. 159-224) zijn al even interessant als de tekst zelf en geven duidelijke uitleg bij begrippen die in de tekst voorkomen en bij punten van discussie zoals de ‘not-one-inch-verklaring’ of de wens van Poetin in 2000 om toe te treden tot de NAVO. In die noten staan ook titels van interessante boeken, net zoals in de bijlage ‘Verder Lezen’ (p. 225-228). Beoordeling Jansen brengt heel wat punten aan die over het algemeen weinig aandacht kregen en krijgen in onze media, vooral dan de gemiste kansen van Oekraïne en van het Westen. Dat is alvast een verdienste. Zijn pleidooi voor een neutraal Europa lijkt me heel naïef en ook zijn hoop dat de problemen opgelost kunnen worden met de ideeën van Steiner. Bij president Joesjtsjenko mis ik dat hij vergiftigd werd, allicht door Russisch-gezinden. Jansen zegt dat Finland en Zweden geen andere keus hadden dan de NAVO als ze zich tegen Rusland wilden beveiligen. Ze hadden ook de kant van Rusland kunnen kiezen, zoals Turkije, Iran, India, China, Zuid-Afrika, Brazilië en enkele dictaturen in Afrika. De Russen klagen graag dat ze door het Westen vernederd werden, maar ze vergeten de miljarden die ze kregen van de VS, het IMF, de Wereldbank na de val van de SU. En ze beseffen niet dat de landen van Oost-Europa zelf het lidmaatschap aanvroegen, omdat ze bang waren voor een Russische inval. De kaarten met de bevolkingsgroepen in Oostenrijk-Hongarije rond 1911 (p. 91) en die met de talen in Oekraïne (p. 104) zijn in principe heel interessant, maar ze zijn helaas onleesbaar. Op de kaart van het Warschaupact (p. 21) staan geen namen van landen. Alle adjectieven van volkeren en talen (Amerikaans, Russisch, Oekraïens, …) worden met een kleine letter geschreven i.p.v. met een hoofdletter. De bronnenvermelding is zeer nauwkeurig.

De aarde draait door      Inzé Dirk      Klimaat

De permafrost verdwijnt, de zeespiegel stijgt, er zijn steeds meer en hevigere bosbranden, maar als we wereldwijd samenwerken en inzetten op technologie, kunnen we het tij nog keren. Dirk Inzé is een topwetenschapper en internationale autoriteit op het vlak van plantenbiotechnologie. Aan de hand van de meest recente cijfers schept hij een genuanceerd beeld van de huidige toestand van ons klimaat. Hij doorbreekt mythes, biedt nieuwe perspectieven en beantwoordt prangende vragen als 'Moeten we met zijn allen vegetariër worden?', 'Komt onze voedselvoorziening in het gedrang?' en 'Zijn we niet met te veel?'. Bovenal focust De aarde draait door op oplossingen, gebaseerd op de jarenlange, wetenschappelijke ervaring van de auteur. Het belicht de verschillende aspecten van de klimaatproblematiek, en biedt inzicht in de manier waarop verandering mogelijk is. Zodat onze aarde kan blijven draaien.

Waarom we niets van de Orient begrijpen      Tieleman Dirk      Midden-Oosten

Over Iran, Afghanistan en Irak Aan Iran alleen al worden zomaar eventjes ongeveer 134 bladzijden besteed, aan Afghanistan 77 en aan Irak 55. Terwijl Tunesië, Libië, Egypte, Jemen en Syrië samen aan bod komen in een hoofdstuk van nauwelijks 23 bladzijden. Saoedi-Arabië het moet stellen met veertien pagina’s, en Turkije met een schamele tien. Kom je van een andere planeet dan moet je ongetwijfeld de indruk krijgen dat Iran hét centrum is van de Oriënt (zoals de Verenigde Staten dat zijn van het Westen), terwijl dat absoluut niet het geval is. Uiteindelijk heeft Dirk Tieleman geen boek geschreven over de Oriënt, maar over Iran, Afghanistan en Irak, terwijl een deel van de rest van de Oriënt op een drafje wordt afgehandeld. Zonderlinge begrippen Gewezen VRT-man Dirk Tieleman (1940-) is ondertussen 82. Hij was decennialang journalist, en heeft heel wat van ‘de Oriënt’ afgereisd. Hij was jarenlang eindredacteur en presentator van Terzake en Koppen, werkte voor Panorama, en later voor de zender VT4. Eerder verschenen al boeken van hem over Afghanistan, China, Iran, en de islam. Bij het lezen van dit boek moet men rekening houden met de eigen terminologie die Tieleman gebruikt. Zo is voor hem een islamitische staat geen land waar de moslims in de meerderheid zijn, zoals pakweg Algerije, maar wel een land waar een radicaal islamitisch regime heerst. De Ba’ath-partijen in Irak en Syrië, die (alvast in hun beginperiode) zowel socialistisch als nationalistisch waren, zijn volgens de auteur nationaalsocialistische partijen. Dat doet toch even de wenkbrauwen fronsen. Het voortdurend gebruik van christelijke termen om fenomenen in de islamitische wereld te omschrijven is irritant. Enkele voorbeelden: spreken over de scheiding van Kerk en Staat in plaats van Moskee en Staat, sjiitische bedienaars van de eredienst die priesters worden genoemd, spreken over ontkerkelijking als het gaat om de omschrijving van tendensen tot secularisering in islamitische staten, enzovoorts. Het wordt pas compleet te gek als Dirk Tieleman de Afghaanse islamitische moedjahedien omschrijft als kruisvaarders. Ook de Arabische taal speelt Tieleman flink parten: zo betekent al Sham niet het Oosten maar wel Syrië of Damascus, betekent Allahoe akbar niet ‘God is groot’ maar wel ‘God is groter’, en worden de meerderheidsvormen van Arabische termen verwesterd. Ook het veelvuldig gebruik van de term politieke islam, die een ‘echte’ moslim nooit in de mond neem, irriteert. Eigenaardige vergelijkingen Maar Tieleman slaat de bal ook af en toe op andere vlakken mis: in tegenstelling tot wat de auteur beweert, is Marokko nooit een onderdeel geweest van het Ottomaanse rijk, in tegenstelling tot een populaire mythe is Irak ook nooit ‘voor de volle honderd procent een seculiere lekenstaat’ geweest, en zijn bewering dat de voormalige Egyptische president Hosni Moebarak (1928-2020) een macho was werkt bevorderlijk op de lachspieren. En de Iraanse jongeren die de oorlogsvelden vol mijnen werden ingestuurd, om zo uiteengereten als martelaar te sterven, vergelijken met het fenomeen van de Europese christelijke martelaren uit de middeleeuwen, is eigenlijk nogal grof. Volgens de islamitische traditie is een martelaar iemand die sterft in de actieve militaire strijd. Een christelijke martelaar is echter een passieveling die slachtoffer is van vervolging. De nuance is niet onbelangrijk. De eerste vier hoofdstukken van het 30 hoofdstukken tellende boek gaan al naar Iran (er zullen er nog volgen). Daarna, in hoofdstuk 5, komt Saoedi-Arabië aan bod. Dat is volgens Tieleman de tweede islamitische staat geworden, na Iran dus. Het wordt zo voorgesteld alsof Saoedi-Arabië voor de islamitische revolutie in Iran van 1979 nog geen islamitische staat was, wat toch wel heel merkwaardig is. Afghanistan is dan, volgens de Tielemansiaanse logica, de derde islamitische staat geworden. De vijf ‘stan-landen’ In hoofdstuk 20 worden dan een twintigtal bladzijden besteed aan Israël/Palestina. Op een correcte manier, want geef toe dat het in België moeilijk is om welke mening dan ook over dat conflict te uiten zonder bakken stront over je heen te krijgen. ‘Veel meer nog dan de Tweede Golfoorlog heeft het ontstaan en het voortbestaan van Israël decennialang frustratie en wanhoop veroorzaakt in de hele Arabische wereld’, vindt Dirk Tieleman. In hoofdstuk 21 komen dan de vijf ‘stan-landen’ aan bod, zijnde Kazachstan, Oezbekistan, Turkmenistan, Tadzjikistan en Kirgistan. Heel interessant, want voor de doorsnee Vlaming of Belg is dat vooral Verweggistan, en ook hier toont de auteur dat hij weet waarover hij spreekt. Westerse voorkeur voor opstandelingen Wat betreft de Arabische Lente, u weet wel de reeks opstanden in de Arabische wereld sedert 2011, is Dirk Tieleman eerder sceptisch: ‘De fout die wij westerse journalisten altijd maken, is dat we meeheulen met de opstandelingen. We kiezen partij. Er is weinig kritische zin. We stellen geen vragen over de toekomst. Wat er daarna moet komen is wazig. We zien wel. Iedereen is zeker van een goede afloop. De revolutie zal zegevieren. Daarbij komt dat er vaak een vaag schuldgevoel meespeelt. De dictators zijn dikwijls aan de macht gekomen met medeweten van het Westen’. En: ‘Het Westen en de westerse pers kiezen altijd de kant van de verzetslui tegen de regerende machthebbers.’ Dat de Russen tussengekomen zouden zijn in Syrië om de orthodoxe christenen te beschermen, dixit Tieleman, is twijfelachtig, maar het is een mening zoals een ander. De passages over Iran, Irak en Afghanistan zijn zeker de moeite waard om te lezen. Dirk Tieleman kent deze landen grondig, is er veelvuldig op bezoek geweest, en heeft er uitstekende contacten gehad, ook in de hoogste kringen. Maar ook Tieleman begaat al eens een misstap, want ook hij stond te juichen toen de sjah van Iran viel, en een reactionair en gewelddadig figuur als de ayatollah Khomeini (1902-1989) aan de macht kwam. Maar Tieleman is tenminste zo eerlijk om toe te geven dat hij zich vergist heeft. Ook collega Rudi Vranckx, die tot op zekere hoogte kan beschouwd kan worden als de opvolger van Dirk Tieleman bij de VRT (en die nota bene het voorwoord geschreven heeft voor het boek van Tieleman), vergiste zich onder meer toen hij op het Tahrirplein in Cairo in 2011 (de Arabische Lente) dacht dat er zich een mei ’68 aan het afspelen was aan de Nijl. Inzake Afghanistan benadrukt Tieleman dat de Afghanen uiteindelijk meer tegen zichzelf dan tegen de Russische en Amerikaanse bezetters hebben gestreden, en dat de meeste verzetsbewegingen al bij al maar een zootje ongeregeld waren. De poging tot ‘nation building’ door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in Irak en Afghanistan, is een farce van jewelste gebleken. Snelle modernisering Een van de redenen van de groei van de radicale islam in landen als Iran en Saoedi-Arabië is volgens Dirk Tieleman dat die landen heel snel werden gemoderniseerd en verwesterd, de tradities overhoop werden gehooid, de mensen zo de draad zijn kwijtgeraakt, en daarom teruggegaan zijn naar hun roots, en hun roots zijn nu eenmaal de islam. Dat kan voor een stuk kloppen, maar hoe komt het dan dat in de meeste andere niet-islamitische landen, een vergelijkbare snelle maatschappelijke transformatie niét gepaard gegaan is met godsdienstige radicalisering? (Kijk maar naar landen als Brazilië, Chili, Japan, Korea, Rusland en Zuid-Afrika.) En wat te denken van ons eigen Europa? Het Europa waarin we nu leven is toch ook enorm veranderd ten opzichte van het Europa dat onze grootouders hebben gekend? We hebben in ieder geval niet veel begrepen van de Oriënt, stelt dus Tieleman, en dat is volgens hem de reden dat wij westerlingen militair zijn tussengekomen in onder meer Afghanistan, Irak en Libië, zogezegd om daar democratieën te installeren. Maar uiteindelijk hebben onze interventies allen maar geleid tot chaos, ellende, misverstanden, een afkeer van het Westen en een islam die radicaler wordt. ‘Blijkbaar beseft de internationale gemeenschap niet dat haar optreden in Afghanistan en ook in Irak het extremisme juist zal triggeren.’ Dubbelzinnige houding Dirk Tieleman ergert zich aan de dubbelzinnige houding van het Westen met betrekking tot de Oriënt. De Iraakse president Saddam Hoessein (1937-2006) was onze bondgenoot toen hij streed tegen Iran, maar werd plots onze vijand toen hij Koeweit binnenviel. De Amerikanen vielen na 9/11 Afghanistan binnen, maar niet Saoedi-Arabië, ook al kwamen de meeste daders uit Saoedi-Arabië, en geen enkele uit Afghanistan. De Amerikanen riepen op een bepaald moment de Koerden op om zich te verzetten tegen Saddam Hoessein, om, wanneer er een tegenreactie kwam van Saddam, ze zonder steun te laten vallen. Enzovoorts, enzovoorts. Laten we niet meer interveniëren in de Oriënt, is de boodschap van Tieleman: ‘Waarom heeft men deze haarden van onrust niet vanzelf laten uitbranden? We hebben niets te zoeken in Iran en de Arabische landen en ook niet in Mali, Niger, Nigeria en Burkina Faso, en zeker niet in Afghanistan.’ En verder: ‘Soennieten en sjiieten vechten om de suprematie in hun regio. We moeten hen laten betijen.’ Of neem nu Oezbekistan: ‘De goede relatie met het Westen is sinds de onlusten in 2005 vertroebeld. Sindsdien heeft het Westen zich afgekeerd van Oezbekistan en wordt het land niet langer beschouwd als een bondgenoot. Vreemd vind ik dat. Het Westen pleegt dictatoriale regimes aan de schandpaal te nagelen, ook als ze een dam opwerpen tegen een furieuze islam.’ Einde aan westers interventionisme Tja, werd het Westen in het verleden niet precies verweten goede vriendjes te zijn met diverse ‘seculiere’ dictatoriale en autoritaire regimes, en werd uitgerekend de steun van het Westen aan dergelijke regimes niet voorgesteld als een van de hoofdredenen voor de radicalisering van hun bevolkingen? En, om verder te gaan: als het Westen z’n handen afhoudt van de Oriënt, loop je dan niet het risico dat andere landen het terrein gaan bezetten, zoals China, Iran, Rusland, Turkije, nu reeds doen, vaak met negatieve gevolgen voor Europa en het Westen? Maar daar gaat Dirk Tieleman helaas niet op in. In ieder geval: ‘De janboel die het Westen in het Midden-Oosten heeft gecreëerd, is veroorzaakt door eigendunk en eigenbaat. Dat zijn de redenen waarom we niets van de Oriënt kunnen of willen begrijpen’, gaat-ie verder. Om te eindigen trakteert Dirk Tieleman ons nog op een aantal interessante bladzijden over China, Rusland en Oekraïne. ‘Vanuit het Berlaymontgebouw in Brussel en het Witte Huis in Washington prediken de oude supermachten nog hun sermoen over mensenrechten en democratie, maar het zijn de dictatoriale landen China, en in mindere mate Rusland die nu een stem in het kapittel hebben.’ Degelijke analyses wisselen in Tieleman’s boek af met vrijblijvende passages. Het werkstuk mag beschouwd worden als een afscheidsboek, de memoires van een man met een rijke, boeiende, en goed gevulde journalistieke carrière. We missen echter sterke conclusies en beleidsaanbevelingen. Wat minder Iran, en wat meer blikken in de toekomst, waren beter geweest. Want inderdaad, we begrijpen vaak niet veel van de Oriënt, en we zouden dat beter wel moeten doen

En nu dan      Roos Ariane Van Zuylen Joris      Economie

Doordat ik twee banen heb (spreker en trainer over dienend leiderschap en storyteller bij stichting International Justice Mission) beland ik soms plotseling in onverwachte gesprekken. Zo werd ik onlangs na afloop van een training aangesproken door de directeur van een bedrijf. Hij ging niet in op de training van die dag, maar op de strijd van IJM tegen mensenhandel en moderne slavernij. ‘Kunnen we daar niet een keer over doorpraten? Iets in mij zegt me dat we als bedrijf ook hierin verschil kunnen maken…’ En zo planden wij een vervolgafspraak. BEDRIJVEN KUNNEN IMPACT MAKEN Steeds meer ondernemers zien gelukkig in dat econoom Milton Friedman een wel erg eenzijdige visie had op het belang van ondernemerschap en het nastreven van winst. Gelukkig groeit het besef dat ondernemingen ook een belangrijke maatschappelijke waarde hebben en niet alleen bestaan tot meerdere eer en glorie van de aandeelhouders. Bedrijven kunnen impact maken. Met mooie producten en diensten én door bijvoorbeeld een partnerschap aan te gaan met een ngo. Of, zoals ik in lezingen wel eens vraag: willen we mensen en de aardkloot blijven frustreren of echt mooie dingen creëren? Ariane Roos en Joris van Zoelen gaan in hun boek En nu dan in op de kracht van inspiratie en werken vanuit een purpose. Impactorganisaties zijn volgens hen ‘organisaties die positieve impact willen maken op mens en planeet.’ Een mooie transformatie, ‘omdat het moet, omdat het kan en omdat het geweldig leuk en bevredigend is om te werken in een organisatie die aan de wereld werkt om die mooier te maken dan zij nu is.’ MAATSCHAPPELIJKE MEERWAARDE Geen zichzelf respecterend bedrijf laat de kans liggen om van maatschappelijke meerwaarde te zijn. En dan heb ik het niet over – met name – multinationals, die weliswaar mooie praatjes hebben, maar die toch vooral gericht zijn op het maken van zoveel mogelijk winst – en daarbij voor lief nemen dat tot slaaf gemaakten aan hun producten werken. ‘De natuur en de mensen moeten niet een blinde vlek zijn van de economie, maar het juist het hart van de economie’, zo stellen Roos en Van Zoelen terecht. ‘Waarom zijn we dan toch begonnen met het uitbuiten van de aarde en het uitbuiten van mensen?’ vragen zij zich af. ‘Elke organisatie kan (én moet) weten wat de volledige impact van haar handelen is.’ En nee, we hoeven volgens de auteurs geen wereldverbeteraars te zijn om aan ‘het goede’ te werken. ‘Durf groot te dromen, maar schroom niet om klein te beginnen.’ In de voorbeelden die in En nu dan voorbijkomen, lezen we dan ook de verhalen van de ondernemers die een droom hadden, klein begonnen en nu bekend zijn geworden. Denk aan bedrijven als Tony’s Chocolonely, Too Good to Go en Dopper. Zij bewijzen dat goed doen voor de wereld ook een gezond winstgevend businessmodel is. ZWAARTEKRACHT VAN DE ECONOMIE Maar hoewel de roep van zowel consumenten als (potentieel nieuwe) medewerkers van bedrijven om purpose steeds luider wordt, hebben dollartekens in veel bedrijven nog een vertroebelende werking op een visie om recht te doen aan mens en planeet. Het ik, wint het van het wij. Of, zoals Roos en Van Zoelen het zeggen: ‘We zitten gevangen in de vicieuze cirkel van de zwaartekracht van de economie. Bedrijven acteren in de eerste plaats nog steeds volgens de theorie van Friedman: winst maken en aandeelhouderswaarde verhogen. […] Het is volstrekt normaal om ecologisch rood te staan of mensen in lagelonenlanden onder slechte omstandigheden te laten werken om zwarte cijfers te schrijven. Vele CEO’s, ondernemers en organisaties zijn gevangen van de economie.’ IMPACT ALS BUSINESSMODEL Het is dus tijd voor ‘impactorganisaties’, waarbij impact het doel is en business het middel. ‘Het businessmodel is niet ontstaan voor persoonlijk gewin, maar voor gezamenlijke vooruitgang. […] Hun purpose is heel helder en zit in de wortels van de organisatie.’ Ik begrijp het enthousiasme van Roos en Van Zoelen voor dergelijke bedrijven. Niet voor niets zitten we met IJM aan tafel bij Tony’s Chocolonely – samen willen we immers een eind maken aan moderne slavernij. Maar niet iedere onderneming is begonnen met dit hogere doel. Hoevelen zijn er niet gestart vanuit een passie voor een bepaald product / dienst én als doel veel winst te maken? En geef ze eens ongelijk. Hoe mooi is het dat ook zij zich beginnen te realiseren dat ze positief verschil kunnen maken. In de eigen keten, maar ook door samenwerking met ngo’s die al een tijdje op weg zijn en bewijzen effectief te zijn. En nu dan kan ook deze bedrijven een positief duwtje in de rug geven.

Nieuw Fascisme      Lawtoo Nioesh      Maatschappij

Op het eerste zicht kunnen we de theorie van Lawtoo scharen onder de vierde golf van politieke theorieën over populisme. Politieke wetenschapper Julian Kuttig (2022) laat de vierde golf van populistische theorieën beginnen in de jaren 1990 tot nu. Centraal in deze theorieën ziet hij de relatie tussen populisme en representatieve politiek zoals beschreven door Margaret Canovan (1999) en Paul Taggart (2002), de relatie tussen populisme en radicale democratie bij Ernesto Laclau (2005) en de relatie tussen populisme en politiek liberalisme bij Takis Pappas (2019). Deze studies richten zich vooral op extreem rechts populisme in het Globale Noorden. Een belangrijke kritiek op deze theorieën is dan de Eurocentrische benadering van een geïdealiseerde liberale democratie. Kuttig onderscheidt daarom een vijfde golf van theorieën over populisme die zich bezighoudt met vormen van populisme in maatschappelijke structuren in het Globale Zuiden. Een voorbeeld daarvan is Robert Nyenhuis (2020) die een politieke studie levert van populisme in Zuid-Afrika en studies van Chaterji, Angana, Hansen en Jaffrelot (2019) in India. Antagonisme en charismatisch leiderschap Kenmerkend voor populistisch denken is de tegenstelling tussen een ‘puur volk’ dat in opstand komt tegen een ‘gecorrumpeerde elite’. Andere belangrijke elementen zijn de wil van het volk, sociale ‘hegemonisering’ en polarisering of ‘antagonisering’ gekoppeld aan charismatisch leiderschap. Al deze elementen komen aan bod in ‘Nieuw Fascisme’, maar wat eigen is aan de theorie van Lawtoo is dat de verklaringen voor groepsgedrag geworteld liggen in de westerse filosofische traditie van mimetisch denken. De theorie over populisme van Lawtoo is daardoor ingebed in de literaire traditie van mimesis en bouwt voort op denkers als Plato, Aristoteles, Friedrich Nietzsche, René Girard, George Bataille en Erich Auerbach (2003). Een belangrijk hoofdstuk behandelt de filosofie van gemeenschap, waarbij we teruggaan naar de vriendschapsrelaties tussen Jacques Derrida, Jean-Luc Nancy en Philippe Lacoue-Labarthe. Gevolgd door een hoofdstuk gewijd aan de mythe. Volgens de analyse van Lawtoo lijkt de focus te liggen op identiteit, een gevoeligheid van de moderne mens. De mythe van ‘The American Dream’ schetst het beeld van een uitverkoren wit volk, met uitsluiting van minderheidsgroepen. De rol van de nieuwe media Lawtoo bestudeert de nieuwe media (Facebook en Twitter) in relatie tot (nieuw) fascistische leiders in de Verenigde Staten en Europa en hanteert het presidentschap van Trump als casestudy. Daarbij heeft hij aandacht voor de studie van lichaamstaal en theatraliteit. Wat nieuw is in het fascisme bevindt zich wellicht minder aan de zijde van de boodschap (message) en meer aan de zijde van de wijze waarop de leiders de media gebruiken, inclusief de nieuwe sociale media, die niet alleen politieke ficties verspreiden maar de politiek zelf tot een fictie maken. Mimetische besmetting Lawtoo hanteert een jargon ontleend aan de psychoanalyse en onderhoudt zo een relatie met westers medisch denken in termen van ziekte en besmetting, wat compleet past binnen de context van de coronacrisis waarin de theorie is ontstaan. Het virale aspect van mimesis, verspreid via de nieuwe sociale media, resulteert in een vorm van hypermimesis. Lawtoo bouwt voort op moderne literatuur en historisch fascisme in Italië om een postmoderne interpretatie te bieden voor de opkomst van nieuw fascisme. Nieuwe sociale media dragen bij tot het creëren van een gesimuleerde realiteit die het ontologische verschil tussen fictie en realiteit vervaagt, resulterend in een overvloed aan simulacra, of hyperreële schaduwen zonder referent. De benadering is op die manier ook in lijn met het postmodernistisch denken van Baudrillard. De theorie illustreert hoe een massa, aangestuurd door het ‘mimetisch onbewuste’, binnen deze virtuele realiteit vatbaar is voor charismatische leiders. Lawtoo geeft als voorbeeld de manier waarop Donald Trump president kon worden. Verklaring hiervoor is hoe de virtuele realiteit van de tv-show The Apprentice, een massapubliek hypnotiseerde om zo een alternatieve realiteit te creëren waarin Trump president was. Denken over gemeenschap Het boek lijkt een zekere urgentie te hebben, omdat het zich als doel stelt om de opkomende (nieuw) fascistische tendensen te bestrijden. De theorie verenigt de Europese intelligentsia in de strijd tegen het fascisme, zowel oud als nieuw. Toch blijft het conservatief vasthouden aan theorieën uit het Globale Noorden. De uitdaging lijkt niet alleen te liggen in het ontwerpen van theorieën die weerstand bieden tegen hedendaags ‘fascisme’, maar ook in het doorbreken van het dualistisch denken tussen het Globale Noorden en het Globale Zuiden. Ondanks deze uitdagingen is het werk van Lawtoo een indrukwekkend filosofisch denkwerk, dat op zijn minst de Europese intelligentsia dichter bij elkaar brengt.

Zwerven langs de Limes      Devoldere Luc      Romeinse geschiedenis

Van de muur van Hadrianus tot een cavalariefort in Jordanië en een klooster in Marokko: meer dan vijftien jaar lang trok classicus en essayist Luc Devoldere langs de randen van het Romeinse Rijk. Hij ging als een nieuwerwetse keizer Hadrianus de Romeinse forten van weleer aan de buitengrenzen inspecteren. Zwerven langs de limes is een indrukwekkend verslag hoe Romeinse en christelijke waarden nog altijd rondspoken in de huidige Europese Unie zonder haar echter vandaag nog vleugels te geven. Het eindverdict van Devoldere is dan ook snoeihard: ‘Europa is vandaag de dag een schiereiland, een aanhangsel van Azië. Het straalt geen macht uit, omdat het vasthangt aan regels die macht beknotten.’ Voor hij tot die conclusie komt, leidt Devoldere in zijn intellectuele geschiedenis van het oude Europa de lezer rond langs de grenzen van het Romeinse Rijk. Met een verbluffende historische bagage weet Devoldere de ijkpunten van onze beschaving weer op scherp te zetten. Tegelijk hangt er een melancholische glans over zijn erudiet sporenonderzoek. Kuierend langs de uiterwaarden van dat glorieuze verleden spit Devoldere in eerste instantie de grote lijnen van die geschiedenis terug uit Is Devoldere de laatste Romein? Nee, beweert hij zelf. De Duitse schrijver Ernst Jünger die soeverein-stoïcijns de honderd haalde en de hele twintigste eeuw meemaakte, komt die eer toe. Of de Franse journaalauteur Henri de Montherlant die uiteindelijk in 1972 zelfdoding pleegde en voor wie Devoldere als lucide dagboekschrijver altijd al een boontje heeft gehad. Vieze druppel Rome, of misschien beter ‘het idee Rome’, was een politieke constructie die Europa is blijven beheksen: van in de klassieke oudheid tot het Heilige Roomse Rijk en de Europese Unie vandaag. Kuierend langs de uiterwaarden van dat glorieuze verleden spit Devoldere in eerste instantie de grote lijnen van die geschiedenis terug uit. Maar zelfs voor kenners diept hij ongekende schatten op. Of had u al gehoord van de laconieke verzen van de Alexandrijnse leraar-dichter Palladas: ‘Wil je de waarheid horen? / Uit tuchteloze geilheid, / uit één vieze druppel / ben je geboren.’ En hij is ook niet vies van de betere toeristische tips. Wie bijvoorbeeld een bezoek plant aan het Pantheon in Rome kan het aanschuiven voorkomen door er op zondag naar de kerkdienst te gaan waar maar enkelingen present voor tekenen. Vergane glorie Beginnen doet hij langs de beroemde muur van Hadrianus waar hij nog de intacte versie van de fotogenieke esdoorn te zien krijgt die ondertussen door onverlaten werd neergehakt. Van daar uit gaat het via Nederland en de Rijn naar Duitsland en via de Donau tot aan de Zwarte Zee. Onderweg moet hij geregeld constateren dat de kennis over die vergane glorie ver te zoeken is. Devoldere reconstrueert het grondplan van die Romeinse beschaving: de stabiele en pragmatische stedenbouwkundige ordening en het comfort van de huisvesting (vloerverwarming, stromend water). Maar natuurlijk ook met aandacht voor het meestal rationele, planmatige beleid én de bereidheid om nieuwkomers te integreren en burgerrechten te geven. En ja, de critici die Romes imperialisme brandmerkten, krijgen ook een stem. Rode dakpannen Knap hoe hij daarbij via persoonlijke associaties de fascinatie van die Romeinse beschaving in beeld brengt. In Keulen heeft hij het met de historicus Henri Pirenne in gedachten over de aantrekkingskracht van de rode dakpannen van de Romeinse villa’s op de Germaanse outsiders aan de andere oever van de Rijn: ‘Vanaf dat ogenblik hadden ze geen ander verlangen meer, beweerde hij, dan in dat rijk binnendringen. Niet om het te vernietigen, maar om aan het behaaglijke leven binnen de grenzen ervan deel te kunnen nemen. Is het voor Afrikanen die vandaag de dag in hun savanne op hun smartphones staren anders?’ Er zijn te veel hoogtepunten in Devolderes historisch-filosofisch reisjournaal om op te sommen maar zijn verblijf in het Marokkaanse klooster van Midelt beklijft het meest. Na de Balkan en het Midden-Oosten eindigt Devoldere in Noord-Afrika waar het christendom in de vierde en vijfde eeuw mee dankzij de Vandalen voet aan wal kreeg. Vandaag is daar door de islamisering vanaf de zevende eeuw nog weinig of niets van te merken. Het islamistisch terrorisme van IS is het laatste dieptepunt in de vernietiging van christelijke enclaves die maar mondjesmaat stand houden. Weerbaarheid Op het einde van zijn beschavingsinspectie doet Devoldere het Italiaanse eilandje Ventotene aan waar eminente Romeinse ballingen ooit verbleven. Julia, enig kind van Augustus, werd er door haar vader naar toe gestuurd. Devoldere strijkt er neer samen met het kruim van de Europese Unie, onder wie Guy Verhofstadt, dat er zich komt bezinnen over de relevantie van het Imperium Romanum voor de EU van vandaag. Ook daar pleit Devoldere voor meer Europese weerbaarheid: ‘Politieke constructies kunnen naar mijn idee niet overleven als ze hun eigen identiteit, en dus een soort fixatie op een zelfbeeld, en hun territorium niet verdedigen tegen het vreemde en vijandige.’ Canon van onze beschaving Heel toepasselijk en actueel sluit hij af met Kant én Machiavelli in één adem te vernoemen: ‘Europa moet ook naast zijn waarden, waarmee het deugdpronkend zwaait, zijn belangen durven erkennen. (…) Het moet zich bewapenen. Het moet een verhaal ontwikkelen over wat het samenhoudt.’ Dat Romeins-christelijke verhaal vertelt Devoldere in Zwerven langs de limes op een ronduit magistrale manier die minstens evenwaardig is aan internationale bestsellers, zoals Heerschappij van Tom Holland of De wereld van Simon Sebag Montefiore. Devolderes levenswerk kan zonder meer als de persoonlijk doorleefde canon van onze westerse, Europese beschaving gelden.

Tien argumenten om je sociale media-accounts nu meteen te verwijderen      Lanier Jaron      Maatschappij

Je kunt het je misschien niet voorstellen, maar het is mogelijk: een leven zonder sociale media. Volgens Silicon Valley-pionier Jaron Lanier zijn we zonder zelfs veel beter af. Sociale media hebben de neiging het slechtste in ons naar boven te halen. Ze maken ons dommer, egoïstischer en willozer. Ze misleiden ons met illusies van populariteit en succes. Ze geven ons het idee meer ‘verbonden’ zijn dan ooit, terwijl we in werkelijkheid van andere mensen vervreemd raken. We denken zelf te kiezen, maar worden voortdurend bestookt met gerichte advertenties en zijn weerloos tegenover algoritmen van de rijkste bedrijven ter wereld, die verdienen aan de manipulatie van hun gebruikers. In tien scherpzinnige argumenten fileert Lanier het kwaad van de sociale media en geeft hij een aanzet tot een rijkere, menselijkere manier van online netwerken. In Tien argumenten om je sociale media-accounts nu meteen te verwijderen, Silicon Valley-pionier Jaron Lanier stelt dat een leven zonder sociale media ons aardiger, verstandiger en gelukkiger kan maken1. Hier zijn enkele van de argumenten die hij naar voren brengt: Verlies van autonomie: Door sociale media worden we voortdurend bespied en opgejaagd. Het is moeilijk om autonoom te blijven wanneer algoritmen ons gedrag manipuleren. Ondermijning van de waarheid: Sociale media voeden angstverhalen en complottheorieën, waardoor tunnelvisie en filterbubbels ontstaan. Empathisch vermogen: Sociale media creëren gepersonaliseerde privéwerelden, waardoor we minder in staat zijn ons in anderen te verplaatsen. Negatieve impact op gezondheid: Overmatig gebruik van sociale media kan leiden tot stress, depressie en slaapproblemen. Verlies van privacy: Onze persoonlijke gegevens worden continu verzameld en gebruikt voor gerichte advertenties. Verslaving: Sociale media zijn ontworpen om onze aandacht vast te houden, wat kan leiden tot verslaving. Versterking van negativiteit: Sociale media benadrukken vaak negatieve berichten en emoties. Verlies van creativiteit: We besteden te veel tijd aan passief consumeren in plaats van actief creëren. Verdwijnen van echte vriendschappen: Online relaties vervangen vaak persoonlijke ontmoetingen. Verlies van tijd: Sociale media kunnen een enorme tijdsverspilling zijn. Lanier pleit voor een bewuste keuze om sociale media te verwijderen en op zoek te gaan naar een rijkere, menselijkere manier van online netwerken.. Misschien is het tijd om eens kritisch naar onze eigen sociale mediagebruiken te kijken! Een leven zonder sociale media maakt ons aardiger, verstandiger en gelukkiger. Sociale media hebben de neiging het slechtste in ons naar boven te halen. Ze maken ons dommer, egoïstischer en willozer. Ze misleiden ons met illusies van populariteit en succes. Ze geven ons het idee meer ‘verbonden’ te zijn dan ooit, terwijl we in werkelijkheid van andere mensen vervreemd raken.

Beleggen zoals de wolf van Wall Street      Belfort Jordan      Beleggen

In Beleggen zoals de Wolf van Wall Street leer je wanneer je aandelen moet kopen, onder welke omstandigheden je ze moet vasthouden en wanneer je je winst moet pakken. Dit boek biedt inzichten over slimmer en veiliger beleggen, en hoe je aanzienlijke rijkdom kunt opbouwen op zowel de korte als de lange termijn1. Het lijkt me een interessante gids voor iedereen die geïnteresseerd is in beleggen! De film The Wolf of Wall Street, die een Oscar-nominatie in de wacht sleepte, begint met Jordan Belfort die klaagt dat hij 49 miljoen dollar heeft verdiend in het jaar dat hij 26 werd - want het is net geen 3 miljoen dollar per week. Veel bioscoopbezoekers zullen zich bij het verlaten van de zaal hebben proberen voor te stellen hoe het zou zijn om in de schoenen te staan van de jonge effectenmakelaar die begin jaren negentig miljardair werd. Maar voorbij het klatergoud van de ongebreidelde - en zelfs irritatie veroorzakende - luxe waarin de hoofdpersoon zich wentelt, zullen slimme beleggers de zaal uit lopen met een aantal belangrijke lessen in het hoofd geprent. Want de film besteedt nauwelijks aandacht aan de (financiële) slachtoffers die Belfort maakte. Terwijl juist op dat punt lessen te trekken zijn voor alle beleggers. Belfort geeft ze tegenwoordig, na het uitzitten van zijn straf, zelf in talrijke essays en artikelen, en ook optreden voor beleggers, zoals bij Morningstar in Australië in 2009. Dit zijn de 7 lessen van de Wolf of Wall Street: 1. Vermijd kleine en onbekende adviseurs Vertrouw uw geld liever niet toe aan een onbekende broker of aan een adviseur die niet verbonden is aan een (grote) adviesfirma of consultant. Er zitten serieuze professionals tussen de kleintjes, en tussen de grote, gevestigde namen zullen ongetwijfeld ook rotte appels zitten, maar het is een groot risico om in zee te gaan met een adviseur die geen loopbaan-wapenfeiten of track record kan laten zien. 2. Win breed informatie in Om te weten of u de adviseur die u in de arm neemt kunt vertrouwen, moet u meer informatie inwinnen dan alleen de referenties die de adviseur zelf verstrekt. Zoek naar andere partijen die iets weten van deze adviseur en probeer een breder beeld te krijgen van diens expertise en reputatie. 3. Informatie over het bedrijf moet solide en helder zijn Bij het verzamelen van informatie is het zaak om te zien hoe scheutig de adviseur en/of zijn fonds daar zelf mee zijn. Respectabele consultants gaan open te werk en hebben voldoende informatie openbaar beschikbaar om een oordeel te kunnen vormen over hun werkwijze en hun reputatie. Partijen die alleen maar adverteren met hun rendementen en vaag blijven over alle andere aspecten van hun manier van zaken doen en hun beleggingsprocessen, zijn te wantrouwen. Bij twijfel, kies een andere partij. 4. Ethiek: eenmaal verloren, voor altijd weg Als het gaat om geld, dan is het het een of het ander; er is geen tussenweg. Als de lijn eenmaal overschreden is, bestaat er geen weg meer terug. "Toen ik begon, was ik niet ethisch bankroet", vertelt Belfort in zijn autobiografie. "Ik verkocht mijn ziel stukje bij beetje. Ik ben overgelopen naar de dark side door een reeks hele kleine stapjes." 5. Wantrouw de belofte “exclusief” De oudste techniek ter wereld is vleierij: “Mijn klanten zijn exclusief, maar jij kan erbij horen.” Bernard Madoff deed precies dit om mensen over te halen. 6. Als het te mooi is om waar te zijn, dan is het dat ook Iedereen zoekt naar de makkelijkste en kortste weg om zijn doel te bereiken, en finance is daarop geen uitzondering. Als iemand je een methode biedt met voorwaarden die te mooi om waar te zijn klinken, dan moeten alle alarmbellen afgaan en is dieper onderzoek noodzakelijk. Want als iets te mooi is om waar te zijn, dan is het dat ook. Ook hier geldt weer: de betoverende rendementen die Madoff voorspiegelde zijn hier een goed voorbeeld van. 7. Financial Conduct Authorities Have Their Limits Regelgevende en toezichthoudende autoriteiten zijn heel belangrijk, maar het naief om blind op ze te vertrouwen. Beleggers moeten de eerste zijn die zichzelf controleren en ook de partijen met wie ze werken. Zorgwekkend in dit verband is de verklaring van Belfort over de controle door de Amerikaanse toezichthouder, de Security and Exchange Commission. “Daar klopt niets van. Dat instituut is onderbemand en heeft te weinig middelen. Het moet opgeheven worden en opgaan in een effectiever overheidsorgaan”, vindt hij. “In mijn tijd bij Stratton Oakmont stuurde de SEC vier teams met onderzoekers naar ons in twee jaar tijd. Het waren kleuters. Ze wisten niets van de effectenhandel. Destijds deed ik er veel aan om mijn activiteiten legitiem te laten lijken. We gaven hen honderden, duizenden trading tickets, en terwijl zij zochten naar een smoking gun, verdienden wij bergen geld.”

Het weefgetouw van de tijd      Kaplan D.Robert      Midden-Oosten

Geopolitiekexpert Robert D. Kaplan verlegt zijn blik naar het Grotere Midden-Oosten ‘Een levendige en uitdagende nieuwe studie over de machtige mogendheden die de regio beïnvloeden in een wanordelijke, multipolaire wereld.’ Financial Times Eeuwenlang bevond het Grotere Midden-Oosten – het enorme gebied tussen het Middellandse Zeegebied en China dat grote delen van de Arabische wereld, Noord-Afrika en Azië omvat – zich op het kruispunt van wereldw?de imperialistische ambities. Maar sinds het uiteenvallen van de grote r?ken in de twintigste eeuw z?n de postkoloniale staten in dit gebied op zoek naar stabiliteit. Ondertussen voerden machtsvacuüms, leiderschapskwesties en grensconflicten er de boventoon. En terw?l westerse leiders tevergeefs hebben geprobeerd de democratie te promoten in het Grotere Midden-Oosten is er nu een nieuwe vorm van economisch imperialisme opkomst als gevolg van China’s inmenging in het gebied. In Het weefgetouw van de t?d verkent Kaplan deze omstreden regio en toont h? de impact van haar onstuimige geschiedenis op het heden en het contrast tussen stabiliteit en democratische idealen. Niet alleen historische feiten, zoals de geschiedenis van Constantinopel, maar ook recente gebeurtenissen, zoals de onderdrukking van de Oeigoeren, komen aan bod. Door klassieke teksten, meeslepende reisverhalen en opvattingen uit de landen in het Grotere Midden-Oosten aan elkaar te koppelen, schetst Kaplan een beeld waaruit jarenlange geopolitieke verbanden naar voren komen en toont h? het belang van de regio voor de eenentwintigste eeuw. Robert D. Kaplan is voorzitter van de afdeling Geopolitiek bij het Foreign Policy Research Institute en Senior Advisor bij Euresia Group. Daarnaast schreef hij al vele boeken over buitenlandse politiek en reizen, waaronder De geopolitieke tragedie, De Adriatische Zee, Moesson en Balkanschimmen, waarvan wereldwijd vertalingen zijn verschenen. Hij werd twee keer opgenomen in de Top 100 Global Thinkers van Foreign Policy. Over Kaplans eerdere werk: ‘Kaplan is een soort rondreizende buitenlandpolitiekexpert die zijn zienswijze niet door zijn inlevingsvermogen laat beïnvloeden.’ The Wall Street Journal ‘Een voortreffelijk waarnemer en een begenadigd schrijver.’ NRC ‘Wat Kaplans werk zo bijzonder maakt, is dat hij er telkens in slaagt om vanuit zijn observaties ter plaatse de geschiedenis van een regio of zelfs een heel continent tot leven te brengen en in een nieuw perspectief te plaatsen.’ de Volkskrant

AI, de hype voorbij      Janssen Jackie      Management

Hoe denken ze in jouw bedrijf over artificial intelligence (AI)? Ziet het management al mogelijkheden? Wordt het afgedaan als gebakken lucht? Of wordt AI al toegepast voor de verbetering van interne processen of extern, voor de marktbewerking? Algemeen gesproken: waar staat AI in de fameuze hype cycle? Onderzoeksinstituut Gartner beschrijft de hype cycle nauwkeurig. Op basis van een keur aan innovaties en nieuwe technologieën classificeren ze zaken als bijvoorbeeld VR, AR, 3D(-printing en -video) en blockchain. De ‘levenscyclus’ van een hype loopt van innovatie, naar hype, piek, desillusie en uiteindelijk productieve toepassing. Dertig jaar geleden deed ik een groot onderzoek onder directeuren met als kernvraag: ‘Wat denkt u dat de toegevoegde waarde van webtechnologie is voor uw bedrijfsvoering?’ De overall response was, in 3 woorden samengevat: ‘Leuk voor erbij’. Dat was dus duidelijk vóór de hype. Nu lijkt het met AI op een déjà vu. Stappenplan voor AI Want na het knappen van de internetbubbel aan het begin van deze eeuw, is een webloze wereld nauwelijks meer denkbaar. Businessmodellen zijn tegenwoordig veelal gestoeld op internet-technologie of maken daar minstens ruimschoots gebruikt van. Kijkend naar de ontwikkeling die AI nu doormaakt, lijkt het niet veel anders. Los van wat de sceptici ervan denken, is het duidelijk dat AI nu al nuttig wordt gebruikt en straks misschien ook essentieel zal blijken. Dat vraagt wel om een serieuze planmatige aanpak. De AI-hype is niet voorbij, maar AI is wel voorbij de hype. Zo’n plan bestaat uit 4 stappen, nadat het bewustzijn van de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie in jouw bedrijf is ontstaan, namelijk: Plantrekken Experimenteren Industrialiseren Innoveren Hieronder een toelichting op elk van deze stappen. 1. Plan trekken Bij deze stap verzamel je de puzzelstukjes. Welke data-elementen zijn beschikbaar in de organisatie en hoe zouden die in elkaar passen. Enerzijds is er dus al het bewustzijn, in de zin van: ‘we hebben heel veel data’ en ‘we zouden er iets mee moeten kunnen doen’. Maar de grote vraag die openstaat is: ‘Hoe dan?’ Vaak blijkt de crux te zitten in de eilandjes- of silo-cultuur. Iedere afdeling heeft eigen data over de processen die daar spelen. Het feit dat die niet gedeeld – of in ieder geval niet gecombineerd – worden, leidt tot minder efficiëntie. Casus: Prodtech en de seizoenspatronen Het metaalverwerkende bedrijf Prodtech had last van fluctuerende vraag. Die leidde enerzijds tot onwerkbare pieken in de productie maar anderzijds ook tot problemen met onverkochte voorraad en ontevreden klanten. Door heel veel overleg, het winnen van vertrouwen en natuurlijk het oplossen van technische belemmeringen, werden de communicatiekloven echter langzaam gedicht. De weerstand tegen veranderingen nam steeds verder af. Vooral toen de eerste resultaten werden getoond. Er ontstond steeds meer samenwerking en daardoor ook nog veel meer datagedreven inzichten. 2. Experimenteren Als je gaat experimenteren, doe je dat ook in een aantal stappen. Het uitgangspunt is daarbij wel dat het management van de organisatie doordrongen is van het feit dat het benutten van data en de toepassing van AI daarbij cruciaal is. Als die sense of urgency ontbreekt, wordt het een moeilijk verhaal. Het feit dat de top van het bedrijf er unaniem achter staat, zorgt ook voor meer acceptatie ‘op de werkvloer’. Daarnaast helpt dit commitment om de nodige funding en resources te krijgen voor de experimenten. Met AI is het net als met koken: de kwaliteit van de ingrediënten (i.e. het team en de data) bepalen het resultaat. De volgende belangrijke succesfactor is de diversiteit binnen het team. Daarbij gaat het deze keer niet over geslacht of etniciteit maar meer de interdisciplinariteit. Het is van groot belang dat het team inbreng heeft vanuit de verschillende functies binnen de organisatie. Natuurlijk zijn de IT’ers (data analisten, data scientists, prompt engineers) een belangrijke enabler. Lees ook: Zo veeg je de vloer aan met AI-ruis en contentkak Maar er moeten vooral ook collega’s uit de business betrokken worden. Een bedrijfskundige kan ook goede diensten bewijzen. Juristen zijn van belang om te zorgen dat alles binnen de wettelijke kaders gebeurt. Een bedrijfsstrateeg kan tenslotte helpen om te beoordelen of een en ander past in de richting die het bedrijf heeft gekozen. De ethische aspecten en standaarden moeten door het gehele team worden bewaakt. Om het succes een beetje te helpen, is het van belang de juiste pilot-projecten te kiezen. Begin daarbij vooral niet te groot. kleine stapjes, quick wins, kunnen helpen het aantal medestanders snel te laten groeien. Casus: De Haagse winkeldetective Om te proberen winkeldiefstal tegen te gaan, werd een project opgezet rondom de bestudering van videobeelden. Geholpen door machinelearning-technologie werd gekeken of er patronen te ontdekken waren in het gedrag van winkelbezoekers die spullen meenamen zonder af te rekenen. Dat riep veel vragen op. Mag je zomaar mensen filmen? Wat doe je met die beelden? Welke conclusies of voorspellingen zijn goed te onderbouwen en te rechtvaardigen? Allemaal vragen die je vanuit meerdere invalshoeken kunt belichten. Dat lukt alleen als het team echt interdisciplinair is opgezet. Het resultaat van het project was overigens dat er causale verbanden werden gevonden in looppatronen van overtreders. Dat inzicht zorgde ervoor dat preventieve maatregelen konden worden genomen. Maar risico’s van dergelijke experimenten kennen we natuurlijk ook… Interdisciplinariteit is de sleutel tot een fraaie symfonie. Goede communicatie zorgt daarbij voor de juiste stemming. 3. Industrialiseren Industrialiseren staat hier feitelijk gelijk aan ‘opschalen’. Uit de experimenten zijn ongetwijfeld ‘winnaars’ naar voren gekomen. Experimenten die het waard zijn om grootschalig te worden uitgerold. Dat vraagt misschien ook om een opschaling van het projectteam. Misschien kun je de activiteiten beter borgen in een eigen AI-afdeling. Daarbij komen we langzaamaan toch bij formele definities van de verschillende rollen binnen zo’n afdeling. En ook de schets van de bijbehorende technologische infrastructuur. Het wordt serieus. De hoogste tijd om eens te kijken waar de prioriteiten binnen de organisatie moeten liggen. Daarvoor zijn checklists en het web-diagram dat daaruit voortkomt en prima hulpmiddel. Sleutelfactoren voor succes Hier een voorbeeld van een spiderdiagram, ook wel het AI-kompas. Aan de hand van een checklist met een tiental vragen maak je zichtbaar welk onderdeel binnen de organisatie de meeste aandacht nodig heeft.AI-spiderdiagram Casus: De Belgische Bankverzekeraar Hoe kan een schadeverzekeraar de winst verhogen? Een simpel antwoord kan zijn: de premies verhogen. Maar dat zou natuurlijk de retentie laten dalen en de concurrentie in de kaart spelen. Daarom werd bekeken hoe uitkeringen en omvang van schadebedragen kon worden beperkt. Samen met een team, waarin naast strategen ook datawetenschappers, -engineers, UX/UI-designers en een ethicus plaatshadden, werd gekeken naar de mogelijkheden om schades te beperken. Er werd een algoritme ontwikkeld dat in geval van ernstige storm een waarschuwing uitstuurde naar verzekerden – op voorwaarde dat ze in de buurt van hun huis waren en dus maatregelen konden nemen. Dat vroeg om combinatie van heel veel data uit heel veel (interne en externe) systemen. Uiteraard riep dit ook veel vragen op over privacy (wie is er in de buurt van zijn of haar huis?). Dat kon worden opgelost. Na veel hoofdbrekens bleek de AI-toepassing te werken en op te schalen naar een ‘landelijke dekking’. 4. Innoveren De laatste stap uit het AI-stappenplan heeft een open einde. Omdat niemand kan voorspellen waar het zal eindigen. We maken al wel kennis met de AI-paradox. Die houdt in dat er door de snelheid en kwaliteit van AI als innovator er bij mensen een luiheid ontstaat. Dit onder het motto: de machine en het algoritme kunnen het toch allemaal sneller en beter. Daarin schuilt een kenmerkend gevaar van AI. Want waar innovatie door mensen gekenmerkt wordt door ontdekkingen waaraan nog nooit iemand aan heeft gedacht, kijkt AI voor innovatie simpelweg naar alles wat er al te zien is. Oftewel: menselijke creativiteit en intelligentie zal nodig zijn om tot echte innovatie te komen. Los nog van de ethische aspecten waarvoor menselijke ‘bewaking’ nodig is. Maar het gaat natuurlijk wel heel goed als je deze menselijke capaciteiten combineert. Dat wil zeggen: laat ondersteunen door AI-technologie. De synergie die je daarbij kunt bereiken leidt tot mooie resultaten. Casus: Personeelswerving via het JobInnovate-platform Vacaturesites zijn er te over. Mensen die geïnteresseerd zijn in een nieuwe baan ook. De zoektocht is echter vaak lastig, van beide kanten. Het Belgische JobInnovate zette de markt op zijn kop. Het liet vacatures naar kandidaten zoeken. Door met een algoritme realtime LinkedIn-profielen te screenen. Zowel op soft als op hard skills en met medeneming van portfolio’s en hobby’s. Net zolang tot er (voldoende) geschikte kandidaten zijn gevonden. Technisch zeer geavanceerd maar dankzij de inbreng van de ethici ook verantwoord en vooroordelenvrij. Het was het eerste project van deze startup, maar wel meteen een succes. Het AI-kompas Jackie Janssen beschrijft het allemaal keurig in zijn nieuwste boek ‘AI, de hype voorbij‘ (affiliate). Iedere stap gevat in een overzichtelijk hoofdstuk. Daarbij staan aan het begin steeds de genoemde checklists. Een tiental vragen om te bepalen in welk stadium jouw bedrijf zicht bevindt, als het gaat om het gebruik van data en de toepassing daarvan binnen AI. Ook die opzet doet mij denken aan mijn eigen onderzoek van 3 decennia terug. De scores op de vragen moeten leiden tot een ‘kompas’, feitelijk een spiderdiagram. Dat maakt zichtbaar welke aspecten extra aandacht verdienen als het gaat om implementatie van kunstmatige intelligentie in de organisatie. Mede door AI zijn data geen bijproduct, maar een cruciaal onderdeel van de bedrijfsvoering. Een handig standaardwerk Kaft van het boek AI, de hype voorbij.Het boek is alles bij elkaar genomen zeker aan te raden voor iedereen die met AI te maken heeft. Eigenlijk voor iedereen dus! Maar als je voelt dat jouw bedrijf een schat aan data heeft maar die nog niet (goed) benut, kan het helemaal een interessante investering zijn. Het gedetailleerde stappenplan is misschien wat voor de hand liggend. Maar met de checklists kun je als organisatie een prima inventarisatie maken: een plan van aanpak met experimenten opzetten en uiteindelijk daadwerkelijk de vruchten gaan plukken. Ook vrij basaal, de begrippenlijsten en de uitleg over allerlei vormen van en functies binnen AI maken het boek een nuttig naslagwerk. Zowel voor beginners als gevorderden. De Vlaamse inslag, herkenbaar aan verschillende formuleringen en voorbeelden van onze zuiderbuur, mag daarbij geen belemmering zijn. De expertise en ervaring die Janssen met ons in zijn nieuwste boek deelt, is de moeite (en de prijs) zonder meer waard. Zeker en vast.

Carte Blanche      De Coene Karen      Europese geschiedenis

Het rommelt en bruist in het Europa van de lange achttiende eeuw. Grootmachten Pruisen, Frankrijk, Spanje, Groot- Brittannië en Oostenrijk botsen met elkaar in opeenvolgende oorlogen, de Verlichting doet zijn intrede en in de salons wordt aan tradities en de samenleving gewrikt. Tussen al dat gewoel probeert Joseph Jean François de Ferraris (1726-1814) zijn plaats bij de Habsburgse elite te veroveren, én te behouden. Daar slaagt hij wonderwel in. Hij komt in een goed blaadje te staan bij de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia en wordt een beschermeling van prins Karel van Lotharingen en keizer Jozef II. Met zijn kaart, de Ferrariskaart, wil Ferraris het Weense hof overtuigen om de Oostenrijkse Nederlanden onder de kroon te houden. Het resultaat is de eerste grootschalige en gedetailleerde kaart van dit deel van West- Europa. Een kaart die later van onschatbare waarde zal blijken, hoewel de zorgvuldig getekende grenzen onmiddellijk worden aangevochten tijdens de eerste Belgische revolutie, de Brabantse Omwenteling, die uitbrak met de steun van zijn aangetrouwde familie. Ferraris beweegt zich tussen de groten der aarde. Met Carte blanche schrijft kunsthistorica Karen De Coene niet alleen de biografie van een raadselachtig man, maar ook van die zinderende achttiende eeuw.

Op het scherp van de snede      Stewart Rory      Engelse geschiedenis

Negen jaar was hij lid van het Britse Lagerhuis, en nog wel van de Conservatieve Partij, tot verrassing van velen. Hij was minister onder David Cameron en Theresa May, maar toen Boris Johnson aan de macht kwam, hield hij het voor gezien. Inmiddels herkende Rory Stewart zijn eigen partij niet meer. Nu doet hij, nadat hij door zijn eigen partij is verraden, zijn verhaal uit de doeken. Zelden heeft een oud-politicus zijn politieke leven zo beeldend en literair beschreven als Rory Stewart in Op het scherpst van de snede. Met zijn internationale bestsellers Tussenstations en De Schotse Marsen had hij zijn schrijverschap al bewezen. Op het scherpst van de snede is een eerlijke, moedige, vaak beangstigende en soms ronduit shakespeareaanse tragedie over leugens, kwaadsprekerijen, corruptie en totale incompetentie binnen de Britse politiek. Het is een uniek relaas over de werking van macht en wat die met mensen doet; en het is ook nog eens geschreven in een schitterende en, ondanks de droeve boodschap, humoristische stijl. Rory Stewart (1973) was onder meer diplomaat in Indonesië, de Balkan en Irak, oprichter van een charitatieve instelling in Afghanistan, hoogleraar aan Harvard en politicus. Hij is de schrijver van de boeken Tussenstations en De Schotse Marsen en, met Alastair Campbell, de presentator van de populairste Britse politieke podcast, The Rest is Politics. 'Hoogst vermakelijk.' Yuval Noah Harari 'Een briljant portret van een politiek tijdperk waarin leugens en ongebreidelde persoonlijke ambities (en vetes) een land in crisis stortten. Stewarts memoires zijn een modern standaardwerk, precies omdat het de politiek onderzoekt als toneel van de menselijke toestand

Een volmaaktere unie      Livestro Joshua      Europese geschiedenis

Een volmaaktere unie vertelt het verhaal van de wordingsgeschiedenis van het concept ‘federale unie’, vanaf de vroege zestiende eeuw tot aan de stichting van de eerste voorloper van de Europese Unie, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (1951). Drie federale canons – een van grote en minder bekende denkers, een van utopische vredesplannen en een van praktische pogingen tot federatievorming – gaven samen inhoud aan de concepten waarmee onderhandelaars in de naoorlogse periode vormgaven aan unies als de NAVO, de Raad van Europa en de EGKS. Het boek ontsluit het verleden van een unie die altijd claimde er geen te hebben, omdat het ‘sui generis’ zou zijn, zonder voorbeelden of voorgangers. Hoewel er niets onvermijdelijks was aan haar vorming, maakt de hier gepresenteerde geschiedenis duidelijk dat het plausibel en in zekere zin zelfs voorspelbaar was dat er op zeker moment een unie zou worden gevormd – en dat het einde van de Tweede Wereldoorlog precies het soort stichtingsmoment vormde waarover federale theoretici in voorgaande eeuwen speculeerden. Joshua Livestro werkte als politiek adviseur in Londen, Brussel en Den Haag. Hij schreef columns en essays voor onder andere Vrij Nederland, de Volkskrant en NRC. Van zijn hand verscheen eerder De adem van grootheid. Nederland in de jaren vijftig. ‘Een intellectuele tour de force op Europese schaal. Het sprankelt als een studie van de Europese longue durée. Zoals het een werkelijk inzichtelijke historische studie betaamt, zet het de lezer aan tot nadenken.’ Martin van Gelderen, hoogleraar Europese intellectuele geschiedenis, universiteit van Göttingen ‘Een prachtige, volstrekt originele studie van vijfhonderd jaar Europese geschiedenis waarin de sterke, en nog altijd groeiende, lotsverbondenheid tussen Europese landen wordt blootgelegd. Eloquent en gevat maakt Livestro zijn lezers duidelijk dat denkers, dromers en doeners (“van Machiavelli tot Monnet”) telkens weer naar het idee van een federale unie grepen in hun zoektocht naar een continentale orde die vrijheid, gelijkheid en vrede kon garanderen.’ Catherine de Vries, houder van de Generali-leerstoel in Europees beleid aan de Bocconi-universiteit Milaan ‘Livestro laat zien dat geen enkele samenwerking tussen volledig soevereine staten de tand des tijds heeft doorstaan. De enige oplossing die beklijft is samenwerking op basis van gedeelde soevereiniteit. Dit is een belangrijk boek dat een wijde lezerskring verdient, niet in de laatste plaats bij politici.’

Zo win je een propagandaoorlog      Pomerantsev Peter      Duitse geschiedenis

Zo win je een propagandaoorlog beschrijft het levensverhaal van Sefton Delmer, een Engelsman van Australische afkomst die zijn sporen verdiende als stuwende kracht achter de Engelse ‘black propaganda’ tegen de nazi’s. Met nepradiostations, echt nieuws, desinformatie en doelgerichte pamfletacties ondersteunde hij de geallieerde strijd tegen Adolf Hitler. Auteur Peter Pomerantsev verweeft de bijzondere biografie met eigen verhandelingen over desinformatie en moraliteit. Ook ziet hij parallellen met de propaganda rondom de Russische invasie in Oekraïne. Een Duits-Engelse carrière Denis Sefton ‘Tom’ Delmer groeit op in Berlijn aan het begin van de vorige eeuw. Zijn vader doceert er Engelse literatuur aan de universiteit. In 1914 maakt Delmer als scholier de massahysterie rond de oorlog persoonlijk mee. Als enige Engelse jongen in een Duitse omgeving wordt hij gepest door klasgenoten en berispt door volwassenen. Na de door de Duitsers verloren loopgravenoorlog wordt Delmer freelance journalist en later aangeworven door de Britse krant Daily Express om het Berlijnse bureau te leiden. Dankzij SA-man Ernst Röhm verschaft hij zich toegang tot de hoogste nazikringen. Als enige buitenlander mag hij Hitler vergezellen tijdens diens verkiezingstournee. Delmer mag van de Britse overheid een radiozender opbouwen die de Duitsers op het verkeerde been moet zetten Al in de eerste jaren na de machtsovername valt de Engelsman door kritische artikelen in ongenade bij de nazi’s. Hij moet uitwijken naar Frankrijk en later naar Engeland waar hij zich in eerste instantie niet echt welkom voelt. Zijn loopbaan als correspondent zet hij voort in de Spaanse burgeroorlog. Hier bouwt hij een netwerk van Duitse vrijwilligers op waar hij later dankbaar gebruik van zal maken. De oorlogsverklaring aan de nazi’s door Engeland en Frankrijk geeft een onverwachte draai aan zijn journalistieke loopbaan. Delmer mag van de Britse overheid een radiozender opbouwen die de Duitsers op het verkeerde been moet zetten. Nepradio Zijn zender wordt gemaskeerd met dezelfde herkenningsmelodieën als de staatszenders. Naast nieuws is er felle kritiek te horen op de corruptie van de politieke machthebbers. De ‘laksheid’ van de Wehrmacht, corruptie, vriendjespolitiek en zedeloze feestjes van nazicommandanten worden uitvoerig beschimpt. De luisteraars menen te maken te hebben met een bezorgde Duitse patriot met een Berlijnse tongval die zich ‘der Chef’ noemt. De commentator lijkt alle misstappen van Hitler en consorten te kennen. Door zijn vroegere werk als correspondent kent Delmer de zwakheden van de nazi’s Door zijn vroegere werk als correspondent kent Delmer de zwakheden van de nazi’s. Informanten ter plaatse helpen hem met actuele berichten waarheid en leugen op geraffineerde wijze te verbinden. Der Chef wordt een van de populairste ‘binnenlandse’ politieke commentatoren op de korte golf. Ondanks een schandaal rond pornografische uitingen door der Chef is, mag de Engelse kenner van het Duitse Rijk nog een stapje verdergaan. In 1943 ontstaat een nieuwe zender met desinformatie die kan worden ontvangen op de middengolf: ‘Soldatensender Calais’. Duitsland lijdt zware nederlagen in de Sovjet-Unie en vanuit het Westen liggen de steden onder vliegtuigenbombardementen. Een ideale tijd voor ‘black propaganda’. De nieuwe zender van Delmer wordt nog populairder dan wijlen der Chef. Bronnen Pomerantsev is een goed verteller die de aandacht van de lezer vast weet te houden. Het levensverhaal over de hoofdrolspeler is dan ook uitermate spannend. De auteur put uit een enorm aantal bronnen waarvan de belangrijkste Delmers twee autobiografische boeken Trail Sinister en Black Boomerang zijn die in de jaren zestig in het Duits werden gebundeld als Sefton Delmer: Die Deutschen und ich. Ook de in 2008 door Karen Bayer geschreven Duitstalige biografie is een steunpilaar geweest voor het recent verschenen boek van Pomerantsev. Filosofische uitstapjes Naarmate het boek vordert, wijkt de auteur vaak af van de rode draad rond Delmer. Citaten en dagboekaantekeningen van beroemde en minder beroemde personen moeten het thema propaganda verder uitdiepen, maar komen niet echt uit de verf. Omdat de titelvraag steeds weer wordt herhaald, krijgt de lezer het gevoel dat Pomerantsev met een naast familielid of vriend de zojuist gelezen tekst nog eens wil verwerken en bespreken. Soms leidt dit tot interessante inzichten, soms storen de filosofische uitstapjes. Beoordeling Hoewel de beschrijving anders doet vermoeden, bepekt de auteur zich slechts tot beknopte verhalen over zijn recente reportages in Oekraïne. De netwerken, middelen en strategieën van de Russische propaganda worden er niet in blootgelegd. Vergelijkingen tussen de desinformatiecampagnes van het Kremlin en de propaganda van de nazi’s blijven steken in oppervlakkigheden. Omdat het historische verhaal over Delmer gedetailleerd is uitgewerkt, valt op dat aan uitleg over de recente Russische propaganda duidelijk te kort is gekomen. Zo win je een propagandaoorlog is een goed geschreven boek. Het beschrijft het indrukwekkende levensverhaal van een in de vergetelheid geraakte journalist die door omstandigheden het brein werd achter een uitgebreid propagandanetwerk. Wie een concreet antwoord zoekt op de vraag ‘Hoe win je een propagandaoorlog?’ zal bedrogen uitkomen. Voor alle anderen biedt het boek een boeiende biografie en een uitstekende opstap in de wereld van de ‘black propaganda’.

Het nieuwe ijzeren gordijn      De Wijk Rob      Russische geschiedenis

Het nieuwe ijzeren gordijn werd geschreven door Rob de Wijk, hoogleraar internationale betrekkingen aan de Universiteit van Leiden. Zijn nieuwste werk beschrijft de ontwikkelingen die hebben geleid tot de Russische invasie van Oekraïne in 2022. Belangrijkste kritiekpunt van de Wijk is dat het Westen na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie gretig de mythe omhelsde als zou de liberale democratie hebben gezegevierd. Volgens de hoogleraar draait het daarentegen bij internationale betrekkingen als vanouds om macht en belangen. Democratie en humaniteit zijn daaraan ondergeschikt. Betutteling Het Westen negeerde die realiteit meer dan dertig jaar lang. Rusland, China en andere landen zitten volgens De Wijk niet te wachten op ‘betutteling door het opdringen van westerse waarden’. De auteur concludeert: ‘De oorlog tussen Rusland en Georgië was slechts een voorbode van alles wat ons nog te wachten stond.’ Ook is China een van de beste voorbeelden voor de stelling dat macht en belangen ver boven democratie en humaniteit staan De Wijk stelt dat het Westen in militaire zin in apathie verviel na de ‘overwinning’ op het communisme. In tegenstelling tot de situatie tussen de beide wereldoorlogen — toen de wereldmacht inderdaad bij de VS en Groot-Brittannië lag — werd deze in 2022 gedeeld tussen de VS en China. Dat laatste land dreigt de toppositie van de Amerikanen over te nemen. Ook is China een van de beste voorbeelden voor de stelling dat macht en belangen ver boven democratie en humaniteit staan. Europees veiligheidssysteem De ‘gewonnen’ Koude Oorlog heeft volgens de hoogleraar weliswaar geleid tot een grotere westerse invloedssfeer in Europa, maar ons ook voor een enorme reeks problemen geplaatst. Door het gebrek aan vertrouwen kon er geen gezamenlijk Europees veiligheidssysteem — met of zonder Rusland — tot stand komen. De VS zouden daarin ook een rol hebben gespeeld: Washington wou niet dat de Europeanen een eigen invloedssfeer ontwikkelden. Hierin ziet de Wijk ‘de kiem van het conflict met Rusland’. De auteur beschrijft Poetin als een standvastig en sluwe strateeg die de touwtjes strak in handen houdt Europa lijdt al meer dan dertig jaar aan zelfoverschatting, stelt Rob de Wijk in dit urgente en hoogst actuele nieuwe boek. Een pijnlijke realiteit, waarmee wij door de oorlog in Oekraïne hardhandig zijn geconfronteerd. Als winnaar van de Koude Oorlog vond Europa zijn economische systeem en democratische en humanitaire waarden superieur aan die van andere landen. Eeuwen van machtspolitiek maakten daarom plaats voor een idealistisch buitenlandbeleid, waarbij defensie steeds werd uitgekleed. De rekening van dit denken kregen wij gepresenteerd op 24 februari 2022, toen Rusland Oekraïne binnenviel. Machtspolitiek bleek toch niet verdwenen. De militaire dreiging voor Europa evenmin, maar dat kon zichzelf intussen allang niet meer verdedigen. De prijs van dertig jaar militaire verwaarlozing, morele politiek en zelfoverschatting is hoog. We stevenen af op een permanente confrontatie met Rusland, op een nieuwe Koude Oorlog en een nieuw IJzeren Gordijn. Maar niet alles is verloren, concludeert De Wijk in dit fascinerende nieuwe boek. De Oekraïne-oorlog heeft Europa gedwongen zich aan te passen aan een nieuwe tijd. En paradoxaal genoeg liggen daarin juist kansen om onze welvaart en veiligheid beter te verankeren. De Wijk uit kritiek op de actieve ondersteuning door Europese politici van de Majdan-revolutie in Oekraïne die het land verwijderde uit de invloedssfeer van het Kremlin. Ook vindt hij dat de onderhandelingspogingen rond de Oost-Oekraiense afgescheiden regio’s in de Donbas en later de Russische invasie door een gebrek aan West-Europese eenheid zijn mislukt. De auteur beschrijft Poetin als een standvastig en sluwe strateeg die de touwtjes strak in handen houdt. Morele politiek De conclusie van de hoogleraar internationale betrekkingen is dat West-Europese landen de neiging hebben gebeurtenissen in het buitenland door een morele bril te bekijken. Volgens hem een compleet verkeerde benaderingswijze. Waarden als humaniteit en democratie kunnen immers niet worden geëxporteerd naar andere landen. Als voorbeeld noemt hij de westerse mislukking in Afghanistan. Volgens de auteur levert de zogenaamde ‘morele politiek’ geen rechtvaardige wereld op. Inmenging vanuit het Westen leidt eerder tot het tegendeel, omdat sommige landen eenvoudig niet rijp zijn voor veranderingen. ‘Om dit besef door te laten dringen, was een oorlog in Europa nodig’, schrijft De Wijk. Om de EU van speelbal tot speler te laten groeien, is het in zijn optie broodnodig het gebrek aan politieke eenheid en de trage handelwijze eindelijk opzij te zetten. Discutabel Soms worden zaken te snel behandeld en is Rob de Wijk onzorgvuldig. Zo zou warlord en miljardair Jevgeni Prigozjin na zijn mislukte opstand ‘een deal hebben gesloten met de Wit-Russische president Loekasjenko en zijn troepen naar Belarus hebben verplaatst’. Een verhaal dat destijds was verspreid door alleenheerser Loekasjenko om het Westen angst aan te jagen. Aan de hand van satellietbeelden en inlichtingen van Wit-Russen ter plaatse, kon deze desinformatie vrijwel direct worden weerlegd. Er waren nooit meer dan honderd huurlingen in Wit-Rusland gestationeerd. Ook de interpretatie van de overval door de Palestijnse terreurorganisatie Hamas en de militaire reactie van Israël door de Wijk is er een waar vragen bij gesteld kunnen worden. ‘Iran dat aan de kant van Hamas stond, begon zich steeds nadrukkelijker met de strijd te bemoeien’, aldus de auteur. Dat Iran de wapens en het geld leverde aan de terroristen voor de moorden op 7 oktober 2023 is inmiddels gemeengoed geworden. Vragen Ondanks deze kleine onzorgvuldigheden, komt het grote verhaal uitstekend uit de verf. In feite laat Het nieuwe ijzeren gordijn zich lezen als een lange en veelzijdige column die de goed geïnformeerde lezer ook ergens middenin open kan slaan. De auteur komt aan het begin van zijn boek niet helemaal los van de stelling ‘ik heb het allemaal al eens voorspeld’. Tegen het einde zijn het vooral vragen die overheersen. Al met al een interessante verhandeling over internationale betrekkingen van een hoogleraar die ook een zeer goed schrijver is. Ardy Beld

In onze tijd      Fransen Tim      Maatschappij

Filosoof en cabaretier Tim Fransen onderzoekt ons huidige tijdsgewricht De afgelopen eeuwen leek de geschiedenis zich te voltrekken van behoorlijk belabberd naar alsmaar beter. De technologische vooruitgang, de menselijke grip op de natuur en de wereldwijde verbondenheid hebben geleid tot een hoogtepunt in termen van welvaart, comfort en levensverwachting. Maar deze ontwikkelingen bleken een schaduwzijde te hebben. Technologische vooruitgang heeft steeds destructievere wapens voortgebracht. De menselijke grip op de natuur heeft geleid tot ecologische ontwrichting. En de hyperconnectiviteit legt niet alleen kwetsbaarheden bloot, maar ook tal van nieuwe manieren om elkaar dwars te zitten. Langzamerhand is onze wereld wankel geworden. Filosoof en cabaretier Tim Fransen onderzoekt ons huidige tijdsgewricht. Hij vraagt zich af: hoe heeft het vooruitgangsgeloof ons misleid. Hoe herstellen we onze maatschappelijke fundamenten? Wat betekent vrijheid nou echt? Maar ook: wat is het belang van een natiestaat in een gemondialiseerde wereld? Met behulp van verrassende denkers neemt hij de lezer op sleeptouw. Om gezamenlijk uit te komen bij nieuwe vormen van weerbaarheid en hoop.

Waarom we Europeaan zijn      Huttinga Thomas      Europese geschiedenis

Waarom voelen we ons wel Nederlander maar weinig verbonden met het Europese continent? Thomas Huttinga gaat op zoek naar het Europagevoel. Hij legt uit waarom we Europeaan zijn en waarom dat juist nu, nu China en Rusland zo in opmars zijn, zo belangrijk is. Omdat we niet alleen een lotsbestemming en een gemeenschappelijk verleden delen, maar ook een gemeenschappelijke toekomst. Op economisch, politiek en cultureel gebied zijn de Europese landen met elkaar verbonden, en steeds meer ook op het gebied van defensie. Toch lijken we Europa vooral te zien als een afzetmarkt, een handige buffer voor onze veiligheid of een middel om onze nationale belangen veilig te stellen. Om de uitdagingen van de toekomst het hoofd te kunnen bieden zullen we ons meer Europeaan moeten gaan voelen. Huttinga laat de historische ontwikkeling van onze nationale identiteit zien, hoe recent die eigenlijk is, en levert constructieve ideeën voor het opwekken van een Europagevoel. In tijden van toenemend rechts-nationalisme, de gedachte 'eigen land eerst' en een nieuwe periode van politieke instabiliteit, is het tijd voor een positief, verbindend verhaal over onze Europese verbondenheid. Ons gemeenschappelijke verleden – getekend door ingrijpende negentiende-eeuwse revoluties – biedt aanknopingspunten voor het Europa van vandaag én dat van de toekomst. Want we zijn wel degelijk met elkaar verbonden, nu moeten we het nog gaan voelen.

Een probleem uit de hel      Power Samantha      Wereldgeschiedenis

‘Dit nooit weer,’ beloofden vn-landen na de Tweede Wereldoorlog – maar de bladzijden van de twintigste eeuw zijn doordrenkt met bloed. Bij elke genocide keek het Westen weg en greep niet in. Waarom? Samantha Power – voormalig journalist, diplomaat en nu regeringsadviseur – sprak met topbeleidsmakers, klokkenluiders en slachtoffers, en maakte gebruik van ooit geheime documenten om verslag te doen van politiek en menselijk falen. ‘Een probleem uit de hel’ is een terecht met de Pulitzerprijs bekroonde klassieker, die de machtsstructuren van ons tijdsgewricht in een nieuw licht plaatst en binnenkomt als een mokerslag. Gezien de huidige oorlogen in de wereld is dit onderwerp relevanter dan ooit: waarom duurt het zo lang voor de internationale gemeenschap ingrijpt bij escalerende oorlogsmisdaden? De grote volkerenmoorden van de twintigste eeuw van Armenïe tot Srebrenica zijn allemaal gepleegd onder de ogen van de machtigste natie in de wereld: de Verenigde Staten. En hoewel Amerikanen terecht trots zijn op het verlichte humanistische ideaal waarop hun grondwet is gebaseerd, hebben zij in de praktijk verbazend weinig ondernomen om deze gruwelen te voorkomen. Terwijl dat vaak wel mogelijk was geweest, want altijd was er voldoende informatie over wat er kon gaan gebeuren. Waar komt deze vreemde beduchtheid om in te grijpen toch vandaan? In dit boek laat Samatha Power zien dat domheid, onverschilligheid en vooral gebrek aan voorstellingvermogen telkens weer een grotere rol spelen dan mededogen of verantwoordelijkheidsgevoel. Tot in de meest verbijsterende details heeft zij uitgezocht wat er precies voorafging aan het zoveelste besluit om toch nog maar niet in te grijpen. In "Een probleem uit de hel" horen we de stemmen van beleidsmakers, klokkenluiders en slachtoffers. De lezer zit er als het ware bij wanneer keer op keer waarschuwingen in de wind worden geslagen en smeekbedes verworpen. Met de kennis die wij nu hebben van wat er vervolgens gebeurde krijgt dit boek de kracht en de impact van een mokerslag.

Universum te koop      Vance Ashlee      Maatschappij

Vance, de auteur van Elon Musk , schreef een meeslepend boek over de nieuwe business van de ruimte, waar start-ups en investeerders racen om duizenden raketten en satellieten te lanceren. De lancering van de Falcon 1 door SpaceX in 2008 opende de ogen van Silicon Valley voor de onbegrensde zakelijke mogelijkheden van het universum. In dit boek belicht Ashlee Vance de pioniers van deze nieuwe ruimterace. Van het opkomende bedrijf Planet, dat de aarde dagelijks in kaart brengt met zijn vloot van Dove-satellieten, tot Rocket Lab, een onderneming die begon in de schaduw van grote spelers en uitgroeide tot een leider in de ruimtevaartindustrie. Vance neemt ons mee op een wereldreis, van India en Nieuw-Zeeland tot Oekraïne, en introduceert de kleurrijke en complexe figuren achter deze baanbrekende ondernemingen. Dit is een must-read voor iedereen die is geïnteresseerd in de toekomst van technologie, ondernemerschap en de menselijke drang om het onbekende te verkennen. Universum te koop biedt een actuele, boeiende blik op de ontluikende commerciële ruimte-industrie, waar succes nooit gegarandeerd is, maar de beloningen oneindig lijken.

Het Gaslight proces      Stern Robin dr.      Psychologie

Gaslighting is een vorm van psychologische manipulatie waarbij de pleger er, al dan niet bewust,[1] op uit is het slachtoffer (tegenstander) mentaal te ontredderen. Dit probeert de pleger te bewerkstelligen door bij het slachtoffer twijfel te zaaien aan het eigen gezonde verstand. De gaslighter zal de werkelijkheid glashard ontkennen, of precies het tegendeel beweren van eerder door hem/haar gedane uitspraken. Deze vorm van manipulatie kan zeer schadelijk zijn voor de mentale gezondheid van de andere partij, wanneer deze vorm van manipulatie veelvuldig wordt toegepast. Nooit meer slachtoffer van gaslighting - met het handzame, inzichtrijke en liefdevolle boek Het gaslightproces van Robin Stern! Gaslighting is een vorm van verborgen narcisme en een geniepige vorm van emotionele manipulatie, waarbij de gaslighter een loopje neemt met de werkelijkheid en het slachtoffer wordt weggezet als gek of overgevoelig. Hoewel gaslighten eruitziet als iets wat een meedogenloze dader een willoos slachtoffer aandoet, wordt een gaslightrelatie volgens dr. Robin Stern altijd veroorzaakt door de actieve betrokkenheid van twee personen. Deze interactie noemt zij de gaslighttango. In Het gaslightproces laat Robin Stern zien hoe deze gaslighttango werkt, welke fasen je doorloopt en hoe je kunt stoppen met meedansen en zodoende loskomt van dat subtiele en glibberige proces van onzekerheid en angst, achterdocht en desinformatie. De werking en ingrijpende gevolgen van gaslighting kwamen al in haar vorige boek, Het gaslighteffect, aan bod. Ook dit boek is een eyeopener voor de vele mensen die tegen wil en dank vast blijven zitten in een toxische relatie met hun gaslighter.

Kamala Harris      Harris Kamala      Amerikaanse politiek

Vicepresident Kamala Harris, een van de meest inspirerende politieke leiders van deze tijd, vertelt zelf haar indrukwekkende verhaal in The Truths We Hold. Een verhaal over de kernwaarden die de Amerikanen verbinden en de lange zoektocht naar de werkelijke betekenis ervan – en hoe daar naar te handelen – aan de hand van Kamala Harris’ eigen leven, carrière en ontmoetingen met anderen. Harris' drive om de Amerikaanse kernwaarden altijd na te streven is ongetwijfeld gevormd door haar opvoeding. Als dochter van twee immigranten groeide ze op in een hechte gemeenschap in Oakland (Californië), waarin veel waarde werd gehecht aan sociale gerechtigheid. Haar ouders, een gerespecteerde econoom uit Jamaica en een toonaangevende kankeronderzoeker uit India, ontmoetten elkaar als activisten in de burgerrechtenbeweging. Al op jonge leeftijd toonde Harris haar passie voor gerechtigheid. Direct na haar rechtenstudie werd zij openbaar aanklager, waarbij ze al snel een naam vestigde als innovator van het Amerikaanse rechtssysteem. Binnen de kortste keren werd ze verkozen tot de officier van justitie van San Francisco en vervolgens hoofdofficier van justitie van de staat Californië. Ze staat erom bekend dat ze altijd een stem geeft aan de stemlozen, zoals toen ze het opnam tegen de banken tijdens de foreclosure-crisis van 2010, waarbij ze een schikking wist te bewerkstelligen in het voordeel van de Californische arbeidersgezinnen. Haar handelswijze wordt gekenmerkt door een menselijke en tegelijkertijd op feiten gebaseerde retoriek. De waarheid onder ogen zien en altijd met als doel de gemeenschap verder te laten komen: dat is haar drijfveer in alles wat zij doet, ook als het gaat om de meest lastige problemen als gezondheidszorg, immigratie, nationale veiligheid, de opiatencrisis en de toenemende ongelijkheid in de VS. Op basis van haar eigen inzichten en de ervaringen die zij in de loop van haar carrière opdeed, en geïnspireerd door de verhalen van anderen, geeft Kamala Harris in The Truths We Hold een masterclass crisismanagement en leiderschap in lastige tijden. Ze deelt haar visie op de uitdagingen die de Verenigde Staten te wachten staan en benadrukt het belang van samenwerking in tijden van verdeeldheid.

Bosrijk      Sverdrup-Thygeson Anne      Biologie

Bossen en mensen: we kunnen niet zonder elkaar, maar als het zo doorgaat ook niet langer mét elkaar. Hoe zijn onze kennis en opvattingen over de natuur door de jaren heen veranderd? En hoe zijn mensen, bomen en de talrijke organismen die het bos rijk is met elkaar verbonden? Bioloog Anne Sverdrup-Thygeson neemt ons na 25 jaar wetenschappelijk onderzoek in en naar het bos mee in die fascinerende wereld. Aan de hand van een twee eeuwen oud botanisch handboek dat nog van haar betovergrootvader is geweest, vervlecht Sverdrup-Thygeson ecologie, geschiedenis, politiek en cultuur om te laten zien dat een bos meer is dan een verzameling bomen. Bosrijk wijst ons de weg in een fascinerend ecosysteem, een superorganisme waarin bomen, planten, dieren, insecten, mossen, schimmels en mensen elkaar in evenwicht houden. Deze meeslepende en indrukwekkende ode aan de natuur toont aan waarom het juist nu zo belangrijk is om het bos te koesteren.

India      Goris Gie      India

India, de onzichtbare gigant, bepaalt de 21ste eeuw. Dit onstuitbare land is cruciaal voor wereldpolitiek, de mondiale economie en de aanpak van milieu- en klimaatuitdagingen. Ondanks zijn groeiende invloed lijkt India vaak onderbelicht. Het autoritaire hindoenationalisme onder premier Narendra Modi bedreigt media, minderheden en oppositie. Eeuwenoude ongelijkheden bemoeilijken de toekomstdroom van 400 miljoen jongeren. Journalist Gie Goris toont overtuigend aan dat India niet langer ver-van-ons-bed is. Dit ambitieuze boek biedt inzicht in het land, zijn volk en leiders, want India begrijpen is ook onze eigen toekomst kennen. India wordt de volgende wereldmacht, hoor je vaak. Dat klopt niet. India is al een wereldmacht. Het land is cruciaal voor een stabiele wereldpolitiek, de mondiale economie en de aanpak van milieu- en klimaatuitdagingen. Met 945 miljoen stemgerechtigden is het de grootste democratie ter wereld. India is een kernmacht - alleen de VS en China besteden meer aan defensie - en doet volop mee in de space race. De Indiase economie is de vijfde grootste ter wereld. Premier Narendra Modi wordt van Washington tot Tokio met open armen ontvangen. Wie de wereld wil begrijpen, kan dus niet langer om India heen. Maar wat weten we eigenlijk echt over India? Terwijl China met veel aandacht gaat lopen, blijft onze kennis over die andere Aziatische reus doorgaans beperkt tot gemeenplaatsen. Door zijn decennialange ervaring in het land en de honderden gesprekken die hij met de Indiërs voerde, is Gie Goris in staat om achter de duizelingwekkende cijfers en voorbij de clichés te kijken. In dit boek schetst hij een land dat zichzelf presenteert als goeroe van de wereld, maar tegelijk met grote interne problemen kampt. Het autoritaire hindoenationalisme dreigt media, minderheden en oppositie monddood te maken. Eeuwenoude ongelijkheden dwarsbomen de toekomstdroom van 500 miljoen jongeren.

Niet het einde van de wereld      Ritchie Hannah      Klimaat

Een andere kijk op natuur en klimaat Berichten over actuele ontwikkelingen in de natuur en de stijging van de temperatuur stemmen niet vrolijk om het maar voorzichtig te zeggen. Het boek Niet het einde van de wereld van Hannah Ritchie vormt daarop een vrij eenzame uitzondering. Zij herkent dit gevoel vanuit haar studietijd: ‘De schaamte over onze ecologische zonden nam met elk college toe’(p. 10). Hannah Ritchie is senior onderzoeker bij Global Development aan de universiteit van Oxford en hoofdonderzoeker bij het platform Our World in Data. Ozonlaag In acht hoofdstukken komen acht aspecten van natuur en klimaat met veel feiten ter sprake: Duurzaamheid, Luchtverontreiniging, Klimaatverandering, Ontbossing, Voedsel, Biodiversiteitsverlies, Plastic in de oceanen, Overbevissing. Ieder hoofdstuk begint met de huidige stand van zaken maar steeds wijst Hannah Ritchie op positieve ontwikkelingen ten opzichte van het verleden zoals de ozonlaag die is verbeterd, de verontreiniging van de lucht die in steden is afgenomen en in het verleden veel ernstiger was en de uitstoot van auto’s die lager is geworden. Ons Amsterdam Ook zijn de sociale omstandigheden van de mensheid in het algemeen sterk verbeterd. Zo is de levensverwachting toegenomen en de honger beduidend minder geworden. Hoopgevend Ieder hoofdstuk begint met een kort overzicht van de actualiteit en schetst de stand van zaken. Onder het kopje Hoe we zijn gekomen waar we nu zijn’ worden historische ontwikkelingen die tot de huidige situatie hebben geleid, geschetst. Dan volgt het kopje Waar we nu staan en hier worden veel feiten in een ander, positiever licht gezet. Tenslotte worden in ieder hoofdstuk concrete maatregelen en actiepunten genoemd. Dit boek is geen veredelde vorm van klimaatontkenning zoals die in extreem-rechtse kringen plaatsvindt. De feiten worden wel degelijk onder ogen gezien maar ze worden ook met feiten – flink – genuanceerd. Dat neemt niet weg dat de huidige situatie uitermate zorgelijk is en dat actie gewenst, zelfs geboden is. Daar geeft het boek dan ook talloze voorbeelden van. De auteur maakt duidelijk dat het milieuprobleem een veel langere geschiedenis heeft dan wij denken en in feite al aanwezig is zolang de mensheid bestaat. Het boek eindigt hoopvol: “Ik geloof dat wij de generatie kunnen zijn die voorziet in ieders behoeften en tegelijk het milieu achterlaat in een betere toestand dan waarin ze het aantrof” (p. 314). Ik zou wensen dat dit waar is! Het is mooi dat feiten genuanceerder liggen dan wij denken en dit boek wijst daar op. Dat neemt echter de bittere ernst van de huidige situatie niet weg voor mijn gevoel. Ik hoor echt teveel berichten over smeltende ijskappen, terugtrekkende gletsjers en andere ontwikkelingen die mij zorg baren en verdriet doen.

China heeft al gewonnen      Mahbubani      China

Kishore Mahbubani (°1948) is hoogleraar in Singapore en bekend om zijn succesvolle boeken zoals De eeuw van Azië (2008). Hij stelt zich voor als Chinees: ‘Wij Chinezen’ (p. 24). Al in zijn inleiding van Heeft China al gewonnen? zegt Mahbubani dat Amerika geen langetermijnstrategie heeft voor China en dat het de Chinese Communistische Partij (CCP) beschouwt als communistisch (dat doen Clive Hamilton en Mareike Ohlberg ook) in plaats van als een Chinese-cultuur-partij. Hij beweert ook dat het gemiddelde inkomen van de onderste 50% van de Amerikanen al meer dan 30 jaar afneemt en dat de koopkrachtpariteit sinds 2018 lager ligt dan de Chinese. De toon is dus gezet. Maar Amerika blijft de grootste talenten kweken en uit heel de wereld aantrekken. In China wordt geen enkel groot bedrijf bestuurd door een buitenlander. In Amerika heel wat, onder andere door Indiërs. En Amerika heeft de beste universiteiten en de meeste Nobelprijswinnaars. Mahbubani hoopt dat er geen conflict komt en ontleedt de fouten van beide kanten. China heeft fouten gemaakt door Amerikaanse bedrijven te verplichten hun technologie over te dragen, door diefstal van intellectuele eigendom en door eigen bedrijven te bevoordelen. Hij adviseert de Chinese regering om de beperkingen voor buitenlandse bedrijven snel op te heffen. Hereditas Nexus Trump krijgt het verwijt dat hij unilateraal en zonder visie de grootste krachtmeting uit de geschiedenis is aangegaan. Die visie was er wel, dank zij Kennan, toen de VS in 1947 de strijd aanging met de SU: toen hadden ze Bretton Woods, het Marshallplan en de NAVO. Maar door zich terug te trekken uit het Trans-Pacific Partnership (TPP) met de landen van Zuidoost Azië en zijn bondgenoten Canada, Mexico, de EU, India, Vietnam en Japan tegen zich in het harnas te jagen, heeft Trump een groot cadeau gegeven aan China, dat wel multilaterale allianties aanging via de Nieuwe Zijderoute en de Asia Infrastructure Investment Bank, waarbij ook Engeland en Duitsland zijn aangesloten. De tarieven van Trump schaden meer de Amerikaanse economie dan de Chinese en de echte oorzaak van het handelstekort is dat de Amerikanen meer uitgeven dan ze produceren en meer importeren dan exporteren. China was bereid om voor miljarden dollars extra Amerikaanse producten te kopen, maar Trump wou het recht behouden om op elk moment nieuwe tarieven op te leggen. Het ontbreken van een China-strategie is niet enkel de fout van Trump: ook de vorige presidenten hebben niets ondernomen. Het expansionisme van China kan Mahbubani niet helemaal ontkennen: in 1954 en 1958 bombardeerde Mao eilandjes van Taiwan(p. 358); in 2016 heeft Xi zeven Spratly-eilanden in de Zuid-Chinese zee gemilitariseerd, zogezegd omdat de Amerikaanse marine er te veel patrouilleerde. Xi heeft volgens hem geen belofte gebroken, want “de Amerikaanse marine heeft het uitgelokt”. Hij zegt dat China nooit expansionistisch was en nooit zal zijn, omdat het geen overzeese kolonies had. Dan kun je even goed zeggen dat Rusland/de SU het nooit was, want Siberië en Oost-Europa liggen ook niet over zee. Tibet en Taiwan denken daar anders over, Xinjiang en Hongkong ook. Taiwan werd in 1895 door Japan afgepakt en China eiste het al terug in 1919 in Versailles. In 1972 erkenden de VS (Nixon en Kissinger) dat Taiwan een deel van China is. Mahbubani beschouwt het annexeren dan ook niet als expansie. Hij wringt zich in vele bochten om te bewijzen dat de Chinezen een ‘krachtig anti-militair DNA’ hebben. Hij vergeet dan de manier waarop Mao aan de macht kwam, dat hij beweerde dat “politieke macht uit de loop van een geweer komt” en hoe hij zich gewapend mengde in de oorlogen in Korea en Vietnam. En vooral dat hij tegen Chroesjtsjov zei dat hij een atoomoorlog tegen de VSA wou voeren, want China had toch mensen in overvloed (p. 362). Met zijn Grote Sprong veroorzaakte hij een hongersnood die aan 45 miljoen Chinezen het leven kostte (p. 365-368). Wellicht was Mao de meest oorlogszuchtige leider uit de jaren 1945-1976. De Chinezen zijn wel slimmer dan de Amerikanen, die zich bemoeien met conflicten ver van huis: Afghanistan, Irak, Libië, Syrië etc. Volgens Mahbubani geeft de VS meer uit aan defensie dan de rest van de wereld samen. Dat klopt niet: volgens het SIPRI gaven de VS 732 miljard dollar uit in 2019, de rest van de wereld 1.185 miljard dollar. China steeg naar plaats 2 met 261 miljard $. Amerika heeft na de Koude Oorlog zijn winnaars-positie verknald door te veel militaire interventies in islamitische landen en permanente stationering van troepen in de Golf. Te veel Amerikaanse ambassadeurs worden benoemd op belangrijke posten omdat ze de verkiezingen sponsoren en niet op basis van hun bekwaamheid. Ook Obama was hier een kampioen in. Volgens de auteur staan in China de intelligentste mensen aan de top van de CCP en heeft China nooit zo’n goed bestuur gekend als nu. In principe bemoeit de CCP zich niet met andere landen, behalve toen in 2010 de opgesloten dissident Liu Xiaobo de Nobelprijs kreeg: toen werd Noorwegen geboycot. En wanneer Zuid-Korea in 2016 een defensief systeem (tegen de dreiging van Noord-Korea) liet installeren door de VS, werden Zuid-Koreaanse bedrijven zwaar geboycot. De CCP houdt stand omdat de bevolking het elk jaar beter heeft en veel vertrouwen heeft in de regering. Amerika daarentegen is een plutocratie geworden: rijke geldschieters bepalen het beleid, wat niet belet dat de gemiddelde Amerikaan nog altijd zeven keer zo welvarend is als de gemiddelde Chinees. China is een meritocratie en zal dus winnen, aldus Mahbubani. Mahbubani besluit zijn boek met een tegenstrijdige conclusie: een grote krachtmeting is zowel onvermijdelijk als te vermijden. Onvermijdelijk wegens de angst voor het ‘gele gevaar’ en omdat de haat tegen China zeer groot is in Amerika. Tegelijk is het in beider nationaal belang en ook in het belang van de wereld mocht een botsing vermeden worden: samen kunnen ze een aantal wereldproblemen aanpakken zoals terrorisme en klimaat. Uiteindelijk is er enkel een contradictie op het gebied van waarden: vrijheid van mening, pers, godsdienst, individuele rechten tegenover het bewaren van de sociale harmonie en chaos voorkomen. Helaas denken vele Amerikanen dat ze het Chinese volk moeten verlossen van politieke onderdrukking. Bij de Nederlandse vertaling heeft de auteur midden 2020 nog een corona-epiloog toegevoegd. China en Oost-Azië hebben het virus effectief aangepakt, de VS niet. De VS hebben China onterecht beschuldigd dat ze het virus bewust geëxporteerd hebben. Mahbubani vertelt er niet bij de China een stevige boycot heeft afgekondigd tegen Australië, omdat dit land gepleit had voor een internationaal onderzoek naar de oorsprong van de corona-epidemie. En China is de grootste handelspartner van Australië, met 34,3% van de export in 2019. De boycot kost Australië 19 miljard dollar per jaar (China Digital Times, 05/11/20). Mahbubani is zeer belezen en zeer goed op de hoogte van de gang van zaken in China, Amerika en de wereld. Hij leert ons nog meer over Amerika dan over China. Hij hanteert duidelijke taal, durft te zeggen welke fouten beide grootmachten maken en ook dat Hu Jintao (2003-2013) een zwakke leider was. Maar hij kiest de kant van China. Mahbubani beweert ook dat de Chinezen meer uitvindingen gedaan hebben dan de Amerikanen, maar die uitvindingen dateren uit de periode van 200 v.C. tot 900 n.C. De Amerikanen hebben in de 20ste en 21ste eeuw veel meer zaken uitgevonden die nog relevant zijn. Hij beweert ook dat China en India de twee grootste economieën waren van jaar 1 tot 1820, maar daar is geen enkel bewijs voor. De economie van het Romeinse rijk was waarschijnlijk groter, die van Italië in de 15de en 16de, Spanje in de 16de, Frankrijk in de 17de en die van Engeland in de 18de eeuw wellicht ook

Is geschiedenis fictie?      Pfeijffer Ilja Leonard      Griekse geschiedenis

Fictie, waarheid en geschiedenis Voor de editie van 2024 van zijn jaarlijkse Homerus-lezing kon het Nederlands Klassiek Verbond vanzelfsprekend niet heen om Ilja Leonard Pfeijffer, classicus en auteur van Alkibiades, de beste (en dikste) Nederlandse roman van de afgelopen jaren. Pfeijffers lezing, getiteld Is geschiedenis fictie?, is nu in druk verschenen. Geschiedenis gaat over wat niet meer is en dus gereconstrueerd moet worden om onderzocht te kunnen worden. Je zou ook kunnen zeggen dat die reconstructie het onderzoek is. Dit reconstrueren is in wezen het aanbrengen, geschraagd door resultaten van bronnenonderzoek, van een narratieve structuur. Zonder verhaal heb je alleen feiten en feitjes zonder samenhang en daarmee zonder betekenis. De historicus geeft de feiten, gevonden in bronnen, betekenis door middel van zijn verhaal. A fortiori geldt dat voor de schrijver van een historische roman. Voordat Pfeijffer bij de beantwoording van de vraag, verwoord in de titel, is aanbeland bij zijn eigen grote historische roman, beantwoordt hij een paar vragen van een andere orde. Zoals: heeft het bestuderen van teksten uit de klassieke oudheid nut? Antwoord: nee, natuurlijk niet, goddank is het een nutteloze activiteit, en juist daarom is het zo aantrekkelijk. Overigens stelt Pfeijffer niet de redelijke wedervraag: wat is het nut van nut? Nut is niet hetzelfde als zin. Het lezen van en nadenken over teksten uit de Oudheid heeft wel degelijk zin, veel zin zelfs. De hele westerse literatuur is voortgekomen uit de oerknal die Homerus heet en ‘alles wat er sinds Homerus is verteld [is] al in zijn epen aanwezig.’ Het lezen van Pfeijffers Alkibiades heeft zin. In het algemeen om beter te begrijpen wat mensen drijft. In het bijzonder om in te zien welke gevaren onze democratie op dit moment bedreigen. De Atheense stadsstaat-democratie liep ten tijde van Alkibiades meermalen gevaar, niet het minst door destructieve krachten van binnenuit. Hoewel onze democratische rechtsstaat sterk verschilt van de Atheense democratie, zijn er ook overeenkomsten. Ook voor wat betreft zulke gevaren, met name als het gaat om volksmennerij: Pfeiffer viel de sterke, bijna woordelijke overeenkomst op van dergelijke pogingen in het Athene van toen met die van een huidige, geblondeerde, populistische politicus. Sommige activiteiten van Alkibiades kunnen worden uitgelegd als democratie-ondermijnend. Was hij een Atheense democraat of moest alles en zo nodig ook de democratie wijken voor zijn ambities? Pfeijffer is drie jaar lang zo intensief met de figuur van Alkibiades bezig geweest, dat hij in diens is geest gekropen. Of moet je zeggen: dat Alkbiades in zijn – Pfeijffers – geest is gekropen?. Daardoor ‘weet’ hij wat Alkibiades motiveerde om te doen wat hij deed, ook al geven de bronnen geen uitsluitsel over die motieven. Ja, Pfeiffer schreef dus fictie om het verhaal van Alkibiades te kunnen vertellen en zo dichter bij de waarheid te komen. Ja, geschiedenis is fictie, omdat fictie een – en soms zelfs: de – weg naar waarheid is. Van een classicus mag je een lezing verwachten die aan alle retorische eisen voldoet. Is geschiedenis fictie? doet dat en meer dan dat. Pfeijffer laat je genieten van zijn ironie, van zijn eerlijkheid en van zijn verteltalent, dat zelfs in deze vorm tot uiting komt.

De saboteurs      Defoer Steven      Amerikaanse politiek

De totale outsider Donald Trump heeft de Republikeinse partij gekaapt en naar zijn hand gezet. Zo verklaren veel analisten de aftakeling van de ‘Grand Old Party’ tot een amalgaam van een amalgaam van populistische samenzweringsprofeten, schaamteloze opportunisten en extreemrechtse fanatici. Maar is het niet te veel eer voor Trump, dat hij solo tot die transformatie in staat was? De democratie in de VS wankelde al eerder, maar het zelfreinigend vermogen bleek telkens groot genoeg. De morele desintegratie van de Republikeinse partij begon in de jaren negentig, met een generatie politici die geen beleid meer beoogde maar louter macht en sabotage van de tegenpartij. Al wie redelijk en compromisbereid was, werd uit de partij gezuiverd: de machtsgreep van Donald Trump werd zo een accident waiting to happen. Nu de kiezers mogelijk een bajesklant naar het Witte Huis stemmen, is de grote vraag: wie haalt deze partij en daarmee de Amerikaanse politiek weer uit de handen van de saboteurs? De totale outsider Donald Trump heeft de Republikeinse partij gekaapt en naar zijn hand gezet. Zo verklaren veel analisten de aftakeling van de ‘Grand Old Party’ tot een amalgaam van een amalgaam van populistische samenzweringsprofeten, schaamteloze opportunisten en extreemrechtse fanatici. Maar is het niet te veel eer voor Trump, dat hij solo tot die transformatie in staat was?

In het spoor van Fanon      Bogaert Koen      Wereldgeschiedenis

“Geschiedenis zien als een vorm van macht en strijd laat ons toe te begrijpen hoe bepaalde versies van de geschiedenis dominant werden en waarom dit niet alleen te maken heeft met harde feiten of betere wetenschappelijke methoden”, schrijft Koen Bogaert in In het spoor van Fanon: orde, wanorde, dekolonisatie. Dit citaat gaat vooraf aan de vraag waarom in ons denken wel de Amerikaanse en de Franse revolutie gegrift staan en waarom dat veel minder het geval is met de Haïtiaanse revolutie en de revolutie in Congo Vrijstaat. Om nog maar niet te spreken over de Bengaalse revolutie. Ooit van gehoord? Het heeft te maken met het gegeven dat: ‘diegenen die de Europese koloniale mythes hebben gecreëerd’ – zoals het spreken over de ontdekking van Amerika en het brengen van beschaving – ‘ook echt in die mythes geloofden’. Koen Bogaert is hoogleraar aan de universiteit van Gent en houdt zich bezig met vraagstukken rond globalisering, verstedelijking, sociale ongelijkheid en sociaal protest. Frantz Fanon is in dit boek zijn gids in de historische zoektocht: ‘naar de mogelijkheden van een dekoloniale toekomst’. En hij vervolgt: “Als we het vandaag vanzelfsprekend vinden om op te komen voor fundamentele democratische waarden en normen, universele mensenrechten, vrijheid en emancipatie, gelijkheid tussen mensen ongeacht wie ze zijn en hoe ze eruitzien, dan hebben we dat in grote mate te danken aan de Haïtiaanse revolutionairen en aan de Haïtiaanse intellectuelen die met hun strijd en hun denken de algemene opvattingen over de moderne wereld aan het einde van de achttiende eeuw volledig op hun kop hebben gezet.” Die stelling werkt hij uit in een boek dat de lezer diep het koloniale verleden binnen voert. Cecil Rhodes Om te illustreren wat kolonisatie doet met land en oorspronkelijke bewoners grijpt Bogaert niet terug op de gebeurtenissen na 1492 maar op het ontstaan van Rhodesië. Hij doet dat omdat zijn blik op de koloniale geschiedenis vooral gestuurd wordt door zijn kennis van Afrika en – in dit boek – van Haïti. Door Cecil Rhodes als ‘veelzeggend archetype’ te nemen, maakt hij duidelijk hoe een niet door moreel besef gehinderde ondernemingszin veranderde in ondernemingsmacht. Via het privatiseren en monopoliseren van in dit geval de diamantindustrie was Rhodes in staat om politieke ambities waar te maken die hebben geleid tot de stichting van Rhodesië, het land waarover hij en zijn onderneming in alle opzichten zeggingsmacht kreeg: “… net als in veel andere Europese kolonies moest de loonarbeid via wetgeving en staatsmacht afgedwongen worden”. Als je die geschiedenis leest, dan begrijp je waarom in 2015 een actie van studenten leidde tot de Rhodes Must Fall campagne[1]: het neerhalen van standbeelden die ten voorbeeld stonden aan koloniaal misgedrag. Verwijdering van het standbeeld van Cecil Rhodes in Kaapstad. Foto: Tony Carr/CC BY-SA 2:0 Het verhaal over Rhodes brengt: “…de drie machtsvormen die zo cruciaal waren voor de Europese dominantie perfect samen in één persoon: kapitalisme, kolonialisme en de staat.” En hij vervolgt: “Deze drie-eenheid is cruciaal om te begrijpen waarom Europese empires erin slaagden de wereld te overheersen, en hoe ze de structuren van de mondiale samenleving fundamenteel hebben getransformeerd.” Hoe historische en filosofische banden tussen het Engelse liberalisme en de koloniale onderneming vervlochten raakten, illustreert Bogaert aan de hand van John Locke. Het onderstreept hoe the West and the rest uitgroeiden tot een mondiaal web waarin zowel kennisproductie als financiële belangen gedomineerd worden door Westerse opvattingen. Vooral het uitwerken van de geschiedenis van de East India Company (EIC) is in dit boek erg relevant. De koloniale geschiedenis laat zien, aldus Bogaert, dat de inzet op dekolonisatie van het denken als louter nationaal project nooit kan slagen omdat de realisatie van de dekolonisatie van het denken om een mentale transformatie op wereldschaal vraagt: iets dat zich geglobaliseerd heeft, kan je alleen veranderen door een verandering op mondiale schaal te initiëren. Als er een voorbeeld is waarbij dit gelukt is, is dat het abolitionisme: de afschaffing van de slavernij. Een andere aanzet tot verandering is gegeven door de Bandung-conferentie in april 1955. Voor het eerst kwamen ‘bevrijde’ landen bijeen zonder aanwezigheid van de vroegere koloniale grootmachten. Dekolonisatie van het denken Als we het hebben over globalisering en hoe die tot stand is gekomen, hebben we het over the West and the rest. De rest dat zijn de landen en de (uitgebuite) mensen die de welvaart in het trans-Atlantische Westen mogelijk hebben gemaakt. Het zijn de grondstoffen uit ‘ontwikkelingslanden’ en het gebruik – beter het misbruik – van het werkvermogen van de slachtoffers van de moderniteit in die landen waaraan we het luxe leven in het trans-Atlantische Westen te danken hebben. Daarnaast heeft de westerse opvatting over onderwijs mondiaal grip op scholing gekregen. Zowel onze geest als die van de mensen uit voormalige kolonies is daardoor gevormd. En dat betekent, aldus Bogaert, een ernstige misvorming van de blik op de moderniteit: ‘De verteller van dekoloniale verhalen botst als het ware op een epistemologische machtsstructuur die je niet zomaar kan negeren of omzeilen.’ Op de voorgevel van het Oriel College in Oxford prijkt nog steeds de beeltenis van Cecil Rhodes. Foto: AstacopsisGouldi/CC BY-SA 4:0 Vandaar: “Dekoloniale activisten, denkers en schrijvers verschaffen ons inzicht in de manier waarop de Europese koloniale projecten de wereld van vandaag hebben gevormd.’ Vooral daarom is een gecorrigeerd beeld van de westerse geschiedenisopvatting zo van belang. ‘Ze tonen aan en verklaren hoe Europese kolonisering heeft bijgedragen tot hedendaagse problemen van armoede, migratie en sociale ongelijkheid.” Om dat te veranderen, moeten zowel fysieke maar vooral ook culturele grenzen worden opengebroken. Wat het eerste betreft, gaat Bogaert in op de vorming van grenzen. Hoe spreken wij over anderen en hoe sluiten we die in of uit? Spreken we over ’tot slaaf gemaakte mensen’ of over ‘tot migrant gemaakte mensen’? Waarin zit het verschil? Kan het ertoe leiden dat we migratie evenzeer als mensonterend erkennen ‘als een gevolg van macht, politieke interventie en ontmenselijking’? Taal doet ertoe. Het doet ertoe of we spreken over de migrant, de expat of de vluchteling. Mensen die op vrijwillige basis verhuizen noemen we geen migrant maar een expat. Een naam die zich verbindt met allerlei vormen van compensatie voor het verblijf ‘in den vreemde’. Zo ook zien we het versluierde in het spreken over de ‘gematigde moslim’, alsof de niet-gematigde moslim per definitie een terrorist zou zijn. Bogaert schrijft dan ook in een uitvoerige analyse van de Haïtiaanse revolutie: “Taal en macht zijn nauw met elkaar verbonden. Degene die de taal domineert, bepaalt eveneens het kader en de grenzen van discussie en verbeelding.” Wat de culturele grenzen betreft, sluit hij aan op Fanon die de kolonisering zag: “als een vorm van psychologische verstikking en afstomping die elke verbeelding van een andere toekomst probeerde te onderdrukken.” Bij het dekoloniseren van het denken gaat het erom de geschiedenis zonder vooroordelen te analyseren om zicht te krijgen op een wereld die indien niet afgeremd, afraast op destructie. Het zogenaamde zwarte Atlantisch humanisme zoals dat in aansluiting op de Haïtiaanse revolutie vorm kreeg, zette daar op in. Bij dat alles is het belangrijk om zicht te krijgen op de totstandkoming van kennisproductie. De door hem vaak geciteerde Marcus Rediker – schrijver van Het Slavenschip – spreekt in dat verband over the violence of abstraction: de mens verdwijnt als een niemand in het geheel van grafieken en statistiek. De gebeurtenissen in Haïti vormden een inspiratie voor het verzet en de dekolonisatiestrijd en liggen aan de basis ‘van de inspirerende filosofische traditie waarvan Frantz Fanon deel uitmaakt’. De (on)mens is net als de migrant ook een mens voor wie zowel mensenrechten als burgerrechten gelden. Am I not a man and a brother?[2] zoals het luidde op een van de bekendste afbeelding van de anti-slavernij beweging in het Verenigd Koninkrijk. Frantz Fanon was een arts-psychiater die vanuit bekommernis met de medemens inzette op de vorming van ‘de nieuwe mens’ in een andere mondiale orde. Dat deed ook Che Guevara. Ook hij was arts en probeerde zijn ideeën wereldwijd uit te zaaien na de ervaringen die hij opdeed tijdens de reis met zijn vriend op de motor door Latijns-Amerika. Ook hij moest het op jonge leeftijd met de dood bekopen, net als Frantz Fanon die ver van huis aan leukemie overleed. In hun ogen was en is bevrijding pas mogelijk: “…als je als individu actief deel uitmaakt van het collectieve proces van dekolonisering. De strijd voor emancipatie was tegelijkertijd een emancipatie in de strijd.” Urgent en noodzakelijk Ik zou dit boek willen kwalificeren als gedreven en urgent. Het opent de ogen voor de relatie tussen kolonialisme, kapitalisme, staat en wereldeconomie waarin mensen langzaamaan pionnen worden op het bord van een bestuurselite die het vertrouwen heeft verloren. Een elite die losgezongen is van het alledaagse leven van gewone mensen van welke kleur dan ook. Het is een boek dat je niet loslaat noch onberoerd laat Het geeft inzicht in historische ontwikkelingen en de effecten daarvan en benadrukt bijvoorbeeld aan de hand van het koloniaal of raciaal kapitalisme de plantagefabriek als een vroeg model van industrialisatie. In het plantagesysteem was sprake van ‘gratis’ arbeid en in de negentiende-eeuwse industrialisatie van loonarbeid en stukloon. Het lijkt anders maar komt op hetzelfde neer als het gaat om winstmaximalisatie.

Ontmoetingen in het Westen      Verberckmoes Johan      Wereldgeschiedenis

Al in de eerste eeuwen van onze jaartelling was de wereld een lappendeken van routes en contactzones. De druk bevaren Middellandse Zee was een uitwisselingsplek voor vele christenen en moslims. De Sahararoutes verbonden West-Afrika met het Euraziatische continent. Toen in 1492 Amerika bereikt werd, breidde het wereldtoneel nog verder uit. De Afrikaanse slavernij en het vermengen van de autochtone bevolking met nieuwkomers maakten het Amerikaanse continent volop deelgenoot van de Euraziatische culturen. Dit boek vertelt een veelheid aan geschiedenissen van de zevende tot de eenentwintigste eeuw, over de Middellandse Zee, West-Afrika en de oostkusten van het Amerikaanse continent. De lezer ontdekt de wereldgeschiedenis vanuit ongewone perspectieven: de Middellandse Zee vanuit de islamkant gezien, West-Afrika als actieve speler op het internationale toneel, zuid-Atlantische uitwisselingen tussen Brazilië en Afrika, en de Caraïben als een culturele bemiddelingszone. Deze alternatieve wereldgeschiedenis toont aan dat globalisering van alle tijden is en dat de Atlantische wereld al eeuwenlang het decor is voor grootschalige interculturele uitwisselingen. De Atlantische wereld is een boek voor elke lezer die houdt van geschiedenis als een verhaal van lange adem. Johan Verberckmoes is hoogleraar Cultuurgeschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de KU Leuven

Noord Oost Zuid West      Brotton Jerry      Reisverhaal

Bijna alle samenlevingen gebruiken de vier windstreken ter oriëntatie. Al duizenden jaren staan ze aan de basis van onze reizen, navigatie en verkenningstochten. Toch zijn ze veel veranderlijker en minder universeel dan je zou denken. In Noord, oost, zuid, west neemt Jerry Brotton ons mee op ontdekkingsreis en laat hij zien waarom het oosten een bijzondere positie inneemt in de Hebreeuwse cultuur, waarom het noorden boven aan de wereldkaarten uit Europa kwam te staan, waarom in het Keizerrijk China het zuiden werd vereerd, en waarom geen enkele samenleving zich ooit op het westen heeft georiënteerd. Hij werpt nieuw licht op politiek beladen termen als ‘het Midden-Oosten’, ‘het Mondiale Zuiden’ en ‘West-Indië’, maar onderzoekt ook hoe in het digitale tijdperk een kleine blauwe stip op een scherm ons belangrijkste oriëntatiepunt is geworden. Op intrigerende wijze brengt Brotton aan de hand van de geschiedenis en betekenis van de windrichtingen in verschillende religies en culturen de moderne wereld in kaart.

Geschiedenis voor morgen      Krznaric Roman      Maatschappij

Ik hoef het niet te herhalen hier, maar de discussie over de grenzen van de economie is bereikt. Of beter: het systeem van onze welvaart heeft zijn meest slechte kanten inmiddels wel getoond. Tekorten op sociaal vlak bij een steeds groter wordende groep mensen tegenover de overvloed aan geld bij een steeds kleiner wordende groep mensen. Door de enorme nadruk op groei van bedrijven en hun activiteiten is het landschap en de natuur kaal geslagen. Zijn de mensen in de wijken van de steden murw gemaakt. Is de veerkracht van de nieuwe generatie platgeslagen. Zijn de winsten van de grote bedrijven uit het spoor gelopen. Voelen mensen zich monddood gemaakt met statistieken die laten zien dat hún welvaart geen gevaar loopt zolang ze maar blijven werken, en liefst met meer uren. Er is van alles teveel. En alles van dat teveel heeft te maken met ons kapotte systeem van alleen maar economisch handelen - welvaart boven welzijn. In het nieuwe boek van socioloog, filosoof Roman Krznaric schrijft hij bevlogen over de huidige situatie, of moet ik schrijven: malaise? ‘Terwijl politici vastzitten in het nu, pleit Krznaric voor een blik achterwaarts om de toekomst vorm te geven. Hij put hoopvolle lessen uit de geschiedenis om deze crisis te overwinnen en onthult hoe het verleden niet alleen ons begrip van gisteren verdiept, maar ook onze relatie met de toekomst herdefinieert.’ De sociaal filosoof Roman Krznaric, mede-oprichter van The School of Life, is ervan overtuigd dat we in deze tijd meer in contact moeten komen met elkaar. ‘Eigenlijk,’schrijft hij, ‘is het vreemd dat we zo los van elkaar ons leven en werk verrichten. Het is vreemd omdat we als mens helemaal niet zo geprogrammeerd zijn. De laatste jaren is er steeds meer psychologisch en neurologisch onderzoek waaruit blijkt dat ons empathisch vermogen tot de basisuitrusting in onze hersenen behoort en slechts een heel klein percentage, zo’n 2 procent, niet over empathie beschikt. De aanname was toch jarenlang, ook in de economie, dat de mens individualistisch is en gericht op het eigen belang. Het is zonde om geen gebruik te maken van ons potentieel en talent tot samenwerken.’ ‘Eigenlijk,’ zo beschrijft Roman Krznaric, ‘is het noodzakelijk om elkaar meer te ontmoeten. In het ontmoeten elkaar te leren zien. Want met het zien van elkaar ontstaat vanzelf meer begrip. En vanuit begrip creëren we een verstandhouding tot elkaars leven en werk. Dat lost heel wat problemen op. ’Ruim de helft van alle werknemers put bijvoorbeeld geen voldoening uit zijn werk. Dat is toch triest? (…) Ik denk dat medewerkers verbondenheid missen. Zij willen niet alleen een human resource zijn, maar als mens gezien en gewaardeerd worden. Empathie is uiteraard geen wondermiddel, maar kan het welzijn van medewerkers wel vergroten.’ In zijn boek ‘Empathie’ gaat hij verder in op het missen van, en het verbinden met, elkaar vanuit empathie. ‘Empathie is feitelijk een ideaal waarmee we onze levens kunnen transformeren en fundamentele sociale veranderingen kunnen bewerkstelligen. Empathie kan een revolutie ontketenen. Niet een van die ouderwetse, op nieuwe wetten, instellingen of regeringsvormen gebaseerde revoluties, maar iets veel radicalers: een revolutie in menselijke relaties.’ Roman Krznaric heeft het Empathy Museum opgezet, een reizende tentoonstelling over hoe je (weer) vanuit empathie om je heen en vooral naar de ander kunt kijken. Zoals met het idee van ‘A Mile in My Shoes’; de verhalen van vluchtelingen en emigranten. Je kunt bij deze expositie echt in iemands schoenen gaan lopen. ‘This themed exhibit brings together a new collection of audio stories shared by refugees and migrants who have made London their home, from a Syrian dentist to a Nigerian barber.’ Juist onze verhalen brengen ons dichter bij elkaar. Deze expositie lijkt misschien een aardige gimmick, maar de wetenschappelijke achtergrond ervan geeft betrouwbare uitkomsten over hoe we vanuit empathie elkaars verhalen kunnen aanhoren en begrijpen. Misschien is compassie zonder die eerste stappen in elkaars schoenen niet mogelijk. Daarna kwam zijn boek ‘De goede voorouder', dat impliciet ook de basis was voor de documentaire ‘The Decade of Action’ waar ik een heel klein onderdeel van mocht zijn en waarin ik een gedicht voor lees gebaseerd op dat idee van de voorouder. Een aantal regels: Ja, ik ga je voor, maar niet zonder besef van mijn rol in jouw leven. Dat alles wat ik achterlaat, ook mijn deel van de is aan de wereld van jou. In zijn nieuwe boek ‘Geschiedenis voor morgen - inspiratie uit het verleden voor de toekomst’ verbindt Roman Krznaric opnieuw de lessen die we geleerd hebben uit het verleden met de problemen die we vandaag voor ons zien. Daarvoor haalt hij voorbeelden aan over samenleven in een middeleeuws islamitisch rijk, het ontwerp van een regeneratieve economie in Japan, de uitvinding van het koffiehuis, het principe van de lokale commons en het watergebruik, etc. Het zijn stuk voor stuk boeiende voorbeelden hoe we als mensen ons een weg konden banen uit een probleem, en hoe we leerden samen te werken en samen te leven. Maar hoe kunnen we daar dan van leren bij de wereldwijde en enorme problemen waar we nu in zitten? Want ‘het feestje loopt op zijn eind en wanneer het licht wordt, zijn we gedwongen onze manier van leven radicaal te veranderen.’ In zijn hoofdstuk ‘De ineenstorting van de beschaving afwenden’ maakt Roman Krznaric duidelijk dat we op een kantelpunt staan en dat de uitweg de ‘Grote Vereenvoudiging’ moet zijn. ‘De koolstof-hartslag die onze samenleving heeft voortgestuwd, heeft ons over te veel ecologische grenzen gedreven (...) De kloof tussen het geld dat zich ophoopt in het financiële systeem en de fysieke hulpbronnen die de planeet ons kan leveren, zal te groot geworden zijn.’ De oplossing bestaat dan uit 3 kenmerken (die in het verleden een grote rol hebben gespeeld): Asabijja en de kracht van collectieve solidariteit Asabijja is een Arabisch woord dat ‘collectieve solidariteit’ of ‘groepsgevoel’ betekent en Roman Krznaric haalt daar de verhalen over de wereldberoemde Arabische geleerde Ibn Chaldoen bij die dit begrip niet alleen uitvoerig heeft beschreven maar ook in wijze lessen heeft doorgegeven aan de politieke en geestelijke leiders van zijn tijd. ‘Chaldoen benadrukte ook dat een ongelijke verdeling van welvaart de asabijja kon verzwakken: de meeste dynastieën gingen uiteindelijk ten onder omdat hun heersers bezweken voor het verlangen naar rijkdom en luxe, waardoor de schatkist leeg raakte, de interne onenigheid toenam en ze een gemakkelijke prooi werden voor hun vijanden.’ In dit hoofdstuk komt ook de historicus Peter Turchin te sprake, die kort gezegd uitlegt dat een beschaving een vijand van buiten nodig heeft. De wereld, en de issues die nu spelen, heeft nu geen vijand van buiten, dus ‘moeten we misschien accepteren dat we de meeste kans maken om dat doelt te halen - ons bestaan redden (RvE) - als we de vijanden kiezen die onze leefbare toekomst van binnenuit bedreigen.’ Biofilie en de verzoening met de levende wereld Om de toekomst leefbaar te houden zullen we verder moeten gaan dan een solidariteit tussen mensen, we moeten een ‘aangeboren verbondenheid met de levende wereld’ hervinden. Biofilie betekent letterlijk “houden van het leven”. De term bestaat uit de Griekse stam “bio” (het leven) en achtervoegsel “-filie” (“houden van”). Roman Krznaric haalt de evolutiebioloog Edward Wilson aan en schrijft: ‘Biofilie is het mentale kader dat we nodig hebben om regeneratieve economieën en samenlevingen op te bouwen die binnen de ecologische grenzen van de planeet opereren en eerder zullen buigen dan breken.’ Om dat begrip biofilie nog iets beter hier te duiden, enige jaren geleden sprak ik met de architect Jamie van Lede die in zijn ontwerpen sterk uitgaat van de natuurlijke omstandigheden, of beter, hoe we ons mens naar die natuurlijke omstandigheden kunnen leren te verhouden, ook in de gebouwen waarin we wonen en werken. Dit is wat hij mij toen vertelde: ‘In mijn werk als architect heb ik veel aan de ideeën van Edward Wilson. Hij heeft een boek geschreven over het logisch en levende systeem dat wat hij biophilia noemt. Biophilia is een aangeboren affiniteit van het leven of levende systemen. De verbindingen die mensen onbewust zoeken met de rest van het leven. Eigenlijk is dat het grondplan waar we het hier steeds over hebben. We moeten weer leren dat leven te creëren, ook in de manier waarop we bouwen, leven en werken, waar we als mens in onze natuurlijke staat floreren. Wilson heeft een grote studie gemaakt van de leefwereld van mieren, hij wordt dan ook wel de ant-man genoemd, omdat die mieren hun natuurlijke weg gaan. Via hem heb ik geleerd dat het intrinsiek in ons zit om weidsheid te willen hebben én geborgenheid. Vergezicht en veiligheid. Zo bouw ik dan ook mijn ontwerpen. Daglicht, kleine plekken waar je je kunt terugtrekken, plaatsen van ontmoetingen, een natuurlijk menselijke omgeving dus.’ Maar is een hernieuwde asabijja en een biofilie genoeg om de crisis af te wenden? Nee, betoogt Roman Krznaric, we moeten onze crisisrespons verder ontwikkelen Crisisrespons: hoe een crisis transformatieve verandering in gang kan zetten Die respons op een crisis is in de meest voorkomende gevallen een reactie op een oorlog. We lijken steeds meer in een oorlogseconomie getrokken te worden als je de berichtgeving leest, omdat de oorlog in Oekraïne en daarmee een mogelijke oorlog tegen Rusland ons wordt voorgehouden. De tweede respons is vaak als er een natuurramp is, zoals de overstroming in Zeeland in 1953. De respons zijn de Deltawerken geweest. En de derde respons is een revolutie, daar kennen we ook genoeg voorbeelden van. Al deze drie responsen zijn niet aantrekkelijk om de crisis die we nu ervaren op te lossen. Te veel van het oude denken en te veel van het oude gedrag. Maar wat dan wel? ‘Gelukkig is er een vierde crisiscontext die een radicale politieke verandering in gang kan zetten: ontwrichting.’ Een systeeminstabiliteit dat Roman Krznaric in een model ‘ontwrichtingsnexus’ noemt. Een crisis die ideeën relevant laat worden, waardoor er een beweging ontstaat, en die op zichzelf weer nieuwe ideeën creëert. Een beweging tegen, zoals we dat van veel protesten kennen, is dus niet genoeg. Een beweging moet streven naar nieuwe ideeën die nieuwe oplossingen, hoe revolutionair ze ook zijn, mogelijk maken. Zo komt - aan het eind van zijn boek - Roman Krznaric dan ook met vijf redenen voor radicale hoop: 1. Ontwrichtende bewegingen kunnen het systeem veranderen 2. ‘Wij’ kan het winnen van ‘ik’. 3. Er zijn alternatieven voor het kapitalisme 4. Mensen zijn sociale vernieuwers 5. Er zijn andere toekomsten mogelijk ‘De mensheid moet terugblikken om vooruit te gaan. De geschiedenis heeft het vermogen om onze verbeelding open te breken, ons denken ontvankelijk te maken voor de inspirerende mogelijkheden die als een verborgen schat verborgen liggen in het verleden.’

Omkijken naar de toekomst      Macaskill William      Maatschappij

In 'Omkijken naar de toekomst' pleit wereldberoemd filosoof William MacAskill voor een levensopvatting die uitgaat van een eenvoudige vooronderstelling, namelijk dat toekomstige generaties ertoe doen. Kunnen we een werkelijke blijvende verandering tot stand brengen en zo ja, hoe? De meeste mensen zijn op de hoogte van de langetermijngevolgen van de opwarming van de aarde, maar welke andere kwesties verwaarlozen we? En wat is belangrijker: de koers van de toekomst verbeteren of ervoor zorgen dat we überhaupt een toekomst hebben? MacAskill noemt deze levensopvatting ‘langetermijnisme’: het idee dat de toekomst op lange termijn positief beïnvloeden een belangrijke morele prioriteit van onze tijd is. Door verstandig te kiezen, kunnen we een belangrijke rol spelen in het op juiste koers zetten van de mensheid, en een wereld van vrijheid, vreugde en schoonheid nalaten aan onze kleinkinderen, hun kleinkinderen, en alle volgende generaties. De toekomst is groot. Als je zou weten dat je ieder toekomstig leven zou leven, welke keuzes hoop je dan dat we in het heden zouden maken? William MacAskill De uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd, zijn enorm. Maar we kunnen de toekomst van onze planeet en voor iedereen erop nog steeds veiligstellen. Als we maar de juiste keuzes maken. In Omkijken naar de toekomst betoogt filosoof William MacAskill overtuigend voor langetermijnisme; het idee dat het positief beïnvloeden van de (verre) toekomst een morele prioriteit is van onze tijd. Het is niet genoeg om klimaatverandering te verzachten of de volgende pandemie te voorkomen. We kunnen ervoor zorgen dat de beschaving kan herstellen als deze zou instorten; we moeten het verschil in waarden en normen cultiveren; en ons voorbereiden op een planeet waar de meest geavanceerde wezens niet meer menselijk zijn maar digitaal. Na het lezen van dit indrukwekkende en inspirerende boek, voelt het achterlaten van de aarde in een zo goed mogelijke staat niet alleen als een morele plicht, maar ook als volstrekt logisch.

Moord komt nooit ineens      Verwerft Gust      Menswetenschappen

Een moord komt nooit ineens, dat is zo. De voortekens van een fatale afloop zijn er al lang, maar we willen ze meestal niet zien. Later, op het proces voor het Hof van Assisen, zien we ze wel en vragen ons af waarom de moorden niet vermeden werden. In Moord komt nooit ineens bespreekt Gust Verwerft enkele van die geruchtmakende assisenzaken. De lustmoord op Julie Van Espen in Merksem werd gepleegd door een man die herhaaldelijk gestraft werd voor brutaliteiten en verkrachtingen, en die in de gevangenis behoorde te zitten. De gewelddadige dood van Ilse Uyttersprot, de oud-urgemeester van Aalst, kwam evenmin onverwacht. De moord op landbouwingenieur Paul Boeye in Gierle kwam er na nare voorgevoelens van zijn familie over de reactie van een failliete boer die zijn hoeve wilde terugkopen van de nieuwe eigenaar. Hadden deze moorden voorkomen kunnen worden? Gust Verwerft maakte al deze spraakmakende processen vanaf de eerste rij mee. Hij neemt de lezer als bevoorrechte getuige mee in de rechtszaal en slaagt erin de menselijke emoties van zowel daders, nabestaanden als zichzelf heel navoelbaar weer te geven.

Killer in het Kremlin      Sweeney John      Russische geschiedenis

Al dertig jaar trekt de Britse journalist John Sweeney langs de brandhaarden en corrupte regimes van de wereld. Hij was onder andere in Kosovo, Zimbabwe, Noord-Korea en de scientologykerk, maar vooral in Rusland. In Killer in het Kremlin neemt Sweeney ons aan de hand van de bomaanslagen op Russische flatgebouwen in 1999, de bloederige Russische acties in Tsjetsjenië, de annexatie van de Krim en zijn confrontatie met Poetin na de aanslag op de MH17 mee naar de gebombardeerde steden en dorpen van Oekraïne. Vanuit zijn standplaats Kiev spreekt hij met kenners en ooggetuigen. We proeven de moed van het Oekraïense verzet en de dapperheid van de Russische oppositie, en de radeloosheid en woede van de bevolking. Bovenal is Killer in het Kremlin een angstaanjagend relaas over de onstuitbare opkomst van de man die begon als spion en eindigde als despoot: Vladimir Poetin.

De geheimen van Knokke-Heist      Zenner Alain      Belgische politiek

In de Nederlandse vertaling en geactualiseerde uitgave van zijn eigen Les secrets de Knokke-Le Zoute bespreekt de auteur alle mogelijke aspecten van de mondaine badplaats, wat resulteert in een ludieke uitgave. Alain Zenner is advocaat aan de Brusselse balie, doceerde rechten en was staatssecretaris van Financiën voor MR. “Sinds hij naar Knokke-Heist verhuisde, verdiept Zenner zich volop in de geschiedenis, de actualiteit en de geruchten van zijn nieuwe thuishaven en tapt hij uit een luchtiger literair vaatje”, klinkt het bij het gemeentebestuur. In De geheimen van Knokke-Heist springt de auteur van het ene naar het andere onderwerp, zonder echt saai te worden. Het boek staat vol met weetjes waarmee je later zelf mee kan uitpakken. Zo leer je onder meer dat bij het ontstaan van de badplaats de gehele kustlijn en de achterliggende vlakte, van het Zwin tot het centrum van Heist, tot twee families behoorde. Wist u ... dat de oorsprong van het dorp Knokke teruggaat tot 1227, dat het Zwin het toneel was van epische zeeslagen tussen de Franse en de Engelse marine in de 13de en 14de eeuw, dat de ontdekking van het dorp begin 1800 aan schilders en schrijvers te danken was, dat Maupassant paniek zaaide door een nachtelijke landing in een boerderij te Heist in 1887, dat bij het ontstaan van de badplaats de gehele kustlijn en de achterliggende vlakte - van het Zwin tot het centrum van Heist - tot twee families behoorden, dat Het Zoute een kolenbekken zou geworden zijn als de opgravingen van Paul Lippens tot 500 meter diepte het mogelijk hadden gemaakt steenkoollagen te vinden die hij overtuigd was te ontdekken, dat Jean-Michel Folon zijn talent als schilder en beeldhouwer te danken had aan het feit dat hij uitgleed en een ruit brak terwijl hij op een dag in de regen tegen de muur van het Casino aan het tennissen was. In dit woordenboek bespreekt de auteur alle aspecten van het vroegere en huidige leven van Knokke-Heist, volgens een formule die hem in staat stelt om van het ene naar het andere onderwerp te springen zonder de lezer te vermoeien en die zijn Leuk en erudiet woordenboek van de Lockdown tot een succes maakte: ervoor zorgen dat elk trefwoord zowel een leerzaam als een vermakelijk aspect heeft. Laat u voor de ontdekking van deze parel van de Vlaamse kust meeslepen door de nonchalante toon van dit boek, de charme van de verzorgde schrijfwijze, de oneindige referenties over de geografie, de geschiedenis, de schilderkunst of de literatuur die het inspireerde, de artiesten die het Casino bezielden, de persoonlijkheden.

Hoe herken ik een fascist      Eco Umberto      Maatschappij

Umberto Eco was een Europeaan in hart en nieren. De oorlog in Oekraïne en het steeds verder naar een totalitaire staat afglijdende Rusland zou hij met pijn in het hart hebben aanschouwd. Maar hij zou waarschijnlijk ook op alle mogelijke manieren van zich hebben laten horen en zich volop hebben ingezet voor vrede. In Hoe herken ik een fascist, een selectie van drie belangrijke essays, weerklinkt Eco’s immer kritische stem. Het is een stem waarnaar we moeten luisteren, want sluipend fascisme (‘Het eeuwige fascisme’) en zelfopgelegde censuur (‘Censuur en stilte’) vormen een steeds grotere bedreiging voor de Europese vrede. Zijn oproep om tot nieuwe Europese afspraken te komen (‘Een nieuw verdrag van Nijmegen’) is dan ook bijna profetisch te noemen. Umberto Eco (1932-2016) was een van de grootste en succesvolste schrijvers van Europa. Hij werd beroemd met zijn historische roman De naam van de roos, waarna romans volgden als De slinger van Foucault, Het eiland van de vorige dag, De begraafplaats van Praag en Het nulnummer. Ook geldt hij als een van de invloedrijkste essayisten van zijn tijd.

Migratie      De Roo Paul      Maatschappij

Vanaf de jaren 2000, in de nasleep van de implosie van de Sovjet-Unie, hebben geopolitieke conflicten een vluchtelingenstroom naar Europa op gang gebracht. Sindsdien bevinden we ons onophoudelijk in hoogoplopende discussies over open of gesloten grenzen, over de tolerantie ten overstaan van zoveel ‘illegalen’, over de draagkracht van de sociale zekerheid, over de rechten en plichten van nieuwkomers, over de veiligheid in onze steden. Het migratieprobleem is uitgegroeid tot zowat het belangrijkste politieke thema. Door de actuele polemieken vergeten we dat het migrantenprobleem al zeventig jaar bestaat, in steeds wisselende politieke en maatschappelijke omstandigheden. Maar er is geen reden tot paniek, zo blijkt. Dit boek draagt ertoe bij dat de lezer met meer kennis van zaken niet langer door het vreemdelingenvraagstuk overweldigd wordt. In ieders belang doen we er goed aan om op basis van historisch inzicht te zoeken naar humane en haalbare oplossingen.

Autocratie bv      Applebaum Anne      Maatschappij

Autocratie bv’ beweert dat dictators over heel de wereld over alle ideologische grenzen samenwerken en de democratie ernstig bedreigen. Anne Applebaum heeft beslist een actueel boek geschreven. Een dat licht probeert te brengen in de duistere wereld van al of niet corrupte dictaturen en hun onderlinge (pogingen tot) samenwerking. De titel, ‘Autocratie bv: over dictators en de redding van de democratie‘, moeten we met een korrel zout nemen, want een autocratie – in goed Nederlands: alleenheerschappij – is een dictatuur waarin één persoon alles voor het zeggen heeft. Gelukkig zijn er niet te veel autocratieën. En het is maar de vraag of de regimes die autocratieën lijken te zijn, zoals in Noord-Korea en Wit-Rusland, ook reëel alleenheerschappijen zijn. Een bv, voluit ‘besloten vennootschap’, is een Nederlandse vennootschapsvorm, vergelijkbaar met een bvba in België. Nu is het evident dat een aantal dictatoriaal geleide landen onderling afspraken maken en elkaar steunen, ook al hangen deze regimes verschillende ideologieën aan. Of ze een concern vormen, laat staan een bv, is voor discussie vatbaar. Zeker is dat bijvoorbeeld China en Rusland onderling kennis en middelen uitwisselen. Maar deze en andere totalitaire staten kennen ook veel tegenstellingen. Netwerk van dictators Anne Applebaum ziet het allemaal vrij conspiratief, als één groot wereldwijd netwerk van dictators. Nu is Applebaum niet zomaar een journaliste. Ze is een historica (Yale) die ook politieke wetenschappen studeerde in Oxford en een master in internationale betrekkingen haalde aan de London School of Economics. Om goede informatie over diplomatieke onderwerpen hoeft ze niet verlegen te zitten: ze is al jaren getrouwd met Radosław Tomasz Sikorski, minister van Buitenlandse Zaken in de Poolse regering van premier Donald Tusk. Zelf is Anne Applebaum geboren en getogen in Washington. Het paar leeft in Warschau. Chaos creëren Ze heeft een overvloed aan materiaal bij de hand om haar ‘autocratie bv’-stelling te ondersteunen. Westerse en vooral Amerikaanse experts in buitenlands beleid, schrijft ze, zien de wereld vaak als een reeks afzonderlijke kwesties (Oost-Europa, het Midden-Oosten, de Zuid-Chinese Zee) die elk een ander kader van experts of specialisten vereisen. Maar, voegt ze eraan toe, dat is niet hoe autocratieën de wereld zien: Poetin steunt extreemrechtse en extremistische bewegingen in Europa en levert misdadigers en wapens om Afrikaanse dictaturen te steunen. Want ‘de autocratieën houden elkaars nederlagen en overwinningen in de gaten en timen hun eigen acties om maximale chaos te creëren’. De VS en hun bondgenoten moeten daartegen een internationale anti-corruptiealliantie opbouwen Dat vaststellen is haar eerste recept. Dan volgt het tweede: maak een einde aan de transnationale kleptocratie. Een Russische, Angolese of Chinese oligarch kan een huis in Londen, een landgoed aan de Middellandse Zee, een bedrijf in Delaware en een trust in South Dakota bezitten zonder ooit zijn eigendom aan de belastingdienst te moeten bekendmaken, schrijft Anne Applebaum. En dat is nog maar het begin. De Verenigde Staten en hun bondgenoten moeten daartegen een internationale anti-corruptiealliantie opbouwen. Informatieoorlog Verder, recept nummer drie: ‘Ga de informatieoorlog niet aan – ondermijn hem.’ Hoe dan? Door de socialemediaplatforms die ‘zo makkelijk te bespelen zijn’ onder controle te brengen. Maar, wat jammer, dat ‘veel politici, vooral die van uiterst rechts, het huidige systeem aanvaardbaar vinden’. Hier ontspoort het boek definitief. We lezen dat sinds Elon Musk Twitter heeft gekocht zijn platform X ‘al snel een krachtige versterker van extremistische, antisemitische en pro-Russische verhalen’ is geworden. ‘Te grote afhankelijkheid’ Het laatste recept heet ‘Ontkoppelen, risico verminderen, opnieuw opbouwen’. Hier komt Applebaums aap uit de mouw: ‘De risico’s van een te grote afhankelijkheid van de handel met Rusland, China of andere autocratieën zijn niet alleen economisch van aard. Ze zijn existentieel’. Zij verwijst onder meer naar de financiering door het Russische bedrijf Gazprom van een tentoonstelling in het Duits Historisch Museum in Berlijn gewijd aan een volgens haar ‘geïdealiseerde versie van de Russisch-Duitse geschiedenis’. Bovendien is het bedrijf medesponsor van Schalke 04, de favoriet van de Duitse president Frank-Walter Steinmeier. Wat spijtig dat de goede pen van Anne Applebaum schrijft met liberale, Amerikaanse inkt.

Bloed: Een geschiedenis      Boogaerts Marc      Biologie

“Bloed loopt als rode draad door de geschiedenis” Hematoloog en professor emeritus van de KU Leuven Marc Boogaerts schreef een boek over de boeiende geschiedenis van het bloed: van primitieve offerrituelen tot bloeddoping, van aderlatingen tot de eerste bloedtransfusie, van beenmergtransplantatie tot immunotherapie en het stamcelonderzoek van de toekomst. “Bloed blijft me fascineren”, zegt prof. Boogaerts. “Onder meer omdat het zo’n goede gezondheidsindicator is. Het komt terecht in alle uithoeken van ons lichaam en pikt daar signalen op die belangrijk kunnen zijn om een ziekte te diagnosticeren. Vandaag weten we dat veel kankers wat DNA loslaten in het bloed, en dat je ze met een simpel prikje kan opsporen. Omdat bloed zo makkelijk te verkrijgen is, heeft het altijd een pioniersrol gespeeld in de wetenschap. Maar ook daarbuiten is het belangrijk geweest. Hoe meer ik erover te weten kwam, hoe meer ik inzag dat het als een rode draad door de geschiedenis loopt.” “Heel lang geloofde men dat bloed gevormd werd in de lever en dat het heen en weer bewoog in de bloedvaten, zoals de zee bij eb en vloed. De anatomische inzichten van Andreas Vesalius en de ontdekking van de bloedcirculatie door William Harvey hebben daar verandering in gebracht. Ook het idee van bloed als dood voorwerp heeft lang geleefd. Tot de microscoop werd uitgevonden en men voor het eerst de verschillende bestanddelen van bloed zag. Die ontdekkingen hebben de weg gebaand voor de hedendaagse kennis over bloed.” Succesverhaal “Wij lachen nu met die primitieve denkbeelden, maar ik ben ervan overtuigd dat men binnen honderd jaar ook met óns zal lachen. Alleen al de voorbije vijftig jaar hebben we enorme sprongen vooruit gemaakt in het bloedonderzoek, meer dan in eender welke andere wetenschappelijke discipline. We hebben de rol en de samenstelling van witte bloedcellen, plasma en bloedplaatjes ontdekt, we kunnen bloedziekten veel beter bestrijden en hebben via bloed het menselijk genoom ontrafeld en de immunotherapie ontwikkeld.” “Bloedtransfusies zijn een succesverhaal van de wetenschap. Dankzij transfusie zijn miljoenen mensenlevens gered. Als een patiënt vroeger begon te bloeden tijdens een operatie, was hij ten dode opgeschreven. Nu kan je met één zakje bloed bij wijze van spreken tien mensenlevens redden.” Kanker overwinnen “De ontdekking van de stamcellen biedt zelfs nog meer kansen. Door die te manipuleren zijn we erin geslaagd bloed te creëren in een laboratorium. Momenteel vergt het nog een lang proces en is het heel duur, maar ik ben ervan overtuigd dat we dat probleem binnen dit en vijftien jaar hebben opgelost. Dan zullen er nog meer mensen -zeker degene met zeldzame bloedgroepen – gered kunnen worden.” “Toen ik begon als hematoloog was leukemie bij kinderen slechts voor twintig à dertig procent te genezen. Vandaag zitten we aan negentig procent. Met de komst van nieuwe therapieën zal dat nog verbeteren.Als wij vroeger chemotherapie gaven, was dat een tapijtbombardement: naast de slechte cellen, moesten ook de goeie cellen eraan geloven. Vandaag kan je heel gericht de tumorcellen uitschakelen. Ik ben ervan overtuigd dat we kanker uiteindelijk gaan overwinnen”, aldus prof. Boogaerts.

De meedogende strijd van Amazon om de wereld te veroveren      Mattioli Dana      Economie

Amazon, ooit begonnen als onlineboekhandel, groeide in twintig jaar uit tot een van de bekendste techreuzen ter wereld. Het door Jeff Bezos opgerichte bedrijf verkoopt wereldwijd producten, heeft een streamingdienst en ontwikkelt zelf technologie. Amazon wint in steeds meer sectoren terrein en dringt steeds dieper door tot in de wortels van onze samenleving. Nu het bedrijf steeds meer monopolistische kenmerken vertoont, kunnen overheden het niet langer negeren en komen ze er langzamerhand achter dat ze tegenover een nietsontziende tegenstander staan op een beangstigend nieuw speelveld. In De meedogenloze strijd van Amazon om de wereld te veroveren legt de bekroonde journalist van The Wall Street Journal Dana Mattioli de tomeloze hebzucht van Amazon bloot. Ze onthult onbekende kanten van het bedrijf en zijn beruchte oprichter, Jeff Bezos. Meedogenloos, competitief en alles vertrappend wat hem afhoudt van zijn doel: absolute heerschappij over de markt. Met Amazon heeft Jeff Bezos de hele economie genadeloos veranderd. En daarmee heeft hij van winkelen een duivelspact voor consumenten gemaakt, vindt Dana Mattioli, die ‘Amazon-correspondent’ is voor The Wall Street Journal. ‘Het is duidelijk dat hij mensen als wegwerpbaar ziet.’

Puinhopen van Vivaldi      Francken Theo & Loones Sander      Belgische politiek

Samen met partijvoorzitter Bart De Wever en fractievoorzitter Peter De Roover stelden beide auteurs hun boek donderdag voor in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. ‘Puinhopen van Vivaldi’ is een analyse van het beleid van de regering-De Croo en kon daarom niets anders worden dan een gegronde aanklacht tegen het federale beleid van de afgelopen jaren. Begroting, werk, pensioenen, migratie, defensie, kernenergie – alle belangrijke thema’s passeren de revue. “En de resultaten zijn erbarmelijk”, zegt Theo Francken. “België scoort slecht in alle foute kampioenschappen”, bevestigt Sander Loones. “We hebben gigantische schulden, de begroting trekt op niets, het migratiebeleid is een chaos, we sluiten kerncentrales. Dit land is een echte puinhoop.” Noodzakelijke alternatieven In het boek vertellen Francken en Loones op meeslepende wijze hoe Vivaldi de begroting de gracht inrijdt, ons energiebeleid de nek omwringt en asiel tot een puinhoop omtovert. En na vier jaar Vivaldi zijn ‘t zotten die werken, zoveel is duidelijk. Voor elk van die dossiers formuleren de auteurs bovendien concrete en noodzakelijke alternatieven. “Met dit boek win je alle debatten”, zegt Peter De Roover, die beide auteurs inleidde. “Je kan er alle argumenten uithalen waarmee je de komende weken elke kritiek wegblaast.” Dat nooit meer In zijn nawoord besluit Bart De Wever: “Wie het stemgedrag van de Vlaamse kiezer en de programma’s van cd&v en Open Vld naast dit boek legt, ziet meteen wat er fout loopt. Op geen enkele manier heeft de Vlaamse democratie nog vat op het beleid dat federaal wordt gevoerd. Franstalig links bepaalt, Vlaanderen betaalt. Dat nooit meer.”

Ruzland Land in oorlog met zichzelf en met de wereld      Cukier Eva      Russische geschiedenis

In de vroege ochtenduren van 24 februari 2022 vielen Russische troepen op bevel van president Poetin buurland Oekraïne binnen. Beelden van vernietiging en van bloedig geweld tegen de Oekraïense burgerbevolking gaan sindsdien de wereld over. Terwijl de wereld in afschuw toekijkt hoe Oekraïne met bommen wordt bestookt, krijgen burgers in Rusland een heel ander beeld van de oorlog voorgeschoteld: eentje waarin het Russische volk de strijd aanbindt met een ‘naziregime’ in Kyiv en een vuist maakt tegen het imperiale Westen. Om critici en journalisten de mond te snoeren voeren de autoriteiten een keiharde militaire censuur in en wordt iedere vorm van verzet hard gestraft. Als een van de weinige westerse correspondenten bleef Eva Cukier in Rusland, om van binnenuit verslag te doen van de effecten van de oorlog, de repressie en de propaganda en de westerse sancties op de Russische samenleving. Zij reisde door het land en sprak met inwoners van de Zwarte Zee tot ver in Siberië over de impact van oorlog en repressie op hun levens. Haar indrukken en ervaringen geven een unieke en waardevolle inkijk in het leven in het Rusland van Poetin, dat steeds verder isoleert en waar onafhankelijke journalistiek zeldzaam is geworden. Eva Cukier (°1981) is slaviste en was correspondent in Moskou voor de NRC. Tussen 24 februari 2022 en juni 2023 reisde ze door het land om te vernemen hoe de bewoners de oorlog tegen het ‘naziregime van Kiev’ bekijken. Ze beschrijft hoe Rusland vanaf 2006, na de kleurenrevoluties in de buurlanden, geleidelijk een dictatuur werd. Op 6 mei 2012 betoogden er zelfs 200.000 tegen Poetin. Eind 2013, begin 2014 volgde Maidan. Poetin hechtte dan de Krim aan en destabiliseerde de Donbas. De oorlog begon toen al, 8 jaar voor de ‘echte’. Bij de echte oorlog dook in Rusland overal de letter ‘Z’ op, hoewel die niet bestaat in het Cyrillisch schrift. ‘Za Pobedoe’ betekent dan: Voor de overwinning. Cukier ontmoet mensen uit de Donbas en van elders, die de ‘speciale militaire operatie’ goedkeuren, terwijl 15.000 Russen, die ertegen protesteerden, opgepakt werden. Op scholen en universiteiten werden leraren en studenten ontslagen die tegen de oorlog waren. De propaganda beweert dat Oekraïne de oorlog is begonnen, dat de NAVO een bedreiging vormt voor Rusland, dat zijn broeders in de Donbas beschermt tegen de ‘nazi’s in Kiev’. Ze vertelt over de gevolgen voor het dagelijks leven: hamsteren, problemen met banken, geen Netflix of Spotify meer en vooral paniek omtrent hun zonen-soldaten, die misschien al dood zijn en op de Oekraïense site www.200rf.com staan. De dienst ‘Soldatenmoeders’ wordt door het Kremlin sinds 2014 omschreven als ‘buitenlands agent’ en dus geboycot. Ze vertelt ook hoe de Russen zich vergisten, Kiev niet konden innemen in drie dagen en toen begonnen te moorden, plunderen en verkrachten. Op 4 maart 2022 werden zeer strenge censuurwetten goedgekeurd: elke verwijzing naar de oorlog werd zwaar bestraft. De kritische radio Echo Moskvy en tv Dozjd werden uit de lucht gehaald, de Novaja Gazeta moest uitwijken naar Letland, bij kritische journalisten werd het woord ‘predatel’ (verrader) op de deur gekalkt. Buitenlandse journalisten verlieten massaal het land, hoewel er zich historische gebeurtenissen voltrokken. Op 27 februari 2022 sloot Europa zijn luchtruim voor Russen. Veel invloed had dat niet. De financiële maatregelen hadden wel gevolgen: tienduizenden Russen konden geen betalingen meer doen. De westerse winkels gingen dicht. De meeste Russen bleven er kalm bij. Vele Russen geloven blindelings de propaganda. Op school leren de kinderen dat Rusland zich verdedigt tegen het nazistische regime van Kiev. Er zijn ook kritische intellectuelen die via een VPN-verbinding wel weten wat er in Oekraïne gebeurt, maar ze vormen een minderheid: slechts 5% kent Engels. En slechts 10 à 15% wil deelnemen aan opiniepeilingen: van ruim 85% kennen we de mening dus niet. Te veel Russen zijn afhankelijk van de staat en dus voorzichtig (p. 109-111). De gedeeltelijke mobilisatie die Poetin uitschreef in september 2022 zorgde voor veel paniek: velen beseffen dat ze niet levend zullen terugkeren en vluchten dus naar het buitenland of plegen zelfmoord. Cukier beschrijft ook de laatste acties van Navalny en de zeer strenge strafkolonie van Pokrov op 100 km ten oosten van Moskou, waar hij in februari 2024 stierf of gedood werd. Ze klaagt de vele vormen van repressie aan: willekeurige opsluitingen, huisarrest zonder internet en zonder einddatum, de sluiting van Memorial in 2021. Ze bezoekt het boeddhistische Boerjatië, dat tien keer zo groot is als Nederland, maar slechts 1 miljoen inwoners heeft. Ze wordt er permanent gevolgd en lastig gevallen door de lokale geheime dienst. Boerjatië levert duizenden soldaten voor de oorlog in Oekraïne, op 7.000 km van hun huis. Armoede, gebrek aan perspectieven en propaganda drijven hen naar het slagveld. Die armoede wordt veroorzaakt door Moskou, dat het geld van de regio’s voor zich opeist. De auteur beschrijft ook Jevgeni Prigozjin, zijn desinformatie op het internet, de oorlogsmisdaden van zijn huurlingen in o.a. Oekraïne, zijn muiterij en zijn dood in augustus 2023. De toenemende onveiligheid voor buitenlandse journalisten deed de NRC in juni 2023 beslissen dat ze moest terugkeren naar Nederland. Cukier kan goed vertellen, ze kent de taal, ze is niet bang, ze gaat de confrontatie aan met voorstanders van de oorlog en ze heeft overal in Rusland en Oekraïne een groot netwerk van contactpersonen om van alles op de hoogte te blijven. Ze toont ook hoe haar berichtgeving tot stand kwam, hoeveel kilometers ze daarvoor soms moest afleggen in alle soorten van vervoer en welke beperkingen er waren: aan de frontlijn en bij begrafenissen zijn buitenlandse journalisten niet welkom, overal elders moet ieder woord gewikt en gewogen worden. Het boek is helaas niet chronologisch geordend en bij een aantal feiten zoals de gedeeltelijke mobilisatie moet de lezer zelf de datum zoeken.

Slow democracy      DjaIz David      Economie

De middenklasse pikt het niet meer dat de winsten van onze samenleving zo goed als uitsluitend naar de allerrijksten gaan en komt in opstand. Burgers willen meer sociale gelijkheid, rechtvaardigheid en veiligheid, maar vinden geen gehoor bij hun regering. De gevolgen van ongeremde globalisering zijn voor iedereen goed merkbaar: we hebben te maken met de klimaatcrisis, met Trump, brexit, Bolsonaro, protesterende boeren en stakende leraren. De democratie, die we als vanzelfsprekend beschouwden, is in gevaar. Djaïz laat ons zien hoe we ons lot weer in eigen handen moeten nemen, door terug te keren naar een kwalitatieve, nationale democratie, en de globalisering te vertragen. Om de balans tussen het kapitalisme en de democratie terug te vinden, hebben we geen andere keuze dan de natiestaat in ere te herstellen, aldus de Franse politicoloog David Djaïz (1990). In Slow Democracy krijgt dat credo een progressieve invulling. De natiestaat moet het pad effenen voor meer sociale en ecologische rechtvaardigheid en voor een re-democratisering. Djaïz levert daarmee belangrijke bouwstenen voor progressieve totaalpolitiek. We hebben volgens Djaïz immers sterke natiestaten nodig als “sluizen van de globalisering”, “als bemiddelaar” om globalisering en democratie met elkaar te verzoenen. De natiestaat is niet achterhaald, maar juist modern en vooral noodzakelijk. Met deze stelling jaagt de auteur ongetwijfeld nogal wat progressieven en ecologisten op de kast. Think globally, act locally is immers veelal het devies van progressieve denkers en politici. Djaïz is behoorlijk kritisch op zijn progressieve vrienden: “Ze hebben gewoonweg niet de tijd genomen om voldoende over politieke vormen na te denken”. Maar de kritiek van een medestander als Djaïz moeten groene partijen vooral als een aanmoediging beschouwen. Het is een uitnodiging om niet te blijven steken in de kritiek op de neoliberale hypermondialisering, maar ook te handelen naar die kritiek. De oproep om de natiestaat te heroveren van nationaal-populisten is niet alleen verrassend, maar ook gerechtvaardigd. Groeiende kloof Want de natiestaat is vooralsnog onmisbaar om de globalisering in goede banen te leiden. Rekenen op Europees federalisme is (helaas) naïef, al zeker op de korte termijn. Het Europese beleidsniveau doet vaak wat het kan, maar het is niet goed genoeg. Een grote overdracht van soevereiniteit van de natiestaten aan ‘Brussel’ stuit op verzet uit alle windrichtingen, en dat gaat niet zomaar veranderen. Dat de nieuwe Amerikaanse president Joe Biden pleit voor een wereldwijde minimumbelasting voor multinationals is hoopgevend, maar een mondiaal systeem van herverdeling is vooralsnog utopisch. Voor een sterke verzorgingsstaat zullen we dus nog enige tijd (verder) moeten bouwen op wat we (nog) hebben, namelijk nationale systemen van sociale zekerheid. Het draagvlak voor de verzorgingsstaat wordt echter kleiner, aldus de auteur, door een groeiende kloof tussen ‘nomaden’ en ‘sedentairen’. Dit conflict is minder opvallend dan de klassieke strijd tussen arbeid en kapitaal, maar ook erg schadelijk. Nomaden zijn veelal hoogopgeleide werknemers die moeten concurreren met gelijkaardige profielen in het buitenland. Sedentairen zijn mensen die lokale goederen en diensten verzorgen of die noodgedwongen op een uitkering terugvallen. “ De oproep om de natiestaat te heroveren van nationaal-populisten is niet alleen verrassend, maar ook gerechtvaardigd ” De solidariteit tussen deze twee groepen staat steeds meer onder druk. Loonsverhoging voor sedentairen? Slecht nieuws voor de nomaden want loonmatiging lijkt cruciaal voor de concurrentiekracht. Bijkomende middelen voor de strijd tegen armoede? Extra vrees bij de nomaden dat hun bedrijf het hazenpad kiest. Naïef kosmopolitisme De verzorgingsstaat is zo de inzet geworden van een steeds meer gepolariseerd debat, eerder dan dat het mensen verenigt en verbindt. Een bijkomende bron van spanning is dat de nomaden vaak kosmopolieten zijn. Ze wijzen een sterke nationale identiteit af, die bij sedentairen juist opgang maakt omdat ze zich vervreemd en ontworteld voelen. Voor dat “afscheid van de natiestaat door de elite” is Djaïz kritisch: naïef kosmopolitisme is als belastingontwijking, het ondermijnt de nationale solidariteit. Die vergelijking is wat overtrokken, maar dat maakt de waarschuwing niet minder relevant. Wanneer er geen ‘wij’ meer is, overheerst de ‘ikkigheid’ en verdwijnt de bereidheid om anderen te helpen. De verzorgingsstaat moet daarom een wezenlijk onderdeel blijven van de nationale democratie. Anders wordt het “een kille bureaucratie, een pinautomaat van uitkeringen, maar over zoiets blijft niemand lang enthousiast.” Hier verbindt Djaïz het rationele sociaaleconomische denkwerk van zijn landgenoten Thomas Piketty en Gabriel Zucman met inzichten die sterk aanleunen tegen de liberale politieke filosoof Martha Nussbaum, auteur van Politieke emoties. Zij heeft het over teaching patriotism. Politieke leiders horen gestalte te geven aan de gevoelens die burgers koesteren voor hun land. Waarom? Omdat mensen ook in hun hart beroerd moeten worden om voorbij hun eigenbelang te kijken. Democratische vernieuwing Djaïz heeft bijzondere aandacht voor democratische vernieuwing. De permante crisis sinds 2008 rechtvaardigt volgens Djaïz zelfs herstichtingsmomenten van onze nationale democratieën. Eens in de zoveel tijd hebben burgers de nood om de grondslagen van de eigen democratie opnieuw tegen het licht te houden. Voorbeelden die worden geciteerd zijn het forum met gelote burgers over de Grondwet in IJsland na de financiële crisis of Le Grand Débat National in Frankrijk na de opkomst van de ‘gele hesjes’. “ De permante crisis sinds 2008 rechtvaardigt volgens Djaïz zelfs herstichtingsmomenten van onze nationale democratieën ” En klimaat? Ook die uitdaging eist een hoofdrol op in het werk van Djaïz. Hij ziet in de strijd tegen klimaatopwarming zelfs een oplossing voor de bestaansonzekerheid van sedentairen, die nu op zoek zijn naar hun plek. De klimaatcrisis vraagt immers om beter zorg te dragen voor het lokale grondgebied. Lokaal voedsel produceren, decentraal energie opwekken, zorgen voor de natuur: het zijn nieuwe tewerkstellingskansen voor sedentaire werknemers. Klimaatbeleid helpt dan om de kloof tussen nomaden en sedentairen te dichten, net als het bijdraagt aan het verkleinen van de kloof tussen (wereld)steden en landelijke gebieden. Het wordt een vorm van arbeidsdeling: het maakt hen allebei weer nuttig en belangrijk. De democratische natiestaat is er om “de slagkracht van de op globalisering gerichte nomadenactiviteiten te waarborgen” en voor “een waarachtige circulaire economie, die opnieuw waarde geeft aan een groot aantal sedentaire beroepen”. Het is de zoektocht naar een nieuw evenwicht tussen competitie en samenwerking, tussen snelheid en “oases van vertraging buiten het domein van de wereldhandel”. Het ‘wij’ kan volgens de auteur gefundeerd worden op drie te onderscheiden dimensies: de plek waar we wonen en ons verbonden mee voelen (de lokale gemeenschap), de uit onze nationale geschiedenis overgeleverde waarden die ons tot nu verenigen (de democratische natiestaat) en de kernprincipes die de Europese natiestaten samenbrengen (Europa). Toegepast op de verzorgingsstaat heeft elke natiestaat zijn eigen stelsel, maar wel telkens gebaseerd op een ideaal van sociale rechtvaardigheid. Djaïz predikt complementariteit tussen mensen, tussen gebieden en tussen instituties. Hardnekkige tegenstellingen weet hij om te zetten in een geloofwaardige strategie van samenwerking. Andere denkers worden gretig aangehaald, maar Djaïz smeedt het tot een eigenzinnig en coherent geheel. Voor al zijn grote idealen stippelt hij een pragmatische route uit: met en via de natiestaat. Het pleidooi voor de natiestaat is een tikkeltje tegendraads. Net daarom is Slow Democracy één van de meest lezenswaardige boeken van de laatste jaren. Als groenen en progressieven moeten we durven erkennen: het mantra think globally, act locally schiet tekort. Daar moet bij: organize nationally. Djaïz zijn totaalverhaal is daarom een must-read. Dat is het zeker voor alle pleitbezorgers van inclusieve groene en progressieve politiek, omdat hij mensen en thema’s met elkaar weet te verbinden.

De val      Wolff Michael      Amerikaanse politiek

Rupert Murdoch, oprichter van ’s werelds grootste en invloedrijkste mediaconglomeraat News Corp, gaat na zeventig jaar met pensioen. Hij heeft onmiskenbaar een stempel gedrukt op het politieke landschap van de afgelopen halve eeuw. Zijn Fox News veranderde het internationale medialandschap voorgoed. Door van nieuws pure sensatie te maken introduceerde Murdoch het populisme in zowel de Verenigde Staten als Europa, met als hoogtepunt (of dieptepunt) de onvoorwaardelijke steun voor het presidentschap van Donald Trump. Murdoch was betrokken bij de Brexit, hielp Trump aan de macht en overleefde in zijn carrière schandaal na schandaal. Nu, aan het eind van zijn actieve loopbaan, laat hij zijn dynastie op losse schroeven achter, met rechtszaken, een verwoeste reputatie en een intense familiestrijd die de hitserie Succession inspireerde. In het even meeslepende als afschrikwekkende De val openbaart Michael Wolff de omstandigheden en personen die uiteindelijk zullen leiden tot de ondergang van Fox News en News Corp.

Mijn Rusland      Sjiskjind Michael      

Staat van demoralisering De politieke transformatie die zich begin jaren 1990 in Rusland voltrok, was een overgang van schijnsocialisme naar schijndemocratie. Of de politieke en sociale omstandigheden gedurende die paar jaar kansen hebben geboden voor het scheppen van werkelijke democratie, is voorwerp van discussie, maar feit is dat de macht al snel in handen kwam en sindsdien gebleven is van een kongsi van staatsveiligheidsdienst FSB en georganiseerde misdaad. Daarmee plooide Rusland zich terug in de verticale machtsstructuur die al in de Middeleeuwen door Koeblai Khan was geïntroduceerd om dit deel van zijn immense rijk te besturen en te exploiteren. De huidige Russische autocratie van Poetin is het zoveelste hoofdstuk in een bijna acht eeuwen lange traditie van autocratisch bestuur, gekenmerkt door brute onderdrukking, uitbuiting en roof, aldus Michaïl Sjisjkin in zijn boek Mijn Rusland. Sjisjkin (Moskou 1961), prominent romanschrijver, zag zich in 1995 gedwongen Rusland te verlaten. Hij woont sindsdien in Zwitserland. Traditie van onderdrukking betekent ook een traditie van onderdrukt zijn: van generatie op generatie wordt het besef doorgegeven dat verzet en opstand zinloos zijn. Want als de zittende machthebbers opstand weten neer te slaan, wordt de onderdrukking alleen maar erger, en als opstand machthebbers verjaagt, wordt hun plaats ingenomen door nieuwe die net zo hard, of harder nog onderdrukken. Hou daarom je mond, onderga alles gelaten, wek de indruk uit vrije wil in het gareel te lopen, maar doe dat vooral om waar mogelijk een graantje mee te pikken, ziedaar basiselementen van een cultuur van demoralisering. Kritisch op zoek gaan naar de waarheid? Natuurlijk weten Poetin en de zijnen best dat maar weinigen hun propaganda echt geloven. Maar ze weten ook dat ze er elk geloof in waarheid überhaupt grondig mee ondermijnen. Iedereen beseft dat wat de staat zijn onderdanen voorhoudt propaganda is, maar iedereen denkt ook dat dat geldt voor elke staat en alle machthebbers. Dan is de waarheid onvindbaar, nee sterker: er is dus geen waarheid. En daarom is het altijd maar het beste om, als je toch je zo nodig mond moet opendoen, dat na te praten wat je niet in problemen brengt. Door de hele Russische geschiedenis heen zijn het steeds exponenten van een middenklasse van goed opgeleiden geweest die zich aan het juk van onderdrukking probeerden te ontworstelen en ijverden voor vrijheid, rechtvaardigheid en democratische hervormingen. En steeds was het antwoord van de staat gedwongen emigratie, of strafkampen, of executie. De vorige zin staat in de verleden tijd, maar dat is eigenlijk onjuist, want het is ook het antwoord van het Poetin-regime op zulke pogingen. Al vanaf de Verlichting is sprake van een permanente migratiestroom van kritische intellectuelen, die Rusland ontvluchten of moeten verlaten en een veilig heenkomen zoeken in het Westen. Twee eeuwen lang al verlaat bijna iedereen die zijn of haar kritische gedachten niet elke keer weer wil inslikken dit land, op straffe van opsluiting of erger. Sjisjkin is daar zelf een voorbeeld van. Sjisjkin leid je met een scherpzinnig betoog met grote stappen door de Russische geschiedenis, waarbij vanzelfsprekend de afgelopen decennia de meeste nadruk en ruimte krijgen. Natuurlijk hoopt hij dat het einde van het Poetin-regime nabij is, wat overigens zomaar zou kunnen. Hopelijk zal het dan niet een einde zijn in de vorm van een Kremlin-coup, die immers niet meer betekent dan een wisseling van autocratische, kleptocratische machthebbers, maar een einde dat openingen biedt voor hervormingen in de richting van werkelijke democratie. De vraag is dan wie daarvan de initiatiefnemers en dragers moeten zijn. Op dit punt aangeland is Sjisjkin minder duidelijk, naar ik aanneem omdat duidelijkheid veel hoop de grond in dreigt te boren. Want alle Russische machthebbers van de laatste twee eeuwen, Poetin incluis, hebben hun best gedaan om zoveel mogelijk leden van de Russische, kritische middenklasse uit Rusland te verwijderen of zelfs te elimineren. Juist die klasse is noodzakelijk voor het slagen van democratische hervormingen.

De Techcoup      Schaake Marietje      Maatschappij

Of het nu gaat om de toeslagenaffaire of de oorlog in Oekraïne, techbedrijven spelen een steeds dominantere rol in onze wereld. Helaas is wat goed is voor de aandeelhouders niet automatisch goed voor de samenleving. Te lang hebben politici ruimte gegeven aan het marktdenken; het is nu dringend tijd dat de democratie weer de overhand krijgt. In 'De tech coup' deelt technologiebeleidsexpert Marietje Schaake uit de eerste hand en op basis van haar eigen ervaringen in het Europarlement hoe grote en kleine technologiebedrijven de wereld regeren. De huidige situatie vereist nieuwe oplossingen, vooral omdat doorbraken in kunstmatige intelligentie de machtsconcentratie van een handvol technische elites verder intensiveren. 'De tech coup' is een bij vlagen bloedstollende beschrijving van hoe we de controle over 'big tech' verloren – en een noodzakelijke visie op hoe we de macht terug kunnen winnen. Dit boek werpt een kritische blik op de invloed van grote technologiebedrijven en hoe we de balans kunnen herstellen. Laten we eens kijken naar de kernpunten: Waar gaat het over? In "De tech coup" onderzoekt Marietje Schaake hoe techbedrijven steeds meer macht krijgen in onze wereld. Ze deelt haar inzichten op basis van haar eigen ervaringen in het Europarlement en legt uit hoe technologiebedrijven de wereld regeren. Waarom is dit belangrijk? De huidige situatie, waarin doorbraken in kunstmatige intelligentie de machtsconcentratie van enkele technische elites versterken, vereist nieuwe oplossingen. Wat goed is voor aandeelhouders is niet altijd goed voor de samenleving. Schaake pleit voor een terugkeer naar democratische controle. Wat kunnen we doen? Het boek biedt een noodzakelijke visie op hoe we de macht van 'big tech' kunnen terugwinnen. Het is een bij vlagen bloedstollende beschrijving van hoe we de controle hebben verloren en hoe we die weer kunnen heroveren. Kortom, "De tech coup" is een oproep tot bewustwording en actie. Laten we samen nadenken over hoe we technologie op een verantwoorde manier kunnen inzetten, zonder onze democratische waarden uit het oog te verliezen.

Leven op aarde      Godfrey-Smith Peter      Evolutie

In zijn veelgeprezen boeken Buitengewoon bewustzijn en Metazoa onderzocht Peter Godfrey-Smith het ontstaan van het bewustzijn in het dierenrijk, maar in zijn nieuwe boek bekijkt hij het leven op aarde vanuit een nieuw perspectief. Welke rol speelden organismen – van planten en bacteriën tot dieren en mensen – in de vorming van de wereld zoals wij die nu kennen? In Leven op aarde neemt Godfrey-Smith ons mee op reis langs de wondere wereld van communicatie, cultuur en het bewustzijn in de natuur. Hij bezoekt Rwandese gorilla’s en Australische prieelvogels, daalt af naar koraalriffen en octopussen, onderzoekt de impact van taal en schrift en verdiept zich in onze verantwoordelijkheden aan de top van de voedselketen. Het resultaat is een bijzondere nieuwe kijk op het leven op aarde en op de toekomst, waarin we tegenover de uitdagingen van het Antropoceen komen te staan. Een informatieve en onderhoudende geschiedenis van het natuurlijke leven op aarde. Peter Godfrey-Smith onderzoekt de rol van organismen — van planten en bacteriën tot dieren en mensen — in de vorming van de wereld zoals we die nu kennen. Het boek neemt de lezer mee op een reis door de wereld van communicatie, cultuur en het bewustzijn in de natuur. De auteur bezoekt Rwandese gorilla’s en Australische prieelvogels, daalt af naar koraalriffen en octopussen, onderzoekt de impact van taal en schrift en verdiept zich in onze verantwoordelijkheden aan de top van de voedselketen. Het boek biedt een nieuwe kijk op het leven op aarde en de toekomstige uitdagingen van het Antropoceen. In heldere, verdiepende stijl geschreven, met af en toe een persoonlijke passage. Met enkele zwart-witillustraties. Met name geschikt voor de meer geoefende lezer. Peter Godfrey Smith (1965) is een Australische hoogleraar wetenschapsfilosofie en -geschiedenis aan de University of Sydney. Hij schreef onder meer de boeken 'Buitengewoon bewustzijn' en ‘Metazoa'.

Een doolhof vol verdwaalden      Maalouf Amin      Wereldgeschiedenis

Een nieuw standaardwerk over geopolitiek en de toestand van de wereld. Er woedt opnieuw een oorlog in het hart van Europa, die de trauma’s uit het verleden doet herleven. Een krachtmeting tussen het Westen enerzijds en China en Rusland anderzijds lijkt steeds verder uit de hand te lopen. In dit boek keert Amin Maalouf terug naar de oorsprong van deze confrontatie en volgt hij het pad van vier historische hoofdrolspelers. Om te beginnen het Japan van de Meiji-periode. Daarna was er Sovjet-Rusland, en vandaag is China de belangrijkste uitdager. De Verenigde Staten zijn de vierde protagonist, die door verschillende oorlogen heen is uitgegroeid tot leider van het Westen. Een doolhof vol verdwaalden is een groots historisch fresco dat een ongezien licht werpt op wat er op het spel staat in de wereld en op de vreemde paradoxen van onze tijd. Ik leerde het werk van Amin Maalouf kennen in Robert Fisk’s De grote beschavingsoorlog. Hierin wordt verwezen naar Amin’s boek The Crusades through Arab Eyes. Na het lezen van dit intrigerende boek werd ik helemaal fan van deze auteur en zijn bijzondere invalshoeken die hij steeds weer in zijn boeken verwerkt. Bovendien reisde ik af naar Libanon om de historische en fascinerende plaatsen die hij omschrijft in dit werk zelf te zien. Maalouf is een voormalig journalist, maar in 1983 richtte hij zich voltijds op het auteurschap. Door zijn Frans-Libanese achtergrond heeft zijn non-fictie een bijzondere insteek. Hij brengt zijn lezers niet alleen de Arabische kant van het verhaal, maar ook de Westerse. Zijn werk wordt vooral geprezen om zijn diepgaande inzichten. Nu het conflict in het Midden-Oosten weer opflakkert, zouden we meer moeten luisteren naar mensen zoals Amin om de gemoederen te kunnen bedaren. Met Een doolhof vol verdwaalden heeft hij een pamflet geschreven over vier grootmachten. Hij begint met Japan, dat in 1905 de Russen verslaat in Mantsjoerije tijdens de Slag in de Straat van Tsushima. Wat voor het Oosten een teken is dat ook zij kunnen winnen tegen het Westen. Als reactie hierop gaan onder andere Iran en de Ottomanen zich verzetten tegen het rijke Westen. Sovjet-Rusland en China zijn de volgende twee grootheden die hij onder de loep zal nemen. Waarbij hij zich blijft focussen op hun relatie met het Westen. Hij eindigt zijn betoog met de grootste machthebber van dit ogenblik, de Verenigde Staten. Deze is door het vele oorlog voeren uitgegroeid tot ‘de’ leider van het Westen. De titel van het boek heeft dan ook een duidelijke link naar de inhoud. Het verwijst naar de wereldpolitiek waar kleine en grote landen steeds in verdwalen. Amin Maalouf heeft er duidelijk een carrière als journalist opzitten. Hij weet als geen ander een groter publiek te boeien met wat anders snel een saai onderwerp zou blijken. Hij hanteert hiervoor duidelijke taal, zonder al te veel franje en gebruikt ophelderende argumenten. Hiernaast haalt hij ook tal van nieuwe feiten aan, van zaken waarvan we dachten alles al te weten. Als je denkt alles te weten over een bepaald onderwerp, dan weet Amin je steeds weer te verrassen met zijn opeenstapeling van nieuwe weetjes, die hij bovendien in een ander daglicht weet te stellen. Door zijn werk te lezen kijken we niet meer naar de wereld doorheen een roze bril, hij toont ons hoe het er werkelijk aan toe gaat. En mede door zijn Europees-Arabische achtergrond is hij meer dan capabel om ons de wereldgeschiedenis op een ongenuanceerde manier te brengen. Hier geen beschuldigende vinger naar wie de schuldige is van het vele oorlogsvoeren, maar een les naar de toekomst dat we moeten leren uit de geschiedenislessen. Een doolhof vol verdwaalden is weer een krachtig intellectueel werk uit de pen van Amin Maalouf. Het is een soort uitnodiging tot reflectie over onze huidige wereld. Een must-read voor wie toch wat meer inzicht wil hebben in politiek en de huidige situatie tussen Oost en West. 4 sterren.

Kernoorlog      Jacobsen Annie      Krijgswetenschap

Al tientallen jaren weten we dat ze bestaan: kernwapens. Maar we durven er niet over na te denken wat er gebeurt als er écht een kernwapen wordt afgevuurd. Sinds de Russische dreigementen om ze te gebruiken en de film Oppenheimer is die vraag weer uiterst actueel. In Kernoorlog stuurt Noord-Korea een atoombom af op het hart van de Verenigde Staten. Binnen 24 minuten zal de bom de halve aardbol afleggen en het einde van de wereld inluiden. Het bloedstollende scenario dat Annie Jacobsen van minuut tot minuut schetst is hypothetisch, maar helaas allesbehalve fictief. Gebaseerd op diepgravend onderzoek en interviews met wetenschappers, nationale veiligheidsadviseurs, kernwapenontwerpers, onderzeebootcommandanten, CIA-officieren, militair historici en vele andere experts beschrijft Jacobsen volkomen realistisch wat er zal gebeuren in de 24 minuten tussen de druk op de knop in Pyongyang en de explosie in Washington DC, en de minuten en uren daarna. Het boek leest als een thriller, eentje waarbij alles op het spel staat. Annie Jacobsen (1967) is een Amerikaanse onderzoeksjournalist en New York Times-bestsellerauteur van meerdere prijswinnende boeken over oorlog, wapens en veiligheid. Ze was finalist voor de Pulitzerprijs met haar boek The Pentagon’s Brain. Over The Pentagon’s Brain: ‘Een briljant onderzocht verslag van een kleine maar machtige geheime overheidsinstelling, die met haar militaire onderzoek een diepgaande invloed heeft op de wereldpolitiek.’ Jury van de Pulitzerprijs 2015 ‘Jacobsens vermogen om objectief het verhaal te vertellen is werkelijk buitengewoon en zorgt voor een geweldig opgebouwde verhandeling over een agentschap waar de meeste Amerikanen bijna niets van afweten.’ Beklemmende 'hypothetische non-fictie': wat als een doemscenario werkelijkheid wordt 14 mei 2024 Stel: Noord-Korea lanceert out-of-the-blue een kernraket richting Washington. Wat gebeurt er dan de volgende uren ? Dat was het uitgangspunt van onderzoeksjournalist Annie Jacobsen, die ooit genomineerd was voor een Pulitzer-prijs 2015 voor haar boek The Pentagons’ brain. Haar kernoorlog-scenario leest als een thriller en is uiteraard compleet hypothetisch maar door haar talrijke, jarenlange vertrouwelijke gesprekken met topmensen uit de militaire, politieke en wetenschappelijke wereld en haar zeer grondige, jarenlange research en bibliografie is dit toch een ontzettend goed gedocumenteerd en belangrijk non-fictie-boek. Veel van haar bronnen die uit de biecht klapten zijn ondertussen al jaren dood. Minuut per minuut beschrijft ze wat er gebeurt na zo een aanval. Hoe wordt die raket gedetecteerd, hoe moet er dan gereageerd worden, welke middelen om die neer te halen heeft men, hoe en wanneer wordt de president verwittigd, hoe neemt die een beslissing en hoeveel minuten heeft hij daarvoor, wie adviseert er hem, wat wordt hij door de militaire top geacht te doen en hoe gaat dat technisch in zijn werk, kunnen de politieke en militaire bevelhebbers zich dan nog uit de voeten maken of beschermen ? Wat zou er gebeuren als de VS dan met een nucleaire tegenaanval reageren – waarbij de raketten over het grondgebied van Rusland moeten vliegen om Noord-Korea te bereiken ? Hoe spoort Rusland dit op en hoe wordt er daar dan beslist en gereageerd ? Wat zijn de materiële, meteorologische, ecologische en humanitaire gevolgen als de kernbom effectief op Washington valt ? Of, zo mogelijk nog catastrofaler, op een kerncentrale-complex aan de Californische kust ? Ik denk niet dat ik u een spoiler-alert moet geven om te voorkomen dat u vooraf al weet dat zo’n boek en zo’n oorlog met de totale destructie van de menselijke beschaving eindigt… De auteur focust op de beslissingen en handelingen tijdens de eerste 2 uur na de aanval ; de 2 jaar nadien en de beschouwing of er binnen 24.000 jaar nog archeologische sporen zullen van overblijven slechts enkele pagina’s. Men kan nog het meest kritiek geven op de nauwelijks geduide beslissing van de auteur over de oorzaak van haar kernoorlog-scenario. Waarom zou Noord-Korea nu zonder duidelijke reden plots enkele kernraketten op de VS afsturen ? Waarom zoiets als begin en bv. geen foute waarneming van de niet al te zuivere detectiesystemen in Rusland, die zelfs ooit wolkenformaties voor raketten aanzagen, of waarom geen escalatie in de Oekraïne-conflict, in de Taiwan-kwestie of een ander conflict …. ? Volgens haar bron is een irrationele beslissing van een paranoïde leider wel degelijk het meest waarschijnlijke scenario waarmee het Pentagon rekening houdt bij het ontstaan van een oorlog. Desondanks doet dit er eigenlijk zeer weinig toe: je verneemt een schat aan geactualiseerde info over nucleaire bewapening en technologie zoals de grote technologische beperkingen van raketafweersystemen en tegelijkertijd ook veel info over de militaire bevels- en defensiestructuren in de VS, de historische ontwikkelingen van kernwapens, een aantal situaties waarbij door foutieve computerinterpretaties een kernoorlog op het nippertje vermeden kon worden … En een aantal verrassende nieuwtjes die men enkele jaren geleden nog niet voor mogelijk had gehouden. Bijvoorbeeld het feit dat Noord-Korea veel sneller dan ooit gedacht de technologie om nucleaire bommen op intercontinentale raketten te monteren heeft kunnen ontwikkelen of de info daarvoor allicht heeft kunnen stelen. Dat het nu allicht al over 50 nucleaire bommen beschikt en mogelijk zelfs al een satelliet in de ruimte heeft gebracht met een kernbom die boven de VS kan afgeworpen worden en op 500 km hoogte tot ontploffing kan worden gebracht: dit is een zgn. elektromagnetisch pulswapen dat alle elektriciteitscentrales in de VS en het hele elektriciteitsnetwerk van de VS kan vernietigen. Dit lijkt op het eerste zicht wat minder vreselijk dan één of twee kernexplosies op Amerikaanse steden maar het ontploffen van één dergelijk bom boven de stratosfeer van de VS zou 90 % van haar inwoners na een jaar tijd kunnen doden: onze afhankelijkheid van elektriciteit voor van alles en nog wat is veel levensbedreigender dan u zou denken. Of het feit dat diepe en zware bunkers in de omgeving van militaire installaties waarin militairen (of preppers) zich een paar decennia geleden nog veilig waanden bij een inslag van een zeer krachtige waterstofbom geen stand houden als men in plaats daarvan enkele minder zware bommen op een aantal kilometer van mekaar gooit. Verbazingwekkend zijn soms de secundaire aspecten van een kernexplosie waar je niet meteen aan denkt. De vuurstormen die aan honderden kilometer per uur overal door het land zouden razen als het door honderden bommen getroffen wordt. De brekende stuwdammen. Het asfalt van de wegen dat op meer dan 10 km van de kernexplosie nog volledig vloeibaar wordt en mensen immobiliseert. De weerkundige veranderingen, zoals het uitblijven van neerslag na de oorlog, die de grond compleet dor en hard achter laat en landbouw onmogelijk maakt. En volgens de nieuwste computersimulaties houdt de nucleaire winter met een gemiddelde temperatuurdaling van 15°C over de hele wereld trouwens geen héél jaar aan, zoals men 50 jaar geleden dacht, maar mogelijk zelfs een paar decennia. Zodat onder de grond leven de enige overlevingsmogelijkheid is, temeer daar de ozonlaag voor 75 % vernietigd wordt. Niet alleen de radioactieve vervuiling maar ook de chemische vervuiling op land en in het water, door de vernietiging van de industrie maakt het land decennia onleefbaar. Enzovoort, enzovoort… Het is twijfelachtig of er op lange termijn nog wel mensen zouden kunnen overleven. Maar het boek is veel meer dan een beklemmende en misselijk makende opsomming van calamiteiten, het gaat vooral over de beslissingsprocessen – de dwingende ketting van acties en reacties. Want uiteraard klaagt de auteur veel zaken aan, zoals het zeer gevaarlijke ‘Launch-on-warning’-beleid van de VS, waarbij ze meteen bij detectie terugslaan en niet wachten tot de eerste bom effectief ontploft is. De dwingende tijdsdruk om te beslissen in zo’n situaties, de militaire logica (of beter waanzin), de paranoia … dat alles maakt dat de kans dat een kernoorlog beperkt in omvang blijft uiterst klein is zodra er één raket gelanceerd en gedetecteerd is. Als de wederzijdse afschrikking faalt is de mensheid gezien volgens alle mogelijke spel-theoretische computersimulaties. Dit boek is één groot pleidooi tegen kernwapens. Die zijn de vijand en niet Noord-Korea, Rusland, China, de VS, Iran of welk land dan ook stelt de auteur. Jacobsen beheerst zeer goed de trucjes om van een boek een page-turner te maken en hierdoor scheert ze soms wel wat op de rand van de sensatie. Maar toch is dit een zeer urgent en dwingend boek, onmisbaar voor wie wil meespreken over nucleaire oorlog en het voorkomen van het einde van de mensheid. Synopsis Hypothetisch maar op uitgebreid onderzoek gebaseerd scenario waarin Noord-Korea een atoombom afvuurt op Amerika, en de beschrijving van de 24 minuten tussen de fatale druk op de knop en het einde van de wereld. Met zwart-witfoto’s en -illustraties.